TWEEDE DEEL
YAN DEN
Vromen Verfiandigen Ridder.,
DON au IGHOT
DE LA MANCHA.
Befehieven door
Miguel de Cervantes
Sa.vedra.
Èrt uyt dè Spaenfche in onfe NederUndfcbe Tale overgrfet
Door L. V, B. De vyfdc druk,,
Op nieuws overzien, envanveelemisftellingen
gezuiverd door G. V. B. ;
En verrykt met een naauiokeurig i^fgi/ïer.
|
||||||
t'A MS Τ E R D Α Μ,
By Willem de Cottp, op'tRockin, aan de Val-brug j WtümvAn
Lamsveld, achrer de Nieuwe Kerk; en Pbilift Verbttk\ op de
Haailemmerdyjc, tuflehende Wieringeritraatcnhct
Heere Logement* in Compagnie, Anno ï 69^
|
||||||
TWEEDE D E E ^ ;
Van den VromenmWtjfen ■:,'·
¡DON QUI C Η O Τ
déla MANCHA
Het I. Hooft-ftuck.
Verhandelende bet geen de Pafioor en de Barbier deden omtrent;
defiecktevan OonQiikhot. ïde Hamet Bcnengeli, in het Tweede Deel van de-
ie Gefchiedeuis, en de derde Uyttocht van Don Quiehot, feght, dat de Faftoor en de Barbier een' gehecle mae'nt waren ibnder Don Quiehot tebe- ------__ ibeken ., om hem de voorgaende dingen niet we- der indachtig te maeckén. Ondertuflcheu lictenic niet na by de Nicht ende Maeght te komen, haar aenwyfende, op wat manier fy met hem fouden te werk gaen, en wat veritereken- de dingen fy hem fouden te eeten geven, oin te gelyek het hert en de herflenen te verftereken, daer de ooríáek van fijn quael, na dé befte oordeélen, van dacn quam: 't welckfy-lieden be- loofden te fullen nakomen met alle mógelykc iorgvuldigheyt, alfóo fe fagen , dat hun Heer van uur tot uur,en van dag tot dag, weer by fyn geiont verftant quam ·, daer defe twee byfonder ver-' maeckinfch'epten , vermits henals dan dacht datfe wyiTelykge- daen hadden» hem op iulck een manier te h-uys te halen, met een .Oflen-kar, gclyck in her Eerfte Deel verhaelt is: en daerom beilootenfc, hem eens te gaen beibeken-, en de proei te nemen van fijn geheugenis, hoewel iy 't als voor onmogelyck hielden, dat hy weder te regt iou zyn. Om dit dan wel te doen,namen fe voor niet een woort te reppen van de dolende Ridde;rfchap,ten einde die varfche wonde niet op te krabbelen. Syquamendan by hem, vin- dende hem fi etende op iyn bed, meteen groene borft-rok aen, en ecne gekleurde muts van Toledo op, fo mager en verdrooght, dat hy beter een geraemte, of momia, als een levende raenfch ge-» leeck. Sy wierden van hem wclenbeleefdelijtkontfangen·, en l>on Quiehot gevtaegtzynde na fijn gefontheydt, gaf hen féer goeden reden> fi> van fig felven, als vau fijn verftant, en dat met een
|
||||
¿ · TtveedeDeelvhn
een Wquamc welfprekéntheyt. Aldus onderíing vallende váii
hetcenop het ander, quameníeeyndehckopeemge materie van , Staet, en wij fe van heerfehen, beftraffende het een, pnjfende hec - ander, dat vaft ftellende, dit verandercnde;min uoch meer dan of den eenen Numa > den andcr Lucurgus, en den darden Solón was treweeít, foo keerden fy de geheele Staat het onderfte boven: in al het welk Don Qaichot met fulke redenen en bequaemheit iprak, dat dele twee Beloeckers en Onderfoeckers voorjeekcr meenden, dat hv weeder heel fix was. By al dele praet waren de Nicht en de Dienftmaeght tegenwoordige Eyndelick de Paftoor, die van alles únderíoeck wilde doen, wasdeeerfte, diehet voornemen brack, van niet te ípreecken wegens Ridderichap of Oorlogenen viel allo van langer hant,, voetje voor voetje, op een andere praer, Í erende, dat'er ty dingh uy t het Hof gekomen was, en dat men oncfer anderen mede verhaeldc,dat de Turck afquam meteen ge- weldige Macht, ionde^dat men wift waar het op gemunt was, noch waar fichdat dreygende onweer op ontlaten fou* enter öorfack vandefefchcick, die hen alle jaren gemeynlik dreygt, had fijn Majefteytal dekuftcn van Napels,Sicihen, en Malta wel doen voorfiem Hier op antwoorde Don Qniehot: Snn Ma,eftey ε heeft -edaen gclijckeen voorfichtigh Oorlogsman, voorfiende fijne landen by tiidts, op dat ons de vyant niet vindt als met op onshpedezynde: maar indien mynraedtyets vermocht fou ik hem raden, een faeck te doen, daar fijn Majeftey t, gelykjkge- loof, tegenwoordig het alderminft om denckt. Nauwelicks had de Paftoor defe woorden gehoort, ofhy feyby fichfdven: den Heer wil u helpen, myn goede Don Quichot, my dunkt, datgy van de hooge rots van uw iotheyt bent gevallen in eenchepen aferonc vanllechtheyc, Maar Meefter Klaes , die ^de de felve klachten had, vraegdeDon Quichot, wat die laek of middel wls^ffeookfoixzynomopdelyftgeftektewordenvandeim-.. Percmemecnfottcvoorflagen,diem^
ie geven? De mijne, Moniieur Snotfcnrapper , antwoorde Don Ouichot, fal niet impertinent, maer wel pertinent zyn. Ick S hetdaeromniet/hervatte Meefter Niclaas, maar om dat Sri door ondervindingbevindt, dat de meeften van dele voorlla- gert, diemenaeníijnMajefteytgeeít,ofonmogelyk, ofonbe- lacKt ï of tot ichade van het Rijck en den Koning zyn. Wel de myne antwoorde Don Quichot, is noch onmogelyk, noch ínb d cht, maar wel lichtftillik, en fo kort als men fou konnen bScn.WaaromvercoefcmynHee.DonQuichothed^edan |
||||
■"
|
|||||||
Don QtJ.tCHOT dek Mancha, %
íeftggen? vraegdc de Paftoor. Ick begeer ie niet te feggert he-
den tegen u-liedcn, antwoorde Don Quidhot, op dat fe mor- gen fou ter coren komen aen de Hecren van den Raet, dat dan een ander daer den danck en prijs van fou wegdragen. Vaormy, zey de Barbier , ick geef u mijn woordten belofteu op mijn ge- moet , het noch aen Rat, noch aan koning t noch aan eenig menfchterwereldt, tefeggen: een eedt, dien ick gheleert heb uyt het Hoeck van den Paftoor , dier in de Voorrceden den Ko- ning raedt wordt ghegeven over den Dief, die hem de honderr dubbelde piftolettcn geüolen had. Ick weet van geen bdecken of. hiftorien, antwoorde Don Quichot, maer ick weet wel, dat dien eed goet is, en dat den Heer Barbier een eerlyk man is. En al Was hy het niet > ioo (bu ick 'ef evenwel voor ftaen, zey de Pa- ftoor: want in die gelegentheydr, veriekertu vry, Heer Don Quichot, datghytegensfteencnipreeckt; en alfoo beloof ick u te twijgen, onder arbitrale correctie, Ghy feghv vanborgh; Heer Paftoor, maer wie fal de uwe dan zijn ? vraeghde den Rid- der. Mijn Profeffie en mijn Ampt, antwoorde den ander, het welck beftaet in geheymen te bewaren· Spo fegh ick dan , fey Don Quichot, dat fijn Majetteyt niet anders behocfie te doen,als door een openbaar Placcaet aen alle dolende Ridders van Span- jen te laten weten,op fekereñ gefteíden dag in het Hof te verfchij-^ nen: en al quam'er geen meer als een half dozijn, fy mochten wel fodanig zijn, dát fy alleen deheele Macht van den Turck foa- den mogen vernielen. Eoey lieve komt eens hier, en let op het gene ick iegh. Dunckt het u (o een vreemde en ongehoorde íaeck te zijn, dat een dooiend Ridder alleen een heyr van twee honderr duyfcnt man op de vluclicilaet en vernielt, min noch meer dart '", of het cendeel vincken, ófkoofftroncken waren í Segt my toch eens , hoe veel Boeeken zi jnder vol van dcfc wonderen. Indien anders dien beroemden Don Belianus, of yemandc anders van dat ontelbare geflacht van Amadis vau Gaulcn,in het leven was, en » die fiel» eens tegen den Turck ftelde, ickwiludatwelfweeren, iy iouden ghenoeg te doen vinden: nu, ick hoop onfen Heer lal iijn volck aénfien, en'er een op wecken, dié, hoewel nietfoö dapper als die voorige Ridders, evenwel geen minder moedt fal hebben: en den Hemel weet mijn gedachten, en meer iegh, ickniet. Ho ho, ieydaer op de Nicht, ick wil my laten hangen; foo mijn Oom niet weer in de oudeluymen valt»en heen íal gaen¿" om dooiend Ridder te worden,, gelijck als van te vooren.'Doo- . lend Ridder ben ick, antwooide Don Quichot, cu dat fal ick fter- , ι . ,V (a) icik |
|||||||
$. -',-, ι' ' 'Tweede Oeel yan
ten: en laef de Turck komen als hy wi! , en foo machtig als hy
ivil^ick fegh u noch,eens,dat dea hemel wel wee:,wat ick leggen wil. I fier op verkcht Meeiter Klaes, dat Don Qiuchot hem ge- liefde Coo veel syfs toe ;e ftaén , en toe te luyfteren , da; hy hem een korte geichiedenis lou vertellen , die rot Sivilla gebeurt was, welke hier regt te pas fpu komen.Don Quichot gaf hem daer op veilofv en alfoo begoft Meefter Klaes op defe manier. In hetDolhuystotSi'iliawaseen Man, die door de Vrienden,
om dat hy van finnen berooft was, daer in was geleyt. Hywas Licenfiifi tot Oifunagepromoveeit: dogal was het tot Salaman- ca geveeft,lie* hy daerom niet fot te fijn.Defen iëekeren Menfch> na dat hy eenigejaren daer gelegen had, beelde fich felven ten le- jften in f dat hy nu al wreder bekomen , en by fijn finnen wás: en daer over (chreefhyeen brief aen den Aertsbiflchop , hemmee veele beleefde redenen en omftandigheden biddende,hem uy t de- fe ellende te willen verlofïen , alfoo hy door de genade Gods fijo verlooren verftant weder gekregen had ; maer dat fíjn Vrienden, om in hetbefít(van fíjn goederen te blijven, hem daer hielden fit- ten , willende ,infpijt vandewaerheytfelve, da. hy iotwas,en fot blijven moft , tot fijn doodt toe. Den Aertsbiflchop, aengc- maeiit door vericheyden brieven , die feer bequaam enverftan- dig gefchreven waren , gaf fijnen Kapellaeri laft, om fig naer- derover de faek by den Redoor, Beftieider , ofVader van het Huys te bevragen , of fulcks oock waarachtig was, gelyck defen Perfoon voorgaf, en dat hy oock felfs met den Man fou fpreecken, en indien hy hem fcheen by fijn verftant te zyn, dat h ƒ Jaem vryvan ftonden aen in vryheydr iou ftellen. Dit deed de Kapellaen, en komende by den Binneiwader, kreeg tot ant- wöort,dat defen Menfch foodanig was, dat hy by vlagen de ver- ftandigfte redeneii ter wérelt voor den dag bracht, maer terftont daer aen weder in.fottern y en viel, die grooter waren als van te gooren fijn redenen van wijsheydt waren géweeft, gelijk hy felf ïbu konnen ondervinden. De Kapellaen wild'er de proef van ne- men, en zijnde by den Man gebracht, (prack meer als een uur met hem , fonder dar in al die rijde den Sot eenige fotte of onbe- enjafne reden voor den dag bracht, maer met fulcke kennis en be- quaemheyt fprak , dat de Kappellaen gedwongen was te geloo- ven, dat hy t'eenemael by fijn verftandt was. En onder andere dingen, die hy hem feyde, was mede, dat de Binnen-vader het met fíjn Vrienden eens, en van hen omgekocht was, om teièg- gen > dat h,y noch fot was by Ylagen ;j en dat hy dienvolgens geen ' . ν·,-'; ν '■ ■■.;■■' ■'.·■■'■· .■*··' meet- |
||||
Don QjLJiCHOT déla Mancha. f
meerder vyandt had als fíjn groóte middelen, álfoo hy om de
fel ve voor een fot moíl gaen, en vafl: gehouden worden, Korte- .., lijck, hyfprack in fulcker voegen, dat hyden Bewaerder in ■vermoeden bracht; fíjn Vrienden uytmaeckte, endeedaenfien Voor gierige en onrechtveerdige vrecken $ en fichfêlven voorleed de als de wi jfte van al fíjn Magen : invoegen deKappellen beiloot hem met hem te nemen by den Biflchop , op dat hem die fel ν e mocht fíen, en hooien fpreecken. Opditgoet vertrouwen dan ·■ belaic by den Bewaerder , hem de kleederen te geven , daer hy mede in het Huys gekomen was: maer dele waerichouwde hem op nieuws , dat hy ibu fíen wat hy deed, alibo het den Licentiaer Tonder twijfel noch nietvaft had .Evenwel mocht fulcks niet hel* . pen, waer over hemden Binnen-vader gehooiiaemde, fiende dat het de laft ván den Aertsbiilchop was. Men deed hem fíjn kle- deren aenfehieten, die noch nieuw en bequaem waren : en hy al- dus als een wijs man gekleedt zijnde, verfocht verlof aen den Ka- pellaen ,om te mogen aifcheyt nemen van de andere Sotten , die in het Sottenhuys waren. Dit gefchiede, enden Kappelaen , be- nefFens eenigeandere lieden die daer by waren, ging met hem by den een voor, en den ander na. Ëyndelijk quamen ie by een huys- ken , daer der een in fat die heel raiende was, doch voor doe ftil. Tegen defen feyde hy vmijn vrient en broeder, hebt ghy my yets tebeveelen ,dewyl ik namynhuysga, overmits het God belieft heeft my mijn finnen weder te geven: ickben nu , de Heere zy danck, weder heel gefonten verftandig, wantby Godt ís niets onmoogelyck. Hebt ghy maer vafte hoop op die groóte goeder- tierentheydt; en de ièlve, die my geholpen heelt, fal u oock ge- wiffelyck eyndelijck aenfien. lek lal forg dragen om u eenige be- quame fpijfe toe te lenden om te eeteri, en u daer mede te verfter- ken: maer ghymofthet doch niet laren te eeten j alfooick van. gevoelen ben, datonfeiotheden gemeenlyck daer uyt ontftaèn , dat wy een ledige maeg, en de herflenen vol lucht hebben. Ver- ftercktu, verftercktu,mijn vrient,wantkleynmoedigheytin te- genfpoet neemtde behoudenis weg, en brengt ons de doot toe. Al defe redenen van den Licentiaet hoorde een anderen Sotaerr, die fíjn dolkas recht daer tegen over had 5 en komende van fíjn le- ger plaets,daer hy naeikt op lag,voor het gat van de deure,vraeg- dehyoverluyt, wie die'man was, die nughefont en wyswas geworden ? De Licehtiaet gaf tot antwoort: Dat ben ick > myn broeder, en daerom behoef ick hier niet langer te blij ven ; waer OYerickdeju Hemel menigvuldige danckbaerkeytfchuldigbcn. (at) ./v'· Sieï
|
||||
. 6 Tweede Oeel van
Siet wel wat ghy feght , Licentiáet, antwoorde den ander %,
dat u de Duy vel niet en bedricght: blyft daer ghy zijt, en fo fult ghy de moeyte níet behoeven te nemen van weder te komen. Ick weet wel, hoe ick my gevoel, antwoorde den ander, en hoop hier níet weer te komen: ick ben foo wel by mijn verftandt, als yemant ter werelt. Gy wijs? gy by uw verftant? fey den andcr,ik íweeru by Júpiter, wiens Majefteyt ick hier op aerde reprefen- teer en toon , dat van deie fonde aileen , die Sivilien begaet, u uyt defe plaets treckende,ik luik een ftrenge ftrafover haer fal doen , dat me'er van lal weeren te fpreecken Co lang als de wereldt ftaet. , Weet ghy niet, ghy fot Licentiaetje als ghy zijt, wat ick doen kan, die den Donder-Godt ben, en de vinnige dralen van den blixem in mijn handen heb, waer mede ick in een oogenblick de heele weerek kan vernielen ? Maer laet ik alleen met een eenige ~ ftraf dit goddeloofe onverftandige Yolck ftraffen, dat is, dat ick het over deiè gheheeleStadt, en vier mijlen in het rondt, in drie heele jaren niet fal laten regenen,en dat te rekenen van den eerften tijdt vahmyn dreygementen af. Ghyvry ? ghy ghelont? ghy wijs ? en ick fot 5 jek gevangen ? Wel, eer fal ick my iel ven op- hangen, eer ik een droppel regens fal laten vallen.Op defe woor- den en redenen van delen Sot bleef een yeder ftil iraen kyken,ont- hpudendefich evenwel van lagchen: macronfeLicentiaet, kee- rende fich nae den Kappelaen , en vattende hem by de handt, fey tegen hem : Weeft ghy, my η Heer, niet ceiis bekommert over het feggen van delen Sot: laet hy fijn beft doen: is hy Jú- piter , en wil hy 't niet laten regenen, ick ben Neptunus, de God en de Vader der wateren, ick ial u foo veel regens belchicken als ghy begeert, enalsnoodig is. De Kappelaen, dit hoorende» antwoorde: boven reghen boven al, Monfieur Neptúnus, ik iou den Godt Júpiter niet garen verftooren: blijft ghy nu noch hier in huys : morgen of overmorgen, als wy gelegcntheyt hebben, fuüen wy u komen halen. De Binnen-vader, en al de byftaenders ' borftcnuytin lagchen: de Kappelaen ging half toornig weg: men trock den Licentiaet fijn kleederen weer uyt, en ftack hem in fijn oude gat: en daer meê is de vertellingn uyt. Dit is dan, antwoorde JDon Quichot, de vertelling, die foo wel te pas komt. O ívíeefter fnotveger ,Meefter fnotveger, hoe blint moft hy wel zyn, die niet en fag wat ghy met al defe lieve omftandig- , heden feggen woudt: en is het mooglyck, dat gy foo wys niet
en zijt, dat al de ghelijckeniifen, die men maeckt, tuiTchen het , eene verftandt en het ander, de eene fterekte en de andere,deecnc
V Tchoon- |
||||
,Όοη Qv ι cm o τ de la Mancha. 7
fchoqnheydt en de'anderc,altoos hatelijk,en qualijck gewik zijn.
Ick, Monfieur Baerdtfcheerder, ben geen Neptunus, noch begeer oock niet datrny yemant voor wijs houdt, indien ick het niet en ben:alleenlyk doe ik mijn beft om de werelt haar dwaling te ken- nen te geven,in de welcke fy fteeckt,en hoe qualijck zy doet deie geluckige tijden niet te vernieuwen, in de welcke die uy tfteec- kende Orde der Ridderfchap in treyn was.Dog defe onfe verdor- vene eeuw verdient foo veel genade niet, welke die andere voor- gaende genoten hebben , wanneer de dooiende Ridders tot haren laft namen de beicherming der Koninckri jken", de voorftandt der Jonckvrouwen, de onderftant der Weduwen en Weefcn, de ftraf van de Hoovaerdigen, en de belooning van de Oormoedigen. In tegendeel, de tegenwoordige Ridders houden fich liever befig met figop het heeilijckft in Kun Brocades, Satijnen,en Telpen op , teproncken, als in de Wapenen bedrongen te gaen. Menvintie nu niet meer die in het velt ílapen, fonder duyientongelegenthe- den van de lucht eens aan te fíen, en gevvapent van hoofde tot de voeten. Men vint fe nu niet die den nacht overbrengen,fonder den voet uyt de ftegelreep te lichten , alleenig fteunende op hun lati- ne. Men vint fe nu niet die, komende uyt het eeneboich, we- derom gaen tot het ander gebergte, vandaer ín een onbebouwde woeftijne, ofaen een barren oever van de zee,daer hy een fchuyt- jen of een bootjen vindt, fonder riemen, maft , roer of eemge anderenootlaeckelijckheydt, endaar meteen onverfchrocken hert ingaet, begevende fích aen de ongenade van de woefte zee, die hem nu tot aen den hemel verheft, dan wederom tot in den afgrondt doet nederduyeken: maer hy, fonder den moedt te laten iacken, bied al defe ongelegentheden de borft, foo lang totdat hy fích omtrent een drie duyfent mijl van de plaets vint ¿ daerhy re fchcep is gegaen; en fpringende aen landt, daerhy geen ken- nis met alle van heeft, ontmoet daer dingen, die waerdig zijn in een eeuwige ghedachtenisbewaert te worden. Maer nu trium- pheert de traegheyt over de naerftigheyt, de ledighey t over den arbeydt, de gebreken over de deugden, de opgeblafentheyt over de dapperhey dt, en de kennis o ver de oefFeningh der wapenen, welcke laetfte alleen bloeyde in die gulde eeuwen vande dooien- de Ridderfchap. Enfegt my doch. eens, wie was eerbaerder en dapperder als Amadis van Gaulen ? wie verfbfhdiger als Palme- rin van Engelandt í wie gefeggelijcker en reckelijcker als Tirante cl Blancko ? wie aerdiger als Lifuart van Griecken ?, wie meer be- ftreden en krachtiger beftrijder als Don Beüéius ? wie onver- (aj) tfaeghder
|
|||||
ν
|
|||||
% Tweede Deel van
tíáeghder als Perion van Gaulen?wie meer verfmader van gevaer
alsFelixmartevan Hyrcanien? wie oprechter als Efplandian? wieftoutcrals CeringiliovanThracien? wie kloeker als Rodo- mont ? wie voorfichtiger als den Koning Sobrino ? wie koender als Reynout ? wie oriverwinnelijcker als Roelant ? en wie ftrijt- baarder en beleefder als Rogier ? van den wekken als noch (nae het feggen van Turpin in fijn Werelt-befchrijvinge)de Hertogen van Ferrara hun oorfpronck hebben. En al defe Ridders , benef- fens ontallijcke andere meer, Heer Paftoor, waren dolende Rid- ders, lichten en fterren der Ridderfchap:en defën en diergelijken zijn 't, die ik wenfehte te fien ten dienft van fijn Majeftey:, welke dienft hem geen wint-eyeren fou leggen. En om die reden alleen wil ick my (elf hier in huys niet leggen verftincken,ionder dat'er een CapcHaen behoeft te komen om my te verloiku, of dat Júpi- ter den regen behoeft te wey geren , of ick als een anderen Neptu- ïius behoefte feggen, ik fal u regen geven foo veel als gy begeert. Dit alleen fegh ick, op dat defe vrome ziel mag weten, datik fijn meening verftae. In waerheydt, mijn Heer Don Quichot, ant- woorde den Meefter,ick heb het in diervoegen niet gefegt; en fo moet my God helpen, als mijn meening-goet is geweeft: invoe- gen gy úniet en hebt te vertoornen. Oí ik my te vertoornen, of dés te belgen heb, of niet, weet ick felf aldetbeft, zeyDon iQuichot. Hier op berechte de Paftoor : Welaendau, alhoe- wel ick my tot noch gelijk als ftock ftil gehouden heb, foo wil ik evenwel een fchrupul, of fwangheydt, die ick heb, niet verber- gen,om uw gemoedt te ondertaften,voortgekomen uy t het gene den Heer Don Quichot hier gefegr heeft. Voor dit en voor meer andere dingen, antwoorde Don Quichot, heeft den Heer Licen- tiaet vr'yheyt te fpreeken ; invoegen hy vryelijk fijn fwarigheden ' rnag voorftellen , indien het hem gelieft. Wel dan volgens dele
toelatinge, hervatte den Paftoor , foo fegh ik , dat mijn fwarig- heyt alleen is, dat ick my niet kan wijs maecken , dat al dien hoop dolende Ridders, daer den Heer Don Quichot van gefpro- ken heeft, menfehen zijn geweeft van vleefch en bloet-.maer eer- der geloof ik, dat het alternad verfierde dingen zijn, die men van hen vertelt,ofdroomen van fwaermoedigegeeften.Sietdaar we-r der een andere,dwaling, zey Don Quichot, daer veelemen-, ic'hen mede befmet, zijn , welckegeen geloof willen geven, dat V íTienTulcke en diergelijke Ridders immermeer in de werelt heeft
^gehadt, en van de welckeick verfcheyde peribnen,by verfcheydq ■voorvallen > heb gefocht de oogen te openen: άοόχ dit voorne- men. |
|||||
\,
|
|||||
Don Qjlttchot de la Manchan o
men is my fomtijts qualijck, fomtíjts wel gelukt, onderftut door
de groóte kracht der waei'heytj weicke fodanig is, dat ick durf feggen Amadis van Gaulen ghelijck ais metmijneygenoogcn gheííén te hebben , 't welk was een perloon groot van lighacm, blanck van •aangelicht, fraey hoewel! wart van baert, van acnficii tuffchen draf en vriendelijck,kort van woorden, lanckfaem in fig te verftooren, en haeft in het vergeten en afleggen van fijn gram-, fchap. En op delelve wijle , als ick de befchrijving van Amadis gemaeckthfbjfouickieal te mael konpen befchrijven, fo menig als'êr is geweejt. Want volgen1 her gene de Gefchiedeniffen van hunne geftalrcnis en daden ichrijven,heb ikfe fo ^aft in mijn in- beelding ingedrukt, da; ik nade Mathematífe regulen hunne ge- ftaltenis,manieren,verwe,en gedaenrc,op her uaeuwfte foukon- nen afbeelden. Dunkt uw Genade wel, νraegde de Barbier,dar de Reus Morganre foo groot lougheweeftzijn, als men van hem fchrijft ? Aengaende de Reufen, antwoorde Don Quichot, zij» verfeheyden meningen , of fé inde werelr zijn geweeft of niet: maar de Heylige Schrift, weicke niet dwalen kan, vcrieekerc ons daer de waerheydt van,vertoonendeonsdengrooten Goliat, die feven cubiten en een half lang was , 't welck een verfchricke- lijcke grootte is. Ook heeft men op her EylantSicilien gebeenten gevonden van fuiken grootte , dat men licht koffc verftaen , dat zodanige menfehen Reufen zijn geweeft.cn wel (oo groot als to- rens,volgens de Geome-niche afdeelingen.Maei boven al dat fou ik niet feeker konnen feggen, of den Reus Morganre foo groot is geweeft; hoewel ik wel geloof voor my,dat h y niet leer hoog ís geweeft: en 't geen my hier van verfeekert, is, dat men in de Ge- fchiedenilïen , die van hem fpreecken , menigmael bevinr, dat hy onder dack geflapen heeft ·, waer uyt men vaftelijck fou mogen befluy ten,dac fijn grootte fo onmatelijk niet geweeft is. Dar is ίο gelijk gy fegt,berechte de Paftoor, die vermaek nam in defe lot- te praet van Don Quichot ·, waer over hy hem volders vraegde , wat Mag Van een man Reynoüdt van Montalbaen was geweeft. als oocK Roelant, en de twaelf Pairs van Vranckrijck, dewijl f y doch al te mael dooiende R idders waren ? Van Reynoudt durf ick feggen,antwoorde Don Quichot, dat hy breet van aengeficrtt was, root van verwe, vliegende van geficht,oplopende van geeft, en een vriendt van dieven én ichclmen. Van Roelandt ben ick van gevoelen, dat hy is geweeft een perfoon van middelmatige leng- te , breedt van fchouders, wel gefèt, bruyn van gedaente, ruyg vafcn-t>aert, en oyer al fijn leden rouw van hair,dreygende van ge- (a4) ficht,
|
|||||
r > ■ (
|
|||||
nu
|
||||||
ΙΟ - Tweede Deel vAn
ficht, kortvan redenen , hoewel beleeft en wel opgetrocken., ϊη
dien Roelandt niethoffelijcker van weien was, fey de Paftoor x foo was't geen wonder, dat de fchoone Angélica geen beter be- hagen in hem nam , en liever met dat aerdig jonck Moortje Më-^ dor re doen had. Die Angélica, antwoorde Don Quichot, was; een dartele pry, en een loopfter in haer hert, die oock ioo veel mems gelaten heeft vanhaer onbetamelijckheden , als van haer ichoonhcyt. Duyfent treffelijke en dappere Heeren wierden van haer veracht; en daer na gaec fe íich verilingeren op een Pagie, een lecker, fönder eenige roem of naem te hebben, als die hem fijn grooten vriendt Ariofto gegeven heeft,(tellende fíjn fchoon- heydt ioö hoog, en foo kortelijck afbreeckende het vervolgh Van dele fotte daedt ('t welckin alles niet feer eerbaer moet ge- weeft zyn) met deie vaerfen: En mits fck van Catay den Gyter heb ontfaen x
Sul die een, ander Hebt een beter toon dcenflaen. En fonder twi jffel rulcks is geweeft geïi jek een voorfegging (de-
wijl een Poëet en een Voorfegger in het Latijn een en de felve is) dat een ander" 3e faekfou komen te vervolgen , alfoonaderhandt een vermaert Dichter van Andalufia haer tranen gemaeckt, en een ander uytfteeckend Rijmer van Caftilia van haer fchoon- heydt geiproken heeft. Maer fegtmy doch, Heer Don Quichot, vervolgde Meefter Klacs, is 'efdan niet een Dichter geweeft, die eenigSchimpdigt op defe Angélica heeft gemaekt, daer fy van fe» velen geprefêii is ? Ick geloof wel, antwoorde Don Quichot, fa Sacripant of Roelandt Poëeten waren geweeft, dat fe genoeg ge- fchreven fouden hebben, volgens den aert der Dichters, die van den een of den ander beledigt zijnde, fig gemeenlijk met Schimp- digten wreeken; 'twekk, in waerheydt,eenwraeckis die een «del gemoedt niet en paft: doch tot noch-tee is'er niets foodanigs tot mijn kennis gekomen. Dat is wat wonders, fey de Paftoor. En ondertufichen hoorden fe, dat de Mey t en de Nicht, die eens ' naer beneden waren gegaen, groot gerugt maekten op. de plaets, waer over iy al te maêl toeliepen 5 om te vernemen wat fulcks te beduyden had. |
||||||
Het
|
||||||
Όοη Qjj ι cHo Τ de la Manch a. M&
Het II. Hooft-ftuck,
Verhandelende depydtvan Sanche Panfemetde Nhht enMeytvan
Don ®)utchot ibéntffensandere toevallen. DE hiftorie fegt,dat,het gerucht/t geen dePaftoor en de Bar-
bier hoorden, daer uyt omftondt, dat Sanche Pance willen- de fíjn Heer komen befoecken,van de Nicht en Méyt wederhou- den wierr,die de poort befchermden, en ondertuíTchenhem defè woorden töeihauwden : Waer wil dit hondaes heen,denck ick ί Gaet nae jou Huys, goede vrient, en ííet wat daer te doen is: wy hebben u hier niet van doen, om onfen Heer weer gaende te mae- kenmetjouRidderfchappen, Daar op fweeg Sancheiiiet; macr leverde al wéér ftof: Wat bruyd me defe fletvinck , defe kronje, heb ick jou Heer vervoert, of heeft hy my uyt den huys ge- troont, en ick weet niet waer gevoert ? en nog onthou jy luy my mijn halve loon. Hy heelt mynuyten huys getrocken , met be- loften van my een eylandt te geven ; en ick heb in beyde handen even veel: watbruit jy mijn hiet oock. Loop met jou eylanden, en fchyt met jou ey landen, antwoorde de Nicht, watvalthier te eylanden met dit hippeklinckje,wat is eylanden voor een ding, eet me'r broodt toe? Men eet'er geen broodt toe, antwoorde dèn ander, maer men wort'er een man der mannen door, en men re- geert 'er ftedeu en hoven door , weet je 't nou ? Met al jou ftcden en met al jou hoven , antwoorde de Meyt, kom jy hier noch niet in.teuterquaet als je bent:gaet maer heen, en regeert jou huys,dat lel je wel fogoet weien, en laet de eylanden eylanden bly ven. De Paftoor en de Barbier fchepten groot vermaek in defe onderlinge hafpeling: maer Don Qtiichot, vreeiende dat het hboger mocht Joopcn, riep hem , enmaekte, dat de anderen ftüfwegen, en hem binnen lieten komen.Aldus cjuam Sanche binnen, en de Pa- ftoor enBarbier namen hun affcheyt vanDon Quichot,aen wiens genefing fy nu t'eencmael wanhoopten jfiende,hoe vaft hem deie ibtternyen van de dooiende Ridderfchap in het hooft lagen, Er» daerom iey de Paftoor tegens Meefter Klaes:Gy fult het wel fien, Compeer , dat onièn Jonker, als men'er 't minft om denken fal, weer heen íal gaen. Daer twijffel ick niet aen,antwoorde de Bar- bier:macr evenwel verwonder ick my ib feer niet over de fotheyc van denRidder,als over de flegtheyt van den Schilrknaep,die niet doet als malen van dat eylandt, 't welk hem niemant íal uyt het hooit praténjhy doet wathy doet.Dén Heer wíl hem helpen, zey |
||||
Τ'α ' Τ wee Je Deel van
de Paftoor: ondertuflehen laet ons het fpel eens aanfien , waer
het henen wil rnetiulck een Ridder en fulck een Schifknaep, die byte gaerfoo met een fop overgoten zijn , da'-hetfchijntjdaide fotheyt van den Heer nier een hair waerd is ionder de malligheyt van den Knecht.'t Is gelijk ghy fegt,antwootde Meefter Klaes;en ondertuflehen gafik 'er wel wat ora , om te hooren wat'er tuf- ichen deiè twee al om mag gaen. Dat fuüen wy van de Nicht en de Meyt wel komen ie hooren, fey de Paftoor , alibo fy van dien aert zijn,dat fe niet fulleo nalaten toe te Iuyfteren. Onderwyl had iïg Don Quichot met Sanche in de kamer gefloten i en zijnde met hemaüeenig · fey hy regenhem : My moeyt geweldig , Sanche , dat ghy ge leg: hebt, en noch fëgt, dat ick de geen ben , die u uyt den imys getroonc heb,wetende dat ick felf niet ben t'huys geble- ven. Wy zijn t'famen uy< getreden,en t'famen vreemdelingen ge- weeft : een en het fel ve lot heeft den een en den ander uytgeftaen: hebben fe ü eenmael gefolt, ik bender wel hondertmael voor af- gefineer^en dat is het geen ik nog boven u te /eggen heb.Dat be- ftond oockin reden,antwoorde Sanchc,alfoo, gelijckuw Genade ièght, defe dingen aen de Ridderfchap vaft zijn , en meer aen de Ridders felf, als aen de Schiltknapen. Ghy bedriegt u, Sanche, berechte den ander , want gelijck het fpreeckwoortfegt. Ojian- do cartut ioltt, ¿re. Ick verfta geen andere als mijn moeders tael, antwoorde Sanche. Ick wil dat daer mede feggen, vervol gde de Ridder,dat, wanneer het hooft qualijck vaert, al de andere leden daer hun medegevoelen van hebben: enickdaerom, zijnde uw hooft, lbo is het ook geen wonder,dat ghy,als daer aen vaft zijn- de,mede uw deel aen mijn fmart hebt gehadt, gelijk ik mede aen de uwe. Dat kan wel zijn, zey Sanche, maer evenwel alsfe my met de deecken folden , ftonthe: hooft achter de muur en keek,iiende my vaft op en neer vliegen; en fou het recht weien,fo moft het hooft onk fijn deel gehadt hebben.Wilt ghy dat feggen, hervatte Don Quichot, dat ick daer geen gevoelen afheb ge- hadt , dat fe fo met u omfprongen ! Segt dat niet,noch denckt dat iüet:alib ik doen ter tijde meer quelling in mijn geeft had, als ghy in uwlighaem mogt voelen.Macr laet ons dat voor dees tijt laten varen , wy fullen daer na wel ti jdt hebben om daer vorder af te ipreéken:enfègtmy nu,wat het is dat men over het geheeJe dorp van my fegrjwat fe vari de Ridders,en mijnsgelijk,al gevoelen;en wat fe oordeelen van mijn dapperheydt, van mijn daden, en be- leefheydt'. wat'er al geiproken wort van fuiken, die dé vergeten Order d-er dolende Ridderfchap weder foecken op te wecken: |
||||
Don QuTCHor dek Mancha. 13 *
in'tkort,ik begeer,Sanche,datgymy getrouwelijk fêgt al dat
gy gehoort hebt dies aengaende, fonder het goede daer by te voe- gen, of het quade te veriw.ijgen,aIfo het een getrouw Onderdacn toeftaet de oprechte waerhey t tegen fijn Heer te belijden , fonder befchaduwing of fchijnvleyery .En ick begeer vorder,Sanche,dat gy weet, indien de oprechte waerheyr, fonder bewimpeling,m&¿ nigmael den Vorften ter ooren quam , dat het 'er anders fou roe-. gaen,als 'ter nu toegaet in defe yiere eeuw. Dient u van defe ver- maning, Sanche, op dat gy wijflelijk en ter goeder trouwe my de ronde waerheyt belyd van het geen ick u gevraegt heb. Dat fal ik gaeren doen, mijn Heer, antwoorde Sanche, op voorwaarde, dat fig uw Genade niet fal hebben te verftoren,wil ick feggen fo,over het geen liy van my hooren fal; en ik £al het u fo naekt en bloot te voren leggen,als het van 's moeders lijf gekomen is. Weeft daer nicteens voor bekommert, hervatte Don Quichot, gymoogt vryelijck feggen,Sanche>waru goet dunckt.Het eerfte dan,begoil Sanche,dat ik fieg, is dat ik feg,dat het gemeene volk uw Genade, wil ik feggen foo, hout voor een grooten fot,en my voor een ge- iiagen kapftock. De Edelen feggen,datfe uw Edelheytniet hou- den binnen de lamijten van de Èdc-ldomfchap,en dat gy dien Don onbehoorlijk draegt,en dat gy een fchoonen Ridder bent met uw twee morgen lants. De Ridders feggen, datiè niet garen fien , dat de kale Jonckertjes zich by haar gelijken,die de fchoenen met een lere veter vaft binden,en de ellebogen door de mouw hangen.Dat treek ik my nieraen,antwoorde Don Quichot, alfo ikmy altoos wel in de klederen hou: wel is waer,datfe iomwijlen wel watge- fcheurt zijn;doch dat komt van het dragen van de wapenen,daer fy de hare wel voor bewaren.En watbelangt,hernam Sanche,uw kloekheytenvroomheyt,uw beleeftheit,endataenvangenvana- , vonturen van uwGenade,daer fijn befondere opinien van: den ee- nen noemt ueen fot, doch eenbevallijken iotjdenander een dap- peren,maer een ongeluckigen fot; den ander een beleefden, maer belaghelijken ionen ίο halénfc uw Genade en my vaft by de naers . op , latende geen hair van ons lijf ongeichent. Gy moet weten, Sanche, dat daer de deugt op fijn hoogft is, denijdersdaerhetal- ■ dernaefte zijn, antwoorde Don Quichot. Weynigeoigeene van fo vee), uytfteeckende Mannen hebben de laftcr-rongen konncn ontgaen.julius Ca;far,ecn moedig,voorfichtig, en dapper Veldt- pvcrfte, moft den naem hebben van ftaetfüchtig, en fo byfter net nog in klederen, nog in manieren tezijn. Alexander,diedoor fijn daden den naem van de Groóte verdient heeft, feggen fe dat een
|
||||
14- - Tweede Deel van Φ-ΐ'
eendronkaert in fijn hart was: van Hercules,die föó veel wonde-
ren heeft ay tgewrocht, dat hy verwijft en dartel was: van Don Galaor, Broeder van Amadis van Gaulcmdat het een regren war- geeft>en fijn Broeder een grooten huylebalck was,enz. invoegen , Sanche,onder fo veel Iafteringen van treffelyke Mannen,de myne ook wel doorgaen mag. Maer was het daer mêe genoeg,fey San- che.Schort'er dan noch meer aen,Sanche?vraegde Don Quichot. Ho ho, antwoorde Sanche, dat Ís 'er noch maer ipelen gaen by; maer fo uw Genade het regte beícheyt wil hebben,ίο weet ik u de regte man te wijfen, die hetuwel van ftuckje tot beetje ial weten te leggen: dat is een, die hier gifteren-avont tuys gekomen is, üamentlyck, wil ick feggen, de Soon van Bartolomeo Carrafco, die tot Salamanca fchool gelegen heeft, en daer Barkelaureus, of Packelaureus geworden is : en als ick hem ging welkom heeten , iëy hy my, dat 'er nou alreedts een Boeck van uw Genade was gedruckt,onder den naem van Den Vromen enVerftandigen Rid- der Don Quichot de la Mancha, daer ick met myneygen naem van Sanche Pancein ftae en pronk,als ook MevrouwDuIcinea van Toboio, met duyient andere dingen meer, die hy my ftillekens in het oor beet, daer ik my óver moft kruyffen en fegenen, hoe het dien Schrijver al heeft konnen weten»lckverfekeru, Sanche» feyDon Quichot daer op, dat *er den een of den ander wijfen Tovenaer in de weer is geweeft, alio dat volk alle dingen Hgtelyk weet te ondcrfoeken«Hoe fou het een wijlen Toovcnaer zyn,her- vatte Sanchcdaer den Meefter, gelyk Samfon Garraico (want fo heet dcfen Kappelaureus) my gefegt heeft, genoemt wordCide Ha met Beregena ? Dat is de naem van een Moor, antwoorde Don Quichot, hoewel ick geloof, dat hy u bedriegt in den naem van Berengena: maer wat belangt dien Gide, 't welck in het Arabifch ib veel is gefey t als Heer. . . Dat kan ook wel weien, viel Sancho daer op in: máer fo mynHeer belieft het regte beicheyt te weten, fal ik wel eens heen gaen vliegen,en brengen defen Samföra hier, Ghy fultmy vrientfehapdoen, antwoorde Don Quichot ,a!fo ik (eer benieuwt ben na de reft, en niet fal konnen eeten of drinken, voor en al eer ick het klouwen met den draedt heb. Dat is dan gang, feySauche,diedaer over fijn Heer latende, heen ging nae Samfon toe, dien hy wel haeft had opgefogt, en by fijn Heer gc- bragt; tuíTchen de welken ecu feer aengename t'famenfpraek ver- handelt wiert. ■■■' . ·,.{/ -·■ ;·:'./,-".':;-,'
, , ' Met
|
||||
Don QuicHoT de la Mancha tf
Het III. Hooft-ftuck. ' r Van de belagchelyke t'Jamenfpraek tuffen Don ^uichot^ Sanche Pan-
fe, en den Baccalaureus SawfinfierraJcQ. /"\ Ndertuílchen, terwyl Sanche heen was gegacn, bleef boa
V^ Quiehot Vol duyfentgedagtcn,wachtende na Carrafco, daeí hy al het vcrhael uy t hoopte te vernemen, wegens het Boek daet hem Sanche van had gciegtj konnende niet gelooven» dat'ei luik een Boek in de werelt was, alio fíjn íwaeit noch nauwelyks wasafgeveegt van liet bloet fijner verflagene vyanden, en datmeo daer alreets boeken vanva/ifou drucken. Evenwel bedacht by daer na weer, dat den een of den ander Toovenaer, of fijn vrient of fijn vyandt,door konft van Tovery dat Werk uytgerecht,cn aen den druck gegeven hád; ίο hyhem een vrient was, om fijn daden te verheerlijcken; en fo hy hem vyandt was, om defel vc te ver- minderen, en te Hellen onder die van het fnoodtfte en veragtftc Gepeupel en Schiltknaepen,alhoewel (feyd hy by fig felvco) men noyteenigedaden van Schiltknapen befchreven vinr. En indien het ίο is,dat 'er fuik een Boek is,voor ίο veel als het fchrijft van de dooiende Ridderichap, moet het hoogdravende van ftijl,en klin- kende van woordenen waerachtigzyη. Metdefcinbeelding ver* troofte hy fich; maer nam weder een kranke moet, als hy begoft te bedenken , dat den Schrijver een Moor was, en die wift hy wel dat dapper leugenagtig vallen, en met bedrog behangen zyn.Hy vreeide geweldig,dat hy zyn fijn liefde op een onbetamelyke wys fou verhandelt hebben, tot kleynachting van het aen fien en de eerbaerheyt van Mevrou Dulcinea van Teboiojen wenfehte wel, dar hy fijngetrouwheyt tegen haer niet yergeeten had,wacr door hy felf de min van Keyferinnen, Koninginnen, en andere Jonk- vrouwen van aenfien vcrimaet had , houdende al fijn natuerlyckc bewegingen in den toom* En alioo denkende en weêrdenckende, en vaii den os op denefel vallende, fag hy eyndelijck Sauche mei Carrafco aenkomen» dien hy met groóte beleeftheyt ontfing.De- fen Samion, alhoewel hy Samion heete, was niet ieer groot van lighaem , en mager van aengeficht; dog een aerdigen ipotter» en van een goet verftant. Hy mocht omtrent de vier-en twintigh jaeroudtzyn, plat van neus, en groot van mond; al teeekens vaneenquadenaert, cneen ipotachtige natuer: gelyck hywel betoonde op het cerfte aenkomen 3 daerhy terftondt voor hem ep fijn knien viel, leggende: Uw Hoogheyt gelieft my de bande |
||||
ν: jó' Tweede Oeel vanh '■
te reyken , myn Heer Don Quicliot de la Mancha, want by't ha-
byt van Sane Pcter, dar ick draeg (alhoewel ick anders geen Or- den heb ais de vier eerfte) foo is uw Genade een van de vermaert- fte dooiende Ridders, die 'er oyt geweeft zyn,of komen fullen fo lang als de aerde ftaer. Lang leve dien voortrefFelijcken Cide Ha- rnee Benengeli, die uw doorluchtige daden befchrevén heeft; aft ook dien kloeckert,' die her ielve Boeck uyt de Arabifche'irionfe moederlijke rael heelt overgeíec. Don Quichotdeedhémop- ftaen; en vorders feyde hy: Soo is hec dan waer, dat 'er een Boek ■van my is uytgegaen? en dat'er een Moor is die her lelvegemaekr heeft? Het is fo waer , antwoorde den ander, dat ick verfeckert ben,dat'er tegenwoordig al meer als twaelf duyíent van gedriickt zyn,behalven die in Porrugael en Barcelona uytgegeven worden, als ook tot Antwerpen , gelyk men fegt , eh vorder fou 'er geen í volck noch rael zyn, in de welcke en tot de welcke het felveNiiet
wort overgebracht en overgefet. Een vari de dingen r antwoorde Don Quichot,die een edele ziel hec meefte genoegen geven, is fig te fien gaen over de tongen der menfeheri , met lof en eere , voor- namentlyk in druk: ick Ccg met lof en eer , want andeifints was het veel beter doodt re zyn , als foo te leven. Soo veel is daer van » feySamfon Carrafco, dat uw Genade daer in al de dooiende Rid- ders te boven gaet: want de Moor in fijn tael, en de Chriften in de fijne, hebben y der getracht op het nauwfte uyt te beelden , fo weluwdapperheyt, als moedigheyt inhetaenvaerden van pe- rijkels en gevaer, lydfaemheytin tegenfpoet, verdraegfaemheyt in ongeval en wonden, bèneffensuweerbaerheyten Platoniiche liefde tuilchen u en Mevrou Donna Dulcinea van Tobofo. Hier op antwoorde Sancho Pance: ik heb Mevrouw Dulcinea noch noyt dennaem van Donna hooien geven, maer het is altoos llechtsDulcinea vanTobofageweeftjinvoegen daer voor eerft een misilagis. Dat tegenwcrpiel, hervatte Carrafco , is van geen belang. Gelijk het niet en is,beveihgde Don Quichot. Maer, ver- vokde hy, fegc my doch, Heer Baccalaureus, wat daden het al ¿in die men van my hec hóogft agt ? Dies aengaende, antwooirde den ander, zijn vericheyde gevoelens: want ίο meenigen menfeh foo meenigen fin. Den eenen houdt het met de avontuur van de ■ Windtmeulens, die uw Genade nam voorBriareosenReufen :
den ander met de Volmeulens: defemet dei befchryving van de twee HeyrlegerSjdie daer ria in twee kudden fchapen verander- den:een vierde prijft de avontuèr van den Doden,dienmcn tot Se- eovia ging begravar.een vyfde het verlolfen Yan deGaleyboeven: |
||||
D^QuiCHOTdelaMANCHA. χ*
daer zynder ook die feggen, da'er nies te pas komt by die van de
twee Benedicter Reufen , met.het gevecht van den Biibyer Se*c rny toch , mijn Heer , wierp dae> Sanche tufleben in , is'erooSc deavontuervan de Rostuyilchers in, alsonfè Rónzinam footc gaftgmg ? Ai te mael, ai te mael .shetdaei by', antwoorde den ander,toc de capriolen incluy ?,die de goede Sanche in de iugr deê Die waren meer, als ick we! begeerde , antwoorde Sanche Voor fo veel ick my kan inbeelden , zey Don Quichot, is 'er geen Hiftoryin dewerelr, die lijn hoog en laeg nieten heeft voornamentlyck die , welcke pándele., van faeckende Ridder- schap aengaende, en die voori.amemlyk met ai U)os vOCH^^ uyden- ï.venwd , hervatte Carrafco , diedeieHiftorie geleien hebben, feggen , dat het haer verdrie-en fou , indien men de eyn- deloofe ftockllagen , die den Heer Don Quichot in verfchcyden ontmoetingen heefr moeren dragen, vergeren en voorby oeiacn had. Enzijnderdlealmcêin?vraegde Sanche. Sy mochar? die leeker wel ftiljwijgend'voorby gegaen hebben,eers halven , ant- woorde Don Quichot:want de dingen, die noch toe noch van de waerheytvan de faek doen , paft her beter ie fwijgen, voorna mentlvck wanneer het gedijdt tot lafte» i„g en kléynachting van hem,daerdeGefchiedenis vangeichrevenf.. Wantin der waer heyr^neas was foigodtvrugrig. niet,als hem Virgilioafgeichil- dert heeftjnogUlyfles ίο voorfigvig,als hem Homerus befchriift Dat is welipo , antwoorde Carrafco, maer den een fchrijf tais een* Poëet, en den ander als een Hiftoryfchrij ver. De Poëet ma? de duwen vertellen, níet juyft gelijck fe zijn, maer gelyck ie ibuden hebben mogen n>:maer den Hiftoryichrijver moet ih verhandc- Ier,ι niet gelijk fe behoorden te zijn,maer gelijck fe in der daet fijn -ebeurt, fonderde waerheyteenigfints re verminderen. Sodan die voorfchreven Moor dele waerheydt fooeften gefocht heeft, falhy onder de baftonaden van Myn Hecrdemynen ookniec vergeten hebben , fey Sanche : want ly hebben Mijn Heernoyt den rug fo we gemeten, of fy hebben de maet van myn heele corpus «¡och daer bv willen hebben. Maer het is gelijck Mijn Heer wel ieydt, als het hooft lijdt, foo lyden oock de leden Ghy zijt een fpotter,Sanche,anrwoorde Doj, Quichot daer op-do^ oi toont, datghydegeheugeniswelhebt, als ghy fe hebben wik Al wou ick fe al vergeten , fey, Sanche, foo houden iè my de blaeuwe plecken, die noch kars en vars hier en daer op m m leden ilaeri, wel in de gedachten. Al genoeg, Sanche, ¿y DonQuichor, veríWtg7 den Heer Carrafcoinfiju redenen \.u ■■/;? . :»-- niet, |
||||
3 8 Tweede Deel van
niet» dien iele verfoeck voort te varen, en te feggén > Wat toeft '
vorder van my ièhrijft. Van mijn oock, met verlof, feySancht daer op, alioo ick mee een vandeprincipaelfteParfenafienvan liet fpel ben» Pérfonagien fegt men, en geen Parfenaiïen, Sanche, verbeterde Carraíco. Al weer een nieuwen hairkloover, berechte Sanche daer weer op: maerflaetal voort, want foo wy daer op komen, fullenwy van onfe leve dagen niet gedaen hebben Ick moet mijn leven geen eeriijck man zijn, Sanche, vervolgde Car- raíco , foo ghy de tweede Períonagie niet en zijt, die in het le- fenhet meelte vermaeck aenbrengt; alhoewel der veei zijn, die Iagchen mec uw lichtgeloövigheyt, waer door gy u het gouver- nement van het Eylandtfo valt voorfchreefc. Hetgeen in het vat is, dat en verfuurt niet, antwoorde Don Quichot: ondertuflehen fal Sanche door de jaren en ondervinding meer en meer bcquaem- heyt tot fulck een ftaet en bediening krijgen. Ik wil jou dat wel í weren, vielSaiichedaeropin, het Ey landt dat ick niet fel regee- ren met de jaren die ick heb , felicknietbeftierenalhadik'eriöo veel als Macuialcm:het quaetile is,dat dat verfchreven Eyland niet voor den dag en komt. Beveelt ghy deb Hemel uw faeck, ant- woorde Don Quichot, en het fal wel gaen, Sanche. Datisfeef welghefeydt, berechte daer op Samion Carrafco, want ioo het . den Hemel belieft» fullendet hem wel duyfent voor een toe ko- men. Wat fou men mekander wijs maecken , fey daer op Sanche* ick heb wel Gouverneurs van Ey landen ghefien, die ick niet wou laten rayeken daer ick gepift heb; en al evenwel het zijn Heeren en blijven Hecren,en worden ilihaerfulver en gout gedient» Dat zijn geen Gouverneurs van Eylanden, antwoorde Garrafco.maef van flechter Plaetien : want een Gouverneur van een Eylandt moet ten miniten fijn Grammatica veritaen. DeGraenmaet,ant- woorde Sanche,verftae ick al wel ;maer die Tica weet ick niet wat te feggen is: doch laet ons die faeck aen den Hemel bevolen laten, die ial wel maecken dat her wel is. Maer ik feg u, Heer Carrafco, dat defeNauteur mijn het meeftevermaeckvande wereltdoet, om dat hy foo van mijn ghefproocken heeft, dat'cr de luy ver- maeck inicheppen: doch dat wil ick hem wel iweeren»hoe oude dat ick ben, foo hy anders yets oneerlijks van my het leggen krab- belen, dat hy 't niet om niet fal gedaen hebben. Dat fou mirakel zíjn, .antwoorde Samibn. Mirakel of geen mirakel, vervolgde Sanche , elck een moet toefien wat hy fchrijft, en niet ftraksdaer heen fchrijven dat hem in de machenatie fchiet.Een van de fouten, , die men der in vint, Teryolgdc Samfon Carrafco, is, datdeft ;/ * Sehrij- |
||||
Dom QuicHoT déla Mancha. ^
Schrijver daér ingelapt heeft die Vertelling van de Schadelijcke
Nieusgierighey t: niet om dat fe quaet is, maer om datfe daer te pas komt als Pilatus iu het Credör Ickfweerdaerop, dat dat Moorièhe Hoerekirit i dien hont als hy is, al den hutípot ondee ¡mekander het leggen hruireq.antwooideSanche.Soo fcg ík u dan, vervolgde DonQuiehot, dat het geen wijfen Tovenaer gewcefë is,maer dei* een of den ander groven botmuyl, die het daermaer heen ietjhet komt te pas of niet?gelijk Örbaneja, Schilder van U- bedaj die, gevraegt wat hy al fehilderde, antwoorde, dat'er valt. Somtijts fehilderde hy een haeii,díe foo wel geleeck,dat me'rmec goede Gotfcheletteren moft byfetten, wat het was:en allo lal het vooriêeker met mijn Hiftory ook gelegen zijn,dat men wel Com· mentarienfal van doen hebben om zere Yerilaen. Neen in teg'cn- deel,antwoorde Carraico,fy is foo klaer, en foo duydeiijck, datic een kirie verílaen foú, gelijk fe de wichters leien, de jongens han- delen, en de ouden met de bril doorkijken ; invoegen fy alreets ίο bekent, en foo belefen is, dat men cjualijck een mageren hont ván een Paert iiet,of men maeckt'er een Ronzinant af, Maer het mec- ite volck r* dat'er in leeft, zijn de Págies en Lackayen ¡ in voegen men geen vöorzael van eenigen Heer heeft, of men heeft'er een Don Quichot. Den een neemt fe weg,als fe den ander laet leggen:, die brenght fe weer: een ander neemt ie te leen: kortelijck> het is tegenwoordig het aldcrgemeenile onderhoudt van groot hans, kleyn hans: en dat is 'er prijflijck ín, datm'ernergens een oneerbaar woortjen in vint, noch felfeen gedachte díe onbe- tamelijckis. So het anders" was, zey Don Quichot, fou iè niet na de waerheyt gefchrevcii zijn: want de logenachtigeHifto-. ry fchrijvers verdienen foo wel in den oly gezooden te worden,als dè valfche Munters: en daerom weet ick niet, waerom iïch de- fen Schrijver met andere vertellingen behelpt,alsdie de iaeck aen- gaen, daer hy ftof genoeg heeft om van my tèfchrjjven. Hy moeé voorfeker van den Os op den Ezel vallen. En in der waerheyt,», wanneer hy alleen mackte een befchrij ving van mijn gedachten >'■ mijn fuchten, mijn tranen, mijn goede genegentheden, èn vor- ders míjn ilrijden en avonturen, iou hy een Boek konnèn maken, als al de Boeken van Amadis by een. Én in der daét,voör ioo veel· als ick begrijp > ièg ick, dat'er een groot oordeel van npodén is ? om GeíchiedeniíTen en andere Boecken te befchrij ven, beneffcnS rijp verftant ι maer om boert en aerdig j'ock voor den dag té bren- gen , wort een groot vernuft vereyicht ·, gelijck den Sot in 'tge- m^endcYOOiflacraftcpeifoflagievanhct^elis, Doéhdit heeft |
||||
¿O TMede Oeelvan
weynig plaets in Hiftorien, daer de waerheyt de ziel van isj tahf
de waerheyt is Godt.Evenwel vindt men lieden, die fo weten ge- hele Boeken uyt hun hooft re fchrij ven, daer niet een waer woort aen is,gelijk of fc 't voor hun oogen fagen gefchildert Daer is geen Boek ίο quaet,fey denBaccalaureus,daer niet eenig goet in is.Daer is geen twijffel aenT antwoorde Don Quichot: evenwel gebeurt liet riienigmael, dat de geenen,die door hun Schriften zijn gepre- ièn geworden,fo lang febuiten den druk zijn,al hun roem komen te verliefen,foo haeft als ie uytgegeven worden.De oorfaeck daer van is, fey Carraico, dat men de gedrukte Werken gemeenlijck nauw doorfoeckt,en Iichteli jek de gebreeken onderkent,en dat te meer te vermaerder den Schrijver is. De vermaerde Mannen door hun verftanr, de groóte Dichters, de doorluchtige Hiftoryfchrij- vcrs,zijn ten meeften deele, ofwel altoos, begrolt van de geenen, die vermaeck fcheppen in de Schriften van anderen te onderfoeo- ken, fonder evenwel het hart te hebben om de hunnen voor den dag te brengen.Dat is geen wonder,antwoorde Don Quichot, al- fo der veel Godrgeleerden zijn, die op den ftoel niet veel en deu- fen,en alleen bequaem zijn om de Schriften van anderen te door-
euren,en anderer gebreeken uit te vinden. Al dat is waer,hervat- te Carrafco: maer ik wilde, dat fulke Keurmeefters een weynig meer barmhertigheydts, en- minder neuswijfigheyd pleegden, íbndcr iich te binden aen viefe-vaien, en of al fomtijdts honus dor- tn/tat Homerussen goet fchutter eens mis fchoot,het een tegen het ander geliefden te ftellen,om te fien dat Jfclf de misilagen fomwij- len eeniuyïlcraen het goede geven jgelijkdeíe tegentíellingen de befte kennis van het een en het ander maecken:enfo feg ik, dat hy íich in groot gevaer itcekt,die fich onderwint door de handen van allemenfehente wandelen, zijnde heteenoniogelijkefaeckeen Íeder te behagen. Ondertuikhen heeft de mijne dat geluk, na ik
oor,viél Don Quichot 'er op in, dat'er Yeele zijn die vermaek in fijn Werk hebben, gelijk pultor urn infinitus efinumerus-, de iotten ohtelbaer zijn.Evenwel,vervolgde Samfon Carraicö,word hy be- fchuldicht kort van memory tèzijn, alfoo hy vergeten heeft te Ichrijven, wie dien dief is geweeft, die den goeden Sanche fijn Grauwtjc ontnam in het geberchte van Morena, daer men hem kort daar na weer boven op iag. Oock zijn fommigen benieuwt om te weten, wat Sanche Pance gedaen heeft met die honderc fcroonenb die hy in de Mael vond, daer den Auteur federt nier een woort van ipreeckt: en dit is een der voornaemfte ftucken van hec Werk.Hici op antWoorde Sanchc;Tegenwoordig,He«Carrafcos |
||||
Do» QjTiCHOT déla Ma NCH A. 2r
ben ik niet om daer veel reeckening van te doen,alfoo ick my nier
welbevoel. Ik heb daer fo een wringing ohi mijn hart gekregen, dathetfchijnt,datick alle obgenblicken daer heen vallen wil 'k. Heb thuys een koilelijk dranekskemikfel je daer een teuchjevan drincken:en als ick wat gegeten heb^ fel ik weer hier komen , 'en aen u en al de werek fantisfactie doen , fo wel wegens het verlies van den Efel als die voorichreeven hondert Kroonèn: en hy daer mec,fonder ander antwoort te verwachten, of een woort meer té fpreekehjgaet ten huyfe uyt. Don Quichot verfocht Carrafco,by hem op een fober middagmael te blijven. Defe nam het aen , en vond nog boven de ordinaris een paer duyfkens. Men at en dronk van het geen daer was, en handelde over tafel van dingen de Rid- derfchap aengaende. De maeltijd raekte ten eyndè, en na dat men een middagflaepje genomen had, quam Sanche Weerom, en daer ging liet weer van nieuws aen; Het IV. Hooftftuck.
Daer Sanche Pance voldoening doet aen Samfon Carrafc», op fijn
tvQorfiellingen, beneffens andere gcdenckwaerdtge dingen meen ë Anche dan quam na den cetén wederom ; en daer begoft meit
weer daer men 't gelaten had. Sanche ièy tegen Carraico , van wegen het ftelen \an fijn Efel: Aengaende die voorfchreven dieve- ry,io feg ik dan ¿wil ik feggen, dat dien fel ven nacht, wanneer wy ons weg packten uyt vrees van het Gerecht, na de verloffing vari de Galley-boeven, en die Avontuur van den Dooden, ick en Mijn Heer quamen in het geberchte,daer wy óns te ruft voegden» fittende Mijn Heer te paert, en (leunende op fijn lancje, en ick op mijn Efeljgenoeg vermoeit en afgeilöoft van al dien voorgaenderi handel; en daerom raeckten wy in flaep , foo yaft en ioo wel, als of men wel ter degen in de pluymen gelegen had, voornament- lijck ick, die foo vaft in flaap raeckte, dat men my wel fou weg gedragen hebbén > ionder voelen ; gelijck oock^dien dief, hy was dan die hy was, dacr door de ftouthey t nam van nader by my te komen, fettende vier ftaecken aen de vier hoecken van de zael Van mijn Efel, in fulcker voegen dat hy my daer op hielt fitten, en den Efel onder mijn lijf van daen nam,fonder dat ik het voelde.Dat is geen wonder, noch oock fwaer te doen, antwoorde Don Qui- chot , want op iiilck een manier wiertSaeripant fijn Paert oock genomen, door den diefachti gen Brunei. Hetbegonweêrop te klaren, vervolgde Sanche, en ter naeuwer noodt had ick my be- (b i) ,. ginricn
|
||||
2* Tweede Deel van
ginnen re roeren>of ick val met mijn vier ftaecken met zael met al
om veer. Ick fprongh verbaeft op, fag rontfom nae mijn Efel, maer fag hem niet; dat mijn (ick beken 't) de tranen uyt de oo- gen dee fpringen: en ik maekte fulcke klachten, dat ίο fe den Au- teuj daer mee in gefet heeft, fo fweer ick u, dat het wat fraeys fal , wefen*· Na eenige dagen,ik weet niet hoe veel,komende in gefel- fchap van de Princes Micomicona, komt my daer een Karel men mijn Ezel te gemoet,dien ick ftraks kende voor Gilles van Pafla- mont, dien Schelm , dien mijn Heer van de kettinghs en de galcy verloft heeft. Daer leyt de iaeck niet, vervolgde Carrafco, maer daer is/k fout,, dat den Auteur feg.t, dat Sanche op den felven Efel fat,al eer Gilles hem te gemoet quam.Daer weet ik níet op te ant- woorden,fey Sanche,als dat den Auteur hem daer in vergift heeft, of dac het een drukfout is.Dat is fonder twijffel, ántwoorde Car- rafcounaer hoe varen we nu mét de honden Kroonen? Die heb ik gebeneficeert tot voordeel van mijn Perfoon, en mijn Vrouw en Kinderen,fey Sanche ; en daar meê heb ick haar alleen korinen re vreên ftellen, of fe had my met al dellidderfchap wel veur Sint Feiten gewenfcht: want had ick met lege handen, en fonder Efel, weer thuy s gekomen,mocht ik de drommel fö hef geilen hebben als haar.En dat weet ick'er van te feggen, en dat fou ick feggen al was't tegen den Koning felf, en niemant hoeft hem daer vorder mee te moeyen waer ie gebleven zijn of niet: want foo men de fla- geadle ick op de tocht gekregen heb}betalen fou,al rekende men Ie maer op een oortjen het ftuck, fo fou ik met geen twee honderc Itroonen toekomen. En een yeder leyt de harit op de confiency f wilickfeggen,entaftiniïjuborft , fonder te oordeeíen het wit voor fwarr,or het fwart voor wit.Elk is gelijk hem onfe Heer gc- maeckt heefh, ja fomtijdts noch veel ilimmer, en meer fegh ick niet. Ick fal forg dragen, hervatte Carrafco, ty den Schrijveï vanditBoeck, dat, foohy het fel ve weer op nieuw laat druc- ken,hy deie misflagen mach veranderen;'t welck geen kleyn cic- raet aen het Werck fal^even. Is 'er noch yets anders, mijn Heer Carrafco, vraegde DonQuichot, 't geen behoort verandert te zijn? Ick geloof wel ja, antwoorde Carrafco, maer geen van allen is van foo veel belang, als het geen alreets gefeght is. Heeft de- fen Schrij ver oock een Tweede Deel belooft? vraegde DonQui- chot wederom .In trouwen ja,antwoorde den ander-.maer hy fegt, dat hy niet weet, noch vinden kan, waer het felve tébekomen is 5 en alfo zijn wy in twijfel,of hec fijn voortgang fal hebben,of niet» foo weker oorfaeckyan het geen voorfegcis» als om dat het ge- **, mees
|
||||
Don QjTtGHoT dek Mancha, 3$
ineen gevoelen is, dat een Schrijver gemeenlyk fijn kracht ín het
Tweede deel verheft, oock dat'er alreeds genoeg van Don Qui- chot gefchrevenisjhoewel anderen,die wat vrolijker van eygen-, ichap zyn, vaft roepen om meer Don Qmchotten, en meer San- ches Panccs. Het zy foo 't wil, fy fullender fich mee genoegen: evenwel geloof ick,dat hy, vindende het geen hy foekt,niet laten Jal al de moogelijcke naerftigheytaen te wenden, omhetfèlve eerft daegs voor den dag te brengen ·, meer bewogen door de lief- de om niets te verbergen, als door de lof die hy van fijn fchrij ven verwacht. Een haeftige hont baert blinde jongen, fey Sanche; het fal wonder wefen,wkt menuyt die haeftighey t fal te wachten hebben > als men maerfpeeltrafraf, ik quam'eran en ick fchey "er weer af ;en fuik werk is meeilen tydtniet veel befonders. Dac dien Moor wel toefiet wat hy doet: watonsaepgaet,.ickcn Myn Heer Don Quichot iullen hem wel fo veel ftof befchicken,dat hy niet alleen een Tweede Deel, maer wel tweemacl vijftig Deeleq fal moghen maecken. Dien goeden Man moet meenen dat wy flapen, en ondertuffchen houden wy vaft een oog in 't zeyl, en hy iel wel fien wat'er noch van komen fal. Her geen dat ick fou we- ten te feggen, wil ick feggen, is dat, foo Mijn Heer myn raedt wil volgen,wy nu al behoorden te veldt te zyn , helpende de fter- ken , eu refifterende de verdruckten , gelyck.de manier is van de dolende Ridders. Ter naeuwer noodt had Sanche defe woorden gefegt,als fe Ronzinant hoorden brieíTchen;welk brielTchen Don Quichot nam voojr een goetvoorteecken, en derhalven namhy* terftondt voor, van toen over drie of vier dagen fijn derden Uy t- tocht te doen; verklarende fijn meening aen Carrafco , en vorde- rende hem fijn goetduncken ai, na wat gedeelte hy fich beft fou begeven: die Van gevoelen was, dat hy behoorde na, Zaragoza te ïeyfen,alfoo daer korteling een treffelyckTournoyfpelfou zijn, ter eeren van Sint Joris,daer hy de meefte roem van dé werelt on- der al defe Ridders fon konnen behalen. Dit voornemen prees hy hem roemfuchtig en heldtdadich boyen allen aen \ vermanende hem vorder,met meer omuchtigheyt omtrent de perykeleufea- vonturen te gaen > alfo fijn leven niet fo feer voor hem was, als" voor de genen,om welker wil hy defe oerrening aennam? om hen in hun ellenden te hulp te komen. Dat is 't dat ick oock iêg > fcy Sanche daer op:Myn Heer Don Quichot acht een honden gewa- pende mannen fo veel als een vlieg: en by gans dood,Heer Barc- Jceloures, 't is niet altijt val an, val an, gewonnen, gewonnen; en gelijk ikmenigmael hchhooren feggen, fclf van mijn Heer, en. (b 5;) ' οοφ
|
||||
ί£φ Tweede Deel van
pock wel geloof, dat'er noch eenmiddelwegistuurchenroee-'
kèloosheydtenbloodigheyt , en dat dat de rechte dapperheyt is$ en alsdat ibo is, foo wil ick ook niet hebben dat hy vlucht, derf brus,fonder te weten waerom, noch oock dat hy vecht, wanneer de gelegentheyd ván deiaek het anders vereyicht, Maer boven al wil ickMyn Heer gewaerfchout hebben , dat, ibo ick nu ten der- de maelmet hem reys,het felvezy.wil ick feggen ioo, ondercon- dicy, dat hy alleen vechten íal, en dat ick nergens fal in gehouden weien, als alleen op fijn peribon te paflen, dat die iuy ver en wel gehouden wort; en daer in Tal ick hem dienen als een Prins: maer te dencken,dat ik oyt handt aen het geweer íal ilaen,al was het re- gens het fiioodtftegefpuys van de werelt, daer heb ick den hooy Yan. Ick', Myη Heer Sam ion, foeck geen groóte naem in de we- relt te maecken , als alleen van de aldergetrouwfle Schildtknaep die der in de wereltis:en foo Mijn Heer Don Quichot, verbonden door myn goede dienften, my, wil ick ièggen, met het een of het ander Eylandt vereeren wil, van de menigte die fijn Genade feyt dat hy fal krijgen,ick íal het in danck annemen jen geeft hy 't me niet, ick ben in de werelt , en fal even wel leven, en miflehien foo wel als andere ; en foo wel fal my myn broot fmaken als ick geen Governeur,dan als ick een Governeur ben. En wat weet ick, wan de Duyvel met al die grootsheytfou kunnen wereken , daer ick over mocht komen te vallen , en den neck te breecken ? Ick ben Sanche,en Sanche fal ick fterven. Maer ibo evenwel door goet ge- iuck, en fonder veul pryckel, my foo den een oí den anderen bras van een Eylandt, oifoowat, voor de boeg quam, ick ben foo geck niet,dat ick het mét de voet fal itooten;want beter is een vo- gel in de handt als tien in de lucht; en die tot een blank geboren is, fal fen leven geen ftuyver rijck worden ; en als yemant pap ge- boden wotdt,moet men al gapen Ghy fpreeckt,Sanche,antwoor~ deCarraico, als een Preeckheer: evenwel vertrouwt ghy Don Quichot de faek wel toe,hy fal u wel een heel Koninkrijk geven, ik laet ilaen een Eylandt.Hoe meer hoe beter,antwoordeSanche! wederom, hoewel ick foo veel wel ièggen wil, Heer Carrafco, dat hy 't aen geen ichaepshooft fal gegeven hebben. Ick heb mijn felf al de pols getaftV en vind mijn (de Heet zy danck )-bequaem fjenoeg om Konuikrijcken te regeererH ofEylanden, .ofdierge-
ïjke; en dat heb ick vericheyde mael tegen Myn Heer Don Qui- chot gefeyt. Maer, Sanche, weet ghy wel, vraegde Carrafco,dat honores mutant mores y fed faro mme tiörts, dat hooge ampten.de manieren veranderen > maer fëlden tot beter ? enloofou^ wel feonnen.
|
||||
Do» QuicHOT dek Mancha; ' 5j¿
koRiien gebeuren, dat gy eenGoverneur zijnde,uw cygen moe- der niet foud willen kennen. Dat fou men meugen ieggen ·, arjtr woord</Sanche,van die ui 't woud opgevoed zijn,en niet van ful- ke die inaer vier vingeten breet confiency hebben , als ik heb:laet het maer daer toe komen ;men fal wel fien , hoe hem Sanché dra- gen Cal. Den Hemel geef het befte, zey Don Quichot, en dat fal ik weer feggen als het Gouvernemeut komt: want mydunkt, dat ick het al in mijn handen heb. Dit gefegt hebbende>vraegde hy CarrafcojOÍ hy ook een Poëet was,alfohy geern eenige veerf- kens wenfehte gemaeckt te hebben tot een affcheyt aen fijn Dul-r cinea van Toboib, en voor een yder regel yder letter van haat naemgefet, pp dat men haer naem daei; uytfoukonnenlefen. Den ander antwoprde, dat, alhoewel hy onder de vermaerden niet getelt koft worden, die omtrent drie en een half uy tbrach-* teiijhy hem evenwel geern in diergeli jke veerfen fou te wil zijn ·, doch dat hy een fwarigheyt daer in yondt, om dat acCe naem juy ft feyentien letteren begreep,'t welk een oneven getal maekte, enfeerqualijckmetde veerien over een quam: want maecktt; hy VierlingenVi.Cpowas'er een letter ,. en een regel over · en maeckte hy tweeRondeelen , ίο quamen 'er drie tekort. Even- wel iou hy fien een letter tebeneficeeren, ten beften dat hy koftj invoegen hy in die vier Vierlingen den heelen naem fou fíen te begrijpen. Dat moet ίο zijn in alle gevallen > Cty daer op Don Quichot: want indien dat foo niet was, fou men niet weten > dat de veerfen voor haer gemaeckt waren. Dit bleef dan fo gear^· refteert,en beiloten,dat den Uyttogt overagt dagen fou geichie* den;belaftende DonQuichot aenCarrafco alles heimelijk te hou- den,voornamelijk voor den Paftoor, Meefter Klaes,fijn Nigten de Meyt,die anders een fcock hvhet wiel van fíjn heerlijk beiïuyt fouden fteken. Al datbelooÖe Carrafco , en ging alfo weg; ver- foekende aen Don Quichot, hem de weet te doen van al fijn wc-, dervaren, fo wel quaet als goet:en allo fcheydenfe van een,gaen · de Sanche om orare te ftellenop deuootfakelijkhedenvoordq reys, ; .-/■ ;.,. , ,,., \. , Het V. Hooft-ftuck. ,
Handelende van de wyfe redenen, welcke voorvielen tuffchen Sanche
Ρ anee en fijn Huysyrou Tereja Ρ anca, beneffens andere dingen» |
|||||||||
D!
|
n O Ver fetter van dit Boeek, komende tot dit tegenwoor-
|
||||||||
dig Hooftftuck, fegt het felve voor Apocrijph te höuden,ter
oorfaeck dat Sanche híer bevonden wordt teipreeckenop een Η (b 4) andere |
|||||||||
£■'<?■ Tweede Oeelvan
' andere manier, en na een anderen ftijl, als lïjh kleyn verftant
ïèhéen toe te Iaten,en fülcke fubtijle dingen voort te brèngen,das !iy onmooglijck acht, dat iulcks uyt fïjnkoocker fou vobrtkb- ' fnen. Evenwel wilde hy niet nalaten het fel ve over te iètten, öm «iet temanqueren in hetgeen fijn ichuldige plicht belangde. AI- ¿ áus dan-gaet hy voort. Sanche quarn ie huys,fo verheught en wel te vreên,dat hy by-
kans régt opfprong, waer over f yn Wy f hem beftonJ te vragen; Hoe is 'tranche myn Man?wat hebje mijn Irindt? hoe ben je fob Viólijck?HieropantwoordeSanche:Wijfj'e)ikmögtwelveelen? datick ίο veel oorfaeck vauviéugt niet en had. Wat is dat te feg- gen l vraegdeTereíá wederom:ick verftae ü niet Man. Wie foii iiiet gςern oorfaeck van blijdtfchap hebben? Ick ben fo blyd,ant- woorde Sanche,om dát ik weer mijn Heer DonQuichot fal gaea «3ienën,dienu ten derde mael wedef fal uyt gacn treeken om a- vonturen tefoeken ; en ikgae met hem,om dat onfe nootfaeke- lijkhey t dat vereyfcht, bcnefFens de hoop om nog eens hondert kroonen te vinden,gelijkdie,die we nu al verteert hebben.En aen d'ander zijde bedroef ik my, dat ik van u en mijn kinderenial moeten fcheyen, en weñitc wel,dat het den Heer beliefde my op míjn ifcóel te laten íjtten>om te huis de koft te hebbcn>ibr.dcr ίο te Behoeven door allerley prijkel en gévaer te waudelemen daerom fon ik nogal Wat blyer weien, fo het mijn fo dier niet en quam te, ftaeriien daerom ,¿1 ben ik bly,is evenwel die bli jtfehap vermengc met de droef heyt van u te laten ; invoegen ik fecr wel mag feg- fèn, datik wel wenfehtefukkeenborfaek van vreuchtniet te
ebben Jac, wel,Sanche, antwoorde Terefö > van die tijt af,dat je een lidtniaet bint geweeft van een doolént Ri'dder,heb je fuik een hooffe manier van fprceckeu geleert, dat'erbékarisniemandtis ñic u verítaen fou kunnen.'tls my genoeg,Wijf,antwoorde San- die, dattíódmyverftaet, die álle dingen weet; en laet ons daer: een ipckjé by fteeckenj'en draegt défe drie'dagen goede forg voor Graeuwtje,op dat hy bequaem mag zijn om de wapenen te dra- gen. Verdubbelt hem fijn porcy ,en ioekt de zael op,met de andere· tocbehooren; want wy gaen niet öm èén|>l,éilertje,dat je 't weet, jpiaer de h.eele werekom reyfen, en metReufenït>raeK;en,Spob- ken,en fulkgefpuys vegten,en in débo'flchcïn te hooren het ruyf- ichen der Baomen3het brielfchen der Leeuwen,ncyen en blaten y énduyfentdingenimecr.En al dat was nog maaifpelcn gaen,had* «3en wy maèr iomtijtsmetgeenRostuyíTchersén betooverdc Mo. icn te doen. Ik geloof weljManjantwc/oicleTereiajdat de Schikt . ■■,■%.■:.·, kna- |
||||
Van Qv i ¿ Η ο τ de la Μ α ν c η αΓ 't f
knapen van de dolende Ridders genoeg orn de koft moeten doen} en daerom wil ik onfen Heef bidden , u fpoedig uy t dat lijden te . ■vérloflen. Ik wil u vorder wel feggen,WijfWervolgde Sanche,dat ïk op de ftaende voet van rouw fou fterven, fo ik de hoop niet en \ had om eerlang Govemeur van een Eylandt te zijn. Niet eens, ( niet eens,lieve Man,fey Terefa, de Hen leeft nog wel al heyt fe de pip: jy feit oock wel leven al ishet juyft ge/en Governeur: leeft ghy Hechts, en laet den drommel met al de Governementen heen varen: ¡fondee dat beii je geboren , fonder dat heb je tot noch toe geléeft, en ibnder dat iel je wel fterven en begraven worden, als liet den Heer belieft. Daer zi jnder fop veel in der werelt, die dac juyft nieten hebben? en fy leven poch. De honger is de befte faus, en om dat de armen daer genoeg van hebbcn,eeten fe metímaeck. Maer evenwel, Sanche, of ghy dat geluck eens kreeght, foo ver- geet my noch oníe kinderen niet.Onfe jonge Sanche is nou al vijf jaeroudt, en het is tijdt dat hy fchoolgaec, fpo ghy anders wilc - dat fijnOom den Abt hem vorderen fal,Mary Sanehes,uw dogter, íbu oock niet rouwig wefen,dat men fe een man gaf,dewijl fe íoo. ièer daer nae verían ght, ais ghy na het Governemenc meughc. doen: en 't is beter cjualijck getrouwt, als wel gebefigt. Op mijn iïiannewaerheyt,antwoorde Sanche, íboik tot dat Governemenc kom,gelijckalsickhoop , foo meen ick onfe Mary foo treffelijck ', «yt tehijlicken, dat fefal by degrootfte vrouw van 't landt te pas komen. Neen, neen, Sanche, antwoorde Terefa, beter te trou- wen met fijns gelijck, als dat men ie fpu nemen van klompen tot de patijnen, van een linne fchort tot een fruweele tabbert, van Maryke tot Mevrouw etcétera: de Mey t loü'er niet toe kunnen ichicken, en elcken oogenblick fou men fien van waer fe gefpro- tenWas. Swijgtfottin, hervatte Sanche, dat íou binnen een jaer of twee al gedaen wefen; en dan fou ie 'r toe voegen als een Prin- ces van haer hals; en fo niet, daer is nieraen gelegen·, laet fy maer een Mevrouw wefenjen alles fal wel gaen. Maekt uw reeckening van uw ftact, Sanche, in 's Heeren naem, fey Terefa, en fiet toch ¡ íoo hoog niet, is 't moogelijck : denckt liever om het fpreeck- woord, veegt uw buurmans kind de neus, en neemt hem in huys, , Hoebraeffou 't kommen,dat men onfe Sanchica daer een Graefje of een Riddert je gaf, en dat defe, als het hem in de kop fchoot, heur diiylcnt boerinnen,kinkels en kneuckels na de kop fou fmi j- ten-.neen by leven niet,heb ick daerom mijn dochter opgebracht? Maeckt ghy maer geit te krijgen , en laet ghy het uythijlicken op- mijn ftaeo. Daex is Lope Tocho ,de Soon van Jan Tocho,ecn bra- (b 5) \ ve
|
||||
2,$ Tweede Όeel van
ve fterke Jongen,' en die wy al te mael Wel kennen, en díe ik Wel
weet dat de meydt alireets wel lyen mach ; en met die, die ons ge- lijck is, fal fe alderbeft bewaert wefen ;en dan fel men ík altijt on- der onfeoogen hebben,en al Vaders,Moeders,Nichten en Neven» Soons en Dochters,onder mekander wefen. Weg met die Hoven en die Hovelingen , en die groóte Huyfen: dat dient hacr niet. Komt eens hier,beeft als ghy zijt,en vrouw van den duyvel,voer Sanche daer op uyt, waerom wil jy my beletten, fonder reden en fonder oorfaek, myn Dochter fo hoog uyt te hijlicken als ik kan, om Neven te krijgen die men Heeren mag noemen? lek heb al- toos hooren feggen van myn Voorouwers,dat die de gelegentheye heeft, en voor by laet gaen,zich niet moet beklagen als ie weg is» en daarom fou hêc niet wyitelyck gedaen zijn, dat wy fe, nou ie aen onfedeut klopt, de poort voor de neus fouden fluyten. LaeC ons oniè zeylen ftellen na de goede windt, die wy hebben. ( Door defe en meer andere manieren van fpreken , die Sanche foo voor als ria gebruyekte, feydt den Qverietter van de Hiftory, dat dit Hooftïtuck apocrijph is.) Maer Sanche vervolgde al vaft. En dunckt u niet, onredelijk dier als ghy zijt, dat het goet fal zijn mijn gat in het een of her auder proftjtelyk Governement te drae- }en, dat ons uyt den dreckmag helpen, en dat ick oniè Mary dan trouw met die ick begeer , en darmen u aenfpreekt met een Don- na Tereia Panca, en dat ghy in de Kerck op een tapy t fit op frou- weele kuíTens', tot fpy t van al de Jonckcrs die in het landt zyn » als dat gy altoos de fel ve blijft, fonder te verbeteren, ofte ver- anderen , min noch meer als een doode fchildery; en daerom laet 'er ons niet meet af fpreeken, Mary fal ten Gravin weelènin fpyt ■van jouquaedhariTebecken. Ik feg noch, lieve Mau, antwoor- de Tereia, iïet wel wat ghy doet , want het leydtmy op de le- den,dat Graeffchap.dat Graeffchap falonfeMary haer bederf we- fen. Ghy moogt doen wat ghy wilt, maeckt'er een Hartogin of een Princes van: maer ick wil u wel foo veel feggen -, dat het fijn leven met myn wil niet geichieden iel. Ick fíe niet liever als ge- lyck by gelyck, en mag niet fien, dat men hooger -vliegtals iijn vleugels reyken konnen. Terefaben ik gedoopt, en die naam is myn goet genoeg; en ik begeer met geen Donnés of Donnas, of" Mevrouwen , offtronten meer te doen te hebben. Myn Vaders naam wasCafcajo^en ora dat ik uw vrouw ben,heet ikTercfaPan- |
||||||||
ca
|
alhoewel datie myn met goede redenen wel mochten Tereia
|
|||||||
Caffaio noemen. Maer daer Koningen zijn, daer heeft men wet-
tenden Wwilikfegge^mjctdien naembenick tevreden, fondea V :'~'' ' dat
|
||||||||
Dow Qtr i ch ο τ déla Mancha. %9
clatíe my met Donnen behoeven te íaxeren, die my foo fwaer we-f
gen, dat ik íe niet dragen kan. Ik wil niet hebben,datfe mijn ful- len riaefeggen , ais ick gekleedt ga op fen Gravins, of fijn Vrouw Governeurs: Siethoepronckthetvarckennoui dekoeheyteen fijen huyf op i hoe moy is puys nou! ofíé nou heur felven wel kent! dit is íe die in de Kerck plag te fitten met een fchort op haer hooft by gebreck van een linnen huyck, en nu pronckt fe mee haer brockade, met haer fy en iammet, of fe meent dat wy fe niet en kennen! Soo onfe lieven Heer mybymijnieuvenvyffinnen houdt, foo hoop ick daer geen reden toe te geven. Moeyt ghyu maermethetregeerenvanuwEylant, en laet u noemen fooghy wilt: noch ick noch mijn Dochter feilen niet een voetuythee Dorpgaen, dat fweer ick by alle Heyligen. Eerlijcke vrouwen en gebroken beenen paflen wel in huy s: en de befte koeyen vindt men op ft'al, en de cjuade over al: en wat te doen verfterekt de geeit,en is de befte vrouwcnfeeft.Gaet ghy met uw Don Quichot om uw avonturen, en laet gy ons by de onfen, foo goed en quaedt als fe zijn, den Heer mag het voorfien : en ick weet op mijn zier niet, wie al een Don wefen wil, die dër niet een in al fíjn ge- ilacht heeft. Nou leg ik, antwoordeSanche,datgy ongetwijffelt een familiaren duy vel in 't lijf hebt: watvrouwmenichzijtgy ! watgoet haeltfe aiover mekanderfonderhoofcofitaertteheb- bení wat hebben wy hier te doen met uw Cafcajo, met uw Don- nen,Brockaden,enal uw gebruy van fpreek- woorden, onverftan- dige domme ontfinde als gy zijt (want fo mag men u met recht noemen, dewijl ghy geen reden gebruyekt) foo ick mijn Dochter bevaljdat fe van boven neer van een toren iou fpringen,of datfe uit dewcrcltfouloopen, gelijk de Infante Donna Urraca, foo had ghy en iy reden om my niet te gehooríamen: maer fo ik u weet in eeuommefien en een oogenblick ecnDonna en een Mevrouw aen den hals te hangen, en u van de ploeg te verloiïen, en in jou felp en iatijn te kleeden, en met jou gat op felpe kuíTens te letten, waerom foudt gy daer niet toe verftaen ? Wil ick u feggen,Man» wacromniet? zeyTerefa,'omhet fpreeck-woort, dat feydt: die u deckt die ontdeckt u: den armen fiet men met halve oogen, en denrijckenmetheeleoogenaen. En foo fulckeearijckenden een of den anderen tijdt ann is geweeft, ftracks valt 'er dit en dat te ièggen, en terftondt haelt u dees en gene by den naers op. Siet, antwoorde Sanchc,en hoort,Terefa, wat ick u feggen wil; en het fal meer wefen als gy noch oyt uw léven gehoort hebt ·, en dit iat ick u uyt mijn eygen kop feggen $ en dat ick u feggen fal ■> zïjii ." ■' ,v¿ : ".ν; -'/ \.:λ. klinc- |
||||
^ö Tttteede T)eeï 'van
Idincklaate fententien van dcniPredikheer,die de voorgaendeVa?
ften hier preecktc, die, foo mijn onthoud wel is, onder anderen fey,dat al de tegenwoordige dingen,die wy voor onfe oogen fien, en die fich felven voor onfe oogen vertoonen,met meerder kracht en femency indringen in de binnenfte kelders van onfe malmory, als de dingen die gepafleert binnen. (Dciè redenen van Sanchebe- veftigen het gevoelen van den Qverfetter, dat dit Capittel Apo- crijph is, alfoo fe fijn kennis en verftant te boven gaen.) Evenwel ging hy al voort, feggende: Hier uyt dan komt het voort, dat. Wanneer wy fien eenig perfoon, rijckelijk en koílelijck gekleedt» en gevolgt van een groot getal knechten, dat Wy ons gedrongen, oí gefexoneert vinden, om dien foodanigen perfpectiven perioon alle perfpe& toe te dragen i al hoe wel en niet tegenilaende onfe malmory ons ververft,datdeièn cndcibdanigen perfoon in fuiken en fuiken ftaet geweeft is,tcr ooriaek m dewijl dat dat verby is,en dit tegenwoordige tegenwoordig preient. Enfo deièn perfoon, die door fijn goede fortuyn van laeg tot hoog, en van kleyn tot groot gekomen is, fich felven toont beleeft en gefchjekt, fondee hem te gelijken by die perfoonen,die edel zyn v-jui oude aikomft» fo'fal der niet een wefen , die fijn oude ftaet gedencken 'fal, macr fal hem al de eerbiedigheyt van de werelt doen, 't en waer dat hec afgunftige menfehen waren , die van elck een fbuk of een broek moeten nebben. Ick vcrila u by myn zier niet, Mari, zey Terefa; doet al dat ghy wilt, en breekt me de kop niet langer met al jou redeiijckenenrefereynen ; enindienghy gerevolteert bent om. te doen gelyekgy legt.... Gerefolleveert, wil je feggen, ver- beterde Sanche. Gereíolleveert oí gerevolteert, ick hou'tal voor een, en ick mag hier daer over niet leggen argeweren, antwoorde Tereia, ik fpreeck als myn onfen Heer in 't hart ftuert, en moey myn met fulke wisjes en wasjes niet; en foo feg ick dan, dat, ib> gy enkel voorhebt Go'verneur te wefen, gy Sanchetje, jou Soon s met jou neemt, alfoo 't goet is dat de kinderen het ampt van haer vaders leeren. So haeft als ick het heb,antwoorde Sanche,lal ik de ordinarispoftomhemfenden , en umet eenen geit toeftueren , dat ik dan genoeg fal hebbenden al had ik het niet>niemant fel het de Governeurs weygeren te ieenén: en dan kleedt hem gelyck fija ftaet vereyfcht,ennietgelyk fijn geboorte. Sendtgy maer gelde over, ik fel hem kleden als een Prinsje, zey Tereia. Wel nu dan, vervolge Sanche, is het dan foo beiloten, dat onfe Mary een Gra- vin fal wefen , of niet ? Dien dag, antwoorde Terefa, dat fy een Gravin fal weien ι fal den dag yan myn doodt weien', want daq maeck
* ■ ; .'■' -. .ν. ι " '
' ■ / ■; ■■ ■'- ■■ ■* " '■ ■■■■■=■->■ > %·.;■- '";..' "'Λ·*·' *' ·/■
|
|||
Όοη QuTCHor d¿ la Μ ancha? $ï
«laeck ick gliïïng, dat ick fe al begraven heb. Maer ick feg het α
ander mael,doet dat gy begeertjwant dat is onfe íchuldige plicht» onder onfe mannen te zyn,en te gehooriamen, al waren fenog fcj>.. ilecht en fo fot: en met defe woorden begoft de arme Terefa foo, bitter te fchr eyen,als of fe haer lieve Dochter al fag voor hae.r po- gen na het graf dragen. Sanche, goe man, vertroofte haer ten be- ften dat hy koic (och arm ) haer belovende,dat hy to lang wach- ten fou als moogelick was, om fijn dochter Gravin te maecken. Hier mede befloten fy defe onderlinge redenen, en Sanche keerde na Don Quichot , om order te {lellen op hun vertreed Het VI. Hooftftuck.
Van het geen geviel titfeben Don Quichot, fijn Nicht endeüienp*
tnaegt, benepens andere Voorvallen» ¡Lijnde ten der lioornaemftt Hooftflucken van dit Boeck. *TP Erwyl tuffchen Sanche Pance en fijn Wyf Terefa Cafcaja
·*■ defe vérftandige en onredelyke redenen omgingen, was men ten huyfe van DonQdchot mede niet ledig: want deNigt en de Dienftmaegt, die uyt dé voorgaende teeckens wel fagen waer hec weer na toe ging, en dat haer Heer vaftelijck voor had de derde uyttocht te doen, en wederom fijn oeffening van de dooiende Ridderfchap te hervatten, fochten hem in alle manieren daer van afteleyden: maer het was al hooygedorft ,en meel in de winde gelift. Onder andere redenen evenwel, die turfchen hen voorvie- len,fey de Dienftmacgt tegens hem: In der waerheyt, myn Heer» indien ghy niet by huys blyft, en dat looperi over berg en dal ach- ter laetjgelyck eén geeft die vermaent wil zyu, foeckende die diri- gen die ghy avonturen noemt, en die ick onheylen en ongeluc-- ken moet noemen, ioofal ick myn klachten doen, al roepende en tierende, voor Godt en den Koning, die daer wei in verilea fullen. Hier op antwoorde Don tquichot: VroEwmenfch, hec geen Godt op üw klachten fal antwoordcn,weet ik met,noch heb ookdesKonings Majefteit eenige rédente geven van myn doen; fo veel wil ik feggen, dat, indien ick Koning was, ick my niet eens verontweerdigen fou antwoort op fulckc pngerymde klach- ten te geven, gelyck hem alle dagen voorkomen, 't welck een is „ van de grootfte moeyely ckheden, die de Koningen onder fo veele" hebben, namentlyck, een yeder befcheyt en antwoort te geven;, en daerom fou ick niet begeeren, dat hem myn faecken eenige 2UoeyelygJsheyd,c fpudea &enb£eüghen, Jiiejc ojj hervatte de. |
||||
|2 Tweede Deel νά»
Deerne i Segt my dap, Heer, zynder in het Hof des ¿ohings
geen Bidders ? Jaehet in trouwen /antwoorde Don Quichot, de welcke dienen tot verciéring en verheerlyking van fijn Koninck- lyck Majeftey t. Waerom is dan Myn Heer niet een van deièn, die den Koning in fijn Hof dienen ? vráegde de Dienftmaecht. Al de Ridders, Vriendin, antwoorde Don Quichot * konnen geen Hovelingen zyn, noch oock al de Hovelingen dolende Ridders; jnen moet van alle flag in de werelt hebben* En of wy al te famen al Ridders waren, foois'er evenwél groot onderfcheyt tuifchen den een en den ander: want de Hovelingen , fonder een voet uyt hun kamer te fetten, doorreyfén de geheele werelt, fiende allecn- lykineen kaert, fonder onkoften, en oí kou of hitte te lyden; irtaer wy dolende Ridders doorloopende werelt by nacht en by dag, door hitte door kou, hagel en fneeuw, met hongeren kommer, en dat niet met de oogen, maer met de voeten5en ken- nen niet alleen de vyandèn, gelyk fe hier of daer gefchildert ftacn, maer in hun eygen wefen, én taftén fè by alle geïegentheden aen, ibnder kindere dingen te fien,of de wetten van de handtgevechten waer te nemen * of de eene lancie of degen korter of langer is als de andere, ofonfen vyandt oock eenige reliquien of tooveryen en befweringen over fich heeft, of men de fon in tweè'n verdeden lal, met andere viciè-yaièn meer, die ghy niet en weet,maer ick wel. En daerom moet ghy weten, dat, aliagenwy tien Rciiièn by een,die met het hooit niet alleen de wolken raekten¿maer ook felf daer door heen ftaken, en dat een yeder van hen twee hoo- ge torens tot fijn beenen had, en yeder arm was als een Spaenfch galioen, en yeder oog als een meulenireen, en meer brandende als een fackel by nacht, wy evenwel daer geen vrees Yoor heb- ben", maer in tegendeel, fonder eenige fehrick of vrees , de felven aentaften,en, ís hét moogelyk, overwinnen, en dat in een oogen- blick tyts,en dickmaels met eenen flag,al waren fe ook gewapent met de fchobben van een ièeckeren viich, die ie feggen dat harder zyn als een diamant, en heele ftayen ftael, of knodien als mailen > mét frale pennen als armem tot hún wapenen en geweer hadden t gelyck ick fe meer als een maelgefien heb. Al dit heb ick geiègt, Vriendin, op dat gy moogt fien het onderfcheyt, dat'er is tuíTchen den eenen Ridder en den ander, en dat het te wenièhen waar dat alle Vorften defe tweede,of, om beter te feggen, defe eerfte foorc acliten gelyk fy te achten zyn,die,gelyk wy in de Hiftorien lefen^ meniwmael zyn geweeft de behoudenis, niet alleen van een,maer tan vericheyde koninckryeken. Ö myn Heer en Oom, fey daer |
|||
■'. < ". * , ' i .., " ' v ' ' ' ,"
Don QuicHor déla Mancha. 33
de Nicht op, gelieft doch te dencken j dat al het gene uw liefde
van defe Ridders heeft gefegt, niet als enckele fabelen en verfier- ièlcn fijn, en die Hiftonen, fo fe van het vyer bevrydt bly ven,dat men fe behoort een brandmerck én een kénteecken te geven, op dat men fe mocht kennen voor het geen dat fe fy n. Ick wil u dat welieggen.,antwoorde Don Quichotdaerop , indien ghy myn Nicht níet en waerr, dat is de Dochter van myn eygen Sufter ,dat ick u fo fou ftraffen, dat'er de heele werelt af fou wagen,over de lafteringen die ghy daer uy tgeipogen hebt. Hoe durft eeh askat s een kleuter als ghy fijt, foo ftout wefen, als haar tong en fnater- backes te fteecken in het oordeelen van defe loftelyke Boeken van de dolende Ridderfchap ? Wat fou den loffehjcken Heer Amadis feggen, indien hy u foo hoorde fpreeken ? Maar evenwel hy fou het u vergeven, alfoo hy de fachtmoedigfte en goèdertierenfte Ridder was van fijn tijt: maar fulck een mocht u hooren , dat het niet feer wel met u af fou loopen: want fy zijn akèmael fo be- leeft, noch fulcke vrouwmans niet; maar fommige fíjn wreet en onbehouwen genoeg. Al die men den naem vanRidders geeft,fyn het juvft: in der daedt niet: de eenen zyn van fyn , en de anderen van vals goutjen evenwel fy hebben den naem van Ridders te fíjn: maeralsmenfeop den toets brengt,dan fiet men wat fe fijn.Men vindt Hechte gefellen, die hun beft doen om Ridders te fchynen; en wéér in tegendeel doorluchtige perfoonqn , die fich tot het al- derlaegfte nederwerpen: den een verhoogt fich door opgebla- fenthey t, den ander vernedert fich door gebreken en boof heydt; en alfo is het wel noodig, groöte wijsheydt te gebruyeken , om acCe twee iborten wel te onderfcheyden, die malkander lbo ge- lycküjn in naem., en foo ongelyk in daedt. Godt help my, ant- woorde de Nicht, mijn Oom weet loo veel dingen te leggen » dat hy in tij t van noodt wel op den predickftoei iou mogen klim- men : én evenwel is hy met iulfc een bekende fotterny behangen > dat hy ons wil wi jsmaecken, dat hy dapper is, fijnde alreets een oudt man; en dat hy fterek is, fijnde fo vol van fwackheyt; en dat hy kromme dingen regt kan maeken,daer hy ièlf Yan ouder- dom krom gaet; enboven al dat hy een Ridder is, daer hy het in der daedt niet en is: wantal fyn het de Edellieden,de armen heb- ben daer geen gemcenfehap meê.Gy hebt groóte reden, Nigt, te leggen dat ghy fegt, antwoorde Don Quichot, en fulcke dingen lou ick u weten byjee brengen, omtrent de geflachten, dat gy u verwonderen fout; maer om de Goddelyckc dingen met de menfehdijeke nicï te vermengen, Cal ik'er van iwijgen. Dit fal ik , Λ', even-
>■/.·: + U .' ..;[: I ■■ ,;; .' ' " ■'■'.;/ - . ' ' " '
■'".■■.-?' 1V ' ► ., '
-^————^„MMMM„MMMMMM^-MM|—^
|
|||
■■■■■■■
|
|||||
■pp twee ie Deel van " ^eO. 7
evenwel fcggcri,dat "er vierder handc föorten vari Gcflagten fyia?
de eene íbort neemt een kleyn en flecht beginièl, maer brey t fich, van trap tot trap uyt, tot den hoogden graedt: anderen hebben groóte beginfelen , en bewaren de felve in hun waerdighcyt * iöndei* vermeerderen oi verminderen i andéren hebben weder groóte beginfelen, maer gaen gelijk de pyramiden:.,; of pronck- ïiaelden,heel tot niet:andef en wederom (en deic fyn wel de mee- ; ften) hebben hun beginfelen fleche en gering; en gelyck ie» fonder naem of waerdigheyt beginnen,aliö eyndigénie ook daeï mee. Van defe eerfte ilag fíen wy nog heden heerlyke iiablyfièlsj· gelyck daer is het Geflacht van de Ottomannen, 't welck van een ilechten Harder fíjn beginfel genomen heeft, en evenWei tot die hoogte gekomen is, daer men het noch tegenwoordig in üct¿ Van de tweede fien wy noch Yerfcheyde groóte Heeren en Vor- ften , diezyn die iegeweeil hebben, en blyvendiefezyn, behoud dende fich iel ven geruftcly k binnen de paleïi van hun ftaet en ge- legentheyt. Van defen,die een grootbeginfel hebben} en met de pyramiden, ofpronck-naelden, te niet gaen, zynonderduyient voorbeelden de Egyptiiche Pharaonen, de Ptolomeè'n van het felve geweft, de Cafares van Romen, met al den hoop van Vor- ften, Opperhoofden, Heeren en Grooten.van Meden , van AÍ- fyrien,Perfien, Grieken en Barbaren, Al defe Geflachten hebben groóte beginfelen gehadt, enzyneyndelyckin niet geeyndigt$. in voegen men heden ten dagegeene van hunne af komíl íbu we* ten te noemen:en fo men fequam te vinden,fou het fíjn in ilech- ten en verworpen ilact. Van het gemeene volksken.heb ick niet teel te feggen, als dat fe alleenig dienflig zyn om den hoop te vermeerderen , fonder anderen roem of lof waerdig te zyti. Uyc het gene dan dat ghy van mygehoorthebt,isrnynbegeerte,myn idttinhekens, dat ghy leert kennen, hoe groot de verwarring in de Geflachten is,en dat die alleen fchynen doorluchtich en groot tezyn,diedegrootshe.yt in de deugt betrachten, enderijekdofn, inhunmiltdadicheyt. Ick noem Deugden , Rijekdommen, e« Miltdadigheden by een; want den Grooten fonder deugde is een grooten deugniet ; en den Rijcken,die niet milt is, is een gie- iigen bedelaer.. De goederen > flechtelijck beferen, maecken een befitter niet geluckig ; maer wel gebruyekt. Aen den armen Edelman is anders geen middel nagelaten > om te toönea dathyisdiehyis, als die van de deugt; zynde gefpraeckiaem, wel opgebracht,beleeft en gedienftig,maer boven al goedt arms, trtdie.rn.ct twee duy ten jdie hy uyt een yrolyk en genegen hart den arme®·,
|
|||||
r'χ. ) , Dow Qu icHOT dek Man ρ η α. /;„; 3f
armen geeft, meer weldaedt bewijftj als deRijckéri, die hua aelmiflen üytdeelen met klockflag. En niemant fal der zijn, dje $ ¿iende hem verciert met defe en diergelijcke deugdeÜ, alhoewel Jby hem niet en kent, hem niet lou houden voor de regte loorc s én fo het de zulken niet waren,het ibu een wonder zijn. En gelijk de lof de prijs is van de deugt,konhen de déUgdige péffoonen niet laten gcpreièn te worden. Twee wegen zijnder, myh kindèrkcnss wáer langs den menich kan komen tot rijekdom en eer: de eene is die van de lettereh,de andere die van de wapenen.lk heb meer van de wapenen als van de letteren, en ben, volgens mijn genegent* ¡heytjook tot dit laetfte geboren onder de Planeet Mars¿ invoegen ickmygelijck als gedwongen bevindt om fijnen weg te volgerij en daerom ben ickoock van fints, het fpijt die 't leedt is} door de werelt te gaen;cn het lal verloren werek zi jn,my het felve af te rá- deritdat is niet te willen hét geen den Hemel wil i het noodlot or- dineer t»én de reden vercyièht, maer boven al mijn genegentheyc yerkieft. Wgn.t te weten, gelijckick weet, deontaliyke moeye- lijkheden i die.'er aende dolende Ridderíchap vaft zijn, geeft my oock de kennis van het oneyndelijk goet, 'twèlkrhydaeruyc te wachten ftaét,en hoe het pad tot de deugt heel naeuw en koni' jnerhjck, en dat van de gebreecken en fouten wijdt en gemacke- lijck is.En fo weet ick ook,dat hunne eynde geweldig verfchelen; want dat van de gebreecken cyndigtin.de doodt, en dat van de deugt in het leven, en niet in een tyqélijk leven» maer'een Ievenl dat Tonder eynde is5 en aaerörii leydt onlèn grootcn Dichter i Door dejen romen toeghgeraeckt men tot defiaet
Des Ivuem ^wlckers tijdt tegeèner tijdt vergaet. Och ongeluckige als ick ben | riep de Nicht daer op uyt, hier ís?
noch een quaet, mijn Oom is oock een Poëet geworden: ick wil fweten,dat'er niets in de werelt is,ofhy heeft "er wat af.Ick wil α verieeckereir, antwoorde Don Quichot, indien my de gédachrerf van míjn Ridderíchap niet en verninderd¿n,daer fou niets zijn,of ick fou het durven by der handt vasten» al was 't koyerién tande- ftoockerstèni aceken. ïylètéenenwicrdt'éraen de poort geroep- pen ·, en als men vraegdë,wie.daèr; wás,ántwoordeSanche Pancc» dat hy 't was: maer loo haeft had de oude Deern fijn ftèm níet ge- hoor t,oi fy liep uyt de weg, fo qualijk koft fe hem fien of lügten. De Nicht ginghem de deur open doen, en Don Quichot ontfing hem met open aimanen fich met hem in fijn kamer befluytende,' ( ' («·) ' hiél* |
||||
3Ó : ';'*'. ' {T~weeL· Oeelvan" '^'* '
hieldèiize onder iicti foodanigeredenen, die de voorgaende niet Wijeken. ,'; Het VIï. Hooft-ituck. ·>
Verhandelende het geen tufjchen Don Qtiichot en fyti Schildthmep
omging? tuet.verfi'èefden andere treffdïjcL· dingen. *K^\ Aeuwelijks had de oude Deern geilen ,dat fich Don QuichoC
«-^ mee Sanche in de kamer floot, ojfhet viel haer fo kout als een ftuk ys op het hart,dat dit het Sénatusconfuí turn fou fyii van den derden Uittocht: en nemendcdaer op haren faly, liep ze al haer beft na Samfon Carrafco toë,alfoó haer docht dat defe,gehjck eén welhelpraekt perioon,en een verfche vriend, de alderbequaemfte was om dit voornemen haer Meefteruyt het hooft te praten. Sv vond hem wandelen over fíjn plaets,en,by hem komende, wierp lïch voor hem op de kniëri heêr,fweetende van benatiwtheyt. Als haer Carrafco met dele onfteltenis fag, vraegde hy haer: Wat is het dochter? wat is'cr gaenoe,mijn kmtjhoe dus ontftelt of gy de geeft foudtgeven?Het is niet anders, antwoorde de Deern,als dat myn Meefter,fonder twijffel londer twijfFeI,weêr aen der heyden wil.En waer wil hy heen?wat weg wil hy uyt?vraegde den ander. Door geen andere, antwoorde zy, als door de poort van fíjn fpttèrny: ick wil. ditfeggen, Mijn Heer Carraíco, dath'yán- dcrmael, en dit is nu de derde reys, uy t wil om avontuuren,gelijk hy 't noemt, door de werelt te fbecken. De eerfte mael quamjiy onst'huys, leggende uytgeftreckt op een efel, by na half doodt geflagemde tweede reys quam hy op een kar van oflen getrocken, in een houtekoy gefloten, waer mede hy wilde te kennen geven, dat hy betoovert was;en hy fag 'er fo uyt, dat hem fíjn eyge moe- der niet fou gekent hebben,fo mager en dor was hy,met de oogen een half mijl diep in het hooft, totindeuvrerfte kamers van de hárflenemen om hem weer tot fíjn fel ven te doen komen,hebben wy meer als fes honderd eyeren te kofte geleyr, en meer ook, ge- lijk onie hoederen felver foüden konoen getuygen. Dat geloof ik héél wel, antwoorde Carrafco,fy zijn daer al re wel toe gehouden dat lè anders louden doen. Maer ondertuiïchen , vriendin, ib is . *er dan anders geen fwarigheydt, als dat den Heer Don Quichoc weder op reys wil ? Anders niet, zey de M.eyt. Soo weeft gy niet bekommert, vervolgde Carrafco,maer gaet gy maer tet goe- der uren naar huys toe, en maeckt wat warms, en ondertuflchen |iceft het gebedt van Santé Apolonia, foo ghy 't anders kent, ick |
||||
Dow Q^utchot déla Mancha. 37
íal terftont daer zijn, en gy fult wonder fíen. Terwijl Don Qui-
chot en Sanehe,geíijk gefegt is,met malkander in de kamer belle- ren waren, vielen'er de redenen voor, die de hiftory met alle by- íbnderhey t vertellen íal. Sanche op het eerfte aenkomen fey tegen Don Quichot: Mijn Heer, ik heb aen mijn Vrouw gereluceert» jhoe ik van meenig ben met uw Genade tégaen,daer hy my gelieft te leyden .... Gededuceert,wilt gy feggen,verbeterde Don Qui- chot. Een en meer mael heb ik van u veriogt mijn woorden niet te berifpen,antwoorde Sanche, indien men anders verftaet wat me'r medefeggen wiljenfoomen 't niet verftaet,fal ik het breder uyt- leggeiv.ik ben genoeg focil als cenig menfeh ter werelt is. Ik ver- ftae u niet, Sanche, zey Don Quichot, alfc ik nier weet wat gy meent met focil.Ik weet dan niet hoe ik'et feggen fal,antwoor- de Sanche,en foo wil den Heer my helpen. Ja, ja, ick weet wat gy feggen wilt,fey Don Quichot, gy meent dat gy docil,gefeggelyk en reckelijk zijt.Ik wil dacr op Í weren, Mij η Heer,zey Sanche,dac gy my van eerften af wel verftaen hebt;maer uwGenade.moet my fo wat faxeren,om mijn nog hondert andere misflagen te hooien doen. Dat kan wel weien , Sanche, hervatte Don Quichot: maer ondertufíchen wat fey Terefa-al goets'Terefa fey,antwoorde San- che-, ípecuniam in manubrus goet accoort;en beter een vogel in de handt als tien in de lucht 5 en foo fèg ick de raedt van de ^vrouw is fneeg of bot, en die ie niet en doet is lot. Dat feg ickoock, antwoorde Don Quichot: maer gaet al voort, het fal noch al ichoonder komen. Het is dan foo gelegen, vervolgde Sanche,dat, gelijck uw Genade alderbeft weet, wy alle fterffeli jke menfehen lyn: heden levenwe, en morgen zijnwe döotien fo veel lammeren worden 'er geflagt als fchapen; en niemant is een uurverfeeckerc van fyn leven: de doot is doof,en als fe komt kloppen aen de poort van ons leven, wil fe terftont binnen gelaten zijn, en dan helpt'er. geen bidden noch fmeeken, noch kroonennoch icepters aen , ge- lijck men gemeenlijck fêydt, en gelijk ons dagelijks geleert wort. Aldatiswaer, zey Don Quichot, maer waer wilt ghy heen * Sanche ? Ick wil dat feggen, antwoorde Sanche, dat uw Gena- de my fal gelieven een va.ft folarius toe te leggen, van het geen hy my voor yeder maent toeleyt, voor den rijt dien ick hem heb te dienen,en dat myhqt felve uyt Ό E: middelen betaelt wort,alfb ick niet te vreden ben met belooningen die laet, of ook wel nim - mermeer by komen.Kortelijck,ik wenfehte wel te weten, wil i k leggen,wat ick winnen fal,weynig óf veehwant op een ey broedt de hen , enveul kleyntjesmaecken een grootje > en terwijl inen (cz) een
|
|||||
MM
|
|||||
■j8 , Tweede Deéïvm
een ftuyver wint verheft: me'r geen twee. Wel is waer,dat,indien»
het foo gebeurde ('t welck ick niet geloof, «och oock niet en hoop) dat uw Genade ray quam te vereeren met het beloofde £y- landt, foo fou ick ioo ondanckbaer niet zijn,dat ik niet begeeren fou, dat men mijn folarius van de inkomfieii van datfèlve voor- fchreven Eylandt fouafcrecken,pro rafe. Sanche mijn vrient,ant- woorde Don Quichot, ik heb uw meening feer wel verftaeri, en ben gekomen tot het uytterfte van uw gedagten, weet oock wel Het wit waergy naíchietmetal uwfpreekwoorden enfententien: foo feg ick u dan,Sanche,dat ik u gaern uw falaris, of folarius, als ghy het noemt,wil toeleggen,Sanche, als gy kont bewijfen, San- che , dat'er in eenige Hiflory van de dolende Ridderichap gevon- den wort, dat oyt Ridder fijn Schiltknaep eenigialarisbetaelt heeft, Sanche, te weten fo veel oí fo veel ter maent, of in't jaer. Maer ikiSanche,heb al geleien wat'er oyt van diergelijke flof ge- fchreven is; maer Sanche, heb noyr geleien, dat oyt eenig dolend Ridder maentgelt aen fijn Schiltknaep toegeftaen of gegeven heefermaer dat weet ik,dat fe dienden op genade , Sanche, en dat fe,alss'er het minit om dachten, ίο het hun Heeren wel gelukte, íích fel ven begifrigt fagen met het een of het ander Eylandc, of ' het equivalent van dien,of andere tijtels en heerlijkheden. Indien ghy dan, Sanche, met die ièlve hoop my volgen wilt, te goeder uurenlaethetzijmwanttedencken,Sanche, dat ick eenvmger breedt buyten de wetten van de Ridderfchap fou willen treden, is Verloren, Daerom,Sanche mijn foon,keert weder na huys,en fegt tegens uw Terefa Wat mijn mecning isjen foo hethaer en u op die voetbehaegt, foo is het wel; en f09 niet, even goet vrint: want die boonen heeft, fal wel duy ven locken. Bedenckt oock,Sanche, dat een goede hoop beter is als een quade befitting. Ick feg dat daerom , om te toonen,dat ick oock wel fpreeckwoorden kan by- brengcu. Eyndelijck en kortelijck feg ik u dan,dat, indien gy op goet vertrouwen niet gelieft met my te gaen, ente wachten hec gelucken het ongelucK dat ick verwacht, foo blijft met Godtj en beter en gehoorfamer Schiltknaep fal mynietontbreecken, die meer forgh voor my dragen , en minder fnaps voeren ial als ghy doet.Wanneer Sanche hoorde de vafte rcfolutic van fijn Heer, docht hem,dat het groen en blaeuw voor fijn oogen wierdt ; en toen ontviel hem al de moedt, en het hart in fijn fchoenen, alfoo hy niét gedocht had \ dat fijn Heer het fonder hem fou hebben durven wagen: en blijvende foo een wijl tijds voor hem neer ftaen ki jcken,quam ondertuiTchcn Samjfon Carrafco met de Nicht bin- ' ■'. . ncn.,
|
||||
Don Qjj ι CHOT dek Mancha' 39
lien, zijnde defè begeerig om te hoören hoe hem Samfbn dcíén
tocht fou afraden.Soo haeít^quam Carraíeo nietin,of (gelijck een ípotrer ais hy was) hy begoft,geIijkde eerftemael, Don Quichot tejomhelfen, en met een opgeheven ítem te feggen: Q blom van de dolende Ridderfchap! O eer en fpiegel van de Spaenfche Natie! Och dat den Hemel wilde,dat de per Γοοη,οί de perfoonen ,die foe- ken uw derdeXJittocht te verhinderen,het felve niet vinden in den doolhof van hun begeerten, noch oyt machtigh mogen zijn het te weeg te brengen. Enkeerende fich na de Dienftmaeght, fcy hy tegen haer: Ghy moogt,dochtcr,van nu afaen wel ophouden met het gebedt van Sant Apolonia,alfoo ick weet, dat het een vafr gefielde beftelling van de Sterren is, dat den Heer Don Quichot weder op nieuw beftaet fijn hooge en diepe gedagten in het werk te (tellen> en daetom fou ik mijn confciency befwaert vin'den, in- dien ick niet poogde deien Ridder tot het felve aen te manen en aan te raden,om niet langer de kracht van fijn onverwinnelijcken arm,en de dapperheyt van fijnonverfaegt gemoedt in te houden» verhinderende door iïjn vertoeven het rechten van alle ongelij- ken , het redderen van weduwen en weefen, met duyfent noodt- iaeckelijckheden meer, alle vaft aen de dolende Ridderichap.Ha, mijn Heer Don Quichot, braef en aenfienlijck Ridder,liever he- den als morgen begeve fich uw Hoogheyt op weggen indien u iets mogt ontbreken om uw voornemen uy t te voeren,hier ben ik,dic het met mijn perfoon vervullen fal, al was het felis by noodt uw Genade als Schiltknaep te dienen , 't welck ick voor my fou hou- den als het grootfte geluck, 't geen ick fou konnen of mogen ver- wachten. Op defe woorden keerde fich Don Quichot na Sanche» met deië redenen: Heb ick het u niet gefeydt, Ranche, dat ick aen clcken vinger wel een Schiltknecht krijgen fal ? Slet wie my hier daer aenbièding van doet, den braven Baccalaureus Samlbn Car- iafco, licht en eer van afde Scholen van Salamanca, ghefont van perfoon, rap van leden , een fwijger als 't paft,een verdrager van hitte en van kou, van honger en van kommer, ënbegaeftmetal- fulcke deelen en eygenfehappen als men in een braef Schiltknaep verwachten en vereyfTchen fou, Maer den hemel late niet toe,dat ick om mijn verinaecks wil de kolomme van dé goede letteren,én de fchatkift der wetenfehappen fou willen breken en vernietigen. Blij ve den nieuwen Samfon in fijn Vaderlant, en het felve veree- rende, vereere oock met eenen de gtijfe hairen van fijn bedacgdc Ouders. Ik voor my ben met minder Schiltknaep te vreden, en fal der wel een yinden» dewijl de goede Sanche fich niet gewaer- (cj) digt
|
||||
^,ο Tweede Deel van
digtmetmy tegaen. Ik doe ommers, Heer,antwoordedaer op
' Sanche,met de tranen in de oogen,en vervolgde: Men fál van my niet ièggen,Heer,het brood gegeten,en 't geielfchap gefcheyden, * alfoo ik niet gefprpteh ben van iulk een ondankbaer geflacht. De heele werrelc,en Voörnamentlijk ons dorp,weet wel wie de Pan- das geweeft: fijn}daer ikaf gefpioten ben,te meer,dewijl ik weet door verfcheyde teekenen en weldaden de genegentheyt die uw " Genade heeft om my goet te doen:en ίο ik van te voren van een le- kker loon heb durven fpreken, dat is alleen geweeft om mijn Wyf 'te voldoen, die,als fe begint een ding te dringen,terftont een bao lees open doet als een hooyfehuur, en dan moet ik doen al wat Ce wil, of ik heb 'er geen deeg meê.Maer evenwel de man moet de man en dé vrouw de vrouw fy n,en fo wil ik ook in mijn huys.het fpijt díe 't fpijt,en fo is 'er dan nier meer te doen als dat uwGena- de gelieft fíjn Teftement en Codicilé op te maken,in treeën tí for- mojdie men niet' kan revolterenen laetfe me gaen,op dat men het verlangen van denHeerCarrafco niet te kort en doet,gclyk hy ieit ' dat hy het uw Genade,volgens fíjn conilency,nietafraden kanjcn alfobiedikmy van riieuws aen,om uw Genade getrouwelijk en wel te dienen, ib wel en beter als al de Schiltkhapen van dolende Ridders liaer leven gedaen hebben, Carrafco bleef verwondert o- ver de manier en wi jfe van ípreken van Sanche, die, alhoewel hy het eerfte Deel van het Boek had gelefen ,'evenwel noyt gelooft had, dat hy fo was als hy daer uyt gefchildert wiert jínaar hoo- rende hem nu fpreken van Teft ementen en Codicilen , in tré- centi formo, die men niet kon revolteren, voorrevoceren) ge- loofde hy nu waer te zíjn al dat hy der oyt van had gelefen, en hielt hem voor eeitvan de vermaeckelijkfte fatten van onfe tij't, oordeelende dat men fulcke twéé fotten !> als hier Meefter en Schiltknaep was, in de heele weifelt niet vinden fou. Èyndeli jk Don O.uicnot en Sanche' Panc,a omhelfdén. malkander, en ble- ven de befte vrienden; en met goetvinden'ya» Carrafco, die voor alsdoehun Orakel was, beflotenfe, dat hun tocht van doe af aen over drie dagen fou aéngaen, om ondertuffchén alles, dat tot de reysnoodigwas, te konnenklaer maken,en een befloten helm op te foecken, die Don Quichot, gelijk hy fey, nootwendig hebben moft.Dit nam SaniTon aen te beibrgen,alfo hy een vrient had,die hy wel wift dat iè hem niet weygeren fou, hoewel ie eenwey- , nig roeftagtig was. De vervloekingen', die deiè twee, de Mey t en de Nigt,op Samfon wierpen, waren ontelbaer.Sy trocken vaft fig Teivcn het hair uit het hooft,iloegëri mee vuiften. in hun gefígt,én maek-
|
||||
Den Qu i c η ο τ de UMancha" 4t
ítíaekten fuiken misbaar over Don Quichot,al of ie Hem al dood voor hacr oogeii fagen leggen.Het iniigt, 't geen Samfon had met hem defe tocht aen te raden, was ter oorfaeck dat hy voorhad te doe'-i het geen men hier na ial hooren , alles met goetvinden van den Paftoór en den Barbier, daarhy fíjn voornemen aan had te kennen gegeven. Kortelijk, gedurende déiè drie dagen maeckteïv Sanche en Don Quichot alles vaerdig dat tot de reys van noödëfc was; en hebbende Sanche fíjn Wijf,en Don Quichot fíjn Nicbf en de Meyt te vreden geftelt, begaven Fy fich ontrent het vallen van denavond,fonder van yeniant geilen te zijn,als alleen van Carraif- co , die hen een half mijl weegs wilde veïgefelfchappen y op den weg naToboibjDon Quichot op fíjn goede Ronzinant,en Sanche op fíjn ouwe Grauwtje, hebbende de knapfack met koft, en de beurs met geit geftofrèert/1 geen hem DÖhi^jichot in bewaring had gegeven tegen eenige voorvallende óngelegentheit.Eindelyk', Samfon nam fíjn affehéy t ván hen , met allebèleefchcy e, biddende hen hun goede of qúadeavonturen hem te laten weten , of offl fig in de eenen teverblyd'éH , of inde anderen tebedroeveingelijck de wetten van hunne vrmtichap datvereyfehten < 't welck als Dö« Quichot belooft haJ? kderde&arrafco weder ná hüys, en namen defe twee den weg nafde groóte ftadt van Toboib. '!ί, , ' ■ ' '. ·'■"';" ·"■'■ , iritt V i LI/ riourtítücJ<::
fan het geen Don juicht,gebeurde ? ¿aehdifijn beminde Dukined beloecken, ;„· " .\,,,'; GEdanckt en gelooft zy de machtige Ala,fëg'tCide Hamer Be-
nengeii op her begin van dit achfte Hoofcftuk,en dit herhaelt hy tot driemael toe,daïwydenbravénDonQuichot weder te vel- deften, Veríelt met fíjn geïtbuwe Sanche , en dat de leicrs van fijn áengename vertelling reéckehing rnogen maken , dat Van defen rijdt aen hunne treftige daden, op nieuw hun beginfel nemen, ver- feeckert dat, indien de voorgaende vergeten zijn, fy de nieuwe wederom voor de boeg nebbeif, die hier op den weg Van Tobofo beginnen, gelijck de anderen op den weg van Montiel; en alfoo vervolgt hy: Aldus bleven Don Quichot en Sanche alleen; en ter nauwer noodt was Carrafco van hen afgefcheyden,wanneer Ron- zinanr begoft: tebrieiTchen,en Graeuwtje te fuchten, 'r welckfoo' ván Ridder als ván Schiltknaep voor een goet teecken wiert ge- houden , alhoewel, omdewaerheyttefeggen, het fuchten en' grinnicken van den Bfel meerder was, als het hinneken van Ron- zinant,daer Sanche een beíluytüytmackte,dát fijn geluk overweg genfou,fonderende fijn gevoelen op de Aftrologia Judiciaria, die |
||||
%% Tweede Beel van * ^' ■ Π
hywclvetftont, hoewel de hiftorie daer geen mentie van e^
¿naekt: alleenig weet men,dat,als hy ftruyckelde of viel, hydan ■Wel weníchte noyt uyt den huys vcrtrpcken te zijn,om dathy het ièlve nam vpor een gewis teken van flagen, en breken van eenige ribben ten minften; en hoe ilechr dat hy was,daer in was h.y niet veer buyten de weg.Don Quichot íey eyndelijk: Sanche, de nacht komt vaft hardt aen, en dat íal oníen weg donckerder maecken als wel noodig is, om met den dag Toboío te fíen, daer ick van meening ben heen te rey fen,al eer ik eenige nieuwe avontuur; aen- Vaerd; en aldaer fal ick de tegen en aifcheyt van Mevrouw Dul- cinea nemen, met het welck ick vertrouw de alderfwaerfte avon- turen ten eynde te brengen, alibo der geen iaeck ter werelt de do? lende Ridders meer moedigt, als de gunft van hunne Beminden. Dat geloof ick óock wel ,-antwoorde Sanche: maer ick vind fwa- righeyt, dat iiw Genade haer íal kö'nnèn komen te fpreken,oi te? iÜen,om de iegening te ontfangen/r en waer door de gaten,die op de plaets uytkomcn,daer ik haer de eerfte mael door geiïen heb, als ik haer de briefbragt,daer uw Genade de tijding van fijn fottc, leuren en raiernyen in gefchreven had, die hy in Sierre Morena heeft bed re ven. Wat legt gy en raeftvan gaten'op dé plaets l zey Don Quichot: waer íegtgy dat gy deíe noit volpreíep íchopnheyt féfíen hebtíHet is voaríeeker een treffelijke galfíery ;of Hjergelij-
λ e geweeft, gelijck men in de. groóte Paleyíen vindt. Al dat kan wel zijn i antwóorde Sanche,everiwel ik íag het daer voor aen,of $nyn mammory bedriegt my. Dat 's tot daarentoe, Sanche, ver- volgde Don Quichot, laet ons voort gaeii, als'ick iè maer fíen jnagjhet zy door ichuurgaten, ofdoar vergulde traliën,öf op een galdery,of in haer hof,de ftralen van haer íchoonheit fullen mijn vcrftatitnietweynighVerlichten, als oock de fterkte van mijn' hart verftereken, invoegen ick' de eenige íal zijn in moet en dap- perheyt. Maer evenwel in der waerrteyt, hervatte Sanche, wan- neer ick dele voörichreven ?on íag, doctjit r|íy niet,dat die ftralen /ulcken beíbnderen krachtfouden hebben: mirtchiën is hetdaer- ora geweeft,dat het ítof vand,e tarw, daer ie toen mee befíg was, $e Cdvc íál verduyftert hebben gehadf, gelijcjj; een wolek de Son doet. Gy bent noch, fíe ick wel Sanche, zey i)on Quichot, in dat oude gevoeleojda.t Mevrouw Dulcinea tarw fou gehandeít of gewant of gefift hebben,daer ΓμΙςχ nogtaris een werk is, 't welck; fehcel vreemt is van haer ftaet en gclegenthejdt, en het geen de
ooge períponen van haer ftaet en conditie iyn gewent ter ham te ^eeken, welke gehouden worden tot andere hoger en trcfreliiker "■■:'' ;■■'" 'ï ■'.:■- ' '·/' ■·-■■■■;'—;·· :'-%\.:. :■:'■' \ /,*'1 ©cf- |
||||||
,
|
||||||
fyon Qjj ie η o τ déla Mancha' ' 4f
oefFeningen, die beter betoonen wie en wat fe zijn. Gy gedenkt niet wel, Sanche, die vaerfen van onfen Rijmer, daer hy ons be- ¿chrijü het werk en d*oeffening>die de vierNymphen in hun kri- ftallijne woning ter hand trocken, welke hun hooft uyt dcgout- ïijke Taag opbeurden, en fig begaven in die groene en aengena- me dalen tot de kofteljjke webben te weven, die onsaldaer door den ièlvcn Dichter vertoont en befchreven werden, welke blon- ken van goud.van filver, vah iïjde> en alderhande kofteli jke peer- Icn en gefteenten. En op die wijfe fal het opck met Mevrouw ge- weeft zijn, wanneer gy haerfaegt, 'ten waere dat de nijd ten af- gunft van den eenen of den anderen íhoodenToovenaer,die al dat inyvermaeck kan geven verandert, haer oock alfoo verandert heeft: en ibo vrees ik ooki dat in defe Hiftorie, die ie feggen dat Yan mijn daden in het licht gaet, indien de Schrijver een van deic Pvynp' vyaftden is,déeene faek voor de andere fal geftelt'zijn, ver- mengende duyiènden van logens onder de wacrihey t, en vertel- lende eens anders dingen voor de mijne, regens de behoorlijkhey t die in een waerachtigc Gefchiedenis vereyfcht wort. O nijd,nijd! wortel van oneyndelijk quaet, en boeyen van de deugt. Al de fonden, Sanche, hebben eenigvermaekby fich; maer die van de nijdt doet niet als fich ièlyen quellen. Dat is het geen ik ook ièg, antwoorde Sanche,en daerom denk ick, dat in die Legende, daar Samibn Cárráfco van gefeyt heeft, mijn eer oock op ïtelten rijdt, én aen duyiènt enden gcilingert worr: en evenwel wil ik verkla- ren , dat ick mijn leven niet een van defe boofe drommels te kort gèiproken. Η"φ; en behalven dat heb ick iulke deugden niet, die yemant ibuden afgunftig oyer my maecken, hoe wel ick beken, dat ik meê den beften broeder niet en ben, en mee al wat guy tery over mijn rieb; maer evenwel ik weet het te bedecken,foo veel is 'er van, en dan hou icje mijn al oí ick geck was, en laet terwijl mijn fchuytje vol loopen: en al wa's'er anders geen deugt in mijn, wil ick feggeq, aïsdatickeengoedtoudt Gatelij.ckben, en een doodtvyandt van dejeudenen Ketters, behoorde daerom deièn Toovcnaer mijn een weynig door de vingeren gefien te hebben: maer laet fe al leggen wat iê willen, nackt.ben ick geboren, en, naecktben ick; iqk verlieifer niet by, noch ik winder níet by; en alhoewel ick hier fo door de werelt moet luckelen, vraeg ik 'er evenwel niet een fier an, wat de luy van mijn feggen. Mykomt daer in 't fin, ièy Do^Quichot, van een vermaert Poëet van on- fen tijdt: defe'hebbende een fcherp Schimpdicht gemaekt tegens |1 de vrouwen van lichte ftof, had hy daar onder vergeten eenct V ' : ^ (c 5) die |
||||
■■™^™""""
|
||||
T£ Tweede Deel van
die men twijffelde of fe 't was of niet, dewelcke fiendé datfe o^
de lijft niet en ftondt * deed daer o vet haer beklag áen den Dith- ier, vragende, waerom hy haar mede onder dat getal nietgeftelt had, en bad hem, dat hy haer daer mede wilde byVoegen, en al- , loo het aetal vergróbten. Dat deê den Pöê'ët,' eh voegde haer by den hoop, en fy bleef Vergenoegd fich felven befaemt tefien, hoeinfaem hetoock Wás. Di'r kom: te pas by dien Harder, die het vyer ftak in dienichoonen Tempel ván Diana , gehouden voor een van de feven Wonderen des werelts, allecnig ofti'itl toekomende tijden vermaert èn bekent te zijnf en hoewel ftren- gclijck verboden wierdt, dát hem yemant' of in woorden of lchriften fou noemen, heeft men evenwel vernomen eü onthou- den , dat hy Eroftrates genoemt was. Op defe wijfe komt het ook over een met het gene den groten Keyfer Karel de Vijfde ge- beurt is met een Roomieh Ridder. De Keyier kreeg luft om die treffelijke Kerk, la Rotonda, of de Ronde, die men in oude tij- den de Pantheon, of Tempel van al de Goden, noemde, te fíen, zijnde het gene noch het minfte gefchon.deu van al die oudthó- den is nagebleven , hebbende de gedaentevan eenen halyen O- ranje-appel, maer uytermaten groot en hoog , feer licht en helder van binnen, alhoewel fe geen ander ontfangt als van het ronde gat, dat boven in den top is. De Keyfer door.dat felvc gat na beneden fiende, was 'er een Roomfch Ridder omtrent, diedeMajefteytaldebefonderheden van hei gebouw aenwees ; en na dat de Keyfer van het gat was afgeweken, Cey hy te- gen den Keyfer : Heylige Majefteyt , meer als duyfent mael hebben my de gedachten béftred^uw Majefteyt te omhelfcnj en my te gelijk met de felve van boven neder te werpen, om een eeuwige gedachtenis van my in de werelt te laten. Ick bedanck u, antwoordede Keyfer, van fulcke cpade gedachten níet te hebben uytgevoert; en ván nu voortaen ial ick my wel wacht- ten uw gètrouwheyt in iulcker voegen te beproeven; en belaft u dei halven, dat gy my noyt meer aen en ipreekt, noch komt daer ick ben: en onder defe woorden deed hy hem een treffelijke ver- gelding. Ick wil.daer medefeggen, Sanche, dat de begeerte van roem te verkrijgen is 'een uytvoérfter van groóte daden: want waerom wierp fich Horatius anders van een brug afin het wa- ter , fo gewapent als hy was > Waerom verbrande Mutius Sca> vola anders fijn rechter handt'Ën waerom wierp fich Curtius an- ders hl den brandenden poel binnen Romm? Waerom y verde anders Csefar foo om, in fpi jt van alle tegenftandt, de rivier Ru- i 'a ■ . , ...,. : ! ',;■■ bicon |
||||
Do» Qu ie η o t'déla Mancha. ^ 4'y v
bícon door te trecken ? En om ib ver níet te rugge te gaan,waar- om deed Cortes in Indien anders fijn ichepen verderven , en fijn Spanjaart bènoodigen tot dapperheyt,als alleen om roem tewin-β , - nen ? 'Al deefe en diergelijcke dingen zijn werken, die anders geen bclooning verwachten» als een eeuwige roem en geheuge- nis 3 hoewel wy Chriftencn,, en dolende Ridders,meer hebben te fien op het eeuwig 1 't welck noch komen fal, als op defe y dele roemruchtigheyt,die met de werelt vergaen moet en vergaen fal: invoegen dat onfe wereken, Sanche, de palen , die ons ván de Chriftelijke Godsdienft geilelt fijn, niet moeten te buy ten gaen. Wy moeten de Reufendooden met hoogmoedigheyt, maer de nijd dat fnoode monfter door een edelmoedighey t· de gramfchap door de beiadigtheyt en geruilheyt des genioeds, de gulfigheyt en luyheyt door foberheyt, en de darrclheytenwelluitinge- 'trouwheyt jegens die welke wy gemaekt hebben vrouwen ten befititers van ons hart. Voorts dooden wy de traegheyt met het gaeri dolen door de gantïche werelt,en foeken de gelegemheden, die Ons als Ridders vermaert konnen maeken boven alle Chrifte- iien. Siet gy nu, Sanche, door wat middelen men de hoogfte lof en roeni verkrijgt ? Al het gene uw Genade gefeydt heeft, ■;," antwoorde Sanche,'verilae ick Leer wel: maer boven datfóu ick wel wenfehen, dat uw Genade my een twijfFeling abforbeer- de, diemydaernoujuyitindekopfehier. Abfolveerde,wilt gy feggen, verbeterde Don Quichot: maerfegtvry op, vervolg- de hy, Sanche, ick fal u daer in voldoen. Soo fegt my dan eens, fey Sanche,al defe JuliulTen,al dieAuguftulTen,en al die vermaar- de Ridders, waer bennen die nou ? De Heydeniche, antwoorde Don Quichot, zijn fonder twijfFel in de Hel; de Chriftenen, in- dien fe vroom zijn geweeft, of in het Vagevyer ,of in den Hemel. Dat is wel, fey Sanche, maer nu haer Begraefplaatfen , ófhaer - Tomben, dáér de lighamen van defe Heeren in leggen , hebben die fulvere lammen voor haar te branden, of zyn de muren ook versiert met jióofden van menfchen, paerden of muylen, öf wafte armen, óf beenen,of oogen, of waer meê bennen fe behan- gen l De Begraefplaetfen van de Heydéncn,antwoorde Don Qui- chot , fijn meeilendeel koftelijke Tempels geweeft. De alTche vanjulius Cxfar wierd geilelt boven op een hooge pyramydeoi . pronck-naelt vanfteen, van ongemeene hoogte, die alsnoch tot Romen de Naelt van Sint Peter genoemt wordt. De Keyièr Ha·· drianus had tot fíjn begraefpkets een Kaileel gelijk een kleyne Stad,'t geen men alsnogMolesAdrianijof hetKafteel SantAngelo ' t- ¡ ν noemt. |
||||
,<¿cc¿^&¿' S^h,
|
|||||
\6 Tweede Deel van
■ noemt. De Koningin Arthemifía begroef haer Man Maufolus
ineen Graf,datvoor een van deièvcnWonderen des wcfelts wort gehouden : maer geen van de Begraef-plaetièn der Heydenen. wierden versiert met fulke of diergelijke aingen,en offerhanden» als gy fegt, Sanche. Nu dat is wel,fey daer op $anche: maer iegt my nou eens, wat meer is, een Dooden op te wecken, of een Reus om te brengen ? Dat fbuden de kinderen wel beantwoorden, fcy Don Quichot, een Dooden op te wecken is veel meer. Nou heb ikliet ver genoeg, vervolgde Sanche: defe luy dan, die de Doo- den hebben konnen opwecken,de Blinden iiende,en de Kreupelen faende maeken, hebben brandende lampen voor haer Graven,en aar Kapellen vol van devote menfchen,dic haer nog op haer kni- cn aenbidden; en daerom hebben fe meerder roem en meerder glory voor de toekomende tijt,als al die grooteHeydenfcheMan- nen,cn al de dolende Ridders die 4er in de wcreli geweeft bennen. Dat beken ick oockdat waer is, antwoorde Don Quichot. Maer noch meer , hervatte Sanche, wat eer doet men defe Heyligen niet aan ? De Koningen kuiTen haer beenderen,omhelfen haar le- dematen, wegen de kleynfte ftukjes tegen gout,ja peerlen op,ver- ξieren daer heur gebedekamers en heur altaren meê. Wat wilt gy hier al mee te kennen geven? vraegde Don Quichot. Ikwildac iêggcn, antwoorde Sanche, dat wy beter fouden doen, dat wy Heyligen gingen worden ; en wy fbuden die roem, en die faem, die wy Toeken, veel eer krijgen als nou. En oordeel eens,giiteren of eergifteren, daer wil ik af weien, wierden'er twee Barrevoeter Monuickjes gecanoniiècrt; en nou achten 'er de merrfchen ge- luckig,die alleenig de kettings mogen kuiTen,daer deiè Heyligjas haer meê plachten te gorden, en te tormenteeren; en deiè ket- tings bennen op die manier veel meer geacht, als felfs het fwaerc van Roelant,of de heeJe wapenkamer van oniè'p Koning;en daer- om feg ik, dat het beter is een onnooièl Monnikje te weien, van wat orden, dat het is, als een dapper dolend Ridder; en veel meer gelden by oniè Lieven Heer twee dofíjntjes^aítijdingehjals twee duyfent lan^ienidie fe nu op eenReus.dan op èenDraek'of op den eenen Duy vel of den ander breken. Al dat is waer,antwoordc Don Quichot,maer wy konnen alternad geenMonnicken weien, gelijk de wegen veel en byfonder fíjn waer door wy tot God ko- men: de Ridderfchap is mede een flag van Religie, of Godsdienït» en veel heylige Ridders zynderin den hemel. Ja maer ick heb oock wel hooren ièggen, íey Sanche, dat 'er meer Monnicken in jennen-} als dolende Ridders. Dat is, antwoorde Don Quichot, om
|
|||||
j '■ ii
|
|||||
Don QuiCHo'T dek Mancha. tf
om dat'cr meer Monnicken als Ridders zijn. Veel zijnciernoch*
rans,fevSanche, diefoodolen. Maerwcymg,antwoordeDon Shot, die den naem van Ridder verdienen. Met defe en dier- odiike redenen bragKn defe twee vaft den nacht denr,als ook den fokenden'dag, fonder dat haer yets gebeurde dar gcdenckwaer- rf was Evndeliick kregen fe des anderendaegs, tegen het val- fenvandenavondt! degroote ftadtTobofo in^etgeficht door welkers aenfien de geeft van onfen Ridder boven maeten verheugt w rt: doch Sanche wiert oP het alderhoogfte bedroeft, alfoo hy het huys van defe Mevrouw foo wel by dag wift als by nacht, die hy oock fijn leven niet gefien had, invoegen de alteratien aen bey- den zHden even groot waren: macr boven allen was Sanche in de SwSS&yttet weidt, trathy doey firn, als hy met fi> £eb&
het fluyten van den nacht binnen te gaen-,en zy bleven fo lang met
haer beyden «fichen eenigh gebergte fitten, dat buy ten de Sradt ftondc, en debefloten rijdt gekomen zijnde, reden febinnen,daer hen dingen bejegenden, die wel dingen heeten mogen. Het ÏX. Hooftftuck.
Verhandelende het geen dat mfr in vinden ff L Η Et mocht omtrent middernacht zijn, wanneer Don Quichot
en Sanche den berg verlieten, en na binnen toe reden i zijn- de alles in een Vafte en vreedfame ftilfwijgentheyt, alfo een yeder op fijn een oor lag. De nacht was eemgfints helder ; hoewel Sanche liever fou gefien hebben, dat het lo duyftcr als een hel was teweeft, om daer door beter middel van verfchoomng te vinden,
ten hoorde niet als baffen van honden,die d'ooren van Don Qui- chot vermoeyden', en het hart van Sanche verbaeft maekten.Hier en daer hoorde men een efelbalcken, of een verc&n knorren, oí eenkatmiáeuwen; welcke verfchcydenheyt van ftemmen door de ftiltc van den nacht vermeerdert en te fchnckeh jeker wiert: al het welcke onfen Ridder voor een quacttcecken nam. Evenwel fev hv tegen Sanche: Sanche mijn foon, brengt ons tot het la- leis van Dulcinea, miflehien lullen wy haer noch wacker vinden. Na wat Paleys fouick u brengen, by gans dit en dat, zcy San- che · daer ick fe de lefte mael in zag, was maer een kleyn huysje. Sy ¿1 dan voorfeecker Ín een kleyn vertreckje,dat aen haer Paleys vaft is, vertrocken zijn geweeft, hervatte Don Quichot-, daer fe hact met haer Tonckviouwen wat heeft yermaeckt, gehjek de |
||||
48 Tweede Oeèl vdn
hooge Vrouwen en Princelteu gemeenlijck doen. Myn Heer,
fey Sanche., als je 't doch in fpijt van mijn hare foo hebben wilt' foo fcg mijn eens, of hec rechtevoort tijde is om de poort open te vinden? en daerom ièllen we moeten roepen en fchreeuwen, doet open, doet open, en fetten alfo het heele huys in roer: of meen je begut dat wy by het een of het ander boerenhuys van onfe jon- gens feilen kommen, daer men binnen kan kommen, al was het een keets in de nacht ? Lact ons eerft foetjes na het Palcys faen.en dan fal iku w/?l vorder feggen , fey Don Quichot, wat wy doen fullen ; en fiet daer eens, Sanche,my dunkt dat ik daer ginder wat donckers fíe, en dat fal voorfeecker het Paleys van Dulcinea fijn. Wel gaen wy daer na toe, fey Sanche, dat fal het voorfeeker wee- fen; alhoewel ick foo veel geloof dat het fo is als gy fegt, als ick geloof dat het nu licht dag is: fie,al fag ik het met mijn oogen,en al tafte ick 'et met mijn handen. Don Quichot ging voor uy t j maer hy had geen twee hondert treden voort gegaen,of hy ftuyte tegen een groóte Toren aen , en merkte terftont wel, dat hy be- drogen , en by de voornaemfte Kerck was. Wy zyn hier by de Kerck, Sanche, fey hy. Dat fie ik wel, antwoorde den ander, en God geef, dat wy niet by ons kerekhof zyn ; want het is geen goet teeken, op fulck een uur By de graven te komen: en voorts weet ik wel,datick tegen MijnHeèr-gefegt heb,dat het huys van Mevrouw ftaetin een kleyn aeegje, dat niet deur en gaet. Wat mag dcfe kapílock hier leggen rafen , fcy Don Quichot daer op , heel vergramt, en wanneer hebtghy oytgehoort of gefien» dat de Paleyfen van fulke groóte Vrouwen in fúlke fteegjesftaen? Gy moet weten, Heer, antwoorde Sanche,dat elk lantiïjn bcfon- dere wijs heeft: dat is hier in Tobofo de manier,dat men de huy- fen indekleyneilecgjesbouwt; en daerom laetmy eens foeken doot defe ilraten of lteegjes heen, ik falder miiTchien hier of daer wel een Paleys vindemdat haer de honden vreeten,dieons hier fo doet loopen als een deel gecken.Spreekt met reiped van mijn Be- minde,Sanche, fey Don Quichot,en laet ons vree houden fo lang als wy konnen. en de fteel niet na de bij 1 werpen, dat fal wel foo goet wefen.Ik fal dat wel doen,antwoorde Sanche,maer wie duy- ient fou ookkonncn Iyen,dat ik het huys maer eens gefien heb,en dat je ook meent dat ik het altijt onthouwen kan,en dan nog vin- denen dat in 't midden van de nacht,daer het uw Genade felf niet vmden kan,diehet duyfentmael mag gefien hebben. Gymaeckt my rafende dol, Sanche,fey Don Quichot: kom hier ketterfchen hond als gy fijt,hcb ik u niet duyfent maei gefegtjdát ik de onver- . . gelijkclijkc |
||||
Don Quichot déla Mancha. 49
gclijkelijtke Dulcinea van Toboío mijn leven met geen ogen aen-
geíien, noch de fchaduw van haer Paleys genoten heb, en dat ik alleen op haer ben verheft van hooren heggen, ter oorfaek van de roem van haer fchoonheü?Nou verfta ik u eerft, antwoorde San- che>en daerom feg ik uwGenade»heeft hy fe fijn leven niet geilen, ik heb fe pok mijn leven niet gefien. Hoe kan dat wcfen ? vraeg- de Don Quichot, hebt gy niet gefegt, dat gy fe fagt tarw wan- nen γ als gy my het antwoort bracht van den brief dien ik u mee gegeven had? Men moet fig daer niet aen binden antwoorde San- che , want dat moet uw Genade weten, dat dat fien , en dat ant- woort,ook van hooren feggen was:want anders ken ik deVrouw/ Dulcinea van Tobofo fo veul als ik de Paus Van Romen ken, dien ík mijn leven niet gefien heb. Sanche, Sanche, íey Don Qui- chot, daer is een tijt van fpotten, en ook een tijt dat 'et de fpotters cjualijk bekomt: om dat ik feg, dat ik de fchoonc Dulcinea noy t gefifen noch gefprooken heb, moet gy dan daerom feggen,dat gy iè noyt gefien hebt, daer het anders waer is'ï Terwijl fc dele on- derlinge woorden hadden, fagen fe een met twee muylen aenko- men, die een ploeg achter aen fleepte ; op welk gerucht fy oor- deelden,dat dit een Boer was, die voor dendaguytwöuomiïjn lant te bebouwen. Hy fong al gaende het liet je van Ronce val, feg- gende, Francoyfen hoe voert gy te Ronceval. Dat men my den hals breekt, fey Don Quichot, ίο wy van defen nacht geen onge- luck hebben: hoort gy niet,Sanche,wat den Boer daer fingt ? Dat hoor ik heel wel, antwoorde Sanche, maer wat hebben wy den bras metRonceval te fchaffen?hy mag al fo wei fingen,het meys- ^en op eenRiviertje fat,en het fou even veel doen,om geluk of on- luk te geven. OndertuiTchen quam den Boer dicht by, aen wien Don Quichot vraegde: weet gy my niet te feggen, mijn vrient > waer het Paleys van de onvergelijkelijkcPrincesDulcinea van To# bofo is ? Mijn Heer , antwoorde den Gafl:, ik ben hier felfeen vreemdeling, en heb hier maer weynig tijdts gewoont, dienen- de een rijeken Huysman : in dat huys daar tegen over woont de Paftoor met den Kapellaen, een van die twee fal u wel weten te ieggen wat'er is van die Princes, dewijl fe de lijft hebben van al de naburen van Tobofo, hoewel ick nieten geloof dat'er Í00 een Princes in Tobofo is, maer wel verfcheyden andere Jonck- vrouwen i doch moogje feggen, een yeder is een Princes in haar eygen huys. Onder defen fal fedan voorfeecker weien» ïey Don Quichot, daer ick u na vraegh. Dat kan wel zijn, ant- woorde de Knechts het gaeje wel > want het fal haeftbegit»- 'ncn
|
||||
£ο Tiïeéde Deel van .'■'"■/■' '"'·....
nen té daageri i en flofeg met eenen voort, fonder ná árWwOorá té
ivachteh. Sanche, fiende fíjn Heer opgetogen en vergramt, ver- ftbuté fích te feggen: Heer, den dag komt vafl: langs hoe meet aeii ; en mijn dunckt,dar het ongeraden iou weien, dat ons dcSoh hier op de ftraet ibu vinden ; en daerom, wil ick leggen, fou het beter wefen dát w;y bui een de Stad redén,en dat uw Genade iïg ièl- ven foo lang verbergde in eenig bofch hier omtrent ·, en ick ial, als het dag Ís,weer komen, en ioecken het huys , het Paleys wil ickfeggen,van deur tot deur,(oo lang tot dat ick het vindt; eö als ick fe gevonden heb, fai ick met haer Genáde ípreecken, en (eg- gen háer, dat uw Genade wacht order van haer Genade, om uw Cenade daer na te regeIeren,om haer Genade te komen beibeken, fonder dat uw Genade foekt de eer te onteren van haer Genade.Gy hebtduyfcntfententièngefproken,Sanchje, zeyDon Quichot, in het kort begrijp van de weynige woorden: de raedt, die ghy iny daer geeft, isfeèrgoet, en ick neemTe oock welaen: korft mijn ibon, laet ons dan gaen ibecken een plaets, daer ick my foo lang mag verbergen; en gy fult ondertülTchén, gelijck ghy geíegt hebt,Mevrouw Dulcinea gaeh foecken, van wiens beleefde rede- lijekheydt ick allé gunft en faveur verwacht.Sanche wift niet,hoe hy fíjn Heer tijdig genoeg buyten £bu krijgen, alfoo hy 't niet anders met dat antwoord, 't geen hy fíjn Heer in Sierra Morena gebracht had,fág goet te maeckenceü foo maektc hy,dat den uyt- tocht terftontgefchiede, rijdende foo tot twee mijlen toe buyten de Stadt, daer ie een bofch vonden,daer fifch Dori Quichot in ging verbergen, terwijl Sanche weder na de Stad toe reed, om met Dulcinea te fpreecken, op welcke AmbaiTade hem gebeurde het geen hier na volght. Het X. Hooft-ihick4
Vaer verbaelt word deloosbeyt, die Sanche gebruykte, om de Jenck- tvrouwe Dulcinea van Tohofa te betooveren, mét verfiheyaen an- dere dingen , foo belagchehjck als TPaetachtig, KOmende de Schrijver van defe groóte en wonderlyke Hifto-
rie by defe plaets, fegt hy, dat hy wel wenfehte de felve ftil- fwijgende te mogen voorby gaen, vrefende.dat het geen geloof ial , vinden,alfoo de iotternyen van Don Quichot alhier tot fulck een hogen trap quamen,als men iïg fou konnen inbeelden,en een half mijl weegs dealdergrootfte te boven gingen .Eindely k,niettegen'r ftaende deie vrees,eaet hy voort op de felve manier,die hy begoft heeft,ionder de hiltorie,mec af of toedoen, ceofchrapfel van een |
||||
Dow Quichot déla Manchan y*
aagel te verkorten, en fonder íich aen de tegenwerp fels van deferí
ofgenen te laten gelegen zijn: en hier in heeft hy gelijk, alfoo de waerheydt altoos oyer de leugen triompkeert„ En alfoo voort- gaende,feydthy: Don Quichot hieldt fig verborgen in het boích, 't welk niet ver van Tobofo was, en belaftc Sanche weder na de Stadt toe te keeren, én dat hy niet weer in fijn tcgenwoordigheyt fou verfchynen, voor en al eer hy van fijnent wegen aen fijn be- minde Dulcinea gefproken had , biddende, dat het haer geliefde haer ellendigeuRidder teyergunnen, haer te mogen fien ,en, in~ dien ja,hem fiaren zegen te verleenen, om uyt kracht \an de fel- ve de alderfwaerfte avonturen van de were-lt op fijn tanden te ne~ meri.Sanche beloofde ditalles getrouwelijk waer te nemen,en foo goeden antwoort te brengen, als hy de eerfte mael gebrocht had. Gaet, mijnfoon, fey Don Quichot, en ontftelt u niet, wanneer ghy komt voorde krachtige ftralen van de fon der onvergelyc- kelijcke fchoonheydt, daer ghy na toe gaet. O gy geluckige boven alle Schildtknapen des werclts! onthoudt doch wel jfonder yets te vergeren, al het geen ghy aen en van haer fict of hoort, of fe oock van verwe verandert als ghy haer mijn Ambaffade doet, · offe fich oock ontftelt of ontroert hoorende mijnnaem, offe haer ook op het kuifen laet nedervallen vau flaeuw^, indien, feby geval op de heerlijke ftoel van haer Hoogheytgefetén is jen foo iè over eynde flaet, let'er wel op, offe oock nu op deeene en dan op de andere voet ftaet en trentelt, of fe oock haer antwoord twee of drie mael herhacit, offe oock verandert van lieflyck in ftreng, · en van ftreng wederom in foct,of fe ook haer hair met de handen fchickt onder het fpreecken: kortelyck, myn foon, let wel op al haer mynen en gebaren, dat ghy fe my al te mael b'eichryfc gelijk fe geweeft zijn; en daer uyt fal ik volkomen tlijk weten te befluyA ten het geen in het binnenfle van haer hart beiloten leyt > en wat haer liefde tcgens my in heeft. Want dit moet gy weten, Sanche^ indien ghy 't niet en weet, dat tiiilchen de minnaers de uytwen- . dige gebaren, die fe toonen, wanneer men van liefde handelt, de íeekerfteboden der harten zijn. Gaet,mijn vrient,vergefelfchapc ' met beter geluck als ickbehou, en keert met beter gevslg als i'cfc verwachten durf,vertoevende hier in defceenfaemh'eytuinde wek ke gy my laet. Ick fal gaen, en wel hacft wederom komen, fey Sanche, en ondertuiTchen fielt gy uw hartje wat geruft, en geeft het wat meer moede, 't welk nu foo kleyn is als een hafeneut, en gedenckt wat men fegt, dat een£oet hart meéfter is van fíjnfoi- tuyii, en dat men moet byfetten ial men winnen, en dat dikmaels (d) ■ onVcr-
|
||||
51 Tweede Deel van
onverwacht den haes te voorfchyn komt. Ick fegge het daer by ,
dat, indien wy vandefen nacht het Paleysniet hebben konncn vinden, ick het nu by dag wel vinden fal, of daer fou'er meer als een mee fpeulen , en dan laffe fare moy. Seecker , Sanche,ant- woorde Don Quichot,foo mijn geluk niet beter is als uw fpreek- woorden , foo willenmy alle Heyligen te hulp komen. Metdeiè laetfte woorden keerde Sanche den rug, met fijn Efel', en Don Quichot bleef te paert fitten , {leunende op fíjn lancie, overwon- nen van overmatige droeiheydt, en tot bovencn toe vol gedach- ten , daer wy hem fullen laten , en Sanche Pance volgen, die met , geen minder bedencken van fijn Heer Yertrock. Maer foo hacft was hy niet uy t het bofch, of hy fagfom , en , fiende dat fíjn Heer hem niet en volgde , ftec'g van den Efel af, en ging aen de voet van een boom fitten, en begoft daer te^en fich felven te difcoure- ren , en te feggen : Wy moeten weten, Sanche mijn vnent, waer uw Genade tegenwoordig nu henen gaet.Gaet gy om eenig beeft, of een efel te ioecken die verloren is ? Neen feecker niet. Wel wat ibekt gy dan? Ick gae feeckere Princes ioecken, en indefelve de fon van de (choonheyt,ja den heelen hemel teffens. Maer waer meent gy die te vinden, Sanche? Daer ginder in de groóte ftad van Tobofo. En van wiens wegen gaet gy haer foecken, Soon ? Uyt naem van den vermaerden Ridder Don Quichot de la Man- cha, die alle ongelycken ciFent, de dprftigen fpyft,en de hongeri- gen laefr. Al dat is wel, maer weet gy het huyswel, Sanche? Myn Heer ieyc dat het een koilelick Konings Paleys is, of eenig ander treffchek Slot. Heb jcfeoytvan uw leven gefien,goeman? Neen ick,noch mijn Meefter oock niet. En dunkt u dan,dat hetalleec- ker en wel gedaen is, en die van Tobofo wetende dat gy daer zy t, en wat gy daer komt doen , namently ck, haer Princeucn te ver- leyen, en haer Dames te debefieren , lullen die oock famenlpan- iien, en u met kracht op het lyf vallen, en al jou beenen tot murg flacn, Sanche ? Eniriderwaerheydt, ie fouden het meeftegelyK van de werelt hebben, als fe niet wouden aenfien, dat ick'er maer de Boo van ben, en wat voor een Boo ? een Boo die geen fchuldt heeft. Neen,broeshart, verlaet jy jou daer niet op: want dat volk heeft de naem dat het verbruyd oploopend is; en fy fouden 'er den bras van hebben. O lieye tyd 1 wat fal ik doen! watongeluck t komt mijn over! Bloed hoe is een menfch oock gebruft ί Ick leg ? híer en ry mijn lappen, en ftae een ander te wil; en fal daer een Dulcinea van Tobofo gaen foecken, als een naelt in een voeyct hoy; enals 't al gevonden is j komt het ftieeftcqittaet nog aen. O ' ν de" |
|||||||
\
|
|||||||
ν
|
|||||||
Όόη Quichot déla Mancha. 5-3
de Duyvel, de Duyvel ís een verleyder des meníchen, en dic ver-
leydt myn hier oock. Soo praete Sanche vaft tegens fích íelven ; 't welckeyndelyk daer op uyt quam,dat hem docht,dat tegen alle dingen raet was,behalven tegen dedoot,onder wiens jok wy al te mael deur moeten, wy willen of niet. Defe Myn Heer, fcyde hy voort , is een lot in fíjn hart,en dar -heb ik wel op duyfenderhande manier bevonden ;cn ick ben noch gecker als hy,die hem gae vol- gen : want het fpreeckwoort fegt: Segt my met wie dat gy ver- keersla heb ik haeft uw aert'geleerr.Dewyl hy dan lo lot is als hy is , en meeften tyt het een voor het ander neemt, en oordeelt het wit voor het Twart, gelykalsdoehy de WiutmeulensvoorKeu- ièn nam,en de Muylen voor Drommcdariièn,fo fal ick hem oock ivel konnen wys maken,dat de eerfte Boerin, die my tegen komt, Dulcinea vanToboib is;en Co hy 't niet gelooven wil,ik falder om fweeren dat ik fwart wort; en fweert hy'er tegen, ik fal noch ho- ger fweeren ; vloekt hy en piekert hy, ik falder tegen vloeken en piekeren, dat fweer ik , foo lang tot ik het gewonnen heb, daer kom van dat'er van komt: ik lal 't wel foo ver krygen, dat hy my de derde mael niet weer heen fal fenden , of hy fal dencken, dat'er Weer den een of den anderen Toovenaer in de weer is ge wecft,die haer foo verandert heeft, om hem quaet en hinder te doen. Hier mede gevoelde fích Sanche geruft in fijn o-eeft, en hielt het wcrïc voor wel begonnen,wachtende wyders aldaer tot den achtermid- dag toe,om niet al te haeft weder te komen,en alfo fijn Heer quaet vermoeden te maken dat hy 'er niet geweeft was. Als hy íích dan eyndelyk over eynde begaf om weer te keeren , faghy van To- bólo drie Boerinnen op drie jonge ezels na hem toekomen ryen. Kortclyk, foo haeft als Sanche delelve geilen had , reed hy foo hartáis hy koft na Don Quichot toe,dicn hy vont te leggen luch- ten,en duyfent minne-klachten uyt te braken. Don Quichot herri fiendc,vraegde terftond: Wacnieuws,Sanche myn vrient ? ial ik defen dag moeten teekenen met een witten of met een fwarteii fteen ? 't Sal beter zyn, dat gyfe tekent met tuyn-ftaecken, op dac men fe tog wel mag fíen, antwoprde Sanche. Soo brengt gy dan goede tyding; vraeg'de Don Quichot. Sulcke goede tyding, am- woorde Sanche,datuwGenade niet meer behoeft te doen als Ron» zinant de Iporen te geven, en uyt het bofch te ryden,om in 't vlac- ke velt Mevrouw. Dulcinea te fien aenkomen , met twee van haer Jonckvrouwen. Grote Goden, riep Don Quichot,wat is 'tdatgy fegt,Sanche?lïet dat gy my niet en bedriegt,nog met valle vreugde inyn waeragtige droefliéyt Yeroorfaekt.Vyat voordeel fou ik daer (d i) , 1 " " van
|
||||
<φ Tweede Deel van
van hebben, íey Sanche, dat ik uw Genade fou foecken te bedrie-
gen , te meer daer gy de waerheyt foo haeíl foud konnen ontdec- ken? Ryd aen Heer, ryd aen,en Komt de Priuces,onfe Vrouw,fel- ver fien, die uw ziel gebiedt, g"ekleet en versiert gelyck het haer ítaet toebehoort. Haer jonckvrouwen en fy blinken yederals een gouden berg, vol diamanten , beladen met peerkn,gewonden in brocaden, het hair hangende over de fchouder , waervanyeder hair een ftrael van de fon uytmaekt: elk fit op een fchoone fnee- ■ witte Canancy, en daer heb je 't al. Hacqueney , wilt gy fcggen, verbeterde Don Quichot. Daer is niet veel önderfchey t tuiïchen een Cananey en een Hackerney, zey Sanche, maer fy komen daer fe op komen , het zyn de fchoonffce Jonckvrouwen die men fou mogen fien , voornamentlyk Mevrouw de Princes Dulcinea, daer men meeuytdewerreltfougaen. Gaenwy, Sanche myn foon , hervatte Don Quichot, en gy fult bodenbroot hebben van fulckc gewenfehte tyding, te weten , de befte buyt die ick in d'eerfte avontuur ontmoeten fal ; en foo gy daer noch niet mede te vreden zyt, vereer ick u de veulens, die my dit jaermyn Eiel- innen fullen geven, die, gelyck ghy weet, alovereenwylbe- fprongen zyn. Aen de veulens daer houd ick myn aen, antwoor- de Sanche,want of de buyt in de eerfte avontuur al goet fal wefen» daer fou ick wel hartelyck aen twyfFelen. Ondertuifchen quamen fe buyten het bofch, en ontdeckcen terftondt defc drie Boerinnen, die nu dicht by quamen. Don Quichot floeg fijn oogen over den gantfehen weg vanTobofojen als hy niet en lag dan defe drie Boe- rinnen , ontflelde hy fich geweldig, en vraegdc Sanche, of hy fe buyten deStadt had gelaten ? Hoe buyten deStadt í zey Sanche, of heeft uw Genade geen oogen in de kop, dat hy fe daer niet voor hem en fiet, blinkende gelyck de fon op den helderen mid- dach ? Ick fie anders niet als dqe Boerinnen, die op Efcls fitten, .1 antwoorde Don Quichot. Soo wil my dan onfen Heer van den Duivel verloifen , zey Sanche, is het mogelyckdat drie Cattc- nyen, of hoe heet je fe, die foo wit zyn als een gevallen fneeuw, nouEfels in uw lant zyn?Ik leg u wederom,antwoorde Don Qui- chot , dat het foo waer ís, dat dat Efcls of Efelinnen zyn» als ick Don Quichot ben,en gy Sanche Pance,ten minften ik fíe iè 'r voor ae»· Swygt doch Heer, en fpreekt iulke woorden niet, íey San- che , maer opent uw oogen ter deegen, en doet uw eef&iedighcyc aen de Vrouw van uw gedachten, alfo fe nu al dicht by komt; en met eenen reed hy voort,om de drieBoerinnen te onthalenren tre- dende van lijn efel, nam het toom yan den efel van. een ya^ dcfe |
||||
Όοη Quichot de la Mancha! 5*5
drie Dorp-meyden,en,vallende met bey fíjn knien op de aerd, fey tegen haer: Koningin, Princes,.en Hartogin van de fchoonhcyt, uw hooge Groothcyt íal gelieven haren eílcndigen Ridder in ge- naden aen te nemen, die daer ftaetcn fiet,verandert in een Mar- merfteen, t'eenemael ontftelt en krachteloos van uw fchoonheyt te fien. Ik ben Sanche Pance,fijn Schifrknaep',cn hy is den bcvreef- dcn Ridder Don Quichot,alias de Ridder van de droevige figuur. Ondertuffchen had fich Don Quichot mede benefFens Sanche op de knien gelegt,en fag met halfgeiloten oogen,en een ontftelt ge- iigt,defe Koningin aen, daer hy evenwel niet anders koft uy t vin- den als een Boerin, en die nog niet van de fchoonfte, want fy was kort en dik van lyf en van trony,ionder een wport te durven fpre- jken.De Boerinnen waren ook ielf verbaeft,fiende deiè tWee meu- fchen, fo verfcheyden van aenfien, voor haer op de knien leggen, die haer niet wilden laten voort ryden met haar geíelíchap; waer. ¡over eindelijk,doendc een mont op en als ccn hoyfchuur,begoft iy fig te laten hoorcn: Uy t de weg, wat gebrus is dit,laet een menfeh. voort ryen, ickhebhaeft. Maer Sanche antwoordc daer óp : O Vrouw en Princes van heel Toboio, ontftelt doch uw grootmoe- dig hart in defer voegen niet, fiendc aldus nedergeknielt voor uw grootmoedige tegenwoordigheyt de pael endecalomny van de dolende Riddcrfchap. Dit hoorende een andere aen, fey metalfo groven ftem als de eerfte: Wat gebrus íal hier weien, wacr of dit volck haer vermaeck in fcheppen mag , om met een menfeh de geck te fcheeren 1 loop, loop, wy kennen't alio wel als jy, al lang genoeg, gact uy t de weg, en laet ons ons weeghs gacn. Staet op Sanche, fey daer op Don Quichot \ ik fie wel, dat myn ongeluk Weder uy t is orn. my den weg af te fnyden tot alle vermack en ge- noegen voor defe ellendige ziel. O uyterfte trap van alle men- fchclycke bevallijckheyt L ö eenigc hulp van dit myn ellendig hart dat u aenbidt! dewyl nu delen quaetaerdigen Toovenaer ,die my vervolgt,uw heerlyke gedaente en onvergelykelicke fchoon- heyt verandert heeftin de fchyn en de gedaente van een armeBpe - xin , fbohy oock niet van gelycke de myne verandert heeft in de fchyn vap eenig fpoock of wanfchepfel, foo laet evenwel niet na my met een gunftig oog te overftralen, aenfiendc de ootmoe- dige gebuygfaemhey t van de ziel die u aenbidt. Dat gy u niet en bedodt, ahtwoorde de Boerin, wat moec een menfeh al hoo- ien l nou*dan, vaer, uy t de weeg,laet ons gaen, en dan danck-heb toe. Sanche ging terftontaen ccn kant,wel ter degen bly dat hy'er tnet fuik een aerdigheyt af gcraeckt was. Maer foo haeffc was (d3) / de
|
||||
5 6 Tweede Deel van
de Boerin niet ontflagen, als fy haer Cananey voortdr y vende,met
een ftockje daer fe een nacldt in gefteken had, begoft wacker weg te fpoeyen ·, doch haar Efel, die van goedt gevoelen was, en dat prickelen nier gewent, begoft fulcke carrebetjes te maecken, da? de fchoone Dulcinea van hoven neer raecktej 't welck fiende Dor» Quichot, liep na haer toe om haer op te helpen, en Sanche om de zael van den Efel te recht te fchikken,dic heel verfchoven wasj en alles nu ter degen herftelt zijnde, en Don Quichot fijn geval- len Lief op willende helpen, verlofte fy hem van dien arbeydt,en ipringende op de beenen, en met eenen een tree of twee te rug gaende, met een kleyn loopje op den Efel, ging daer fchreylings op fitten , en foo op en wegh. V^at dunk je van onfe vrouw Dul- cinea ? fèy Sanche: fe is beget foo wacker als een fwiep, en fy fou liet wel te rae geven acn de befte ruyter van Cordoua of Mexico: fy weet'er foo hups toe te voegen , en met een fprong in de zael > en doet haer Qenet loopen als een Hart iondcr fpooren, en haer twee Jonckvrouwen blyven haer niet fchuldig. Soo was 't oock ïn der dacdt, want defe voor rydende , volghden haer de anderen na, fonder eens om te kyeken , foo veel als fy loopen mochten» wel een half myl veer. Don Quichot volgde haer foo lang na met het oog als hy koft; en als fe uyt het geficht waren, keerde hy zig na Sanche, met defe woorden: Wat dunkt u, Sanche, hoe tor- menteren my defe Toovenaers ? Befiet eens, hoe ver dat fich haer boosheyt uytftreckt, en degramfchap die fe regens my hebben opgenomen. In der waerheydt, ick ben geboren tot een voor- beeldt van alle ongeluckigen, en om een doelwit te zijn voor dit toornige 1ος, En bemerekt eens, Sanche, dat defe gedrochten iïch niet te vreden houden met Mevrouw Dulcinea ilegtelijk ver- andert te hebben, maer dat fe haer noch geven de gedaente van een nechte leelicke Boerin , benemende haer oock de lieflicke reuck van Amber en Mufcus: want als ick quam om Mevrouw Dulcinea pp te helpen, gaffe fulck een viefen lucht van fich, dat ick bykans het hart uyt het lyf fou gebraeckt hebben. O Canail- le , δ fchelmen \en dieven van Toovenaers, riep Sanche daer op ttyt, ick wou dat ick jou alternad als braedt-haringen gekaeckt en aenmenkander geregen fagh. Gyweetveul» ghykuntyeul, en doet noch veul meer. Het had u behooren genoeg te wefen, de peerlen van de oogen van Mevrouw Dulcinea in fulcke galneuten '- verandert te hebben, en haer goudt-gele haireii in bonre koehai- ren-lockcn,en al haer fchoonheyt in leelickheyt,fonder haer reuk ook weg te nemen: maer daer aenioudenwy geweten hebben, \ wig
|
|||||
■
|
|||||
Dow QuτCHOT déla Mancha. 57
wie het Was,die onder die heerlycke trony fchuyldeialhoewel iks
om.de waerheyt te feggen, haar leelykheyt noyt.geiïcn heb,maer wel haer fchoonhey t, gelyk als ik ook boven de lip aen de réchte zy een mael of een vrat fag, daer acht ol tien langhehairenuyt quamen, wel een fpan lang, en ibo geel als decare goudt, min noch meer als een knevel. Dat was al wat lang,fey Don Quichot.. Ick feg u dar het foo was, antwoorde Sanche, foo natuurlyck, foo natuurlyck als daer en toe. Ik geloof het heel wel, hervatte Don Quichot, want de natuur heefc haer nergens mede begaefc als met uytfteeckende, hatuurlycke , en boven-naruurlyckega-· ven; en al had ie noch tien fitlke vrattcn meer , fouden het maer foo veel fterren zyn in het aengeficht van dien fchoonen hemel. Maer fegt my eens, Sanche, die zael, die ick voor een Ezelszael aenfag, endiegy te recht hielp t, wat voor een flag vaneen zael was het? Het was niet anders, fey Sanche , als eeiizael gelyck men op de Ginctten leydt, met een dekfel daer onder , dat ten minden een half Koninckryck waerdt is , foo koftelyck was het gemaeckt. En dat ick al defe dingen niec geilen en heb , Sanche, antwoorde Don Quichot, doet my bekennen , dat ick de alder- , ongeluckigfte menfeh ter werelt ben,Sanche had genoeg te doen, dien boef als hy was,om fíjn lach op te houden,hoorende de fotte klap van fijn Meefter, dien hy fo by de neus had gehad.Eyndelik» na dat fe verfcheyden redenen met malkander haidden gevoert,fac . men wederom op,en volgde den weg naZaragoca,daer DonQui- chot gaern in tyds wilde zijn , om een heerlik Fecft by te wonen „ st geen men in de felve Stad jaerliks gewoon is te vieren. Maer eer hy daer noch quam,bejegenden hem noch andere dingen,die,we- gens hun uytfteekentheyt, en wonderlijkhcyt, wel een eeuwige gedachtenis verdienen, gelyk wy in het vervolg fullen hooren. Het XI. Hooftftuck.
Fan de •vreemde Avontuur, die Don Quichot over quam met een Kar van hetgefelfihap <van de Doot. |\ On Quichot vervolgde fijn weg, zynde vol duyfent gedach-
*-* ten>overleggendehetquaetftukwerksdathem defeTovc- naers gefpeelt hadden, fonder dat hy koft bedencken hoc hy haer weer ontooveren , en tot haer oude gedaente brengen fou. Defe gedachten vervoerden hem foo ver, dat hy, fonder dat hy 't voel- de,dentoom van Ronzinancuyt.fijn hant liet valleiv,die,voelende de vryhey t daer hy in was, pp yeder voetftapje hier en daer een . blaetje pluckte, van de groene kruyden daer het veldt mee bedekt (d 4) ν was.
|
||||
----- "^l^^WVmHBHi^H
|
|||||
Tweede Deel van
was. Maer Sanche weckte hem weder op , feggende tegen herru Ho , myn Heer, men máeckf de droef heyt niet voor de beeften , maer voor de menfehen ; en als de menfehen de felve al te gewel- dig aenneemen,dan worden ie beeften. Corrafy,Myn Heer,kcert ' weer tot u fel ven, en neemt den toom van Ronzinant in de han-
den, en diedapperheyten wackerheyd weeraen, die een dolend Kidder paiTen. Wel wat is dit te feggen, waer willen wy henen » om de Noort,in Vrankryks of in Spaiijen ξ Wat de drommel hael al de Dulcineas die der in der werrelt bennen: daer is meer gele- gen aen een dolend Ridder, als aen al de transforrnatien en refor- inatien die derzyn.Swygt, Sanche, zey Don Quichot, meteen droevige item > iwygtfegick, en laftcrtdefebetoovei-dc Schoon- hey t níet, alfoo ik alleen de ichult draeg van hacr ongeluk: want Uytde nydc,die my de bopfen toedragen , is haer ongeluckiröort- gekomen. Laet my daer van fpreecken.fey Sanche,die haer gefien 'heb, en aisnoch als voor myn oogen heb, wat hart en fou niet .· fchreyen ? Dat kondt gy toch wel feggen, Sanche, antwoorde
Don Quichot, nademael gy haer in haer natuurlijk weien geiïeti hebt, alfoo dele betoovering geen kracht over u gehad heeft, ge- lykover myjtegen wien fy al haer kragten heeft uytgeftort, On- dèrtuiTchen, Sanche, komt my in den fin, namentiyek , datgy my haer fchoonheyt qualyek hebt uytgebeeld: want foo ick net welgedenck, foofeydegy, dat fe oogen had als.peerlen; en dat moeften eer fchélvisoogen geweeft hebben. Integendeel fíjn ie ι' - geweeft als levende efmarauden,befchaduwf met twee hemclfche bogen, die haer dienden voor wynbrauwen. Maer neemt die peerlen uyt de oogen,en paft fe op de tanden: want foo ver geloof ick dat gy u verfint hebt, nemende de oogen voor de tanden. Dát fou alte macl foo wel konhen zijn, antwoorde Sanche, al iba ick al fo feer door haer fchoonheyt ben ontftelt geweeft, als uw Genade door haer leely kheyd. Doch laet ons dat daer lateh: maer een faeck quelt my in mijn hart, dat is, wanneer uW (Senadfidcri eenen of den andeten Reus faï overwonnen hebbcri,en den felven beïail zich re gaên vertoonen aendefclioone Dulcinea van Το- ν Ί bofo, waer haer dcfeh Reus,ofeenigen anderen armenduyvel Tan een Ridder, oploopen fal?My dunkt,dat ik fe al fíe loopen de ftraten van Tobofo op en neer, vragen van deur tot deur, gelyk verlofte flaven: waer woont die en die? en al vielen iè'r over , ib fouden fe haer niet meer kennen,als ik fe kennen fon. So ver,San- ;' che, antwoorde Don Quichot, °n lal de betoovering niet konnen gaen, als de kennis yan de Reufen en Gevangens weg te jsemen. 'v -·"■ '.":'-'".' ·:: ■' In |
|||||
Dów Qjjichot déla Mancha- <$$
Id eéh of twcc van de e*er£ten,dic ik verwinnen fal, wil ik de proóf
daer eens van nemen, met bevel dar fe weder by my komen, en feggen my hun wedervaren. Dat ftaet my íeer wel aen, antwoor- ' de Sanche, en door defe middel fullen wy tot de rechte kennis ko- men ; en fo 'tfo is j datfe haer allecnig voor uw Genade verbergt» fo fal het meerder uw ongeluk als het nare weien; en fo Mevrouw Dulcinea van harent wegen maer fris en gciont is, wy fullen het onfe wel verfetten met foecken van avonturen, en, laten haec met de hare begaen: dat dunkt my de aldcrbefte middel tegen dc- fe en andere fware gebreecken. Don Quichot had op fijn tong hem te. antwoorden , maer hy wierdt belet door een Wagen of Kar, die dwars voor hem over de weg quam gereden, geladen met de vreemfte en wonderlykfte Figuren van de werelr. Hy die den Wagen mende,had de gcdaent* van een leelicken Duyvel; en alfoo de Kar open was, fag men de red oock befcheydelijk. De tweede die zich acn Don Quichot vertoonde, was de Dootfelf, met een menfehen aengefícht; en daer byíát een Engel, mee groóte gefchilderde vleugels. Aendeeene zy was een Keyfer, met een kroon op het hooft van klatergoudt. Aen de voeten ván de Door íát Cupido en keeck,fonder een doek voor de oogen te heb- ben , gewapent met fijn pyl en boog. Daer was oock een gewa- pent Ridder by , met blanke wapenpn ■> hehalvcn dat hy geen ftormhoet noch heimet op en had, maer wel een hoedt, rondr- om vol pluymen van verfcheyde verwen. Nog cenige^ndcre per- fonagien waren der by van vericheyde geftalteniiTen. Dit fo on- verwachte geiïgt gaf Don Quichot in het eerftegeen kleyne ont- iteltenis, en maecktc Sanche te beven als een loof. Maer terftont verheugde fich Eton Quichot wederom, denkende, dat het een wonderlijcke en feltfame avontuur was j en met die gedachten,en een kloeckmoedigheyt bequaem om de aldergevaerlyckfte voor- vallen aen te gacri, ftelde hy fich recht voor de Kar, en riep mee een ftrafFe dreygende ftcm : Karreman, Koetsman, of Duyvel, wie ghyzyt,. toeft niet of fegtmy wie gy bent, waer gygaet., en wat volckgy op uw Kar hebt, die beter Charons boot, als y ets anders gelyckr. Den Duyvel hielde daer óp terflont de Kar (KI, en antwoorde: Wy zijn > Myn Heer, SpeeWers van het gefel- fchap van den quaden Engel. Wy hebben dcfen morgen ineen dorp gefpeelt,dat daer achter dien heuvel legt j en van deièn ach- termiddag moeten wy fpeelen in die plaets, die gy daer fiet:en om de mocyte niet te nemen van ons t€ verkleeden, gacn wy fóo in onfe ipeel'kleederen, gelyk als wy van het Tooneel komen. Die : (* S) 'Jjong-
|
||||
¿o Tweede Deel van
Jongman vertoont de Doot.en dien ander een Engel :die Vrouw»
dat de Vrouw is van den Poëet.fpeek voor de Koninginidieo an- ' ¿er voor een Krijgsmaiv,die voor den Keyièr;en ik voor de Duy- vel, en ben een der voornaemfte peribnagien van 't fpel, alfoo ick oock de grootfte rol heb. Indien Mijn Heer noch yets anders gelieft te weten, vraegtmaer, enwyfullcnubefcheytenant- woort geven; want alfoo ik den Duy vel ben , weet ik alle katte quaet. Op Ridders trouw,antwoordc Don Qmchot.foals ik dcie Kar fag, bselde ik my terftondt in, dat 'er een wonderlijke avon- tuur voor my op handen was; enfofegick, men moet eerft de proef van een faek hebben,om fich. van alles te verfeekeren.Gact, goede luyden,en houd uw feeft met vermaek; en hebt gj my yets te beveelen, dat doet vryelijck , ick ben die u gehoorlamen fal: want ick ben van kintsbeenen geweldig genegen geweeft om een rolletje te fpelen;maer met de faren is de wijsheyt gekomen.Ter- wi jl iy in defe redenen waren , quam 'er noch een van het gefel·- íchap, <^ic voor de Geck fpeeldc , als een gek gekleed, met veel Ichellen en bellen aan het lijf, en een groóte ftok in fijn hant,daer drie koe-ftaerten aen gebonden waren,met bellen daer aen.Defe, komende voor Don Quichot, begoft met fijn ftok te fchermen, en duyfcnt fottc kuren voor den dag te halen,klinckende met fijn bellen dat men hooien noel fienkoft; door al welk ftampayen Ronzinanrfooverfchtickte, dar, fonder dat het mooglijk was - liem te houden , hy den toom tpflehen de tanden nam , ea begoffc door het veld te loopen met meerder íhelligheyt,als men dat ma- gere gcraemtefou toevertrouwt hebben. Sanche, aanmerkende het gevaer daer fijn Heer in was van afgeworpen teworden, iproiig van fijn efel af, en liep fijn beft na hem toe, om hem by te ftaen;Cdoch eer hy der by quam,Iag 'er den Ridder al toe,en Ron- . jsinant daer by, "'t welk het eynd was, daer de dartclhey t en on- gebondenheyt van Ronzinant gemeenlijk op uytquamen. Maer fp haeft had Sanche fijn Graeuwtje niet verlaten, of den befukten Harlekin met fijn bellen iprong 'er op, en maeckende het beeft vervaert met het gerinckel,begoft den armen Efel ook halsftrekc over 't veldt te loopen, tot aen het dorp toe daer ie het fpel fpelen fouden. Sanche iag aen de eene zy de carrier van fijn Grauwtje aen , en aen de andere zy de val van fijn Heer, fonder dat hy wift waer hy fich eerft na toe fou keeren : maer, gelijck een getrouw Schiltknatp , fétte hy fijn eygen belang terzijde , en liep eerft na fiju Heer toe ,, alhoewel foo menigen klop als Graeuwtje met de ftock met bellen kreeg, hem dwars door het hart ging. Met deie , benauwt-
|
||||
'■ ■ ι . (.,J. ' '■'■.:. .1 ;
Don Qjjtchot déla Mancha» tfr
benau,wtheyt quam hy eyndelijk daer fíjn Heet Iag,die qualijkec
geftelt was, als hy wel gewenfcht fou hebben ; en helpende hem weder te paert, fey hy tegens hem: Mijn Heer,den Duyvel heeft mijn Efel weg genomen. Wat Duyvel 5 vraegde Don Quichot. Dien Duyvel met de bellen, antwóorde Sanche. Ick fal ie weer krijgen, antwóorde Don Quichot, al liep hy daer meê tot in de diepftc afgroy t van der helle. Volgt my na, want de Kar gaet niet hard voorden mét de Muylen die 'er voor fijn,fullen wv het ver- lies van uwen Efel boeten, Gy lult de moey te niet behoeven te doen,antwoorde Sanche,iet vry uw guamfchap ter neer; want fo my dunkt heeft den Duyvel den Efel al laten varen: en fo was 'c ook in der daet;want dien gebeldenDuy vel rakende metGraeuw- tje onder de voet, tot navolging van Ronzinant, liep hy al fijn beft na het dorp toe,cn den Efel na fijn Meefter.Niet tegenftaen- de, fey Don Quichot,fal het raedtfaem zijn het ftout beftaer. van dien Duyvel te ftrafTen,op eenige van de genen die op de Kar fijn, al was het de Keyfer felf. Ay, ay, antwóorde Sanche,laet dat va- ren , en doet mijn raedt: men moet fich noyt met fuik een volk "vermengen, dat altijd voorgeifcaen wordt. Ik heb een Comediant gefien, die over twee doodtilagen gevangen was, en evenwel ko- ïteloos en fchadeloos ontilagen wierd. Gy weet wel, Heer, dat, gelijk het een volksken is> *t geen dient tot eens anders verrnaek, elk een haer voorilaet en befchermt, voornamentlijk zijnde van, des Koniiigs Speelders, die al te mael als Princen gehouden wor- den. Evenwel moet 'erdefen fpelenden Duyvel fo niet af komen> fey Don Quichot, al had hy al hetmenfchelijk geflacht op fijn handt; en daer meê hy de Kar achter aen, die nu alreeds by het dorp was,roepende: Houd ftil, houd ftil,godtloofen hoop als gy zijt,ojp dat ik u leer,wat het te feggen is de beeften,die de dolende Ridders dienen, te affronteren. So geweldig was het roepen van Don Quichot,en fodanig fijn gebaer,dat die van de Kar wel fien- dc wacr het heen-wilde, de Doot terftondt affprorig, en na hem de Keyfer, en de Duyvel die de kar mende, bencffens den Engel, fonder dat de Koningin of Cupido bleef fitten ; en elk verfag fich metfteenen, fo veel als hyder krijgen koft, hopende dcfen be- I fpringer wel af te kecren,met de punt van de keyen die fe hadden.. Don Quichot, die haer in fuik een aardige flagorder fag ftaen , met de armen om hoog,van meening terftonteenhagel ván ftee- ïien te laten dalen,hielt kort ftil, en begoft by fich felven te over- leggen , op wat manier hy beft fijn aenval fou doen,met het min- ftè gevaer van fijn perfooiuTerwijl hy ftiíbleef,quam Sanche by hem»
|
|||
#2 Tweede Deel van
hem , en, fiende hem gereedt om defe wel geordonneerde flagor-
der aen te taften, fey tegen hem: Het fou groóte íbtheyt fijn,fich. deie faek te onderwinden, Heer Don Quichot, want voor fulck een geweer zijnder geen wapenen die machtig genoeg fíjn, of men moil iïch in een kopere muur befiuy ien; en boven dat ion het de meefte finneloosheyt van dc-werelt weien voor een man alleen, een leger aen te taften daer de Doot felf tegenwoordig is , en de Kcyfers in perfoon ten ftri jdt gaen , en dat van goede en quade Engels geholpen wort: en foo u al dat niet beweegt, foo lact u dat dan bewegen, dat onder al dien hoop, wat Kcyfers, Koningen, en Princen dat 'er zijn , niet een geflagen Ridder is. Daer, Sanche, daer hebt gy het rechte wit getroffen, antwoorde Don Quichot, en dit alleen is machtig om mijn moedt te weder- houden. IckmagnogenmóetgceniWaert trecken, gelijk ik u ander mael gefegt hebt, als tegen gewapende en geflagendc Rid- ders ; en daerom, Sanche, ftaet het u toe, fo gy begeert, wraefc te nemen van datfe het reipect van uw Beeft gefchonden hebben: ick fal u van hicrent af moedt aanipreeken,cn raedt geven wat gy doen fult. Neen ick,Heer, antwoorde Sanche, ik ben foo wraek- gierig niet, en ook paft het geen goet Chriften: boven dat-is Graeu wtje al weder wel te vreden, die de wraek in mijn handen heeft geftelt; en ik vergeef het hacr van harren,te meer,alfo mijn genegenthey t is, ftil en vreedfaem te leven , foo lang als ik kan. Dewijl dat dan foo uw mening is, goede Sanche, wijfe Sanche, Chiiftelickc Sanche, oprechte Sanche, antwoorde den Ridder,fo lact ons cjie Spooken laten varen, en henen gaen beter en gequa* lificeerder avonturen foeken , alfoo ick het landt hier daar voor aaniie, dat het ons aen geen wonderlijcke en ongehoorde voor- v vallen fal ontbreken. Daer op keert Don Quichot fíjn toom, en Sanche klimt op fíjn Efel, en de Doot met fíjn vliegende Efqua- dreopdekar, en elk ging fijns weegs. Sulckeengeluckigeyn- de nam de fchrickelijcke avontuur van de Kar van de Doot, daer de wijfe en verftandigc raedt van Sancho Panca de eer moet van hebben, Maer des anderen daegs bejegende hen een ander, met een verheft dooiend Ridder, van geen minder verwondering als devoorgaende. * " *' > .' ^
., ■ ' ' ' ' ■ ' ΐ . - . '
Het
|
|||
Don Quichot déla Mancha. ¿Tj
' - Het XIL;Hooft-ítuck.
Fan de vreemde Avontuur, welcke Don Quichot bejegende met den
dapperen Ridder van de Spiegels. DEn nacht, welke volgde op de vreemde avontuur van de
Doodt j brachten Don Quichot en Sanche door onder de lommer van cenigc dichte en hooge boomcn, hebbende Don Quichot, op het acnraden van Sanche , een weynig gegeten van hetgeen fe mede gebracht hadden. Gedurende de maeltijdt Ccj Sancho tegens fijn Heer: Mijn Heer, wat een Tot iöu ik geweeft: hebben, loo kk bedongen had, de buyt te hebben yandeeerfte avontuur die ons ontmoete, liever als de jongen van de drie Mer- xien: feker ,het is beter een vogel in de hand, als tien in de luchr. Indien ghy my, Sanche, antwoorde Don Quichot, die avon- tuur van gifteren had laten ten eynde brengen, foud gy ten min- ftcn de kroon van de Keyferin tot een buyt en roof hebben ge- hadt, beneffens de gefchilderde vleugels van Cupido, die ik hem uyt de fchoudcrsfou gerukt hebben, boven God bovenal. Maer, antwoorde Sanche, diefceptérsendie kroonen van de Comedi- antiche Keyfers en Koningen bennen nimmermeer van fuyver goudt, maer wel van bliek of klatcrgoudt. Dátiswaer, hcf-- vatte Don Quichot, want de toeftel moet zijn gelijck de iaeck fclf is: evenwel laten fe daerom niet, foo wel ten inlicht van de fpeelders, als ten inlicht van de toeiiende^ groot voordeel aen het gemeene beft te doen; vertoonende gedurig, gelijk als in een ipiegcl, al het geen des menfehen leven aengaet: en geen gelijke- nis is 'er, die ons beter vertoont, wat en wie wy zijn, en wat wy behooren te"wcfen,als het ToQneel-ipel .En fegt my ccns,Sanche> of gy noy t eenig ipel hebt fíen vertoonen, dacr riien Keyicrs > Koningen, Paulen, Ridders, groóte Vrouwen, en diergelijkcn invoert? Den een maekt den rofEacn, den ander den bedrieger, de derde den koopman, de vierde den krijgsman, dees een fleche eenvoudig man, geen een foetfapigen rainnacr: maer als hec Ipel uyt is, en de kleederen aflijn gelcgt, zijn fe al te lamen een vplckskcn. Ja dat heb ick wel gefien, fey Sanche. Wel, hec fclfde, antwoorde Don Quichot, gebeurt aen de Comedie van defe werelt: den een fpeelt voor Keyfcr, den ander vooreen Koning, de derde voor een Bedelaer 5 en eyndelick de kleede- ren uytgetrocken, of dit leven afgelegt zijnde, zijn (cal te fa- men de ¿elfde irj het graf. Een fchgonc gelijkenis, antwoorde San*
|
||||
6\ , Tweede Deel yan
Sanche, hoewel foo nieuw niet, dat ik íc noyt ñieer fbu gehoorc
hebben ; want hier is het ook mee gelegen , gclijkalsmethet fchaekfpuhterwijl men fpeult heeft een yeder fchijf fíjn waerdig- heyt;maer als hetfpul uytis,fmijtmen fea! temael in eenen faikj hol over bol, over mckander en deur ïtiekandcr, dat is gelijk als mende mcnfeheii in het graf werpt. Dag voor dag, Sanche, zey Don Quichot, wort ghy wijfer en wijien Daermoet ick Mijn Heer, antwoörde Sanche , uw verftandt dank voor weten: want de aerde,die van felf onvruchtbaer is, als men fe wel ter de- gen meft, brengt eyndelijk goede vruchten voort: ickwilieg- gefl, dat de ommegang van uw Genade de meil is geweeil,die op de droogeaerdc van mijn dom veriland is geworpcir.de bouwing ièlf is de cijdt geweeil, die het felve in mijn herlTenen gedrukt heeft; en daer mede hoop ik vruchten voort te brengen, die ge- iègent iullen weien , en waerdig de goede opvoeding en ièducaty van uw Genade aen mijn onwaerdigheyt tekoftgelcydt* Don Quichot koil iïch niet onthouden van lagchen over dcgemaekte redenen van Sanche. Evenwel docht hem waerachrig te zijn, dat lijn verftandt verbetert was, alfo hy nu en dan redenen uytiliet ¿ daer hy iïch over verwonderen moefl; alhoewel foo menigmacl als Sanche begoft aen't hoven te ilaen, foo ftorre hy hol over bol van den hoogenbefg van fíjn fotheydt tot in den diepen poel vanonwetenheydt, daer hy dan een handt vol of twee ipreeck- woorden onder fmeet, den een over den ander, fy quamen te pas öf nict,hy haelde fe 'r by 't hair by, gelijck men noch vorder tica fah Met deiè en andere diergelijcke redenen brachten fe een goet gedeelte van den nacht deur, tot dat Sanche eyndelijk laffc kreeg om fíjn felven een weynig van binnen te befícn , en ontfadelende fíjn Graeuwtje, liet hem gaen weyden. Maer Ronzinant, dobr fcxpres bevel van Don Quichot, behieldt zael en toom , alfoo het anders tcgens de wetten van de Ridderfchap fou geilreden heb- ben : en alfoo deed ook Sanche , om geen inbreuk te maeken, ge- vende hem de felve vryheyd anders die Graeuwtje had; tuiTchcn welke twee men ieggen wil dat fulcken vriendtfehap is geweeil, dat men oordeelt, volgens de traditicn van hant tot hant, daer oock onfen Auteur particuliere mentie van maekt, dat defe twee vrienden fo haeft niet by malkander quamen,of fe begoften mal- kander te vrijven en te kraeuwen; waer van eyndelick,gelijkals yermocyt en verfadigt fíjnde, ley Ronzinant gemeenlick fíjn hooft over den hals van Graeuwtje ('t welk meer als een halve yaem daer ογ« heen hing,) en fiendcfoo bey te gáer aendachte- |
|||
Don Qu icho't dek Μ α ν ch a. 6i . \
lick na de grondt, fouden fe op die manier drie heele dagen ach-
.ter malkander hebben blijven ftacn.fo haar den honger nier gaen- ¿c gemaekt had. Ik feg u voordcrs , dat, volgens de felve tradi- tien, men placht een vergelijking te maeken tuiTchcn defe twee I vrienden en cuflchenNifusenEuryalus, en Pilades en Orciles j
waer uy t men beiluiten mag, hoe groot de liefde tuiTchcn deiè twee ftomme becften is geweeil·, alles tot beftraffing en ichande van de menfchen, van de welke men fegt, dat fe malkander het ligt in de oogen niet en gunnen,en dat al hun rieden figin lancien · ; verkeeren. En niemant hoeft te denken5dat onfen Schrijver daer \ in buy ten fpoor is gegaen, vergelijkende defe beeften by de men-
ichen: want (om waer te fpreekenjde menfchen moeten ook dik- jriacls van de bceften leeren, gelijk fe ook van den Ibis,of een flag van Oyevaren, den cliftery, van de Honden het braccken en de v dankbaerhey t, van de Kranen de wackerheyt, van de Mieren de ¡ forgvuldighey tjvan de Olyfantcn de eerbaerhey t,en van hctPaert
degetrouwheyt geleert hebben. Eindelik, Sanchegeraekte in · ¿c ruil onder een elTchen , en Don Quichoc onder een aicken eyc- j kenboom: maer weynig tijds had hy geruft, wanneer hy opge-
wekt wierdt door een feeker gedruys,dat hy achter hem quam te hoorenden daer over opfpringende,fag hy verbaeft rondom waer het Cdve mocht van daen komen, en vernam twee Mannen te paertjvan de welke den een aftredende,fey tegen den ander: Staet af, Schikknaep, en laet de paerden gacn weyden, alio my dunkt, dát hier goede wey is,beneffens een foete ceniaemheyt voor mijn verliefde gedachten. Dittefeggen, en iich neder të leggen,was een oogenblik, en in het ncderleggen maekten de wapenen, die hyaen had,een groot gedruys, waeruytDon Quichotterilondt een befluyt maekte, dat dit den een of den ander dolend Ridder was;en voegende fig by Sanche, die nog vaft in flaep was,trok hy hem by den arm,cn maekte hem met grooten arbeyt wacker,te- gens wien hy met ftille woorden fey: Broeder Sanche, hier is een avontuur voor ons. Daer flae geluk toe, antwoorde Sanche,nog «alf ilapende,,en waer is toch deiè mevrouw avontuur ? Slaat uw oogen dat henen, Sanche, fey Don Quichot, en daer fult gy fíen een dolend Ridder op de aerde gefprey t,die>na my dunkt,niet bij- icer vrolik en is; want ik heb hem fien van het paert afiHjgen,'cn iicdervallen,met ecnige klare teekens van hartzeer en verdrieten in het vallen kraekten hem de wapens, Maer waer uy t oordeelt uw Genade,dat dat een avontuur is ? vraegde Sanche. Ik wil niec fcggcrj^iitwoordeDo» Quichot, fulks al terftom in hetgeheel eet*
,.,/; ;■■; ./·',■' ·/' ,ν·- :\,.<ί· : '■ J:
|
|||
I
|
|||||
¿6 . Tweede Deel
een avontuur te fijiijmaer wel een beginfel daer van;Want op duf-
danigen wijfe beginnen fe gemeenlick. Maer hoort,want ha my dunkt begint hy een fluy t of een viool te ftellen, fo daj ik geloof» dat hy,om fijn hart te yetlichten,tons een gefang fal verèeren.'t Is fo gelijk gy legt, Mijn Heer, antwoorde Sanche, en voorfeeker het fal een verliefden Ridder wefen. Daer is 'er niet écn van al de dolende Ridders» fey Don Quichot, die het niet en is. Macr laet ons hooren, wy fullen by den draedthet klouwen wel krijgen,ib hy maer acn het fingen geraekt; want de mond fpreekt daer het hert vol van is, Sanche wilde fijn Heer antwoordenimacr de item. van den Ridder van het Boich, die niet feer quaet, noch ook niet fèer goedten was, verftoorde dit voornemen; en zijnde íy bey» den opgetogen, hoorden fe, dat hy dit volgende fong: Geefttmeentydt, S Trouwe van mijn haïtl
En fío bepaelt mijnpnart,
En mytfal mijn gemoedt
PVeêrjtrtven, wat gy my ofwel ofyualick doetè
Begeert ghy dat ¿ck ly, en faygend henen vaer
Jüa d'afgeleefde fihaêr^ ■ ,\
Heemt dat het is gefihiet j
Niét langer leefick als ghy leeft by mijn verdriet,
Maer wilt ghy, dat ick u doe ofnmg van mijn pijn i
MinfaldeTaelman zijn, . Die *l dat ghy my doet, Ό fal ontdecken op een ongemene voet. Want van twee ^rijdige gedeelten hang ¿ck t'faetii ¡
Enjoocktghy na de naem,
Mijn hart dat utt pas,
Na uwe wetten hoort, dat hiygi fich als een was*
Maer uw heveelen, die gy in mijn Boe few plant»
Zijn niet als diamant y
En blijven daergewijdt >
Bevrijdt van ondergang en 'tflijten van de tijdt.
Met een gelucht, komende gelijk het fcheen ny t het diepfte van '
lijn hart, maekte de Ridder van het Bofch eeri cynde van fijn gc- |
|||||
r Dow QuicHoTdé ia Mancha. 6J
fáng ·, èn dacr na'begoft hy mèt een jammerende itemte klagen!
b fchoonfte èn ondanckbaerfte Vrouwe van de geheele werelt, b doorluchtigfte Cafildea van Wandalien,is het moogiyk, dat gy toelaet, dat fich defen uw tegenWoordigen Ridder verteert door fijn gedurige ballingfchappen, en den fwareu arbeyt dien hy te verdragen heeft! Is het niet genoeg, dat hy alde Ridders van Na- varra , van Leon , van Caftille., en eyndelijk al die van Mancha heeft doen bekennen , datgy de ichoonfte der werelt zijt!. Dac fchut ik, antwoorde Don Quichot daerby fich ielven op, ik ben ook van Mancha, maer dat heb ik noch niet bekent, «och fal be- kennen een faek welke foo feer aen de fchoonhéyt van mijn Dul- cinea nadcelig is. Hoort ghy wel, feyde hy vorders tegen San- che, datdienRidderbuytenhetfpopris,? maer laet ons toeluy- , fteren, wy fulleh noch al meer liooren. Wat fulleh wy veel luy- fteren, antwoorde Sanche, my dunkt dat het fich laet aenfien,dat hy noch in geen drie dagen fal ophouden. Maet^anche was hier inbédrogen ;wam de Ridder van het Bofch , hebbende yemant hooren lpreeken,fonder infijn klachten voort te varen, ftelde fig op de beenen, en riep met een ftraffe ftem : Wie 'dacr? wat volk¿ 2ijt ghy van het getal der gener die wel * of der gener die quahjk getrooft fijn? Van de laetfte foort ¿ autwoordeDon Quichot. Komtdan by my, hervatte die van het Bofch, en maekt uw ree- kening dat gy by de droefheyt felf komt. Don Quichot.aldus ge- noodigt, begaffichderwaerts, gelijckoock Sanche. De Rid- der van het Bofch nam Don Quichot by de handt, feggende: Set u daerby my neder,Heer Ridder, want om te weten datgy 'dijt*, en wat uw profeiTy is, namentlijk de dolendeJUderfchap , hoef ick geen andere blijk ,. als u in defe eenfame plaets te vinden , na- tuurlijckeeneygenewoonplaetsvooraldefoodanigen. Hierop antwoorde Don Quichot:Een Ridder ben ik,en van de fódamgen alsgyfègt; en alhoewel mijn hertde woonpla'etsenherberg4s van de droef heyt'} ellende, en ongeval felfs, ioo is daer.om even- . wel het medelijden , 't welck ik heb met eens anders fmart, daen niet uyt gebannen. Uyt het gene ghy onlangs gefegt hebt,, kan . ik begrijpen, dathetuweverlieftis, en dat pp die ondanckbarc fchoouheyt, of fchoone ondanckbaerheyt, dacr gy uw klachten hebt over gemaekt. Als defe onderlinge redenen voor vielen, wa- ren fy met hun beyden in goede y rede op der aerde gefeten,gehjk of fe op4 het aenbreecken vau den dag malkander den beek niéc brecken fouden. Zijtgy by avontuur,'vraegdedie van hetBofch, ook verheft} Heer Ridder ? In crouweu,ja ik? tot mijn ongeluck, - (e) ",_·■'■". ámwóoi-
|
||||
6% Τ mede Deel van ,
antwoorde Don Quichot, hoewel de moeyelij'khedcn , welcke;
beílaen uyt wel beíleedc gedachten, meerder te houden re zijn yöor geluckalsOngeluck. Dát is foo in der daed ,fey die van hec Bofch , indien anderfins onfe gedachten niet ontitclt worden door de verachtingen, die, wanneer fe fo dickmaeis en ibo gedu- rig zijn, meerder den naem verdienen van wraeck als anderfints* Ik ben noch noy t van de mijne verfmaedt, antwoorde Don Qui- chot. Neen hy waerachtig niet, fmeet daer Sanche tuífcheh in, die dáer by ilond, Mevrouw Dulcinea is fo mak als een lam, en ίο facht te handelen als een Juffers handichoen. Is dat uw Schilt- knaep ? vraegde die van het Bofch, Ja,antwoorde Don Quichot. Ick heb mijn leven noch geen Schiltknaep geilen, vervolgde den ander daer weder op, die fpreeken durft daer iïjn Heer fpreekt: ten minften daer is de mijne,dat een volwafTen knegt is,maer hy heeft noch noy t fo ftout geweeft, als te fpreeken daer ick fpreek. Wel wat heb ick toch yemandt te na geiproken, ièy Sanche, dat komt ook fchöon: ik heb wel gefproken voor mijn beurt»maer 'dat is tot daer en toe. DeSchiltknaep van denRidder van hetBofch nam Sanche by den arm,ièggende:Gaen wy met ons beyen,Cam- meraét, daer wy op ièn Schiltknaeps fullen fpreken,fo lang en ib veel als wy willenden laet defe onfeHeeren onder malkander haar liefden vertellen, en ick verfeeker u, dat het den gantfehen nacht íál duren. Daer ben ik mee te vreên,antwoorde Sanche, en ick fal teonen wie ik ben, én of ik niet onder de fprakeüjkfte Schiltkna- pen ter wèrelt mag gerekent worden. Met deCe woorden fchey- den fich de twee Schiltknapen van hare Heeren af, ruíí'chcnde wekken de foetfte redenen van de werelt voorvielen, die voor de ftemfnige van hare Heeren niet een voet te wijeken hadden. Het XIII. Hooft-ftuck.
Ferhtmidmae het vervolgh van de Avontuur des Ridders van bet
Wout, en defiete onderlinge redetim van de twee Schiltknapen* ALdus dan waren Ridders en Schiltknapen elck op hun eygen
vryigheyt,defe vertellende hun leven,en die hunne liefdens. % Maer de hiftory vertelt eeril de redenen van de Schiltknapen, en Jcom t dan op die van de Ridders.Die van hetBofch fey eer ft tegen Sanche: Wy hebben evenwel een moeyelijk leven, Cammeraer, die defe dolende Ridders volgen ;en fcker wy eetenöns brood wei *i .inhetfweetvanonsaenfchijn.Wymogenopdefclvemauierwèl fcggen, antwoorde Sanche, dat wy het ceten in koude van οηίέ ledenjwant die moeten wy meet als genoeguyeíbremen war nooc ...a.w'-v: was
|
|||||
¿i
|
|||||
Don QjTicHoT déla Mancha. 69 \
^as't, ib ménnöfch genoeg te bicken had, want by den broodë
valt Veel te lijden $*maer menigmael gebeurt ons wel, dat 'er een dag of twee heen gaet fonder ons té ontnuchteren, 't en waer wy (met de Steur van de wint leefden. Al dat kan men nog verdragen *
antwoorde die van het Boich,door de hoop die wy hebben ván de treffelijke belooning: want fo een dolend Ridder niet bijfter 011- geluckigisjkan het fo cjualijk nietuytvallen,of na het breken vari ■ een lancie acht af tien fietfichde Schiltknaep vooriïenmet hec governement van een Eyland,of een Graefíchap op den hoop toe. Ik, antwoorde Sanche, heb tegen mijn Heer gefey t, dat ick mee een Eyland te vreden ben; en hy is fo nobel enibo mild, dat hy 'er mijn al verfcheye mael belooft heeft. Ik, vervolgde die van het Bofch, fal my met een Canony te vreden houden, en daer heeft mijn Heer al goede order in geftelt. Soo moet dan uw Heer, íey Sanche, een Geeftelijk Ridder wefen> om dat hy u met fulke gitten voorfiet: maer de mijne is Wereltlijk. Ja mijn gedenckt, dat'er verfcheyden verftandige, hoewel onbedochre luyden,hen¿ hebben willen aenraden, dat hy fich Aertsbiifchopibu laten mae- ken;maqr hy wil niet,en begeert rond uyt niet minder als Keyièr te wefen: en ik wil je wel ièggen , dat my hét hart doen al heel in de fchoenen fonk,alfo ik mijn ielven niet bequaem vind om èé- nige Kerkelijke dienft te bekleden; want dat wil ik u wèl ièggen, wil ik feggen, dat al lijk ick een menfeh als een ander, fo ben ick evenwel maer een beeft, wil ik icggen*in Kerkelijke dingen. Mf dunkt evenwel, Heer Schiltknaep, antwoorde die van het Bofcit daer weder op , dat gy u wel ter degen bedriegt, want de Goyer- neurfchappen fijn al te mael niet even goct; het een is fus,het an- der fo; het een is vet, het ander mager ; en behalven dat, het al- derbefte dat 'er is, beeft ÍO veel moey ten en arbey t injdat 'er geen deur komen aen en is. My dunkt, dat wy veel beter fouden doen, fo ick en gy,en ons gelijk, weer na huys gingen, en daer ons on- derhielden in beter oefTeningen,als van jagen en viifchen,en dier- , gelijke: want fo een armen Schiltknaep is'er in de werelt niet,die iliet een paertjen kan houden, met een hondt of twee,en een hen- gel- roey, om íích daer meê dicht by huys vérmaek aen te doen. Ick altijd wel, antwoorde Sanche, wel is waer dat ick juyft geen paert en heb, maer ick héb daer een efel, die wel eens foo goed is als het paert van mijn Heer:ik wil#een fchelm in mijn hart,we- fen , fó ick fe ruylen wil tegen yemant, laet de befte komen die wil, al wouwen iè me noch een vat drie vier tarw toe geven: gy fond niet willen geloyen wat vooreen beeft mijn Graeuwtjen is, ..(ca) , '; warit
|
||||
i
|
||||
70 Tweede Deel <ϋαη
want fo is de kleur van mijnEfe'1 jen honden die wil ik ín ons dort»
krijgen fo veel als ick begeer; en uy t een anders mans leer,ey lie- ve, is goed riemen fnyen. Wel om de waerheyt dan tegen u· te be- kennen , antwoorde die van het Wout, Heer Schiltknaep (onder ons geièy t)ik ben vaft van meening,defe loopery en dolende Rid- derschap op te fehieten,en na huys te gaen,om mijn kinderen wel op te trecken, dié ick drie heb , elk om 't fchoonfte als peerlcn» Ick hcb'er twee , fey Sanche , die menaen den Paus felf inper- ' foón fou durven vereeren , by namen mijn dochter, die ik tot eer* Gravin opvoe , foo 't den Heer belieft, hoewel dat het de moe- der heel tegen de fin is. Én hoe oudt is defe voorfchreven Juf- frouw wel ? vracgde den ander. Vijftien jaren omtreht,antwoor- deSanche, macr heti's een mey tais een valk, fofrifchals een vogel, enfterkalsecnman. Dat zijn bequaem heden, hervatte den ander, niet alleen voor cen Gravin , maer felf voor een Nimf je die in het bofch verkeert. O dat hoertje daer fe is,wat een paer&c. m;chfe wel hebben. Alfacht, alfacht, fey Sanche, half vertoornt, fy en is-gcen hoer, noch haer moeder ook niet y noch fy fal het haer leven niet worden, leef ik Hechts; en fo 't u gelieft ,let wat beter op het geen gy fegt: want na dat uwer liefde onder de dolende Ridder verkeert,die debeleefchey t felf bénwen», foo dunkt my evenwel niet, dat dat foo heel wel gefeyt is. Óch hoe cmalijck hebt gy my verftaen, fey den ander, dat is een ma- nier vanprijièn, Heer Schiltknaep, gelijk alsmen fegt, wanneer men yemant een brave daedt, of een wackere fprong, of een ila'g fier doen : ha', die fcbelm ilaetwel, of die fpringtwel: wat dunktu van dat hocrekind? of die pry die fingt wel: enop fuik een wijs mag men uw dochter ook wel prijfen. Daer heb ick dir en dat van , antwoorde Sanche, men fou op die manier mijn wijf of.mijn dochter de eene hoer over de andere nade kop konneu. werpen, en 'er niet eens bang over kijeken mogen: want al wat fe doen of feggen, dat fou wel fulcken lof verdienen. En om, wcêr tot de faeck te komen, foo bid ik den Heer, dat hy my van doodtfondeverlofl:, 'twelckhetfelfdeíalíyn, wanneer hymy trekt en verlöft uyt dit pryckeleüs Schiltknaepfchap, daar ik nu ten tweeden maal toegekomen ben,verlcyt of betoovert door een beurs met honderd ducatcn,die ick op cen feeekeren tijt in Sierra Morena vont,die mijn ongctwijfelt dè nicker voor de oogen heef c geleyt, fus of fo, gins en herwaerts, al in goede gladde dubblqe- nen, dat my dijnckt, dat ik fe nog alle uren voor mijn oogen fie> en die bfcochc ick meiê na huys, daar ik míjn gQedt mee geloft er» |
||||||
een1
|
||||||
I
|
||||||
Dom QuicHoT de k Mancha! jé
een Eentje mee gemaeckt heb, om daer van te leven als een kleyn
Prinsje: en daerom heb ik'er den bras van, meer arbey een moey- ten te verdragen mee defen fot van míjn Meefter,dxe bequamer i? ineen dolhuys of lazereshuys te leggen ( hiergefeyt) alsom een dolend Ridder te wefen.Daerom fegt men wel,antwoorde die van het Wout,dat den naet de fack breekt;en dewijl Wy daer van han- delen,fo wil ik u wel fewgen,dat 'er geen meerder fot in de wcrclc is als de mijne : Want hy is van die genen , daer men van fegt, Vreemde forgen doden den eiekwant op dat een ander Ridder hjn verloren verftant weer mocht krijgen, maecktíich defen toteen for,en ioekt dat ik niet en weet,als hy het al gevonden fal hebben, of hy der al heels huyes fal ai komen. Is hy ook verheft > vraegde Sanche. VryelÍjk ja, antwoorde den ander, en dat op een feekerc Cafildea van WandaHen,de wreedfle en ondankbaerfte vrouw die men in de heele werelt vinden mag: maer evenwel aen dat been hinckt iê noch niet, want fy heeft andere parten in haef gat,en hy fal 't wel haeft leggen tegen uw Heer,vertrouw ik.Daer is geen fo |
||||||
gemackelijken weg, vervolgde Sanche» die niet een rompeltjen
heeft: in andere liuyfen koockt men boonen ," en in het mijne by* Jheele ketels vol. Maer indien het anders waer is 't geen men fegt, dat een gefelin het verdriet de pijn verlicht,fo fal ik mijn wel mee uwer liefde konnen vertrooilen,dcwijl hy eenHeer dient die ora- mers fo ibt is als de mijae.Wel fot,dog evenwel dapper,intwoor- de die van het Wout, maer noch meerder hoef, als fot oí dapper. ,Neen , dat kan ik van de mijne niet feggen , hervatte Sanche, hy is met dat euvel van boevery niet befmet; maer hy is een menfcii als een fchaép.en fou by leven niemant quaet doen,maer wel goct: een kint fou hem konnen wijs maeken ,„ dat den dag nacht, en de nacht dag was ;.cn daerom heb ik hem ook foo lief, als het hart in mijn buyk, en ik fou hem niet konnen verlaten > wat fotternyen dathy ook mag aenrechten. Evenwel, Heer en broeder, zey den. ander, foo den eenen blinde den ander ley t,vallen fe bey te gacr in de gracht:veel beter fal het ons zijn by tijts te keeren, als dus lan- ger avonturen te gaen foeken, die juyït altoos niet even goei zijn. Sanche,gedurende'dcfe onderlinge redenen,fpoog ál te mets witte fpougjes, gelijk of het dubbeltjes waren geweeil; 't welk den an- dpten goetdadigenSchikknaep geilen hcbbende,fei hy:My dunk', dat ons van al dit praten de mondt wel droog ibu worden j maer ik heb daer noch een droppeltjen hangen aen de zael van mijn ,paert,dat niec vreemt is:en rijfende op,ging hy naer fijn paert toe, en bracht een goéje kruyk wijn» eneenlWkbouts «neer half? 'W " '"-'· (cj) 'vaem |
||||||
\η% Twsede Deel van ■
vaem lang, van een groot gebraden Koni j η, in voegen Sanche in
het eerfte meende,dat het een goet iluk van een Steenbockje was, en niet nalaten kofl: te ieggen:WelCammeraetje,heb je fulke pro~ vïile by je,foo ken je 't wel ftellen. Wat denkje, fey den ander, dat ik een Schiltknaep ben van water en broot ? Ick heb beter vtfor- raedt achter op mijn paert,als eenPrins mag hebben. Sanche tafte toe,Fonder dat hy zich liet nooden, en flingerde vaft groóte broe- ken in fonder lang te kaeuwen, feggende ondértufTchen: Gy bent beloo een Schiltknaepvan de andere werelt, een nobelen baes, ge- lijck als blijckt by dit banket, dat wel lijckt hier door toovery te kommen, fo het anders niet waer is. Waerblyf ick armen drom- ] mel,die nieten heb op mijn rybeeft, als een ftuk kaes,die fo hardt is, dát ik'er een Reus de kop mee wou of houwen , met noch een handt óf twee vol ockerneuten, en foo veel hafeneuten: dank heb degierighcytvanonfenBaes, en dat verbruyt gevoelen dat hy heeft,dat de dolendeRidders enSchiltknacpen van de wint moeten ! leven,oí ten beften -van groene kruy den,en ik weet niet wat droge ¡ vruchtenl Wil ik u wat ièggen , fey den ander, mijn maeg is dien bras niet gewenr.iaet fe heen loopen met haer wetten van de Rid- derfchap: dit en noch meer heb ik aen mijn zael hangen, en daer ben ik heer en voogt of; en by namen defe kruyek heb ik foo lief, dat ik geen vijftig treden voort kanryen,of ikmoetfekufien, in fpijc van mijn.hamen met eenen douwde hy ie Sanche in de vuyft, die ie teritond aen de mondt fette, blijvende foo een quartier uurs fterrekijken; en als hy nou Van flickeii moe wás,liet hy het hooft, met een by fonder gratie , op een zy vallen, en fey met een diepe fucht: O jou hocrekint, hoe fmaekt dien bras I Hoor je wel, íey I den ander daer op, daer heb je íelí de wijn hóérekint genoemt, al- leen om dat gy fè ten alderhoogften prijft ? ik feg dan, [en beken het,feySancnc,dat het niet qualijk gefeyt is,al geeft men yemant den naem van hoerekint,als het op fuiken manier van prijfen ge- ièyt wort. Maerfegt my eens,om de minne van de kruyek, is dat geen wijn ván Ciudat Real. O wijntánt als gy zijt,antwoorde den ander, gy hebt het recht op fíjn kop geraden," en fy is al tamelik oudtook. Datialik je op een draet ièggen, hervatte Sanche, alfo ik,Heer Schlltknaep,een natuurlijke en byfondere bequáem- heythebómde wijn te kennen : laetik fe maer ruyken, ik "fal'u weten te noemen haer vaderlant,haer ftam,aikomU, afcendenten en defcendenten, met alle ftirredomftantién meer. Doch daer hoeft men % niet over te verwonderen ,alfo ik onder mijn geflagi, van vaders zy,heb de twee befte wijnproevers van gehcelMaricha: ", 'ψ* " ' ï ; '" e» |
||||
Don Qjjtchot dela/MANCHA. 7? ·
eii tot bewijs van de waerheit,fo hoort eens wat ik u vertcilenfal.
Defe twee fouden eens een vat wijn proevcn,om dacr haar oordeel over te ftrijkeiv.den een proefdefe met het tipje van fijn tong, den ander deed anders niet als flechts daer aen te ruyken. Den eerlteii fey,dat de wijn nae 't yfer fmaekte; den ander, dat fe een reuk van kennip had. De Waert daer-en tegen verklaerde, dat het vat vers en fchoon was,en dat'er aen den wijn niets en fchorte ; invoegen hy niet wift, waer deié fmaek van y fer of kennip van daen iou ko- men.Evenwcl de anderen hielden heur proef ftaeude. Na eetiigc tijt den wijn verkogt fijnde,fou men het vat weer fchoon masen} en doen vonden fe'r een kleyn fleuteltjen in,met een touwtje daer acn vaft. En dacrom, Heer, verwondert u met, dat ik, zijnde van fuik een fubtijl geüagt,fo op een draed weet te oordekn.Derhal- ven feg ik te me~er, antwoorde den ander, dat wy dit dolen varen latenen weer nahuys keeren,doende dat ons te doen ftaer,ionder te foeken dat wy niet en hebben, en te yerhefen dat wy hebben; en daer fal ons den Heer vinden,foo 't hem gelieft: fo lang tot dat - mijn Heer tot Zaragoca is, fal ik hem dienen; en daer na dag m raed. Kortelijk,foo veel praetten, en fooveel dronken dele lieve Schiltknapen met malkander, dat de flaep genoodfaekt was haer den mond te fluvten, en den dorft te ftelpen, alfoo het anders on- moodijk fou hebben acweeftjen aldus den een aen de eeneen den andef acn de andere zy van de genoegfaeme lege kruyknedem,- lcndc,metde halfgekaeuwde broeken in de.mont,vielen ieloetc-. lijk in llaep,daer wy fe laten fuUen,cn fpreeken van het geen den Ridder van hetBofch met dien van de droevige! iguur bejegende. Het XIV. Hooftftuck.
Vervolgende de Avontuur wu den.Ridder vanbet Wout. ONder deverfcheydeneredenen, welke¡voorvielen.machen
Don Quichot en den Ridder van het Wput, fegt dehiftpry, dat die van het Bofch % tegens Don Quichot: Eyndehjk £ggr Ridder,ik wil,dat gy weet,dat mijn noodlot, oi,ora oetei te ie - gen,mijn verkiefihg,mygebragt heefrom te beminnen de onver- gelijkelijke CafildeÖa van Wandalieiv.ik noem haer onvcr«lijk«- Ëjk om dat fy geen en heeft die haer gelijkt, fom voprtreftehjk- heyt van iW,a1s in grootheytdeslichaems,en fchoonheyt De(e felve Cafildea(dewi jlik'emu dog van fpreek)betaelt:mi jn liefde, en vergcldmijn genegemheden , min nog meer gelijkmen leetc Tan Umo, diehaerSticfïbondoorontallijkc J>enjkels engevaer (e 4) ' . ' J0^*
|
||||
η\ lA Tweede Deel van
joeg, belovende ffly, na het volbrengen van een y.eder¿ de vergel-
ding van mijn getrouwe liefde: maer fy voegt <o gedurig hec een Op en na het ander, dat ik niet bedenken kan , waer het eynd faï zijn. Op feekeren tijd beval fy my die vermaerde Reufin vanSivi- lien, genoemt de Giralda, te bevechten, die fö fterken dapper is, gelijk een ydér wèet,als die geheel van koper is gemaekt,en,fon- der van haer plaets te gaen,gedurigín beweging,en de vaerdigfte vrouw van de werelt is. Pem, <vidt, liièi. Ick ben gekomcn,neb haer gefién, en verwonnen, en deed haer meer als een heclé week ftil ftaen, te meer alfoo die gantfche weeck de wind Noord was. Sy heeferhy ook daer nabelaft te vechten tegen den ftcenen Roe- land , dien ik in fulcker voegen heb getracleert, dat hy dé armen kruysweegs lich in mijn handen overgaf. Daer na belafte fy my de groóte fteenen van de fterke Stieren v&nGuifando op te heffen* een werek't welk beter een arbeyder als een Ridder paft. Daer na kreeg ick laft om hol over bol in het diepe Hol van Cabra te fpringen, en dat ick haer pertinent verhaeí fou doen ván al hec gene ick daer fou fien. Al dit heb ick te weeg gebracht, én vooï de reft al even na, al mijn hoop dood als dood, en haer nieuwe geitrengheden foolevende als levende. Ten laerften heeft ie my; belaft, al de landen van Spanjen door te loopen, en al de dolende Ridders te doen bekennen,dai fy alleen is de alderfchoonfte Jonk-, vrouw die heden leeft, en dat ik ben dedapperfteenverliefdfte -Ridder van de geheele werelt: en volgens dit bevel heb ik alrcets hetgrootfte gedeelte van Spanjen door gelopen,cn in 't felve ver- fcheyden Ridders verwonnen,die my hebben durven tegen fprec- ken :- maer van alle deien heb ik my foo ièer niet te beroemen, als verwonnen te hebben een tegen een dien foo vermaerden Ridder Don Quichot de la Mancha ; doende hem bekennen, dat mijn Caiïldea van Wandalien fchoonderis als fijn Dulcinea van To- bofo: 'en hem alleen ovctwonnen hebbende, maek ik reekening meer als horidert, ja al de Ridders ván dé werelt, verwonnen te hebben, alfodefelveDon Quichot haer allen te boveii gaet; door ivelke Óvérwinninge ook al fijn'eer én roem aenmy komt: en te heerlijker den Overwonnen is', te grooter maekt hy de heerlijk- heyt van die hem overwint; fo datiiu ál fíjn groóte daden alleen op mijn reekening ft'aen." Doi\ Quichot bleef ten alderhoogften verwondert, hoorende den Ridder van het Wou tin defcr manie- re fpreecken, en had wel tien mael op de tong'hemtëhecten lieden: maer evenwel hy verbeet fich een weynig, om hem door fy η eygen mont fijn leugens te doen bekennen 5 en daerom feyde '::' ·;Η; ' ' : Λ·;': \, ;■ ., hy |
||||
"Don QtJicHOT dek Mancha. Jf
]hy tegens hem op een íoete en fedigc manier : Datghy, Heer
Ridder, al de Riddersvan Spanjen, ja van de heele werelt,moogt overwonnen hebben, daer feg ick niet tegen; maer dat gy Don Quichot de la Mancha íbud verwonnen hebben, dacr twijfFel ik een weynigjen aen: het kan wel weien, dat het een ander geweeft is, die hem gelijkt; alhoewelder wcynige fijn, die hem gelij- ken. Hoe niet I fey den ander, ick heb loo wacr met hem ge- vochten , als het wacr is, dat het rechtevóort nacht is,cn heb hem ■verwonnen daer toe. Of meent gy, dat ik hem niet en ken ? Hy is een man hoog van lichaem, mager van aengeficht, grijfachtig van hair,met een groóte havicksncus,en groóte fwarte hangende knevels: h y voert daer en-boven den naem van de Ridder ván de droevige Figuur, en heeft een feeckeren Huysman,genacmt San- che Pan^e, tot fíjn Schiltknaep': hy drukt de lendenen en regeert 4en toom van een vermaert Paert,geuacmt Ronzinant: en eyndc- lijk, hy heeft tot fíjn beminde een fekere Dulcinea van Tobofo, die voor deiên den naem gedragen heeft van Aldonca Loren^a,o£ Aeltjc Lourens, gelijk de mijne, hebbende den naem van Selytje, en geboren fynde van Andaluzia,nu door mygenoemt wort Ca- fildeavanWandalien. En indien al defe waer-teekenen niet ge- noeg fíjn om u het felve te doen bekennen, fie daer is noch het felve geweer, dat het fal doen geloovcn aen de ongclpovighcyc iclf. Al ftillekens, al ilillekens, Heer Ridder, antwoorde Don; Quichot, en hoort eens wat ik ièggen wil. Gy hebt te weten, dac defen felven Don Quichot de befte vriend t is,dien ik in de werek heb; invoegen ick wel feggen durf, dat ik hem hou als mijn ey- gen perfoon : en hoewel deiè teekeuen, die gy van hem geiegt hebt, in der daedt hem toebchooren , en dienvolgens groóte fchijn van waerhey t geven, foo wil ik u weder icggen door an- dere , dat.ik als met de oogen fie, en met de fanden taft, dat het niet mogelijk is, dat het de felve is, maer wel dat de Tooveuaers, fijn vyanden (voornamentlik een die hem boveii allen geweldig vervolgt) fijn gedaente hebben aengenomen, om hem te laten overwinnen, en alibo fijn roem te verminderen ,"dic hy over de geheele werek'veïkregen heeft. En tot beveiliging van het felve, wihekoock datghy weet, datdefeToovenacrs, noch qualick twee dagen verleden, Dulcinea van Tobofo in een leelike ilordi- ge boerin verandert hebben ; en foo fal het ook met Don Qui- chot toegegacn zijn. En foo al het felve niet genoeg is, omude waerheydt van het een, en de onwaerheyt van Het ander te doen Jen ρ hier is Don Quichot ielve, die fulksfal flaendchouden mot ''■ *;í -. β :(c 5) ' «fe
|
|||
j6· Tweede Deel van
¿c wapenen, te voet ofte paert, of in íiikker manieren als het t
goctdunken ial.Met deiè woorden begaf hy iïch te been,en iloeg hand aen iïjn geweer, wachtende wat fijn vyandibu doen; wel- ke hem inigelijks met een foete lachte ftemantwoorde: Wel» wel, Heer Ridder, een goed betaelder weygert geen pandt: hy ¿ie u eenmael heeftkonnen verwinnen, getransformeert, heefc ook goede hoop om u het felve te doen in peribon. Maer om dac het niet prijflèlijk is, dat de Ridders hun daden in het duyfter > doenjgelijk een deel ftraetichenders en roffiaoen,fo Iaet ons wag- tcn rot dat de Son mctííjn ftralcn een getuyge fy van onfe dapper- héyt: dog dit moet de voorwaerde van ons gevegt fijn,dat den o- verwonnenmoetblyveninde magt van den overwinnaer, on* daer mede te doen wat hem ial believen, behoudens dat hét beta-> meiijk fy voor deRidderichap.Ik ben meer als wel te vreden,ant·? woorde Don Quichot, met deiè voorwaerdenren het ièlve gefegt hebbendejbegaven iè iïg beyden na hun Schiltknapen, die iè von- den te ronken als of feaïhun vrienden te rijk waren, gelijkfe met de wapenen in de hant gevallen waren.Sy wekteniè beyden ορ,εα belaftcn haer, dat fe yeder hun paerden fouden vaerdig houden » alibo fe met het opgaen van de Son met hun beyden een bloedig gevegt fouden aen vangen; welke woorden Sanche gelijk een hai- renzeel door het hart trocken, zyndc ten alderhoogften bekom- mert hoe het met fijn Heer fouafloopen,om dat hy van dekloek- heytvandeièn Ridder van het Bofch ibo veel had hooren feg- gen. Evenwel de twee Schiltknapen gingen de paerden opha- len, die fe alle drie by malkander vonden, in gefelfchap van 't Graeuwtje.Ondertuflcheniey die van het Bolch tegenSanche:Gy moet weten, mijnvrient, dat die van Andaluzia een gewoonte hebben» dat, wanneer de Ridders in het gevegt fijn, de Schiltkna- pen niet blijven íta^-τ kijken met de handen in malkander, maer pok onderling hun beft doen; en daerom fullen wy ons daer ook «a moeten ichicken, en paiïen m eê te íamen wat te raken. Dat is een «¡uagewoonte,antwoordeSanche,en heeft miiTchicn plaeti by de roffiancn,en ander gefpuysjtnacr ik geloof niet,dat de dolende Ridders fig daer aen houden : tenminften , ik heb er Mij η Heer noyt van horen fpreeken; en nogtans heeft hy al de wetten van de I Riddericbap in fijn hoof t.Én al was het al dubbelt waer,ib houd ik my daer niet aen,en wil veel liever de boete betalen die daer op fta«t>die mincicr ial weien als het meefter- loon.dat ik ibu moeten gevcn,aIsikeenlogof tweein de kop had.of de kop in tweën ge- £oawen> waut minder leg ik m y niet toe.Bchahendatweetik Biet,
|
|||||
' Dom QtricHOτ déla Mancha. 77
niet i dat ik mijn leven een geweer in de hand heb gehad om te
vegten. Daér weet ik goede raed toe|,zey den ander, ik heb hier twee lange iakjes van linnen by my,daer lal ik 'er een van nemen, engy het ander, en daer mee iullcn,wy malkander de ooren ve- gen. Daer ben ick mee te vreên, antwoorde Sanche, want dat fal meer djenen om ons de ftof af te vegen, als om te quetfen. Maer wy moften 'er, fcy den ander,een deel brave keyen in ftekcn , op dat fe een beetje aendringen, en ίο lullen wy fc al even fwacr mac- ken, en fo malkander te Keer gaen, fonder evenwel armen of bee- uen af te houwen.Ik had liever, antwoorde Sanche, dat m'er wac droge blaren, of wat diftel-bollen in ftack, om menkander geen lamme leden temakcnjmaer evenwel al waren fe met noppen van Sygevult, ik wil ie niet wachten. Laat ons drincken, en vrolijk Wefen, en laet fe pompen die kou hebben, wy fullen tijts genoeg om 't leven raecken,al helpen wy der niet toe. Evenwel, vervolg- de den ander, moeten wy vechten, al was het maer.een halfuur lang. Neen,fey Sanche, 1b een onbeleefden bock wil ick niet we- ien, dat ik ibu leggen bevechten daer ik mee gegeten en gedroüc- ken heb, temeer > alio ik niet gram bén; en wiedrommel fal daer heen gaen vechten met koele moede? Daer fal ik u wel een be ■ quame middel toe beftellen, anwoorde den ander,ick iel u lo een drie of vier oorbanden, er. een voet drie of vier in het gat geven ·, en daer mee falikdegramfchap wel voor den dag krijgen, al was ie fo vaft in flaep als een mormeldier. Tegen die middel, hernam Sanche, weet ik weer een andenik fal daer een goeye fteen of twee oprapen 5 en eer gy komt om my de gramfchap op te wecken, ial ick de uwe daer lo vaft meê in flaep íuíTen, dat ie niet wacker lal ( worden voor het cynd van de werelt. Men rooec begut niet denc- ken,dat ik een man ben, die hem by de neus ial laten leycn; en elk fiet toe wat hy doet: hoewel het alderbeft fal wefen, dat men geen ilapcnde honden wacker maekt ; want menigmael komr'ereen, om wol,die 'er felf kael af komt;en een kat,die beflotcn is,veran- derc wel in een leeuwen ik die een menfeh ben,wie weet waer in ik veranderenmpchf.en van nu ofaen feg ik u,Heer Schil tknaep, dat ick 't op uw ziel en falighcy t geef, al de fchae die 'er van, ko- men fal. Al wel, antwoorde den ander, laet het licht worden» en alle dingen lullen wel gaen.- OndertuiTen begoft het gefchilderdc gcvogelt hun gorgeltjes te roeren, groetende met heldere keek- jens den f riffchen morgenftonr, die nu al reed ts door de poorten van het ooften haer bloiêndekaecken quam vèrtoonen,fchudden- de van haer hairen een eyndeloos getal van Orientaclfche pecrlen. |
||||
' —, .-.-■■■
7$ Tweede Deel van
De fonteyrien begoften te ruy fichen» debeecken te fchettereiis
en het wout fich ce verheugen. Maer naeuwelicks begoft den dag íich helder ce vertoonen > of het eerfte dat Sanche in het oogh, k^g, wasde neus van den Schildknaep van het Bofch» die foo groot was, dat fe hem by kans de fchaduw maeckte over het ganc- iche lichaem.Menfegt in der daedr, dat feafgrijfleliek groot wa$, inhet midden gebogchelt, en rondtom metpeerlen en robijnen beier. Hy quam meer als tweeduymen onderde mont, in voegen begrootte, het gepeerlre, en de verw fulckeenwanfchickaen liet aengeficht maeckten > dat Sanche door het aenfien aen handen en voeten begofl te beeven gelijck een Juffers hontje, nemende t vaftelyk voor , liever twee hondert oorlappen, en íoo veel voe- ten in't gat te verdragen» als met íoo een drommel te vechten.' Don Quichot fag oock fijnen man aen, en vqnd hem alreets met * het heimet op het hooft j en het vifier gefloten, invoegen hy hem in fíjn geficht niet fien kofh Hy iag wel,dat hy kloeck van leden, maer evenwel niet groot was.Boven over fijn wapenen had hy een wapenrock of koíáck, in het aenfien van fijn goudt, bezaeyc wet een groot getal van klcyne maent jes, en blinckende fpiegelt- jes, 'twelck zich heel aerdig voordeed. Boven van fijnhelmec wacydeeengoet deel groene, ivitteenamarillerluymenaf. De Ιηηςϊε, die tegen een boom aen ftondt, was groot en dick, met «en yferdaeraen van meer als een ipan lang. ! Al dit.iag Don, Quichot niet fonderverichricken aen, en oordeelde tcrltont aen faet geficht , dat delen voorfchreeven'Ridder een dapper man moft zijn. tvenwei hy fufte niet,gelijk als Sanche Panche, maéE íey tegens den Ridder met een bevallige beleefcheydt: Indien de groóte begeerte van ftrijden, Heer Ridder, u de beleeftheydc niet beneemt, foud ik om defelve wel verfoecken , dat u gelief- de een weynig uw vifier op te lichten,om te fien,of de wackearheyc , van uw aengefigt over een quam met die van uw lichacm, 't zy gf ín delen ftrijt verwonnen ofoverwimiaer zijt. Heer Ridder, ant- woorde den ander, gy fult noch overtijd hebben om my te fien : en indien ickalsnu uw verfoeck niet bewillig, fulcks gefehiet al- leen daerom, datickfouoordeeleneenblijckelijk ongelijek aen Mevrouw Cafildca te doen, verflijtende eenigen tijt onnuttelijk in het vooritaen van haer fchoonheydt, en het bevorderen van uw bekentenis.Evenwel,terwijlwytepaertgaen fitten,mag het u ge- lieven my te icggen , vervolgde Don Quichot, ofickdien fclvea ben dien gy o verwonnen hebt, of niet. Hier op íál ik u antwoor- den > dat gy hem gelijckt» gelijck het een ey bet ander, íey die vari fíJi ', ■'.'■■ " ' " oc* * :.:'..'■; '™!™w~, ■ -'.,,.,'■>' " --."' ■■ , . ■ ■ : λ '..' .'■■.■'."'' c :■'.■■
|
|||
■ Ή 'ν
Don Quichot de la Mancha. 7$
het Bofch'.· doch om dat gy fuicks fegt van de Tcovenaers, wil
ikmyhetfelvevoorfoveei ontgeven. Dat is my genoeg ι ant- woorde Don Quichot, en Yörders öta u uyt dien twyftel te tree- ken , laet onfe paerden komen: want in minder tijde»als gy ver- ilijtenfoudt met het openen van uw heimet, fooGödt, íoomiji* Vrouw, en mijn arm my nietbegecfr, fal ick mét of tegen wil uw aengeficht fíen; en gy , of ik die gene ben , dien gy légt ver- wonnen te hebben. Met defe onderlinge redenen ftegen de twee Ridders te paert, en Don Quichot keerde fijn Ronzinant, óm focr veel voets te nemen , als'er tot een carrier noodig was; en her fel ve deed de Ridder van de Spiegels. Macr naeuwelicks was Do» Quichot vijftig fchreden gereden , wanneer hy dien van de Spie- gels hoorde roepen; endeelendealfoo wederom den weg mee hun tweën, iey die van de Spiegels: Heer Ridder, gedenckcdac ' de voorwaerde van onien ftrijdc is,dat den overwonnen fal blijven* ' in de macht van den overwinnaer. Ik weet het fèer we!,antwoor- de Don Quichot, behoudens dar het bevel van den overwinnaer; niet en ftrijdttegens de wetten van de Ridderfchap. Dat verftaet fích, ántwoordc die van de Spiegels. Ondertufichen kreeg Don Quichot de fchrickelicke neus van den Schiltknaep in het gefiehr, enbleefdaer over niet min verwondert als Sanche, invoegen hy hem oordeelde voor eenig misfehepfel of monfter. Sanche, die fíjn Heer faguytryen om fíjn loop te nemen, wilde niet alleen bydefenmenich blijven; want vreefende, dat hem defen mee dit geweer alleen met eenen flag ter aerde fou drijven, .liep fíjn heft fíjn Heer achter aen , en, fiendehemltiu omkeeren , bad hem, dat, eer den ftrijdtaenging, hy hem op fceckeren boom » daer by ftaendc, wilde helpen , alioo hem docht , dat hy van daec den fêlvcnalderbeft fou konnen fíen. Ick geloof, feyden andere' dat gy het eerder doet, om buyten gevaer de frieren te fíen vech- ten. Om u de waerbeyt te feggen,antwoorde Sanche, deíchnc- kelicke neus van dien menfeh maeckt my loo verbaeft, dat ik niet by hem durf blijven. Hy is oock ioodanig, antwoorde Don Quichot, dat, indien ik niet wasdie ik ben, ik 'erfeJffoii voor vervaertzijn. Terwylnu de Ridder befig was met Sanche op te helpen, nam die van de Spiegels foo veel voejs, als hem noodig docht;en gcloovende,dat DonQuichot van;gelijcken gedaen had» fonder te wachten tia het fpelen van de Trompetten,of ander teec- ' ken, keerde fijn Paert, engafhetdeiporen, 'twelckeven fco een flag was als Ronzinant, en met fíjn volle loop (zijnde een hal- yen draf) reed hy fíjn vyandrin 't gernosc>maer fiende hem üoch,- |
|||||
aicï
|
|||||
8ό Tweede Deel van
í«et Sanche beííg, hieldt hy fích ter hálve wcge bp, daer hét Páerí
Wefblijdeom was, alíbohetaireedtsuytfijnacm was geloopen. Bon Quichotidie nu docht.dat fíjn vyand al ter vlucht tegens hem acnquam , gafmeteenvaertfijnRonzinantte fporen, die daer over hegoft te loopen, in fulcker voegen > dat de hiftory fegt, dac men hem doe alleen een halve carrier íag doen, alfoo de andere roaer fuy vere drafjes waren geweeft, en quam met een groot ge- welt tot dacr die van de Spiegels fijn Beeft vail met fpoorenjj in de ribben ftak, om het voort te krijgen (tonder dat het evenwel ee» voet wou voort fetten)dienby heel verlegen,en met fijn lancie ver- wart vondt,fonder middel te konnen vinden om de felve te vellen i maer hy, fonder op defeongelegentheden te letten, en nemende iulcks tot fijn voordeel, taftedie van de Spiegels, die weerloos was, in fuiker voegen aen, dat hy hera,in fpi jt van fijn hart, deed ter aerde vallen, over het gat van fijn Paert, doende fulck een imack, dathy bleef leggen , fonder handt ofvoet te roeren, in Xchijη gelijck of hy dooc was. Soo haeft had hem Sanche niet fieti vallen , ofhy komt van den boom af, en loopt fíjn beft na fijn Heer toe, die vaft van het paert af fprong, en na dien van de Spie- gelsJiep , maeckende fijn heimet los, om te fien ofhy doot was, en hem anderswat lucht tegeven, enfag (wieibu iulckskonnen iègger.jfonder de grootfte verwondering van dewerelt te vcroor- faecken,) hy fag,fegt de hiftory, het felve wefen, de felve gedacn- te, de felve íchijn, de íelveperfpectiefenvifagevanden Bacca- laureus SamfonCarrafco. Hier over begoft hy overluydt Sanche toe te roepen: Komt hier.Sanchej en fiet wat hier te fíen is: komt doch herwaerts,mijn foon, en belchouwt de wonderlijeke kracht van deToov,fcrkunft,en het groot vermoogenvan deTooyenaerSé Sanche korn't 'er by.en fict het eygen weien van Samfon Carrafco, en begoft fich daer over te krüy ten en te zegenen, OndertufFchen toonde den ander geen teeckens van te leven; waer over Sanche te- gen fijn Heer fey: lek ben van gevoelen, Mijn Heer, dát om hoogh of om laeg uw Genade dien duy vel met eenen de keel of- fnijdt, «oehyoock Carrafco gelijcken mag; en daer mee tal hy miilchieneeu van deToovenaers, fijn vyanden, aen een kant helpen. Wel gefeyt,antwoordc Don Quichot,en daer mcdebeb- bcn wy een vyandt te minder, êyeren in de pan, fo komender geen quakieckens van ; en meteen van leer treckende, íou hy met fijn werk voortgevaren hebben,wanneer den Schiltknaep van dien van de Spiegels quam toeloopen, macr tonder dien grootcn neus. roe- pende oTCïlnydfiSiet wat gy doet,Hcex DonQuichor, hy,dien & |
|||
Όΰη Q.UICHOT déla Mancha: Sf
«rider uw voeteñ hebt,is voorièker den Heer Carraíío»<uw vriend^
enickbenfíjuSchiltknaep. Sanche keerde zich hier pp om, en iiendehemfonderdienneus, vraegde hem, waerdeneus was f Hier heb ick ie, fey den ander, in de ikek, en haelde met eenen een gemackte neus van een ïnomaenficht voor den dagj en Saucht hemdaerop vorder benende, riepkiytkeels uyt: Santa Maria* wat duyfent is dit te feggen! is dit niet Tomas Ceciael , my η Nabuut en Gevader ? Dat ben ik felve, fey den ander, ik ben Tomas, uw Buurman en Compeer; en teritontfal ik u feggen, uyt warmem ningwy hier gekomen zijn. Ondertuflchen verbid toch uw Heer* dat hy den Ridder van de Spiegels niet en wont, noch quaet doet; want het is fooieecker den onbedachten Samfon Catrafco, als het feecker is, dat wyleven. Midlerwylquam die van de Spie- gels weer by fich felven ; 't welck fiende Don Quichot, ftel^e hy hem het bloote geweer op de ftrot, ieggende: Ghy zijt doodt* Ridder, foo gy niet en bekent, dat Dulcinea van Toboiö uwe Cafildea van Wandalien in ichoonhey t te boven gaet;en boven dat hebt ghy te beloven (foo ghy anders het ieven komt te behouden) u te fullen begeven na de ftadt Tobofo, om u van mijnent wegen aan die Schoonheyt te preienceeren,ten einde te doen al het gene haregoede wil mag zijn,en dan weder tot my te keren, (alfo mijn beruchte daden u toe een ípoor fullen dienen) en my te feggen al dat gy van haergehoorten geilen hebt; 't welk voorwaerdenzijn* die geeniins ftrijden tegen de wetten van dcRidderfchap.Ik beken* en belijd , riep den ander., dat de beflikte fchoenen van Dulcinea van Tobofo beter en fchoonder zijn, alsaldefchoone hairen en baert van Cafildea, en beloof te gaen en te komen , gelijk het uw Genade my gelieft te beveIcn,om u van allesonderrichtirjg te doen. Boven dat hebt gy te belijden, en tegelooven, voegd'er Don Qai- ciiot noch by,dat die Ridder,dien gy verwonnen hebt.geeniins en is DonQuichotdela Mancha,maerweleeuander,diehem geleeks gelijk ik geloof en bekennat gy geenfinsen zijt den Baccalaureus Samfon Carraico, hoe gelijck gy hem oock mopcht wefen.en dat «njn vyanden foo u, als derf anderen overwonnen Ridder, die ger daente hebben aengetpvert, om alfo dé kracht van mijn gram- schap te verftompen.en de eer van mijn overwinning te vermin- deren. Al datbeken,beiijd,en oordeel ik,antwoorde den ellendigeo; verflagen Ridder, laetmymaer opftaen, dat bid icku, alfootk my van dien valfoohijfter wel niet en bevoel.Don Quichot hielp- hem weder op de been , beneffens fíjn ontneuide Schiltknaep , fia^SaBïhcöiet eenoog af en trock, vragende hem nu dit, dan ' ) ». '/ dat, |
||||
Sá ', "V; . Jiveeile Oe%l ván.
dat, doorWckks antwoort hy klaerlijck koftbekennen j dathft
jnderdaedt fijn Tomas buur was: maer evenwel, het geen hy fijn Heer had hooren (eggen, van het veranderen van den Ridder door tooVerkonft in Samfon Carrafco, maeckte hem een groot bedencken, ofhieroock niet een kleyn drommelcje meê mochi fpeelenien daerom dorft hy noch niet gelóovén 't geen hy met fijn ©ogenfag. Konelijk, Heer en Knecht bleven bey te gaer in defc twijfïelmocdigbey t; en die van de Spiegels', benefrens fijn Schilt- knaep, (oomiinoegtcnöntheyftertals'tmooglijkwas, namen hun ajitheyt van Don Quichot en Sanche, met meening om dé plaets en gelegenthey t waer te nemen,daer fe den eenen en den an - deren fot eens¡ter degen de ribben mochten (meeren. Don Qui- cht en Sanche vervolgden hun weg na Zaragoza, op wekken weg hem de Hiftory laet, om te feggen ¿ wie defen Ridder van dé Spiegels en fijn geneuiden Schiltknaep waren. Het XV. Hooftftuck. " "~
teer menkennis doet „meden Ridder van de Spiegels 'en fíjn Schilt·*
knaep waren. ALdüs ging Don Quichot met het meefte genoegen, en de
ydelfteopgeblafentheyt ván de werelt, wegens defe versbe- iiaeldeoverwinning,overeenfoovermaérdenRidder, gelijck hy iïch liet duncken en vóof ftaen, als die van de Spiegels was, uy t den wekken hy , volgens fijn Ridderlijcke beloften, verhoopte te weten, of de betoovering van fijn beminde Dulcinea noch in de felve (tandt was* want hy molt befcheyt brengen , ofhy fou geen Ridder , noch kraey geen vogel zijn. Maer de gedach- ten van Don Quichoi, en van dien van de Spiegels, waren heet veticheyden. De Hiftory dan fegc, dat, wanneer Samfon Car- rafco Don Quichot den raedt gaf om weder fijn dolende Ridder- ichapte hervatten, het gefchiedc met kennis en overleg van den Paftoor en den Barbier, om op eeniger wijfe hem van defc iotheytaftetrecken, entehuys te doen blij/en, fonder meer om defe iottc avonturen te gaen, alfoo fe anders geen middel fá- gen, namentlijckjdat 2ich Samíon fou verkleeden als een dolend Ridder, en fien met hem aen het vechten te geráecken, dien hy meende wel haeft overwonnen te (uilen hebben, en hem alsdan, tiade voorbedougene voorwaerden, als overwinuaer te verbin- den weder na fijn huys te kéeren,fonder binnen den tijdt.van twefe 'jaren (óf toe fijn believen) weder uyt te trecken-j 'twclckden aö-, |
||||
t)on QüícHoT de la ΜανοηαΓ S^
-áer by leven niet íoíi overtreden hebben: en alfoo fon men ge-1·
durende dien tíjdt middel hebben mogen vinden tot fijn geneiïn- ge. Deiè laffa had Samfon op fich genomen ; en Tomas Ceciael bood fich iel ven tot Schiltknaep áen,zytide èèn buurman en geva- der van Sanche Pance, en wyders een drolligen haen. Samion had fich gewapent, gelijck hier boven verhaekis, en Tomas fich. dieitgrooten neus opgcítít, om niet bekent te zijn: en alfoo waren fe hem den felven weg op gevolgt,fynde niet ver van hem, als hy met de Kar van de Comedianten befigwas. Eyndelijck guarnen fe by hem in 'tbofch , daer hen bejegende het geen dert voorfienigen Lefer gelefen heeft; en indien het niet was geweeir, ter ooorfaek van de byfondere iothey t van Don Quichot,denken-? de dat Carrafco geen Carrafco was, íbu het fo effen nietafgeloo- pen hebben,alfo hy felfs geen neft en vondt daer hy vogels meen¿ de te vinden. Tomas Ceciael, welcke gefien had hoe qualickde faeck met hem uytgevallen was, fey tegens Samfon: In der waec-j feey t,Heer Carrafco,Wy hebben onièn verdienden loon;want me,-, ftigmael vangen Wy een faeck lichtehjck aen, daer men fwaerlijfc mee deur kan » én noch fwaerder uy t geraeckt. Don Quichot is een fot; en wy willen wijs zijn : hy gaet daer heen , geforit ert wel, lagcliende valt ín fíjn vuyft; en ghy wel half de lendenen ge- broken ifwaermoedig en droevig.Laet ons nu eens bedenken,wie- den grootflen fot is; of hy¿ die anders nieten kan; of hy,die, wijs zijnde, fich iot maeckt om een ander? Hier op gaf Samfon tot a«t- Woort: Het onderichey t, dat'cr is tu fichen íuicke fotteii, is , dat hy, die het by bedwang is, fulcks blijft voor ál fíjn leven i maet hy> die fich felven fot maeckt, fcheyt'er uyt als hy wil. Als hec dan foo is, fey Tomas , foo feg ick voor mijn deel, dat ick willig fot ben geweeft, als ick uw Schiltknaep ging worden; en daeroni wilick'eroock uytfcheyen, en keeren weêernaer huys. Dat moogt ghy doen, antwoorde Carrafco, maer niemant hoeft te dencken, dat ick eer te huys fal keeren , voor en al eer ik dien, BönQuichotwacker de ribben fal gefmeert hebben: en alíbo fal.,, any niets henen voeren om hem weer tot wijsheyt te brengen,, als alleen de begeerte van my te wreken5alfo de pijn mijner lende- nen geen minder voldoening vereyfeht. In dele woorden en ge- i aagten waren iè,totdatfeop een plaets quamendaer ièeenQuak- lalvèr vonden , die den armen Samfon onder handen nam, en ibo lang fmeerde,tot dát hy hem generen had.Ceciael keerde onder- tuilcheu weder na huys, en liet hem daer ·, en hy bleef, denkende taft op Cf η wraek, daer wy hier na Yan fpreecken fullen, latende |
||||
84. Tweede Deel van
hem voor alsnu daer, om te feggen van Don Quichot het gene
yolght.
Het XVI. Hooft-ftuck.
Van\bet geen Den ¿ghichot gebeurde wet een verfiandtg Ridder van
S- Mancha. WEI verblyten vergenoegt vervolgde Don Quichot fyn weg,
geiijck gefegt is), beeldende fich in, dat hy de onverwin- neli jckfte Ridder ter wcrelt was. Hy agte nu niet meer wat avon- turen hem mochten voorkomen, en hiekfe al voor afgehandelr. Hy vraegde nu niet een fier na alle bcfweeringeu en befweerders. Hy doge ook niei meer aen de ontallijke ftokitagen , die hy gedu~ rende fijn Ridderfchap had uyrgcftaenjnog aen dien hagelbuy van fteéneu -,daer hy de helft van fíjn kiefen door verloren hadmog aen den handel van de Galeyboeven, nog van de Paerdekopérs, Eyn- delyk fey hy tegen iïg. felven,dat,by fo veer hy middel koft vinden om de ichoone Dulcinea weder te ontooveren , hy geen arbeye noch moey ten, noch eenige avontuur ter werelt fou ontfien, en de felve ten eynde brengen 10 veel als eenig Ridder die der oyt ge- weeft was, of komen fou. In defe gedachten reed Don Quichot vaft voortjwanneer Sanche tegen hem fey: Mijn Heer, is het geen wonder, dat my die mifmaekte neus van mijn Compeer Tomas Geciael noch vóór de oogen ley t en fpeultïEn gelooft gy,Sanche , vraegde Don Quichot, dat dieh Ridder Samion Carrafco was, en ii jn Schiltkuaep Tomas Ceciael,uw Compeer? Ick weet niet, wat ik er van fcggen fal,antwoorde Sanche,dit weet ik, dat de tekens, die hy my gaf, van mijn huys, van mijn vrouw en kinderen > my niet anders konncn doen geloven ;en het aengeficht,als die groóte neus weg was,was het eygen van Tomas Ceciael, gelyck ook de fpraek fíjn eygen fprack. Komt eens hier, Sanche, zey Don Qui-· chotdaerop, op wat manieren fou men eenige reden konnen bedenken, waerom denBaccalaureusSamfon Carrafco by my fou k-omen als een dolendRidder,om met my te ftrijden?Heb ik hem mijn leven een ftroy in de weeg geleyt? heb ick hem oyt oorfaeck gegeven om my te hatenhs hy mijn, of ben ik fíjn medevryer ? of maekt hy fíjn beroep van de wapenen, om mijn roem en faem te benijden? Wat ial ick'er van feggen,Heer,antwoordeSanche,ick weet altijtjdat de Ridder Carrafco, en de Schiltknaep Tomas Ce- ciael feer wel gcleek:en fo dat al mcê toovery is,gelijk uw Genade geicgt heeft, fo fegik, dat'er in de werelt geen andere twee zijn» daer men fe by gelijken mag. Alles is bedrog en toovery, Sanche, - > -, ν ver-
|
|||
^^^~
|
||||||
■'■
|
||||||
Don QuicHoT deJa Ma ncha- 8?
vervolgde DónQuichor,gewrogtdoor de Tovenaersjinijn vyan-
den, welcke vooriïende dat ¿ck fou overwinnaar blijven, om my díe eer, en d&t genoegen te benemen, alfo hun gedaenten veran- dert hebben, om dat dat gelaet van een mijnen vrient, als Samibn is,de punt van mijn geweer íbu plomp maken, mijn arm verilap- pen,en mijn regtvaerdige'gramlchap ter neder fetten,en den over- wonnen alio in het leven blijven, die te voren het mijne geibcht had. En om het ièlvegoet te maecken, weet gy alreets by onder- vinding,die niet liegen en kan , hoe lichtelijk i y de eene gedaente in de andere veranderen konnen,makende van fchoou mifmaekr, en van mifmaeck t ichoon: want het is noch geen twee dagen im- mers geleden,dat gy Dulcinea in haer volle ichoonheid,en ik niet anders als een leelijcke piy van een Boerin iag, met'loopcndc oogcn,en een ftinkende mont: en wat wonder is het dan, dat dien lel ven Toovcnaer zulks mede aen defen Ridder íbu doen, om,ge- lyk geiegt ís , my de eer van de overwinning te benemen ? Maer hoe 't is of niet, ik ben we! te vrede, dat ik, onder wat gedaente het ook mag zijn, mijn vyant overwonnen heb. Oniè lieven Heer weet wat'er van is, antwoorde Sanche , gelijk oock van de ver- andering van Mevrouw Dulcinea.De inbeeldingen van Don Qui- chot gaven geen voldoening aen Sanche: evenwel dorfl hy der niet veel tegen feggem vreeiende, dat hem eenig woort ontvallen niogt, daer fíjn boevery door aen den dag iou komen. In dete re- denen waren fy,wanneer fy onderhaelt wierden van een Perfoon» die achter hen quam,op den iel ven weg,op een fecr feboon graeu merrytje,gekleet met een rijd-rock van fijn groen Iaeken,gevoerr met geblomt fatijn. Het tuyg van fíjn paert was van het ielve op fíjn Ginets. Hy had een Moorfchen fabel op fíjn zijde, hangende aen een breeden draeg-bant,met groen en gout geftíkt.De íporen Waren niet verguit, maer mede groen geverniil, foo aerdig en foo wel gebruynëert, datfe, voor foveeliy met al de kleeding over een quamen,beter flonden, dan of fe van fuy ver gout waren ge- weeft. Deiên Reyfiger by hen komende, groete hen beleefdelijk , en , ftekende fíjn paert met íporen, poogde hen voorby te rijden; maer Don Quichot íprack hem aen,feggende: Mijn Heer, indien gy den felvcn weg neemt,dien wy nemen,behocft gy u alfoo nier re verhaeften;en het fou ons aengenaem zijn,indien gy ons gelief- de de eer van uwgelelfchap te vergunnen. In der waerheyt, ant- woorde den ander,ik íbu fuik een haeft niet maken, 't en waer ik vreefde door hetgeíelíchap van mijn merry uwen hengit gaendéte nueken. Mijn Heer mag die íaeks hahen wel byhouden, zey (f z) Sanche»
|
||||||
o 6 Tweede Deel van
Sanche, alfoo ons paert dedeuchtfaemfteen eerbaerfte ter werek
ís: hy íal fijn leven op defe wijs de kuysheydt niet te kort doen jen eens dat hy het heeft willen doen, molt hy, fijn meefter, en ik het gelag betalen, invoegen Myn Heer daer voor niet behoeft bevreeit te zijn. Den ander hielt fich op, niet weynig verwondert over het gelaet en de geftaltenis van Don Quichot, die alsdoe iondcr hel met reed, welke van Sanche aen de zael gedragen wiert. Maer indien deien Heer over Don Quichot verwondert was, Don' Quichot verwonderde fich wederover hem,fiende hem aen voor eenperfoon van letteren. Sijn jaren mochten omtrent de vijfrig zijn, hoewel hy noch weynig grijfe hairen had, den neus havick- achtich, met een wefen tuflehen vrolijck en ftatigh: kortelijck > aen al fijn mijnen en kleeding gaf hy te kennen een man van aen- lien te zijn. Het geen defen groenen Heer van Don Quithot oor- deelde, was, dat hem docht noyt foodanigen maekfel meer geficn te hebben. Hy fag met verwondering de lengte van fíjn paert aen» de groóte van fíjn Iichaem , de bleecke magerheyt van fíjn trony, en fyη vreemde flag van wapenen:een gedaentejhoedanig een hem in langen tijt niet was te voren gekomen. Don Quichot merekte wel, dat defen Heer hem met verwondering en naerftigheyt be- ichouwde, en oordeelde daer uyt fíjn begeeren; en alfo hy van fig ièlf beleeft genoeg, en genegen was een yeder te believen, fprack Jiy hem aldus eerfl: aen,ionder gevraegt te zijn:Defe gedaentc, die Mijn Heer in my aldus met verwondering befiet, voor fo veel als fe nieuw,en by dcCc tijden ongebruykelyk is,geef t my geen won- der , foo fe u verwondering maeckt: maer ickfal die weg nemen" wanneer iele Mijn Heer ontdecken fal wie en wat ik ben,nament- Jijck een Ridder , en dat van defen,die men fegt dat op hun avon- turen uyt zijn. Ick heb mijn vaderlant verlaten, mijn goederen belaft,en mijn leven vcrandert,alleen om my te werpen in de han- den van het lot, om met my te doen na haer welgevallen. Ick poog weder op te rechten de verftorvene dolende Ridderfchap;en vcele dagen zijnder verftreeken,dat ick met vallen en opftaen een groot gedeelte van mijn begeeren heb volbracht, helpende We- duwen en Weefen, befchermende Jonckvrouwen , en den ver- drukten de hant biedende,als fynde een eygene en byfondere pligc van de dolende Ridders.En op deiè wijfe heb ík door mijn dappe- re daden verdient in druck uyt te gaen> en door de geheele werclt bekent gemaekt te worden. Meer als dertig duyfent fluks zijnder van mijn Hiftory gcdrucktjen het ftaatgeíchapen,dat rae'r noch wel dertig duyfcat miUioencn yan diucken fal,fQO der den Hemel |
||||
■——■
|
|||||
Dan QjJicHOT déla Mancha.' 87
níet ín voorfiet,Eyndelijk,om het alies i η een woort te vervatten,
ick ben Don Quíchotde ía Mancha , anders gefegt de Ridder van de droevige Figuur.En alhoewel eygen lof gemeenlijk ítinkt,ben ik evenwel menigmael gedwongen de mijne niet te verfwijgen, voornamcntlijk als'er niemant tegenwoordig is die fe aenrocrt· in voegen gy u, Mijn Heer, noch over dit paert, nog defe lancie» noch dit ichilt, noch dien Schiltknaep , noch over al defe mijne wapenen,nog myne miiTelijke tronye ib niet meer behoeft re ver- wonderen, wetende wie en wat ick ben. Met deie woorden fweeg Don Quichot;en den ander met den groenen rock fcheen meer te ichreumen,als te weygeren antwoort te geven. Eyndelijck na een lang ftiliwijgen quam'er uyt:Gy hebtmy,Heer Ridder,myn ver- moeden beveiligt,dog evenwel mijn verwondering nog niet weg genomen,die ick door u aen te fien ontfaugen heb,al hoe wel den Heer Ridder fegt,dat te weten wie, en wat hy is, my van de ièlve verloiTen fou: in tegendeel ben ick tegenwoordig in noch grobter verwondering. Hoeishetmoogelijk,datmen tegenwoordig do- lende Ridders in de werelt heeft, en dat men Hiftorien drukt van waerachtige Ridderichappen ? Ik kán my niet inbeelden ; dat'er tegenwoordig yemant ka η gevonden worden , die Weduwen en Weefen voorftaet, en den bedrukten helptjen ial het ook niet ge- looven , 't en zy ik het in uw Edelhey t met mijn eygen oogen fal gefien hebben.Den hemel moer gedankt zijn,dat door deiè waer- achtige Hiftory,die van uw Edelhey t en fijn waerachtige Ridder- fchap gedrukt is, al de menigte van de andere logenachtige Boec- ken in vergetinge fullen geraeckeu, welke fo fchadelijck zijn aen alle goede manieren en tugt,en rot nadeel van fo veel waerachtige en goede gefchiedeniffen ftrecken.Of deiè (ouden verfiert zijn,'of niet,antwoorde Don Quichot,daer van fou veel te leggen vallen. En wie fou daer aen twijffelen, hervatte den ander,dat ¡die Amadis boeken3en diergelijke,valfch en logenachtich zijn ? Daer twyffel ick aen .antwoorde Don Quichot, en Iaet ons dat daer by laten; want indien wy langer by eenblyven,hoop ik uw Edelheid wel te betoneiijdat hy qual yk doet, fig te laten vervoeren door het gevoe- len der geenen, die de waerheytaen deie Boeken onthouden. Uyc defe laecfte woorden van DonQuichot kreeg terftont defen Edel- man vermoeden , dat denman niet al te wel met fíjn hooft be- waert was,cn wagte vaft met begeerte,hoe hy defaek fou goede maeken. Maer Don Quichot,al eer het daer toe quam, veribcht hem wederom, tot belooning van fijn gedane opening, hem ie Willen feggeji wie hy wasj daer die met den groenen Rok op ant- (f}) woorde:
|
|||||
88 Titteeie Deel %>an
woorde: Ick,Hecr Ridder van de droevige Figuur ,ben een Edel-
man, geboren van een plaets daer wy by fullen komen , om ons wac te ververfchen, fo net God belieft. Mijn middelen zijn meer als middelmatig, en mijn naem Don Diego de Miranda. Ik breng mijn leven deur met mijn vrouw,myn kindercn,en mijn vrienden. Myn oeff ening is de jagt,en het viiïchen:evenwel houd ik nog valk nog hont, als alleen een kleyn partnishondeken , en een grooten huysbewaerder.Ik heb omtrent fes dozijnen boeken, ibmmige in onfe Moeder-tael,fommige in het Latijn, d'eenen van gefchiede- denifTen, d* anderen van devotie en Godtsdienit. Die van de Rid- derfchap hebbeo tot nog toe geen toegang tot mijn kamer gehad. Jk lees meer de wereltlijke evenwel als de geeilelijke, voor ib veel fe van een eerlijk onderhout zijn, diemy vermaeken door de tael, en doen verwonderen door de vonden, hoewel men van die ilag Weynigen in Spanjen heeft. Somwijlen vergaftik mijngeburen en vrienden,en den meeften tijt nood ik fe te galt. Mijn gafteryen zijn fuyver en vriendelijck,doch noyt koftelijck.Ik heb geen ver- maeck in morren,en mag het ook in mijn tegenwoordighey t niet velen. Ik befchimp noy t het leven van een ander, nog befpie wac een ander doet. Al!e dagen hoor ick Mis, en deel van mijne goe- deren aen den armen, Tonder my evenwel van mijne goede wer- ken te roemen, om geen toegang totmijn hart aen de geveyntl·- hey t en ydele roem te geven,'t welk vyanden zijn die foetelyk ons hart vermeefteren ,en ey ndelyck bederven. Ick foeck fe te bevredi- gen die in oneenigheyt zyn.Ikben genegen tot den dienft van on- fe Licve-vrouw , en vertrouw altoos op de barmhertigheytvan onièn Heer. Sanche hoorde met open mont na de vertelling van deièn Edelmanjen alio hem docht, dat het alles heylig en godt- vruchtig was,en genoeg om wonderheden en mirakelen te doen, iprong hy met der haetfc van fijn efel, en grypende hem den rech- ter voet met den (tijg-beugel, begoftde felvc te kuiten, met gro- te aendacht, en ghelijck als tranen in de oogen. Den ander,fulcks vernemende, vraeghde hem: Wat is dit te fegghen, broeder? wat fckus is dit ? Laet my toch kuilen, antwoorde Sanche, alfoo my
unckt,dat uw Genade de cerfte Heyligh te paerd is, (naefl Sinte Marten) dien ick mijn leven geilen heb. Ick ben geen Heylig, xey den ander , maer wel een grooten fondacr : gact , gaet, mijn broeder,my duncktidat gy een vrome ziel zijt.Sanche klom weer op fíjn efel, hebbende een gelach aen den fwaermoedigen Don Quichot verweckt,dat hem aen fíjn hart ging, beneffens een nieuwe verwondering in Don Diego.Don Quichot vraegde hem, |
||||
i
|
|||||
¼ïç Q.U i c Ç o Ô de la Ì a n-c ç ë . Rcjp
hoe veel kínders hy had; vervolgende voorts, dat de dingen .,, die
de oude Philoíbphen onder het hoofrfteioec gérekent hadden» beltonden in de goederen van de natuur , en die van 't geluck, 113 het hebben van veelc goede vrienden , en van veele en goede .kin- deren. Maer ik, antwoorde Don Diego , heb eenen foori > en fou my geluckiger oordeelen indien ik hem niet en had: niet om dat hy quaet is;maer alleen om dat hy Co goet niet i<;, als ick hem wel fou wenfehen te zijn. Hy is omtrent van den ouderdom van ach- tien jaren: fes heeft hy tot Salamanca verfleten om de G rieckfehe en Latynfche talen teleeren ; en wanneer ick gaern geilen had,dat hy was voortgegaen totandere konften en wetenfehappen, vond ick hem ib verfopen in de wetenfehap van de Poë'fy, of Dicht- konft (indien het anders een wetenfehap mag genoemt worden ) dat het my onmooglijck is hem de Rechten te doen aenvaerdcu (daer ick hem gaern in fag vooregaen ) noch ook de Goddieyt,de Koningin van alles. Ikhad hem gewenfcht te zijn deceren de kroon van fijn geflaght;alfo wy tegenwoordig,Godt lof, een tijde beleven,dat onfeKoningen de deugtfamen en geletterden in groo- ter waerde houden : want dít laetile fonder het eerfte is van gee · nerwaerde. Den geheelendagbrengthy deur , of Homerus in dit of dat vaers van fijn Iliaden wel of cjualijck gefeght heeft, of Martialis niette oneerbaer in dit of dat gedigt heeft gegaen, of men fulcke of fulcke vaerfen van Virgilius ius of foo verftaen moet: kortelijck, alfijnverkeeringhen ommegang is met de Poëten, Horatius, Perfius, Juvenalis, enTibullus; want van de hedendaegfche maekt hy weynig werks:én derhalven houd de te- genfin , die hy heeft in de hedendaeghfehevaerfen, hem alsnoch de finnen bcfig om een glofe te maecken op vier vaerfen,die hem van Salamanca gefonden zijn. Hier op antwoorde Don Quichot: De Kinderen, mijn Heer, zijn ïtucken van het ingewant der Ou- ders , endaerom moeten ie de felve beminnen , ofgoetofcjuact, Zo fc zijn, gelijk wy de ziel beminnen die ons her Wsqi\ geeft.Het is de plicht der Ouderen , hen re leyden op den wegh des deuchts van der jcugt aen , alsoockin de paden van tucht, en Chriftc- lijcke manieren ; op dat fe mogen wprden de rechte ilock van hun ouderdom, en een eer voor de nakomelingen. En wat belangt heu te dringen tot defe of gene íludie of wetenfehap , houd ick geen- fins voor goet (hoewel men hen wel raden mag) voornament- iijck wanneer men niet ftudeett de pane lucran\Üâ, om fijnkoffc te winnen-.cn zijnde den fcholier fo gcluckig,dat hy ouders heeft die hemlaten om yan te leven, fou ick van gevoelen zijn , dat men de (f4) ' · kinde-
|
|||||
ςρ Tweede Deel van
kinderen behoorde te laten volgen de wetenfchappen,diefc het a,!-?
derliefft hebben : en hoe wel die van de Poëiy minder nut als ver- jnaek geeft, is fc evenwel niet van die gene , die yemant oneer an- brengen die fe beiit. De Poë'fy , Heer Ridder, is gelijck een jonge teedere Jonckvrouw,van uy tftekende ichoonheyt,daer veel ande- re Jonckvrouwen mede befig fijn om de ielve op hetalderfchoon- fte op te pronckeivt welk zijn alle de wetenfehappen, daer fy zig van dient, en die fy alle dient: maer defc fodanige lchooneJonck- vrouw wil niet over al gedragen en gehandelt, noch door de ftra- ten gefleept,noch over al ten toon geflek zijn. Sy is gemaekt van een ttofFe van fulck een aert,dat,die fe te regt weet te gebruycken> daer fuy ver goud uyt kan puren; houdende haer te rae, en niet la- tende loopen in fcha'.idaleufe fatyras.en lafterdichten ; noch oock in onkuyfche rijmen-, noch oock haar in ceniger manieren ver- koopende, 't en waer in Heldendichten, of bekláegelíjcke Treur- fpellen , of boertige Dlyfpellen ; noch oock haer latende handelen; van het gemeene volksken , onbequaem om te onderkennen de fchatten'die fy in fich befluyt. Doch oordeelt niet,Heer,dat ik al- hier onder den naem van gemeen volcxken verftae alleen de lieden •van geringe ilagjtnaer ik noem'er ook alle de onwetenden en on- geleerden onder, het zy Koning of Keyfet, of Vorft, wat hy foti mogen zijn. En alfo zal hy,die defefchoonc Jonkvrouw, de Poë- fy, handelt na de voor-vcrhaelde voorfchriften,en volgens de be- ftecken en regels daer toe vereyfcht, fig fel ven daer door vermaerc inacken over de gantfche werelt.Endat uw Heerlijkheye fêgt,dac uw Soon de gedichten in fijn eygen tael niet veel en acht,geeftmy oock te bedencken, dat hy daer in weynig feecker gaet: want den groeten Homerus fchreef niet in het Latijn, alleen om dat hy eeu Griek wasmog Virgilius in het Griecks,alleen om dat hy een La- tijn was.Kórtelijk,al de oudePoëten hebben in hun eygen tael ge- fclu-even,die fe uyt haar moeders borffcen gelogen hadden, (onder dat fe behoefden vreemde talen te foecken , om de hooghey t van hun gedachten te verklaren. En zijnde het felve alfoo., is het nier, meer dan reden,dat die gewoonte onder alle volkeren plaets heeft, èn dat men den Duytfch in fijn rael, den Franfchinan in fijn tael, den Engelsman in fijn tael moet achten,felf tot een Wels,Yerfeh- man,of Bifcayertoe. Maer evenwel uw Soon, MijnHeer, voor' Co veel ick begrijp,heeft het fo ieer niet op de moederlijke Poëfy, als op de Poëten,geladen,welke niet als hun moederlijke tael ver- ftaen,noch andere wetenfehappen hebben,om de Poëfy te versie*· ren,op te weckcu> en kracht te geven: en evenwel is hy daer in ee-? ."''"'■ nigi |
||||
Dow Qjj é c ç o ô de la Ì á í c ç a. 91
fjigfíns bedrogen. Want volgens het gemeen en waerachtig ge-
voelenden Poëet wort geboren,en niet gemaeckt: en met die na- tuurlijke bequaemheyt, die hy van den hemel ontfangen heeft, fchiijft hy,fonder verdere letterkunde,menigmael vaerfen,die de Geleerden befchamen;makende alio waer dat feggen, Eft Deus in »<?¿/j,$Y.Daer is yets Goddelijks in ons.Evenwel leg ick, dat den natuurlijken Dichter,die door de konft gedicht en gevoed word> byfonder groot voorregt heeft,en dat de Iconitenaei-jdie de natuur te baet heefr,veel heerlijker is, als die uy t de konft alleen de ware Digtkonft poogt met gewelt te trecken.De reden is3da.t de konit» daer fe de natuur niet overtreft, evenwel de natuur haar volko- mentheyt geeft; invoegen dandatdefe onderlinge vermenging een volkomen Dichter opmaeckt.Soo wil ik dan befluyteu, mijn Edelman,dat het beft is, dat uw Heerlijckhey t fijn Soon laet be- wandelen dien wegh ter deueht, die hem het beft behaegt, en hec meelt met fijn bewegingen over een komt; de welckc, zijnde foo ver gekomen in de letteren, en hebbende fulcke goede gronden felegt, als die van de wetenfehappen en talen, door dat felve be-
ulp tot de hoogfte trap van de edelfle wetenfehappen ftaettc klimmen , die Í00 wel paffen aen een Edelman van fijn ftact, en hem fop veel vercierfelen aenbrengen als den Mijter aen den Bif- ichop,ofden Pleyr-rok-aen den Rechtsgeleerden. Beftrafr vry uw Soon,indien hy hch befig hout met bijtende fchimpdichten, wel- ke eens anders eer bevlecken: maer indien hy Sermones, of Re- benen , na de wijle van Horatius voortbrengt» daer men de al- gemeen?, gebreecken in beftraft, ñ rijft hem daer weder in; alio het prijffelijck is vooreen Dichter,tegen de nijdt en de nijdigaerts uyt te varen jgelijckoock tegen de andere ondeugden en ondeu- genden.Men vintDigters, die met het voortbrengen van fchimp- dichten wel licht met Ovidius na Pontus fouden'moeten reyfen. Indien den Dichter eerbaer van manierenis , hy fal het oockin ijjn vaerfen zijn. De pen is de tong van de ziel: het gene daer in fchuylf, wil men dikmaels door de penne uy ten. En wanner Ko- ningen of Vorften fien defe wonderlyke kragt van de Dichtkonil, gevallen in deugdelijcke en deftige onderdanen , ongetwijffelt fy lullen fe alle eer en waerdighey t aendoen, tot verheffing en vcr- iijckmg toe, felf hen kronende met de bladeren van den boom, dievryisvoordeftralenvanden blixem. Die met den groenen Rock verwonderde fich ten hoogften over defe redenen van Don Quichot, 'r welck hem deed verliefen het gevoelen, dat hy van
«jn iotheyt had. Maer ondertuffchen had fich Sanche ee« ·;.·· if.il wey-
|
||||
f)ü Tweede Deel van
weyniguyt den weg begeven, om wat dickc melck te eyiïcheii
van eenige Harders, die daer waren; Na een oogenblik begoft'die met den groenen Rock fijn redenen weder te vernieuwen, wan- neer Don Quichot opfiende langs den fclven weg, waer langs, fyquamen, een Kar.fagaenkomen, daer een groot deel vaentjes op ftonden, met Konings wapenen, en, gelovende, dat het een fonderlinge avontuur was, nep hy Sanche in alderhaeft dat hy hem fijn heimet fou geven. Sanche, hoorende roepen, verliet de Harders, joeg fijn efel voort, en quam eyndelijkdaer fijn Heer was, dien een wonderlijcke en verichrickelijcke avontuur over- kwam. |
||||||
Het XVII. Hooftftuck.
Verhandelende het tilderwfterfle punt van grootmoedige floutheyt
van Don Jjhichot, met hst geluckigh volvoeren van de Avontuur van de Leeuwen % DE hiftoric vertelt, dat, wanneer Don Quichot Sanche riep,
dcfen befig was met wat vers gewrongen kaestekoopen. Gedrongen nu door de groóte haeftigheyt van DonQuichot,wiit hy niet waer hy fe fou laten ; en om iè niet te verliefen, en fchá te lijden,vond hy geraden de felve in fijn Meefters heimet te leggen, dat aen fijn zací hing: 't welk gedaen hebbende, quam hy by fijn Heer, om te fien , wat fijn believen was; die hem fey: Langt my hier met'er haeil mijn helmet,Sanche>want ick ken geen avontu- ren, of daer komt'er een aen die gewis is, en die my werek ial ge- ren.Die met den groenen Rock,hoorende defe woorden, fag aen alle kanten,en kolt anders niet fíen als de gemelde Kar,die na hen töequam.met al die vanen daer op,'t welk te kennen gaf,dat daer yets op was,'t geen des Konings Majefteyt toebehoorde, als geit, of yetsanders,en. ditfeyde hy tegen Don Quichot.Maer defe wil- de daar geen geloof aan geven, alfohet voor hem al avonturen waren 't geen hy fag ·, en der hal ven ántwoorde hy den ander: Een voorfichtich menfeh heeft half gewonneiv.men kan fig niet te wel verforgen , te meer, alfoik weet, dat ik veel fichtbare en onficht- bare vyanden heb ; en ik weet niet, wanneer, waer, noch op wat manier fymy op den hals fullen komen: eyfehende met eenen den helm van Sanche,die daer door bedremt wierdr, niet wetende waer hy met de kaes fou blijven ; en alfoo hy geen tijdt had om de fêlvc daer uy t te nemen,moft hy iè overgeven gelijck fe waj. Don Quichot nam den helm * en fondcr te letten wat 'er in was, fettc |
||||||
Dok Qjjicho't déla Mancha. 95
Teinalderhaeftophctliooft: maar vermits de kaes door het ge-
wicht begoft te pletteren , beftondt hem de wey over het geheele aengefígt,en langs den baert te lopen ;waer over verwondert iyn- de,ièy hy tegen Sanche:Wat wil dit wefen,Sanchc?my dunkt, dat my het hooft open gaet, endac'et de haríTeneu uyt ioopen ; of ib hetfwect is,foo wil ik u wel fweeren,dat het van geen vrees is. Egter geloof ik ionder twijffel,dat my een verfchrickclijke avonr tuur naeckende is. Geeft my een doeck, foo gy ie hebt, om my wat af te vegen,want het loopt my over de oogen, dat ik niet fien en kan.Sanche fweegftjljgaf fíjn Heer een doeck;en dankte Gcdt, dat hy de kaes niet gevonden had.Don Quichot droogde fíjn aen- gefient en baerd af ^ en nam het heimet van 't hoofd, om te fíen en te tallen wat hem fchorte^en vindende defe witte korft,en ruy- kende daer aen , fey: By het leven van Dulcinea van Tobofo, het zijn faken , die dien fchelm van een Schilrknaep daer in heeft gc- leyr:'t welk Sanche met groóte verbaeftheyt bekennen moft, bid- dende, dat ie hem fíjn Heer geliefde te geven , dat hy fe fou ópee- ten. Maer,vcrvolgde hy,de drommel mogt fc ook eetemwat weet ick,wie fe'r in geleydt mach hebbemmy dunckt werentich,dat ik mee al Toovenaers heb, die my vervolgen (als zijnde een lidt van uw Genade, en van de Ridderfchap) die daer defe kaes in geley t hebben, om uw Genade tot gram fchap te verwecken , en te maa- ken,dat hy my de rug fchuurt,gelijck hy gewoon is.Dog evenwel dat fal haer deiè reys miiTen , want ick vertrouw Mijn Heer Don Quichot dat niet toe,maer wel,dat hy cuicuferatie gebruyken fal, dat ick geen kaes uoch melk noch fulkc broddery by mijn hebjen fo ik fe had,fou ik Te liever in den mondt als in den helm fteeken. Dan kan al wel waer zijn, antwoorde Don Quichot. Al dit fag en hoorde Don Diego aeiijverwondert in den hoochften graet,voor- namentlijk als hy fag,dat Don Quichot, na dat hy zich wel afge- droogt had,den helm op fíjn hooft voegde, en zich vaft in de zael fettende, fíjn degen her voor halende, en fíjn lancie in de vuyft vattende, fey: I aet nu komen dat komen wil, hier ben ick om te ftrijden,al was het tegen den drommel feit in perfoon. Ondertuf- fchen cjuam de Kar vaft acn, daer anders niemant by was, als de Karreman met fíjn muylen , en nog een menfeh, die voor op fat.- Don Quichot reed terftond by de Kar , vragende: Waer gaet gy neen, kammeract? wat Kar is dit ? wat voet t ghy daer op? en wat hebben defe vanen te beduyden'De Karreman antwoorde:De Kar noort my; en het geen ick op heb zíjn twee brave Leeuwen in de koy, die den Generad van Oran fíjn Majeíleyt toefenttoteen vcr- eering,
|
||||
„H)iJ,j.,i„iiι. ι. —!»™p»^|pB
|
—
|
||||||
94- Tweede Deel van
eering. De vanen zijn het teecken en geley van den Koning. Zij» <
de Leeuwen groot ? vraegde Don Quichot. Soo groot,fey den an- der, die voor in de Kar fat,dat'er in Spanjen noy t grooter geweeft zijn: altoos ick heb 'er menig gebrocht,maer noyt grooter, noch fo groot. Zy zijn manneken en wijf ken: het manneken gaec in die eerfte koy , en het wijf ken in die andere. Sy zijn tegen- woordig heel hongerig, vermits fe van daegnoch niet gegeten hebben ; en daerom gelieft wat uyt de wech te gaen : want het is rijt dat wy voort rijden, om te komen daer men haer wat te eeten mag geven. Kom Leeuwtjes, kom Leeuwtjes, antwoorde Don Quichot daer op met een lagchende mont, hoe kom je ibo wel te pas? enickfweeru, datdeièHeeren, die fegcfonden hebben» •iienfullen, of ick een man ben , die bevreeft is voor Leeuwen. En ghy, goede man , dewijl ghy den bewaerder van de Leeuwen bent, foo doet my de koyen eens open, en laetfe my eens voor den dag komen, alfoo ick in het midden van dit veldt fal te kennen geven , wie en wat Don Quichot de la Mancha is, in fpijt van alle Toovenaers en fchelmen die der zijn. Ja, ja, fey daer op die met den groenen Rock by fich felven , hier fíen wy wat onfen Ridder ín fíjn fchilt voert: de kaes heeft hem voorleker het breyn weeck gemaeckt, en dat fal hem voorts ontloopen zijn. OndertuiTchen komt Sanche by hem ,enbadthem: Om Gods wil, Heer, brengt s doch foo veel te weeg ,-dat mijn Heer met die Leeuwen niet en vcrgaerr; want ίο fe los raeckcn , fy fnllen ons al te mael in ftuc- ken icheuren. Hoe ! fouuwHeer lo fot zijn, vraegde den ander, dat gy vreeffc, en gelooft, dat hy fulck en wcrck zou aen vangen ? Hy is niet fot, antwoorde Sanche , maer verbruy t ftout en on- vertfaeght. Ick ialder mijn beft toedoen, zey Don Diego; en komende by Don Quichot, die den Bewaerder vafl: aendrong om de koy te openen , fey hy tegen hem: Heer Ridder, de dolende Ridders moeten avonturen aenvangen", daer ie hoop van hebben fefont te konnen uyt gheraecken,en niet fulcke daer hen alle uyt-
omft benomen isjwantde dapperheytjwelkereuckeloos is, ver- dient eer denaem enblaem van fotheyt,te meer,dewijl deiè Leeu- wen niet tegen u zijn , maer alleen aen fíjn Majeíteytgeíonden Worden:en derhalven fal het niet wel gedaen wezen aen de felven de reys te weder houden. Mijn Edelman, antwoorde Don Qui- chot , gaet gy heenen , en bemoey t u met uw patrijsho"nt, en met uw grooten vvngter, en laet een yeder fíjn ampt uytvoeren : dit is het mijne ; en ik weet alderbeft, of dele Leeuwen my aengaen of nieCEn keerende fig daar op na den Bewaerdcr,iey hy tegen hem: ■--, ...... Ick |
|||||||
, c/¿>¿?¿ ϋ?Γ
|
|||
■ ■
|
|||||
DomQuichot dela Mancha. 9?
ïk fweer u by dit en dat, Don Vagebont,dat ik u rriet defe lancee
op de kar doorrijgen fal, fo gy my op de itaende voet de koyen niet en opent. De Karreman, hooiende dele wootden van dit be- wapent Spook,bad hem:Myn Heerjaet my ter liefde fo veel toe, dat ik myn beeften eerft mag uytfpannen,en weg leyden eer men de Leeuwen los laet; dan fo fe my de klve verfchcutden, fou ick bedorven wefen voor al myn leven:want defe kar en defe muylen iijn al dat ik in de werelt heb. O ongelovig menfch ! antwoordc Don Quichot, gaet henen maekt u aen een kant,fo als gy wilt.gy fult wel haeft fien, hoe ydel uw vrees gewecft is. De Karreman ipande m der haelt fijn muylenuyt; en de Bewaerder riep vafl: overluy t: draegt al te mael getuygenis, hoe dat ik gedwongen,en tegen mijn wil, de koyen moet openen, en dat ik voor God ver- Klaer, geen oprfaek te wefen van het quaet dat 'er fou mogen uyc outitaen,enop hem al mijn fchaden fal verhalen:en gy.mijnHec- ren en vrienden, begeeft u vry aen een kant, eer ik open ; want ik weet wel dat femy geen quaetfullendoen. Andermael bad Don Diego Don Quichot,fulk een fotternv niet te beginnen,aIfo fulks alleenig was God te vcrfoeken; daer'den Ridder op antwoorde, nywiitwel wat hy deed. Den ander fey hem weder, dat hy fou toeiien, alfo hy meende, dat hy fig bedroog.Ik feg u anders nier, antwoorde Don Quichot, indwn gy geen tocfiendcr wilt fijn van dit treurfpel, (gelijk gy 't hebben wilt) fo fteekt uw paert, en be- geett u daer gy ieeker fijt.Sanche dit horende,bad hem wederom met tranen in de oogcn,van dit fijn voornemen af te ftaen, by hec welk al het voorgaende van de Wintmeulens,en van de Volrneu- «Sf'e? korteIlJÍ?al de avontueren die hy fijn leven had ten eynde ^eoracnt, maer kinderwerk waren. Hier,mijn Heer, vervolede Mncfte, is bego geen toovery mee gem'engt,want ik heb felf door ae tranen van detkoy een klaeuw van een deegeliike Leeuw 2c- iien,en befluy t daer uit,dat,na de klaeu.het een'kefl: moet wefen .rote: als een OIvfant.Het is de vrees,Sanche,fey Don Quichot, rdrMrgrrOtCrraId0Cnduilkcntefiin' alsde helftvandewe- ven ¿v ¿¡1 n,gaet,maeïC u aen cen kaut5e» kom & «ier te bjij- beho/fir?, °nS °nT beiPrek;gaet maernaDulcineatoe,enmeer woorden Ô¾* feSSeihBy dcfe voe8^ »7 ™ch eenige andere úÊ^ùÙ786çèå8ç,âÝ tekeniWf> dat.watmen hem J^n iStfn rttgCnsecn oven gegaept was. Die met den áecl hTvnnrl m^ °"^k in wapenen:en boven dat oor-
. hy V0or Scen ™Öãé, üch met fitcr, te vergaren, gelijk hy
|
|||||
• Tweede Deel van
Lnuklaerlykfasdat hy was. Don Quichot ondertuflchen ficíí
weder na den Bewaarder keereiide,en fyn dreygementen hervat- tende, gaf fulks oorfaek aen Don Diego om fijn paert met fporen te iteèken,en fig aen een kant te inaeken,gelyk ook deKarreman ínet fyn muy len, en Sanche mee fyn cfel, begevende fich een ye- JerfoveruYthet gelicht alsmoo,glyckwas. Sanche befchreyde „u alreets met heete tranen dedootvanfijn Heer , dien hy voor die tiit feeker doot reekende , en begtaven in de buyck der Leeu- weirbcklaegdefijn ongeluk;cn vervloekte deuur,dat hy voorge · „omen hadSem weder te dienen. Evenwel, nog om huylen nog omklasen, liethynietnawackeraenteryen. Siende eyndelyk denBewaarder,dat fy,die gevlugt waren,ver genoeg aen een kant waren,be20Íl hy Don Quichot op nieuw te bidden en te fmeken, de Beeften met vrede te laten; dierontuytantwoorde, dathy met eeen meer bidden en fmeecken te doen had; dat hy doen fou ΐéeen hem belaft was,of hy wift raet met hem. Terwyl den Be- waerder vertoefde om dekoyenteopencn,ley Don Quichot by Σr felven over,of het beter was den ftryt te voct,ofte paert,aen te vatten -en vrefende,dat figRonfmant voor defe Beeften verfchnc- Ven foú fprong hy uyt de fael,velde fijn lancinen vatte fijn fchilt* met het blooteVwaert in de rechter hant, en het eenebecn voor Het andere gefet,voegendc fig fo voor de Kar, met een wefen van een krijgsman, en het hart van een leeuw, bevelende fig van har- ten aen Godt, en terilondt daer na aen fyn fchoone Dulcinea van Tobofo Men moet weten, dat, komende aen deie paüagie, den Schrii ver van defe Hiftory uy troept: O kloeckmoedige en man- haftige Don Quichot de la Mancha,fpiegel van alle dapperheyt, tweede en nieuwe Manuël de Leon, die deeer en roem; van de Soaeniche Ridderfchap is geweeft l met wat woorden fal ik deie wonderlykc daet verbreydeniof door wat redenen doen gelooven aen de komende eeuwen! ofwat lof fal men u hier over toevoe- gende te groot fou fyn,al was fe ook nog fo groot l Gy te voet, Slcen,onv?rtfaegt, alleen met een fwaert, er. no- geen vandebe- fte,sewapent,met een fchilt,en nog niet fecr blinkende,voorfien, verwant hier in het open velt de twee grootfteen fterkfte Leeu- wen , die oyt África gevoet heeft. Uweygen daden moeten het fiin, die u genoegfame lof befchiken. O dappere Don Quichot, dien ik hier wil laten, alio my woorden ontbreeken, om u naer verdienden te roemen.Alhier eyndigtden vo^^cnSchnjvc fijn verwonderingen,engaetvoort,feggende:Siende den Bewaer dcrDonQuichoïnuiufulkeen geftaltems, en dathy met kot
|
||||
Don Q.ÏTICHOT de laMANCHAl ¡97
üítílellen hctManneken,los telaten,íbnder te vallen in ongenade
van defen ftouten en rafenden Ridder, opende hy fachjes de eer- ílekoyydaer dit Manneken, gelyk gefegt is,in was, 't welk iich vertoonde in een meer als gemeenc grootte,fchrickelijk van aen- fïen. Het eerfte,dat het Gedierte deed,was,hg om te keeren in de koy, en de leden eenweynig uyt malkander te recken : daerna openende den muil,die verfchrickely k genoeg was ,bragt h y daer een tong van een elle lang uyt voor den dag, daer hy iïch de oo- gen en den muy 1 mede leekte. Thans fteeckende het hooit uy t,dc koy,iag hy aen alle kanten met twee ogen die glinfterdc als vyer, 't welck de roeckelooshey t ièlfverfaecht fou gemaeckt hebben. Alleen Don Quichot keek hem fterek aen,verlangende maer dar hy fou komen affpringen,en werek beginnen jliopende hem mee fijn handen van een te fcheuren.So ver ging de uytterfte en onge- iiene fotterny van deièn ónbedachten. Maer den edelen Leeuw, meer beleeft als opgcblafen, ííg aen geen leuren ftorende, na dat hy een wijl herwaerts en derwaerts had ftacu fíen > keerde fich weder binneiiwaerts, en draeijende fyn achter-end na Don Qui- choti ging ftillekens en lachjes neer leggen. Don Quichot, fulks iiende,beval den Leeuwen-bewaarder, dat hy hem met een ftock fou ftooten, en dwingen voor den dag te komen. Maer den an- der antwoorde , dat hy fulks niet doen en fou: want,feyde hy,in- dien ikhem begoft teilaen ofte ftooten, fou ïck de eerfte wefen dien hy in ftucken fou fcheuren.UwGeDade,HeerRidder,mag iig vryelyck genoegen met het geen hy gedaen heeft; 't welk alles is dat men van de uyterfte dapperhey t ibu konncn verwachten. De Leeuw heeft depóort open gehad; en het {lont in· fíjn wil, voor den dag te komen, ofniet:maer dewijl hy defe reysniet heefc willen te voorfchijn komen , fal hy 't van den geheelen dag niet doen, Gy hebt,Heer Ridder, uwgrootmoedigheyt genoegiaem betoontuioytbraef Compioen is gehouden meer als fíjn vyantin het velt te dagen , en hem te verwagten ; eivfo den ander nieten komtjde oneer is aen hem , en de kroon en roem aen den dager. Dat is ook foin der waerheyt,antwoorde Don Quichot,nuyt toe,myn vrient,iluyt toe,en geeft my getuygenis,in de befte for- me die gy fult konnen-, van het gene gy my hebt fíen doen ;hoe gy de poort geopent hebt; hoe ik hem verwagt heb; hoe hy niet te voorichi jn gekomen isjen hoe hy eyndelik den rugrgekeert heefc: meer begeer ikniet, ena[le toovery buy:en,en den Heer helpt de redelijckheyt en de waerheyt, beneffens de waerachtige Rid- detfehap, m fluyt toe, gelyckjck « heb gefegt, terwyl ik de ge- vluchte» |
||||
τβ Tweede Deel van
-vluchten Weder by een wenk, op dat fê alles uyt uw éygch moni
mógen hooien. Dit deed den Bewaerdcr alfo; en Don Quichot, bindende dien doek aen de punt van fíjn lan£ie,daer hy fíjn oogeri van de kaes meê afgeveegt hadt, begöft hen -altemaei by een tè roepen, Welke nog niet aflieten van vlugtcn , en alle ogenblickcn om te fíen, niet Don Diego voor aert. Maer Safiche eyndelyk het wit in de qogen krijgende, begöft te feggen: Ik wil me laten op- hangen, Co myn Heer de Beeftén niet verwonnen heeft, want fíe daer hy roept ons. Elk hielt daer op ÍHÍ, en fag terftont, dat liec Waer wasjen vérfettende ftraks een goet gedeelte van hun vrees , veifeeckerden zy fích van langer handt, tot'er tyt datfy altemaei het roepen van Don Quichot hoorden. Eyndelyck, fy verffcou- ten fich>en keerden weder nae de Kar; en als fy 'er by waren, ièf Don Quichot tegens den Karreman:Spant gy vry weer in, myn vrient,en vervolgt uw reys;en,Sanche, geeft gy twee goude kro- nen voor hent,en voor den Leeuwen-beWaerder.tot beloning van dat ick fe foo lang heb opgehouden. Dat fal ick garen doen,ant- woordeSanche:maer hoe is het met de Leeuwen afgelopen,fíjn ie levende ofdoot ? Doen begöft hen den BeWaerder van ftük^e töt beetje te verhalen al wat'er gebeurt was,ftoiFende ten alderhoog- ften van de dapperheyt van Don Quichot, door wiens aciifïen den Leeuw verfchrickt zynde, niet voor den dagdorft komen, hoe- wel hy de koy een goede wijl had open gehouden ; en hoe Don' Quichot nog begeert had, datmenden Leeuw fou tergen, maer dat hy fulks niet geraden had gevonden, alfó dat God térgen fou geweeft fyn 5 en dat hy eyndelyk felf tegen fijn wil de koy geflo- ten had. Wát dunkt u daar af, Sanche ? vraegde Don Quichot, fynder tooveryen die tegens de regte dapperheyt oprneugen ? pc Toovenaers mogen my hetgeluck, maer fy fullen my evenwel de moct,nog de dapperhey t,uiet benemen. Sanche gaf de kronen, gelyk fíjn Meéfter gefegt had:de Karreman fpande weder in: en de Bewaerdcr bedanckte Don Quichot, en belooide het fel veden Koning te verhalen, ib haeft hy ren Hoof fou komen. En ίο fijn Majefteyt, beval hem Don Quichot, by geval nae mynnaera vraegt, fofegthem, dat ick gchceten ben de Ridder van de Leeu- wen ; alfoo ick begeer van nu afaèn, dat mijn oude naem van de droevige Figuur fig daer in verandert-.fynde het een out gebruyk onder de dolende Ridders,hun namen te veranderen fo dïkmaels alsfewillen. DeKarmetkaergeielfchap vervolgdehaerweg;en Don Quichot, benefFens Don Diego, en Sanche de hunne. In al dien tijde had Don Diego de Miranda niet een woort gefproken, doen*
|
||||
■ f-
Don QjjιCHOT déla Mancha! 99
doende niet anders als de manieren en woorden van DonQuichot
aen te merken, hem oordeelende voor een verftandigen fot. Hy had nog het Eerfte Deel van fíjn Hiftorie níet geiïen, "t welk> in- dien hy gelefen had,fou hy fich ligt Co ièer niet verwondcrt,maèr kennis van degelegcntheyt van fijn fotheyt gehad hebben : doch dewijl hy daer niet van wift> hielt hy hem nu voor wijs,dah weer voor fot; want al wat hy fprak, was bequaam en wel; maer a! wat hy deed,was enkel fotheyt. Hy fey fomwijl tegen fich felf · Wat grooter fotheyt kan der gevonden worden , als dat men fich een helm vol kaes op de kop iet, en dan te meenen dat de harlfe- nen daer uy t loopen>döor toedoen yan Tqovénaers?En wat meer- der raferny fou men konnen bedenken, als tegen Leeuwen ongc.· , dwongen te willen gaen vechten?Van defegedachten,en uytdelc twijfïelmoedigheyt, verlofte hem Don Quichot,feggende: Wie twijfFelt, Heer Don Diego, of uw Heerlijkheyt houd my tegen- woordig voor een perfoon , die fíjn vyf finnen alle drie heeft > en om waer te ièggen , dit fou rrien uyt mijn wereken bynakomieh befluyten: maer evenwel verfoek ik, dat Mijn Heer rhy voor foo fot nietgelieft te houden , als ickwelfchijn tefijn. Het is een braef ding, wanneer een Ridder, in het midden ván een groóc pleyn, eninhetaenfien van fijn Koning, een geluckige fteeck aen een woedende Stier geeft. Hetftaetvoornamentlijckwei, wanneer een Ridder, gewapent ίη blinckende wapenen, deii Tournoy wint, in het aenfien van de Schoone die fijn hart ver- wonnen heeft. In *t kort,*al foodanige Ridders geven een fchoon, aenfien , die het Hof en hun Vorft doorkrijgs-oefFeningen (Óf die fe gelijk zijn) onderhouden, vermaeken , en vereeren. Maer boven allen voegt het een dolend Ridder wel,door de wöeirijnenj wiIderniiTen, gebergten , en eenfame wegen te gaen á vontuuieá' íoeken,ttiet meening om aen de fel ven een geluekigen üytgang te geven, alleen om eer en naem te winnen. Beter, ièg ík > voege het een dolend Ridder een weduw in de wildernis by te ftáen, ais een hoofs Ridder een jonckvrouw in het midden van de ftadt te lebenden. Al defe en fodanige Ridders hebben hun byfondcre oef- teningen. Den Hoveling dient fijn Beminde,verciert het hofmec inn levreyen , onderhoudt de arme Ridders door het klinckend» ilver van fin tafel, (relt fpiegelftrijden en fteeck-fpelen in, en , toont fich allefins heerlijk, milt, boven aLlen een goet Chuflen, dool?/ ρ AA° r0p,dcí WÍJfe % «huidige plicht. Maer dé
dookndeRidderfoektfelfdeuyterfte deelen der aerde, fteekr ftchznverwarde doolhoven, envatallcoogenblickeaonmoge- (*) lijeke
|
||||
' ioo f "Tweede Deel van
lijcke dinghen by der hant: in het heetílc van de Son , en onbc-
fchut door befchadiiwend loof, ontfiet hy haer heete Arralen nier, .iióch des winters de koude van den Noorden wint: Leeuwen
•vertfaghen hem niet, Monftcrs enfchrickdierenverfchricken 'hem níet, Draecken öntilellen hem niet; want de eenen tefoe-
;ken, de anderen te beftrijdcn , en alle te overwinnen, zijn fijne
gemeeneoeffeningen. Ick dan , dien het lot gewilt heefteen van defe dooiende Ridders te zijn, kan mede niet anders doen als aen- . vangen het geen fchijnt tot mijn oefifening en plicht te behoo-
ren'i en allbo ffcondt het my nootfaeckelijck toe defe Leeu- wen te beftrijden , alhoewel ghy het anders fout mogen nemen voor een overdadige reukelooshey t. En ick weet ook wel, dat dapperheyt een deugt is, welke den middelweg hout tufïchen twee groóte fouten, als bloodheyt en reukeloosheyt: evenwel is het noch beter, dat men dat punt van reuckelooshey t, als dat van bloodheyt te na komt. Wantgelijk het lichter gebeuren fal, dat een verejuifter mildt wort, als een gierigaert; alfoo is'er oock meer hoop,dat een reukelooièn fal dapper worden,dan een fnoo- \ den bloodaerd. En omtrent het verrichten van avonturen , ge-
looft my, Heer, het is beter wat te ftout als te blood: want het klinkt veel beter, als dat men fegt, die Ridder is een bloodaert en een hoen. Ick feg u, Heer Don Quichot, antwoorde daer op Pon Diego, dat al het geen ghy gefegt en gedaen hebt ,in gron- dige reden beftaet, en dat, by aldicn de wetten van de dooiende Ridderfchap verlooren waren, men de felve fou moeten weder- vinden alleen in uwen boefem, gelijk als in de feekerfte bewaer- kiil. Maer ondertuifchen laet ons een weynig aenrijden, alfo het laet wort, opdat wy by tijds in ons dorp en woning geraeken , daer fich uw Genade fal mogen ververfchen van fijn gheleden ar- bey r, is het niet in fijn lichaam , ten miniren in fijn geeft, die niet fclden by overdracht het lichaam te gelijk vermoeyt. Ik neem uw aenbiedingen aen, Heer Don Diego, antwoorde Don Qui- chot, gelijk een byfondere guñft aen my bewefèn. En met eenen een weynig beter aenrijdende, was het omtrent twee uuren na middag, wanneer fe in het dorp en aen het Slot van Don Diego cjuamen > die van Don Quichot deRidder van de groene Rock genoemt wiert. |
|||||
Het
|
|||||
1
!
|
||||||||
"!'U,„,_»J„^-u- .-......·"
wmm
|
||||||||
Dew Quichot déla Mancha. iqi
,* Het XVIII: Hooftituck.
Fan het geen Don Quichot gebeurde Ín het Slot van den Ridder wei
o/<van den groenen Rock r wet verfiheydene andere dingen. DOn Quichot vont het huys van Don Diego, na de gelegent-
heyc van de plaets,groor genoeg: dog de wapenen boven de poort, alhoewel van rouwe ftecii) het hol m het portael,dë gaen- üeryen rontom deplaers , en andere byfonderheden, als fíjndena de wijle vanTobofo, vernieudenin onièn Ridder degedachrenis van fíjn beminde Dulcinea ; en na dat hy fwaerlijk verfucht had, feyde hy , fonder te fíen wieder by was: O foetc vermaningen , hoewel droevig voor my >en bly wanneer het den hemel fal belie- ven ! 6 leyen en fchalyen van Tobofo , hoc vernieut gy in my de gedagten , de foete opweckingen van mijn grootftebntèrheyt Í Defe woorden hoorde den jongen Scho]ier,Zoon van Don Diego, aen , die met fíjn Moeder was uyrgekomen , om defe vrienden te ontfangen-,en fo wel hy,als fíjn Moeder,bleven verwondert fbacn over fuik een taal te hooren.en dit vreemt fchepfel te fíen,de wel- ke afïlijgende van fijn paerc, ging niet groóte beieeftheyc om hen de handen te kulfen. Don Diego fey daer op tegens fíjn Vrouw : ontfangt, Mevrouw, volgens uw gewoonlijke genegentheyt den Heer Don Qinchor de la Mancha, dien gy voor u hebt, den dap- periten en veritandigften Ridder ter werelc.DeVrouw,die Don- na Chriftina genoemt wierc, ontfing hem met groóte gunít, ge- hegentheyr,enbelcefcheyt; daer haer Don Quichot geenfins in fchuldig bleef: en omtrent her ièlvegefchiede ruflehen hem eii Don Lorenzo, de Zoon van Don Diego, welke hoorende Don Quichotfpreeken , hem terftontaennam vooreen verftandigen wijs perfoon. Alhier befchrijftdeSchrijver al de om Handigheden vanhethuys van Don DiegOjZynde alle de vereyífehen rochet huys van een Boeren-Edelman van goede middelen : maerden Overfecter van dcfeHiftory heeftgoetgevonden de felve ftilfwij - gende voorby tegaen,bencfFens verfcheydene andere kleynighe- Ben,als die weynig te pas komen tot deiè gefchiedenis, fíg liever dienende van de fuyvere ronde waerheyt,idan van een deel koude thgreilïen en afwijkingen. Don^Quicbot wiert in een zael gcleyt, daer hy van Sanche ontwapent wiert.ftellende iïjnHeer in fíjn on- derklecrtjes,niet ilegtbefmeurt van het vrijven der wapenen, Dp mouwen waren halFomtrent fonder bragoenen, en de broek niet feer heel, Hy bond üp goet fwaer t ojp fíjn zy} hangende aen een (gi)' draeg-
|
||||||||
IG2 Tweede Deel van
draegbant, gemaekt van het vel van een zeewolf, 't welk (gelijk
men (egt) inde eerfte hondert jaren nietgebruyki was, maer fija meeftelcven tufichen de hanebalcken verlieten had.Hy flocg vor- ders een mantel om van goet grof graetiw laekenrje. Maat vooc alle werken wieich hy met vijfot fes aeckers water (want in hec getal van de aeckers of emmers verfchelen de Schrijvers ecniger maten) fijn aengeficht af; en-al evenwel koft hy ίο lang niet wal- lenen , oí het water hield al een coleur van huy of van Waey , die over al wel valt aengebacken was, dank heb de onvoorfichtigheyc van Sanche met fijn verfchekalen. Met de voorverhaelde toefteli en eenaerdiggelaec ,cjuani Don Quichot in een andere zael,daer hem den jongen Scholier verwachte, om hem te onderhouden terwijl men de maeltijdt bereyde> alfoodoor het overkomen van fuik een voornaem gaft Donna Chriftina haer uytterfte beleeft- heyt en handigheyt focht te toonen. Terwijl Sanche Pance befig was met fijn Heer te ontwapenen,had Don Lorenzo gelegenthey t om met fijn Vader van dcfen Ridder te fpreeken, leggende: Wat ial men leggen, Heer Vader,'van defen Ridder? Denaem,dege- daente , en het leggen dac hy een dolend Ridders is, maeken mijn Vrouw Moeder en my verwondert. Ick weet niet, Soon, wat ick 'er u van fcggen fal,antwoorde Don Diego,dan alleen dat ik hem heb fien doen dingen,die de grootfte fothey t befchamen ; en hoo- ren fpreecken andere, die groóte wysheyt befluyten , en fijn fot- hey t tegenfpreeken. Spreekt gy met hem, en dewijl ghy ver- ftandig zijt, oordeelt felf van fijn verftant; hoewel ick hem , om de waerhey t te (eggen, eerder hou voor lot, als voor wijs. Hier op begaf fich Don Lorenzo om Don Quichot te onderhouden,gelijk geiegt is tullchen de welken onder anderen dele redenen voorvie- len Don Quichot fey eerlt tegen Lorenzo. Den Heer Don Die- go de Miranda, uw Vader, heeftmy kennis gedaen van het {on- derling verftand,en de groóte geell,die uw Heerlijkheyt heeft, en voornamentlijk dat Me Jonckheer een groot Poëet of Dichter is. Een Poëet of Dichter te zijn, antwoordeden ander, fou wel kon- nen waer zijn,maer van groot,met geen gedachten. De waerhey t is, dat ik eenigfins tot defe konft genegen ben , en de goede Poë- ten te lefen, maer geenfins in fulker voegen , dat my daerom den mem van grx>t fou toekomen. Die nederigheyt, zey Don Quichor, ftaet my byfonder wel aen ; want men heeft felden Poëet fonder opgeblalentheyt en laetdunckentheyt, endieficH iëlven niet houdt voor de grootfte Dichter des werelts. Daeris geen regel fonder exceptie ,,amwoorde Don Lorenzo»want iörh- " ...··. migo |
||||
Don QjJicHOT de la Mancha. 103
migc zijnder die hec weJ zijn , en evenwel niet willen weten.
Weynige, hervatte Don Quichot: maer ik bid u, Mijn Heer.» wat zijn het doch voor vaerfen , diegy tegenwoordig onder han- den hebt, welke u, gelijk my uw waerde Vader gefegt heeft, , eenigfins onruftig rnaecken ? en foo der eenige gloiTa op van 9 noodenis, daer op verfta ick my oock eenighus, en ibu der- halven de felve gaerne weren. Soo ie zijn van een letteilfrijdt, foo heeft uw Heerlijckheyt de tweede prijs te betrachten; want deeedtewort gemeenlijk bygunil gegeven , maer de tweede na verdienite, gelijk oock de derde daer in plaets heeft, evenals de licentien of trappen , die men in de Scholen geeft. Tot poch toe, fey Don Lorenzo by fich (elven , kan ick geen fotheyt vermereken , maer laet ons al voorrgaen. Het ichijnr , ver- volgde Don Lorenzo , dat uw Genade deSchoIe bewandelt heeft: wat wetcnfchappen heefc hy gchoort ? Die van de dolende Rid- derfchap , antwoorde Don Quichot, die foo gOet is als de Poëfy, Cn noch weleen trapje beter, Ick weet niet, wat wetenfehap dat is , zey Don Lorenzo. Het is een wetenfehap , vervolgde Don Quichot, die alle wetcnfchappen in (ich befluyt: want die daer werek van maecken , moeten goede Rechtsgeleerden zijn , om, de wetten van de JufiittA Ïéâçý'ßßéíá cn Comi/iutattva, (dat is, het Recht van yeder het fijn te geven , en bewmelijcke onderhan- deling) wel te bedienen. Hy moeteen Godtsgeleerdezijn , om reden te konnen geven van de ChriftelijkeGodtsdienlt, diehy belijdt. Hy moeteen Artz, en vQomamentlijkKruydkende¡: %ijn, om felfin het midden van d^rouwfte wijderniilenkruy- den te kannen vinden> die de kracht hebben om wonden te gene- fen: want fy vinden fe yeder tree foo niet, die hen de wonden heelen. Hy moet een Sterrenkundige zyn. om te konnen fien aen de fterren hoe veel ufen dat 'er van den nacht verloopen zijn s cn in wat gedeelte of klimaat van de werelt hy is. Hy moet fich verftaen op de Mathematica , of Wiskonft, die hem alle oogeii- blicken te pas komt. Voorts, om andere mindere wetenfehappen nietvoprbytegaen, hy moet konnen fwemmen, gelijck meq legt van den vifch Colas : hy moet een paerdt weten tebeflaen, cn een zael of een toom te maecken: en weder n& boven keeren- de, moet hy weten fijn trouw aen Godt en aen fijn Beminde te houden: hy moet kuyich van gedachten zijn , eerbaer in zyn woorden, mildtin fijn wereken , dapper in fijn daden, lieftallig met debehoeftigen, en eyndelijck, een vooribnder van de wacr- om de felve te befchermen, felf ten koiten van fijn leven. (gs) üyt
|
||||
f>4 Tweede Deel van
Uy t al deiè groóte en kleyne dcelen wort een goet dolend Ridder
gemaekt, op dar uw Heerlijckheyt mag bekennen, of dit een ilechte wetenfchap is, en of fc minder is als eenige die in de Scho- len geleert wort. Indien dat foo is, antwoorde Don Lorenzo, foo iëg ick oock, dat deiè wetenfchap al de anderen te boven gaet. Hoe indien dat fo is ? vraegde Don Quichot. Het geen ik feggen ¡¿wil, hervatte Don Lorenzo , isdaticktwijffel, oPer oockoyt ι 'dooiende Ridders zijn geweeil, of noch zijn , die met foodanige deugden zijn beeaeft, Menigmael heb ick g-efeo-hthet geen ick nu tegenwoordig weder leg , antwoorde Don Quichot, dat hec rneefte deel der menichen van gevoelen is, dat'er geen dooiende Ridders fijn: en om dat my dunckt, dat ('t en zy den Hemel felf door wonderheden hen uy t dat misgevoelen treckr) het. vergeefs werckis, hen het tegendeel wijs temaeken, wil ik ook nu te- genwoordig de moeyte fiparen om u van defc dwaling; te ont- Jaflren. Hetgeen ik meen te doen, is alleenig den Hemel te bidden om de blinde ongeloovige harten der menfchen hier omtrent te verlichten , en te verftaen re geven , hoe nut en hoe noodig de do- lende Ridders inde voorgaende tijden zijngeweeft, en in de te- genwoordige fouden zijn,indienfe foo in gebruyck waren. Maer doch, laet om de fonde desvolcksdetraegheytoverdedapper- heyt; eiideledigheyt, gulfigheyt, en ilemperny overdedeuot zegepralen. Onfen gafl: is my voor dcfe mael ontfnapt, ièy Don Lorenzo by fig felf,evenwel hy is al met fijn eene voet op de trap, én ickfou wclftapel fot zijn, indien ick het niet geloofde. Hier maecktenfè een eynde van hun gefprek, alfoq fe geroepen wier- den om te eeten.v Don Diego vraegde fijn Soon , wat hy uy t het verftant van Don Quichot had weten te trecken ? Daer den ander op antwoorde: Al de Medicijnen en Artzen van de werelt, Vader, zijn niet machtig om hem re trecken uy t den afgront van fijn fot- ternyen : hy is een fot in den derden graedt, maer vol van door- luchtige tuflchenpoofen. : Men gingeeten, en de maeltijtwas ioodanig, als Don Diego had gefegt gewent re zijn aen fijn vrien- den tegeven , fuyver, overvloedig, en fmakelijk. Maer hetgeen , Don Quichot het alderbeíle aenftont, was de wónderlijckeitil- fwijgentheyt, die men door het gantfche huys vernam , 't welk dacr over weleen Carrhuyièr Kloofter geleek. De tafel daer na weder opgenomen zijnde, en Godt gedankt, en elck fich ge- waifchen hebbende, verfocht Don Quichotfeer ootmoedelijck aen Don Lorenzo, de vaerfen en glofen van de letterftnjt hem te willen laten hoorcn. Hier op antwoorde Don Lorenzo, dat, om |
||||
Da» Quichot dek Mancha. tof
niet te toonen van die Dichters tc.zijn , dienimmcr han váerfen willen toonen des veribcht zijnde, en onvcrfocht de-fclve van felf en fonder ophouden in den fchoot braken,hy gaern gehoorlamen. fou, fonder dat hy daer eenige andere belooning van verwagre, als de ocffening van fijn verftant. Een feecker wijs en verftandig vrient van my, antwoorde Don Quichot, was van gevoelen ¿" dat men iïch níet behoorde moede re maken met glofeerenen uy tbreyden van iodanige duyftere vaerien ; en de reden was (iey- de hy) dat de gloien noyt of'lelden komen tot de fin van de voor- " fteÜingcn, en gemeenlijk van de regte fin afdwalen;behal ven dat j de wetten van dit glofeerenfeérbepaek zijn , als niet toelatende interrogatien of vragen tegebruyeken , noch ick feggc.nog ik fal feggen,nog nomina van verba te maken,en diergehjke meer,ge- lyk uw Heerlijkheyt weet. In der waerheyt,Heer Don Quichot, Zey Don Lorenzo,ick fou uw Genade gaern gevat hebben in den eenen of den anderen misflag;maer gy zjjt my t'elkens als een ael door de vingeren ontfnapt.Ik verfta die meening niet»antwoorde Don Quichot.Ik ial my daer nadoen veritaen ^hervatte den an-> der,en voor als nu gelieft de voorilellingendcgloiè teaenhoreni Diets het geen hy was,
Sal voorden dat hy met en wast
^Als is die niet en was.
Glofc.
indien de trouw, die flaeg mijn heete minne pyftt
Mijn eygen trouwe blijft, s ν En geen gewelf en duet, Aen degetrouwheyt van mijn eeuwig trouwgemoet %
Dan is de tijd datfich met ernfi vetkeetenfal
Mijn lafii¡r ongevaU L
En ick, die hey lieos ben ,
Celuckig heeten, die noch geen geluk en ken:
Als door wijn trouw, ten eynd getrouwelijk bew aer i ^
Uw ongefluymen aert,
jten ware trouw bevrient.
De trouw fal'geven''t geen detrotlwigbeyt verdient. i ;|
S oo fal ick dan, d/e houd in trouw myn felf de fas,
, Zyn die ik niet en was* *' ^ (R4Ï ■- T6t
|
||||
■
|
|||||
io5 Tweede Mteel van
Tot onwil van de nydt,
·, e^dlsgy ten eynde eens een trouwbeloonfetzijt. Op het eyndigen van defe glofe, of uy tbreydingc» rees Don Qui-
chot over eynde, roepende met een luyde item, 't geen eer een fchreeuwen geleeck, vattende de rechter hant van Lorenzo: Le- ven de hemels , daer fe het hoogde zijn , edele borit, ghy zijt de befte Dichter die'er ter werelt is, en verdient met lauwren ghe- kroont te worden, niet om Cypres, noch om Cr<cta (gelijck een Poé'et fey, dien 't Godt vergeven wil) maer om de Hooge School vanAthenen. Sy die uvan de prijs berooven,fal Phoebus Apollo oock van fíjn ftralen berooven; en de negen Sufters lullen npy t de ichaduw van fijn huys befoecken.Segt my toch,Heer, eenige an- dere vaerfen, alfoo ik op hetaldernaufte de pojs van uw verwon- derlijck verftant moet táften en onderfoecken. Don Lorenzo fchepte vermaeck in dus hoog van Don Quichot gefet te zijn, al hoewel hy hem voor een fot hielt: foodanig is de kracht van de ylevery. Om dan noch meerder lof te winnen , ftont hy het ver- Jbeck van Don Quichot toe > deélende hem defe klinckert meê, Sy , J/e de btave borfi van Piramut kift breeketij
Brack ook de nijdige en onmenfihelijke wand. Diefulcke minne, julk een onwaer deer lijk pand In duyfl're kamer èn gefit had, en verfieecken. Maer defe was te groot, om niet ti>at groots tefpreken,
De mont was te gering tot uyt'ring van die brant,, Dus opende de korft end'een' end"and're hant. Tot een onflerfolijk en ongetwijffelt teeken. De Doot dte ftont verfit, de Μ in genoot genoegen,
Die wilde fchey den, dees alleen/g t'famen voegen \ En datgeraemtejpelt defhantvletk van haer naem \ Dusgafaen defe twee, om nimmer weer te m/ffen,
Ben moedigfwaert, een graf., en een gedachteniffe^ Doot ^deck, eneeuwtglijk te leven door defaeta. Den Hemel heb danck , fey Don Quichot, hebbende hetgedigt
ghehoort,dat de Poëtifche naem eens wederom herboren,enmy. ¿egeven wort fuik een Dickcr tebefchouwen, alsuw Heerhjek- r. °> ........ -■ '"■- ·Λ -',·' 5 ·- -·· -'ν · ,. hey.t
|
|||||
Don Qttïchot déla Mancha. io¿
hcytis, volgens de konftige ftejiing van defc klinckert.Vier da-
fen was Don Quichot ten huyfe van Don Diego, feer wel ont-
aelt en opgepaft,ten eynde van de welcke hy verlof verfocht om te mogen vertrpcken, hem bedanckende voor hetgoetonthael . dat hy van hem genoten had: maer om dat het niet wel en voed- de, dat de dolende Ridders lang in ledigheyt zijn, wilde hy we- der keeren tot fijn fchuldige plïgt, fockendc avonturen , daer hy welwiibdatditgeweir. vol afwas, in het welk hy meende fijn Ujt te befteeden , tot dat de tijt van het fteeckfpel tot Zaragoca Jou gekomen zijn , 't geen zijn rechte ooghwit was: dochccrft molt hy noch in het Hol van Monte Sinos zíjn , van het weíck men in die gheweftenfulckewonderlijcke dingen vertelde, om oock te onderioeken den waren oorfpronk van de feven Meeren , die men ghemeenlijck met de naem van Ruydera noemt. Don Diego en fíjn Soonprefen hem in fijn lofFelijck voornemen, en baden hem uyt hun huys en hun goederen aen te nemen al het geen hem fou mogen behagen , volgens de verdienden van fíjn perloon,en fijn ampt.Eyndelijck cjuam den dagh van fijn vertrek, lpo begeert voor Don Quichot, als gevreeft voor Sanche, die fcetdaer fq heel qualijck niet bevonden had; komende niet gaern weer tot het hongerbrocken van de boflehen' en woeftijnen, en denaeu-befetheydtvan hun onvoorfienc broodtfack: maer even» 7-i. y L°pCe Mc f° Vo1 van alle nootdrufc > a's hy koft. Eynde-
ii]ck,op hetaficheyden , fey Don Quichot tegen Don Lorenzo : Wc weet niet, Heer, ot ick het uw Heerlijckheyt meer geiègc fieb,, en heb ick het meer gefeght, ick fegh het wederom, daf, indien uw Genade trachtdoor een korte wcgh te geraken op den poogden trap van den Tempel van eer, hy anders met te doen «eert, als de nauwe wegh van de Rijmery aen een zy te laten , en aen te nemen de noch naeuwer van de dooiende Ridderfchap, machtig om hem, tot ilot van reeckeningh, een Keyfer te maec- Ken. Met defe redenen bcfloot Don Quichot het proces van fíjn otterny.en te meer , wanneer hy daer noch hy voegde: De Heer weet, hoe gaern ick den jongen Heer Don Lorenzo met my fou nemen, omhcmtewijfen.hoc mende ootmoedigen moetver- bWn^i ·h-OQgmo«iigen temmen, deugden die aen mijn Tï]ni,rr dewiJ1 fijn jonge jareri het felvc niet toe 2£i£n0CJ °°u Γήη andere Pnjfchjke oefFeningen, fal ick mr alleen re vreden houden met uw Heerlijckheyt fe feggen, dat ievde^ jnP°,eet' bezemt kan worden ,indien Èr fichlaet
^yaen meer door het gevoelen en goetduncken van anderen, als (g 5.) " van
|
||||
ioS Tweede Deel van
yan iïch felf: want daer is vader noch moeder, díe foo nauw het
gebreck van hun kinderen fíen, als anderen; en omttent het oor- deel over ons felf heeft dit bedrog het aldcrmeeftc plaets. Vader en Soon bleven op nieuw ten hoogden verwondert over het fchacckeercn van de wijfe en fotte redenen van Don Quichot, en de geeflige itagen, die hy floegh, als hy op den toon van fíjn do- lende Ridderfchapquam. Men deed op nieuw wederzijdiche aenbiedingcn ; en na genomen oorlof van de Vrouw van het Ka- ftecl, (legen Don Quichot en Sanche op Ronzinant enGraeuw- tje , en reden foo hans weeghs. |
||||||
Het XIX. Hoofi-ftuck.
Verhandelende de Avontuur van den verliefden Harder, met andere
eengename voorvallen. WEynig weeghs was Don Quichot van het huys van Don
Diego afgereyft, wanneer hem twee lieden als Geeflelyke perfoonen,ofScholieren,byquamen,met nog twee Huys-lieden, die op fo veel efels faten. Een van de Studenten had een groenen linnen iak , met een weynig wit kooren by hem, en cenige klee-' ding: den ander had niet als twee nieuwe fchermdegens, met hun poppekens voor aen. De Boeren hadden andere dingen en koopmanfehap by iïch , genoeg te kennen gevende, dat fe uy t de eene o f de andere groóte plaets quamen , daer ie defe dingen ge- kogc hadden, diefe nu metfíg te huys voerden.So wel Boeren als Studenten vielen in de felve verwondering, daer fè gcmecnlyck alle in vielen die Don Quichot aldereerft aenfagen,en verlangden geweldig, om te weten wat menfeh dat het was. Don Quichot groete hen allen feer beleefdelik,en na dat hy vernomen had,wat weg fy reyfden, zynde defel ve dien hy nam ,bood hv hen fíjn ge- felichap aen , biddende, wat fachjes aen te rijden , a'Ifo hun elels harder voortilaptcn als fíjn paert; en om hen te verbinden,feyde hy regens hen in korte woorden, dat hy een dooiend Ridder was, foeckendc fíjn avonturen door al de deelen der werclt 5 dat fíjn eygennaem was Don Quichot de la Mancha, maer dar hy* bygenaemt wierdt de Ridder van de Leeuwen , enz. Al defe woorden waren voor de Boeren even foo veel,dan of hy Griecks, olKramcrslatijnfprack, maer niet voor de Studenten , dieter- ftondt wel iagen, dat het de man niet vaft had. Evenwel íágen fe hem met verwondering en eerbieding acn,en een van de twee ipy - Λ · £egeIlS |
||||||
Don QjjicHoT déla Mancha. 109
tegens hem: Indien uw Genade, Heer Ridder, anders geen feke-
ï-en weg en volgt, gelijk fe niet plegen die hun avonturen foec- ken, fondea wy wenichen, dat de felve geliefde met ons te reyfen, daer hy de befte en rijekfte bruyloft fal fien, die men oyt in Man- cha gehouden heeft. Don Quichot vracgdc,of fe van den eenen of den anderen Vorft ofgrooten Heer gehouden fou worden ? Dae$« •den ander neen op antwoorde , maer van een Boer en een Boerim, Zijnde den Boer de rijekfte die hier omtrent was, en de Boerin de fchoonftedie men oit gefien had.De toeftel,vervolgde hy,fál bui^ jen gemeen fijn, alfo men de bruyloft in een beemd'fal houden,hy het dorp van de Bruyd,die men by uyrfteekentheyt noemt Quite- ña de Schoone , en den Bruydegom Camacho de Rijke; fy fijnde; "van den ouderdom van omtrent achtien jaren , en hy van twee en twmtig,beyde malkander gelijk ; alhoewel fommige wi Hen feg- gen , die de geflachten van de heele werelt in hun hooft hebben , dat het geilacht van Quiteria dat van Camacho overtreft: maer evenwel men fict daer niet feèr na ,alfo de rijkdom veel gebreeken bedekt. In der daed, Camacho is feer mild, en heeft order geftelt om degehede beemd te overdecken, in fulker voegen, dat de Son werk fal vinden om die met fijn gewoonlijke ftraalcn te komen befoecken. Hy heeft oock verfcheyden foorten van danifen inge- itelt, foo met geweer als ftocken, en diergelijcken,alfo der in het dorp zijn, die fich op het een en het anderdapper verftaen. Maer geen van sd defe geroerde faecken fal de bruyloft uytfteeckender maecken , als het geen men vermoedt dat den veritooten Bafilio in de felve lal doen.Defcn Bafilio is een jongen Harder,woonaclv tignaeftaen het huys van Quiteria, waer' door de gelegentheyt ontltaen is aende liefde, om wederom de gedachtenis van Pira- mus en Thisbe in de werelt op te wecken. , Want defen Bafilio heelt Quiteria bemint van fijn eerfte jeugt aen, gelijck fy oock doorduyfent eerbaregunft-teken?n fijnïiefde beantwoort heeft, invoegen men ín het geheele dorp niet anders plach te fpreecken, als van het foet en kinderlijk minnen, van Bafilio en Quiteria. ft ÃÃ J dochter nu grootcr wierdt, vond den vader goet, liaiUio den gewonen toegang in fijn huys te onthouden ; en om nem vorder alle hoop af te fnijdenVnam hy yoor fich fijn dochter aen der, rijdeen Camacho uy t te houwelicken, alfo Bafilio fo veel tn«w gaVCn Van hec §eluk niet cn heeft' als TCcl van de na"
kem' Ô °m,rcglte ièggcn, hy is de braeffte jongman dien wy S À çßßÐ' kaetfe^ enfpringen/alsanderfintsJiy
;P f eenliart' %Þá& aIs «n geyc, en fpeelc met de bal, dat |
||||||
no Tweede Deel van
het toovery fchijnt: hy iïngt als een nachtegael,{laetop de guitar-
te,dat hy fe doet fpreeken ; en boven dat fpeelt hy met den degen, als de befte.Om defe laecftebequaemheyt alleen,antwoorde Don Quichot, verdient defen jongman te trouwen > niet flechts mee deleQuiteria, maerfelfmetde Koningin Ginebra, fo fe nu in het ievenwas, in fpijc van Lancerot, en al de geencn die het fouden willen beletten. Neen , Heer, by lijve niet, ley Sanche daer op, die tot noch toe ftil gefwegen had, en langer fijn fnater niet hou- den koft, mijn wijf fou dat foo niet verftaen, die nieten hout als van gelijk by gelijk: en daerom dunkt my ook bcter,dat defen Bafilio met defe Juffrouw Quinceria trouwt, en veel geluckdaer mee, en de beul moet fe halen die fe beletten te trouwen die malr kander lief hehben. Souden fe al malkander trouwen, die den een den ander beminnen, hervatte Don Quichot, foo fouden de our ders geen recht noch keur meer over de kinderen hebben. Ja mcri fou menigmael fulcke dochters vinden, die met de (lal-jongens, lackeyen, of andere dienaers van de ouders, fouden deurgaen, of den eerften die fe over ftraet fien gaen , die een weynig aenge- jiaemheyt in hun oog heeft, al was het de meefte deugnieten Jichtvinck van de werelt: want niets is 'er dat meer de oogen des "verftants verblint, als de liefde en genegentheyt; daerdefelve foo noodig zijn om een betamelijckeverkiefingtedoen: en al mocht men in andere gelegentheden dolen,in die van het houwer lijck is de dooling het aldér'gevaerlijckfte, tot hetwelckewel te doen een by fondere gunfl: des Hemels van nooden is. Wil yemant een groóte reys doen, indien hy voorfichtig is, hy foekt eerft een getr.ouw en vreedfaem reys-gefel. En waerom fai hy fulks niet doen, die den langen weg van fijn leven heeft te reyièn , voor-? namentlijck indien hem defegefel foo wel in het bedt als aan de tafel heeft te verfellen. Het houwelijk is geen koopmanfehap , <üe men veranderen, vcrruyleg, of verbuy ten mach; maer het is» gelijk men in de Scholen fegt, cznacctdensinfeparabile, een toe- val dat men nicc fcheyden kan, gelijk de fwartheyt in een raven. Het is een bant, die noy t,als door de doot,ontbonden wort. Veel meer andere dingen fou ick omtrent den houwelijcken ftaet kon- nen feggen, 't en waer het verlangen, dat ik heb, om hrt vervolg van de gefchiedenis , die den Heer Licentiaet begoft: heeft,te we- ren. Hier op feydc den Student,Baccalaureus,of Licentiaet, fo als het Don Quichot behaegde, dat 'er niet meer van te feggen was, als dat van de tijtaf dat Bafilio wift dat de fchoone Quiteria met Camacho fou trouwen, men hem noyt had fien lagchen, noch ,■., . \ * eenige |
||||
Don QuicHof de la Mancha. πι
cénigc redenen höoren fpreeken,die beftendig warén;maer dat hy
gedurig droevig gn vol gedagten was,fpreékende vaft met fig fel- ven, invoegen men gevoclt,dat hy van iyn verftant berooft is: hy eet weynig,hy flaépt weynig.h'c't geen hy eet fíjn niet als vrugtenj en foo hy ilaepc, foo is het in het open velt ¿ ghelyck een beeft: fomtijtsfiethydcn,hemelaën * fdmtijts flaet hyfijn oogen we- der na de aerde, en dar met fuik een volherding, dat hy wel een fekleet beeltgelyckt: kortclyk, hy geeft alle teekenen , dat fijn ert overwonnen is ; in voegen wy alle vreeièn, dat het jawoort f 't welck op morgen Quiteña fal hebben te geven , hem niet min- der als de uy tfpraèck van fyn doot fal hebben te zijn. Ick hoop > viel Sanche daar op in , dat bet den Hemel vooriien fal: de Heer flaet niet,of hy falft wederorn: niemant weet te voren, wat'er ge- fchieden fal: 't is noch lang eer het morgen is; en in een uur, ja in een oogenblik, valt wel een tooren om: ik heb het wel fíen re- genen, en weder de Son fchijnen: defen leyt gefonttebed, en ltaet 's morgens niet weer op: en fegt my doch eens, wie heeft 'er oyt een ftock in 't wiel van de Fortuyn gefteecken ? neen feec- ker, niemant niet: en tuilchen ja of neen van een vrouw weet ick niet het fchrapfel van myn nagel onderfchey t; heeft fe anders Ba- iïliolief, -veel gelucks daar toe, meteen paer pont vygen: de liefde, gelyck fe feggen , is blint, fy foeckt niet datfe vint. Waer wil je al heen, Sanche, fey Don Quichot,met al uw fpreekwoor- den ? als ghy eens daer mee begint, is'ergeen houwen aen, foo ilaetghyvoort* Seghtmy* ohredelyckgediërtalsghyiijt, wac weet gy te feggen van het rad des Fortuyns, ofdiergelycken ? So fe my niet verftaeii * antwoorde Sanche, het is geen wonder, alfo al wat ick fégh,voor fotterny opgenomen wort: maer daer is nier, veel aan ghelcgcn * als ick myn felf maer verftae: en ik weet wel, dat ick ibo veel fotternyen niet gefegt heb , als uw Genade feght; maer het fchijn,t,dat uwGenade altoos de Friicael van mijn woor- den en werken moet fíjn. Fifcael fegt, verbeterde Don Quichot, dat u den hagel flae,bederver van goede woorden als gy zyt. Gy hebt lichtelyk met my gedaen, antwoorde Sanche, allo ik in hec Hoftnochin de School van Salamanca verkeert heb,om te weten, oi'er een letter te veul ofte weynig is; en die van Sayagues hoeven juyft fo perfect niet te fpreeken,alsdie van Toledo;en felf die van Toledo nemen het foo naeuw niet. Wat dat aengaet, fey den Li- centiaet, men weet wel, datyemant, die op het lant, en in de koeyftal opgebragt is, foo bequamelyck niet fpreecken kan , als me al fijn leven in de Schooien of Kercken verlleeten heeft; en CYea-
|
||||
ΙΤ2 Tweede Oecl van
evenwel konnenfe al te mael wel vanToledo zyn De íuyvere,cy-
gene,en cierlycke tael is een werck van verítandigc Hovelingen, al warctife in Maria la Honda geboren : ik feg vèrftandigen ', om dat'er veel zyn die het niet en kennen ', en het verilant is de regte letterkonft van een goede tael, dewelckedoorhetgebruyckge- fterkt wort. lk,Myn Heeren, heb om myn ionden tot Salamanca, geíludeert; en het valtmy dickmael fwaer genoeg myn fin met klare, duydelyke, en fiurijcke woorden uyt te drucken. Indien gy u niet meer gemoeyt had met die fchermdegens te roeren > die gy daer by u hebt, als uw tong , beregte den anderen Student^ gy fout al wat meer eer ingeleyt hebben. Gy Baccalaureus, antwoorde den Licentiaet, zyt in de meefte dwaling van de we- relt, houdende dekennis van het geweer te handelen voor y del en van geender waerden. Het is geen houding, of een enckel ge- voelen , antwoorde Corchuelo, maer een klare waerheyt; en Co ghy begeert, dat ik het u toon door ondervinding, gy hebt daer degens by u, en ick heb handen en voeten, alfoo wel als gy , de welcke, vergefelfchapt met myn moet, u fullen dóen bekennen, dat ick de waerheyt gefprokèn heb. Staet gy af, en maekt gy uw tiixulen, uw treden, cnuw hoeken > ick lal u evenwel dé fterreri doen fien op den klaren middag, en dat op myn manier: en ick wilde wel eens fien die my den rug fou doen wenden, of dien ick niet uyt het parek fouilaen. Aengaende den rug te doen wenden , antwoorde den ander, daer wil ick niet veel tegen feg- gen; want het fou wel konnen gebeuren, dat gy op die plaets, daer gy uw.eerfte tree fét,uw graf fout vindcn,boven handigheit boven al. Kom aen,wy fullen net fien,tey Carchuelo,fpringet)de met eenen van fijn efel, en nam een van de degens,die dè Licenti- aet by fich had. Hola, fey Don Quichor, dat mag fo niet gaen,ik wil in alle manieren den regter van het gévegt zijn: en klimmen- de met eenen van fijn paerr, bleef hy fraen leunen op fijn lancie, in het midden vau den wegjterw'yl den Licentiaet,met een aerdi- ge geftaitenis van fijn lichaem,en treden nadekonft, tegen Cor- • thueloaen quam , die met een vlucht nae hem toe fette, hebben- de , gelyck men feght , vy.er in deoogen. De twee Boeren » fondei: afte lichten, bleven het gevegt fitten aenfien. Dcflagen ,. de houwen,de fteken,die Corchuelo bracht jwareti foiider getali fó dicht als hagel en ftofregen,hippelende en fpringende als een nuchter· kalf: maer het popje van den degen van den Licentiaet, dat hemby ongeval tegen de tanden ftiet,cn't gee,n hem den an- der als een hey ligdom te kuilen gai>benam hem cen groot gedeel- |
||||||
ί"!
|
||||||
Dom Q.U fif-H o r de la Μ λ ν c η a . i ig
te van fyn y ver.Eindelijk,den Licentiaet telde hem een vooizen al
de knoopen , die hy op fijn rokjen had, en ftak hem tweemael de hoed van de kop; invoegen hy uytlpijt, toorn, gramícbap, en rá- íerny , den degen by hec gevefl: nam, en fmeet hem met lülk een gewelt veldewaerts in , dat een van de Huyslieden, die het werck aenfagen,fynde een Notarisjnaderhant getuygt heefr,dat ie meer als dne vierendeels mijls weg vloog,welke getuygenis diende,en noch dient tot bewijs, dat de kracht hier door de konlt verwon - nen was.Corchuelo was foo vermoeyt.dat hy na fíjn aem hijgde; en Sanche by hem komende, iey hem: Seecker, Heer Baccalau- reus ,ik ibu u raden van nu af aen niemanr meer uy t te daagen ora mee te ichermen, maer wel om cc worftelenjalfo my dunkt, dac ghy daer wel foo bequaem toe zijt: want dat volck weet, gelijk ik wel gehoon heb,de punt van een degen door een naelden-oog te fteecken. Ick beken míjn misflag, antwoorde den ander,en dat ickdoordeervarentheydtgeleertben ; en daer meê fijn Camme- raet omheliende,blevenze beter vrienden als te voremen willende niet wachten na den Notaris , die heen geloopen was om den de- gen weer te halen,alfo hy te lang wachre met weer te komen,fa- ten íe op, en vervolgden hun wegh na het dorp, daer fe altemael van daen waren.Gedurende den weg liet de Licentiaet niet te ver- toonen de uyifteeckentheydt van den degen, met fulcke demon- ftratien en figuren, en trecken van de Mathematica, dat ie al te maeltoeftonden, datheteentrefrelijcke wetenfchap was, felfs oock Corchuelo , hoe hardneekig hy te voren had geweeft. Het begoft te donkeren; maer eer fe aen quamen,dacht hcn,dat fe van verre den hemel volblinckende fterren fagen. Sy hoorden ook een geluydt van vericheyden ontallijk ipeeltuyg, fluyten, trom> men, kromhorens, trompettcn,cornetten , fïoolen, en duyfent andere meer; en wanntê'r ie naeder quamen,lagen ie, dat de boo- rden ván een bofchken, 't geen ie met handen aen den ingang van het dorp gefet hadden.vol ligts van fackels en toortfen waren,dic door de wintniet koften beïchadigt worden, v/elke ookvoorals doe heel ftil was, invoegen men naeuwelijks de bladeren íág ver- roeren, Defangèrsenfpeeldersgaven het leven aen de bruyloft, die aen vericheyde oonjen laten, Honden, en liepen, deneenen ipelende, den ander iiagende, den derden danlfendc: in 't kort, het fcheen,datde vrolykheyt fclfdaer haar woonplaets genomen «ad. Andere namen by voorraed plaetlen in,om met gemack alles te konnen fíen, yan danííen en vertooningen die toegeftelt wier- «n op defe placts, gelchickt tot de bruylofts-fceft yan Camacho, en
|
||||
i í4, Tweede Deel ván
én de üy tvaert van Bafiliö. Don Quichot wilde niet binnen gáerf¿
niettegenftaende hem ίο de Boeren, alsde Scholieren, harielijck baden; voortbrengende, dat het de gewoonte van de dólende Ridders was, op het veldt, en onder den blacuwen hemel te fla- pen , liever als onder vergulde pavilionen: en met eenen begaf hy fich een weynig van den weg, heekegen de fin van Sanche, dié iioch het goet onthael van denbraaven Dön Diego niet vergeten had. |
|||||
Het X X. Höofcftuck.
Verhandelende de Bruyhft van den rycktn (¿amacho > en ketgevolgh
van den armen ΒαβΙ/ο. NAeuwelijcks had de blonde Aurora plaets gemaekt voorde
ligte ftralen der Sonne,wanneer Don Quichot, verdrijven- de de traegheyt van fijn leden, fich op de been begaf, roepen- de fijn Schiltknacp Sanche, die noch lag en rönckte, dat fijn hart lufte»'t welk Don Quichot fiende, kofl: hy niet laten te ieggen, aí eer hy hem wacker maeckte: O gy geluckige boven alle gelucki- gen, dewijl gy ionder nijdt te dragen, of benijdt te worden, met een ftil en geruft hart legt en flaept, geenfins vervolgt vanTop- venaers, noch bekommert door eenige tooveryen. Slaep , feg ik ander mael, en fal het noch hondert mael ieggen, ionder dat u de fmert van de liefde wacker houd,noch de gedagten van uw ichulc te betalen de flaep uytde oogen verdrijven, noch hetoverdencken watgy des anderen daegseetenfultuongeruftig maekt, noch deydelecerdeswereltsuontiteit, zijnde geruft u houden bin- nen de palen die u het geluck geftelt heeft, niet verder gaende als uw piel te verforgen:want de iorge van uw perfoon leunt op mijne fchouders, een laft die de natuur alle Heeren op den hals gelegt heeft. Aldus dan Üaept de knecht geruft, terwijl den Heer in be- kommernis waeckt, denkende hoe hy hem onderhouden, ver- beteren , en voor fijn dienftbeloonenial. Indien fich den hemel toeiluy t,en fijn gewoonlijken daeuw aen de aeFde onthoudt, fulks cjuelt noch bekommettden knecht niet, maer den Heer, die fel£ in den dieren tijd moet onderhouden die hem gedient heeftin den vrugtbaren tijd. Op alle defe woorden gaf Sanche geen anrwoort, want hy iliep als een roos, en fou noch ioo haeft niet wacker ge-
worden zijn,indien Don Quichot hem met het achterfte van fijn lancje niet wacker gemaeckt en had. Hy dan recht fich eyndelijk op,. konnende de oogen qualijck open doen, en fteeckende den • rieüs
|
|||||
Don Qü TCH-o τ de la Manch a. i τ y ;
neus aèn álle kanten in de wint, fe y ey ndelijck tegen pon Quí- thot; Van diekant (wijfende na de plaets van de íeeíl:) komt ín y daer een lucht in de iieus,die my te kennen geeft,dat het daer gm- der open hof, en, vette keucken Tal zijn. Op , flocker als gyzíjt, zey Don Quichot, laet ons gaen fien wat 'er van is, en , aenfchouwen het geen den pngeluckigen Bafilio fal ter hant tree- ken. Dat hy doe wat hy wil, autwoorde Sanche,Quitena is geen fp.ek voor fíjn beek: in der waerhey t, Heer, ik vben van gevoelen, arm by arm, en rijck by rijck, en foo elck eenby fijns gelijcki Quitéria moft wel fot zijn, dat fe de weelde van Gamacho fou la-i . ten voorden goeden Bafilio fijn fpringen, of loopen , offcher- men t want aí heeft een arm gefel al de gracicn en bequaemhedeii * van de werek, hy fou'er geen pot wijn in de herberg op krijgen ; maer fpo de ièlve quamen te vallen in een rijck en machtig man, 6 dan zijn fe in haren hoogden graedt; want hetgeldt, het geld - is de duyvci. Al weer a'en begint gy', Sanche, zcyponQui- chot, foo men u liet voortgaen, gy fout.uw eeten en itapén ver- / klappen. Indien uw Genade goede geheugenis heefejantwoorde
Sanche daer op, foo fal hy wel bedencken, dat een van de voór- memftecondicien, waer op ik ren derde mael met uw Genade vertrocken ben,is geweeft,dat ik foo veel fou fpreken,als ik wou* behoudens tegens mijn evennaeften , en deachtbaerheyc van uw Genade; en tot noch dunkt my niet, dat ik dat puntje in eeniger manieren te kort gedaen heb. Daer heb ick geen kennis van¿ Sanche, hervatte Don Quichot, en neemt het was al íbo , foo begeer ick even wel, dat gy nu fwi jgt, en volgt · want het fpeel- tuyg en fnarenfpel, dat wy gifler a vont gehoort hebben, begint op nieu de dalen te verheugen : en hetisfeéker,datmen de,trouw; volvoeren fal in de veriche en fri fiche morgenftont. Sanché deed hetgeen hem fijn-Heer bevolen had , én, zalende fijns Heeren paert,en fijnen efeí, fatenh'ey te gaer op , en reden Co voetje vdor ,. voetje na de 'plaets toe. Het eerfte, dat fig aen het oog van Sanche vertoonde, w,as een groot vyer., daer menigte van gebraet voor lag, en ontallijcke potten rontfom ftonden en kookten, en dat. potten daer een heele voet yleefch in koft, of een heel fchaep cf twee, fondcr dat men fien koft waer ftuck of flol gebleven was 4 niet meer dan of het duy fjès waren geweeft. De haiën het vel af- geftroopt, en de hoenderen ¿eplukt, ¿k vSft in rriomph aen de boomen hingen, om terltonc in de potten gebraden te worden , waren fonder getal. Her wiltbraet van alderhande flag,hangendc als appelen aen de boomen, op dat'er de wint door f pelen niocht, ƒ · (li) -'' was |
||||
Τ i ó Tweede O er-1 van
wasonbcprijpelijk. Boven dat telde Sanche meer als feftigflap-
kannen,bepefFens eenfee tonnekens, ahemael (gelijk men nader- hant bevond) vol excellente wijn, met heele ftapels van witte- broot, of het hoyrailen hadden geweeft. De fchapekaesjes,die al c ρ malkander geftapek waren,vertoonden een heele muragie.De kraeu wels waren over de vijftig in 't getal, die valt den eenen pot afnamen>en den ander weder op fetten,alte mael fo net en fo fiuy- ver toegemaekt> dat het een Iuft was. De fpeceryen, en andere leckernyen, daer men de fpi js mee toemaekte, fcheenen níet ge- kocht te zijn by ponden, maer by honderden , ftaende altemael in een groóte kilt. Kortelijk, de toeitel van defebruyloftwas op fijn boers, maer evenwel foo overvloedig,dat het machtig was om een cehcel le^er te voeden. Al dat fas Sanche aen , met fuik 1111 1 I*
een genegenrhey t, dat hem het water ten monden uythep. Sijn
eeifte liefde was tot de fmookende potten : daer na kreeg hy bek cp her gebraer: en alfoo doolde fijn genegentheyt met fíjn oogen van het een op het ander. Eyndelijk,zijnde fich felven niet mach- tig te wederhouden , voegde hy fich ftillekens met beleefde en hongerige redenen by een van de befige Koks, vragende, of hy wel een broodt je,dat hy by fich had, in het natje weeken mocht; daer den ander op antwoorde: Defendag, broeder, lijdt niet dat den honger gebiedt over yemant heeft, dank heb de milthey t van den njeken Camacho: treed af en fit neer, foekt me daer een fchotel aen > en fchuymt daer een hoen of twee uyt, en wel moet het u bekommen. Ik fie 'er geen,antwoorde Sanche. Wacht een weynig, zey de Koek, wat botterick zijtgyook, en met ee- nen nemciide ecii grooten tinnen fchotel, ley daer drie hoende- ren, en twee gaiifen op , fcggende: Eet, Cammeraet, en ont- michrett u met dat fchuympje, tot dat de tijt van ontbijten komt. Ick heb niet daer ick iè in doe, antwoorde Sanche. Neemt fe maer weg, met back met al, fey den ander, de middelen van Camacho meugender wel tegen.Terwijl Sanche hiermede befïg was, iag Don Quichot vaft aen, hoe der omtrent twaelf Huyslie- den, geièten op foo veel fchoone merrien , in de groóte tent qua- ïrten, rnetaCidige veldt-houwertjesaen , de muts vol pluymen, en op het cierlijckfte gekleedt, die duyfent loopjes, en kromme iprongen met hun paerden in het open velt maekten, roepende vaft fo veel fy koften: Lang leve Camacho en Quiteria.hy fo rijk als fy fchoon, en fy de fchoonfte van de heele werelt. Don Qui- chot dit horende,fey by fig felven: Het blijkt wel,datdeie lieden mijn Dulcinea noy t gefien hebben, wanfandersfouden fe van haer |
||||
t>on Qu jchot 'dëla Μ α ν.cha. 117
Qüiteria wel fwijgen. Ondertuflchèri quam het volk al ván álle
oorden by malkander, maekende verfcheyde danflen onder een, onder de welke ook een mét de degens gedanft wiert, door om- trent vier-cn-twintig Harders > aerdig van weien , al te mael iri fneeuwit linnen gekleec,met verfcheyde aerdige en met iy geftik- te bloemen bczacy t.Hy,díe den dans leyde,dat een aerdige jongen Was, gevraegt door een van de anderen , die te paert faten , of'er ook ymant van de daniTers bezeert was,gaf tot antwöort>dat God lof niemaiit nocheenige hinder had gekregen. En daeropbegoP· izn fe op nieu,en dat niet fuik een aerdigheyt en bevallijkhey t,dat DonQuichot bekennen mofhhoe veel danilen hy ook gefien had, < dat hy noyt aerdiger had befchout. En foodanig was ook de an- dere,die van jonge fchoone Maegden,waer van de outfte niet bo- ven de achtien jaren, .en de jongde niet onder de veertien was* gedanfl: wiert, al te mael in hei groen gekleet, met het hair ten deele opgebonden ,en ten deele hangende,maer al te mael fo blin- kende geeUdat het de ftralen van de Son befchamen mogt, op het welke iy tot meerder cieraet noch aerdige kraniTen van jafmijn i roièn en amaranthen hadden. Sy wierden geleyt door een frayc aenfienelijke oude Vrou,maer evenwel fo wacker en ligt,dat het* ten inlicht van haer jaren, een verwondering was. Men {peelde haar ie voren op eenige fchalmeyen , en fy, hebbende de eerbaer- hey t in de oogen, en de wackerheyt in de voeten, toonden fich de braeffte daniTerinneu der werelt. Daet na wierden eenige andere konftige danlïen vertoont, en onder anderen een van acnt Nym- phen,in tweê'n verdeeludeeene wiert geleyt van Cupido,en d'an- uere van het Belang; den een verciert met fíjn vleugels, boog en jpijl j en den ander met koftélijke kleederen, van verfcheyde ver- wenen met gout en fy doorwrocht; De Nymphen , die de Min volgden, haddenhun namen op hun féhouders,in wit parkement gefchreven. De eêrite wiert genoemt Poëfy, of Dichtkonft, de tweede Verftant, de derde Goede Arkomit,en de vierde Dapper- hey t. Op de felve wijfe voerden de anderen, die het Belang volg- den,ook hun namen.De eerfte was genoemt Milcheyt,de tweede Gefchenk, de derde Schat, en de vierde Vreedfáme Beilttinge, Voor hen allen wiert een Kafteel van groente ge voert, getrocken door vier Wilden, al te mael bekleet met groen ; alles fo natuur- hjlcdat Sanche als opgetogen was.Vooraen.en op de vierhoeken van het felve, ftoiït gefchrev en het Kafteel van Goedt Leven. Daer pp begoften vier fpeelders op fluyten en tamboeren te lj>eelen , en Cupido vong fíjn dans aen , en nadat hy twee ver- (h %) ande-
|
||||
118'.. Tweede Deel van
anderingengemackthad, hief hy fijn óogen op, en mikte met
een pijl nacen Jonkvrouw-» die fich had gevoegt binnen de wal- len y an het Kafteel, feggende defe vaerfen.: Ick ben die Godt, die overheeft
Wat Son en Maen op aerdt regeert, Wat dat 'erin de Wokken woelt, ' Of wat het helle Méér bejpoelt : Defchrsck is by my ovgewent, En bleecke vreefe onbekent; e^ílwilíck dat ick met vermag, tx?/ wenk ick dat noyt oog en/αξ, ±Al\aa het alles voor my [wicht., Valt alles oock myn handen licht. Dit gefegt hebbende, fchoot hy de pijl, en keerde weder na fijn
plaets. Terftont komt het Belang ttvoorfchijn , en defe ook een keer of twee gedaen h ebbende, Í wegen de ipeeldcrs,en defe fprak: Meerder is» ah ick begin ,
Μijn vermogen da\¡ de Min, . ■ - , Voor fao veel ick ben geacht p
Fan een edelder geacht y -
Áls get eelt, boeflecht ick tree, Van den Hemel, Aerdt, en Zee'. τ . *k Ben 't Balang, en daer is niet Dat" er buyten mygefchiet,
En wat ick oock ben, of doe, Seg ick u voor eeuwig toe, Defe wederom te ruggegegaea zijnde,komt de Dichtkonft voor
den dag,die,gelijk de andcren.een keer of twee gedaen hebbende, ilaendeiïjnoogenop dejonkvrou van'tKaileel, defe woorden isy : Mijn ziel [enta, als onverwacht»
Het edelfle van mijn gedacht,
De tóoverfang vanfiete rijmen,
Voor wie geen Son aen wolck of lucht *
Verbleekt, bekommert, en beducht ,
. . ■ Μ aer wel van zielen finnen fis>tjmen\ -Neemtghymy aeningun/1 endanf^t, _■ . ,
r Mifil
|
||||||||
■ "';■ L
|
||||||||
>.
|
||||||||
^
|
||||||||
Dow Qjj ι CHOT dek Mancha. 119
Myn kanflefiludeucbt eer Itrnck,
Benijdt van ongenoegde oogen,
Selfboven' t ronde van de Maen,
Daera"'aldervafïeSterrenβαβη, . ,
Gaen voeren opwaertsin den boegen.
Hier mede ging de Dichtkonft te rug, en van de zijde van het Be
lang quamde Mütheytte voorfchijn,dic,na gedane plicht,feyde: lek ben de Miltheyt, die ghy fiet »
Die overdaedt en Vrecke luymen
Gelyck als fio veelpeflen vliet,
Maer aldermeeft hefettt duymen :
En nochtans [al icknuvoortaen*
ylüeefi uw naetne te vergroot en>
De Vretkheyt gantfiblijck van myflooten t
En nemen in de plaets van haer Verqutfing aen.
Op defe wi jfe deden al de Deugden van wedèrzijden.doende yder
haereplichten , en feggende haere vaerskens, fommige Toet itiy- dende, fommige boertig en belagche]#k. Maer Don Qulchor, die groot van geheugens was, had'er geen onthouden als de bo- vengenoemde : en daer na vermengden fe fig onder een, makende en rVreekende de aerdigfte ftuckeV vandewerelt. Als Cupido voorby het Kafteel cjuam, fchoot hy t'elckens een pijl: maer het Belang fehudde haer vergulde fpaerpotten.Eyndelijk,na dat men een goede wijl gedanft had,haeldedeièeeagroorebeurs voor den dag', gemaektvaneenRoomfchekats-vél, die, nae'ticheen, vol gelds was,en (mijtende daer meê tegen het Kafteel,wierp hen deckfel af, en alfoo bleef de Jonkvrouw bloot fitten. Daer quam het Belang met haer gefelfchap,wierp de Jonkvrouw een groóte goude keten om den'hals, en maekte fchi jn van haer gevangen te leyden 5 't welk de Liefde en fijn gevolg fiende, deden weder hun beft om de Jonkvrouw te verbffen, lopende alle, op het gefpel, aerdiglijck door malkander, tot dat hen eyndelijck de Wilden in vrede ftelden, die met groóte vaerdigheyj het Kafteel her- ftelden, en de Jonkvrouw daer weder in befloten , als van te vo- ren,en daer mede was de dans uy t, tot groqt verm aek van die het aenfagen.DonQuichotvraegdeaen een van dcNymphen,wiede- feu dans gevonden en gemaekt had; welke hem aenwees een fe- deren Benificiaet van hun dorp,die in die dingen ieer aerdig wa,s. (h 3) '. ;■■·'!*
|
||||
120 ' Tweede DW van
Ik wil u wel toefeggen jantwoordeDonQuichot,dat die perfoon,
meer vrient van Bafilio als van Camacho is , en dat hy hier mée deièn laetften een goeden fteek heeft gegeven, als ook fijn rijk- dommen,door het venoonen van de deugdqn van Bafilio. Sanche Pance dit hoorende,fey daer op:jMijn haen is Koning,ik hou het met Camacho. Hetbüjkt wel,Sanche,voerde Don Quichothem te gemoer, dat gy een lompen loer zijt, en van die genen, die hiet altoos met de fterkften houden. Ik weet niet wat ik ben,hervatic den ander,maer dat weet ik, dat ik uy t de potten van Bafilio mijn leven fuik een fchuym niet halen fal, als ik uyt die van Camacho gehaeltheb;wijfende met eenen de kerel aen,daer hem den bey- ligen dag van daen gekomen was.En daer meê fich neder voegen- de , en een van den hoop by de kop vattende , begoft hy te eeren met de meefte imaek ter werelt, feggende ondertuiTchen : Ik fea het Bafilio in fijn bakhuys,hy mag fo veel weten als hy wil, en fo veel gaven hebben als hy kan.Daer fijn maer twee geííagten in de werelr, placht mijn besje tefeggeii, te weten , hebben en niet te hebben,maer die van hebben is huyden ten dagen de edelfre,mijn Heer DonQuichot,en men hout meer van hebben als van weten: eenefel, met gout bedekt, pronkt beter als een bloot paert: en daerom feg ik weer, ik hou 't met onfe Teunis, dat is met Cama- cho , van wiens potten meer hoenderen en ganfèn fchuymen , en die van Bafilio mogen komen als fe willen.Hebtgy haeft gcdaen, Sanche ? vraegde Don Quichot tuiTcben beyden. Ik moet wel ge- daen hebben,antwoorde Sanche, na de roael hét uw Genade ver- veelt, anders ik icheyde daer noch in geen drie dagen uyt. Ik wenfeh u noch ftom te fíen, fey Don Quichot, voor mijn doot. Het fou wel konnen gebeuren , dat ik de eerfte was die met mijn neus in het zant lag; en dan fou ik lichtelijk geen woort ipreken, al gaf men mijn al de koeyen van Brabant j antwoorde Sanche. Anders vrees ikook,hervatte Don Quichot,dat ik u noyt fal fien fwi jgeh ; hoewel het meer in reden beftaet, dat ik voor u fterf: en daerom denk ik u noyt ftilfwijgende te fien; want gy praet als gyeet,enfwijgtqualijkalsgyilaept. Scker,antwoorde Sanche, die vleesloofe is niet veel te vertrouwen, die al fo wel het lam als, het fchaep eet: en ik heb onfen Paftoor wél hooren feggen,dat ie fo wel klopt aen de torens van de Groten, als aen de hutjes van de armen: die fijn zaeytijt vetllaept, vint geenen maeytijt* dedoot fnijt foo wel het groen als het droog af; en het ichijnt hier dat iè kaeut,maer wel dat fe infliktrfy neemt al na haer watiè voor haer yint, want fe heeft een hontshonger, gelijk men iègu Niet meer, j ·'»■".. ·' San-
|
||||
Dom Qj/ichot de la Mancha. 121
Sanche,niet meer, fey Don Quichot, hout op, in Gods naem, gy
icgcfo veel aengaende de dooc, dat gy een Preekhcer befchamen
ibut. Ja vorder i'eg ick u , Sanche , dat gy (zijnde goet van acrr,
en van verftanc) met eeren op den ftoel fout mogen klimmen, en
doordewereltgaen , om díe fchoone dingen te preeken, Hy
preekt wel die wel leeft,antwcorde Sanche , en van andere Teo-
logy weet ick je niet te feggen , want gelijk Salemon feyc, De
vreefe des Heeren is het beginfel van alle wijsheyt. Gy hebt ook
anders niet van nooden , fey Don Quichot: maerwaermoogc
gy het al te mael van daen halen , die anders foo bloo zi je als een
das ? Uw Genade, antwoorde Sanche , mag oördeelen van de
dooiende Ridderfchap , fonder dat hy fich behoeft re fteecken in
de vrees of de dapperheyt van een ander : ick vrees daer ik vree-
fenmoet; enlaecmyondertuiTchendit íchuympje beneficereu,
en al defe onnutte woorden varen, het fal wel foo goet fijn ; want
een hondc die een been knaegt, kent fijn eygen meefter niet.
Hier mee maekte hy een nieuwen aenval, met fulck een fmack,
dat Don Quichot hem voorfeeker fou geholpen hebben, indien
hy niet wederhouden was geweefb door het geen volgt, en eerffc
moet gefegt worden.
■ Het X X Í. Hooft-ftuxk. «
Verhandelende het vervolg van de Bruykft van Qamatho , met an-
dere'vert/iaeckelijke dingen. TPErwijl Don Quichot en Sanchedefê onderlinge praet had-
■*" den.die wy in het voorgaende Hooftftuk verhandelt hebben, hoorde men eengeroep en getier, ter oorfaek van de voorfeyde Harders te paert, die met een volftrekten'loop en geroep de Biuyc cnBruydegom gingen inhalen , omringt met menigte van ge- ipel, en andere vermaekelijckheden. Syquamen bencffensden Paftoor van de plaets , en verfclt met de vrienden van beyde zy- <fe», en de naefte geburen , yedcr op fijn beft toegemaekr. Soo naeftalsSanchedeBi'uytfag, fcy hy overluyt; Soowaeralsik |eef, de Bruy t is niet gekleet als een Boerin , maer als een brave «ooffche Juffrouw: fiedaer denbras, het isal gout, fy , enfam- *net wat fe aeu heeft j fie wat een gedoen van paerlen,van ringen, en kettings, wie weet wat dat elk waerc is: fie dat varkentje wat .*r ncYε *et °P fijn kop;fo het niet gemaekt is,io fweer ik,dat ik mijn leven geen langer noch geen fchoonder gefien heb: fe lijeke werentig, fe lijkt, wat lijcktfè als fe daer heen treet, ja een Palm- (h 4) boom.
|
||||
Γ22 Tweede Deel van
boom vol rijpe dadelen: fe is foo behangen,dat men heur aenfïgc
iiie: bekennen kan. Don Quichot koft fich niet onthouden van iagchen over her boerfch prijfen van Sanche: evenwel dogt hem, dat, behalven fijn beminde Dulcinea van Toboib, hy fíjn leven geen fchoonder beeld geilen had. De fchoqne Quiteria was een weynig oncfet van verwe alsièaenquam , miiTchien om dat ie (gelijck de gewoonte is) dien nacht niet veel geflapen had, om 2ich te beter op re palieren. Men bracht haer na een ftellagie toe, die men daer rcr zijden had opgetecht, rondtibm behangen mee groenten en bloemen, daer men de trouw Yolbrengetrfou, en van waerfy hetdaniTen en ander kortswijl fouaenfien. Maer terwijl men daer na toeging, hoorde men yeinaudtvan achteren roe- pen, wachteen weynig; op welckgeroepeeqyederom lag, en, fy fagen,dat het voortcjuam van een man,die een iwarteh rok aen had, foo 't fchcen , engekroonr, gelijk fe teiilond merkten, met een droeve kroon van cypres, hebbende een grooren ftock in de. handt: maer alsliy nader by cjuam , fag men, dat het den braven Balïlio was; waer over een yeder verbaeir ftorid , wachtende;wat. delen beginnen fou, vreelènde voor weynig- goets. Hy quam eyndelijck by hen, vermoey t, en als buyten adem ; en komende voor de Ondertrouwden, fecte hy fíjn ftok tegen de aerde aen,dip een firale punt voor aen had ; en hebbende fíjn oogeuop Quiteria gellagen, fey hymetcenheefcheenduyftere ftemme: Gyweet wel, ondankbare Quiteria, dat volgens de heylige wetten , daer wy beyden belijdenis van doen, gy', by mijn leven,geen ánder man nemen moogt, alsmy." Boven dat weetgy wel, dat rk>, ver- wachtende dat de tij t my een beter geluk mocht verkenen, de plichten, dieikaenuweetbaerhejtfchuldigwas,foonaeuw be- xwaer t heb. G y evenwel, werpende alles achter den rugge, geeft aen een ander hetgeen gymyfchuldtg zijt, wiens rijkdommen hem alleen geluckig maek'tn. En op dat gy u ten vollen verge- noegen moogt (niet gelijk gy verdient, maer gelijk het den He-? mei heeft willen beftaen) iai ik door mijn cygen handen dele on- moogelijkhey t weg nemen met mi jn leven, Lang leve den rijken Camacho met de ondanckbare Quiceria» en iterve den armen Bafilio, wiens armoede fíjn gel uck de vleugels kort, en in, her, graf werpt. Na dcfe woorden nam hy fíjn ftok,en,latende de ee- ne helfr daer van ter aerde vallen, toonde, dat fc diende toreen /chee, om daer een kortgeweer in te verbergen, het welk hy.ne- jnende3en met het hantvadel tegen de aerdelettende,viel met een áapperccn wackere vaerdigheyt daer in,tooncnde een pogenblik "y.l *■·■· *'." °Cy - ·..-■■·;··. ·· ■·■·.-· d3cr |
||||
Don Quicho τ de la" Μ ancha.
|
j*5
|
||||||
daer na de bloedige punt, die by fíjn fchouders wederom uyt
tjuam , gevolgt van de ^eheele helft van het geweer, blijvende ib leggen gewentelt in fíjn' bloet, doorfbeeken met fíjn eygen ge- weer. Sijn vrienden en bekenden'liepen terftont toe, om hem te helpen,hartelijk beklagende fijnongeluck; en Don Quichot me- de ftijgende van fíjn paert, ging toe; en vatte hem in fijn armen, en vond hem noch niet verfcheyden. Men wilde hem het geneer uyt trecken: doch den Paftoor, die tegenwoordig was, vêrftontf fulks niet voor en al eer hy fich gebiecht had ; alfohet uyttrec-* ken, en den geeft te geven,een oogenblik fou zijn. Maer Bafílio, een weynig tot fích komende, fey met een klaeglijcke ftem : In- dien gy my noch, q wreede Quiteria, in dit uytterfte oogenblik de handt als uw Bruydegom wilt geven , fou ik mijn dood voor welbefteedtachten, alsickmaerdeuwemagfterven. Den Pa- ftoor fulcks hoorende, veimaende hem tedenckenmeeropdc welftand van fíjn ziel, als op het genoegen van fíjn lichaem ; fíjn- de het ver beter, dat hy God om vergiffenis bad wegens fíjn fon- den, en wanhoopig voornemen: daer Bafib'oop antwoordë , dat hy in geender manieren fig biechten fou,voor en al eer hem Qui- teria de handt in trouw gegeven had , alfoo hem het fel ve alleen kracht koft geven om fíjn biecht te voldoen.Don Quichot,fuJks hoorende, fey overluy t, dat het wettig was het geen Bafílio ver - focht; en dat den Heer Camacho alfoo wel mocht vereert zijn, ontfangende fíjn Quiteriaals een weduwe van den braven Bafílio, dan of fe ongetrouwt was; hier fchort niet meer als een jawoort te geven, fonder ander gevolg,'alfoo het bruyloftsbedt van defen elkndigen het graf fal fijn. Al dit hoorde Camacho aen, en bleef daer over outftelt en verbaeft, onièeker wat te doen ofte laten. Maer het veribek en het bidden van de vrienden "van Bafílio was ioodanig, hem fmeekende dat hem Quiteria dit uy terftei genoe- gen mocht doen, alfoo fijn ziel toch andeffins met geen ruft fou konnen verfcheyden., dat hy eyndeli jk dacr door bewogen wierc te leggen , dat, indien Quiteria fulks geliefde te doen, h y daer mede te vreden was, alfoo het maer ibu dienen om voor een oogenblick tijdts fíjn verlangen op te houden. Daer op maeckte fich een yeder by Quiteria j; den een met bidden , den ander met iHieeken, om haer te bewegen: maer fy,toonende fích harder al? een marmeren beeldt", en dat fe noch koft noch mocht, wilde hun begeerte niet toeftaen: doch den Paftoor hae.r-vermanende haeft re maeken, om de ziel te behouden, alfoo den armen Ba- Wio alreedts de doodt op de lippen had, liet fe fich eyudelijk.bie/ (h }■) ; wegen
|
|||||||
I24 Twude Deel van
wegen, en ging alfoo, fonder een woort te antwoorden, in
liet aéniien droevig en mifnoegt, ter plaetfe daer Bafilio lag, hebbende de oogen gedraey t, en met een korten adem de naem. van Quiteria tuflehen fíjn tanden mompelende, houdende een manier van fterven als een blinde Heyden, en niet als een Chri- flen. Syby hem komende, boog fich met haerknyen ter aerde, en eyfehte hem met teeckens, niet met woorden, de handt. Bafilio, openende fíjn oogen , en haer aendachtelick aenfiende, iey: O Quiteña, gy komt wel in tijdts met uw barmhertigheyt, wanneer de Cche dienen fal als een fwaerdt om my het leven te verkorten , niet foo veel machts hebbende om die glory te genie- ten , noch de pijn op te houden, die fo geweldig aenwaft, 'en my alreedts de droeve fchaduw des doodts voor oogen ftelt. Het teen ick u bidden wil» o doodelicke fterre ! ís dat de hand, wel-
e gy van my eyfcht, en die g/ my geven fult, niet fy by manie- re van hortelijcke beleeftheyt, om my op nieuw te bedriegen, maer dat gy fe my geeft volgens uweygeneenonbedwongene wille,als uw wettigen en eygen bruydegom, alfoo het geen reden is, dat gy my in defe gelegeinheyt in myn uy tterfte fout bedrie- gen , of veynferyen gebruyeken , daer ik foo open met u gegaén heo. Onder defe redenen viel hy gelijck als van fich fel ven , in voegen dat al de tegenwoordigen meenden , dat hy yeder keer de ziel ma fich fou genomen hebben, Quiteria, Vol eerbaerheyt en khaemte, nemende de rechter hand van Bafilio in de hare, feyde tot hem: Geen dwang is machtig om myn wil te dwingen ; en daeromme met fuik een vrye wil als ick heb, geef ik u tegen- woordig de hand als myn bruydegom , en ontfang ook in fulker voegen de uwe , indien gy fe my ook vry willig geeft, fonder dat uw genegentheyt door defe ellende geweert of wéggenonren wort. Icícgeef feu, antwoorde Bafilio, noch oiitftelt noch ver- andert, maer met fulck een fivy ver verftandr als het den Hemel geheft my te geven ; en alfo geef ik my, en houde my voor uwen bruydegom. En ik my.vooi: uwbruyt,antwoorde Quiteria : dat men u nu uyt mijn armen in uw graf voére.Na dat defen jongman fofeer gewond cis, praethy al veel, fey Sanche : ondertufTchen het was goet,dat men hem fíjn ziel befbrgde; want na my dunkt, hy heeft de ziel meer op de tong als op fíjn lippen. Zyndenu dan op defe wijfe Bafilio en Quiteria met dehatideirineengcvloch- ren,gaf hen den Paftoor,niet fonder tranen,defegening;biddende den Hemel, de ziele van defen korten bruydegom goede ruft te verkenen: welcke in tegendeel foo haeftde ftgening niet geno- |
|||||||
ten
|
|||||||
Don QjJiGHOT dek MancHa. 125-
ten had, of hyfprong met een vlugge vaerdigheyt op fíjn voeten,
en met een wonderlicke kloeckmoedicheyttrock den degen uyt het lichaem. Al de omftanders bleven verbaeft ftaen kijcken; ch fommige, die eenvoudiger als nieuwsgierig waren .bcgoften ter- ilont te roepen , Miraeckel,MiraeckeÍ, Maer Bafilio antwoorder Geen Miraekel, maer Loosheydt, Loosheydt. De Paftoor,ten alderhoogften ver fch rikt, liep jnet bey fijnhanden toe, om de wonde te betaften, en bevont als doe, dat den degen niet door het vleefch en ribben van Bafilio was doorgegaen ,?maer wel door een yfere pijp vol bloedts , die hy daer vaft gemaeckt had , liet bloedt foodanig toegemaeckt zijnde, dat het niet ftorten koft. Korte- lick, de Paftoor en Camacho, met al de omftanders, bevon- den ficb leelick uytgeftreken De Bruyt toonde geen groot mis- noegen over defèn handel: ja hoorende fommige feggen , dat dat houwelick, als gefchiedt door bedrog, van geender waerde was , antwoorde fy, dat fy het felve van nieuws beveiligde ; waer door fealtemael oordeelden, dat het alles met haereygen toeftem- men was toegegaen. Door al het welck Camacho en de fijnen fich foodanig ontftelden, dat fede wraeck aen hun handen be- veelende,teritondt een goed deel bloote degens voor de oogen de- den Akkeren , en Bafilio op den hals quamen;tot wiens voorftant terftondt omtrent foo veel andere voor den dag gehaelt wierden: en Don Quichot mede, ftellende fich voor aen, met fijn fchilt aen fijn arm, en dejante gevelt, maekteftracks ruym baen. Sanche, die fijn leven geen vermaekin fuik kortswijl fchepte, begaf fig na de koeken, daer hy hetfehuympje van daen gehaelt had', oordee- len het hier als een gewijde plaets voor hem te zijn. Don Qui- chot ondertufTchen riep luyd en leelick: Houdt op , ghy Hee- ren, houdt op, het is geen reden dat gy wraeck neemt over het ongelijck dat de liefde gedaen heeft; want de liefde en den oorlog zijn een en het felve: en alfoo gelijck het in den oorlog geoorloit is fijn vyandt met liften en lagen te bedriegen ,. alfoo i's het oock in de handeling der liefde, om te komen tot het eyndé daer men «a tracht, behoudens dat de felve niet ftrecken tot vermindering van de beminde faeck. Quiteria behoorde Bafilio, en Bafilio Quiteria, door een gerechtig beftierdes Hemels. Camacho is rijck genoeg, en fal wel middel vinden om fíjn begeerten van el- ders te voldoen.Bafilio heeft niet anders als dit fcháepken/t welk men hem niet te ontnemen heefc, en alfo te icheyden het paer dat Godt heeft te famen gevoègt; en hy > die her felve het eerfte fal oeftacn, makereeckeningdoor de punt van defe lancee tepáíTee- ren,
|
||||
126 -■; Tweede Deel van
ren.Met defè woorden,ib krachtelijck voortgebragt>verichrickte
hy ie al die daer tegenwoordigh waren, en hem niet kenden. En foodanig was daer en boven de fpijt,wegens defe fnoode treek van Quirera, in het hart van Camacho, dat fijn liefde als in een doodelijcken haetveranderde ; waertoe niet weynig hielp het vermanen van den Paftoor , dat een wijs en verfrandig man was: in voegen hy met die van fijnen aenhang fich te vrede ftelden > fteeckende hun twaerden weder in de fchee, befchuldigende een yeder meer de lichtheydt van Quiteria, als de loosneydt νζύ. Bafilio. Gamacho ley by fich felven over, dat, by aldien Quiteria Bafilio gemint had, ongetrouwt zijnde, fy het fel ve, getrouwe zijnde, niet fou nagelaten hebben; en dat hy derhalven den Hemel meer had te bedancken, fulck een huyspeft van hem wee- rende,als hem tot een vrouw gevende. Camacho,en die van fijnen aenhang aldus te vrede zijnde, fielden fich de anderen oock geruft :maer den rijeken Cárriácho, om te betoon en dat hem defaeckniet eens aén de kouwe kleeren ging, wilde evenwel dat de feefl fijn voortgang hebben fou, gelijck of hy iirder daet getrouwt was geweeft»· Doch noch Bafilio, noch fijn Bruyt wil" den daer tegenwoordigh zijn ; maer begaven fich na hethuys '■'· van Bafilio: hebbende alhier den begaefden armen foo wel die
hem volghden , als den rijeken had die hem verleiden. Sy na- , men Don Qiiichot oock met hen , achtende hem vooreen dap-
isef man, met hair op de borfl, en die bloedt in fijn ooren
rad.. Sanche alleen kofi: men Í00 qualick van die plaets krij- gen, als een feugh voor by een appelmandt,, daerhy gaern de feefl uytgehardt hád, die tot aen den nacht duurde ; en daerom volghde hy fíjn Heer vol moeyelickheyt en fwaermoedigheyt, die'met den trop van Bafilio ging: en alfqmoefl hy de vlèefch- potten vaji iEgypten verlaten, alhoewel fíjn hart daer by bleef; brengende hem het genoten en by na verteerde fehüympje gefla- dic in gedachten deheerlijckegloryen overvlóetvan het ver- laten gpet. Hy volgde dan fónder vreucht, hoewel oock fon- der honger , de voerftappen van Ronzinant. ~~7 ~Het. XX tl· HoofÜ-fhick.
f er handelene f de groóte Avmtuur <van het Hol van Monte Sinosyge- luck'glick door Don %u ι ¿hotten eynae gebracht, Μ En deed Don Quichot alle moogelicke eer en beleeft ont-
hael, daer toe bewogen door de genegenthey t, welke hy betoont had in het voorftaen van de faeck van Bafilio, houdende
hem
|
|||||||
I
|
|||||||
Όοη Quichot déla Mancha. 127
hem niet minder als voor een Cid in de wapenen, en een Cicero in welfpreekentheyt. De goede Sanche verheugde fich drie da- oen , ten koften van de nieuwgetrouwden; gedurende de welke men ook verftont, datQuiteriavandevoorverhaeldeloösheyt van Bafilio geen kennis eri had gehad, maer dat het alleen fijn be- drijf was geweefl : wel is waer, dat hy fijn gedagten aen eenigen van fijn vrienden had ontdekt, op datfe hem in tijden ván noot de hant mogten bieden, en het bedroch flijven. Men heeft geen be- droch te noemen,antwoOide Don Quichotdaer op,'t geen ftrekt tot een eerlijk eynde: vorders, gelijk de liefde geen beter eynde kan hebben, als dat van het houwelijk, alfoo heeft ie oock geen meerder vyant,als de honger en armoede;en daerom fou ik raden aen den goeden Bafilio , van nu voortaen fijn oude oeffemngen achter te laten, die hem wel eenigen roem,maer geen geit geven, en dat hy fou beftaen fijn handen uyt te fteeken>oni fijn huys eer- lijk voor te ftaen door betamelijke middelen, die de voorfigtigen noyt ontbreeken. Den eerlijken armen heeft een koitelijkpant wanneer hy een fchoone vrouw heeft; en een fchoone vrouw, die een armen man heeft, en evenwel eerbaer biijft, is waert mee lauwrieren gekroont te worden: want wat is 'er aentreckelijker als de fchoouhey t, en wat lichter te verleyden als de armoede ? . En derhalve-n, die, niettegenfbaende defè hinderpael,de loop van de renbaen volvoert , verdient dubbelt gekroont te worden. Het is geweeft, mijn goede Bafilio, het gevoelen van ick weet niet wat wijlen man, dat 'er maer een goede vrouw in de werek is; en daerom ried hy een yeder,te denken dat hy fe had,en alfoo fou elk te vreden zijn. Ick ben niet getrouwt, en tot defen tijt toe heb ick noch geen gedachten om te trouwen: maer evenwel durf ik wel raed geven aen anderen, hoe en wat voor een vrouw te foecken. Voor eerft fou ick hem raden, dat hy meer hoorde na een goet gerucht, als fag na groóte middelen; want dit ge- rucht verkrijgt de goede vrouw , niet alleen om datfe goet is, maer ook om dat fe goet in al haer hafidel en wandel is-.want daer is geen groter yyand van der vrouwen goeden naem,dan de groó- te vryheyt van openbare uytgelatenhejt, als meer fchadende fèlf dan heymelijke öntuchtigheyt. Hebt gy een goede vrouw biu- nen uw deur, het fal u ligt fijn de fel ve te bewaren, en cok te ver- betereiv.maer hebt gy een-quade,fult gy veel moeyten hebben om haer te verbeteren ;want het is een grooten weg te komen van het eene uytterfte tot het ander: ík feg niet, dat fiet onmooglijk is, _. maer ik houd het yoor een fware faek. Sanche hoorde dit al te ■ mael ' 7 . .*
|
||||
128 Tweede Deel van
mael aén, en fey by fich fel -/en: wanneer ik een íaek ípreekj daer
merg in is, feydt Mijn Heer alcijdt, dat ickop de ftoel behoor te klimmen , en door de werelt te gaen, om te preken; en ik ièg wederom van hem > dat, als hy begint met fíjn fpreuken voor den dag te komen, dat hy niet eenen ftoel, maer wel tien behoorde te beklimmen, en te preken dat hy fwart won:de drommel moet dien verbruften dolenden Ridder niet willen , waer haelt het de keerel al van daen : ik meende, dat hy hem maer op de dolende Riddery verflondt, maer de fchelm is over al tuys.Dit docht San- che foo hardt,dat men het hooren koft; waer over fíjn Heer hem vraegde, wat hy al lag te preutelen ? Ik fcg niet, noch ick en preutel niet, antwoorde Sanche, maer ik ièg alleen by mijn felf,' dat ick wel wou, dat ik al die dingen geweten had, eer ik getrouwt had ; en daerom mag ik nu wel feggen : Het is te Iaet¿ ley deexter, en fy had de bout in 't gat. Is dan uw Tereíá foo quaer? vraegde Don Quichot. Sy is foo heel quaet niet, en ook foo heel goct niet, antwoorde Sanche, alrijt fy is fo goet niet,als ik wel wenfchen fou. Gy doet feer qualick , fey Don Quichot ¿ dat gy qualick van uw vrou fprcekt, dewijl fe de moeder van uw kinderen is. Wy blijven malkaer niet fchuldig, antwoorde San- che , fy gaept niet of fy fpreekt quaedt van my, vöornamentlik als fe boos is, want dan is fellimmer as de drommel. Kortelijk, drie dagen bleef Don Quichot aldaer ftil, fijnde met fíjn Sanche gedient en onthaeltalskleyne koninckjes. Eyndelijk verfocht de Ridder aen den handigen Licentiaet, dat hy hem geliefde een leytsman te beichicken, om hem te leyden tot het Hol van Mon- teSinos, alfoo hy-groote begeerte hadom daer in te klimmen, eri metoogentefien, ofde wonderlijke dingen , die men daer van ■vertelt, ook waerachtig waren. Den ander beloofde hem een ■van fíjn namaegfehap, een braafSchoher,te beftellen, een die het grootile vermaek ter werelt nam in het lefen van de Boeken varí de Ridderfchap,die hem gaern tot aen de mont van het felve Hol fou brengen , én ook aenwijfen die Meyren van Ruydera, bekent niet alleen door Mancha,maer felf door geheel Spanjen;feggende ' Torders, dat hy hem fijn geiêlfchap niet wandanken fou, alio het een'gauw jongman Was, die ièlf boeken maekte, om gedrukt, en "aen Princen opgeoffert te werden. Eyndelik, defe Scholier komt voor den dag,met een hupfehen efel, bedekt over de zaai met een hairen kleet. Sanche zadelde Ronzinant en fíjn Graeuwtje ook ·, •veríag fíjn broodtfak wel, die verfelt was met die van den Scho- lier, die mede niet qaalik voorfien Was; en fich Gode beveelen- , de,
|
|||||
y
|
|||||
Von Qutchot déla Mancha. -127
de, namen hun affcheyt, en kofen den naeftcn weg ná dat ver- maerde Hol van Monee Sinos. Onderwegen vraegde Don Qui- choc aen den Student, waer fijn oefFening en fijnftudiein be, flondt ? daer den ander op antwoorde , dar hy een Humanift, en fijn oefFening boecken tefchryvenwas, om gedrukt te worden » daer hy groot voordeel, en de gemeente geen klcyn vermaek uyt ttock. Van deeféwas 'er een genoemt,hec Boeck va?j de Levreyen, daer hy vyf honden en drie livreyen met hun byfondere verwen in Mores, of finipreucken en teeckenen,haduyrgebeeldr, daer een yder mocht uyt nemen wat hem geliefde', van hoofiche Ridders en diergeh jcken , by tyden van feeft of anderfins, ibnder by dees en geen tegaen bedelen , of hun hooft te breken: want daer wa- render voor de jaloerfchen, voor de verachten , de vergeteneri, de afwefenden, enz. elck na fijn aert, die daer foo wel op paften als Harmen op fijn fluyr. Ik heb nog een Boek gefchreven,vervolgde den Student, 't welk ik den Spaenfchen Metamorphefa ofOvimus noem , van een nieuwe en feltiame vont, alio ik Nafo naevolgen- de,fpotsgewys de Giralda van Sivilien voor den dag breng,als ook den Engel van de Madalene, het Riet van Vecinguera van Cordo- va,de Stieren van Gniiando, de Sierra of het Gebergte Morena,de FonteynenvandeLagannos, het Voetbadt van Madrid, niet ver- getende de Luys , en de vergulde Buys, en fo voort, en alles mee hún aenwyfingenjveranderingen,en overfettingen, in voegen hec felve den menlchen.grote verwonderinge en aengenaemheyt toe- brengt. Noch heb ik een ander Boek, 't geen ik noem Byvaegfelo^ Petydorus Vtriilius, 't welck handelt van de vinding der dingen, daer voornamentlik groóte geleertheyt in gepleegt is, ter ooriaek vanveele trefFelicke dingen, die van Polydorus nagelaten zijn > welke ik idaerby voeg, en met een bequame ftyl verhandel, na- mentlick onder anderen , wie de eerfte geweeft is die met iinc- kingenindewefeltgequeltisgeWeeft, ende eerfte die het Un- guentum Napolicanmn, voor de pocken gebruyekt heeft 5 alle welcke dingen met meer als vyf-en-twintighvericheyde Schry- vers bevefticht worden: en daer by mag men oordeelen , hoe- danig dit werek is, en wat voordeel het ièlve aen de werclt "gevenheeft. Sanche, die vaft gauw roeluyfterde, koftopk "iet laten te vragen: Segt my toch, Heer, foo geeft u den Hemel go?r geluk in het drucken van uw Boeken , oigy my oock foudt konnen feggen, dewyl gy het toch alles weet,wie de eerfte ge- weeft is die fich het hooft gekraeut heeft?ik,vqor my,gelooft,dat net onfen eerften Yadei Adam is geweeft. Daer Yakniet aen te twyf-
|
||||
. Χ3°, Ttpcede Deel van
twyÖelén i antwoorde den ander: want deWyl Adam den cerften
meních is geweeft, en,gelijck alle andere menfchen,een hooft,en hair daer op heeft gehad , ishy oockde eerfte geweeft, die fíjn hoofc gekrabt heefr. Dat geloof ick oock, zey Sanche: maer evenwel moec ik noch wat.vragen. 'Wie is doch den cerften buytelaer geweeft? In der waerhéyt>mijn vriendt, antwoorde den Student, daer fou ick u tegenwoordig geen naeckte verkla- ring van konnen doen, alio ick daerna fou moeten leien: maer als ick weder by niyn boecken ben, fal ick u daer wel goede on- derrechting opdoen. Ensck, fey Sanche, fal u dat wel fondee moeyte feggen: dat is Luycefaer geweeft, wanneer hyuyt den Hemel geworpen wierdt,en al buytelende tot in den afgrond viel; Ghy hebt gelijck, antwoorde den Boeckmaeker. Maer Don Quichot fey daer op tegens Sanche : Die vrage en die antwoordt, Sanche, komen uyt uwenkoockerniet, gy hebtfevoorfeecker van den een of van den ander gehoort.Swygt doch ftil, Heer¿ her- vatte Sanche, want ick feghu inwaerheydt, begin ick eens te vragen en te antwoorden, ik fchey'er niet uyt voor morgen och- rent: want om fotte vragen en gecke antwoorden te doen, hoef ick mijn bueren niet te moeijen. Ghy hebt meer geiproocken, Sanche, antwoorde Don Quichot als ghy weet: want daer zijn- dér veel die al de weer van de werelt doen, om dingen te weten ι die, als fy ie vaft hebben, geen duyt waerdig zijn. Met defe en diergeiijeke iltiaecklicke redenen brachten ièdieil dag door, en cju'amen met den avondt in een kleyn dorp, daer den Scholier te^ -gens Don Quichot ièy, dat vari daer tot aen het Hol niet meer als twee mylenweegs waren; en indien hy van meening was daer ín te gaen , moft hy iïch noodwendig van goede ftcreke koorden vooriien. Don Quichot antwoorde "7 dathy de grondt daer van fíen moft, al fou hy dalen tot in den argrondt toe; en al ibo koch- ten iè omtrent de hondert vademen touws, eli cjuamen daer mede des anderen daegs oni en by twee uuren na de middag by het Hol. Sy vonden den ingang wydt en breedt genoeg, maerfoö dicht mec doornen, wilde vygen, en ander gewas begroeyt, dat men geenen ingang iïen koft. Terftont fteeg Sanche , Don Quichot, en den Student af, die met hun twee Don Quichot wel vaft bonden ; en terwyl fe daer mede beiïg waren , íey Sanche te- gens fijn Heer :.Siet wel toe, Heer, wat gy doet, dat gy úniet levendig laet begraven, of in een gat fínckc daer gy ongehavent uytkomt. Houdt gy uw mondt, antwoorde Don Quichot, en bindt maer vaftj want fulckc en diergelycke dingen, Sanche mijn . . vrienCi |
||||
Don QjuricHoT de la 3VÍ ancöa' ¿31
Vríerit > zijn alleen vóór my bewaert. Den ander fey ook regens
Don Quichotjdat hy tog wel toe'fíen,eri met hohdcrt oógen alles waernemen fou, wat daer binnen te fíen wás: want het mochten ililke dingen zijn,dat hy fe niedè in fijD Transformatie of Veran- dering fou ftellén. Laet gy dies aengaende onfen Heer maer be,- gaen, hy fal 't u Wel klaren, vervolgde Sanche Panc,e , en met de·* ie woorden had hy het touw wel rer degen vaft: gëmaeckt, nien boven op het harnas, maer daar onder op de wapen-rock. Wy hebben heel onvoorfichtig gedaen, fey Don Quichot, datwy geen belleken meegebracht nebben , omdatbenerTensmyacndc koorde vaft te binden,tên eynde daer rrieê te klinken,ën te kennen te geven, dat ik noch leef, en nëderdael. Maer dewijl fulks nu te laet is, in 's Heeren naem ; en daer mede vallende op fíjn knien» deed hy een gebed by fích felven, biddende den Heer, hem in het aenvangen van defe gevaerüjke avontuur (fo het fcheen) te willeii byftaan. Daernafcyhyoverluyt: O Vroaw vanmijn handelin·* gen en bewegingen ί δ doorluchtige en ongeluckige Dulcinea van Tobofo I indien het mooglijk is, dar mijn gebeden tot uwe ooren komen, fo bid ik u door uw ongehoorde ichoonheyt, my nu, dewijl ik ie foo hoodig heb,uw gunic en byftaiit niet te wey-] Seren. Ick ga my felven werpen, verdrinken , ën begraven in defen tegetiwoordigen afgront, alleen op dat de werelt bekennen mag, dat, indienghy my begunftigt> geenfaekmyönmoog-· > Üjk is. En dit gefegt hebbende, begeeft hy fích ná het Hol, eii fag, dat'er geen Kans was om in te komen, 't en zy met enkel gc- welt, enmetafhouwenvandetacken^ en daer óver flaendcde hantaen fíjn geweer, begoft hy onder de groente te flaen en te fchermen,mác;kende fuik een gerucht, dat'er een groóte menigte kloeke Radens en Kraeyen uy t qitameh gcvlogen,en dat niét fuik een gewelt tegens Don Quichot aen,<kthy 'et van ter aerde viel; En indien hy fo wél een Vogel-bedieder, als èeh goët Cátholijk¿, was geweëii, hy fou dit voor eën quaet teeken genorricn, en fich Μ wel driemaal bedacht hebben, eer hy fích in fuik een gèvaerlijc- ke pláets gefteecken had. EyhdeUjk, hy fláet wèderotfi op, en . fiende dat'er geen meer te vöorfchijn quamen '■, noch ook eenige anderen als uylen en diergelijkeii; die der áí meé ónder waren» gaven hem Sanche én den Student bot, en lieten hein foo neder- lackén in Het Hol, gevende hem Sanche dèri fegéri, en maekéndê meer als duyfent kruyfen over hem', met dcCc woorden: Gaet tèt · goeder uuren, eer en (cnumpje vari de Riddèrfchap,dat wy u we- «ier in het licht des levens te vöorfchijn mogen fien komen > ion- (i) der
|
||||
132 Tweede Deel van
'der begraven te blijven ia defe diepe duyfternis, diegy foeckt.
Bykans de felve wenfchfprak den Student over hem,eh daar meê ' daelde Don Quichot naer onde*r,roe'pende, dat fe hem al bot fou-
deh geven, en noch wat meer, eniioch wat meer, gelijckfeal deden *, en dit duurde foo lang, tot dat fe hem niet meer hooren, noch oock geen bot meer geven konden , alfoo al de hondert va- dem touw al uyrgevyert was: waer over fy van gevoelen waren, dat fe weer fouden ophalen, alfoo fe niet meer koften vieren.- E- venwel hielden fe fich ÍK1 omtrent een halfuur lang, ten eynde van welken tijt fy het rouw weder begoften na fich te halen, fon- dor dat fe'r eenig gewicht aen voelden , ten tceken , gelijkfe fich fel ven inbeelden, dat Don Quichot daer binnen was gebleven 5 en Sanche het felve voor vaft houdende, begoil heel bitterlijk te fchrcyen , en trok hand voor hand, foo vaerdig als hy koft, de koort nae hem, om uyt den droom te geraeken: maer als fe om- trent tachtig vadem daer uyt hadden , voelden fe gewicht, daer fe ten hoogften in verblijtwaren. Eyndelijk, na lang trecken, fagen fe Don Quichot daer aen hangen ; waer over Sanche be- goft re roepen: Wellekom,weliekom,Mijn Heer Don Quichot, wy y reefden al, dat gy daer voor het gelag fout gebleven hebben. T/laer Don Quichot antwoorde niet een woon ¡ en als fe hem ge- heel uyt hadden , fagen fe, dat hy de oogen toe had , gelijk of hy iliep , en daerom leyden fe hem op de aerd neer, en maekten het touw los» fonder dat hy evenwel wacker wiert: maer foo lang rolden en wentelden fe hem om en wederom , dat hy na een goe- de wijl wacker wiert, met fulke mijnen, gelijk fe toonen die uyt een diepen flaep opgewekt worden,fiendeaen alle fijden foo ver- baeft als hy mogt. Èyndclijk feyd' hy defe woorden: Den Hemel wil het u vergeven'mijn vrienden, dat gymy berooft hebt van het alderfoetfte leven , dat oyt menfeh gefmaekt heeft; en in der daet, nu fie ik, dat al de dingen van dit leven gelijk een fchaduw of droom vergaen. O on.geluckige Monte Sinos 1 ö fwaerlijk ge- wonde DurandarteloongeluckigeBelermafóbeklaeglijke Gua- diana ! en gy andere ongeluckige kinderen van Ruydera, die in uw waterftroomen toont,hoe veel tranen uyt uw fchoone oogen fpringen. De Scholier en Sanche hoorden defe woorden van Don Quicnot al aen, diedeièlveuytfprack met de meefte weedom en droef heyt van de weteit. Sy baden hem, dat hy fich een weynig klaerder wilde doen verftaen, en vorder ièggen, wat hy in de duyfterheyt der helle gefien had. Helnbemt gy het, fey Don Quichot, gy fult terftond hooren, dat het dien naem niet ", " yer-
|
||||
Όοη Qxí ι c η ο Τ vde Ia Μ α ν c Η a . 133
verdient: maet hybegeerdeeerfteen weyníg teeéten Valíbo hy
grooten honger had. Sy ipreyden het kJéet van den Scholier op de aerd in de groente,en liepen om voorraec nac de bröotfacken j en voegende nch alle drie in een vreedíame ïaianier by een, hiel- den fe hun achternoenmael, en avontmaeí te gelijk. Het eeteil ëyndelijk weder weggenomen zijnde» fey Don Quichot: Hoorc nntoe, mijnkihders, waticküfeggenfal. |
||||||
Hec XXIII. Hooftituck. ;
Van de wonderlijke gingen., die Don Qu/Sot vertelde in het Hol van
Monte Sinos\gefien te hebben; ^soelcke wonderbaerlyikhiyt , en onwojrhlijkheydt, niaekt, datmendefe Avontuur voor dpocrijf houdt. ,'■..·. Η Et mocht omtrent de kloek vier uuren na den middag zijn,
wanneer de Son íichfoetéíijk achter eenige lichte woleken ¿ing verbergen, om aen Don Quichot pláets te geven tot fijne Wonderen aen deiè erentfefte toehoorders te verhalen, wegens 't geen hy in het Hol van Monte Sinos geiïen had, beginnende ia defer voegen. Omtrent twáelf of veertien roeden diepte in dit Hol iïét raen
aen de rechterhand een holligheyt, fo groot dat 'er omttent een kar met een paèrt fóu konnen in rijden. Daer komt een kleyn weynigje ligts in van een gat,dat daer van verre op fiet,fijnde bo- vènopdeaerde. Defeholteendeferuymtefagick,tertijtalsik nu alreets vermoeyt van het hangen,en dit neder facken,ibnder te weten waer i voor my nam daer een weynigje in te gaen ruften, roepende foo hart als ick koft, dát gy geen meer bot geven eri fout, tot dat ik het u fey 5 doch gy moet my niet gehoort heb- ben : maer gy lieden liet al meer en meer facken; yrék touw ik al bymy vergaderde, en maekende daer een fchijf van > ging'er. boven op fitten,vol gedachten wat ik doen of laten fou,oype be- neden komen,alfoo der niemant wasdie my koft ophoulpi. £11 Zijnde in defe bekommernis, ernam my een diepen flaep aen; en weer ontwaekt zijnde, vond ik my, fonder te weten hoe of wat, in het midden vaneen feer aengendme en lieflijckc beemd, ibo fchoon als de natuur fou konnèn of mogen voortbrengen, ofye- mants verftant bedenken. Ik opende mijn oogen, veegde fe af,en iag,da,t ik niet en fliep,maer wel ter degen wacker was.Evenwel ^fte ik my' fel ven aen het hooft, en aen de borft,of het ook wel Waer, en of ik de Myt ook al was, of eenig ander ipook: macr |
||||||
1^4 Τ wede Deel van
het gevoelen, en de redelijcke kennis en wetenfchap die ick 'm,
my bevond, verfcekerden my vandegeheele waerheyt. Ter- itond vertoonde fich aen mijn geficht een uytiteekend koilelijck Paleys , wiens muuren en wanden waren van doorluchtig koile- lijck kryílal gemaeckt; en openende iich daer in twee groóte poorten ,.fag ik uyr de ielven een oud defcigrnan tot my komen, gekkedt met een geblomdenzy-damaften nachtrock, die hem rot de aerde toe hing.· Om den middel hadby eeniluyervan groene fy , en een Milaenfche bonnet op het hooft. Dcfnee- wittebaertquam hem rot onder den riem. Hy had geen wape- nen by fich5 maer alleen een Paternoiler in de harid,van de welke yeder knoop foo groot was als een ockernoot, en de tiende ge- lijk een gemeen Vogelilruysey. Sijn gelaet, fijn gang, fijn deicigheyt, en fijn voortreffelijke tegenwoordigheyt j yeder voor iich, enaltefamen, hielden my inde grootfte en meeile verwondering der werelt. Hy komr by my , en het eerile dat hy deed was, my vriendelijck en lieflijck te omhelfen, en daer op tefeggen: Het is nu langen rijdt, ó dappere Don Quichot de la Mancna,dat wy,in defe eenfaemhey tbetoovert fijnde,uw komft met verlangen gewacht hebben , op dat gy aen de werelt moogc te kennen geven het geen befloten is in de diepte, daer gy u in be- geven hebt, genaemt het Hol van Monte Sinos, een daed ailee- iiig voor uw onverwinnelijke boril bewaert. Komt met my, alderdoorlijchtige Ridder, ik fal u toonen de wonderheden, die in dat voortreffelick Slot beÜoten zijn , daer ick bewaerder van ben: want ick ben dien Monte Sinos, daer het Hol fijn naem van heefr. Soo haeffc als hy my feyde, dat hy die man was, vraegde ick hem , of die dingen, die men daer boven op de aerde van hem fey , ook waerachtig waren 7 dat hy met een dagge fijnen vriend Durandarte het hart uy t den bdefem had gehaelt,en aen de Jonk- vrouw Belerma gegeven , gelijk hy op het oogcnblick van fijn fierven bevolen had > Hy antwoorde my,dat het alles waar was, behalven alleen van de dag, alfo het geen dag en was, maer een ponjaert, fo fcherp als een fcheermes. Het fal voorfeeker een van diewèfen, fey Sanche, die tot Sivilienby Ramonde Hozes, in 't Anker, gernaekt worden ·, want die fijn foo fcharp als naeldcn. Ick weet niet, waer fe gernaekt was, antwoorde Don Quichot, maer dat weet ick evenwel, dat fe by Ramon Hozes niet kan ge- rnaekt zijn; want doe dat werek van Ronce val gebeurde, was Ramon nóch niet geboren, noch geen drie honden jaer dáer na: evenwel daer is vorders niet aen gelegen. Soo is het ook, ■·-.'.'., '* .'*'■■' 2cy
|
|||
Don Quichot de kMANCHA.' ^ 13«
zey den Student, gelieft maer voort tegaen , alfoo ick'er het meefte vermaek ter werckin fchep. Gelijck ick ook doe in hec vertellen, antwoorde Don Quichot, en foo feg ik ook, dat dcu cerwaerden Monte Sinos my bracht in het Paleys van kriftal, daer iú een lage zael, die heel van aliebafter was, een Graf ftond van marmerfteen , op een wonderlijke wijfe gewrocht, daer een Ridder op lag, foo lang als hy was, niet van koper, noch van marmer, noch van jafpis, gelijck men fe op ander graven vind, maer van fuy ver vleefch en bloedt. Hy had de rechterhandt. (die eenigfins ruyg van hair, en zenuachtig was", toe teeckeñ van groóte kracht,) opdeflinckerborftgeíeydt; en Monte Sinos , eer ick hem yets vraegde , fey my · Dit is mijn vrient Duran- darte ,blom en fpicgel van de Ridderschap , foo in liefde alsdap- perheyt, van fijn tijde. Men houdt hem hier betoovert, gelijk men my betoovert houdt, en verfcheyde anderen, en dat door de kond van dien FranfchenToovenaer Merlin, diefefeggen dat een foon van den Duyvel is ; en het geen ick'er van fegh-, is, dat hy geen foon van den Duyvel, maer nog een graed llim- mer als den Duyvel is. Niemand weer, hoe, of vvaerom , hy ons aldus betoovert heeft: maer hy fal het feggen, als de tijt fal· gekomen zijn, die niet ver af en h, gelijk ick my inbeeld. Maer het geen m y verwondering maeckt, is, dat ick foo feeker weer, als ik weet dat het nu dag is, dat Durandartein mijn armen gé- ftorven is, en dar ick hem daer na met mijn ey gen hand het hart hebuytdeborftgchaelt ·, en dat weet ick noch wel . dat het wel meer als twee pond woeg: want (gelijk de Natuurfchrijvers feg- gen) de dapperfte mannen hebben (k grootfte harten .Voorts fijn- de het felve dan in der daed alfoo, en dat dien Ridder m der daec geftorven Ís, kan ick niet verfhen , hoe hy tegenwoordig noch kermen en klagen kan, gelijk of hy in derdacd leefde. Met defe woorden begoft Durandarte met een grove ftem te klagen, feg- gende: O mijn neef Monte Sinos 1 hetlaetfte, dát ik u verfogt voor mijn doodt, was dat gy , wanneer mijn zielfou verfchey- den fijn,ofmet een pook of met een dagge mijn borft opfnijderi, mijn hart daer uy t nemen, en het felve brengen foudt dier Bcler- mawas. Montesinos, fulkshoorende, boog fich op fijn knyeil voor den elendigen Ridder , en zey met tranen in de oogen :· Ick heb , Heer Duiandatte, mijn alderlieffte Neef, ick heb, al'gedaen het geen gy my bevolen hebt, en op den felven dag van uw doodt en ons verlies u herherr, ten belten dát ik koft, uyt· de borft getrocken, fonder daer het minfte ftuckjen in re laten, ■ ,(i 3) 'rwelck
|
||||
t2g Tweede Veel van ,1;>i
' t welk ick met een doekje met kant. fchoon gemaekt heb» en ben,
daer meê te poft na Vrankrijck gelopen, naedatickueerftmdc boefem van de aerd begraven had, met foo veel tranen, dat ik er. feequamelijk mijn handen meê waflchen,en van het bloet fchoon ma\en U: en tot meerder verfekenng, pijn 4M"fcM „eb ick Ín de eerfte plaets, daer ick quam, komende uyt Ronce- ceval, uw hart met een beetje zout befprenckelt, op dat het mei ftinkeri fou als hét voor Belerma quam, de welke met u,met my, met Guadiana.uw Schiltknaep, de vrouw Ruydera, en haer feven Dochters, én twee van haer Nichten, en veele andere vrienden er» bekenden.alhierdoorMerlinbetoovertfijn;enalhoewel der meer als viif honden jaren federt zijn verftreeken, is 'er evenwel nocr*
niemant van ons allen geftorven: alleenig fchort 'et aen Ruydera mee haer Dochters en Nichten,welke gedurig niet anders doend? dan fchreyeruMerlin (door medelijden dat hy met haer moet ge- liad hebben) in foo veel Meyren verandert heeft, dte noch ter tijd bydemenfehen, in het lantfchap van Mancha, de Meyren van Ruydera genoemt worden.De Dochters hooren de Koningen,en de Nichten hooren de Order der Ridders van Sint Jan toe. Gua- diana,uw Schiltknaep-.beklaegende mede geduriglijk uw doot,JS ook ineen rivier verander t,dic noch na fijn naem genoemt wort ; welke fo haeft als hy boven de aerde quam , en de Son van de an- dere werelt fag, was fijn droefheyt evenwel fodanig, u verlaten- de, dat hy fich terftont weer ging werpen in het. ingewantvan de. aerde i maer evenwel, gelijk de natuur vereyfcht,, laethylich hier en daar weder fien: en eyndelijk gemeenfehap gemaekt heb- bende met de voornoemde Meyren, en verfcheyde andere Wate- icn, komt hy heerlijcktotin Portugael gelopen. Maer evenwel, waer hy gaet, of waer hy loopt, toont hy klare tekens van droet- hèyc, willende niet eens foo veel doen als yiifchen van waerdy of achting in fijn ftroom voeden, maer wel een deel bleyen, fchoe- lappers, en witvisjes,heel anders als de vergulde Taag.En dit,het oeen ick u tegenwoordig feg, mijn lief beminde Neef, heb ick u menigmael gefegt: en dewijl gy my geen antwoort geeft, beeld ick my in , dat gy my niet gelooft, of dat gy my met en hoort ·, 't welk my fuik een verdriet is, dat het geen menlch ge- loven kan. Yets nieuws moet ick u tegenwoordig evenwel feg- i!», 't welk, indien het u het hart niet verlicht, ten miniten hec feive oock nietverfwaren ial, dat is, dat gy hier nu in uw tegen- woordigheyt hebt, en foo gy uw oogen opent, fult gy fien dien booten Ridder, daer Merlin fulke wonderlijke dingen van heetc ö . voor- |
||||
Don Qjj icHóT déla Mancha! 157
voorfeyt, dien Don Quichot de la Mancha, die van nieuws, en
met meerder voordeel als in de voorgaende eeuwen, de dooiende Ridderichap, welke al lang vergeten was, weder-heeft opgewekt -t door Wiens toedoen het noch ïou konnen gefchieden, dat wy alle mochten onttoovert worden: want groóte dingen worden voor grGOte mannen altoos bewaerr.En als lulcks al niet gefchiede,ant- woorde de droevige Durandarte, met eenlage en droeve item,' alsTulks al nier gefchiede, lieve Neef, fo moeten wy evenwel feg- gen,paciency parforfe; en daer mede keerendefich een weynig na -. de ander zy^Ieef hy fo ftil leggen,fonder een woort meer te fp re- ken. Ondertuflehen hoorde men een groot gerucht van huylen en krijten,benefrens een groot gefucht en droeve klachten.Ik keerde myom,enfagdoor dèmuuren vánkriftal, dat'er door de andere^ zael een Proceflie ging van een groóte fleep ichoone Jonckvrou- wen , paer en paer', al te mael gékleet in de rouw, met tulbanden, op het hooft,nadeTurkiche manier.Agteraen quam eenVrouwv dertig van gelaet, mede in de rouw gebleet, met een wit hulfel op het hooft, ioowirenbrcetdat het de aerde raeckte. Haer tul- bant was tweemael fo groot,alsde grootfre vanden boop.Zy was wat gekamuyft , met groot neusgaten, en een wyde mout, maer roodë lippen ; en de tanden die ie al te mets liet hen,(tonden wijt #Ln een,gelijck de huyfen op Cafant, alhoewel fo wit als fneeuw. Zy had in haer handen een witien doeckmet kant, en daer in een hart, dat als Momie verdroogt was. Monte Sinos feyde my, dat al dat volk dienareffen waren vanDurandarteenBelerma, d¡e atdaer, beneffens haar Heer en Vrouw, betoovert waren,en dat de laetite,die het hart in de hant had,de Vrouw Belerma felf was, die met haer Jonckvrouwen viermael 's weecksdeien omme- gang doet, fingende, of, om beter te ieggen, huy lende het Re- quiem over den dooden Durandarte: en foo fe u een wéymg le- lijck in het ooggefchenen heeft, en niét foo fchoon als men van haer feght, dat komt by de quade nachten, en noch quader da- gen , die fe in defe betoovering uytftaet, gelijck haer diepe 00- gen, haer magere kaecken, en bleecke verw wel uytwijfen,voort komende uyr de geftadige droefheyt die fe heeft over de gedach- tenis van haren getrouwen minnaer. want foo dat niet was,nau- welijksfoufelfdefchoone Dulcinea van Tobólo by haer te pas komen,hoe vermaert dat íe oock door defe geweften, en door de hee!ewcrelt,magzijn. Dat is tot daer toe, Heer Monte-Sinos > fcydickdaer op* vervolgt gy vaft uw vertelling, want alle verge^ lijeking is hateiiik¿en daerom behoeft men de ichoone Dulcinea |
||||
.138 Tweede Deel van
by niemant te vergelijcken, fy is die fc is: en de Vrouw Belerma is
«die ie is, d^t laten wy daer. Maer Monte Sinos bad my daer op: Vergeeft my , Heer Don Quichot, miju mifdaedt, ick beken,dat ick qualijck geieght en gedaen heb: het was piy vergeten, dat ik » ick weet niet hoe, gehoon had,dat uw Genade haer Ridder was, anders foii ick my wel gewacht hebben haer ergens by te verge^ lijeken, als by den HemelfelF. Met defe voldoening, diemyde gtoote*Monte Sinos gaf, ftelde fich mijn ontfteldc nart een wey- tiigh tevreden- En ick verwonder my, antwoorde Sanche, dat uw Genade niet bet op fijn paertquam , endieti oude rampielser de lenden plat iloeg, en wackerafrofte, fondereen hait »o fijn baert te laten. Neen, Sanche, antwoorde Don Quichot, dat iou my als doe n'iet'gepaft hebben, alfoo wy al te mael reipeft en eer- biedigheyt aen de oude lieden fchuldig zijn.alhoewel fe geen Rid- ders zijn, Voort bleven wy malkander niet fehuldig in verfchey- , 'den vragen en antwoorden* Hierop ieyde eyndelijck den Scho- lier : Ick weet niet, Heer Don Quichot, hoeghy in ioo korten tijt» dien gv daer beneden geweeft zijt, ioo veel dingen gehoon» en gefien kont hebben. Hoe lang ben ick 'er dan maer geweeft ?, ■vraegde Don Quichot, Weynig meer als een uur, antwoorde San- the. Datkán niet weien , Zey de Ridder, want ,nae mijn ont- hbut, ben ick'er driemael vernacht geweeft , en heb'er alfoo drie dagen verlieten. Mijn Heer kan evenwel de waerheyt wel ieggen»antwoorde Sanche.want dewijl alle dingen daer onder by toovery gefchieden, foo fal het ook weien, dat het geen aen ons een uur dunckt te zijn, aldaer drie dagen en drie nachten geweeft ÍS, ofgefchenen heeft* Dat rnoet wefen, hervatte Don Quichot. Heeft Mijn Heer ondertuiTchen niet gegeten? vraegde de Stu- dent. Geen montvol, antWQoide Don Quichot, oock heb ick t>y mijn gedencken gantfeh geen honger gehadt. Eeten ¿e betoo- verdc lieden oock \ vraegde den ander wederom Neen fei antr woorde Don Quichot, ook gaen ie nier af j hoewel men meent, dat haer de nagels en het hair evenwel groeyt. Of íeopek wel ila- "pén ? vraegde Sanche. Neen íe, zey Dori.Quichot, tenminfteti fliep'er niemant iu al die drie dagen, en ick heboock geen oog ge- loken.,Hier fiet men dat het ipreeckwoort waer is, vervolgde Sanche :Seghrmyby wie dat gy verkeert, foo heb ick haeft üw aert geleert. Uw Genade was oqck by een volck» dat noch ilicpj noch at» nochdronck; endaerom heefthy fedaerin oock nage- vplgt: rnaervergeefthet my, MijnlHeer Don Quichot, onfe lieven Heer haelme > ick had bekans gefeyt de..... haelme, iöo ' ■■ ' ■■·- ·'"' "■ '-<-" ' ' ·" 'Ν ick |
||||||
Do» QyieHOT.déla Mancha* *39
ick van al dat uw Genade hier heeft gaen vertellen, een woort ge-
loof. Waerom niet 'vraegde den Student, of meent ghy dat u denHccrDonQuichot te voren liegen ial? lioe fou hy toch al tiëie dingen uyt fijn hooft konnen bedencken ? · lek legh niet, dat Mijn Heer liegt, antwoorde Sanche. Wat gelooft, ofwatfeght ghy dan? vraegde Don Quichot. lek geloof.antwootde Sanche, 3at die Merlin , of die Toovenaer, diedacr aldien hutspot be* toovert heeft, uw Genade, wibckieggen , al defe dingen m de mammory en in de machinacy heeft gebracht, die hy ons ver- telt heeft, en die hy noch vertellen fcl. Al dat lou wel konnen weien, Sanche, zey Don Quichot, maer evenwel is het foö niet;want ik ieg u niets,als dat ick roet mijn eygen pogen gefien, en met mijn eygen handen getart en gevoelt heb. Maer wat iout syfeggen, als ick onder de andere dingen , en het overige, dat· ick noch gefien en gehoort heb, 't geen ick u op de wegh ¡al ver- ;cllen,alfo het hier te lang ioq vallen,uog gefien heb,a s hy h« my vertoonde, drie Boerinnen, die als geyten in het veldt lagen en fprongen,welken ick ioo haeft niet gefien had, ofrk kende d ecne terftontvoor Dulcinea van Toboio , en de twee andere voor die twee Boeriunen die toe byhaer waren, gy weet wel, lek vraeg- de Monte Sinos, of hy fc wel kende ? Hy antwoorde neen , maer dat hy geloofde, dat heteenige voorname Vrouwen mollen we- feiijdiedaeroockbetoovertwarenjaliomenfeeerfl: voor weymg dagen in die beemden had gefien, endatickmydaerovermet te verwonderen had, alio der noch ontallijcke andere groóte Vrou- wen , foo van de voorgaende, als de tegenwoordige eeuwen ,s Ui verfcheyde gedaente betoovert waren i onder de wclcke ick , als ick fe fag, de Koningin Ginebra, met haer Staetjufkr Quintan- nona,kennende wiert, fchenkende den wijn aen Lancerot, doe hy uyt groot Brittannien quam. Als Sanche Pan$e fi> Heer defe din- gen hoorde feggen ,mcende hy fijn finnen te mifien, of te berftcn van lagchen ;alioo hy welwift, hoe het metdebetoovering van Dulqnea gelegen was,daer hy fel ve den too venaer'áf was geweett: en hy twijfelde un niet meer, of fijn Heer was al te mael met de kop gequeit,' en fey derhalven: Ter qüader, ter ongeluckiger, en ter rampfaltger uure is uw Genade in dat vervloekte Hol ge- daelt, gekomen in de andere werelt, en ontmoet met dien ver- bruften MonteSinos,die uw verftant op fulcken maniet bedorven heeft. Doen uw Genade daer in ging, was hy wel by fijn vcrftantr tpreeckeiide fententien en ípreeckwoordeu, lbo mcnigmael als hy fijn mond open deed; maer nu geeft hy de fotfté dingen uy t.die :>;; : e?) «n
|
||||
140 tweede Dtzl van \
een menich inde werelt bedencken kan. Om dat ick u welken»
Sanche,antwoorde Don Quichot, acht ick nvt woorden niet veel. Noch ick de jouwe, zeySanche, dat is leer om leer, voor foo veel die dingen belangt die ghygefeyt hebt, of die ghy noch feg- gen fult, foo ie niet beter .zijn als deie. Maerfegt my doch een mael, enlaet ons maets blijven \ hoeen waer door kende gy on- ie Vrouw ? en foo ghy ie geíproocken hebt, wat gai fe al tot ant- woort ? Ick kendefe, antwoorde Don Quichot, om dat fe de iel- ve kleeding aen had, die fe droeg wanneer gy ie my toonde. Ick fprack fe aen.maer fy gaf my niet een woort tot antwoord 5 want fe keerde fich om , en liep al haer beft weg, foo rad als een hinde» kalf, Ick foufe gevolge hebben, maer Monte Sinos ried het my ai, alfoo, feyde by , het al verloren moeytefou zijn, te meer ver- mits de uur vaft aenquam dat ick iou moeten vertrecken. Hy fey my oock.dat hy binnen korten tijd my fou laten weten, hoe men Belerma, en Durandarte, metaal die daer tegenwoordig waren „ weder fou konnenonttoo veren. Maer het geen my het meefte quelt, was, dat, terwijl Monte Sinos al defe dingen tegen my iey, een van de twee Gefellinnen van de ongeluckige Dulcinea aen mijn zy quam ftacn}diemet traanen in haer oogèn ftillekens tegen my fprack; Mevrouw Dulcinea van Toboïb kuil uw Genade Qotmoedelijek de handen , en verfoekt uw Genade, haer te laten wetenjhoe't al met uw gefontheyd is;en om dat ie tegenwoordig een weynig verlegen is om geit ,foo verfoeekt fe mede op uw Ge- nade, ofuw Genade haer de genade wil doen,en leenen haer op de- fe rock, die ick hier by my heb, en noch ίο goet als nieuw is, een fchelling tien of twaelf, met belofte dat ie-'t-uopherfpoedig- ilefal wedergeven. Dit gaf m y de meefte verwondering van de werelt; en keerende my na Monte Sinos, vraegde ick hem: Is het moogelijck, Heer Monte Sinos, datde betooverden vanqualiteyt oockgebreck van geit hebben! Daer hy op antwoorde: Gelooft my, Heer Don Quichot, dat dat gebreck over de gahtfche werelt is,en niemant en ipaert, tot de betooverden toe incluys; en dewijl Mevrouw Dulcinea van Tobofo u dat verfoeck doet ν en het pand _ goet is, behoort gy haer iulcks iiiet te weygeren, alioo fe onge- * twijíFelt in groóte benaeuwtheyt moet zijn. rfet pandt ial ick niet liemen, anfwoorde ick, oock ial ick haer niet konnen geven dac fy eyicht, vermits ik niet meer als vier fchellingenby my heb, die ick haer gaf, zijnde deíelve', Sanche, die ghy my 's daegs te vo- ten had gegeven.om aen den armen telangen,diemy op den weg tegen quanaen. Voorts iey dé ick tegen deie Jonekyrouw : Segc |
|||||
tcgea
|
|||||
Do« QjTiCHöT dek Manchan 141
tegen Mevrouw Dulcinea, dat rny haer bekommerthey t van her- ten leet is, en dat ikgaern alles fou doen om het fel ve te beteren ·, en datickhaer»dpeweten, datickgeengefontheytnochiuakaa hebben, lïjnde berooft van haer liefFeli jk aenfchijn, en heve om- megang; endatickhaerverioek, Í00 ootmoedig als ick mag » dat %haer Genade eenmael laet iicnen handelen van deten haer ellenlgen Ridder:*gy fulthaeroock feggen, hoefy, wanneer ie daer minftom denckt, hooren fal, hoeickeen eedt ot belotte gedaen fal hebben (op de felvewijfe van den Marquis van Man- tua omiijn Neef Baldewijn te wreecken, als hy hem halt doodt yondt leggen in het midden van Montinna,) naraentlijck, geen brood van tafel-iaeken te eeten, met andere omftandighedendaet aen vaft, voor dat hy."fijn Neef gewrooken had, ook alioo niet te
ruften, roaer de vier quartieren der werelt te doorwandelen, met meerder naerftigheyt als den Infant Don Pedro van Portugaei
gedaen heeft,tot dat ik haer fal onttoovert hebben. Al dat,en nog meer, isuwGenadeaenMevrouwverichuldigt, antwoordede lonckvrouw jen nemende de vier fchetlingen,in de plaets¡van my een eerbieding te doen, maekte een Cabriool, lichtende fich wel twee vademen hoog in de lucht. O Santé Roelandt 1 riep Sanche dacropuvt, is het moogelijk dat men fulke dingen mde werelt íiet, of dat de toovery tukken kracht heeft, dat ie het goed vet- ftant van Mijn Heer Don Quichotin iulck een fotterny kan ver- anderen! O Mijn Heer, Mijn Heer, fiet toch wie gy zm, en keert weder tot uw oude heerlijkheyt en deftigheyt, engeloott doch íuíckeydele dingen niet, dieudeharffenen fooomkeeren. Omdatgymyliefhebt, Sanche, fey Don Quichot, daerorn gebruyktgy foodanige woorden 5 en om datgy met ervaren zijt m de dingen des werelts, dunken en fchijnen u alle fware laeKen pumoogelijck: maér de tijdtlai komen, dat ick u meer dingen, feggen ial,die u alles fonder tegen ipreeken fullen doen gelooven. Het XXIV. Hooftituck.
Ftrtellmde duyfent brebbelhgw* fw gekkelyc\ als ήοο'0 tot het vff«re verpandt vandefe deftige Gefibiedenii^ DEn Overfetter, die defe dingen uyt de eygen tael van Gide
Hamet Benengeli heeft overgetet, fegt, dat,komende tot dit tegenwoordige Hooftftuck van de Avoiuuur van het Hol van Monte Sinos.hy op de kant geichreven vond,doordehahd vatfGi' de Hamec felf gefchreven: Ik kan my in geender manieren inbeek
|
||||
■ 14.2 Tweede Deel van
den, dat den dapperen Ridder Don Quichot al defedingeuíií fuí-
fee manieren bejegent zijn: de reden is , om dat al de andere fijne avonturen gebeurhek en waerfchijnelick fijn geweeft} maef deie van het Hol heeft gantfeh geen fchijn van waerhéyt, gaende foo ver bnyten alle redelickheyten natuurlickheyt. Evenwel kan ik my niet inbeelden, dat Don Quichot, fijndc de befetfte en waer- fpreekendfte Ridder van fijn tijd, fich felf met iulckegrove leu- genen fou hebben willen befoedelen. Aen de andere zijde ichijnc hit ongelooflick.dat hy met foo veel omftandigheden,in fuik een ; korten tijt,fuIkewonderlickefotternyen íbu hebben konnen ver- fieren En indien u deie avontuur dunkt Apocrijftezijn, ickben deronfchuldigaenj endaerom, fonderu de waerheyt te willen verfeeckeren , fet ick fe il echts daer neer. Gy , voorfichtige en verftandige Lefer, oordeelt wat 'er u van goet dunkt, ik wilder piet meer van feggen, alhoewel men hem nageeft, dat hyop fijn dootbedde fou bekent hebben , defe dingen al te mael verfiert te hebben, om dat hem docht,dat fe heel wel quadreerden en over een quarneii met de avonturen, die hy in fíjn Amadisboeken gele- fén had ; en alibo gaet hy voort, leggende: De Scholier ftont verwondert, foo over de ftoute woorden
è van Sanche, als over de Iangmoedighey t van Don Quichot, en
oordeelde, dat defe fachtmöedigheyt voortquam uyt het genoe-
gen-dat hy íchepre , uyt fijn beminde Dulcineagefien te hebben,
alhoewel betoovert.-wantfulke woorden lietSanche ván fig gaen, die wel verdienden, dat men hem de huy t vol flagen fou geven ; en derhalven oordeelde hy , dat hy heel onfatfocnelick met fijn Heer te werk ging, tégen wien den Scholier fey : En ick, Heer Don Quichot, hou mijn reysenarbeytten alderhoogften wel befieet, alioo ick by de felve vier dingen verbetert ben: Het * eerfte, dat ik uw Genade heb mogen kennen, 't welk ik hou voor een groot geluck : Het tweede, dat ik daer door tot kennis ben gekomen van het geen in 't Hol van Monte Sinos belloten en ver- borgen is, met de verandering van de Guadiana, endeMeyren van Ruidera, die my grooten dienfl: fullen doen voor mijn Spaen·? febe Ovidiusjdien ik onderhanden heb: Ten dèr-den,te hooren de oudcheytvandeipreekwoorden, die men placht te gebruycken ten tijden van den Keyier Karel de Groóte, gelijck me» uyt de woorden van Dürandartekan befluyten, feggende, Pacïency par- foree > en dat fal my te pas komen voor het ander Boek, genaemc het Vervolg van Polydorus Virgilius, die om geen fpreekwoor- den gedocht heeft, gelijck ick fe daer nu fal by voegen, 't welcfc ',; ■ '; ■■ ; ' ;,.r geen. |
||||
t>on Quichot déla Mancha, W
fetén kleyncieráet tot mijn werckfal geven, voömamentlickby- <; ! brengende een Vinder en Auteur van iulk een aenfien, als daer is I den Heer Durandarre: Het vierde is , verftaen te hebben de oor- Í 1'pronk van de Rivier Guadiana, die tot noch toe onbekent is ge- \ weeft. Gy hebt groot gelijk, fey Don Quichot: maerikiouwel I willen weten, als gy uw Boek in het licht uytgeeft, wiengyhec i felve fout van lïn fijn toe te eygenen.Daer fijn Heeren en Grooten senoeg in Span jen1, antwoorde den ander, daer men het ieive aen fou mogen dediceeren. Al Γο veel niet,hervatte Don Quichotmiec om dat ie het niet fouden verdienen, maer om dat fe het met ton- den willen aenvaerden, om niet gehouden te zijn daer eemge vol- doeninge op te doen.Een Vorft ken ik.die het gebrek yan anderen fal koimen voldoen, met fuiken voorrecht, dat ik ίού duiven leg- ; gen,dat 'er meet als vier Edele borften fijn die hem benijden ï dog. laet ons dat laten iöt öp een ander tijdt, engaenfienwaetwy defen nacht fullen herbergen. Niet ver van hier, zey de Scho- lier, woont een Heremijt ofKluyienaer, die fe leggen dateer- tijdseen krijgsman gewceft is, en voor een goet Chollen gehou- den wordt, fijnde feer goedertierenen liefddrageude tegen een yeder. Dicht by de heremitagie heeft hy een kkyη huysken, dat hy felf gebouwt heeft: maer evenwel, hoc kleyn het ook is, hec is bequaem genoeg om een gaft of twee te herbergen. Houdt hy oockhoenderemnfijnkluys?vraegdeSanche. Weymg zinder, antwoorde Don Quichot, of men yindt'er al een hoen twee drie; want defen lijn niet gelijck fe zijn inde wilderniflen van^gyp- ten, díe bedekt zijn met groene palmblaren, en daer.de Ktuyie- naers de wortels des veks eeten, en niet weten als wel vaneen ye- gelijk te fpreken: niet dat ik fe verachten wil; maer ik wil maer. alleenig feggen, dat het ftreng leven van dele tegenwoordige Kluyfenaers by dat van die anderen niet te pas komt: evenwel la- ten ie daerom niet alternad goet te fíjn, tenminftenikhoule c voor: en als het al daer op aenkomt,foo doet den geveynfden hy- pocrijt noch minder quaet, als den openbaren fondaer, die een y der ergert/Terwijl fy in defe redenen waren, iagen feeën man te voet na hen toekomen, die een efel voor hem dreef, welke heel geladen was met piecken en helbaerden j en als de felve by hen quarn,gröete hy fe, en ging ai voort, fo vaerdig als hy koft. Mae? Don Quichot fey tegens hem: Goede vrient, houd een weynig ftal,alio ons dunkt dat gy meet fpoey t als uw efel verdragen kan. Ik kan geen ftal honden, Heer,antwoorde den ander, vermits die »»£tnen, die gy hier fiet, nog op morgen miraekel moeten doen» ■ co
|
||||
|A¿; v , Tweede Oeelváñ . t
en daeröm móetiek my wat haeften, en daer meé adieü: máe£
foogy nader befcheyt wilt weten, föo komt in die herberg, dié daer leydt aen gene zijde van de kluys, daer ick meen defen nacht te flapen, foodatandarsuwwegis, eu da'er fal ik υ won- der vertellen, envordersmoethetuwelgaen. Met eenen floeg hy fijn efel in fulcker voegen aen, dat Don Quichotgeen tijd had om hem te vragen wat wonders dat het was. 't geen hy feg- gen iouj en dewijl hy geweldig nieuwsgierig was, en van alle dingen gaern liet üaeuwfte befcheydt had, gaf hy lalt ¿ dat mëii öock fou opbreecken, alfoo hy in aller manieren mede in de felve herberg wou flapen, fonder de kluys te moeyen, daer hem de Scholier van had gefegc. Sop gciêgtfoo gedaan: fy fteegen te paert> en reeden alle drie regelrecht nae de herberg> daer fe - quameneenweynigeerdenavondt vieh De Student verfbehc Don Quichot evenwel, een dronck in de kluys te'gaan doen j en nauweüjcks had Sanche Panche fulcks gehodrt» of fijn Graeuwtje ging van felfs na de kluys toe, gelijk oock Döu Qui- chot deed, beneíFens den Scholier. JVÍaer het ongeluck voor Sanche was > dat de Kluyfenaer niet tuys was, gelijk fijn Gefel, die onder hem ftond, hen te kennen gaf. Sy ey fchten van hem een dronck wijn; maer hyfey, dat 'etgeen was: doch indien fe water begerdeni hy fou het hen van goeder harten geven. Die water wil drincken, berechte Sanche daer op, daet fijn putten ge- noeg op de weg: O bruyloft van Camacho, en overvloei vati het huys van Don Diego, hoe dikmael fmelt mijn het hart alsik om jou denk 1 Hier mede verheten fe de kluys j begaven fich na de herberg, en onderhaelden in hun weg noch een jongen, die niet ièer haeft aenging, gaende met den degen op de fchóuder, met een pakje daer aen, daer, na hei leek, een pakje kleédereit in. was, een wambuys, en een mantel: voor de reft had hy eeri roexken aen van ftof, en een broek van het felfde. Boven was hy in het hembde, hebbende fchoenen aen heel op de Hooffche ma- nier. Hy mocht van den ouderdom van agtien-of negentien jarea zijn. vrolijk van gelaet,cn wacker van lijf en leden. Hy fong vaft liet eene deuntje voor het ander na, om de möeyelijckheyt tan den weg te vergeten, en als fe by hem cjuamen > cyndigde, hy een liedeken, met dele woorden: A la Guerra 'tnelleva mi neteffidai^ ." > -. *
St tuviere dineros no fuera en verdad*
|
||||
■J
|
|||||
De» QuicHoT déla Mancha* 145
Dat is: tAíjn noodt doet my na den oor log fien, Hadukjlechtsgeit, hei jou niet gefchiev. ¡ Deeeríte,diehcmaenfprak, was Don Quichot, íeggende: Gjf
zijt heel luchtig om te wandelen > goede Heer, en waer leydt de reysnatoe,fomen 't anders weten mag? Daer den ander op ant^ woorde: dat ickiöo luchtig ben, isteroorfaek van de hitte ï en mijn reys ftrekt na de kluys, ter ooriaek van mijn armoede. Hoé armoede ? vraegde Don Quichot, het ander van de hitte fou ick , welgelooven. Heer, antwoorde den ander, ik heb daer in dat packjencengoetkleedtje, 't welk indien hetmy op den wegbe- doryen wierdt, het fou my in de Stadt geen eer doen j en ick heb 1 geen geldt om weer anderen te koopen: en daerom fie ik na een plaets onder een Vaendel voetvolks.dat híer omtrent noch twaelf mijlen van daen is,' daer ick mede hoop voort te trecken na Car- tagena , alwaet het te fcheep ial gaen: want liever heb ik den Kor ning te dienen in den oorlog, als den eenen of den anderen kalen neec in het Hof. Sult gy eenig ampt onder het Vaendel hebben 2 vraegde de Student. Indien ik den eenen of den anderen Grande, of voornamen Heer van het Hof gedient had, zcy den ander, fou ick wel haeft het een of het ander weg hebben > want fulcke borften krijgen lichteen Vaendel, of een Capiteyns plaets: rnaer ik ongeluckige heb altijt ick weet niet wat hak en mak gedient» ' die niet een luys in de mars hebben, en van iulckvolckisgeen verbetering te wachten. Is het moogelijck, zey Don Qnichot, dat ghy in al dien tijdt geen levreygehadt en hebt ? Twee heb ick 'er gehadt, antwoorde den ander: maer gelijk het de manier is, dat de Geeftelijcken, dieuythetKlooftergáen, hun kleedt afleggen, alioo hebben't mijn Heeren ookgeklaert; wantfoo haeft als men weer uy t het Hof te huis quam,moit men de levrey weer uytdoen, alfo iè in het Hof fijn dienft had uytgeiraen. Een ípecie van groóte fuynigheyt, fey Don Quichot: evenwel houd ick u voor geluckig, dat gy met fulck een goede meening het Hof verlaten hebt, aliöoder in degcheele wereltgeen prijflijker laeck is, als voor eerft Godt, en daer na fijn Koni ng te dienen, voornamentüjk in de oefrening der wapenen, door de welke men verkrijgtjis het geen rijkdom,het is ten minften meer eeren glo- ïy als door de letteren:want alhoewel de letteren veel goets doen» nebben de wapenen evenwel ick weet niet wat voordeel, ter oor- iaeck van eenfeeckerehcerlijckheyt, diemenindefelve vindr. Denkt, dat, als gy al de tegenfpoct, die in denporlog voorvalt, . over-
|
|||||
ϊφύ !. *iweede Oeel vah
¡overdenckt» de doodt het uytcrfte eynde is:en als de ièlve goet ie¿
is de doot het befte van aUen.Julius Csfar, díe dapperen Room- ichen Keyfer, gevraegt wát maniere van ftetven de befte was,gaf tótantwoort, defchielijckeeh onverwachte. En hoewel hy anc- woorde als een Hey den, berooft van de ware kennifle Gods,eveh- Welantwoorde hy wel, om weg te nemende menfchelijkegevöe- lijkheyt'. VVánt neemt, dat men ü in de eerfteontmoeting een loot of een kogel Ichehckt, ofdatgy meteeh mijriih de lucht vliegt, daer mede is het werek üy t.VVant gelijck TerentiüS fegt, een leg- gend foldaet heeft veel beter aenfien , als een lopende bloodaerd ; én fo veel meer eer wint een foldaet dan een ander,als hy fíjn Hop- man of Overften meergehoorfaemheytengetroüwlieyt bewijft als een ander doct.Gedenckt oock, dat de reück vari het buskruyε een krijgsman meer vereert, als die ván milieus of (\ vet. En in- dien u de ouderdom in dek eerlijcke óeffening overvalt, zy ndë vol wondenden aen arm of been verminckt»fal ie u evenwel noyt vinden fonder eer. En te minder forg hebt gy voor de armoede» öm dat men heden die lofrelijcke gewoonte heeft, de oude en ver- lemde foldaten of krijgslieden onderhout te geven: hefel anders als fommige doen» die hun Swarteu en Slaven, wanneer ie gceri meer dienft konnen döert, hun vryddrhfchencken *, maeckende hen ondertuilchen flaven van honger en kommer,daer fe niet van konnen bevtijt worden als door de doot. Envoor alsnukanick u geen meet feggen, als dat gy achtet op mijn paert fit, tot aen de naefte herberg»daer gy uw avontmael met my hoüdeh (uitjen morgen moogt gy uw wcgh vervolgen, die u Godt foo gelückig geven wil» alsgyfelfwenfcht. Den Page wilde de eerfte aenbie- ding vari op te fitten niet aennemen, maetweldelaetfte. Enals- dóeieght men dat Sanche vaft by fich ielven fey: Is het mooglijk, dat een menfeh, die fulcke dingen voor den dag kan brengen,ful- lee fotternyen foií konnen feggen, als gy feght dat gy in het Hol vanMonte Sinos gefien hebt! Ondertuilchen quam en fy met den avont aen de herberg, niet ionder genoegen van Sanche, alfóh^ wel fag dat fijn Heer dit voor een ware herberg aenfagh, en niet voor een Kafteel, gelijck als hy plag, Nauwelijcks wacen fe bin- nen gekomen, of Don Quichot vraegde nae den man met de hel- lebaerden en landen, die men hem iey dat in de ftal was»om fijn t'fel te voeyereri , gelijck Sanche en den Scholier ook gingen doen» gevende Ronzinant het befte voer,en de befte plaets Yan de ftal. |
|||||
m
|
|||||
Όοη QurcHOT déla Mañcüca.
|
|||||||||
147
|
|||||||||
Het XXV. Hooft-ftuk.
Handelende van de avontuur van het bakken van den Efil,met dít
van de Pcfpenfpeelder, en bet ioonderlyck raden van den Ae$. DOh Quichot koffc niét ruften voor en aleer hy defebeloof-
de wonderen gehoon had van den Voerder der voorfchre- ve Wapenen , waar over hy hem terftot'it ging foeken daar de Waert fey dat hy was-,en hem gevonden hebbende,feyde hy hem¿ dathy in alle manieren hem terftondt moftfeggen 't geen hy hem belooft had, en ander? daar na fou moeten ontdecken. Dert ander gaf tot antwoordt ¿ dat men defe vertelling niet doen koft als op fíjn gemack. Laat rriy, feyde hy.ecuft myn beeft fijn gerak doen, en dan fult ghy wonderlycke dingen van my hooren. 't Eu fal daarom niet achter bly ven, antwoof de Don Quichot , ick fal u onderrüffchèn helpen: en fo deed hy oock, halende hem haver voor den dag, en voorts hem in alles de handt kenende, invoe- gen den ander door defe gediénftighey t bewogen wierdt hem iii fijn verfoeck te voldoen: en gaende fitten op de kant van een put, enDon Quichot beneffens hém,en hebbende Sanche en denScho- lier tot toehoorders, beneffens den Waert, begoilhy in defer manieren te vertellen, ij··'
Het is gebeur tin een plaets, die omtrent vier mylen van dele
herberg is, dat een van de Burgemeefters van de ièlve, of door
Cjüaetaerdigheyt, of achtclooshey t van fijn dienaér,een tfel quyc geraekte i en hoewel de felVe Heerfchap alle mogelycke vlyt deed, om den efel te vindeii, fo was evenwel alle moeyte te ver- geefs. Meer als vyftien dagen liepender voorby , gelykmen fegr». dat den efel verloorën was, en verlooren bleef, wanneer de ielve Burgemecfter by geval óp de marekt zijnde, van fijn Confrater aengefproocken wierdt, die tot hem fey: Geeft my bodenbroót. Confrater, want uw efel is gefien. Ick fal het u geven,antwoordc den ander, inaer waeris ie gefien \ Op den berg, zey den an- der,heb ik fe deien morgen fonder iael of ander tuyg geuen,iyn- defoo mager, dat het een deernis was: ick wilde ie vóór my jagen; en alfo te huys brengen ·, maer fe was alreedts Í00 fchouw en Wilt geworden , dat, alsick'erby quam ,hetbeeital fyn macht na het digtfte van het gebergte ging loopen. Soo ghy wilt dat wy fe mét ons beyden gaen föecken, fal ick Hechts die wan in huys brengen, enterftont weer byu komen. Ghy doet my groóte vrintfehap, antwoorde deneygenaerj cn.ick ; Ρ V&\ belocif |
|||||||||
143 Tweede DêeÈ van
beloof uby alle gelegentheyt weder het felfde. Metdefefdvé
onhandigheden, en op dele felve manier, vertel en ie het alte- rnadle 'er èenigfmsaan gelegen is. Konelyck, de twee Burge- meefters gaen met hun tweën eeniloegs na het gebergte toe ;ert komende by de plaets,daar fc vermoeden dat het beeft ioü te vin- den fijn, vonden fy den efel, nog rad, noeh teeken daar van : wes- hal ven fiende dat al het foeken te vergeefs was, fey den anderen Bureemeefter tegen den eygenaenMy komt daar wat in den iin, Confrater,door liet welk ik fonder eenige twijfel bet beeft meen op te doen donderen , al was het in het midden van het ingewant der aerde verborgen,en dat is, dat ik feer meefterlyck kan balken gelyk de efels doen, en foo gy oock wat kond, foo is het werk ge- maeckt. Of ick oock wat ken, antwoorde den ander, iwijgt dog itil, ick wil daar niemant in toegeven, nog aen de eiels telrs niet. Wclaendan, feydeneerfte, ioogaetgy dan aen de eene lyde van het gebergte, en ick fal aan de andere zyde gaen , en lo iullen wy den berg in 't ronde gaen,en nu en dan fullen wy eens bakken, dan ick en dan gy , en alfooiajhetonmoogelyckiynot deneibllalons hooien en antwoorden , indien hy anders op 01 aen den berg is Dat is by lö , antwoorde den eygenaer,een bïzvc vont, en uw groot verftant waerdig : en daar mede fcheyden ie fïg van een,eu deden gelyk beilooten was.Maar als het gebeurde, Jute juyftopeentyibalckten ,wim deneen door het balken van den ander bedrogen piepen alio ,denckendc dat het den del was, malkander regen;en komende by malkander, iey den eyge- naer tegen den aiíler : Is het mooglyek, Confrater, dat het myn efel niet isgeweeft, die daer gebalckt heeft ? rek iouwer op fieftotvenhebbendathyhetwas.Neen)antwoordedenandier,ik 6en het geweeft. Soo feg ick dan, vervolgde den eerfte, darde
honderfte tuiTen u en den efel geen onderfcheyt fou wetei^fo veel als het bakken aengaet,want ick heb het myn Ie venniet natuur- ïyeker gehoorr. Neen, hervatte den ander,gy doet het alioo wel isickTen gyfoudt den beften bakker vande werelt wel twee voor uyt mogen geven: want uw ftem is geweldig helder, en hout feer goede maet 5 endaeromgeefickhetuvaf. goeder har- ten gewoifnen. Wel,antwoorde den.andero heb ick dan noch y ets over my dat Pri jflyk is: maer fchoon dat ick weg*¿£* ¿et wel deed, bedde ik my nimmermeer m , dat ik het evenwel ioo wel klaarde als gy van my getuygt. Hetisfeeck er, iey den ander wederom, dat'er verfcheyde bequaemheden 11 de = we- relt zyn, die een menfch uier veel te pas komen, Gdyc^ |
||||
Dok QuïCHöT déla Manciía. *43
Waar is, antwoorde den ander , want als het niet was by ¿eCc ge
¡egentheyt, wanneer fouonfe konft ons doch te pas gekomen fyn ? Met defc woorden fchey den fe weer van malkander, en be- goten op nieuw te bakken als tevoren: en eiken keer wierden te weer bedrogen, en quamen malkander in 't gemoet, meenende dek den efel te vinden, foo dat fe eyndelyck malkander een teeo ken moeften geven,datfe, om den een den ander te onderkennen, elck twee rey (en fouden bakken , na malkander; en álíoo yedet keer het gebakk verdubbelende, gingen fe foo den bergop en neer , fonder dat evenwel den verloren efel antwoorde.Maer wat iou den armen hals antwoorden , dien ie een beetje daar na in het digtfte van het Bofch door den WolfhalFopgegetcn vonden.Den evgcnaer fijn beeft fiende,fey: lek was al verwondert,dat hy met amwoordej want foo hy gekeft had, hyfouhet voorfeecke? hebben moeten doen , fooky anders een rechtfehapen eiel was: evenwel hoewel het beeft verlorenis, hou ick den tydt noch voor wel befteet, hebbende u met fukk een bevallyckheydt hooren bakken,en oock myn konft in fulker voegen geptoert. Ter moeder uuren , antwoorde den ander,zingtdan den Abt wel, de Pnoor blyft hem niet fchuldig. Met defe onderlinge redenen keeren fe, hees van roepen,weer na het dorp toe, daar ie aen hun vriendenen geburen vertelden, wat hen met en omtrent het toe- ken van den efel gebeurt was3verhefFende den een het balken van den ander, 't welk terftont door de naefte plaetfen en dorpen ver- fpreytwiert: en den Duyvel, die noyt en flaept, gelyck hy is een vriendtvanalktwiftenen oneenigheyt, maektedathetjolcK van de andere en naefte dorpen, fo haeft als ie een van onie dorp- lieden fien , beginnen te bakken en te tieren of ie dol waren ^er- wijtende hen alfoohet bakken van onie Burgemeefters: ielt de jongens en boeven flaen 'er de handt aan ; zulks dat dit ίο wijd en zyd voortgefprey t is, dat men ons over ai kent by den naem van de Bakkers, gelyck men de Moren uyt de blancken kent: en dit doen is foo ver gekomen, datwyal verfcheyde mael met de wapenen aen malkander fouden zyn geweeft, ionder na kat oi koning te vragen : en fo geloof ik , dat die uyt ons dorp morgen, of ren ungften overmorgen,tc velde fulkn gaen, ('t welk de Bal- kers zyn, foo men fe no'emt) regens die van een ander dorp, dat tweern y len van het onfe gelegen is, als zijnde een van de tóeajjen die ons foo te brodden vatten: en om wel voorfien voor den dag te komen, heb ick defe halve lancien en hellebaerden weien koo- pen. Dit zyn nu de wonderlycke dingen? díé ick u te vertellen ι (ki) had¿
|
|||||
i:
|
|||||
τ 50 Tweede Deel van
had -, en foo ghy fe daar voor niet aenneemt, weet ick u anders
niet te feggeti: en daar mede maeckte de Huysman een eynde -ván fijn vehellihg-, Soo haaft had defen niet uy r > of daar quam in de herberg een Karel, heel op fen landtloopers gekleedt, met halve koufen aen 3 en een blaeuwe baskes muts op lijn hooft, die inko- mende , overluydt riep: Hola > Waert, is'er geen herberg ? de waarfeggende Aep komt hier aen,met de vertooning van de ver- loiling van Melifendra. Ick fweer, fey de Waert, daar komt on- Fe Meefter Pieter aen , hy fal ons een vermakelycken avondt ge- ven : och jajhy is 't met fijn groene lap voor fijn oog, en welkom Meefter Pieter,waar is Hansje'en waar fijn al de Poppen,dat ik fe hier niet en fie 5 Sy komen daar al vaft aeu, antwoorde den ander; ick liep een weynig voor uyt, om te fien of'er herberg was. Ick fou fe liever den Hertog van Pierlepon onthouden,zey de Waert, cerfe Meefter Pieter niet hebben fou: laet Hansje met dereft maer aenkomen, hier is volck dat uw moeyte betalen fal. Dat ilaegtwel, fey den ander, als ick'er myn gelag maar kan uyc halen, fcheld ick hacr de reft quyt: ick gae heen om de kar, daat myn tuyg metde Meerkat meê komt, te doen voortgaen. Als Meefter Pieter dus weer heen ging, vraegde Don Quichot aen den Waert,wat defe Meefter Pieter voor een haen was,en wat hy praete van den Aep, en de andere dingen ? Defe Meefter Pieter, fey de WaertTls eenvermaert Meefter met de Poppen, die over cenige tijt hier door na Arragon is gereyft, vertoonende met fijn Poppen de hiftory van Melifendra en den vermaerden Don Gay- feros; 'twelck eenvaïi defraeyfteenbeft vertoonde hiftorien is,die men fijn leven gefien heeft. Hy heeft ook een Aep by hem, die de raerftè dingen van de werelt doet: want als men hem wat vraegt, ftaet hy u terwijl aen en fiet ·, en als men gevraegt heeft, fpringt hy op de fchouwers van fijn Meefter,en ley t hem het ant- wootdt in fijn oor; en dan geeft defen Meefter Pieter te kennen, wat den Aep daar op antwoort. Somtijts fey t hy u oock wel din- gen te voren, die nog gefchieden fullen -, en wat hy fey t, valt de meeften tyt fo uit-.invoegen het volk meent,dat den Aep den dui- Vel in heeft. Voor yeder vraeg heeft hy een fchelling ·, weshalven men gelooft, dat defen Meefter Pieter groot goet vergaert heeft. Boven dat, het is een luftigenbaes, die geen ftruyi omeeney bederven fal-,nemende het goet leven daar af:hy fnapt meer als fes anderen, en drinkt meer als twaelfmanncn: alles moet hem fijn Moht,fijn Aep, en fijn Poppefpcl goet maecken. Ondertuflcheu quam Meefter Pictet weer voor den dag > brengende al fijn gefel* |
||||
Don Qjj i CHOT déla Ma NCH ΑΓ ι^ι
£chap op een kar, benefFens een grooten Acp fonder ftaert, met
een gelen rok aan.Naeuwlyks had Don Quichot den Aep gefien> of hy vraegde hem: Segt my , monííeur Hanskc, wat gefuck of ongeluck killen wy hebben > en (Iet daar uw fchelling,belaftendc met eenen Sanche gek te fchaffen.Maar Meefter Pieter antwoor- de Don Quichot: Houd my ten goeden , Heer,dit Beeft feyt fe\~ den yets anders als het gene voorbyis, en oock fomtijdtswet dat tegenwoordig is. Tut tut, fey Sanche,dáár wou iic geen fpelt voor geven: niemaut behoeft my te feggen,wat voorby is; wanc dat weet ick beter, iboveul mynaengaet, alsyemantanders'i maar geit te geven om die dingen, die tegenwoordig beunen, dat heeft eenige ichijn van redeiv.en daarom, Monficur Johannes,feg t my , wat doet tegenwoordig Terefa myn wy f í en daar,Meefter Pieter, daar is uw geit. Hout uw geit fo lang,antwoorde Meefter Pieter, wy nachten de hoeren niet, en nemen geen geit van te vo- ren : en daar mede gevende den Aep een flap of twee op het gat, fprong het beeft met een vaardighey t op fíjn fchouwers , en leg- gende hetbackhuys acn fijn oor , fpeelde met fíjn tanden op mal·· Kander foo vaerdig als een ovevaer, bleef foo een goede wy 1, en iprongdaarna met een vlucht weder op de tafel. Terftont viel Meefter Pieter voor Don Quichot op fíjn knien, vattende fíjn dyen, met atCe woorden: Defe dyen omvat ick , gelyck ick de twee Colommen van Hercules omvatten ibu,o gy voortreffèlykc opwecker van de verftorve dolende Ridderfchap, onoytvolr prefen Ridder Don Quichot de la Mancha, ziel van debefwym- oen, en ftutfel van de vallenden, arm vandeverflagenen, en. fteunftock van de ellendige menfehen. Don Quichot bleef opge- togen,en Sanchebuy ten fig felfs, de Pazie verfchrikt,en de Scho- lier vol ver wondering,,die van de hellebaarden buy ten gevoelen, cndeWaarr fonder te weten waar hy was, over het feggen van Meefter Pieter, die al voortvoer, met deie woorden: En gy» «-goede Sanche Panca, de befte Schikknaep van den beften Rid- der , verheugt u, want uw goede vrouw Terefa Patina is u in al- len defen getrouw, en dit is de uur datfebefig is een pont vlas te roekenen, en tot meerder feekerheyt,fy heeft tegenwoordig een goeye-kan wyns by-haer ftaen> om haar mont te vochtigen, iijnde een kan daar het oor af is. Ik geloof wel,antwoordeSan- che,dat het waar is,want fy houdt'er lydige veul ot:evenwel,om dat fe niet een Bras jeloérs is, fou ik fe niet willen ruylen voorde Reufin Andandona, die, gelyk myn Heer fe.gr, een fraeye vrouW is gewceft. En dat feg ick'er van, dat myn Terefa liever fou heb- »- ' (k 3) '< ben |
||||
I)Z Tweede De el van
ben, dat haar erfgenamen kommer fouden ïyen,als fy ,Nu iegjik,
dat liy) die veel leeft, en veel wandelt,veel liet, en veel weet, fey Don Quichot:want wien ibu men in de werelt konnen wysmae- ken , dat'er waerfeggende Aepen fijn , gelyck ik nu felf met myn eygen oogen gefien heb'En om de waarheyd te feggen,ikben die Don Quichot,daar dit goede Beeft: van heeft gefeyt,al hoe wel hy warbreec gegaan heeft in myn lof te verhandelen: maar ick ben die ick ben '·, ick danck den Hemel, die my een fachtmoedig hare heeft gegeven, altoos geneygt om een yeder wel, en niemandc quaet te doen. Soo ik gele had, fey daar op de Pazie, ik moft deie Hans ook eens vragen , wat my op defe tocht goet of cjuaets ge- beuren fal ·, daar Meefter Pieter, die nu weder opgeftaen was, op antwoorde: Ik heb immers van te voren gefeyt, dat hyweynig van toekomende dingen weet ;en als hy antwoort-hegeer ik geen geit van u,want om de liefde vanDon Quichot iou ik doen dat ik anders niet dencken fou: en derhalven , om dat hy het verdient, wil ik myn vertooningen gaan tceftellen , en vermaeken 't heele huys om fijnent wil.De Waerdt)dithoorende}was dapper bly,cn wees hem terftoiidt een plaets aen,daar hy fijn dingen firn opftel- len, 't welk hy in een oogenblikgekiaert had .Don Quichotkoffc dat waarfeggen van den Aep fo niet operen; endaerom , terwyl Meefter Pieter met het oprechten van fijn Poppenfpel befig was, nam hy Sanche met hem alleen in de ftal, daar hy van niemant koft gehoort worden, en fey tegens hem:Sanche, ik heb de won- derlycke aert van dien Aep wel ter degen aengemerkt,en kan an- ders niets bedenken , of dien felvcn Meefter Pieter moet met den Düy vel in^accoort en contraft ftaeu, ik wil feggen ,dat hy fijn fiel aan den Qyaden gegeven heeft, om geit en goedt in de plaets te winnen.En bier in ga ik te vafter, om dat den Aep niet antwoort als van voorlede en tegenwoordige dingen*, en verder gact de 'tl . . ' , tr I * 1 1 ' 1
kennis van den Duivel niet:want de toekomende weet hy niet,als
alleen daar na flaende,en dat nietaltijt,alfp 't felve alleen aen God hangt. En daarom feg ik nog, als ik gefegt heb, dat'er de drom- mel meê fpeelt;cn ikben wel verwondert,dat'er het Geregt of de Inquifitie níet meê gemoeyt is, om van hem te weten, door wat kragt hy defedingen weep.want het is fcker,dat deferí Aep fig op de fterren niet verftaet,nog dat hy of fijn Meefter de voorleggen·» de figuren niet weet, die men hier in Spangien fo veel gebruykt, fulks dat'er niereen out besje, of pazie, of fuik een geiuor is, die lïg daar nietop verftaet, doendeondertuflen 't meefte gewelt ter werelt aen de wacrhey t.Want ik Weet van een Jufrrou, die by een Waai·*
|
||||
Dom Qjjich^t déla Ìáíãç*. ·ôãô>
WaerfeggergíngjOm te vragen,of een kleyn teefje»datfe had,ook met jongen fou worden,en wát voor jongetjes dat'ct krijgen fou; daer defen goeden Waerfegger op antwoorde,dat het met jongen fou worden,en dat het drie jongetjes fou voortbrengen, waer van het eene groen , 't ander incarnaec, en het derde gemengelr zou wefen,behoudens dat'et beesje mofl fpelen tuilchen elfen twaelf uren van den dag,en dat op een Maendag of op een' $acurdag:maer 't geen dat'er van quam, was, dat'ec honijebinnen twee dagen aí dootwas, enfoo behielt de Waerfegger lijn credir.&venwel fou ick wel willen,fey Sanche, dacuw Genade den Aep eens vraegde, of die dingen van 't Hol van Monte Sinos waer of logen bennen: want met verlof,Heer,voor my, ick hou fe voor fuyvere leugens. Alles kan ib zijn,antwoorde Don Quichot: evenwel wil ickdaec uw wil in doen,niettegenftaende ik twarigheyt maek,gelijk ik u gefegt heb.Ondertuiichcn cjuam MeefterPieter by haer liens,feg- gende,dat fijn dingen nu gereet waren,en als het hen geliefde,dat ie fijn konft fouden komen fien.Maer DonQuichot gaf hem eerft fijn genegentheydt te kennen, biddende hem , den Aep te vragen» of teeckere dingen, die hem in het Hol van Monte Sinos waren gebeurt, waer of droomea waren ? MeefterPieter , fondee daer veel op teantwo0rden,liep fijn Aep halen, en,ftellende hem voor Don Quichot en Sanche Pance, (ey tegeuhem : Hauske > dien Ridder, daer gy my van gefegt hebt, fou wel willen weten, of feeckere dingen, die hem in het Hol van Monte Sinos zijn ge- beurt, waer of leugen zyn? en daer mede gevende hem het ge-r woonlijckteeckeu, fprongh hem den Aep , als te voren, op de fchouderen jen klaterende weer op fijn tanden, fey Meefter Pieten eyndelijck: Den Aep feydt,dateen gedeelte van de dingen,die uw Genade in het Hol bejegent zyn, vals, en een gedeelte waer- fchijnelijck is;en dit is hetgeen hy daer van weet. En indien uw Genade meer dingen gelieit te weten, toekomende Vtydag fal hy al beantwoorden watmen hem vragen fahwant tegenwoordig is al fijn kracht ten eynde, die hy voor een Vrydag niet weer fal krijgen , gelijck ick u gefegt hcb.Heb ick her u niet wel geieyd » voer Sanche daer op uy t > dat de helfc van die duigen,die uw G<. ~ nade verteld heeft, niet waer zyn?Detijdtfal'cleeren , antwoor-" de Don Quichot, die alle vetborge dingen ontdeckr;en voor ál¿- uu fal dit genoeg zijn, en gaen wy om het Spel van Meefter Pie- ter aen te fien, die ick geloof dat ons wat nieuws vertoonen fsl.' Hoe wat nieuws > vraèghde Meefter Pieter, duyfcntbyfondere dingen fal u dat tQonceluytleveren : en het geen ick u toonen (k4] \ * fat,
|
||||
i <í4 Tweede Deel van
íal, Heer Don Quiehot,ís fren van de raerfte ftucken van de we-
relt:gelooft flechts uw oogen,cn daer mee hant aen 't werk,want lietwortvafllaetj en ick heb u veel te doen., veel te feggen, en veel te v^rtoonen. Don Quichot en Sanche waren hem gehoor- íaem, en gingen henen daer nu alreets het Poppefpel opgerecht was, zijnde van alle kanten vol brandende waskaersjes, die het tooneeltje heel aengenaem en vermaeckelijk maektcn. Onder tuf- fchen begaf fich Meefter Pieter daer binnen in , alíbo hy den man was die de beelden haer beweging rnoíl geven, fettende daer voor fíjn Jongen, om te dienen voor een taelman , en de verbor- gentheden van de hiftory te verklaren. Hy had een floksken in de hant, daer h y de beeldekens mede acnwees. Al het volck,dat in huys was,nedergefeten zijnde,en fommige daer tegen over ftaen- "*de, Don Quichot, Sanche , den Pagie, en den Scholier de voor· naemfte plaers ingenomen hebbende , begon den voorfchreven taelman te ièggen het geen men in het volgende Hooftituekfal fien en hooien. ' ~^ Het X X VI. Hooft-ftuck.
yan de aengenaeme Avontuur van de Pippe-fpeelder > met andere
aerdige dingen, £"Onticnereor/met^c. fy fwegenal te mael ftock ftil, en fagen
met bedacrtheyt,wat'er voor den dag fou komen,wanneer fe eyndelijck een groot geichal van trompetten hoorden, met loflen van een deel gefchut; welck gedruys een wijl geduurt hebbende, fcegoft den Jongen luytskeels te íeggen : Deíe geíchiedenis, gy Hceren, die u hier fal vertoont worden , is getrocken uyt de oude Chronijcken van Vrauckrijck , en de Spaeniche Vertellingen,die áegrooten en kleenen,outen jong,gedurigin de mont verftorven zijn , handelende van de vryheyt, welke de kloeke Don Gayferös gaf acn fíjn Vrouw, de fchoone Melifendra, die in Spangien ge- vangen was, enderhetgeweldtvande Mooren,inde ftádt San- lïienna, geüjckfealfoogenacmt wiert, maer als nu Zaragoca ge- lieeten wort.D^er fít Don Gayferös en fpeelt in het fchaèckbert„ hebbende nu alreets fijn beminde Melifendra vergeten: en dieper- fdnagie, die aldaer fit met de kroon op het hooft, is den Keyfer Charle Magne, gemeende Vader van de gefeyde Melifendra ; de welcke verdrietig over de forgeloosheydt van fíjn Schoonfoon , hem begint tebeitrarFen,eii daer over te befchelden, dreygende herrríelí'met fíjn fceptcr een hali doiïjn goeye oorbanden te ge- ■ven.1
■.."■■.·.■■ ■■:....■' ■<:> '· .■- /'.".'.....' ' ' . ■■< * '
,· ' ' V 1
|
||||
Bon Quichot dek Mancha. ie$
ven j al hoe wel men fchrij vers vint, die feggeu, dat hy fe al op reeckeningontfangenfou hebbenden na veel iêggens,van het ge- vaer dat fijn eer liep,niet beforgende de verlo fling van fijn Huis- vrouw , ieggen fe dat hy fou gefegt hebben: lek heb het u ge? noeggefegt, iiet toe. En fiet , ghy Heeren en Juffrouwen, hoe toornig dat den Keyier van hem gaet, latende Don Gay teros alleen, die vol grammen moet bet fchaeckberdt, met al den bras» daer ginder heen werpt, en in aller haeft om fijn wapenen roept, biddende oock fijnNeef Roelant,hem fijn fwaertDurandal te lee- , nen; maer de fel ve fulcks weygerende, biedt hem in de plaets fijn gefelfchap aen ; 't welck Don Gayferos oock aíflaat, leggen- de , dat hy alleen mans genoeg is, om fijn Vrouw te verloifen , al was fe onder de aerde begraven : en fíe daer, daer gaet hy ná binnen om fich te wapenen , en terftont op reys te begeven. Keert nu, gy Heeren en Juffrouwen» uw oogennadien Toren van het Hof of Kafteei ván Zaragoca, die men tcgenwoordigde Aüaferianoemt, en na die Jonckvrouw, welcke fich daer op die galdery vertoont, zynde op fijn Moors gekleet, 't welk is de onvergelijkelijke Melifendra, die alle uuren den weg van Vrauk- rijck aenfiet, hebbende haer gedachten in Parijs , by háer lieven Man , fich alioovertrooftende in haer gevangenis. Sietookdicu Moor j die daer fachjes voetje voor voetje achter haer komt,met de vinger voor de mont, endiehaeronvoorfiensvan achterover de fchouder een foen voor de lippen geeft,en hoe fy fig weert,om met haer hembtsmouw de mont ai te veegen , en hoe ie fich bc- klaee t, en op haer goude hairen wreeckt, als waren fy de öor- faeckvanhetleetdathaergeichietis. Siet oock!, < gy Heeren e» Juffrouwen, dien Moor, die op die galdery fit,'dat is de Ko- ning Marfilio," welcke gefien hebbende dé onbefchaemde ftout- heyt van defen Moor, alhoewel het een van fijn maegfehap engeheymenvrientwas, hem doet by de kop vatten, en twee hondert roeyflagen langs de ftraet geven: en fie daer, daer ko- men iè voor den dag , om des Konings bevel uyt te voeren, ál hoewel hy noch door geen wettig bewijs overwonnen was;want de manier van rechtspleging by de Moren is heel anders, alsby * ons. Vérvolgtuwhiftoryfoneken, gaet gy Hechts voort manne- ken , riep Don Quichot, en moeyt u met geen dingen die gy niet en verfbaet. Het felve beval hem ook Meefter Pieter van binnen-, en daer op vervolgde den Tonden aldus: Defe, die daar tcpaert aen komt rijden, met een Gafcöenfche kapmantel aen , is Don Gayferos felf 5 en fiet daer de fchoone Mcliiehdra nu genoegfaern, |
|||||||
(k5)
|
|||||||
m
|
|||||||
χ 5 6* Tweede Deel van
fewrokeii, (lelt fich'weder op haergewoonlijcke galdery,fpre-
ende met haflen Man , díé fe meenteen reyfendman té zíjn; en'. de woorden, die íy tot hem íprack, waren defe: ISidder,iridien gy na Yranckrijck reyft , foo vraeght na Gayferosf, met veel an- dere Woorden meer, dieick, omlanckwijligheyttefchouwen» lal vQorby gaen: het ís genoeg te feggen, dat fich Don Gayferos ontdcckt; en aen de groóte blijdtfchap, die Meliíendra toont, kan men wel merken, dat íy hem kent, en re meer,gelijk gy fiet» dat ie haer laet afglyen van de galdery,en gaet fitten achter op het paert van Don Gay Feros.Doch het ongeluk wil, dat een van haet rocken in een van de traliën vaft haeckt, waer over fy in de lucht blijft hangen, ionder om laeg te konnen komen: maer den gun- ftigen Hemel komt haer in defen noot te hulp -, want Don Gayfe- ros , fonder te fien of den rock fcheurt of niet, rukt haer met ge- welt om laeg, en fet haer terftont met een iprong achterop fijn paert,bevelende,dat fy haer wel fal vaft houden,die hem beide de armen om het lijf flaat,om niet te vaJlen,alfo de fchooneMelifcn- dra fuik ryden niet gewent was, Gy fiet ook,hoe 't paert felf met fijn fpnnge» en hinneken blijdtfchap betoont,van dat hy fuik een pak geladen heefc,. Siet daer mee keeren fe fig om, en rijden ter ftad uy t,nemende met groóte blijdtfchap den weg na Patijs, Gaet in vrede,δ getrouwe Minnaer en Minnare líe, datgy geluckiglijk, in uw gewenfcht Vaderlant moogt komen,fonder dat de fottuyrt eenig beletièl aen uw reife doet:de oogen van uw vrienden en ma- cen moeten ufien,cngy uw overige dagen in ruil en vrede ver- ityten en doorbrengen. Hier belafte Meefter Pieter op nieuw met een grauw den Jongen voort te varen.De vertaelder nier op ver- volgt; Daer ontbraken geen nijdige oogen,die dit werk aenfagen» hoe Meliíendra was afgedaelten opgefeten,en daer van aen den Koning Marfilio kennis deden, die terftont alarm, alarm, doet flaen: en het, met welk een vaerdighey t de heele ftad in rep en roeren is ,hoe de kloeken luyen,en hoe men uy t al de torens alarm blaelty Hier is een groóte misflag , zeyDpn Quichot, en daer verfint zich Meefter Pieter,al fo de Moren geen kloeken gebruy- ken.Meefter Pieter, dat horende,fey daer op,houdende evenwel opmetluyeniBintu aen geen kindere dingen, Heer Don Qui- chot , daer worden duyfentdiugeu op de tooneelen vertoontyJie onnaruurli jek zijn,en evenwel met toejuyehen aengenomen. Dat is* fo, autwoofdeDon Quichot,En den Jongen al voortgaende > feyde:Merkt,gy Hecren en Juffrouwen,wat een treftige Ri Jder- iehap daer uyt de ftadt rijd,om dele twee Ylugtelingen te vervol- ge"» |
||||
T>on Qv iCHOTdela Ì á í cha. 157
gcti,hoe de trommen en trompetten klinken tantarantara, tanta-
tantara, ik vrees dat fe haar fullcn achterhalen, en brengen fe aen de ftaertvan hun eygen paard gebonden wederom binnen , 'å welk een fchrikkelyk en droevig fchouwfpel fou zyn. Met het geklinkvan trompetten,endugeriddcr,wiertDonQuichocheeI opgetogen,invoegen hem dogt, dat hy'er al by was^ en aenfiende den noot van de twee vluchrelingen,nam hy voor fig fijn uyterftc magttetoonen,om fe te.verloilen , en begoft derhalven over- Iuyt te toepen-.Dat lal ik by dit en dat my ç leven niec toelaten,dat fuik een ongeluk aan fuik een braei Ridder, en getrouw rain- naer , als Don Gayferos is, gefchieden fou: hou ftal,gy ongeioo- vige honden als gy zijt, vervolgr haer niet vorder, oftnaekt eei it uw wegh door de punt van my ç geweer. En daer meê van leer getrocken, en op een bank by de Poppen geiprobgen, en dapper onderden hoop gefmeten,her, her ,gy canaille als ghy 21 jt -,Üáé een de kop af, den ander arm en been af, den derden temidden door gehouwen,houwende en kervende, dat Meefter Pieret niet wiftwaarhy fijn hooft fou bergen,in voegen hy begoft te roepen: Houd op gants bloed, houd op , Mijn Heer Don Quichot, wat gaat u over ? fiet waar meê ghy te doen hebt:het zijn geen degc- lyke Moren als gy meent,maar een deel kleyne Poppen:wa: duy- fentbeginje al? jymaecktal myngoettefchanden. Dogal om nietjden dapperen Don Quichot moelt'er fyn wil ter degen af hebben, en floeg'er onder,datatmen en beenen in de lugt vlogen, Maar dit had geen twee credos uytgeduurt, of den heelenbogt feraekte onder de voet, zyndeal de Beelden elendig getracteerr,
en Koning Marfilio fwaarlyk gequetft , en den Keyfer Charle lïlagne de kroon en liet hooft van een geklooft. Al de toehoorders geraekten over end, en hanske den Aep wift niet waar hy fijn naekte gat fou bergen van 't gerugt. Sanche feil beefde van angfb want, gelyk hy daar na gefe'yt heeft, fijn leven had hy fijn Heet DonQuichotfonietontfteltgefien.Aldebagagieeyndelykweêr te famen gebragt,en de gramfchap van onfen vertoorndenRidder een weyniggeifilt zijnde, begoft hy te fcggen? Nu wilde ik we!, dat ik fe al te famen hier tegen my had,die durven feggen,dat de dolende Ridderfchap geen voordeel aen de werelr en geeft: want had ik hier niet tegenwoordig geweeft,', hoe fou 't met den ar- men Gayferos en fijn VrouwMelifendra afgeloopenhebben?fou- den fe die Moorfche honden niet weer in hun klaeuwen hebben gekregen? Leve,Iang leve de dolende Ridderfchap,en al die fe be- piinuen.Laetfc leven fo lang als fe wil,antwoorde Meefter Pieter, " als
|
||||
--------. .. ■'•'■JJJJl^.p-.
|
||||||||
I l.«.llM^IJ...JIli.:»*W*..,l»,.lll
|
■ IPJIJIIIII^II^IMI·............J .II...I
|
|||||||
λ ck^Jérr,
|
||||||||
j^g Tweede Deel van
als ik maar voor Sint Feiten vaer, want ik ben een bedurven man:
eeen halfuur is het geleden , dat ik Key fers, Koningen, ,a heel Spangien onder myn gebiedt had, met heele facken vol Paerden en Ridders ■, en nu ben ik defolaat en ellendig, alleen door de on ^ bedagte raferny van defen Ridder: en die wil nog den naem heb- ben , dat hy alle krommen regt, en alle eljeudigen geluckig maekt. De Ridder van de droevige Figuur heeft myn Figuren droevig genoeg toe geftelt. Sanche fou bykans met Meelter L ie- ter aelhicy: tiebben,fo feer deed 't hem in fijn hart, en koft met laten te feggen: .Huy lt niet, Meefter Pieter, huy lt niet, ik ver- feker u, dat Myn He^r Don Quchot fo een goet en opregt Chn- ften is, dat, fo hy bevintdat ueenig ongelykgefchied, hy het on- der hem niet laten fal, maar tot een negemanneken toe voldoen. -Soo hy my maer een deel van mijn fcha wou helpen dragen, ant- woordenen ander, ikiou my te vreden houden, en, hy fou fíjn coniciency quijten: want niemant moet met eenanders broot flapengaan. Dat is waar, fey Don Quichot, maar voor my, ik weet met dat ik y ets heb dat u behoort, Meefter Pieter. Hoe niet! fey Meefter Pieter, die ellendige verflage overbhjffels, die daerop de harde onvruchtbare gront leggen, wie heelt die an- ders verftrooyt en vernietigt,als de kragt van uw onverwmnely- ken arm? en aan wien behoorden de ljchamen,als.aen my ? en wie voedde my,als defc ongevoel»jeke Ichepfelen ? Nu kan ik met la- ten te gelooven, antwoorde Don Quichot, of dele vervloekte Toovenaers, die my vervolgen, zijn hier wederom in de weer, keerende en wendende de gedaanten fo als fe willen. Omudc waerheyt te bekennen,gy Hee'ren al te mael, ik heb anders geen gedachten gehad, of Gateros was Gayferos, Meh endra Meli- fendra ,en Marfiüo Marfilio, Charle Magne Charle Magne: en om dat groot ongelyk, dat my docht dat dele twee Geheven aen- gedaen was, heb ick my ίοο ontftelt, en, om myn ampt te be- trachten, namentlyckde bedruckten en vervolgden te helpen, Meefter Pieter defe fcháaengedaen. Ick verfeecker u, hoewel het anders uytgevallen is, 'dat het uyt geen andere inlicht, en voor al uyt geen quaetwilligheyt, isgefchietten aat Mceitcr Pieter opreekenen wat hy hebben moet voor fijn bedorven hiiys- l-aet, ick beloof hem het felve op ftaende voet te betalen ( alioo jekmyhouvoorgecondemneertin de koften, fchaden en inte- • xeften) en dat in goede gangbare munt. Ick koft nietanders van de ongehoorde beleeftheyt van fulckeen Ridder verwach- ten i antwoorde Maften ^ktcr, üch felyen gelycls alicer |
||||
Dcw Qy ICHOT de la M ancha. 159
aerdebuygende, die is en bly ven fal de rechte voorftander der el-
lendige menfchen , en de befchermer van alle dolende lantloo-' pers: en derhalven ftel ik dan den Heer Waert en den grooten •Sanche Panea tot mediatores, die mijn fcha prijieerenenwacr- deerenfullen. Dit namen de Waert en Sanche gewillig aen; en daar op nam Meefter Pieter voor eerfh den Koning Mariiuio van Zaragoza Tonder hooft van de aerde op,feggendc: Een yeder kaa genoeg fien, dat het onmooglyck is defen ongéluckigen Ko- ning weer in fijn oude ftaet te herftellen; en daerom dunckt my , (efoa tnaliorata judttio, dat fijn doot met vier fchellingen behoorc betaelt te worden.Gaet al voort, fey daer op Don Quichot.Hicr is dan, vervolgde Meefter Pieter, denGrootcn Keyfer Carolus Magnus, die van onder tot boven van een gêklooft is; voor welc- Ice doodelycke wonde eyfch ik niet meer als vyf fchellingen en een half: want babe rationem perfinar/um. Dat is niet te weynig, fey Sanche daarop. En oock niet teveel, berechte de Waerdc weênwy iullen-het fcheel deelen,en laat ons vyf fchellingen aen- teeckenen. Set'er de andere halve fchellingookby, fey daarop Don Quichot, het fal daar niet op aen komen ; en gaet gy ikgts voort, Meefter Pieter : want het wort tijc om wat te eeteo , eii ikvoeleenige teeckens van goeden appetyt. Hier lcydt de goe- de PrinceiTe Melifendra,vervolgde Meefter Pieter ,die de neus af- gehouwen , en een oog uytgeflagen is : men fal haer fchoonhey t laten betalen met twee fchellingen en vier grooten.Daar moet'er meer als een mee (peulen, berechte daar Don Qnichot op, dat fy nognict te huys fou zijn-,want het pacrt,daar femet haar beyden op faten, fchecn meer te vliegen als te loopen : en daerom molt, men my hier geen katten voor hafen verkoopen, en duwen my hier een Melifendra fonder neusindevuyft,daarde rechteön- dertuilchen op haar gemack en wel te vreden tot Parijs is: laet ons malkander maar geen ooren aennayen, Meefter Pieter, meer en feg ick niet,en ondertuffchen gaat al voort.Macr Meefter Pie- ter, die vreefde of Don Quichot weer de ouwe grillen mogt kry- gen, veranderde terftont van toon, en nader beiiende quanswijs, ley: Dit fal dan Melifendra niet wefen , maer wel een van haar Jonckvrouwen, en daerom fal ikmy met vier ftuyvers laten ge- noegen. Opdeie wijfeging hyvaft voort, ftellende een yeder van dele mifmaekte Beelden op fijn prijs; 't welk daar na van de twee Moderateurs gemiddelt fi jnde , cjuam de fom eyndely k tot op twintig fchellingen groot: en als Sanche die al uytgeichoten faad,eyfchts Meefter Pieter «och tvyce fchellingen voorde moey~ 5 ■ "-'«/ te |
||||
j 60 Tiïeedc t)eel ϋαη
fccdiè men iou hebben, om den Aep (die voor Sint Feiten weg
creloopen was ) weer te vangen. Sanche, door het bevel van Don Quichot,gaf defe al meê -, en de Ridder fey daar op, dat hy der nog wel twee hondert geven wou tot boónbroot, aen die hem dê fekere tijding fou brengen > dat Mevrouw Melifendra met haren Gayferos in falvo was.Dat fal u niemantbeterweten te feggen,ajs onièn Hans, antwoorde Meeiter Pieter: maer wie drommel fal hem ons weer krijgen, 't en waar hemde honger drong om weer te komen,en dan fpreken wy malkander morgen wel. Kor- telyk, fogingdeiè Poppeftorm weer over* en men in vrede en ftilheyt fitten eeten, alles op koften van Don Quichot, die nu wonderlyk milt was. 's Morgens, eer het dag was,ging die mee fijn landen en hellebaerden voort ;en kort daerna quam al't gefel- fchap te famen,om hun affcheyt van Don Quichot te nemen, als deStudenc,en dePazie,den een om weerom tekeeren daer hy van daen was gekomen , en den ander om fijn weg te vervolgen, ont* fangende defen laetften nog een hant vol fchellingen toe rcysgelt. Heefter Pieter wou geen brabbelary meer met Don Quichot aen- rechten, dien hy nu wel had leeren kennen, en packte fig fo a-ieê voor douw voor dag weg, vergarende al fijn kramery by een , en ging ook ίο met fijn Aep fijn avonturen foecken. DeWaert,die Don Quichot niet en kende, was alfo verwondert over fíjn fot- iiey t, als verbaeíl over fijn miltheyt. Eyndelyk, Sanche betaeldc het gelag tot een duy t toe,door laft van fijn Heerlen gingen fy al- foo omtrent de kloek tien uuren weer huns weegs, daar wy hen laten rey fen , om andere dingen, die tot defe Hiftory dienen als het vyfde rat aen de wagen, te verhalen. Het X X V11. Hoofcftuck.
Verklarende wie defen Meefier Pieter met fijn t^Êep -mhmet de ouge* luckige AmntW van Don guitbot omtrent het balken D«n den CldeHametBenengeli, Chronyck-fchrijver van defedoor-
lugtige Hiftory, begint dit Capittel met defe woorderuIK iwee Jly&een Catholyck Chriften, ('t welckmoet verftaen wordeniyt den Overiettcr.dat Cide Hamet,die een Moor was, Her mede meent, dat hy fweert gelyck de Catholyke Cbnft nen bchooren te fweeren, dat is een waren eedt) en daar ^fTj^ Nu ievt hy voorts; Het fal den Leler, die het Eerfte Deel geleien Itft wei indachtig zijn, hoe Don ^¡¡¡¿¿SgÍR Galeybocven, eenen Gillis of Gillesjc van Paffemont verjong |
|||
> \
|
|||||
Dom Quichot de la Μ ancha' ió*í
^relke vborfchrève refpe&ive Gilles of Gillesfe van PalTamónt ,
tot ophoping van alle danckbaerheyr, den armen Sanche fijiï beminde Graeuwtje geftolcn had, londer dat'er verhaelc ftaei' de tijdt Wanneer, of de manier hoe, alleen door gebreck van de Druckers-,'t welck veelen oorfaeck gegeven heeft om den Auteuf ■van weynig oordeel of memory te befchuldigen. Nu dit is'et -van, dat ie Gilles ontftal, terwijl Sanche daer boven op fat j gebruyckende de felve loosheyt van Brunello, wanneer hy Sacri- ?ant fijn paert tuiTchen de beenen weg nam. Evenwel kreeg hem
anchcdaer naweêr, gelijck gefegt is. Defen· Gilles voorts ■vrecfende door het gerecht den eenen of den anderen tijt weer be- trappen over fijn menigvuldige fchelmeryen (die fo veel en foda- nig waren, dat hy 'er felfeen groot boeck van gefchreven heeft} geftraft te worden,begaf fich na het Rijk van Arragon,houder-de geftadig een groene lap over fijn flincker oog, om niet bekent te zijn , en aennemeiide het ambacht dat wy gehoor ten gefi en heb- ben , gelijck hy fich oock wonderlijck verftond op het fpelcn uyt de goocheltas. OndertulTchen kocht hy van eenïge verloile Sla- ven,komende uyt Barbaryen, defën Aep, dien hy Teerde op fekere teeckens op de fchouderré fpringen, en daer fo wat aen de oo- ien te leggen babbelen, als ofhy veel wonders fey. En om zich met defe konft te beter in achting te helpen, vernam hy altoos, eer hy in de eene of de andere plaets quam, wat'er omging,enaen wie dit of dat gebeurt was ;en daer wift hy fo fijn voordeel mee te doen. Ondertuflchen vertoonde hy met fijn Poppen nu de eene dan de andere hiftory j kiefende die de befte en vermakelijkfte waren: en dat gedaen zijnde, liet hy den Aep fijn perfonagie fpeelen, die van alle voorledene en tegenwoordige dingen wift te ipreken,maer met de toekomende wou hy fig niet moeijen , ne- mende een fchelling of twe,na gelegentheyt,voor yder antwoort: en als het fomwijlen gebeurde , dat hy aen huyfen quam daer dit <>f dat gebeurt was,gelijck hy al van te voren vernomen had, liet ■hy den Aep fomti jts 'wel wat feggen, fonder gevraegt te zijn» 't Welk hy dan op fijn kop koft raden ; en dit maeckte hem over al een geweldige naem .En als hy de faek al niet recht en wift, gelijk ny loos en doortrapt was, koft hy fi jn antwoorden evenwel fo be- ' S?cn j dat men hem nergens in koft vatten ·, en fo wift hy van yeder hout pijlen te maken. Alfo ook,fo haeft hy in de herberg quam, kende hy Don Quichot en Sanche; en daer door wift hy iienin fuik een verwondering te brengen, met het raden wie fy. Waren.Maci het iou b yksras qualijk met hem afgdoopen hebben, iba
|
|||||
$6*2 . Ttveede Deel van
foo de flagén van Don ¡Quichot, foo wel op fíjn kop, als op defo
hals van den armen Koning Mariïlio gevallen hadden. Dit is^dan . het geen wy aengaende defen Meefter Pieter en fíjn Acp te feggen hadden ; en foo keeren wy weder tot Doii Quichot. Hydan,fo haeft hy uy t de herberg quam , nam voor fich eerir en voor alle wereken de Rivier Hebro tegaen fien,benefFens de aengrenfende Landen, en dan fíjn reys na Zaragoza te vervorderen, dewyl 'er noch tijts genoeg was eer het toürnoy ibu aéngaemMet defe me- ningdan vervolgde hy fíjn weg , gedurende de ielve twee dagen, fonder dat hem yets gedenekwaerdigs quam te bejegenen, tot dat hy op den derden dag, aan het opklimmen van eenig gebergt » een menigte van trommen, trompetten, en aflehieten van roers hoorde. In het eerft meeude hy , dat'er een Regiment Soldaten voor by trockjwaer over hy Ronzinant metiporen ftekende,vor- ders opklom 5om te fien wat het was:en komende op het hoogfte, fag hy aen den anderen voet van den berg een troep van omtrent twee honden mannen, al te voet, gewapent met vericheyden ilag van wapenen,dencenmeteen halve lancie, den ander met een drytandigevorok, den derden met een vuurroer of een ihaphaen» den vierden met een hellebaert of een parteiaen> fommige met een houwer en een rondas,enz.Hy reed al nader en nader, tot dat hy het volk becjuaemelijk onderkennen ¿ en hun vanen fíen koft, om te oordeelen van hun devijfen en teeckens,en voornamentlijk yan een dat den grootén Standaert was, van wit linnen gemaekr» hebbende een Ezel na het leven daerin gefchildert,met het hooft opgeheven, endetongbuyten denmuyl, in maniere gelijck of hy balckte. Rontfom ftonden defe twee vaerfen metgroote lette- jen geichreven: De Burgemeefiert, foo men {tel t .'. 'J .
En bakken niet geheel voor niet; ¿
. ::é:!--'-"j r. ' >'■"' -<'·';
Door dít teeeken begreep Don Quichot terftondt, dat dit dé
troep van de Bakkers was , enalfoo gaf hy Sanche ook te ken- nen , verklarende hem het vaers,dat hy in den grooten Standaert geleien had.Kortelijck, fy fagen nu oogfchijneii jek, dat het ge> heele dorp in ernft over- endt was, van mening hun goede faecK ¡te verdedigen,' met het fwaert in de hant,tegen defe linckers die ' hen fo te quelleu vatten. Don Quichot koft niet laten daer wat nader byte komen, tot groot ongenoegen van Sanche, die niet gaern by fuik quaedgefelichap wou gevonden worden. Als hy daer by quam, ftelde hem de gehecle troep iu het raiddeji ; oor- |
|||
pon QuicHoT déla Mancha. ίδ*$
deelcnde,dac het een van haer voíck was. Hy, daer zijhde,licht¿ met een aerdige bevaílickbeydt fíjn vifier op, en fette íich by den Standaert van den Efel, en al de Hooft-ofíicieren rontíbm heñí, Verwondert zijnde met die felve verwondering, die fe omringen die hem eerft quamen te fien. Don Quichor, Tiende dat hem een yeder even fterck aenkeek, Tonder een woort te ipreecken, wilde fijn voordeel doen met de {tilfwijgentheydri en daerom, verhef- fende fíjn ftem , brack hy de ftiltc, en begoft aldus te fpreecken: ÖygoedeHeereiij ickbiddéufooootmoedelijck als ick mag, een reden, dieick tegens u-lieden te houden heb, door tuiTchen fprcken noch te beletten, noch te verhinderen, totdat ghyfiet dat fe u felf begint te vcrveelen, en als dan fal het rninfte teeckeii genoegzijnommytedoenfwijgcn. Een yeder gaf hem verlof te feggen wat hem geliefde, alfoo fe hem gaerne iouden hooreri. Met dit verlof ging Don Quichot voort, feggende: Ick, Mijn Heeren, ben een dolend Ridder, wiensoeffening die van de wa^- penen is, en wiens plicht het helpen der verdrukte en ellendige menfehen. Het ís nu een dag of twee geleden, dat ick u-liéder pngemack verftaen heb, en de oorfaeck welke u-lieden beweegt de wapenen te aenvaerden, om ü over uwe vyanden te wfeecken: en hebbende het ièlve langen menigmácl in mijn gemoedt over- leydt j vind'ick eyndelijk, dat gy lieden u fel ven bedriegt, mec- iiende en vermoedende verongelijckt of geaffronteert te zijn , alfoo geen particulier ofeenig by fander perfoon een geheele ge^ meente beleedigt» 'ten waere door verradery ofdiergelijcke * geli jek Don Diego Ordonnez de Lara pleegde, met de Plaets Za- morano, alfoo hy niet en wift dat Yelido Dolfos alleen die ver* radery opgerecht en begaen hád, meenende fijn Koning te doo*· <len: en in diergelijcke ftofTebehöort de wraeck de gantfche ge- meente toe.Maer ik Weet wel hoe 'tgaet: wanneer de gramichap uytde moeder voortkomtjis'er noch tong nog toom die de felvC kan bedwingen.Zijnde het dan alfoo,dat een menfeh alleen geen geheel Koningrijck, ot Lantfchap, of Gemeente vermag te be- leedigen, is het klaer en blijckeüjck, dat ghy lieden geen reden hebt om aldus gewapent met gemeene macht, te velde te komen r want ίοο fou men alle dagen het fpél hebben,'dan met een deel Hond-hangers, dan een deel Kalf-fchieters, dan een deel Men- Iche-vilde rs,en foo voort·,welckc namen alleen van een party ca- naille aan fommige goede Gemeentens gegeven worden.. MaeC dat wil Godt niet toelaten,want voorfichtige wijfe Mannen, en welgeftelde Gemeentens, moeten allen om vier redenen en oor- (I) faeckea
|
||||
iúq. 'Ttveecle Oeel v¿int
íaecken de wapenen■aenncmen. De eerfte is, om het Geloofvoor
; ie ftáen: De tweede , om hun leven tebefcherrnen , daer Ken de wet der nature toe verbindt: De derde, y'oqr hun eer, huys en huysgefin: De vierde, tot dienft van hun Koning of Overig- heydt. En indien wy daer noch de vijfde by willen voegen , da,t ; tnoft zijn tot voorftant van iijn Vaderlaudt. By defe vijf hooft- ©oriaecken fou men noch eenige andere konnen voegen,, die rredelijck en bülijok waren. Maer de felve te aenvaerden om jkindere dingen, en,die meer te belagchen als te befchreyen zijn, is de meefte ibtterny van de werelt: behalven dat het regelrecht itrijt tegen de heylige Wetten', eenige onbillicke wraeck te oef- fenen ; daer ons geen wraeck toegelaten wort, maer jn tegen- deel bevolen onien vyanden goet te doen, en té beminnen die ons haten , te zegenen die ons vervloecken: Geboden, welcke» indien ie eenigfins fwaer fchijnen te zijn , foo is het alleen voor die genen, die meer hebben van de werelt als van Godt? en mee¡r •vleeíchelijck als geeiteljjck zijn: want die mondt, die niet Ιίζ- •gen kan, fegt, dat fíjn jocklieflijc-k,, en fijn laft licht is $ foo ver is het ván daer, dat hy-ons geboden fou geven, die men niet foy. dconnen betrachten. ín Yoegen.gy-lieden■ >volgens de goddelijcr Jee en lïienfchelijckè Weteen, gehoudenzijtu geruft: te (lellen. De drommel moet me\ nou dat is totdaerren~toe, fey Sanche, foo Mijn Heer geen Dolegant en is, foolijckthy'ereenalseen cyeehey. DonQuichot ondertuifchenfijn adem eens verha- lende , en fieudc, dat een yeder noch even ftü fweeg, wilde dciê gelegenthey t waernemen. i.en voort gaen, gelijck hy fou ged^en íicbbeñ jü foo Sanche met fijn ihaterbackes fijn kloet daer niet iii gefïeecken had, feggepde: Mijn Heer,$©11 Quichot ,eertijdts genoemt.de Ridder van de droevige ïiguur, en nu die van d? Leeuwen 4 is een perfoon,ghy Heeren, dat geen flechtekaten,is¡: hy kan fijn Latijn en fijnmoeders tael als eënPredekantjen voor de reft>al wat hy handelt öf doet,daer in gact hy te werek gelijck een gqetSoldaet behoort te doen, en hy heeft ai de wetten in fijn kop, foo.dat ick nieten weet waer hy al dien bras laet,en daerom ■val t'er niet anders· te doen, als het geen dat hyuraedt, en daer jneê op en weg: en gelijck als hy wel feydt» foo is het pure fot- terny om een balcken,of een dreck,dadelijck en foo ftrick ftraks met een dolle kop na de wapenen te loopen. Wantdoen ick eên jongen7 was, placht ick hondert mael op een dag te bakken, en dat van felf, fonder dat het my fijn leven yemant geleert had 5 e» dat koft ik fo natuurlijck doen,dat;>als ifk begoft te bakken, be- ... . : · ii'- . gofteo |
||||
Pew C^uichot déla Mancha. , ' Ï6f
göften terftontal de efels>die in hetgeheelè dorp waren,en daer- óm was ik niet een haer te minder , maer eerder van velen be- nijdt em defe aerdigheydt, die al feyden : Wat bruft my die San- the ! hoort die vcrbrafte Sanche ! wat quelt my die jongen ! ick gaf er dit en dát om dat ik hetfo koiVnZ. maer daerom hadden Ie · t met. En op dat gy weetjdat ik 'water feg, ik fai het u noch wel. eens laten hooren ," want die kennis is gehjek het fwemmen, dac irien ïioyt verleert;en daer mede fteekendede vingers in de neus, - kfgoft hy fijn beft tb bakken, dat hetrontom klonck. Maer een i dientetver daer vjjn,áacnlfcítadr¿en meende, 'dát het Sanche ¿eed" ■ ψχ de fpotmet hen teftèeken. i nam een tuynftaek3die hy in fijri lianden had , en gaPcr. den armen Sanche íulk een ílag mee, dat hy plórnp verloren,fondér een woort te (preken, tér aerde viel. Don Quichot j die fijnSchiltknaep foo qualijck getraóteert fag, lette ppdeien anderen'toe,met de lancieover de handt: maer foo ■veel waren Te die fich tuiTchén beyden fielden ¡ dat liet hem nier .inoQglijck was hem te bereyeken: en iiende, dat hem de ftee- flei) 'vaft van alle kanten om de obren vlogen, en dat'er een deel roers op hem aengeléytwáren,keerde hy íijñ paert omle» ib veel als het beeft loopen k'oft; begaf ficli uy t dëli trop, bevelende ficfï ■van ganfeher herten aenGodt, datheftldefelveuytditgevaèr %vilde verlöiTeri, vreeiènde ¿venftaegeen kogel achter in te krij*. gen, èn voor weer uyt, halende yeder oogcnblick fijn adem,oifi tebeproevenOfhyoock noch ai leefde. Maer die van het Eiels Regiment hielden fig te vreden met hun vyand'te fien vlügten,en iettcn Sanche,die nog iueuweHjeks tot iich fel ven gekomen was¿ op fijn efel,en lieten hem fijn Meefter volgen, niét dat hy fovecl belul had om het beeft te regeren, maer Graeuwtje volgde alleen ■ ,de lugt van Ronzinant, èn dat Co pertienent,<lat'er niet een koot- je» aen haperde. DonQuiclioteyndelijckëengoet ftück weegs gereden hebbende, fag eyhdélijck eens te rug, en, fiende dat'liern. Sanche achter aen quam , èri dat hein niemant en volgde, bleef m&L ftaeii in te wachten." Die van het Efquadron hielden hét al- aer tot den avont toé, wanneer zy,alzo hunne vyaiiden níet voor en dag qqamen, weer na hun dorp toe trocken , vol van taöed en vi"o!ic!chey;cIr -} en indien ie het oudt gebruyek van de Grieken geweten hadden, iy iouden op die píaets een ¿eege-teecken heb~ feen opgéreehc. ·■ ' ' Λ' (lij- i-ict
|
||||
a de.Jf.J-ejr.
|
|||
i ¿6 Tweede Deel van
|
|||||||||
Het XXVIII. Hooftituck.
-■ Handden Je vanfaeeken die den Lefer vinden fa!. «
ALs een dapper Krijgsman vlied,en een mengelen iwiet,moet
het'er bijiter op acnkomen : maer fulcksge chicdta leen om fich te bewaren voor beter gelegentheydt. Dit bhjclct W«r- lijck in Don Quichot. Het quaet voornemen van delen douen hoop maeckte hem vleugels aendebecnen, fonder dat hy eens bedacht in wat noodt hy Sanchejier, Sanche volgde hem valt na, hangendebekans dwars ovör fijn efel. Eyndehjckby li)n Heer, en weer tot ík h fel f gekomen zijnde, liet hy fichaos van boven neér,voor de voeten van Ronzinant,daer heen vallen. Don qui- chot fteeg terftont af, om hém fijn wonden te helpen verbinden $ maer fiendëldat hy van hooi: tot de voeten geheel en ougelcnent was, feyhy tegens hem met groóte· gramfchap: De drommel moet u niet wilien,Sanche,en waer hebt gy uw leven gehoorraat men van de galg praten mag, daer de Waerdt gehangen is? Die efels-mufijk heeft geen goede mace gehadt. Gy hebt den Hemel te dancken ,dat gy der foo afgekomen zijt, en dat fe u het ttgmm cruc/s niet met een houwer gegeven hebben. Ick mag daer met op antwoorden, fey Sanche, my dunckt dat mijn fchouders ge- noeg fpreeken: laer ons opfitten, en henen reyen: voor my, ick fal mijn bakken wel laten: maer evenwel niet te ieggen , dat de dolende Ridders oock den hafendans konnen, en haar Schilt^na- pen in den noodt laten. Hy vlucht niet, Sanche, die wijckt,ant- woorde Don Quichot, wántghy moet weien, dat dapperheydt, welckenietgebouwtisopdengrontftag van voorfichtigheydt, enckel reukeloosheydt is;en de daden van de foodamgen worden meer aan het geluk,als aan dekloeckheyt van de perfoon, toege- ichrevciv.en aífo beken ik, dat ick geweecken ben, doch niet ge- vlueht,daer in navolgende veele van de dapperfte manüen, die lig felven geipaert hebben voor beter tijden en gelegemnedcn; en daer zijn al degefchichtboeckéii vol af, welke ik hier omuwent |
|||||||||
2ael geraeckt, geholpen fijnde van fijn Heer, die ook weder te
paard ging fitten, enreden foo voetje voor voetje na een bosje, dat daar omtrent een vierdendeel my Is van daan was, gevende Sanche veder voetftap dedroevigfte en diepftc fuchten vandQ werelt. Don Quichot, hem vragende deoorfaeck van dit jam- meren , kreeg tot antwoordt , dathy vanonder hetftuytbeen |
|||||||||
Don Qu icHoT déla Mancha. 16*7
totboven.aenhetpuntvande haríTenen fulck een pijn hád, dat
liem dochr,dat hy fijn finnen fou moeten vérliefen. Deoorfaak ial voorièeckcr,geweefl; hebben, zey Don Quichot,, dat de ftolc langen breedtgeWeeftzijnde, u de heele rug met eenen ílag gemeten, ofdathydie partyen geraackt heeft, daar de fenu- wen by malkander komen. Bygantfchlyden , antwoordeSan- che, Mijn Heer, ghy trecktmy daar uyt een groóte rwijffel- moëdigheydt; want fo onfeeeker was de oorfaek van myn pyn, dat ghy my met klare en duydelycke termen moft verklaren, dat het van de ftockilagen gekomen is: en indien My η Heer fo wil voortgaan, ial hy noch wc! raden de waerom. Seker, Myn Heer en Meeiler, wy hincken felden van een ander mans zeer.Onder- tuflchen begin ïck hoe langer hoe meer landt te onrdecken, en te fïen,hoe wcynig dat ik in uw gefelichap fal overgaren: want fop ghy my voor defe reys met gemack hebt laten afimee'ren, op een andentijdt ial het wéér op een folien of fuikeen voddery uytko- roen : en raeckt het my nuaendehuyt, het mag m y noch eens aen het hart raeken.My dunckr,dat het beter fal voor my wefen, ('t en waer ik ilimmer alseen Heyden was) Weer na huys te gaen bymijn wijf en kinderen, om die te onderhouden , foogoet en foo quaet als het my meugelijck is, en niet langer dus jou voet- ftappen na te volgen, fonder te weten waer, flecht dririckcndc,en noch flechrer eetende, en vóór ¿lapcn mag Mijn Heer den Schilt- knaep feven voet landts nemen , offoo veel als het hem belieft, enèonproface. Voor mijn part, ick wou wel dat hy gebrandt was·, die eerft defe dolende Ridderfchap heeft opgebiecht, ten minften de eerfte die een Schiltknaepi heeft willen wefcnvaii fulcke verbruyde gecken i als ick looi dat fe al te mael bennen : ifk fpreeck van de voorgaende: van de huydendaeghfche wil ick "vijgen om uwent wil, en dat alleen om dat ick Weet, dat jou Genade een beetje meer weet als de drommel felf. Ikialeengoet fceiteck rnetu maecken, Sanche,,zey Don Quichot, dewijl ghy tochnupratensgefiiilfbent, om dat ghy geen pijn en voelt, en ielf om ¿¡e ooriaeck fal ick u liever hooren fcggen af wat ghy Wilt, daerom praet al voort, mijn foon , practal voort, uw gefonthey t is my wel foo veel waert, dat ick een hondert of twee. lotte propooften daer voor hooren wil. Voorts, foo ghy fo gaeiti ioudt na huys gaen,gclijkgy fcgt,by uw vrouw en kindereneden Hemel iaet niet toe, dat ick u daer in verhinder: ghy hebt mijn geltby u: fiet wátghy noch overig hebt, en betaek u fel ven. JfVannecr kk, antwoorde Sanche, di?iideby Tomas Carrafco, ;. (13) vadci' |
||||
jgg > , "íptveeáe Deel van
yader van Samfon Carrafco, die jou Genade wel kent, won 'φ
alle maent tien gulden,boven de koihmaer hoc veel dat ik by uw Genade winnen fel, weet ick niet; hoewel ick wel weet, dat een SchiUkhaep van een dolená Ridder meer arbeydt doet, als een Boereknecht: want wereken fe wat by dag, iy hebben ten ming- uen 's avonts potfpijs, en flapen 's nacht op een bedt; dat ick niet sedaen heb foo lang als ik inuw Genade dienft ben geweeft,'t en waer de korte tijd die wy in het huys van Don Diego de Miranda ceweeft zijn t *on(1« dat ick wil feSSen van de bruYIo," van Ca'
macha, en van het huys van Bafilio, daer ick wel omhaclt was, dat moet ick bekennen: maer evenwel buy ten dat heb ik immers altijdt op de aerd' moeten flapen, onder den blaeuwen herael,by- tendc op een ftuck harde kaes en verdroogt broot, drinkende fchoon water toe, van de beecken of fonteynen die wy ontmoet ten. Ickbeken>fey DonQuichot,dathetdewaerheydtis 'tgeen ehy fe<n · hoe veel dunckt u dan.dat ghy behoorde meer te heb- bemalsW by Tomas Carrafco gehadt hebt'Dat 'er jou Genade noch twee fchellingen 's maents op geliefde te leggen, zey San- che i en dan fou ickmy betaelt houden voor mijn arbeydt:maer fop veel als aengaet om my,, wil ick feggen , te voldoen, wil ick fcffocn» wegen de beloften , je weet wel, van het Gouverneur- fchap, en dat heb ick nou niet, daer dunckt me hoor ick noch fes fchellingen voor te hebben,en daer is de heele fom. Alles is wel, antwoorde Don Quichot,en wegen uw arbeydsloon voor viji en- "twintig dagen,want fo lang fijn wy dcfe laetfte reys uyt geweett, neem daer voor pro rato, en betaelt u felf, gehjek ick u geieydt heb. Q fackerloot;, riep Sanche uyt, jou Genade bedriegt zich inachticb in de reeckening: want van wegen de beloften van het Eylandt, dat moet men reeckenen van de eerftetijdt tot de te- genwoordige toe. Wel hoe lang is het dan geleden, vraegde Don Quichot, dat ick het u belooft heb ? Meer'als twintig jaren, ant- woorde Sanche, geen drie dagen meer of min. Don Quichot -floeo- fich fel ven met de platte hand voor het hooft, en begott te lanchen met de meefte fmaeck ter werelt, feggende ten laetften; leí "heb in defe onfe oefieningen noch in als en als geen twee maeuden <rCweeft,mijn peuitencie van Sierra Morena daer by ge- ieeckent,&en Sanche komt hier met twintig jaer voor den dag: maer ick fie weU ghy foudt niet garen yets van mijn geit uytrey- ¿en,en al den bocht voor uw ialaris houden; en ioo gy 't daerom, , dóet,houdthet,ikfchenckhetu, envaert'erwelmeëtwantlie- yet als fulck pen Schiltknacp langer by my te hebbenen ick blij- |
|||||||
CH
|
|||||||
Don Qtj i c η ο τ de la Manc ha." · ·'■
yen ronder een duyt Ín de werelt te hebben. Maer:fe« *¡¡¡¡*¡& dw overtreder,van alie Goddelijcke en menfcheh,cke Wet en 4 waer hebt ghy oy t gelefen , dat oy t Sehihknaep van eèmg dolend» SS fijnHeer gereeckent heeftop íoo veel of foo veel tere maentï G*t¡ ftgick, Ρ^Ψ^^^Ά^^ .
ftervaneenSchiltknaepalsghyzMt, gaet, íeg ick, eens in de eroote woefte zee van Si de Ridderichappen,. en foo gy vindt dat immermeereenigSchiltknaep heeftRcfèydc, of gedocht tejeg*
gen, het geen ghy nu fegt, ioo fal ick u toelaten, dat ghy my een dozijnkiifnebackflagen en baffetoenen geeft. Gaet heen, keert; het toom van uw efel, en rijdt terftont nahuys : want meteen cenigenvoetitapftiltghyvoortaenmeermetmydoen. Obroot «uaUjckbefteet, hoe flaet ghy my op ιηι,η hooit 10 qualyck be- loonde beloften.hoe toont gy my hier een men ch! wat menich l een beeft,mag ick wel ieggen, vol ondanckbaerhey t.Nu^a op d<- fe uur magick wel feggen , dat ick u , in f pije van uw wijf.tot «i Heer fou hebben gemaekt, van het beft e Eylandt dat er ude we- reltis,gaet4eniotheen. Maer^elijckghywel· egt^ehomng s voor de feugen niet: een cfcl zijt ghy, en een eiel fuh ghy blyten, en eeneielU ghy fterven. Sanche fag DW^JjJHgW genblik van onderde hoet aen.terwyl hy deie bittere woo«fc^ , gen hem iprack, en vóndc fich daer «ver foo m |n hart en eon- iciency geraeckt,dat hem de tranen iri deoogen gWggjg* delijck ieyde hy met een bevende en fwaeke ftem; Mijn Heer, ick beken, dat ick niet anders als de ftaert van doen heb ta*g"g maeckce eiel te weien ! wilfeme jou Genade «nietten, ^gf* hem voor bedancken , en fal hem als een efefdienen foo lang a | ick leef. Jou Genade belieft het mijn ftf^?ïïft££2 houwen i en belieft te bedencken, datack wel wat veel feg, daer ick maer een botte pry ben, dat dat voortkomt MW heyt als uyt boosaerdigheyt: maer die dwaelt en bekeert wore met gena vereert, lek fou my verwondert hebben, zey Don Quichoc, foo'er niet een tefereyntje voor den dag (on gekomen hebben. Wel nu dan j ick vergeef u deie imfdaedt, mm dat ghyubetert, en voortaen foo baetfoeckende niet en znrr;maec dat ghy met lijdtfaemheydt en gedult het volvoeren van mijn be- loften verwacht, wantqttoiMftrtur nonaufirtur,lar>£?.borgen s geenquyt fchelden. Sanche beloofde alloo fijn fwackheydtiiite fpannen, omhetfelvenatekomen. Hiertneéqoamenfc m her bósjcen Don Quichotiettefichaende voet vaneenolmboom,en Sanche onder een ander Manche bracht den nacht nict-fooder pnn
0 $) .
|
||||
170 Tweede Deel van ," ;
door: wantde fmart van diergelyke ontmoetingen,aïs hy had ge--
had > voelt men alderbeft als de iqry over is. Macr Don Quichot onderhieldr fich in fijn gedurige gedenken. Evenwel» niettegen- ftaende het een en het ánder, lieten iè tig van de ilaep overmeefte* ren i en met het kriecken van den dag maekien fe fich weder op. om den oever vau dé vermeerde Hebro te vinden , daer hen ge* beurde het gene men in het naefte Hoofrftuck fal verhandelen» Het XXIX. Hooft-ftuck:
Pandewermaerde /ivontuur van de betooverdeSchuyt. Τ Wee dagen liepender door met vallen en opftaen, eer'defe
Avonturiers aen den oever van de Hebro quamen, welk aen- fïen DonQuichorhet meefte vermaekvandewereltgaf,iodoor ftjnaengename oevers, als de helderheyt van fijn wateren,benef- fens de loete en vreedlame loogvan defe beroemde Watergod.En hier door wierden duyfenden van amóureuie gedachten in fijn har rwacketgemaeckt, en onder anderen het genehy in het Hol van Monte Sinos had gefien, welcke dingen, naer het fcggen van Meefter I*ftter,ten deele valich en ten deele Waer waremevenwel hy hield fig meeft aen de ware, hoewel Sanche al dien bocht met een cjuaft overftreek.Sy dan gaende langs defen oever, kreeg Don Quichot een kleyne Bark ofSchuytin het oog,dog fonder riemen en andere noodtlaeckelykheydr,zynde gebonden aen de ftam van een boom. Don Quichot lag vaft rond torn ,of'er geen volck by en wasjmaer niemant vernemende,ftondt hy ftraks van fijn paertaf, gelyck oock Sanche van fijn Giauwtje moft doen s die, volgens het bevel van fijn Meefter r beyde de heeften dicht by een aen een boom vaft bond. Sanche vraegde hem daer de oorfaeks van, daer Don Quichot op antwoorde; Sanche» gy moet weten, dat defe Bartk,diedaer leyt, ibrider yeroant by fich te hebben, my roept en noodigt om daer in te klimmen,ten einde door datmid- del den eenen of den anderen Ridder, of voornamen Perfoon, die in benauwtheyt is, byftant te doen; want ibodanige dingen fiet men doorgaens in defe gefchiedeniflen ,'en datdoor toedoen van deToovenaers» foo menigmael als den een of'den ander Ridder in noodt is {die door geen ander middel als door hulp van deefen öigeeuen kan geholpen worden» gelijk gefchiedt, luettegenr ftaende dat fe dikwils een duyfent mijl twee drie van malkander Stijn ·, of anders nemen fy fefomwijlenwelineenwolckop:maet #£eíHend,eB fe daer fpp een bootje ι daer de Ridder ipgaet ·, en biBnen
|
||||
Don Quichot de la Mancha. 171
binnen een oogetiblick tydts vliegt hy,of door het water, of door de luchr, fo fe ílechts willen, ter plaetfe daer íijn hulp en byftanc ( van nooden ís ¡invoegen, Sanche, ik vaftdyck geloof, dat deie Boot daer om de felve reden is gebracht ;en dat isioo ièecker^ls het ieecker is dat het tegenwoordig dag is. En eer dit voorbf * gaet, foo verforgt bey de beeften wel, en laet ons voort ons iel- ven in 's Heeren handen begeven; want ick iou niet laten daer in fcheep te gacn, al rieden 't my al de Monnicken van Brabant af. Indien datdati fo welen moet,antwoorde Sanche,en dat jou Ge- nade alle oogenblik nu de eene en dan de andere iotte kuer moet ter handt flaen, Í00 is 'er voor rnyh niet anders als te gehooria- men, en het hooft te buygen i gelyck het fpreeckwoort feydt» , doet my η wil, en doetqualyck; en, wiens broot dat ghy eet, wiens woort dat ghy fpreeckt. Maerevenwel, ίο veel alsaengaet deoutlafting van mijn confciency, foo kan ¡ck niet laten jou Ge- nade te feggen,dat defe foodanige Soot,of Barckjgeen van die be- tooverdenis, maer wel vaneenige VilTchers, die hier leggen en viflehen. Dit fey Sanche terwylhy vaft de beeften ter degen vaft maeckte, latende hen in de prote&ie en beicherininge der Hee- ren Toovenaers, hoewel niet ionder groóte cjuelling in fijnge- moedt. Don Quichot fey hem, dat hy fich over de beeften niet behoefde te bekommeren, alfoo hy, die haer Í00 grooten en ver- ren weg fou brengen»wel forg voor de beeften ibu dragen. Wel, íey Sanche, nu zijn fe yaft, wat nu ? Wat anders, anwoorde Don Quichot, als opritten en wegryen, ick wil leggen, te fcheep gaen, en het touw los maecken,* ipringende met eenen inde Boot, en Sanche het touw ondertuflehen los gemaéckt hebben- de,volgde hem terftont. De Boot los zy nde,ging te met al verder en verdervanlandjenSanchczyndeomtrenteenvademoftwee na de diepte toe, begoft te beven als eenloof ,denckende, dathy al om den hals was: maer geen iaeck ter werelt deed hem foo veel ; wee ach fijn harr,als fijn Graeuwtje te hooren fuehren.en de weer te fien die Ronzinant deed om los te geraecken, en íey daer over tegen Don Quichot: Mijn Graeuwtje doet niet als bakken, be- klagende ons af-zijn; en Ronzjnantdoet fijn uytterfte beft om los te komen.om ons naer te volgen.Q mijn foete lieve beeften, blijft invredeenvriendtfehapj enalsdedwaesheyt, die ons van een &heydt,€cnsin wijsheyt fal verandert wefen,dan fullen wy mal- kander met lief weer fien: en daer meê begoft de goede Sanche te fchreyen,dat hem de tranen over de oogen biggelden. Maér Don C^uichot,half vergramt,voerde hem tegemoet.Waer voor vreeft Oï) ghy
|
||||
τ 74 . * tweede Deel van ■ <-J. < x-v
gy,bloodaert als ghyzijc?waerom weent gy,armhattig menfch ? i -
wie vervolgt u, wie deert ü > kley nmeedig fchepfel ? of wat ont- - breeckt u, daer ghy in het midden zijt van alle overvloet ? of gaet5" ghy par avantuur bloots voets over het Riphecfche gebergte? Neen, ghy fit wei op uw gemack,.daiende af door de itille vloedt vah defe aeiigename Rivier, door de weicke wy wel haeft inde ruyme zee lullen zijn: want ick maek mijn reeckening,dat wy te- genwoordig al een leven ofeenachthondert mijlen weegs weg nebben ; en íoo ick hier een Aftrolabium hád , om de hoogte vau de Pool te nemen , ick fou u goetmaecken (of ick verftáe Jt-my niet) dat wy tegenwoordig de Linie iEquino&iael al door zijn4 die de twee tegen een over&aende Polen in twee gelijke af- icheydJngen of diftantien verdeelt. En als wy dau daer fouwen wefen, vracgdeSanche, hoe veel weegs fouwe,n Wy dan Wel gevaren hebben ? Al heel veel, antwoordeDonQuichot,wanc van drie hondert en feiligh graden, die de Globe > na de reecke- wing van Ptolomeus, begrijpÉ, fouden wy dan de helit,al weg hebben: enweet, Sanche, dat de Spangjaerts^nu'ie na Indien reyfen, vooreenvandefekerfteteeckens, dat fe de Linie door. zijn ¿ houden, wanneer febemereken, dat al de luyfen, diefe; over fich hebben, Herven, ionder dac'er eeneenige overblijft» ofin het fchip te vinden is, al wilde men fe tegen goudt opwe- gen: en daerom , Sanche, taft eens onder uw oxelen ; en íoo ghy eenig leven vindt, foo zijn wy 'er noch niet door, maer ίο niet ¡ £00 hebben wy ie al weg. Daer flae ick geen geloof aen, zey San- che, doch evenwel fal ick wél doen dat jou Genade my belaftjhoe wel ick niet weet jwaer toe fucks van nooden is ·, alfoo ick met mijn eygen oogen fie, wát'er van is, en dat wy noch geen vijf vaem weegs van lant bennen: want daer ftaet Graeuwtje,en daer ftaet Ronzinant , pp de ielve plaets daer wy fe gelaten hebbeü; wantnaickfie, ίο kruipenwyvoortalseenluys op eenteerige huyr. Doet ghy, Sanche, het gene icku ieg, vervolgde Doti Qüichot, en bindt u niétáen de apparentie der dingen; want ghy weetniet watdeColuri, Lines, Paralellen» Zodiac, Ecclip- ticen, Poli, Solftitia, Equino£tia, Teekenen, Pundlen, en Me- ridianen zijn,'t welk de dingen zijn waer uy t de Hernel-en Aerd- kloot beftaen: want foo ghy defe dingen in het geheel of ten dee- len wift,ghy ioudt ten minften weten,hoe veel Paralellen wy ge- fneden'vhoe veel [Teeckenen gefien, en en hoe veel Beelden aclitet . ons gelaten hebban: en daerom ieg icku wederom , dát ghy -tt leken eens betaft. Sanche deed alfoo > en,fteeckende fíjn rechter- |
|||
Όοη Quichot de la Má n'ch a^ ' 17\-_
handt onder fijn flincker oxel, focht daar een wyl, en ey ndely k fijn hooft opheffende, fey tegens fijn Heer> met een; lagcbent de mont: O deexperiency Ís valich,cn wy bennen noch ioo vee* niet gekomen als jou Genade iêyt, noch oock'ap veel mylen na. Hebtgy dan al wat gevangen ? vraegde Don Quichot.AI y ry wat, atuwoorde Sanche Panc.e, en na dat hy fijn vingeren ont- laft had, wies hy deheele handt in het water af. Ondertufleti gingdeSchuyt al fachjesyoort, tot in het midden van de Rivier, fónder dooreenige heymelycke kracht van Toovenaarsof too- verygevoert te worden, maar alleen door den natuuilycken loop van het water. Een weynig voortgaende, fagen ie eyndelyck Van veer een groot werck, dat in het midden van de Rivier ftont j 't welck Don Quichot fiende, fey hy tegen Sanche ¡Sietgy wel* Sanche, daar fietgy deStadt, of het Kafteel, ofSlót, daar den eenen of den anderen Ridder in noodt enbenaeuwtheydt ,of den -eenen of den anderen Koning, Koningin, of Princes gevangen is, tot wiens onderftant of verloífing ick hier gebracht ben:Wat StadjE.oiwat Kaíleel, feyt jou Genade? berechteSanche, ftetjou Genadeniet, dat het gene , dat ginder ftaet, een W.¡teímculen is,daer men korenrnaelt'Swijgtdochftil.Sanche, isVmoog- Jyck, antwoorde Don Quichot, al lijckthet foo, 't en is even- wel foóniét: wantgelyck ick u meermaeis geieytheb, al die dingen worden door tovery verandert, niet wel in der daet> maaralleen indefchijn, gelyckghy ielf gefien hebt aan Me» vrouw Dulcinea.de eenige toevlugt van mijn hoop. Ondertonen cjuam de Schuyt vaft in het midden van de Rivier, en begoft daar over vry wat harder voort te gaen, tot dat íe de Meulen hand over hand bégoft te naerderen; waer over de Meulenaers, fiende de Schuyt regt na de raders toeaenkomen , terftont met alle man ■met ftocken en bootshaeckenuyt liepen, o ín de ielve te wedcr-t houden ; en gelijk s"er heel wit"van meel beftoven uytiagen» fchenenfeaen Don Quichot heel wat anders te fijn. Deiebefton- denoverluytte roepen: Wat hondert duyíentfintfelten gaet jou luyden aen ? wil je jou ielf al te mael om hals, en met de fchüyt aen fplinteren helpen ? Heb ick úniet wel geiegt, Sanche» fe? alsdoe Don Quichot,dat wy komen foudeh daar ick werk iou vin- denom dekracht van mynonverwinnelyken arm tetooncn? Ziet wat een gefpuy s van geefteh dat dat is, wat een volksken fig daet legeos m y-komt ftellcn, fiet wat fchepfelsdardat zíjn: hafchel- men, ha ghy halve witte duyvels, ( nep hy regende Mulders aatti ftaandeoYeEeyndeindcfcfefuyt) flucksfet medaar invryheytdie 7 ' gï
|
||||
174 ' ' '"■ Τ wede Deel van
ghy tegen haar wil gevangen hout, hoog of Iaeg,foalshyoffy
mag zijn-.hier ben ick Don Quichot de la Mancha, genoemt de Ridder van de. Leeuwen λ voor wieu , door beftiering des hc- mels, defe avontuur bewaart is; en met eenen floeghy de hand aan fijn geweer, en begoft te fcherrnen alseen helt tegen de Meu- lenaers aen. Maerdefè, die geen acht op fijn woorden floegen y ftelden fig^ait fcBrap met hun haeken eh ftockcn om de Schuyt ai te weeren» die nu al dicht by de goot van het radtwas De arme Sanche, fiende hoe't'er geichapen ftond, viel op bey fijn knien in <3efchuytneêr;biddende den Hemel, hem van dit dreygende ge- \ yaer te verloflen: gelyk ook-gefchiede door kracht en neerftigheit van de Molenaers, welke fig met hun haecken daar tegen aanftel- den,en de Ichuyt te rugge hielden» doch evenwel ίο niet, of fe ge- backte het onderfte boven.hoe wel met te minder noot voor Don Quichot, die fwemmen koftalseeneende-kuyeken,fchoon hem de iwaerte van fijn harnas tot twee mael toe onderhaèlde5 en 't en «waar de byftant van de Meulenaers, hy, benefFens Sanche, had het hooit onder gehaalt: maar dete fprongen ie na, en hielden te foo la^ng boven* tot dat ie aan lant waren. Sy eyndelyck weder aen lant gekomen zijnde, was Sancties eetfte werk, op fijn knien te vallen, en denHeerrebiddenJbem voortaen vande dollcen onbe- | ' dagteaenflagen van fijn Heer te verloflen.Ondertniïen quamen de Viilchers, die de Schuy t toebehoorde, welke midlerwyl onder het #adt aan ipaanderswas geraeckt*, en fiende hoe't werek geftelt wasjbegoüen fe Sanche al uyt tefchudden,en DonQuichotde'be- taling van de Boot af te eyfehen, welke met een groóte beíadigd- heydt, als of hem niets geichiet was, de fel ve beloofde te voldoen cntebetalen, behoudens, iey hy tegensde Meulenaers, datCy hem de Gevangens, die ie in dat Kafteel gevangen hadden, in vryhey t föuden (lellen. Wat Gevangens; of wat Kafteel? vraeg- dende Meulenaers, fot alsghy zijt,of meenje deluyden, die hier komen om hun koren te malen,, mee te nemen ? Wel, wel, ant- woorde Don Quichot byfichfelf, ick fie wel wat'er van is: ik fou hiervoor een doofmans deur kloppen: ik ikl der eenanderen ■■·■ toon op moeten ftellcn met dit canaille, want. goede woorden gelden hier niet, Hier moeten voorfeecket twee Toovènaers te- gen' malkander in de weer zijn :deneenftoot om wat den ander maeckt: den een heeft my de Barck gegeveu, en den ander heeft 'ermymeê omgeworpen; ick fie hier geert raedttoe; want my duuckt, de geheele' werelt is niet alsbedriegery en fchclmery en Ip'oskeytdpo; en tegen xpaUuuuUt; ick kan der vorder niet mee* |
|||||
ι
|
|||||
t>or, QjjiCHör <lëla Mancha. 'fjj
indoen j en met eenen begoft hy over Ju fút te toepen tegen de Watermeulen: Ghy vrienden, wicghyzijt, die in deie gevan- genis bewaert wort, vergeeft my > dat ick, tot mijn eygen onge- luck, u uyt defe gevangenis niet verloflen kan s maer het fal voor een ander Kidder bewaert zijn. Hier mede keerde hy zich na de Viflchers, en betaelde fe voor de Schuyt twee pont groot, die hen Sanche nood genoeg toe telde , feggende: Met iukkc twee fchuyten te betalen ial het heele hammet jen op weien. Soodc VilTchets, als de Meulenaers, bleven verwondert ftaen over deze twee Figuren,die een heel ander flag van menfchengeleecken,iou- der dat ie uyt het ieggen van Don Quichot een woort kofteo ver- ftaen, waer over iy hem voor fot hielden, en lieten fe daer voor loopen , gaende de Meulenaers weer na hun meuten , en de VJf~ fchers huns wecghs. Maar Don Quichot en Sanche gingen als twee beeften na haer beeften ; en álfo eyndigde defe Avontuur van debetooverdeBarck. HetXXX.Hooft-ftuck.
Van het gene Do» Qjtichot gebéurde met eenJchoone Ja^erin.
\JO\ Yau mpeyelijcke gedachten, en fwaermoedigheyt, gingen
' defe twee dooiende Greaturen na hun beeften toe, voorna- mentlijck Sanche , dien het aan fíjn hart giug dat'er ioo veel gelts doorgebracht wiert. Eyndelijck, ionder een woort tegen malkan- der te fpreecken, -ilegen ie met het natte gat te paert, en verlieten dele vermaerde Rivier, zijnde Don Quichot begraven in de ge- dachten van fíjn liefde, en Sanche in fíjn beurs en omtrent fíjn be- vordering , die hem docht dat noch wijd te foecken was ¿want hy lag aen fijn Heer niet anders, als hy aen een groóte fot behoorde «en: en daer over bedpchthyalgelegentheyt, om, fonderveel te rekenen of te bedingen, itilleyes na huys tè ryen, den eenen dag ofden ander. Maer het geluk beftelde 4» faken heel anders, als hy verwacht had. Het geviel dan, dat desanderendaegs, op het dalen van de Son» en aen dcnuytgang van een Bos, Don Qui- chot fijn geficht om her flaende over een groene beemd, vauvér- re eenig volk gewaer wiert $ en nader komende, bevóndthydat k« Jagers waren, en fag onder anderen een bevalHjcke fchoone jV°uw> i>»eudeopeen fnecwitte hacejueney, die met groen oehangenwasjmeteenzaelmetfilverbeflagen. De Jonkvrouw was oockinfgelijcks in het groen gekleedt, foo cierlijck en ko- wcUjck , dat het fcheen de geeftigheys felf te zijn. Aen de • - flinc·» |
||||||
I7&V ? ;' Tweede Deel van '
ilinckerhautdróegíe een leer köftelijke wayerj door alle Wele-
keteeckens Don Quichot genoeg bekende, dat fy het hooft en de yoornaemfte van de trop was, gelijkook waerwas, endaer- Qjjv fey hy tegen Sanche; Gaet > foon, uw beft > * η iegt tegen die JoBckvrouw , die op die witte hacqueney fit , dat ick > de Rid- der van dé Leeuwen ι haer ootmoedelijck de handen kus, en ver- lof, van haer Doorluchtigheydt verfoeck , onjhetfelvehaeria per foon te doen , envorders de eer te mogen hebben van haer jfehoonheyt te dienen» in al hetgeen my de ielve fou gelieven te gebieden: fiet wel.j^hoeghy uw woorden beleght, fönderdaer van uw refereynen en fpreeckwoorden onder teÍmijten. Daer ben ickdeman wel toe.,< niet waer? zey Sanche: laet my maei: begáen; of meent jou Genade, dat dit de eerfte mael is, dat ick fiiLke Ambafladen:gedaeniheb ,en aen fulke hoogeperfoonen?Be« haiveu aenxle,PríncesL>ulcinea,San.che,antwoorde Don Quichot* weet ik niet wat ghy aí veel meer gedaen hébt.Dat ís al even eens* zey-SaBehewederom ,-eefl-gfcet- betaelder weygert geen paut, en uyteenvol huys is haeft de tafel gedeckt, ick wil feggen , dat men my niet hoeft te feggen wat ik feggen fal,, want, wil ik leg- gen , ick heb föo de homenibtts ahcut en Aékoto nichil. Wel, wel» wy^wfiLen 'rioo aennemen j antwoorde'Don Quichót, £aet dan heen ice goeder uu ren ¿ Sanche begeeft fig ίο veelals Graeutjelo- pebniogt s op weg, en,'komende by de fchoone Jageres, ftont afj en ¡viel; voorhaer op fijn knién, met defe woorden: Schoone Me- vrouw ¿dieiRidder, diedaer ginder itaet ,-genoemt de Ridder va» dcíLeiuwea, en ick fijh Schiltknaep, die men Ín fijn huys Sanche Paóc/ejtioemt, en dele voornoemde Ridderván de Leeuwen, dié mêflfiioch onlanghs de Ridder van de droevige Figuer génoemc bê^ftvfèBi my>om aenuw Hoogheyt-te feggen ¿dát'het haer gelie- ve iftmeernient te geven om fijn uyterfte begeerten te opereren > *i Welckisgelijckhy allegeertendeprefepoííeert, en ick denck? uw doorfchijnende Hoo^heyt té komen dienen ,e'nu doórfchij- nende Hoogheychem fulksconfenterendê,'■ en concerterende, fal hetfelvefcijn ftreckende en penderende tot haer eygen voordeel eti'profijt. Seker, Schiltknaep, zeydeMevröüw, gyhëbrtrW boofeichaplofreüjck enjwel gedaen^met aldéaèrdigc omitandig·; hedenidáertocvereyfchtr dacromftaetvari deaétdeop,wanthet is tegen reden, dat de Schiltknaep van fuik eeh'Ridder f0 daer is? die van de droevige Biguufr, ( ván de weleke wy alreets by fondero kennis hebben ) foo lang gcknielt ley t, Daeromfeglj ickweder- |
||||
pon QuicHoT déla Manch a. -ijf
om, recht úop.» myn vrienf, en fegt tegen uw, Heer, dathy yry lióme ter goeder uuren fich dienen van myn perfóoq, en den ; Hertog myn Man, ais oock van een kleynLufthuys, 't welk wy
hieromtrent hebben. Sanche flont op, íbo verwondert over de wondetlycke fchoonheyt van defe Mevrouw,aIs over haar groóte beleefrhey.t, en noch meer over het gecniy hem geiêght had, dat iy alteets kennis had van fijn Heer de Ridder van de droevige Figuur; en dat Te hem den naam van die van de Leeuwen niet ge- geven had,dat was voerfeecker om dat hy defe noch fo korts had ■aengenomep» De Hertogin (wiens tijtel men als noch nieten weet) vraegdehern voorts: Seghtmy,myn vrient, is uw Meefter «iet dien Ridder, van wekken meneen Boeckgedruckt heeft, ^'twelck genoemtisde Ihjhrievan den-verfiandigen Ridder Don .Quichot de la Mancha i die Mevrouw Dulcinea van Tobofo^rfceric voor de,y rouw van fijn ziel ? Het is de ielve, antwoorde Sanche, en ick ben fijn Schiltknaep Sanche Pan^e, daar in de felve Hifto- liemedeamplementievan gemaecktwort, 'ten waar dat ie my „ inde wieg verandert hadden, ick wil feggen, datfemyn naera in dendruck hadden..verbaftert. Hetgeen ghyfeght, hervatte de Hettogin, vcrheqgt my feer, en daerom ieght tcghen úw Heer , dat hy ons feer . wellekom fal zijn ■, «n.dat my geen faek van meerder genoegen ípukonnen bejegenen, als fijn tegenwqor- digheyt. Sanche keerde mei defe aengename antwoort al fijn beft weder na fíjn Heer toe,, tegen wien hy het al te mael, van w(optc tot woprt (íbo veel,als hy onthouden had) boodtlchapte, verhei- fendc op fijn boers haar ichoqnheydt, en beleeftheyt, tot aen den ' hernel. Don Qüiehocftelde fich daar over op het aldergeettigfte ifide zael, iettefich vaft in de ftegekeep, floeg.fíjn vifier op,,,,en daar mede gaf Ronziflant de fporen, en reed alíoo met een m,an- nelyck, weien n$f de fchoóne Vorftin toe; welcke, hebbende den Hertog haar Man doen roepen, hem vertelde, tecwijlpon Quichot aenquam, het geen haar Sanche geíeyt had: waar ove^ iy bcyde, alsdieheteerire Deel van fijn fotternyen geleien, had- den^hfim met verlangen inwachten, van meening hem een ' Weyoig voor te hebben , en fijn fot humeur wat in te volgen^
tracerende en onthalende, hem gelyck.men de dolende Ridders j gewoon was, metal de gewoonlyckeomitandigheden, diemen
Wde Boecken van de Ridderichap leeft, daar fy noch grootvqr·* aaêckin fchepten, Oqdertutlchen quam Don Quichot nader, lubbende het vifier openftaende, enmaeckendeecn wefen van «netleden, Sanche ftont op Qni hem te foclpeo i maerhy was ίο |
||||
'í?S ttbetde Úeet úim
ongemckigh * dat hy met fijn been in het kleedt van fijneiéï vet-
wart raeckte, in voegen hy in het afipringen met fijn neus in het zant viel. Don Quichot, die niet gewent was fonder Schiicknaep af te fitten s en denckendé daarom dat hy Sanche al by der handt had, lichte fich met een aardige (wier uyt^le zael: dog het quaet- ftewas, datde zadel (die niet vaft gegort rooft zyn geweeft:) door hetgewigt van fijn lichaam ömdraeyde, enhy daarover van gelycken plat op fijn rug iet aerde viel, niet ionder fijn groóte befchaemtheyt en duyientvervloeckingen>welken hy den armen Sanche na de kop fmeet, die nog met de voeten in het kleec lager, fpartelde. Den Hertog beval terftont fíjn Jagers, denge- vallen Don Quichot» als oock fijn Schiltknaep > op te helpen, die terftont na den eenen en den anderen toeliepen, fijnde Dön Qui- chot heel qnalijkgefteltvan den vahdoghy ging evenwel al hine- 1 kende en krimpende voor den Hertog en Hertogin neder knie- len. Doch den Hertog wilde íulcks in geender manieren toeftaen, inaer felf afftaende, ging hem te gemoet, en omhelfde hem,leg* gende: My jammert tenaldeihoogften,Hecr Ridder van de droe- vige Figuur, dat de eerfte tree, die uw Genade op myn gront heeft gedaen, u lbo ongeluckig ís geweeft: maar de forgeloosheydt en uaegheyt van de Schiltknapen zyn menigmael de oorfaek van iwaerder ongevallen. Het geenmy overgekomen isinhetaen- fien.en den dienft van fulcke Vorften > kan niet als goet zijn, ant- woordt Don Quichot, al was het dat myn val was tot her cen- trum van deaerdctoe j want het i'ou my voor iulk een tmackeec genoeg en betaling genoeg zijn, alleen uwHoogheden gefiente hebben. Mijn Schiltknaep, dien dit en dat moet halen, verftaet fig beter om fijn tong te ontbinden, tot een deel ongebondene re- denen , als om een (adel ter degen vaft te maeken: maar hoe het iy ,iki>en, gevallen offtaende, te voet of te paert, ik ben al- toos en fal zijn ten dienft van uwHoogheyt,en dele Ichoone Prin-» ^es. Sacht, (acht, Myn Heer Don Quichot, antwoorde de Her- togin, daer Mevrouw Dulcinea van Tobofois, moet men van geen andere (choonheyt als de hare Ípreeken. Ondertuffchen was Sanche met fijn voeten los geraeckt, en fijnde daaromtrent, al eer fijn Heef antwoorde, nam het woon op, (eggende: Men kau niet loochenen, of Mevrouw Dulcinea van Tobofo is met allen fchoon í maar daar men 't minft verwacht,fpringt den haes uyt de gracht :ds natuur is gelyck een pottebacker (gelyk ick wel heb hoören leggen) maeclct hy een moye pot, hy iel der wel tien ma- ken ; en dit íeg ick daar by, om dat Mevrouwde Hertogin Me- vrouw |
||||
Dom QuicHOTde la Mancha. I79
vrouw Dulcinea niet een hair toe geeft. Don Quichot keerde fig
top defe woorden ná de Hertogin, (eggende: U w Hooghey t moec fich inbeelden, dar noy t dolend Ridder fnooder fnappert van een Schiltknaep gehádt heeft, als ick heb, gehjck haar Hoogheden met handen lullen taften, indien ie henymaereendagot twee beademen i inhetgebruyckenvanmijndienít Hier op gat de Hertogin totantwoort: Sanche is een goet en vermaeckelijck knecht, en ik hou veel van hem, alfoohy verftandigis, enfijn woordcwelweettedoen j 'twelck deugden zijn ,gehjkuwGe- nade wel weet, Heer Don Quichot, die in geen botte plompacrts zijn te vinden: en dewijl de goede Sanche vermaekelijk en kortf- wvlie is, Í00 hou ick hem ván nu voortaen voor een man van kennis. En een groóte prater, voegder Don Quichot noch by, Soo veel te beter, vervolgde den Hertog, Want veel geeftigheyts kan men met geen korte woorden feggen: en op dat wy geen tneertijdtsin defe dingen verfiijten, Í00 ial het den Ridder van de droevige figuur gelieven met ons te gaen. Van de Leeuwen moec uw Hoogh^ytfeggen, beregteSanche daer weer op,want het het- je van de droevige Figuur is al uy t. Die van de Figuur ial dan di^.
van de Leeuwen zijn, zey den Hertog : en foo feg ick dan , dat den Heer Ridder van de Leeuwen gelieft te komen, en met ons te gaen tot een van onfeSlotcn, 't welck hier dicht by is,daer hy vin- den ial fodanigen outhael, als men aen een perioon van fijn wae*, de vetichuldigt Ís, gelijk ik eh de Hertogin aen alle dolenoe Rid- ders , dieons de eer doen van hun befoek, gewoon fijn te verlee- nen. Ondertuflchen had Sanche de zadel weer op Ronzinant te recht gebracht; en Don Quichot daer op ftijgendcen den Hertog op een ieer tchoon paert.reden fe foo te iamen.me^de Hertogin in het midden, na het Kaftcel toe. Den Hertog belafte Sanche,dicht neven hem te rijden.alio hy groot yermaek nam in iijn ondilcrete difcretie.Sanche liet fich daer niet feer toe noodigen,en>mengen. defichiëlventulTchenhendryenin, maecktedev^rde man van het gefeifchap uy t,tot groot vermaek van den Hertog en de Het- tpgin, die het voor een byfonder <yiuk rekende», iulken doolen- denRidder, cniulckeeu verdoolden Schiltknaep , ontmoette hebben. , ' . 'tfa % Het X X X L Hoofc-ftuck.
Handelende vdn veele en groate faeehn,,
T> Oven maten groot was de blijdtfehap van Sanche, fïende fich ijfoogemcalttntfct den Hertog en de Hertogin, alfoohy |
||||
ÏSö Tweede Deel van
hier hoopte het onthael te vinden» dat hy ten huvfe van Don Die-
go de Miranda, en BaiUius gevondenhad , dewijl hy boven alle dingen tot een goed leven genegen was.waer over hy noyt fooda- nige gelegentheden fou afgeilagen hebben. De hiftory vértele vorders,dat,al eer fy tot het Kafteel quamen,den Hertog voor uy t reedsgevende bevel aen fijneDienaers,hoe ie fich tegeii Don Qui- chot fouden te houden hebben: en volgens fijn bevel, ib haeft als het geiêlfchap aen de poort van het Slot quam , quamen'errer- ilont tvitt Stal-knechten voos den dag, van onder tot boven met roode rocken bekleedr, en, helpende Don Quichot van het paert, feyden hém fagjes, dat fijn Genade Me-vruuw de Hertogin van het paert fou gaen helpen, gelijck Don Quichot deed: maer hier ondel ontftonden vericheyde complimenten aén weder fijdejdog het believen van de Hertogin behield de overhand > alíoo de felve fich niet begeerde af te laten, als alleen inde armen van den Her- tog ν voorgevende, dat fe fich ibo waerdig nietenachte, om fulck een Ridder tot een laft te verftrecken. Eyndelijk, den Her- tog quam voor den dag om haer af te helpen ·, en op het inkomen van een groóte plaets, quamen tweelchopne Jonckvrouwen , die Don Quichot een mantel van feer fijn fcharlaecken op de fchouders hingen, zijnde in een oogenblick de geheelen omflag van de pi aets. met Dienaren en Juffrouwen in het ronde beflagen; roepende overlüyr.Wellekom moet zijn de blom en de roem van de dolende Ridderfchap.Ondertuflchen wierpen fe overvloed van riekend water op fijn lijf»als ook over denHertogen deHenoghn van al het welk fich Don Quichot ten alderhoogften verwonder- de : en dit was den eerften dag, dat hy eerft geloofde,een dooiend Ridder van de befte editie te fijn , fiende fich onthaelt op de felve ν manier, als hy in fijn Boecken van Amadisgelefen had. Sanchje, af klimmende van fijn efel, voegde fich by de Hertogin, en ging met haer binnen in het Kafteel: doch alibp hy fich in fijn con- fciency befwaert vond, dat hy fijn trouwe Graeuwtje fooichan- deli jk verliet, begaf hy fich by een van de Jonckvrouwen , die de Hertogin hadden ontfangen, feggende regens haer ftillekens; Me-juffrouw Donceles, offo als jouwer Genade mag heeten..·.· Mijn naera is Donqa Rodrigues de Gryalva, antwoorde dé Jonk- vrouw, en wat is het, mijn vriend, dat ghy van my begeert 1 ïckfouwelverfoeckcn, antwoorde Sanche, dat jouwer Genade eens geliefde te gaen na de poort van dit Slot, daer ik een graeuvV Efeltjen heb ftaen, of dat fe een van het vblck fou willen belie- ven te belaften het yoorieyde beeft itt de ftal re laten brengen» want
|
|||||
._
|
|||||
Dow Qjj iCHOT dek Μ a nchá· i8í
Want het arme beeft is wat vreesachtig,en foii niet könhën alleeii
weíen , al gaf je hem die heele Slot. Soo de Meefter lbo wijs is als de Knecht, zey Donna Rodrigues, zijn wy hier wel vergaft: gaet gy felf heen, goetharc, en doet met uw eiel, als een efèl, dat ugoei dunkt; wantdejonckvrouwen van dit huysverftaen fich, op diergelijken handtwerek niet. Nochtans, antwoorde Sanche, heb ick mijn Heer verfeheyde malen hooren feggen,dic al de hi-, ftorien op fijn duym heeft, als hy vertelde vanLauserot, of . Breekfpeer, wanneer hy uyc Brirannien quam , dat de Dames forgc droegen voor hem,en de Juffrouwen voor fijn paert. Cam- meraet, antwoorde de Donna, gaet gy met uw brabbelaryen ert bouffonneryenby eenander, die fè beter wil betalen : voorniy» ick bender niet meê gedient. Wel, wel, zey Sanche , Mejuf- vrouw, dat jou de kat niet en krijgt, jy bent daer feecker niet te jong toe. Hoerekin r, zey de Juffrouw , alreeds heel in gram- fchap ontfteeken, íoo ick jong of oüdt ben , daer hoef ick ugeeïi reeckenfehap van te geven, en aen fulck een bengel als ghyzijt. Defe woorden luyden foohoog, dat ie de Hertogin ter oorcri quamen; die, kcerende fich daer over om, en hare Donna Ro- drigues íoo verftoort fiende, vraegde, wat 'er gaeiide was ? Wat íouwef gaende wefen, antwoorde de andere, defe goede gefel fou wel willen, dat ick hem fijn cfel te vooren in de ftal bracht» die daer aen de poort van het Kafteel ftaet, brengende by ik weet niet wat van Lan^erot en fijn paert; en noch boven dat wel een ou- we totebel van my maecken, foohydotft. Dat fou ick voot een groot affropt nemen > zey de Hertogin» en, fich keerendc na Sauche, iey regens hem: Sanche, kt uw bril wat beter op; Donna Rodrigues is noch een jonge Juffrouw, diedieouwelijke dragt meergebiuyckt om gefag te toónen, als om dat feoudtis. Ick moet mijn leven niet komen daer veel te doen is, fwöer San- che, íoo ick het daerom gefeyt heb, dats nou al even eensi maer ick fey het alleenig om dat ick mijn beeft liefheb, en dat ik hem aen geen bequamer of goedtdadiger perioon ióu konneri re- commauderen, als aen de Juffrouw Donna Rodrigues. ¡ Don Quichor,dieal defe woorden hoorde» vraegde hem ï Sanche, fijn, dit woorden om op defe plaets gefproken te worden? Mijn Heer, antwoorde anche, el keen rpreektfo als hy hetverftaet i en daer het te pas komt: hier fchóor my in mijn fin van myn Graeuwtje, en hier moeft ik 'er ván ipreeken ·, en lbo ik 'er in de ftal om dogt, foo fou ick 'er daer van fpreekên. Sanche heeft het meefte gehjek Yaa de wcrek, antwoorde daer den Hcrtogh op, Graeuwtje: (ni x) fil
|
||||
jgs Τ teeede Όι e! van , ,
íat fijn vol op hebben , lbo veel als hem luft: en , Sanche, weeft
fleches geruft, men fal hem tra&eren,of gy hec in perioon waert. Mee dele redenen, daereenyeder vermaekin ichepte ,behalven Don Quichot, quamen ie boven; en Don Quichot wiert geleydc in een Sael, met koftelijcke behangfélen van goudt laecken en brocado behangen Ses Jonkvrouwen quamen hem ontwapenen, en dienden hem als iijtï pages , altemael van den Hertog onder- Wefenwatiy tedoenhadden» op dat het toch alles op fijn dolen·* de Ridders mocht toegaen. Ontwapent zijnde, bleef Don Qui- chot daer in fijn imal broekje ftaen, met fijn kort wambaisje aen, lang, mager, enichrael, met een paer wangen die van binnen aen malkander quamen, een geitaltenis, die de Jonkvrouwen,in* dienTe iich niet hadden moeten bedwingen,fou hebben doen uy t- barften van lagchen : maer het was hen op hals en keel van den Hertog verboden. Sy veriochtenhem , oí hy iich geliefde vorder 'te laten uyitrecken , om een ichoonhembde aen te doen : doch hy begeerde het niet toe telaren; feggende, datdeeerbaerheyt . de dooiende Ridders foo wel voegde, als de dapperheyc. En daer- om vetfocht hy hen.of fe het heinbde aen Sanche geliefden te ge- ven ; met wienfich in een vertreck fluytende, daer een ichoon bedde ftondt, trock hy iich aldaar uyt, en fchoot het ichoon i hembd aen. En fiende iich eyndelijck met hem alleen, fey '- hy regens hem: Segt my, grooren Iuysbos als gy zijt, dunckt het u billick en wel gedaen, een fooaeniienlijcke Vrouw ioo fchandelijckteafTronteeren, gelijck die Vrouw was daer gy die woorden mede had? Was hec daer de tijtom op uw eiel te denc- kenïofzijn dit Heeren dre uw beeft niet konnen enfullen verfor- gen, daer ie de Meeftersfelf foo heerlijck onthalen ? Μ y verwon- dert, dat gy u nietenichaemtyederoogenblicktetoonen, dat gy een kinckelin uw hart zijt. Weet gy niet, dat den Heer ioo veel te meer eer heeft, alshy bequamer en beleefder dienftkneg- ten heeft? endatheteenvandegrootfte voordeden der Heeren en Vorfteu is, dat iy gedient worden van dienaars,die forr^wijlen van fop goeden geilachc fijn als fy felf? Bedencktgy niet, gro- ven plompaert als gy zijt, dat defeHeeren, iiende u fulckeen broer onbeiuyft, oordeelen fullen, dat ik den een of den anderen ftroojonckcr of Ridder van de koeftal ben í Neen, neen, Sanche, mi jnvrieht, laetdiergelijke parten op een ander tijd achter, die "menigmael fulke praters, en fulcke maeckgecken, qualijk beko- men , en leert u de tong befnoeren, uw woorden te herkaeuwen eer gy fe uy tgeeft > en gedenckt dat wy aen een plaets gekomen zyiii
|
|||||
/■
|
|||||
Don Qv τ CH o τ de la Mancha. " 183
&ijn,daer wy met de hulp des hemels, en door de fterkte vanrnijn arm , Tullen verbetert worden in den derden en vierden graedjfoo in roem als middelen. Sanche beloofde fíjn Heer met vcele woor- den , voortaen op fijn mont te lerten , en nier te fpreeckeu of hec fou wel te pas komen, en dat fijn Heer vry onbekómmert moche wefèn,hy fou door fijn tong noyr toonen wie fy waren.Don Qui- chot kleedc fich , hing fijn fwaert aen fijn wolvendraegbantom den hals,enbedeckte het al "-e mael met den fcharlaecken manrel, wekken h'y kroonde met een groene iaryne bonnet, die hem de Jonckvrouwen gebracht hadden ; begeevende fich met defen toe- ftel in de groóte Sael, daer hy de jonckvrouwen vandt, al te mael op een ry ftaende,foo aen de eene als aen de andere zyde,die hy al- le met groóte eerbiedighey t van beide zyde de handen kufte.Daer op quamen terftont twaelf Pages, met den Dismeefter, om hem. nadeEet-fael te brengen, daer hy vanden Hertogen Hertogin verwacht wie'rt. Deiè dan ftelden hem in bet midden, en brach- ten hem met een groóte ftatie na een andere Sael, daer een rijeke heerlijcke tafel gedeckt ftondt, alleen bedeckt met vier byfondere fchotelen. Den Hertog en de Hertogin ontmoeten hem aen de deur van de Sael, om hem eerbiediglijck te ontfangen, beneffens een ftatig en aenfienlijck Geeftelijck Perfoon : van de ioodanigen als de Vorftelijckehuyfenbeftieren: van fulckeen flag,die, ièlf geen Vorften gebooren zijnde , de Vorften willen leeren , war Vorftenzijn: van fulck een flag, diedegroothcydtvande Voc- meten na de maet van hun befet gemoet; van de fulcken, die, met het voorfchryven van befette regelen , de Prinfcn ellendig maeckemvan defen trop was defen Gecftelicken Man. Onder dit onthalen gefchieden menigten van complimenten. Eyndelijck namen fe Don Quichot in het midden, en begaven fich foo aen de tafel. Den Hertog noodigde Don Quichot aen het hoog eynde van de tafel; en hoewel het defen met alle kracht weygerde, hielt den Hertog evenwel in fulker voegen aen,dat Don Quichot, met of tegen wil, gehoorfamen moeit. Den Geeftelijcken Heer ftclde fich recht tegeiïhem over, en den Hertog en Hertogin elck aen een zy. Al dit fag Sanche aen, opgetogen ovtr de groóte eer die men fijn Heer aendeed, en ter ooriaeck van al de moeyte, die men aenwende om hem aen het hoogeeynde te doen fitten, koft ' Sanche niet laten te feggen: Indien jouwer aller Genaden mijn be-, lieft verlof te geven, fou ick wel een ding willen vertellen, dat ïiv. ons dorp geichiedt is.Naeuwelicks had Don Quichot de ftem van Sanche gehoort» o£hy bcgoft te beven als een loof; vrecfende, dat (m j): hier
|
||||
I 1
i3¿l Tweede Deel van
hier weer d'eene of d'anderfotte kuur fou voor den dag komen.
Sanche fag wel,dat hy paers en blaeuw in fijn aenficht wierr,en fei daer over: Jou Genade hoeft niet te vrefen dat ik iets voor den dag ¿al brengen dat niet te pas en komt: ick heb de vermaningen niet vergeten aengaende het veel of weynig,het wel of qualijck fpreec- ken,die my jou Genade noch flusjes gegeven heeft. Ick heb daer geen geheugenis van, antwoorde Don Quichot, rnaer doch foo ghy wat te ¿eggen hebt, Sanche, maeckt'er een eynd van. Wel dan,vervolgde Sanche,het genedatickiëggen fal, is foo waer,loo 'waer, gelijck oock Mijn Heer Don Quichot,die hier tegenwoor- dig isj my niet fal laten liegen, Voor my, antwoorde den Ridder, liegt vry, Sanche, íoo veel als ghy wilt, ick fal dermybuyten houden: traer evenwel fiet watghyfegt. Ick heb het loo wel ovetgeleydt, en deurgeleydt, antwoorde Sanche, dat'er niet een kootjen aen haperen ial. Het fou welnoodig wefen, ièy Don Quichot.fich keerende na den Hertog en Hertogin,dat uw Hoog- lieden deíen fot geliefden van hier te laten gaen , dfhy fal tetftont duyfentfotternyenin 't werck ftellen. By het leven vanden Her- tog, zey de Hertogin, Sanche ial niet een voet v,an my gaen : jck hou veel van Sanche ·, want ick fie wel, dat hy íeer diíereec is. Diicrete dagen moet uw Heylighey t leven, antwoorde San- che dacr op,om bet gqedt-gevoelen dat ie van my heeft.al hoe weL ick het niet wacrdig ben, OndertuiTchen het geen ick te vertel- len had, is foodanig. Een feecker Joncker'van ons dorp, een petfoon van groóte middelen en qualiteyt, altoo hy afgheko- men was, wil ickfeggen, laetfien, van Aiomos van Medino del £ampo, diegetrouwtwas met Donna Mendade Grumones, die de dochter was van Don Alonfo de Marannon, Ridder van het liaby t van Sint Jaeckers, daer men over eenige jaren, je weet wel, inons dorp iulck een gevecht om had, daer fcheelc Tomas, de loon van de Smit, die fiieê in de wang kreeg: je weet wel, Heer Don Quichot, mijn Heer, want je waert'er ielf by; ick fcg, wil ick feggen, dat j'er omtrent waert: ico vry de waerhey t, Mijn Heer,of het niet waer en is; want anders mochten my defe Hoog- lieden voor een fnappert of een leugenaer houwen. Tot noch toe, 2ey den Geeftelijcken Heer, hou ick u meer voor een fnappert als voor een logenaer; doch ick kan als noch niet feggen, San- che, waer ick u hier na voor houwen fal: altoos, ghy brenghc ons ioo veel beduyts, datmen u noodtfaeckeli jck fou moeten ge- looven: maer evenwel, gaet flechts voort > en maeckt het wat kort i want op defe wyshebje noch in geen drie dagen gedaen. |
||||
Φοη Qjjichot dek Mancha. iSf
Dat hoeft hy niet te doen, zey de Hertogin , laet Sanche
vertellen fooals hy,het verftaet, en daer mee wel, al foudeo'erfes dagen aen hangen, en die fouden ray foeter vallen als eenige da- gen van mijn leven. Ick fegh dan, mijn Heeren en vrienden, wil' iek leggen foo, vervolgde Sanche, dat defen felven Joncker voor-' fchreven, die ick foo wel ken als mijn eygen felfs, by manier van ipreècken,verfta je wel, want, foo veel te feggen,hy woonde pas een fteenworp weeghs van onfent: defen dan, wil ick feggen. foo, noodeeen armen Boer te gaft; maer evenwel dien Boer,hoe arm dat hy was,liet daerom niet na een eerlijckman te wefen,wil ick feggen foo. Gaetflechts voort, vermaendede Geeftelijckcn Heer daer op , want foo gy die voet houdt, hebt ghy wel werek totdenuyterften dag toe. Neen, het fal niet half foo lang du- ren , antwoorde Sanche , als 't den Heer belieft. Soo nu dan , wel, wil ick feggen foo, defen voorfchreven Boer komt ten huyfe van defen voorichreven Edelman , in den Heer moet hy ruften , want hy is nu omtrent drie jaer doodt geweeft, och arm, de man ging uyt als een keeis, gelijck fe feggen die'er by geweeft: hebben» want ick was dóen ter ty t na Tembleque om koren te maeyen, en tedorfchen. OmGodtswil, fey den Paftoor daer op, komt doch haeft weer van Tembleque, ('onder op de begraffenis te gaen, Want dien uytvaert foumy altelanghduuren. Wel dan, defen Boer, wat had hy te doen, vervolgde Sanche , foo als fe aen de tafel fouwen gaen fitten, ray dunkt dat ick het noch voor mijn oogenfie. Den Hertog en Hertogin hadden het meefte vermaeck ter werelt in het ongenoegen, dat de Paftoor fchepteuytdefe lange verwarde vertelling van Sanche ; gelijck oock DonQui- chor roodt om fíjn kop wierdt van boosheydt. Ick fegh dan , wil ick feggen foo , vervolghde Sanche, wanneer defe twee aen de ta- fel fouden gaen fitten, of dat fe fouden gaen aenfitten , fooals men 't verftaet, fop verfocht den Huy sman, dat de Joncker aen hethoogeendtfougaen fitten, wil ick feggen, en de Joncker. wou met duyvels kracht hebben dat'er den Huysmauiougaen fitten, want, liet hy hem voorftaen , mocht hy feggen (gelijck als hy oock het meefte ongelijck niet en had) hy hád te gorman- deeren in fijn eygen huys: maer evenwel den Huysman, f die foo botnietenwasalshem de kap wel ftondt , wouwer niet an, tot er tydt dat hem den Joncker by beyde fchouwers vatte, en duw- de hem op fijn gat in ¿e ftoe\ neêr, {eggende: Sic maer neer, kin- kel als ghy bent, want al waer ick fit' (feyde hy) is het hooghe. *nd. En dit. is het geen ick te vertellen heb, en foo yecl als ick. •"V ' (m 4) . cc
|
||||
186 - Tweede Deel van
'tmy verftac, danckt my, dat ick het noch foo tremt niet te f &§
heb gebrocht. Don Quichot kreegh vafl: de eene kleur op de an- dere; enden Hertoghen Hertogin hadden wereks genoeg mee haer lach bhinen te houden, om hem niet voort op iljnpaerd te helpen. Doch de Hertogin, op dat Sanche níet weer op nieuw de eene of de andere fotterny voor den dag foú brengen , floeg het op een ander praerje> vraegende aen Dou Quichot i of hy korteling geen ryding van Mevrouw Dulcinea had gehadt, en of hy fe on- langs niet den eenen of den anderen Reus had toegeíonden ? Me- vroW}antwoorde Don Quichot daer op,mijn rampen en onhey- len,a!hoewel fe hun beginfel hebben, blyven evenwel fonder eyn- d"e: ik heb Reufen verwonnen,®! haer verfcheyde gefchenken van dit- en dat gefpuys toegefonden ; maer waer iullen fe haar vinden, daer Te betoovert is, en verkeert in eende leelickilemifmaekt- fte boerin van de werelt! Ick weet'er niet veel van te feggen, fey Sanclip, altoos my dunckr fe het fchoonfte fchepiel van de werek te svefen,altyd in ligtveerdigheir fpantfe de kroon,want fe fpringc je daer van de aerdr met een fprong op ecnefel as een kat.Hebt gy ie oock gefïen , Sanche, vraegdedèn Hertog, nadat febetoovert is geweeO:? Of ick fe gefi-eh heb? zey Sanche, wie drommel als ick is de eerfte geweeït, die dat eerft op de baen gebrogt heeft> Sy is (hier gefeyt)'foo betovert,als ick betoovert ben. De Paftoor, die.vaft hoorde fpreecken van Reufen , van toovery , en dierge- I'ijcke dingen,begoil voort te dencken, dat dit Don Qinchot was, wiens Hifliory den Hertog gemeenlijck las, daer hy hem qock jnenigmaelover beftrafi had, feggende,dat het iotterny was fulc- ke foi ternyen te lefen ; en daer over fich nu teme|r verftorende , voerde hy,niet fonder bitterheydt, den Hertog tegemoet: Uw Excellentie faj reeckenfchap moeten geven wegen het geen defen goeden 'man doet. Defen Don Quichot, of Don de Sot, foo als men hém noemen mag, dunckt my niet, dat foo fot is, als hy van uw Excellentie gehouden wort: maer op die wyfe lou men hem van half wel heel fot maecken, als men hem foo veel gelegeiVheytsgeefc. En daer meêfich keerendenaonfen Rid- der: Engy, groóren kapftock als gy bent , wat brengt u in de kop dat gy een dolend Ridder zyt > en dat gy vait den eenen Reus voor, enden anderen na verwint? Gaet, gaec, fegh ick noch. eens, weer na hüys toe, en beibrgt uw kinderen foo gy fe hebt, en uw huysgefin, in plaets van aldus als een lot of een vagebondt door het landt te löopen. En waer doch hebt gy gelefen, dat er öjrt dolende Ridders zijn geweeft,of tegenwoordig zijttfóW ec |
||||
T3on Qvxcnor déla Mancha. '18^
Reufen in Spanden fouden gevonden worden ? of fulcke Toove-r naers, of betoo verden, als daer ghy van legt en raeskalt ? Don Quichot luyfterdemet groote.aendacht na de redenen van defen aeniïenlickeu Man ; en als hy uyt had, ionder eenig aenfien voor den Hertogh of Hertogin te dragen,rechte hy fich over eynd,met veen vergram tgelaet,en vyer in fijn oogen.Doch dele fijnantwoort bewaren wy voor het naefte Hooftffcuck. HetXXXII. Hooftftuk. -,-;,.
fan het antwoord^ 't geen Don Quichot fijn Beflraffer gaf, met ver~
fcheyde andere dejt ige dingen. :> DOn Quichot fich alfoo op fijn becnen opgerecht hebbe»de>
bevende van hoofde tot de voeten of hy de koorts had, iey eyndelickmet ilrafFe woorden: De plaets, ín de welcke ick ben, de tegenwoordigheytvan defe hooge Perfonagien, en het ont- fagen de eerbiedigheydt die ick de lieden van uwen tabbaert toe- draeg, houden de handen van mijn rechtvaerdigegramfchap ge- bonden : en foo om defe reden, als oock om dat men feght, dat de getabberden de felve wapenen gehruyeken , die de vrouwen gebruyeken, namentjijck cfe tong, falickmyoock vernoegen U met deieive wapenen in het velt te ontmoeten, van de welcke men eerder goeden en heylfamen raedt, als iulcke fchandelicke lafteringen te wachten behoort te hebben. Deheyligeenwel gemeende beftraffingenvereyfehen andere omftaudigheden, *en andere manieren van fpreecken; ten minften my dus opentlick enfo fcherpelick beftraft te hebben, gaet al de boorden van be- hoorlickheyt tebuyten; want deeerfte van defe flag moeten meer in foetjgheydt, als bitterheydt, voortgebracht worden. Ook is het met wel gedaen,dat men,fonder de iondc te weten,ye- mandt van fonde beichuldigt, ick fwyge voor een ibt of een nar uyt gaet maecken. Doch gelieft my eens te feggen , wat fotter- nyen ghy in my geiïep hebt, waer over ick u fchyn fot te zijn » en ghy myfboheerfchbelaftnamijn huystoe tegaen, en mijn kinderen te bêforgen, fonder te weten of ick kindt qf kraey heb. Het zijn fotten, die fich moeijen met een anders dingen ; en fulcke die novt uyt haer moeders keuken hebben geweeft, willen hier wetten ftellen aen de dolende Ridderfchap. Dunckt u mii- , fchien, dat het een ydelefaeck, ofdatdetydt qualijckbefteedtis, die men verflyt met door de werelt te wandelen, fonder eenigc moeyelickheyt te ontfïen, of den harden weg des deugts te vree- \W* (m 5) fen» |
||||
1?-,% Tweede Deel varí "}
íen, alleen om een eeuwigen naem te verkrygen % ¡ Indien my de
Ridders, de aenfienelicke, dappere, en wel geborene perfoonen voor een foc hielden , fóu ick fulcks achten voor een beleediging, die niet te heiftellen is: raaer dat my een deel fuffers en boeckfot- ten , die niet weten wat Ridderfchap te ieggen is, daer voor aen- iïen,achc ik fo veel als een hair van mijn hooft.EenRidder ben ik, en een Ridder hoop ick te derven,foo het den Hemel belieft, Den eenvolgcden bieeden weg vandeopgeblafeftaeducht, den an- der die van de flaeffche pluymitrykery,andere die van debedrieg- lijcke gevey nftheydt, fommige die van de oprechte Godtsdienft: maer ick, gedreven door mijn noodtfter , volg die van de dolende Ridderfchap, om de welcke ick al het goedt der werelt, doch niet de eer, verfma.. Ick heb ellendigen geholpen, verdruckren gered, ongelijcken gerecht, moetwilligen geftraft, Reufenverwonnen, en Monilers uyrgedaeghr. Ick ben verheft, alleen voor ίοσ veel fulcks tot de Ridderfchap van nooden is·, en alfoo ben ick niet van die welluftige, maer van die Platonifche minnaers, die de welluft felve verfmaden. Mijn genegentheden en inrichten ftrec- ken altoos ten goeden eynde, namenrlijck, goet te doen aen een yeder, en quaet aen niemant. Soo ¿eCe, die fulcks denckt, han- delt, en betracht, een fot te noemen zy, fulks laet ick ten oordeel van nw DoOrluchtigheden. Segt niet meer, Mijn Heer DonQüi- chot, voegde daer Sanche tuíTchen beyden ín, want daer valt niet meer te feggen, noch meer te doen, noch meer te dencken,en niet meer als re volharden in de heele werrelt: en dat deièn goeden Heer wil feggen, dat 'er geen dolende Ridders in de werrelr betu- nen, nochgeweeft bennen, daer op fou ick wel bekans feggen, dat'hy niet weet wat hyfeydt. Ick denck immers niet, zeyde Paftoor daer op, dat ghy die Sanche Paneezyt, dieuwMeefter dient om een Ey landt, dat hy u belooft heeft ? Ja, die man ben ick ielf, antwoorde denander, en die man ben ick oock die het verdient en waerdig ben, foowel als yemandt anders -,want, gelijck men feydt: daer men mee Verkeert, daer wert men m*ê geëert: niet met wie ghy geboren bent, maer met die gy zyt bekent: en die hem houdt aen een gouden wagen, krygt lich- relijck een radt of een nagel: en loo doe ick met Mijn Heer Don Quichot infgelycks. En het zijn nu al eenige maenden dat ick in iïjngefelfchap gewandelt heb, gelijck als een tweede hy, enhy als een tweede ick: leeft hy, foo leef ick: regent het op hem , het Tal op mijn druypen: en hem fullen geen Keyferrijcken ontbreec- ken te gebiedenjnoch mijn,Eylanden tebeftieren.Neen toch niet, S&nche,
|
||||
Dow QuicHOT déla Mancha: ■ 189
Sanche, zey den Hertog daer op, eritegelijck, ter liefde vaa den Heer Don Quichot, maeck ik u rerftond Gouverneur over een dat ick van negen heb, en dar van geen geringe qualiteyt en aenfien. Knielt neder, Sanche, fey Don Quichot, en kuft de voe- ten van fijn Excellentie,wegeh de groóte gunft die de felve u be- wefen heeft.Sanche deed foo ; 't welk den goeden Paftoor fiende, ftondt hy vertoornt o ver eynd, feggende: By het kleedt dat ick draeg, uw Excellentie is foo fot als een van defetwee, dichet goet hebben te zijn , als fy van de wijfen felf geholpen worden. Uw Excellentie gelieft fig met hen re vermaecken fo hy wihvooï my *fo lang als fy hier in het huys zijn, fal ick in het mijne zijn, icnider dat ick fal pogen van nu v.oortaen te beftraffen 't geen ick tüet verbeteren kan : en daer mede,fonder meer te willen eeten ot drincken , ging hy van de tafel af, fonder dat hy doot bidden ot fmcecken koft wederhouden worden 5 alhoewel den Hertog niet veel en ley, belet zijnde door het gelag dat fijn ontijdelijke gram-r fchap hem veroorfaeckte. Dit eyndelijck over zijnde , fey den Hertog tegen Don Quichot: Uw Genade, Heer Ridder van de Leeuwen,heeft fijn faek fo trcffelijck en aenfienlijk voorgeftaen, dat'er niets aen ontbreeckf.want gelijk ons de vrouwen met kon- nen deeren, alfookonnenookdèGeefteüjckenniet, gelijckuw Genade wel fegt. So is het in der daat,antwoorde Don Quichot, en de reden daèr van is,dat hy,die met kanbeleedigt worden <ook niet beledigen kan.De Vrouwen 5 Kinderenen Papen, gehjkfich. de felve niet konnen befchermen, hoewel fe gedeert worden, fo konnen fe oock dies wegen geen affront lijden; want tuikhen be- leedigen en affronteren is dit onderfcheyt, gelijck uw Excellen- tie wel weet: het affront komt van de zijde des genen, die het felve kan doen,en doet'.maer de beleediging kan van beyde zijden komen , londer dat het evenwel een affront is.Gelijk als byex- empel,daer ftaet'er een in de ftraet,of op den weg ,fonder agter- denken: daer komender tien anderen,op hun voordeel gewapenr, die defen eerften wat atfmecren. Defe toont fijn moedt, en ilaat wel de handt aen fijn geweer: maer de veelheyt van fijn vyanden wederhout fijn gewelt,en de moet van fig te wreeken. Defe per- foon is wel beleedi<n,maer niet geaffronteert.Het felve fal ik met noch een ander voórbeelt beveiligen. Een perfoon wort geflagen van achteren: en de gene, die hem flaet,begeefc fig daer mede op de vlucht; den ander loopt hem na , maer achterhaelt hem nier. Defe,die geflagen is, blijft wel beledigt,maer niet geaffronteert. Maer indien hy ,die den ander fïaet,hoe wel van achteren , even- wel |
||||
^9"° Tweede Deel van
wel durft blijven itaen,flaende de hant aen fíjn geweer>cn iig fcl-
ven vertoonende »alsdan is de geflagenegeaffron teert, en belee- digt te gelijck: beleedigt, omdat hy verraderlickgeflagen is: geaffronteert, alfoo fijn vyandt het ilaen noch ftaende hout. En oock alfoo > volgens de wetten,kan ick wel beleedigt, maer niet geafïronteertzijn: want Vrouwen, Kinderen, en Papen hebben noch ofrenfi ve noch defenfive wapenen ; en alfoo, hoewel fe na- tuurlijcker wijs gehouden zijn fich te befchermen, zijn fe even- wel niet bequaem yemant te ofFenferen. En gelijck ickter- ftont gefegt heb, hoewel ick fou mogen beleedigt zijn, foo kan ick evenwel niet geafFronteert worden; want dilp geen af- front kan ontfangen ,k:an oock geen affront doen: en om deíe re- den heb ick ganrich geen weien van het geen dien goeden Heer daer gefegt heeft-. Alleen had ick wel gewüt, dat hy noch een "weynigh vertoeft had,om hem de dwaling aen te wijfen waer in hy is, feggende, dat 'er geen dolende Ridders zijtv.welke woorr den indien Amadis, of yemant van fijn oneyndelick Geflacht, cjuam te hooren , ick fou vreeièn, dat het dien goeden man niet welvergaenfou.Datwilickjewelfweeren., antwoorde Sanche daer op , hy fou hem ten minden met een houw van onderen tot boven toe deurgekloott hebben,-gelijck een vóofe raep,: het was, by lob,geen volk om mee te druylen:altijdt, ick wil u wel verfee- keren , had hetReynoutvan Montelbaen gehoort, o lieve tijt, hy fou hem foo een muylpeer gegeven hebben, dat hy in drie da- ren tijdts fijn backes niet weer fou op doen ; ennogmogthy fien hoe hy uytfijn handen quam, ken ick hem anders te rege De Hartogiii meende te fplijten van lagchen , hoerende Sanche ïrier fülckeen eenvoudigheyt fpreecken, en hieldt hem by haer felf voor een grooter fot,als fíjn Meefter wasjen van dit gevoelen was fy allenig niet.Eyndelijck,Don Quichot geraekte totftilte, en de maeltijdt ten eynde: en als men het tafel-laecken op nam, quamen'erweêr vier Jonekvrouwen ; de eene mtt een filver becken; de andere met een lampet; de derde met twee feer wit- te koftelicke dwalen op de fchouders·, en de vierde had in haer blancke handen, met de armen opgefl:roopt,een zeepbal van Na- pels. , geparf umeerr. 13* eerfle quam na he/n toe,en met beval- Iicke manieren fette hem het becken onder de kin, tot groóte verwondering van Don Quichot, die niet wifl wat te dencken : maer om dat hy meende , dat men in dit geWeffc de baerden,in de plaets van de handen , gewoon was te wallen, liet hy 't zich al doen» fteeckende de kin omtrent anderhalf vierendeel uyt.Ter ■ ■■ ,. ■ ',-.,'■ 4'' .■'■ ■.» ' ■■" lel-
|
|||
Pon Qúichot déla Mancha. loí
í ífelvéf tijdt quam de andere met hec lampet, en begoft hem van
I boven over hec aengeficht te gieten; en die met de zeep was'er I ookterftontby, en vreef hem niet alleen den bacrt, maeroock I het heele aenficht, en de oogen, die den gehoorfamen Ridder wei I haeft moeft fluyten, evenwel fo tijdelijck niet.of hy liet van blijd- I {chapeen dozijn tranen of twee over de wangen rollen. Den Her- tog en Hertogin,die nergens van willen jftonden vaft en wachten wat 'er van defe vreemde waffingfou komen. Die met de zeep vaft bezig zijnde te vrijven, geliet ficháis ofíe geen meer water . ■n had , en belafte derhalven die met het lampet, met 'er vaert heen te gaen om te halen, alioo den Heer Don Quichot daer na wagtet dieondertullchen bleef fitten op de vreemdfte manier van de we- lelt, Een yeder bleef met het meefte vermaek hem aldus ftaen aehfien s hebbende een half ellen hals, fo mager en fwart, dat hét een fchrik was te fien, de oogen dicht toe, en den baert vol zeep 5 in voegen het meer als wonder was, dat men den lagkoft inhou- ■·; den. Evenwel, de Jonkvrouwen, die het (pel fpeelden 1 bleven al met de oogen neêrgeilagen ftaen, ionder den Hertog en Hertogin te durven aenfien; die niet wiften, of fe defe daed van de Juffrou- wen eer behoorden tebelagchen, oftebeftraffen. Eyndelick, na lang toeven,komt de Jonkvrouw met water; en alfo bracht men het wafTen ten eynden: wanneer die met de hand-dwael fig lerftont voor den dag maektc, en hem aerdigjes afdroogde ; 'c welk gedaen fyude,maektenfealle vier op een ry een diepe en oot« moedige ccrbiedigheyt,en wilden fo henen gaen. Maer den Her- tog , op dat Don Quichot niet dencken íou dat het fpot waSï riep , de Jonckvrouw met het becken, feggende: Kom hier, en waft myoock; maerfietwel roe, dat ghy waters genoeg byu houd· Defe viel terftont toe,en wies den Hertog meê> doch ion der hem na het water te kten wachten ; en hem wederom gedroogt heb- bende , maeckten fe hunne hoffelickheden, en gingen foo heen. Daer na heeft men gehoort,dat den Hertog by fig ielf gefwooren had, indien ie hem niet fo wel hadgewaflen als Don Quichot, dat hy fe fou geftraft hebben. Sanche ftondt en keeek met de meefte verwondering van de werelt, feggendebyfichfelven : O mijn , dat het hier de manier was, dat men de Schiltknapen ook wafte, ibo wel als de Heerèn 1 dat mocht ik wel willen: want my dunkt, dat ick het tamelik wel van doen fou hebben. Wat , fegt ghy by u felven, Sanche r vraegde de Hertogin. Ick feg, antwóorde Sanche, dat ick afmijn leven heb hooren feggen, dat mea in andere Yorften Hoyen gcmeenlick na den eetendejaan- * den , ΐ· '-' "■ ■ f '" '\ , " - .-. t ' ■" '"; "' - ■ '*
■f " ' *■ " " "' ' ,.■'"*■ ■ V'
|
||||
I02 Tweede Deel van
den was, doch noytvandebaertioo tezeepen: maar meh mag,
wel feeeen, hoe langer dat men leeft, hoe meer dac men fiet j eiï die lang leeft, moet veeltijden: hoewel my dunkt, dat hy meer Vermaekals moey te heeft, die dat wafien uytitaet. Weeft ilegts onbekommen, Sanche, zey de Hertogin . ick fal maecken, dat mijn joiickvrouwen u waiïen iullen van boven tot beneden toe , is het dan niet wel ? Met het aenficht hou ick my te vreden» antwoorde de goede Sanche , ten minften voor dees rijdt, dae£ na da<* en raedt. Ghy hoort, Hofmeeftereilen , nep de Herto- ein tégens een van de Juffrouwen, wat de goede Sanche fijn bc- \ Leneis.daerom hebt gy hem maeralleen te voldoen. De Jonk- vrouw antwoorde, dat den Heer Sanche fou gedient worden, ci, einc daer op om teeeten, nemende Sanche met haer. On- denuikhen bleven den Hertog en Hertogin met Don Quichot aeu de tafel futen, fpreekendevan vericheydefaecken , dochal- dermeeft van de dingen aeugaende de oeffening der wapenen, en de dooiende Ridderfchap. De Hertogin veriocht Don Quichot, haer eens een bequame befchrijvitig van de fchoonhey t van Dul- cinea te maeken, alfoo iy ieer veel van haer gehoort, en dien- volsens eeü groot gevoelen van haer genomen had, haer hou- dende voor het fchoonfte fchepfel ter werelt. Don Quichot, hoo- rende hetverfoekvan de Hertogin, antwoorde daer op: Indien ick mijn hart, Mevrouw, koft uyt mynboeíem nemen, en hier op de tafel in een fchotel voor uw oogen ftellen,foud ik mijn tong verloflen van de moey te om het iel vc te feggen, en een levendig voorbeelt uw Excellentie voor oogen ftellen: want, omwaerte fpreecken, een bequame befchrijving te maecken van alle haer bvfonderheden,is een lalt voor andere ichouders als de mijne fijn, en fou wel verey ifchen de pincelen van Parrhaíius, van Timantes, van Apelles, en wat 'er meer van de foodauigen is, om haer be- ouamelijk uyt te beelden; of de Ciceroniaenichc en Demoitheiu- fche welfpreekenthey t en reden kond, om haer na waerdc te lo- ven Wat meent den Heer Don Quichot met dat Demoftheni- iche' vraegde de Hertoghn Ick noem fe Denofthemiche na Demöfthenes, antwoorde Dob Quichot, gehjek deCiceroiU» aenfche na Cicero; welke twee de grootfte Redenaers van de ge- heele werelt geweeft lijn. Het is foo,fey den Herrog,maer even- Wel fou ons den Heer Don Quichotgroot vermaek aendoen, in- dien hy ons een diergelijke beichrijving geliefde te maken: want ick ben verfekert,hoede felve geichiet,en met hoe rouwen quatt, dat fe évenwej al de fchoonheit dts werelts fal oyeitrefreB.Dat iou |
|||
Don Quichot déla Mancha. ,i^t>
wel waer,#ijn,antwoorde Don Quichot, 'ten waar het laetfteon*
geval/t welk haar is overgekomenj't geen íbdanig is,dat fe tegen- woordig meer tebefchreyen,alsbefchrijvenis. Want uwe Excel- lentien moeten weten-, dat, als ick onlangs na Toboio trock s om haar de handen te kuilen , en haar fegenmg te ontfangen,be- neffens haar welbehagen belangende myn derden uyttocht , ick haar heel anders vondt als ick my had ingebeelt, namentlyk, be- toovert, en van een hooge doorluchtige Voritin verander t in een leelycke ftinckende Boerinjdat is foo veel als van een Engel m een Duy.vel. Is hetmoogelyk 1 begoft daar op den Hertog luydts keels uyt te roepen: wie is het doch, die fo veel quaets aen de we ■ relt heeft gedaen, die Mevrouw vanhaar fchoonheyt, bevallyck- heyt,en aenfienelyckhey t berooft heeft ? Wie anders, antwoorde Don Quichot , als dien goddeloofen Toovenaer die my gedurig vervolgt, onder al de anderen diemy en myn geluck haten: want dat vervloeckte geflacht is alleen in de werelt gekomen om de doorluchtige daden der vrome helden te verduyiteren , en die vandefnooden en verachten een glants te geven. DeToovenaers hebben my altoos vervolgt,vervolgen my,en fullen my vervolgen fo lang als de werelt ftaet,tot dat iè met my en myn hooge daden ftorten tot in den diepen poel der vergetelheytien daerom belagen fy myaendiefyde, daar ick het aldergevoelyckit ben: want een dolend Ridder lijn Beminde te benemen,is even ίο veel danói men hem de oogenuyt het hooft boorde, of het licht waar doorhy fiet, of den adem waer door hy leeft, benam. Mènigmael heb ik het geiegt,en nog dikmaelder fal ick het feggen , dat een dolend Ridder fonder Beminde is gelyk een boom fonder loof, of een huys fonder kalk,of de fchaduw fonder het lichaem .Daar valt niet meer over te feggen, hervatte de Hertogin , maar indien men' ^ anders geloof mag geven aen de Hiftory, die van uw doorlugtige daden,Heer Don Quichot, voor eenige weynige dagen in het ligt is gekomen, en van een yeder met groot genoegen aengenomen wort,fo heefcindien myn onthoudt wel is,uw Genade'Mevrouw Dulcinea van Tobofo fijn leven met geen oogen befchouwt, be- halven dat de felve Dulcinea in de werelt niette vinden, maer flegts fo een verfierde Jonkvrouw fou zyn, die uw Genade fo voor figfou bedacht, en met fulkevolmaecktheden voorfien hebben , als hyfelf begeert heett. Daarvan fou veel te leggen vallen ^nt- woorde Don Quichot, den Hemel weet of'er een Dulcinea in de werelt is of niet, en of ie verfiert is of niet: en defe dingen fyn fo- danig niet, dat men de felye foo ten uy terften behoeft te bewaer- heyden;
|
||||
194· Tweede Veel ván
heyden:ook ben ik niet de geen,die haar geteelt, of bewáett heeftj
•al hoe-wel ik haer aenmerek in fuiken geftalte als haar betaamt¿ om te fijn een vrouw van fulcke fchoonheyt erf gelegentheyt als haar en my betaemt, namentlyek j ionder rimpel of vlek, deftig fonder hoovaerdigheyt, minnelytkfonder oneerbaarheyt, aenge- haam om dat fe beleeft, beleeft om dat fe wel opgevoedt,en wel opgevoet om dat fe van een treffelyke ftam is, allo de fchoonheyt •vrymeërder luyiter heeft in die gene die van heerlyke gelegent- heyt en afkoniit, als in die welcke veracht geboren zyn. Dat is ioo, antwoorde daer den Hertog op,maar evenwel fal den Heer Don Quichot my gelieven de vryheyt té vergunnen van yetste feggen, daar my de Hiftory felf toe verbindt ¿ dat is, dat, hoewel men al toeftondt, dat 'er een Dulcinea in de werelt was, en fooda- nigalsféuw Genade gelieft heeft uyt te beelden en af te ichildè- ren,dat fe evenwel,van wégen haar gefiagt en afkomft.niet fou te vergelyckeii zijn mét de Orianas, Alaftraxerdes,en Madafimas, noch andere van die fdorr,daer de Hiftörien Vol van zyn. Daer op fou ick konnen antwoorden , berichte Don Quichot weder, dat Dulcinea een dochter vanhaar eygen werekenis; dat de deugt de eenige Edeldom is j en dat men meer een deugdelyck perfoon. ván geringen,als een quaet menfeh van grooten afkomft, heeft te achten: hoewel men niet kan loochenen,dat Dulcinea yets heeft, 't welk haar fou konnen opvoeren tot Scepters en Kroonén. Want de verdienfte van een fchoone vrouw van deugd kan wonderen tè wege brengen; en diert volgens, hoewel· niet formaliter of uyt- wendig, maar wtl virtulitér of inwendig, ís ly alreedts een be- íitílervan groot geluck. ïckfeg, antwoorde de Hertogin, dát den Heer Don Quichot geweldig feeckergaet in fijn dingen, en datickvannuvoortaen,benefFensal die van myn huys,fonder te vergeten den Hertog, gelooven fal, en gelooven móet, dat'ec een Dulcinea in Tobofo is, die de fchoonile en hooggéborenfte van al die geweften is, en verdient te zijn gedient, gelyckfeis, tan fulck een Ridder als den Heer Don Quichot de la Mancha, 't welck het uy tterfte punt van allen is. Evenwel kan ick een fcrii- peltjr, een twijfFcltje, niet uyt myn hart krijgen , of,om beter teièggen, een misnoegentje tegen Sanche Pance, namentlyck, dat de Hiftory fegt, dat den fel ven foodanigen Sanche Pance,tér rydt als hy den brief van uw Genade aen Mevrouw Dulcinea fou brengen, de felve, gelyck hy geliefde te ièggen, fou gevonden hebben kooren wannende, en tot nader beteeckenis, dat het roo- de tar w was, een faeck die al feet doet twiiffelen aea de hoogheyd ':, - van |
||||
Don Qjjíchot dek Mancha. 195-
vah haer afkorhft. Hier op autwoorde Den Quichpr: Uw Excel-
lentie fal gelieven te wecen, dat al de dingen , of de mcefte van dtc my bejegenen, geheel eu al gaen buyten de ordinaire termen, en anderszijn als die van de andere dolende Ridders \ want of fy zijn oubégrypelijck , offy wordendoor den eenenToövenaerotdert ander beftiertieil gelijk het feeker en buy ten alle twyffelrs,datal¿ of' meeft al de dolende Ridders,heteenof het ander voorlegt heb- ben gehadt i den een van nier te konnen betoovert, den ánder van niet te konnen gequetft worden , als oiider anderen Roelandt, ge- lijck oockBarnardo del Carpió, wanneer hy hem in Roncevalo- verwon, hem in fijn armen oplichtende, vertticktheeft, even a.s men leeft van Herculus en Anteon, dien vvreeden Reus, dien men fegt eenfoon vari d'Aerde geweeft tezijn.Ik wil hiermede lekcn- tien geven, dat, foo ick mede eenige van die voordeden had, ofc van niet gewondt te konnen worden, (gelijck ick wel in tegen- deel menigmael ondervonden heb) of niet betoovert te konnep worden (gelijck mijn Jactfte betooveringh in de koy wel anders uycwyft, dacr my degeheele werek nietinfou gekregen hebben, 'tenwaerfulcks door foo een krachtige betnovenngh gefchiedt was) men alles in een heel anderen ftandt fou fien: enditver- vloeckt geipuys van Toovenaets, fiende my daer uyt vcrloft,kee- renhunloosheydtna Mevrouw Dulcinea van Tobofo, door de welckeick leve; en daerom geloof ick, dat, ter tydt wanneer mijn Schiltknaep haer Excellentie van mynent wegen den brief bracht, fy haer in foo een Boerin verandert, en fülck een fnood, werek in handen gegeven hebben, als te fiften ofte wannen. Maer ick wil « wel verfeeckeren, dat het geen tarwe kooroen, maer fuyverc Orientaelfche peerlen waren: enomhedèlve noch vorder te be- wy fen, wil ick uw Doorluchtigheden gefeght hebben, dat ick on- langs tot Toboiokomende, in geender manieren hetPalcys vari Dulcinea vinden, of aentreffen koft, en dat haer Sanchedes ande- ten daeghs in haer eygen weien en gedaente fag, daer ick anders in haer nietbemereken en kon als een leelickeftinkende Bocntften alíooindeplaetsvanmyiisíy debetooverde, de beleedigde, de veranderde, en de verwiileldc: en in haer Uebbei/fich mijn vy- *nden over my gewroken: en om haer fal ick in gedurig leedt en hartzeer leven, tot dat ick haer weder in haer eerften ftaet fal fien. Al dit heb ick gefeght, op dat men geen geloof zou geven aen het geen Sanche í^ght van wannen , of van koren: wactiri- dien íe haer voor my verandert hebben, wat wonder is Het dat Ie fea« ook voor hem hebben veranderiiDulcitiea is Y»n groóte ftan* |
||||
i' ' '■ -
■ ■' ■ #■■ ' ' N ■ "■■" 1
icjó' Tweede Deel van
genoeg, en van den beften Adel die in Tobofo is, die veel, oudr,
een ieergoedt zijn: enongetwfrïelt fy lal ciie geene zijn, die de * phecs van haergehoorrenochialvermaertmaecken , gelijckHe- lt*na Troya gemaeckt heeft, hoe wel mét aenfienlijcker lof-tytel eproem. Aen de anderezydebegeerick, dacuwe Excellentien gelieven te veritaen , dat Sanche Panee een van de kluchtigfte : Schildknaepen is, die fijn leeven eenig dolend Ridder gehad heeft. Hy is by vlagen icherpfinnig , en dan weer ίο Hecht, dar het ye- ; mandt de meefte twyffel ter werek maekt, of men hem yoor ibt, of voor inedig, moet honden. Hy heeft fijn fichelmeryen*enquaed- aerdigheden,die hem tot een booswicht; en fijn achteloosheden, die hem tot een kapÜock maken. Hy twyfeltaeu alle dingen; ge- looft alle dingen ·, en wanneer men mecnt,dat'er niet als iöttexny uyt (al komen,toont hy fich een verftandig man. Kortelijck, ick fou hem niet geen ander Schihknaep willen vcrwilTelen,al wilden ie my een heel Koningrijk toegeven. En daer over ben ikin twyf- fei,of het al goet iou zijn, dat men hem na een Gouvernement fou fenden , daer uw Hóogheden hem mede hebben gelieven te veree- reu ; alhoewel hy eenige by (bndere eygenichappen daer toe heeft, ; namentlijk,dat hy fijn herilenen een weynig ilypende, den beften Gouverneur vande wereltfal uytmaeckembehalven dat wy door goede ondervinding genoegfaem weten, dat tot dat ampt noch grooiebequacmhe^t, noch groóte wetenfehap, van noodenisj want men hee'ft'cr tegenwoordig by honderden, diequalijckeen A voor een Β kennen, en evenwel regeercnalsPrincen. Het komt 'er op aen,dat ie maer op alle dingen wel letten: voor de reft hebben fe altoos verflaudige lieden by fich, om hen raed te geven; gelijck die Gouverneurs,dat wel brave Ridders,maer evenwel on- geleerden zijn, die altoos her vonnis wyièn door de monten de goetvinding vaneen Afleflor. Ick heb noch eenige goede onder- /' rechtingeu voor hem in mi ju herllenen, die te fijner tydt'noch lullen te voorichyn komen , tot nut van Sanche , en voordeel van
, het Eylandt.dat hem lal vertrouwt worden. Soo ver waren defe drie metbun onderlinge redenen, wanneer fe een groot geroep en getier in het Paleys hoofden, en Sanche daer op in de kamer la- gen komen, roet een vuy Ie grove droogdoeckom den hals, en f . ; een deel keucken-jongens en panlickers achter aen, den een met j een back waters, dat niet heel iuy ver en was, die het met alle ge- j welt onder fijn kin wou fetten,en een ander kleynegauwdief woü aen het wallen van den baert. Wat is'er te doen,kinderen? vraegde ; —dea Hertog, .wac'wiír ghy yari dien goeden man hebben ? be- dcncJit
|
|||
Όοη QvjchöT dé la Μ λ ν cha. 197 s
denckt gy niet, dat hyalreets toe Gouverneur verkoren is? De
kleyne Barbier antwoorde , dat zich dien Heer niet wilde laten wallen,gelijck de manier was, lek wil wel,íey Sanche, met groo- te gramíchap; maerikbegeer,dat men ten miníteníchoonedoec- ken en klaer water neemt, en niet metiulcke vuyle handen : ick weet wel, dat ick foogoet niet ben als mijn Heer; maerevenwel wy fchelen ibo veel niet, dat men hem handelt als een engel ert mijn als een halve grasduy vel. De gebruyeken en de manieren van 't eene of van 't ander landt, of huys of hof, bennen wel goet foo lang als fe goet bennen ; maer men iou liever een bet ge- geeflelc weien , als met fulck een gereetfehap ge wallen. Ick hort jmijnbaertfuyvergenoeg, endaerom heb ick metaldiebruyery niettedoen: endicmaereen haervan mijnhooft) ick meénvaii mijn baert, aenraeckt , iel ick los voor fijn tanden imytetij want mijn dunckt, dat het hier wel geckfeheereri fou worden,. De Hertogin meende fich doot te lagchen,fiende de gramíchap , en hoorehde de woorden van Sanche. Maer evenwel gaf het Don. Quichot het meeflegenoegen niet, fiendehem footoegeftelt.met dien vuylendroogdoeck, en met dat canaille omringt ·, diedaec over een ootmoedige beleeftheydt aenden Hertog en Hertogin toonende(als wilde hy verlof vragen om te mogen ipreecken)fey- de: hola, gy Heeren, laet defen Jongen met vreden , en gaet daeé gy-liedcn van daen komt: miju Schiltknacp is fuy ver genoeg, en gebruyekt defe doecken om wat anders meê te doen .· volght mijn raed t, en laet hem met vreden ; want noch hy, noch ick, konnen niet wel jock verltaeij. Sanche nam hem het woortuyt tl' demont, (eggende: Soofe m y níet met vreden laten , fie daer , ick fel het niet langer verdragen: fy kommen je daer met een kam voor den dag, onj'een mens fijn báert meê te kemmen, diedet uycfiet, dac men hpt hart uyt het lyf fou fpouwen. De Herto- gin , fonder evqnwel het lánchente ¡aten , iey hierop: Sanche heeft gelijck, en ial gelijck houden: hyus fuyvergenoeg, en heeft geen wafïèti van doen ; enfooonsgebruyekhem iiietaeri {laet, eens menichen fin is fijn hemelrijck: behalven dat ghy dienaers al te mael heel onbefchoft en onvoorfïchcig tewerek gaet, fulck een peribnnagie, als Sanche js, te dienen met dit flor- dig gereetfehap, in plaets van goude lampetten, en fijne inee- witte droogdoecken: maer gy zyt een deel boeven en rabauwen» en daer meê is'talgefeyt, die deSchiltknapen van de dolende Riddets in geen berer waerde houdt. De voorfchreven Keucken- gefellen, als oQsk de Hofmeefterefle, die oederhetgefelièhap (ni) waí
|
||||
1
|
||||||
a iiejK-tjJ.
|
||||||
I
■ t
|
||||||
193 Tweede Veel ván
was, namen den doeck van de borfl van Sanche af, en Hepen al fff
mael befchaem t weg. Sauché,fiende fich vry van al dit geínor,vi¿l voorde Hertoginopfijnknien, met defe woorden: Vangroete Hecren heeft men groóte gunft te wachten; en deíe tegenwoordi- ge,die ick van jouwer Excellentiegenoten heb,kan met geen min- der betaelt worden , als met een krachtig verlangen om my een dolend Ridder geflagen te fien, om al de dagen van mijn leven in dienft van fu'cke periènagien te belleden. Ick beii een huysman : mijn naem is Sanche Pan^e: ick ben een vader van vrouw en van kinderen: ick dien voor Schiltkliaep'.indien eenige van defc dingen uw Hooglieden vermag te dienen, ik ial minder wachten om u te bevelenj als uw Doorluchtighedcn om mijn te gehoorfamen. Het lchyntwel,Sanche,antwoordede Hertogin,datgydebeleefthcyc geleert hebt in de fchool van de belecftheyι felf: het fchynt wel, ïèg ik, dat gy gevoed zyt metdemelck uyt de borften ?an den be- leefden Heer Don Quichot, die de blom is van de ceremoniën , of enmonen , gelijck gy iêgt. Lang leve den Heer met fijn Schilt- Jrnaep , den een als 2ijnde de Noord-fter van de dolende Ridder- fchap,en den ander als zijnde de Οοίΐ-íter van de getrouwe Schik- knapen. Staet op>Sariche,mijn vrindt,ftaetop, mijn foon, ick fal uw beleefthedtn voldoen, en maecken, dat den Hertog u met den eerden het beloofde Eylant in handen geeft. Hier mede was ai de- iè onder-handeling ten eynden,en Don Quichot ging om een mid- dag-ilaepje te nemen : maar de Hertogin veríocht Sanche, foo hy niet veel luft had om te flapeii, haer te komen gefelichap houden, met haer Jonckvrouwen,in een koele Sael.Sanche antwoorde,dar» alhoewel hy voor een gewoonte had vier of vyf uurtjes na den middag teilapen ín de fomer, hy evenwel, om haer goedertie- ren eerbaerheyt te believen, fijn uytterfte beft fou doen om de vaeck uy t fijn oogen te houden, en haer bevéelen te gehoorfamen. Den Hertog gaf op nieuws order , hoe men Don Quichot als een dolend Ridder lou hebben te onthalen en te bejegenen, fonder een duym breedt van de'nordinairenftylaf tewyeken, gelijck men omtrent de oude dolende Ridders gewoon was. Het XXXIII. Hooftftuk.
Verhandelendede awgename redenen tuffcbetide Hertogin, mit h«ir Jimtkvrowaen,en Sanche Panct, DE hiftory verhaelt voorts, dat Sanche dien achtermiddag niec
en fliep, maer, om fija WookH te houden,byde Hertogin - - quarg
|
||||
< DowQjJicHOTcle la Mancha: 199
quam, die hem terftont by haer deed nederfitten op een lage ftoel,
hoewel Sanche uyt enckele beleeftheyt hetweygerde : maer de Hertogin drong hem daertoc, feggende, dac hy iou fitten sis- een Gouverneur, eni'preeCkenalseenSchiltknaep , al hoewel hy ter oorfaeck van beyden felf deplaets vanden grooten Cid wel waertwastebckleeden. Sanchetrockfijnfchouders, nietanders konneudc als gehoorfamen. A Idus dan ging hy futen, met al de Jonckvrouwen rondtom hem heen , fwygende al te mael kort ftil, omtenaeuwetopalleste paflen. Maer de Hertogin was de gene, die het eerfte fprack, feggende: Nu wy hieralleenig zijn , en ons hiet niemant en hoort, fou ick wel willen , dat den Heer Gouver- neur my íeeckeretwyffelingen ontknoopte, voortkomende uyt de Hiftory van den grooten Don Quichot; een vandewelckcis , dat, dewyl de goede Sanche noy t van fijn leven Me-vrouw Du Ici- neavanTobofofougefien, en oock den brief van fijn Meeftef * níet beitelt hebben (want dis bleef met het memory-boeexken in het gebergte by fijn Meefter) hoe hy die verfierde antwoort heeft durven brengen, en ièggen, dat hy deíc Princes vand tarw te wannen; zijnde alles pure pure logens, en in allen gevallen ftry- dende met de eer en reputatie van Me-vrouw Dulcinea, cnald^e van deielvequaliteyt zijn , oock met de getrouwheydt van goede Schiltknapen > Op dcie redenen ftondt Sanche, ionder een woorc , reantwoorden, op, en ging, met de vingers áen de mond, met fachte treden de heele Sael over, lichtende over al de tapy ten op; en niemant vindende, ging hy weer neder finten, feggende: Nu ick üc, Mevrouw, dat wy van niemant hier gehoon en worden» als alleen van defe Juffrouwen, fal ick vrypoftigalle dingen uyt- feggeniettheteerfre, dat ick feggen fal, is, dat ick Mijn Heer Don Quichot hou voor een wyfen fot: wantfomtydtsfeydhy dingen, die voor mijn, enalle-verilandige perfoonen.de wysheydt ', f elfs (chynen te wefen : maer evenwel, fujeks niet tegenflaende» durf ick wel (eggen, fonder mijn confeiency tebefwaren, dac hy een gons van de meulen weg heeft: wantalshet mijn in de machinatiefchiet, wilickhem wysmaecken, datpaerdeflront vygen bennen: gelijck het oock ging met dat antwoordt van. dien brief, en dat van Dulcinea, nu maer (even of acht dagen ge- leden , doe ickhem wys maeckte, dat Dulcinea betoovert was; eu, fy was foo veel betoovert, als ick betoovert ben. De Hertogin ver- focht hem» dat hy haer dien handel wilde vertellen j 'twelck Sanche deed, even foo gelijck het fich toegedragen had: daer ie al |e mael groot yermaeckin ichepten- Dit gcdaen zijnde, vervolgde ("3) . *
|
||||
■'■■»''"1W-Iv ■.-.----· ■ -'■ -. ■'■r-«w?'-Tiw|"W'»· '·-.. "i. JIJIÜIII1). " ^^^WW^^^ip^^pipili^pi^Pl^pi"?^P||i|»
|
||||
p " 200 Tweede Deel van
de Hertogin weder: Maar evenwel, aengaende het geen Sanche
daer verhaelt heeft, vind ick noch eeuigeiwarigheydt, en daer loopt foo een gewiiper in mijnoogen, ieggende, dat, nade- mael Don Quichot iulcken grooren kapflrock is, en Sanche Pance íijn Schütknaep hem daer voor kent, en hem evenwel noch dient» wachtende op fijn ydele beloften, dien voorfchreven Sanche noch
veel iorter moet ziju : en daerom , Mevrouw de Hertogin, zyc gyqüalijck bedacht, den felven voorfchreven Sanche een Eylandc te regeeren toe te vertrouwen ; want hy, die fich felven niet be- itivrenkan, hoe ial hy anderen beftieren? Soo waer als ick leef, antwoorde Sanche, diefwarigheyt komftreftigtepas; wantin^ dien ick ter degen wys wasgeweeft, ickhadhemal over lang de fchr.p gegeven: maerdatis mijn lot en mijn ongeval geweeiï.Wac ial ick'c-r veel of leggen , fit f uu in <υφ. Boven dat, wy bennen landrsluy: ick heb lijn broodt foo lang gegeten: hy heeft mijn fija jonge veulens gegeven: en boven alle dingen, in mijn hart ben ick trouw; en daerom ishet onmooglijck , anders als met ftocken van hem afgeflagen te worden. En foo jonwer Hooghey t niet ver- ftaet, dat men mijn het beloofde Eylandial geven, naektbenik geboren , naeckt faj ick fterven : het mag wel, dat het mijn te faliger fal weien ; want hoe bot dat ick ben , ick verita het {preek- < woorr: de vleugelen bederven de mier: en daerom fou het wel konneli wefen , dat ick beter Sanche de Schütknaep, als Don San-' chedeGoverneurindenhemelfou raecken: men backt hier foo goet brootals in Vranckrijck,en by nacht zijn alle katten graeuw: en fcecker dien menich iswelongeluckig, die'savondts noch tiiet ontbeten, endemaegnieteen fpan grooter heeft: de gan- feu hebben de koft, eneeniwaenheeftfijnpluymen fbowefvan doen als een mufch .· het hchaem van de Paus beflaet geen meer aerdrs, als dat vanden Kappellaen, al was hy een voet hooger; want foo als wy in de kift gaen, wy moeten on¡r tíaernaíchi^ken,wy willen of niet, en daer mee goe nacht. En daerom feg ick wéér, indien jonwer Genade mijn het Eylandt niet wil geven als een halve fot, ick begeer het niet als wys: en ickhebwelhoorenfeggen* dat achter het ktuys den Duy vel fit, en dat Het al geen goudt is dat'er blinckt: en ick heb wel gehoort, dat men den Ramba van de ploeg nam , en maeckte hem Koning van Spangien; en Rodrigo wierdt van detafelinfijn welluften weg gehaelt, om van de ilangen gegeten te worden, ίο het anders die Ouwe hiitorieii niet liegen. Hoe liegen? zev Don. ña Rodrigues,- die een van de toehoorftets was, daer' is een , N^ ' Jiiftory |
||||
Dom Qjj i chot dek Μ λ n.chaT 201
hiftory, die wel expreíTelijk feyc, dat fc defen fel ven Koning Ro- drigo levende in een tombe leyden , die vol van (langen en hage- diilen was, en dat na twee dagen de Koning van onderen op nep/: Nueeten iè mcal, nú eetenie me al, '£h dat aendieplaets daer. ickdemeefteTonden meêbegaten heb: endaerom heefrdien>oe- den Heer groor gelijk, dachy liever een Boer als een Koning wil zijn , als hem ook de Hangen ('ouden eeten. De Hertogin was ίο vol lachs,als 't mooglijk was, Co over de eenvoudige redenen van haer Jonckvrouw , als de menigte ven (preekwoorden , daer de goede Sanche mede voor den dag quam , tegen wienfy fey *. San- cheweetwel, dathetgeeneenedelRiddereenmaclbelooft, hy fulcksoockial nakomen, al fou het hem fijn leven koften. Den Hertog,mijn Man, alhoewel hy niet een vandedolendeRidders is, laet daerom niet na een Ridder te zijn: endaerom falby on- getwijfFekfijnwoort, aengaende het beloofde Ey land, vervul- len , in fpijc van al de quaeraerdige menichen die 'er in de werelc, mogen zijn. Des, Sanche, weeft goets fnoets: want als gy der het aiderminft om denckr, fult gy u fel ven fien in den throon van waerdigheytjaenvaerdendede beltiering van fijn Eylalid/t welk nu door den een ofden ander pronkert verloren gaer. Het geen »
daerickutoemoetaenmanen,iswelte fien hoe gy uwonderda- nenregeere, die alternad gecrou,en goede lieden zijn. Diesaen- gaende,antwoorde Sanche, hoeft men my niet veel refeggen;wani: ick ben goet arms van mijn felfgenoeg; en die den armen garen geeft, in ruft omtrent den armen leeft: en by mijn manhjkhey t» voor de reft feilen ie met mijn flippen niet in de as fitten, neen Ce hego niet, ick ben al een ouwen hont, en vraeg na geen wis wis.· en as het daer op áenkomt,/fou ick mee wel uyt mijn backes fprceckcn,als ter by leydt·, want ick weet wel,waer my de fchoeu vringc. kk ieg het daer by, om te toonen, dat ick met de goedeu goet.en met de quaden quaet kan zijn : en mijn dunckt, dat, aen- gaende die governementen,hetbeginfel her alisten daerom moge ick wel binnen vy f dagen tydts dat governeren foo wel verflae», als ick miji> leven mijn boeren we'rckverftaen heb. Gy hebtge- lijck, Sanche, zey de Hertogin , natuur gaet boven leer, en hetzijndemenfchendaermendePaufen van maeckt, en geen fteenen. Maer laet ons weer komen daer wy 't gelaten hebben , aengaende Mevrouw Dulcinea: Soo fegik dan dat fulckenen foö- danigen voornemen, aís Sanche nam, om fijn Heer wys 'te maec- ken,datdefe Boerin Dulcinea was, ongetwyffelt door den ee;i of den ander Toovenaer alfoobeleyt m befteeken is·· want voormy, (B 4) ick
|
||||
S02 Tweede Deel van
ik ben verfeeckert van goeder hand t,dat die Boerin,die de íprong
op den efel deed , in der daedt de Vrouw Dulcinea van Toboio was i em dat alfo Sanche, meenende een ander te bedriegen, felf be- drogen is;en daer valt foo veel aen te twyfielen, als aen de dingen diewy noytgefien hebben: want dat moet de goede Sanche we- ten,dat wy oock onfe Toovenaers hebben,die ons gunftig zijn,en al vvat'er in de heek werelt gebeurt,weten te feggen. En daerom, ■verfeeckert u vry,Sanche, dat het in der daed en in de ronde waer- heydt Mevrouw Dulcinea van vleefch en bloedt is geweeft, die fo veel betoovert js als ick betoovert ben ; want als me'rhetminfte op denckt, fal fe Sanche weer in haer eygen figuur fien : en hoe Pecht fal hy dan ftaen kyeken ? Al dat kan wel foo zijn, antwoor- de Sanche, en nu wilickdangelooven , datfemijn Heer in het Hol van Monte Sinos geilen heeft, in de felve fchyn en gedaente als ick fe iag, wanneer ick fe op mijn eygen handt betooverde. Ep fo moet het juy ft fo wefen als uw Doorluchtigheyd fegt: want anders, wiefpukonnen gelooven» dat ick met mijn bot verftandt Joo veel fou konnen te wege brengen, of dat Mijn Heer foo fot lOLi weien, en geven mijn fptte klap geloof? Evenwel foo hoop ik «iet, dat jou Genade my daerom voor cjuaetwillig fal houwen: want hoc fou ik , die maer een wurm ben, diebeitieringen van die wyfe Toovenaers konnen beletten ? Ik veriierde dat maer om daer mede van kyven verloft te zijn, en niet om 'er hem mede te öfienfeeren·, en is bet anders uyt gevallen, wat ken ick het gebeterên ? Dat is foo, antwoorde de Hertogin: maer fegt my doch eens, Sanche, wat is dat van het Hol van Monte Sinos ? Als doe vertelde Sanche van woort totwoortalhetgeendefe won- derlijcke Avontuur aengaet; ' t welck de Hertogin gehoort heb-r bende,fey fe daer op : Defe faeck verfekert noch te meer het geen jekyan. Dulcinea gefegt heb, dewyl ie Don Quichot noch felve al- daer in die fchyn heeft gefieir.want die Toovenaers zijn een won- derlijck volck. Voor mijn part, antwoorde Sanche, is Mevrouw Dulcinea betoovert, wat bruffc het mijn oock: ick heb met al de vyanden van Mijn Heer niet te doen ; want die bennen foo veel, dat ick den heelen dag wel werek fou hebben ; en is dat dan Dul- cinea geweeft., foo hoeft men alleoogenblick niet te feggen, San- che het dit gedaen, Sanche het dat gedaen , die het fe verandert, die het fe betoovert; gelijck ofSanphe den een of den ander kric- kemïckwas, en niet die man daer alreets foo veul van geichreven is, gelijck my Samfon Carrafco ièlf heeft gefeydt, 't welck een Backelarius van Salamanca is, en fulck een volck en liegt niet .1 λ ;■■■'.-■ \ ;ν " en |
||||
Dom Qutchot déla Mancha. 203
en oFby al liegen koft,wie vraegt of wie bid hem om de leugens?
En daerom , dewyl ick een man ben , die ter goeder naem en faem fta, fo geeft my dat Gouvernement vry met gerufter harten ¿ en ick verfeeker uw Genade, gy fult wat wonders van my iien: want die een goet Schiltknaep gew.eeft is, fal ook wel een goet Gouver- neur wefen. Al wat hier Sanche gefey t heeft, hervatte de Herto- gin , zijn ono-etwijfelt fententien en vaftc regelen , getrocken uic het ingewandt van Michaël Verino felf, in den Heer moerhy rui- ten : en fin en fin, gelyck het fpreeckwoort feydt, onder een ka- le mantel fchuylt dickmaels wel een goet drinckebroer. Ick wil wel fweeren, antwoorde Sanche daer op.dat ik myn leven niet en drinck om droncken te worden , maer alleen voor den dorft, hoe wel ick een vyandtvande beveynftheydt ben; ick drinck als het my luit, en vaft als ick het niet en heb ; en als ick 'er toe gedron- gen wordt, fou ick ook fulck een fteenen hart niet hebben, dac ick yemandt een gefontheyt weygeren fou : maer al drink ik, ick maeckergeen gewoonten of, behalvendatde Schiltknapen/'an de dooiende Ridders gemeenlyck water drinken;want heur mee- ftercyfenis doorboflchenenwilderniiTen , bergen en heuvelen, fonder dickwils in een heel jaer haer mondt aen een droppel wyn tefetten, of oockeenige te vinden , al wouwen fe'reen oog uyt heur hooft voor geven. Ik geloof het heel wel, fey de Hertogin,. en voor als nu , Sanche, gaet u vry een wey nig ruften , wy fullea daer na malkander wel weer te breeder fpreecken , en op alles goede order ftellen , aengaende het Gouvernement. Sanche kuite: op nieuw de handen van de Hertogin , en bad haer, dat fe toch geliefde temaecken, dat'er goede forgvooriïjn Graeuwtje ge- dragen wicrdt, want hy beminde het beeft als het ligt in fijn 00- gen. Wat Graeuwtje is dat ?vraegde de Hertogin.Myn Efel,anc- woorde Sanche, die ick gemeenlick met de naem van Graeuwtje noem, orndathetandertcefelachtighftaet. Enalsickhiereerft in quam , verfocht ick defe Juffrouw , een wey nig daer op te let- ten, die daer over fo toornig wier't, gelyck of ick haer voor een leelyck oudt wyf uytgefcholdeii had, en gelyk of het de Juffrou- wen minder pafte een beeft ga te ilaen, als de falen te ver ς ieren. O lieve tijd 11 hoe wift een Jonker van onfe plaets met fulke Juf- fers om te gaen 1 Ja den een of den anderen kinckel, fey Donna Rodrigues, want een Edelman fou de foodanigen tot aen den he- mel verheffen. Al genoeg, viel de Hertogin'jdaer op in , fwijgt ghy ftil, Donna Rodrigues, en Sanche houdt ook uw ruft, en laet de laft op my yao uw Graeuwtje te traiteren -.want om dat hy van (n$·) ' , uge-,
|
||||
J
|
|||||
204. Tweede Deel van
u gebroet is, fal lek hem dragen inde appel van myn oog. De
ítal íal het hem wel doen,antwoordeSanche,want van wegen den "appel van uw Hoogheyts oog, fíjn noch hy, nog ick niet weer- dig; en daerom begeer ick oock niet toe te ftaen, dat hy der in is. Het fal niet ongeraden zijn, vervolgde de Hertogin, dat gy hem. mede in uw Gouvernement neemt, daer ghyhrm kont t rade- ren als een Prins, en vet metten fooalsghy begeert, Me-vrouw hoeft daer niet meê te fpotten , antwoorde Sanche, ick heb'er meer als een van myn leven na toe fíen gaéii: en daerom fou het fulck een wonder nietwefen, al ging'er de myne oock.. Defe re- denen van Sanche maeckten de Hertogin wede<r aen 't lagchen;cn ièndende hem na fíjn ruft toe, ging fy om den Hertog onder- rechting te doen van hetgeen fy met hem vesfcandelt had:befluy- tende wyders tullen henbeyden , Don Quichot een part te fpee- len,die van klink was,maer die een weynig na de Ridderlyke ftyl moft gelyken>gelyk men fe diergelyken overvloedig vintj't welk een van de voornaemfte avonturen van defe hiftory íal fíjn, , Het XXXIV. Hoofr-ftuck.
Verhandelend* d* Avontuur van bet middel om Dulcinea van Tobojo
teonttoovereti. , ' SEer groot was het genoegen, ' t welck den Hertog en de Her-
togin fchepten uyt het byzi jn van Don Quichot, en den goe- den Sanche Pan^e; nemende fy vaftelyck voor , een foete klucht met hen aen te vangen> die eenige fchyn van een avontuur mocht : hebben. Sy namen daer de gelegenthey t toe, dat hen Don Qui · chot alreets gefproocken had van het Hol van Monte Sinos.Maer hetgeen de Hertogin demeefte verwondering gaf, was te fíen, W licht Sanche tot het geloof en het gevoelen gebracht was-, dat Dulcinea-in der daedtbetoovert was Sy daer over», hebbende op alles onder hun dienaren goede order geftelr, gingen op den fef- den dag met hunne gaften ter jacht, met fuik een treffelycken toeftel, dat het fich een Koning niet behoefde te fchamen Men gaf Don Quichot een braef jacht-gewaet , en Sanche oock een 'fijn groen laeckens kleed: maer Don Quichot wilde het niet aén- nemen, leggende, dathy fích weer haefttorde fwareoefFe- ning der wapenen fou moeten begeven , en dat het fijn gelegen t- heydt niet en wás veel bagagie met fich te flepeiv. Doch Sanche iiam het fijne aen, metme'ening daergeldtaf te maecken*, met deeerftegelegentheytdiehemvoorfou komen. Den dag mige- komen zyndé, wapende fich Don quichot ;£n Sanche trok defe |
|||||
Dow QürcHOT déla Mancha- 205
nieuwe kleeren aen, ging op fíjn efel fitten (dien by niet ver- laten wou, alhoewel men hem een goetpaerraenboot) en begaf fïch onder den hoop De Hertogin quam aerdiglijck toegemaekt voor den dag ; en Don Quichot uyt enckele beleeft hey t nam den toom van haer paert, al hoewel den Hertog het felve in geeoder- ley wy ie wilde lilden. Eyndelijek quamen ie in een bofch , iraen- de ruifchen twee hoge bergen, daet men alles in order {telde, het volck op fijn behoorlijcke plaets verdeelde, encenbcgiutet van de jacht maeckte, met iulck een getier en geroep, dat ie mal- , kander niet hooren koften, Í00 door het bailen van de honden, als het toeten van de horens , en het aenhitfen der knechten. De Hertogin ftondt van het paert af, en, met een icherpe fwynfpriet in de handen, fteldc fich aen een plaets, daer fe wel wiiteu dat eenig wilt uyrkomen moft. Don Quichot pofteerde fich aen de eene, enden Hertog aen de andere zyde, en Sanche bleef achter aen, fonder van fijneiel tegaen , uyt vrees dat het een oí het an- der ongeluk een droevig fcheyden mocht maecken. Naeuwe- lijcks waren fy alle in order geftelt, of fy iagen een groot wilde fwijn nae hen toe komen geloopen , knerfiende op fijn tanden,en wel yflelik fchuymbeckende. Don Quichot, fiende het felve aen- komen , vatte voort fijn fchilt; floeg hant aen fijn geweer; en ttadt voor uyt, om het te ontfangen. Het felve deed oock den o Hertog. Maer de Hertogin fbu de aldervoorftegeweeft hebben , indien haer den Hertog niet belet had. Sanche alleen, fiende die vreeielijck gediert, fprong van fijn efel af, en liep, wat hy loopen mocht, naeeneyekenboom toe, omdaerboven op te klimmen-, maer hy ichoot te kort: want zijnde omtrent ter milde weg, en fettende fijn voet op een tak,om daerby hoogene klim men, wil- de fijn ongeluckjdat lebrak,en hy los vau boven neer iou gevallen hebben, 't en waer hy onder wegen aen een audere gebroke tack by de kleeren wasblyven hangen.Hyondefegeftaltenis zijnde,en de kleederen door het gewicht vaft fcheurende,en den armen San- che daer door vreefende om laeg, en tuflehen de tanden van dat wilt gediert te raken, begoft fo luyt en leelijk om hulp té roepen, dater niemant was. of hy meende,datden armen hals door het een of het ander wilt gediert alreetsvericheurtwierd. Eyndelijek, het fwijn bleef doot, door het groot getal van de fpütfen , die fich, tegen hem aen ftelden, doorboort". Doch Don Quichot ten laat- ften na Sanche omfiende, alfoo hy hem aen de ftem kende, íag hem met het hooft om laeg hangen , en fijn efel daer onder , die ^erxi in fíjn noot niet wilde verlaten} want (gelijck Cidc Hamet |
||||
so6* Tweede Deel van
getuygt) men fag Sanche noyt fonder fijn cfel, noch den efel íob¿
der Sanche: foodanig was de hefde en vrientfehap, diefcmalkan- dei toedroegen. Don Quichot liep tee, om Sanche te helpen; en Sanche los zijnde, was het eerfte dat hy na de icheur in fijn klee- deren fag, en dit deed hem zeer in fijn harr. Ondertuilchcn wier- p:n fe het doode fwiju op eeneiel,cii,deckende de» fel ven met tac- ken vanmyrten , en andere meyen, brachten hem als in zege- [ prael van daec tot een groóte tent, die men in het boich had uyt- geipannen, daer men al van te voren de tafel gedeckt, en de maeltydtbereydt en klaef gemaeckt had, alles met iulck een frecr- li jckheydt en voortreffeli jckheydt, dat het een verwondering was om aen te fien. Sanche toonde terftondt aen de Hertogin de wonde van fijn gefcheurde kleederen, leggende,; Sooditecnhafen-of konynen-jacht was, mijn rockje fou die fware brcuck niet gekre - '· gen hebben. En voor my, ick kan niet bedencken, wat vermaeck men magfcheppen in fulckeen gediertte verwachten,dat,ioo hec ü ter degen treft, weleen mens om den hals fou brengen. Mijn beticht noch,dat ickeenlietjen hebbooren fingen: dat u de beeren vreeten, gelijk als Fabila. Dat is een Koning van de Gotthen ge- weeft , iey Don Quichot daer op, welckeop ieeckeren tijdt ter jacht gaende, van een beet verllondenwiert. Dat is't dat ick ieg- gen wil, fey Sanche, en ick fou verftaen , dat de Princen en groóte | Heercn haer in fufeken prijckel niet moftcn begeven , en dat om een flecht vermaeck, uamentlijck, een gediert tedooden, dat baer fijn leven geen quaet gedacn en heeft. Gy bedriegt u,Sanche, * zcy den Hertog, Want defe groóte jacht is de Vorften noodi-
ger, als yemandt anders. De jacht is eenuytbeeldjngvanden oorlog: ghy hebt daer uw gewelf, uw lagen,uw oorlogsliften» en áiergelijcken,om uw vyant op uw voordeel te betrappen.-rnen ver- draegt daer groóte koude,en geweldige hitte: leedigheyt en flape- righeyt fet men daer aen een kant; men verfterekt de leden , en maeektfe rap: kortelijck, het Ís een oeffeningdiegeichiet fonder nadeel van yemant,en tot vermaeck van velen; en het befte,dat'er Van is, is dat fe voor yeder een nieten is, gelijck de andere foor- * ten van jachten, behalvcn van de vogel-jacht: invoegen, Sanche,
ghy hier in van gevoelen veranderen moet; en wanneer gy Gou- verneur zyt , oeffen t u meê al war in de jacht, en ghy fult fien hoe het u te pas fal komen. Dat verftaen ick foo niet, antwoorde San- che, een goet Gouverneur en goede beeften vint men op ftaien de quadeover al: want terwijl den goeden Heer vaftin debergen fou loopen jagen, en rotfen,fo fouwen cuy s de yafkens wel in 't koren |
||||
Όοη Quichot déla Mancha. 207
íoopen. Soodanige tijdtkoftingen zijn voor leeggangers, en
voorgeen Governeurs. De tijdtkoningen, díe ík meen te nemen, fijn fomtijiseenvrinttenooden, dan een klosje> en dan opde fchuyftafel te fpelen: maer van die of'diergelijke jacht,heb ik den bras van. Den Hemel geef) dat het loo uy tvalt,hervatte den Her- |
|||||||||||
wanr tuilchen ieggen en doen is groot onderfchey dr. Laec
|
|||||||||||
t
|
|||||||||||
dat maer op fijn beloop, vervolgde Sanche : een gott betacldet
weyeertgeenpant; en liet komt by het huylen van de honden niet toe, dat de kalveren ftctvcn : een heuilche mont,een heuilche gront, en meer fcg ick niet: ik wil dat fcggen, dat ik hoop te re- geeren en te governeren als een tweede Gnfalte: dat men n*y de vmgerindemondfteekt,enfieofickfeopeneefalofniet. Hon- dert en tachtig fint feltens moetentnetuwel fpelen» zey Don
Quichot, ial ick den dag wel eens beleven , Sanche, dat ik u lal hooren fpreken ionder rcfcrcyncn en fpreekwoorden ï UwEx- cellentien laten dien fot flechrs begaen, hy fal u dcooreu vrijven, niet alleen met twee, maer mettweeduyfent fpreekwoorden, die te ras komen als Pilaras in het Credo. De fpreekwoorden van Sanche, antwoorde de Hertogin daer op , behalvendatteveei en overvloedig fíjn, ίο zijn ie ook leer te pnjlen van wegen hun kortheyt en beknoptheyt: voor my kan ik wel ieggen, dat ie taf meer vermaek toebrengen , als de befte, hoewel dat fe te pas ko- men of niet. Met defeen diergelijcke onderlinge redenen gingen ie uy t de tent na het bofch, om een wandeling ie genieten, tot dac eyiideliik den dag over ging, en den nacht aen quam , doch mee fo klaer of aengenaem als de gelegentheyt van den tijt wel ver. cylchte, fijnde het hartje van den fomer, maer tuilchen helderen droevig ·, 't welk het voornemen van den Hertog groot voordeel toebracht: en alio, wanneer het noch een weynig donkerder was ewordendiet het fig aenfien als of het bofch aen alle vier de hoe- _en in de brand ftond; en terftont hoorde men nu hier, dan daer, een fchrickelyk gedruys van cornetten en kromhorens, trompet- ten-, en dictgeljjeken meer, geli jek of 'er een heel leger foldaten in het woud was.invoegen het een d'oogen,en het ander dcooren der tegenwoordigen verbyfterde. Terftont daer na hoorde men een getier, gelijk als van de Mooren die ten ftrijd gaen, en daer op Wcêr een gekltter van trompetten, claroenen, trommelen en py- pen,en dat fo kert achter een,cn op den iel ven tijt.dat de nairen te berg moeften rijfen. Den Hertog veríchrikte ¿ de Heriogiu ftonc verbaeft.Don Quichot bleef ten hoogften verwondert, en Sanche Μ niet een lit aen fíjn lijf dat ftüftont, en met een hair op fijo
hooft,
|
|||||||||||
■τ)
|
||||
2oS Tweede Deel van
booft, ofdaer hing een droppel fwcetaen. Daeropkomt'ereen
, gelijk als een Portillón te paen voorby»die 'er uy t lag als een gefla- gcn duy vel, blafende op een hooren.dat het verfchnckelijk was. Hola Camcraet,riep hem den Hertog toe,wie fy t gy ? waer gaet gy I iiatoè Ten wat volk is daei ginder in het bolch? Den ander ant~ I woordedaer op met een Ichnckehjcke flem : lek ben de Duy vel, I en fock na Don Quichot de. Ia Mancha : het volk,datdaer ginder is.zyn íes compaginen Toovenaers, die de onvergelijkelijke Dul·» I cinea van Tobólo op een betoverden wagen weg voeren , ook be- I \ tovert benefFens den braven Fransman Monte Sinos. Ick íoek de-
ƒ feu Ridder, om hem te leggen, op wat wijfe deic ellendige Jonk- vrouw mach onttoovert worden Indien gy de Duyvelwaert, gelijckgy fegt, engclijckgy fchijnt, ieyden Hertog, ib ioilt gy Don Quichot ten minrten wel gekent hebben, dewijl den man vooruftaet.. Öpmyncouiciency, feydeDuyvel, ick lag hem waerentig niet; want myn gedachten zyn met ioo veel dingen be- fig, dat ik het voornaemfte wel ver,geten fou. Sekcr*, fey Sanche feyfichfelven, dat moet noch al de quaetfte flag vaneen Duy vel niet wefen,die nog een confeiency heeft ;en nou leg ik,dat 'er lelf j in de hel noch vrome luy bennen, DeDuyveldaerop begeetrfíg í na Don Quichot, fondcr af te fitten , feggende: Aenu, ó Ridder ; ·/ van de Leeuwen (want in haer bakhuys heb ik u gefien) fent my den dapperen, maerongeluckigen, Ridder Monte Sinos; bevee* lende van fijnént wegen u te ieggen, dat gy hem verwacht op de felve plaets daer ik u vinden lal, (dewijl hy Dulcinea van Tobofo by fich heeft) om u te ieggen,wat gy doen fult,om haer te.onttO' veren *, en dewijl mijn komft voor niets anders is , mag ook mijn ,."' vertoeven niet langer fijn: endaerom,deDuyvels, gelijk ik ben»
blijven met u , ende goede Engelen metdeièHeeren, Met dele woorden begofthy weer op fijn horen te blafen, en reedopweu fijns weegs, fonder eenigeantwoort te verwachten. Hietovet bleef een yeder ren alderhoogrten verwondert, voornamentlij^ Sancheen Don Quichot ; Sanche,fiende dat, in fpijt van de waet- beyt, Dulcinea bctoovert moil fijn ; en Don Quichot, fich niet konnende verfekeren, of het gene hy in het Hol van Monte Sinos ■■gefien had , logen of waarheyt was. Terwijl fy yeder iri dele ge* dachten waren , quam den Hertog by Don Qui^ot, vrage""e: Denkt uw Genade dan te verroeven,Heer DonQuichöt'Waerorn niet, antwoorde den ander, ik fal bier blijven fonder verichricken al quam de heele Hel aen. En ik, fey Sanche, íbder maer noch ίο ceu Duyvel» en noch fo een horen Yoor den dag komt, denkhier |
||||
Όοη Qu τ e Horde la Ma ν cha. 209
«iet te blijven al was ickdoöt, Ondertuflchen wiert het geheel
duyfter, en alsdoe fag men een groot getal lichten hier en daef door het bofchlopen, gelijk men menigmael die droge dampen van het aettrijck in de lucht iïet, even of het vallende lierren wa- ren. Daer beneffens hoorde men een verichrickelyck geluy ten gefluyt, en,'tgeenhetargftewas, een geduuriggetieraenalde vier hoeckeu van het boich , gelijk of 'er heele flagordens onder een verwart waren,met roepen,trompeuen,enfchieten>dat het te bijfter was: alle welckedingen te famen komende, m'aeltren fuik een gedmys, dat Don Quichot al fíjn moed en couragie vandoen had, om njetdoot van fchrick daer heen tevallen. MaerSanche facktealhethartindefchoenén, in voegen hy heel van fíjn ielf viel, voor de voeten van de Hertogin > diehemterftonrvry wac water liet in her aengefichtfpringen, waer door den armen hals weer by fig felven quam, juy ft ter tyt wanneerder een Kar van de veelen, die'er onder fpeelden > dicht by hen quam,getrocken van vier trag<i oliën , alle bedekt met fwart, en aen yeder hooren een groóte fackel van waich. Boven op de Kar was een hooge ftoel gemaekt, daer een aenfíenlijk out Man op fat, met een baert foo wit als fneeu,en f o Iang,dat fe hemfelf tot over den middel hingj met een langen fwarten baeyen rock aeii. De Kar wiert geley t van twee leelijke Duyvels,van gelijken met baey bekleet,met fui- ke leelijkebackhuyíen, dat Sanche haereenmaelgefíen hebbende, íijnoogeu dicht toe neep, om haer niet weer te fíen. Vervol- gens itont den ouden Man van fíjn ftoel op, en over eynd ftaen- de, íeymeteenfwareftem: IkbendewijieLirgandeotendaet mee gink deKar voort,fonder dat hy een woort meer fprak. Ach- ter defequamweer een andere Kar, op de felve manier tocge- maektjmet een anderen ouden Mánbpdenthroon. Defemet een ftem, die alfo deftig en fwaer was als de voorgaende, fey, op- ftaende:lk ben de wijfe*Alquife,grote vrient van Urgande de On- bekende:en daer meê weer voort.Terftönt quam 'er weer een an- dere in de plaetsjdog die daer boven op fat,was geen out Manne- lijk de anderen,maer een kloek en fterk Karel,van een quaet acn- iien, welke gelijk de anderen opftaende, fey met een heefche en noch donkerder ftcnr.Ik ben Archekvusden Toovenaer, doodeüj- ke vyand van Amadisvan Gaulenienal fijn Geflagt:en daer mede iloeg dcfe ook voort. Dele drie Karren aldus een weynig voort gereden fijnde,bleven al daer ftil ftaen ; wanneer men,in de plaets vandat voorgacndeicririckelijkegeluyt,een foete Mufijk hoorde: *t welck Sanche weder het hár; verheugde» nemende het felve ΥΘΟ£
|
||||
"21 o ;> Tweede Deel ván
■ vooreen goetteècken; en daeromieydehy tegen de Hertogin j
daer hy niet een voetaf week: Meviouw, daer Mufijck is, daer kan niet quaetszyn. Daerlichtisook, antwoorde de Hertogin. Maer, fey Sanche, de fackels en toortfen geven ook wel licht, gelijckwy hier fien , en het ibu wel konnen gebeuren, dat ie ons daer mee verbranden: maer de Mufijck is altoos een teeken van vreucht en blijdiehap. Die 't weet moet 'et ieggen,fey Don Qui- chöt, die het al aenhoorde 5 en hy fey evenwel wel, gelijk mea in het volgende Hoofcftuck hooren fal. Het XXXV. Hooftftuck.
fórvelgénde de Avontuur van het anttooveren van de fchooné Oulci-
' neaVAttTobofi , met vérfcheyde andere notabele dingen. OP de maet van defe aengename MufijckfagenfeeeuKarna
hen toe komen, in maiiiere vaneenTriumph-wagentoe- gemaekt, van fes graeuwe muylen geirocken, met wit linnen be- dekt , fittende op yeder een witten GeeiTelaer, elk met een fackel in de hand.De Kar was weldriemael fo groot als een van de Yoor- gaende, hebbende boven nog twaelf van diergelijke witte Duy- vels, met hun fackels in de hand \ een geficht * dat foo verwon- derlikals verfchrickelik was. Boven op een verheten throon fat een Nymphe, bekleedt met fdyer íáecken, bedecktmetgoude bladeren j' t welck haer een aengenaem aenficti gaf. Sy had het aengeficht meteen doorfchi jnend geweef bedekt j in voegen men door het ielve gelaat een ichoone Jonckvrouw koft bekennen; om welke fchoonheyt te onderichcyden, de menigte van lichten groot behulp gaven» De jaren fcheenen niet te zíjn bovende twintig, noch onder de lëventhien. Benéffens haer was een Fi- guur met een langen rock bekleedt, en een fwart deckiel op het hooft hebbende. Soo haeft als del£ Kar voor den Hertog en Don Quichotcjuam , hield de Mufijck op, diedefchalmeyentevoo- ren gëmaekt hadden, en begoil die van de harpen en luyten, die inedeopde kar waren» Hier op rees dien Menfch met detabbeit op,' en flaende de ielve a'en beyde zyden op, en het deckiel van het hooft doende, vertoonde het rechte afbeeltfel van de magere Door, 't welck Don Quichot ongeneugte, en Sanche een byiïc- te fchrick maekte, gelijck opek den Hertog en Hertogin eenige vrees toondeu. Defe levende Doot eyudelickover-eynd ftaende, fcegolt met een flaperige ftem, en geep waeckendc tong > op de volgende wij fe te ipreecken? |
||||
1
|
||||
Don QuicHOT de4a Mancha?
|
|||||||||||
lek ben Uerliú', langafgeleeft
Die Heyntje iotfyn Vader heeft Den kgenaer, die door de tijdt |
|||||||||||
Voorwaar allang is ingewydDe Prins man d'eedle Tooverk
|
|||||||||||
De trechr van der penen gunfl,
De meefterfelver man deflonit. Die't alvernielt met fijnen mondt i Hoewel y heel anders als men placb le fienaen die van defen¡lach-, ten wnjcbgotdtaerdtg en beleeft^ Die liever neemt als dat hy geeftt In 't duyfler hol en fa art e wiely Daer myr.e werckelijcke ziel Was beftg 't booge hemels heek f Ontfluyten, dooreen dwm(¡entreek Sloeg my deftemme door 't gehoor Fan Vrouw Dulcinea aen het oor, Waer door ickeerft totkennts quamt Waer door ickaldereerft vernam, Hoe dat f) was verandert in Een vuyle ftinckende Boerin, Waerom ick fiapte in Charons boot', Gefopt in 't lichaem van de doodt, Na dat ik noch al boven dien Tien duyfent boeckenhad door fien, En noéh tien duyfent bovtn dat-, %jAl <vol <υαη onfefwartefchat, ■dlleenontutegevenyet - \' Tot troon in dttfoofwatr verdriet,
O ghy die dapper in den f rijdt Oe eer van al de Ridders zijt. De Noordt'ffer en de Diamant Fan al wat oyteen fwaert een bandt, Verwijlende voor't gevecht Het alderbefie disgerecht. ODonQuichot, eeeren-kransi O blom van al deóorlogs-rnans·, Indien ghy wilt, indien ghy koft, Sien uw Dulcinea verlo ft, Soolatt (ish Sanche tot onthael (o) -
|
|||||||||||
&I2 Tweede Deei -van ' \
Verletnen in "jetpheyien tnael ,,"
Drieduyjtnt {lagenennocb<vyf ^' Maelhondert op het bisóte lijf) In 't openbaer en vrye lucht, Op dat men haar e [yngefiuhl: f
En daer mee filien , dat gy 'i fut,
yJlhaer vyandengaen teniet, Enfi op meuto herboren zijn, In haer <voorgaende en oudefchijn. » Welwijfer, antwoorde Sanche hier op by fich íelf, de drommel
hael (ukken manier van onttooveren: ik weet niet, wat dit ge- ipuys met mijn mag te doen hebbemby dit en dat,foo defen Yoor- fchreven Moníieur Merlin geen andere manier van onttooveren heeft>fo mag fy voor my wel betoovert in het graf gaen. Hier ben ik, jou ftucke boefs als gy zijt, Don vagebondt, voer Don Qui- chotdaerop uit, fonderforg, ick fal u, wel haeitaeneen van deie boomen vaíl fetten, fo naecktals gy geboren fijt,eu geven u geeu drie duytent, maer fes duyfenc iiagetr5en.die gewis ; en foo gy der xnaereens tegen kikt,ial ik uhet hart uy t het lichaem halen.Mer- lin fulks hoorende, antwoorde daer op: Hoüa, foo niet,de Dagen, die Sanche moet ontfangen,die moet hy wagten uy t fijn vrye wil, en niet by bedwang , en op fuik een tijde als het hem beft gelegen komt, ionder dat men een vatten tijdt mag ftcllen: maer ioo hy Wil. dat fe hem een ander , met befwaerder hand geeft, mag hy met de helft voldaen. Noch door mijne.ygen, noch door een an- der, noch verlicht noch bei w aere, antwoorde Sanche, ik heb'er dit en dat van; en ik raed yemant fop ftout,dát hy my hand of vin- her aenraekt .· wat drommel bruft my Dulcinea van Tobofo, dat jek voor haar lyen fou ? Mijn Heer en mijn Meefter, die haer alle oogenblicken noemt, mijn hart, mijn leven , mijn adem., mijn hoop,mijn troóft,die hoor; een beetje om haerent wil te lijden,en alle mocyren aen te wenden om haer te onttooveren : maer ick voor myn,wy fouwen daar niet in doen.Nauwelycks had Sanche die woorden gefproocken, wanneer defe verfilverde Nymphc over-eynd front,en,ligtendehet dekfel van haaraengefigt,een by- fondere fchoonhey t vertoondejbeginnende wyders met een defti- ge ítem aldus tegen Sanche uyt te varen : O booswicht van een. Schiltkoa'ep, o venijnige ziehftalen hart, en yfercnboefem als gy fijt! indien men u belaitc,ftucke boefs als gy fijt, u íelf van boven jieêr Yan een hogen toren af cc werpen: indien men yan U eyfehte, ί·"ν/;;Λ . · '·, ν -v ' ":.ovy- |
||||
Don Qu icHOTdelaMANCHA. 2t% ■
fi vyandt van het meníchelyckgeflagt, dat gy een dofíjn padden,
twee dozijn hagediílen, en drie dozyn flangen moftopvreetemof dat menu te laít ley uwwyf en kinderen meteen bloedig íwaert om te brengen i foo mocht menu gelijck geven , udnsqualijck te houden : maer foo veel ftancks te maecken van een duyfent flagen twee drie) dunckemyheelbuytende wegh te zijn. Wie js'er foo Hechten leer-jongen vandetooverkunft, die fichalle maenden foo veel niet toe en telt ? Slaet, o ellendig en verharde gediert, flaet, feg ick, uwoogen op dcfe myne twee lichten t Vergeleecken by twee blinckende ftertcn , en liet hoe fe gedurig- iijck beecken van tranen uy tgeven. Laet u ten minften, o wreede monfterdier, bewegen,dac dele mijn bloeyenden ouderdom,nog piet bereyekende over de negenthien jaren, fich iel ven verteert ¿ en dat onder de ichorsvaneen vuyle Boerin 5 en dat ick'er tegen- woordig foo niet uyt en fie» iseenbyfondere genade», diemy den Heer Mcrlin gedaen heeft, alleen op dat ghy door mijn fchoonheyt foudt bewogen worden: want de tranen, die van iulckeenbedroefde(choouheydtkomen, vermurwende rotfen felf, en vefkeeren de tygers in lammeren- Komt, gy beeft * wrecderals de tygers felf, en verfaedt u met mijn vleeich; want alleen tot eeten en drincken zyt tot toch geboren; offteltdc fchoonheyt van mijn aenficht weder in haer oude ftandt, en mijn. lichaem in vry heyt í en ibo ghy het felve niet begeert te doen om. mynentwilt, doet het ten minften om de wille van dien armen Ridder,die daer acn uw zy ftaet,uw Meefter en Heer, feg ik, dien altceds de ziel dwars ín de ftrot fit en ky ckc. Gy hoeft dus niet op uw vingeren te byten; want ick verwacht terilont uw wreede of fachte antwoort, ofom uyt den noodt te komen , of weer na bin- nen te keeren.Don Quichot,hoorendedit leggen van de ziel in de ftrot, taüeterflondt met fíjn hand daer na, en kecrende fich daer over na den Hertog, fey: By mijn Ridderfchap, Mevrouw Dul- cinea heeft de waerhey t gefprokeri; want fie daer leydtfe gelijcfc een ockeinoot; Wat antwoor-dt gy hier op, Sanche ? vraegde de Hertogin. Ick feg, Mevrouw, antwoordehy, gelijck ik eerft: gefcgt heb, dat ick vande flagen abernuncieer, dat is foo veel dat ick 'er den den &c. van heb. Abrenuncieer,wiltgy feggen, verbe- terde den Hertog. Ey lieven, Heer, laet myfpreecken foo als ick het verfta,antwoorde Sanchcick kan het foo naeuw op een letter meer of min niet nenien ; en daer en boven ftaet me de kop al vr/ kroes, en dat om die fchelmfcbe flagen. Maer ick iou wel eens Willen weten, waer, Mevrouw Dulcinea defe brave manieren ge- (o x) ieert
|
||||
2T4 TtveecleOeelvan
leen heeft. my voor een beeft , voor een monfter, en foo voort
uyt tefchelden, en dat om my te beweegen om harentwil mijn cygenhuyt af te geeflèlen, met duy ("ent andere woorden meer, die de drommel verdragen mocht: of meent fe begut,dat ik van hout of van fteen ben, of dat'er mijnfo veul aen gelegen is offe be- 'toovercisofni,ec.Wac vereeringen van een nieuw hembtofewee, vaneen nieuwen bembtrock, of een hoedt of ioo, ( hoewel dat ick fe niet en begeer) komt fe mijn prefènteeren ? alleen een deel jou dicten en jou datten. Oi(e niet weet»dat het gemeene fpreek- woorcfeydt, dat een e fel met goudt beladen gemackelijck over wegh gaet, en dat giften en gaven de iteenrotfen ielver in ftuc- kenbreecken, en dat een hou daer beter is als twee gy iult heb- ben > En daer komt mijn goeden Heer noch by , om my toch te bewegen, en dreygt my daer aen een boom vafl te binden", en de fiagen v>t koften van mijn lenden fijntjes te verdubbelen , fonderdat of den een of den ander gedencken.dat fe geenSchildt- knaep , maer een Governeur voorhebben, dat, gelijk als fe we- ten, geen krickemicken, ofjackenjoy en bennen. Wy blyven wel defelve menfehen, maer evenwel altyt niet in eenen ftaet: clck moet letten op fijn verbetering: en den menfeh, behalven dat, is altoos niet even wel gefint; daer ick nou al een beetje re- den toe heb, dewijl daer mijn nieuw pack kleederen alreedts foo een bras weg gekregen heeft. En dan komt men my noch leggen bidden, dat ick mijn ielf met mijn eygen banden fal gaen ftaers gèeilelen ; daer ick ioo iêer toe genegen ben, als om mijn de keel af te bijten. In goeder trouwen, Sanche mijñ vrindt, zey den Hertogh ,* indien gy u niet fachter en gevoeghlijcker aenenftelt, foowilickuwelverfekeren, dat ghy aen het Gou- vernement niet licken en fult. Hoewel fou het van my gedaen 2yn voor mijn goede onderdanen , dat ik fedaer een Gouverneur toefont, die ioo wreetisalseenTurck, en die fich door de tra- jnen felf van de bedroefde jonckvrouwen , noch door het fmeec- kenderwijfeenmachtigeToovenaers, nietlaetbewegen? Om kort tegaen>Sanche, of gy moet'er aen, of anders het is hier hanc van de bank, het vleefch is verkocht, gy fnuyf t'er niet aen. Wel Jaet fe me dan maer twee dagen refpijt geven, Mijn Heer, fey Sanche, om my daer een weynigop te bedencken. In geender- leywijfe, antwoorde Merlin, alhier terplaetfci enopftaendc voet, moet men vaft ilellcn het geen hier in fal gedaen worden, of Dulcinea moet weer na het Hol van Monte Sinos toe, inde ©ude geilaltenjs van een Boerin > oí in fulkep gedaeötc als fc nu ís »a
|
||||
<¼ïç QjJ Ve Ç ï ô de la Ì a í c ç a: ai ?
m de Elifeifche Velden, ora aldaer te verwachten het vervuiler» van het getal der flamen. Ey,goedeSanche,rai)n goede ziél,om de elevan Don Quichot, badt de Hertogin, wiens broörgy foo lan" eegeten, en daer gy loo lang mee verkeert hebt, geelt dog hecTwSort, en laet den Duy vel voor den Duy vellloopeo: eer» kloeck hart is meelter vandefortuyn , gelijk gy felf wel Weet. Hier op begoft Sanche Merlin te vragen, met dele lotte vraeg : Seet my eens, Monfieur Merlin, hoe quam het, dat hier flus dien duyveUchtn Poftillion de boodtfehap quam brengen aen mijn
Meefter Don Quichot uyt name van Monte Sinos, en dat hier foo veelMontcSinolTen bennen, als aapen 'Dien Duyvel, ant- woorde Merlin daer op, die u dat geieyt heeft, is een botten on- wetende beeft: ick heb hem gelonden, Sanche, oran w Meefter te ioecken uyt mijnen naem , en niet uyt den naem van Monte Sinos, want die is noch in fijn Hol, verwachtende de t,)t van fijn onttooveiing: en hebt gy y ets met hem te icharren, ^nclie, (alhoewel ik wel weet,dat hy niet een luys in de mars heert)ik lal hem u leveren waer gy begeert: en daerom geeft ons hetjawoort, en daer meê wel; 't welck u groot voordeel, iooaen ziel als aen lichaem , fal toebrengen; aen de ziel, teninfichtevan het goede werek dat gy doet; en voor het lichaem , terooriaekdat gy van een bloettnckeoffanguinecomplexie bent: en daerom la het u gefont welen, een weynig bloet te laten. Het Dodtoors Giltjcy
Sanche daer op , is een groot Gü t, het zy ç al Doaoors tot de To- venaers iucluys. Evenwel, dewijl gy lieden al te (amen loo hare
aenbint, alhoewel ik'er verbruft nood aen kom , (oo neem ifc.de drieduyfentenvyfhondertflagenaen, onder conditie, dat ik ie mijn geven magtot fuiken tijdt, als ick fe begeer, ent dekens foo veel en lbo wevmg a!s het mv belieft: en vertrouwt ray., dat ick'er of fal fchevden foo haeftalshetmy moogbjk is, opdat de wetelt de fchoonhey t van Dulcinea van Tobolb wederom mag genieten 5 want na dat ick (e hier fie, foo is fe by lang foo leelijk niet, als ick meende. Ook wil ick vantevooren oedmgen , dat ick ook niet fal gehouwen zijn bloet te laten ·, enoffommigeloo wat heen waren, die moeten evenwel in de reekening deur gaen: item , dat, indien ik fommige mocht vergeten , den Heer Merlin daer goet boek van houwen ial, enaiy vorders, als ik het begeer, te kennen geven hoe veel der noch aen fchorten. Dat ial met noo- •dig weefen, antwoorde Merlin, want Í00 haeft ial het getal met dolfijn, ofdeichoone Dulcinea ial onttovert weefen , en maller haeft komen om u te bedancken, oock belopning te geven voor (o 3 } " dde
|
||||
2.ί6 Tweede Oeel van
áeCe weldaedt: en voor my , ick wou liever, eer ick yemant
een duyt, of, om beter te leggen , een flag verkorten (bu.... Vvei aan duyropjen op, fey Sanche, en daer meê foo neem ik dè faekaen, en dat opdebovenftaendeconditienenvoorwaerden. Nauwelijcks had Sanche defelaetftè woorden geíproken, of de ichalmeyen begoften weer, gelijk als te vooren,tefpelen,gevolgt van een deel roerichoten ; en Don Quichot viel Sanche om den hals, kuilende hem hondert macl op het voorhooft, en de wangen. Den Hertog» Hertogin, en alle de byftaenders toon- den oock teeckenen van genoegen; en daer op ging de Kar fijn gang. In hét voorby rijden boog Dulcinea haer hooft voor den Hertog en Hertogin , maer deedeen grooter eerbiedigheyt voor Sanche; en terftont daer aen begolt het kriecken van den da» aen te komen,het gevogelte te onrwaeken,de beekjes te ruy ichei£ de groene kruyden fich fel ven bedekt met peerlen te vertoonen , en ey n^elijck den hemel te blofen: altemae! klare teeckenen van her aeukomen van den dageraedt, en een aenftaenden genoeglij- ken dag* En alfoo den Hertog en Hertogin fich nu ioo van hun jacht, als hun ander voornemen , voldaen bevonden, begaf men fich weder na hetKatteel, met meening het begonnen jock ten eynde te brengen, alfoo der geen ernft was daer fe meerder ver- maeck in kofreu fcheppen. Τ
Het XXXVI. Hooftftuk.
Vertellende d« vreemde en noyt bedachte Avontuur van de droeve Jontkvrwn, of de Gravin Trifaldi, bmeffens een Brief van San- che ttenfijn Buysvrouvp, TVEn Hertog had een Hofmeefter, dat een drolj^en haen
■^ was, die ook de figuur van Merlin gefpeelt, het heele werk befteeken, endeveeriengemaekthad, (tellende een Iecker van een Pagie in de fchijn van Dulcinea. Eyndelijck, door verfoeck van iijrr Heer en Mevrouw, verzinde hy weer iets anders, met de aerdigfte en vreemfte vonden van de werelt. Des anderen daegs vraegde de Hertogin aen Sanche, of hy fijnaengenome penetency al had begonnen ? Hy antwoorde ja, en dat hy fich dien nacht vyf flageu gegeven had. De Hertogin vraegde, waermeê? Met de . tandt, antwoorde Sanche. Dat is niet genoeg, zeydeHer- rogin, want Ick hou het daer voor, dat Merlin daer niet meê ie vreden fal weien: het fal berer fijn, dat Sanche touwen mee taeckjes daer. aen neemt ¿ en iöo fal hy de waerhey t met fijn bloed '- >■'.-' ichtijveo. |
||||
Om QuicHoi-de la Mancha. &*f ■
fchrijven. Geloof> «Í^^^^^^Sm
vróuw, ais Dulcineas, foo goet koop met gaen «^l^g* dat de wercken van caritate, díe me» íoo traeg en foo fopp:lflOf dícceSi verdienften hebb.en.Uw Doorlugugbcytgeheft my dan len,íoo veel als mijn íwack vermogen Cal konnen **Öö*fft
vroordeSanche: wantnw Genade moet weten,dat,al hoe w rek Tentet ben, ick evenwel vleefch heb foo (acht ak.en «on^ my dunckt,datick my om eenanders wil met behoef te va fcheu- ren. Wel aen,fey de Hertogin.ick (al der u »9ween *feU«| die heel bequaem fal wefen na de gdegcnthey t van uw ^««g* heb , vervolgde Sanche , mijn doorluchtige Vrouw,.cenbne aeu mijn vrouw Terefa gelchreven, daenckhaer alles in te ken ^ eeei 't geen my geheim is zeden da; ik van haer vertrocken ben fktbSerin^ijnfackbyme, endaerfchort met a she op- : fchrift aen te fchri,ven:ik wilde wel,dat fe uw Hoogheyt eens ge liefde te lefen,alfo my dunkt,dat fe ai heel gov«neuiaf tig ngr fielt is. Wie heeft fe onderryekentï vraegde «kHcn^Wiean- ders ais ick? antwoorde Sanche. Hebtghy fe oockgefchreven vraegde de Hertogin. Met geen gedachten , antwoordc iancM, ick kan lefcn noch fchrijven, maer evenwel ken ick mijn OM** welfetten. Laetfe ons eens fien , zey de Hertogin, « ° gecwijffeltfultghy daet eenproef van uw bequaemheydinj» mont hebben. Manche kreeg een ongeuoten papier uytfqBiack, en de Hertogin het iel ve nemende > vont er defc woorden m. Brief ván Sanche Vmeeaen Terefa [øé Hujsvmv.
SOe few dapper geselden, fa ick voor een gut Ridder·ø*%
enoo2n7elng¡etGouverínrben, dat ö*â%*ß%£ De/e woorden verllaet ghy tezenwordtg niet, myn Ter e ja, maer daer na fdt gfaU mei begrijpen. Ghy moet weten, Tereja , Mt nejnJh, datg,in een karos rijdt; M# *&*&$& komt: wint anders fou bet maer eenwisjewasfe Wf ■ mV'mUfr wouw van een Gouverneur ö', hefiet nu wat geluk u op den hals komt. Ickfendeuhier eengroen Jagers kleedt, 't wehkmy d* Her- togin gegeven heeft: maecktkethfulcker Ì toe tefieü**, dat on e Dochter daer een rock en een lijfje maihnyt krijgen. Don Qnicoot , myn Heer y gelijckick h/er hoor je^en, \i een verftandrgejot , en een behaechlucke nar, en dat ick bf hem niet te pas en kom Ì y hebben tn het HdIvau Ment e Sms geweefl, en de w)'\e Merlitt heeft het op ø (o 4) %mmt
|
||||||
r
Ê'1 |
||||||
'%\ 8 Tweede Deel van
gemunt, om Dulcinea te onttoveren, die «¡en ginder sfldonea Lo~ {
renp noemt, ten kofien van drie duyfent en vyf hondertflagen, be- halvenvyf, die i ik alreedts Ίΰεζ heb, endan.JatfefiofuyVtr toefen als de moeder die baar ge baertheeft. Gy moet dit tegen niemant [eggen-, yoant β fiuden u de kop warm maecken: den eenfiu[eggen , dat bet {wart was; en den ander fiu [eggen, dat het wit was. Over eenige wey- %tgen dagen vertreck ick.na myn Gouvernement, daer ick goede prof y ~ ten hoop te doen , gelijckfi myn [eggen dat de nieuwe Governeurs al temad hen: ickjalfedepols taflen; en dan faltcku laten weten, of kef raetfiam is, dat gy by my komt, of niet, Ons Graeuwtje ís noch kloeckengefont , en doet ufier groeten; en tckmeen hem niet te ver- laten , aï maecktenfi my Keyfir van Turckyen. De Hertogin, wijn Vrouw, kunuduyfint mael de handen', doetfyaer het ¡elve weerom twee duyfiut mael ; want goeden dag en goeden avont koflen geen duyfint pont, lek heb bet geluk noch niet aengetrqffen van weer fuik een •mael met hondert kroonen te vinden , gèlytk de andere reys: maer be- droeft u daer niet in, alderlieffle wyfje, het Jal al te mael met dit Go- \t vernement goet eemaeckt worden .< een goet hyltk bet ach 'et al; hoe' wel fifiggen , dat ick mijn eygen vingers daer om noch ¡al opeten ; eit als dat f00 W*s, jou het my noch duur genoeg tefiaen komen, fehoon men dagelicks fi*t, dat fulek volck , dat lam of kreupel is , veel aelmiffin krygbt j tn voegen ghy door den eenen weg of den anderen rvoorfiecktr een vrouw der vrouwen (uit worden, V welck ick u van ^harten toe wen\ch, gelyck ick uw ootmoed/gen dienaer ben, Uyt dit Kafieel* den twinttgflen July duylent [es hondert veerthien. i Uw Man de Gouverneur.
Sancho Pancaü
De Hertogin,hebbende defenbriefgelefen, ièy tegen Sanche .·
In twee dingen gaet de Gouverneur een vveynig buyten den weg: bet eene, dat dit Gouvernement u gegeven wordt voor (oó veel flageh; daer in tegendeel waer is,dat,doen den Hcrtog,mijn Man,u hec felve gaf.hy níet wifl: of er roeyen in de werelt waren. I-ktanderis, dat ghyu daer een beetje gierig in betoont;'t geen ik niet garen íou fien : want veel naden breecken den fack ; en den gierighen Gouverneur beftiert degerechticheydt niet wel. Ick Jeg dat daerom niet, antwoorde Sanche,en foo het uw Doorlucl^ tichcydt niet goet en vindt, dat men defen brief fendt,men hoeft fe maer in ftucken te icheuren, en een ander te fchry ven; en dan fou het weliöo koiinen uytYallen, dat fe noch veel flimmer was s . ι als |
||||
\ . , , ■ r
|
||||||
Όοη QjJicHoT déla Mancha. 219
als ick fe na mijn hooft (buitellen. Neen, neen, fey de Hertogin * de brief is wel ·, en ick begeer, dat ie den Hertog, mijn Mao,oock fiet. Hier mede gingen ie na een tuyn toe, daer fe dien middag eeten {ouden* De Hertogin toonde den Hertog den brief van Sanche, die daer groot vermaeck in fehepte. Als men gegeten , het amelaecken opgenomen»*en na de maehijdt een wijl gekout had, Í00 met Don Quichor als met Sanche, quam hen op het on- voorfienft ter ooren her toeten vaneen droevig gefluyt, en het flaeu van eert ontfpannen trom mei. Eenyeder icheen verbaeft door dit krijgs en treurig geluyr, voornamenthjek DonQui- chotjdie van ichrick niet en wift wat hy deê. Van Sanche valt niet te ièggen» alsdat hem de vrees weer dehafe fchoencn aentrokj maer fijn uyterftc hoop was aeu de zy van de Hertogin: want in derdaedt, het gelnyt,dat men hoorde, was heel Iwaermoedig. Terwijl fe nualleindeíe verwachting waren, iagenfe door den hof na hen toe komen twee Mannen , in den rouw gekleedr, met de kleecíeren foo lang,dat fe hen nafieepten. Defe iloegen op twee groóte trommelen, mede met fwart bedeckt. Aen hun zydequam de Pijper,evenals (y toegemaeckt. Agterdeien volgde een Mans- perfbon, van groottegelijckeen Reus , ionder mantel, doch met een lange hangende rock, en daer boven over een breeden draeg- bant, medeiwart, daer een lang ilag-fwaert aen hing, zijnde medeineenfwarteichee. Hetaengeikht had hy bedekt met een iwart kleedt, daer van onderen eenlangewirtebaertuytitack. Hy hielt fijn tredt op het gedob van de trommen,met een groóte ftemmigheyt. Kortelijck, fijn grootte , fijn aenficnlijckheydt, en fijn weien waren machtig om een yeder ichrick aen re bren- gen ,die hem nieten kenden. DitSchepfel op-de ielve wijic, en de eygegcilalteuis, ley fich voorde voeten van den Hertog neer, diemetalhetgefelichapover-eyndeitondt, om de uytkomftete verwachten : maer den Hertog wilde geen woprdr booten, voor en al eer hy weder opgeftaen was. Hy daer op deed het kleed van fijn aenfichtjcn ftclde daer voor een de witfte, de langfte^o digt- fte baert,die een menich bedencken kan ; en daer op uyt fijn gro- ven en hollen borft een fwaxe en vreefleü jeke item voorbrengen - de, feyde hy tegen den Hertog: Heer, hooge en geweldige Heer, mijnnaemisTrifaldin, toegenaemt met den witten baert; ick ben Schiltknaep van de Gravin Trifaldi, anderfins genaemt de bedroefde Jonckvroaw,uyt wiens naem ik aen uw Hoogheytge- fonden ben, riamentlijck , om u te veripecken, dat het u gelieft haer toegang en gelegentbeyt te geven om aen uw Hoogheydt / (05) bier |
||||||
!
|
||||||
tío Tweede Deel van
iiaer jammer te openbaren» zijnde het vreemdfre en wonderlijk-
fte , dat de wonderlijckheyd ielveiöukonnenbedenckcn. Voor eerft wenicht fy te weten, of den dapperen en noyc overwonnen Ridder Don Quichot de la Mancha oock in dit uw Hof isjom den wekken te foecken wy aldus te voet,en fondet eeten of drincken, komen tot uyt het Koningrijck van Candaya: een fake, welcke men mag en moet houden vooreen wonderwerek en miraec- kel, of een by londere kracht van toovety. Sy onthoudt zich aen depoorc van dit Kafteel,alleenig wachtende op uw Doorluchtig- heydts bevel om te mogen in komen. Ditioo gefegt hebbende, bleef hy ftaen wachten (ftroockendeondertuikhen fijnen langen baert > van boven na beneden ) na befcheydt en ancwoort, 't geen hem van den Hertog eyndelijck in deler voegen gegeven wiert; Wyhebberr, mijn goede Schiltknaep, aivooreenige dagen ge- hoort het ongeval van Mevrouw de Gravin Trifaldi, anders ge- noemt door de Toovenaers de bedroefde }onckvrouw;en daerom mooghtghy, groóte Schiltknaep. Wel feggen aen uw Vrouw» dat, wanneer het haer Genade gelieft, fy vty binnen komt, te meer¡ aU'oo den Ridder Don Quichot, daer fy na vraegt,hier te- genwoordig is, van wiens edelen aert fy niet als alles goedt te wachten heeft: en fegthaer oock van mijnent wegen, dat ick , mede foo veel als ick vermag tot haren dienft ben, dewijl ick ook een Ridder ben , die al te famen gehouden zijn aan de Jonck- ' vrouwen alle dienft en onderftantttíbewijfen, voornamentlijk aen de verdruckte weduwen, gelijck de Gravin Trifaldi is. De Schiltknaep fulcks hoorende,boog iich tot op de aerde toe;en ge- vende het teecken aen de Trommcts en Pijpers,giug hy op de fel- vé wijle den hof weder uyt, als hy der in gekomen was, latende eenyèderten hoogden verwondert. Den Hertog keerde zich daar op na Don Quichot,en fey: Hier fiet men, dat de duyfter- * nis van de booswichten, noch de nevel van d'onwetenheydt, niet machtig zijn het licht van de dapperhéyd te befwalcken en te be- decken: ick fegge dit daerom, om dat het naeuwelijcks fes dagen zijn dat uw Genade hier in mijn huys is geweeft, en men komt u alreedts foeken van Yerre en afgefonderde landen , en dat niet op kameelenen drommedarifen,of in koetfenen karoilen,maëruug- teren "en te voet, dan door de eene en dan de andere bedroefde, ellendige , ofbeklaeglijcke ziel, vertrouwende in deonverwon- ne flefkte van uwen arm den eenigen trooft voor haer ellenden te vinden: danck heb uw groóte en doorluchtige daden , die al áe gedeelten der Werektepofl överloopen. lek iou wel wen- , khetij
|
||||
^---------------1
|
||||||
: ..__
|
||||||
.cL.tf.
|
||||||
Όοη Qjljichot déla Mancha, 221'
fchen »Mijn Heer, antwoorde Don Quichot, dat dien eerwaer-
digen Heer, die fich onlangs over de tafel foo misnoegt toonde regens de dolende Ridderfchap , nu hier tegenwoordig was., om voor fijn eygen oogen te fíen," of de dooiende Ridders noodig fcijn in de werej't, of niet: hy fou ten miniten met handen r'aften ca voelen, dat die genen» die buytenordinaer bedrukt, benauwt, en bekommert zijn, hun hulp en trooit niet gaen foecken ten huyfe van de Geletterden , noch van de Dorp-papen, noch by den Ridder die noyt uyt fíjn moeders keucken heeftgeweelr , noch, den luyen pronckenden Hoveling, dienftiger om hen een praetje te verkenen, als te helpen, en dingen te doen , die van anderen mogen beichreven en nagevolgt worden , of om de weduwen te dienen tot een trooft , de wecièn toteen befcherming, en de ver- ongelijckten tot een fchilt; maer dat het de dolende Ridders fi jn: en om die reden bedauck ick den Hemel, dat ick dien naem mag waerdig %ya ; en hou voor wel beiteed al den arbeydt en moey te, die ik in defe eerlijke oeffer.ing fal aenwenden. Laet ie komen de- fe Jonkvrouw,en eyffchen hetgeen haer gelieft: ik ben den man, die haer door de fterkte van delen onverwonnen arm ,en mijn on· beiweecken moede, de rechte hulp en trooft fal befchaffen. Het X X X V 11. Hooft-ituck,
Vervolgende de vermaerde avontuur van de bedruckte Jonikvrwm), £\Ngelooflijck was het genoegen van den Hertog eA de Her-
togin , fiende hoe wel alle dingen na hun begeerten quamen uyt te vallen omtrent Don Quichot.Maer Sanche,fiende hoe 't 'er gefchapen ftond , fey meteen bedrukt gelaet: ick hoop ommers nietjdat defe Mevrouw Gravin eenige hinder fal geven,wil ik feg- gen, aen mijn Governement: wan: ik heb hooreu leggen van een Λ pceecker van Toledo, een manneken dat klappen kottas een Avekaet, al waer vrouwen tufíchen bey kommen , fey hy , kan men geen goet verwachten. Maer 6 lieven Heer,hoe was 'er dien Apteeckeraenvaft! Soo dat ickfeggen wil, dat, nademaelde vtouwen gemeenlijk moeyelijk en onhebbelijk bennen, hoe en van wat qualitey t dat fe fijn , wat fal men dan te wachten hebben vandeie droevige Gravin Tresfaldas, ofTreskolas, want in míjn land fijn faldas en colas al een ding, enhet eer. is (o wel een ftaert ais het ander. Swijgt, Sanche mijn vrient, fey Don Quichot, Want dewijl defe Mevrouw uyt (o verre landen komt, om na my ie toeken, fo moet het geea yan die fíjn, die den Aporeecker heeft; gemeent,
|
||||
3 22 Tweede Deei van
gemeent, te meer, dewijl íy een Gravin is; en watmeer de felve
willen, worden ie in dienft van Koninginnen en Keyferinnen ge* bruyekt. Hier opantwoorde Donna Rodrigues; Mevrouwde Hertogin heeft ie noch wel in haa.r dienit, die noch wel Gravin- nen kotten worden, indien het geluck dienen wou: maer de wet- ten volgen de Koningen i en daerom heeft niem and t quaet van de vrouwen te ieggen , noch oock van de ouwe jonckvrouwen : want al hoe wel ick het niet en ben, ioo weet ick evenwel,dat een bedaegde jonckvrouw veel voordeel heeft over een weduw- vrouw» Maer altoostoonen fich de Schiliknapen onfe vyanden te zijn, die, ioo menigmael als fe ons in de voor-íáletten fien voor- by gaen , altoos het een of het ander weten te feggen, halende on- ie heenenuyt het graf, en begravende onfe eer en teputa|ie : en t evenwel uifpijt van haer harte bloetj wy zijnder en moetenden blijven, en dienen daer wy dienen, 'tzy vet of mager, al decken wy ibratydrs onfe delicate of geen delicate leden met een enkelen, tock. En in der waerheydt, indien my de tijdt en gelegentheydt gegeven wiert,die daer toe verey icht wort, ick fou niet alleen de- le tegenwoordige Heeren,maer de gantfche werelt.doen fien,dat 'er geen deugt is , die men in de vrouwen niet en vindt. Ick ge- loof, zey de Hertogin, dat mijn goede Donna Rodrigues ge- üjck heeft,maer fyTal een andere tijdt moeten afwachten,om dat quaet gevoelen van dien Apoteecker weg te nemen , en dat van Sanche te wederleggen. Sanche gaf daer op totbefcheyt: Dewijl ick nu ben op de trap van GoYerneurJ'oo heb ick met geen Schilt- knapery te doen , en begeer ie oock niet om too veel viouwenais 'er in de werelt zijn. Sy ibuden met haer redenen voortgevaren hebben, indien fe den Pijper en de Tamboeren niet wederom ge- lioort hadden ; waer door fy gewaer wierden, dat de bedroefde Jonkvrouquam. De Hertogin vraegdeden Hertog, of fy niet be- hoorde te gaen om haer te ontfangen,dewijl het fo een voorname Donna en Gravin was. Voor foo veel als het Graeffchap aengaet, antwoord^ Sanche, al eer den Hcrtogh antwoorde, fo fou ick van gevoelen zijn,dat uw Hoogheyt haer behoorde te gaen ontharen : maer voor io veel als de Donna belangt, fou ick 'ér niet een voet om uyt de weeg gaen Wievraegtudaerna ? Sanche, zcy Don Quichot. Wie anders,mijn Heer, vraegdeSauche wederom, als ikfelf?enfomagikdoenalsSchiltknaep,diedebeleeftheytinuw fchootgeleertheeft, diedebeleeftitecnbequaemfte Ridderzijt
die 'er te vinden is:en in die faek, gelijk ik van uw Genade wel ge- hoort hebjfondigt men fo wel in te v«el>als in te weynig5 en voor den
|
|||||
r
|
|||||
Όοη QiixcvLor déla Mancha. 2Í3
den vetftandigen is een woort genoeg. Het is foo, gelijk Sanche
wel le»t,vervolgdc den Hertog, maer laet ons eerft de mijnen yan deíe Gravin fien; en daer uyt tullen wy beíluyten.wat onthael en beleeftheítmer,haeríchu!digisOndertuffchenquarnendepi,pe»i entrommenaen,gelijkdeeetftemael.Ena hierrnaekrden Auteuc met dit kort Hooftftuck een eynd , om in het ander fi,n begonnen avontuur te vervolgen, lijnde een van de uotabelfte van dele Hi- ftory. ________________
■ Het XXXvTTl. Hooftftuck.
Vertellende het berecht, 't welckde bedroefde JmAvrouvited, m-
pen haer ons:exmllertt _ · A" Chter defe voorverhaelde Pijper en Tamboeren quamen
omtrent twaelfjonkvrouwen, gaende al pacr en paer,en ge- kleedt in fwarte ftof, met witte doeckea op hun hooit. Achter hen quam de Gravin Trifaldi, geleydt met de handt door haren Schiltknaep Trifaldin met fijn witten baert. Sy was geklcedt met feer fijne ei fwarte ftof, ¿floers , onder het welk fich evenrtaeg een andere koiteUjcke rock vertoonde. De-ftaerr, ofdefleep, Í00 als men Ie noemen wil, had fijn drie punten, welckedoor even Í00 veel Pagien , in de rouw gekleed nagedragen wierden ; vertoonende een aerdige Mathematifche figuur door de fcherpe hoecken, die deie drie punten maekten: waer door een yeder, die defe drie punten iag , terftond de oorfaek begreep, waerom f y de GravinTnfaldi,^/?^ri,geuoemtwiert. Wantanderfins,iegt Benengeli, fou haer eygen natuurlijcke vocative mem zyn de
Gravin Lobuna, ter oorfaek dat *er in haer lant veel wolven zyn, die men in het Spaenfch Lobos noemt; gelijck het daer de ma- nier is, dat men de Vorftinnen nae de veelheytvandebeelten noemt, als Leonina, Urfina, Vulpina, en foo voorts. Maer deíe Princes, om de nieuwe vondt van haer drie ftaerten te ver- heej,lijcken,lier den naem van Lobuna varén,en narn die van 1 n- faldiaen. Detwaelfjonckvrouwen, beneftens de Gravin, qua,- men aengaen met een tred , gelijck men in de Ommegangen en ÏWffiengebtuykt> hebbende attemaelfwartedeckfels over hun aengeficht1, daet men niet door fien koft, heel anders als de Gra- vin. Dit Vrouwen-efquadron dan eyndelijk nader komende.ltei- den fich den Hertog, de Hertogin, en Don Qmchot over eynd, gelijck oock al die dit fpel aeuiagen. De twaelf Jonckvrouwcn bleven eyndelijk ftaen,en icheyden fich in tweën van ma.kauder, gevende ajfoo plaetf aco de bedroefde jonkviouw, die *t*gg¡ |
|||||
Η
|
|||||
*
-i?4 "tweede Oeei van
íchen hen alien door na de Heeren ging , fonder dat den Schilí-
knaepTrifaldin haer verliet; 't welk fiendeden Hertog, de Her- togin, en Don Quichot > gingen fe haer omtrent twaelf treden ifl 'tgemoet, om haer teontfangen. Sy haer kniëntetaerde gebo- gen hebbende, iëy > eer mee een cjonckere en heeiche als heldere en klare ftem.Uw Heerlijkheden gelieven iulken grooten beleeft-* hey t aen haren Dieuaer, ik iegge Dienares, niet te bewijien. Ge- lieft ten goeden te houden , íoo ik,, ter oorfack van mijn groóte droefheyt, fomwijlen een kleyne misflag bega; alfo my het ver- itantby vlagen heel bedwelmt is: en hoe meer dat ik het te recht ioek te helpen,hoe meer ik 'er in verwar.Hy moft heel bedwelmt' en heel verwart fijn, Mevrouw de Gravin , antwoorde den Her- tog, die aen uw perfoon ièlf uw verdienften niet wiftteonder- icheyden, dewelke,fonder meer te fien,verdient den naem van de bloem en roert Van alle beleeftheyt;en regtende haer met de hant op , deed hy haer neven de Hertogin in een ftoel neder fitten , die: haer insgelijcks met gröote beleeftheyt ontfing. DonQuichot fweeg ftil, en Sanche liep rontom, om defe JonckvroüWen, en de Gravin, in hetaengeficht te fíen: maer het was hem nier mooge- lijkjvoot datfevanfieh ièlven hun aengeficht ontdekten. Een ye- der bleef ftil en opgetogen, wachtende wie de eerfte fou fijn díe den mont fou open doen, tot dat eyndelijck de bedroefde Jonck- Vrouw aldus begoft : lek heb een vaft vertrouwen , aldet- rnachtigfte Heer , alderfchooníte Vrouw , en wijfe verftan- dige Omftaenders» dat mijn droefheyt fal vinden in uw edel- moedigfte borden een edele en droevige toegang: want foo- danigisdeielve, datiemachtigisom ielf het harde marmer té Verfachten, de oubeweeglijke diamanten te vermurwen , en het weerbaftigc ftael weeck te maecken vandealderhartite harten der Werelt4 Maer eer mijnverhael tot uw gehoor komt» wil' de ick wel, dat men my geliefde kundigen wetende te maec- ken , of in dit hof, ofte dit geièliclmpj by avontuuren oock gevonden wort den doorluchtigen Ridder, Don Quichot dela Mancha j met fijn trouwen Schiltknaep Pan$a. Hier is dé man, antwootde Sanche daer ten eerften op, eer der yemant een woort fprack, als oockdien DonQuichot, enalfookont gy ipreeken al wat uw Genade beliefr,dewijl wy gereed zijn om U alle hulp en dieuft te bewijièn. OndertuiTchen rechte fich Don Quicbotop, en ftierende fíjn redenen nae de bedroefde» ieyde: Indien uw droefheden, δ benaeude Jonkvrouw,
fichee-
iiig hoopvan verlichtinge beloven door de kracht ofdapperheyt
|
|||
n.n.Him.Mi
|
|||||
¼ïç QuiCH-oT déla Mancha. 22?
van den een of den ander dolend Ridder,hier zijn de mijne,die,al
hoewel weynig en Hap, evenwel altemael tot uw dienft zijn ,eu aijnmoetcn. lek ben dien Don Quichbt de Ia Mancha, wiens am.pt het is de bedroefden te hulp komen ; en zijnde het dan ibb- danjg, gelijckhetis, ßï heeft uw Doorluchtigheyt (jchnietic fuellen met gunft te maecken door de redenkunfligc bewegin- gen, maer kort en rontuyt te leggen wat het is dat u deert, felf in het aenhoren van een yeder,die, alhoewel fe u niet helpen kon- «enjten minltcn medelijden met uw quelling iullen nemen.Sy,dit hporende, maekte een gelaet van fig te willen voor de voeten van Don Qüichot neder 'werpen }en,niet tegenftaende fíjnwederítam, werpt fe fig evenwel eyndelijk neder3en, willende met kracht lijn beenen o.mhelièn, fey defe woorden: Voor deie voeten werp kk my ter neder, onverwonnen Ridder, als zijnde de eenige zuylen en ftutten van de bouwvallige dooiende Ridderfchap : die voeten moet ick kuiïen, aen welker treden al de hulp enonderitaut van mijn lijden hangt, o dapper dolend Ridder, wiens waerachtige daden die van al d'AmadifieibEfplandÍauenjenBclianiííenverdui- íteren. En daer medelatende Don Quichot,keerde fy íich na San» che Pance,en vattende fijn handen, fey: O ghy getrouwdeSchilt- knaep ,die oy t dolende een dolend Ridder volgde,grooter in goe- dercierentheydr, als de baerc van mijn. Schiltknaep Trifaldin: geluckigh moogt ghy u felven achten > de eer te hebben van fulck een Ridder te dienen, als den grooten Don Quichot, in wien gy de heele Ridderfchap van de geheele wereldt dient: ik befweer u by het gene gy aan uw goedertierenheyt en vroomheyt ichuldig 2ijt, dat ghy toch mijn voorfpraeck by uw Heer wilt weezen, °P dat hy toch haeitelijckdefe ootmoedigile en ellendichfte Gra- , vin te hulp komt. Of mijn vroomheyt en goetheyt, antwoorde Sanche daer op , foo groot is als de baert van uw Schiltknaep # daer vraeg ick, weynig na: als mijn ziel uyt mijn Itchaemial gaen , fal de fel ve geen baert noch knevqJs ombreecken j en van, de andere tijdelijcke baerden heb ick niet veel weien: maer fon- der meer van defe fecourfen te gebruyken, ick fal Miju Heer ga- ren uwent wegen bidden ( die ik weet dat mijn een goet hart toe- araegt,en te meer nu,dewijt hy my van doen heeft in fekere faeck vaacomportantie) dat hy uw Genade wil gunftigzijn in al het ge- ne ly van hem begeert:daerom laec vry al uw forgen voor den dag °nien, en vertoontfe ons, op dat wy het altefamen mogen aen-
éá°0Ãðý ^Gn ^åÃÀïä en Hertogin hadden moeyten genoeg ec »6a van Iagchen te onthouden, als die Yan het wetk goede
kennis
|
|||||
226 Tweede Deel van
kennis hadden, en in hun hart de foete vond van defe avontuur ■
jjreien.De Gravin eyndelijk wedergaende neder íitten,begoft al- aasxt fpreeken: In het Rijck vau Candaya,het welcke is tufichea het groot Ti apobane en de Zuy dzeejtwee my len verder acn gints Zijde van de Caep Comorin , was Vrouw en Koningin de Vrouw geuaemt Maguncia, Weduwe van den Koning Arcipiela, haer ■ Heer en Man,uyt welck houwelijckgeteelten geprocreëert is de Infante Antonomaiia> welke onder mij η opílcht en goede onder- e wijfing gequeeckt en opgebracht wiert,alfo ik een van de oudtfte en voornaemfte Jonckvrouwenvan haer Moeder was. Het ge- beurde eyndelijck, dagen gaende en dagen komende , dat defe Infante Antonomaiia quam tot den ouderdom van veerthifen ja- j ren, mecfuickeen volmaecktheytvanfchoonheyt,datdenatuuc | felf daer niet meerder fou hebben konnen by doen; en foo fchoon als fe was, fo verftandig was ie oockrgelijk fe dan was, en noch is (indien anders het nijdige nootlot de werelt van fulck een kofte- lijck befit niet berooft en heeft) de fchoonfte van de geheele we- relt. Op dele fchoonhey t, die te groot is voor mijn ftamelende tong, wierden menigten van Vorften verheft, foo wel die in die plaetfen gebooren , als die vreemden en aenkomelingen waren ; onder de wekken de moed had fijn gedachten tot den hemel van fulck een fchoonheydt te verheffen een byfonder Ridder , die in het hof van haer Vader was,vertrouwende foo op fijn jonckheyt en fijn bequaemhey t,als wackerheyt van verftant: want ik fal uw Hoogheden beveiligen,indien het haer niet verveelt,dat hy voor eerft een Guitarre deed fpreeken , en dat hy was een goet Poëet> en een goet Dan fier: hy had ook een aerdige hand van Vogelkou- werjes te maeken, daer hy alleen fijn kolt mee fou hebben kon- nen winnen, als hy het noodig had : en oordeelt, of dit geen be- quaemheden waren om een fteenrots te breecken, ickfwijge het hart van een teedere Jonekvrouw. Maer evenwel, al fijn gratiën en bevallijkheden waren niet,offeer weynig,om defe fterekte fig te doen overgeven,'t en waer de ftuk boefs de looshey t gebruykt had van my eerft te overwinnen. Eerft wilde defenfchelm en vuyleñ vagebont fich meefter maken van mijn genegenthey t, en my alio ontweldigen de fleutels van defe fterekte, die ick in mijn bewaring had. Jn 't kort,hy wift my fo te vleyen,fo te bepraten, en fo te bewegen, met ik en weet wat betooveringen, dat ik hem mijn genegentheyt moft overgeveiv.maer het meefteen het krag- tigfte.dat de vafte fterkte van mijn voornemen köft onder de voep werpen) waren eenige vaei;skens,die ick hem op feeckeren nacht dooi.
|
||||
Όοη Qjjichot dek Mancha, 227
door een traly, die op een ftraetje uyt quam, hoorde fingen > luy> dende aldus, foo mijn onthoudt wel is; pan mijn foete vyandin
Komt een quaet, dat ziel en fin
Jjhtetfi ter doodt, en houdt verflagen:
Maer op dat mijn [mart mag zijn ■
Dieper, en man meerder pijn ,
Wacht ick my van d/e te klagen.
My docht, ja wel, dat my deie woorden dwars door en weer
door mijn hart gingen ; en van doen afaeu , ik fcgge van die uur af, fiende het quaetdat uyt fúlcke en diergelijke vaerfen voort- cjuam , wierdt ik van gevoelen , dar men de Poëten uyt alle goe.de en wel geordonneerde Republijcken behoorde te bannen,, mee klocke-llag, gelijk Plato geleen heefr, ten miiiiren die genen die fich bemoeyen met fulcke dartele en brooddroncke rijmen; want fy ichrijven vaerfen, niet gelijck als díe van den Marquisvan Mantua, of v¿n Gryfella,die de kinderen en wijven doen huylen j maerfiilcke, die gelijk fcberpe doornen u de ziel doorboren , of gelijk levende blixemftralen het hart quetfen, latende de kleede- lenongedeert. Opeeuandertijdtfonghydefe: - Kont, doodt, bymy., maerfio bedeckt, .
Dat uwe kom(l geen tocht verweckt,
Noch geene ontvetting heeft te geven 5
Want ander fins de foete pijn
Pan /ierven, fiufoofmaecklijck zyn »
Dat β my weder Jou doen leven.
Van defe en diergelijcke flag van betooverendc Toover-veerièti
Jiep hy over; en als hy zulck een fiag van rijmen fich verom- / waerdigde te fchrijven, diemenin.Candaya Rondeelennoemt¿ dan was het handen en voeten los.en alle kragtenvan wederftant Jagen daet heen. En daerom feg ik noch eens, dat men zulke en diergelijke Tooveúaers met Ovidius na Pontus behoorde te ban^ nen. Evenwel, als men het al ieggen moet, zyhebbeii de íchuíd met; maer wel die onnoofele eenvoudige hartcn.die fe fo pri jfen, en de fottinnen die fe geloof geven. Ed zoo ick had géweeuYdie «κ behoorde geweeft te hebben, al fijn fingen en al fijn pijpen gouden my niet hebben doen gelooven, dat het al goud was dat *r ofinckt. Ick leefde al ftervende, brande ki het midden van de adc > beefde in bei midden van het vyer, hooptefonder hoop» (P) 4: , £inS
|
||||
22.8 TtveedéDceh>an
ging weg cil bleef dacr ik was, en bevont my gelijk duyfent ande-
ren van die fottinneu. En wat iouihen tegenitaeu? Sy beloven den Phenix van Arabien , de Kroon van Aridiana, de Paerden van de Son , de Peerlcn van het Znyden , het Gout van den 1 ibur, en den Balíero van Pancaya -> eu foo veel te ftouter zijniein het belooven, als ietefcekerderzijiidat fe niet veel meenen te geven.Maerwaer wort ik ellendige vervoert! wat fotheyt ofdwaesheyt drijft my tot de gebreeken van een ander te verteilen , daer ik noch foo veel van mijn eygen felfte feggen heb! Ach my ! noch eens gefeyt,on- geluckige, en rarnpialige als ik ben ! de vaerfen hebben 't my niet gedaen,maer wel ínijueenvoudigheyt: och arm! de Mufijk heeft my niet vervoert, maer wel mijn eygen lichtvaerdighey t, en mijn eygen onbedachtfaemheyt. Delen openden den wegvielen berey- den den weg aen Don Clavio, (want lodanig is de naem van den genoemden Ridder) en allo zijnde ik de middelaerfter,bevond hy itch niet eens , maer menigmael, in de kamer van de fchoone > en niet door hem,maer"door my bedrogene Antonomafia,ondér den naem van haer echte Bruydegom: want 't en waer dat, hoe ilecht ©ok dat fe was, fou hy niet gerooken hebben daer fe gepift had. Neen, 6 neen , het houwelijk moet voorgaen iu alle dingen die door mijn handen gaen: alleenig was 'er een iwarigheyt, dat hy maer een gemeen Ridderden fy de eenige erfgenaem van het Rijk was. Eenige dagen bleef defen handel en wandel door mijn loos- heyt bedekt, tot'er tijtdat, ik en weet niet hoe j debuykvandc arme Antonomafiabegofttefwellen ;'t welk onsalle drie fchiet dedoor op het lijf bracht: en het quam daer op uy t,dat,eer het al- les voor den dag quam, Don Clavio voor den Vicarius , of Stede- houder, Antonomafia voor fijn Bruyt fou ey flehen, uy t kragt van een hanrfchiifje dat tuflehen haer beyden door mijn beleyt was gemaekt,'t geen fo krachtig was, dat het Hercules noch Samfon f elf niet fouden hebben konnen breeken, Dir wiert ioogedaen ; de Stedehouder fag het briefken j nam de bekentenis van de Prin- ces,die het terftonr bekende ·, en deed daer op de arme Vorftin ge- vangen iettenin gijfeliug. in het huysvan een Deurwaerder van het Hof. Sozijnder dan ook Deurwaerders in Candaya,zey San- che daer op, als ook Poëten en dicrgelijken ? en ishet fo, fo durf ik wel fweeren, dat al de werelt over al even eens is. Maer laet een weynig voort fchjeten, MevrouwTrifaldi, want het begint vaiMaet te worden; en ik verlang te bijfter om het eynde van defe lange hiftory te weten. Het lal gefchieden>antwoorde de Gravin: en kier mede eyndigtderj Auteur dit Hooftftuk> om den ieeicE ket vervolg in heuiideue doen vinden, Het |
||||
Don QuicHoT de la Mancha! 229
Het XXXIX. Hoofr-íruck.
Daer de Gravin Trtfaldi bet vervolg maeckt van haer groóte en
toonder hjcke Hiparte* C Anche fprack niet een woort, ofde Hertogin had'er fuik een
^ vermaeck in , als Don Quichoc verdriet j die daerom hem be- lafte re fwijgen; en alibo vervolgde de bedroefde, (eggende: Eyn- delijknaveel vragen en antwoorden, alio de Infanta altoos bleef op haer ouden toon, fonder van haer bekentenis af te wijcken , gaf eyndelijck den Stedehouder de uytfpraeck, tot voordeel van Don Clavio , en ftont hem de Princes toe tot fíjn wettige Bruyt; Q daerdeoude Koningin, Mevrouw Maguncia, Moeder van Anto- i«, - nomafia, fuik een hartfwecr van nam,dar men ie binnen.drie da- gen tijts begroef. Sy mofl: altoos eerlt doodt wefen , berechte Sanche daer op. Dat is feecker genoeg, antwoorde Trifaldi» s wantin Candaya begraeft men geen lieden voor en al eer fyge- ftorven zijn. Evenwel heb ick gefien. Heer Schiltknaep, her- vatte Sanche, dat men een peribon begroef, dieinfwijmlag, meenende dat fe doot was;en my dunkt,dat deie Koningin al dik- maels eerft moet gefwijmt hebben, voorenaleerzy geflorven is: men fterft daer zoo niet heen, want herleven heetvalek: en boven dat duncktmy niet, dat haer de Koningin iöo ook be- hoefde daer pver te verftoren : haer Dochter trouwde aen geen pagie of lackay, gelijk iommige anderen, loo als ik gehoon heb» wel gedaen hebben , maer meteen eerlijck Ridder byloo, en een Edelman, en van iulckekaliteytenalsbyonshierafgebeeldtis. En alfoo in alle deugdelijcke waerhey t, alhoewel het een iotheyt Was, was het evenwel zoo groot niet, als men wel dencken zal: want volgens de regels en lefTen yan Mijn Heer» die hier tegenwoordig is, en my niet zal laeten liegen, even eens gelijk men van geleerde mannen Biffchoppen maeckt, alíoo roaeckc menvatideKiddej-Sj voornamentlijck de dolende Ridders, Key- fers en Koningen. Gy hebt daer in gelijck, Sanche, antwoorde DonQiiichot, wanteen dooiend Ridder, gelijck hy heeft twee vingers vandefortuyn, is op'den naeften trapomdengrootiten Heer van de werelt te worden : doch gaet al voort, Mevrouw de bedroefde, want ick kan felfnietlijden , dat men ophoudt mee defe tot noch toeloetegefchiedenis. Maer nu volgt het bitter, antwoorde de bedroefde. en zoo bitter , dat'er het roet , en «et heylig bitter, fuykerbyzijn. De Koningin dan aldus ge- (p 1) ftor\cn
|
||||
2.3 ο Tweede Deel van
ítorven , en niet hefwijmtzynde, hebben wy fe begraven; tú
ter iiaeuwcr noodt hadden wy het graf toegedeckt , en het ultimnm vale geieyt, wanneer, qutstal'/of'ando , temperie alachrymis\ wie (ou iichdaer over van tranen onthouden ! fich felf vertoonde, fittende op een houten paerr., bovenop het graf van de Koningin , den Reus Malambruno , die, behalvendathy wreet was, oóck voor een groot Toovenaér bekent was , welke tot wraek over de doot van fijn Cormana, en tot frrafFeder ftout- heyt van Clavio , en kaítijding der lichtvaerdigheyt Yan Anto- nomafia, haer beydeu op het graf betoverde, zijnde fy verandert in een koperen Aep , en hy in een Crocodil, van een metael dan tot noch toe ónbekent is. Tu fichen hen beydeu ftaet een tafel, en.daer op eenige Syrifche letteren, welcke in de Candayi'che \ fpraek , en voorts in de paenfcheovergefèt zijnde, defe fententic behelfen: Defe. twee onbedachte Minnaers (uilen htm eer fie gedamte niet wederbijgen , voor dat den dapperen Mancho komt, cm lijf om lijf tegen n-y te vechten ; aljoo ter oorfaeik van fijn byfindrre ■dapperheyt defe wonderlijke Avotitttre. voor hein bewaert ís. Dit gedaenjcn geïchreven zynde , trok hy een groot en fchrickelijck breedfwaertuyc iïjnfchee, en, vattende mybyhethair, rtelde fich aen als wilde hy my de keel af fnijden , of het hooft afflaen. Ick omftelde my hier over te geweldig, jaioo, dat ick niet een woordt fpreeken koft : evenwel my felfs verbijtende , voerde ick hem noch ioo veel woorden tegemoet, dat hy voor dien tiji inet fijn voornemen niet vonrt en ging. Kortelijk, hy deed al de Jonckvrouwen van het Hof voor fich komen, welcke defe wa- ren die hier tegenwoordigzyn ; en na dat hy onfefchultop het alderbreedtfle afgemeten , den aert der vrouwen vet^rfoeckt, en haer cjuaden handel, en noch flimmer wandel, ten hoogden gelaftert had , leggende voorts hen allen te laft de mifdaet die my alleen behoorde, feydehy volders , dathy ons wel verlofte van de halsltiafFe, maer dat hy ons wilde kaftijden op luiken wijfe, dat wy borgcrlijck fouden geftorven zy η: en op dat ielve oogen- blick voelden wy alle, datonsdehuydgeopentwierc', endat'er ftoppelen als punten van naelden door quamen. Wy lloegende handt aen onfe aengefichten, en vonden onsinfulcker voegen geflelt, geÜjck gy ons tegenwoordig fiet. Op defe woorden licht-e de bedroefde, en de andere Jonckvrouwen hun hooftdek- felsop, entoonden, dat fe al te famen met goede dichte en ruy- ge baerden, den eenen roodt , den ander fwart, den ander blaeuw j enfoo voort} bedekt waren j oyerWelkgefichtden Her- |
||||
Döw Qü ie η o τ de la Makch a'.. 23 r
tog en de Hertogin op het alderhoogft verwondert·, Don Qui-
chot verbaeft, en Sanche metal de tegenwoordigheyt opgetogen wierden. Evenwel ging Trifaldi al voort: Op defe wijiëftrafce ons dien wreeden Reus Malambruno, deckende onfe lachre en aengename aengcfichten met defe onhebbelijke en rouwe hait en; en liad het den Hemel belieft, dat hy ons liever met fijn fhijdend fwaert het hooft had afgeflagen,dat had ons wel fo lief geweeft, als defe verfmaetheyd te" verdragen.En geen wonder iou het fijn, dat,gelijk onfe fachte in een ruygen mont verandert is,aifoo ook onfe oogen tegenwoordig in fonreynen veranderden ; maerde heele meyren en moeraile'n , die ïck tot riQch gefchrey t heb,heb- ben fe al uytgedroogt ; en alio ben ick het u gehouden fonder tra- nen te feggen. Soo feg ick dan,waer kan doch een vrouw met een baert toegang krijgen? Wat vader of wat moeder f al iich haerder ontfarmen ? Want als men al fijn aeniicht opgefmuckt heeft met duyient fmeeriels, falven, en fwarte plyfters, is 'er noch quahck yemant, die ons wil aenfien : hoe veel te min dan, als men fo een bos hairen daeraen heeft. O Jonckvrouwen , δ trouwe gefellin- nen, ter quader uren ben ick geboren,ter ongelukkiger uren heb- ben onfe ouders ens geteelt:en met dele woorden viel fe van haer felf, fooftij falseen deur. Het XL. Jhoofc-iïuk.
Vi rvattewie ¡aechen ,' de wehke dienen tot defe Avontuur en to.'lge-
denchvaerdige H/fiory. Γ Ν trouwen en in der waerhey t, alle de genen,die deíen fien of
hooren Iefen, faluyt, zijn al te mael groóte danck fchuldig aen den neerftigen Cide Hamet Benengeli, ter oorfaeck van de forgvuldigheyt welke hy getoontheefcinalde byfonderfte om- ^ndighedeiue vertellen, toteentwee-en-dertigftë deel coe;be- lchrijvende en uytbeeldende ons felf de minfte gedachten,en ant- woordende aen alle klare en twijffelagrige queftien en fwarighe^ den; kortelijk,alles tot een hair en een draet toe op het aldernaeu- ltedoorfiftende. O voortreffelijcke Schrijver! ögeluckigeDon Quichoti δ vermaerde Dulcinea! o Sanche Pan ca ! alle in V generae!,en een yder voor fich felven, leeft hondert en noch eeris nondert jaren , totvermaeckenrijdtkorting van allemenfchen. Dehiltoryfeyt verders,dat,wanneer de ellendige Jonkvrouw, ge-tjek gefegt is 3 foo van haer fel ve viel, Sanchè ondertuitcHen ey:Nu wil ik wel fweren,gelyk een man met eeren als ik ben, by
(P 3) tel
|
||||
2^2. Tweede Ό e el van
het leven van al de Pancas van mijn geílagt,dat ik mijn leven dier-
gelijcke avonturen noch gehoon,noch gefien,noch felf van mijn Heer hooien feggen heb, dat'er fulke dingen in de werek waren. Dat u honden duy ient &c, niet en willen, gy grooten rekel Mal- lenbruy als je bent ( hoewel dat ick jou,als een Toovenaer fijnde, niet garen te vyandr fou willen hebben,) koft gy dan anders geen ftraibedencken voor defe ongeluckigen , als haer op defe manier baerden,foey,baerden aen te plaiuenJIck woufe liever, en fy (ou- den het ook liever hebben gehad , de halve neus afgeiheden heb- ben ι al fouwenfe door de neus ipreecken , gelijk of fe de pocken hadden,als fo toe te makenidaer fe niet een duyt mee winnen ful- lën,al leefden Ie hondert jaer , of fc moeften haer voor geit laten lien. En ick loof oock wel, datfegeen geit hebbenjom het fche- reu te betalen: of anders fouwen fe'r oock foo ruyg niet uyt fien. Daer feghr ghy wel de waerhey t aen , Heer , antwoorde een van detwaeïven, en daerom hebben wy voor een hulpmiddel ge- nomen, heere gloeyende platen daer op te leggen , en dan blij- ven wy foo glad als mogelijck is: wantalhoewel'erin Candaya vrouwen genoeg zijn, die van huys tot huys gaen , om te blanc- kctten, en de wijnbrouwen te plucken,en diergelijkeandere duy- fent dinghen te doen, foo hebben wy evenwel daer noy t van ge- dient mogen wolden ; want fy ftincken nae de koppelary,als een Wacl nae loock. Indien dan den goeden Heer Don Quichor ons geen hulp befchaf t,iïju wy gefchapen gebaert in het graf te gaen. Ik fou de mijne van booshey t uythalen,fo ick geen hulp beichaf- te aen de uwe, fey DonQuichot. Ondeftuflchen quam debe- fwijmde Trifaldi weer tot haer felven , met defe woorden: De klanck,en alleen het geluy t van defe beloften, ó vromen Ridder, in het midden van mijne beiwijmeling tot mijn ooren gekomen, heeft my mijn krachren herfbelt; en daerom bid ick tl op nieuw, 6 vèrmaetd en dolend Ridder , dat ghy deie uwe beloften wik in't werek ftellen. Hetfalaen my niet fchorten, antwoorde den ander: feght maer, Mevrouw, wat uw believen is dat ick doen íal,alíoo ik geheel ben om u te dienen. Het is dan fo gele- gen, vervolghde de bedroefde, dat van hier tot het Rijk van Can- daya, fo men te lant gaet, omtrent vijf duyfent mijlen zijn , twee meerder of minder: maer foo men door de lucht recht toe recht aengáet, foo zijn het omtrent dry.duyfent twee hondert en ie* yen-en-twintig mijlen. Men moet oock weten, dat de Reus Malambruyn my geíeght heeft, dat, indien mijn goet geluk my quam te brengen in de tegenwoordighek yan den Riddèr,die on- |
|||||
S
|
|||||
Don QjgicHOT de lá Manch αΓ . 233
fe verloííer fal íijn.hy eeii betoovert Paert fenden fal,veel beter en bequamer als men oy t gefien heeft: en ik geloof, dat het dat felve houtePaerdekenfal zijn, daer de fchoone Magalona op weg ge- voert wiert, Jt geen mei eenileutel geregeert en gedraytwoic» ftaende voor in het hooft,in plaets van een toom·,en dirvliegt met - fuik een vaerdighey t door de lucht, dat.het fchijnt, dat'er de Duy- vel lelf achter is. Dit felve Paert, gelijck men in ouwe Boecken vint, fou van den wijfen Merlin'lelf gemaeckt zijn, die hec aenPeetet, fijnvrient, fou geleent bebben, die daer dien groo- ten tocht mede deed , en de fchoone Magalona mede ontfchaek- te, fittende achter op , latende alle menichen in verwondering die hetfagen: maer daer na leende hy het aan niemant, als die her hem wel bet2elde. Dit heeft defen ielven MaUmbruyn door fijn konfb weten te krygen, houdende het vooriich fel ven , om fijn reyien en tochten meê te doen , die hy allekeerennu hiet dan daet henen, dan na Vranckrijk, dan na Mexico, dan wcerna Moicovien , en dan weer na Perfienldoet; en het beft dat'er van is» is, dat het Paert niet Veel koft van onderhouden: het en eet niet» heten flaeptook niet, enhetverilijtook geen hoefyfets, want het vliegt door de lucht (onder vleugels, en dat foo lacht, en foo ftiUdat men wel een glas vol water in de hant fou konnen.nemen» en boe hardt dat hec voortgaet, daer iou niet een droppel van ftor- ten: en daerom was de fchoone Magalona geweldig garen daec meêopeenpadt. Wat aengaet van lacht en itil gaan, anwoords Sanche daer op,hoewel dat het wel door de lucht niet en gaet, fou ik mijnGraeuwtje voor geen paert in de werelc willen ruy len.Esn' yedcr lachte om Sanche, en de bedroefde ging met haer redenen voort, feggendeiEn dit voörfchreven Paert, (indien anders Malambruno een ey nde aen onfe quelling wil geven) fal hier zijn al eer her een uur in denavondt is: want hy heeft my een teecken gegeven-, waer mede ick hem lal laren weten, dat ick den Rid- der gevonden heb; endaeropfal hy terftondt het Paert fenden. En hoe veel mogender wel tefFens op ryen? vraegde Sanche, Niet meer als twee, antwoorde de Gravin, een in de zael,en den ander achterop ; en dat is gernécnlijck Ridder en Schiltknaep, 't en waer dat fe de eenc oí de andere Jonkvrouw gerooft hadden. Ick iou wel willen weten , bedroefde }onckvrouw > vervolghde San- che , watnaemdatPaert heeft ? Denaem, antwoordede Gra- vin, is niet gelijck dat van Bellerophon, "t welck genaemc wierdtPegaius, noch dat van Alexander, dat Bucepbalus ge- aotmt wiert, noch dat van Roèlant, 't geen d«n naena droeg van (?4) , SS*
|
|||
α ς φ Tweede Deel van
Brilador, 'noch dat van Reynour, 't welck bekent was door den
naem van Bayaert, noch ook dat van Rogier, Frontino gehee- ten : oocken is het Bootes noch pentoa niet, gelijck men de Paer*ien van de Son noemt, noch ook Orelia, ge! ijk dat van Ro- drigo, delaetite Koningder Goctnen, daer hy op eenen dagh fijn Rijcken fijn leven mêe verloor. Soo wil ick dan oock wel ftggen , vervolgde Sanche, dewijl hetgeen van al die vermaerde namen heeft dat het ook geen Rohzinant en heet, die noch de befte is van al den hoop Dat is ίυο > antwoorde de Gravin met de baert. evenwel heeft her een naem, en defen naem heet Cla- vilenno Algero;en met delen naem behoeft hy niet een voetbreet voor Ronzinant re wijeken. Die naem ftaet my niet qualijck aen, Zey Sanche: maer met wat voor een toom . of met war voor een mitrumenc worc het geregeert ? Ick heb alreets met een ilentel geiêgt, die hec in het voorhooft heeft, antwoorde de Grar ■vin , en na dat den Ridder die draeyr, daerna neemt het beeft fijn lïöers, 't zy hoog, 't zy laeg, nadefe of na getw kant. Ik verlang ' her ^aenjetefien, hervatte manche: maer dat men meenenfou,
dauck'eriou gaen op fitten, oí in de ?ael, of buyten dezael > ' was vijgen aen de doornen gefocht. Ik heb noch dikwils werk
genoeg om op mijn Graeuwtje te blijven fitten, en dpt noch op eendcckkleedtfoofachtalseenfy ; endaerom feilen fe my noy ε bepraten om met mijnaersop een harde planck te gaen fitten» íonder kuilen of fonder yets.dacr heb ick foo veel luft toe,als mijn jfeli daer aen die boom re gaen ophangen. Die reyiên wjl, die mag: voor mijn part, ik denk mijn Heer op deië tocht geen gc- felfchap re houden? wanr of deie Juffrouwen baerden hebben» ofnirt, daeris my fop veel niet aen gelegen , als my wel gele- t genisaendebetpovering van Mevrouw Dulcinea. Ghy moet
' evenwel meê, zey de gebaerde Gravin daer op, want ionder u
kan der niet gedaen worden. Al Weer een geck, fey Sanche, wat hebben tochdeSchiltknaepen te doen met de avonturen van deHeeren? iy hebben der de eer van, enwy niet,anders als de moeyten. Menleeftwej, die Ridder of die Ridder heeft fuiken en fuiken avontuur ren eynde gebracht: maer van de Schihkna- penwortqualijckeensmencygemaeckt. 'tlsal Don Paralipo- ïnenon met de drie fterren heeft de avontuur van de fesMon- fters geëyndight, iónder eens den Schil tknaep te noemen, niet ¿anders dan of hy niet eens in de werelt was t foo dat ik dan feggen wil, wil ick leggen foo, dat mijn Heer wel alleenig mag gaen * en geluk op de reys», ik fal hier bly ven, en hoyden JVlëyrpuw de ■tf&r-'.. · ·'■-'' ■'"' ■ ;'"■·■■;;■ r Her-
|
||||
I
|
|||||
Dow Qu ie Ho τ de la Μα ν cha. zyf
Hertogin gefelfchap: en het iba wel konnen wefen , dat, als hy wederom komt, de faecken van Mevrouw Dulcinea in een beter ftaet fullen weien j wantick meen in mijnftilligheytwackeraen het geeflelen te tyen, al fouwer niet een lap vel heel bly ven. Even- wel fule gy> des noot zijnde» Sanche, hem moeten geielfchap hou- den, fey daer op den Hertog, temeer, wanneer gy vaneen ye- der daer toe verfocht wort. Al weer een, wil ick leggen al weer wat, antwoorde Sanche: foo het noch te doen was,omdeeene ofde andere gevange Jonckvrouw , of meysjes van de kunffc, ioo mocht een menfeh noch wat moeyten doen ; maer om vrou- wen van de baert te verloflen, ik had liever dat Ie ai te mael baer- deu hadden , out en jonek , ichoon eti leelijck. Ghy hebt het tegenwoordig geweldig tegen de vrouwen , Sanche , fey de Hertogin: maer ghy volgt noch het gevoelen van den Apteec- ker van Toledo ; euin der waerheyt, daer hebjegeen gelijk in : want ick heb vrouwen in mijn huys, die een exempel aeu ande- re konnen weien; en fie daer Donna Rodrigues, die my anders nietfallaten feggen. Te meer, dewyl uw Excellentie(ulcksfegt, antwoordfe Ponna Rodrigues : de Heer weet wát 'er van is, ge- baert of niet gebaer|,wy zijn alfoo wel menfehen als andere. Alles is wel, zey Don Quichot, en nu, Mevrouw Trifaldi mee uw gefelfchap, ik hoop . dat den Hemel uw droef heydt met goede oogenfalaenfien; en wat Sanche belangt, weeft verieeckert, hy lal wel doen dat ick hem belaft:: laet Clavilennomaer komen, en ik aeu her werk tyen mee Malambruno: ik verfeeker u, dat'er geen vooiê raep en ís, die men lichter van een fal houwen, als ik u defenReus de kop van de fchou wers fal leveren. Achlantwoorde de bedroefde daer op , metgoedeoogen moeten al de fierren des hemels u aenfien , dapper Ridder als gy zijt,en ilorten alle voor- ipoet en dapperhey t in uw gemoet,om ee zijn een fchilt en fcherm van 'tgelafterdeen bedroefde vróuwen-gcfiacht;eneen ejuaetjaer voor de Apteeckers»die het felve verachten , en de Pagies, Schilt- knapen en Lackayen,die daer den draek meê fteeken:en íot zijn ie die fel f in de blom van haer jaren niet liever m eenklooftergaen, als foo veel ver fmading te lyden:al hoe wel wy regelrecht afkom- ltigh zijn van Hector van Troyen, latenfeons daerom niet te fi- lipenderen. O gy Reus Malambruno, al hoe we^gy een Too- venaerzijt, 21 jtgy evenwel,een man van uwwoornfentotisdan uwClavilenno, op dat onfe droef heyteenmael eyndigen mag; want begint het heet te worden, en houden wy defe baerden, wceoüfer Í Die fcy Trifaldi met fuiken oogenfchynelijke droef, , (Ρ/) fceyt
|
|||||
£2 6" Tweede Όeel van
heyt, dat fe al de omftaenders de tranen uy t de oogen ttok: ge-
lijckoock Sanche daer door iufulcker voegen bewogen wierdt, dat hy van doe af voornam, al iou hy det den beek in fchieten,de reys aan te vangen, als hy maer dat fchandelijck hair van die aen- iïenlijcke eerwaerdige aenficluen koft helpen. Het XLX. Hooft-ftuck.
Fan de aenkomfi van het Paerdeken CÍavilenno, en het eyndvan defe
vermaerie Avontuur. ONdertuiTchen quam de nacht aen, en met de felve de vaft
geftelde cydt, dat het vermaerde Paerdeken CÍavilenno ko- men moft» wiens vertoeven Don Quichot geheel onpatientig maekte;alfo hem docht,dat,dcwylMalambruno het niet en iondt, hy voorieecker de man niet en was. daer defe wonderlijke avon- tuur voor bewaert was , of dat Malambruyn vervaert voor hem was, en het hart niet en had om tegen hem blanck te ftaen. Maer {¡et hier eens, ophetonvoorfienftequamendaerinden hof vier Wilden,al te mael met groen bekleet,hebbende een houten Paert, 4t welck men om te voltifeeren of ipringen gebruyekt, op de fchouders.Na dat fe dit met de voeten ter aerden gefet hadden,(ey een van deWilden:Die het bart heeftjdie gae hier boven op klim- men. Ik altoos niet,antwoorde Sanche, want ik en ben geen Rid- der. Den Wilden vervolgde: Den Ridder moet in de zael, en den Schiltkuaep achterop fitten ,ίο hy det een heeft; endat hy voort den dapperen Malambrunolaet begaen: wantbehalven van fijn fwaertjfal hy door geen andere liften oí lagen beíchadigt worden» > Men hoeft niet meer als de ileutel om te draeyen,die daer voor het hooft ftact, en daer mede fal hy door de lucht ^liegen, daer henea daar hem Malambruno vertoeft.Maer op dat ie door de fchricke- lijke hoogte niet komen te duyfelen, fomoet men haer noodt- fakeiijck de oogen verbinden, tot dat het Paert briefcht, zynde het teecken dat de reys gedaen is. Dit gefegt hebbende, lieten fe CÍavilenno, en gingen met een aerdige beleefthey t weer henen van daer ie gekomen waren. De bedroefde Jonkvrouw ,fiende het Paert, fey.gelijk als met tranen,regen Don Quichon Alderdapper- fte Ridder, de beloiten van Malambruno zijn feeckér geweeft:het Paert is'hier: onie baerden groeyen vailien een y eder van ons be- iweeren u by yeder hair,dat ghy ons verlofl en weder kael maekt: en daer toe is anders niet van noden, als alleen met uwen goeden Schiltknaep tegaen opfiuen , enten beginfel vanuw voyagfete iaa-
|
||||
Don Qu i cho τ de la Mancha. 23?
maken,Dat (al ik garen doen,Mevrouw deGravinneTrifaldi,ant- woorde Don Quichot,(onder eens een kuilen te nemen,offporen aen te binden: fo groot isde begeerte,die ik heb,om u,Mevrouw» en defe uwe Jonkvrouwen baerdeloos te fien.'Ik f al der wel af- blijven, zey Sanche, en indien het werk niet anders kange- fchieden , als dat ik meê gae heen vliegen door de lucht, foo mag mijn Heer Don Quichot van nu af aen wel na een ander Schilt- knaep.of defe Jonkvrouwen na een ander middel om geichoren te worden,omfien: voor myn part,ik heb geen vermaekals een rey- ger door de lucht te vliegen. En watiouden mijnEylandersfcg- gen , als fe foo een lichte vogel tor een Governeur hadden ? En te meer dewijl Candaya hier Í00 veel duyfent mijlen van daen is , fo by geval het Paert niet weerom,of voort en wou,of den Reus het felve niet wou terugfehden,fou ik een half dofijn jaren van doen hebben, en dan fouwer geen Eylandt in de Werelt weien dat mijn kennen fou.En behalven dat, iegt men fomtijts, ptckulnim eft /'» mor ia, het toeven is gevaerlijk ; en daerom als de gelegentheydt bied, moet men toetaiten; en a!s yemant pap geboden wort, moet men gapen, (behoudens de üoedegratie van uw baerdcn, Mejuf- fiouwen)en Sinte Pieter is alderbeft te Romen.Ook ben ik hier ib cjualijk nietgeweeft,dat ik het Hof fo fchandelijk iou willen ver- laten. Wat Heer fou ik ook vinden, die mijn fo een Eylandt ter-, ftont vereeren fou, als defen goeden Hertog gedaen heeft. Sanche mijn vtient, antwourde den Hertog hier op, het Eyland, dat ik u belooft heb, fal niet weg Joopen: dat heeft fijn wortel wel fo diep gefchoten tot in het diepfte van de aerde, datmen het fo licht niet los krijgen en fal. Voor de reit, foo weet gy wel wie ik beu» Ook is'er geen ampt,hoe kleyn dat het is, of men moet 'er al een wey- nigje om doemen daerom, het geen ik van u voor dit tegenwoor- dige Gouvernementbegeer,is,dat gy met uw Heer Don Quichot henen gaet, om een eynde van deiegedenkwaerdige avontuur te maecken ; want gy kondt hier haeft weêrwefen, teroorfaeck van de vaerdighey t van Clavilenno. En of het al gebeurde, dat gy re voet moft weerom keeren, alfoudtghy moeten komen bede- len vanhuys tot huys, en van herberg tot herberg, uw Eyland fal altoos het zelve voor u zyn, daer gy het gelaten hebt, en oobuw Eylanders om voor Gouverneur aen te nemen, gelijck ie altoos geveeft zyn: als ook (al mijn wildaerin onveranderlijkblijven. En daerom, Heer Sanche, hebt gy omtrent die faeckgeen fwarig- heyt te maeken, ofgy ioudt my groot ongelijk doen. Niet meer» Mijn Heer, antwoordc Sanche, ik ben een armen Scbiltknaep, en |
||||
.2-38 Tweede Oed van
icen íoo veel kortefyen niet verdragen tegen mijn.perfoon: laet
mijn Meefter maer opfitten , en laetfeons de oogen verbinden, en daer mee haddie genacht.lSegt mijn maer als we op reys gaen, fo mag ik noch tijt hebben om een gebcedje of twee te fpreekeh, Dat moogje vryelijkdoen, antwoorde Trifaldi, want Malam- bruno , alhoewel hy luikeen grooten Reus, eneenToovenaer is, foo is hy evenwel een goet Ghriften meufch, en maeckt (ijti befweringen op een heel andere manier, als al die andere Toove- . naers doen. Wel dan, zey Sanche, foo beveel ïck my dan aen den grooten Chiiftoffel van Loretten , en de Sint Jacob van Pa- rijs. Sedert de verwonderlijcke avontuur van de Volmeulen» Zey Don Quichot, heb ick Sanche in fulck een benauwtheyt noy t gefien, als hy tegenwoordig is; en foo ick loo licht te ver- fetten wias alsfommige, fou fijn kleynhartigheytmyoock wel eenweynigfehrickachtigmaeken. Maer komteenshier, San- che , met verlof van du eerwaerdig gefélfchap, fou ik u wel eens een woort je in 't heymeüjck willen fpreecken ; en hier mede gin- gen fy te famen na eenig geboomte toe, dat in den hof (tont, en nemende hem met bey fijn handen, fey hy regens hem : Gy fiet, Sanche mijn foon.de groóte feys,dieons voor de handen ftaet; en den hemel weet, wanneer wy wederom komen, of hoe alles fal uitvallen; en daerom wilde ik wel, dat gy noch eerfteens na uw kamer toe gingc, gelijck of gy het een of het ander daer uy t fout moeten halen .' en dat gy u daer ter goeder reeckening de vijf honden oneffen (lagen gaeft, die boven de drieduyfent zyn, want wel begoft, is halfgedaen. Mijn Heer,antwoordeSanche, gy moet Werenüg met de kop geb ruft wefen: gy fiet, hoe ick geperft wort» en hoe ick daer op een harde plank fo lang fal moe- ten futen 5 en nou fou ick mijn felfdaer leggen en geefleleni d^ ick op mijn gat níet fou konnen fitten. Ick feg noch eens , laet ons weer aenkommen, ik beloof uw Genade, gelijk een eerlijk man als ick ben, dat ick het dan te korter lal maeken, dat gy met míjn te vreên feit wefen, ishetqualijckgeleyt? Wel dan, i^et Hele uwe beloften, zey Don Quichot, falipk my tevreden hou* den, en vertrouw öock, dat'gy fê volvoeren lult; wantalzy^ gy de argfteniet, foo hou ick u evenwel voor een perloon die waer fpreeckt. Ick ben wel ruyg inde handen, antwoorde San- che , maer al was ick zoo ruyg in de handen, al&de Juffrouwen om 'er trony bennen, fou ick mijn woordc niet een hair tebetcr houwen; en daer rrjeê.gingenferepaerdftijgen, enonderhet opklimmen fey Don Quichot tegen Sanche: Slintu, kluut op, 'm , -- " * ' ... '■ '' ·.· ' Sanche» |
||||
Don QuicHoT déla Mancha. 239
Sanche ·, want hy, die van foo verre landen om ons fendt > is geen
man, die ons bedriegen fal. Het is maer een kleyne roem, ye- mant te bedriegen die fich vertrouwt. En genomen, dat het al an- ders uytviel, de eer van deiè avontueraenvangen te hebben fal door geen valicheyt verduyftert worden. Gaenwy ,Heer, her- vatte Sanche j want de baerden van defe Jonckvrouwen gaen mijn in mijn hart; en daerom ial ick geen beet eeten, die my wel fal fmaken, voor en al eer ik fe in haren ouden ftaet fal fien. Stijgt gy maer op, Heer, en laet u eerit verblinden : wain foo ik achter op moetfitten, moet gy, die inde zaei fit, voorgaen. Herisge- lijckgyiegt, antwoorde Don Quichot j en nemende met eenen een doek uyt hun mael, yerfogt hy aen de bedroefde Jonkvrouw, hem wel ter degen de oogen te verblinden. Maer ίο haeíl was die niet gefchied , of hy maektc fe weder los, feggende: Indien mijn onthouding wel is,heb ik gelefen in Virgilius,dat Troya door een houten Paert ingenomen is.alfo der gewapende Ridders in (aten > en daerom wil ik ook eerftfien,watClavilennoin den buyk heeft. Al dat is niet noodig, antwoorde de bedroefde , ik verfeeker uw Genade van aílesjen dac Malambrunogeen ichelm of verrader is: fit vry op, Heer Don Quichot , fonder eenigevrceS, ofver- fchricking ; en zoo u yets bejegent , ick fal het u vergoeden. Don Quichot dacht, dat, indien hy meerder na fijn verieec- kertheydtomfag, iulks ongetwijfelteen cjuaet vermoeden van bloodhartigheydt ibu maecken: en daerom , ionder meer woor- den te maeckers.liet hy fich op nieuw verblinden , en fat weer op : en dewijl hy geen itegelreepen had, maer de beenen onder toe nioft ilaen, geleeck hy natuurlijk een ruytertje op de tapijten, of een paertje van loot. Met weynig haeíl, en noch minder luit, faÉ Sanche eyndelijk m'eë op; en voegende fich ten beften dat hy koft achter op de billen,docht hem aen de hardigheyt.dat het eer fteen als hout was. Clavilenno, feydeTrifaldi,fiende vaft Sanche heea en weer wriggelen, wil geen dekfels noch kulfens op hem lijden» er> derhalven (al het beft zijn voor Sanche, om het minfte onge- mak, dat hy op fijn vrouws rijdt, met bey de beenen over een zy. Sanche deed fo,en,wenfchende hen al te famen goeden nacht, liet iich ook de oogen blinden: doch terftondtirreek hy de doek weet 0ver fijn oogen , fiende al het gefelícháp gcnoegíaem met tra- ne» aen, en biddende, dat fe hem toch met eenige Pater Nufters en Ave Marías wilden in defen fijnen uytterften'noodt byftaen »■ |eli)khy garen bydiergehjckegelegentheyt voor henluyden fou «pen, Gy hout u, Santhe, dunkt racawwoorde Don· Quichot j, als*
|
||||||
$A0 Tweede Deel van
als ofgy op deleer ftondt om gehangen te woorden. Zyt gyniet
OD de lelve plaets, vertfaegden nar als gy fije, daer de fchoone Magalone op gefeten heeft, van dewelckefyafklom, niet tot haergraf, roaet tot den Thropn van Vranckrijk, indienanders de hiftorien niet en liegen ? En ik, die aen uw zyde fit, beflaete die niet van dien dapperen Peeterr Decktu wéér, dekt u weer, armhartig wicht als gyzyt, en houd de vrees, diegy hebt, ten niinften binnen. Bindt dan weer vaft, antwoorde Sanche; en de- wijl men nieten begeert, dat ik my aen God beveel, foo ieg ick anders niet, als dat rrtySinteMichiel voor den Duy vel bewaert, op dat hy met ons geen hocos bocos en ipeult. Menverbondt hem deoogen; en Don Quichot fich ielven iettende gelijk hy fich meende te houwen, floeg de, handt aen de ileutel, en daer meê riep een yéderoverluyt : Den Hemel beware u, vrome Ridder en u getrouwe Schiltknaep: fiet hoe gaen ie voort, als een pijl uy t een boog: houdt u ter degen vaft , Sanche, houdt u vaft, mijn zoon, dat gy niet en vak: gyzoudtaenhondertduyfent Hacken vallen, en van hooger als Phaëton felf. Sanche hoorde vaft het roepen,en,flaende fíjn armen om fijns Heeren lendenen, fey tegen hem: Hoe (eggen defe menfehen , Heer, dat w y foo hoog zijn, daerwy íe foo gemackelijk hooren'roepen, gelijck ofte aen onfeooren lagen ? Daer moet gyu niet aen ftoren, ant- woorde den ander, want gelijck dit vliegen, en dit doen, een buy- tenordinariswetckis, foo is het met het roepen oock gelegen: maer hoort en het wat gy wilt, gyiultmy foo niet praten, dat ickomlaegfalfien: en ik weet'niet, waergy u in verfchrickt i want ik durf u wel fwecren, dat ik al de dagen van mijn leven op «een paert gefeten heb, datfachter gaet als dit: het fchynt,dat het fich niet eens en beweegt. Vreeit niet, Sanche, mijn foon, al- le dingen gaen wel n/et ons, en voot de windt, Datdunkwny ook, antwoorde Sanche, wantikhebdewindtdaer aen die zy foo geweldig in mijn trony, alscffe uyt een blaesbalck quarn. En juyft was het foo; want daer ftondt 'er een met een grootcn blaesbalck, en blies Sanche vaft om en inde ooren: foo wel had den Hertog , Hertogin , en fijn Hofmeefter alles beftelt. Don Quichot eyndelijck mede wat van de windt krijgende, fey tege» Sanche: Sondee twijffel ? Sanche , wy zijn nu al gekomen tot aen het tweede gedeelte van de lucht,daer den hacgel, fneeuw.dondeE en weerlicht gegenereert worden ; macr de bhrem wordt in het derde gedeelte gemaeckt: en foo wy op die manier voongaeii > fulleu wy wel haeft aen de plaets van 't Eiemenraiis vysr komen· |
||||||
£tÍvvWáa-φβ..
|
|||
Όοη Qjjtchot déla Mancha, '241
Ick weet niet, hoé ick deièn Clavilenno ftellen íal, dat liyniec
hooger en vliegt tot daer e'.i toe; want in een oogenblick foude» wy toras verbrandt zyn.Ondertuifchen ftaecken ie een deel werk aenbrandt;enhetfelve aen een langen ftock doende,fwcefden fe daer Sanche mee voor de qogen.Sanche,de warmte voelende,ièy: ïck wil me laten ophangen, foo wy niet en bennen aen die plaets van het vyer , of aki jdt daer dicht by: want mijn dunckr,dat ick alreets een deel van mijn baert quijt ben; en daerom denk ick de doeck van mijn oogen eens op te ligten,en te fien , aen wat oord dat wy zijn* Doet dat doch niet, Sanche, hervatte Don Qui- chot, iraer gedenckt aen het gene men vertel t van dei» Licentiaet Torralva, die van de Duy veis door de lucht gevoert wierdt,met een riet tuiïchen fijn beenen , in de plaets van een paert, met de oogen verbonden , die alfo in twaelf uren tijdts rot Roomen rey f- de, daet hy in de Torre de Nona, een ftraeijen binnen Roomen, neer gelet wiert, hebbende ondertuilen al het ftormen en vegten, en eyndelijk ook de doot van Bourbon gefien;en desimorgens was hy weder te Madrid , daer hy de faeck vertelt heeft, gelijk ie ge- fchiedtwas. Defefeydeoock , dat, wanneet hy door de lucht ging, de Duy vel hem eens belafte iïjh oogen op te doen , ge- lijek hy deed jen alsdoe bevond hy fich ib digt by het lichaem van de Maen , dat hy het gelijck als met de hand koft geraekenjmaer dat hy na onderen niet dorft fíen , uyt vreefe van te duyfeleri: in voegen,Sauchesgy dat niet behoeft te beginnen ; want hy,die ons, dus opvoert, fal ook reekenfehap van ons geven. Ook meen ick, dat wy nu al op het hoogfte punt zyn,om ons daer na op het Ko- ninkrijk van Candaya te laten neer dalen: wantal hoewel my duncktjdat het geen halt uur geleden is, dat wy.uy t den hoi ge- fcheyden zijn , ίο geloof ick evenwel, dat wy alreets een grooten ^£g moeten afgeleydt hebben.Ick weet niet, wát'er van is, ant- ^ordeSanche-..alleen weet ick u wel te feggen, dat, fooMe- 'jröuw Magallanes , ofMagalones,hiergemackeIijckopgefeteti heeft, fy met feer fach t van vleeich moet geweeft zyn. . Al defe onderlinge redenen van defe twee Vliegeis hoorden den Hertog en de Hertogin met de anderen vaft aen,daeriè byfonder vermaek innamen : en willende een uytkomft geven aen defe vreemde en jvonderlijcke avontuur , ftaecken fe onder den ftaert van Clavi- |enno eenigboskruytaen; waer op, zijnde het Paert vol klacke- "pflen >vyer-pijlen,eriander gefnor , Clavlenno gaende raekte, ^et het meefte getier vandewerek , en Don Quichot met San- che Pgi^a. half doodt teracrden.Oüdertftflchenhadfichal den hoop
|
||||
-.'·" - ■;■■'·' ■,.-■.■.:■ , "■"" '1
" ...■■■ '■·,.. ,''. "">·' ι
1,4.2''} Tweede J) cel van
hoop van de gebaerde Jonkvrouwen uy t den hof aen een katit ge- I
maeckt; en de anderen,die in den hof waren,lagen gelijk als van iich felven ter aerden uytgcfpreyt. Don Quichot en Sanche fton- ! den eyndelijck op , vol groóte verbaefthey t, en , iiende rontibm, ftonden verbaeft , lïch ielven in den eygen hof te vinden van daer iè vertrocken waren , en fo veel volcks op de aerde uytgeftreckt. En hun verwondering wiert te meerder, wanneer hy aen eenjzij- de van den hof een groóte Lancje in de aerde fag fteecken,daer aen twee groene fi jden bandekens een wit Parckement hing,befchre- ven met groóte goude letteren, in dcfer manieren: DEN YERMAERDEN BEROEMDEN DAPPEREN
RIDDER, DON QUICHOT DE LA MANCHA, HEEFT DE AVONTUER YAN DE GRAVIN TRIFALDI , AN- DERS GENAEMT DE BEDROEFDE JONCKVROUW, TEN EYNDE GEBRACHT, EN DAT ALLEEN DOOR SYN MOEDIGHEYT , VAN DE SELVE TE DURVEN A EN VAN GEN, MALAMBRUMO HOUDT SICH VOLDAEN IN AL SYN WIL EN BEGEEREN j EN DE Β AERDEN ZYN VAN DEES TYDT VOOR ALTOOS VAN DE BEDROEFDE EN HAER TONCKVROU- WEN AFGENOMEN; ALS OOK DE KONINGIN DON CLAVIO , EN ANTONOMASIA IN HAER EERSTEN STAET: EN WANNEER DEN SCHILTKNAEP SYN AENGENAME PENITENCY SAL VOLDAEN HEBBEN, SAL SICH DE WITTE TORTELDUYF VRY SIEN VAN DE GIEREN, DÍE HAER VERVOLGEN, EN IN DE'ARMEN VAN HAREN GETROUWEN VOOR- VECHTER i GELYCK HET SELVE ALSOO BE- STELT EN BESTEECKEN IS DOOR DEN WYSFM MERLIN , OPPER-TOOVENAER DER TOOVENM REN. Don Quichot, hebbende het opfchrift van het iJarkement gele-
ien, verftont terflont,dat het felve fprack van de onttoovering van Dulcinea; danckende wyders den Hemel, dat hy met fo weynig moey ten fuik een fware avontuur had ten einde gebragt,brengen- de defchooneaengeiichten vandefe eerwaerdige vrouwen, die hier als nu niet tegenwoordig waren , wederom tot hun eygene geftaltems. Endaer op begeeft hyfích daer den Hertog ende Hertoginlagen» als noch niet tot fich felven gekomen» en,trec- .,.,,... „ kende |
||||
Dom QjJiCHordela Mancha: ,¿43
Etende den Hertog met de handt, feyde hem: Wel aen, Mijii
Heer, ichep moedt, couragie: het is al te mael niet: de avontuur is ten eynde iönder bloetftorten: leeft rriaer dat ichrifr, dat daer hangt. De Hertog van langer handt, gelijck yemaut die uyt een diepen ilaep komt > quam wederom byfich felveti, als me- de de Hertogin , en vervolgens al de anderen, die hier en daer in den hof veripreyt lagen , met fulcke teeckenen vaii verwondering en verbaeftheyt, dat men iou gelooft hebben , dat het ál goeden ernft was. Den Hertog las het gefchrift met de bogen noch half gefloten j en daer op begaf hy fich met open armen na Don Qui- chot,noemende hem den beften Ridder,die dy t in de werelt gefieti was. Sanche ging vaft de Bedroefde focken , om teilen , hoe haer aengeiïcht iiu geitelt, en of ie wei foo íchoon was, als haer wac- kere geítaíce ícheen te beloven; maer men fey hem , dat, foo haeíl als Clavilenno al brandende door de lucht eii op d'aerde quam, al de gebaerde jonckvrouwen verdwenen waren ; en dat iè alreedts hunnebaerden verloren hadden.De Hertogin vraegdeSat)che,hoè hy fich op die groóte reysal gehouden had ? daerhybp ántwoor- de: lek, Mevrouw , heb gevoelt, dat w γ ( gelijck mijn Heer my íey ) dwars door het gedeelte van het Selementaris vyer vlogen ; cnickfoumy garen de oogen een beetje geopenï hebbén, doch mijn Heer, dien ick om coníent vraegde, wilde daer niet toe ver- ftaen: maer ick evenwel, die ioo een beetje nieuwsgierig was, en garen weten wou wat'er al omging, lichte foetjes, ibhdèr dat het yemandt fag, de neusdoeck een weynigje van onder de neus tan daen , en fag foo langs de felve heen tot onder óp de áerde toef en mijn docht, dat de heele werek niet grooter was ala een peper? \ korreljen de menichen,die'er op gingen,waren fo k!eyn,fo kleyn, als vliegjes: enmaeckt dan eens gifluig, hoe hoog dát we doen! geweeitmoeten hebben. Maer Sanche, zey de Hettogin, gy abuieertu: gy fult voorfeecker dejieele aerde niet gefién heb- ben, maer alleen de menichen die daar op gingen : want, nauw ièggen, foueen mehfeh grooter als de heeJe werelt hebben ge- weeft. Het is evenwel fob, antwobrde Sanche, ick heb dè heele aerd in 't rond gefien, en dat door een kleyn gaetje. Dat kan niec Weien i hervatte de Hertogin. Ja, ja , ick weet niet, aritwoor- de Sanche, hoe het jou Genade verftaet: alti jdt ick geloof, dar,ge- «jekwy door toovery door de lucht vlogen ? ick obck fob dooï , toovery de heele Werelt in 't rondt geiieh heb',metal de menfeheri diedaer op waren. En foo men my daer in niet gelooft ,_hoé ial Mevrouw dan gelooyen, en eVcnwcl is het waer>dat wy foodickc .(«Oí m
|
||||
2 ¿.φ Tweede Oeel van
aen den Hemel waren , (want ick had de doeck oöck boven een
Wcynigjé afgeftreecken ) dat'^r niet meer tuflchcn 'ons beyen was als anderhalve Ipan -, enickverieecker jou Hoogheyt. dat fe geweldig groot is· Behalven dat palleerden we daer voorby , daer de leven Geytjesfraen, dat zijn de Teven fterretjes, die men daer (oo acn de lucht fiet: en gelijk ik en mijn kinderen altoos daer meeomgegaen hebben, kreeg ick luft om'er een wijkje by te welen; en daérofn ging ick ftillet jes, en ick nam, en ick dee, fonder ipreecken, en ick ging fitiiletjes var. Cla\ilennoafs eii ging wat bydefeGeytjes, datdehefltebeesjesvandewereltben- óènjén daer was ick wel een drie cjuartier uurs by, ionder dat Cla- vilennoeenftap vöortfette. En terwijl Sanche hiel by de Geyten was, vraegde den Hertog, wat deed Don Quichot onder dies? Waerop Don Quichot antwoorde: gelijckaUiefe dingen buytéti dennatuutlijcken weggaen, foo is het oock geen wonder het geen Sanche legt: voor iny , ik durf wel verklaren, dat ik miju oogen niet eens ontdeeke ,, en noch hemel noch aerde, noch lucht, noch zee , noch niets gefieu heb. Wel is waer, dat ick gevoelde, dat ick door de lucht gmg, en oock aei> dat gedeelte » daer hét vyér is ('t welck ick (elf gevöelr heb) hel,) geraeckt: maer dac wy der fouden door heen gevaren zijn , geloof ick niet* En de- wijl dat geweft' van het vyer tuiïchen den Hemel van de Malen en het laetfte gedeelte van de lucht is , ibo kan ick niet verftaen, hoe 'ιηςμι aen den hemel fou gekomen wefen , daer die leven Geyten ítaen , dáer Sanche van (egt, Tonder dat wy tot pulver fouden "verbrandt geweeft hebben: en vermits fulks niét gefchiedt is, fö iiïöet Sanche droomen , ofhy moet willens en wetens liegen. Ik 'enlieg, noch ik en'droom' niet,antwoordeSanche:enóm noch 'meer bewijs daer van te doen , foo wil ick je noch wel feggen, wat kleur dat fe hadden. Segt ons dat, Sanche, zey de Herto- gin. Wel, twee warend er%roen , antwoorde Sanche , twee in- caruaer, twee üyt denblacuwen , cneen gefprenckelt. Dát is een vreemtflag van Geyten , zey den Hertog, die men op det aerde niet en vint. Dátisíeecker genoeg, antwoorde Sanche*, maer tuflehen den hemel en de aerde is groot onderfchéy tWas'ct oock een Bock oniet ? vraegde den Hertog. Ick heb'er geeu gefien,aritwoordeSanche.Sy wilden hem niet meer vraegenjwant Sanche ftelde fich in poftuurom al de Hemelen te befchrijvenj ¡en te teggen,dat hy Ie al te mael doorlopen had, (onder dat hy uyt iden hof was geweeft. Kortelijck, dit was den uytgahg van deiè wonderlijcke ayontuur van de bedroefde JockvrouWj 't welk den Hei-
|
||||
λ ϋοη QjJ ι c η ο τ de la Mancha. 24.^
Hertog en Hertogin ftof gafom te lagehen, í'00 menigmael íf- daer aen cjuamen te gedencken , lo lang ais fe leefden ; en aen San- che, om daer duyíént jaren na fijn doot van te (preken. Eyudelijk luyflerde Don Quichot Sanchein hetoór:Sanche, (00 gywilt dat men gelooft het geen gy (egt aen den Hemel gefién te hebben j Í00 gelooft mijn oock in hetgeen ick gefien heb in het Hol vari . Monte Sinos; en meer íeg ick u niet. Het XLÍI. .Hüotc-ftuck.
Kím den wijfen reedt i welken Don Qnicho* <**« Sanche f 4.nj?e gaf·, eer
hy henen ging om fijn Eytaïti te re geer'en > b.enej}ws verjeheyde ar¿ aere átngen. · T\/|Et ditgeluckigen vermaeckelijck gevolg van defe wonder-
i-Tilijckeavontuur waren den Hertog en Hertogin ten a-tdex*· hoügften vergenoegt, in voegen fy voor fich namen mer het ipej voort te varen, fiende wat gafteu iy voor hadden; en alloo heb- bende laft en order aen fijn dienaren gegeven , hoe fe iïch onurenp Sanche en fijn Gouvernement te dragen hadden , fey den Hertog des anderen daegs tegen Sanche , dat hy fich toeftellen en gerede iou maken>qm na fijn Gouvernement te yenrecken,alio hem fiju Eylandersal verwachten , en na hem verlangden, gehjekde vifch na 't water, Sanche boog fich ootmoedelijck ter aerden, met deie woorden: Sedert dat ick van boven uyt den hemel de aerde ge- fien heb, endeíelvezichfookleynaen mijn vertoont heeft, is dèlufti die ick in mijn ielven had om Goverrieur te weien, al vry wat verkqut: wánt watheerlijkheyt is het, een peperkorentje te beheerfchgn?of wat aeniien is het,een deel menichen te regee- ien, die niet grooter als vliegjes bennen? Indien het uw heerlykc Doorluchtighey t geliefde my maer een kleyn beetje van den He- mel te geven, al was het niet meer als een half mijl groot, ick iou het fel ve veel liever hebben \ als het gtoorfte Eylandt van de wc- relc. Dat iou ick niet kennen doen, Sanche, zey den Her- tog, ja íeífíoo veel niet als een nagel groot; want dat behoort alleenigaen Godt: het geen ick u geven kan , dat geef ick u , nameudijck, een Eylandt, -langen breed, rond, ènbequame- lijckgepxoportioneert, en boven maren vruchtbaer en gefpnt, daer gy gelegentheyt fult hebben om- met de njekdommen van w hetaertrijkd'ievanden hemel re vergaderen. Wel laetdan komen, antwoocde Sanche, en ick beloof uw Genaderat ick mijn beft faí idoeii^jmfulckeen-Governéur te weien jen dat ickditaenrieem>is,
( q z) ntö
|
||||
0.^6 Tweeii Oeel tuin
niet om mijn felfte vcrhoogen of groot te maken; rhaar om tè
toonen,wat Sanche voor een man is, en eens ie proeven wat het "inheeft. Als gy t eens geproeft fuh hebben, zey den Hertog, fultgy der dol na worden ; want gy gelooft niet, hoefoethetis te neetenen te gebieden., en genooriaemt te worden : en ik ben verieeckert, wanneer uw Heer eens Keylerfal zijn , gelijck hy ieeker ial,na dat fich de iaken laten aaniien , dat hy de tijdt íal be* klagen, die hy londer het felve bedeet íal hebben, lek geloof wel» Heer, antwoorde Sanche, dat het heerícheníbetis, alwashet maer over een kudde verekens.Gy zijt een man van de andere we- relt, hervatte den Hertog, enickfou met u leven en iterven» want over al wettgy af: en ik hoop., datgy fulck een Gouver- neur tuit wefen,als uw verltant ons belooft. Doch laet het nu daer by blyven, en maekt u tegen morgen vroeg gercedtom de reys re aenvaérden,;én defen achtermiddag füllen (e u veribrgen van al- les,dát u tötdereysfal noodig wefen. Laetfemy Jcleedenen toe- tatckelen , antwoorde Sanche > foo als fy het verltaen: want hoc en op wat manier dat ick ga, fal ick evenwel Sanche Patina zijn , en blyven. Dat is looinder daet, zey den Hertog: evenwel moet de de kleding een weynig na het ampr zijn: Want het ibu niet wel ftaen, dat fich een Rechtsgeleerde kleede gelijck een Soldaet, noch eenSoldactalseen Prieiter, Gy , Sanche, íultgaen ten deele gelijck een gelettertPerfoon, enten deele gelijck" een Capitey η : want in hét E y landt,dat ick u geef,zijn foo wel de wa- penen als de letteren, en foo de letteren als de wapenen van noo- den^ Van de letteren heb ick heel weynig, antwoorde Sanche;en alkofl ick niet meer als mijn Α Β, lal ik daerom niet laten een goet Governeur te zijn : van de wapenen fal ik fulkè voeren , als niy gegeven worden , totdat ick'erby büjf leggen. Ondertuf- ichencjuam'erüonQuichotoockby ; en wetende hetgeen der omging, en hoe haeft Sanche na fijn Gouvernement fou moeten gaen, nam hy hem met verlof vanden Hertog by der handt, en be^af fich met hem in een vertieck, van meening hem een wey- nig ten beften te raden, hoe hy fich omtrent fijnampt fou heb- ben te dragen. Zijnde ey ndeli jek te famen binnen gekomen, floot hy de deur achter fich toe, en deed Sanche gelijck als met gewelt aen fijn zijde firten, tegen wienhy meteen befadigt gelaet fey- de: Gyhebt, Sanche, den Hemel niet genoeg te dancken» die u noch voor my aen ful$k een goet geluck geholpen heeft. Ick» die hoopte in mijn welftant uw dieuften te vergelden, bevind my door bet gelück lelyc daer in voorgekomen* dewijl gy, felf tegen |
||||
Don Qv i c η ο τ de la Manch a. 247
dé wetten van de natuur, u op den hoogften trap van eeren fier.
Anderen verfoecken, anderen loopen , andereu draven , bidden * irneecken» ftrijk-voeren,kus-handen;endan komt den een of den ander noch,engaet metdebuytdoór: endaerom fegt men wel te recht, dat men goede en quade fortuy 11 heeft, daer men yets ver- foekt.Ujdie fonder twijffel een (tok of een blok by my te vergelij- ken zijt, wort het hier foogeruftclijckop uw ftoeltjetehuysge- bragt; en die naeuwelijks eens aen de dolende Ridderfchap geroo- ken hebt,word hierop een boi Gouverneur van een Eyland. Al dít feg ick, Sanche, op dat ghy ditgeluckuw verdienften niet toe enfchrijft: maer dat ghy den Hemel daer over bedanckt, diede faken des wereltsfoowonderlijckbeftiert, na de voortreffehjck- heyt die de dolende Ridderfchap in fich befluyt. Dit gedaen heb- bende , Í00 geeft doch goetgeloofaen her geen ick u heb voor te houden. LeentuWooren.mijn(bon,aeudeienuwen Cato, dieu foeckt gelijk als met de handt te leyden, en uw teydreman en Noordfter te fijn , om u uyt dit gevaerlijck mey r in een geruit eu feekere haven te brengen:want hooge ampten en bedieningen fijn niet anders als een wocfte zee, vol confufien en verwarringen. Eerft en voor al dan , mijn loon , hebt ghy GÓdt boven allen te
vreefen 3 want dit is het begiufel der wijsheyt, en wijs zijnde, (bic ghy in geene dingen dwalen. Ten tweeden , hebtghy te fien,wie ghyzijt, poogendeuielftennaeuwften te kennen; 't welekde grootfte en fwaertftewetenfchap ter werelds. Daer na moet ghy niet doen gelijck de kikvorich , die fich by den os wilde verge- lijckenjwantfulksdoende,faluwdwaasheytopenbaerworden,en eenyederkonnenoordeelen, dat ghy niet meer als een vereken- dti.jver in uw landt geweeft zijt. Dat is wel waer, zey Sanche, maer doe was ick noch maar een kleyne jongen: maer daer na hoede ick noch wel de ganien, maer geen verekens: doch dat tlunckt me doet wey nig tot de faeck, alioo juy ft alle Governcurs van geen Konings bloedt en bennen. Dat is waer, antwoorde Don Quichot, maer defe, die fulcke hooge beginfelen nieten hebben , moeten de deftigheyt van hunne bediening vergefel- fchappen rñeteeu (bete lieftalligheyten vriendelijkheyt; 't welck met voorfichtigheyt beleyt zynde, hen van veel murmurerens fal verloffen, daer by na niemant van vry is. Schaemt u niet te feggen , Sanche, wie gy geweeft zyt: want als gy het fel ís légt , hoeft het u niemant na te feggen.Schept meer uw roem in nederig en.vroom,als ineen hovaerdigen bqoswicht te fijn.Ontelbaer fijn deien, die van hunne lage beginfelen felftot hooge ftaeten» ja |
||||
248 Tweede Deel van
tot Paufelijcke en Koninglijcke v/aerdigheyt geraeckt zijn: en
om da: te bewijfen.iou men u meer voorbeelden konnen by bren- gen,aisghy (oudt konnen hooren. Neemt altoos de deugt tot uw wetckmiddel by der haut, en fcheptuw vermaeckin vrome en deugdelijke daden; enalsdan hebt gy nog Vorften ïioch Heeren te beiiijden: want de edeldom erft men van lijn ouders, maer de deugt verkrijgt men door de deugt (elf; en deie is het, die meer vermag tot de waerdighey t, als alle edeldom ter werelt. Zijnde du dan al- ibo, gelijckhetinderdaetis , ('> (¡et toe, dat gy , in gevalle u ye- ïnantvan uwe Magen in dirnw Eylantoverquam , den (elven nietverfmaet, roaerhem met. alle betamelijckc vrjèntfcbap unt- fangr.want daer, mede (uit ghy Godt felf behagen,die niet begeert darmen yemanrfal verachten, en de natuurlijckheyt geen gewelc aendoen. Indien gy uw Vrouw met u neemt, (want het is geen bétamelijckheyt dat men eens ander1 dingenbeftiertbuyten fijn eygen) ondcrwijfr. haer, leert haer,en trelc haer uyt haer natuur- lijke raeuwigheytiwant al de eer,die een verftandige Gouverneur fou konnen winnen (al een boer fche en onbequame vrouw weder- om onder de voet ftoten.Indiengy ('tgecngeichiedenkan.qnamt weduwenaer te werden , en daer na weder re trouwen , neemt 'er geen dieu dient toteen vi(ch-net,ofeen vifch-angek'wanc ik fegu inderwaetheyt, dat van al het ^ene de vrouw vaneenigen rey (er pnrfangt,de man hier namaels (al reekening te geven hebben,daeC liy her alles vierdubbe.lt (al hebben te betalen. Laet de tranen van de armen meer medehjden,cioch geen meer rechts,by u vinden,als deonderrechtinghen van de rijeken. Poogt de waerheydt van de ichulr uyt te vinden Í00 uyt de beloften en gaven van de rijeken j als uyt de moeyelijekheyr en voorbarighcyt van de armen, Wan- neer dé billijckheytnootwendig behoort plaets te hebben , (o wa- pent u,niett'eenemael met het uyterfte gewelt des rechts: want d'eer van den ftrengen Rechter is niet meer, als die van den barm- hertigen.; Iudierx.ghy by geval het recht (oudt moeten buygen, laet het niet zijn door het gewicht der gefchenken ; maer wel door de dwang van de barmhcrtigheydr. Wanneer ghy als Rech- ter zijc over eenig geding van uwen vyant.fo trekt uwe gedachten van uw nngeltjck af, en ftek ie op de waerheyt va|i de (aek- Uw cy*gen drift moet u niet verblinden in de (aek van een"ander ;want de dwalingen , die men in de felvekomt tebegaen , fijn nïeeften- deel (onder hulpmiddel: en foo ie begaen Worden, Tal het zijn teil koften van uw goetaenfien , en miflchien van uw middelen* Iiv dien eenige fchootie vrouw U recht komc afvQtderen j Went uwe
oogen
|
||||
Bon Qjjtchot de la Mancha. 249
ooeen afvan hare tranen, en uwe ooren van hacr luchten ; en overleat by u fel ven rijpelijk , her geen fy van u begeert; t en zy oy wilt, dat uw deugt in hacr tranen verdrenken, en in hacr lug- ten verdwijnen lal. Die gy hebt te ftraffen met der daet, miV handelt met geen woorden : want eene arafis den ellendiger) ge- noeg, fondeiby voeging van bittere redenen, In den rmfdadiger, welcke onder uw recht lal komen te vallen, poogt altoos te bc- fpeuren den ellendigen menfeh , onderworpen de verdorven aert vanonfenature; en Γόο veel als uaengaet, ionder fijn party re verkorten, toont ubarmher tig e« fachtmoedig: want hoewel al de attributen en eygenfehappen Godts even goetzyn, ioo;s die van de barmhertighey t in onfe oogen uy tftcekender, ais die van fijn gxrechtigheyt. . n, Indieiiaydefebeveelen en defe regelen volgt, Sanche, íullen
uwe dagen lang,uweroemeeuwig, uwebeloonincrovervloed.g, en uw geluk onuytfpreeckelijk fijn. Gy fule uwe kinderen uyt-
houwelijken , gelijk gy fuk begeeren : iy lullen , als ook uw ne- ven , met tijtelen verheerlijkt worden : gy fült m vrede leven, en genietende hooCfte guuft van uwe onderdanen : en op den laet- ften trap van uw leven fal u de docjt vinden in een loeten en njpen ouderdom, fiinde uwe oogeu gelobken door de heve handen van uwe kintskints kinderen. Defe-dingen , die ik u nu gefegt heb , fijn leeringen, die uw ziel fulien verderen: hoort nu aen , waer mede gy uw lichaem verheerlijeken fult. |
||||||||||||
Het XLIII. Hooft-ftuck.
Van dentweedenraet, welken Don Qtiichot aen Sanche gaf.
|
||||||||||||
w
|
Ie fou defe voorgaendc redenen van Don Quichotaenhoc-
|
|||||||||||
ren, die hem niet fou houden voor een den verftandigften
en ondervondenften man vande werelt ? Maer gelijk menigmacl in het vervolg van defe gefchiedenis gefegt is,was hy alleenig van de wegaf,wanneer het punt quam op de'doolendeRidderfchap ·, lijnde anderfins van een goet en befcheyden oordeel in alle andere dingeir.invoegenyederoögenblik fijn woorden en fijn werken te famenftredeh. Doch in dele laetfteonderwijfingcn , welckehy Sanche voorhielt, toonde hy voornamenrlijk'een byfondcre aer- djgheyr; Hellende tegelijk fijn verftanten fötterny in den hoog- ften top. Sanche luyfterde toe als een vink, doende fijn heft om alles wel te onthouden , en in fijn Gouvernement daer fijn voor- deel mede te doen. Eyndelijk ging Don Quichot aldus voorr. { k 4) . VVat
|
||||||||||||
%ξθ Tweede Deel van
Wat belangt, hoe gy uw perfoon te beftieren hebt, het eerfte
dat ik u raed, is, dat gy u puntig hout,kortende uw nagelen,foiv. der die te laten groeven, gelijk fommige meenen ; fich inbeel- dende, dat de lange nagelen hen de handen verfchoonen. Gaet niet ílordig gekleed,Sanche,want uy t het kleet oordeelt men niet felden het gemoed, Γοο het anders niet voortkomt uy t achteloos- heyt, gelijk men fegc van Julius Casfar. Laet uw verftantonder- foeken wat uw ampt vermag ; en foo het 'er af mag, dat gy uw dienaers een Ie vrey geeft, geeft haer eeu die eerlijk en betamelijk is, eerder als die dartel en opfïchtig is: en indien gy fespagien Jcleet, kleedt oock foo veel armen: alfoo fultgy uv/,dienaersia den hemel, en op defaerde hebben: en defe manier van livreyen· te geven weten de ydele eerfuchtigen noch niet. Eet geen ajuyn noch loock , op dat men daer door nieten riekt, dat gy een boer 71 jt. Gaet op uw gernack, en fpreeckt befadigt ; doch niet op·, fuik een wijfe, dat gy een toehoorder van u iel f fijt: want omtiïs affeBatiowialaeR, allegemaektheyt ftinkt. Weeft foberinuw eerenen drincken ·, want degefontheytpfongefontheytvan het feheele lichaem hebben hun plaets in de maeg: en die veel wijn
rinckt, bewaert geen geheym, noch vervult geen beloften. Wacht u, Sanche, van foo in te flocken, gelijk als gy gewent zyt, of yemant ïn het aengeficht te rifpen. In der waerheyt, ant- woorde Sanche,defe laetfte regel fal ik wel dienen te onthouden ï want ik ben dat fo gewent te doen,dat ik niet weet,hoe ik het fal konnen afwennen. Behalven dat, Sanche, vervolgde Don Qui- chot, moet gy u wachten van die menigte van fpreeckwoorden. in uw redenen te zaeyen: want alhoewel het korte fpreucken enfententienzyn, foo haeltgyfemenigmael foodanigmethet hair daer her voor, dat ie te pas komen als het vy fde rad t aen de wagen. Daer wil mijn onfen Heer toe helpen, zey Sanche , want ickben der foo vol van, dat fe rny menigmael hol over hol in de mont komen ·, en dan wil elk de eerfle daer uy t wefen: en daerom fcheyt fe de tong van menkander, en ftoot de eerfte uy t die haer voorkomt, al komen fe juyftfoo effen niet te pas: maer ick fal der voortaen wel wat beter op letten, om mijn graveteyt een beetje meer te houwen: want in domo plena bona cena, en. uy teens anders leer is goet riemen fnyen , en het is een wijs man die geven en nemen kan, en boven dat een goet betaelder wey- gertgecn pant. S90, foo, Sanche,foo begint al weer aen,fey Don Quichpt, het woort van vermaning, en dat van uw aenueming is niet uy t de mont, of de fchroef raekt weer los, en ick krijger ren '.. V ' eeffteu |
||||
Do» QuicHoT de la Manch a." 2ft
getften een dofijn twee drie na de kop , en die foo á propos als gy
gewent zijt. Hoort doch eenmael wat ick u fegh: een fpreeck-. woort,datweltepaskorntj voegt niet cjualijck 5 maer de felve Cq holoverboluyttefmijten, istebelagc'helijck. Ais gy te paert fit,wacht u,dat gy uw lichaem niet athter op de
zadel en íet; noch fit niet met de beenen wijdt van een verfpreyt: ook en fit niet los,gelijk of gy op uw Graeuwrje fat $ want aen het fitten te paert k^it men den Ridder of den Stal-jongen'. Laet uw flaep matiglijck zijn; want hy die met de Son niet opftaet, ge- niet fijn dagh niet: en weet, Sanche, dat de naerftigheyt moe- der van het geluck is -, en de luyigheyt,in tegendeel, komt noyc daer fe wefen wil.Den laetften raet, welken ick u te geven heb , (alhoewel ie niet en ftrekt tot cieringvan het lichaem ) wilde ickevenweljdatgyin uw gedachten befloot;alio ik geloof,dat fe u geen minder voordeel fal aenbrengen,als defe, die ik u tot noch toegegeven heb: endefe is foodanig , datgy nimmermeerbe- ftaet te redenkavelen van deefe of gene aikomfte, ten miniten u wachtende van eenighe ghelijckenis te maecken : want van de genen,dic gy verlaegt of vermindert, fult gy gehaet, en van de - anderen niet eens beloont worden. Uw kleederen laet zijn aenfie- «elijken betamelijk; maer die flag van wintbroeken bautuytuw huys; want fe betamen geen Gouverneur, maer weleenboots- gefel, of een boer. Voor als nu dan ,Sanche,heb ik de gelegentheyt genomen om u
ten beften te raden; en Í00 fal ick vervolgens doen , indien gy de m moeyte neemt van my uwe voorvallen en gelegentheyt te laten weten.Mijn Heer,antwoorde Sanche, ik merk wel,dat defe din- gen,die gy my raet,goet,heylig,en profijtelijk bennen: maer wat helpt het! ick kander niet een van onthouden , als die, dat ick mijn nagels niet te lang moet laten wallen , eh van mijn tweede nouwelijck; en dat fal mijn niet uyt mijn machenatie gaen , dat wu ick u wel fweeren : maer al dat andere hntte getut kan ik nier onthouden, wat moeyte dat ick doe ; en daerom fal her wel no- dig wefen , dat men fe op papier ftelt; want hoewel ick noch leien noch fchrijven kan, foo kan ick fe wel aen mijn Biechtva- der geven, dat hy fe my al te mets een re'y.s voor leeft, op dat ik leeyndelijck van buyten mag leeren. O hoe cjualijck ftaet het, zeyDonQuichot, dateen Gouverneur leien noch fchtyvenkan! |
|||||||||||||
moet gy weten, Sanche5 darmen hier uit befluyt,
|
|||||||||||||
want dat
|
|||||||||||||
Pi dat hy van Hechte en verachte ouders is, of dat hy een fo groó-
te booswicht of botcerick is geweeft, dat hy niet heeft konnen t <3 5 ) - «och
|
|||||||||||||
it¡i Tweede Deel ..van
noch willen Ieeren. Dat is een gro.ot gebreck > dat gyhebt; en
daerom wjlde ick wel,dat gy fo veel gingt ieeren > dat gy onder- tekenen koft. Mijn naem kan ick wel fchrijven, antwoorde man- che , want als ick Deecken in ons Dorp was, leerden fe my fo een krom ding maecken als een flangetje, en dat feyden fe dat mijn naem beduyde. Maer alshetdaeropaenkorm,(álikfeggen,dat ick aen mijn rechter handt lam ben;.en dan íaí ick een ander voor my laten teeckenen : want tot alle ding is raedt, bchalventotde doodt; enalsickmeefterben, magickdoenwatikwil.Laetie maer komen die willen, fy fullen vroeg moeten opftaen, die my bedriegen willen; en de forternyen van de ri jeken palieren voor ientemien ín de werelt. Als ik fulcks ben,als Gou verneur,en milt daer toe,gelijck ick meen te zijn , feilen fe mijn al te mael genoeg van de handt vliegen. Mengt u onder den draf, fey mijn falige Grootvaer, en de verkens fullen u eeten : foo veel als gy hebt, foo veel wordt gy geacht: en die tot een blanck geboren is, fai iïjn leven geen ftuyyer meefter worden : er gelijck als men fcgr, den exter kan fijn hippelen niet laten. Honctert duyfenrpocken moeten der meê fpelen, voer daer Don Qtjichot op in,met al uw fpreeckwoorden : als gy der aen komt, de drommel mag'eru weer afhelpen ; en met elck geeft gy my een ffcéeck in mijn hart: ick verfeecker u,dit gereferynen,en dit gebias,ial u noch den ee- nen of den anderen dag aen een galg helpen, of uw onderdanen verwoedt of dol maeken over fuik een gereferyndenGouverneur, Segt mydog, botten beeft als gy zijt, waer ghy ie weet op te halen, of waer gyfe toe te pas brengt: als ick'er garen een voor den dagfou brengen, breecktmy het fwcet. bykañs uyt,terwijl ick'er na foeck. Werentig ook, Heer, antwoorde Sanche, gy bent oock wel licht geraeckr: wie drommel is'er ook aen gele- gen , dat ik mijn eygen goet gebruyck?Het is al dat ick in de we ■ reit heb, enfietdaer komen der myn vierteffens in de mondt, die hier te verbruit, wel te pas kommen ; maer ick fal fe niet voor den dag brengen: want Sanche moet hooren,fïen,en fwijgen. Ja die iwijger zijt ghy, antwoorde Don Quichot, ghyzijtniet alleen geen goet iwijger, maer oock felf geen goet fpreeckenen evenwel wilde ick wel weten , wat voor vier fpreekwoorden dit zíjn,daer gy van fegt, die foo wel te pas komen: ick doorfoeck yaftál mijn geheugenis, die nochtans goet genoeg is, en ick tender geen vinden.Hoe kan men beter ieggeii, fey Sanche,als: Go^de vrient al zijt gy vremt,houdt u handt van daer het klemt: en: 't fal fmetten of branden , vrient wacht u handen.Ick wil daer
|
||||
Όοη QjJ iCHOT de la Μ a ν e H a. >$f%
daer meé feggen, dat 'er niemaut garen ixiet den Governeur iiil
willen te doen hebben: want wat hy feydt, dat moet amen we- fen. Endan voorts: Segtmy by wien dat gy verkeert, íoo bcb ik haeft uw aett géleert. Dat pafter op ais harmen op fen fluyt.En dan gelijckmeíi fegt: Een fotis wijfer infijn eygen huys , als een wijs man in eens anders. Wanr een hont is vry op fijn eygeñ dam. Datfchutick, iey DonQuicliot, want een fot ís een fot foo wel te huys als elders: want op het fondament of degrontilag van fotheyt kan men qualijckwijshcyt bouwen. Maerlaetonsdat hierbylaEen, Sanche, want foogyqualijckdoet, herialuge- weten worden'j en my befchaemt maekeii: maer icktrooitmy daer mede,dat ik mijn beft heb gedaen met u te vermanen,en alfo betracht het geen ick u fchuldig was. Den Heer wil u gelcyden , Sanche, en ^ouverneren in uw Gouvernement, en m y verloííen van de twijíFeling , dacr ik inben, dat gy met Ey landt metal mee de beenen om hoog fuít geraecken i 'twelckick wel foukon- nen verhoeden , ontdeckende aen den Hertog wie gy zyt, na- mcnrlijck, nietandersalseen fack vol fpreekwoorden. Mijn Heer,' antwoorde Sanche > indien uw Genade dunkt, dat ik met bequaem ben tot dn Gouvernement, van nu af aen wil ik 'er my van ontilaen:want ik hebeen ¿chrapfel van de nagel van mijn ziel liever,als mijn heelegantfchelijf; enalfoo wel ial ick leven, ge- lijek Sanche als ick ben , met een ftuck droogbtoot en een ajuyn, als gelijck Governeur met hoenderen en cappoendcren: want terwijl de menfehen llapen , fijn fe al te maeleven goet, groot enkleyn, rijekenarm. 5oo uw Genade fulks wil inflen , foo laet hy ook gedencken , dat hy de man is · die my dat governeren cerft begoft heeft in het hooft te brengen : want van te vooren wift ick foo veul van governeren , als een vereken van faftraen te eeten ·, en foo ickdocht, dat my daerom de Duyvel te meer fou halen, foo wil ik liever, fo als ik ben , in den hemel gaen, alseen Governeur nade hel. Bynvjn manne waetheyt, Sanche, ant- woorde Don Quichot, defelaetfte woorden alleen maekenu het Gouvernement waerdig van duyient Eylanden: gy hebt een goe- de natuur, buy ten de welke geen wetenfehap van waerde is : be- veelt u aen den Heniel,en houdt u by dat eerfte voornemen; want het goet voornemen helpt God: en nu laetons gaen eeten ; want ik geloof, dat den Hertog en Hertogin onstverwachten. |
||||
/ ..'.■· ; - ν
|
|||||
$.<;$ ' Tweede Deel van
Het XL I V. .Hooft-fíuk.
floe Sanche in fijn Gouvernement gevoert vetert, ¿w VAn de vreemds
avontuur ate Don §¡jtkbot in het Kafíeel gebeurde. Μ En fegt,dat men in 't eygen Origineel van defc Hiftory Ieeft>
dat Cide Hamet , komende tot het befchrijven van die Hooftftuk, heel anders heeft gefchreven, als den Vertaalder ver- taalt heeft, namentli jk, inmanier van klachte over fich fel ven t wegens een foo droogt en bepaalde Hiftory , gelijk die van Don Quichot is, by de han t genomen te hebben, daat hy altoos of van hem , of van Sanche te fpreeken had , fond§r fich te mogen uyc- breyden tot andere digrcifien > en foó deftige als vermaeckelijke epitbden ; alfoo het verdrietig valt, altoos van een en de felvc iroffe te fchrijveq , en te fpreken door de mont van weynige pcr-> foonen : en dat hy,om het ielve ongemak te vlieden, in het eerfte Deel van dit Werk eenige Vertellingen gebrny kt had, die gelijk als van de Hiflorie afgeiondert fijn,alhoewel de meefte by komen ter oorfaek van dingen die Don Quichot wedervaren fijn,welken men daerom niet laten kaft te fchnjveiuWederom dagt hy,gelijk hy fegt, dat velen , bewogen door de aandacht, die de daden van Don Quichot verey ichen,om de felve niet te verdeden , wel licht de Vertellingen lullen laten varen,íonder de felve, of de konft der felven eens aan te fien. En daarom heeft hy in dit tweede Deel geene foodanige Vertellingen willen invoegen, maar wel fulke afdwalingen.,aïs onfcheidelijkaan de ftoffe lel f vaft lijn,en de fel- ve evenwel ibo fpaerfaam , en met loo weynige woorden, als pas genoeg fijn om de faaken te verhandelen. £n derhalvcn verfoekt hy,dat men fijn arbeyd niet en wil verachten,maar eetder prijièn, niet van wegen dat hy gelchreven, maar van dat hy niet gefchte-* ven heeft. En daar op vervolgt hy de laak, Don Quichot gegeten hebbende, na dat hy Sanche de gemelde
goede raed gegeven had,gafhem de felve nog dienagternoen in gefchrift, opdathy yemand mocht foeken , die ie hem voor* las. Maar naaulijks had Sanche het fchrift gekregen, of den bloec liet het weer onvoorfiens uyt fijn mouw vaïlen;en daer over qua na het in handen van den Hertog , welcke het aan de Hertogin venoonendé, koften iy fich, beyden niet genoeg verwonderen, iö overdefotterny, als over het vetftant van Don Quichot. Ender- halven , om met het (pel voort te gaan, fonden fe noch dien na- middag Sanche tot ieecker Dorp > dat yoor hem een Eylandt fou fijn,
:' '■-■'■ ■·:'"--, '..,·'■ ... ■ .,''''' .1 · '''i ·.'',''. ., - ν V·."·
|
|||||
Όοη Qu icHoT ele la Μ a ν c η a'. itf
zijn , met veel geíelfchap. Defe,dieden üytvoerder van het werk was, was den Hofmeeiter van den Hertog, een gaeuw , aerdig man, die ookde perfonagie van de Gravin Trifaldi gefpeelt hadj en gelijk hy van fijn Heer en Mevrouw onderrecht was,alfo voer- de hy de faeck oock lofFelijck uyc. Het geviel dan, dat Sanche * iïende den felven Hofmeeiter, terilondt het wefen van de Gravin Trifaldi hem in de gedachten quamjen daer over fich keerende na Don Quieliot,fey hy regeos hem.De drommel moet mijn halen* met pak eniak, of uw Genade moet met mijn bekennen , dat dac aengeficht van den Hofmeeiter het felfde is van de Gravin Trifal- · di. Don Quiehot iag den Hofmeeiter neerftiglijck aan ; en, hem wel befien hebbende,iey:Deduy vel behoeft u met eens weg te ha- Jen , Sanche, want het aengeficht van de Bedroefde is wel dat van den Hofmeefter,maer dit van den Hofmeefter niet dat van de be- droefde Jonkvrouw : want dat fou anders een contradictie en on- mooglijckheytzijn. Doch het is tegenwoordig geen tijdt om fulcks te onderfoeken,en goet te macicen; 't welk fou in een dool- hofvan verwerring getreden zijn, Gelooft my, Sanche, wy heb- ben onfèn Heer genoeg te bidden , dat by ons van defe lagen der Toovenaers verloft. Ick weet'er anders niet van, antwoorde San- che , als alleen, dat my docht, íoo baeft als ik defen Hofmeefter hoorde fpreken,dat my de ftem van de Gravin in de ooren klonk: rnaer ick ialder ibo lang van (wygen, tot ick eenig ander waer- tekenfál uytvinden. Doetfo, Sanche, zey Don Quiehot i en het geen gyondervint, doet het my weten , gelijckoock al het geen u in uw beftiering bejegent* Sanche eyndelijck geraeckc op weg, met veel gevolg, gekleedt met een Doftoors tabbaert* cneen wijde kamelotte rijd-rok daer over heen, meteen muts van de ielve flag, fittende op een fraeye ginet; en achter hem volgde, door order en laft van den Hertog, fijn lieve trouwe Graeutje, fraey toegemaeckt, en behangen roet een fijdentuyg* Sanche, onder het rijden, fag fomwijlen al eens terugge na fíjn Eiel,met wiens geièlfchap hy foo vermaeckt was,dat hy der geen 'ICeyfer van Duitslandt voor fou hebbrn willen fijn. Als hy van den Hertogen Hertogin oorlof nam.kuite hy hen de handen, en om> fing den iegen van fijn Heer j die hem de ielve met tranen gafen Sanche met fnicken ontfing. Laet, mijn goede lefer, den vromen Sanche in vredeu henen gaen; en daer na iultgy een goet gelag nebben, als gy fultkennis krygen , hoe hy fich in fijn ampt ge- dragen heeft. Ondertuflchen ftaet u te hooren hetgeen fijn Heer »o deicn felyen nacht gebeurt is ·, en indien gy niet ïuy ts keels uys en
|
|||||
s
|
|||||
■ïyé» TwéedeOeelvan
én lacht, fuUgy ten minften moeten grimlagchen : mantornas
dingen van Don Quichot moet men oí lagcheri , of verwondert ftaen. Naeuwelijcks was.Sanche vertrocken, wanneer Don Qui- chot gevoelen kreeg van fijn bedroefde eeniaemheyt; en indien het hem mooglijkwas geweeft, hy had de comraiffie enlaft wederroepen , en Sanche van hei amptontflagen. De Hertogin merkte terftont wel, wat hem fchortc; echter vraegde fy hem na deoorfaek van fijn fwaeigeeftigheydc: zo het was om het af- zijn van Sanche , daer waren Schiltknapen en jonkvrouwen; genoeg in huys , die hem alle dienft ter werelc fouden doen. Het ís waer, Mevrouw , antwoorde Don Quichot, dat ik gevoelen heb over het afvyeien vanSanche;e' enwel is dat de voorname oor- iaeck nier j die my droevig maeckt: en van al de miltdadige aen- biedingen van uwe Excellentie neem ick niet anders aen als de. goede wil en genegentheyt, metdewelckemy de felve gedaen worden: voor de reft verfoeck ik uw Excellentie, dat ik in mijn kamer mijn eygen dienaer mag zijn. Neen, neen , Heer Don Quichot,dat (al niet mogen weien,antwoorde de Hertogin,maer gy fule gedient worden door vier van mijn Jonckvrouwen, als leliën loo fchoon. Voor my , zey Don Quichot > lullen te geen leliën, maer wel doornen zijn , die my het hart lullen quet- len ; endaerom hoopikfeuyt mijn kamer te houden ¿en al wat hen gelijk is : enderhalven indien uwe Excellentien my gelieven ίο veel genade te doen/buiten mijn verdienlte>fo gelieven íe toe te laten, dat ick alleen mijn vryigheyt binnen in mijn kamerdeur1 mag hebben , alfo ick wenfeh een middelmuurte ftellen tuflchetl mijn begeerlijkheden en.mijn eerbaerheyt; en dele gewoonte foU ik niet garen veiliefen door de aniltdadigheyt van uw Doorluch- tigheden:want ik Ibuliever in mijn kleeren ilapen,als dat ik lijden ibujdat my yemant onkleede. Niet meer, niet meer, Heer Don Quichot, hervatte de Hertogin: voor my , ick fal order ftellen» dat'er iêlfniet een vhegbuytenuw toelaten in uwkamer falko- meiijik fwijg cenige Jonk/rouw:ik ben geen perfoon om oorláek tezijn totwegnemingederbetamelijckheyt van iulc-k een Rid- der ·, want, gelijckhetblijckt, is de eerbaerheyt eenvan'fijn doorluchtigfle en gewoonlickfte deugdeiv.Uw Genade magficia kleeden en onkleeden na fijn eygen welgevallen,hem ial geenbe- Jetiel gedaan wordenjeu binnen fijn kamer fal hy alle nodige toe- ftèl vinden van yemant, die met gefloten deuren huys houd, op dat hy door geen nootgedwongen wort defelve te openen. Duy-, fenc en noch duy Cent jaren moet de groóte Dulcinea van Tohofö ; . , leven» '■ *■ .. ■ ■ v."_. „ : ■*; ,: j. -¿._
|
||||
Όοη Qu τ e HoV déla Μ Á ν c ha. 257
fetfen, en haer naem fích uytbreyden over alle deéíen vande we-
relt jdewijlíe waerdig is van foo een dapper en eerbaer Ridder be- mint te wordemen ik hoop.dat een goede Juche i η onfen Gouver- neur Sanche Pance íaíí werken, dat hy fijn difcipiijn en tuch tiging -op het fpoedigfte mag afdoen , op dat de werelt niet langer van luikeenfchoonheytberooftmagblijven. Uw Excellentie,ant- vvoorde Don Quichot,heelt geipfooken gelijk de hoogheyt van haer perfoon betaemt; en te heerlijker en te veimaender fal Dul- Clneain de werelt fijn , lijnde in fulker voegen, en door Foo een iïiont jgepreien,welke meer is als de lof van de alderwelipreken- fle ter werelt. Welaendan, Heer Don Quichot, fey de Her- togin , de uur van het avontmael komt acn > en den Hertog íál voorfeecker wachten : laet ons gaen eeten , en maeckt u by tijts te bed ·, want fulck een reys, als vanhier na Gandaya , geíchíec niet fonder vermoeythey t. Daer weet ik ter werelt niet van, ant- woorde den Ridder, want ikmagfweren , dat ík van mijn leven op geen beeft geferen heb, dat foo facht enftil fíjn weg fpoey t, als Clavilenno: endaerom wectickniet, wat Malambrunomag overgaen , foo cenryruyg fo licht te-verbranden , fondereenige . oorfaek. Daer op fbumen mogen antwoorden , fey de Herto^ gin , dathy, leedtwe^ièn'hebbende van al het quaedr dathy als een toovenaeraen veel mérifohèn moet gedaen hebben, He itraf daer van op dat wercktuyggelegt heeft, allecnigom daer door, beneffens het opgerechte zegctcken, ■ den naem van Don Qui- chot te heerlijker te máken. Don Quichot bedankte de Herto- gin op nieuw, en na den eeten begaf hyfich alleen in fíjn ka- mer , fonder te willen toelaten van yemant gedient te zyn: fo be- kommert was hy om alle fchuldigeberamentlijkheyt omtrent fíjn Dulcinea te bewaren ; ftellende fich altoos het beeld vanden, küyfchen Amadis,bloem en fpiegcl van de dolende Ridders,voof oogen. Hy floot de deur achter fich toe, en ontkleede fich by het ligt van twee brandende waskaerffen : maer fo als hy fíjn koüflêu fou uyt trecken, (6 ongeluk boven alle ongelucken Í ) ontfpron- gen hem, niet eeniggefugt van voren, nog gekraek van achteren Üyt, maerwel een döfijn of twee fteken van fíjn koufifen op. Dit maekte denarmenRidder ten alderhoogften verllagei^diealsdoe voor een eenigen fijdèn draer,en een naèlt,wel een once fil ver ion gegeven hebben.By defe gelegentheyt roept Cide Hamet Benen- - v fiCfï uyt: Ö armoede , armoede 1 ik weet niet,wat dien grooten Poëet van Cordova bewogen' hecfE, u te noemen een aengename gaef des hemels! Ik >¿lhoeweIeen'Moorrvveet wel, ter oorfaek ■ 'v ' "< van |
||||
2^i tweede Oeel van
•van de gemeenfaemhey t die ick met de Chriflenen heb, dat Aë
heyligheytbeftaet in liefde, ootmoedigheyt, geloof, gehoor- faemney t, en armoede: maer evenwel feg ik, dat hy , die fich iri armoede bevredigen kan, veel van de Godheyt heeft y 't en zy van fuik een armoede , daer een van de grootfte Heyligen van iègt: Hebt alle dingen gelijk efeyfe niet en bad, en dele noemen fe armoe- de van geeft. Maer gy tweede aimoede,daer ik van fpreek, waer- om neemt gy uw plaets by fulcke edele borften, eer als by andere menfchen ? Waerom doet gy haer fomwijlen haereygen fchoe- nen lappen ? Waerom laet gy fomwijlen toe, dat de eene knoop van fy >de andere van hair,en de derde van tin is?Waerom moeten fe fomwijlen gelapte hembden , en gebrooke beffen dragen ? ter- wijl den ellendigen noch, boven dat, met gefloote deuren een maeltijt doet, fonder broot te proeven , komende noch evenwel met een tandeftooker voor den dag,gelijk of hy fich wel verbraffc had. Ellendig zynfe,feg ik,die de eer foo veel ontfag toedragen, dat fe meenen, dat men een fchoot veer affiet, hoejiaer fchoenen met blaeuw garen aen malkander genaeyt fijn j hoe haer hoeden van het fweet fijn doorgeflagen; hoe haer mantel gelapt,en haer kouffen vol duyfent floppen fijn ·, hoe haer darmen én haer beurs al even leeg zy η. Al defe dingen quamen Don Quichot, ter oorfack van fijn ongeval, in de gedachten: evenwel vereooffcé hyfich, om dat Sanche daer noch een paer reys-laerièn gelaten* had, die hy des anderen daegs fou gaen aentrecken: Eyndelijk, hy ley fieh neer, \ol fware gedachten , foo ter oorfaeck van het afzijn van Sanche, als van dit laetfte ongeval van fijn kouffen,die hy wel fou te famèn geregen hebben, al had het met fy van een andere coleurgcweeft; t welk het wapen is van de uytterfte el- lendedes Edeldoms. Hy trok de gordijnen eyndelijk toe, en fou garen geflapen hebben ; maer het was foo heet, dat hy weer op ging ftaen>en een veynfler,dat op den hof uyt qtram, een weynig' open doen: doch met het openen hoorde hyeenig gewag van menfchen, die in den tuyn fpiaeken.Hy voegde fig om naeuw te Juyfteren wie het was,en wat fe deden ; en eyndelijk verheffende de andereu hunne ftemmen een weynig, hoorde hy, dat een van hen feyde: Fraet my toch van geen fingen, Emmerens,dewijl gy weet,dat federt de eerfleuur.dat dienVreemdeling in ons Kafteel gekomen is,en mijn oogen hem aengefien hebben,ik niet heb ge^ daen als weenen, ik fwijg dat ick fingen fou ; en te meer, dewijl ik weetjdat Mevrouw heel los flaept, díe ik niet garen fou heb- ben dat ons op defe plaets fou vinden: en al was het fchoon,dat ie |
||||
Do» QuicHor déla Mancha, *φ
al wel vaft ín ílaep was, en geen noodt had van wácker te wor- den , Γοο fou evenwel al mijn fingen te vergeefs zijn, mdieh delen ineaweniEneas mede in fijn foetenflaep legt, die hier alleen ge- komen is om mv te verderven. Legt het daer met eens op, Al- tmdoramijn vriendin, wierdt daer weder op geantwoorÊ ,wanc ionder eenig twijffeï, de Hertogin, en foo menig als er m huys zijn, flapen wel vaft, behalvenden Heer van uW hart, en den Morgenweckervanuwziel·, wa»$ickheb daer even gehoort, dat hy een venfter geopent heeft: daerom voegt vry uw ioete Item by den toon van uw harp ; en of al de Hertogin ons quam te hoo- ien, fullenwydefchuldtop de groóte hitte leggen. tEnienort my daer noch al niet, mijn Emmerencia, hervatte de andere, maer alleen daer, dat ick niet garen door mijn gelang de geney- men van mijngemoedt fou ontdeckeni en ván die genen, die weynigkennis hebben van de kracht det liefde , voor een ver- dwaelde lonckvrouw gehouden worden: maer evenwel,daer ko- tne af dat wil, beter een befchaemt aengeficht, als van hei- de te fterven: en met eenen hoorde hy een harp heel aerdig roe* ren. Don Quichot, zulks hoorende, wiert als opgetogen j komende hem oock terftondt diergelijcke avontuuren yan de Ridders in gedachten, van hoven, traliën, venftets, MuiijcK- gefpcl, en diergelijcke minnaryea, die hy in fijn lotte Boecken ielelenhad: en terftondt beelde hy fichin, datdeeeneof de an- dere lonckvrouw van de Hertogin op hem verheft was, en daC de eerbaerheydt haer noodtfaeckte haer minne heymelijck te houden. Dochevenwelbefloothy in fijn hart, fich geenhns va*i defevrouwelijcke paifien te laten overwinnen j bevelende lien met etnftige gedachten in de beicherming van fijn beminde Dul- cinea van Tobofo. Echter wilde hy de Mufijck wel eens aenhoo- ren; en om te kennen te geven, dat hy daer was >™eckte hy een hoesje, daer de Jonckvrouwen niet weynig in verbhjt waren, ai- foo fe anders niet en fochten. Altifidoraeyndehjck haer harp be- quamelijck geftelt hebbende, begoft aldus: O gv, die legt in (laep bed**** *'
Vermaetde kamper, dapper heldt> f ■ , ( ü
W« leeft u doch het groot geweldt,
My van mijn vrybeyt te berooven ?
Wattnaeckt u doibjoopraf^n treedt,
Detgyuerjheeckfcbepttnmtjnleédtt - ^ . „,,-a '
|
||||
■-. 7-%. . ν
|
||||||||||||||
Tweede Oeel ■
|
||||||||||||||
2<j0
|
||||||||||||||
Aan uro geficht, twee held're [on
|
nen
|
|||||||||||||
Öntfleeth zich door eenfnelle brandt
Mijn Ucht ontfonckte ingewandt. En eer ontileecken als verwonnen. Wat maeckt &c. Segtmyy dat heyl u moet ontmoeten 9
Heeft μ een tijger dier gevoedt» Of wreede leeuw, gemefímet bloedt » jêen tAtlas onbewoonde weten ? Wat maeckt ¿fc. Qf&ijt gy in 't Hyrcanijch woudt
By wilde fieijnen opgetogen ? Of hebt g$ flangeniucht gefogen ■> 't Geen d'adder uyt fijn kaeckenfpottyJt ? Wat maeckt ¿re Oehckig, gy, die moogt genieten'.
Ve trouw en onvervaljchte min , Pulcinea, van dien ick min , En mygeen minnen laet verdrieten* Wat maeckt &. Vw roem van 't Οοβεη tot het Wefleú
Verfpreyt ftch door des werelts rondt» GoudtrijkeTagus , van uw mondt Tot binnen de Lisbonjcheveflen. Wat maeckt &c. Och! die met haer vanplaets mocht rityhth
'tEnfiu, woufi der toe verilaen » Op geen paer muy ¡en komen aen, Want' t is geen broek om te verpruylcn» Wat maeckt &c. Och! die nu lag met tuft omvangen
In twee paer armen uytge(treckt, Sao lang tot dat ^Auroor haer weckt,
Met hare roodtgeverwfö mitgtn, ' Wat maeckt &(M |
||||||||||||||
{
|
||||||||||||||
$Am
|
||||||||||||||
Όοη Qjjïchót déla Mancha.
Maer ach wat mag iek al ver finnen \ Het is •vergeefs al wat gy doet, Vw ¡mert en fit by hem geen bloedt, En hy befpot uw vyerig winnen. Wat maeckt Cf» O soreede Nero van ons dagen '■>
Sao trots alt wreedt, fio yfreedt als trots ¿
Sietgy niet vanTarpejas rots,
Hoe 't hart my blaeckert lichter lage *
Wat maeckt ^c. s
En poogt gy noch uwflercïe handt
Niet eenmaelnamy uytte firecken¡ Gmmy met klaer gewekte trecken Uyt deje dodelijke brandt ? " Wat maeckt ï$c. Befiet my vry met bey uw oopn y
W/e dat het is die u bemint,. 't is niet veel meerder als eed kindt > Hkuittyfidesmeeftersflackonttogen, Wat maeckt &c. Jck ben 3 mijns wetens, manck van leden j
Noch kreupel, noch befwaert van gang» En oordeelt [elf van wyngefang , Enfireeckt daneynd'lijck eens na redend Wat maeckt ¿r»f. Hoe menig foWer niet ontfippen
Een kus van mijn turqueyien mondt i Ènfiggen , dat hy wortgejondi Meen door mijn albafire lippen. Wat maeckt &c, Hoe menig fnackt om aen te rdecken
Mijn voorhooft, fchoon als een robijn »
Ofjoo veel rofen als'er zijn
Op 't blaeuw lafucr van wyne kaecktn.
Watmatgki&(*
|
||||
¿¿a " Tweede Úeel van
„ Engy alleen , 4 (Iraffen weden !
Blyft onbewogen door mijn f mart Te bed, infpytfelf <van mijn hart, Enflaept met uytgeflreckte leden. Wat maeckt ï3c. Die u dit Hedtjen eerjltAael dichte >
Dat was een Jonekvrouw vol van Min, Een Kamenier van d''Hertogin, £Zoch van de ¡reare noch de lichte. Wat maeckt &c. Hier ey ndigde de ellendige Altifidora hacr gefang; en alhier U -
eoft de fmert van Don Quichot, welcke halende een diepe lucht uythetdiepftevan fíjn borft, aldus biunens mondts bcgolt te fpreecken: Hoe mag mijn ongeval dus groot zijn, ongelackig Ridder alsik ben, dat my niet een )onckvrouw komt acu te hen, 'of fy verheft op my 1 en hoe is mijn Dulcinea loo ongeluckig, dat fy alleen mijn onverwonnen ftantvaftigheyt met en het 1 Wat moogtef beminnen, gy Koninginnen 1 wat vervolgt gy hem , syKeyferinnen! waerom loopt gy hem na, gy jonge Jonk- vrouwen'.' Laet, laetaenhaer het zegepralen oyer dezen onver- wonnen borft. Bemerckt, 6 verliefdefcboonheden als gyzijt, dat ick voor haer, voorhaer, iegick,' alleenigben van walch, en voor u allen van marmer ·, voor haer van honig, en voor u van gal Mijn Dulcinea is alleeu de fchooné, de bevalhjcke , deverftandigei en al de anderen zijn de lelijcken, de ongema- nierden, en de dwafen. Om dat ick de üwé beu, en u alleen toebehoor, ö vrouw van mijn hart, foo laet Altifidora luchten, of fingen foo fe wil. Laet de Mevrouw, om wiens wil ick in hetKafteelvandienbetooverdenMoorioogrouwehjk geflagen wierdt, vryrafen van liefde·. Dulcinea alleen, alleen Dulcinea, hoor ick toe. HiermeêÜoeghy, vol toorn en gramfthap, fijn venfter foo hardt toe als hy moge, toonendefijn misnoegen, en begaf fich wederom in fijn bed, o>er wy hem voor dees tv dt lul- len laten , alíoo ons den Heer Sancho Panca roept, om te üen hoe hy het maeckt in fijn Gouvernement, |
|||||
He5
|
|||||
Do» Quichot déla Mancha. f%
Het XLV. Hooftftuk.
fíoe Sanche het bef* mm*** fin Gouvernement, en hoehy β}η ψ
geering begofl. ι
Ο Gedurig ontdecker van de Antipoden, fackel des wereits »
oog de? hemels, voordanfler van de negen Suftets, Tim- brius hier, Phcebusdaer, gints boogfchuttcr nu geneesmeeftep, dan vader van de dicht- en vinder van de fang-konlt, gy die alm* op en ondergaeten evenwel geen van beydcn doet I niñeen**, - helderlicht des dags,, komt my te hulp, ™7#ϊ*™£$™* ker verftant, om allede byfonderheden aengaende het werckvan onfen grooten Sancho aen te roeten: waut fonder u ben icK iwaK, flap * enonbequaem· *-\ r t _ Sanche dan komt eyndelijck met al fijn.gevolg tot eenι ieecker
Stedeken van den Hertog, een van de befte die hy had, bewoont wel van omtrent duylent huysgefinncn. Men íey tegen£**£. dat het genoemt wiert het Eylant Barataría. Als men aen de poor «uamje gefloten was,quamen de fchutters van de Stad voor den dag, en hadden Sanche in. Menluydede kloeken, «aldena- • geburen waren vrolijcken bly. Menieyde: hem tot de Hqoit- lerck, en daerfong men het TeDeum; en daer op gaf men hem, met eenigebelagchelijcke ceremoniën, de fleutels van de Stad, en nam hem fo aen tot gedurig Gouverneur van bcl E?hnX *J?fr. ria. De kleeding, de baerdc, de bottighey t, en korthey t van delen nieuwen Gouverneur maekten het volk verwondert, dat van den handel nieten wift.alfoofe maerweymge waren die kennis /a.i iaecken hadden. Eyndelijck, komende uyt de Kerck, ftelde™en hem in fijn Rechterftoel, wanneer den Hofmeefter van den Her- tog hem fey: Hetiseenoudtgebruyck, Heer Gouvemeu»:, dat hy, diehetbefitaenneemtvandit vermaerde Eylandt, op een feeckerefaeckmoetuytfpraeckdoen, die wat duyftér is, waet uyt het volck als dan begrijpt wat het voor een mT }ï\ 3i i° ï' ofverbivden, of bedroeven ie fich over fijn komlt Terwijl den Hofmeefter dele woorden fprack,had Sanche fijn oogen geliagen op een deel groóte letteren, die tegen over fijn doel gelcnreven ftonden-, en dewylhyniet lefeu kolt, vraegdehy, wat dat voor fchilderyen waren, die daer op de muur gefchildertftooden?Hiet op wiert hem geantwoort, dat het een gefchnft was, t geen dru
dag en de maent inhiclr, wanneer hy fijn begmfel ui het Gouver- nement had genomen,en dat het aldusluyde.-Op bedenken Jo vea (ij) dtn
|
|||||
,i '"-'Uw
|
|||||
ao'4 Tweede Deel van
den'van ¿¡¿e meent, anno&c. nam den Heer Don Sancho Panga de
he fitting van dtt Ey landt: dat hy het lang be fit ten mag. En wie was dien Don Sanche ? vraegde den Gouverneur. Uw Genade » antwoqrde den Hofmeefter,want anders heeft híer noy t een San- cho Eanc,a geregeert Siet toe, mijn vriendf,wat gy fegt,vervolg- de Sanche daer op , want ick voer geenen Don , en heb oock niet «enen Don onder mijn geflacht. Sancho Pangáis mijn naem \- en Sanche heete mijn Vader, ¡Tonder metdieDonnen en Donnas te doen te willen hebben : en het fou wel konncn gebeuren, mag :~ ick flechts vier dagen regeeren, dat ik al die Donnen voor fint fel- / ten helpen fal,'t geen een fnood gedrogt van menfehen is,en door liaer veelheydt, gelijck de muggen, den menfehgeftadig voor de oogenfwieren. Maer gaet al voort, Heer Hofmeefter, met het geen gy te vragen hebt: ick ial daer op antwoorden ten bef- ten dat ick kan ; eñof het vólckbly of droevig is , daer vraegick fiietveelna. Terftondt quamender in het Rechthuys twee man- nen , den eenen geklêedt als een boer, en den ander als een kleer- maecker. De kleermaecker begoftaldereerft: Heer Gouverneur, ick en deien huysraan verfchynen hier voor u: de reden is deiè. Defe goede man komr op mijn winckel, (want met verlof dat ick het feg, ick ben een kleermaecker van mijn ambacht) en geeft m y een ftuck laecken, vragende my : Heermeefter, fou daer laeckens genoeg wefen om een karpoes van te maecken? Ik;, maeckende mijn overflagjantwoorde daer Qp, ja. Hier op moet hy fich ingebeelt hebben, (gelijck ick geloof dat waer is} dat ik wat 'Van' het Jaecken fou hebben geiöcht door her oog van de fchaer te halen, (gelijck, Godt betert, onder de inyers en naeyers maer al te gemeen is } in voegen hy my weder vraegde, of ick'er pock niet wel twee fou konnenuyt maecken? Ick,fiende fijn mee- iiingjantwoordevanja. Hy,hoorendedatik fö rijckelijk ja fey- de, klom al op tot het getal van vy ven toe; en icknam aen hem daer vyf karpoeieu af te maeckenren nu komt hy fè te halen. Ick .geeffehem, maerhy wil mijn moeyte niet betalen: in tegen- '* deel wil hy van my , dat ick hem het laecken vergoeden ial. ís datfoo, mijnvriendt? vraegde Sanche aen den ander. Ja, Mijn * . Heer, antwoorden'erdieop, maerlaethyfe eens alle vyf voor den dag brengen. Seergaren, 2ey de kleermaecker, en fteeken- detedïondt de handt van onder fijn manrel, toonde daer vyf Itarpoeicn, ftaendeop ieder vinger een, feggende: Siedaer, Heer, daer zijn íe alle vyf; en ick wilder mijn eedt op doen, dat iek'er niet een poppe-flet van over gehouden heb: en van her werek
|
||||
Dow QuïchoT de Ia Mancha. tid^
werek wil ick de överluy van ons gildt laten oordeeleni Al die daer tegenwoordig waren» lachten om de karpoefen , en om die ■vreemdegeding. Sanchebedochtficheenweynigby fiehfelven , en iey eyndelijck: My dunckt, dat hier geen lang vertrecktoes van nooden is; en daerom oordeel ick, onder parate gexcekutie» datdenfnyerhetmaeckloonverliefen fal, en den huysman het laecken, en dat men de karpoefen aen de arme gevangens fal geven, en daer mee is het uy t. Of men hier over lachte, laec ick,eenyederoordeelen: evenwel het werek ging foo fijn gang. Tetftond daer aen quamender twee oude mannen binnemden ee* nenhad een groot dick Spaenfch riedtin de "handt, in de plaets van een ftok. Die fonder ftock fprack aldereerft: Mijn Heer t ick heb aen delen goeden man óver eenige dagen tien goude kroonen geleent, orn hern te gerieven , en een goedt werek te doen, op voorwaerde, dathyiemy fou wederom geven, als ick ie hem afvorderde. Veele dagen zijnder doorgegaen , darick hem niet aengefproocken hebanaer om my fclven niet meer ver* kgen daerom te maecken.,. als hy was, doehyfemy ontleen- den , heb ick hem niet eens, maer menigmael, daerom aenge* fproocken: doch hy foeckt het my te loochenen, feggeude, datickhemnoytfulckeenfoodanige kroonen geleent heb ; en foo ik fé hem geleent heb, on hy fe m y wederom gegeven heefr, Ick lieb'er geen getuygen noch handtfehrifc van; en daerom fou ick wel wenfehen, dat men het hem op fijn eedt fou geven: en loo hy (weeren wil, dathyfemy weder gegeven heeft, foo fal ick afftaen, Wat fegt gyhier toe, gy beftevacr met jou ftockje ? vraegdfiSanchje» Ick, antwoordeden ander,bcken het geltontfangen te hebben, eiübedank hem voor die gunft: jmacr dewijfhy hetmy op mijn eedt geeft te verklaren , en dat ick hec hem wedergegeven heb, ioo ben ick daer toe willig ejibereydt, Met eenen gaf hy fijn ftock den anderen ouden man in de handt, om die fo lang vaft te houden tot dat hy den eedt gedaen bad, ge- lijckoffe hem veel fou verhindert hebben; en leggende de handt ophetkruys, verklaerdehy inderwaerheyt, dathy de kroo- nen te leen ontfangen, maer de felve tot een duy t toe weder ge« geven had, uyt fijn handt in die van fijn party. De Gouver- neur iulcks hoorende » vraegde den crediteur , Wat Ly daer op anrwoorde, en fey . dat het fonder twijffel waer moft zijn 't geen fijn fchnldenaer gêieght had , dewijl hy hem hielt voor een eerftjek man , en een goet Chriften, en dat her hem Yoorfeecker moft vergeten iijη > belaftendehera met eenen den (r 4) ande-
|
||||
ï64 Tweede Deel i>an
anderen noyt meer daer overmoeyelijck te vallen. Den ander
nam fíjn ftockje wederom, en, buygeude met fíjn hooft, ging ter kamer uyt. Sanche dit fiende, en dat hy ioo flechts weer heen ging, ley de voorfte vinger van fijn rechter handt boven op fijn neus, en fijn wijnbrauwen, en bleef ioo een wijl fitten denc- kemdaer na,heffende fíjn hooft weder op,bekfte hy ¿dat men den ouden man met fijn ftockje weerom fou roepen-s en defen geko- men zijnde, íey Sanche tegen hem : Goede vrient,geeft my dien ftock eens hier,ick hebTe van nooden. Garen,antwoorde den an- deren gaf ie hem· met eenen in de handt.Sanche nam Te,en gaffe den anderen man,metdeie woordeiv.Gaetnu henen,mijn vrienr, gy zijt betaelt, Hoebetaelt? vraegde den ander, is dit riet tien kroonen waert ? Ja, antwoorde Sanche, of ick ben den groot- ften botmuy 1 van de werelt; en nu fal men eens fien,of ik niet be- quaem ben om een Koninckri jck te regeeren: en daer op belafte hy ,dat men den ftock van een iou breeken; 't welk gedaen zijnde, vondt men daer de tien goude kroonen binnen in. Eenyeder bleefhier over verwondert, enhieldtdeien nieuwen Gouverneu* voor een tweeden Salomon¿ Men vraegde hem, waernythyge- raemt had, dat de kroonen in het riet waren JDaer Sanche op ant- woorde , dat hy het had gemerckt aen het geven en weer nemen van den ftock:behalven dat had hy diet'gelijcken faek den Paftoor van fijn plaets een hooren vertellen , en dat hy het federt altoos in fijn mamory gehouden had. Eyndelijck, defèfaexkafgedaqp zijnde , gingen de oude mannen, den eén befchaemt, en den an- der voldaen, een yeder fijns weegs. Maer de meefte twijffelmoe- digheytwasby hem,die het alles opfchreef wat Sanche deed,niet wetende of hy hem voor fot of voor wijs foii houden. Hier op quam 'er een vrouw-menfch binnen, treckende een rijcken boer ( gelijk men aen fijn kleereu koft fien ) by de mouw, en roepende over luyt: Recht, recht, Heer Gouverneur, recht;. en ibo ick het niet en vindt op der aerden, ial ik her in den hemel gaen foec- Icen. Mijn lieven Heer Gouverneur, defen fnooden menícli is my acngevallen in het midden van het veldt, en heeft fich gediént va» mijn lichaem , gelijk of ik ik weet niet wat was,en heeft my alia benomen dat ick wel drieën twintig jaren lang bewaert heb, be- ichermende het felve voor Moren en Ch riftenen, voor burgers en vreemden,blij vende altoos onbeweeglijk,en gelijk den Salaman- der in 't vyer : dat nu defen fnooden menfch my nu mijn fuy ver- hcyt moet komen benemenlSancHe keerde fich na den huysman, eq vraegde hem, wat hy tot antwoort gaf.. Deie geheel ontftelc ; „ zijnde,
|
||||
-: Don Qu i c η ο τ de la Μ αν c η α" , 26'7
•zynde,antwQorde: Ik ben een armen huysman, en deiên morgen uyt^egaen ora hier in fteê (met verlof dat ik het zeg) vier ver- kens te koop te brengen. Defeeen weynig onder de waerde ver- kocht hebbende, keer ick weer na huys toe. Onder wegen ont- moet ïtiy dit vrouw-menfch; en de Duy vel, die over al met fijn neus by is, maakte, dat wy met malkander doende geraeckten. Ik betaelde haer daer van foo veel als genoeg was; maer, ofick Haer niet genoeg gegeven had, fyvatmyby 'tlyf, en heeft my niet willen laten gaen, tot dat fe my tot hier en toe gekregen heeft: doch dat fè wil feggen, dat ik haer verkracht heb , dat liegt fe door haer hals, en ick ¿al het met myn eed goed maken. De Gouverneur vraegde hem daer op, of hy eenig geit by hem had ? Hy antwoorde ja, dat hy omtrent twintig ducaten had, in een leeren beursje 't geen hy in fijn boefem had gefteecken. San- che beval hem, dat voor den dag te langen, en haer in handen te ftellen, foogoetenquaetalshetwas. Hy haeíde het al bevende voor den dag, en gai het haer. 'Sy nam het aen met duy Enden van danckfeggingen, belovende voor foo een Gouverneur te bidden > die fulck een forg droeg voor weduwen en weefen, en begaf fich daer mede te kamer uy t, houdende de beurs in beyde handen, na dat iè gefien had wát munt dat me'r floeg. Naeu welijcks was fy uy t, of Sanche fey regens den armen boer, die vaft de tranen over de oogen liepen :Gaetheen,mijnvrient,loopt het vrouw-menfch achteraen, enneemt haer de beurs weer af, of metwil of te- gal wil, en brengt fe my hier. Dit was aen geen dooven ge- ièydt, want hy vloog achter haer aen als een pyl uyt een boog. Hek een flondt opgetogen, niet wetende, waerhetwerckopuyt íbu komemmáer telftondt quamen bey defe partyen weer binnen, meer ontftelten met meer gedruys als de eerfte mael; fymetde íchort opgeraepr, ende beurs daer in gewonden ; en hy alle weer •van de werelt doende om haer die afhandig te maecken, doch te ■vergeefsjwant fy befchermde het hachje ai te wel, roepende vaft:; Recht, recht, kracht en ge welt ! Siet, Heer Gouverneur, de onbefchaemtheydtvandefenmenfeh, die in het midden van de itadt, en op de open ftraet, my de beurs ontnemen wil, die Mijn Heer my toegewefèn heeft. Heeft hy fe aI?vraegde"Sanche. Heb- ben? antwoorde het vrouw-menich,eer fal hy mijn leven hebben: neen begut niet, dat moft al een ander wefen: met tangen noch meflen, hamers noch bylen en krygt hy fe niet: ick ruckte hem, of de.... haelme, liever met mijn tanden van een, ofhaeldehem de oogen uyt de k©p, dien hondt ais hy is. Se heeft waerachtig (r 5) gelijck,
|
||||
2,6% Tweede Veel van
gelyk, antwoprde den ander: voor my, ik geef het gewonnen *
want de pry Ís me te fterck. Hebt gy de beurs noch, zey Sanche
tegen de deern, foo geeft fe my eens, op dat ik zie hoe gy fe be-
fenermt hebt, als een heldin als gy zyt. Dit deed fè, maer Sanche
gáf fe den boer weer, zeggende tegen defe verkrachte, en niet o-
verweldigde: Susje, zo gy zo veel moed en fterkte getoont had
om uw eer, als gy hier nu getoont hebt om de beurs te beicher-
men, oí maer half zo veel, ik ben verzeekerr, dat Hercules zelfjii
die niet zou afhandig gemaakt hebben: en daerom gaet nu heen,
en dat men u in het geheele Eyland niet weer en vind, op de boete
van twee hondert roeilagen, tot afkorting van myn reekening.
Gaet heen,fèg ik, fcheuk et? ftinkende pry als gy zyt. Het vrouw-
menfehging verfchriktenverbaeft de kamer uyt, niet een hair
wel tevreden over het verlies van de beurs. Sanche zich onder-
tuffchen na den boer koerende, zey tegen hem : Gaet gy nu, myn
vrienr, na huys toe met uw geit; maer wacht u voortaen voor iul-
ke gaften, en voor follebollen. Den man gaf hem duyfent dank-
hebs,zo goed en quaed als hy koft,en ging heen ; latende een yder
verbaefl:over dit vonnis vanSanche, hun nieuwen Gouverneur.
Al defè dingen door fijn Hiftoryfchryver áengeteekent zynde,
wierden fe terftontden Hertog toegefonden , die daer met groot
verlangen na wachte. En hier laten wy Sanche, want wy moeten
ons haeften, om te fien, hoe het Don Quichot met Altifidora
maakt.
|
|||||
''S-, Het XLVL Hooft-ftuck.
Van hst vreeffelijk gevecht van Don Quichot met de beteoverde
¡fatten, binéffêns de liefde van de verliefde Alt f f dora. WY hébben Don Quichot gelaten, verdroncken in de ge-
dachten die hem bevangen hadden , ter oorfaeck van het aengenámegefpel van Altifidora, die hem, min noch meer dan of her vloyen of muggen waren, geen oogenblik lieten ruften , daer by komende het ellendigh ongeval van fijn gefcheurde kouilen. Maer gelyk de tyd vlug is, en geen. oogenblickftilftaet, ging de nacht evenwel vaft deur , en bracht het tot aen den morgen- ilond ; welken Don Quichot vernemende , verliet hy de trage veeren , en fchoot fijn beknopte kleederen aen, beneffens de laer- írndiehem Sanche gelaten had , om daer door de wonde van fijn kouiTentebedecken. Hy hing fijii fcharlaecken mantel om fijn hals, en fette eeii groene fluweele bonnet op fijn hooft, met fil- ' ','.' -'; ■, vere :¿..: .','■'.' - ;;"/' ' K^V ; ■«' : ", ·!
|
|||||
Bon Qjjtchot déla Μ ancha. £ó>
wrepaflementen beíet; hing fijn getrouw fwaertaenGjnfijdei;
nam een Pacer Noíler in de handt; en begaf fich daer mee met een croóte deftigheydt na de voorfael, daer den Hertogen de Hdr- fogiivalreedtswaren, gekleedt en gereedt, hem verwachtende. Maer in het gaen door een galdery vond hy a daer Altifidora, bc- neffens haer vriendin Emmerencia, Defe, ίο haeft iy Don Qur- chotfag, viel qnanswijs van (ïchfelven; maer wiert ter goeder men van Emmerencia gerat, die haer met'er haeft de borit open- de. Don Quichot, al ditaenfiende, voegde fich daer by, met del¿ woorden : Ik weet,waer defe toevallen vandaenkomen. Ik niet, antwoorde de andere Jonckvrouw , want Altifidora is de geiont- ftejonckvrouw van het geheele Hof: ioo lang alsick haer gekenc heb , heb ick haer noytay my, noch wee my., hooren leggen : de plaeg hael al de dolende Ridders die'er in de werelt zijn , too íealtemaelfooongeluckigbennen. Ick bid u, Heer Don Qui- chot, dat'et u gelieft te vertrecken: want foo lang als gy nier zijt, fal defe onnoofele deerne niet bekomen. Doet gy loo veel, zey Don Quichot, datickdefen nacht een luyt in mijn kamer vindt; enickfaldeielonckvrouwfien te vertrooften, ten bel- ten dat ick kan: want in debeginfelen van de liefde is een ronde openbaring dickwils vorderlijck: en daer mede roaeckte hy iicrj aeneen kant, op dat 'er niemaudt komen mocht, dieden handel quam te mereken. Naeuwelijcks hadhy de hielen gehchr, ot de benaeuwde Altifidora quam weder tot fich felve , (eggendeι te- gen haer gefellinnen: Laet ons hem een lüyc in fijn kamer be.tel- fen ; want fonder twijftel hy fal ons defen nacht een Muhjck ver- kenen; en fy ial voorieecker niet fleclit zijn , wanneer fe van hem komt. Hier mede gingen fe de Hertogin vertellen wat er gepai- ieert was ; waer over iy ten alderhoogften vernoegt, eenbeiiuy t met den Hertog en haer Jonkvrouwen maakteom Don Quichot een treek te (pelen', doch meer vermaeckehjckals (chadehjk. Al- dus verwachte men den nacht met groot verlangen. Ondenul- fchen brachten (e den dag met Don Quichot in foete onderhan- delingen deur. Dien fèlven dag vaerdigde de Hertogin ook een Pagieaf {degeendie de rol van de betooverde Dulcinea gelpeelt had ) na Terefa Panca, met den brief van haer Man Sancho Pan- ?a, beneffens het pakje met kleeren, 'tgeen hy daer-gelaten had, hem beladende goede reden van fijn wedervaren te geven. Dit ge- daen, en de nacht aengekomen zijnde , vond Don Quichot een violons in fijn kamer, diehy ftelde; en daer mede eCn "nltJr openende, hoorde hy, dat'er ycmant in den hof was: en hebbende |
||||
2jö . TtveedeOeclvan
voorts fijn ftucken vaerdig,begoft hy met een rouwe>hoewel Iuy-
de,ftem het volgende,dat hy dien felven dag gedigt had,te fingen*
-'t'.
W¿t kracht heft doch de dolle min,
Om harten en om finnen Geweldig te verwinnen·) Als op een luye en trage fin.' Hy ι die gedurig wroet en woelt,
Is vry voor 'i achterhalen Van Godt Cupidosflralen, Hoe naerftig oock hy mickt en doelt. Eenjonckvrouw, die na trouwen haeckt > \
Vergier met eerbaerheden
Hatr Jufferlycke leden >
En maeck in deugt haer ziel volmaeckt.
i G elyck als wy , die eynd'lyck zijn
Geboren en gefchapen
Tot oorlog en tot wapen 7
» 'bevrijdt fijn voor dat boos venyn. Maer't heft, dat u te wachten fiaet,
Is dat het fchielijck minnen Geen voet fit in de finnen, Maer met de duyft're nacbtjuergaet. * Des te vergeefs, ellendig wicht,
, Laet ghy de beete ftralen Van uwe finnen dalen, Dae r nimmer ghy kondt zijn verlitht* Dulcinea btfit tnyn hart >
En alle myne leden % ' Met haer bevallyckheden, ·■', Die't¡choonft van allefthoonbeyt tari.
L" Eti/oo de trouw de m'mnaerspaft>
Verhoop ick trouw te blijven:
·■!.'. Des feomt aenmy niet vrijven y .
En maeckt u vry van defi /aft, Soö
|
||||
Don C^u icHO τ de la Manch a. zyx
Soo ver quam Don Quichot met fijn geiang» datden Hertog en de Hertogin valt (tonden aen en hoorden, beneftens by na al het volck van het Kafteei, wanneer der van boven van het dack, bo- ven de kamer van Don Quichot, een lange koord afgeworpen wierdt, daer meer als honden bellen aen gebonden waren, en korts daer aen een hoop katten , aen een gebonden, die oock een deel bellen aen de ftaert hadden. Het getier van de bellen, en dat van de katten , was foo groot, dat het den Hertog en deHertogin, alhoeweliy vinders van de klucht waren, geen kleyne ontftelrenis maeckte. Maer het uytterfte ongeluck wil- de, dat'er twee of drie yan defemonfters door de traliën van het veynfterin de kamer fprongen, welcke vliegende op en neer door alle hoecken en winckelen, een getier maekten, of de hel uyt- gebroocken was. De kaerfen raeckten om ver, terwijl (e een üytgang fochten j en Don Quichot, niet wetende wat dencken, en met duyfent benaeuwtheden befprongen.begaf figop de been, en,flaende handt aen fijn geweer,begoft door de traliën na die van buyten te fteecken, vaft roepende en tierende: Her uyt ghy vetr vloeckt gedacht, ghy Hexen , gy Toovenaers als gy zijt: ickben Don Quichot de la Mancha, tegen wien uwe boofe liften geen kracht noch gewelt en hebben. En dan weder keeren Je na die van binnen , (kende rondtfom als een heldt, dreef hy haer na de tra- liën tuc, om uytgang te foecken., daer(e fich wel haeft weder uyc maeckten: maar een van den hoop , vindende fich benart door het flaen yan Don Quichot,vloog hem in het geficht,en tekende liem wacker aen de neus en wangen, blijvende daer aen hangen als een klis; waar door Don Quichot foo Iuydt begoft te roepen, als de keel verdragen koft: her weick den Hertog en de Hertogin hoo rende, en oordeelende wat 'ervan zijn mocht.liepen ze met al hunne magt na de kamer toe ·, en openende de felve met hun (leu- : te!, vonden fe denarmen Ridder metalle gewelt arbeydenom de kat van fijn trony ai te krijgen. Men bracht tcrilont licht binnen; en den Hertog, fiende deien ongelijcken ftrijdt, wilde toeloo- pen, en den Ridder helpen .· maer Don Quichot riep, men fou hem alleen laten, hy wilde een tegen een den ftrijdt volvoeren jnetdeien Duyvel, metdefenToovenaer, of Hex wát fe was; en hy fou haer wel haeft doqn weten, dat hy Don Quichot de la Mancha was.Maer de kat even wei had 'er den hoy van.en krabde en lolde als een halven duyvel: doch den Hertog maekte fe los te krijgen, en imeec fe te venfteren uyt. Don Quichot okefaUooovetwinnaer, doch jarnraeriijek aen fijn nens en fijn wangen
|
||||
272 "Tweede Üeel van
tangen geteykent,evcnwelvol fpijts,dat men hemdenftrïjd niefc
alleen had laten volvoeren. Terftondt deed den Hertog oly van rofen, en andere falven, brengen; en Álúfidora met haer fnee- witte handen leyd hem het eerfte verbandt over de wonden van fijn geheele aengeficht, zeggende Onder het verbinden ftillekens tegen hem: Al dit quaet komt u over, ö verfteende Ridder als ghy zijt, door de fondefi van uw hardneckige geftrengheyt; en ick hoop,dat Sanche fijn penitency vergeten ial,op dat Dulcinea noy ε ■van haer betoovering mag verloíl worden, noch ghy u oyt mee haer verfamelt bevint, ten minden ioo lang als ick leef, die u fo Vyeiig bemin. Opaldefe woorden gaf Don Quiehot anders geen antwoort ¿als met een diepefuchtj en daer mede begaf hyfich itt fijn bed, bedanckende den Hertog en Hertogin voor de iorge, die ie voor hem gedragen hadden: niet dat hy eenige vrees voor dit getpuys hadgehadt, maeromdat hy ten minltcn haer goede genegentheyt had geilen om hemby teftaen: Den Hertog en Hertogin lieten hem tot fijn ruft, en gingen heen; moeyelijck zijnde, dat het fo qualijck uy tgevallen was, alio hem dit werk voor geheele vijf dagen in fijn kamer enbed bande,daer hem nog een andere avontuur gebeurde,vermaeckelijcker als de vqorgacn- de: maer den Hiftoryfchrijver wilfc nu noch nietverteUen,voo¿ dat hy noch eerft een weynig van Sanche gefproken fal hebben. Het XLVII. Hooft-ftuck.
Verhandelende hoefith Sanche vervolgens in fijn Gouvernement gt« aragen heeft. DEhiftory vertelt, dat Sanche ván den Rechterftoel tot een
leer koftelijck Paleys gebracht wiert, daer ineen groóte Sael een tafel koftelijck en hcerli jck gedeckt ftondt. Soo haeft als Sanche binnen quam, begoften de trommelen en fchalmeyente fpelen} en terftondt quamen der vier Pagies te voorfchijii, om hem handtwater te geven, 't welck Sanche met een voorname ftemmigheytontfing. Het geipel hieldteyndelijckop ,eh Sanche begeeft fich ter tafel, aen het hooge eynde, daer maer eenen ftoel ftondt, fonder anderen meer. Aen fijn zijde voegde fich een Per- foon.ftaendc, dien men daer na bekende een Doftor in de Medi- tijnen te zijn,met een ftocksken van walvifch-been in fijn handt, Daer op lichte men een feer fijn en wit taljbllaecken op, daer de vrugten,en andere fchotelen met gerechten,mede bedekt waren, ¿en ánder > die een Scholier geleekjfprack. de fegening uy t ¿en eert |
|||
Όοη QuiCHOT déla Mancha. 273
^agiebondt Sanche een fchoon Servet onder de kin. Terftondc
Icorot'ereen ander, dat den Hofmeeiter was, met eenfehote? Vol fruyten voor den dag: niaer naauwelijks had Sanche daer e en mondt vol van gegeten, of die met fijn ítockjeraekendedeíchoi tel, wierdt de fel ve mereen vaerdigheytterftont weg geiiomen. Den Hofmeefter bracht ftraks weer een andere voor: maer eer Sanche fijn handt uytftack, had ie den ander met fíjn ftockje al aengeraeckt} en daer op was het* weg daer mêe. Sanche , die lïende, wift niet wat te dencken; en, kykende rontom , vraegde eyndelijk, of het gekfeheren was,en of fe een Tantalus meenden van hem te maeken ? Daer den ander met fijn ilokje op antwoord- de : Den Heer Gouverneur moet niet anders eeten, als de manier, in al de andere Eylanden is, daer Gouverneurs zijn: want, Heer, ik ben een Doctor in de Medicynen, treckende mijn onderhoudt van dit Eylandt, alleen om te letten op de gefontheydt van de Gouveraeurs, veel meer als op mijncygen; en daer werk ick dag en nacht op, onderfpeckende den aert en natuur van dett Gouverneur, om hem te beter te konnen geneien, indien hy quam kranck te worden: en het voornaemfte van mijn werk is , op te paffen wanneer hy eet, en te verhoeden dat hy ongeíonde koft nuttigt; en daerom belafte ick die ichotel met fruyten weg te dragen , om dat ie geweldig vochtig zijn, gelijck oock die andere ichotel, om dat fe geweldig verhittende was, en veele kruyden daer in waren die den dorft verwecken, en daer over het Humidum Radicale, in het welck het leven beftaet, vertee- ten. Evenwel die ichotel met de gebrade patryfen , diedaer gin- der ftaet, en niet qualijck toegemaeckt is, zey Sanche, fal mijn» hoop ick ',ζ immers geen cjuaet doen. By leven , zey den Doctor, moetden Heer Gouverneur daer niet van eeten. En waerom dat ? vraegde Sanche. Om dat onfen HippocratesjNoort- fter van deMedicynen,antwoorde den Doctor,iu een ieekere fijn» Aphoriime heeft geCegtiOtmisfituratfO mala, perdtcis autem ppffi- wa: alleverfadingisquaet, maer die van patnjièn alderquaetih Indien dat io is , loo laet den Heer dau toefien, hervatte Sanche, wat fpijs 'er op de tafel is, die my het minfte hinder fal doen; en bet my daer d*n van eeten ionder belet: want by het leven van den Herttog, ik heb fuiken honger / dat ick meen te (machten» en lou het io langer toêgaen, foumenmy eer om hals helpen.» als dat men mijn herleven iou verlengen.UwGenade heeft gelijk» zey den Doctor, en alfb ben ick van gevoelen, dat uW Geuade *ieteneetvandie geftoofde coiiijncn die daer ftaen: het is te ,'.ιΦ flymë-
|
||||
2>74 Tweede Veel van -,
flymerig, 't waer beter gebraden. Diefchotel, diedjaergtnclef
ftaet, Cey Sanche i dunckt mijn dat een goeye olypodrigo in is ; en daer heb jé verfcheyde dingen in: licht dat 'er wat onder is, dat mijn gefont Tal weien. Abfit,het zy verre5 autwoorde den Doctor, dat men den Gouverueur van een olypodrigo fou laten eeten: dat is koft voor Monnicken en Kanonicken, of Redoren van de Col- legien,ofvoor de I5oerebruyloften,maer voor geen Gouverneurs, by loo niet. De reden daer van is, dat de fimpele Medicijnen door- gaens fuy verder zijn > als de Compofita: want in de Simplicia kan men niet dolen; maer in de Compofita wel,wanneer men de qua- litey t en quantitey c van de Ingrediënten niet wel waer en neemt: maer het geen my dunckt dat den Heer Gouverneur wel fou mo- gen eeten, om fijn gefontheyt te bewaren, is een ftukje droog ge- hard broodt, of een fneetje rookvleefeh in de pan gerooft ibudet vet; 't welcklicht en wel te verteeren valt, en geen gal en maeckt. Sanche, dithoorende, rechte fich een weynigover-eyndin fijn ftoel, en, leggende bey fijn handen op de leuning,íagden Doctor een goede wijl fterek aan, vragende hem eyndelijck fijn naam af, en waar hy ter fchool gegaan had ? Myn naam, Heer Gouver- neur,antwoorde den ander,is Doctor Pedro Rezio de Aguero,ge- boortig van Tirteafuera, een plaats gelegen tuíTchen Caraquél en Almodobar del Campo, aen de rechter hand; en ik ben gepromo- yeert tot Ofuna. Wel dan, Doctor Pedro Rezio de Agüero, ge- boortig van Tirteafuera ,*een plaats gelegen aan de rechter hand, tuíTchen Almodabar en Caraquel, gepromoveert tot Ofuna, pakt üterftont hier van daan; oí ickfweeru by mynampt, icfcimyc ualdefe fchotels na de kop , alwas'etgeen Doctor meer in hec heeleEyland, ten minden zulkenefelskop alsgyzyt; want de geleerden en wyzenzouik op myn handen dragen: en daarom Zeg ik noch eens, Pedro Rezio, maakt uvan hier, of tot over- vloed krygje deze ftoel noch daar toe op jou backes; en my dunkt, dat ik Godt daar een dienft mee zal doen , ftraffendezulk een botmuyl als gy zy t: geeft me te eeten, of met, bruft met het Governementheen; wantvau zulken hongerigen ampt zou ik den bras hebben, Den Doctor ontroerde fich ten alderhoogften» ziende den Heer Gouverneur zoo geweldig ontftelt, en zou een Tirteafuera, of een her uyt geck gemaakt hebben, 't en waar men op het zelve oógenblik een pofthooren had gehoort; enden Hofmeefter zich daar op in het venfter begevende, keerde weder- om ,met deze woorden: Daar komt een Poft van My η Heer den' Hertog, daar moet yets by fonders te doen zyn. Qndertuflchen v quam |
||||
ñon Q^uicHOT cíela Μ ancha." ;íff.
íjüamdenPoftiHon binnen, heelbefweet, en, krijgende eerí packeruytfijn íack, ftelde her felvein handen van den Gouver4 iieur, en Sanche weder in handen van den Hof meefter, béhften- de hém hét te leien. Het opfchriftluyde aldus; Λ en Don Sancho Pa?ifi, Gouverneur man het Eylant Barataría, in eygen handett; Sanche het fel ve höorende, vraegde: Wie is hier mijn Secretaris! en een van de tegen woord igén te voorichijn komende, antwoor- de; Ik, Mijn Heer,want ik kan lefen en fchxyyen, en ben een Bii- cayer. Met dat by voegfel, zey Sanche, foudt gy wel Secre- taris konnen zijn al wás net van den Key fer felf: opent my deferí brief, en iiet wat'er in ftaet. Dit deed den nieuw geboren Se- cretaris, en, hebbende den inhoudt gelefen , fey , dat het een iaek van geheym.was. Sanche daer op beJafte een yeder te verrrecken» behalven den Hofmeefter en Djsmeefrer, zijnde den Doctor nies- de met de reft: heen gegaenjeitf alsdoen begoft den Secretaris te Ie* fen : ■>■■■■ - ■ . '', y ■■..-.
lot on¡e kennis is gekomen i Heer Don Sanche Pattpa, datfeeckere
my anden van my-> en van dit Ey landt y een geweldigen inval van mee* nmge zijn te doeny en dat opfeeckeren nacht,[onder dat ick weet wan- neer j en daer om ffaet het u toe·, te waecktn^ en op te paffen , opdatfiu ntet op het onvoorfienfle overvallen i Ik heb oock mosrfieker ver(laen% hi e dat vier perfoonen bedeckt binnen de Stadt gekomen ζψι,ναη mee~ tiing u het leven te benemen, dewijl ¡e uw groot merflant mreefev, fiei met hondertoogentoe , enmercktwelwiekomtuaentejpreecken.Q<k mermaen ick », te fien wat gy eet, noch al aen te roeren dat men u moor [et. ík ¡al varctersfirge dragen u tydelijck by pandt te doen,indien gy benaeuwt wort ;en voor de reft doet,gelijck men van uw kennis mer* wacht. XJytonfe Vlaets defen fefitenden man Qogflmaent, ten mier vut'en''s morgens. Uw vriendt.den Hertog. Sanche wierdt door defe tijding als buiten fich felf, gelijk oofc
al de tegenwoordigen fich toonden te zijn.Eyndelijk fich keeren- de na den Hofmeefter,ieyde hy: Het geen, dat men voor eerfl: eri alle wereken behoort te doen, is den Doctor Rezio by de kop te vatten,en in een gat te imijten; want fo my yemand foekt om den hals te brengen , fo doet hy her,en dat noch wel door énckel honJ ger. En aen de ander zijde, antwoorde den Dismeefter, ibu ik van gevoelen zijn, dat uw Genade niet en proefde van al dat hiec op de tafel ftaetjwant het komt al te mael van een Munnik:en ge- Jijkmenfegt, achter het kruysfchuytdenDuyvel. Ik heb'erniec legetj'iiei Sanche,en dat men my dan voor dees tijt een ftuk brootsr ','■■■■ (0 gecft?'
|
||||||
/ /
|
||||||
Ώ.η6 ■ Tweede Deel van
geefc,met een pont drieof vier razijnen,of ib;want daer kan geen
venyn op hecbren:cn ionder ceten hou ik het dcfen dag niet over. Ook,indien wy kloek en bereyt fulleniïjn , omdenitryd tewe- derftaen , moeten wy met geen ledige darmen weien. En gy , Secretaris, antwoort Mijn Heer dei Hertog, enfegthem, dat men fíjn bevel nakomen ia! /onder fout; en kuft van mijnent we- gen Mevrouw de Hertogin de handen ; en bidt haer, dat fe toch niet vergeet mijn brici met het packje aen mijn vrouw te feilden, 't welckmyfeeraengenaemialzijn ·, en dat ickforge dragen fal luer te fchnjven , foohaeffcalsickkan ; en onder wege moogc gyder oock eenbafe los manos aen Mijn Heer Don Qiuchot tui- fchen ín voegen , op dat hy fiet, dat ick hem noch niet vergeten Beb: voordereft, kondt gy , als een goetBifcayer Secretaris , daer by voegen wat gy wilt. Ondertuilen, dat men dat fervet opligt,en my wat te eeten gceftjen dan laet al de fpioenen,moor- denaers, entoovenaers komen die'er zijn. Midlerwylkomt'er een Pagie, feggende, dat'er een pleyter van een huysman was, die fijn Genade verfochr te fpreeken, en dat van faeken vangroo- ten gewichten. Het is een vreemd ding, antwoorde Sanche, dat dit volk niet en fiet, dat het tegenoordig geen tijd is om te pley- ttn : ofmeencnfy, dat wy Gouverneurs, en Rechters, van geen vleeichen bloedt zijn, gelijck als fy ; en dat wy meê eeren moeten, foo wy leven willen ? Ick fweer, en ick i weer noch eens, ioomijn Governement duurt, dat my dunkt dat niet lang duren fal, dat ik op al die pley ters, en andere quanten , beter order zal ftelleu.En voor dees njt,feg tegen hem,dat hy binne komt; maar letter wel op, dat het niet een van de moordenaers en is. Neen, Heer, antwoordede Pagie , hei fchijnt een heel vrome ziel te we íen. Daer is geen'vrees,zey den Hofmeefter,foo lang als wy hier altemaèlbyderhantzijn. Sou het niet konnen gevonden wor- dep, vervolgde Sanche, terwijl den Doftor Pedro Rezio hier ri'iëten is, dat ik een ftuk, dat wat voedtfaem was, in de mondt ffcack1, al Was het maer droog broodt ? t'Avont, hervatte den Dismeefter, magmendefchavanhetmiddagmael wel verha- len. Ick hoop ja, antwoorde Sanche. OndertuiTchenkomt den huysman in , dat een hups man was, en een vrome ziel, gelijck men van een muícjuetíchoot af gemackelijk fíen koft. Het eerde woordt was: Wie is hier den Heer Gouverneur? Wie fou het an- áerszijn , antwoorde de Secretaris , als die daer in den ftoelfít? Soo verneder ick my dan in fíjn tegenwpordigheydt, hervatte Égen aader, en» vallende daer mede op fijn.kn.ien, wilde Sanche de ban-
|
||||
Όοη Qjj ICHOT de la Mancha. 277
tanden kuiten: maer Sanche begeerde her niet, en beval hem
op te ftaen , en te feggen dat hy te feggen had. Ick > Mijn Heer, vervolgde den ander , ben een huysman, geboren van Miguel Turra, een plaets tweermijlen van Ciudad Real. Hier hebben Wy een tweede Tirreafuera, fey Sanche: gaet maer voort', landts- man, ick ken Miguel Turra wel, en heus niet ver van mijnent. De faeek is dan Γ00 , vervolgde den huysman, dar ik door Godts genade getrouw t ben, in vrede en vreugde, in iracie Eccleiïe. Ick heb twee ionen, die ter fchole leggen: de jopgflfe ftudeert om een Baccalaureus 5 en de oudtfte, om een Licentiaet te worden, lek ben een weduwenaer, want mijn huysvröuw is geftorven * of, om beter te feggen , een onervaren Doctor heeft haer om hals gebrocht; want hy gaf haer een purgatie in, terwijl fe fwaer was : en foo het had mogen wefen , dat het kindt, zijnde een jongetje, ter werelc had mogen komen, hy fou niet een hair minder geweeil hebben als fijn broertjes. In voegen dan , zey Sanche, dat, indien uw vrouw niet geftorven was , of, om beter te feggen, foo men fe niet omgebrocht en had, gy nu geen ; weduwenaer foudt zijn > Neen, Heer, in geenderhande ma- nieren , antwoorde den huysman. Wy zijn al in een ichuyc , vervolgde Sanche : maer gaet al voort met uw reden; want hec is meer tijdt om wat te ruften., als lang te praetcn. Ick wil dan feggen, hervatte den huysman , dat defe mijnen foon , die Bac- calaureus wefen fou, verheft wiert, in onfe eygen plaets, op een dochter, genoemt Clara Perlerina , dochtervan Andries Perlerino, een ieer rijeken huysman j en delen naem van Perle- xino en komt haer niet van huyden of van gifteren, maer van ouwe herkomft af: enomdewaerheytte feggen, defe jonge dochter drae^t den naem te recht, want het is een vrouwmenich als een peereU of als een bloem op het velt,als men fe van de rech- ter zy liet, maer niet van de flincker zy, alfooie daer een oog in de kinder pokjes verloren heeft: ook heeft fe daer veele en ge- weldige groóte pokdalen jdoch de genen,die haer beminnen,feg- gen, dat hec geen pokdalen zijn,maer graven, daer fe haer min- mers in begraeft.Sy is foo puntig, dat, om haer mont niet befnot te maecken, iy de neus heel omgekrult draegt, gelijek of fe van den mont weg liep* En evenwei, boven dat, heeft ie gracièn boven gracien ; want fy heeft een groóte mont: en 't en waer dat 'er een tien of- twaelf tanden aen oiubraeken, iy fou daer in mo- gen pareren met de beften, Yan de lippen valt niet te feggen: vraat de natuur heeit haer daer foo overvloedig mee begaefc, dat (fz) n«
... . · ■ -Λ <' · · '-
|
||||
i"/% Tweede Deel van
het nog wel lippen blijven ioudèn,al fneed me'r een goeden huts-
pot afimaer om dat ie heel raer van coleur zijn,zijn ie te wonder- lijckjwant fy hebben geheel de verwe van den koftelijcken fteen Jafpis , hali groen, half blaeu w. ■ Vergeeft het my, Heer Gou- verneur , dat ick u de fchoonheyt van defe dochter foo nauw be - fchrijf; want ik bemin ie,om dat ie mijn ichoon-dochter ial we- ien. Schildert en beichrijit foo veel als gy wilt, antwoorde San- che , loo ik flechts wat gegeten had, ick ibu geen beter vermaek hebben , als inxtwconterfeyten. Ik ben altoos tendiente van den Heer Gouverneur, zey den ander, en foo wy het tegenwoor- dig niet en zijn , ick hoop , de tijde ial komen , datwyhetful- ]en worden: en foo ieg ick u , Heer , indien ick u haer aerdig- heyt, en de kloeckheydt van haer lichaem, koftbefchrijven, het fou een faeck van verwondering zijn ; maer het ís onmooglijck, dewijl ie heel krom en gebochelt is, ja bykans met de knien aeu demont: waeruyt men evenwel iou konnen afmeten, foo fefích koil uyr malkander recken, dat fe met het hooit aen de folder iou raecken. En (y iou nu alreedts de handt des houweüjks aen .mijnen Baccalaureus gegeven hebben ; maer och arm! fy kan ie niet uytftrecken, dewijl ie heel lam en verdort is:en evenwel kan men aen de groóte nagelen wel fíen , dat fe wel gemaeckt is ge- weeft. Dat is al te mael wel, zey Sanche, en houdt fe daer mee voor genoegfaem uytgebeeldt, van hoofde tot de voeten: en wat is't dat gy nu vorder wilt ? komt nu tot de faeck , ionder meer omwegen, offtraten, of ftegentegebruyeken. Soofouikdan ■wel wenfehen, antwoorde den ander , dat uw Genade my gelief- de een voorfchrifje te geven aen mijn fwager,verfofkende,dat hy het iel ve houwelijck gelieft toe te ftaen , te meer , alfop wy mal- kander in middelen met ongelijck en zijn , noch ook in de gaven van de natuur: want om de waerheyt te bekennen, Heer Gouver- neur, mijn foon is half, jawel heel beieren, in voegen dat'er gee- nen dag en komt, of hy wordt drie of vier mael van de quadc geeilen aengetafi: *, is ook al eens in het vyer gevallen ; en zederc is hem het aengeficht foo verbrandt als een oudt parckement:ook loopen fíjn oogen gedurig: evenwel is het een engel van een meních-en ioo hy fomwijlen iulke parten niet en had,dat hy fich felfmet vuyfteri flaet, het fou een Heylig in der daedt wefen.Be- geer je oock yets anders , goede vrindt ? vraegde Sunche. Ik iou noch wel Wat andéis begeeren,antwoorde den ander, maer ick eu durf het niet feggen: evenwel ick mag geen drommel in mijn buyck laten wallen: het moet'er toch uyr, en het felder toch uytí |
||||
Όοη Quichot déla M ancha. 2J$
het is dan (ik durf't niet (eggen) het is, dat my wel (ou believen,
dat jouwer Genade my een drie hondert, of een íes honden duca- ten deed toetelleu > om aan mijn Baccalaureus ten houwelijcfc tejgeven, ick wil ieggen, om haer huyshouwen te beginnen: want fe iullen togeyndelijckop haer felf gaen wonen>fonder mee vader of moeder gequelt te worden. Bedenkr u,her vatte Sanche, of ghy ook noch yets andersbegeert, en fchreumt het niet te ièggen. Neen ick, Heer, antwoorde den ander. Naeuwelijcks had hy dc- fe woorden uyt, of Sanche begeert iich over-eynd , en , vattende den ftoel, begofl; te normen: Ick (weer u by dit en dat, ghy onbe- fchoften kinckel als ghy zijt, ioo ghy u niet van hier en packf, dat ik u met deie (loeide kopaen (tucken ... .fal,ftuckeboefs,eri ichildervan den Duyvelals ghy zijt: komt ghy hier een fes hon- dert ducaten van mijn èy fichen, daer ick helder noch penningen heb! en of ick ie had. waerom doch fou ick feu geven, ghyiot, ghy nar alsghy zijt ? wat heb ick met Michuel Turra , of met al het gedacht van de Perlerinen te doen? Gaet heen, feg ick u noch eens, of, by het leven van den Hertog , ick (al toonen wat een ichavuy t en een fpotter dat ghy bent, die hier van den Duy vel fel ver zijt gefonden, om my tetemteren. Het is hier noch geep anderhal ven dag , dat ick Gouverneur ben geweeft; en men komt hier alreedts fpreécken van een fes hondert ducaten, gelijck of (e my op de rug wielien. De Dismeefter gaf den boer een teecken > dat hy weg fou gaen , die daer óp henen ging, foo beichaemt als een cfeldie fijn kar omgeworpen heeft. Maer laet ons Sanche nocli eenweymg in fijn gramfchaplaten, en keeren weder na Don Quichot ,dien wy gelaten hebben het heele aenfichc met doecken omwonden, ter oorfaeck van het laetfte kattegevecht, daer hy in geen acht dagen van genefen was , gedurende welcken tijdt hern gebeurde het geen Cide Hamet belooft te verhalen, met alle be- hoorlijcke omftandigheden en ftirredomftamien, gelijck fijn ge- woonte is. v > / Het X L VIII. Hoófc-ftuck.
Fan hit geen Όοη Quichot gebeurde met Donna Rodrigues , bmeffèns
andere itngen, een eeuwige gedachtenis waerdig. T"\ On Quichot was boven maten verdrietig en fwaermoe-
•*-^ dig, Tiende fijn aengeficht in fulcker voegen geteeckene» niet door de handt Godts, maer door de kauwen van eenver- vlóeclste kat: ellenden, die onfeheydehjek aeö de doleoda Ridder- (f3) ichap
|
||||
2,8ο ,1 Tweede Deel van
fchap vaít zijn, Sesgeheele dagen was hy (onder voor den dag te
komen; en zijnde op ieeckcren nacht in fijn bedde, ftnider te kon- jien flapen , denckende op fijn ongeval, en het vervolg van Altifi- dora.hoorde hy,dat men fijn kamer meteen fleutel quam openen, en beelde íich voorts in , dat de verliefde Jonckvrouw quam om hem fijn eerbaerheyt te benemen ren alfo fijn;trouw te doen bree- ken,die hy aan fijn Dulcinea fchuldig vvas.Eu daerom feyde hy by íich felf, doch evenwel foodanig, dat men het genoegfaem koft hooreir.De aldermeefte fchoonheyt van de werelt fal my niet vermogen te bewegen, om te laten het aenbidden van haer, die ik geiheden en gedrukt hebin het midden van mijn hart., en het alderverborgenite van mijn ingewant; al hoe wel gy, mijn Go·» din, nu ineen leelicke Boerin , dan in een vergulde Ñymphe van den Taag, verandert zijt, wevende uw gulde gewelffelen,en nu gehouden door Merlin,dan door Monte Sinos: maer hoe en waer gyzijt, gyfult de mijne zijn , enblijven. Heteyndigen vandefe redenen , en het openen van de deur was maer eenen oogenblick: waer over fich Don Quichot terftont over eynd begaf, flaende een nachtreek om , meteen rode muts op het hooft, enhetaen- ficht heel met doecken bewonden, fonder fijn knevels te ver- geten , doch elck met een byfondcre inficht, het aenficht ter oorfaeek van fijn wonden,en de knevels op dat fe uyt haer polluur niet fouden geiaecken ; en in defe geilaltenis vertoonde hyhee geckelijckfleipoock,datmenbedencken mag. Hy floeg fijn oo- genterflondtnadedeur, endaerhy de ellendige Altifidota ver- wagte,fag hy in fíjn kamer komen een eerwaerdige oude Matro- ne,met witte doecken op haer hooft,en die foo groot en lang, dat fe haer by na geheel bedeckten. In de flincker hand had ie een hal- ve brandende kaers.daer fe haer rechter handt achter hieldt.op dat iiaer het licht niet in de oogen fou fchemeren.die fe met een flaep- flepbynabedeckte: haer tredt was flil, fedig , en befadigt. Dit fag Don Quichot vafl aen,en,befiende haer aenkomft en geftalte- nis, viel rerftonr in de inbeeldjng »dat de eene of de andere Tove- naetfter hem in die gedaente quam befoecken,om hem wéér defe ofgeeuequadeparttefpelen: weshalven hyfichdaer over inat- derhaeftmetduyfentkruyeen en fegeningen begofl te wapenen. Oiiderruflchen komt dit beelt al nader, en, zy nde halfwegen de kamer , fiet daer Don Quichot met bey de handen hafpeleu en kruyeen maekeir.maer fo hy door haar aenfien verbaeft was,fy ge- ráektedoor het wefèn van Don Quichotby na buyten haer iel ven j jrivoegcn fy overluyc ujtbcjrft: Q lieven Heer \ wat fien ik daer! |
||||
Dow Quichot de la M ancha: 281
latende met eenen de kaers uy t de hand vallen; en fiende fich ion- der licht, keerde ie weder na de deur toe, om fich weg te mae- ken ί maer (hompelende over haer eygen klecderen, viel ie plots voor over op de vloer. Don Quichot ondertufíchen prevelde vath ík befweer u, gy fpook, of wat gy oock zy t, dat gy my fegr, wie gybent, en waerom gy hier gekomen zijt? Zijtgy een getor- menteerde ziel,fegt het my :ik ial a! les voor u doen,dat een Chri- ften betaemt; want daerom heb ik de order der Ridderfchap aen- geoornen , die fich ook feli tot de zielen in het vage vyer toe uy t- ftrekr.De arme Jonkvrouw,hoorende hoe haer Don Quichot be- fwoer,endaer uyt wel veritaende, dat hy verichriktwas>iey dacr over meteen verbaelde ftem:Heer Don Quichot (fogy dien man zijt) ick ben geenfpookfel, noch geeft uyt her vageyyer , gelijk gydenckt, maer wel Donna Rodrigues, Sraet-jonkvrouw van Mevrouw de Hertogin, die hier by u kom om een faek, daer uw Genade my^een in helpen kan. Komt gy by gevalle, Mevrouw Donna Rodrigues , wegens eenige oneerbaerheyt, hervatte Don Quichot, lbo moet gy weten , dat uw hoop te vergeefs is , terooriaek van de fchoouheyt van mijn Dulcinea van Tobofo : daerom laet alle liefde en minneneen zijde itaen : gaetomuw kaers weder te ontfteken: en ak gy weer komt,fal ik u,behal ven ' het ander, in alle eerbaerheyt in alles te wil fijn. Och, antwoorde deonfchuldigeJonkvrouw, ik kom daerom niet: gykentmy qualijk.Heer Don Quichot,al hoe wel ik nog fo oud niet en ben ; wantGodtlof, ick ben noch volvleyffiggenoeg: ick heb oock noch al mijn tanden en kiefen , behalven eenige weynigen , die ik door de finckingen verloren heb: maer wacht een we'ynig, Heet Don Quichot, ik fal mijn kaersje eens gaeti oníleken, en komen foo ftraks wederom, om u mijn iaeken te kennen te geven, gelijk alseendiedebyirander van alle bedroefden van de werelt is ·■, en Tonder verder antwoort te verwachten , begeeft ie fich weder de kamer uyt,blijvende Don Quichot ftillekens te leggen wagten na baerwederkomft, met duyienc verfcheyde gedachten omtrent clefe nieuwe avontuer; oordeclende , dat het qualijk van hem ge- dachten noch qualijker van hem gedaen was,figtelven ingevaet te ftellen van de beloofde trouw aen fijn beminde vrouw te bree- ken.En (feydehyby fich felven)wie weer,of den Duyvel,dieloos • enbedriegelijkis, my nu niet foekt door een flechte Juffrouw te verleyden, die het felve door geen Keyierinnen, Koninginnen > Hertoginnen, noch Gravinnen, heefr konnendoen: want ik heb wel dickmael hooien ieggen. dat hy paerdeftront voorgoudt (r4) geeft*
|
||||
a%2 Tweede Deel van
geeft: enwieweet, ofdeieeenfaemheytendefevryigheytmijri f
luften niet fouden mogen opwecken, die anderfins nog ■flapen,en maken dat ik ten eynde van mijn dagen kom te vallen , daer ik «oy t geftruykelfrfoeb: en in diergelijke gelegenthey t is het beter te vlieden, als den vyand te verwachten. Maer ik moet ook nier wel by min finnen zijn , dewijl ik fulke (otternyen van my geef: want hoe is het mqogelijk, dat een vrouw, die aireets de caproen ¡draagt, en tot iulke jaren gekomen is, eenige gedachten van wel- Jüftofdartelheyt fou konnen verwecken in de aldervleeichelijk- fte borft van de wereltïls 'er wel een vrouw in de werelt,die goet yleefch heeft? Is'er wel een indegantiche rerum natura, díe niet rooeyelijk, twiftig, en boosáerdig is ? Weg met al dit vrou- welijckgeilacht, onnut voor eenige menfchelijkctuchten. En met deie woorden begaf hy fich van her bed, met voornemen om dedeurtefluyten, en Mevrouw Rodrigues daer buy ten te hou- den : maer terwijl hy daer mede befig was, quam.Dopna Rodri- gues valt aen , met een witte waskaers; en fiende Don Quichot weder foo dicht by haar , met de fel vetoeftel, geüjkwy hem te voren beichreven hebben,begoft fè op nieuw te fidderen en te be- ven, en, gaendeomtrent twee treden te rugge, feyde tegen hem : Zijn wy hier al feeker genoeg, Heer Ridder ? want om recht te leggen, ick houd het voor het befte teecken niet, noch voor een eerlijk voornemen, dat uw Genade uyt fijn bed is opgeftaen. Her ièlve,MevrouW,antwoprde Don Quichot,fou ik wel mogen vra- gen ; en alioo verfoeck ik ook verfeekerthey t om niet verkracht te fijn, Aan wien, of van wien, verióekt gy iulks ? vraegde Don- na Rodrigues. Aen Uj en van u, antwoqrde Don Quichot, want ik ben van geen hout of fteen, noch gy van koper of metael 5 er» het is tegenwoordig foo goet als middernacht 5 en wy fijn hier al- leenig in een befloten kamer, gelijk als Eneas met Dido,wanneer hy de minne van de Carthaegfche Kouingin blufte: doch geeft my alleen de ha^id» én dat is, Mevrouw, voor my genoeg, alfoo jk anders geen verfeekering van nooden heb als mijn eygen ont- houding, en deeerwaardigheyt van die Caproen; en met deiê woorden kufte hy fijn rechter hanr,eneyichte die van Donna Rq- drigues , die hem de ielve gaf met alle qmftandigheden. Alhier maekt Cide Hameteenparentefis, en fweert by Ma-
hornet, dat hy garen een van fijn ooren fou willen geven,om defc twee foby malkander te fíen. Don Quichot eyndelijk begaf fich weder te bedde, eri Donna Rodrigues fettefich in een ftoel voor het bed neêr,hoewel een goet ituk weegs daar afzonder haat dog- ken; . j |
||||
Όηη Qjlttchöt déla Mancha. 283
ken en palullen af te doen. Don Quichot haalde íích ook t'eene- maal onder de deekensjlatende maar alleen het aangelicht bloot} en zijnde alfoo een yeder op fijn ruft, was Don Qujchot de eerfte die de ftilheytbrack, feggende: Als nu mag Mevrouw , indien 't haar gelieft, haar geheele boefem in mijn fchoot ontlaften, en alles te kennen geven wat haar op het harden in haar bedroeft in- gewant verborgen legt, en ick ial alles met kuyfcheoorenaan- hooren, en haar byftaan met Chriftèlijke werken. Daar ben ick wel van veifeckert, antwoorde de Jonkvrouw, gelijk menook Tan uw edele en behaeglijcke tegenwoordighey t niet anders ver- wachten kan, alseen ïooChriilelijck beicheyt. Het is dan ai- iöo, Heer Don Quichot, dat, al hoe wel uw Genade my fiet in defen ftoel fitten, en als in het midden van het Rijk van Arragon, en in deíe ílechte gedaante, Í00 is het evenwel,dat ik V3n geboor- ten van de Afturias van Oviedo ben , en van een geilacht hetwelk met de alderbeften van hetielve landtfchap fou durven kanten : maar mjjn ongeval, en deachteloosheyt van mijn ouders, die arm wierden voor den tijt, fonder te weten hoe of wat, dreven my na het Hof tot Madrid, alwaar mijn ouders my beitelden om voor Keucken-juiFcr te dienen by een voorname Madame: en ίο wil ick u ookieggen, Heer Ridder, dat ick Í00 gaeuw in mijn dingen was, dat ik in wallen en fchuren mijns gelijk niet en had- Mijn ouders lieten my daar in dienft, en begaven fich weder na hun landt, en korts daar aan na den hemel, (want het waren goe- de en vrome Catholijckeu) en alfoo bleef ick een weeskindt, ge- nootfaakt my met mijn fmert te behelpen. Evenwel ter félvec tijdt, fonder dat ick daer eenige oorfaeck toe gegce ven had, ver- liefde een Schjltknaep van het felvehuysopmy, een peribon nu alreeds op fijn dagen» en in alles een man van een edelen aert, als zijnde een Bergling. Wy koften onfe liefde foo heymelijck niet verhandelen, of fe cjuam tot kennis van Mevrouw, welke, om ved ongevallen te verhoeden, ons in vr,ede te lamen houwc- hjcktein frace Ecclefiej uyt welck houwelijckeen dochter voort- quam, om mijn ongeluck voort op te maecken : niet dat ickjn denarbeytftjerf, alioode geboorte we! ter werekquam , maar om dat korts daar aan mijn man quam te overlijden , alleen van eenfchnek, dewelke, indien de gelegentheyt toeliet fe te- genwoordig vertellen, u de meefte verwondering van de werelt iou maaken; en daar mede begoft dearme Donna Rodrigues bit- terlijk te fch reyen, en re leggen: Vergeeft het my , Heer Don Quichot, hetfchijnt, dat ik mijn lelfgeen meefter en ben i want (i's) Í00
|
||||
2??4- * üiveeae Deel van
foodikwilsalsikdaatomdenk, kan ick my niet onthouden van
tranen. Och grooten Hemel! hoe aardig fette hy Mevrouw agter op een groten fwartén muyl.dién ie hadden (want men gebruyk- te als doen de karoiTen foo gemeenfaam nier, alsmen tegenwoor- dig doetjmaar de Mevrouwen reden gemeenlijk agter de dienaars te paart) en dit heb ik in paíiant noch moeten aanroeren \ op dat men ten minden eenige van fijn bequaamheden mag fien, 't Ge- beurde dan,dát in het inkomen van de ftraat van fint Jago tot Ma- drid , welke wat naauw is, een van de Rechters, met twee deur- waarders voor hem , juyft de ftraat uytquam. Mijn man, hem fiende, wilde weder te rug uytgaan ; maar Mevrouw feyftille- kens tegen hem: Wat begint gy , iot als gy zijc ? waarom ver- volge gyuwweg niet? Den anderen Heer, uyt beleefiheydt, hielt ook fijn paart ftaande. feggende: Vervolgt, Heer, uw weg, want ik ben de geen, die Mevrouw Cafilda (foo was haar naam) verfellen ia!. Evenwel wilde mijn man te rug: maar Mevrouw fulcks fiende, trock een mes uyt, en ftacker mijn man mede in de fchouwers; in voegen hy met Mevrouw met al ter aarden viel. Twee lackeyen Hepen terftont toe om hem te helpen , gelijck oock den Rechter en de deurwaarders; en het heelegeweft daar omtrent geraekte over eynde; maar mijn man begaf fich in een Barbiers huys, om fich te laten verbinden. Defebeleefthcyt van mijn mau wiettover al bekent; in voegen de jongens op de ftraat daar van wiften tefpreeken. Evenwel, Mevrouw, ioo daarom > als ter ooriaek dat mijn man watbyfiende was, gafhemdefak ; *c welck hem fuik een droef heyt veroorfaakte, dat hy der onge- twijfrelt van geftorven is. Ik dan bleef weduwe in armoede, met mijn dochter aan de handt, die iri fchoonheyt aanwies gelijck hetfehuymvandezee. Eyndelijk, alfoo íckdenaamhaddatik wel wat doen kort, rufte Mevrouw de Hertogin (die toen eerft roet den Hertog getrouwt was) niet, voor dat ick mer haar na Arragon trock , gelijck ook mijn dochter. Ondertuflchen den eenen dag gaande, den anderen komende, wiert mijndoch- vtervaft groot ·, en met haer wieflèn al de aardigheden ter werelr. fy ibng als een lijfter, danfte als een exter, koft lefen en fchrij- ven trots de befte fchoolmeefter die der mag gevonden worden. Van haar puntigheyt vak niet meer tefeggen, alsdat hetwa- ,-ter van de rivier niet iuy verder was als fy; en tegenwoordig , ioo • itoijn onthoudt wel is, moet ie feltien jaren , vy f maanden, en drie dagen oudt fijn. Kortelijk , op defe dochter verliefde een rijekea huysman, die daar ia een dorp woont, dat míjn Heec ,:-'v ■■'.'. ·". den |
||||
wmm
|
|||||
Όοη QuicHoT de Ia Mancha.' 285-
den Hertog «oekomt, niet ver van híer gelegen. Eyndeiijck, ick weet niet hoe of wat, fy quámenby malkander, onder belof- ten van haer te trouwen : maer de ichelm bedroog mijn dochter» en wilde fijn beloften niet nakomen: en hoewel den Hertog kennis van de faeck had (alfoo ick het hem menigmael had ge- klaegt) en daer over beval, dat íoodanígen huysman defe mijne dochter fou hebben te trouwen , hadhy der evenwel den draey van: ja ter naeuwer noodt wilde hy mijn dochter hooren, allee- iiig om dat fijn vader rijck is, en hem altoos de beurs vol geldts gaf, daer hy gedurig mede aen der heydentrock. Soois dan de fáeck foodanig, mijn Heer Don Quichot, dat ick wel fou wen- fchen, dat uw Genade geliefde de lalt op fich te nemen, en dat 011- gelijck te flechten, het zy door fachte middelen , of door de wa- penen ; dewijl (gelijckde geheele werelt fegt) uw Genade tot iul- ke dingen geboren is: want voor foo veel mijn dochter aengaet , daer isnieteenvanaldejonckvrouwenvau Mevrouwde Herto- gin , die hantwater by haer heeft: ja CdideCc Altifidora ( die men wel voor de fraeyftc houdt) komt'er in lang nier by te pas; want, ora de waerhey dt te ieggen, het is al geen goudt dat 'er blinckt'i en deiè Altifidoralaet haer al wat meer voorftaen, als wel de daedt meé brengt, behalvendatiê niet feer gefon tenis; wantfy heeft iulk een ftinckenden adem, dat 'er een menfch niet omtrent kan duremenoock Mevrouw de Hertogin.... maer het is beft dar ick fwijg ; want, gelijck men iègt, de vyanden hebben ooren, Wat is toch van Mevrouwde Hertogin? vraeghdc Don Qvii- ehot, Ja wel, hetismyonrriooglijckuyets te verbergen, ant- woorde Don Rodrigues : ey lieven , befiet me toch eens de ichoonheyt van Mevrouw de Hertogin , die twee roode kaeken, en dat witte vel, die tripie gang, endataerdigwefen: maer fort men wel gelooven,dat fe 't felve meeft aan twee fontenellen heeft te danken,die ie aen bey haer beetien heeft, daer ie al haer quade heumeuren door ontlaft , waer van ie, na het feggen der Docto- ren , vol is ? Santa Maria , is het mooglijck, riep Don Quichot, dat Mevrouw de Hertogin fulcke heyraelijcke waterlofingen heeft! fevenMonnickeniouden my dat noyt hebben doen ge- Jooven: maer dewijl Mevrouw Rodrigues het feght, moet het alíoo in der daedt zijn: doch defe ioodanige fontenellen moe- ten geen water, maer wel gefmolten amber van fich geven .· en mderdaedt, dit doet my geloven, dat die dingen groot voor- deel aen degeíontheytdoen. Naeuwelijks had Don Quichot defe redenen geëyndigt,watineer de deur van de kamer met een groóte |
|||||
i%6 Tweede Deel van
ílag wiert open geííagen, in voegen de kaers door de fchrick
Mevrouw Rodrigues uyt de handen viel, en het alles in een nare donckerheyt begraven bleef. Maer terftontwiert de arme Jonk- vrou, door ick weet niet wie , by de keel gevat, en dat foo ftijf, dat haer het roepen en (nappen wel benomen wierdt; terwijl haer- eenander, meteen vaerdigheyt, ibnder een woort te (preken, de rocken van achter opraepte, en met een plat ding ioo geweldig voor het achter-quarcier iloeg,dat het een deernis was om te hoo- ien: en hoewel het Don Quichot in fijn hart 2eer deed,hielt hy fig evenwel ftil,vreefende,ofhet fijo beurt ook mocht worden.En ie- ker, defe vrees was niet heel vergeefs: want (gelijk men op het fcheyden van de marekt de koopluy kent) als Donna Rodrigues, die noch niet klagen dorft, haer beurt uy tgeftaen had, taften defe nachrbeulen Don Quichot ook aen,en, (mijtende dekfel en al van iijn lijf,begoften fo dicht op hem te flaen, of het regende;terwij! zigdenRidder vaft met vuyften verweerde.ten beften dat hy koft, cndatallesmctdemeefte ftilfwijgentheytvandewerelt Dit ge- vecht duurdeomrrent een halfuur;en als doe begaven fich defe ge- vleesde duivels weet te deuren uit. Donna Rodrigues voegde haer kleedcren weer in poftuur , en, beklagende haer ongeluck, be- gaf fich oock ter kamer üy r, fqnder een woort aen Don Quichot: te (eggen, die daer alleen tulichengramfchap en verwondering bleet leggen, daer wy hem laten fullen, in duyient verlangen om. te weten wie defén Toovenaer was,riie hem daer fo gehavent had. Doch men fal het felve te fijner tijc verhandelen,en ondertuiTchen voortgaen met Sanche Panca. HetXLIX. Hooft-ftuk.
Van het geen Sanche Pan$e gebeurde ¡rijdende rontom fijn Ey landt. WY hebbenden grooten Gouverneur Sanche gelaten,t'eene-
mael vol moïsvelijckheyt, ter oorfaeck van den Boer, die hem fijn fchoondochter foo fchoon befchreven had ; defe van den Hofmeefter, en die van den Hertog opgemaeckt, vaft uyt zijn- de om met den goeden Sanche te (potten. Maer hy hadden bras vanhenallen*,endaerom feyde hy tegen den Doftor Rezio, die na ' het leïen van den geheymen brief weder in de Saèl gekomen was: Nufienikklaerlijk, dat de reipective Gouverneurs een ftale kop en kopere harffenen moeten hebben, om te verdragen de mpeye- lijckheytvande Pleyters, die. geen tijdt noch gelegentheyt aea 4 fieoomhuufaeckenYOorte ftellen, en te dringen j en foo déu ellen*
|
|||
Don QuicHOT déla Mancha. 28?
cllendigcn Rechter haar niet en hoort, of om dat hy geen tijt, of
om dat hy wat andeis te doen heeft, (ouwen ie hem wel met hun tanden verfcheuren, en ichenden en blameren al die op het tien- de lidt aan hem vaft bennen. Dat ie noch iöo wijs waren , dat fe de uur van eeten of van flapen verfchoonden, en bedochteii, dat de Rechters mede van vleys en bloedt waren, en gehouwen de natuur haar recht te voldoen ; al hoe wel ik 'er niet veel iu gedaan heb, danck heb den HeerDo£torPedroReziodeTirreaiuera ,. die my garen van honger iou doen fterven,en leggen,dat iulk een doodt het leven is , 't geen hem en al fijn botte confraters gebeu- ren moet. Al die Sancho Pan^a kenden, waren verwondert over fíjn goede ftijl van Ipreeken, en Wilten daar anders geen reden van tegeven, als dat de amprenhet verftanr of verheffen, of ver - ilompen. Eyndeiijk, den Do¿tor Pedro Rezio de Tirteafuera beloofde hem dienavont teeeten te geven,in fpijt van al deApho- í ïfmen die 'er in de werelt fíjn. Hier mede hielt fich den Gouver- neur vergenoegt, verwagrende den avont met het meefte verlan- gen van de werelt ¿ en hoewel hem docht, dat de tijt ftii ftonc, f]uam eyndeiijk degewenfehte uur aan, wanneer men hem een geregt van koe-pens met ajuyn,en een ichapen hutspot voorfettc, die al vry wat op iïjn dagen was , en hem echcer beter fmaakre » dan of hyaldedelicatellen van de werelt had gehad. Gedurende hetavondtmaa! íey Sanche, keerendefich naden Doctor: lek Wenfchtewel, dat men my van nu voortaan geen meer met die leckeniyen en vexeerde, maar dat men mijn een goeyen ham, of een ftuk van een doyen os, of Í00 yets voorfette: want dat is koit voor mijn maag 5 en het ander íbu mijn den appetijt bederven: en om het fèlve te bequamertedoen, hoeft my den Dismeefter maar fotntijts een goeden olypodrigo voor te fetten j want dat woortisfofignikatijf, dat men'er al de kofl van de werelt onder begrijpen kaïneu dat la! ik hem dank weten: en niemant behoeft my voor fot te houwen ; want wy fijn , ofwy zijn niet, Iaat ons' wel leven, en eeten en drinken te famen. Ik lal op het mijne paf-. Jen, en governeren dit Eylant als een Prins, ionder her minfte oogluyken ; en elk pas op het fijn: want men mocht 'er my gele- gentheyt toe geven, men fou wonderaan mijn fíen. HabrtjS mus- fiusfplenis, & fromacisfua filis in f β: kley ne koeyen hebben ook horens,heb ik Mijn Heer Don Quichot wel horen feggen. In dec waarheyt,anrwoordeden Dismeefter,uw Genade,Heer Gouver- neur , heeft groot gelijk ·, en voor my, en uyt naam van al iïjn on- derdanen j beltfVen. wy hem ie dienen mtt-aUe perfe&ie > fonder ·. dat'er
|
||||
288 Tweede Deel van
dat'er een kootjen aen fal haperen: .want de íbete manier, wae£
mede u Genade heeft begonnen te gouverneren,verbint haer an- ders nier te doen. Ik geloof het wel,zey Sanche,en fy fouwen foc weiên,fo fe anders deden of dachtemen daerom kg ik wederom, dat men forg draegt voor my en mijnGraeuwtjej't welkeen iaek is,die aldermeeft in confederatiekomt.Ondertullen laet ons eens de ronde gaen doen ; alfoo ik van meening ben dit Ey lant te fuy- veren van alle Ieegloopers en vagebonden (want dit volck is an- ders niet als bommels ineenbyekorf, die van een anders arbeyt leven) de arbeyders te helpen, de Edelen in hun itaet te beicher-* inen,de vromen en kloecken te beloonen, en boven al.de Religie en Religieufen te eeren. Wat dunkt u daer van vrienden , feg ick wel, of breeck ick my de kop ? U w Genade iegt foo veel, ant- woorde den Hofmeefter , dat ick verwondert fta'te fien , dat een man fonder letteren, gelijk uw Genade,die ik niet geloof dat 'er eenige heefr,fulke dingen weet voor den dag te brengen,heel an- ders als van uw verftant verwagt hadden foo die.uw Genade ons toegefonden hebben,als die u hier hebben ontfangen: maer dog men fiet alle dagen nieuwe dingen in de werejt gefchieden : jock •verkeert fig in ernft,en de befpotters blijven befpot.Ondertuiïen quamdenavontaen ; en Sanche, met believen van den Doctor Re£io',gegeten hebbende,maekte men de ronde klaer,beftaende uyt den Hofmeefter,Secretaris,Dismeefler,den Chronijkfchrij- ■ver,of Aentekenaer van de daden van Sanche, een Deurwaerder en een Notaris ;in voegen het by na een halfleger volks was.San- che ging in het midden,met fijn roey van Juftitie in de hant; en eenige weynigeftraten doorgegaen hebbende, hoordenfe het kletteren van degens regens een j gelijk of men'er vocht. Men begaf fich daer na toe,en vondt, dat het twee mammen waren* die met malkander hantgemeen waren geraektj welke fiende het Gerecht aenkomen , bleven ftil itaen ;,en een van defe twee fey: Eer aen Godten den Koning i want wie iou hierkonnenverdra- gen,dat men hier ίο openbaer fteelt, en de Heden op het mid- den van de ftraet plondert ? Houdt ftil , goede man , zey San- che , en ièght my de oorfaeck van uw gevecht: want ick beu den Governeur. Den ander,die tot noch toe gefwegen had,ièy : Ick fal het u feggen foo kort als *t ι mooglijck is : Uw Genade moet weten, dat dien Edelman in dat dobbel-huis, dat daer ginder ftaet,meer als drie hondcrt guldens gewonnen heeft,Gpd weet hoe ! en ik, vindende my daar tegenwoordig, heb meer als eens tot fijn voordeel de uytfpraeck gedaen, felf tegen mijn |
||||
\ ■
Don QjricHoT déla Mancha. . 4S9
eygen coníciency. Daetopgaethy henen met fíjn winfl:;.eiidacr ick een íluck van achren,of y ets, tot een vereering meende te heb- · ··' ben, gelijckhetgebruyckisaenluydenvaneeren, als ick ben* te doen , die fich tegenwoordig bevinden om alle twiit en geichii voor te komen, fleeckthy fijn geldt op , en begeeft fích ten huys uyt. Ick ben hem achter aengevolght, en eyfch hem met be- leefde woorden een vereering af; dewijl hy weet, dat ick een eer- lijck en aenfienlijck man ben, die geen inkomen noch rentea heb, noch ambacht kan, alfoo het my mijn ouders noyt hebben laten leeren: endefen vuylijk, diediefachtiger isalsCacus, en Í00 vol van boevery als een tweede Gufman d'Alfarache, focckt mymeteenfchellingdrieof vier te paeyen. Beiiet wateen on- beichaemheyt, en wat eenruymen coníciency ! Maer op mi ju . waerheydt,indien uw Genade niet gekomen was,ick fbu het hem al te mael hebben doen uytkeereti. Wat ièght ghy hier toe?vraeg- de Sanche aen den ander; die tot antwoort gaf, dat het wel waet was, dat hy hem geen meer als vier fchellingen had willen ge- ven, maer dat hy al raenigmael wat gegeven had; en dat fe, die men wat vereerde, al bly toe moeiten zijn , Tonder eens bangh te fien , 'ten waer fe willen te feggen , dat yemand ter quader trou- wen had gefpeelt: maer hy, in tegendeel, om te toonen dat hy een eerlijk man , en geen dief was , had hem niet met allen willen geven; daer anderiins de valfche fpeelders tributariflenvande toefienders zijn. Dat is Γ00 , zey den Hofmeeftet: maer Heef Gouvetneur, leght eens over, wat wy met defe twee menfeheu fullendoen. Dat ialickuleggen , antwoordeSanche: ghy win - naer, goed of quaed, trouw of ontrouw, zo alsgy zijt,geeft ter- itoridt aen deien anderen hondert fchellingen, en daer en boven uoch dertig voor de arme gevangens: en ghy, die geen renten» noch inkomen hebt, noch ambacht geleert, en daeroverhier op fchuyfjes loopt, neemt defe hondert fchellingen , en begeeft u morgen by tijdts uyt dit Eylandt, en komt'er binnen den tijde "van tien jaren niet veer in, op verbeurte, loo ghy defèn tijde verkort, dat ghy ie i¿áa andere wereldt vervullen ¿uitbatende het lichaem aen degalgte"aand; enniemaudt vetvordere fich hier tegen te fpreecken. Dvti 'een betaelde, en den ander ontfiugh het geboden gel.1t: den een begaf fich uyt de plaets, en den an- der in fíjn huys. Maer den Gouverneur bleef, feggende: Tegen-, woordig falick weynig vermeugen, of ick fal diedobbélhuy- ieo uytroeyen , die my duucken heel fchadelijck te zijn. Tea minden ial uw Gena4e dit laten blij yen, wierc '?r van den Nota · .ris ·*
|
||||
ι· . ·..:_■■ ■■-,...........,,_,.^^^β^^^β™ Ι
::'·. , " I ·" ' '. . ' ' '' ''/ ¡I
290 Tweede Deel vdn
ris op geantwoort, dewijl het een groot Heer is die het ièlve öf?* I
houdjdie meer geldts dacr by profiteert,als hy in een jaer verfpeelt* Tegen de andere van minder qoaliteyt mag uw Genade fíjn ge- lag oefFenen i want dat zijn fe die de meeftefchade doen , e» de rneefte ongeregeltheydt wereken: indehuyfen van de Grooten laet men niet toe eenigebedriegeryplaets te grijpen. Ennademael het gebreck van (pelen alsnu in een gemeen gebruy ck en oefrening verandert ÍS) is het beter, dat men ipeeltin voornamehuyien* als in die anderen , daer men de lieden het vel over het hooft haelt. Hier op, antwoorde Sanche > fou men veel te feggen weten. On- dertuflehen wiert hem door een van fíjn dieuaers een jonge knecht toegebracht, fcggende: Defe quant, foo haeft als hy he£ gerecht vernam , begarfichopdeloop: eenteecken dathywat op fijn lever heeft. Ick liep hem achterna, maerhywasfoo vaerdigh, dat, foo hy niet gevallen was, ick hem niet fou achrcr- haelthebben, Waerom looptghy, jongman? vraegde Sanche; Om niet met veel vragen en antwoorden gequelt te worden, ant- woorde den ander. Wat doet ghy ? vraegde Sanche, Ick ben ecu wever, antwoorde den jongman. Wat weeft ghy ? vraegdeSan- che. Blacuwefarcken,Heer,antwoordedenjongman. Ghy^zijt eengaeuwert, 'tiswel: en waer gingt ghy heen ? vraegde San- che. Om een luchjen, Heer, antwoorde den jongman, Waer krijgt men dat luchje? vraegde Sanche. Daer het waeyt,antwoor- de den jongman. Ghy antwoortieer wel, jongman» vervolgde Sanche,maer maeckt uw reeckening dat ick dat luchje ben, en dat * het u yan achter in het zeyl waeyt,techt na de gevangenis toe.Ho- ladaer, vatiiem , en maeckt, dat hy van de nacht uyt de kouw llaept. By dit en dat,antwoorde den jongman,ik fal evenwel defen riagt in het gat niet flapen.En waerom niet, vraegde Sanche,dewijl het in mijn magtis? Hoe veel veel magt ghy hebt, antwoordenen ander * fult ghy der my evenwel niet doen flapeii. Wel, hervatte , Sanche,gaet 'erondertuilchen mede vooruwy fullen eensfien,en al wilde u den Cipier vryheydt geven, lal ick hem dat met twee duyièut ducatcn op fijn hart leggen,fo hy Vropn voet breedt uyt de gevangenis laet gaen. Aldaerlagikeens^rn, beregte den ander weder,het komt daer op,dat gymy in de^evangenisfult doen fla- .. , j»en. 't Sal evenwel fo moeten wefen, °i en waer gy, duy vel als gy
zijt, vervolgde Sanche, de boëyens van de beenen koft tooveren > die ick'er uvan meening ben áen te doen. Heer Gouverneur, fey , denander meteeubévaliickheydt, laetonseyndelijektotdefaek komen: neemt dat my uw Genade al na de gevangenis toe jfetidt i
|
|||
fío» QuicHoT dé la Mancha. _ ,./¿9J
féndt,en dat'er genoeg is om my daer te houden ¿even wel,indicii ick niet en wil, fal my niemant doen flapen. Dat is feecker, ant- woorde den Secretaris ,en dcfcn gaft heeft recht. Soo foud gy dan het flapen laten, hervatte Sanche , om dát ghy niet flapen en wilt, en niet om tegen mijn wil te doen ? Met geen ghedáchten» antwoorde den ander. Gaët dan in vrede , belafte Sanche, erl ilaept in uw eygen huys,dewiji gy m het mijne niet flapen wilt: rnaer evenwel ibu ick u raden, van nu voortaen met geen juihtie te fpotten ; want ghy ioudt fe vinden, die u al fpotjende aen de galgh fouden doen hangen. Met defe woorden ging tien gaft fijns weeghs, en Sanche vervolghde fijn ronde. Kort daer aen quamcn der twee diefleyers roeteen mansperioóri aert, leggen- de : Heer Gouverneur, defe, die een man fchijnt te zijn , is een vjouwmenfch, m mens kleere.n, en geen-van de leelijckfte. Hier mee bragt men een lántaeui oí twee voor haer trony, waer door men het aèngeficht ontdeckte van een dogter niet bo ven de feftien jaren , hebbende het hair riiet een fijde en goude ftioer op- gebonden, fchoonalsde dageraet. Men beiag fe van onderen totboven toe, en bevont, dát fe fijdé incarnate koufleri aenhad» met witte fijde kouffebanden met goude kanten · debroek^yas 'van groen goudt laeeken, met een rock je vandefeIveftof,daec een onderwambuys onder fchuylde van feer fijn gout laken, mee wit doorwrocht. Sy had witte fchoenen aen, op fijn mans j geen degen op de zijde, als alleen een aerdige porïjaert> en aen de vingers verfcheyde köftelijcke goude ringön. Kortelijck i eenyeder, die haer fag, riafn'er behagen in , fohder dat fe van yemant bekent was:felf die in de plaets woonden,köilen niet bè- dencken, wie fe wefen mocht; en die kennis van de íáeck haá- den , warende genen', die fig hetaldermeeil verwonderden , alfoo dit niet onder haer farce begrepen was.Sanche was opgeto- gen door de fchoonhey t van dit bëelt, en vraegde haej, wie ie was,en waerom fy haer gewaet verandert had ? Sy, flaende haer geiigt ter aerde,antwoorde heel manierlijk:Ik kan u,Heer, foo openbaerlijk niet te kennen geven hét geen ík foo garen heyrne^ lijck fou houden: een faeck moet men weten, dat ick geen dief noch fchelm en ben, maer wel een ongeluckige jonckvrou, die door kracht van minnen-y ver gedrongen ben de'vrouwelijcke betamélijckheydt aldus te breecken. Den Hofmeefter, iulcks hoorende,feyde;Doet,Heer Gouverneur,dit volk vertrecken,op dat defe Jonckvrouw me; te meerder vryheydt magfeggen «et geen Ty tefeggen heek. Ditwiertgedaeöi en alleen den |
||||
2Q2 í TiueedeOeclvan-
Hofmeefter, Dismeefter,cn Secretaris by Sanche blijvende , be-
goft í'y in defcr manieren: Ick,Heeren,ben de dochter van Pedro Pérez Mazorra, Accijnsmeeftet van de wol hier ter plaetfe, die menigmael tot mijus vaders huys plag te komen. Dat is fout, zey den Hofmeefter: want ick weet,dat Pedro Pérez geen kin- deren heeft; endanfegt ghy, dat hy menigmael totuws va- ders huys plagh te komen: hoe hangt dat te iamen ? Daer lette ickoockalop, zey Sanche. Ick ben foo ontftelt , vervolgde de Jouckvrouw, dat ick niet en weet wat ick fegb : maerde waerheydt is,dat ick de dochter ben van Diego de la Llana, dien gy alle ongetwijifelt wel behoort te kennen. Dat gaet noch niet vaft,antwoorde den Hoimeeftenick ken Diego de Llana wel, en weet wel, dat het een voortrefFelick Edelman is , die een foon en een dochter heeft; en zedert dat hy weduwenaer is geweeft,is'er niemant hier terplaetiê, die feggenkanoyt het aengeficht van ii jn dochter geften te hebben , alfoo hy haer foo naeuw befloten houdt, dat haer felf de Son niet en befchouwt: en evenwel loopt het gerucht,datfc uytmuntende ichoon is. Het is evenwel waer, hervatte de Jonckvrouw,die dochter ben ick: en daer mede be- goft ie bitteriick te weenen. Den Secretaris fulks ziende,fey den Dismeefter in het oor: Ongetwijfïelt, Heer, moet deefejonk - vrouw eenig groot ongeluck overgekomen zijn, dewijl fe fig op deië uur,en in defen fchyn, laet vinden, zijnde die fe is. Daer is niet aen te twijflEelen, antwoorde den ander,te meer vermits haer , tranen het felvegenoegiaem beveiligen. Sanche vcrtrooíle haer met de befte woorden,die hy geleert had ;verfoekende,dat fe fon- der vrees haer geval wilde vertellen,alfo fe al te famen hun uiter- fte beft iouden doen om haer te helpen. Het is dan fo, vervolgde dejonkvrouwjdat my mijn vader tien jareo hcrwaerts acher een <feer naeuw heeft befloten gehouden,lijnde de tijdfedert her fter- ven van mijn moeder » en dat fodanig, dat ik alleen over dag de Son,en by nacht de Macn koft fien: ick weet van ilegen,nog van ftratep,noch van mannen, als alleen van mijn vader en broeder, ¡én dien Pedro Pérez , dien ick voor mijn vader uytgaf, alibo hy gewendt was menigmael tot ons huys te komen, om mijn eygen te veriwijgen.Defe vrye gevangenis heeft my al over lang verdroten ;en ic£ begeerde boven alle dingen de wereh te fien, of ten minften deplaets van mijn geboorte; alfo my dogt, dat fui- ken begeeren geenfints tegen eerbaerhey tof behoren was. Als ik hoorde,dat men den ftier jaeghde,tournoyde, of fpelen vertoon- den, plag ickmijti broeder, die cen jaer jonger is als ick»te vra?· gen»
|
||||
Don Q.UICHOT déla Μ a nch k. '191
gen, wat dat a! te feggen was ? 'ε-welk hy riíy uy tley fo goed als
hy koffc; waer doonmijn begeerte nog hoe langer hoe meer ont- frak , om heceenmael te fíen. Eynaelick , om kort te gaen, ibo, fegh ick) dat ick hem veriocht, en bad;en ik weet welgat ik hec . irujn leven niet meer fal doen : en daer mede begoft de fchoone op nieuw bitterlyk te weenemGaet al voort, Mejuffrouw,icy deri Hofmeeiter,in uw vertellingen ; want al uw omwegen en tranen ' houden ons te lang op.Daer is rriaer weinig te feggen,awwoórde iy, alhoewel veel te beicbreyeri; alio de ongegronde begeerlickf heden niet anders met fich flepen als een laet berouw. Den Dis- meefter had alreets het gevoelen van dtCe fchoonheit in fijn hart; en cjuam daerom teh ander mael met de lantaern in haer oogen lichten; enalibo docht'hem , dat het geen tranen waren die fy fchreyde, maer fuyvere peerlen:en hy wenfehte by fig fclvcn,dat haer ongeval ibo groot niet mocht fíjn, als haer bittere tranen te kennen gaven. Sanche wierd onverduldig door het dralen van deJonkvrouw,en bad haer,dat fe hem niet langer iou ophouden; dewijl het alreedts laetwierdt, enherii noch veel overig was te doen.Sy,met veel fuchten en fnicken,vervolghde: Mijn ongeval is niet anders, als dat ick mijn broeder bad,dat hy my.in een van fíjn kleederen fou fteeken , en op een avondt uyclaten , om de plaets tebefien,terwijl onfe vader iliep. Hy , verwonnen door mijn bidden, trock defe kleederen uyt, en weder de mijnen aen, die hem ftaen , of fe na fíjn lijf gemaeckt waren: en om- dat hy noch geen baert en heeft, gelijckt hy een feer fchoonè Jonckvrouw. Defenavont, omtrent een uur geleden, bega- ven wy ons buyten de deur, geholpen door een van onfe jongens,' en liepen foo ter loops de geheele plaets door ; en alio wy weder . na huys toe wilden keeren, quam ons een groóte troep volks tegen. Mijn broeder Cey tegen my: Suíter, dat falvoorfeec- ker de ronde zijn: haeftu wat, en volghtmy achter aen,op dat ie ons niet en fíen; want dat iou voor al niet dienen: en daer mede begoifc hy niet te loopen, maer te vliegen;en ick had geen íes rre-' den voortgeièt, wanneer ick plots ter aerden val, ten deele door de ongewoonte, en ten deele door de fchriek OndertuíTcherí ^1anij dienaer, die my voor u gebracht heeft ? daer my de icnande overgekomen is van my in de tegenwoordiglieydt ván loo veel volcks te fien. Soois het dan geen minnen-yver ge-' weelr. Mejuffrouw, fey Sanche,die u uyt uw huys gelokt heeft; gehjekgyinhet begin van uw vertelling hebt gefèght ? Het is Ulet anders geweeitVantwoordedeJonckyrouw, als de luft (t ij iM
|
||||
.'2.94 Tweede Deel van
om defe plaets eens te fien. En om waer te maecken het geen
defe Jonckvrouw had gefeght, cjuamen twee andere dienaets met den broeder aan,hebbende niet anders aen als een koftelijcke cnderrock, met een blaeuw damail mantelken vol goude paf- lementen, en het hoofc nergens als met fijn eygen hayr, of eerder goude draden,versiert of gedekt.Sancbe,den Hofmeeiler, en Dismeeíler, namen hem ter fijden af, en,fönder fi jn fuiler re horen fpieken, vraegdenhem, hoe hy in deie kleedingquam ï Hy>met geenminder fchaemte als fijn fuiler, verteldehecfelve» dat fy geiègt had;daer den verliefden Dismeeíler groóte geneug- te in fchepte. Maer Sanche fey daer op: In der waerhey t,Mijn Heeren , dit is wel een groóte íaeck , om foo veel tranen oni te ïlonen: hét waer genoegh gefeydc, wy zijn een paer forte jon- ge menfehen, díe alleen uyt nieuwsgierigheyt uytden huys ge- loopenzyn, fonder foo veel gebaer te maecken. Dat is foo, autwoorde de dochter: maer ir en moet weten, dat de ontilel- . tenis in myfoodanigh was, dat ickin de faeck geen maet heb konnen ramen.Daer is geen fchade gefchiet, vervolgde Sanche» laet ons gaen , en brengen u weder ten huy fe van uw Vader ; en ván nu voortaeu begaet fulcke kinderachtigheyt niet meer, noch toont u foo luilig om de werelt te fien:want gebroocke beenen , en eerbare vrouwen, moeten de itoel en de kamer houwen ; en het ichaepje, dat door de doornen gaet,gemeenlijk yets van fijn ' vlockies laet·, en die begeerig is om te fien,wil ook gefien wefen; en meer feg ik niet.De Jongman bedanckte den Gouverneur we- gens de gunft, die hy hem bewees, hem weder na huys leyden- de: en alfo begaven ie fig derwaerts op weg, vermits het nier ver van daer was.Sy daer by kom ende, trok dejongman acn de fchel; en lerftont quam'er een dienaer voor den dag, die haer verwach- te, en hem de poort open deed , daer iy in gingen ·, latende een yeder verwondert, foo ovet de fchoonheydt van den een als van den ander, als ook over die luffc om by nagt.de wereldt te befien, én dat fonder buyten de plaets te gaen: maer fyfehreven het al- les aan hunne jonge jaren toe. Den Dismeeíler voelde íig door defe ichoonhey t gewontjen nam vailelijk voor, haer ten houwe- lijk te verfoeken ; houdende voorieeker, dat ie hem, ter oorfaek van den Hertog.nietfougeweygert worden. EnSanchekreeg oükTo éen-klcyq lugje, om fijn dogter Sanchica met den jongen Edelman re trouwen,en fulcks te fijner tijdt in het Werck te itel- len;alfo hy welkoil oórdeelen, dat men fulcks den Gouverneur niet en fou- weygcrén.En hier mede eyndigde de ronde voor deiè > . '· ' ·" Λ' ,.: <-■■ . . ■ »*&
|
||||
Don Qjltichot déla Mancha. 295·
mgt,en twee dagen daer na het heele Gouverhement,daer al fíjn hooge gedachten mee hol over boLgeraekten, gdyck men in het |
|||||||
vervolg fal booren
|
|||||||
Het L. Hboftft.uk.
Verklarende en verhandelende -wie de Tooa/enaers en beulen toaren\
die Donna Rodrigue}, en Don Quichot, ¡oo af erofi hadden ■> be~ «effens het brengen van den Bt/efaenae Vrouw Gouverneurfihe Tereja Pan fa. CIde Hamet,pertinent ontleder van de anatomía defcr waer-
achrige Hiftoric, iègt, dat op dat oogenblick, wanneer Donna Rodrigues uyr haer kamer ging, om te komen in die vao Don Quichot, een andere Juffrouw , welke by haer fliep, fulks gewaerwiert; engelyck al de vrouwen nieuwsgierigh zijn om over al den neus by te hebben, volghdeiy Donna Rodrigues ftillekens van achteren ná, fander van de felve vernomen pi ge-, hoort te worden. Wanneer iy nu fag, dat fe in de kamer van Don Quichot ging , om niet te vergeren den gemeenen aert van de vrouwen na te volgen , die terftont het argftedencken , liep fe metter haeil, en fey tegen de Hertogin , dar Donna Rodrigues in de kamer van Don Quichot was.Defe gaf het voort den Hertog te kennen, verfoekende oorlof om met Altifidpra re gacn (ien, wac Donna Rodrigues in de kamer van Don Quichot uytrechte. Den Hertog {lont het toe; en daer over begaven fíg deie twee, voetje voor voetje , na de kamerdeur , daer ie al hooien koften wat'ec omging. En wanneer de Hertogin quam te verfkaen, dat Donna Rodri gues op haer zeer trapte,fpreeckende van de fontenellen,eq daer over, gelyck oock Akifidora, vol gramfchap zynde, en begeerig ofn iich te wreken , borften fy in fulcker voegen in de kamer , daer fe den een en den ander fo wat afrollen , ge- lyck wy gehoort hebben: want de fchoonheyt kan iij allen ge- vallen niet veel lijden jen al het geene daer regen gedaen wort,ont- ileeckt de vrouwelycke gramfchap op 't afdermeeft.De Hertogin vertelde den Hertog, wat'er gepafleertwas , die daer groot ver- maeck in nam. Wyders,om voort te gaen in tijtkorting met Dob Quichot te nemen,vaerdigde de Hertogin den ielven Pagie af,die de ról van Dulcinea gefpeelt had (daer Sanche nu niet meer om. dagt, fijnde al te befig in fijn Gouvernement) nae Terefa Panca, met den brief van haren Man,en een ander van haer,ben effens een gtote ketting koralen, die wel koftelyek ftonden. Dehiftone voorts fegtjéat defen Pagie een gaeuwen gaft wasjenbegeerig om C* 3) , %
|
|||||||
2<)6 Ύ tve e de Deel ván
lijn Heer en Vrouw te dienen, nam hy de reys met vreugde aen
nade woonplaets van Sanche, Dáer komende , faghy een deel vrouwen , die daer eenig linden in de rivier wieflen, aen de wek- ken h y vraeghde, of Ie hem niet konden wijfen» waer een feec- kere vrouw woonde, genaemt Terefa Panca, huyfvrouwvan feekeren Sancho Panca,Schiltknaep van den Ridder Don Quichot de la Mancha ? Op defe vraegh lichte iïeh voort een van den hoop over-cynd, dat noch een jonge deern was, feggende: Defe Terefa is myn moertje > en fodanigen Sanche Panca mijn vaertje, en dien Ridder onfen meefler. Soo komt dan , Juffertje , fey de Pagie, en brengt myby uw moeder ·, want ick heb een brief met een vereering van uw vader. Dat fal ik garen doen,antwoorde het rnaeghdeken, dat omtrent veertien jaren ondt mocht zijn ; en lat- tende de kleeren,diefewiefch,aen'haergeieltinnen,fon^ fetten , of kouilen aen te trecken , alfo fc bloots voets en onthult was, begaf fe iich voor de Pagie, feggende: Kom , Mijn Heer, even aen den ingang van defe plaets in ons huys , daer myn moe- Her mede is , vol benaeuwtheyt, om dat fe in fo langen tijt van ¿nyn vader niet gehoort heeft. Wel , daer heb ik goede tyding áf, fey" de Págie, die wel een goedt boyenbroodt verdient. Eyndelyck) daniTende en fpringende,quam de deern aen huys; en eer fe binnen ging , riep fe overluydt aen de deur: Moertje, Moertje, kom voor den dag: Moertje, hoorjeniet ? hier is een Jonker,die brieven,en andere dingen, van myn vaertje heeft. Te- reía fptingt op dat geroep voor den dag, met haer fpinrocken in dehant, en een graeuwe rock aen , die ioo kort was, dat fe haer half wegen de knie quam, met een lyfje van het ielve,en een blacuwe doeckom den hals. Sy was nog fo oudt niet,al hoewel ïè wel fcheen over de veertig te zijn; maer anderfints een kloeke ftereke vrouwjdié byloo handen en voeten,borften en billen had. Defe dan te voorfchijn komende, en ilelide haer dochter met ioo een man te paert, vraegde terftondt, wie daer was: Het is een die- mer van Mevrouw Donna Terefa Panca, antwoorde de Pagiejen met eenen begaf hy fig van het paert af,en liep heel ootmoedelyk ¿a Terefa toevallende voor haerop de knien,met dele woorden'; £aet toch toe,Mevrouw,dat ik de handen kus van Mevrouw Te- íeía,wettige en echte vrouw van Don Sanche Panca,Gouverneur en Hoogbeftierder van het Èylant Barataría. Ay Mijn Heer,doet dat niet, ftaet dog op, antwo orde Terefa, ick ben met die hoo- Vaerd y niet gedient: ick moey me met geen hofielickheydt, och, arm l ick ben een arme boerin ι en een boeren dochter, en de 1 ',■-"'-:,'' vrouw |
||||
■ /
Döm Qu ι CHOT dek Mancha: 297
vrouw van een dolende Schiltknaep, en van ge-en Gouverneur. Uw Genade ,antwoordedePagie, is de beminde en uytverkore bedtgenoot en gemalmne van den braefften Gouverneur ter wc- reltfcntotteeckenvanwaerheydt, ίο gelieft doch deíenbneí teontfangen, beneffens deie vereering: en met eenen haeldehy uyt fijn valies een keten bloetkralen, met twee gouwe haeckjes daeracn, en wierp ie Terefa Ρβηςί om den hals, leggende: Defen briefis van den Gouverneur, en deie keten van Mevrouw de Hertogin. Terefa bleef by na buy ten haer felf, gelijck oock haer dochter, diedaerop antwoorde: Ik wil me laten hangen, Í00 Mijn Heer Don Qmehotdit foo niet beitelt en heeft en mijn vaertie met dit Górmandement verfien, ge l.jckalshy riem menigmael belooft heeft, of eeu Graeffchap in de plaets. Dat is foo in der waerheydt, antwoorde den Pagic, want om de wille van Don Quichot is den Heer Sanche Pan?a tegenwoordig Gouverneur van het Eylandt Barataría, gelijk men by defen bnet kan fien. Leeft fe my eens , xey Tereía , want irk kan wel fpinnen, maer anders niet een A voor een B. NochicK niet, feySanchica: maer anders wacht wat moertje : ick lal een reysnadePafloortoe gaan loopen, of ua Samiom Carraico, die garen folien komen , om wat goedts van mijn vaertjete hoo - renT Dat fal niet nodig wefen, ley de PagK, want al hoe wel ick niet fpinnen kan, foo kan ick evenwel tamehjek leien·, en ioobegofthyeyndelijcktelefen, gelijckwy hier voor gehoort hebbemmaer daer na haelde hy de brief van de Hertogm voor den dag, die luyde als volght: VRiendin Terefa, de goede deelen van het goet hart van urnen goe-
den Man Sanche hebben my gedrongen om den Hertog, myn Man, te verfoecken, dat hy hem met het Gouvernement wilde voor fien van een van onfe Eylanden, 't welk hy , gelijk ick verflae, beftiert als een Print, daer ikfeer om verblijdt ben, gehjk ook den Hertog, myn Man, by confiquentii, ter oorfaek dat ick my in het goet gevoelen, t geen /fe van hem genomen had, niet bedrogen heb. Want Mevrouw Terefa moet weten, dat men ter naeuwer nood een bequaem Gouverneur tn de Toerelt vind; en foo geluk als Sanche regeert, moet ukgeregeert wor- den. Tckfmde u hier een keten bhedtkralen met gouwe haeckjes ·, en ik wenfehte wel,dat het orientaeífehe peerlen waren: maer dte u het vyer geeft, verlangt noch na uw doodt niet: de tip fal komen , dat wy mal- kander noch wel beter jullén leer en kennen. Doet mijn gr oetemsaen Santhisje7uw dochter ■■, enfegt haer van mijnent wegen, datje haer vry (t 4) «'»·*
|
||||
2o8 Tweede Veel van
gereedt houdt: dat tkfi, als fe daer het alderminfl om dmckenfaljref?
"' felijtkfaluytbijUcken. Syfiggen, dat 'erby uwent heelfcboone groóte noten wajfen: jend'er my een dofijn of twee van ; en ickjalfi (eer hoog achten , om dat fe van u komen ι enfin gy yets anders van my van doen hebt , gy hoeft maer te fpreeken j en bet jal wefen , mondeken wat lujï u ? hartje wat begeert gy. Uw Vriendin
De Hertog in»
Jawel, feyTerefa, hoorendedefenbrief,watbeleefder,wat
goeder Mevrouw is dat! ja niet fulcke menfchen wou ik leven en jlerven,en niet met dat gefnor dat men hier heeft.-iy houdcn'er be» gut,ofie Koningen warenden fy ipuwen meenen, dat ie gefehon- den waren, fofemaareen reys een,boerinaenkeecken.En.hier. komt een Hartogin felf, en try teleert me met de naem van Vrin- din,en hout me gelijk oí ik haersgelijk wasldat fe de hoogfte to- ren gelijck moet weien ,die in Mancha is. En wat de neuten aen- gaet, Sinjeur, ick felder wél een heele mant vol fénden, daer ie Wel goeye fmaeck in iel hebben. OndertulTchen,Sanchitje, doet defe Sinjeur wat te goe, gelijck oock fijn paert: haeltwatfpeck yoor den dag,ep maeckt wat potjebeuling, en doet hem eeten als pen Prins, om de goe tyding die hy ons heeft gebracht: onderv/yí fel ick de buren, opi'en Heer Paftoor, met Mefter Klaes albáin- hen gaen feggen.Dat falick wel doen , moertje, antwocwreíe San- fhica, maer dan moet ick oock de.helft van de ketting hebben; want de Hertogin is foo iot nietgeweeft, dat ie fe jou al te mael gegeven het. Jy feit het al te mael hebben, mijnkindt, zey Té- jela, maerlaet ick fe foo een dag of tien dragen; want mep flunkt, datfe me goet aen mep hart doet.Soo goet fal het u oock doen, als gy dit pack kleeren fiet, dat ick hier in dat pak jen heb» 't geen den Heer Gouverneur maer eenen dag pp de jacht gedra- gen heeft, zey de Pagie. Duyient jaren moet hy leven , ja twee fluyferit ,too*tmooglijckis, aptwoorde Sanchica.Terwijl begaf flch Tereia ten huy fen uy t.met de ketting aen den hals,en de b rief jndehapdt} en komende by den Paitoor, ep Samfon Carrafco, begoft ie aen tegaep, of ie geck was: Wat fegje nou ? nou i$ liet gekommen:mijn Man Sanche Panche is een Don(en een Gor- mandeur geworden-.nou heb ik dit en dat van al de Jonkers die'er ;n de werelt zijn. Daer was 't: Wat fchort u, Terefa ? wat komt ρ over? wat briefis dat? ben je ibt ? Soo fot ben ick, antwoorde de §ndere, dat ickvafl:brievenkiijg van Herteginnen, envanGor- - ."""' men- |
||||||
'./■
|
||||||
Όοη QjjicHo"τ de la Mancha. 299
mendeuren ; en dat ick daet acn den hals heb, is een krale Patee Nofter, met fijn decatengoudt ; en ick beneenGormendeurs vrouw.Wy verftaen u niet, Terefa , zeyden de anderen , en we- ten niet wat ghy leggen wilt. Soo fiet dan wat daer in ftaet, fey Tere£a,en gaffe met eenen den brief. De Paftoor las ie overlnytj en den een,ίο wel als den auder,bleef met verwondering ftaen kjj- fcen. Carraico vraegde haer, wie haerden briefgebrogt had?Een quantjealseenEngel> antwoordeTereia. enieyvoort, dat by noch een verecring had, die beter was als deie. De Paftoor nam haer de ketting van den hals; befag fe;en bevondt.dat fe fijn was: en op nieuw verwondert zijnde, fey hy : By mijn Geeftelijkheyt ick weet niet wat ick feggen, noch dencken (al: aen de eene zijde fie ick de ketting, en het goudt dat 'er aen is; en aen de andere zijde fie ick, dat een Hertogin ichrijft om een paer dofijn noren. Hetis beft, dat wy dat middelen, en den brenger eens gaen fíen"; en die fal ons beft van alles onderrechten. Dit deden ie, en Tere- fa ging haer vaft voor. Sy vonden den Pagie,fettende een weynig haver voor fijn paert, en Sanchica wat warmoes hackende, 001 den Pagie te tra&eeren. Hetwefen van den jongman gaf hen bey- den genoegen ; en na dat fe hem beleefdelijck gegroet hadden,etu hy hen wederom , vraegde hem Carraico, of hy oock eenige ty- ding van Don Quichot had? dat fe wel de brieven geleien hadden; maer dat fe niet koften verftaen.wat men met dat Gouvernement meende, en vpornamentlijk van een Eylandt, daer ie meeft al te mael, die inde MiddellantfcheZee leggen, fijn Majefteyt toe- behooren. Hier ant woordeden Pagie op: Dat den Heer$anche¡ Pai^a Gouverneur is , daer valt niet aen te twijfrelem docit of hec eenEylandtisjofnietjdaerwilikmy niet aen binden! maerhec Zy genoeg, dat het een plaets is van meer als duyfent huysgefin- nen. Én wat aengaet de noten, dat isdenaert van Mevrouw: íy ontfiet haer niet de felve van een boerin te eyíTchen, ja fou wel een kam by een buurvrouw te leen begeeren ;want de Grooten van Arragonzijn ibo precijs noch Í00 punctueel niet, als die van Caftilien. Terwijl iè in deie redenen waren, komt Sanchica met het moes voor den dag,en vraegde den Pagie: Segt my toch eens » Sinjeur, draegt mijn vaertje, terwijl hy nou iulckeen grpoten . Heer is, oock linten in fijn fchoenen? Daar heb ick niet na ge- fien, antwoorde de Pagie, raaer hy moet fe voorfeeckerdragen. Daer heb ick al mijn leven fin in gehadt, fey Sanchica, ick hoop fcem daer noch een reys meé te fien. Hoe te fien i ley den ánder, hy íalgeen tweemaenden Governeurgeweefthèbben,ofhy fal ia (ir) íy
|
||||
δόο Τ'weede Deel van
fy en fammet blinckcii als een Pagadoor» De Páftoor eh Carrafco I
merckren wel, dat den Pagie een fpotter was: maer de gefchenc- keh, foo van de koralen als van het kleedt.maekten al het wcrck feekaeyt-, want Tereia had haer het pack al getoont. Ondertuf- fchen moeftenfe met Sanchiea lagchen,en te meer,WanneerTere- fafey: Heer Paftoot ,ey lieven, als je yemant hoort die na Madrid toe wil, ick fou hem wel garen een fraye blauwe roek laten mee I brengen, metfwartelijften, gelijck men nou draegt; want me I dunckt,datikmijn man ook geen fchande behoordeaen te doen: \ en hoebefwaert dat het mijn vallen fou, foo fou ick wel eens na een koets-wagen, of een karos (foo as men 't noemt) willen om- lÏenjwantdieeen Gouverneur tot een man heeftjhoort daexoock wel regen te meugen. Liever nou als morgen , moertje, zey Sanchiea, al iouwcnfe noch eens feggen: Kijck moer, iiet daer de boerin ereys , hoewijfleïijckiïtfedaerindekaroS, gelijck of fe een Paufin was: maer Iaet fe ièggen wat fe willen¿ en laten wy doen wat we willen ; en dat is voor al de inappers enfnap- fters: fegick niet wel, moertje? Heel wel,mijnkint» antwoor- de Tereia: maer nou ick 'er al om denck,al dat geluck, en noch meer daer toe, heeft my mijn Sanche van over langgeprofeteert* cnditisnndetrapomtoteenGraeffchap te komen: en gelijck I ick menigmael uW goede vader heb hooren leggen, die oodtSc 1 vader van alle ipreeckwoorden is:wort u pap geboden,íoo gaeptj als men u een Govetnement geeft, neem het al aen, by pervify; en als men u legt rus tus, en een goede broek toefteeckt, taftal toe-Laet my flechts begaen, antwoorde Sanchiea, en laet ie feg- gen wat ie willen, als ick maer tot ftaet kom: iy moeten my lij- den en laten leven,die my benijden en nieten geven. De Paitooc lioorende al defe dingen aen, fey: Ick geloof anders niet , of dit gehele gedacht van de Pandas is geboren met een ichepel fpreek- woordeninhetlijf: daer is niet een vanhaar allen, dieuyedet omméfien niet een heele handt vol na het hooft werpt. Dat is wel waer, antwoorde de Pagie, want den Gouverneur Sanche Patina Joopt *er van over; en hoewel de meefte niet te pas en komen,io zijn ie evenwel vermaeckelijck om te hooren j en Mijn Heer en Mevrouw houden der veel af. Schoon ghy ons bcveftight, zey Carrafco, dat dit Gouvernement waerachtig ís, en dat'er Her- toginnen in de werelt zijn , die vereeringen aen dit volck doen, en brieven aen haer fchrijven» en wy met onfe oogen het een en het ander gefien hebben, fo gelooven wy het evenwel niet} maer honden het tooi een vande dingen jaoonfenlahts- mati
|
|||
Dom QuicHOT de la Mancha. 301
man Don Quichot, dieíich inbeeldr,dat alle dingen geíchieden
by manier,van toovery : en daerom moet íck u aenraeken, ofgy oock al van vleeích en been zy t. Mesjeurs, antwootde den Pagie » íck weetuanders niette feggen, als<latickeen waerachtige en oprechte Aitibafladeur en Gefant ben;dac den Hcer Sancho Panca, in der daet Gouverneur is ; dat Myn Heer den Hertog en de Her- togin hemhet íclve Gouvernement konpen geven , en gegeven hebben ;endat ick gehoort heb, dat hy der fich iel ven héelbe- quamelyk in draegt: en of daer nu tovery onder loopt, of niet,dat ïaet ik u lieden bedifputeren; want voor my , ik doe der myn eed op,dat ik anders niet en weet. Dat kan wel ίο fijn>zey de Paftoor, maer evenwel dubitat Jaguflinus. Hy twijffelt,die twijftelen wil, antwoorde de Pagie, het is evenwel waer dat ick u íeg; ende waerheytgaet altoosgelyckden olyophet water: voor de reft, gelooft uw eygen oogen·, komt te famen met my ; en gaet het bê> fien. Daer ben ickmeê tevreên, antwoorde Sanchica: neem jy mijn achter op jou paert, vtyer, want ik verlang geweldig om myn Heer vader tellen. De dochters van de Gouverneurs, her- vatte den ander, moeten niet alleen rey fen, maer vergeielfchapc met karoflen en litieren, en een trop dienaers. Voor my, fey Sanchica , ikry alfoo gaernopeen goenefel, als in'de karos': ghy hebt geen Jonckvrouw voor, die na die dingen geeft. Swijgtkindt, iey Tereia, ghy weet niet wat ghy iegtj en dien Roeden Heer het gelyck: wancelck moet hem na fijn ftaet ichio* ken: het een moet na het ander wefen. Mevrouw tpreeckt beter dan of ie (lom was, antwoorde de Pagie: ondenuflehen geeft m y wat te kaeuwen,en laet me weer vertrecken; want ik meen noch defen achtermiddagh op de reys re gaen. Den Paftoor iey daer op: Mijn Heer ial gelieven my een fobere maeltydt te helpen doen J Want Mevrouw Panca heeft betef wil, als macht,om fulke gaften Je trafteeren* Den Pagie weygerde het in 't eer ft : evenwel hy liet fahgefeggen5 enden Paftoor was blytoe, omopiïjngemack met hem van Don Quichot en fijn handel te ípreecken. Carraí- codeed aenbieding van het antwoordt voor Terefare fchrijven: doch fy begeerde hem daer niet over te hebben; want iy fag wel, dat hy een ipot-vpgel was: maar fy gaf een balfdozyn eyeren aen cenbuurman, dieichryven koft, diehaerrwce brievenvaerdig roaeckte, den eenen aen haer Man , en den anderen aen de Herro- g"i, die de flimfte niet en waren , gelyk men in het vervolgial- ficn. "r' r - ' ·■' ';■ *■ ν '.;..·', ■ < ,■" .
'·>...■'· : . Her
|
|||
g 02 Ttpeede Deel van
|
|||||
: Hec LI. Hoofc-ftuck.
Van de voortgang -van Sanche Pan¡a in fijn Gouvernement» DEn dag, welcke op den nacht van de ronde volgde, quam
cyndeiyckaen, dien de Dismeefter genoegiaem fonder fla- penduorbracht, hebbende du-y feilden van muyieneften in hec hooft, teroorfaeck van de ichoone Jonckvrouw , welckehy den nacht te voren had gefien. Den Hofmeefter bracht het overige door met aen fíjn Heer en Vrouw te fchryven het geen hyvan Sancho Panga gehotut en gefien had, ioo verwondert over fijn daden , als over fijn woorden, die de eene vol wyshey t,en de an- dere vol fotheydt Waren. Den Heer Gouverneur ftont eyndelyk op i en door order vanden Donor gaf men hem een weynig conferf tot een ontbijt, en een teuchjedrie of vier kout water, daer Sanche wel een hache broodt voor fou gewenfcht hebben, al was'er noch een goede klomp razynenby geweeft: maer, fiende dat het foo.wefen moit, maeckte hyvan de noodt een deughtjalib hemden Doctor wysmaeckte, dat weynig teeeten het verftanc icherpte; 't welck de perioonen van fijn ftaet wel voegde, als die niet iöo íeer de kracht des lichaems,ajs wel die des geefts vaii noo- den hebben. Op deie wyfe valle Sanche vaft van honger tot hon- ger , in voegen hy by fig ielven het heele Gouvernement vopr de pockenwenlchte , gelijck oock hem die het hem gegeven had. Evenwel met fijn honger,en met fijn conferf,begaf hy fig dien dag wéér na de Rechtbank. Heteerfte,dathem aldaer te voren quam, was een vraeg,die hem van een vrcemt mangedaen wierdt, fijude den Hofmeeiter met fíjn gefellen over al tegenwoordig. De vraeg was aldus:Een feekerRivier deelde een Erftenis van iêekeren Heer in tweededen. Nu wasoverdeiëlve Rivier een brug,en ten eyn- de van de brug een galg, en daer by een huys gelijk als een Recht- huys, daer men gemeenlijk vier Regters in had,die oordeelden na de wetten van den Heer van de Rivier, welcke luyden indefer manieren; Indien yemandt over deie brug gaet van het een eyn- dê tot het ander, moet hy aldereerit op fíjn eedt feggen, waer hy gaet; en indien hy waerachtig heeft gefworen, fal men hem laten gaen ; en ib niet,ial men hem iondcr genade aen degalg hangen. Deie wet bekent zijnde, quamender veele over"dé brug ·, en in-het geen ie fwoeren.fag me»,dat iy waer iêyden:en alfoó wierden fe onverhindert doorgelaten. Het gebeurde dan, dat'ereenman quam,dre, gevraegt ?ijnde> fwoex,dat hy alleen quam om aen dia |
|||||
Don QvicHoT de la Mancha. 305
galg te hangen, en nergens anders om. De Rechters waren,ont-
ílelc door delen eed, en feyden tegen malkander: Indien wy defen menich laten doorgaen, foo doen wy hem liegenjendan moethy fterven volgens de wetten: itHègendee^hangen wy hem op, foö feydt hy de waerhey t, en is onfchVtdrg.' So wordt nu den Heer Gouverneur gevtaegt, wat men met delen nienfch doen fou, alio de Rechters over de faeck bekommert zijnde, my hier om raedc by u gefonden hebben,om defe verwarde knoop te ontdoen.Secc- ker,antwoorde Sanche, defe Heereu Rechters hadden my wel voorby kontien gaen; want waarlyk ik ben derr man,die meer heb van de plompen als van defcherpen: maer evenwel veihaeltmy het wercknocheen maeI,opdat ick het ter deeg mag verftaen jen. dán fou het lichtelyck konnen gebeuren , dat ik het quam op iijn kopje te raecken. Dit deed den vrager een mael, ander mael, en ren darde mael. Eyndelyck, antwoorde Sanche, die faeck dan. ná ickfe verirae, is foo gelegen , gelyck ick u in twee woorden feg- gen fal: Wordt hy opgehangen , foo is hy onfchuldig; want hy legt de waerhey t: en laet men hem gaen , foo is hy logenachtich, en dienvolgens ftraf'baar. Het is foö, gelijck den Heer Gouver- neur gefegt heeft, fcy den vrager. So feg ick dan , hervatte San- che, dat men dien menfeh voor dat gedeelte, daer in hy de waer- hey t fegt, laet gaen , en voor dat, waerinhy liegt, aen de galg hangt; en op defe, wy ie ion men op een draet de wet ίο wel in hec «η, als in het ander, vervullen. Soo fou men dan, feyden an- der, foodanigen menfeh in twf en moeten deelen, in logenach> tigh en waerachtigh ; en dan fou hy evenwel een doodt man'zyn. Korateenshier, goede manalsghy zyt, vervolgde Sanche: defen pafiagier,daer gy van legt (of ik ben een botten beeft) ofhy heeft de lelve reden , of orn te fterven, of om te leven ,enoverdebrfrg te gaen: want indien hem de waerhey t vry ipreeckt, de logen ve£- oordeelt hem wederom ; en fïjnde liet fel ve alfoo gelegen , gelijck het is, lo ben ick van gevoelen, datgydievoorleyde Heeren/n Γ Γ aíegt> die u acn my geÍ0I)den hcbben,dat, dewyl het even lchoon Itaet hem te veroordeelen, of vry te kennen, dat fe hem ongemoeyt laten gaen; want het altoos meer geprefenis, wel, ais qualijck te doen: en dat vonnis fou ick hacr met mijn naem on- derteyekenen , fo ick fchrijven koft. En dit e» feg ick niet fo fer uy t mijn leli, als om dat my in den fin íchiet, dat'my 11 Heer Dön ^uichot m y onder andereu gerecommandeerd heeft , dar, daer de •pticy m Wfel ftaet. men de fel ve na d€ barmhartighey t moec öocQOvwiken; en dat komt my daar foo juyftin'cfin: gelyck λ : """ hst
|
||||
504 Tweede Dal t/dj»
het hierop een draet te pas komt. Het isibogelijck gy fcgt, zcy
den Hofmeefter , en Lucurgusfelf fon geen beter vonnis konncrt vellen: wyders, laet ons voor defe morgen het aanhoren der faecken opichorten; en ick fat order ftcllen ¿ dat den Heer Gou- verneur beter tot fijn genoegen teeeten krijgt. Dat bid ick met al mijn hart, antwoorde Sanche: weg met alle faecken, en geeft my wat te eeten ; en dan vraegt my,en bruft my, foo gy wilt; ick fal ièjealtemaeliooklaer (eggen,of jededruyfinjemonthad. Den Hofmeefter hielde fijn woordt,alio het hem docht een cafus con- fcientiaetezijn , een ioobequamen Gouverneur van honger te la- ten fterven, temeer, dewijl hy meende die nacht eeneynd van faecken te maecken,met de laetfte handeling vau het blyípel. San- che dan, hebbende dien dag wel gegeten,en dat tegen de regels ert Aphorifmcn van Doctor Tirteafuera, qüam 'er op het weg doen Van het tafel- laecken een brief van Don Quichot. Sanche belafte den Secretaris, dat hy fe by fich felf fou overfien , en, foo het geen hey melijcke faecken waren, dat hy ie overluy t fou leien. Dit deed 4en Geheymfchrijver,en,fiendewat'ervan was,fey,dat men hem vryelijckoverluydt mocht leien; want het geen den Heef Don Quichot aen hem ichreef, waren dingen, die men in openbaren dtuck behoorde uyt te geven, of in goude letteren teichrijven Sy liiyde aldus : Brief van Don Quichot aen Sancho Pan^a, Gou-
verneur van het Eylandt Barataría. Wanneer ick verwachte de tijding te hooren , Sanche mijn
vrient, <van uw fitternijen en forgeloos heden ■> heor ik die van uw verflandt en bequaemheyt, daer Ük den Hemel byfonderlijck voor te danken heb, die den armen uyt den drek verheft, en van fitten ■wijfen maekt, Menjtgt my, dat ξγgoitverneert en beftiert gelijk ofgy tinmenfehmaert ·, en nochtans waertgyeertijtt-eenmenfihgelyckif gy een beeft waert gewtefl: foodanig -was de germghcyt vanux9aert. En dit moet gy weten , Sanche , dat menmenigmael, omhetgefag man fijn arnpt, moet gatn tegen degeringheyt van fan hart ι want het cieraat van een γ-erfion y die in eenig treffèlijck ampt gefielt is, moet x,yn volgens het teen man hem vereyfcht wordt, en niet volgens de ¿rijt van fijn eygen aert. Kleed « wel; want het kleetrnaeckt den man: wet dat gy daer om u behoeft alt eenjnoeshaen toe te maeken > vöciïgy, die een Richter zijt, « ah eenfoldaet te kleeden j matr dat ghv u metfifdánige kleidtren mndoet 7 ah uw atugt vtnyfihi, net in
|
||||
—. '
|
|||||
Dow Qjj iCHOT déla Mancha. ^o£
en wel gcfihickt. Om de genegentbeyt van uw vohk te winnen, meet
gy twee dingen doen * het een, beleeft tegenseenyeder te zyn-^enhet ander > hen overvloedt van onderhoudt te befihicken: want daer ir niets dat de tucht van de armenmeer ontbind, alshonrer en gebrecki Neemt met veel bewints over u ; en fio gy het doet, masekt dat ghy het wel doet uytvoeren: want anderfins fiudt ghy u fielven buyten ontjag maechen, en zyngeli/ck het hout dat de Koning van de Vorfichen fio»fijn, '/ geen hen in hel eerfie wel deed verjehrtcken met fijn val 9 maer daer na van defielvc befprongen en bedremr/ielt wierd. Zijt een vader van de deugden> en een fliefi-vader van de gebreecken. Weefi altyd nochfireng, noch Jacht; maer betracht liever een middel- Wg tuffchen de (e twee uytterfiev: want daer in befiaet de redelijck- heyt, Beloeckt de gevangen >'¡fien > de vleefich-huyfien, en de openbare marckt-plaet/en: wantdetegenwoordigheydtvanden Gouverneur ts aldaer menigtaatl van groot belang. VertrooH de gevangenen met een kort eyndevanbumie fatcken: zift een koek by de· vlee¡bouwers, *p dat y eder een goet gewicht en goede waer voor fijn geit levert: en wei'βeenJchrick voor het marckt-volck, en dat om de fielve rtden* Toom u noy t vrouw acht ie h [al hoe wel gy ¡ulckswaert, 't welckick niet geloof) noch oock een vraet of een fiockaert: want daer men uw gene geni heden kent, (al men u gemeenlijck komen bejpringeny tot dat men ujalgeworpen hebben in het diepfte van uw verderf. S/et en weder (iet: doorloopt en herloopt de vertooningen enfiucken-, die men u m gefichrift geeft, eer gy daer over oordeelt; en gy f uit fien, wat grooter behulp ghy daer uyt f uit trecken, om u in de alderfwaerfiefite- hnltcht te geven. Schryft aen uw Heer en Vrouw·, betonnende u «Itoosdanckbaer; wantdeondanckbaerbeydtis dochter van de hoi- vaerd/gheyt, en een van de gr ootfie Jenden die'er zijn', en hy, die fiin weldoenders danckbaerheyt betoont, f al foodantg oock tegen fij- nen Godt zijn. De Hertogin heeft een expresen met uwen brieft en kleederen, en andere hare vereeringen, aen uw vrouw afgevaerdigt^ en alle uren verwachten wyhet antwort. lek ben een wyl niet ¡eer toelgewee/ï , ter oorfoeckvanfeker kattefpel, dat my op de neus ge- dropen is : maer evenwel het heeft niet om het lijf i want loo der Too- venaers zijn die my vervolgen, daer zijnder oock die my bejehermen. ■Doetmy weten, ofdenHtfmeefter, diebyuiSy noch voortgaet in dê fihijn engelijckenis van de Gravin Trifaldi, gelijsk uw vermoeden *w > en voorts van al het gene u bejegent, dewijl de wegfoo kart 'tt, te meer y vermits tckvan meening ben wel hatfi dip leed/g leven tt "verlaten, dewylik tot fulcks niet geboren ben. Een faeck is my ge* *e»rt> welke ick geloof dat wy in ongenoegen van de ¡en Heer en Me· '~'z :, wqus» |
|||||
%o6 "tweede Ό cel van
¿vrouw brengen [al: maerhetbefl'er van'is, aldóenfimy wet i ¡i
doen my niets j dewijltck eyndelijck eer my verhoop te voegen na mijrt beroep? als naioungenoegen, gelijckmenplach tefiggent Amicus Plato j fèdmagisamica verkas, lek fegbudit in het Latijn, om dat tck vertrouw , datgy het nu, terwijlgy Gouverneur zijt geweeftf ál ¡uit geleert hebben. Hier mede den Heere bevolen * die U voor ak les cptaetswil behoeden „ Üw Vrietit
Don Quichot de la Mancha/
• —Sanche hoordedefen brief met groóte aendacht aen; en de fel-
vewiert gehouden voor verirandig en wel ingeftelt van al dieie gehoorc hadden: maer Sanche rees terftont van de tafel op , en, roepende fijn Secretaris, floot ilch met den ielven in fijn kamer,en ifonder verder uytftel begaf iich om te antwoorden; belaftendc den fchrij ver, van woort tot woort te fchrij ven wat hy hem fey, fonder af of toe te doen 5 en dat gefchiede, luydende den brief als volght. Brief van Sanche Pan 9a aen Don Quichot de la Mancha»
Dl E overvloei van mijn faken tsfoo groot, dat ick geen tsjt en heb
filfom mijn hoof ι te krauwen, noch om mijn nagels te korten ;en daer om zijn fe feo lang , dat ik bet mijnfelffchaem, daer den Hemel in voor[ten wil. lekfigdit, mijn goede Heer Don %ukhot, op dat uw Genade fich niét venvonder .¡dat ik hem tot noch toé niet ge[chreven heb hoe welofhoe qualijckhet my algaet indit Governement, daer ick weer honger ly , als ick oyt geleden heb, doe wy door de boffeben sn ge- huchten gingen dolen. Over een dag of twee fchreef my den Hertog , dat'erfeeckere jpioenen in dit Ey landt gekomen waren, om my om den hals te brengen: mmr tot noch toe heb ickniemant vernomen , ah een fiklren Doijor, dte hier onderhouden wort om ál de Govemeurs , dit hier komen, om den hals te brengen. Hy heet Doélor Pedro Rezio, ge» boren vanTirteafuera ■> op dat urv Genade fijn naem mag weten* Dfr fin voorfchr even DoBorfegt van fich f elven, dathyde ftekten niet ge- net {l-¿maer dat hyje voorkomt ;en de medecynentdiehy daer toegebruyktt zijn al dieta voor,dieta ηαφ lang tot dat" er met meer als het vel over dtbeenentr. Kortelijck, hy doet (tjnbefl om my van'hnnger te doen verzieken. En tkfierf van ¡pytyW&nt daer ik tot dit Governement ben gekomen om wat warms te eeten, en wat koels te drincken , en mijn |
||||
t)on QuiëöoT dé la Ma nchaT 307
¡gemackjewat te hebben op goet voer > en in een warme βαί, komiek
hier recht om penitencie te doen, gelyck als een kluyfinaer -, en dewijl ick het tegen mijn fin doe, vrees ik^dat het eyttdelijck op een qttaet fpeluytloopenfah Tot noch toe heb ick kruys noch munt gehandiÜ j en ick kan niet bedencken , wat'er aen (cbort: want men heeft myge- fegt t dat het de manier is, als de Governeurs tn haergebiet treden ¿ dat dèonderdanen gewent bennen haer een fimme gelts of te leenen s ofte vereeren; en dit is fio over al de manier béhalven tn dit Eylant. Den voorleden nacht de tonde doen Je, vielvy eenferfihoon dochter- ken in de handen 1 inmans Ueedereti-, en een jongman in vrouwen kleederen. Mijn Dismeefier is verlief t op de dochter ¡ en heeft haer air eet s hem [elf tot een vrouw toegsfehickt , en ick den jongman tot tnyn fwager; en van daeg gaen wy ons voornemen in het werek fei- len » 't welk is met haer bey der vader 5 eenen Diego de la Llana, een goet vroom Edelman, lek beheck de mankten, gelyck uw Genade my geraden heeft ten heb een appel- koopñer gevonden, die nieuwe haje- neuten verkocht, enhaeroverfreden, dat β oude neuten onder dep nieuwe vermengde ; tn daerom heb ickfe alte mael verbeurt gemaekp voor de jchool-kinderm, die ¡e wel uyt malkander f uilen weten te le- fen % en het wijf voor veertien dagen de markt verboden, Syfiggen, dat ickdaerwelaengedatnheb. Het geen tck uw Genade weette fig- gw f is dat men hierjeyt, dat het een ar ζ gefiayj van menfthen is , wan onbejehaemtheyi, onreehtvaerdigheyt, en boosheyt 5 en fulcks geef ick wel geloof: want ick heb het wel meer geboorten ge fien. Dat Mevrouwde Hertogin aen wyn vrouwTereja Ρ'ancageíchrepen^en hei ¡packjegefinden heeft, vergenoegt my geweldig-, en ick f al te fijner tyt daer voor danckbaer zijn. Kttfl haer de.handen van mijnent wee- gen j en figt haer} datfi het geen fe my gedaen heeft, niet in het water heeftgefmeten. Ickjon niet garen hebben, dat'er broddery tuffchtn uw Genade en de felve Mijn Hetr en Vrouw quam ; want [00 Je op ti tnfsnoegt zijn, moet het voorfeecker my in het oog druypen. En vóórA tny , ick¡ouuraden, gelyck als gy my raedt, danckbaer te ¡tyn» e» tegedencken, hoe welgy in dat Kafleelonthaelt engetraBeert bent ge weef. Dat van het Kattefiel en ver β aen ick niet: maer ick beeldt *»y ¡n y dat het weer van het ouwe werk is, van die verbranfe ToO- Vtnaers; ick jal het wel komen te weten , wanneer wy malkander jpreefken. Ik feu uwGenade wel garen wat finden', maer ik weet niet ™at lck finden fiu i 't en waer een korfje of twee, diefi hier in dit Ey~ Imdt heeUerdtg kannen maecken: en [00 myn antpt infaet blyftffal '«■»v>atfraeysopfieken. So mijnvrouTere(aPangaaennty fibr.ijfti Joo betaelt hit briefloon voer my, enfendt my den brief toe } want ick |
||||
^oS Tweede Deel van
verlang* er feer na%om te weten hoêhet met mijn vrouip en mijn kinde-
ren algaet. En bief mede verlos u den Heer van die booje Toovenaers, ' en my van dit Govemcment m τηβ en vrede ;of anders vrees ik^dat ttk 'er den beek in ¡el¡chisten , na my den D$Sor Pedro Rezio traiïeert, . Uweerfamedienaer
, · S A NCH E PaNC A ,
Governeur.
De Secretaris floot den brief, en gaf fe terftondt aen den loo-
penden boó te beftellen ; en voorts de perfonagien van hec fpel de hoofden tefamen fteeekende,lcyden fe vaft met malkander over, hoe men Sanche beft van deie moeyelijckelaft fou ontflaen.Dien achtermiddag maeckteSanche eenige ordonnantien vaerdig, be- langende de regéering van het Eylant, foo hy het noemde, als onder anderen op de wijn , dat de inbrengers iöuden moeten ieg- \ gen waer fe van daen f]uam,en de hoedanigheyt,om daer der. prys na te ftelién ·, en de gene,die daer water in goot,ofdennaem ver- anderde ,föu het leven verbeuren. Hy modereerde ook de prijs van de fchoenen ·, die geweldig waren gereièn ; als oock het knèchtsloon,dat voor Sint feiten weg liep: fteldeook fware ftraf- fen op de genen, die ongeichickte deuntjes fongen, foo by dag als by nacht. Hy verbood oock alle blinden met haer wonder- teeckenen en nieuwe tijdingen langs de ftraet te loopen , 't en waer dat'er fegelen en brieven by waren van de Magiftraet daer de dingen geichiet waren. Hy maeckte ook een luyfcvanger voor de bedeláers;nift orii fe als fchelmen en dieven te vervolgen,maer cm haer wel té ondervragen, wie en wat fe waren; alio onder die lammen en kreupelen menigmacl groóte bocvery fchuylt. Kor- telijk s hy beitelde fulcke goede faecken , dat Ie aldacr tot noch toe in waerde gehouden worden , onder den naem van de Inftel- Üugen van den grooten Gouverneur Sancho Panga. ·■ Het LIL Hooft-ftuk.
Pethandelende de sSvotrttter van de tweede bedttefde Jtnckvrouw >
Anders genatmt Donna Rodrigues, #5" Ide Harnet vertelt,dat Don Quichot nu weder tot fíjn vorige
^-^ gèfonthey t gekomen zijnde, iich begoft in re beelden , dat het levén/t welk hy in datKafteel voerdestegen de order was van «ïc Ri4darfcliap,daer hy profeflie yan deed ¿ ca dethalven beíloot hY
>''.*"■ ■'..-■'. .■,." . TT'.." \
* . ■.'■'■' , ' '■■■■·>-.■ '■ ... · ■.■■;,.. -·','-'.-■;.. .
|
|||
Dom Quichot de?á Μ ancha. 1°9
jhy ooríof van den Hertog en de Hertogin te verfoeken» örh ná
Zaragoca te vertrecken,a!foo de rijdt van he? Tournoy vaít aen- ejuam , daer hy den prijs verhoopte te winnen. < En fijnde aldus op feeckeren da<* aen de tafel, begoft hy fijn meening in het werk te ilellen,en oorlof te verfoeken ;dog fiet juyft op het felve öogen- blik door de poort van de Sael twee vrouwen binnen komen (ge- Iijck fe daer nae bevonden wierden) van hoofden tot de voeten in den rouw.Een van defe naderende,wierp fich voor de voeten van Don Quichot neer, fo lang als fe was, hebbende den mont aen fijn beenen , en niet doende als jammerlijk luchten;in voegen een yeder , die hetfelveaenhoorde, dacf doorontftelt was: en hoe- wel den Hertog meende, dat het weer de eene of de andere come- die fou zijn, die fijn volk voorhadde, fiende evenwel met wac ernft dit huylenenfinicken toeging , bleef hy in twijfíel, totdat Don Quichot, volmedelyden , haer van de grondt ophief, foo veel doende datfe het dekfel van haer aengefigt weg nam, gelijk fedeed, en vertoonde (wieiouhetkonnengelooven) het ware aengefichtvan Donna Rodrigues; ende andere,in den rouw, was; haer bedroge dochter, die van dienrijekenboerbeflapenwas. Een yeder was verwondert, en voornamentlijck den Hertogen Hertogin , die (ál hoe wel ie haer voor een halve geckin hielden) evenwel noyt gedacht hadden, dat fe cenige forternyen fou be- ginnen. Eyndelijk, Donna Rodrigues, keerende fich na haer HeercnVrouw,fey met een droevige ftenr.Uwe Éxcellentien ge- lic ven my toe te laten $ dat ick een weynig met defen Ridder aen een zijde ga; want iulcks fal nodig zijn om te komen tot het eynd van de fack, die ick met dien bofen boer voor heb. Den Hertog ftondt het toe, en liet haer met Don Quichot hcencn gaen. Sj dan eyndelijckbegoft aldus tegen hem te fpreecken: Het zijnee- ' nige dagen verledcn,p dappereRidder,dat ik u vertelt heb het on- geluk , 't geen my van een goddelooien boer is aengedaen, in de perfoon van mijn lieve en beminde dochter ? die hier tegenwoor- dig is;en uwGenade heeft my belooft het ielvc ongelijk te regten·: Nu is tot mijn kennis gekomen , dat uw Genade uyt dit Kafteel vertrecken wil,om goede avonturen te foekén,die uw den Hemel tvil geven;en daerom kom ick u bidden, voor uw vertreck, dien t ongetrouwen en ongetemden boer re dwingen mijn dochter té rrou wen,tot vervulling van fijn beloften die hy haer gedaen heefc, eer hy by haetfliep: want te denken,dat den Hertog, Mijn Heer, recht daer over doen fal, is hoy gedorft, ter oorfaek van het geen Jk uw Genade in yryighcy t heb geieyd.Don Quichot antwoorde (y z) hier
|
||||
3 ίο Tafeede Deel van
hier op met een groóte ftemmigheyt en rnanhaftigheyt: Goede
JufFrou , fpaert uvv tranen, óf om beter te (eggen,toomt de vloet ■van defe iilte beecken, alfoo ick de laft op my neem om uvv doehrers vervalle faeken weder op te rechten,die het evenwel be- ter fou hebben geweeft foo lichtgeloovig niet geweeft te fijn,ver- mits de minnaers licht in het fweeren,maer traeg in het volbren- gen zijn : en alioo ben ick van meening , met believen van Mijn Heer den Hertog, terffcondtce vertreckcn, om dien godloofen boef te vinden , hem te ontfeggen , te beftrijden , en te dooden> foo menigmael als hy my durft weygeren fijn beloften te volvoe- ren: want het voornaemfte van mijn auiptis, de ootraoedigen te verfchoonen, en de hoovaerdigen te ftrafFen y ick wil feggen> dcellendigenby'teftaen , en de hooien te vernietigen. Het is niet van nooden, zey den Hertog, dat uw Genade de moey te neemt om denhuysman tefoeken , daerfich defe goede vrouw over beklaegt, nochoockdatuw Genade my oorlof afvraegt om hem uy t te dagen , alfoo ick hem alreedts voor uy tgedacgt hou , en het hem ial laten weten, endathy het kome te voldoen hier in mijn eygen Kafteel, daer ik u beyden een feeckere vecht- plaets falbefchicken, betrachtende al de voorwaerden daer toe beitelt, doendeoockrechtaen een yeder, gelijck foodaanige Vorften gehouden zijn. Hier mede dan, enmetgoedt oorlof van uw Hoogheyt, antwoordeDon Quichot, ioo rennncieer ick van nu af aen mijn Edeldom , en ftel my in de iehe graet, ftaetenqualiteyt, van de welcke mijn tegenpatty is, gevende hem macht en vryheydt om tegen my te ftrijden; en alfoo , hoe- wel niet tegenwoordig , daeg ick hem te veld , ter oorfaek van het ongelijk dat hy defe arme dochter gedaen heeft, díe eertydts maegtwas, en nu niet en is, alleen door fijn fchuldt; endathy dien volgens fijn woort en beloften ial betrachten , ofdat hy daer ever fal vechten of il er ven : en met eenen treckende een handt- fchoen uy t, wierp hy de felve te midden in de Sael. Den Hertog uam fe op, feggende: Gelijck ik gefegt heb, alfoo neem ik uyt naem van mijn onderdaen den kamp aen , en ftel de tijdt over fes dagen ; bet veldt, opdeplaets van dit Kafteel; en de wapenen» iulcke als de Ridders gewoon zijn, lancie, ichilt, &c, fonder cenig arg ofte lift, bedrog of (uperftitie, zijnde alles geëxami- neerténgeëxploreertdoor de Rechters van het parek. Maec voor alle dingen is nodig, dat defe goede Vrouw, endefequa- de Jonckvrouw, haer recht en juftitie ftellen in handen van den Heer Don Quichot de la Mancha i want anderfins fou het alles nul
'■.'■·.' '■' 7 -■,·■■' ■ < .... ■"...';'■:■■ f -"' . ■'"<■■■
., '/" -. . ; .■■ ■'■.■ ' ■ ■ ;"·' " s: ■ -■·'' -■' 'ir -■.:■■■' ι = ·. , / :\--
|
||||
Don Qu ICHOT déla Μ anchan %ït
tiul envangeenerwaerdezijn. Dat doe ick, antwoorde Donna
Rodrigues. En ik ook , fey haer dochter al fchreyende, en root van fchaemte. Dit dan aldus beitelt zijnde, en den Hertog beflo- ten hebbende wat hy doen fou , gingen de bedroefde Jonkvrou- wen weder haers weegs; enden Hertog gaf laft, dat men de felven van nu af aen niet fou bejegenen als fíjn dienftboden , maer als vreemdeJonckvrouwen van avonturen , die ten fijnen huyle cjuamen om recht te vorderen: enalfoogafmenhaer een cjuar- tier byionder , en diende haer gelijk de foodanigen , niet fonder verwondering van hetanderevolck, die niet wift wat al defen handel van Donna Rodrigues en haer maegdeloofe dochter in had. De faeck hier dahalfoo beitelt zijnde, om het werek te voltrecken , cjuam de Pagie, die den brief aen Terefa Pan^a ge-r ■ bracht had , ter Sale in ; door wiens komft den Hertog en Her- togin feer verblijdt waren,verlangende geweldig het vervolg van fijïi reys te weten : en vragende den Pagie dacr na, gaf de felve toe antwoort, dat men het ioo in 't openbaer niet koft feggen , noch met foe weynig woorden : doch ondertufFchen koften fich hare Excellentien uyt defe brieven vernoegen ; halende alfoo twee brieven voor den dag, en de felve aan de Hertogin gevende,wa'et' vanden een totopfchrifthad : Brief aan Mevrouw de Hertogin, van ik weet niet waer ; en de andere brief voor mijn Man Sancho Pan^a,Gouverneur van het Eylant Barataría,die God bewaert.De Hertogin wift niet, hoe ledra genoeg aen het lefen fou komenden hebbende het fegel los gebroken , en den inhoud fHllekens gele- fen , bevond fe, dat men fe wel openbaer mocht lefen j en daerT om las zy fe overluydt, luydendc de felve als volgt. Brief van Terefa Pangaren da Hertogiti.
■ . ■ ,/,
\\Win brief','·Mevr ou f hetftmygrootvermaeckgegeven, daerick
¡eer na ver Langt heb : de ketting, die u lieden my ge finden hebt, " ookjieïgoet; en het jacht-kleedt van mijn Manjpeult niet fiim by. Dat uwer liefde mijnen Man Sancho Ραηξα tot Gouverneur gemaeckt heeft, bthaegtmyjeer, gelijck oockdefe geheele plaets; alhoewel der^nige %ija} ¿ie ¡,et n¿etgelooven willen , voornamentiijk onje Pa- β oor, MeeJÏer Klaes enfe Barbier, en Samfon Carrajco de Baccalau- reus: maer ickvraegdaer weynig ña, laethet maer zijnfoo als het *'>. en 'aet eenieder figgen mat hy wil, al hie wel i om de waer' ijeydttefiggen, Jeo het niet was om het pack en de ketting, iek het Itlf niet zou gelooven: want het heele dorp ht>udthí¡n Man voor ten (v j) plom*
|
||||
212 Tweede .Deel van
¡plompaerti en zijnde van de geyten genomen, wetenfe niet,.bos hy
tnenfcbsnfal konnen governeren. Maer ick hoop onfin Heer Jal bent goefinnen geven ; want fi\n kinderen, och arm, hebben''t wel van doen. lek, mijn goede lieve Juffrouw , bengerejolvetrt dit geluck ■niet met de voeten te footen, 'en met uw oorlof eens ten hoof te rey fin in de karos , en dair mee aldeafgunfiige menfehen de oagen uyt tejleecken: endaeremverfoeckickuw Majefieyt, míjn Man te ge- bieden , dat hy my een beetje geldt overfindt; want ten hoof valt het kofïelyk : men moet voor een hroodtje van fis pont eenfcheUing-, en <vooryederpondtvlee[ch (eeijebroot je droog) vier. ftuyvertjes neer leggen, dat evenwel conjeientiewerek is. En Jee hy wil, dat ick •niet gaen Jal, dathyhetmy dadelicft doet weten; wantmy dmickt, dat yeder dag my een jaer valt, dat ick niet op weg ben. Mijn vrien- den figggin j βο ick met mijn dochter wat prachtig voor den daghkom, dat hetoock een eet voor mijn Man ¡al wejen; want dan vraegtelckz wat Me~vrouwenhoordtdie Koets teel en dan ¡aleen van mijn Meysjes ¡eggen : het is de Vrouw en de Dochter van Sancho Pan f a , Governeur van bet Eylant baratar ia: en op de felvemanter Jal Sancho bekent worden, en ick door hem geUpimeert, en dan Godt voor ons al. Het moeyt me feo geweldig, dat het niet tefpre- ktnif , dat h/er van bet jaer geen nemen gevallen zijn. Even- ipel ¡end ickuw Hoogheydt omtrent een half duyfint , die ikjelfeen voor eenhebuytgefocht: greoter heb ick'er niet konnen vitiden; hee- ■wel ick wel wou, datfefoo groot waren als Vetigclflruys eyeren. Laet uw Doorjchynentheyt niet vergeten aen mijn jomwylen te jchrijven j en ick fal niet vergeten te antwoorden , ¡chujvende van on f e gejont- heyt, en het geen hier al omgaet. Ondertuffchen , Salayt, en hier mede den Heerebevolen. Sancha mijn doshter, en mijnfoontje fig' gen tt veel duyfint goede nacht. Uw eerwaerdigc dienares, die meer begeerte
treeft u te fíen als te fchrijven, Tere s α Ρ α nc a.
'■:■!■■ . ■ - ■■ '
<.-.*■" ' ι
Het vermaek,dat een yeder uyt deièn brief nam,was boven ma-
ten groot, voornamen tlijck den Hertog en Hertogin , die Don Quichotfijn meening afvraeghden, of men oock den brief aen Sanche den Gouverneur fou mogen openen, alfoo ie zich inbeel- den,dat fe heel goedt fou zijn.Don Quichot fey,dat hy fe openen fou, om hacr Excellentien te vergenoegen i en deíelyc geopent ïiebbendc, yondthy «Jen inhoudt als volgt. |
||||
- De» Qtj i CHο τ de la Mancha. 313
Brief van Terefa Pan 9a aen Sancho Pan $a, haer Man.
Tl^heb uwen brieft lieve beminde Sanche ¡wel onijangen\mick_ afweer u als ecngoet Catholijck,^ dat het <¿ecn vinger breedt en fcheelde ffi!{wasfot geworden van blytfchap'.wantf haefi als ϋζ hoorde^mijn alderliefde Man^datyj Governeur waertgeworden,» meende il^daer f lamp verhoren heen gevallen te hebben; w,antgy weet wel,dat men ook.wel van blydfehap kan fierven'· en Sanchi- cajou dochter.,ontliep hatr water van enkele vr e ugt,fonder dat [e ft voelde.Ik.had het pakjdat gy my ¡ondt^en de kralen van Me~ vrou dcUenogin voor my,den brief in myn banton evenwel meer," de ik dat i^fiep^en niet wacker was.want wie drommel fon den~ ken }dat een gey ten- hoeder een Gouverneur fnt k^nen wordcnlGy weet Wel, mijn beminde Man, wat mijn moertje faliger pleeg te feggen:Men moet langleven(Jey je)dievetil fisnwiLlkfcg't daer- omtom dat Ophoop meer te fien , fo i/^nog wat tydt van leven heb: want ik^hoop u nog eenR^entemeefier ofeenTeferier te fien^dat of- f cien btnnen^diefmerigfijn^alhaelCer de duyvel fomwylen een wegzet is Sint? Andries, by het geit is geen verlies-Mevrou de Hertogin f al uwel feggen de groóte begeerte, die ikjheb om eens tentiooftegaewdenkfer ereys om,enjchryftme-hoe 't u aenflaet'; want i\fou garen om eers wil in een kpets %aen. De Pafoor , de BarbiertenCarrafco willen niet gelooven,dat gy Governeur bent, enfeggen,dat het alternad 4pen-j)ul is ^oftovtry,gelijk^ de d*n; gen vanuw MeefierDtm Quichot;cn SamfonJ'eyt, dathyu wil gaenjozken, en tree ken ü dat Gouvernement, en dejotterny van Don Qiiichot dm fijn neusgaten Kyf-maer ft iacb'er β egs meè,e# laet haer maermijn ketting fienten bemoey me f egs om een kjee} voor onfe Samhevanhet uwe temaken,lkjhel> onfe fujfrotm\^ψ^ deel neuten gefonderton il^wou wel ¡dat fevangout waunfendt mijn een deelparrelde-fnoerenj'omcndie in uw Eylant ^ebruyk^ Het nieus,dat hier isyis dat Berruecos fijndochter ge» ouwt heeft Mn een klad-fchilder, die bier gekomen is om tejchilderen ,wat er valt.Den kjiet heeft hem de wapenen vanfijn Majefteyt doe,n ftbilderenjoven de poort van het Rfletbuys.Hy eyfehte twee dit~ caten daer voorden die gaven f e hem te voren op de handt. Hy ar- bey de acht dagen,en doe had hy noch niet begonnen; en byjeyjat hfo veeel kribbel krabbels niet fchtideren l{ofi. Hygaf bet geldt Merken evenwel is hy hier noch voor eengoedemeefief geacht en |
||||||
sri4; - Tweede Deel van
getrouwt.Maer nou fieek} ky de penceel in hetfpel^, en hout hem
4ls een jonkerymet den degen op f y.De foon van Pedro deLobo wil in een klooft er gatn ¡en een Monnik worden. So haefi als ditMin. guitta}de nicht van fylmgc<Silvats^vtrnamjoeeftfe hem doen da~ vensen leyt hem te lafl^dat hyfe belooft heejt te trouwen:fomtnige ¡güade tongen willen [eggen, datfefwacr by hem pjmaer hy loog- chent het dat hyfwart wort-O^anno^onfe l^omenysmanjjeeftgecn oly meerjen daer is met een drop a^ijn te kyygen in het heele dorp. Hier is em compeny foldatentdoor getiocken* die drie meysjes Ipier var dam meegenomen hebbenMI^wïl je niet feggen wié;wam foofe wêtrquamenjbet mogt haet aen haer hylykfchaden. $an- chtca inaeckt vafl fpelde-werk^<ant, en wint, alle dagen twee hlanken,die ¡e alternad ineen fpaerfot bewaert, om daer wat moys voor te kopen }oj'een houw el ijk? joetje te vergaren: maer nu, dewijlfi ds dogter van ewQovcrneur is,f uit iy haer daer wel van · 'verf of gen} [onder datfy der om behoeft te werken'. Defonteyn op de mar kt alhier verdroogt heel.en dat al f o do pij ρ ver flopt is. En flaer heb je het al.Ikverwagt hieruW antwoort op,gelijk oot^ van Wegen mijn reys ten iloof\ enhier mede den ¡leer bevolen, dh u langex leven geejt als my^alfoo ikfonder u niet wenfeh te leven. Uwhuywrauw Teresa Panga. Deíq brieven wierden geprefen, belacht, bewaert,en verwon-
dert ; en om het werck voort op te maecken , quam den boö met f enen , die den brief bracht van Sanche aen Don Quichot, wclkp poek opentlijck gelefei] wiert, en de fotheyr van Sanche weer in twijfel, trock. De Hertogin ging aen een kant, om van den Pagie te gooren hetgeen Sanche in iijn Gouvernement ghebeurc moclit ¿ijh , die haer al de faeck met behoorlijcke omitandighe- denvertelde. Men gaf de noten over, en boven dat een kaes,die ,, Terêia daer nevens gefonden had, welke beter was als de Edamiè hier te lanr, en van de Hertogin ook met genoegen aangenomen wierd.En daer mede fullen w,y iè daer laten, om te verhalen wat cynd het Gouvernement van Sanche Panea nam,bloem en fpiegel ivan al de Gouverneurs van alle de Eylanden die'er in de woeftij- jicn van Arabien zijn. , ______ " Het LUI. Hooftft.uk. ~
, Van de mceyelyckbeyt en het eynde -van het Gouvernement van San', cho Varitja.
ΤΈ denken, dat de dingen van dit leven gedurig zijn, is dwaes-
heydt; iiuegendeel blijckthet-i dat het rade van avonturen - ' f : altijd* |
|||
i^—■
|
|||||
¼ïç Qu é c ç ï ô de la Ì á í c Ç á. 3r f
altijdt rondtom gaet, gelijck een fpinne-wiel. De winter
volgt de herfil, de lente de winter, en de fomer de lente; en loo gaet de tijc al vaffc voort,en keert weer daerfe van daen komt. Maer evenwel het, menichelijck leven tot fíjn eynde gekomen zijnde, heeft geen wederkeer. Soo fpreekt hier CideHamet, gelijk een Mahometaenfch Philofooph, alleenig om te applice- ren op de ongeftadighey t der beftiering van Sancho , en het ver- loop van fijn faecken in fijn Gouvernement. Defe dan, zijnde ©p den fevenden nacht van fíjn ftatelijcke regeeiing in fijn bed , niet foo ieer overladen van broodt of van wijn ,'als wel afgeflooft van al het hooft breeken , dat hy dien dag, dan met dees, dan mee die,had gehadt,begoft hem evenwel de flaep,in fpijt van fijn lege darmen,en volle hariTenen,aen te taften,en hem ltillekens de00- gen te fluy ten , wanneer hy een groot getier hoorde, van luyen van kloeken, van roepen, van tieren, en fch reeuwen , dat het fcheen,dat hetgeheele Eylandt te gronde ging. Sanche,hier doof verfchrickt, recht fich in fijn bed over eynd, luyfterende met open ooren, waer dit gerucht van daen cjuam ; maer behal ven dat hy de gront niet en wift, quam 'er noch by, om fijn verbaeftheyt1, te vermeerderen, hetgeklink van trompettenen trommelen > 't welck met het luyen der kloeken een gewei Jig getier maekte. Hy eyndelijck, vol vrees en verichriktheyt, vloog ten bedde» uyt; treckt fijn muy leu aen ; en, fonder yets anders om bet lijf te ilaeii, begeeft fich na de deur; en de felve openende, fiet hy meer als twintig perfoonen naiiem toe komen geloopen , langs een' 'an8e galclery, al te mael met brandende f ackels in de cene, en blootedegens in de andere handt, roepende: Alarm, alarm, Heer Gouverneur, alarm: daer zijn eenige duyfenden van vyan- den in het Eylandt gevallen 5 en vporfeker, wy fijn al te mael om den hals, indien gy ons niet te hulp komt. Sanche bleef door dit geroep eu geieg gelijck als buy ten gevoelen, wanneer èeu van dit vokk tegens hem fey: Kom Heer, treckt terftondt de wa-r penen aen , indien gy niet begeert, dat gy, benefFens het geheele Eylandt, verloren gaet. Watfouickmy gaen wapenen'? ant- woorde Sanche, wat drommel weet ick van de wapenen, of van vechten? Datfou mijn Heer Don Quichot de la jVlancha beter- paiien,die er-met een fnap een ent van fou gemaekt hebbenrmaer ick, ocharm, verftaedermy niet een bras op. Och Heer Gou- verneur , quam'er een anderen balckeït, fla je noch hier ? en berj ' je noch niet in't geweer ? Voort de wapenen aen: wyhebbenfc hier oiFenfijf en defenfijf; treckt ons voor als ons Hooft, wy (ã 5) - ful-
|
|||||
516 Tweede Deel van
Tullen u volgen. Wel wapent me dan als je wilt, ley Sanche: ca
terftondt brachten fe twee delen voor den dag, en deden hem die aen over fijn bloote hemdt, Tonder datfe hem fijn kleeren wou- den laten aentrecken» een ftuk voor,cn een ftuk achter, die fe wel vaffc met touwen aen malkander bonden, hebbende boven twee gaten gemaeckt, daer hy de armen door raoft fteecken. So roege- taeckelt zijnde, gaven ie hem een lan^ie in de handt, en baden hem, dat hy voort wilde marcheeren. Wat drommel iou ick marcheeren, zey Sanche, ik heb genoeg dat ick mijn felf met defe fpics overeynd hou, en voor de reft kan ik niet een been ver- fetten, noch een knie buygen, om dat me defe borden foo dicht toegegort bennen. Al dat gy doen kondt, is dat je mijn opneemt, en draegt daer je mijn hebben wilt, ©aftelt men op fintenel per- du.om de cene of de andere plaets te bewaren; en die fel ik bewa- ren, ofmetdeielancje , of met fijn lijf. Gaetmaer voort, Heer Gouverneur, zey een ander: het fchijnt, dathetmeerdefchtik is, als de planken, die u binden : tfa luftig, want het worde laet, en de vyanden nemen vaft toe , na het gerucht dat men hoort. Door welcke redenen en bits verwyt fich den Gouver- neur beftondt te bewegen : maerfoohaefthadhy fich niet ge- rept, of hy valt plots voor over daer heen , met fuiken flag, dat ie vreefden, dat hy de kop iou in ftucken gevallen hebben. Daer lag hy gelijk een fchildpad in fijn fchelpen gedooken,of een halve ge- roofcwfalm , tunchen twee borden. Doch al dit bewoog defe gaften tot geen medelijdenden zy begoften op nieuw te roepen en te tieren, alarm, alarm, komende anderen toegcloopen, gelijk ot het vyanden waren ·, en daer ging. het opeen houwen en kerven, lopende vaft nu den een,dan den ander, den armen Gouverneur over 't lijf heen,ilaende en ftekendeals dol,dat,indien hy 't hoof c Biet diep tuffen de deeleh ingetrockenhad, hy 't al quaet genoeg iou gehad hebben.Die in defe benauwtheyt Judas iweet fweete , roepende al de Heyligen om hulp aen , die in fijn gedagten qua- mcn,was Sanche. Den een ftrompelde aen hem ; den ander viel kern op fijn lijf, en bleef daer een goede wijl op fitten > gelijk een Hopman commanderende;tfa marinen.val den vyant van die kant, of die kant in: fluye uw gelederen: bewaert die poort wel: imijt daer ketels met ziedende elf van boven neenbeiec de deuren met ftoelen en banken , en in de ingang met bedden en bulfters ; noe- mende aifoal,dat'er aen den oorlog vaft is;terwijl d'arraeiapcne vaft niet en deed als fuchten,en te feggen in fijn eygen hart:U ue- *n Heer l dat het Ey lande maer fleches verloren, enicK mact |
||||
Don Qjjtchot dek Mancha. $¿i
doodt was, en verloft uy tdeefe benauwtheyt! Dit yicl na fíjn
wcnfch en begeeren fo uy tjwant ais hy der minft op dacht.hoor- de hy,dat men vaftriep: Vidtoxy, viftory: de vyanden nemen de vlucht: Sa wacker, Heer Gouverneur, recht u op , en komt mee ons defe overwinninge genieten, en den roof deeleu.die men ver- kregen heeft door de kracht van uw onverwinnelijken arm.HeJp my dan op, fey Sanche, met een benauwde item, en op de becn.cn Zijnde, feyde hy^ De vyanden, die ik verwonnen heb, mogen ie my wel met een fpijeker acn het voorhooft vail maken; en voor de reft heb ik dit en dat van roof te deelèn:maer dat ik wel verfoe- ken fou aen eenig vrient,foo ik'er anders een heb,is my een teugje wijns te geven i want het fweeten, datikgedaenheb,isonuyt- Iprckchjk. Menmaecktehemkhoon, bracht hem wijn, deed Jj j Plaukharnas los, en fette hem op fíjn bed neer , daer hy van ïich ielve viel door de ichrik,die nu eerft fíjn meefte kracht toon- \A? VOegen dac de werk-meeilers van defen handel felf berouw hadden,dat fe 't fo grof hadden gemaekt:maer eyndelik weer tot ug iel ven gekomen zijnde,vraegde hy ,wat uur het was?daer men opantwoorde, dathecbegoftte dagen. Hyfweegftil, en, ionder meer woorden te maken,begoft fíjn kleren aen te trecken, tccnemael begraven in een diepe ftiliwijgenrhey t.rerwijl hem eert yeder vaft bleef ílaen aenfíen , verwachtende wat'er noch van ko- Jien lou.Gekleet ujndeging hy al foetjesal fachjes (alfo hy noch den man niet en was,die re poft koft loopen) na de ftal toe,zijhde van een veder gevolgrj en komende by fíjn Gracuwcje,omhelfde. jiy hem feer vnendelik, gevende hem een foen voor fíjn voor- «ooic,niet fonder tranen in d'oogen,feggende:komt gy hier?mijn oet gelelfchap, mijn vrientje, en getrouwe macker in al mijn ar- oeyt en verdriet: wanneer ik by jou,cn met jou was,had ik anders 8een£edachren,als om jou tuygje wel te verfien , en jou lijfje wel t "nderhouden5en toen was ik geluckig: maer zedert dat ick jou eriaten heb , en op de torens van de ftaetfucht en hovaerdy ge- *Jommen ben,heb ikduyfent jaramers,twee duyfent moeyclijk- ieden,envierduifencquelh*ngenopmijnhalsgehae)d.Terwijlhv io.Srr A^n fPrak'wièrP hY Het dekklect oí zael vaft op fíjn efe!, Üklt "yClrantwasdiceen woortiprak.Graeuwtje eyndc- KSJ ?'?de'klom hy »«et fonder groóte moey re daer op 5 en den nSílchuaden Hofmeefter,den Secretarissen Dismeefter, den wea2Λ?^!0 daer «ÉW*****· ^6 h?: °PCnt «Τ
eud<- vrö l j Heeren en vrienden, en lact my weer gaen na mijn
^ rryneydt, lia mijn oude leven, om alfoo weer op te ftaen
ι. van
|
||||
'^iS ' Tweede Deel van
van defe tegenwoordige doot Ik ben niet geboren omGouverneur
te wefen,nog Eilanden te befchermen,nog lieden van de vyanden te veroveren ; maer verfta my beter op ploegen , op fpitten , del- vén,en een wyngaert te fnoeyen , als op het governeren van lan- den en fteden, en wetten te geven .Sint Pieter paftalderbeft te Ro- men ; elck op fijn eygen werek, daer hy toe geboren is: veel beter paft my een gaffel in de handt als een boer,dan een fcepter als een Governeur;en veel liever wil ik arbeiden,dat my den halskrae'kt, als foo van een botten Doctor gebruft te worden, en onder fijn handen van honger te fterven. Gy kondt leggen tegen den Her- tog, Myn Heer, dat ick naeckt ben ter werelt gekomen , en iiaeckt oen: ick wil feggen , dat ick hier fonder helder of penning ben gekomen jen. fo ga ik ook weer heen: ik winder niet by , ik verliefer niet byj heel anders als fommige andere Governeurs: en hier mee maeck wat plaets, dat ik heenen ga;want my dunkt,dat my al de ribben in het lijf te pletteren fijn : foo veel yyanden fijn- der te nacht over mijn lijf gcloopen. Neen, dat mag fo niet zyn, fey den Doctor , ick fal uw Genade een dranckjen ad cafum or- donneeren, dat u terftont weer ie recht Tal helpen: enwataen- gaetheteeten, daer beloof ick uw Genade my voortaen inte be- teren , latende hem eeten foo veel als hem luft. Al te laet, fey den exter,antwoordeSanche,daerom laet my flegts heenen gaen; want ick meen foo veel te blijven, als ick my meen aen dien balk op te hangen. Men moet my foo niet weer hebben : al gaven iè mehondertGovernementen, wel toegemaeckr, metfuykeren kanneel, tu fichen twee ichotelen, ik louwer niet een mond aen fettcn, Ick ben van het geflaeht van de Pan cas, luy die onverfet- telyck zijn: dat fe eens leggen-, dat houwen fe ; en daer mee uyt. taethierin defe ftal de vleugels van de mierblyven, diemyin ¿e lucht gevoert hebben, om van de muggen gegeten te worden, cii laet ons onsfelven watlaegjesby dewegh houwen: en heb- ben wy geen Spaenfleere fchoentjesmet,rofen,wy feilen het met een paer ouwe droogleere wel affien.Elckfchaepjé by fijns ge- lijck; en nicmandt'fteek fijn voeten langer uyt, alsdedeekens mogen reyeken: en hier mee laet my gaen , want het wordt vaft laet. Den Hofrneefter antwoorde dapr op: Dat lullen wy garen, doen, Heer Gouverneur, dewijl het u ico belieft ·, hoewel ons iulcks feer fmarten fal,ter oorfack van uw verftant:maer uw Ge- nade moet weten f dat yedet Gouverneur gehouden is, al eer hy van fijn plaets vertreckt, reeckening en reliqua te doen ; en dan laet hem gaen in vrede: en fo rioet ook uw Genade doen wegen |
||||
Don QyicHOT déla Mancha! 31^
de dagenjdiehygegovemeert heefr. Dar kan my niemant afvor- deren5antwoorde Sanche, als die den Hertog, Mijn Heer, daer toe beitelt heeft; en als ick bj hem ben , fal ik hem deielve doen tot een duy t toe ; behalven dat ick'er ibo uyrga , als ick'er in ge- komen ben: 't welck genoeg is om te bewijièn , dat ick gere- geert heb als een Engel.In der waerheyt,Mijn Heer Sanche Pan- ^a heeft gelijck, zey den Doclor Rezio ; en aliooben ick van gevoelen, dat men hem laet henen gaen : want den Hertog fal na hem verlangen» Hier mede gavenfe hem alle den vryen door- tocht , nae dat fe hem een yeder voor íich haer geíelíchap aenge- boden hadden, benefïens al hec geen mocht dienen tot onderhout en traótement van fíjn perfoon. Maer Sanche begeerde niet an- ders als een weynig havers voor fijn eiel, en een halve kaes mee een half broodt voor hem: want alfoo de weg niet feer lang was, meende hy het daer wel mee ront te ichieten. Elck een omhelfde hemjen zy lieten hem henen gaen>iö verwondert over fijn woor- den,als over fíjn verftandig beiluyt van het Governement re laten. Hec LIV. Hooft-ftuck.
Handelendeyan dingen belangende defe htfory, engten andere. T\ En Hertog en de Hertogin hadden, voor íich genomen het
7" kamp-gevecht, dat Don Cjuichotaengebodenhad , om re^' den hier voor verhaek, fíjn voorgang te laren nemen:en hoeweí den jongman in Nederlant was,daer hy fig heen had begeven,om Donna Rodrigues tor geen fchoonmoeder te hebben, befloten zy een Gafconfen Lacquay,genaemtTofillos,in fíjn plaets te (tellen, Pku m &oede onderrechting van al het gene hy fou te doe» nebben. Na twee dagen tijdts fey den Hertog tegen Don Qui-
cnot, dat fíjn party over vier dagen fou verichijhen, en fig iclver» gelijckeen gewapent Ridder inhetveltvertoonen, en ftaende nouden, dat hec deJonckvrquw loog door de helft van haer , *;"» Ja wel door d<;heele-, indien fe fcggen dorft, dat hy haer ji. PH1 °°« te trouwen. Don Quichotnam groot behagen in de- le njdmgh , en beloofde fich felven wat Vonders uyt te rechten^ nemende voor een groot geluck,de gelegenthey t te hebben om in e tegenwoordigheyt van fodanige perfoonen fíjn dapperheyt te
onen: en alio wagte hy met groot verlangen de vief dagen uyt,
ten o r Τ VICr hondert Jaer dochcei>· Wy fulien dit daer by la-
ïufTcK ,Cki Wy *ndere dinSen doen> en £aen SancIie verfellen,dic
tenen bly en droevig fijn weg vervolgde, op fijn graauwtje„
• - ora
|
|||
......■*-.~r'^^^*'*mmmm!mmmm
|
|||||
320 Tweede Deel vaü
omínalíerhaeffcbyfijnHeerte komen, ifriéns gefelfcbaphem
aengenainer was, als al de Gouvernementen van de werelt. Het gebeurde dan,dat hy,niet ver zijnde van de plaets van fijn Gouver- nementele hy niet wiil wat naem te geven , ofvaneenEylant * öfvan een Stadtjofvan een Dorp)langs den felvenweg, dienhy reedt,fes vreemde menichen iag,van dat flag} die al fingende een aelmis ey fichen jwelke by hem gekomen zijnde , fig in flagorder fielden , en terftont de item verheffende, in hunne tael begoften te fingen aytten treuren , daer Sanche niet een woort van koit verftaen , 'ren waer een , dat hy terilondt vatte j 't wclck fo veel als aelmis bed iiy de, dat foby geval in het deuntje te pasquanw en gelijck hy ( na het feggen van Cide Hamet) goet arms was , nam hy een half broodt uyt fijn knapfack, en gaf het deiè gaitenj coonende met teeckenen,dat hy anders niet en had. Dit namen fe garen aen, roepende evenwel, geit, geit.Ick verfta niet,wat ghy feggen wilt, goede vrienden , antwoorde Sanche, wat be- geert ghy? Terilondt nam een van den hoop fijn beurs uyt fijn fack, en toonde fe Sanche; willende daer mee te kennen geven* wat fc iochten : en hy, leggende fijn duym op fijn keel, fwoer by fijn keel,dat hy niet en had;en daer meê fijn graeuwtje voortflou- wehde, reedt hy te midden door den trop.Maer in het doorrijden was'ereen van den hoop,die hem wat naeuwer befag» endefe, nem kennende, riep overluyt in goet Spaenich: Is hecmooglijk, dat ick hier mijn ouwe kennis,mijngoedecammeract, enbuur- man,Sanche heb! Och ja ik,'t en waer dat ik fliep,of droomde:en ik en ben ook niet dronken wat me fchort. Sanche was verwon- dert,hoorende figby fijn naem noemen,en fig by deicn vreemde- ling fo vriendelijk omhelfl te fien (want by had hem beginnen te om armen) en hoewel hy hem terj degen befag , fonder een woort te fpreeckên, koit hy hem evenwel niet kennen. Waer over den ander vervolgde: Is het mooglijk,Sancho Panca,dat gy Ricorede Moor,uw buurman, niet en kent ? Sanche bcíaghem een wcynig nader, en begoft kennis te krijgen ; weshalvcn hy, fonder ai te (tijgen,hem de armen om dei) hals iloeg, fcggende: wie drommel fou u keniicn,Ricote,in fuik een fchijn?Segtmy tog eens, wie u heeft leeren bedelen, pïhoe gy weer inSpanjen durft komen, daer het u niet wef vergaenfou, indien menu qüam te kennen .Soo ghy my nietcki beklapt, antwoorde den an- der,fal ickgeen noot hebben , datmy yemandt in ditgelaetken- nen fal. Maer laet ons een weynig uyt den weg gaensna dat gene gebo'omr jwant daer willen mijn ge/ellen wat gaén eetcn, en ghy ■ met:
■-*,'■■..·■■ \f-. ·./.
..." ! . ■''■'.' ί
|
|||||
Don Qutchot déla Mancha, 321
met haer, ib 'tu gelieft 5 want het is al te mael ftil volck: en daer lal ick u al myn avonturen vertellen, dieick gehad t heb zederc dat ick door het Placcáet van den Koning het landt moft verla- ten. Dit deed Sanche, en ipreeckende Ricote tegen fijn gefellen, gingen ie na de bcfteldcplaets toe , een goet ftuk weegs van den weg af. Sy wierpen teritont haer bagagie op de aert, en haer roc- ken daer by, blyvende in hun onderkleeren ftaen, al te mael jon- fe fluxe gaften,behal ven Rieote,die nu alreedts bedaegt was. Elk ad fíjn knaplak, en die, gelyck het iclieen ., wel vooifieö. Sy wierpen nch op de gront, en, maeckende van het gras een tafellaecken, difchten daer op broodt, zout, meilcn > neuten» ftuckjes kaes i en half geknaegde beenen. Sy letten oock een koft op, die ie Caviar noemden, gemackt van kuy t van vifch, dat goet is voor den dronck, en andere dingen meer.Daer ontbracken ook geen olijven, hoe wel wat verdro®gt, doch evenwel goet. Maer hetgeen de oogen en harten aldeimeeft opende, waren Ces bo- teljes met wijn j wanteJck haelden'ereen voorden dag: maer Ricote, die van een Spaenfche Moor een Duytfcher geworden was, ièttè der een neêr,daer fc alle vijf wel in fouden gekoic heb- ben, Aldus begöftenfe met goede fmaek teeeten, nemende ye- der beetje, dát Ce in de mom ïtaecken , wel aerdicbjes op depunif van hun mesje; en terilondt, als of iè accoort wilden fpelen, ièr- ten Ce al te mael te gelyk hun botteljes aen den mont, flaende hun oogen heel aendachtelyck na den hemel; en daer op, ichuddendc het eene oor, gaven fe te kennen, dat de fmaeck goet was 5 en dit duurde ibo een goede wijl.Sanche iagal dit ipel metgemackaent en nam 'ergoet behagen in 5 en derhalven,om hctipreeckwoqrt» '%*ulr." ^·°'"*ι Romano <viv*to more{Huylt met de wolvemdaer gy mee in het boièh zijt) goet te maeken, eyichte hy de botelje van lijn buurman Ricote, en taile gelyck de reft toe, met het puntje van lijn mes,en met Í00 goede imaeck aJs een van haer alien.Toc vier mael toegingen de kruyeken om hoog; maer de vijfde mael was het hen niet moogelrjck: want fy waren fo fchoon gevcegt, 01 Ie geleekt waren geweeft; een íáeck,die de eerfte vreugt ai een ^yj11? yeídonckerder Somwylen gaf den een en den ander San- ene de hauijièggende. Efiatmol f Tuief^ui todo uno bon Cnmpanw (Spae hen cil Duytfchen al goede cammeraets) daer Sanche opr γ**1νίΛ®? ?β fi>t>on Cor/ipannceu daer op gelachen, dat men iijn /^k^'ftpifonder dat Sanche eens meer dacht om de onhey- cndie hem infi/n Gouvernement bejegent waren, want het was er doe ,geen tijde na. Eyndelijck, het eynd van de wijn was : /·:' . het |
|||||
,n'
|
|||||
'%1-Ί "tweede Deel ván
het bèginfel van een flaep, die hen al te mael by de neus kreeg*
gebruyckende haer eygen tafellaeckens voor een bed. Alleen Ri¿ cote en Sanche bleven fris; want fy hadden wel het meeft gegc- ten, maer het minft gedroncken.Sy.dan met haer beyden gingeu aen de voet van een boom tírten, latende de anderen flapen;enRi- cote vertelde hem in goet Caftellaenfch het navolgende. Ghy weet wel, buurman Sanche, van het Placcaet dat de Ko-
ning tegen alle de Moriskeh had laten aenflaen, en hoe wy daec door gedwongen te vertreckeh , ick onder anderen niet en wift hoe vroeg genoeg wegh te raecken.Iekdan ben by tijdts ( ge- . yck men niet alleen moet weten,waer men van daen komt,maer oock waer men heen ial gaen) al uy t geweeft, om een plaets té foeckcn daer ick met myn huysgeiin my fou mogen heen bege- ven : want ick docht wel van te voren, dat het met den Koning geen gecken en was, te meer , dewyl ick wel wift van het quaec voornemen van myn lands-liedenjwaer door voorfeeker een goe- den geeft dit fijn Májefteytinde gedachten heeft gebracht: niet dat wy al te mael daer aen ichuldig waren; maer de onfchuldigen Waren foo weynig, dat ie niet machtigh waren de anderen mm voornemen te beletten:en daerom was net geenfints geraden, den ílang in fijn eygen boefem , en fijn vyandt binnen fíjn eygen huys te voeden. Eyndelyckjwy wierden te recht geftraft met het ban- niflement, een ftrafjdie fagt genoeg aen fommigen fcheen te fijn¿ maer ons boven maten hart viel.als gehouden ons natuurlyck va- derlandtte verlaten; behalven dat wyin África en Barbaryenj daar wy meenden alle vriendtfchap te ontmoeten, gelyk als van vyanden bejegent wierden > invoegen wy het goet ccrft kenden na dat wy het verloren hadden: en ίο groot is de genegentheyd tot ons vaderlandt, dat fe noch met'ertijdt al te mael weer na Spanjen fullea keeren, gelyck'er veeledoen, latende hunnevrou-. wen en kinderen daer ie fijn ; want nu fie ik , dat de liefde tot het vaderland foet is. Ick dan, gelyck gefegtis, begeefmy uytons dorp ; kom in Vranckrijck; en al hoewel wy daer niet qualyek gehandelt wierden , wilde ick het evenwel al befien, en begaf ray derhalven uae Italien > en van daer nae Duytslandt, daer my docht dat wy met demeefte vryheydt kpilen leven; want dat volckleeft daer gelyck eenyeder begeert, latende elck fijn ge- moedt vry. Ick nad my neer geftagen in een dorp, niet ver van Augsburg; en alsdoe vervoegde ick my met defe vreemdelinf gen, die veeltijts naSpanjen reyfen , en fommige van hen meeit alle jaren eens, om de heylighdommea te befien die uyc Indien komen j ■_
|
||||||
Όοη QjjícHot dek Ma κ cha. ááa-
fcomen>wetende hier en daer wat te fchagcheien: en daer is gee« placts, noch dorp, of fy vinden daer eenig onthael, van eeren eti drincken,en noch ten miuilen een ichelling in de beurs;invoegen íy íom wijlen een hondert rijksdaelders.of meer,te htiys brengen, die fe altemael ín goudt verwifielen, én hier' en daerin de nadéii van hun kleeren weten te naeyen, of fel f ih haer ftöckèh re yër^ bergen, fulks dat fy dcfen buy t op de eene of de andere wi jie uyr het Rijck weten te krijgen ι in fpijt van de wachters die 'ér op gc- ftelt fijn. En als nu, Sanche, is mijn meeriing mijn fchatje op te delven, dat ik in deaerdtop een feekere'plaets begraven heb i en alfoo her buyten de Stád is, kan ick het ieeckcr en ionder ver- moeden doen, en dan te íchríjven ofte gaén van Valencia na AÍ- giersjdaer ick weet dat mijn vrouw en mijn dochters fijn,en daer order te ftellen om met het eene fehip of het ander ha eenige zee- haven van Vrankrijck over te varen, en van daer qa Duysíándt tb xeyfen: want ick weet voorièker, Sanche, dat Ricota,mijn doch- ter, en Franciíca Ricota, mijn vrouw, goede Catholijke Chriile- nen iijn,gelijk ick ook ben, ten minften meer Chriiien als Moori biddende Godt, dathy my de oogen meer en. meer wil ópèhêri. Maer het geen my het meeft verwondert, is, dat ik niet en weet, waerom mijn vrouw en mijn dochter liever na Barbaryen, als na Vrankrijkjiijn getrocken,daer ie als Chri frenen wel fóuden heb- ben mogen leven.Het fal miifchien in haer keur niet geftáen heb- ben, antwoorde Sanche, want fy vertrocken met Juan Tiopeyö > de broeder van uw vrouw;en gelijk de fclve hard Moors is,ial hf daer meer toe genegen geweett zyn: en ik weet u boven dat wel * eS&en> dat gy verlooren moèyten doét, te ibecken 't geen gy begraven hebt; want ick heb gehoort ί dat de genen, die alle dingen opièhrijven, uw vrouw veel gouts en peerlen afgenorhefi hebben. Dat kan wél waerweien, féyRicoté, maerikbert wel verfekert,dat fe achter het ander niet gekornen fijn ·, want ik heb het noyt aen yémánt ontdekt, vreeiènde dat het my yemanc ai handig niogt maeken: en daerom,indien gy met my wiltgaen¿ en helpen my het ièlve ontdéekén en weg nemen, ick fal u twee noridert rijksdaeldersgeverijdie u in uw nuyshouwen nietqualik lullen komen, daèr ick weet dat het alïoo breét níet om en komf; Ick ion het garen doen, antwoorde Sanche 4 maer ick bén niet een beet gieirig; want ick heb noch defeti toorgen een arnpt ver- laten , daer ik Yah foü hébben konnèri léven als een Prins, en bïnp nen de tijdt van fes rhaénden üyr filver gedient worden: en daer- *>«* > als oock om dat ick geen verrader tegen den Koning wá (χ) ¿y»,'
|
||||
H^ . '; iJ~ \ Tweede Ocel van [ '
4iyti,fou ik u daer ín niet willen helpen, al gaefc gy rny híer ter- ή'οηί Veer tig hondert rijksdaelders. En wat is het doch voor een kíTfptJ,Saríche,dat cry gelaten hébtHrae£de den ander.Het Gover- nejLirichap vaneen Eylant, antwoorde Sanche, en dat geen van de Vlechten. !ÈnwaerïéytdátEylandt' vraegde Ricotewederom. ÖnWrent'twée mijlen van hiei-)antwoordeSanche>ííjnde geheeten het Éy landt Barataría. Swijgt doch,Sanche,fey den ander,de Ey- landen zijn ín de zee, en nietop het valle landt. , Wat fouwen fe beft, zey Saiiche, ick bender noch eerft defen morgen van daen gekomen , en was'ér'noch gifteren te governeren als een Sagi- ráriUs: evenwel boven dat heb ick het laten varen, omdat rriy docht, dat het Go verneurs ampt eeiVprijkèloos ampt is., Et wát hebt gy met dit Governement gewonnen ? vraegde.Ricote'. lek heb'er fob yécl raeê gewonnen,antwoorde Sanche,dat ik nu eerft geilen heb¿ dat ick tot geen governeeren én deug ', 't en waer één kudde geyren ;: en dat de rijekommen, die men in de felye wint, met honger, waken en braken moeten gehaelt worden: Want die Gpyerneurs moeten weynig eeten in de EyJanden, voornarn'ent- iijkais feÖodoren hebben, die op haer gefontheyt letten. Ick JkanüVmeeningniet verftaen, Sanche, zcy Ricote: maéfbri- 'deriuilcheq dunkt myrdatJhct al raferny is dat gy fegt. Wie iou u Ey landen' te beftieren geven ? of zyrider nu bequame luyden in 3e werelt gebrek ? Swijgt toch ftil, Sanche , bedaert, en bedenkt u( liever of gy met my wilt gaen, en helpen my dien fchat foec- Jcèn jwant in der waerheyt, het is foodanig,dat het wel een fchát mach geheten worden; en ik fal u geven dat gy u bedanken fult, .gelíjckickugefeytheb. lek heb u eens gefegr, Ricote, dát ik niet en wil, en daér mede houdt u te vreden, antwoorde Saiiche: vqorderefi:, gy fult door my niet ontdekt worden , en vervolgt uw reys te goeder uure, en laet ik de mijne vervolgen.: want ick weet, clat het geqn wel gewonnen is,wel verloren gaet· máer hqt qüade bederftiïjiVHeer daer en-boven. Ick wil u dan niet meet vergen, zcy Ricote: maer fégt my eens, Sanche, als mijnvrbu, 4tiijn dochter ,,en mijn fwager uyt ons dorp yertrocken,waert gy doe claer ? Ja ick, antwoorde Sanche, en ik weet u wél te feggeO» dat uWidochter foo fchoQii was,dat het al uytliep, om haer te nei?» alfoo een yeder fey» jdat fy het fchoonfté fchepfel van de werék was, Sy ging fchieyende, en omhelfdé een yeder van haer gefèl- / linnen en ;bekendcn» biddende, dat ie haer wilden bevelen aen Godtenfijn heylige Moederl? en dat metfulckeenbeweédick- heyt, datiemvdctiaijciiuyt,deoogentrock, hoc wel ick geen huyl-
|
||||
Dok QuicïJöt déla Mancha. , ^f
rmylbalk· en bën: en ick weet, dat 'er veel waren, die haar rneen- denopdenwegterooven; .maer de groóte vrees, diefe hadden voorden Koning, belette hen fulcks¿ Voornamentlijck toonde ftdhiDon Petro Gregorio, die rijken jongeling,dien gy wel kent, feer verdrietig: want, als het al gefey t moet wefen, hy mocht ie Wel fetten ; en zedert dat iè vertrocken is, heeft men hém noyc weêrgefieil. Een yeder is van gevoelen , dat hy haer achter aen is,om haer te fchaken:maer tot nog toe is'er niets van vernomen; Ick heb altoos quaet vermoeden gehsd, zey Ricote, dat dien Edelman mijn dochter beminde; maer vertrouwende op de deugt van mijn Ricota ♦ heb ick vorder geen forge daer voor ge- had: wantgy weet wel, Sanche > datdejyloriskcnfeldcnaende; rechte Chriltenén trouwen^dog mijn dogter,hoewel fe Chriften was, maekte¡noyt veel werks van defen jongeling. Het is ίο veel te beter,antwoörde Sanche, en daer meê,inïjn vrient Ricote,het* ga u wel; want ik fou noch gaten defen avont by myn Heer Don Quichotfijri. Den Heer bewaer u , Sanche my η vrient, feyden ander', want ik fie, mijn gefellen worden ook Weer levendig; en daer mede omhelfende malkander, ging elk fijns weegs. ' |
||||||
Het LV. Hooft-ftuclt
Van bet geen Sanche vorder op den weg gebeurde, en andere dingen'
*neert diemenmaertelefinbeeft. ',.; - ·; . ,,. TVE tijt,die Sancho met Ricote verlet had,was oorfaek dat hy ·
■*-' dien dag niet aen het Kafteel van den Hertog koil komen , maer wel tot op een halve myl daer by, alfoo hem de nacht feer duyfter overviel: maer vermits het lomer was, maékte hy daer niet veel werks af. Alfo dan begaf hy fich van den weg,vati mee- ning den morgen te verwachten : maer het óngeluck wilde, dat,terwijl hy eeirplaets fogt om daer den nagt over te brengen j lïy met fijn graeuwtje in een diepe kuyí quam te vallen , die daet tuflen twee ouwe vervalle huyfen ftont.Saiiche vallende.beval fijn ïiel aen den Heer; alfo hymeende, dat hy tot in den afgront ver-, iönk:maer het was fo biet; want een vadem twee of drie gevallen hebbende, raeckte hy groiit, vallende boven op fijn eièl, fondcr "^"eenigfints befeert te hebben. Hy herhaeldefijnaeflem ; be- taitéfijn heele licháem, om te onderfoeken of hyook eénige *juetfuren ontfangen had; rtiaer fiende dat hy fris en gefont was > kött hy niet minder als Godt danken: want hy had anders niefc gedacht, ofhyfoiiijnduyièntftuckengeYalleo hebben. Hy tafte (x %} oock
|
||||||
326 Tweede t>ee/ van ■ '
ook met de hant langs de kanten, om te beproeven oPeroökceti
uy tkomen wefen mogt: maef het was over a! fo efFen,dar*er geera x kans en was, 't geen hem geweldig bedroefde, voornaamcntlyfc wanneer hy hoorde dat fijn graeuwtje foo jammerlyk endeerlyfc klaegde.En in der waerheyr, het beeft deed het van geen ichelrae- ryjwant iu der daet, hy was niet ièer wel. Ach lacylfey Sanche,watr duyientderley veranderingen bejegenen de arme menfchen in dele werelt 1 Wiefou feggen,dat hy, die gifteren in den Throon fat als Governeur , bevelende en gebiedende fíjn onderdanen, nu tegen- woordig levendig in defe diepe put begraven is , fonder dat hy knegt,of maecht.of dienaer heeft, die hem de hant komt bieden! Hier fullen mijn beeft en ick van enckel honger moeten vergaen» 't en waer dat hy eer fturfdoor de val,en ick van droefheydt.Terr m inflen fa 1 ick foo geluckig niet wefen, als Myn Heer Do» Quichot was,doe hy m betHol van Montesinos daelde,vindende daer beter tra&cment als in fijn eygen huys; want het was maer mondeken wat luft u , hartje wat begeert ghy, met al de íchoone dingen diehy daer iag : maer ik denk, dat ik hier een deel pad- den en flangen ial vinden. Och ik ellendige 1 waer heeft my myn dwaesheyt toe gebracht 1 Hier fullen fe mijn gebeente ichier of morgen noch vinden , foo ichoon afgeknaegt, dat'er niemant fai wefen die fe meer kennen fal, en mijn lief beeft daer by. Doch die ia! ten rhinften oniè getrouwe liefde te kennen geven,'en dat San- che noyt fijn efel,nog fijn efel Sanche verlaten heeft. Ellendige als wy bennen ! fèg ick nog ereys,waerom heeft het ons lot niet ge- Weeft in ons vadcrlant te fterven, en onder de onfe, daer wy ten minften nog ymant fouwen gevonden hebben, die ons ibu bekla- gen! O mijn trouwe gefelfchap, en mijn aldetlieffte vrient, wat. cjuade belooning heb je voor al jou goede dienften ! Och vergeeft net my , en bid de fortuyn foo wel alsgy kond , dat de felve ons hief van daen brengt jen ik beloof u een laurierkroon op te ietten:- en dan falje foo wel een gelaurierc Poëet lijeken, als yemandt van al Ie deiè nieuwe rijmers. Op defe manier deed Sanche fíjn klag- ten vaft,en fijn efêl hoorde hem al vaft aen, ibnder hem een woore t' antwoorden ; foo groot was de droef heyt daer de bedroefde in> was. Eyndelyck, hebbende in dcie en diergelyke klagten den nagc doorgebragt,quam den geWelifchten dag ten laetften aen,als wan- neer Sanche klaerlijkbëgoft te fien, dat het hem fo onmooglijfc was,als aen den hemel te raeken.uyt deCe put te klimmen,iondei; dat hem yemandt hielp; waer op hynoch meer als te voren be- goit te klagen, fchreeuwende fo luydt als hy koft, dog al te ver* **. ■■,,-'" ,.. ■ gcc&* |
||||
Don Qu i cHpT déla Ma kcHA.' 317
geefs: want daer: was niemandt omtrent die hem hoorenkoil.
Doe hieldt hy fich voorièeker voor doodt. Graeuwtje lag vaft: metdemuylom hoog, en Sanche hielp hem foo wel als hy koft op de been , daer het beeft cjuajijck op ftaen kaft; en halende uyt fijn knapfack, die meé het felve ongeluck had uytgeftaen> een Ruck broodts, gafhy het fijn efel > dat hem noch niet qua- lyken fmaeckte,feggenderegens hem,gelijckof.hy hein wel ver- ftaen.had: Hou daer,graeuwtje,fl;erk het hart wat,Ondenuflchen fag hy daer in een hoeckeenfeheur, daer omtrent een menfeh, «loorkoft, (foo hy fich een weynigjebenaeude. Sanche ging'er natoe> en drong'erzich metgewelt deur, en fag, dat'er van bin- nen een heeleruymte was; 't welck hy hequamelijk koft ficn,al- iba door een ding, gelyck of het een, dack was, eenig lichc daer door in quam. Hy fag oock, dat het breeder en breeder wiert; 't welck fiende, liep hy weer na fijn efel toe, en,nemende een fteen, fchraepte de aerdt van de fcheur foo veel af, dat'er den efel oock deur koft, gelijck hy der hem deur kreegh ; en vattende hem by het feel,leyde hy hem vaft ageer hem door die grorte, om te fien of er oock een uytgangaen de andere zy was. Somtydts ging hy in het doncker, fomtijdts had.hy een beetje licht, maer. altoos over.vloet van vrees.Lieve tijdtl ièy hy by fich fe]f,het geen "voor mijn ongeluck is, fou voor mijn meefter een geluckige avontuur wefen, 4'e hier fijn Pajeyfen en koftelijcke Salen fou "Weten te vinden , en hoopen eyndelijckop een groene aengename beemd uyt te komen.: maer ick, armen duy vel als ick ben, vrees dat deaerdeelckenoogenblickondermijn voeten openfal gaen, «n dat ick daer met lijfen ziel in verfincken fal j want het quaet komt toch noyt alleen: en in die gedachten docht hem» dat hy Vfel meer.als een half mijl weegs had gegaen , ten eynde van hec .welck hy eenig, licht van verre fag, 't geen hem verfcecker- de, dat het de wegh was na het andere leven. Alhier laet hem Cide Hamet,en keert fig na Don QnjcHot,,die
vaft met verlangen wagte na den tij t van de kamp, die hy voor de maegdeloie dochter van Donna Rodrigues fou doen. Her gebeur^ «íe dan op fekere morgen, dat hy eens uyt rijdende om fijn paert wat te oeftenen,en te over leggen,hoe hy ,fig des anderen cfaegs in de ftrijdt iou houwen , en met Ronzuiant een loop doende, fop, dicht byeetiga.t quam.< dat, foo hy den toom niet b y tijds te rugo had getogen , hy hol, over bpl, met paertnaet;al, daer fou hebben, ingevallen. Evenwel, hy hjejldtfietjejp.,-,en viel niet 5 naderde *°?φδ, tonder af tejiltaenu en/agde 4¿ifipte eens ^en » wanneei: (x 3) Hem
|
||||
mam
|
|||||||
HH
|
|||||||
328 "tweede Deelman '.) r :Q
hem eengroot geích reeuw-ter ooren quam ·, enaiaeuwer töèluy-
fterende,TK>ordehy,dat'er geroepen wíer.t5Bolff,hou daer boven, is'eroockeenig Griften menfeh , ofeeniggoet Ridder-, die me- delijden heeft met een arm mentch, die levendig begraven is, met pen ongeluckigen Göverneur ? Don Quichoü dachrterftonti "dat hy de Rem van Sanche hoorde, en wiertdaer over vol verbaeft- heyd; en verheftende fíjn item wederem foo veelals hy kbit, riep hy: Wie is daer om laeg?hola! wie klaegt daer ioJWië fou het fijn, antwoordeden ander , als den ongeluckigen.Sanche Pance ,. die om fíjn fonden met het Governement is geftraft geweeft van het ongeluckige Ey lant Barataría,alias Schiltknaep van den vermaer- den Ridder Don Quichot de la Mancha. Don Quichotitilks hoo- iende , verwonderde fich noch te meer, en kreeg terftondeen in- val of Sanche wel dood (ouzijn , en dat fijn ziel daer gepynigc wierdt; en in die gedachten íey hy regens hem·, ickbefweer u by al dat ick kan, gelyck een goedt Gatholyck, dat ghy my íegt wie ghy zijt, en, fogy een gepeynigde ziel zijt,wat ick voor u doen fal: dewijl het taf ft ámpt is , al de benaeüwde-, bedruckte en bekommerde harten en zielen te verlichten, foo wel in de an- dere, als in defe wereldr. - Gy die daer op die manier fpreeckt, antwoorde die van binnen, lijekt wel Mijn Heer Don Quichot te wefen ; want foo veel kaü-iékáen de ftem öordeelen. Ja die ben ick, hervatte oniên Ridder, en geen ánder , die de benaeuw> den vertrooft, en de bedruckten helpt: maerghy dan, feght my wie ghy zijt; wantgyverfchricktmy ;. en indien ghy^iriïjtt Schiltknaep bent, en geftorven, en door groóte genade in hét Vagevyerzijt, daer zijn middelen genoeg by oniè Moeder de Kerck om u te verloilen , daer ick mijn uyterfte beft toe ialcfoen: daetom ontdeckt my hoe 't met u gelegen is. lek fweer u by dit en by dat, of ick moet mijn leven, dat is <nü ¿ven yeelj&c.antwoorde den ander,dat ik uw Schiltknaep Sancho Pán- ica 'ben ,' en dat ick van ál mijn leven noch niét; doodt en heb ge- wtèftjmaer dat ik mijn Gouvernement om fekere redènen,die ík daer na fat ièggens verlaten heb-,en dáf ick van de ^voorleden hacht ín dít höl gevallen b!eïu,; met efel mêtal 5 die;tót teêcken van Waêfi- heytnöchby my is: 'en o^hèÈfelve.oogênblickH'gelijck öf'faet beeft fíjn meefter Vcrftaèri had, begb# het té bakken ,' dát het kloppk. Degetuygënis isgoët ,°zey' Don QüichoiT iik rk«rj ¡deítem' wel, en hóoroock wel dè-iiwêv Sanche niijn föón: wacht híer een weynig: ück ga nahet'Kaftéel van den Hertog [Í dát hièrtlichtby ís 5 cri-rhën falu uyt dát hol helpeiv. GaetMöéh :'inm- \; ¡¿ ,";■'". ■ Mijn |
|||||||
Don Qutchot déla Mancha. 220
Mijn Heer,fey Sanche,» om der liefde wil komjdog (hik ftr^ weer; want ïi kan 't hier niet langer harden: «erBan engfcfe vrees Don Quichot liet hem,en begaf fi^terVügtna het Káfted |
|||||||||||||||||
om den Hertog
|
_u-,;nwnví.ÍPít€rt'n.· óe'SaneheeevaYenwasv
|
||||||||||||||||
e
|
|||||||||||||||||
r verwonder É waréfi;hoewel feT welkoftew begrip
|
|||||||||||||||||
diedaer teeroYer
|
|||||||||||||||||
pen, dat hy moft gevallen zyn ter plaetie daer de grotteuytcpwm -
die daer van over "ouden en langen tijden was gemaeckt gewèeft maer fy koftcn niet bedenken , hoé: tti waerom hyfimGmmine- ment had gelaten,fbnder dat fy ti jding van %kqmft Wddenge- - had. Eyndelijk, men kreeg Μ^'^ΚΪξ^^ωίΕΐ Sanche uyt het hoUatis,uy< de duyfrerms ín herligt. Eenieeke*
Student ftont'erby,en 'fey: Op diewijfemoetendequadeGo- verneurs varen, gelijk defen,dicn men halt doodt van hbnger OTE het graf haelt, om ten tweede mael begraven te wotden, fondef een duyt.by fijn Gouvernement opgefteeken te hebben. Sanche hoorde defe woorden vaft aen, en gaf daer ob tot aïjtwoort: Axh| dagen is het geleden , ghylafceraer alsghy bent, dat redeen Ey* landt hehbegínnen te goverheéreh, gedurende het welckick my niet Teer ove? gegeten Γ noch over gedronckên heb: want de I>o- aoren,enand?re vyanden /hebben het my foo moegemaekt, dát ick het fchier met mijn leven fou befuurt hebben. Voor de reft weet ick van helder noch penning, van kruys noch munt te:feg- ■ gen, en fi jndedit alfoo,dunkr my niet, dat ick fo, bi jfter verdient heb dus te varen, alsik gevaren ben. Elck ichiekt hem na de njdt, en het is al geen goudt dat'er blinckt, en meer en feg ick niet. Maer houdt u geruft, want op al ^Icketeuftlingen^^ woorden fou nimmermeergedaenwerkWeten: hybehoèkvefel potten en koppen, die alle' man de monde fai ftoppen. Sop een Governeur rfick uyt fijn Goverhement komt, men maekt et een dief van: komt hy arm, men noemt hem een fot öfeennaH en ick,verfeeckeru, datfe my defemaeleer^ooteë^ftechthoöj» als^oor een dief lullen houden. Met defe redenen quameiY fe valí by het Kafteel, omringt met jongens,en ander yolck. Den Hertoe .en Hertogin lagen op' een gaendety, wachten- -de: de."korrfft van Don Quichot en Sancho, die met eer wilde gaen om den Hertog èn Hertogin te 'fpreeckeri, voor cu al eer hy Sin efel wel verforgt had ;>' dat gedaen, en het heeft ovec fijn ongeval getr'ooft hebbende, begat hy iig terffcondt na boven toe, vallende voor de felve op fijn lemen , .¿eggende; Ick, Mijn Heer en Mevrouw , ben geweelt, vol- |
|||||||||||||||||
• ' IL^WHHHHHÜHMM
|
|||||
||Q. ■-■., - ■ ',. j,.,. r....''; Tweede. Dee/ t>¿»
gens uwer, Hooglieden believen, en bu y ten myn verdíenflcn» ora , het Èyland Baratada te beíiieren,daer ick natía ín,en naekt wéér uyt gejtomenben: ick win'er niet by, ick verlies'er niet by : en óf ik wel oí qualykgegoverneert heb, daer zyn goede getuyge- niflenvan; voor dereft, laetíe feggen wat fe willen. Ick heb twijfelachtige faecken on&uoopr, vouniíTen gevelt, en door- gaens honger en dorft geleden j om dat het íoo beliefde aen Doc- tor Pedro Rezio, geboren van Ticteafuera, ordinaris Mede-< cynvanhet Eylandt. pe vyariden hebben onsby nacht aenge- taft, en een groóte ontíleltenis gemaeckt j en die van het E^lant feggen) dat fe fí¿tory bevochten nebben, en dat door de fterekte van mijn arm $ en foo moet haar morgen het hooft ftaen, als dac waer is. |Cortelijck > ick heb, gedurende dien tijde, onderfogt wat het govenieren te feggen is, en bevonden, dat myn ichouwers te fwack zyn om het felve te verdragen: en alibo heb ickliever by tydts willen daer uy tfcheyen ,' eer ik met Governement met al te gronde ga. Gifteren morgen ben ick uyt het Eylantvertrocken, latende het felve gelyk ick het gevonden heb, met de felve ftegen en fbraaten.Ik heb van niemantyets teken begeert,noch my met rapen of fchrapen gemoey t: en hoewel ick meende eenige voor- delige ordpnnantien gemaeckt te hebben, heb ick het evenwel gelaten; vrefende,dat fe niet fouden onderhouden worden.Ik ben dan vertrocken fonder ander geíelfcháp als dat van myn graeutje j val daer op in een diep gat; en ben daer eerft delen morgen uyt- géraeckt: doch dit is'er van, had ick ter goeder uren Mijn Heer DonQuichot niet gevonden, ick had'er niet uytgeraeckt voer heteynd van de werelt. In voegen dan, Mijn Heer en Mevrouw, liicrisuwen Governeur Sancho Pan$a> die foo veel voordeels in tien dagen tijdts gedaen heeft, dat hy nu weet, dat hy geen duyt wil geven vpor het Governement van dg heele werelt, ik fwijg van een Eylant. En hier mede dan kus ikuwer Dopluchtighedeii handen; en met een ip rong fpring ik'qr uyt,cn weer in dendienft van Myn Heer Don Quichot; daer eet men ook broot, én met minder ongemack: en dan imaekt my een kant broodt beter, als een patrijs. Aldus maeckte Sanche een eynd van fijn wy'tloópig verhaal, vreefende Don CJuichot yder oogenblickjdat hy duyieii- den van fotternyeu fou voor den dagh brengen: maer als hy fag, dat hy der fo wel, en met foo weynige ar quam ,dankte hy der den Hemel voor. Den Hertog omhelfde Sancho, leggende, dat het hem in.fijn hert ièer decd,dat hy het Gouvernement fo haeft gela- tenhad j rhact dat hy hem een ander ampt in fijn gebiedt bcKhic- ™,*" ■ ' , kei |
|||||
—
|
||||||||
Dan Qr iCHOT déla Mancha. tfi
ken fou,dat hem ίο laftig niet fou valkn,en meer voordcelstoe*
brengen. De Hertogin omheJfde hem oock, en beval, dát men hem'wel onthalen fou: wanc hy liet fieh, aenfien yrj wát uy tgc- ftaen te hebben. . " ',. ~l" :. |
||||||||
|
||||||||
Het LVI. Hoort-ftuk. thwmrrJ
fan de fcbrichUjcke flrijit tufjcben Don §lu'tcköt dehManthaen
den Lucquay To files> tot befchermtngh van de Dochter van Don- ■ n¿> Rodrigues. T"\ En Hertog en de Hertogin hadden geen berouw van datíc
*^ het Gouvernement aen Sanche hadden gegeven , entemin- dèr,wannéer den Hofmeefter nog dien fel ven dag op hec Kafteel weder acnquam,die hen van woord tot woord alles vertelde, dat hy daer uytgerecht had,en ook eyndelick het beipringen van het Eylandtjde geweldige ontfteltenis van Sanche,en de daer op voP gende üyttocht ¿ daer fe al te famen groot vermaeck in fcheptcn. Hier na quam ,féyd de Hiftorie, den dag van den ftrijt; en heb- bende den Hertog menigmaelonderrechtitig gedaen aen fijnen Lacqiiay, hoe hy iich tegen Don Qukhot fou hebben te dragen * om hem te overwinnen,fonder hem tequetfcn oftedoodeu,decd hy eerit hetyier van delancien afnemen , (eggende tegen Don Quichot, dat de Chriftenheyt, die hy belecdt,niet toe en liet, dar dien ftrijd met iulck een gevaer fou geichiedcn, en dat fe fich, mollen 'té vredèn houden met dat hy hen vry velt in fijn lant ge- geven had, tegen het befluyt van 't heylig Concilie, daer dierge- lijcke uy tdagingèn fn verboden zijn. Don Quichot gaf tot ant- woort,dat fíjn Excellentie daer in mogt handelen fo als het hem geheide, en dat hy gehöorfamen ibu. Den fehrickelijken dag eyndelijck aengekomen zijnde, deed den Hertog op fíjn voorhof een tooneel opregten,daer de Rechters van den ftrijdt,en dé kla- gende Jönckvrouwen,op ibuden fitten. Ondertuilchen quam "er een groóte menigtevolcks van de omleggende dorpen, om den ifcrijd te fien; al ίο fulcks iets nieuws was.en in die geweften noyt genen. Deeerfte, die in het parckquam,was den Meeiler van de Ceremonien,die het fehe onderfogt,en rontfom ging,om te fien ót erookeenig bedrog in was,of liet een of het ander gemackt of gelegt om een ander te doen ftruykelen.Daer op quamen dé twee Vrouwen ui, eii gingen fitten op haer ftellagien.van hoofden tot de yeeten bedekt fijndemet groóte teekenen van droef heid.Een Wcuug daer na quam DonQuicliot aendeeene, enden fterken (·* 5) Lae-
|
||||||||
33?:. Tweede Deel van .„, — ,
¿acquay Tofilos aen de andere zijde,in het park, verfelt met veel
geKfahk van trompetten, fittende denLacquay op een groptpaert» jñe't het vifiér van fijn heimet neder geflagen, en gewapent met ftercfce en bíiáekende wapenen. Hetpaert fcheen wel een Vries paert te zijn,breedt ,en van bruyne coleur ,hebbende groóte qua- ftePaan" fijn vier voeten. Hy reedt het parck een maelover, en, komende by de Vrouwen, fag feeën wijl aen die hem tot haer raan eyíchte j en daer op riep de Ceremony-meefter Don Qui- chot pok by der handt, en vraagde in hun bey der tegenwoordig- hcit aan deVrouwen,of Ie hun faek aan Don Quichot de la Man- cha betrouwden i Sy antwoorden ja»en dat al het geen hy daer/t» áeed,we) gedaen,yan krach t,en van waerde was ..OndertuiTchëiïi Báa^eúríkh den "Hertog'en de Hertogin op eengalderybege- ye^/diêboven hetparckilondr,'t welck rontfom van menichen knelde,* die vaft: verwachten defp verbitterden ftrijdt te fien. De 'cöndinen waren , dat, indien Don Quichot fijnen vyandoverwon, de felve fou gehouden wef^n deDogtervaq Dpniia Rodrigues tetrouwen; en in tegendeel, dat den ander (ou vry en ontflagen blijven van alle beloften en pretenden. Aldus ichèyde hen den Ceremony-xneefter van malkander, en deelde hen de Son in tweën ; en daer op begofteh de trompetten tq ^lin- ken, de aerde te dreunen , ende harten der menfcheiï te beven, den eenen vreefende, depanderhopepde het qdaét of het goet fan dele faeck.Eyndelijk» Don, Quichot ,bq velende fig felven van gántfcner harten aan opfen Heer, en Revrouw Dulcinea van Tbböio,fr.ont te wachten na het teecken van den itrijdumaer on- fep Lacquay had we^ héél andere gedagten,en dat waren deiè,dac hy, fiende op fijn vyandin , de lèlve in fijn hart keurde voorde fchöbnfte Jonekvrpujv ter werelt. En daer op komt dat blinde ieckertje,datmen ordinarelijckCupidp^qe^feeii wou die gele- ¿éntheyt niet verliefefj, om te triumpheren over een lacquayen mYt;eh;daérom,al,foetj?s al fachjes,quam hy itillétjesaenftrijc- ken,én,ibnder dat 'er yemant was dj.e het fag, fchoot den armen Éacquay met ecp van fijn pijlen dwars4eur en deur het hart heen: énxiit hád hy goet;te,d{jeníaí;íb,o den bengel invifibel ging,eivdeii armen hals fo wis koft: perneu,als hy begeerde, fonder dat yemand |Èoffcï£ggen,qualik doe je.JÖeJri Lacquay dan als met lieíde beyán - feen^wefendcbíeef gedurig fijn beminden ftaen aenkijcken , m vp^epeii hy fèlf het teecken van den ihijdtniet en hoorde: fo was li^ppgetopgeji.Máer Don Quichot had fo haeCtdetrompet niet 'gèhöortjóf hy rende, foo hard*alsRouzinant loopep koft,, ·Pa |
|||
^^
|
|||||
Dow QyιCHoτ de la Mancha. 333
Jyn v-yant toe; en met ais hy voortfloeg ».rjep hem Sanche, $0
jgpedeSchiltlcnaep^ia: Den Heme) geleyde u,hlom en fuyveí vafl jde dolende Riddefíchap: den ¡Hemd, geève u dë overwinning ¿ want gy hebt een goede; ;íaeck. Toítlos.» hoeweíliy Don Qui- ;chotweIíagaenkome$>; bleef^^^ , en, inplaet¡s vanhem regente gaeii,; riep den ?4eefl:er van hetparek; welke
_gekpmen ¿ijnde, fey hy tegen hem:,-. Dit gevecht, Heer,. ge^ íchiet dat niet ten eyndeik defe Jonkyrouw fal trouwen, of niet» In trouwen ja, wiert hem geantwopnv :Yqcft mijn part, íey „tien Lacquay, ick ben geraeckt in mijn cpqicigncy,, en reejten;, dat ick de ièlve gropte la-ft fou aendpen;?v indien ik in dit gevecht voortging; en daerom geef ick my op , als verwonnen , enbq:- igeerdefe ïoiickvrouw yan (tonden aen, te trpuwen, Den Mèe- fter ν,·η het velt bleef verwondert over dele tekenen yan.Tofilos; enalfdohyeenderbeleydersvanhetfpelwas, kofl: hyhem.d3.er geen;antwoordt op geven. Don Qnichot hielt iïch op temid- den van fíjn loop, iiende dat fich fíjn yyandt niet en repte; en den Hertog koft nietbedencken, wát: d'oorfaeck mocht zyri, waerom den ftrijdt niet voorten ging: maer denMeefter van het parek liep hem feggeji, wat 'er van was, en wat Tofilos ge- fegt had ; daer hy over verwondert en nief ilechtelijk vertoornt wiert. Ondertuflchen begaf fich Tofijqs daer de Jonckvrou- wen waren, en íey tegen haer pverluy t: Ick, Mevrouw ·> ben gereedt uw Dochter te trouwen, en begeeij .met geen pJeyten of vechten te halen datikin vrede kan knjgen,en fonder gevaer yan de doodt. Den braven Don Quichot iulcks hoorende , ièyde-: Dewijl dat dan foo is r foo ben ickontflagen yan rrujn beloften: trouwt malkander, in 's Heeren nae.m:,. en maeckt u iefamen •vrölicki Ondertuflchen qüam den Hertog van boven , en icy tegenCofilos: Is het waer, Ridder, dat gyaiíelfs vooroyer- wonnen houdt, endatgy, aengepprt doprde fchfeum ván uw confeiency, : defe Jonckvrouw wilt trouwen ! Ja, Mijn Heer» antwoordelofilos. Hy¡fal veel beterdopn , zèy ¡Sancho ¿want dat gy de muys fout geven * i -geeft dat deSkat.,' en maeckt yan de nooteen deughr» Ondertuflchen rnaefoeTofilos fijn heimet yaft; los , biddehdeï dat men hem Wat wilde helpenden ïx^eft maeken; want het vielihem daer tebenauwt it& rDkwiert gedaeta, én hy | net helmetafnemende,toonde wie hy was; het welck Donna Rodrigues en haer Dochter iiende, riepen de ielye oyerluyt: Dit isbedriegery: den Hertog, Mijn Heer, heeft de Lacquay TofiJofc Jn de plaecs yan een ander geftelt: recht van Godt en den Koning Over
|
|||||
334 Tmeede Üeel van
over fuik een bedriegery.Bekommert u niet,MéjufFrouwen,aHt-
woorde Don Quichot, hier is geen fchelmery mede gemengtjen indien het is» moet men ful χ Mijn Heer deri"Hertog niet wijten, maer wel de quaetaerdigé Toovenaers, die my vervolgen, welke my benijdende de eer ván defe overwinning, het aengefichtvan uw Bruydegom in dat van den Lacquay verandert hebben. Volgt gy mijn raet, in fpijt van al defe Toovenaers: neemt hem ; want fonder twijffel, hy is de felve dien gy meent. Den Hertog, díe dit altemael ftondt aen en hoorde , meende al fíjn gramfchap te "verlaten,en fey:Dè dingen,die den Heer Don Quichot bejegenen, Zyn buy ten ordinaer; want ick ben mede van gevoelen, gelijck als hy is: en daerom íou mijn befte raedt zyn, dat men dit hou- 'welijck noch een veertien dagen opfchorre, en floot defen man foo lang op ,om re fíen of hy fich onder dies oock weder in fijn eerfte gedachte verandert; want daer tegen ial de kracht mif- fchien, ófwel de gramfchap van de Toovenaers gedaen fijn, te meer, dewijl het hun dagelijks werk nieten is. Och lacy > Míjn Heer , ièy Sanche, diefchelmen hebben hetvooreengebruyjc, -lal de dingen te veranderen, die Mijn Heer aengaen. Een Rid- der , genaemt de Ridder van de Spiegels, dien hy over eenige da- gen overwonnen heeft, hebben fe gaen veranderen in de gedaen te van den Baccalaureus Samion Carrafco, een man van ons dorp,en een groot vrient van Myn Heer; en Mevrouw Dulcinea hebben fe gaen veranderen in een leelicke boerin: en daerom ben ick van gevoelen,dat dien man geen lacquay is,en ook geen lacquay fter- ven ial. Hier op antwoorde de Dochter.Hy fy dan die hy wil,laet hetwerk voorrgaenalfo ik liever de wettige huysvrouw van een Lacquay, als van een Ridder beipot wil fijn ·, al hoe wel hy geen Ridder is,die het my gedaen heeft.Kortelijk,het was en het bleet befloten, men ibu Tofilos io lang opiluy ten,om te fien of hy ook 4' > mocht veranderen. Elk een wenfehte Don Quichot geluck mee iïjn overwinning: maer de toefienders waren qualick te vreden , , dat de kampioenen malkander niet in ftucken heddeii gehou- wen : eveneens gel ijk de kinderen,die bedroeft zyn,wanneer den
man, die hangen ibu,patdon heeft gekregen. Elk ging weer fijns weegs, en den Hertog met Don Quichot na het Kafteel. Men floot Tofilos op ; en Donna Rodrigues met haer Dochter waren Wel te vreden , dat het door den eenen of den anderen weg even- wel op een trouwen moft uytkomen; gelijck oock Tofilos de tmren telde. 'nb§: |
|||||
Í
|
|||||
Dow QuicHot déla Mancha. $35
Het LVII. Hooft-ftuck.
Hoe Don Quichot fijn ajjtheyt nam, en het geen hem gebeurde nttt
Altifidora> Staet-dochtervande Hertogin.
Η Et dagt Don Quichot ndodigeenmaeldeiê trage ledigheyt
te laten , en uyt dit Kafteel te vertrecken ; aííbo hy fich in- bedde, dat de werelt groot gebrek leed by fijn afzijn, en fijn dap- perheytafbreuck door dit gérnaekelijk leven, jaioo verre, dat hy vreeide daer fchier of morgen reekening van te fullen moeten geven. Hierom dan verfocht hy op feeckeren dag fijn affcheydc van den Hertog, om te vertrecken ; 't welk hem eyndelijk gege- ven wicrt.dog niet fonder uytteilijke teekenen van groóte droef- heyt.De Hertogin leverde SanchePanca den brief van fijn vrouw* die daer over wel hartelijk begoft te fchreyen,feggende: Wie had gedocht, dat fuiken grooten noop, als daar mijn beminde huys- vrouw in is,fo in rook iou verdwenen hebben,en dat fuik een trap van eer weer op een Schiltknaep fou hebben uy rgekofnen! Even- wel ik ben blijde, dat mi jnTerefa fich noch dankbaer toont, met het iènden van de neuten-,'t geen mijn anders in mijn hart ibu ge- moeyt hebben: macr het beft dat 'er van is, is dat defe vereering f een fins kan genomen worden voor eenige corruptie; want ick
ad het Gouvernement doe al weg; en hy , die yets ontfangc, is gehouden dankbaerhey t re betooneri. In der daec^ ik ben naeckt daer in gekomen , en naekt daer uy t gegaen; en dit mag ick wel feggen met een goede confciency. Aldus bragt men den dag door> en Don Quichot des avonts fijn oorlof genomen hebbende, ver- toonde fig des morgens gcwapent voor net Kafteel,daer fig al her* volk van den Hertog liet vinden, om hem te komen fien, gelijk' ook den Hertogen deHertogin.Sanche (at φ fijngraeuwrje,met . pack en fack, fo bly dat hy ichier uyt fijn vel borft,alio hem den; Hofmeefter een beursjc met twee hondert gouwe kroontjes ge- geven had, om tot reysgelt te dienen, ibnder dat het Don Qui- chot wift. Zijnde aldus een veder even befig om hem aen te fíen, begoft onder anderen de bedroefde Altifidora met één klaeglijke toon den Ridder aldus aen te ípreecken; Hoort, toreede Ridder als ghyzijt,
Weer houdt het heeft, dat ghy befchrijt j
Enfpoed dochjoo geen wenen;
Maer eerder, ftraffe en harde, fut
Wie dat het is, daer gy voer vliedt *
£n Áieghy laet verlegen, '
* .'* Voer*
|
||||
Tweede Deel van
Poorwaer, noch leeuw, noch'tygerdiér 3 Noch adder vol vanfchaeá'lyckvytr i ' Noch beer vol bitje jongen f v* v Muer wel eetfjcBïpfii, foo vOlmaeckt ¿ *
"Eitfi^vanuTafemingeraeckt^ . ,' Ali niemantjpreeckt met tongen» % ;,,,., ,;·.,.„ μ ¡ & ·* Ghygaet, maetachwatvoertghffftfM ,
Twee armen blancktrahdefme , \;\ u - ή s - ; , Í ; !
Eenhartmetvyerontfeeckeny. ·/';.,;;:* . ;> - .
Twie düyfentfmhtenuytdeborfi, ,., ,j ,:
En foo veel tranen voor den dorfi, c :5. : :n <>; -'i -r. ■
Die uyt mijn oegenleeckenj ¡fy \.\'ï ·α:'..-·::'.
■■'/': ' ' - ' -: ' i¡· i-·', "f..-; "*i - ' ':'''., 'j:
Ghy laetrnyhievverbrandtHias,tr.¡y u<yi,y,' νΚ · >;: .τη
Q wel ver branfle Barrabas}*} . ,,, ,-. -,γ|;ί-··τ; ·;; Λ ■··<; Dat u de min moet plagen y .■', Ml·,-,,.
.En Sanche t fchoon het is u leedt ¡s. ,:.¡, r:'. ■ ■i \: ■■-.,. ,;. ,
\4¡ fijn behoor liUkheytvergeep ,, ■· 0 ,.,,;ιί, , „ ífanñjndrieduyjentfiagen'.. Opdat ¡γ, die uw harte heeft f.,.,;., ...,,,...
Betoovert blijftfolangfyleeft:,:. .... _; ; ,;;
Enweet wan geen vetkanffent¡ - i;í) .,, , p ...,. , ,;f!i ,
./. J&n.altijt blijven moetaheen ■ :-;¡,;.rr, -ij,^;--"^:·; - " (r ' Derbotfte tneydenuyt het .veen t „
ι D/'e op ¿i kluyten danken. Datyederuvoorvalfckëeroemt,,. t} ,v.j,..
.En λ/¿e ïpfrf/i trauwhos noemt, ' .. „. < ν SpoveralsaockverUheyen , Hetpracbtigh Keulen van den Rynt, ,. £m LondepVfin den Teemsmagz.yü},, <Λ~, OftÜoo^efihuiilvanLeyen^ '■.. , . Vkomsj totuwfibaedenfchandy E
jtfoyt yííJ noch Koning tn de handt v ..>',, * ;
Enalsgy komttefnijen
De exter-oogen van uw voet,
Dai V oo? udaervan tranen moet, f
Eergbydepynmoethjen.
Wel
|
|||||
3 3,6
|
|||||
Dom QjjíChot déla Mancha. 337
lVel^a^darih'eenwiedatgkyzijtt r'f\ :: :.;:! ,Τ'
|
||||||||||
Z>/V a<j¿ gebeende bee-β berijdt-,
|
: rafoisb
|
|||||||||
Maérdtaegt geen ro tm van vrouwe»
Mmd'ickuoyt, êfnoode-, w¿ííy*'ft!" =>■";';?"'■.ΛM*"i'*!!
'; ; Bet is my ¡aovan harten leedtp 1 '. Datick'tMetkanonthwwerLj; 'n '('
Terwijl Altifidora op dele wijs haer beklag deed ,bleef haer" D^n
Quichot vaft ftaen aenfien; en den Hertog verwonderde iïg ten alderhoogften over haer aerdigheyt, die te grqoter was όίή da/ dit Í00 onverwacht voorquam. Willende derhalyeii het werck fijnen vollen ftand geven,fey hy:Mydunkt,Heer Ridder, dat ghy hier te goeden traktement hebt ontfaugen , om yemaht misnoegt te laten : daerom , by'foo veer ghy deie JonckyrouV eenig oneer gedaen , ofte voren gelegt hebt, ick verfoei:u,"(Jat gy het haer vergoeden wilt,of fo niet,ib 4aeg jk u in 't y<ejd[?ipn^ der dat gy behoeft te yreefen>' dat eenig; Tqqvènaer my yc-rándé- renfal,gelijckaen Tofilos gebeurt is, Ach i'den Hemel wil niet, antwoord^ Don Quichot, dat ick oy t geweer treek tegèp's' uw .doo^lugtige perfooiijdaer ick fo veel genade Van ontfangen Heb'; ík, heb die Jonckvrouw niets, óntíloíenaiocH qntdragenílaet fe yry alie dingen doorfien,nog oyt eenigeonkü^sheyt'te voren ge-- iegt;tnaer fy fpreekt gelijck als een die verheft is,daer ick in allen ■gevalle, geenichuldt toe en heb, en daerom behoef ick daer gëéii vergiftenis over te;bidden,nog aen haer, nogaeri uw Excellentie, die ick bidde een beter gevoelen van my te hebben, en my VerToï te geven om mijn weg te vervolgen .Dèri Hemel gun u een goed| «eys dan, Heer Don Quichot, antwoórde den Hertog, d4t wjf altoos goede tijding van uw daden mogen hebben , en gaet hi vrede· want te langer ghy hier zijt, te meer lijden ghy dele arme Jonckvrouw aendoet, Don Quichot boog1 fíjn hooft, en deed den Hertog en Hertogin fíjn eerbieding , beñeffens al de fegen- ,^oordigen,en,wendendefijnpaerr,reed fijns weegs i en Sáncne. van gelijken doende,voIgdemet fíjn graeuwtje.Aldus geraekten, fy:buy ten het Kafteel, en namen hun weg na de ftadt Zaragpg"^ ír>V' ~ Het LVIII. Höoftftük. !' ; ; /";
Hattélende van de aventuren, die Om^$oifw4kH °WT$Mt
. ? =pten ah ffof regen. ' . h t\r> :· m y- .il* ?J;-fn1?'b sfeor- ,·■·:<
)On Quichót fíg felven fiende in het open veld,en eyndelijk
verloft vari de rnbeyelijkhéVtdie hem Altifidora ac'ndêwH dochï
|
||||||||||
%Ί% ."■ \"tweede Deel van
docht in fiju element, en het centrum van fijn ruft te zijn» vin-
dende een nieuwe moedigheyt in fijn hart om fijn Ridderlijcke daden te vervolgen ,.endaerom,keerende fich na Sanche, fey: De ■vryheydt, Sanche, is een van de koftelickfte gaven, die de men^ iènen van den Hemel ontfangen hebben, ja al de fchatten des we- teltszijnder niet by te vergelijcken: voor devryheyt. gelijck voor de eer, moet men lijn leven wagen: in tegendeel is de ge- vangenis een van de grootile ellenden. Ick feg dit, Sanche , om dat ghy Wel geiïen hebt, hoe Wy in dat Kafteel onthaeldt fíjn gé- weeifc; en evenwel, niet tegenftaende al de felve heerlickheden van ípijs eh dranck, beeld ick my in naeu befloten en beiet te fijh geweeft, om dat ick defe dingen niet heb gebruyekt met die vryheydt; daër ick fe fou mede genut hebben, indien fe de mijne waren: want de verbinteniiTen, die mendoor fulcke weldaden haelr, maeckën ons tot gevangens van de weidaders, en houden lietgemoedt te feer gebonden om vryte weyden. Geluckigis dien man, die een fluck broodts van den Hemel ontfangen heeft, ionder daer yemandt danck voor te wetcn,als dien felven HemeL Evenwel, atitwoorde Sanche,moet men niet ondanckbaer wefen, al was hetmaer vooreen onnoofeletwee hondert gouwe fcröö- ften , die den Hofmeefter my in ¿en béuf sje gegeven heeft,die ick gelijck een comportatijfje op mijnhárt gelegt heb tegen deii aenftaenden noodt; want over al vinden wy juyit geen Kafteelett" èmgetradeert té Wórden, maer wel herbergen daerfe óns eèn . bét affmeeren.In defe en diérgeli jeke redeuen vervolghdén íe valt hun wegh , Wanneer fe, hebbende ongevaar een myl voort ge- reden, omtrent twaelf mannen, als hüysluyden gekleet, fagen ifi het gras leggen, eétende met malkander in goede vrede. Dicht by hadden Ie gelijk als één witte doeck,daer fe yets mede bedéekt hielden, die wel fijntjes toe gebonden was. Don Quichot by heft komende,en hen gegroet hebbende,was het eerfte, dat hy vraeg;- dé, wat fe daer onder dat witte kleedt hadden t Een van den hoop" ántwoordé; Onder dat kleedt zijn eenige fraye ichilderyen,' dié wy in ons dorp moeten gebruyeken: wy houdenfc foö bédeckt „ pp dat fé niet vérblicken fouden van de Son. Indien het ubelieft» fey Don Qüichot,ik wenfehte fe wel eens te fíen jWant iy moeren al fchoon zijn, die men met fulck een forg bewaert. Ick ver- ieècker u f· antwoorde den ander, dat 'er niet een is, of hy ftaift ons op de vijlhgh ducaten \ en op dat gy hetmoogtgelooven »· lbo gelieft het ielrsteilemen met eenen aflatende van eeten»hael- ¿e hy deesrftefchildéry vooi den dag, die van Sint Joris wrasj fit- ':'., . ""*" **'"'"-; '"":'; ": ¿L';T:< '"'"■l tende |
||||
Don QjjicHoT de la IV! a N.C η λ. ^jji
tende op fijn paart, met het ferpent doorfteecken onder fijn voe··
icnjgelykmen hem gemeenlykfchildert,fijndehetgeheelebceli: niet anders als een gouwen berg. Dien Ridder, fey Don Qui- chot, is een ván de befte dooiende Ridders geWeeft, en fijn naem was Sint Joris, fijnde boven al een bekhermer der Jonkvrouwen. De man haelde een ander hier mede voor den dag, en die geleeck wel een Sint Marteri te weien; want hy fneed een ftuck van fijn mantel af, en gaf het den armen man. Naeuwelicks had berri Don Quichot gefien, of hy fey t Dat is oock een van de Chriftc- lijcke Avonturiers geweeft ·, maer ik geloof,dat hy meer milt al$3 dapper wás, gelyck gy kondt fien, Sanche, wánt hy deelt fijri mantel met den armen man. Voorfeeker is het toen inde winter geweeft, want anders iou hy fe hem heel gegeten hcbben,Ïo goet, arms was hy. Neen, maer hy fal aen het iprécckwöordtgcdogt hebben, antwoorde Sanche, Geeft dat gy gevende bíyft. Dori Quichot lachte eens, en daer mee cjuam net derde voor den dag, dat den Patroon van Spanjen vertoonde, fittende te paart, mee het blooteíwáert, ílaende de Mooren vaft op de vlucht, meteen deel afgeflagen hoofden onder fijn voeten.Dat is mèê een Ridder van den trap onfès Heeren, iey Don Qukhot, en genoèmtSint Don Diego, de Morendooder,een van de dapperfte Heyligen eii Riddets,die'er oy t in de werelt geweeft fijn.Het vierde,dat voor den dag quám, was Paulus bekeering,mét al de omftandighederi die men daerjgémécnlyk by fchildert. Defe, iey Don Quichot,is; de groótfte vyandt geweeft dien de Kerck oyt heeft gehadt, eri daer na de grootftè voorftánder geworden, een dolend Ridder in fijn wandeling, een onvermoey t' arbeyder in Gods wijngaert, die den Hemel tot een fchool, en onfen Saligmaeker tóteen leèrmec- fter heeft gehadt. Dit wás het laèfte ftuck, én derhalven beval Don Quichot, dat fy ícwederdeckeníbuden,íeggende:Ik boudi het voor een goedt voorteecken, myn vrienden, gefien te heb- ben het geen gy my vertoont hebt, alfoodefc Heyligen defèl- ve profeífie hebben gehadt,die ick hèb,namentlijck de wapenen >' behalven dat fy zijn Heyligen geweeft, en heyliglijck geftreden' hebben, en dat ick een menfeh met menfchelicke wapenen ben.' Sy hebben den Hemel met gewelt gewonnenjdöch ick weet noch* niet,wat ick met almynarbeyt gewonnen heb : maer indien' mijn Dulcinea eenmaal haar oude ftandt qUam weder te krijgen ,' én myn oordeel fich te beteren, mocht het welzijn, dat ick be- ter wegen ging, als ick tot noch toe geeaen heb. Daer fla geluck töe, antwoorde Sanche. Elck een ftondt verwondert, foc» (y) over
|
||||
34P Tweede Deel ván
over de vreem'dc ilant als.de woorden van Don Quichot, ionder
dat fe de helft verftonden van al het geen dat hy iêy. De maeltydt gedáen fijnde, pakte fe hun ïchilderyen wederom op ; en hun af- icheyt nemende van Don Quichot,vervolgden fe hun w<*g .San- che bleef fo verwondert, als oyt tevoren, over het geen hy fíjn Heer had hooten feggen, en boeide fich in, dat'cr geen hiftorie ofgefchiedenis in de werelt wasjdie hy niet op fijn duym en ken- de, leggende wyders: In der waerheyt, Heer, indien dit mee een avontuur mag genoemt worden, is het een van de foetfte die wy oyt gehad hebben: hier fíjn wy ten minilen fonder flagen afge- raekt, hebben ook niet eens noot gehad om hand aen het geweer te flaen, noch ook honger of kommer te lijden. Gy fegt wel, Sanche, antwoorde Don Quichot, maer gy moet weten, dat al de njden niet even eens zijn· Dit is my ibo veel waerdig, San- che , dat ick het houd voor een geluckig voorteeken, min noch meer als Scipio Africanus, die den Yoet op hetlandt fettende, met den neus in het zandt geraekte , 't welck fíjn foldaten voor een quaetvoorteecken namen; maerhy, wijferalsfy, fey: Gy fultmy niet ontvlieden , África , ick heb u al in mijn armen, ïckgeloofhetoockwel, her vatte Sanche, en daer op vallende op een ander, fey hy: Evenwel, die Jonckvrouw Altifidora was een aerdige tas : jou Genade moet fe wacker het hartgeraekt hebben, door dat ding dat men Crupido noemt, dat fe feggen dat loo een blind jongetjenis, 't geen ibonetweettemickenopde hartjes,dat het hem niet eens mift.Ik heb echter wel hooren leg- gen, dat die pijlen ftomp fijn, daer de vrouwen eerbaer bennen : maer by het ander foort lijeken ie fcharper als puntjens van nael- dcn. Gy moet weten, Sanche, antwoorde Don Quichot, dat de liefde geen kennis draegt; en daer inisfe van denlèlven aert als de doodt, die alfoo haeft een koning als een boer aenraft. Soo haeft de felve yemants hart befeten heeft, is het eerfte werk de fchaemte weg te nemen ; en dat is oorfaeck, dat Altifidora foo ftout was in het ontdecken van haer liefde:'t geen my eerder ver- wondering als medelijden aenbracht. Dat is evenwel een groóte wreetheyt, fey Sanche: voormy, ick wiljedatwelverfeeke- ren, dat fe my foo veel niet behoefde te feggen. O! wat hart van marmer hebt gy, wat voor koper ingewanden wat voor een yie- reziel 1 Maer ik kan niet bedencken, wat die onnofele dogter in jou Genade mag befpcculeert hebben, dat haer verlieven doet > wataerdigheyt.vantrony , wat aengenaemheyt van manieren, wat gclaet» wat lijf en leden l want ik ga jou Geaadamenigmael |
||||
Dow Qui cHo τ. de la M ancha. 34*'*
van hoofden tot de voeten befien: en ik fie der rneer in om kinde- ren rneê te bed te jagen , als om Juffers te doen verlieven: want' ik heb wel gehoortjdaf de fchoonheyt geweldig aentrecktj maer hoe ick foeck, ick kan fe in jou Genade niet vinden, Gy moet weten, Sanche, antwoorde Don Quichot, dat'er tweederhandc fchoonheden fijn ·, de cene is van de ziel, én de het andere van het lighaem: en deiè eerfte beftaet in verftant,in eeibaerhcy t,goeden handel, mikheyt, en goede manieren. AI defe deelen konncii welineenmismaekt menfch zyn, en wanneer men op de felve fiet, makenfe krachtiger liefde als de andere. Ick weet wel, San- che , dat ick niet íchoon en ben ; maer oock weet ick wel, dat ik niet mismaekt en ben ; en aen een braei man Ís het genoeg, geeli wanfchepfel te fijn , om bemint te konnen worden , wanneer hy de gaven van de ziel heefc, daer ik u van gefégt heb. Met defe re- denen reden fe in een bofch,dat buyteti den weg wasjenDon Qui- chot, eer hy het gewaer wiert, vond fich in ick en weet wat net- ten verwart, die van groen garen gemaekt waren ; en niet we- tende wat te dencken, fey tegen Sanche : Dit van deiè nettea dunckt my een der vremfte avonturen van de werelt te wefen: ik verfeeker u, dat hier mijn vyanden de Toovenaers weer in de weer fijn,om my dus te verftricken,en mijn weg te verhinderen, tot wraeck over de wreetheyt die ick tegen Altifidoragepleegt heb : maer het zy wat hetzy , al waren fe in de plaets van gareri van harde diamanten, of in tukker wijle gemaeckt gelijck dat hctjdatMarsenVenusindefayckkreeg, ick fal derdoor bieè- ken, of het bieien waren: en willende daer mee voortgaen , en 'er door breecken, quámenderop het onvoorfíenfte twee fecr fchoone Hárderinnetjés uythet geboomte te voorfchijn,ten min- iten waren ie als harderinnen gekleed, behalven datxte rocken eft óver-rocken van fijn brocado waren , en de reft van goudt laken* Het hair, dat voor de Son in fchoonheyt niet behoefde te wije- ken , hing haer op de fchouders, met groene lauwrierkranllèn bekroont, en doorvlochten met amaranchen: den ouderdom, na het fcheen, was niet onderde vijfden, noch boven de achtien jaren* Dit was een gelicht, 't geen Sanche verbaeft,en Don Qui- thot opgetogen maekte ; in voegen elck ftok ftom den andere» bleefftaen aenfien.KorteIijk,een van defe Nymphjes was de eer- fte die fprack, feggende tegen Don Quichot; Houdt op, Heer Ridder, en breekt de netten niet, alfoo de felve geenfins tot uwe fchade, maer alleen tot ons vermaeck en rijdtkorriíig daer ge- bannen fijn:cn op dett gy niet behoeft te vragcii,wat wy daer me* |
||||
-Λ
|
|||||
3 4.2 Tweede Dee! van
de voor hebben, Tal ik het u iri korte woorden feggen.Tn een dorp
omtrent twee mijlen vanhier, daer veel treffelijk volk woont, hebben de geburen en bekenden een befluyt' gemaekt om met vrouwen en kinderen fich in defe plaets,die een van de vermake- lickite hier omtrentis,te komen vcrluftigen,makende onder hen allen een nieuwe Arcadia van harderinnen, kleedendede jonck- ■vrouwen als harderinnen,en de jongmans als harders. Wy heb- ben twee Éclogas, of Harder sfameníp raken , uyt Garcilalïb , en noch een uyt den braven Camoes, infijneygen Portugeefche taelvanbuytengeleert, die wy tot noch toe niet vertoont heb- ben , alioo wy hier gifteren eerft gekomen zyn , en daer gin- der onder de ichaduw eeiiige tenten opgerecht, aen den oever van een beek , die al defe landen vruchtbaer maekt. Wy hebben den vooMeden nacht defe netten aen de boomen gefpannen, om het eenvoudige gevogelte te bedriegen, dat, door ons gejoel ver- fchrikt, in de felve vliegt: en indien het u behaagt, Heer , onic gaftrewefen, gy fult ons weilekom zijn, en vrolick onthaelt worden, alfoodedroeiheyt voor dees tijd hier uytgebannen is. Hier mede fweeg defe fchoone, en Don Quichot gaf tot ant- woort: Voorfekcr, fchoone Jonkvrouw, Afteon kan niet meer- der verbaeft geweefl fijn, als hy de fchoone Diana fag baden,dan ick my bevind in het aenfehouwen van uwe fchoonhey t. Ik prijs en verhef dit voornemen van vermaek, en bedanck u ootmoede- lijk voor uw aenbiedingen : en zoo ick u dienen kan , met ver- feckering van gehoorfaemd te fijn, gelieft my Hechts yets te be- velen·, want mijn ampt is met anders als dankbaerheyt te plegen, en een veder wel re doen » voornamentlijk iulke als gy-lieden zyr. Indien oeCe netten , die maer een kleyn begrijp beilaen, de geheele wereit in het rond omringden , ick ïou alle nieuwe middelen bedenken, om de felvedoor te komen fonder fe te ore- ten : en op dat gy defe mijne woorden gelooft moogt geven , fo weet, dat het u belooft is van Don Quichot de la Mancha, in- dien gy oyt defe-T naem moocht gehoort hebben. Ach mijn foete geipeeltje,fey doe de andere tegen haer gefellinne,wat goe- der ontmoeting is dit! Dien Hecr,dien wy daer voor ons hebben, is dedapperfte, beleeftfti, en minnelickíte Ridder van de geheelc wereit, 't en waer een Hiftory , die men van fijn daden gedrukt heeft, loog. Ick wilder op fweeren , dat dien goeden man, dien hy by fich heeft, Sanche PancaííjnSchiltknaepis, die het alles in bevallickhcyt té boven gaet* Het isfooinderdaedt, ant- woorde Sanche, ick ben dien fel ven bevallickenSchiltknaep, ca-
|
|||||
Don Quichot de la Mancha. 343
en dat is Myn Heer en Meefter Don Quichot de la Mancha >
voornoemt en gefehreven. Laet ons hem bidden, myn vrien- din, íey de andere, dathy by ons blijft, want onfe vaders en broeders fullen groot vermaeckin hem Icheppen: ick heb mede het felfde van hem gehoort; en boven dar leggen fe, dat hy de ge- trouwde minnaar is daer men van te leggen weet , hebben- detot een beminde een feeckere Dulcinea van Tobofo, die de prijs ilnjckt van fchoonheyr over geheel Spanjen. Met reden, antwoorde Don Quichot, 'ten waer dat u lieder groóte fchoon- lieydnhaerpverwinning twyffelachdgmaeckre :ondertufichen> Mejuffrouwen , neemt geen moeyte om my op te houden, wanc de befnoeyde plichten van mijn beroep laten m y geen ruilen toe. Midlerwyl quam'er een der broeders van eene van de fchoo- nen, mede geheel op fijn harders gekteedt, mee foodanige ftof- fe en vercierfelen als de harderinnen. Delen vertelden hem , hoe dat dien Heer Don Quichot, en den ander fijn Schilrknaep Sanche Pance was , daer hy uy t fíjn Hiftory wel goede kennis van behoorde te hebben. Den braven harder van gelyckeu verfocht hem vrindelyck in fijn tent te komen ; waar door fich Don Qui- chot eyndelyk lier gefeggen. Onderw.yl quamden gantichen bocht, van wel meer als dertig perfoonen , voor den dag, al te famenop het aerdichfte als harders gcklect; en bericht gedaen aynde van dele vreemde gallen, waren fe ten hoogften verblijdt, alfoo fe meeft al kennis van fijn Hiftory hadden. Men begai fich na de tenten , daer men de tafelen gedeckt, en met over- vloedige en nette fpyfen beladen vond. Men ging aenfitten, ge- vende Don Quichot de hoogfte plaets , daer een yeder het oog op had. Gegeten hebbende, ende taiel opgenomen fijnT de, begoft Don Quichot eyndelyck meteen groóteílatelycfc- heydt te feggen : Onder de grootfte fonden, die den menfehbe- gaet, is degrootfte (alhoewel iommige de hoovacrdigheydt itellen) dievandeondankbaerheydt; gclyck oock het fpreeck- woordt ièght, dat de hel vol ondanckbaren is. Defe fonde, voor fqo veel my mooglyck geweeft is, heb ick tot nu toe ge- poogt te ontvlieden ; en indien ick de goede dienften en deugden, diemy gedaen zijn, met geen andere kan vergelden , toon ick ten minften mijn genegentheydt: eufoofulckx niet genoegh is , roem ick'er van > en maeck ie openbaer j want die welda- den toemt, en openbaer maeckt, foufe oock wel vergelden, indien hy koft. Maar gemeen lyk is den genieter van minder ver- mogen >als den gever > gelyck o ock Godt,die het alles geèft,boven (v5) ons
|
||||
944 Tweede Deel van
ons allen is, voor wiens gaven niemandt genoegfacm kan dank-?
baer zyn, nog de Cehe vergelden: dog de dankbaerhey t komt in ¿e plaets Van vergelding. Ick dan alioo van geiijcken, ren infichc vari de weldaedt my hier tegenwoordig bewefen, niet konnend» de ielve met wettige en genoegiame vergelding beloonen , doe }iu het geen dat ick vermag, dat ís 3 dat ick aenneem twee geheele dagen op defen vaerweg,die na Zaragoza legt,regens alléRidders ftaende te honden, dat deiè gemaekte Harderinnen de fchoon- fte enbeleeffte Tonckvrouwen van de wereltzijn , myn beminde Dulcinea allcenig uyrgeibndert, behoudens degrajie engunft van al die my aanhooren. Sanche, dietoegeluyílerthad als een vinck , defe woorden hoorende, begoit luydts keels uyt te roe- pen: Is'et mooglick, dat'er menfehen in de werelt gevonden wor- den , die durven iêggen, jatfweeren, dat^Myn Heer Don Quichot hier tegenwoordig ibt is! Seght ghy ielver eens, gy Heereq Har- ders, is'er ergens wel een Dorp-paep, hoe veul letters dat hy ook in fíjn darmen heeft, die deiè dingen fou konnen iêggen , als hy lèydt ? Ofis'er ergenseenig dooiend Ridder , hoe dathy oock van fterckheydt mach beroemt wefen, die iou durven doen dat Mijn Heer hieraengenomen heeft?Don Quichot keerdeiïch om na Sanche, en ièy met een omfteecken en vergramt gelaet te- gens hem: Is het mooglick, Sanche, dat'er inde werelt eenig per- foonis, die fa! leggen , dat ghy geen botten vlegel enzijt, en dat van een quaetaerdig ilag? Seght, bengel, wat gaen u myn iaecken aen, of wat hoeft ghy te beveiligen dat ick wys ben ? Ik ièg hetu, ghyfnappert alsghyzijt, dat ghy den beek houd, en my niet en antwoordt ;maergaet terftondt henen» en zadelt myn Rónzinant, ibohy anders ontzadelt ist enlaet ons gaen mijn aenbiedingen in het werck ftellen: want ten inficht van hefcxecht, dat ik aen mijn fijde heb, fo houdt ie vry alreets voor overwonnen, ibo meenigh als fich tegen my willen ftellen. Met eenen vloog hy met een groóte fury uyt fijn ftoel, latende eeq yedermet allen verwondert» en vol twijffels, oiièhem mog- ten höüden voor fot, of wijs. Eyndelyck viel hem een yeder aen te vtíríbecken defe moeyte niet te willen nemen , alibo ie genoeg- laem van fijn danckbaer gemoedt verieekert waren, en hetgeen- iïnts van nodden was eenige proeve van fijn dapperheydt te too- iien $ dewijl de ielve genoegfáem uyt fijn Hiftory bleeck. Even* Wei wilde Don Quichot'er mee door, fprong op Rónzinant * jiam fijn ichilt en lan$ie> en ftdde fich in net midden van 3ca wegh, díe niet verre van de plaets was. Sanche volg- |
||||
Dow QutcHoT déla Mancha/ 545-
'de hem na, op ííjn Graeuwtje, met al den trop van de Princelijcke Harders en Harderinnen, begeerigh om te fien wateynde defe trotfeaenbiedingfou nemen. Don Quichot dan aldus op íchiltwacht ftaende > begoft defe woorden in de lucht te fpreecken: Cbf Paffagiers , Ridders en Schiltknapen , te vYet entepaert) die over de fin tpegh reyjf> of rey jen lult, gedurende defe twee dagen, hebt te roeten, dat Don Quichot de la Mancha % dolend Ridder y alhier gepelt is, om te beweer «#\ dat de fchoon- heydt en de btleeftheydt van deje tegenwoordige Ñymphen , in- woonfiers man dele beemden en bo(fchent alle jiboonheydt en be- leef tbeyt van de werelt te boven gaen, alleenftytjonderende Dul- cinea van Tobofo-, de vrouw van mijn ziel; en die ander» dut ft. ¡eggen, ben tck hier vaerdig te verwachten. Dit herhaelde hy tot twee mael toe,en foo menigmael wierden fe van geen avonturier gehoort: maerhetlot, 't welck fijn faceken meer en meer be- gunftigde , gaf, dat men een weynig daer na een goedt deel heden te paert vernam, en veele daar onder met landen in de handt, die den fel ven wegh quamen , rijdende alle met grooten haaft. Soo ras had het geielfchap de felre niet vernomen , of een yeder begaffich aen een kant, wel verre van den weg af, al- foo fe vreefdeii vbor eenig ongemack: alleen Don Quichot bleef onverfaecht ftaen ; en Sanche nam het achter-kafteel van Ron- zinant tot fíjn fchilt. Den trop van de landen quam eyndelljck aen, en een van de felve, die voor uy t quam, riep van verre tegen Don Quichot: Packt u uyt den weg, gy menfeh van den duy vel als gy zift, of defe ftieren fullen u den hals breecken. Wat ftie- ren, gy canaille, antwoorde Don Quichot: voor mijnzijnder geen ftieren, die macht hebben, al waren' t de geweldigfte die Xarama aen fijn oevers voedt. Bekent waer te zijn* gy fnood ge-- fpuys, hetgeen ick bieraengeflagen heb, of ghy moet met my ftrijden. Den ander had geen tijd om te antwoorden, noch Don Quichot geen wil om uyt de weeg te gaen, nog ook de gelegent- heydt, al nad hy gewilt; want den gantfehen trop van ftieren en ftier-bewaerdetSiDenefrens ander volk dat navolgde om het ftie- ren gevegt te fien,'t geen des anderen daegsfou gefchieden,quam los op haer aen; wierpen Don Quichot, Don Sanche, Don Ron- zinant, en Monfieur Graeuwtje hol over bol onder de voet ·, en maekten'er ten delen hun weg o ver.Don Quichot bleef heel ver- baeft, Sanche geweldig ontheyftert, Graeuwtje fchier half dpot» en Ronzinant hiet íeer wel geftelt» Maer evenwel cyndelick fy regten figal te mael weer overeynt? enDon Quichot,fo haeftals (74) hy
|
||||
344 tweede Deel van
hy mogt,itoqtende hier,en vallende daer, liep den hoop vafi: ag-
ter aen, roepende, en tierende: Houdt ftal) gy canaille, gy ihood gefpuys: het is maer een eenig Ridder die u uytdaegt, ¿ie niec van diegenen is, gelijckmen fegt, die den vluchtenden vyandt een fiivere brug maeken , enz. maer de anderen gingen evenwel bun gang, fonder meer op fijn d rey gen te letten, als de winde ¿ie daer tienen waeyde. Don Quichot eyudelijck buyten adem, cnvolipijts, fettciichop den weg ncêr , en verwachte San- che , die met Graeuwtje en Ronzinant vafi aenquam. Meeiler en knecht fat eyndelijck weder pp; en fpuder weer- om te keeren , of hun affcheytvarj de gemaeckte Arcadiers ¿e nemen, vervolgden ze hun weg, met meerfchaemtealsge- fioegen. Het L1X. Hooft-ftuck.
, 't ■■'·
Verhandelende dewonaerlijcke bejegening, diemen Jou mogen bou·»
den vooreen avontuur, vpelcke DonQuichotgebeurde. VOorhetftofenvermeeitheydtvanDon Quichot en San-
che quam hen een klare aengename fonteyn feer wel te pas, die fe tuilchen eenich groen geboomte op hun weg vonden, aen wiens boort, latende Graeuwcje en Ronzinant fonder toom of halter inde wey loopen, Heer en knecht fig gingen neder fetten, Sanche begaf fich van ílonden aen na fijn knapiak, haelende daer heteen en het ander uyt-, cnnadatfefiggèwaflènen gereynigt, en alfo hunnen ádem weer gekregen hadden,fouden ie wat gacn IdskaiTen: maer Don Quichot, van enckele quelling, wilde niets in de mondt fteecken ;en Sanche, hoe wel het hem wel fou geluil: hebben , dorft evenwel de eérfte niet zijn: doch fiende,dat hy al even vol gedachten bleef fitten, verbeet hy fich felve, en alle ref- peffc overloopende, begoft hy het broodt en kaes, dat voor hem lach '7 aen te taften. Eet, Sanche mijn vrient, fey Don Quichot toen , onderhoudt gy uw leven, daer u meer als my aen 't mijne gelegen is,en Jact my fterven door de handen van mijn droefhey t, lek, Sanche, ben geboren om te fterven al levende, en gy om'te ι fterven al eetende. En op dat gy moogt fien, dat ick de waerheyt l ipreeck ♦ foo fiet my hier een*aen, die in de Hiftorien gerocmt/ door de Wapenen vermaert, door de Vorften aengebeden, en door de Jonckvrouwen verfbcht berijen ter tijdt wanneer ik ver- wagte palmen en triumphenen kroonen door mijn dapperheyt opgeftapeit te YÚiden, ίο fietmy hier nu gefolt en mes voeten ge- ' '"-' "' ' ' - . treden |
||||
Don QuicHOT dek Mancha, 347
μ-eden door onfuy verc inoode dieren. Deféovcrdènckingbïnï
my de handen, verilompt mijn randen, en beneemt my alle iuft tot eenig voetfel, in voegen ick van meening ben mijn felf van honger te laten iterven , 't welk de wreetfte doot is die men be- denken kan.Op dele manier,antwoorde Sanche,ionder evenwel fijn eeten te laten,fo vaerdig als hy koft, Co houd uw Genade dat iegswoort niet voor goet:Hy fterft die wil,als ik in 't leven blijf. Voor my, ick denck mijn felven op fulck een. wijs niet te kort te doen, maer eer te doen gelijck de Schoenmaecker, die het leer foo. lang reckt met de tanden als hy kaneen ibo Tal ick mijn leven aleetendefoveerrecken, als het mijnmoogelijkis. Gy moet weten, Heer > dat 'er geen grooter fottcrny in de werelt is, als foo te wanhopen.Gelooft my vryelijck,als wy wat gegeten heb- beu , loo laet ons hier een weynig in het groen gaen leggen fla- pen ; en miiTchien.als ghy wacker wordt,ia] het hooft ib fwaer niet wefen.Dit deed Don Quichot, alfo hem docht,dat Sanche gelijck had;eneerft wateetende, fy hyondertulTchen:0 Sanche, indien gy voor my wiltdoen hetgeen ik u tegenwoordig feggen jfal,fo iou mijn verlichting te grooter zijn , en dat is,dat, terwijl ick wat flacp, (volgens uwen raedt)ghy u een weynigje van hier gingt maecken, en met den teugel van Ronzinant u felfeen drie of vier honden flacgjes tot aikorting van de drie duy fent en foo \eel gaeft.tot onttoovering van Mevrouw Dulcinea: want het is een Cafus confcïentie,datdie ellendige Tonkvrouw door uw na- latighey t noch langer moet betoovert blijven.Daer fou veel van te feggen wefen, antwoorde Sanche, laet ons voor dees tijt alle bey wat flapen, en daer na dag en raedt. Dat flaen, moet Mijn Heer weten , dat in koelen bloede gefch'iet,is al wat te leggen» ■yoornamentlijk op een lichaem dat llegtelijk gcvoec wormnaer laet Mevrouw nog een weynig patienteeren;en als iy'er 'tminft om denckt,ial ïck'er fo op brullen, dat 'er niet een lap vel heel fal blijven : want tot aen ¿e doodt toe is het al leven -.Keulenen Aken zijn op geen eenen dag gebouwt. Don Quichot liet fich, geieggen,at een weynig en Sanche niet luttick.en gingen zy daer op beyde in het gras leggen, latende hun getrouwe gefellen,ge- lijck als gefegt is, in het gras weyden, Wacker geworden Zijnde, íateníe weer op, en vervolgden hun weg, fich haeften- deom ineen herberg te komen, dieontrent een mijl van daer was: ick feg, een herberg, vermits Don Quichot het ίο noemde, tegen fíjn gebruyk, als die het al voor Kafteelen aenfag. Sy qua- men'er eyndeliikby, en ?raegden denWaert,of hy herberg had > i\ ' ' (γ 5) ' diC
|
||||
«48 Tweede Deel van
ék ja antwoorde, en dat {voegde hy'et by } fogoede,cn met ία
goe't tra£fcemeut, alsyemant binnen Zaragoca hebben koft. Sy «fanftondenaf, en Sanche verbergde fijn íchatkift in de kamer, áaer hem de Waerdtde fleutel vangaf.Men bracht de beeften in áe ítal,en de íclven hun voeder gegeven hebbende,quam Sanche weer voor den dag, om te fíen wat hem fíjn Meefter , die fich áen een put had neder gcfet, belaften wilde ; danckende den He- mel, dat hy dit huys niet weer voor een Kafteel aengefien had. De uur van het avontmael te houden quam aen; men begaf fich weef in huys; cu Sanche vraegde den Waerdt,of hy yets te ectca had>Den ander antwoorde,hy fou maer fpreken wat hem Iuftc, en het fou hem befchickt worden ·, alioo fijn huys ibo van gevo- gelr, ak vifch,ov"ervIoedig voorfien was. Wy iullen ίο veel niet Tan doen· hebben, zey Sanche: een paer jonge hoenderen daer üallett wy het wel mee afilen; want mijn Meefter heeft garen wat leckers;en ik» voor mijn,ben fo bijfter groot van eeten niet. De» Waerdt antwoorde, dat hy geen hoenderen en had,dewijl ft hem de wefels al te mael opgevreten hadden. Al was het dan een end vogel of twee, hervatte Sanche. So waer als ik levendig jxïenfch'ben, zey de Waerdt, ick heb 'er giftcren meer als rijt tig in de ftadt verkocht: maer behalven hoenders en endt- vogels,fo eyfcht wat gy wi 11, en het fal u geworden .Laet het dan eenftuck van een goede ham wefen,fey Sanche,Daer hebbeu wy van daeg het laetfte van opgegeten, antwoorde de Waert: maer ie toekomende week iïagt ick weer een verken, en dan kunt gy 'er krijgen, al wilde gy 'er tien hebben Jck fie wel, ley Sanche, bet íál op de ouwe boerekoft uytkomen , dat zijn eyeren in de pan, fo komende-r geen qua kieckens van. Hetisoockgelijck of het wefen wou, fey de Waerdt, dat al dat goer juyft weg is; voorde reftihet íál u evenwel aen geen goet beetjen ontbreeken. In *t kort dah»fey Sanche wederom, laetqns hooren wat 'er is, ett daer mee op en weg. Om dan de waerhëyt te feggen, ley de Waerdt, ik heb noch twee excelente koevoeten, ot het fchaeps- voeten waren,of twee fchaeps voet jes of het koevoeten waren: fy zijn alreedts toegemaeckt, met een ajuyntje en pepertje, dat jou hart Iuft: ja fy íchijnen te leggen ,,eet men op,eet men op. Wel \ houdt fe dan voor ons, fey Sanchc,want wy fullenfe foo wel be- talen als een ander. Niemand falder fijn vinger aen fmeerig jnaecken, antwoorde de Waerdt, hoewel ick noch veel andere gaftcn hebrmaer het is treíFelijk volk, dat haer eygen keuken by fich heeft. MijnHeêr 7 zey Sanche, is alioo trcfTelijck als ye- mandtj
|
||||
'■■'■'■■' \ .·'■ ■'■>■■'■",' ■■ ■ ■ ■ - ·
Do» QuicHoT dek Mancha. 34.9.
mandt: maer het ampt,dat hy bekleedt, laet niet toe, dat hy fijn
e^gen keucken met hem fou voeren :behalven dat hebben wye^ vente voren onie maeltijdt inhetveldt met noten en mifpelen gedaen. Soodanig waren de redenen, die Sanche met den Waerd had, forider dar Sancho wilde voortgaen met te feggen wat fijns Heercn amptwas, hoewel hy hem daer na vráegde, Ondertuí- fchen was het eetens tijdts. Don Quichotbegaf fig na fijn kamer: de Waert bracht hem de pot met de koevoeten voor den dag, rBo als fe was: en alfo viel men aen het eeten. Digt by hun kamer was noch een andere, hebbende maer een dun belchot tuilen beyen» daer Don Quichot hoorde dat men vaft dele woorden onderling fprack: Om Godts wil, Heer Don Gerónimo (terwijl de Waert noch befig is met de koft op te fetten ) laet ons riog een capittelt- jen horen van dat Tweede Deel van Don Quichot. Don Quichot, horende fijn naem noemen, rechte fijn ooren daer bet na toe, om te hoorcn wat'er al van hem gefprooken wierr; en aldus hoor- de hy,dat den ander antwoorde:Wat fou men meer,Don Jan;van die vodden leggen en lefen'Ik heb hetEerfteDeel gelefen,en daer- om kan ick in het Tweede geen imaek krijgen. EvenweUhervane Don Jan, moeten wy ook yets hebben van het Tweede Deehwant daer kan geen ding fo quaet fijn , of her. heeft nog yets goets. Het geen my in dit mishaegt, amwoorde den ander,is dat hy hier uyt~ gebeelt wort als vergetende de liefde van Dulcinea van Toboiè, Don Quichot,fulks hoorende,begofl vqlgramfchap ovetluydt te feggen: Al die feggen durfc, dat -DofwQuichot fijn Dulcinea vergeten heeft, of vergeeten kan, fal ick loogenachtig maken metde wapenen in de handt: want Dulcinea kan niet vergeten worden; en Don Quichot kan niet vergeten : fijn blafoen is ftant- vaftigheyt, en fíjn profeüje het ielve re behouden met foetheyt, fonder geweldtaen yemant te doen. Wie fpreeckt daer, riepen die van binnen ? Wie anders, antwoorde Sanche , als Don Qui - chotièlve, diegoedt fal maken dathy gefegtheeft,en feggen fah want een goedt beraelder vraegt na geen pandt. Naeuwelijks had Sanche defe woorden gefprooken,of daer quamen twee Ridders, of die foodanig gcleecken , in de kamer ■, waer van den een de ar- men om de hals ván DoirQuichot flaende, fey : U w tegenwoor- digheyt kan uw naem niet verbergen, nog uw naëm geen aenficn verkenen aen uw tegenwoordigheyt; en daerom ionder twijfFel, Heer,gy zijt de regte Don Quichot de la Mancha, Noordtftar en licht van de dolende Ridderfchap, in fpijt van al die fich met uw naem hebben gefocht tebeheïpen,en alfo uwe daden te vernietig |
||||
35© Tweede Deel van
gcn,gelijk den Authcur van dit Boek gedaen heeit: en toonendc
daar op een Boeck,dat fíjn macker in de hant hadt, nam het Don Quichot, en , fonder een woort te fpreken, floegeenig bladeren om,en 'er een weynig in geilen hebbende,feyde: In dat weynige, dat ick gelefen heb, vind ick, drie dingen, die indelen Schrijver te berifpen zijn .Het eetfte zijn ecnige woorden,die ick in de Voor- reden heb geleien: het tweede is de Arragonfe tael,alfoo de felvt dikmaels ionder artijckelenfchrijven:en het derde, dat hem nog aldermeeft doet kennen voor een botterick , is, dat hy dwaelt in dewaerheydtvanhetvoornaemfte der hiftory, noemende de huysvrouw van Sancho Panc.a Mary Gutierez, daer fe ílegts Te- reía Pan^a genocmt ís: en hy die in fulcke voorname deelen dwaelt,maekt het befte gevoelen niet van hem. Een fchoon ftuk eetensvaneeiiHiftory-ichrijver, fey daer Sanche tuflehen, hy Terftaet iïchdc faeckal ièer wel,noemende mijn wijf TerefaMa- Ty Gutierez. Siet'er noch wat in, Heer, ofhy ook mijn naem niet verandert en heeft. Voor foo veel, mijn vrient,als ick gehoortheb, fey daer op Don Gerónimo, foozijtghy Sancho Pan^a, Schiliknaep van den Heer Don Quichot? Ja die man ben ick, antwoorde Sanche, dat hoef ick niet te loochenen. So heeft deièn Modernen. Auteur fíjn Hiftory nietgefchreven, ant- woorde den ander , metdebehoorlijcke getrouwheyt omtrent uw perfoon: hy fchildtrt u uyt als een flocker, en een menfeh , {legt,ionder bevalHjkheytjhee! anders als die Sanche is,daer in het Eerfte Deel va η is verhaelt. Daer mag hem die en die niet voor willen, antwoorde Sanche, hy liet my beter die ikben, enSinte Pieter is alderbeft te Roomen , en meer feg ick niet. De twee Edellieden Veriogten Don Quichot met hen in hun kamer te ko- men eeten , alfoo fe wel wiften , dat 'er niets in de herberg was, 't geen fíjn perfoon meriteerde.Don Quichot,die altoos gefegge- lyck was, (tont het toe, en ging met hen ; blijvende Sanche met fijn koevoet als eeti Prins alleen aen de tafel,bcucfrens den Waert, die'er alfoo graeg na was als hy. Gedurende de maelti jt vraegde Don Jan aan Don Quichot, wat nieuws hy van Mevrouw Dulcinea van Tobofo had ? of fe getrouwt, of fwangér, of moe~ der, of wat anders was ? en of fe noch eenige gedachten had ( be- houdens haer refpect in behoorlijkhey t) wegens de liefde van ha- ren Minnaer ? Daer de Ridder op antwoorde: Dulcinea is onge- jfchent,en haer Minnaer die hy altoos geweeft isffielyk ook de on- derlinge correfpondeutie;rnaer haer íchoonheit i s verandert in die van een leelyke boerin:en daer mede vertelde hy hem Yanpunt tot - punt
|
||||
De» QüichoT déla Manchan 35Í
Jjunt het betoovcren van Dulcinea, en het géén hem in het Hoí van Monte Sinos bejegent was, beneffens de order die Merlin in haer onttovering had geftelt, met de penitency van Sanche. Bo- ven maten was het genoegen van de twee Ridders, hoorcndc defevertellingen, meteen verwondering over fíjn byibnderc fotternyen ,[en aen de andere zijde de aerdige manier daer hy het alles mede verhaelde. Hier hielden fe hem voor fot, daer voor wijsjlonder te weten,wat trap fy hem fouden geven tuiichen maí en vroet. Sancho gegeten , endeWaertde fpijs weg genomen hebbende,ging hy na de kamer,daer fíjn Heer in was,en, binnen komende, fey ten eerften: Ik wil my laten ophangen,Mijn Hce- ren , foo defen Schrijver, die een vraet van mijn maekt, my ook voor geen dronkenen fchelt. Introuwen ja hy , antwoordc Don Geromino, maer ick kan nu niet ieggen op wat manierea: alhoewel dit weet ick,dat de redenen niet wel en klincken,en ge- weldig na de leugen ftincken; gelijckmy dunckt uyt de trony van de goede Sanche te konneniien. Gelooft my, Hecren, zey Sanche, die Sanche, en die Don Quichot, daer die Schrijver van ichrijft, zijn voorfeker twee anderen, als die daer den ver- maerdenCideHamerBenengelivan ichrijft; noemende Mijn Heer als een dapper,verftandig,en minnelijk Ridder; en mijn als een oprecht, bevallijckSchiltknaep , geen vraet, noch geen dronckert. Ick geloof dat oock,iey Don Jan,en indien 't moog- lijck wasjbehoorde men te verbieden,dat ycmant, behalven den - voornoemden Cide Hamet, van de daden van Don Quichot foa onderneemen te fchrijven;gelijk Alexander belaite,dat hem nie- mant ion uytichilderen als alleen Apelles. Datíemyuytfchilde- ren die willen , fey Don Quichot, maer niet met woorden: want fomwijlen is eens menfehen lydfaemheyt niet ieer groot. Dat fou niemantaen Don Quichot konnen doen, fey Don Jan , of hy fou fware wraeck te wachten hebben, indien hy het anders niet op hetfch'ildvauiïjn lijdtfaemheydt begeerde af te ftuyten, 'tgeen my dunckt goet en fterek te zijn.Met defe en diergelijcke ledenen ging'er een groot gedeelte van den avondrdoor: en hoewel Donjan garen had gefien, dat Don Quichot meerder in fijn Hiftory hadgelefen , om te hooren wie Dulcinea mocht onttoovert hebben,wilde hy der evenwel niet aen; maer fey , dat hy het voor gclefen.en het.gcheele werk voor een fotftuk werks hielt: dat hy ook niét garen fou hebben, dat den Auteur oytfon komen te weten, dat hy der in gelefen had i want de ontuchtig© dingen moet men voor de gedachten, hoe yeel te meer voor de ooge»
|
||||
%i¡1 ' tweede Oeel ván
öogen,vcrbcrgen. Sy vraeghdcn hem oock,waer henen fijn r<2ys
lag ? en hy aiitwoorde, na Zaragoza, om fich op het jáerlijcks fteeckípel te vinden. Don Jan fey oock, dat hcc felve Boeck ver- haelde, hoe fich dien Don Quichot, hy was dan die hy was ¿' daer bevonden had , arm van vonden , van letteren , en van ílaer, maer rijck van eenvoudigheyt. Om waer re feggen, antwoorde Don Quichot * ick heb 'er mijn voeten voor deièn noyt binnen gehadt; en alfoo Tal ick nu de logenachtigheydt van defen nieu- wen Schrijver voor den dag brengen, en een yeder doen fien,dat ïckdien Don Quichot niet en ben.Uw Genade fal feer weldoen* zey Don Gerónimo: daer fíjn Ridderlijke-ípelengenoeg binnen Zaragoza, daer den Heer Don Quichot fijn dapperheydt over- vloedig kan toonen. Soo meen ick oock te doen, antwoorde Don Quichot,en de Heeren gelieven my voor als nu verlof te ge- ven, vermits het tijdis, om my na mijn bed te begeven, en my te houden onder *t getal van haer grootfte vrienden en ootmoedig- ftedienaers. En myoock,íey Sanche. Hier mede fcheydenfe van feilden Don Quichot begaf iich metSatiche in fijn kamervatende Don Jan en Don Gerónimo vol verwondering, te fien defe ver- mengeling van fotheyt en wijshcyt onder eemen fy hielden deferí Voorden regten Don Quichot,en den regten Sanche, en niet dien daer hun Anagonfche Schrijver van gefchreven had. Des mor- gens was Don Quichot vroeg op,en,kloppende aen hetfehot van de andere kamer,nam fijn aflchey t van de Heeren. Sanche betael- de den Waerdt 't geen *er verteert was,radende hém fíjnproviík watmiuder tepnjfen, ofwat beter temaken. |
||||||
Het LX. Hooft-ftuck.
DE morgenftondc was feer lieffelijck en aengenaém, gevende
teeckenen van een heuchlijcken aenftaenden dagh, wanneer Don Quichot op rey s toog, onderfoeckendeeerftnadeii beften weg na Barcelona, fonder Zaragoca te roerenifoo groot was fijti begeerteorr. defen nieuwen Hiftoryfchrijver logenagtig te mae- ken. In meer als fes dagen tijdts gebeurde hem geen faeck, dii verhaleus waerdig was, ten eynde van de welcke hem de nachc Overviel tuflehen eenigh dicht geboomte , eyeken en elfen: want Cide Hamet behoud hier omtrent fijn gewoonlijcke befet- heyt. Heer en knecht ftonden beyde van hunne beeften af; en maeckende de felve vaftaeu de ftammen van de boomen, voegde fick
|
||||||
Dan Qjj i ctí. OT de la Μ a ν cη αΓ ^f3
ïïchSanche, die al wat gegeten had, terftont tot de ílaep i mact
DonQuichot, meer door fijn gepeyfen als den honger wackeí gehouden, koft geen oog toe doen, en dwaelde in üjn gedach- ten de heelewerelt over. Dan docht hem, dat hy fijn Dulcinea in het Hol van Monte Sinos weer op haereièlfagfpritigen, en aen te hooren de klinckende redenen van den wijfen Merlin,hcm aenfeggende, opwatwijfedeièfchooncteonttooverenwasi En ^ daer was het dat hy meende dol te worden over de achteloos- heyt van Sanche , fijn Schiltknaep, die fich pas vijf of fes flageia mocht gegeven hebben, van fulck een groot getal; en daer over wierdt Jhy ten laetften foo verdrietig, dat hydefe woorden te- gen fich felven fprack: Indien den grooten Alexanderde Gordi- aeniche knoop in ftucken fneed, leggende, het is even al eens hoe het gefchiedt, latende evenwel geen Heer vandegeheele werelt te fijn , foo fou het my hier tegenwoordig oock wel met Sanche mogen gaen , fo ick hem, in fpijt van fijn traegheyt, de Hagen gaf, die hy aengenomen heeft: want het komt 'er niet op aen,wie fe geeft, maer wien fe gegeven worden. Met deie gedag- ten ftaet hy op , en,nemende de teugel van fijn paert, en de fchc bequamelijk toege vouwen hebbende, begeef t/ïch na Sanche, e» begint hem de veter van fíjn broek los te maeken, die hem alleen den boxen ophielt.Maer naeuwelijckshad hy werkbegoft,wan- neer Sanche wacker wierd , feggende: Wie fint feiten is daeraen mijn broeck doende ? Ick ben het, antwoorde Don Quichot,die kom om uw gebrek te vervullen, en uw traegheyt te verbeteren; ik kom om u wat te geeflelen, Sanche, en ten deelen uw ichultaf te doen.Dulcinea gaet verloren, en gy leeft vaffc forgeloos, en ik iterfomhaervan quelling: endaeromitrijckcvanlelfdebroek af, alfoo ick u van meening ben in defe eenfame plaets ten min- iten twee duyfentflagen tot afkortingh re geven. O by lijven niet, zey Sanche , wat drommel wil je beginnen, Heet ? die ílagen moecen vrywillig. en niet gedwongen , gegeven wor- - den ; en voor als nu heb ick niet veel luft daer toe :* laet het u ge- noeg wefen,dat ick u belooi haeftmijn reeckening aftedoen-, foo haeft maer als ick 'er eens luft in heb. Ick laet het niet meet in uw beleekhey t ftaen, Sanche, antwoorde Don Quichot,want ghy zijt hard van hart, en weeck van billen; en daer mcê wilde Don Quichot al voorrgaen met de broek los te maecken. Sanche dit fiende, iprong over-eynd, en, vattende hem by het lijr,fette hem een beentje, invoegen hy met fijn Heer onder de voet viel, ί Dea QuAchot op fijn rug > cwhy daer boyen op. Sanche niet *-·'■- flincjes.
|
||||
i.. ■ , ■ ; .
^4f Tweede Deel van
íiincksi fette hem de rechter knie op de boríl, en hielt met bey5
fijn handen fíjn Meefters handen vaft, in voegen hy het quaetge- noeg had om fíjn adem te halen, en lidt noch vin kolt verroeren, Hoe fchelm , fey Don Quichot tegens hem, tegen uw Heer'gy· rabbouwt,ftaét gy tegens uw natuurlijcken Mécfter en Heer op» wiens brdodt gy eet' Daer heb ick den bras van,fey Sanche,elck moet fijn lijf ver weeren, en ick ben mijn felfalderuaefl: : ick iaet je niet op, voor dat je mijn belooft met vrcên te láten,en nou van geen geefleleti meer te ipreecken ; en foo niet, by kruysby kras >hier isde plaets daergy fterven fait Don Quichot beloofde het hem, en fwoer hoog en laeg, dat hy hem niet iou aen roeren ¡> en het in fijn wil ilellen,hoè en wanneer hy fig geelïelen ibu.San- che liet fijn Heer op , en ging foo een ftuckje weegs aen een kant ftaen ; en lecnende daer tegen een boom aen, voelde hy, dat'er yets op fijn hooft raeckte ; en om hoog taftende, kreeg hy twee voeten met kouiTen en fchoenen in de handt. Hy liep daer over na een anderen boom toe, bevende als een loof; maer daer gebeurde hem het fel ve: waer over Sanche om hulp begoft te roe- pen. Don Quichot by hem komende, en hem vraegende wat 'er was,antwoorde Sanche, dat al dè bomen vol menfehenbeenen eiï voeten hingen.Don Quichot tafte daer ook na,ch begoft terftonÈ te dencken wac'er afwezen mogt; waer over by tegens Sanche1 ley: Ghy hoeft niet eens verkhrickt te fijn: het lullen vqor- feecker eenige ftruyekroovers weien, die men aen defe boomen opgehangen heeft; want hier hebben fé voor een gewoonte dat ■yolck op te hangen, als fyfe krijgen, by heele dartigen t'feffens í en daeroir geloof ik,dat wy nu al dicht by Barcelona fullenzijnj en Co was het oock. OndertuiTchen wat nader by fiende.fagen ie beícheydelijcker, dat hetdoodemenfehenwaren, Midlerwiji brak den dag aen:maer indien heil de doode ménfehen verichrikt hadden,een deel itruykrovers.wel veertig in 't getal,die hen daer op den hals quamen,maeckten hen nog veel meer ontftelt. Deiè by hen komende, en hen omringt hebbende , geboden hen in' Catalaenfche tael, Uil te wefen, tot dat hun Overfte aenquam, Don Quichot bevond fich te voet, fonder paert, fonder toom, fijn lancie ftaende tegens een boom aen , kortelijck, fonder defenfi ve of oiFenuve wapenen y en daerom was hyblijdt toe,' bandt je te kullen, en hoof je tè buygen, verhopende een be- ter.TérwijI lieper een deel na Sanchos graeutje toe,en plunderde de knapiack, die'er op lag, ionder yets'er in te laten. Maer het ijuam Sanche wel te pas, dat hy in een bai¿t,dien hy om fijn lic- haeití
|
||||
toon Quichot de la Mancha" 35^
fiáem droeg, de gouwe kroonen van den Hertog had gebonden i
benefïens het gek dat ie mede genomen hadden. Doch evenwel ioü hét niet geholpen hebben , alfo hem het volck mee al begofl: aen te taften , om hem tebeioècken , felFtot onder de huyt toe, 't ert waer den Capiteyn op het felve oogcnblick aengekomeu was, dat een wacker gelei, van omtrent dertig o f vier-en-twin- tig jaer, mocht zijn, kloeck van lichaem, ftraf van wefen,eh bruyn van verwe.Hy (at op een kloeck paert, hebbende een leren kolder aen , mee vier piftolen aen fijn zael. Defe , fiende dat fijn volck Sanche begoft tebéróoven,beval hen,dat fe fouden aflaten, ¡en wiertterfrontgehoorfaemt;en aiïbo ontquam het de bant.Hy verwonderde fich, te fien delante tegen den boom , hetichiltop déaerdeleggende,en defen gewapenden Ridder fo droevigftaen, dat men de druck felf uyt fijn tróny ibu gelefen hebben ; en daèr over by hërri gaende , feyde tegens hem: Zijt ibó bedroeft niet, goede man , want gy zijt niet gevallen in handen van den eenen of den anderen Oiiris, maer in die van Roqué Guinart, diealib Keel medelijden als ftrafheyt heeft.Ikben nietbedroeft,antwoor- de Don Quichot,in uw handen gevallen te zijn , δ dappere Ro- que , wiens roetrj oneyndig is ; maer orii dat ick fo achteloos ben geweeft, als my te hebben taten overvallen (onder toom en wa- 'penenjzijnde ik gehouden, volgens de wetten der Ridderfchap, altoos op mijn hoede te zijn : want dit moet gy weten , δ brave Roque, fo ik te paert was, met mijn lancie inde hant, en myti fchilt aen den arm, dat men my fo lichtelijk niet krijgen fou: ik ben DohQuichot de la Mancha,die degantie werelt met fijn da- den vervult. Roque wiert terftout gewaer,dat het defen menfeh. fchorte daer men de oiTen bolt,en hem ook wel nebbende hooren iioemen,verblijde fig (eer defen ouiverwetfehen Ridder ontmoet te hebben , daer hy fo veel fothey t en wijsh'ey t van gehoort had : en derhalvcn , bm felf de ondervinding te nemen, ley hy tegens hem: En queltü niet, dappere Ridder, noch houdt het voor geen ongeluk , daer gy u in bevint: in tegendeel mocht fulks wel toe uwen beften gedyen ; want den Hemel helpt menigmael den ge- vallen op, en maeckt den armen ri jck. Don Quichot begofl; heni nu al beleefdelijck te bedancken, wanneer ie achter hen een ghe- rucht hoorden, gelijck als vaneen troppaerden, ionder dat'er evenwel meer als een was, daer een jong gefel, van omtrent de twintig jaren, op gereden quam , gekleet ín groen damaft,met goude paflementen, met een braven hoer op het hooft, aerdige laeriènaenj rn «teen vergulden degen óp fijnzy, defporenvaá (ζ) V ,'■' "*«
|
||||
%^6 Tweede Deel van
't iel v-e, een kleyii roer ín dehant, en twee piiTolen aen de ïael»
Roque, op hctgerucht, keerde iich om, en fiendé dat aengenárhe geficht, verwonderde iich. Den jongman naderende, voegde fich by Roque, feggende: By u kom ick, ó dappere Roque, om te vinden, is het geen hulp , ten minften eenigc verUchtinge iü mijnongeval; en om úniet langer op,te houden, fo weet, dat ik Claudia Geronima ben,dochter van Simón Forte, uw byfohderc vrient, en vyant van Clauquel Torrellas, die oock de uwe is,als zijnde van een anderen erop, Gy weet wel, dat defën Torrellas een foon had , geheeten Don Vincente Torrellas, oi ten minften over twee uren heete hy noch foo.Defe,om kort te gaen,fag my, minde my , en verfocht my^gn ick liefde hem niet min , doch al- les buyten kennis van mijn ouders: kortelijk,hy gaf my beloften ■ván trouwen , en ick hem van gelijcken , fonder dat wy verder quamen, Nu heb ick op gifteren vernomen, dat hy , vergeten- de fijn belöftcu,een atider getrouwt heeft, en dat men defen mor- gen het houwelijk fou gaen uytvoeren ; een tijding, die my t'ee- nernael het verflant ontroerde , en de li jtfaemhey t weg nam : en alfoo mijn vader niet by der hánten was,heb ick my in defeklee- deren gekleet,en,fittende tepaert,Don Vincentachterhaelt, om- trent een mijl vanhier ·, en ionder my op te houden met klagen, oí verfchoningen aen te hoorcn,heb ik hem eerft met dit roer,en daer na met defc twee piiloien getroffen, fo dat ik geloof dat hy reeer als eene kogel in het lijt heeft; openende alioo den weg om mijn eer met fijn bleet daer door het voor te halen : daer heb ick hem gelaten in handen van fijn dienaers, die' hem nog dorften , noch konden befchermèn, Ick quam u foecken, op dat gy my mogt overbrengen in Vranckrijck , daer ik vrienden heb , by de wekken ick my meen cp te houden;ook om u re verfoeken,mijn vader te befchermèn, op dat de menigte der vrienden van Don Vincent hun wraek niet op hem kome te oeffenen. Roque , ver- wondert over de wackere en aerdige geftaltenis, ende vertel- l ling van de fchoone Claudia, antwoorde: Kom aen,Mquffrou, laet ons gaen fien of uw vyant doot is; en daer na fullen wy gaen doen dat beft fal zijn. Don Quichot, die al de redenen had ftaen aenhooren , fey daer op: -Niemant behoeft de moeyte te ne- jnen van defejonckvrouw te befchermèn , alioo ick het op my neem: geeft myflechts mijn paert en laucie, en verwacht my hier: ick fal dien Ridder gaen foecken, en levende of doot doen vervullen 't geen hydefe fchoone Jonckvrou belooft heeft. Daer hoefr memincU aen tetwijffekn , zey Sanche , want opful- '•v. -"■ ke |
|||||
■ ·Φ
|
|||||
0on QüicHoT déla Mancha. 35-7
ke hylickmakery verftaet iïch Mijn Heer te lijdig wel; en 'ten is
noch niet lang geleden, dat hy op de klve wijs een bedroge Juf- frou aen een man hielp,in fpijt van al de Tovenaers die hem ver* andert hadden .Roque^ie meer dogt om de laken van de fehone, als om de redenen van Heer of Knegt, belafte terftont fíjn Schilt* knapen* (want Co noemen fe hun gefellen)Sanche weer te geven al dat fe hem ontnomen hadden, en, beveelende hen te gaen daer fe dien nagt geil apen hadden, vertrock in alderhaeft met Claudia, om den gewonden of dooden Don Vincent op te ioeken«Sy,op de plaets komende, vonden daer anders niet als wat vers uytgeitorc bloet: maer aen alle deelen omfiende, fagenfe op fekere hoogte eenig volk,en {oordeelende,dat het de dienaers van Don Vincent Waren,die henen gingen met hunnen Heer, of om hem te begra- ven,of te laten genefen) begaven fig derwaerts aen;tn alió ie iagt voorr reyfden > hadden fe hen wel haeR achterhaelt. Sy von- den Don Vincent tuflchen de armen van fíjn dienaers,die meteen ilappe ftem bad, iy wilden hem doch aldaer laten fterven, ver- mits de fmart van fíjn wonden hem niet toeliet verder te gaen. RoqueenClaudia ftonden van hun paerden af,niet fonder ichrik vandedienaren,en ontfteltenis van Claudia, welckemeteenge- laet,dat halfvol medelijden en half vol ftrengheyt was ,den ge- quetflen by de hant vatte,ièggende:Indien gy gedaen had volgens uw beloften , gy foud u íeíven in defen ftaet niet gevonden heb- ben.Den gewonden Ridder,opencnde fíjn half geloken oogen,en kennende Claudia , fey tegens haer:Ick fíe na wel,fchoone en be- droge Jonckvrouw, dat gy zijt de gene die-my gcdoot hebt, een ftrat die mijn min van u niet verdient en heeft,in de.welke ik niec en weet oyt yets tegen u mifdaen te hebben. Is het dan niet waer, vraegde Claudia, dat ghy defen morghen de dochter van den rijeken Balvaftro ibudt getrouwt hebben ? Neen het in der waer- heyt niet, antwoordeDop Vincent: mijn ongeluck heeft udeiè j tijding gebracht, op dat gy uyt na-yver mijn leven mocht bene- men , het welck ick wel befteet acht, hebbende het geluk van in uw armen te mogen fterven; entotverfekeringreykt.myuw hant,eñ ontfangtmy tot uW bruydegom indien gybegeertjajibo ick geen meerder getuygenis van mijn trouw kan geven. Claudia reyckte hem de hant toe, maer met fulck een lluyting van haer hart, dat ie geheel van haer fel ven op de borffc , en in het bloede» van Don Vincent neder viel, die daer op oock in een doodelijcke befwijmeling geraeckte. Claudia quam weder by haer felven > maer niet haar bruydegom, alioo hy al yerijbheyden was. Sy (z 2.} λ' fulck*
ή ',.'■ „i " ": -ν.· ■;,.:■' · :.,;..
|
|||
3^8 Tia e ede Deel tan ''}"
ïukks fiende, vulde de.lucht met droevige klachten ; floeg haer
handen in het hainkrabde haer eygen aengheficht, enz. alles mee fulck een overvioetvan fmart,als men van een ellendige iou-kori- ncn verwachten. Sy noemde haer felven wreet, vervloeckte haar na-yver, en ftorte meer als een e klagt over haer vermoorden b-ruydegom , in voegen Roque de tranen uy t de oogen fprongen, hoewel tegen fijn gewoonte. Dedienaers deden metáis jamme- ren , en Claudia niet als eiken oogenblick te befwymen, fulks dac her daer omtrent de woonplaets van de droef heyt fcheen te zijn. Eyndeli jek,Roque Guinart belafte hetvokk,hunnen doden Heer ïia fi jn'woonplaets te voeren, die daer niet ver van daen was ■-, om begraven te worden. Claudiafey tegen Roque > dat ie wilde in een kloofter gaen , daer haer moey Abdille Was , om aldaer haar levente verflijten , met een beter en onvergankelijken Bruyde- gom. Roque prees haer voornemen , en boot haer fijn gefelfchap aen,om haer te brengen in feeckerheyt daer fe weeien moft: maer fy iiilcks weygerende, -nam haer afichey t, en begaf fich op weg, en Roque fich weder na de fijnen. Sulck een eynde nam de liefde van Claudia Geronima. Roque, wederkeei ende, vondlijn vokk daer hy fe gelaten had, en Don Quichot in het midden, mi te paert fittende, houdende met hen een gefpreck, waer door hy hen focht dicgevaerlijcke wijiè van leven ai te raden: maer alfoo het meeft Gafconjers , en een deel grove bengels waren,ging het haer niet ieer diep in. Roque vraegbde Sanche, of fe hem fijn goet hadden weer gegeven ? die daer op antwoorde ja, behal- "ven alleen dat hem de neusdoecken ontbraken, díe hy voor geen duyfent guldens wilde miifen. Wat mag de fot praten! ièy een van degaften: ick heb fe ; maer fe zijn geen driekhellingen waert. Het is ioo , antwoorde Don Quichot, maer mijn Schilt- knaep oordeelt fe fob waardig om de wille va'n hem die fe my ge- geven heeft. Roque liet ie hem evenwel weder geven, en , let- tende al fijn volk in orde, deed hen voor den dagbrengen alle de kleederen, juweelen, en het gek, dat fe na de laetfte repartitie ge- rooft hadden; en makende metterhaeft een overilag, gaf hy een yeder het fiJB,met fukk.een wettelijckheyt en oordeel,dat hy níet een ftip fcheen af te wijeken van de Juftitia diftributiva, ofuyt- deelendegerechtigheyt. Ditgedaen, en een yeder vergenoegt zijnde, fèy Roque regens Don Quichot, datmendefebehoor- Jijckheyt onderhouden moft, oí dat men onder dit vokk niet fou konnen leven ; daer Sanche op antwoorde : Na ick het hier aenr iïe> is de gerechtighey t fulck een goede faeck, dat men fe felf on- der |
||||
Don QjjicHGT dela·. Mancha. . j»■■■%
der de dieven oen ent. Een van de gaften, dit hoorende, nam een roer, en íbu 'er Sanche de kop meé in geflagèirh-ebben , iridien Roque hem niet toegeroepen had,dat hy íbu ophouwen Sanche beíweem bykans van de fchrick, en nam vaftelijk voor,voorraen íijn beek wel toe te houwen. Ondertuílchen quamen der eenigen van defc gaften aen , die op fchiltwacht geftaen hadden , om hét volck waer re nemen, enhecfelve hun Overhooftte kennen té geven. Deíen íeyden: Heer, niet ver van hier·, op den weg na Barcelona , komt een grooren trop volcks. Zijn het van die ons íbecken , of vandie wy foecken' vraegdé Roque. Van die wy foecken, antwoorde den ander. Soo gaet'er dan altemaelöp uyt, zey Roque, en breugt íe my al re famen hier., fonder dat'er een onrínapt. Dit gefchíede , en Roque bleef alleen by Don Quichot en Sanche, wachtende wat'er van komen íbu. OndertulTchen fey Roque tegens Don Quichot: Onfe manier van leven moet den Heer Don Quichot heel nieuw, vreemt, eii gevaerlijckdancken ; en oock beken ik, dat'er geen manier van levenongerufterenonfekerderisals het onfe. Voor my , rek ben 'er toe gekomen door een fekere wraeckgierlghey t, die rhy gedreven heeft, welke machtig is om de aidergeruftfte harten te ontroeren ; zijnde ick anderfins van nature medelijdende, en geen vrieut van quaet doen : maer ghy weet, dat den eenen af- gront den anderen treckt, en den eenen fondaer den andoren ; iii voegen ick nu niet alleen met mijn eygen , maer ooek met eens anders quaet, beladen ben. Evenwel hoop ick > dat het Gbdt believen ial, my noch eenmael uyt dit doolhof, en ¿de woefte zee van onruft, in een geruite haven te brengen. Don Quichot bleef vol verwondering hem ftaen aenfien , horende deiètt menfeh iulcke goede redenen voor den dag brengen ; alfoo hem. docht, dat men onder fulcke lieden, die niet weten als van roo* ven , ftelen, en moorden, geen redelijckheyt behoort te foecken. Hy dan gaf hem tot antwoort: Mijn Heer Roque, het begin van de genefing is de kennis van de fieckte, en het nemen van de geordonneerde genees-middelen. Ghyzijtfwack; ghy kent uw pijn ·, en Godt, die onfen opperftcn Héel-meefter is , fal daer ge- zontmakende kruyden op leggen >die van langer hant genefen,eu metgelijckalsby miraeckel of wonderreken. De verftandige fondaren zijn hun genefing naeder als de flechte-,en nademael üty Genade fijn voorfichtigheyt in fijn redenen gatoont heeft, valt *er niet als goeden moet te nemen, en het befte omtrent de gene- fing vaiVMWgcmoet te verhopen : en indien ghy defen wegh wil (ζ 3) ' ver-
|
||||
3ó"o i - Tweede Deel van.
yeranderen,eo die van uw.falighey t betrachten, fo gact met my. »
ik Tal u alle de omitandigheden van de dolende Ridderfchap lée- ren »daer gy foo veelarbeyts en moeyelijckheyts in fult vinden , dat,foogy fe voor boet-wercken wilt aenvaerden,de fel vemach- tigh genoeg zijn om u van mont ten hemel te doen varen, Roque begoíl: te lachen met den raet van Don Quichot, dien hy, om van praet te veranderen,al den handel van Claudia Geronima ver- telde; daer Sanche Pance heel droevig om was, alfoo de fchoon- heid,aerdigheit,en wackerheid van dejonkvrouwhem niet qua- lijk hadden aengeftaen. OndcrtuiTcn quam het uytgeionde volck weder, brengende twee Edellieden te paert met hen gevangen, beneffens twee Reyfigers te voet,een Karos met Juffrouwen, en ^mtrentiès Dienaers, die foo te voet als te paert hen navolgden, behalven twee Staljongens, welkeby de Edellieden waren. Het volck ftelde terftont defen vanghfl: in het midden ¡houdende, ibo overwinnaars als overwounen,een geweldige ftilte,verwachten- de wat den grooten Roque Guinart voor den dag fou brengen : welke de Edellieden eerfl: af vraegde,wie fe waren,waer fe henen wilden,en wat geld fy by fig hadden'Een y9.11 de felve gaf tot ant- woort: Wy zijn , Heer, twee Capiteynen te voet van Spaenichc Troepen:onfe Vaendels zijn totNapels;eri wy treckennunaBar- celona,om aldaer te icheep te gaen,en na Napels te varen, in vier galeyen die daer leggen, met order om na Sicilien over te ftekenj wy hebben omtrent de twee of drie hondertkroonenbyons, daer wy heel rijk mede fchijnen te zijn, alfoo de naeuwbtfetheyc van den oorlog geen grooter fchatten en heeft. Roque vraegde het ielve aen de twee Reyfigers te voet, welke feyden, dat ie na Romen wilden overfchepen , en met hun beyden omtrent achticn guldens aen geit hadden. Vervolgens wierd ook de zelve vraaggedaan aen de Jonckvroüwen, die in de karos warenjmaer een van de Dienaers re paert feyderHet is MevrouwDonnaGuio- mar de Quinnones, huysvrouw van den Regent der Vicary van Napels,die in de karos is,met haer kleyne Dogter en Tonkvrou, en een andere Vrouw: wy met ons feiTen vergefelfchappen haer; en het geldt, dat wy by ons hebben, is omtrent fes hondert kroo- nen. In voegen dan, antwoorde Roque, dat wy als nu negen Iiondert kroonen hebben,en noch achtien gulden daer-en boven. Mijn volk is omtrent feftig man fterek, of telt iel ver, want ick ben geen goet reeckenaer. Hier op begoften de Roovers te roe- den -Lang leve Roque Guinart,en in onfe handen moeten fe val- len die lijn bederf focckcij. De twee Hopliede* toonden fich be- droeft» |
||||
pon Qjj.icΗοτ de la Mancha." 3 6*1
droef t, Me vrouw de Regente vol benaeuwtheyt, en detwec
Réysbroeders bédanckten fich te koop ook niet feer. Aldus hiele hen Roque een goede wijl in de bekommering. Eyndelijck, wil- Iendfijhen niet langer in de pij'nlaten, alibo hen de droefheyt ten dogen uytiag , 'keerde hy fich na de Capiteynen, ieggende: De Heeren Capiteynen,indien het hen gelieft, fullen my de vrient- fchap doen,enleenen my feftigktoonen,en Mevrouwde Regen- te tachentig daer by,om delen trop volcks,die my verge fel ie hapt, re:vrede te ffcellen ; want die den Altaer dient, moet'erafleven: en daer mede mogen de Heeren en Vrouwen vry en veylig haers weegs gaen , beneffens een vrygeleyde die ick haer fal geven , of ie by gevalle weder in handen van eenigen van mijn volck vielen > die ickin defe geweften hier en daer verdeelt heb; en het fel ve gefien hebbende, fullen fe geen ichade lijden noch te wachten hebben.Mijn meening is geeniïntsKrijghsluyden of Vrouwen te befchadigen, voornamentlijck die van aeniïen zijn. Oncyndig waren de danckfeggingen, die hem de Capiteynen deden , voor deefe beleeftheydt. Mevrouw wilde oock uyt haer karos komen, om hem de voeten te kuilen ; maer hy wilde her geeiifïns toe- íraen: in tegendeel veribcht hy , dat fe hem defe overlafc, die hy hen aendeed , wilden vergeven, als daer roe door het ver- bandt van dit fijn inood ampt gedreven zijnde. Mevrouwde Regente belafte terftondt aen een van haer dienaren , het "ek te tellen ; gelijck oock de Capiteynen hun quota opbrachten! De Réysbroeders quamen oock met hun armoetje voorden dagh ·, maer Roque belafte hen fich. ilil te houden, en, keerende iich na fíjn volck, iey tegen hen : Van dele krooncn komt'er een yeder van u twee toe.en dan zijnder noch twintig over,waer van'et tien fullen zijn voor deiè twee reyfènde mannen, en tien voordelen' goeden Schiltknaep, op dat hy wat goets mag feggen van defe avontuur ; en halende meteen fchryituyg voor dendag , daer hy altoos wel van voorfien was, ichréef hy hen de vrygeleyde: waar na fíjn affcheydt van hen nemende, liet hy hen al te famen in vre- den heenen gaen; zijnde een yeder verwondert over fíjn beleeft- heyten edelen aert, houdende hem meer voor een tweeden Ale- xandet als voor een ftruykrover.Een van fijn volk fey inCaralans: Onfen Capirein dient beter een monnik als een rover te weien:in- dien hy fig voorraeu wil milt.toonen,dat hy 't van fíjn eygendoe, en niet van het onfe.Dit ley hyíooíágt níet, of Roque quam het te horen,dieterfl:onthantaenJietgeweer flaende, den armen dief de kop van een kloofde,feggende:Op defe wijfe ilraf ik fe,die my {IA) festg dur-
|
||||
l6% Tweede Deel van . , ñ ·,, ç
durven wederfpreken. Elck een ftont vcrbaefc, fonder een woort
tedurven kicken: Ãïï groot was de ichrick,èe. fevoor hem bad- den . Roque daer op begeeft fich aen een zijd.e,ené fc.hnjFt een bnet, aen een van fijn vrienden binnen Barcelona , in de welene hy herrj; te kennen gaf, hoe hy Don Quichot de lá Mancha WM¡, daer men foo veel van wift tefeggen* gelyckby hetnoockyoor een van de «neucbelyckfte en verftandighfte fotten ter wc- relt hielt: da? hy hem over vier dagen , 'twelckwasop S. jans dagh,fou leveren op het midden van den oever m volle wapenen, fittende op fijn Ronzinant, bcnefFcns fijn Schütknaep Sanche, en fijnen Efe!: en dat hy hun vrienden en bekenden Jrbliarros fulcks iou te kennen geven-.op dat de Cadelles fijn º™ø4*ô$Æúß not noch vermaeck van quamen te hebben. Defen bnef font hy met een van fijn volck af, die het gewaet van een ^uyekroover Ín dat van een boer veranderde, en alfoo fijn bootfcliap^volbrach^ Hec LXi. Hooft-ftuck.
Wat Dsn&uhhot gebeur de op bet ivfomen van Barcekna, en ande- re dingen weer. DRie dagen en drie nachten was Don Quichot by Roque ; en
indien hy'er drie jaren was by geweeft, hy fou fich noyt ge- noeg hebben konnen verwonderen over fijn manier van leven. Hier waren ie des morgens, daer átenle 's middags■: den eenen tijt vluchten ie, fonder re weten voor wie: fy fi iepen al ftaende, met poofen, en plaets veranderen: dan ftelde men fchiltwacht, dan font men verfpieders uyr,enz.Roque bracht de nagten óver van de fijnen afgefcheyden,in fulke plaetfen daer fe felf nieten wiften dat hy was: want de menigte van Placearen, die den Onderkoning van Barcelona regens hem had aengefiagen,hielden hem in gedu- rige onruft, dur'vende fig op nietnant vertrouwen , allo hyvrcei- de dathem fíjn eygen volk om hals mocht brengen, of aen het ge- recht overleveren,invoegen het fijne een recht ellendig leven was. Dooreenigeheymelyckeen onbekende wegen vertrocken Ro- cue, Don Quichot, en Sanche, met fes van fíjn Schiltknapen Ì Barcelona , en quamen daer op de beíproken tyr, 's nagrs voor StJan. Roque omhelfde Don Quichot, gaf Sanche de beloofde tien krbonen, en liet hen met duyieut beleeftheden van weder- zijden. Roque keerde wederom, en Don Quichot bleef alfoo te paerde fittende den dag verwachten , welcke met icer lang ver- toefde» maerwel fateft inhet Ooftentjuarn doorbreken,wan- |
||||||||
Bon Qjjïchot de la Mancha. %6$
rse&r men terftont een groot gedruys in de Stad hoorde , van
trompetten, fchalmeyen , en daar op een groot gerucht van paer- den , die, na het icheen > ter Stadt uyt quamen. Don Quichot en Sanche wenden hun gefigtgints en herwaerts,fiende hier de zee, die fe tot nog toe noy t geilen hadden , en hen docht wel driemael grooter te wèfen als de poelen van Ruydera,die le iq Mancha had- den geilen. Sy fagen een deel galeyen aen den oever leggen, han- gende de maften en ftengen vol van wimpels en vlaggen , welke vaft door den wint gints en herwaerts gerolt wierden,en fomwy- len het water kuilen. Binnen hoorde men de trompetren en kla-> roenen fpeleri, makende een vrplyk geluy t in de lugt. Defe vreugt vermeerderde een brave trop Ridders, welke op fchoone paerden gefeten , en treftelyck to£gemaekt,üyt de Stadt quamen gereden, terwyl de krijgslieden van de galeyen wacker donderden met hun gefchut, geantwoordt van het geen op de wallen lag , doormeu- gelt met mufquetten en vierroers. De zee was vol vreugt; de aer- de vol levens ; de lucht lieffelyck, behalven wanneer fe door de roockvanhetfchietenbenevelswiert-, en de aerde dreunde door het donderend gefchur. Sanche koft iig niet genoeg verwonderen over dat groóte gedierte met ίο veel voeten , dat vaft door de zee ging. Ondertuilen quamen de Ridders te paert dicht by daer Don Quichot met Sanche gelyck als opgetoogen ftont; en een van de ielve, dat de man was daer Roque aen gefchreven had , gaf ter- ftont Don Quichot deie groet: Weeft wellekom in onfe Stadt, φ Spiegel, o Ster, ó Son van de dolende Ridderfchap; fijt weliekoms ieg ick, q dappere Don Quichot de Ja Mancha, niet den valfchen , verfierden , maer den oprechten en eygen,die ons van Cide Hamet Benengelibeichreven wort. Don Quichot antwoorde daer niet op: oock wachten de Ridders na lijn. antwoordt niet, maer. maeckten een deel aerdige fprongen , ter eere van defen nieuwen gaft, terwijl fich Don Quichot na Sanche keerde , (eggende: Ick wil wel fweeren,dat dit volk onfe Hiftory geleien heeft,om dat fc ons fo wel kennen, altoos die van den Arragonnees,vers gedrukt. Daar mede quam den Ridder, (lie pon Quichot aengefprooken had , weder by hem > 'feggeude: Uw Genade, Heer Don Qui- chot , ial gelieven met ons te komen , alfo wy al te famen fijn die- naerszijn, engroore vrienden van Roque Guinart. DaerDon Quichot op antwoorde : Indien beleeftheyt beleeftheyt voort- brengt , edele Ridder, fo moet die van uw Heerlyckheyt nootfa- kelyck namaegichap van die van Roque Guinart fijn: brengt niy daer het u belieft,alfo ick anders geen wil en heb als de uwe» |
||||
2 ¿4 Tweede Deel van
en fukks te meer, indien ghy de Felvc gelieft in uw dienft te bc-
fteeden. Met diergelycke beleeftheyt antwoorde hem den ander wederom 5 en daer mede namen fe hem in het midden, en reden onder het fpeelen van trompetten, cornetten, en fchalmeyen,-met iiemna de Stad. Maar op het inkomen waren terftont de ichelm- fche jongens in de weer, die den een Ronzinant, den ander Graeuwtje , icken weet niet wat diilelen onder de ftaet ftaken. De arme beeften,voelende defe nieuwe ilag van fporen, fpf ongen en tierden of fe befeten waren, fo lang dat ie met ruytermetai daer heen vielen. Don Quichot en Sanche, fiende wat'er fchorte, namen de diftelen weg, beydefo vergramt, dat feheele vonken vier uy t de oogen ichoten -, en de geenen, die hen veifelden , wil- den defe deugnieten ftraffen : maar fy begaven fich voort onder een duy fend of twee anderen, die hen navolgden. Don Quichot en Sanche faten weer op, en reden op het ielve geluy t weer voort, totdatfequamenby hethuys ván hun leydtsm;m, 't geen neer- keken treiïelyck was, daerwy hen voor alsnu fullen laten» dewyl het Cidé Hamet alfo vetftaet. ~Hec LXÍL Hoofc-iluck.
Hagelende van het bet oever de Hoeft, met andere leuren die men met kan voorbygaan. DOn Antonio Moreno was de naem van den Waetdtvan
Don Quichot de la Mancha, een rijck verftandig Heer, en bovenal een vrient vaneen eerlyck vermaeck, welcke fiende Don Quichot tot fijne huyie, vaft na middelen iocht, om lijn fottemyen voor den dag te krijgen : want het is geen #>ede boert, noch aengename vreucht, welcke gefchiet metichade vanden derden. Heteerfle, dat hy deed, was Don Quichot te doen ontwapenen, en hem te vertoonen (met fijn korte en naeu- mekIeertjes,gelyckhyvoorde.fen befchrevqn is) aen een galde- ry, welckeop een van de voornaemfte ftraaten der Stadt uyt- fluatn, daer hem welhaeffc de jongens in het oog kregen, en ¿eftonden aen te fien gelijck men de aapen of bavejanen doet. De Ridders vertoonden'fich weder op hun ^ierUjckft, gelyck ot alles om fijnent wil, en niet omdiengrooten Feeftdag, gedaen wiert. Sanche boven al (om hem niette vergeten ) lachte in lijn - vuyil; alfoo hem docht, dat hy weer de Bruylok van Camacho of het Huys van Don Diego de Miranda, of het Kafteel van den Hertog, gevondcri had. Dien dag had Don Antonio fommige |
|||||
van
..........· · '■ 'j ■, ■■'■■. ·
|
|||||
Don Qu icHOT déla Μ α nch a.'
van fíjn vrienden genodight, welke al te famen Don Qnichotde irieeíte eer der werelt aandeden, t'eenemael op fíjn dooiende Rid- ders,die daer oyer íich felven niet machtig was. De kluchrjes van Sanchje, die hem als muggen uyt de mont vlogen,trocken hem gedurig al de knechts en jongens rontlom het lijf. Don Antonio fey tegens Sanche aen de taf el: Hier wort gefegt, Sanche, dát ghy fulck een liefhebber van fpijs bent,dat ghy altoos de reftant- jes in uw íáckbewaert tegen's anderendaegs. Dat is niet foo, Mijn Heer, antwoorde Sanche, want ick hou meer van puntig- heyt, als van fulcke flockerny ·, en Mijn Heer Don Quichot, die daer tegenwoordig is, weet wel, dat wy wel fomwijlen mét een hant vol neuten of karftanjes een heeleweeck plegen toe te ko- men met ons beyemmaer als het weer fomwijlengebeurt,dat r»y pap geboden wort, foo vergeet ick nier te gapen; en daerom , al die feggen dat ick fulck een flordigen vraet ben, iparender de waerheyt aenren ick fou wat anders feggen,indien ick het niet en . ïiQt voor die eerwaerdige baerdtu, die daer aen de tafel fitten. Voorièecker, zey DonT^uichot, de netngheydt, met de welc^ ke Sanche eet, iou men mogen in kopere rafels fchrij ven , tot een eeuwige gedachtenis van de toekomende eeuw .Wel is waer, wanneer hy honger heeft,fchijnthy wel war flockachtig tezijn, eetende aen beyde zijden, en dat fo haéftig, dat m'er geen oog op kan houwen; maer evenwel houthy altoos de fuy verheyt in ach^ ting: want terwijl hy Gouverneur is geweeft, heeft hy het voj- leert, eetende de druy ven, en de kornen van de granaetappellen felf met een vorckje. Hoe 1 fey Don Antonio, is Sanche Gouver- neur geweeft ? Ja, antwoorde Sanche, yan het Eylandt Barataría. Ick heb het tien dagen lang metopperfteorienteytgeregeert; maer gcduerende die verloor ick al mijn ruft: en daer door leerde ick alle Governementen verfmaden. Ick ben der uytgeloopen ge- lijk een hontdiede klem op de ftaert heeft-,val daer op in een gat, daer ick meende te blijven; maer ick ben daer bymiraeckel weer uyt geraeckt. Don Quichot vertelde hen al te iamen , van ftuek tot ftuck,alles dat Sanche in fíjn Gouvernement bejegent was, tor grootvermaek van de toehoorders. De tafel opgenomen zijnde , en Don Antonio Don Quichot by der hant nemende, ging met hem in een andere kamer, daer geen ander vercjerfel was,alsal - leen op eenTafél van Jafpis,met een Voet van de felve,cenHoofr, gelijk als van een Roomfch Keyfer,tot aen de borft toe, *t welck icheen van koper te zijn.Don Antonio ging met Don Quichotde kame-rinhetiondé, enalfomedeom.de Tafel. Daetnaieyde hy: ¿* . Nu
|
||||
%~66 Tweede Deel van
Nu ik weet,Heer Don Quichot, dat'er niemant is die ons hoor pj
en dat de kamer gefloten is, fal ik u vertonen een van de vreemd-i fteavonturen der werelt, of, om beter te feggetii nieuwigheden, onder verbant, dat uw Genade het geen ¡ckhem gefeght en verr toont fal hebben , heymelijck fal houden. Dat fweer ick u , ant- woorde Don Qujchot: uw Heerlijckheydt, Mijn Heer Don Antonio, {want hy had nu fijn naem al verftaen) moet weten,dac ick ooren heb om te hooren , en een tong die fo wel fwijgenals {preken kan,invoegen gy vry moogt feggen wat uwEdelheytbe- lieft, alfo het felve lal begraven blijven in den afgront der itilfwij- gentheyt. Op defe beloften dan , hervatte Don Antonio , wil ick uw Genade in verwondering (tellen over hetgeen hy hooren en fien lal; en dit fal my noch eenige verlichtinge geven , yemann te hebben dien ikmijngeheymen mag openbaren, welke een ye- dernietkonnenaen de neus gehangen worden. Don Quichot verwaste vaft met verlangen,wac'er ten laatften uytkomen fou. Eyndelijk,Don Antonio nemende hem de hant,ilreek fe over het Hooft,en over de Tafel,feggende:Dit Hooft,Heer Don Quichot, isgemaecktdoor een vati de grootfle Toovenaers der werelt,' een Polack van geboorte, en een leerling van den vermaerden Doclor Fauftus, daer men fo veel wonderlijcke dingen van ver- telt. De (e is hier in mijn huys geweeft, en , voor een fomme van duy fent kroonen die ick hem gaf, heeft my dit Hooit toegeflelt, 'rwelckdeeygenichap heeftomtekonnen antwoorden op alle iaecken,die 'er aan worden voorgefteluDefen konfbenaer,na dat hy lang genoeg geleien , gekaraéteert, en in de fierren gekeken had,heefc het my eyndelijk opgemaekt, tot luik een volkoment- heyt,als wy op morgen fullcn fien:want des Vrydags fpreeckt het niet.Ondertufichen kan iig uw Genade bedenken op het geen hy van meening is te vragen ·, en ick weet by ondervinding. dat hec de waerheyt feght in al fijn antwoorden.Don Quichot bleef ver- wondert over defe groóte kragt, en kon het niet wel geloven ; doch alfo der maer weynig tijts tuflehen beyden was,gaf hy fich ib lang gevangen: alleen bedanckte hy hem , voor dat hy hem iulcks had toevertrout. Hier op gaenle weder ter kamer uyt, (welcke Don Antonio weer achter zich toefioot) en begeven fich na de Sael, daer de andere Heeren noch waren, tegen de welcke Sanche ondertuffchen een gtoct deel van hun avonturen had ver- telt. Dien achtermiddag gingen femet Don Quichot wande- len,doghy nietgewapent, maer gekleet met een fwaten gevoey- erden mantel, dieby dien cijtdes jaers de winter iclf fou hebben. doen
|
|||
ι
|
|||||
Don Qu ι C Η o τ de Ia Μ Α Ν c η α . 3^7
Hoen fweeten. Meñ belafte de diénaers, Sanche te onderhouden ¿
invoegen hy niet uyt en ging. Don Qui'choc reed niet op 'fija Ronzinant, maer op een grooten ruyη van een lanckfamen tred ¿ voor de reít wel töegemaeckt. Op de fchoef van de mantel had men hem een parkementgefpelt,daer met groóte letteren op ge- fchreven front : DIT IS DON QJJICHOT DE LA Μ Α Ν C Η A. Aldus beginnende langs de ftraet ce rijden,kreeg yeder een terílont dit opíchrift in liet-geíigt,en,hct felvélefende, ley vaíhD/í i¡ Den g&tchot di la Mancha, Don Quichot verwon- derdefíg, dat fe alternad fobequamelijckfijn nacm wiften, en ley derhalven,keerende fignaDonAntonio,dieaen fijn fyde reed; Gróotjgroot is het voorrecht van de dolende Ridderíchap,dewijl íe verniaert en roemruchtig maeckr al die daer medeomgaen; want felf de kinderen van de ftraten fchijnen my tekennen,íonder datfemyoytgefienhebben. Hetisfoo, Heer ,antwoorde Don Antonio , want gelijck men het vyer niet kan verbergen,alfo kau men ook de deugt noch de dapper'hey t.OndertulIchèn een Cafti- iiaen, komende het opfehrift mee te léföfi, fey inpaílant: Dat jou haf men fcheii, Don Qnichot, hoe mag hy toch hier komen, ionder door de flageir,die hy gekregen heef:,om hals geraeckt te zijn! lot isliy , en iot fal hy blijven ; en dat waar nog te minder, indien hy de eygenfehap noch niet en had van fot te maken al die by hem komen,gelijck men aen de Heeren iïet die hem vergefel- fchappen. Loop geck , loop naer uw huys toe, en forgt voor uw Wijf, en voor uw kinderen, en laet defe narreryren varen. Mijn vriérid,antwoorde Don Antonio,volgtgy uw we<?, en ceeft^een raet aendiefe u nietafeneyirfht: den Heer DonQufchot3ela Manchalis Wijs genoegjen wy,die hem verfellen,en zijn niet fot; maer de deugt moet men eeren in aller manieren;en daerom gaec uWs weegs, en moeytu met een ander niet. Ghy hebt gelijck, -Mijn Heer , hervatte den Caftiliaën, want den menfehtera- ■deivis niaer rofen voor de verekens geftroy t: evenwel quelt my, dat hy fijn goecvericant door die fotteruy van de dolende Ridder- khap fo bederft;maer,gelijck uwEdelheyt welfegt,alleefde ik nog hondert jaer,fal ik geen meer raet geven , voor dat ik 'er om veriocht ben. Hier mede ging deien fijns weegs, en het ge- lelichap valt voort : maer het gedrang van de jongens, en ander gefpuys, dat den tijtel las, wiert foo groot, dat Don Antonio iich genootiaekt vond het papier af te nemen.Den avont aenko- jnende, begaf men, fich weder na huys, daer men een deel Jonckyrouwen vaar, die dehuysvrouw van Don Antonio, dar , een
|
|||||
3 áS Tweede t)eel van
fcen aerdige Dame was,genoodigt had,om de íbtterfiyeh ván Dolí
Quichot te komen fien. In dit geíelíchap hieldt men het avondt- mael,metden dans, welcke duurde tot in der nacht. Elckeen had Don Quichot garen aen den dans, die der eyndelik aen rnoft, daer men niet ionder lachen die mottige j magere, en lamme fi- guur fag fpringen als een doode rot.Sommige van de aerdigfte en geneuchelickfteJonckvrouwen fpraecken nem heymelijck van liefde aen,en hy ftelde fichalfo heymelick daer tegen. Eyndelijk, alfojfè hem van alle kanten aenquamen, riep hy luydts keels uytï Fug/tepttrtes adverfie: Laet my met vrede, ghy tentatien, ghy Jonckvrouwen met uw begeerlickheden:weet,datmijn hartaen mijn Dulcinea verpant is, welke niet toe en laet mijn gedachr tm ycmandt anders mede te deelen: en hier mede ging hy in het midden van de Sael neder fitten,foo vermoeyt van dannen,dat hy iïjti adem niet halen koft. Don Antonio belafte, dat men hem op fijn bed fou brengen ; èn de eerfte,die de hant aen hem iïoeg,was Sanche:Wat gaet jou over,Mijn Heer Don Quichot?denckje,dat al de dolende Ridders juyft danflers bennen?ó lieve man,je foudr 'et vinden, die eer een Reus femwen om hals brengen, als een ca- priool maecken : maer valt 'er wat te fpringen , ick ial het voor jou doen, en fpringen als een kievit; doch met dat drayen en dat itrijken weet ick niet om te gaen. Om defe redenen van Sanche moít het htelegefelfchap lachen. Ondertuflchen deckte men Don Quichot heel warm, op dat hy aen het fweeten mocht ger raecken. Des andcrendaeghs vond Don Antonio goedt, de proef van fijn Hooft te neemen; en derhalven leidende Don Qui- chot , Sanche , bcnefïens twee anderen van fijne Vrienden, en de twee Mevrouwen , die Don Quichot des avondts te voren afge- danft hadden ( welke dien nagt by fijn vrouw hadden geflapen ) in de kamer van het betoo verde Hooft,vertelde hy hen de eygert- fchappen van het ielve, en belafte hen wel het heymelick te hou- den: dat dit de eerfte proeve was , diemen van het felveibu ne- men, enz. Behalven de twee Vrienden van Don Antonio, was'er niemandt die het werek kende; en indien Don Antonio het niet onrdeckt had gehad,fy fouden 'er alfoo blindt in geweeft hebben alsdereft. De eerfte,die het Hooft aen de ooren ging fpreecken, was Don Antonio felve, feggende ftillekens, doch evenwel foo, dat het een ander wel koft hooren: Segbt my, Hooft, door de kracht die ghy hebt, wat het tegenwoordig is dat itk denck* Het Hooft, fonder de lippen te roeren» antwoorde met een klare en duydslicke ftem: Ik verdeel van geen gedachten i Een ycderftont " . " " ver-
|
||||
Don Oblicuo τ dek Mancha. 26V
verbaeít dopr deCc woorden, te meer, alfoo íe niemandt in de ka» mer fagen,die dit antwoorde fou hebben konnen geven. Hoe -veel zijn wy hier in 't getal} ,yraegde Don Antonio weder j daerhet hooft op antwoorde:Gy$f her mei uw vroúw,twee van uw vrien- den , twee van uw vrouws vriendinnen, en den vermaerden Ridder Don Optant d'la Mancha, bemfftwJijnSchiltknaep Sancho Penca Hierbegoftíich een yeder op hieuw te verwonderen , en elk' de hairen te bergen te ftaen ; en Don Antonio, fich achterwaerts begevende, %: Dit is my genoeg om te fíen dar ick niet bedro- gen ben van dengenen, die myu verkocht.heeft: Jaet nu een ander, die wil, oock wat vragen. Terftont (gelijck de vrou- wen garen de eerfle zijn) quarn 'ereenvandejuflrouwenvoor den^dag, welkevraegde: Seght n.y, Hoop, wat ick doen lal om hiel Ichoon te zyn ? Her Hooft antwoorde: Wee β her eerbaer Ick vraeg met meer, fey de Jonckvrouw, en ging daer me¿ iieen. Terflondtwasbaergefpeelbyder handt, ieggende: Ick pu.wel willen weten, Hoop, ofsckvanmtjnmanbemtndt ben, of ti/et ? Het Hooft gaf tot antwoordt: Let oppjn wenken. Defe gmg daer oock mede weg, feggende: Dat antwoordt had treen VTaegn van nooden. Daer na cjuam een der Vrienden ÖVatt Don Antonio by het Hooft, envraeghde: Wte lenick* Dat *>m':ghfilf we/, antwoorde .het Hooft. Ick vraeg het maer om te weten of φ my kent ? hervatte den ander weder. Ick zen u wel t antwoorde het Hooft, φ zyt Don Pedro Meriz, ick begeer met meer, zey den Edelman, want dat is my ge- ™?g om my te verfikeren , o Hooft, dat gy een wijs Hoop bent. iJaer op cjuam den anderen Vrient voor den dag, en vracgh- oe: Seght my, S Hooft , wat begeert mijn oudtfie fion aldermeefl* A l a gefigt r antwoor<ie het Ηοο& > dat uk van geen
gedachten oordeel·, evenwel kan tck u dít ¡eggen, dat lijn mee- fie begeerte is, « doot te fien. Dat dunckt my oock, fey den Edel- man, voor foo veel als ick uytiïjn oogen kan bemerken·, endaer- om vraeg ik geen meer. Daer na cjuam de Vrouw van Don An- tonio , zeggende: lek weet ntetveel te vragen, maer feght my , Hoop, of,k mijn lieven Man ook nog lang β hebbed fa, antwoorde ftct Hooft, ¡o hy lans, blyftdie hy is. Don Quichot quam eyndelik JW te f '.mCC defc Vrae&: SeS' my > meêhv Φ "** hit ™*r- gelien heb ? en [uilen de geejfelingen van Sanche goeden voort-
gang nemen 4tot onttoovermg van mijn Dulcinea ? Wegens bet eer- JU, antwoorde het Hooft, valt veel te f eggen; het heeft v¡m bey ds - |
|||||
maef
|
|||||
37° Tweede Deel <vxa
tnaar de geeffehngen van Sanche (uilen lanckfaetn voortgaen ¿
en de onttmvertng ¡al op de faeck volgen. Ick begeer niet meer, fey Don Quichot, want ick maeck ftaet, dat Dulcinea fob haeil niet onttoövert fal wèfen,of de avonturen fullen komen als haf. De laetfte vrager was Sanche. Defèvraegde: Hooft, fal ick eock weereen Gouvernement krijgen í Ja, antwcorde het Hooft, mt ¿By t'hufs komt i jult^hy uw vrouwen kindere» gsuvemeren, Braefbymijn. .... fey Sanche, de Koningsbergfe Profeet fou het my niet beter weten te feggen. Hiermede hielden de vragen op, doch niet de verwondering ván een yegelyck, behálvende- twee meedegéiellen van Don Antonio. Maer Cide Hamet, om de gemoederen niet lang in twijfel re houden , doet voorts opening van iaecken , om alle vermoeden van tovery weg te ne- nifen , Leggende ," dat Don Antonio Moreno hier in nagevolght heeft de vond van een ander Hooft, 't geen hy tot Madrid genen had, om daer mede eenig vermaeck in fijn huys te geven. Het maekfel nu was foodanig. Het dekiel van de Tafel was ván hout» gefchildert en gepolyft als Jafpis, gélyk ook de Voet daer-Ket Op ftorit,met vier Arentsklaeuwen.HetHooft,dat van metaal fcheen te zijn , iii gelijkenis van een Keyfers hooft, was mede van hout, en van binnen hoI,gelyck oock het deckfel van de Tatel, daer het foo aerdig in ge voegt was, dat men geen voegen fíen en koft. De Voer was mede hol ¿ weltke cjuam recht onder de borft van het Hooft. Van de keel, of de mo.nt nu ván het Hooft,door de tafel, de voet, ende folder van de kamer, ging een blicke pijp, toe in een kleyn kamerken dat daer onder was; en daer door hoorde yémant de vraeg , en gaf hetantwoort: 't welck heel natuurlyck gelchiede, in voegen het bedrog fwaerlyck te mereken was. Een jonge Student, broedersfoon vah Don Antonio, een aerdig jong- maii>was de geen die liet ahtwoort gaf; welke eerfl wetende wie 'erin de kamer was , eenyederbecjuamelyckkofl: noemen. Cide Hamet vexhaelt voorts , datdeiè aerdige vond omtrent tien of twáelf dagen in trein was geweeit,wanneer men begoffc te feggen door de Stad,dat Don AntonioMoreno een betovert of befworen 'Hooft in fijn huys hadt.Hier op kreeg hy lail, hoewel hy de faek verklaert had,van die der Inquifitie,om het felve weg te doen,op dat het gepeupeldaer geen ergernis aen quam te nemen.Evenwel na het gev oelen van Don Quichot en Sanche, was het Hooft be- tovert, en moft betovert biy ven. De Edellieden van de Stad. om Don Antonio te behagen, en Don Quichot te paart re helpen,or- donneerden en befloten een fteeckipel tegen den feiten dag: maer het
|
||||
j Don QuicHOT déla M ancha. 37Ε
het had geenên voortgang, gelijk gciegt Xal wordfen. Onder-'
tuiTchen kreeg Don Quichot luft , om de Stadt eens re voettfc doorwandelen;vreefende,dat hy, iohy te paeft reed,lichtelickal de jongens achter aen krijgen fou; en alfoo gingh y met Sanche, en twee andere dienaers van Don Antonio, dé Stadt bellen. Hy dan gaende doof een ffcraet Ψ íag met groóte letters op een poort gefchreven ,-BQECK DRÜ CK ÉR, Y j'twelckhem aenge- naemwas: wanthy had tot ¡noch toe geen Druekerygeficn.Hy v begaffich na binnen.met al fíjn gevolg, en fag.daer ,hoe meriaea de eene kant cojrigeerde, aen de andere fecte, hier druckte,daer deftrüeerde, kortelijck >,, al dát op foodanige winckels gefchiét. Eyndeiijck íag hy een perfooixvan een tamelijk aenfien,en ftadig weien , daer in een kamerken fitten proeven leien ¿en vragende, wat defen Heer deed,wierdt hem van den Baes geantwoort:Dier. Heer heeft een Italians Boeck in onfe Spaenfche tael overgefet, en daer zijn, wy tegenwoordig mede béng om uy t te geven. Hoe heer het Boeck ? vraegde Don Quichot. Le Bagatelleyliccr,un- woorde den O verfetter .En wat is dat in onfe tael ? vraegde Dön Quichot wederom. Dat is foo veel als f metes oi/peeltjes te leg- gen , antwoordeden ander > en hoe wel het felvc Boek fo een geringen tijtel heeft, begrijpt het evenwel vccle aerdige dingen. Ick, hervatte Don Quichot, verila odek eenig Italiaens, en heb fomwijlen wel mijn vermaeck genomen in eenige Stánzerí van Ariofto: maer fegt my eens, Mijn Heer, ibnder dat ik wil íchijnen uw Edelheyt te ondervragen,hoe fou raen rog het woorc pinnata overfetten ï Hoe anders als olla, en dat iseen poty arit- Y woordeden ander. Inder.waerheyt, zey Don Quichot-, uw Edelheyt is al ieer ver in de Tolcaenfche tael: evenwel dunkt my, .dat het overiêtten van de eene tael in de andere, .'t enwaerdc Hooft-talen van Griecks en Latijn, even al eens is,gelijk of men de tapijten van ach teren lag» daer menwel de beelden fier, maer ύοΙ draden, die de gedaenten wegnemen, en niet met de iuyvec- Jiey t en naruurlijckney t die fe van voren hebben jbehalven dat hec qveriètten uyt de gemeene talen geen bewijs en is van eenig; edelverftant, maar eer een manier van copieeren en overdragen, ^anbladt op bladt: niet dat ick daar mede wil (eggen,dat het geen ÍrijílijckeoefFeningh is„ aiioo den raenfch fich in veel ilimmer
an befig houden, en die van minder voordeel ζ ijn .-Ven hier wil ik uy tgefloten hebben den Doctor Chriftoval de JFigueroa in fijn ^aflorFido, en Donjuán deJXaurigiri in fijn tjlmtnta, daer men snet recht fou mogen twijffelen, wathetoorfpronkelijk, en wat» , (aá) de |
||||
%yz Tweede Deel ban
deoj?erfettingis. Maerfegtrny doch, Heet, dit Bbek, wordt
het op uw kofteri gedrukt ? of hebt gy de Gopy aen den eenen bf den anderen Boek-handelaer verkochtilkdrük hetop mijn kof- ten,antwoorde den Overfettcr, en hoop'er niet müdèr als een duyfent ducacen mee te winnen in defen eerileu druck , welke ís van meer als twaejfduyfentexemplaren!, indien fe maer alken verkocht worden voör fes fchellmgen het ffcuk. Gy koffc u wel bedriegen, ïey Don Quichot, te meer alfoo uw Edelhey t niet en weet, ho.e de Boeckverkoopers met diergelijcke dingen te werekgaen, behalven dat de ielve meer verdtuckt als voort gc- fet worden, foo de wereken foodanig niét en zijn-.dat fe in fpijt van alle verhindering begeert werden. Sou Mijn Heer dán beter achten, vraegde den O veriètte-r, dat men fe den een o t den an- der ibu aennaeyen , nemende voor fijn ftioeyte dat iè u gunnen ? Ick, voor my, druck mijn Boecken niet om veel eer in de werek te behalen, alfoo ick alrcedts genoeg door mijn werken bekent ben: ick ibeck voordeel ,-en dat gaat voor de rcem .Ik wenich u veel voordeels, antwoorde Don Quichot, en daefrhede ging hy wat verder, en vond 'er een , die een blad-t onder handen had te cerrigeeren, ván een Boeck dat men noemde Luz del /Jltna,lkhc van de ziel Defe Boecken, fey Don Quichot, behoort men te drucken, hoewel der veej zijn: want ontallicke zielen leggen in duyilernis,die wil licht van nooden hebben Hy ging al voort, en fag een bladc van een ander Boek; vraegde na deii tijcel; en kreeg tot an twoort, dat het was het Tweede Deel vati den nitrftmdigen Ridder Dtm%mhot de la Mavcha , gefchreven dooreenen Tor- deiillas. Ick kenjdat Boeck wel, fey den.Ridder daar op,en in der , daed, ick meende dat het al lang verbrandt was, als vol önfatioe- jbelijekhey t. Alle verfierde dingen iljn föo veel te beter , als fe nader aen de waerheyt komen ·, en de waerachtige ίο veel beter, als ie waeraehtiger zijn.Met defe woorden , en tceckens van ee- nigmifnoegen,begaf hy fich ter deuren uyt.Dien felven dag (lel- de Don Amonio order om de Galeyen te gaen bêiien,daer Sanche íeer in verheugt was,om dat hy dat tuig van fíjn leven niet gefien had. Don Antonio deed de weet aen den Generael, dat hy noch dienfelven namiddag wilde komen, om fijn gaft Don Quichot de la Mancha de Galeyen te laten fien; en hetgeen hem «3aer om- trent gebeurde, fullen wy in het vervolg hooren. ♦ |
|||||
He*
|
|||||
Don, Qjtichot déla Mancha. * Vt% \
.
Het LX111..Hooft-ftuck.
Wat quaet Sanche Vanee beïthlin het befitn van de Galeyen, eñUe
éifuwe Avontmir van defchoone Morinne. ' - WOnderíijk waren de redenen,die Don Quichot voortbragt
omtrent het betooverde Hooft, fonder dat 'er ycmant was die hem de geheymen ontdeckce: maer yeder fprack van de be- lofte wegens het onttooveren van Dulcinea ,, 't geen hy vooreen Evangely hielt, Sanche had een tegenfin in het Gouverneurfchap» alhoewel hy veel hield van heeren en gebieden. Kortelijck, dieri achternoen gingen Dón Antonio beneffens fijn twee Vriendgn, met Don Quichot en Sancho Fanc,a, heen om de Galeyen te be- iien. Soo haeft cjuamen fe-niet aen de haven , of (door bêftel van den Generael) al de galeyen lieten iïg hooren, met trompetten en fchalmeyen. Terftont lette men de boot uy t,bedekt met tapijten; en ίο haeft als Don Quichot de voet daer in lette, lófte den Ge- n^rael (dát een vrient van Don Antonio, en een kenner van Dor» Quichot was) het gefchut, gelijk ook de andere Galeyen deden: en ftraks daer na, fo als de Ridder aen boort quarn, hoorde men het ordinaregeroep, als 'er yemand groots plaeh te komen, hu, hu,hu.Den Generael, die een braef Edelman van Valencia was > gaf he^ti de hand, en órrihelfde hem, feggende: Delen dag lal ick teeckenen met een wit fteerirje, om dat het de befte is, dien ick van mijn leven gehad heb, hebbende de eer van den braven Don Quichot den mijn boort te lien, ín den welken alle Ridderlijclcè áapperheyt beíloten is. Met geen minder beleefde redenen aöt- woorde hem Don Quichot, boven maten wel te vreden wegens fich foo heerlijk ontbaelt te fien. Sy-begaven lich al te famen na het achter-kafteel, letten iich daer in orde neer, en terftont. gaf men bevel om te roeyen. Sanche, lleude foo veel naecktc menkhen , wift niet wat hy dencken fou , temeer wanneer hy het alles foo vaerdig fagtoegaen, gelijckofaldedrorrimelsin het werek waren: maer dit was noch al te mael niet by hetgeen' raenhufal hooien. Sanche fat een weynig boven de.roeybanc- ken, en.een, die 'er van gewaerfchouwt was, x%ock hem jrnec de beenen om laeg, eti ¿aer hem gerolt en geiblt op de handen van dè galeyboeven,dát den armen Sehiltknaep docht,.d»t hem al de drommels geladen hadden. Dit gingfoo van bank tor bank* van achter tot voor, tan voor na ach rei, inet folkeen benauigric- iieyt van den onnoofeién hals, dat BcttcW^öder #a|.. Dor»' (aa 2,) . Quí-'
|
||||
3 74- Tweede Oeel van
QjLiichotjfietide fijn Schiltknaep foo heen en weer vliegen,Yraeg-
de,of dat ceremoniën waren,die men gewoon was de nieuwelin- gen aen te doen ? voor hem,hy ibu'er niet mede gedient wefen;en de eerfte, die hem aenrande, wilde hy wel fweeren, fou het met iijn leven bekoopemen met deiè woorden rechte hy ÏÏg overeynd, en floeg hand aen fijn geweer. Sanche ondertuflchen geraeckte weer te recht, <pn terftont lichte men de anckers, en lietde zeyleh vallen,met fuiken onverwachten val,dat Sanche meende,dat den hemel plomp verloren nederviel, en dat het hem op de kop fou aenkomen, dié hy derhalven heel tuiTchen fijn beeneu ftack, ion- der fchier bloet meer in het lijf te hebben- Don Quichot koit •fich mede niet ten vollen verfeekeren ,' maer trok de ichouders te famen, en wiert foo bleeck als een doot ih fijn trony. Het boots- volck maekte de zeylen klaer , met fulcken haeft, als fe gewoon zyn , endatmetdemeefteftilte ter werelt; Daer op begoftde Gatdiaen de roeybancken over teloopen, en de naeckte flaven wacker de fchotiWers te meten,en defe hun beft ie roeyen, Sanche vOortjíiende fo veel roode beenengaen (want daer nam hy de rie- men voor) fey tegen fich felven: Dit is ten minften roovery , en niet die dingen daer Mijn Heer gedurig de mondt vin vol heeft:. Wat meugen toch die arme menlchen gedacn hebben j dat menie foo de ribben fineert l en wat ftouter fchelm moet dat wefen, die alleen dat volck durft af fmeeren! Is dit de hel niet, 't is ten min- ften het vagevyer! Don Quicbot, fiende de aendachtigheyt van Sanche, fey tegens hem: O Sanche mijn vrierit, hoe haeft,en met hoe weynig koften, foudt gy nu een eynd maeken van uw belof- ten , en verloflen de onnoofele Dulcinea, foo gy maer voor eeu korten tijdt u het boven-lijf gingt ontkleedcn, en daer onder die gaften fitten, want h'et fou al met eenen doorgaen, en de cjuel- ling van een ander fou u de uwe doen vergeten , te meer, alfoo ik geloofjdat Merlin yeder flag wel voor dubbelt fou aennemen, alfoo ie van goeder handt komen, ja felf wel voor tien, die gy u felven foudt geven. De Generacl wilde vragen, wat'er was van dieflagen, en het verlofTen van Dulcinea', wanneer der tceckee " wiert gegeven, dat 'er na her weften toe een ichip gefieiï Wiérdr; < Hier op belafte hy, een yeder fich vaerdig te maecken, alfoo jby vermoede, datheteenTürckfcheRoover,was. Terftondc cjuamen die van de twee andere Gáleyen aen boort, om te onder» ibècken wat men Foudoen. De Gcnerae! beval defe twee zee te kiefen, terwijl hy íoetelijck neven het land langs lou zeylen» op dathemdeBraannictquamteomfiiappeji, Hier ojjoegoftmeu met 7
|
|||||
l',' ; i,'; ' , _, .', t
|
|||||
Om QuicHOT déla Mancha. .57^
met alie gewelt te 'roeyen, en met íulck een fnelheyt, dat het- fcheen, dat men vloog. Die de zee moeften kiefen, iagenter- ftondc omtrent twee mijlen van haer af een Brigatijn, enoor- deelden de ielve van omtrent veertien of vyftien bancken te fyn j gelijk het in der daedt was. Maer de Brigantijn defc twee ver- nemende, begaf fich voort weer zeewaert in, hoopende door fyn lichtheyt te ontkomen; doch het mislucktchcm, alfoode Galey van den Generad, een van de handigften die by der zee mochten viren, hemwelhaeftdenweghadafgeíheden: invoe- gen die van den Brigarijn, wel fiende dat 'er geen ontkomen aen en was, terftondt door bevel van hunnen Arráez, of Overfté, ftil hielden, om den vyandt niet te verbitteren. Maer het on- feluk wilde, dat de Galey foo naby komende darmen malkan-
er koft beroepen, twee Toraquis (foo veel als droncke Turc- ken) die in de Brigatijn waren , hun rrtufquetten loften, en mee * die twee fchooten twee Spaenfchefoldaten ter neder velden. De Generael, fulcks fiende, fwoer níet eenen van dènvyandby'c leven te laten, en derhalven naderende, fmeet haer de palamenta, of dreg, op den hals, maer racekte weder los, en die van de Bri- gantijn weer op de gang, doch met weynig voordeel", alfoo ie naeuwelijcks een halve mijl gevaren hadden, of ie waren al in ^ vafte handen. OndertuiTchen quamen de andere Galeyen mede . aen,en brachten met malkander den buyt binnen,daer een groóte' menigte volcks hen ftondt te verwachten , verlangende te fien wat'er gevangen was. De Generael wierp fijn ancker uyt dicht by het land, en, verftaende dat den Onderkoning aen de zeekant was, fond terftont fíjn boot, om hem aen boort te halen ; bela- fíende meteenen de fpriet neer te laten , om op ftaende voet dea Arráez daer aen op te hangen, gelijk oock al de andere Turcken ' die in het ichip waren , welke omtrent een getal van fes en der- tig perfoonen mochten uytmaeken , alteniael brave mannen, en Turckiche mufquettiers. De Generael vraegde, wie den Arráez van de Brigantijn was ? en wjert hem in het Spacns door een Renegado geantwoort: Dien jongman, Heer: tooneade hem met eenen den aerdigften en bevallijkften jongeling die men ibu mogenbedencken. Sijii ouderdom was naeuwelijks twintig, jaren. Den Generael fprak hem toe: Segt my , gy onbedachten' liondt alsgy zijt, wat maecktu loo ftout als mijn foldatendoot tefchieten, wanneer gyfiet, dathetuonmooglijkisreontko- . ftien ? Draegt men de Generaels fulcken on'tfag toe 5 Weet gy niet, dat reuckeloosheyt geen dapperheyt is ? De twijffelachtige ; (aa 3) hoo|> |
||||
376 >; · Trtpte.de Deel van
hoop mag den menfch ftout, rhaer niet ontiïnnig maeken. Den
Arráez wilde antwoorden maer de Generael koft hém niet hoo- ren, alfoo hy móft gaén om den Onderkoning, oi Viceroy, te Qntfangen , die nu al aen boort was,beneffens eeuige van fijn die- naren ,en iommigê burgers van de Stad. Defe vangit is goet ge» Weeft, Heer Generael, fey den Onderkoning.. Soódánig , ant- woorde de Generael, als uw Excellentie fal fien, wanneer men fè daer aen de fpriet fal opgehangen hebben. Hoe foo> vraegde de Viceroy. Om dat fy ín y, antwobrde de Generael, tegen alle ge- bruyk en wétten van den oorlog twee van mijn befte foidaten ge- doodt hebben; waer over ik gefworen heb niemant in 't leven te laten, vöcïfoamentlijck dien Jongman niet, welke, naikverfta, hun Arráez is:wijfende op den voornoemden, dien men nu al- - reedts de handen te famen gebonden , eji de ftrop om de keel ge-
worpen had. Den Qnderkoning,fiende hem foo jong, ichoon, eoóotmoedig,wierdtter{lönt door fíjn bevállickheyt, die hem, voor een voorfpraepk diende,bewogen om hem het leven te ver- fchoonen ; waer over hy hem vraeghcle: Segt my vArraez,zijt gy cenTurck, of een Moor, of een Renegado ? Daer den ander iiiigoet Spaéns op antwoorde: Noch Turck > noch Moor, nog Renegado. Wat dan? vraegde den Viceroy. Een Chriften jyröuw, antwoorde den Arráez. Een vrouw I en een Chriften ï , ièy den Onderkoning weder , en dat in deefè fchyn en gelegen t-
heytl dat is meer te verwonderen , alstegelpoven. Houdt de uitvoering van mijn doot een weynig op,Mijn Heeren,antwoor- de den Arráez, en ik zal u koitelijk van mijn leven vertellen. Wie fou foo hard van harte konnen zijn,diefich nietfou hebben laten bewegen, tiooreudefulck een mogelickecnjammerlicke bede! De Generael dan gaf hem tot antwoordt, dat hy fêggen fouwat hy begeerde, ibnderdat hy evenwel behoefde eenige vergiffenis van fijn fchult te verhopen.Met dit verlof begoft den ander fijn of haer vertelling, als volght: Uyt Spanjen ben ick {|raeerongeluckigalsvoorfichtig, narnenthjek overvallen bin- nen korte dagen door een gedurige ftorm van ellenden) geboren, doch van Moorfche ouders. Door*den loop van hun ongeluek ben ick door twee van mijne Oömen naer Barbaryen gevoert, fonderáat hetmy^baten mógtte feggén dat ik Chriften was, ge- lijck ick in der daedtben , en fondcr geveynfthey t, maer van de waerachtigen. Evenwel mijn Oomeü wilden het geenfints ge- looven, maer hielden het voor een, terfierde loqgen, om hen daer door te bewegen my ia het landt te laten daer ick |
||||
Dow QyicHoT de la Mancha. 377
geboren ben; en alfoo ¡namen fe my meerder met gewelt,als wil,
met iïeh.. Mijn Moeder was mede ChriiÏen, en mijn Vader een verftandigh man , en oockeenighfinsvanherfelvegelopf. Die geloof heb ik ingeíbgen,en hier in ben ik opgebracht*, fonder dar. ick eenige fchijn van een Morinne had.Mijn ichoonhevdt,indien ick anders eenige heb, wies met defe deugden meer en meer op j en hoewel mijn leven ftil en afgtfondert was, wierdt evenwel een jong Edelman , genoemt Don Gaíper Gregorio, opmy verheft, welckc den oudefteri foon was van een Ridder, die niet ver van mijns Vaders huys woonde, i Hoehy my fag, hoe wy- malkander ipraecken, hoe hy iïg pm mijnent wil verteerde, ib«L al te lang te verhalen r¿ijn,re meer by deiên tijdc,datick Jiaefteen droeve fcheyding van ziel en lichaem,ftem en ftrot, fal fien mae» tenten derhalven fal ik alleen íegg¡?n,datDonGregorio my volg- de uyr mijn vaderlant,-vermengende iïg onderde Morisken die van andere plaetfeiTde reys aepnamen, al£b hy hun rael ièer wel koftfprekenjen oj?de reys maekte hy kennis met mijn twee do- men , die my wegh voerden,veniiirsrnijn Vader,alscen verftan- digh man , op het eerile bevel des Konings verrroeken was, ora uytteíoeckeniu wekke, geweften wy ons beft fonden hebben te vertrecken, latende in de aerd begraven, op een plaets daer ick alleen kennis van heb, veel peerien én gefteenten van groor- ter waerde, benefrèns een goet getal goude dubloenen, bela- itende de felye nieiaen te raeckeu,noch yemanr te wijièn, ¿ndiea men voor fijn wederkomfl: ibu móeten vertrecken. Dit geichi+s;* de, en ick met mijn twee Oomen ,-en andere vrienden e η beken-' den, voer over i« Barbaryen,. De piaets, daer wy aenquamejt, was Algiers, of om beter te feggeo, dehel£èlve. Terftondi kreeg den Koning de kennis vanmijji £choonb.eydr, gejijck oqck het klappende gerucht myn rijekdommen aanbracht, 'c wekk ten deele myn gehick was. Hy ontboodt my , en Xraegde my , vaii wat gedeekè van Spanjep ick geboortig was ? Ick Ley hem mijn gebo'orteplaets, en wat voorjnweekn ick mer my bracht, en wat iek achter gelareia had; rnaer dat men ie haeft fou gevonden hebben , indien ick daer fclvc om mpch*: gaen Al dit iêy ick hem , vreefènde, dar hem piet-mijn ichpon- iiey tjmaer fíjn gierigheyt verblinde. Zijnde ick met bemin dciè onderlinge reden , wierdt hem aengcfegt, hoe'ermetxnyeeiï van de ïcboonfte enaerdichtlje jonge mannen gekomen was,die men fon koupen bedencken. Ick verftonat ftraks, dat'er Dort CaipeiGregoripmedcgemeent wie^tjwiensi^oc4dieytdea]dp> {a*i 4} ... w&ffllï.'
|
||||
3 7.8 Tweede Deel van
fchooníte te boven gaet. Dit oritfteldè my, ten iniicht van het
gevaar daer Don Gregorio in was,alfoamen onder die vervloek- te Barbaren meer begeerte heeft tot jonge mannen als vrouwen # hoe fchoon fy oock zyn. Den Koning beval terftont, dat men hen» ion te voorichijn brengen , en vraegde my,ofhet waeragcig was het geen men van dien jongman feyde ? daer ik op antwoor- dene het waer was: doch, fey ick voorts (gelijck of het my den Hemel ingaf) hy is geen jongman, maer een dogterals ikj biddende wyders den Koning, dat hy my wilde toelaten hem iri lijn eygen gewaet te kleeden, op dat hy komende in des Konings . tègenwoordigheyt, te fchoonder mocht wezen. Dit wiert my
toegeftaen, en dat wy des anderen daegs ibuden fpreeken van de wijle die ickfou houden om Weder naer Span jen te reyfen , ten einde den verborgen fchat te halen. Ick vertelde Don Gaiper on- der dies,in wat gevaer hy was , zijnde als een man gekleedjwaer over hy terftont vrouwenklederen op fíjn Moors aentrock: en ik bragt hem noch dien ièlven agtermiddag voor den Koning,wel-' ke hem fiënde,fig verwonderde , beladende heni te bewaren om aeri den grooten Tutk te vereeren : en ten iniicht vaiï het gevaer, 't geen hy in het Senagüo van fijn eygen vrouwen mogtkomen te loopeli,beitelde hy hem ten huyfe van een der Voornaemfte Morinnen,om hem te bewaren en te dienenyen wyders daer van daen te verfènden ', 't welk my foo wel als hem raekte: want te iêggen,datickhem nietbem'inde,fou.gelogèn zijn.|Terftont be- iïootickmetden Koning, dat ick met deie Brigantijn naSpan- jen fou keeren , en dat my twee Turcken fonden mede gegeven worden,*twelckdefelvezijn dieuw volkgedoodt hebben. Deie' Verloochende wierd my ook mede gegeven (wijlende op hem die eerft gefproocken had) dien ik oock wel weet een hêymelijk Chnften te zi jn3en dat hy gekomen is met meerder begeerte om ihSpapjen te blijven, als weder na Barbaryên te keeren. De reit zijn al te famen Moren en Turcken ,' die alleenig dienen om te roeyen.Deiè twee Turcken, foo gierig als boos, fonder te agten op de Iaftdie hen gegeven was, om my' met defen Renegado aen: hetéerfteland, dat wy ontdekten, aente ièrten, wildeneeriï defe kuit doorihuffelen, en , foo het moqglick was,een roof ha- J len,vreefeiide,dat,indien fy onseerftaen land fetten3fy door ons
mochten oiitdeckt worden. Defèn nacht hebben wy de kuft opi ' gcdaen, en fonder op uwgaleyénverdagt te zijn , wierden vff door uw lieden nngejaègt,en geriomennnvoegen datDon Grego- iti© gelijk een vrouw onder de vrouwen is,en ik gelijok een ma»
|
||||||
■ -·,, 'i " yf
ι ■ - l ■ ■:
|
||||||
Don Qv i CH o τ de la Μ Α Ν c η λ. %%% ,
onder de mannen , gebonden, en verwachtende alle oogen-
blick ván dit leven berooft te worden , 't ¿een my alreedts ver ■·" driet.Ditis,MijnHeeren, het waerachtig verhael van mijn le- ven : alleen hetgeen ick op u-lieden verioeck, is, dat gy my ge- lieft te laten fterven als een Chuflen; dewijl ick in geenendeelè fchuldig bén aen het geen defe begaen hebben. Met defe ivoor- den vervulde iy haer oogen met biggelende tranen, die ook veel van de regenwoordigen de felvebeecken uyt de oogen trocken. Den Onderkoning, alreets het hart vol medelijden hebbende,· ging, ionder meer te ipreécken,by haer, en maeckte haer ielf de koorden van de handen los. Maer terwijl defe ichoone haer droe- ve gefchiedenis vertelde,hieldt een ouden Pelgrim (die met den Onderkoning in de galey gekomen was) fijn oogengeíládig op haer geveft; en nauwelicks had fy gedaen , of hy vliegt haer om den hals, en roept in het midden van duyiènt fuchten en fnicken: Ö Anna Felix, mijn ongeluckige dochter ï ik ben uw vader Ri- cote , die u váíl ga foeken,alfo ik fonder u niet en kan leven ! Op. defe woorden opende Sanche fíjn oogen, en hefcc fíjn hooft ορ,'ε geen hy van tè voren gedoken had gehouden, en íág,dat dit de iel- vc Ricote was,die hem op den oag,als hy fíjn Gouvernement had verlaten, ontmoet was; gelijckhyoock terftout fíjn dochter kende,die nu mede haer vader omhelfde, vermengende haer tra- rien mét' de fijne. Ricote fich eyndelick keerende na den Gene- rad en den Onderkoning, fey: Defe, Mijn Heeren,is mijn dog- ter, die ongeluckig in haer leven is, wiens naem is Anna Fe- lix , met den bynaem van Ricote,fb vermaert door haer fchoon- heyt,als door mijn rijkdom. Ik heb mijn vadcrlant verIaten,om vreemde geweften op te foeken, op dat ick aldaer mogt leven; en hebbende een ruflplaets gevonden in buytslant,kom ik in dit ge- waad als een pelgrim, ii> geiêlichap van eenige andere Duytferst om mijn dochter te foeken,en mijn ièhatten te halen. Mijn dog- ter heb ik niet gevonden,maer wel rriijn fchar, die ik met m f ge- bracht heb: maer nu heb ick door delen weg gevonden de fchat* die my meer verryckt,als al de ichattcu van de werelt.Indicn onic - kleyne ichult,en haere en mijne tranen vermogen de poorten van uw barmhertigheydt te openen, gebruykt delelve jegens ons,die. noyt de minfte gedachten hebben gehadt om uw Genade te hin- deren; gelijckwy bock geen over-een-komil hebben met onfè; andere verwanten, die teregtuyt heclantzijn verdreven.Sanche daer op,beveiligde de iaak, ièggende: Ick ken Ricote wel,Mijn. Heercn, en weet ook,dat dit fíjn dochter is: maér acngacnde dac ("'S) ^ñ
|
||||
9¡So Tweede Deel van
van íchaden oí níet íehadcn,of van goede of van quade meening,
gacn en komen, daermoeyiekmyniet mee. Een veder bleef verwondert over dit vreemd geval , en den Generad ley: Even-' wel orc^ uw tranen fál ik niet laten mijn eedt te betragtemdat An- na Félix leve vele jaren jmaer de íchuldtgen fal ick na verdienílen ftraffen.En terftont belafte hy de twee Tureken,die fijn volkge- ichotenlaadden,aen de ree op te hangen: doch den Onderkoning bad voor hen ; voorgevende, dat hun mifdaer. meer omitónduyt onbedagtheyt,als booshey t. Den Generacl koft di t den Onderko-. hing niet weygeren, al foo iulcke wraeck in koelen bloede vry te bitter is. Men maeckteoock terftonteen overilag, op wat manie- re naco Don Gafper Gregorio beft Tqu konnen verloflen, Ricote deed daer toe aenbieding van twee duyfcnt ducaten in peerlen en juweelen. Daer wierden verfcheyde voorflagen gemaakt:, rnaer «een van allen was beter, als die de Renegado voortbracht, wel- ke fich aenbood weder na Algiers te keere.11, in de eene of de an* dere kleyne bark van íes roeybancken , vooriïen vanChriften roevers, om dat hy alderbeft wift: waer, wanneer, en hoe re lan- den, gelijk ook de Woning van den fclven Don Gafper.De Gene- rad en den Onderkoning twi jflelden , of ie % wel op den Rene- i gade mochten vertrouwen , enhemfo veel Chriften roeyers in banden geven: maer Anna Felix en Ricote ftonden 'er voor, be- lovende deChriitenen weder te doen loiTentir>dren iè by geval ge- vangen wierden.Dit dau álíb vaffc geftelt zijnde,vertrok den On- derkoning van boort; en Don Antonio Moreno nam de ichoone Moriske met haer vader met zig, met laffc van den Onderkoning hen wel te onthalen, ίο veel als hem mooglyk waar,biedende ale- les, wat in fijn huys was,aan tot hun onderhout.Sodanig was de goede genegentheyt, díe de fchöonheyt van Anna Fefix in fijn , boefèm wrocht. ■
f Her LXIV- Hoofc-ftuck. ' /
Handelende vap de Avovtuer, die Dm Jghithnt mniir bthaegde
als eenige die hem Uit notètoe bejegent wís. DÈ huysvrouw van Don Antonio Moreno (fègt de Hifrorie)
nam groot genoegen inde tegenwoordigheyt van Anna Fe- , 3ix, foo wel verlieft'opJiaer fchöonheyt, alsophaerverftaud > alfoo fy in het een foo wel als in het ander uytftekende was. Al liet volck van de Stadt byna qiiam uyt om haer te fien. On- dèrtofichen fey Don Qujchot tegcus Don Antonio , dat |
|||
' λ.' '■*',:.-■'■ λ " ' ■ '■" ■.„..''.'■■ ■ ' ;*, , ·
/S . , "- - ■" "■ '".·'..·
Do» Qu ι e Η ο τ de Ia Ma ncHa. i 8 ϊ , ,
íe^en rechten weghniet waren ingegaen omtrent de verloffing .
van Don Gregorio, alíbo hem de ielvetegevaerhekfeheënte fi jn J maer dat het beter íqu wefen, dat men hem in Barbaryen o- vervoerde,met fijn paert en fíjn wapeneii;en dat hy hem,3aer liyt fou halen in fpyt van al de Moren,gelyk hy Don Gayferos en fijn bruydt Melifendra gedaen had. Maer,mijn Heer,rey Sanche dacr op , gy fultgelieven ondericheyt te maecken, dat Don Gayferos het vafte landt onder de voeten hadrmaer hoe varen we hier,daejr; de zee tuifchen beyen is? Tot alie dingen is raedt,behalven tot de doodt, antv/oorde Don Quichor,en wat fou ons beletten, als de barek aeu lant lag , daer in te gaen , in fpyt van de geheele wè- relt? Het ís licht gefeydt > fey Sanche, maer tuflehen íeggen en doen is groot verfcheel: vooi my , ick hou 't met den Renega- * do, die my dunckt een vroom hart te wefen, en een man in fijn darmen goer. Don Antonio gaf tot befchey t: Indien defe tocht «ien ander niet wel gekickte, dat men dan de voorilag van. Jon Quichot in het werek ftelle. Twee dagen daer aen ging den Re- negado t'fcheep. in een lichte bark, met fes riemeu aen" elcke z^, met ftereke roey» "rs daer toe ·, en twee dagen dacr na venrock der Vloot nade Levant tce, hebbende de Generael op den Onderko- ning verfocht. hem het vervolg der faecken van Don Gregorio te laten weten , gelijck hem defelve iulks beloofde na te komen- Het gebeurde op een morgenilondt, dat Don Quichot aen de zeekant reed, gewapend van hoofden tot de voeten, (want,gelyk hyfey, de wapens waren fíjn bed, endeftrydcfíjnruít)dat'cr een Ridder na hem toe quam gereden, die mede gewapentwas, maer met blinckende Wapenen , hebbende een blinckende Maen infijnfchilt. Deiè, komende foo na dat hykoftgehoort wor- den, riep: O dapper en noyt vojprefen Ridder Don Quichot, ick Ί I ben de Ridder van de witte Maen , wiens ongehoorde daden fi^h ï komen met de uwe kanten , alleen om de fterekte van uwen arm te beproeven,, en u te doen belyden,dat mijn beminde fchoonder is als uw Dulcinea vauToboib; welcke waerheyt indjen ghy '"' , · wilt bekennen, fult gy uw ongeluk en doot te gemoet komen,ea. den arbeyt dien ick ial moeten nemen om u te overwinnen: doch indien ick u overwin (gelyckick niet en twyfFel) begeer ick geen andere yoldoening van u,alsdatgy de wapenen aflegt,en,latende —^' het ioecken van avonturen, u voor den tyd van een jaer in uw plaets en huys befloten hqut,om daer in vrede te leven,fonder het gebruyk van de wapenen, alfo fuiks behoort ten beften van uw goedere», en van uw ziel: maer fo gy my over wifltjgeef ik mi ja , ^lOÓFc I
|
|||
-ν-', - f' \ '■ ,\ ■■"': ■ ■
' ' '■■■':: '. .'".,'· ...;' '"; .'.''" '■ ■· ; "!" i >'"■'■ ''■'■',·
,^fo Tweede Öeel <vañ
hooft tQt uw believen,en mijn wapenen u tot een roof, benefrens
mijn paertjen voornamenrlikfullen al mijn groóte daden de üwe fijn. Bedenkt nu, wat u beft te doen ftaet;want ik geef u nog dee- \ iên'heelen dag om u te bedenken.Don Quichot bleef verwondert
en verbaeft over de opgeblaiènrheid van den Ridder van de Maen, félyck oock o ver de oor faeck van dit dagement, en gaf hem ein-
elyck met eén groóte befadigtheyt tot antwoort: Heer Ridder van de witte Maep , wiens daden tot noch toe my niet ter ooren gekomen zijn, ik fou wel durven fweren, dat gy Dulcinea noy t geilen hebt;want ik ben verieekerr,gy foud anders fuik een voor- ttéllíng niet maken , alfo ly μ het tegendeel fou doen bekennen, ' ja verklaren, dat 'er geen fchoonheydt is, welcke by de hare te pas komt: endaerom» nietdatick feggen wifdat ghy het juyft liegt, maer alleen dat gy u abufeerc; en in dier voegen neem ik BW aytdaging aen , op de voorwaerden die ghy voorgeflagen hebt, en dat terftoudt, fondcr dag te noemen: alleen verwerp ick de voorwaerde, dat uwe daden voor de'myne fouden gereec- > kent werden ;alfoo ik niet en weet» hoedanig de felve fíjn. Neemt dan uw deel van hetvefdt, 't geen ghy-wilt; en ick íál van ge- Jycken doen: én veel geluks die het wint. OndertuiTchen hadt men dien van de witte Maenuyrde Stadtontdeckt, en den On- derkoning te kennen gegeven, dat 'er een Riddet met Don Qui- chot in gefpreck was. Η y , denckende dat het een beiteHing>was van Don Antonio , of yemand.t anders van de Edellieden, begaf iig terftontmetpon Antonio,en veel andere Ridders, nadezee- kant, daer hy quam juyfl: ter tyt wanneer Don' Quichot fig om- keerde om fijn loop te nemen. Siende dan den Onderkoning, dat defe twee fich vaerdig maeckten om tegens malkander aen tq komen, ftelde hy fich in het midden, envraegdehehdéoór- faek van hun gevecht. Die van de witte Maen fey, dat het was ever het voorrecht in de fchoonheytjverhaalende hem wydersal ' de faek gelyk fe was3benefFens de voorwaerden. De Viceroy ver-
voegde'fich by Don Antonio, en vraegde hem ftillekens, of hy: wift, wie den ander was ? daer defe neenopantwoordcfeggende daer nietvan te weten,noch of het jokofernft was.Dit antwoort gaf denOnderkoningbedehken,die derhalven hen ried niet voort te varen,doch te vergeefs: maar dewy l hy fig niet kon inbeelden, ι dat het anders als boertery was, fteíde hy fich eyndelyk aen een kant, feggende: Gy Heeren Ridders,indien hier anders geen raed en is als te bekennen ofte derven, en yeder even obftinaet is, in ' Sint Joris naem váert'er mee yoort. Die van de witte Maen
bedaric-
|
|||
a,Je&3$¿.
|
|||
Don QüicHoT de la Μ α ν c η α? '$%φ
bedanckte hem met veel beleefde redenen,' gclijck oock Don
Quichot, welcke ,* bevelende fich van harten aen den Hemel » en fijn Dulcinea van Tobofo (gelijk hy gewoon was) noch eeh weynig meer loops iiam ,* alfoo hy fag, dát fijn vyaildt van ge- lijken deed: enfonder na trompetten , of yets anders, te wach- ten, vielen fy van wederzijden malkander te lijf; maer alíbo hdc paert van dien van de witte Maen veel lichter was als Ronzinanti won hy 't hem omtrent een derde part af, en ontmoete hem daer met fuik een geweit, fonder hem met de lancie te roeren, die hy¿ gclijck hetfeheen , ál willens oplichce, dat Ronzinanc metDori Quichot daer henen viel, doende te iamen een iwaren val. Die vairde Maen terftont toeloopende, fette hem de punt van de lan- cee op het vifier, met defe woorden: Gy zyt verwonnen , Rid- ■ der, en doodt daer toe, indien gy niet aenneemt de voorwaerde ván onfen ítríjt. Don Quichot, t'eenemael ontftelc, ibnder fich het vifier op te lichte» , antwoorde daer op, gclijck als uy teen diepe kelder: Dulcinea van Tobofo is de ichoonfte Jonkvrouw, en ick de ongeluckigfre Ridder ter werelt; want 't en is niet be~ hoorlick, dat mijn flapheytdeiêwaerheyt tekortdoet: engy, Ridder, fteeckt toe met uw lancie, en beneemt my het leven , nademael ghy my mijn eer benomen hebt. Dat ial ick vpor- ieker niet doen, antwoorde die fan de witte Maen, leeflang, als obck Dulcinea van Toboib: alleen houd ick my tevreden, dat den grooten Don Quichot fich na fijn woonpJaetsgaebegOf νςη , en dat voor den tijde van een jaer, of tot ioo latig als hec hem door my fal geordonneert worden, gclijck wy van te voo- ren befproocken hebben. Al dit hoorde den Onderkoning, met al die daer tegenwoordig waren,aen,gclijk ook dat Don Quichot antwoorde, dat hy het alles fou nakomen 't geen niet tot nadeel van Dulcinea van Tobofo was. Defe beloften gedaen fyndc,wen- de die van de witte Maen fijn paert, en , buygende fich voor den Viccroy, reed op een halve galop ter ftad in. Den Onderkoning belaftc Don Antonio,hem na te volgen; alio hy in aller manieren wilde weten, wie hy was. Men hielp Don Quichot weder op; èn openende fijn heimet, vond men hem heel befturven en klam van fweet. Ronzinant kofl: voor alsdoen niet een voet voortfet- ten.Sanche, vol droef heyt en verdriet,wift niet wat hy ièggen,of wat hy doen ibu: alleen docht hem, dat hy droomde; of dat 'er weer den eenen ofden anderen Tovenaer in de weer was. Hy iag, dat het DonQuichot had op gegeven,met beloften ván in een jaec *ijt geen wapenen te dragen» Hy ftelde fich terftohc voor de luy- |
||||
WW..L.. *^HMMI|^BIH
|
||||
3&4,. Ttoeede Deel ván
wèr Van fijii roem vérdonkért, de hoof) vaiï fíjn nieuwe beloften
'in de as:hy vrèefde,dat Rönzinant fijn leven niet weer fou te rege kómen, noch ook fijn Meefter weer een man Worden. Eyndelik, men bragt DonQuichot met een draegftoel ter ftad in;en denOn- ¿erkoning begaf fig daer mede heen,begèrig om te weten wie die yan de witte Maen mogt fijn.die DonQuichot fo mishandelt had. " '""'"' " ¡ Het L X vTHoöic-ftuk. '.
Vertellende wie den Rtdder <van de witte Maen was» en de verloting
/van Don Gregorio j beneffens andere dingen*. DOn Antonio Moreno volgde dien van de witte Maen na,ge-
lijck oock een goet deel jongens en ieckers , die hem fo lang bybleven, tot dat hy in een feecker huys binnen de ftadt ging. Don Antonio volgde hem daer in, begeerig om hem te kennen. -Terftontcjuarn *er een Schil rknaep voor den dag,om hem te onr- iangen en te ontwapenen „ gaende te famen in een onderfael, en 'Don Antonio met hen,di£niet leven koftfonder te weten wie het was.Siende cyndelik die van de witte Maen,dat hem defen Edel- man niet met vreden liet, fey hy; Dewijl gy , Heer, ioo gene- gen bent om te weten wie ick ben» fal ik het u niet konuen wey- ^eren, en , terwijl mijn dienaer my ontwapent, het u te kennen geven. Mijn naem > Heer, is, dat gy 't weet, den Baccalaureus .Samion Carrafco, Ick ben geboortig uyt het felve Dorp van Don Qiiichotjwiens ellendige fotheyt allen* die hem kennen,tot medelijden beweegt. Ick, Onder allen, oordeelende hem het voordeel igfte te zyn , dat hy .dit loopen liet varen , en fich in fijn huys begaf, heb daer toe dit midde] aengewent. Drie maen- -dén is het verleden, dat ick my ,gehjck een dooiend Ridder, op ;Weg begaf, noemende my den Ridder van de Spiegels, van mee- flingmet Don Quichót te vechten , en hem re verwinnen , fon- sder «cm e ven wei te befchadigen. Het gelukte my, dat ick hem ^oiidjCn gelegenrheit kreeg om met hem te loopen,ftellendede- < i£t felve voorwaerden.dat den overwonnen fou blijven in de magt h&ü den verwinnacr: maer gelijck den menfeh menigmael fijn /sékéniwgqualickmaekt, ick, ín de plaets van winnen, wiert van χΜί paert geftooten , en hy daer op vervolgt fíjn weg , en laet my iflaér geweldig bezeert van den val. Evenwel heb ik4aerom mijn toörnèrneri niet willen laten varen 5 om hem weer te agrerhalen, xüinté overwinnen, gelijck gy gefien hebt: en gelijckhyfeer ¿Kieuw gefet is omtrent het houden van de Ridderlicke wetten , fettfolrw ick nu oock, dat hy ons befteck wel fal nakomen. *-ÈTt is | Heer, van de faek ·, en het geen ick op uw Edelhey t ver- . ·- ! foefcj
|
||||
Όοη Qxf ι c Hö f déla Μ α ν c η a. 3S5
íbck, is dat gy rriy niet gelieft by. Don Quichot bekent té maken,
op dat mijn goede mecning een goet eynde mag nemen, en defen rhenich, die anders een verftandig man is, weder te recht ge* bracht worden. O Heer ! riep Don Antonio daer op oy t, den He- mel wil u vergeven het ongelijk dat ghy de gantkhe werelt dóet* brengende tot wysheydt den bevalíigften íot die iri de werck is l - Ick verieker u, dat fíjn wyshéyt Co veel voofdcels niet Tal doen» als fijn ibtheyt vermaeck gegeven heeft. Evenwel ben ik van ge- voelen, dát al de vonden van den Heer Baccalaurens niet machtig genoeg fullen wefen om een Γόο volmaeckten for tot wyshey t te brengen : en de ichade is te meer,dat de goede Sanche Pance hier ook mede íál verloren worden > die de fwaermoedigheyt felf fou konnen verheugen. Evenwel,al des niet tegeniítaende,íal ik fwy~ gen,om té fíen wat van de fáék komen fal,b|> dat uw naerftigheyt niet vruchteloos eri zy : en doende voorts.fijn alderbefte áenbie- ding, nam hy fijn affehéyt van hem. Dé Baccalaureus deed tér- ftont fíjn wapenen té iamén packen, en op een muyl leggen , en¥ fittende felve op hét paert daer hy mee geftredén had, begaf fícíi dien ièlven dag ter ícád uy t, na huys toe, fpnder dat hem yets ge- beurde,''t welk Ons verbint hèt felve hier by té voegen. DonAn* rohio vertelde den Onderkoning al hét geen !hem. Carraico ver- haelt had; daer hy geen groot verraaek in naim, alio elk een Dori Quichot liever íbt had gehouden,alleen οιηι fíjn verniaekswil.Scs dagen hielt den oñgelukkigen RUder hét bed,bedroeft, fwaer- moedig, en overladen met gedachten, zijnde hem geftadig zijn ongeluk voor oogen. Sanche vertroofte hem ten beften dat hy koftjfeggende: Wat,mijn Heer,hebt móêd en corragie, en dankc önfen lieven Heerf, dát gy niet een rib tien twaelf in het lyf ge- broken hebrrgy iïet nu, dat het niet al tyd oly is, noch gout dat'er blinkt: láet den Doder lopen,aIib gy hém niet van doen Hebt, en laet orts fijntjes te famèn na huyskyemdat íal ons beyden beft wé- fèn;en fo me'n't wel infíet,ik héb 'er mee níet van ter'oemen,hoe^ Wel uw Genade heeft'ér van te klagen· want al hoewel ik met her Goveroementde lüft van datgormanderen verloren heb, heb ik fe noch niét verloren vánt'avorit of morgen een Graef te fíjn* 't welk fíjn Icvèn niet gefchiéden ial,foo uw Genade geen Koning en wort, daer-ook niet veel apperency toe en is, by-namen als hy/ al de Riddérfchap láet varen, en cjaer meê bruft al mijn hoop iri de wint. Swygt,Sánche,2ey Don Quichot, gy weet wél,dáthefc niet langer als voor éen jáer is j en dat ten eynde fijnde, faHk wel haail Wéét JUet ©uJe we* k aenyangen; en danfal my geen Ko- nüigryk
""'" ».... ' , ■ - .· Τ -: ■ ' ■ . ' '* , ■ ί--'" '-„■_'■'
|
||||
;'.'.';, .Ά.' ,Γ. . ν· ,ί ν , : .';:
5 δ,^ TweedeOeelvan -·},-: ¿ l
íiingryk ontbreken voor my te houden, nog geen Gracííchap a?é
U te. vereeren .Dat gun ons denHemel,antwoorde Sanche,een goe^ 1 ¡de hoop is béter als een cjuaét altoos befit, gelijk ik wel gehoorü ' heb. In defé redenen waren fe, wanneer Don Antonio inquam, leggende met groóte blytíchap:Bodenbroot,Heer Don Quichor, Don Gregorio mét den Renegado, die niet hem uytgetrockeni was,is'hier'aen de kay,ofhy mag nual by den Vicéroy fíjn,en íal terftont hier komen. Dit gaf Doii Quichot eenig, doch weynig, genoegen; 't welk hy te kennen gaf met deiè woorden: In der wáerhey tjhet had my aengenaerh geweefl:, dat het anders waar üy tgevallen ·, want alfo fou ik my vérbonden hebben gefien na Batbaryen over té varen, om Don Gregorio aldaer geweldiger hant te verloiTen, en níet alleen hem, maer al de Chriflenen die daer gevangen fijn. Maer wat lég ik,eilehdíg menfehí ben ik nier dien verwonrie Ridder,dien afgeworpeti>die binnen een jaer geen wapenen mag voeren! Wat beloof ik dan l wat roem ik dan dien, tegenwoordig de fpinrok beter paft als het moedig fwaert! Laec Üac varen,Heer,zéy Sanche , de hen leeft wel al heeft fe de pip; heden dy, morgen my : en op die ontmoetingen mag men geen ftaetmaeken,fchynthet wel¿wánt by^ie heden valt, kan mor- gen weer opftaen , foo hy anders niet in het bed en blyft, ik wíl "íéggcn, foo hy de moet níet vallen en laet: endaerom, Heer,» begeeft u op de been, om Don Gregorio te onthalen, die ick ge- loof dat hier in huy sis, alfo het volck over hoop loopt. En alio was hec indér daet; want hebbende Don Gregorio en den Re» negado den Ónder koning reden van hun doen en Wjederkomfl; «regeVétV, ging den Renegado met hem na hethuys van Don An¡- tonío» 'fêér begeerig om fijn beminde Anna Félix te fíen.. Don Gregorio, alhoewel hy Ín de bark was gekomen in, vrouwe ¡kléèder^n, had deielve daer na weder verwiíTeít met die van een gevangen flaef, die met hem ontkomen was : maar in wat j|hyn öt gedaente hy oock cjuam , toonde hy genoegfaem te fíjn een perfoori, die álle verwondering waerdig was, fijnde boveri maetén fcHoon, en van ouderdom niet boven de feventien of &zh- tien jaren. Ricote met fijn dochter gingen heen om hem te ont- fángen, de vader met.tranen , en de dochter met eerbaerheyt. Sy omhelsden malkander niet-, want daer veel liefde is, maekt, inén weynig gelaets, De twee ichoonheden van Don Gregoriq 'ëh. Anna Félix gaven een ieder genoeg te verwonderen. De ílílíwygentheyt was alsdoe die voor de twee gelieven fprack,, ¿ijftde 3e oogeri de tong van hun eerbare génegentheden. .Derj Rene-
ι · "v ' . _ '■■■■■■■. . , ■. \ L- '■■■: V' "
|
|||
Ί Do« Quïchót déla Mancha. 5¿7
Renegado vertelde de manier en middel hoe hy Dqri Gregorio
verloít had,en DonGregorio'tgcvacr't geen hy al had uitgeftaen by de vrouwen,daer hy onder was gehoudertgeweeft,en dat niét met veel woorden,maer korte redenen ; waér door hy betoonde, dat fíjn verpandt boven fíjn jaren ging, Eyndelick, Ricote be- taelde en beloonde miltdadichlick ibö den Renegado , als de toeyers. Den Renegado voegde fieh weder tot de Kèrck, die hy verlaten had. De Viceroy maeckte met Don Antonio een overdag , hoe riien Ricote met fíjn dochter in Spanjen fou hou- den ; duilckende hein fulcks geen taeck van fwangheydt te zijn, zijnde den een Í00 wel Chriffcen ais deii ander , ten minden den. vaderdaer niet qualick toe geneyght. Don Antonio nam aen,felf ten Hoof te trecken , οιτί het uyt te werken , alioo hy daar noot» fakelick over eenige fijne faken moftzijn ; verfoeckende oock , dat Don Gregorio mocht met hem gaeh , om hethertenleetva'n fijn ouders te veriachten; en Anna Felix fou by fíjn huysvrou bly-< ven , of in een Kloofter : en ick weet,zey hy vordcrs,dat het den Viceroy liefial zijn,indien Ricote fo lang in het fijne fig geliefrre onthouden, tot dat men het eynde van de faek.fal gefien hebben. D,en Onderkoning ftont het alles toe : maer Don Gregorio fey, Jiy koft noch wilde fíjn Anna Felix in geenderhandemanie- ren verlaten: dog eyndelijk fig nader bedenkende,en hoe veel der aen gelegen was,fíjn ouders aen te ipreeken,ftonthy het toe,fnits terftont weder te komen,en fíjn Anna Felix te halen. Arjria bleef bydehuysvrouvanDon Antonio, enRicotèin het huys| van den Onderkoning. Den dag van het vertreck eyndelick aenkomen- de, en die van Don Quichot over twee dagen daer na, alioo hem fíjn val het reyfen niet eerder toeliet, fag men duyiènt fuchten en tranen tufTen Don Gregorio en Anna Félix., Ricote bood Don Gregorio duyfent kroonen aen,indien hy de ielve begeerde;maer hy begecrden'er geen meer als vijftig die hernDon Antonio leen- de , onder belofte van hem de iel ve ten Hoof weder té doen heb- ben. Aldus fcheyden deie twe van eeii,en ook daer na Qon Qui- chot én SanchejDon Quichot ontwapent,gelijk een reyiênt maní en Sanche te voet,om dat fijn Graeuwtjë dë wapenen van Don.' Quichot moft diagen. ' , _____ _ , Het LXV i.Hooft-iluCK. ·
Handelende van ¿ingeniáis hy ftsnfaldh hei jelve leeft^en horen die het hoort, v"*;
|"\ Ρ het uyttteckeh van Barcelona íágDon Quichot noch ¿V
%*. plaetseensaen,daer hy geval'eö was, feggende :■ HicTrojtt "l ■ (b b; · juï |
||||
2SS Tweede Deel van
fuit: Hier heeft dat moedig Troyegeiraen^ en nier heeft mifn
ongeluk,en niet mijn bloodheyt , my van den hoogften top van eer en roem tot den afgront varí verímaetheydt neder geworpen, gebruykende het wankelende nootlot haer meefte ongeitadighe- den regens my. Sanche, dit horende, koft niet laten te ieggei»: Het pair de dappere harten alio wel geduldig in tegenfpoet te weien, " als bly in vooifpoer; en dat bevind ik by mijn iel ven: want Co ik, Governeur zijnde,wel tevreênwas, tegenwoordjg,nuickruy- ter te voet ben geworden , ben ik daerom niet eens droevig:want ick heb wel hooren feggen, dat iy, die men de fortuyn heet, een dartele fotte.lichtekoy is, en die niet een fteeck door haer neus en - iïet j en daerom wcetie menigmael niet,wat ie al doe:,nog wat fe al begint. Gy zijt een heele Philofoopl^Sanche^ey Don Qui- chot: ghypraet tegenwoordig al heel WJjfleliek: wie mag den man dat gelcert hebben ? Het geen ick u weet te feggen,is dat'er geen fodanige fortuyn in de werelt is,en die dingen,die ons beje- genen , 't zy goedt of quaedt, komen geenünts by geval,dat gy t weet,maer wel door byfondere fchikkingen van God: en dáér van daen komt het,dat men iêgt, dat een yeder wer.ckmeeiter is ' van fíjn eygen wel ofqualickvacrt, gelijk ick ben geweeft vande mijne, dog niet met de vereyfehte voorfigtighey t,' en daer üyt is ínijnvalcutílaen ; dewijl ick had behooren te bedenken, darde Icragteloosheyt van mijn Ronzinant niet machtig was de groóte ílerkte van het paert van die van de witte Maen te wederilaen. Ik heb het evenwel willen aengaen;gedaen watikJkoft;eu eyndelik het is my qualick vergaen:dog ik kon, zijnde een dolend Ridder, nier laten alles te doen dat my mijn dapperheyt beloofde, noch ~ntP\\n woort te vervullen: maernu, dewijl ick niet meer als. een * Schikknaep te voet ben, fal jk evenwel mijn woort niet te buyren gaen,maer mijn belofte nakomen. Laet ons dan voorrgaen,San- che,en in onie woonplaets het jaer van onie boete ten eynde bren- gen,om daer na met nieuwe kragten,gelijck een vernieude ilang, weder voor den dag te komen tot de noyt van my te vergeten oef- fening der wapenen.Heer,antwoordeSanche,het is fuik een ver- 'raaeckniet,te voet te reyiènjdat hetmy bewegen fou groóte dag- reyien te doen: laet ons defe wapenen daer ergens sien een boom gaen ophangen, gelijckmen de dieven daer neer hangt j en ick hebbende mijn Graeuwtje weer befchreden , ialmetu reyfen Í0 . lang en Co ver als uw Genade wihwant te dencken, dat ik te voet veel hagen breeken ial,is hooy gedorft.Gy hebt,Sanche, feer wel geiegt \ hervatte Don Quicliót: ket ons mije wapenen in zee- " ■ Γ I .".' ., ->■ ' Sc" |
||||
Don QuicKö-f déla Μ λ ncha. ^89
gépraeígáenopregtenjén onderaen de felve fulJen Wy in deílam van een boom gaen fchrijven 'tgeen onder die vanRoelant ítont: patntetnant my raeck aen ,
Die niet met Roelant tracht de bant ntn 't Iwaert teflaen.
Dat komt altemael excellentlraey > antwoorde Sanche, enfoö 'tnietep was,dat wy het onderwegen mochten gebreckhebben, kk fou 'er Ronzinant al by hangen Neen,Sanche, noch hem'nog de wapenen, pp te hangen, fey Don Qüichct doe weer: men mocht dan feggen,dátmen goede dienftqualijkbeloonthadi Gy ■ hebt weer gelijck, antwoorde Sanche,want gelijk men fou mo- gen ièggen,dat het paerdt doet,kan de zael niet beterenren dewijl uw Genade alleen de ïchult heeft, ibu ik liever mijn fclven daer voor doen Iyen , fondér mijn toorn óp de bloedige wapenen , οέ" den fachtmoedigen Ronzinant, nog op mijn fachte voeten uy t te ftorten.Irtdeièendiergelijcke redenen ging den dag vaft door, fonder dat hen eenige verhindering voor quam , gelijck ook niet op de vier andere daer aen volgende:maer op den vijfden dag , op het inkomen van een dorp,vonden fe aen de poort van feker huys een grooten trop volks, die daer met malkander hun tytkorting namen, alibo het Heyligen dag was. Als ie daer by quamen , fey der een van den hoop: Siet daer, een vari die twee eerlijke luyden íál het oordeel vellen ; want die zijn niet meer voorden een, als voor den ander.Dat fullen wy garen doen,antwoorde Don Qui- chot,endatin alleoprechtheyt.. indien men iig daer aen gedragen wil. Het is dan foo gelegen,goeden Hecr,fprak een van de huys- liederijdat een van onfe naburen , die meer als twee houdert pont, weegt, onderftaen heeft te loöpen tegens een ander, die niet bo- ven de hondert en vijftig weegt, en dat een weg van hondert tre- den , met gelijck gewicht ¡enom het gewicht even temaeken, heeft men goet gevonden,dat hy,die fo veel minder vleefch heeft als den ander, fo veel fwaerte van yfer fel nemen, tot dat hy den ander gelijck is. Neen, holla, fey Sanche,eer fijn Heer de mont open deedjdaer fal ik ubeter van feggen 5 want het is noggeeri maent geleden,dat ik Governeur ben geweeft:en die mp'eten,ge- lijckècn yeder weet, iulke twijffelachtigedingen ontknoopem Antwoort dan ter goeder uuren,Sanche mijn vrient, fey daer op Don Quichot s want voor my, ik bemoey my met fulcke leuren niet. Met dit verlof,ley Sanche tegens de huysluy (die al te mael metdemontopen ftonden. en luyilerden wat'er üyt fou komen) mijn vrienden, het geen den dickaert begeert,komt niet by,noch heeft oockeénig ichijn van regt:want is het fo,dat Iridie iiytge- (bbi) dacgt
|
||||
%ro ../; Tweede Deel van :'
daegt is, de wapenen moet kiefen , foo is het niet redelick, das
liy de fodanige verkiefenfou,die hem in den weg fqudén zijn,en de overwinning beletten: en daerom is mijn gevoelen >' datden uytdager, het welck , *na ick hoor, den dicken is , iig felven i,choqn uy ttreckt,wafcht, reynigt,en voorts fo veel vleys van fíjn lichaem fnijt,of hier ofdaer,of waer'hy felfs begeert,als hy meer heeft als den ander, en laet fe foo haer beft loopen.Of dit en dat liael my , lèy der een van de boeren , dien goeden Heer heeft ge- fproken als een Ratjemant:maer ick verfeecker u, dat hy niet een once van fíjn vleys föu willen fnijden.Beft dat fe 'r dan een fpeltjs by fteken, fey een ander ,. want de magere man is.ook niet feèr met het gewicht gedient;en de helft van de wéddenfehap fal men in wjjn verteeren , en defe Heeren daer op nooden.Ick voor my, ghy Heereii, antwoorde Don Quichot, bedanck u lieden harte- iick, alfoo ik my niet een oogenblick mag ophouden , ter oor- laek van eenige fware onheilen die my overgekomen fijasen daer inede,ih'kende Ronzinant met fporen,reed hy voort;latende een ytdër verwondert, fo over fijn vreemtgelaet,alsoverdefnedig- íjey t yan fíjn Schilrkriaep.Ecn ander van den hoop fey : Indien de Knecht foo verftandig is , wat fal de Meefter dan zijn?Ik fweer, dat fe na Salamanca gaen, om te ftudeerenjen fuleken volk komt je daer ftracks met een Raetsheersrock voor den dag.Dien nache bracht Heer en Knecht in het vlacke vcldt over; en des anderen dacgs hunnen weg vervolgende, fagen feeën manna hen toe- komen , die te voet ging, met een knapfack aen iïjn hals, en eeii iiock in de handt, daer een fpitsjen aén was, fchijnende wel een Ipopende bode te zijit:"Deiè,komendeby Don Qukhot, eu hem kennende , liep ftracks naer hem. toe , en omhelfdë hem fíjn bee- neii,■feggende met grooteblijdfchap: O, Mijn Heer Don Qui- chot déla Mancha, hoe vermakelick fal het voor den Hertog, eri Mevrouw de Hertogin zijn, wanneer fe vernemen , dat g'y we- derom na het Kaftecl komt, alfoo fe noch Beyde daer zijn! Ick" ken u niet, mijn vriendt, antwoorde Don Quichot.Ik ben,Heer' \ Don Quichot,ièy den ander,Tofilos,de lacquay van den Hertog, I die op die tydt regens uw Genade niet begeerde te vechten , over het houwelik van de dogter van Donna Rodtigues.Is het mooge- Jicklfey Don Quichot daer op , zijt gy den man die in de lacquay verandert wierdt, door toedoen vah die Toovenaers die my foo vervolgen > Swijgt doch , Heer, antwoorde den ander, daer was geen toovery mee gemengt: ick was fo wel den lacquay Tofilos doen ik'er in, als doen ick'er uyt cmamsmaer ik yond beter haer |
||||
non Qü i c η o τ de la Μ a H$ Ή a. f9 jr ,
te trouwen,(bnder te vegten,alfpo íe my wel behaegde: doch het
is heel anders uytgevallen; want ibo haeft was uw Genade mee vertrocken , of den Hertog, mijn Heer , deed m y honden Hagen geven,om dat ik tégen fijnen laft gedaen had. De dochter is nu al in een Kloofter gefteeken,en Donna Rodrigues weer na Caftilien toe , en ick ga na Barcelona, om een pacquet brieven aen den Yi- ceroy te brengen, van wegen Mijn Heer: indien uw Genade be- lieft een dronkje, hoewel het wat heet is, ik heb hier een foopje » by me, met noch foo een ftukje of twee ouwe kaes,om den doril, op tewecken,fooièbygevalin ilaepwas. Ik neem het aen, ant-, woorde Sanche terftont ¿ en ik hou 'c met Tofilos, in fpijt van al deTovenaers die der in Indien zyn. Gy zyt, iey Don Quichot, denmeeftenflockert,engtOotñenbotmuyl,vandewerelt;dcwijl gy niet kond geloven,dat dien bode betooverr is: blijft met hem,1 én by hern : voor my , ick fal fagjes voor uyt gaen , en wachten' ute met jn. Denlacquay lacht'er eensom, haeide met eenen een' doeck voor den dag, en ging daer met Sanche in het gras neer fit- ten , helpende malkander de heele mac-1 leeg rnaeken, en dat foo fchoon, dat fe de kruympjes van de kaes noch opraepten > en áen' het papier lickten, om da: het daer de reuck noch van had. Tolr- ios fey onder heteeten tegen Sanche: Sonder twijffei, kameraêt' Sanche , die Heer, dien gy daer hebt, is een groóte fot. ja ik. Ge 't pok wel, antwoorde den ander, en feg 't hem ook genoeg ; maer hy heeft'er den bras van : doch tegenwoordig is het heele fpit in de as gewent, alfoo hy van den Ridder van de witte Maen over-' wonnei; is. Tofilos bad hem ,te vertellen hoe het roegegaen was : maer Sanche verschoonde fig , feggende , dat het onbeleeftheid was, fijn Heer na hem te laten wachten 5 dat hy fret hem daer na, , als fe malkander eens wéér tegen quamen, al te mael foü vertel- len: en daer meêoprijfende, maerkrehy fijn toeken fijn baefs ichoon van de kruymelen, en,nemende fijnaffcheyt van Tofilos, fat op, en haeide fijn Heer jn, die hem onder een boom vaft ver- wachte, " '-:·, t ^ / ~Hec L X Vli. Hooft-ituck,
Hoe Don %mchot yoerfich n$m een Harder te worden-t ente blijven foo.' lang tet datftjnjaer om roas, met andere aengename dingen meer. TNdien Don Quichot veel wonderlicke en vreemde gedachten
* had eer hy verwonnen was, hy had'er noch veel meer 17a dac hy die iwarefprong had gedaen. Hy bevoncfich, gelijk geiegt .♦; . is, onder de iêhaduw van een boom , daer hem honden duyfent gedachten teffens,. gejijek foo veel vliegen om den heuaig ton, :m$ ■ (kb j). .qua-Λ |
||||
39^ lCweedeVnl van Λ,. ' % ■ ; \
cuarnenbefpringen. Sommige waren befig omtrent de ontto^
■vering van Dulcinea, andere omtrent het leven dat hy in defen ftant lou hebben te ley den. Sanche komt eyndelik by hem, met honden lof-redenen van den Iacquay Tofilos, en fíjn miltheyt -t daer Don Quichot terftont op inviel: Is her mogelikjSanche,dat gy noch van dat gevoelen bent, en dát het in der daer den Iacquay is? Ik geloof, dat gy de verandering van Dulcinea t'èenemael moet vergeten hebben,áh ook hoe dat den Ridder van de Spiegels in Samfon Carrafco verandert wiert: al tè mael het werk van de Toovenaersjdie my vervolgen. Maer fegt rny eens, hebt gy hem ookgevraegc, hoe het Altifidoraal maekt ? offe ook droefheyt over mijn afwefen 'heeft getoond, ofwel al haer liefdegedachten aen een kant geftelr ? Daer was geen ti jt, ailt woorde Sanche, om na fulke leurderyen te vragerr.war duyfent fchanden,is uw Gena-r de nu' tegenwoordig in eeii ftaet om eens anders gedagten ce over- leggen, voornamentlik die de liefde aengaen ? Ö Sanche,hervatte Den Quichot, de werken van de liefde verfchilkn al veel van die van de dankbaerhey t:het kan wel zíjn ,dat een Ridder ongevoelig is omtrent de liefde>maer niet omtrent de plichten van dankbaer- hey t. Alufidora beminde my ; fy toonde haer droelheyt over mijn vertrek; fy vervloekte my,befchold my ralles in fpijt van de ipaegdelicke fchaemte, en tot een vaft teken dat fe geweldig verr liefc was,, gelijk gemeenlik degramfchap der gelieven in ver- vloekingen veranderc.Voor my, ik had haer noch fchatten,noch, ■vergeldingen re geven, alfoo mijn Dulcineabefirfter van alles is, die gy foo groftelik verkort door uw achtelooshey t en rraeghey t omtrent uw opgeleyde penitencie, alleen om dat gy vreelt dat •vleefchaeñ te raken , 't geen ik wilde dat de wolveiivraren, als lijnde mcèr gemaekt voor ydel gemak, als voor de welftanr van een ander,namentlik die arme Jonkvrou. Mijn Heer,antwoorde Sanche, als men al de waerhey t fal feggen, ík kan niet bedenken, dát myn geeíTelen aen detovery een beet kan helpen; want het fal even £o veel weferi,als haes lekt me de poot, köokr men een eau- · deeltjen als ik doot ben: altijt ik durf wel fweren,datuw Genade noit geleien heeft, dat men oyt tovery met geeíTelen heeft te niet gémaekt;maer by ja by neen >evenwel ik fal het my getrooiten,en,' Co haeft als ik maer eens de luft krijg, daer rykelyk op iïaen. Dat,, wil deü Hemel geven, fey Don Quichot ,'op dat gy alfo uw con* íciencymoogtquyten. Op defe manier vervolgdenfeváfthun weg, tot dit fe quapen aen de felvè plaets, daer fe van de (tieren om ver geworpen wierden.DonQuichot kende iè terftont,en ley legen Sauch« Dit |s de beemdjdaer rnen de fchöone Harderinnen ontmoete»
|
||||
Don Qu icHo τ de Ik Mancha. 393
ontmoete, die aldaer een navolging maekten van het geneuglik Arcadra,een voornemen dat fo vetftandig als nut is;tot wiens na- . volging, indien het umogtgoerdunken,Sánche>ikm y ook wel in ' een narder fou veranderen>tot dat mijn tijt uit is,kopende een deel fchapen , metal deanderenootfakelikheden, noemende my deu Harder Quixotin,en u den HarderPancinjen op deiejnaaier fou- den wy gaen dolen over berg en dalen, hier fingende, daer fpelen- de^hier drinkende van de verfche beken offpringende fonteynen, daer ons verlugtigende in de koele ichaduw:her wout fal ons fíjn vrugten overvloediglik,de rofen haer aengenáme reuk, tie maen haer ligt,en de fonne fíjn ftralen, het gefang vermaék,hct fchrei- jen luft, Apollo fijn veerfen,eri de liefde vonden geven ,waer door wy ons felven bydegeheele wereit lullen vermaert en beroemt, maken, <n niet alleen 'in de tegenwoordige, maer ook de toeko- mende eeuwen. So w'aer als ik leef,fey Sanche,dat leven ftaet my bijfter wel aen;en ik laet my de kop af hacken jof SamíonCarraí- co,met Meefter Klaes,en miffchien den Paftoor felfook welïful- len het foo haeft niet vernomen hebben, of iy fullen mee aen'den dans willenrwant het fíjn altemael vrolickeborfteh. Gy legt feer wel, Sanche, antwoorde Don Quichot, en foo fou men Samfoii Carralco konnen noemen den Harder Samfonin , of den Harder Carra(con,'t welk bykansiuyt als Coridon·, en Meefter Nicolaes moge men noemen den Harder Nicolafin i niaer den Paftoor weet ik geen naem te geven , als alleen den Paftöralen Harder. En de Harderinnen »' daer wy de minnaers van fouden weien, fou men ook wel haefl: een naem gegeven hebben; en die van de mijne fou haer alio wel paffen als een Harderin, dan als een Princes: en gy» Sanche, moogt^euweeen naem geven, díe gy wilt. Ikmeen'er anders geen te geven, fey Sanche, als Terefona, die wel met haer natuur fal overeen komen·, en die fel ik haer ook in myn veerfen geven,die ik meen1 te maken, om daer door mi jn kuyfe gedagten haer te kennen te geverwant met niernant anders heb ik te doen: maer het fal niet wel voegen^ dat de Paftoor een harderin heeft» om geen quaet exempel te geven ; en wil'er den Baccalaureus een hebben,elk lijp fin. O groten hemel! fey Don Quichot,wat foe- ter leven fullen wy leyden ! wat fulleii wy al gcfpeels van harpen» van fluyten,van tarnboeren,en van bellen hooren!watPoëten ful- len wy wefenl Ik heb'er alreets al vry wát af, gelijk Sanche weer, en geloof ook , dat Carrafco mede geen kint in het werk is. Van , den Paftoor feg ik niet, als dat ik geloof, dat hy meêeen flokjc van de koftelijkeHippocramè geproefc heeft,gelijk ook Meefter Klaes: want den meeften hoop van Barbiers kan al eeit deuntje οψ '\' ¿kb 4) , *k |
||||
"■■"i
|
||||||||||||
m
|
||||||||||||
5 94, Tweede Deel van
de ciiter krabbelen,en-een lietjen maken. Ik íál niet doen als kla-
gen over het afzijujgy iult u iëlf (Vellen als een getrouw muinacr; Carrafco íál den verfmadpnjCn de Paitoor,dathy wil,weeien : en fo jal het gaen na wens. Maer ik,fey Sanche, ben fo ongeluckig, dat ik niet en geloof, dat ik den dag oy t leven faf, om dat geluk te hebben. O wat een helderen tuygje van mesjes, van tasjes, van ftroye hoetjes fal ik maken te hèbbenicn lo íál ik wel toonen,dat Sanchefo bot niet en is, als men wel leyt, Myn dochter Sanchica, fal onseeten komen brengen : maer de drommel evenwel, hec meysjen is niet leelik van muyl,en deHarders hebben menigmacl Satyrs parten over haer $ en dan fou ik niet begeeren , dat fy om, wol fou komen, enfelfgefchoren worden : want de onkuy sliept, regeert alio wel in de velden,als in de lieden-,ίο wel in de Hard,ers hutten, als Koninklijke hoven ν endegetegenrheyt maekt den dief,en de dief degelegenthcyt;en het is haelt verley t,dat wil we- fen gefey t.... Houd op , Sanche, riep Don Quichot, niet meer fpreekwoorden, want een is over genoeg om uw meening te ver- klaren. Ik hehu immers fomenigmael gefey t, Í00 milt met uw fpreekwoorden en refereynen niet tewefeiij maer het helpt ai niet: 't is voor een doofmans deur geklopt; en het ander is al tuyttuytjhetceiioorineh het ander uyt. Myn dunkt, fey Sanche daer op,dat hier de pot de ketel wil verwijten,dat fe fwarr is:men wil my berifpen van myn fpreekwoorden, en uw Genade haeit den een over den ander. Maer ik, Sanche,, antwoorde Don Qtri- chotjbreng ie by daer fe te pas komen: gy in tegendeel haelt fe by hethair. De fpreekwoorden fíjn korte fententien, getrocken uyt de ondervinding der dingen: maer wanneer fe niet re pas en ko- men,fíjn fe eer beJagchelijk,als leerfaem. Doch laer ons dat daer laten, en, dewijl de nacht vaft aënkomt* een Weynig ter zyde van den weg afgaen, en aldaer den fel ven overbrengen. Dit deden ie, ςη maekt en een laet en een quaet avontmael, genocgiaem tegen de fin van Sanche, die vee] beter vermaek had in de Kafteelen van Pertogen, ván Don Diegos, Dort Antonios, en felf de feeit van Camacho, als in al de velden van de wcrelt: maer weder oordee- lende.dat het altoos geen kermis was, voegde hy fíjn hart tot ruft,, en bracht den nacht met iïapen, en fíjn Heer met waecken door. Het LXVlil. Hoóit-ftuck.
Van de vreemde Avontuur+ toehke Don ^ttichot btitgende. |
||||||||||||
D
|
E nacht was eenigfifis duj iter, alfoo Mevrouw Diana voor
dien tijdt by de Antipoden te gaft was, latende de bergen en |
|||||||||||
■ .·■', dslc»
|
||||||||||||
■■■■■■■■■■■■——■— --------------------r—'
'i ' :'"" ' ' , ■-.■ ■ , · '
Dft« QuïCHoT déla Mancha. J$9f
dalen om defen oordtin een duyfterheytbedommek. DonQui-
choteyndelijckgeraeckte een weynig aen 't fluymeren van fíjn 1 'períte flaep-, fonder plaets te geven aen fíjn tweede; maerSan?
che duurde gemeenhjck fíjn eerfte foo lang , dat de tweede geen beurt koíl krijgen·, een teeken van een geruft hart, dat geen ibrg $ en heeft. In tegendeel, de forgen van Don Quichothielden hem nu wederom de oogen open,die daerom ook Sancheging opwec- ken, feggende: Ikben verwondert, Sanche, wegens demilcheyt, van uw aert: ik geloof, dat gy van fteen of van koper zyt >,daer geen beweeging in en fs: ik waek, als gy flaept; ik fchrey ,als gy ' fingt; en ik'fterf van honger, als gy wel verfadigtzyt. In tegen- „ deel paft het een goet dienaer, deelachtig te fíjn aen dequellin- gen van fijn Heer. De ftilheyt en aengenaemheyt van defe nacht vermanen ons, een weynig waekens tuffchen onfe flaep te voe-. gen. Staet toch om der liefde wil op; valt 'er met een wakkere moctaen; en geeft unu een hondertflagen drie vier , pp goede reekening: dit bid ik u vriendelijk, alfoo ik geen gewelt meer op U plegen wil; en als gy het gedaen fult hebben, fullen wyden nacht in ruft en ftillighey t overbrengen , ik fíngende van het at- zijn, en gy van uw getrouwheyr,gevende alfoo van nu af aen een begin aen onfe harderlijke oefFeniugen ·, die wy tot onfent fullen gaenaenvangen. Mijn Heer, ancwoordeSanche, ikben ookbe- gut geen geeflel-Monnick, dat ick behoef uyt mijn flaep op te ftaen, en my daer te leggen geeflelen : ook dunckrmy, dat ik dan niet veel lult fou hebben om te fingen, als ick my felf den huyt ftucken geflagen heb: laer my flapen , is het mooglijk, en brult me nou hier met geen geelTélen , of ick fal fweren, dat ick míjn leven met flaen geen nop van mijn kleeren fal befchadigèn , ík laet ftaen mijn vleefch, al fou Dulcinea al haer leven betoovcre blijven. O verharde ziel l O Schikknaep ibnder medelijden ! riep . daer op Don QuichotiO brood cjualijk befteed! en deugden qua-
lij'k beloont, die ik u gedaen heb, en noch meen te doen l Door my hebt gy u felf in dcnftaet van een Gouvernement gefien:dooc my hebt gy de hoop voor de deur om eerlang een Graef te wor- den,of het equivalent van dienden dat la! niet langer duren als die )|aer, mfawpaBnubilaPhiebus. Ik verfta dat niet, fey Sanche , maer dat verfta ik wel, dat ík geen hoop noch geen vrees en heb terwijl ik flaep jen een goet jaer moet hy hebben die de ilacp eerft uytgevonden heeft, welke al de menfehen even rijk en eyen wijs maeckt,, en een kleedt is dat al', gedachten bedekt, ipijsdie ^c-dorftigen voed}, en water dat dehohgerigen Iaeft: kortclijk", {bb 5) dt '
|
||||
Ityfi Tweede Deel van
dbílaep is over al courant geldt. Ick heb u mijn leven, Sanche,
iey Don Quic'hot, foo welipreeckendc niet' gehoort, daer gy jhet fpreeckwoort mede beveiligt* niet mee wie gygebooren wort, maer met wie gy verkeerr. Daer moet nu weer fint fei- ten meêïpeulen ,ièy Sanche, ick ben altoos die de referynenby ¿anden vol geef; en Mijn Heer Don Quichotfpreecktqualicíc een woord tonder fpreeckwoorden! Daer mag wel wat onder- icheydt in weien , dat de fijne te pas, en de mijne niet te pas ko- men ; maer evenwel, ipreekwoordeu zyn fp reek woorden. In dciè reden waren fc, wanneer fè eenigfchorenrouwgeiuydc hoorden , dat fich over het geheele dal uytbrcyde. Don Quichot rechte fich över-eynd , en floeg hapt aen fijn geweer; maer San- che kroop van benauwtheyt onder fijn efel, bolwerckende fich aen beyde zijden toe, met hetpacket van de wapenen, en dezael van Graeuwtje , bevende als een loof. Het gerucht nam meer en meer toe, te nader het quam. Het was dan foo gelegen, dat daer een man voor by quam, met omtrent íes honderr verekens, die hy na de marektging brengen om te verknopen ; zynde her ge- luy t van het knorren foodanig,dat het defe twee de ooren vulde: maer gelijk of het daer noch niet mede genoeg waer geweeft, die gefnorwasop het aenkomen noch foo onbeleeft, en droeg foo weynig refpecT: óf den Ridder, of den Schiltknaep, toe, dat het vaftaendringende, niet alleen Sanche , maer ook Don Qiiichot onder de voeten Iiep»werpende het bolwerk yan Sanche om veer, en Graeuwtje en Ronzinant op de vlucht, en alfoo byheele troupen over defè verflagenen heen marcheerende. Sanche rech- te fich" eyndelijck weder op, eu eyichte fijn Heer hec fwaert af, liggende, dat hy een tien.oftwaelfvandefèmonfters wou om denhals brengen, als een tweeden Ajax: maer Don Quichot iey: Laet Ce gaen, Sanche , want dat is nu mijn flraf, dat ick een verwonnen Ridder zynde, de verekens nu over myn lijf loo- jjen, en de honden aen my pillen. So moet het ook een fbrai we- len , iey daer op Sanche, dat de foodanige Schiltknapen van de muggen gefteeken, en yan de luyfen gegeten, en van de honger verteert worden. Sowy Schiltknapen maegfehap, of kinderen van díe voorfchrcve dolende Ridders waren , dan mocht ik hec noch Jijden: maer wat gemeenichap hebben de Pancasmetde Quichotten? Doch nu al lang genoeg: laet ons het hooft een, beet jen leggen daer geen paerden en wagens, noch daer geeu ver- kens loopen, en ilapen wat, foo lang als de nacht duurt, en mor- gen dagen raedt. Slaept gy-, Sanche, fey Don Quíchoc, gy ;-■·;■ ". ■ ; zyt |
||||
Dan QjJ i CHOT de la Μ ancha.' ?97-
zijt'er toe geboren > enickom rewaeckenjgelijck iekookden
tijt, die ons noch tot den dag toe overig is, in mijn gedurige ge- dachten hoop door te brengen, en de ielve in een vaersjen uyt te drucken, dat ickuyt mijnJioofrfalgaen maeken. My dunkt »ς antwoorde Sanche, dat de gedachten, die tijt geven om vaersjcs, terriaeken j ioobijfter fwaer niet moeten zyn: rijmt ioolang »; Heer, als het u gelieft, ik ga wat flapen ; en daer rnede fich we- der uyrftreckende , begoft hy weer te ilapén als een roos, ibndec dat hy om Paus of Keyfer docht. Don Quichot fich gaende voc; gen aen de voet van een eyeken boom, of een elfen (alfoo Cide Hamet den hpom niet oiiderfcheyt) 'begoft op de klanck van fijn eygen fuchten aldus te fingen; Oflrafemtn, wanneet ik denk om al het leety
Dat oytuw fackeldeed,
Sao loop ick tot At doodt» .,''·'
Om hulp te krijgen in het uyteffl van mijn noodt» ,
liaer alfoo haep ik natk het eynie van mijn ti/t,
Wordtβο mijn géeffverblyt ,
Dat door een niéuw gewelf
De kracht mijns levens word herboren en hertelt.
Dus wort mijns levens end, foofier van my betracht, ^
. Door lijden uyt gewracht, ■»/. -..-.. , ,·., .·
En /ck ; van kracht ontbloot»
O wonder! word herfielt door't aenfienvande doot. ,' Een yedervan defê vaerfen verfeldehy met ontallijke íugten, ge~
lijck fijn hart ter doodt toe geraeckt was door het afzijn van fijn beminde Dulcinea. Onder dies ijuam den dagaen ; endeSoa met zyn (halen in Sanchos oogën fchijnende,! dreef 'er de neve* lige flacp uyt, Hy ftont op/, en reekteen ftreckte zich wel een goedt halfuur: eyndeüjck, fíjn bagagie , die de. verekens ver- ftroyt. hadden, weer by een gepackt, en het een en het ander beeft gezadelt hebbende, begaven fich onfè twee Avonturiers weer te veld ; en omtrent het dalen yán de Son , na den middag, fagen fe ongevaat tien mannen te paert, en noch vier, ofvyf te voet na hen toekomen. Don Quichot wiert daer over bleek in fijn aengeficht, en Sanche begoft op nieuw te beven , alfoo dit volck al te rnael met lancie en fchilden gewapent was. Don Qui- chot keerde fich iia.Sanche, met deie woorden : Indien hec -■■ ■'*'. ■ . :my |
|||
. §9^ ' "Ftvecde Deel van
my toeftout de wapenen te oeffenen, en mijn belofte myn arm
fiiet gebonden hielt, fou ik dien trop , die daer na ons toe komt, foo veel achten als de wint: doch het mag wel wat anders zyn , ais wy vreefen. Öndertuffchen quamen de lánciers by der hant, en, Tonder een woort te fpreeken, omringden Don Quiehot, en fetten hem de lancie op de borfl;, dreygCnde hem de dood. Een dergeenen, die te yóet waren, ley fijn vinger op demont, tot een reeken dat fwijgen beft was; en daer mede Rönzinant by den • toom nemende , leyden fe den Ridder uyt den weg: gelijk de an-
deren te voet Sanche ook deden, en dat alles met een groóte ftíl- fwijgenthey t. Don Quiehot wilde al twee of driémael vragen, waer ie hem henen leydenjmaer t'elkens wiert hem de mont ge- floten met het y fer van de laucien , gelijk ook Sanche: want ipo haeft als die den mond open deed , wiert hem met yets icherps in fijn aers gefreecken, even als Graeuwtje, hoewel het beeft niet eens in de fin had re ijpreken. Den nacht quamvafl: meer en meet \ aen,en met de fèlve nam de vrees in onfe twee gevangens ook toe,
te meer, wanneer fe fom wijlen hoorden: Gaet al voort, gy Tro- gioditen: fwijgc ftil>gy Barbaren: voort,voort,gy Anthropopha- gen , of menfeheeters: gy hebt niet te &ggcn, gy Scy ten: houd u kort,gyPolyphemuiïen,gy gevleefteDuyvels,metanderedier- - gelijke namen meer. Sanche ky al tegen fijn felven, wy Torteli-
ten Í wy Barbieren < wy Antreplagen! wy Schijtenl al dien bras en ftaet my niet feer aen: het ley t hier op geen göê moer: al het on- geluk komt ons tefFens toe, geli jek de kneppels aen de honden: doch of het maer daer mee te doen was, wát noot was 't I Don Quiehot ley vaft by fig felven over,wat djt voor menfehen mög- ten zyn, die hem lulke fchandeUjcke namen gaven , en daer hy noch quader daden van te wachten had. OndertuiTchen quamen fe omtrent een uur in den avontby een Kafteel/t welk Don Qui- ehot wiert kennende, alio ?t het Slot van den Hertog was. He- mel, wat is dit l riep hy uytby fich felven: in dit huys plach het alles beleeftheyt, en goet onthael te fijn ; doch voor den over- wonnen verkeert fich gemeenlijk het goet in quaet. Met eenen quamen ie op de voorname plaets vanpet Slot, en lagen de iel ve toegcftelt in fulcker manieren, dat het hun fchrick én vrees ver- dubbelde , gelijck men uyt het volgende Hooftftuck tal höoren. |
|||||
Ημ~
|
|||||
Don Qjj icHöT de la Μ α ν c η α.
|
|||||||
3£#
|
|||||||
Hec.LXIX. Hooft-ftuck.'
Van de wonderlyckfle en tireemfie t^Avontuwydie Don Quicbot oyt'-g&
beurt ís.
DEgenen, die te paert íaten , ftonden terífcont af > en nafnen>
benefïensdie te voet waren, de twee gevangens af, en droe- gen fe na de plaets, rontom de wefcke meer als hondert fackelá ítonden en branden , en langs de líjften van het Kaftecl meer ais vijf hondert kaerffen,fulks dac,in fpi'jt van den nagt, den dag al- daer niet vermift wiert. Op het midden van de plaets ílont ec/í graf, omtrent twee ellen hoog van de aerde,alles bedekt meteen" fwart fluweele kleet; brandende rontom het felve meer als hon- dert waskaeriïen, op foo veel iïlvere kandelaren. Boven op het graf lag een doot lichaem van een feerfchoone Jonkvrouw, ja io- danig , dat de d|>Qt het haer fchoonhéyt niet had konneri weg ne- men. Haer hooft lag op een Krocade kuiTen, gekroont meteen kroon van vericheyde riekende bloemen gemaekt, met de armen kruysweegs over de borft, en in de felven een tack roofmarij'iï en palm. Aen de eene zijde van de plaéts was een ftellagie ópge- regt,en daar op twee ftoelen,daer twee perfonen in fateii, welke door de kroonen, die fe op hunne hoofden hadden,re kennen ga- ven, dat ie Koningen waren , of in der daetjóf foo gemaekt. Aen de zijde van de fclve ftellagie, dacir men niet eènige trappen op klom, waren twee andere ftoelen , daer fe de twee gevangens op gingen ietten, fonder een woórt te fpreecken,gelijck fe ook defe twee door teeckenen verboden te kicken : maer men had het hen niet behoeven te verbieden , alfo hen de verwondering de mont genoegfaem flopte. OndertüfTchen quamen twee aeniïenelicke Perfonagien met groot geielfchap op het tooneel, welcke ter- ftont van DonQuichot voor den Hertog cii Hertogin bekent wierden. Defe voegden fig in twee feer rijeke ftoelen , digtby de twee anderen,die Koningen fcheenen té zijn Al dit gaf DonQui- chut een groóte Verwondering,te meer,dewijl het doode lichaem terftont van hem gekent wierr dat van Alriiidoratezijn. Alsderi Hertog en de Hertogin op quamen,ftondenDonQuichoten Sanr * I che over eind, doende een diepe eerbieding; gelijk ook den Her- tog en Hertogin hen toeknickten. Hier na quam'er een dienaer de trappen op : ¿eCc fmeet Sanche een kleet ván fwart linnen op Ihetlijf, al temael befchildertmetvyerige vlammen > en, ne--. mende hem voort de muts af, fecte hem een papieren mijter ογ% |
|||||||
Tweede Deel van
gélijck de genen die men-öm het gelooft brandt, (eggende hem in het oor, dat hy geeii geluyt fou ilaen , want het minfte woort louhem fíjn leven koften. Sanche bekeek iig van boven tot bene- den , en fag vaft , hoe hy in lichte vlam ftont: maer alfo hy geen -yyer nog hitte voelde,vraegde hy der niet een leer na. Hy nam de mijter eens af,en fag,dat fé vol diiy veis gefchildert wassen fètren- de fe weder op, fey hy by lig felf: Het niag geen quaet, als my de vlam. fleches niet en brandt, noch de duy veis weg voeren. Don Quicnöt fag hem ook van boven tot beneden aen ; en hoewel hem de fchriek de finnen bevangen had , koft hy evenwel niet laten te lachen over de vreemde geftaltenis van Sanche.Onder tuf- ichen quam'eï-jfo het fthcen, van onder de tombe een geluyt vau fluyten , 't welck door geen menichelicke item verhindert zyn- de (want het was daer alles (lil) liefFelick genoeg ging. TerftouC verfcheen *er aen het hoofden-eynt onvoorfiens eenfenonenTon- geling,gekleetop fíjn Romeyns, die op het geluyt vaneen harp¿ welke hy felf iïoeg,deie vaerskens fong,met een foete en heldere ftem. ; Soo lang de fcboonelegt verflagen
: pqorwreetheyt van een Ridders hart » Se-o lang de overgroot'e¡mart, Die ftereke toovervaerfen dreigen, ■ .*
/,,",., f. Verkeertdefchoonheydtinhaer(chyn, 'Jk■
■)'', ..Door treurige veranderingen ,
,!. jSdlick» ofchoone, ut®fchoonheyt fingen ;-rr>.\ tMet beter ¡ang, als,oytby Orpheas rHQcht-&t}H* : ·' Doch niet alleenfal my het leven . ,
'•¿:l: ï Daer toe verleenen moedi en "kracht;
- ■■;:.·■· Maer namyn doodt is uytge-wrathu .
Salick.uyt koude lippen geven ■ '» Hetgeen defchoonheyt heeftgewijdt.*,
··.'.;.: * Ofvryte -¡oefen van het derven,» ¡ ;,{
t i, Offlerrevende t e ver derven t,
:, *': Γη weerwil van hetfiyten van de tydt.
Niet meer, aenminnelicke Sangers niet meer, riep een v¿n de ge-
kroonde Koningen : de lof cc verhalen , of dcdoot te beich rey- en,ván de doode Altifidora, fou oneyndig zijn, nietdoodtge- üjek het onwetende gepeupel fóu mogen meenen, maer levende iii de rnont van de faem,en in de ftraffe die Sancho Panca lal heb- ben te drageUjom haer weder in 't lèyen te brengen:en alfo,6 Ra- da man* |
|||
Do» Qjj tchot de Ja Ma ncha- .401
IjdamancbiiSj die met my oordeelt in de diepe'winckels van Pble- - geton,dewijl gy alles weet warde drie gei lifters befloteri hebben omtrent het weder levend maken van deiejonkvrouwjfofegt en verklaert het terftont , op dat de Werelt niet langer van deiè fchoonheytberoofrenblijve.Naeuwelikshad Minos, demacker van Radamanthusyuyt, of Radamanth , rechtende figover eynd, feyde:Wel aen,gy dienáers van dit huys,hoog en laeg,edel en on- edel, komt herwaerfs,en teekent heraengencht van Sanche met vieiven-twintigh baffetbenen,twaelf fufBetten,iès oorvijgen ,'en drie fteeken met naeiden , al den een na den ander: want daer 'ia beftaet de ceremo'ny van de behoudenis ván Altiíldora. Sanche, dit hoorende, braekdeftilte, met te leggen: So veel ben ik van meening al uw bafïetoenen en muylpéren te verdragen , alsick van meening ben my daer dadelick op te hangen. Wat drommei heefc dat gemeen met hetopwecken ván dedooden,dqtrnen my den beckbreeckt! Danis "tjgeeiTeltmen hier, dan flamen daer: laet Dulcinea betoovert, en Alrifidora doodt blijven , alhaer leven lang, wat bruft het my i Of meen je luy, begut , dat het' kinderipul is,fijn backes te laten plat,en fijn vïeys en velaen flar- den iïaeu ¡ neen,ikben al den ouden hont,en vraeg niet veel meer na tus rus tus, of wis wis.Gy fult dan iterven, antwoorde Rada- Jnanth daer weer op met een ftrafTe Ítem,hovaerdigen Nimroth, en verwoeden tijger alsgy zijt, of verdraegt en fwijght, dewijl hetïakenzijn diëmer. verdragen kan: gyiult evenwel gebafFe- toeneertjgefufrletteert, en geir: uilpeert zijn ^ hetfpijt uw hart. Wel aen>tia dienaers doet het geen ik u belafcjof by mijn trouw, f y fult fien waer toegy geboren zijt-Met deiè woorden waren ie
efig, wanneer over de plaets fes vrouwen , deeenenade andere inproceifiec|uamengaen, de vier met doecken over hun aenfig- ten,enal te mael hebbende hunne regrer handen om hoog gehe- ven.Sanche,hen fiende,begoil re brullen als een ilier, leggende: Ik wil me laten ilaen en trappen van al de werelt: krab me mijn backes óp-, gelijck fe hierin dit felide Kafteel Mijn Heer gedaen hebbemdoorileekt me deur en deur:trekt me met gloeyende tan- gen van een,eer ik lyen wil3dat my de vrouwen fullen aenraken, of ik wou liever dát m y dít en dat haelde.DonQuichot koft, ook niet langeï iwijgen, en, ziende het alles voor èrhft aen, vertroo- fteden arnien hals,ieggende: NeemrgeduIt,Sanchomijn ibon, en geeft deiè Heèren dat verrnaek,eh bedankt den Hemel,dat de ièlve u fuik een kragt gegeven heeft om door uw perioon de be> toöyejfdfeiï té ontrooycreri?ejti de doodente yerwecken.QnderruÁ . fcheé
|
||||
,Αβί Tweede Deel tan
fchen quameti de vrouwen vaft by Sanche, en hy, nu ech weyriig
bèiadigt, fette fig vaft in de ftoeï, en blies op voor de eerile , die hem een fufflet gaf,dat het klapte, doende daer op een diepe eer- biedighey t. Wat minder beleefxheyt, en wat meer barmhartig- heyt, moers kous, ley Sanche daer op,ie heeft begut handen als •voor hamers» Dit deed fio de eene voor en de andere na,tot dat een yeder fíjn beurt had gehad jen daer naai de dienaers van het huys vervolgens. Maer liet geen hy niet verdragen koft,Was het iteken met denaeldenjwaerom hy uytdenftoelopftont, lo toornig als hy Wel mogt,en, nemende daer een brandende fackel in de hant, peurde de vrouwen ageer aen , beneffens al de fuifletteerders en baffetoeiiders,roepende:Her uyt,gy helfche duyveJs en dienaers! wat meenje,dat ik van koper ben,om al die tormenten te verdra- genïOndertuiicheti keerdeAltifidora,die miflehien moe op haer rug gelegen was,fígeen weynigom;waer over al de'omftaenders begoflen te roepen: Altifídora leeft, Altifidora leeft! dat Rada- mant Sanche vry belaffc fijn toorn ter neer te fetten,want h.y heeft hier eengoet Werkgedaen. So haeft als Don Quichot fag, dat lig Altifidora verroerde,viel hy op fijn knien voor Sanche,feggende: Als nu is het tijt, o foon van mijn ingewant, en niet mijn Schilt- knaep , u felven eenige ilagen te geven tot onttoovering van Me- vrouw Dulcinca^nu ièg ik,dewijl uw kragt op fijn beft is,en beft in haer werking. My dunkt, antwoordcSanche^datdatopeen quaët zeer fou geflagen wefcn,Heer Don Quichoc:het waar beft, dat men by al de iumetten, baff etoenen, en fteeckaden , nog een hondertof tWee geeflel-flagcn ging voegen;enop die manier valt 'er niet riieer te doen,als een groóte fteen te nemen , die aen mijn hals te binden, en met Sanche in een put te werpen , 'twelckmy minder queííen íou als al dit gehafpel, indien ík tog voor een an- l dergefchapenben te lijden.Öndertuiïen had fig Altifidora op het graf overeynde gelet; en op het felve ogenblik begoflen de fehal- myen te ipeelen,zijnde met de fiuyten verfelt,als ook met het ge- roep, Altifidora leeft, Altifidora leeft! Den Hertog en Hertogin regten fig hier over op,gelijk ook Minos en Radamanth,en gin- gen al teiamen,beneftcnsDonQ.uichotenSancho,Altifidora ver- wellekomen,en van het graf afnemen, welke,maekende de flaeu- wcjfig ootmoedelijck voor den Hertog , Hertogin , en de twee Koningen boog : maer fiende Don Quichot ter zijden aen , fey feregens hem: Den Hemel wil het u vergeven , ongevoelige Ridder als gy zijt, dewijl ick door uw wreedtheydt in de andere werelt ben gefonden, daer my dunckt dat ick wel twee duyfèiit |
||||
Don Quichot déla Μ a ν en Al 403
jáer ben geweeít. Maar u, 6 minnelykfte Schiltknaep van de we- idt , weet ik duyfent dank: van mijne hémbdeit, Sanche myn vrient, fíjn ván nu af aen tot uw verdoen, daer gy der ib veel voor ti kontaf maecken ; en indien fé niet even heel en fíjn , fy ¿yn ten minften even íchoon. Sanche bedanckte haer daer over feér oot- moedig , en kuíte haer de handen, met fíjn gefchilderde mijter in de handt, en de knien ter aerden. Den Hertog belafte , hem dac tuygh weer af te nemen, en fíjn karpoes weder te geven :maer Sanche bad,dat men hem dien brandenden rock, met den mijter» fou laten, omdeièlve riiet hem (tot een eeuwige gedachtenis vandefenoytgefíerieworiderlijckeavonruur) in fíjn vaderlantte brengen. De Hertogin fey der já toe; want Sanche wift wel, dac fe vrienden waren. Den Hertog beval al den roedel van de plaets weg te nemen , en een y der in fíjn kamer te gaen, gélyck oock Don Quichot en Sanche, die de hunne noch wel witten. |
|||||||
Het LXX. Hipoft-ilück.
t [Veld volgt aen het neg»%-en-feflikhfle, en handelt van dingen
noodtg tot verlichting van deje htflóriè* C Anche íliep dien nacht ín een rölkoets, in de kamer van. Don
& Quichot, 'cgeen hy garen Γομ hebben willen yoorkornen, al-· fo hy wel wiffc, dac Don Quicjioc niet laten fou hem weer aan de kop te lellen ; en voor alsdoen was hy, met niet veel fprekens ge- dient: want de geledenecjuellingen lieten hem geen vryheytaan de tong ; invoegen hy alfoo lief achter in de ftal op fíjn vryigheyd fou hebben willen ñapen , als in fulckeen trefielijcke kamer om- trent fíjn Meeïcer. pit vermoeden van Sancho was fp wel gefon- deert, dat Don Quichot naeuwelycks onder was,wanneer hy ten eeríten.vráegde: Watduncktu,Sanche,vandedingen,die vande- fen avondc gefchiedt fíjn ? Groot en geweldig is de kracht van de. verfmading omtrent een verheft gemoedt, gelykghynu felvc niet uw oogen gefien hebt, namentlijkiu dedootvan Altifídora, omgebracht door geen ander fweqrt, geen ander geweer,nog ve,-; ƒ' nijii, als door mijn frrengheyt. Laet ie fterven loc menigmael als fe wil, antwoorde Sanche, en laet fe my maer met ν reen laren, alfoo ik haer myn leven noch doen verlieven, nog yeragt heb :«a ick kan by myn fíeker ook niet vatten, wat gemeenfehap de be- houdenis van Altifídora heeft met de oueiling van Sanche Pance. Maer eyenwel,nu fíe ik meer en meer,'dac'er Toovenaers en toq- Yeryen in de werelc zijn, daer my onfen Heer van wilbewatenï (CC) 0R.
|
|||||||
'-£■
|
|||||||
F ■ ' I
4.04 Tweede Deel van ï
OndertuíTchen verfoeck ick uw Genade, my te laten flapen, in- j
dien hy niet begeert, dat ik daer los van boven neer uyt dat vên- fter ga fpringen. Slaept, Sanche myn vriend, flaept, fo maar an- ders al uw baffètoenaden fulks toelaten. Die fmarten mv nergens om>antvvoorde Sanche,als alleen om dat fe my door vrouwen ge- geven fijn,dat haar de pocken flaenimaer ik bid uw Genade nog- maels my te laten flapen , alfo de llaep de ware verlichting der el- Icndigen is. Laec het fo weien, iey Don Quichot, en den Heer fy met u. Aldus.geraekten fe eyndelyk beyde in ruil, en pndertui- fchen neemt Cide Hamet de gelegentheydt waer om te beichry- ven wat den Hertogen Hertogin mogt bewogen hebben tot her. boven genoemde ftuck werks aen te regten. Soo fegt hy dan,dat Samfon Carraico, niet konnende vergeten hoehy onder de ge- daente vandcnRiddermet de Spiegels was afgeworpen , waer door al fijn voornemens verhindert waren, voor fig nam defaek nog eenmaej te onderflaen, verhopende beter geluk als te voren: en alfo vernemende van den Pagie,die den brief bragt, waer San- che en Don Quichot alsdoe waren , focht hy nieuwe avonturen, en een ander paert, ftellende in fijn fijn ichilt het teeckeh van de witte Maen, voerende al deefen toeilel op een eièl, welcke ge- leydtwierdt vaneen anderen huysman , en niet van Tomas Ce- ciael, lijnen eerften,om van Sanche niet bekent te worden. Aldus ouam hy aen hetKafteel van den Hertog,wclke hem onderreclv ting deed van den weg dien Don Quichot genomen had , als die van meening was fig op het fteekfpel van Zaragoza te laten vin- den ; vertellende hem oock alles dat'er met defe twee in fijn Ka- fteel gedaen en verhandelt was, en hoede Hertogin Sanche, in fpijt van fijn hart,wys gemaekt had , dat Dulcinea in der daet be- toovert was, daef Carraico groot vermaek in fchepte. Den Her- tog verfogt hem ook,'t zy dat hy hem verwon oí niet,daer weder rekomeu , en hem fijn wedervaren te leggen.Aldus dan vervolg- de Carrafco fyn weg ; fochr, maer vond hem niet tor Zaragoga; -reyfde voort; en had met hem de ontmoeting , van de welke wy f efegt hebben. In het wederkeeren nam hy fijn weg weer langs het Kafteel, en vertelde den Hertogh fyn overwinning, beneffens de voorwaerden van den ltrijt,metbyvoeging,dat hy niet en twji- felde,ofDon Quichot fou de felve nakomemwaer door hy hoop- te , dat hy wederom mogt tot fijn oude verftant gebragt worden; iijndc het bejammerlyk,dat een perfoon van fuik een goede geeft ia verdook was. Van doen af aen nam denHertog de gelegentheyt om defe böerrery aen te regtenjwant het vermaekidat hy in de fot- ·■■ ■■'■'$ < :-';y - -'■ ·'' ' ' χ-'ί ''"-'"" '"■": ' 'ter- |
|||
Don Qjj ichöt dclá Μ a NCH λ. 4-o<)
térnyen van deiè twee had,was onverfadelyk: ten welken eyndc
hy dan alle wegen deed befetten, daar hy fig inbeelde dat fy langs komen moften , door verfcheyden van lijn dieuaers , te voet en te paart, om hen of mee wil, of met gewelt, weder in het fcafteel te flepen. Als fe hen nu gevonden hadden , deden ie fulcks den Her- tog weten, die daar over al dien toeftel maeckte van tackelen en kaerflen, gelyk gehoort is> leggende Altifidora op het graf, en al de andere omftandigheden meer, alles ίο wel geordonneert, dat 'er de meefte waerfchijnlykhey t ter werelt in was. En daer over feyt Cide Hamet, dat hy voor fich hout,dat de fpotters ίο fot wa- ren als de befpotten, en dat den Hertog en Hertogin niet ver van dien trop en waren, dewijl fe fo veel waters vuyl maekten, en foo veel moeyten aenrechten, om cweegecken noch gecker te maec» ken. Deie eyndelyck, den een flapende, en den ander waecken- de , vol duyfentdwafe gedachten , wierden van den dag over- vallen ; waer door men fich weder over-eynd begoft te maecken; alfoo de ledige pluymen , 't zy verwonnen ofverwinnaer, Don Quichot noyt vermaeck aenbrachten. Altifidora, na de mee- ning van Don Quichot nu van de doot verrefen,volgende het be- lieven van haar Heer en Vrouw,begaf fig (gekroont met de felve kroon daer fe mede op het graf gelegen had, en bekleed met een kleedt van witte tafFetaf bezaeyt met goude bloemen, fteunen- de op een fwarte dunne ebbenftok) na de kamer van Don Qui- chot , die terftont weer onder kroop,al de deeckens over fijn lyf, en dekuflens over fíjn hooft halende, fonder fich te bewegen om haar eenige beleeftheyt te doen. Sy voegde fich neder in een ftoel aen het hoofden-eynd van het bed, en, na dat fe een fwa- re fucht gegeven liad, fey met een fwacke ontroerde ftem: Wan- neer Vrouwen van ftaet, en eerbare Jonckvrouwen, de eer in kleynachting nemen, de tong ontbreydelen j en door alle on- beramelyckheydt henen breecken, tot dat fe aan de geheele we- relt de geheymen van hun hart beginnen te openbaren, is het ver genoeg.. Ick , Heer Don Quichot de la Mancha, ben een van de fel ven, bekoort, verwonnen,en verheft ;maer evenwél, des niettegenftaende, kuyich en eérbaér : en om dat ick foodauig was, verftoordefichmyn ziel tegen mynlichaem,*en verliet haar oude woonplaets. Twee dagen is het verleden, dat uw on- verwlnnelycke hardigheyt, en harde onverwinnelykheydt, my uyt het leven ruckten, (tenminften ben ick voor doodt gehou- den gewéeft, gelijk ick'er myn felf oock voor gehouden heb) en *f en waer de liefde, hebbende medelyden met m$n ellenden * (cet) my
|
||||
ή.ο6- Tweede Deel van
my door de martekry van defen goeden Schihknaep geholpen
had, ik had'er om kout geweeft.Sanche daer op koft niet laten re vragen: Segt my toch,foete Juffrouw (dat u de goede Cupido een f agter en wijfer minnaer geeft als Mijn Heer Don Qmchot) wac is het toch dat ghy inde andere werelt al geilen hebt ? ik wil ieg- gen in de hel: want die in wanhoop fterfr, moet toch dien weg υyt. De waerheydt, die ick u leggen ial, antwoorde Altiiidora „ is, dat ick noit he?l en dal moet doot geweeft hebben, alfoo ik in de hel niet eens ben geweeft, maar wel tot aen de poort*, daer ick omtrent een tien of twaelf jonge Duyvels lag met de kegels ipeu- len , mer hacr broecken en wambuyfen aan, met hangende mou- wen op fíjn Spaens;fteekende de armen , met groóte kanten , wel de helft uyt, op fíjn Frans ¿ met opgefette lobben , op fíjn Neder- landts; hebbende in haar handen gloeyende kegels:maer het geen my het meelt verwonderde , was teilen, dat, daermen altoos gewoon is b!y te wefen als men wint, men daer al evenwel knor- de en morde. Dat is geen wonder, hervatte Sanche , wamde Duyvels·, fy (peulen of iy (peulen niet, winnen of winnen nier , kpnnen haar leven geen ruft hebben. Dat moet wefen, antwoor- de Altiiidora: maer daer was noch wat anders, daer ick my over •verwonderde , ten minften voor dietydc, namentlyck dat fe, in de plaets van kegels, boecken gebruykten ; en altijdt met de eer- fte worp geraeckten fe al te famen onder de voet. Oock gebruyk- ten ie noyr tweemaeldefelve , maer terftondtweêr andere ·, wancdeeerften , foo weloude als nieuwe boecken, vlogen ter- ftont in brijfeltjes van malkander. Een van defe gaften vraegde iijn kameraet: Wat is datvooreen boek ? Het tweede Deel, ant- woorde den ander, van Don Quichotdela Mancha, niet ge- rnaeckt door Cide Hamet. fíjn eerfte Schrijver , maar door een Arragoiiees, geboortig van Tordefillas. Weg daer mee uyt myn oogen , fey derden ander op , en fmyt het vanboven ncêr in den afgrondr. Ishetdan foo quaet? vraegde den ander. Sooquaec antwoorde dcfèweêr, dat ick het felf niet fnooderfou konnen maecken. Sy pndertuiTchen gingen met haer (pel voort; en ick , hooiende den naem dien ick fo beminde, maeckte a!toos,dat my datge-fichtinde gedachten bleef. Een geficht moet het geweeft hebben, fey Don Quichot, want daer is geen ander als ick in de werelr; eü evenwel defe Hiftory gaet van hant tot hant: maar fy blijft daer niet in; want de meeften geven fe terftont aen het kak- huys over4Ick heb'er geen weien van, al hoor ick defe dingen > hoe ick als een. ingebeek lichaem door die duyfternilTen wan- |
||||
Don QjJicHoT de la Mancha." ^.07
del; wantikben de man niet, daer dat boek van handelt. AU
tifídora wilde weer op haer oude klagten komen;ma,er Don Qui- chotwashaerindevoprbaet , íeggende: Menigmael, Mejuf- frouw , heb ick u gefegt, dar he: my leer is , dat gy uw gedagten ib vaft op my geftelt hebt; dewijl de felve eer van my konnen be- danckt, als geholpen worden. Ick ben geboren voor Mevrouw Dulcinea van Toboib;cn het nootlot heeft my haer toegefchikt: en daerom,te denken,dat eenige andere fchoonhey t plaets in mijn hart fal krijgen , is hoy gedo,rft.Dit is immers klaer genoeg uy r-> gelegt, op dat ghy u te eerder mocht begeven binnen de. palen, van de eeubaerheydt; want tot onmooglijkheden is niemand g£- houden.AItifidora, fulcks hoorende, en fig vergram r.toonenden begoft daer op uyt te varemLang leve den grooten Sot de la Man- cha, wiens hart van ftecn,en wiens ziel van koper harder en onge- ièggelijker is alseen boer, dien inen bidden moet! Maer wat mag fig defe iota! laten voorftaeniDon Knuppeldrager,-DonSantruy - ter , dat ick om υ fou van liefde ftcrven ! al dar gy gifteren nagt geilen hebt, kapftock , ismaergemaektwerck : of ben ick een fchepfel om op fulck een fpoock te verheven ! ghy raeckt my aeu mijn .kou we klceren niet, ick fwijg a'en mijn hartv Ick geloof werenrigh wel, antwoorde Sanche, dat gy de waerheyt'iêght;. want van liefde fterven , tut, tut, men fterft foo van liefde niet. Terwijl fy in defe redenen warenjCjuam den Harpflager in,dje de voorgaendetweevaerskeiisgeiongenhad. Defe, maekendeeeo ootmoedige eerbieding, fey : Uw Genade, Heer Don Quichor» gelieft my te houden voor een van de ootmoedigfte dienaers , die hy heeft.'t Is nu al een goede vrijl,dat ick fijn Ridderlijcke DoorT lugtigheyteen byfondere ge.negentb.eyt heb toegedragen, fodoaij fíjn roem en lof,als door fíjn daden iel f.Don Qüichotaiitwoo£ci<| hem : Gelieft rn y te feggen, wiegy zijtjop.datmijnbeleefdieyt mag zijn na uwe verdienften Die Jongeling,. antwoorde den atír- der, die den voorleden nagt dat lofdicht gefpeelt he;eft. Inde^ waerheydt, hervatte Don Quichot ,uw liefde hoeft de ftem fecr; goet ,· maer het geen hy iong, dogtrny weynig te pas tekomfirj!; want wat gemeenfehap hebben de veerfen vanGarcilaifo met deic Juffrouw? Laet u dat niet verwondereu , Heer, antwoordede Jongman, wantonderde Poëten heeft men heden ten dage de meefte dieven, welke doen gelijk de oude Kleerkoopersjdie de ge-
flioje mantels een andere fchocf,en vreemde knopen a&nfettemom, niet bekent te fijn : behal ven dat, is 'er geen foo^rooie raisflag, of het gaet al deur met het fpreekwoort,}»/¿?í//-í¿a) atmé feïtïs i$ct {cc jj) Doü
|
||||
4·ό8 Tweede Deel van
Don Quichot wilde daer weder op antwoorden: maer den Her-
tog en de Hertogin » die inquamen om hem te beibeken , beiet- jenhem; tuíTchen de wekken en hemeen langevermakelijcke iamenfpraeck voorviel, daer Sanche foo veel geneughlijckheyts en ihedigheyts onder wierp,dat defe twee t'eenemael verwondert ftonden.Don Quichot bad hén,fy wilden hem verlof geven om t© vertrecken , en dat nog dien ielven dag, alfoo hec een overwon- nen j als hy was, niet voegde Harders hutten , ick fwijge Vor- itelijcke Paleyien, te bewonen. Dit wierdt hem garen toege- itaen, en de Hertogin vraegde hem , of Altifidora oock in iijn gunft bleef ? daer hy op antwoorde: Mevrouw, ick geloof, dat het quaet van defe Jonkvrouw alleen uy t ledighey t ontftaet, daer geen beter hulpmiddel voor is,als een eerlijcke befighey t.Sy heeft my gefegt ■, dat men kanten in de hel gebruyekt; en dewijl fy de ierveongetwijffeltkan wereken? hoort ie daer geiladigmide be- ug te zijn; want terwijl fy met de kloiïen fpeelt, lal fe van ande- re gedachten Yfy wefen: en dat dunkt my,is de befte raedt,dien ik haerkan geven, En oock de mijne, voegden'er Sanche by,alÍQ ick van mijn leven geen fpeldewerckfter gefieii heb, die van lief- de geftorven is: want fulcke dochters zijn meer met haer gedag- tenbefig, om haer taeck ai te doen, als omtrent de liefde. Dit weetik by mijnfelven,wantalsikftaendeli,denkikalderminft om mijn alderlieffte Terefa Pan^a,die ick liever heb als de ballen vin mijn oogen. Gy fegt beyde ieer wel,antwoorde de Hertogin, en ick fal maecken, dat Altifidora voortaen het een of het ander doet. Het fal daerom niet noodig zijn , fey Altifidora, alfoo de wreedhey t,die dien leelicken ichobbejak met my gepleegt heeft, my al de liefde van de werelt wel ial doen vergeten, ibnder cenig ander hulpmiddel; en met verlof van uwe Excellentien wil ick van hier vertrecken, óm defe mottige figuur niet langer voor mijn oogen te fien. Ja, ja, fey den Hertog, het fpreekwoort iègt: Dieicheldt, heeft het vergif tuflehen de tanden. Altifidora hielt fig, oliehaer tranen vaft afdroogde; en na dat Te haer eerbie- digheydt jegens den Hertog en Hertogin getóont had, ging fe ter kamer uy t.Daer gaet iè heen , och arm ! ièy Sanche, arme deern hoecjualijekbenjyteweegmetdit hart van marmer, en met die zielvan eykenhoutl indien gy het op my'geladen had, daer fou «enanderen haen fingen. Defe praeieyndigdé ten íaatíten ; Don Quichot kleede fig ·, at hermiddagmacl met den Hertog j en ver- trock noch (¡lien felyen achternoen. Het
|
||||
Don QjJ i c η ο τ de la Μ α ν c η a . / c
|
|||||
Het LXXI. Hoofc-ftuk.
Van hetgeen Don Q,u¡chot met Sanche gebeurde, gaende na hun Dorpl DEn overwonnen en bedroefden Riddei vervolgde fijn weg
vol droeve gedachten aen de eene,en wel te vrede aen de an- dere fijde. Sijn droef heytquam voort uytfijnnederlaeg, en fijn blydtfchap uythetaanmercken van de byfondere kracht die San- che fijn Schiltknaep had,gelijk hy had getoont in het verwekken van Alrifidora, alhoewel hy een weynigje twyffelde, cffealin der daetwas doodt geweeft. Sanche was met een fier wel in fijn fchikjalib Altifidorahaer woordt niet had gehouden,omtrent de beloofde hembden te geven ; waet over hy eyndelijck regens fijn Heer fey: In der waerheyt, Heer, ick ben de ongeluckigfte Do- ctor van de werelts want men vind'er, die de fiecken om den hals brengen, en'er noch van beraelt willen fijn, alleen om datiè ilechts daer een briefjen gekrabbelt hebben van eenige kruyden , die den Apreeeker noch moer roemaken : maer ick, die, om de doodcn levendig te maecken , ilaen, fmyten, et! ileecken verdra- gen moet,en alfbo met mijn eygen bloet de ellendigen help,kryg níet een beet: doch ick wil u dat wel fweren,indien fe my mer een andere krancke weer voor de boeg komen , dat ick 'er geen hanc aen fal ilaen , of fe. fullen femy wel ter degen falven ; want die den Altaerdier>t,leeft 'er van: en ick geloof oock niet, datikdeie kracht ontfangen heb, om die aen al de werelt mede te deelen,en dat voor niet. Gy hebt gelijck, antwoorde Don Quichot, Alti- fidora heeft wel cjualik gedaen, dat fe haer Woort niet gehouden heeft. Voor my,wil ick u wel féggen, dat, indien gy had begeert betaelt te fijn voor het ontfoöverenvan Dulcinea, ick hetual lang had gegevemmaer echter weet ick niet,of het nietfou gaen,* die geit van te vorengeefr,die mint op genade. Evenwel,iSanche,' wat kan het fchaden te béíbecken? Bedenckt,Sanche,wat gy heb- ben wilt: voldoet het werek terftont,en ick fa! u contant betalen. Sanche, dit hooiende, opendeoogCn en ooren meer als een handt breedt,en nam voor fich, fijn felven te geeiTelen,dat het lToof,en fey derhalventegenfijiiHeer:Weláendan,MijnHeer Don Qui- cbot, ick falder my toe voegen uy t een duy ts hart, alleen om dat gy 't zyt,en oock tot profijt van mijn vrouw en kinderen: ibfegt my dan eens, Mijn Heer, Wát uwer Genade ,wil ik feggenibj, my ioubeliêven te willen geven ? Indienik hethulplniddel, San- {c c 4) che
|
|||||
4TO "Xweede Deel van
che, betalen fou na waerdy, antwoorde Don Quichot, ióuden aj
de fchatten van Venetien , noch de Mijnen van Potofy, daer niet genoeg toe fijn : neemt gy fehc het geen gy by u hebt,en ftelt de prys op yeder flag. De flagen fijn , hervatte Sanche , drie duy- fent vyf hondert en foo veel: van delen moeréndër 'vyf af gaen, iop bly vender, noch, laet fien, laetfien , tt.il eens, foo blyvender noch'j ik fal 't dadeiick wel fegge'n,foo bly vender noch drie duy- iènt vier hondert vyf-en-negentig; wanrikfoume daer in niet willen laten kennen , om de geheelewereltniet: en rekent nu voor yeder flag een dubbeltje,datfoti weien drieduyientdubbel- tjes,die maken, die maken duy fent fchellingen, *#dan noch vier hondert vyf-en-negentig, dat is nog omtrent ander half hondert of daer omtrent,cn dat maekt te femen omtrent drie hondert vyf, en veertig guldens, en dit faíik van het geit, dat wy by ons heb- ben,arhouwen, en daer mede fal ik bly ,ryck> en wel te vreden te huys komen, hoewel genoeg met flagen beladen,en meer feg ick niet. O mijn lieve, δ mijn getrouwe Sanchelmijn gefegende San- che Í riep Don Quichot, hoe fal ick al mijn leven in u gehouden blyven, indien mijn beminde weder te recht komt! fegt flechts, wanneer gy beginnen wilt; en om u te beter voort te dry ven, iaï ick'er noch dertig guldens bylcggen. Defen aenkomenden nacht fbnder fout, antwoorde Sanche, en dan ga ick'er aèfi peuren.De «acht,fo lang van Don Quichot verwacht,quam eyndelikaen,en, defe twee begaven fich tuiTcheneeniggeboomt, dateenweynig van den weg afftóndt. Alhier Ronzinanr en Graeuwtje ontwa- penende, lieten zy fegaen weyden, en leyden fich felven in de groente neer, ectende van het geen hen noch overig Was; waar na Sanche fich van het ley-feel van Graeuwtje een brave fware geeflel maakte,gaande, daer mede een tree tien of twintig aen een kant, tuflehen eenige boomen. Don Qiiichöt, hem fiende gaen met het boven lijf naeckt, en fuik een moedigheyt, fey: Siet toe, mijn ibon , dat ghy u felven niet en fchent: neemt de flagen niet al te kort op malkander , noch verhaefl: u foo niet, dat gy in laet midden van uw loopt befwijckt:en wegens het tdlen behoeft' gy úniet te bekommeren, ik ialder hier goetboek van houden op mijn Pater Nofter, en hier mede\γί1 uden Hemel helpen in uw goet voornemen.Eengoetbetaelder 'weygertgeen pant, ant- woorde Sanche : ick hoop evenwel mijn íelf niet om den hals te ferengctr.hct is genoeg, dat ie my zeer doen ; want daer in beftaet het miraeckel.Sanché hier mede begoft werck,ftaende,als gefegt is, met het bèvenHj,f naeckt -3 en Don Quichot te tellen,. Maer hy : '; Μ "'- -'- '.'·*.· y - ■·".., mocht |
||||
Don Quichot déla Mancha. 41 χ
mocht'er fíg fes of acht gegeven hebben, wanneer hem dogt, dat het werck hem te fwaer viel, en dat het loon te weynig wás: en daer mede een weynig fi.il houdende, fe'y hy tegen fijn Heer, dar. hy fich be'göft tebedencken,en dathy iich verfint had, allo het te weynig was,eifchende derhalven voor yeder llag een halve ichel- ling. Gaetmaer voort, Sanche, fey Don Quichot, en yeiflaeuwt níet, ick fal de prijs verdubbelen.Laet voortgaen dan,antwoorde Sanche, en daer mee ging hy tegen een boom ftaen, en begoft'er Wacker op te flaenrmaer de vuilick,in plaets van fig op de nuy t te ilaen, liet het op de boom aenkomen, maeckende op yeder flag een iugt, als oí hem de ziel wou ontgaen. Don Quichot wiert'er ielf weemoedig af,vreefende, dat hy der den bek in mocht fchie- ten,en allo door onvoorfichtighey t van Sanche het werck achter blijven.Om deliefde wil, Sanche,riep hy, laet het daer by blijven; want my dünkt,dat het werk een weynig te hart is:en daerom fal het goet wefen, wat tij ts te nemen; want Keulen en Aecken is op geen eenen dag gebout.Gy hebt 'er nu alreets duyiènt weg,ίο ick wel getelt heb:men moet niemant meer belaften,als hy verdragen kan. Neen,neen, Heer, nietëeh beet, antwoorde Sanche,die gek wil winnen, moet'er wat om doen : gaeteen weynigje uytde weg,en laet ick my der nog een duyfent geven ;en fo en fullen wy met 'er tijt ten eynde komen,en noch overhebben.Dewijl ghy u felvenfowelgeftercktvindt, Sanche, zey Don Quichot, ίο wil ü dfcn Hemel vorder helpen, en gaet ghy dan voort,terwi jl ik my aen een kant maeck.Sánche begoft'weer op nieuw met fulck een gewei t, dathy den boom hier en daerdebaft al afgellagen ïud;en eens fijn ftem vërheffèndè,fey hy:Hier ialSamfon iterven, met al die hy by hem heeft. Don Quichot liep fíjn beft na Sanche toe,hoorende defe Woorden, en een vreeflelicken ilag dien hy te- gens den boom gaf; en komende by hem, en de geèiïel vaft; hou. dende,ieyde hy:Den Hemel late niet toe,Sanche,dat'gy om mij- nentwil u iel ven tekortdoet, en uw vrouw en kinderen inden noot laet:laet Dulcinea andere gelegenthey t verwagten,ën,gelijk ik,het naefte verhopen,tot dat gy weer nieuwe krachten fujt ge- kregen hebben. Dewijl't Mijn Heer dan ïo gelieft, antwoorde Sanche, fo laet het ib zijn: werpt my eens die mantel op mijn fchouderen , ik fweet als een das, en fou anders licht verkouwen; want dat gevaer loopen de nieuwe difciplinahten en geeilelaers. Dit deed Don Quichot,en blijvende hy felve ibnder, deckte San- che dicht toe,die flapen ging tot dat hem de Son opwekte:en daer op vervolgden ie wederom te íamen hunweg,totdatfeíneen (cc 5) 'I plaets
|
|||||
I
|
|||||
413 Tweede Oeel van
pfaets quamen,omtrent drie mijlen van daer,Sy fatcn af voor een
*mys,'twelk nu van Don Quichot daer voor bekent wiert , en voor geen Kaiteel,met fíjn torens en valbtuggen-.want zedert dat hy verwonnen was,beterde fíjn oordeel merkelijk, gelijk wy ter- ftont fullen fíen. Men leyde hem in een nederfael, die behangen was met oude geichilderdedoeken,gelijk menin de dorpen doet; in een van de welke door een flegte hant was gefchildert de ont- fchaecking van Helena, en in de andere de gefchiedenis van Dido en Eneas,Dido ftaende op een hoogen toren, gelijck of fe teken deed met een half ilaep-laecken aen haren gait,die in een brigan- tijn vaft over zee vluente. Men merekte hier aen, dat het Helena niet ieer tegens haren wil en was;want fy toonde een blyd aenge- figtaen haren rover: maer Dido (cheen tranen te ftorten , die fa groot als ockerneuten. waren. Don Quichot de fchilderyen be- ztende,iey:Defe twee vrouwen zijn feer ongeluckiggeweeit,om dat iè niet in dêièn tijd geboren zij u ;of ik,om dat ík in hare eeuw niet en ben: want Troya ion om deeene nietgebrant, nog om de andere Carthago verweeft; fyn geworden; want als iek Paris fou omgebracht hebben,fou al de fwarigheyt daer mede zijn gedaen geweeft.Ik wil u wel verfekeren,ancwoordeSanehe,dat men bin- nen korte dagen noch kraem, noch kroeg, noch Barbiers winkel fal vinden,daer de hiflory van onfe daden niet ial gefchildert han- gen ; maer dan fou ick wel wenfehen, dat'er een anderehandt by tpam, als die dat gefchildert heefc. Gy hebt gelijck, Sanche > zeyDon Quichot, wantdatis een Schilder gelijck Oebaneja, ofmeefter Joris was,die,als men hem vraegde wat hy.ichilderdc, plach teamwoorden,dat'er vak;en daerom,als hy een haen fchil- derde ,moft hy der nootfaeckelijck onder iètten,dit is een haen, op dat men het voor geen ichaep quam aen te fíen, Soodanig duncktmy ook, Sanche, dat die Schilder oí Schrijver moet ge- weeft hebben , die defe nieuwe Hiitory van Don Quichot heeft u,ytgegeyen:deie heeft ook gefchildert wat'er valt. Maerlaet ons dit laten varen , en fegt my eens, Sanche, of ghy de moed hebt om u toekomende nacht weder een brave geeileling tegeven , 't Zy onder dack, of onder den bJaeuwen hemel ?Qm waer tefeg- gen,Heer,antwoordeSanche,deilagen,die ik my meen te geven, fou ik liever geven onder de groene bomentwant mijn dunkt,dat de boomen mijneenig gefelfchap gevelzen dat verligt my gewel- digh.Het fal alderbeil zijn, Sanchemijn foon,fey Don Quichot, dat gy, daer mede wagt totdat wy te huyskomen,en als dan fullen uweiragtenfvolikomen herftelt zijn >.daer wy ten langden mor- (
|
||||
Dom Q.UICHOT de la Ma ttcHA. 41!
gen fullen weien. Sanche antwoorde, dat hy ibu doen gelijk fijn
Heer begeerde; dog dat hy anders liever in heeten bloede de iaek ten einde ibu brengen:het ibu al met een doorgaen,en in het ver- toeven lag menigmael gevaer; en beter was een vogel in de hands als tien in de lugt.Geen meer fpreeckwoorden,fey Don Quichot t-uflchen beyden > want my dunckc, dat het weer het oude en het felvefouworden: fpreeckt flecht en recht uyt, fbnder· cenige omwegen, gelijck ick u menigmael gefeght heb; en gy fult feg- gcn , dat ick u wel heb geraden. Ick weet niet, wat plaeg dat 'er meê fpeelt, antwoorde Sanche: het is my fchier onmoog» lijckeenwoorttefpreeckenfonder fpreeckwoorden ; want my dunckt, dat het anders geen gracy en heeft: maer ik hoop my te beteren, fo "t mooghlijck is; en daer mede eyndighde voor als- doe hun reden. - Het LXXII. Hooft-ftuck.
Hoe Don Qjiichot en Sanche in bun Dorp quamev. Dien geheelen dag waren deie twee aldaer, verwachtende
den nacht; den een , om in het velt fijn tuchtinge te eyndi- gen ; en den ander, om het eynde daer van te fien, na het welk fijn hoogde verlangen was.Ondertufichen quam'er in de herberg een perioon te paerdaen, met drie of vier dienaeren ; een van de welcke tegens hem fey: Hier kan uw Edelhey t, Mijn Heer Don Alvaro Tarfe „ den achternoen doorbrengen ; alfoo my dunckt, dat de herberg fuyver en hebbelijck is. Don Quichot, fuiksho- rende, ièy tegen Sanche: Als ick dat Tweede Deel van mijn Hi- ftory las, gédenckt my , dat ik de ielve naem daer in gelefen heb. Dat kan wel fi jn,antwoorde Sanche.laet hem eerft afftaenien daer na fullen wy hem ondervragen. Den Edelman ffcond af > en de Waert gaf hem een falet,tegen over de kamer van Don Quichot, 't geen mede met diergelijke geichilderde doeken behangen was. Den nieuw gekomen Edelman begaf fig daer naaen de poort van het huys, en , fiende Don Quichot daer mede omtrent, vraeg- de hem : Waer henen leyt uw weg , mijn Edelman ? Na een feeckerdorp, 't welck niet ver van hier en legt: en waer henen reyft uw Edelheyt ? vraegde Don Quichot weder. Na Granade , antwoorde den ander , 't welck míjn vaderlant is. Het is een goetlant, zey Don Quichot, maer fou menmijns Heeren aaem nietmogen weten? mydunckt, dat my daer eenighfiius aeu gheleghenis. Die is Don Alvaro Tarfe, antwoorde den an- det |
||||
41 φ Tweede Deel van
der. $00 moet uw EdheleytongetwijrTelcdefelve Don Alvaro
Tarfe zijn, dien men in het Tweede Deel van het Boeck van Don Quichot de la Mancha uytgedmekt vint, hervatte de Ridder.De ièlve ben kk , antwoorde den ander, en die Don Quichot, de voornaemfte daer van gefprooken wort, is myn byfondere vrient geweeft ; gelijck ick oock de man geweeft ben , die hem uyt fijn landt getroont heb,of ten minnen die hem bewoogen heb te ko- men op het fteeckfpel van Zaragoca , daer ick mede was, en den felveqDon Quichot groóte vrientfehap deed, alioo ick belette dat hem den beul niet een, bet en geeffelde, om dat hy ioo gewel- <3igh onbedacht was. Segt my doch eens, Heer Don Alvaro, fou ick dien Don Quichot wel wat gelijcken ? vraegde den Ridder. Ingeenendeele, antwoorde den ander. Had die Don Quichot, vraeghde hy weer , oock een Schiltknaep by hem,die Sanche Pan^a heete?In trouwen ja,antwoorde Don Alvaro, en al hoewel hy den naem had van veel aerdighey ts over fig te hebben, koft ik'er evenwel geen aen fien.Datjs geen wonder, zey Sanche: het is een yeder niet gegeven , bockendebry met voreken te eten; en die Sanche, Mijn Heer, gelooi ick dat een grooten fiel, en een deugeniet is geweeft, met een dief daer by: want ick ben de rechte waerachtige Sancho Panca, die meer aerdighcden heb als hairen op dekop ; enibgy 't niet gelooft,neem t'er de proef van: ■verkeertmaer een jaerbymy, engyfult bevinden, dat ie my alle oogenblick afgaen , ja dat ick het ièlfqualick weet, daer ik en al de werelt om lachen moet. En den waarachrigen Don Qui- chot de la Mancha, dien vermaerden , dien dapperen, dien vec- ïiefden, dien befchermer van weduwen en weefen , dien dooder van Jonkvrouwen , is deiên Ridder, die daer ftaet, 't welckmijn Heer is : en al die buyten hem of buy ten mijn zijn , zijn droomen en bedrog. In der waerheyt, ick geef het geloof, ley den an- tier, want in vier woorden hebtghy, mijn vrient, meer aerdig^ heyts voor den dag gebragt, als dien anderen Sanche in al de tijc dien ickhemgekent hcb:hy was meerder een vraetals een prater, en meer bot ais aerdig.Ik houd het ook daer voor,ibnder twijfel, dat, gelijck de Toovcnaers den opregren Don Quichot vervolgt hebben , ff my oock alio by den valfchen hebben vervolgt: dog ik weet nietteièggen , vermits ick hem tot Toledo in het huys van denMuneius gelaten heb,omgeneien te wordenden bier komt Eu den anderen Don Quichot voor den dag. Ick weet niet, ant- woorde den Ridder,ofik juyft den opregtenben:evenwel,weet ik weljdat ik denjvalichen niet en ben ; en tot teeken van waerheyt, Λ vcr-
' - τ "
..■■■■ ■ ,, ■,.:„*,■■ . - ■■
|
||||
Oor, QuicHoT déla Mancha, 4.15
rérfeker ik u, Don Alvaro Tarfe>dat ik van al rhyn leven noyt töi
Zaragocaben geweeft: maar omdat ick gehoort had, dat dien valfchen Don Quichoc op het iteeckfpel fou fijn , begeerde ik'er my niet re laven vinden. Om oock aen al de werek die openbare logen re kennen te geven,begaf ik my regel-recht na Barcelona toe,fchatkiít van de beieeftheyt,herberg'der vreemden,gafl;huys dcr armen, vaderlant van de dapperen, fchouwplaets van rechic vrientíchap, en de eenige in fchoonheyt en gelegetitheyt. En al hoewel het geen my daer gebeurt is, my niet vermakelyk valt, houd ik my evenwel geluckig, alleen om dat ik die plaets heb ge- fien. Eyndelijk, Heer Alvaro Tarfe,ik ben dien felven Don Qui- chot de la Mancha , daer het gerugt (o ver van loopt,en niet dien ongeluckigen , die fich met mijn naem foeckt te behelpen:en alfo bid ick uw Edelheyt,alsdie ongetwijfFelt mede een Ridder is, myte gelteven een verklaring te geven ter Secretary van aefe plaets,dar uwEdelhey t my noit anders van fijn leven heefc gefien, en dat ik niet en ben die Don Quichot,daer dat Tweede Deel van gedrukt is, nog oock mijn Schiltknaep die Sanche Pan^e. Dat wil ick garen doen , antwoorde Don Alvaro , alhoewel ik verwon- dert ben twee Don Quichotten , en twee Sanchos , omtrent een tydt te fien , ib feer o v.er een komende in naem , als verichillende van daden: en alio moet ick gelooven, dat ick niet gefien heb hec geen ik gefien heb , en dat'er niet gebeurt is het geen der gebeurt is. Otigetwij'ifêlt,fey Sanche daer op -. uw Edelheyt ial miiïchien meebetoovert zijn , gelykMevrouw Dulcinea -, en indien icku- werLiefde mede met een duiiènt flagen drie of vier koft onttove- ren , gelijk als ik bcfig ben met haer, ik iou het van haïten garen doen.Ick verfta dat van de flagen niet,hervatte Don Alvaro:maer Sanche gaf hem tot antwoort,dat het te lang te verhalen was;dog dathy'them ibu vertellen, indien ie re iamen den iel ven weg leyiden. Ondertuflchen quam de tijtaen, dat men wat fou eeten. Don Quichot en Don Alvaro aren tefamen,wanneer den Burgc- meefter van de plaets juyft by geval in huys quam , benefFens den Secretaris; en Don Quichot,by die gelegentheyt, bevorderde de voornoemde verklaring,wel¿ce luyde: Dat Don Alvaro Tarfet<ieer tegenwoordig-, vet kïaerde voor bet gerecht, dat hy geen kenwjfe bad aen Don Quichot, daer mede tegenwootd/g, en dat de/elve die prfoon niet en re ai, daer meneen Tweede Deel van had uy ¡ge- geven, geschreven door een feeckeren /ibbelaneda * geboren njan Tordefillat. Kortelyck » de verklaring geichiede in fulcker toegen, alsvereyfeht wierdtj en daer oyec waren DónQui- . choc
|
||||
41Ó Tweede Oeel van
chot en Sanche íeer wel tevreden, gelijk ofhenvry wat aen dié
verklaring had gelegen geweeíl. "Veeleteeckenen van beleeft- heden en aenbiedingen vielen tuffchen den eenen en den anderen Ridder voor,in de welke den grooten Manchaen fijn veritant ge- ïioegfaem betoonde ; in voegen Don Alvaro een heel ander ge- voelen van hem kreeg ^ vreefende felf of'er ook toovery onder mogt loopen,dewijl hy twee fulke ftrijdige Don Quichotten ge- lykals met de hant talie.-Den agternoen wat over fijnde,vertrock men weder ; icheydende na een half myl weegs defe twee Hee~ ren van malkander. Don Quichot den fijnen voor dien dag ten eynde gebragt hebbendeionthielt fig dien nagt tuffchen eenig ge- boomt > om plaets te geven aen Sanche tot net onttooyeren van Dulcinea, die in fijne pcnitency vervolgde, op de ielve manier als te voren , ten koften van de bailen der boomen, meer als van fijn fchouders, die hy wel fo bewaerde, dat hy niet een vlieg daer van fou afgejaegt hebben,al hadden'er tien op gefeten. Don Quichot hield goede reeckening■} fonder een over te 11 aen 5 en het getal van defe twee nagten te famen brengende,bevont liy,dat het om- trent drie duyfent en negen en-twintig nytbracht. Den dag onderruííchen aenbreeckende, vervolgden ie weder hunnen weg, handelende onder malkander van de dwaling daer den goeden Don Alvaro had in gefteeken, en hoe wel iy hadden ge- daen. nemende defe verklaring van fijn handt. Dien dag en dien nagt reyfden ie fonder eenige bejegening,die verbalens waerd is > als dat Sanche onder dies fijn tax afdeed, daer Don Quichot ten alderhoogften wel in te vreden was, verwachtende den dag m et groot verlangen,om te fien of hem de onttooverde Dulcinea ook fou ontmoeten-.en ey ndelik op weg zijnde geraakt,ontmoete hem geen vrouws-perfoon,diehy haer naem nietafen vraegde,om te ■vernemen,of fy oock Dulcinea was ^houdende het daer voor, dat de beloften van Merlin niet liegen en konden. Ondertuflchen quamen fe op een hoogte, van waer fe hun dorp ontdeckten ; het welk Sanche fiendè.viel hyop fijn knien ter aerde,feggende:Opent uw ogen,ö mijn gewenfchte Vaderlant, en fiet hier wederkomen dien Saiiche,uw foon,indien niet feer rijk,ten minften wel gegeef- feltïopent uw armen, en ontfangt oock uwen foon Don Quichot, die.fo hy komt overwonnen door den arm van een ander,evenwe! een overwinnaer van iijneygenfelfis, 'twelck (gelijckhy my felf gelept heeft) de aldergrootfte overwinning is l Ik heb geit; maer heb ick wat, ick heb'er genoeg, voor geleden: en heb ick wat geleden, ik heb weer wat gewonnen. Laet doch die iotter- nyen
|
||||
■■■■1^™'
|
|||||||||||||
Όοη Qutchot de la Ma ncha. ,417
ïiyen varen, Sanche-, fey daer op Don Quiehot j en láet ons eens loefs na huys toegaen , daer wy ordér íullen gaen ftellen ompus harders leven re volvoeren. Hiermede begaven fe fich van déu heuvel, en reden na het dorp toe. |
|||||||||||||
Het LXXlíi. Hooít-ftuch
Pan de voorteeckenen , 'die Don Jjjhichot ontmoeten op het intreden
van \φι Dorp , bencffens andere geaenckwaerdige. dingen, |
|||||||||||||
O
|
Ρ het ingaeh van het dorp, fegt Cide Hamer, lag Don Qui-
|
||||||||||||
chot twee jongens, die metmalkander ftondea en kribbel-
den,feggende den een. tegen den ander: Doet doch ge en moeyte-, Pie- terman , ghy[Hit haertogvtirijou ievenmet wdrfiett. Hoort ghy wel,feypon Quichouegen Sanche,wat die jongens daer feggen? g?Jultfe<van uwlfven v/et weer fien. En t wat, is 'er aen gelegen » antwoorde Sanche, of de jongens dat feggen?, Wat ? vraegde Don Quichot; verftaet gy nie.t,dat hetmy aengaetrendat ik Dulcinea van mijn leven niet weer íal fíen? Sanche fou hem daer op gedient hebben , wanneer hy 'er in verhindert wierdt door een haes , die door her yek c]uam.geloopen, ván veel honden en jagers gevolg:; welk beeft iig terftont uyt benauwthey tbegaf tuflehen de beeuen van Ronzinant Sanche nam hem op,en bood hem Don Quichoc aen,die niet anders £^^\smuiumfi^numt malumfignumt een cjuact teeckeil,een quaetteekea:den haes die vliet,de honden.vervolgen hem,en Dulcinea komt niet voor den dag.Gy bent ook geweldig vreemt,fey Sanchemeemr, dat den haes Dulcmea van Tobofo is, en die honden ,die hem vervolgen.de Toovenaers die fe verandert hebbemfy vlucht, ik heb fe verloft, en ftelfe in de macht van uw Genade,diefe alreetsin fíjn armen heeft: wat quae treken is doch daer meer gemengt?De twee jongens, die gekeven hadden,liepen terftond toe,om den haes te fíen; en Sanche vraegde aen den een , waerom ly keven ? Hem wierdt gcantwoort, om dat, hem den ander een vogelkouwetje ontnomen had, en geièydt, dat hy het fíjn leven niet fou weer fíen. Sanche gaf den eenen jongen een dubbelde ftuy ver,dac hy hem de koy fou geven, welcke hy Don Quichot mede in de armen gaf, leggende, dat nu al de voorteke- nen de fijne waren, gelijk hy iich inbeelde,hoe ilecht dat hy was. Voorts , feyde hy,heb ick onfen Paftoor wél hooren leggen, dat hetgeen Chriften,nog verftandig perfoon,betaemr, a'gtop fulke kindere dingen te flaen; gelijck myoockonlangs uw Genade ieif geiegtheeft,gevendem.y te verftaen, dat fe al te mael fot waren, --· J, t' die |
|||||||||||||
:■,-■ -
|
|||||||||||||
418 , Tweede Deel ván
die op fulcke dingen acht iloegen: en daerom íaaten wy ons daer
niet eens aen ftooren , maer gaén flechts voort na huys tpe. Ón- dpr dies cjuamen de jagers by der handt,eh eyfchten den haes van Don Quichotjdie hen den felven overgaf. Alfo reden fe vportjen op het ingaen van het dorp lagen ie ten eerften den Paftoor en Samfon Carrafco in een kleyn beemdeken. Nu moet men weten, dat Sanche over de wapenen , en de andere bagagie, het kleedt met de vlammen hèèn geworpen had) gèlijck als tot een deck- kleedt. Hy ièttè ook Graeuwtje de mijter op hét hooft, 't welck hëcvreemfte^ieraetwas, dat oyt beeft van fijn leven gedragen had. Terftondt wierden ie van den Paftoor en Carrafco gekent, welke ftraks met opene armen na hen tjuamen toegeloopen.Don Quichot ftont af, en omhelfde fe; en de jongens, krijgende Graeutje met den mijter in het oog,liepen terftond by honderden om hün lijf,ieggende den een tégen den ander: Siet toch den Efel van Sanche fo moy als püys, en het Paert vaii Don Quichot ma- gerder als oyt. Eyndelick omringt van de jongens, en vergefél- fchapt van den Paftoor en Carrafco,gingen fe binnen,en ten huy- íe van Don Quichot,daer fe d'oude en de jonge aen de deur von- den,die de tijding van hun komft al weg hadden,gelijk oock Te- rcia Panca,welke halfgekker met haer dogter May Sanches,an- ders Sanchica,daer aeno^amjom haer man te fien, en fiende hem fo wel niet toegeftelt,aIs ie fig had ingebeelt dat een Gouverneur had behooren te wefen, vraégdefe hem ten eerften: Hoe komt gy fo,man ? My dunkt,dat gy te voet komt, en dat gy meer ik weet niét watgclijckt, als een Gouverneur. Swijgt Terefa, antwoorde Sanche,al daer ftaecken zijn,daer zijn juyft geen böonemlaet ons na huys toe gaén,en daer ial ik u wonder vertellen:ick heb altoos geit, en daer is veel aengelegen;en ick heb het felf onder yemants byftantgewonnen. Hebtgy gelt,alderlieffté manPvraegde Teré- fa,het is gewonnen ίο 't gewonnen is,d.aer is niet aen gelegen,het is wellekom.Sanchicakufte haér vader ook wcllekom,en vraeg de hem terftondt, oí hy haer wat moys had mee gebracht?iy had na haer vaertje verlangt als de vis na liet warer.En daer mede vat * tende haér vaertje by den riem , én Térefa hem aen de andere zy by de hant, gingen ze met Graeuwtje na huys toe; latende Dgïü Quichot in het fijne,in 't gewelt van fijn Nigt en de oude Deenij fergefelfchapt met den Paftoor en den Baccalaureus , daar hy in weynig woorden fijn nederlaegaan vertelde,en wat voorwaer- de hy had moeten aengaen, namentlijk,in een jaer geen üyttochc Weer te doen 5 't welck hy tot een jota hoopte na te komen, vpl- i Scns
|
|||
De» Quichot déla Mancha." 419
gcns de fuyverheyt van de Riddcrlicke ordet:voorts,dat hy voor- genomen had fich toteen hardersleven te begeven, enííchin de eeníaemhey t der velden te onthouden, daer hy amoureuíe ge- dachten íou konnen voeden in het midden van duyièut aengena- me oefFeningenj en daer over veriocht hy hen, 't en waer ie door andere dingen beièt waren, hem in dit leven gefelíchap te hou · den: hy ibu ièhapen , en alle andere nootiaeckclijkheden, ver- forgen, en geven clck fíjn naem; gclijck hy het ielve , als het voornaemfte van het werek , alreedts gedaen had, die een yeder op een draetpafte. De Paftoorvraegdehem , hoedenaamenluy* den'Don Quichot autwoorde, dathy fíchfelven had genoemt den Harder Quichotin, en foo voort al de reit, gelijk hier voor verhaelt is. Ten hoogften verwonderden fich deiq twee over de nieuwe iotheyt van Don Quichot: maer op dat hy niet ander- mael mochteen flippert komen temaecken , en alfoo de gele» genthey t van fijn genefing te benemen,gelietenie fig als groot ge- noegen in defe fijne vondt te hebben, prijfende de felve ten alder- hoogften, en fich als medegeièllen aenbiedende, en te meer, iey Samfon, dewijl nu al de werelrweet, dat ick een vermaert Poëet ben, ial ik u yeder oogenblick de áerdigíle vaerfen gaen maeken van de werelt, Co wel hardersklagten, als hoffelicke rymen, orri ons in dieaengename velden te onderhouden. Maer het geen al- dernoodichft is, vervolgde hy, is dat een yeder harder den naem van fijn harderin heeft, die hy foo in fijn vaerfen gebruyeken en uytdrucken, als hier en daer in de baften van de boomen fchrij- ■ven en fnijden mag, ghelijck de verliefde harders gewoon zijn te doen. Dat komt feer wel, fey Don Quichot: doch voor my, ick ben van die moeyte ontflagen om een naem teverfieren , al» die alreeds befèten ben door mijn fchoone Dulcinea, de eer, de glory , het eieraet van alle beecken, velden , en beemden , op wiens nacm en glory men de hoogfte lof ter werelt wel fou mogen fmeden. Het is foo, antwoorde den Paftoor: maer wy fullen onie harderinnen moeten hebben die handig zijn , of an- ders fouden wy'er maer moeyte mee hebben ;en alsliet daer al op aenkomt, fullen wy haer de bekende en gedrukte namen van Fili- das, Amarillis, Dianas, Galateas,en fo voort,geven: want dewijl men deiênaemen hieren daer in de lietjesVerkoopt,konñen wij- /è voor een ideynigheyt krijgen, en houden Ce voor oníe harde- rinnen. By voorbeeld,ib myn harderin by avontuur mógt Anna heeren, kan men deièlve veranderen in Anarda; Franciica in FraMceiirajLucy inLucinda, enz. en Sancho Panea ι indienhy i (dd) me- |
||||
4-2 O Tweede Deel van
mede van het gefelfchap is, mach fíjn Tereía Tereíána noemen,
DonQuichot moeit lachen over deie Onomatopoeia;en den Pa· ftoor liet niet af deie eerlickeen aerdigevond te prijfen,bieden- de fich op nieuw rot geíelíchap aen. Met defe woorden namen fe hun affcheydt, biddende hem, 'fich wat goets te doen, ten beften van fijn gefontheydt. Het ongeluck wilde, dat fíjn Nicht en de Maegt defe onderlinge redenen weder gehoort hadden 5 en daer over ,¿00 haeft als de anderen weg waren , begaven fich defe na binnen toeleggende de Nicht ten eerften-.Wat is dit te beduyen, Oom ? Nu wy dochten, dat ghy weder te huys quaemt, om daer een geruft leven te ley den , hooien wy tot ons leetweièn, dat gy een Schaepharder wilt woorden, en ftellen u foo in een doolhof van verwarringen en beiiet my toch eens, wat harder dit wefen fal! Ghy ibudt wel bequaem zijn , Mijn Heer, voeghde de oude der by,om des winters de kou , en des lomers de hitte te verdra- gen, de wolven ai tekeeren, fbuwt gy niet ? Och, lieve Meefter, dat is een werck,'t geen een deel ftereke rouwe boeregaften paft, die daer van kintsbeen toe zijn opgebracht; en als men van twee quaden het beft fal kiefen , foo is het noch beter een Ridder, als een Harder re zijn. Neemt doch mijn raedt aen, Heer,want daer beu ick oudt genoeg toe: blijft in uw huys: let op uw middelen: biecht u dikmaels: doet den armen goet, en laet het op.myn ziel aenkomeiijfohet u qualick vergaet. Swijgt doch ftil, kinderen, antwoorde DonQuichot, ick weet beft watmy te doen ftaet: Iielpt my tebed , alfoo my dunckr dat ick niet feer wel ben ; en weet vooifeecker, dat, het zy ik Ridder of Harder ben, ik niet fal laten u-vau alles te verforgen , gelijckghyby ondervinding fiilt fien. Aldus brachten hem defe twee na fíjn kamer , en tor fijn-ruft, daer fe hem wel hielden, en veriorgden. Bet· LXXÍ V. Hooft-ftuck.
Hoe DonQutchüt krank mevit, en van bet tefiament dat hy maek-
te, en voorts van fijn doodt, GElijckde menlchelicke dingen foo verre zijn van eeuwigb.
te weien, dat fe gedurighlick na hun eynde trachienj is het ook alkro met het leven der menichen gelegen. En dewy 1 Don Quichot de felve wetten, ίο wel als yemant anders., onderworp pen was, geviel het,dat,als men daer alderminft om dacht, ('tfy door de fwaermoedighey t en droefheyt wegen? fich overwonnen te fien »©i andere befeliickirg van den fíemel) onjeu Ridder - ., , ]m een |
||||
Don Qv icnor déla Mancha. 421
eenfwarë koorts op den hals viel, die hem fes geheele dagen in het bedde hieldt,gedurende de welke hy gedurig door den l'a- ftoor, Carrafco, enden Barbier befochc wierdt, ionder dat San- che een voet weegs van fijn hoofden eynd afging* Defe, geloo- vende dat de cjueliing van iïch verwonnen,en fíjn verlangen we- gens het onttooveren van Dulcinea on vol voert te fíen, hem in de- ler voegen hielt,fochten hem in alle manieren te verheugen,.feg- gende Carraico» dat hy nioedf fou nemen, om weder op de been te geraeken, en het Harders leven aen te vanghen, voor het welc- kenynualreedtseen Hardersgefang gemaekt had, die niet een voet en week voor al die Sanuazaro oy t had gemaekt. Behalven dat, had hy voor fíjn eygeu geit twee vermaerde Honden gekogt, om het vee te bewaren , den een genaemt Turck, en den ander. Valck, die hem een Harder van Quintanar overgelaten had. Maer dit koftalniet.helpen<)m Don Quichot fíjn quelling te benemen.Men ontbood'er een Geneesmcéfterby.Defe tafte hem de pols, maer vond t'er geen groot genoegen ; radende derhalvcn den patiënt,dat hy fou forgen voor de behoudenis van fijn ziel,al- foodie van het lichaem groot gevaer liep. Don Quichot hoorde het alles aan met een befadigt genioet; maer niet fyn Nicht,npch. de oude Deern , noch Sancho fíjn Sch jltknaep, welke ièer bitter- lijk begoilen te fchreyen, gelijk of hy het al had afgeleyt. Den Doctor was van gevoelen, dat enkele fwaerrnoedigheyt enmif- noegen hem de doodt deden. Don Quichot verfogt, een weynig alleen te ziju,aIfo hy garen wat fou ruften. Dít geichiede, en als- doe fliephy omtrent iês geheele Uren over een boeg; invoegen een yeder meende, dat hy het ontwaecken fou vergeten hebben* Eyndelkk weder wackerfynde geworden, begoft hy Iuydts keels uyt te roepen: Gefegent engeprejen %y den machtigen Godt, die niy foo veelgoedts heffe gedaen. Een yeder iuyftcrde met aendagt na deiè woorden ,alfo ièanders luyden als die hy gewoon was te ipreecken,ten mmftenin die fíeckte;waer over fy hem vraegdeni Wat is het, Heer ? hebben wy emig ^oet te wachten ? wat barm-~ hartigheden %ijn dit iDéfe, antwoorde Don Quichot > dte den Jtlderhoogfien tegenwoordigjegens mygebruyckj heeft, Ickjtiéb mijn verftandtw finnen ver lofl van de duyfiernis der onttment- heyt, en dwalingen t daer het gedurig hfen van de Boeckeïi van Amadis my ingeftelt heeft. Nu beken icl^eerfl haer fotternyen; en my bedroeft niets meer, als dat defe kenniffe (bqjaetir byge- fyment my geen tijt latende om dien verloten tijdtte vergelden ¿ Laai) met
|
||||
4-1* ·' Tweede Oeel van
met het lefen van nutter en beter dingen^ die de qielverlicbtent
Ikjbevinde my^ichte^p het punt van mijn levenden fougaren het felvefodanigbefuyten^dateenyedermach oordeelen het foe quaet niet geweefl te %ijn, dat Godt my heeft fot laten fierven. Roept my hier mijne vrienden rden ?aftoor> den Heer Carr afeo» en Meefier Nicotaet, alfoo il^my wil biechten , enmijn uyterfle wil maken. Maer die moey te was niet van nooden, vermits ie op hetfelveoogenblickalteíamcninquamen. Terílont feydehen Don Quichot: Bodenbroot, myngoede Heeren , il{ ben nu niet meer Oon Quichot de la Mancha3maer wel AfonfoQuitchano,dit door fijn manieren altoos vroom is gheacht geweefl. Icl^bennu ecnvyant van Amadis en fijngeflachtsals oockjvan al defe dwa~ fe Rjdd'rfchap, il^l{ennumyney^en¡otheyt,enhet gevaerdaer f e mt in gebracht hebben , en vervloecl^ fe daer over. Wannecc defe drie defe woorden hoorden, meenden fy fonder twijfel, dac hem eenige nieuwe fotheyt bevangen had; waer over Sanche bc- goit te feggen : N« wy tijding het?ben,Hecr,dat Mevrouw Dul- cinea omtoovert is, fcheyt'er uw Genade uyt $ en nu wy^elijc^ alsgcreetfiaen om Harders te worden > en ons leven alfingendt te verflyten als ?rinccn, wü uw Genade een heremyt gaen wor- den. Swijgts is het mwglyk jkpmt doch Sy u[elven > en laet de~ fe woorden varen. Het geen tot noch toe, Sanche mmynfebade is geweefl, ancwoorde Don Quichot ¡* falmyn doot Μ mijn voordeel wmvmden. Icl^^ Μtjn Heeren, voelmyndootvafl naerderen', en daerom laet allefotternyen varen, en brengt my een die my biegten magh^met een Notaris om mijn teftament te fchrijven '· en terwijl my den Pafioor biegt, dat men na een No- taris toegae. Den een fag den ander aen , verwondert over de£s ledenen van Don Quichot, al hoe wel fy de ielve wel mogten ge*- looven, ter oorfaeck van verfcheyden teeckenen van fijn fterven, onder.de welcke geen de minfte was, foo fchielick i m fot wijs geworden te zijn. De Paftoor deed een yeder verr ¿eken, en bleef met hem alleen, hoorende fijn biecht,. Carraico ging na den Notaris', en quam kort daer aen met den ielven wederom ·> beneíFens Sancho Pan^a, die, verftaende van Carrafco hoe hec gelegen was, tranen met tuyten begoft telchreyen, enfichfeí- ven met vuyften te kloppen, meer als hy voor deíen voor het onttooveren van Dulcinea ged«ten had. De. Paftoor de biechc geè'ync> oihebbende, epata terftont weer uyt de kamer, feggei?- |
||||
Όοη Quichot dela Ma Kcha. 425
le» dat den goeden verftandigen Aloníb Quichano"mderdaet
ftierfj en dat iè wel mochten binnen komen, om fijn uytterfre wíl op te maken. Defe tijding ging de Nigt en de Meyt,cn voor- aaamentlyk Sanche, totaen iyn hait 5 invoegen fy hen de tranen uyt de oogen trok, en menigte van íuchten uyt fijn korft: wanc terwijl hyflegts Aloníb Quichano, en ook terwijl hy Don Qui- chot was geweeft, toondehy .fichaltoos van een goeden aert j en daer over was hy niet alleen van die van fijnhuys, maer vau al die hemkenden, bemint. Ondertuflchen quam den Notaris met de reft binnen.; en.na dat men de cerfte vereyiTchen van het tefta- ment gedaen had, en de ziel geordonneert daer Te behoorde, als oock het lichaem aen de aerde, met alle vereyfehte omftandig- JKeden > komende aen.de legaten, feydehy: Item 3joo is mijn be- geeren, wegens feeënere penningen, welke Sancho Panca { dieft i4 in mijnfottemy mijn Schilt knaep maekte) is befutende, dat3 alfoo tuffchm hem en my eeni^e rekening is, hy Sancho Pan f a de jefoepoor fich behout, [onder hem eenige rekening daer van af te ey'ffchen j alfoo der weynig jal overfchieten, wanneer hy <vanfesere dienflen jal voldaen^ijnj en wel moeten fe hem be· komen: want indien.ic^ fot pijnde, hem heb helpenhet Gou- <vernementvaneen Eylant geven , nu >wysfijnde, wenfehic/^ hem een geheel KjningrycJ^ toe, alfoo fijngoetaerdigheyt en ge·* trouwheyt het felve verdienenXn keerende fich naSanche,fey hy hem: Vergezft bet'my, mijn vriendt, dat tckji de gelegentheyt heb gegeven omfofot tefchijnen, als il^was3 doenden vallen in de dwaling in de welene icl^ gevallen ben 3 namentlijcl^, dat 'er oyt dooiende Rjdders in de tveult yjngeweefi. Ay my l antwoorde Sanche ? flerfi toch niet Heer., maer volght myn raet* en leeft hmdertjaven 3 want my dunckj3 4at het de meefie fot· terny van de wereltis, daer tegaen hem fierven % [onder da?er yemantis die ons dootjlaett als alleen de Melancoly^ K$mt doch over~eynd , is het moo^ljjcl^, en laet ons gaen doengelyk. wy%ejeydthebben, dat harderslevw aenvan^en; en 4ck, ver - jeke.ru , dat wy daer Mevrouw Oulcinea welhaefifullenvin- den3 foofuyver onttoovert als fe oyt geweefi is. Is het dat uw Genade fierft vanfptjt dat hy overwonnen is $ wijt het m-f > en figbt f dat icl^ Hpn^inant niet ft>elgegort en heb, te meer, de- wijl uw Genade weet, dat het een gemcyrte Jaecéis, dat den emenRjddir den anderen affloot: den een is heden > dm ander ' (4d f)* ¿ «wr» |
||||
'4-14 TtüeedeDeelvan
margen den baes- Het isjoo, gfHjekjjfe&t > antwoorde Car-
raíco. Mijn Heeren, alfachjes >aífachjes, feydaer op Do» Quichot, tf//e dingen hebben hunnen tijt: ic\heb jetgeweefi > maer nu ben ickjoeder by mijn finnen; heb Don Quichot ge- weeft , en tegenwoordig ben Onweder de goede Alonfo Quichano· 'Misgunt my mijnjvorige (taetniet; enondertufleben, gby No- taris,gaet al voort. Item, icl^maecl^voorts univerfele erfge- naem van alle mijne goederen Antonia Quichana , myn Nigte, hier tegenwoordig; hebbende eerfl en voor alle dingen daer van tty tgercykt hzt gene nodigh is· tot voldoening van degemaekte le- gaten : Eerflelijc^ dat [e doe betalen de huur van de eerde tijt af y dat onfc oude Deern ons· gedient heeft: item, noch twintig ducaten voor een kjeet> faam den Heer Pafloor, ah aenden Heer Satnfon Can afeo ¿hier tegenwoordig. Item»is mijne wil- le , dat, indien myn Nichte Antonia Quichana mocht komen te trouwen, men eérft zn voor allé dingen goede informatie ¡al hebben te nemen} of hy ooc\ eenige kenniffe heeft, wat din- gen de Boecf^en van Ama dis van Gaulen, of diergelijcken %¡n¡ en bevindende } dat hy daer kennijfe van heeft, en mijn Nich- te hem evenwel begeert te trouwen> falfe ver lief en al *tgeenfy geürftfal hebben, 't geen den Heer Ρ'aftoor en den Heer Car- rafeo {welckcn icl{_tot uytvöerders fttlle )fullen hebben te befte- den tot eenige Chriftelijcke wêrcken. ïtemy bidde icl^de jèlve piijne Executeur!, dat 3 indien fe by gevalle kpmente ken^en den Schrijver, die hetTweedeDeel vanDon Quicbotgefchre- ien heeft,f y hem wel ootmóedelijk.van mynent ivegen virfoeken$ tny te (billen vergeven de gelegentheydt y welckeickhemdaer toebefchicktheb% alfoo ickjnet diebejwaérnii up dewerelt fcheyde, daer toe eenige gêlegmïheyt gegeven te hebben. Hier mede floot hy fíjn uyterfte wille; en alio hem een flaeuwte over- viel , viel hy plat in fijn bedde neder. Ieder een verfchrifkte, en liep toe tot fijn onderftant : maer in drie dagen tijdts, dathy noch leefde na het rnáecken Van fijn uyterfte wille, overvielen hem diergelycke flaeuwténs yteder ogeiiblick > fondcr dateven- welde Nicht liet we] te eeteneb te drincken, de Deern fich te verblyden, en Sanche wel te vreden te wefen dat hem fijn Heer loo wel bedacht hád. Eyndelyckquam.de uyterfte uur van Don Quichot, welke alles gedaen hebbende voor fijn ziel dat hy koft, e*
|
|||||||
.■■>■■ '.},'.■:,
|
|||||||
Όοη Qu icHoT déla M anchan 445
en gedurig alle Boecken van de Ridderfehap vervloekt, gerufte-
lijck het leven verliet, zynde den Notaris tegenwqordig; wel- ke ièyde, noy tineenige Ridderlijcke Hiftorien geleien te heb- ben , dat oyt eenig dooiend Ridder fo facht op iïjn bedde geftor- ven was. Maer de Paftoor, il ende Don Quichot doot, verfochc aen den Notaris, hemeenghetuygeniste geven, hoe dat Don Quichano,by genaemtdeGoede, andersgeheeten Don Quichot de la Mancha, natuurlijckerwijfe dit tegen woordige leven ver- laten had: om daer door te verhinderen , dat hem den een of den ander weer mocht voor den dag gaen halen (buyten Cide Hamer Benengeli) en alioo hiftorien ionder eynd van hem maaken.Dic was hec uyt-eynde van den verftandigen Don Quichot de la Mancha, wiens geboor teplaets Cide Hamet verfwegen heeft,om gelegentheydt te geven aen alle fteden, plaetfen, en dorpen van Mancha, tot daer over te twiften, gehjekde feven fteden van Griecken over Homerus. Alhier eyndigen oock de tranen van Sanche, hetfuchten vande Nicht, en net klagen van de oude Deern. Hetgrafichrift,, dat Carrafco ielf voor hem gemaeckt heeft, luyde aldus:"""\ .-"'·'" Hier legt den midet, afiteflaá^%
En van fijn f$¿ii£erfcha-¡> btroafi * '.; - $00 hoogh in<mpe>dten kg acht ¡revefefi» Dat hy de d oom fader macht vM$t»t-9 En van ficbjelfðven tiet t § Als die niet wougedwm^mm^en. De werelt achtchy min als niet >
En toonde een werelt in V verjehiet j Door cjuade dampen heel bedorven: Maer hy, daer voor htt alles beeft > Gelijcl^ hy heeft een fot g eleeft, , Soo is hy eynd*lick, wijs gcfiorven. '
Aldus eyndigr Cide Hamet met defe vaerfen van den doorluch-
tigen Nafo : "Nu ismyn TVerc^vohoert, ,.t eens gebracht tenendtt
Dat nóch het h eme Is vy er, noch pvis toren fchehdt, , (dd 4) Ñick
|
||||
\i6 Tweede Deel van &c
Noch 't al vernielendâael 3 noch tijdts verwoede tanden $
Sal machtigh qijn den ttjt te wringen uyt de handen. Wanneer my dejeflondt oft endt eens achterhaelt, Wiens hoogfie macht omtrent mijn lichaem blijft bepaelt 5 Sal noch mijn befie deel, en 'f eelfle van mijn leven 3 Ver boven 's menfchen oog en dichte wolden [toeven, En f ronchen met een naem, die nimmer en vergaet, Terwijl bet aerdtjche volck,op my haer oogenfiaete ¿re E" õ Í D E;
|
|||||
» ŷ
|
|||||
Λ
|
|||||||
ECÏSTER
DER
|
|||||||
oüür JL "b 1 U víΛ. JbL JN»
Hen I. Hooft-ftuck.
Andelende van den atrt, eygenfcbap, en oejfening van den vermaerden Don Quicbot de la Mancha- 9 Het II. Hooft-ftuck.
^tWdcl^ handelt van de eer fie Optocht van den vetnuftigen en vromen Don Quicbot. 15 Het III. Hooft-ftuck.
In het welcl^ verhaelt wort de aengename manier t die Don Quicbot hielt omficb Rjdder te doenfiaen. I£ Het IV. Hooft-ftuck.
Bet geen onfen Ridder gebeurde , vertredende U)t de Rer~ berg. 25 Het V. Hooft-ftuck.
Verhandelende het vervolg van het ongeval van onfen Rjd~ der· 30 Het VI. Hooft-ftuck.
Handelende van de flrenge Inquifuie over de Boecken van Dongtiichot. 34 Het VII. Hooft-ftuck.
Van de tweede Uyttocht van onftn Rjdder DonQuiehotde la Mancha, 4? Het VIII. Hooft-ftuck.
Het goetgeluk, vart onfen Ridder ¡ in bet volvoeren van de ver- fchrickeltjckji Avontuer van de Windt-Meulen 3 met an- deredingen waerdi^ een eeuwige gedachtenis; 44. Het IX. Hooft-ftuck, In het wücl^devreelfelijckf enaffcbouwelijcke Strijt vanden dapperen Bifcayer en den vromen Don Quichot ten eynd* mrt gebragt, . 51 Het X. Hooft-ftuck. Van bet geen onfen Rjdder vtrder gebeurde mei den Bife'ayer > nhoockjnet een kjtdde Gepen. \f (dd 5) Het
|
|||||||
Regifter der Hooft-ftucken.
Het XI. Hooft-ftuck.
Van hetgeen Don Quichot gebeurde met een Geyten.hoeder. <SO
Het XII. Hooft-ftuck.
Van het geen een anderen Harder aenfijn Gefellen verhael- de. 6? Het XIII. Hooft-ftuck.
In het toeleg de vertellingh van de Harderin Marcela ten eynde gebracht wort, beneffens andere dingen meer- η ο Het XIV, HoofUtuck. Verhandelende de wanhoopge Vaerfen van den Overledenen , beneffens andere onver ¡vacht e voorvallen. 7 8 Het XV. Hooft-ftuck.
Verhandelende de ongeluckige Avontuer van Don Quichot met eenige godloofe Paerdetuyfchers. Sf Het XVI. Hooft-ftuck.
Van hetgeen onfen Rjdder in de herberg gebeurde. <? % Het XVII. Hooft-ftuck.
Verhandelende de oneyndelycke moeydyekheden, die de Rjdder Don Quichot s en fijn Schihkjiaef Sancho Pan$e3 in de herberg hadden, 9$ Het XVIII. Hooft-ftuck.
Verhandelende de onderlinge redenen» dewekke voorvielen tuf- feben Sancho Pandeen fijn Heer Don Quichot, met andere Avontueren , ivaerd te verhalen. lof Het XIX. Hooft-ftuck.
Verhandelende de vernuftige redenen tufreben Sancho en fijn Mee fier s en de wonderlijke Avontuer 3 die haer voorviel met een dood Lighaem 3 beneffens andere mffeiyeke voorvallen. Het XX. Hooft-ftuck,
Van de noytgefiene noggehoordz Avontuer, die Don Quichot ten eynde bracht^ hoewel nietfpnder per ij c kei van fijn leven. 12 o Het XXI. Hooft-ftuck. _ Inhet welcligehandelt wort tan de voortreffeiijcke Avontuer ontrent het winnen van de Heimet van Mambrun > bencffens ander é wonder lijekedingenmeer. 131 Het XXÏI. Hooft-ftuck.
Pevryheyt9 He Don Quichot gafaen veekElenëgm} welke te- gen |
|||
3
Regifter der Hooft-ftuckeru
^en baer wil gebracht wierden daerfe niet garen waren· 14* Het XX III. Hooft-ftuck. Van het geen Don Quichot in Sierra Morena gebeur deinde een van defeltfaemfte Avontueren vandefe deftige hifiorig. É£è Het XXIV. Hooft-ftuck. In het welcl^ verhandelt wort hu vervolg der Avontuer van de Sierra Morena. iöo Het XXV. Hooft-ftuck.
Handelende van de vreemde dingen > die Don Quichot in dit Gebergte ontmoete, en hoe hy Beltenebros navolghde, in het doen van {ïjn-penitentie. l6S Het XXVI. Hooft-ftuck.
Verhandelende hetgeen den verliefden Don Quichot in het Ge- bergte deed. I$2 Het XXV II. Hoofc-ftuck.
Verhandelende de volvoering der meening van den Pafloor en den Barbier, met andere waerdige dingen meer. é89 Het XX V III. Hooft-ftuck.
Handelende van de nieuwe en behaeglycke ontmoeting, die de Pafloor en de Barbier in het Gebergte hadden. 205 Het XXIX. Hooft-ftuck.
Handelende van het vervolg van de fchoone Dorothea 3 en an~ derevermaeckeHjckedingm, %\6 Het XXX. Hooft-ftuck.
Vervolgende de aerdige wijfe van onjen Badder te ver Éïâen Uft het Geberghte van Sierra Morena. Zl6 Het XXXI. Hoofc-ftuck.
Vervolgende de wijfe redenen van den Heer met fijn Schilt^ iyiaep. » 234 Het XXX11. Hooft-ftuck. *¿t
Ç andel ende van het geen in de herberg aen Don Quichot en fyn
Gefeljchap bejegende. 241 Het XXXIII. Hooft-ftuck.
Verhandelende de Vertelling van de fchadeUjcke Nieufgierig' heydt, . · 247 Het X X X1 V. Hoofc-ftuck.
Daer een eynde gemaakt wort van de Gefckiedenis van de fcha- delijcke Nieusgierigheyt, en een verbael van bet wreede gevecht
|
||||||
/
é
|
||||||
Ρ
|
||||
Regtfter der HooMucken.
gevecht van Don Qtiichot met een grooten leeren Sac^ mes iVijn-tint. 2.70 Het XXXV. Hooft-ftuck.
Bundelende van andere dingen, in detfherbergh voorvallen- de, 2Só - Het XXXVI. Hooft-ftuck. Vervolgende de geschiedenis van de vermaarde In/ante Mico- miconas beneffensveele andere aangename voorvallen, 294, Het X X X VII. Hooft-ftuck· ^Handelende wegens de verflandige redenen van Dan Quichot, aengaende de Wapenen en de Letteren. 2 03 Het XXXVIIi. Hooft-ftuck. 2» het ivelcl^ den Gevangen fijn leven vertelt. 206 Het XXXIX. Hooft-ftuck.
Mandelende van het geen vorder in de Herberg gefchiede, en
andere dingen meer. 34©
Het XL. Hoofoftuck·
Verhandelende de aengename geschiedenis van den Stal jongen »
en andere dingen meer. 3 4S
Het X LI. Hooft-ftuck.
Oaer de ongeluc/{j¿eñ handel van de Herberg vervolgt wort.
354
Het X L 11. lf ooft-ftuck. * ï&aer de twijffel van den Helm van Mambruyn en het Tuig wort
weggenomen, beneffens noch andere byjondere dingen. 301
Het XLIII. Hooft-ftuck.
Vervolgende de wonderlijke Avontuer vandeDiefieyders) ende
gramjchap van onfen Rjdder Don QuicboL 3 í S
Het XLIV. Hooft-ftuck.
Handelende van de wonder lije l(f wijfe op de welene DonQui-
4 hot betoovert wiert. 374
Het XLV. Hooft-ftuck.
Vtaer de Canoniek fijn verhael vervolght aengaende de "Boecken
van de BJdderJcbap * en andere dingen meer. % % χ
Het XLVI. Hooft-ftuck,
Verhandelende de verfiandige rsdenm van Sancho Pan f e met
fijn Heer Don Quichot. 3 8 S
Het
|
||||
Regifter der Hooft-ftuckeö* '
Het XLVII. Hooft-ftuckj
WervolgendehetverfiandigP^denkavetkn tuftchen OonQpichoi'
endenCánonicl{. ,ο4 Het XLVIIL Hooft-ftucfc
Verhandelende de vertelling van den Harder. 290 Het XLIX. HooM"ck.
Verhandelende het gefchil van DonQuichot met denHardcr 3 met de raer e Avontuer van de Geejfelaerr, door Don Quiclw ten eynde gebracht, ten kpfie van fijn fwett. " 405 'S.
TWEEDE DEEL,
Het I. Hooft-ftuck.
X7 ^handelende hetgeen de Pafloor en de Bar Her deden om*
v trent de fíente van Don Quichot. χ Het II. Hooft-ftuck..
Verhandelende de firydt van Sanche Pancc met de Wicht en Mep van Don Quichot, Beneffsns andere toevallen. 11 Het III. Hooft-ftuck. Van de belagcbelijke t'famenfpraet tuffen Don Quichot, Sanche Pan f e „ en den Baccalaureus Samjom Carrafco. J f Het I V. Hooft-ftuck.
OaerSanchePance voldoening doet aen SamfinCarrafeo, ap fijn voorftellingcn, bencffens andere gedemkwaerdive din- gen meer. ' XI Het V. Hooft-ftuck.
Handelende van de wijfie redenen, welene voorvielen tuffchen Sanche Pan^e en fijn huysvrouw TerefaPanca, bemffens anderedingen. . z~ Het VI. Hooft- ffuck.
Van het geen geviel tuffchen Don Quichot, fijn Nicht en de Dienftmaegt, beneffew andere Voorvallen, ¿ijndéeendet voornaemfie Hooft fincan van dit BoecJ^ ' ■ %i Het VII. Hooft-ftuck.
Icrhandetende het geen tuffchen Don Quichot en fijnSchitdt- W om&tnS >■ met verfcheyde anders mffelücke din- < ■'t.' . „'''*■■'. ■■,■**
Hei
|
|||
Regifter der Hooft-ftudcen»
Hec VIII. Hoofc-ftuck.
YanbetgeenDonQuichotgebeurde, gaende fíjn famindeDul·
cinea befoecfyn. 41
Hec IX. Hoofc-ftuck.
Verhandelende het geen dat mir in vinden ¡al- 47
Het X, Hoofc-ftuck.
Daer verhaeh word de loosheyt, die Sanche gebruyckte ¡, om de ^onckvrouw Dulcinea -van Tobofo te betooveren, met ver- fcheydene andere dingen, foo belagcbelij\ah waarachtig. 5 o Hec XI. Hoofc-ftuck. Van de vreemde Avontuur, die Don Quichot overquam met een J^arvan/xtgefelfchapvandeDoot. 57 Hec XII. Hoofc-ftuck.
Van de vreemde Avontuur» welcke Don Qpichot bejegende met den dapferen Ridder van de Spiegels. 6 3 Hec XIII. Hoofc-ftuck.
Verhandelende het vervolgb van de Avontuur des Riddersvan het Wout, en de foete onderlinge redenen van de twee Schilt- kpapen. 6$ Hec XIV. Hoofc-ftuck.
Vervolgende de Avontuur van den Ridder van het Wout· 7 3 Hec XV. Hoofc-ftuck.
Daer men kennis doet, wie den Ridder van de Spiegels en fijn Schilt kriaep waren. $z Hec XVI. Hoofc-ftuck.
Van het geen DimQiiichot gebeurdi met eenverflandig Ridder van Mancha. 84 Het XVII. Hoofc-ftuck.
Verhandelende het alderuyterfle punt van grootmoedige fiout* heyt van Don Quichot, met het geluckjgh volvoeren van de Avontuur van de Leeuwen. 92, Hec XVIII. Hoofc-ftuck.
Vanhetgeen Don Quichot gebeurde in het Slot ν anden Ridder met of van den groenen Rgcl^, met verfcbeydene anderedin- gen, lol Hec XIX. Hoofc-ftuck. Verhandelende de Avontuur van den verliefden Harder» met andere aengename voorvallen. 108 : Hec |
|||
*' ■ -
Regifter der Hoofc-ftuckefi. f
Het X X. Hoof t-ftuck.
Verhandelende de Bruyloft van den rijcl^n Camacho* en het gevulgh van den armen  afilio. ' II4 Het XX i. Hooft-ftuck.
Verhandelende het vervolg van de Bruyloft van Camaoho, met andere vermakelijcke dingen. ï2i Het XXII. Hoof t-ftuck.
Verhandelende de groóte Avontuur van het Bol van Monte Si- nos, geluckiglijckdoor Don Quichot ten eyndegebracht. li& Het XXIII. Hooft-ftuck. Van de wonderlijke dingen, die Don Quichot vertelde in het Hol •van Monte Smosgifien te hebben j welckp wonderbaerlijck- heyt, enonmooghlijk/jeydt, maeckt, dat men defe Avontuur voor Aperij f houdt. 1ZZ Het XXIV. Hooft-ftuck. i4
Vertellende duyfendt brabbelingen, foo gekhli\ck.aU noodig tot
het ware verflandt van defe deftige Geftbiedenis. é41 Het XXV. Hooft-ftuck.
Handelende van de Avontuur van het baleinen vandenEfel met die van de Póppe-[peelder3 en het wonderlijck raden van denAep. ¿ v I47 Het XXVI. Hooft-ftuck.
Vandzaangename Avontuurvande Pcppe-fpetlder , metan, der e aardige dingen. . Éò4 Het X X V11. Hooft-ftuck. '
í er j/arende wie defen Meefier Fieter met fijn Aep waf met
de ongduckige Avontuur van Don Quichot omtrent het bal- fyn van den Efel, ■ " Het XXVIII. Hooft-ftuck.
Handelende van faken die den Lejer vinden fat. \ 16 < Het XXIX. Hoofr-ftuck.
van de vermaarde Avontuur van de betoverde Schuit. 170 Het XXX. Hooft-ftuck.
van het gene Don Quichot gebeurde met een fchootte \agerinJ « „A , j Het ××÷É· Hooft-ftuck. 1?S
Handelende van veele m groóte [a\en. ■ tJ9
|
|||||
Heg
|
|||||
/
|
|||||
Reeífter der Hoofr-ftucketC
He? XXXII· Hooft-ftuck. _ V» het antwoord,' i geen Don guichotfijn Befirafergaf, met «w*
fcheyde andere deftige dtngen. lö7 Het XXXIII· Hooft-ftuck.
Verhandelende de aengename redenen tujfchen de Hert eg*, ««¿«jj
Jonckvrouven, en Sanche Pance. ÷9· ** Het XXXIV. Hoott-ftuck.
Verhandelende*"¿vontuurvan hit middel om Dulcinea íanTobofo
te onttooveren. „„,„__ TT r Ë ,
Het XXXV. Hooft-ftuck. Vervolgende de Avontuur van het onttooveren van de Jcboom Dulct |
|||||||||||
2.10
|
|||||||||||
neavanTobofo, met verfchcy de andere notabele dtngen. 111
Het XXXV Í. Hooft-ftuck.
Vtrtettende de vreemde en noyt bedachte Avontuur van de droevige Jomkvrtuw, of de Gravin Trifaldi, benefens een Bttefvan San- che aen [tin Buy svrouw. Het XXXVII. Hooft-ftuck.
Vervolgende de vermaerde Avontuur van de bedruckte JoncL· wouw, , _ _ T r n , *
Het XXXVIII. Hooft-ftuck.
Vertellende het berecht, ''twehk de bedroefde Jonckvrouw deed, ne- gens haer ongevallen. á , H¿t XXXIX. Hooft-ftuck. D¿ír Ë Gr«w« Trtfaldi het vervolg maeckt van haer groóte en wonderljjcke Biflor'it. li*
Het XL. Hoofc-ftuck.
Vervattendefaecken, Ë w/Ë *«« "'^^voW'ew?·" ""'^
denckwaerdige U/Hor ie. " ■ __ _ Ë" , Het X L T. Hooft-ftuck. *» A -*M* *« *rf ÑëôË**« C/«/7«w», en het eyndvandefi vermaerde Avontuur, Het XLIÏ. Hooft-ftuck. f
Vandenwufenraedt, welken Don guichot aan Sanche PanCegaf, eer
l henen ging om fjn Eylantteregeeren, benefens verfcheyde *»- , ^Çâ÷éÉÉ1 Hooft-ftuck
fltfaËfc ¿ ¿h Gouvernement gevoert viert, f» van de vreemde
\AvMuLdl Don^ichot in het lUfleel gebeurde. j£4 |
|||||||||||
i-
|
|||||||||||
Regifter· der Hoofc-ftueken. <
|
|||||||||
kW
|
|||||||||
Het XLV. Hoofc-ftuck.
Hoe Sanche het befit nam.van fijn Gouvernement 3 en hoe ty
fijn){egeeringbegofl. itfi'
Het XLVI. Hoofc-ftuck.
Van het vreeffelijcl^ gevecht van Don Qukbot met de betoover-
de ¡fatten, beneffens de hef de van de verliefde Altifidora.
Het X L V11. Hoofc-ftuck.
Verhandelende hoe fich Sanche vervolgens in fijn Gouverne-
ment gedragen heeft. ■ IJ Z Het X L V11Í. Hoofc-ftuck, Van het geen Don Quichot gebeurde met Donna K$drigms, be-
neffem andere dingen 3 em eeuwige gedachtenis waerdig. .. Het X LIX. Hoofc-ftuck.
Van het geen Sanche Ρ anee gebeurde, rijdende rontom fijn E)landt, %$6 Het L. Hooft-ftuck,
Verklarende en verhandelende wie de Joovenaers en Beulen waren, die Donna i{odïiguesr en Don Qjnchot, fooafge- rofl hadden „ beneffens het brengen van den Brief aen de Vrouw Gouverneurfche Terefa Ρ anca, 2 <? £ Het LI. 'Hoofi-ftlick.'
Van de voortgang van Sanche Ρ anca in fijn Gouvernement. %<*% Her L11. Hook-ftuck.
Verhandelende de Avontuer van de tweede bedroefde foncl^- i . .vrouw, anders genaemt Dortfia Rodrigues. - 3 08 Het Lili. Hooft-ítuck. ;
Vandémoeyelijckjoep en het eynde van het Gouvernement van Sancho Ρ anca. '. 3I4 . Het LIV. Hooft-ftuck.
Handelende van dingen belandende defi Ipifiory, en geen an- dere. ' ...;, .f 31? r Het LV. Hooft-ftuck. Van het geen Sanche vorder op den weg gebeurde, en andere dingen meer, diemenmaer te lefen heeft- ^ 32? , Het L V I. Hoofc-ftuck. y Van defchricieliju\efirijdl tuffchen Don Qiiebot dek Mancha |
|||||||||
en
|
|||||||||
R
|
|||||||||
X
|
|||||||||
Regifter der Hooft-ftucken.
en den L acquaj Tofilos, tot befchermmgh van de Dochter •van Donna ít^driguesXoo: 3 21 Het LVIL Hooft-ftuck.
Hoe Don Quichot fijn affcheyt nam, en het geen hem gebeurde met Altifidora, Staet-dochter van de Hertogin. 335 Het LYIIi. Hooft-ftuck.
Handelende van de Avonturen, die Don Qiiicbotfoo dicht over quamen als fiof'regen. 337 Het LIX. Hooft-ftuck.
Verhandelende de wonder lijeke bejegening, die tnenfott moqen houden voor een avontuur tivelc!(e Don Quichot gebeurde. 345 Het LX. Hooft-ftuck. i$z Het LXÍ. Hooft-ftuck.
Wat Don Qitichot gebeurde op het inkomen van Barcelona, en andere dingen meer. 3 6% Het LX II. Hooft-ftuck.
Handelende van het betooverde Hooft, met andere leuren die men niet kanvoor by gaan, 304 Het LXIII. Hooft-ftuck.
Wat quaet Sanche? anee beviel in het befien vandeGaleyen^ en de-nieuwe Avontuur van de fchoone Morinne. 373 Het LX IV. Hooft-ftuck,
Handelende van de Avontuer, die Don Quichot minder be- haegde als eenige die hem tot noch toe bejegent was, 3 S o Het LXV. Hooft-ftuck» Vertellende wie den RJdder van de witte Maen was , en de ver- lojfing van Don Gregorio, beneffens andere dingen. 384 Het LXVI. Hooft-ftuck. ' Handelende van dingen ¡, die h) fien [al die het felve leefi 3 en
hooren die het hoort. 3S7 Het LX VII. Hooft-ftuck.
Hoe Don Quichot voor fich nam een Harder te worden, en te ¿lijven foö lang tot dat fijn jaer om war > met andere aenge- narhe dingen meer. 391 Het L X V111. Hooft-ftuck.
Van de vreemde Montuur % welclg Don Quichot bejegen- de, 394 ::V.:,,, ' „ ; Het
|
||||
//
|
||||||||||
Regiíter der Hooft-ílucken.
Hec L X IX. Hooft-ftuck* Van de w onder lij c ¡{fie en vreemfle Avontuur 3 die Don Quichot oyt gebeurt is'■ 399 Het LXX. Hooft-ftuck.
't TVelcJ^ volgt aen het negen-en-feflighfle , en handelt van dingen nuodig tot verlichting van deje biflor ie. 40 3 Het LXXI. Hooft-ftuck. .
Van het geen Don Quichot met Sanche gebeurde 3 gaende na hun Dorp. 400 Het LXXII. Hooft-ftuck.,;
Hoe DonQiiichot en Sanche inhunDorp quamen. ι 415 Het LXXIII. Hooft-ftuck. .
Van de voor teellenen» die DonQuichoc ontmoeten op het intre-* den van fijn Dorp, ¿eneffens andere gedenckivaerdige din" gen. ' 417. |
||||||||||
'i
|
||||||||||
%.,■■''
|
||||||||||
ee %)
|
||||||||||
;&ψ-
|
||||||||||
/3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
REGISTE R*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R Ε G I. S Τ Ε R
VAN DE
Vooniaamíle zaken deíes Boeks.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geyíTeling gefet,ibid,word voor \
fijn wettige bruid verklaard 229.' |
grootekragt. ibid 101. helprmaar
de Ridders. 102 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veranderd in een Kopere Aap 230. "Barataría,feekër itedeken,daarSan-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
word door D, Q.. verloft. 242
Arabkrs verftaan figwel op 'tliegen. tArbeyd der geleerde is armoed. I.
302
tArmoede van Geeft. II· 258
Armijn wil fig liever laten vangen als
beirnodden. I, -%$* Arráez overfle van een Schip. II.
37f. word genomen, ibid. zal op- gehangen worden, 376. word ver- Ion. ibid. is een vrouwm.nfch. ibid. verhaald haar levensloop. , ibid. word bemind van een Edel-
man. 377, komt tot Algiers ibid. vind haar Vader Ricole· 379 ^Auditeur komt in de Herberg. 1.
340. met fijn dogter. ibid. is ver- wondert, over D. Q_. ibid. fiin naamenbedieninge. ibid, hoord van fijn oudfte broeder. 342 ver. teld lij η vaders en broeders ilaat. 343. lamenteerd over fijn broeder.
344. ontfangt fijn broeder met
groóte liefde- ibid- moet naar Nova Hifpania vertrekken. 345-, ontmoet Don Louis. 3^7. fpreekt met hem ibid. die hem openbaard, dar hy op fijn dogter verliefd was. 3f9- is verwonderd, ibid. neemt nkltel. ibid· vraagd Fernando , Cardenïo en den' Paftoor om raadt 36$·. haar refblutie. 36o jivontttureni welke de grootfte ge-
weeft is vanD.C^ II. 17 |
choGouverneur van wierd.II.2o3
"Barbier met het bekken word van
D. (^. aangedaan. I» 133. ont- moet Sancho en kent hem. 360· doer hem aan, ibid, Twift met hem over het Bekken,
361, word voor een geck gehou- den. 35a. "Bamardo del Carpió» boek van a-
vonturen. I, 35 Hafilio een iongen Herder, II. 109.
bemint Qiiieteria. ibid. die hem geweigerd word. ibid. fijn gaven der natuur, ibid. hadde niet ge- iagt , federt hy wift datfe met een anderfou trouwen-110 verfchynt op haar trouw dag en doorfteekt fig felve. 122. wil voor fijn dood het ja-woord hebben, ibid. ver- krygt heten fpringtop, iij·. word betrapt lulks in fchyn gedaan te hebben, ibid. Don. Q. field fig voor hem in de brefle. ibid. houd Quieteria, 11$ "Baftaert Ridder, die _fonder liefde
is. I. 74 Bedde van D. C£. in een Herberg ,
word befchreven. I. 92 Begraafplaatfin der Ridders en Kei-
fers. IL 4,/ Bekken van een Barbier fiet D. t^.
voor het heimet van Manbrun , aan. I· 135
T,elertna met haare bedienden in 't
hol van Montesinos. 11,137 Don Belianiit- I· yj
Bedraffintjen, hoe die behoren te
zyn. II. 187 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tí
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ΐΓ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Λ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aflrohgia- !. ^7
^rtbw Koning van Engeland is
door de toverkonft Ín een raaf verandert. I. 72. in een Hart. 391 angélica word befchieven. II· 10
Anna Felixziet Arráez.·
Anfdma Ridder. I. 247· genegen tot
minnelijke tydkomng. ibid. be- mind Camilla en trouwd met haat ib. is verwonderd dat Lotario fijn vriend lig van hem onttrekt. 248. klaagd over een quelling. 24.9. wil iijn Huisvrouw proeven. 25-0. vér- fotktdaar toe Lotario, ibid. ant- woord op fiin verioek, 2/t· waar over hy vcrflxld is. z$6. en houd verder aan. ibid. totdat hy 't re- folveert. 271·. geeft hem raad om 't werk te beginnen, ibid. ook geld en Juweelen. 289· metkt dat fy bedcogen is. ï6o. gaat van huis. ibid. komt wederom ι maar word van Lotario bedrogen· 264.. ver- bergd fig in de kamer om de on- trouw van fi¡n vrouw te fien 271, en verblyd lig ever haar kuysheid, 278 boord iemand op de kamer van Leonela 282. fijn vrouw ont- vlugr. 283. en fijn dienaarS284, fterft voor droefheid. 285- fijn gefchrift nagelaten, ibid, Anfelmo medevryer van Eugenio. I.
40O
tAntonomafia Infante. II, 225. was
ieer (choon. ibid- op haar waren veel Vorften verliefd.ibid.ook een 'Ridder van qualiteiteh, ibid. met namen Don Clario. 228. krygt toegang tot haar, door Trifoli. iëitj. wOíd fwanger, 21$. word in geyíFc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AiAp van Meefler Pieter. 11.
p- ijo. doedwondetbaare dingen.ibid. íegd watSan- clioos vrouw doet, II. i ei Adam heeft fijn hooffeerft ge- krabd, Π. j33. tAffront en belediging, watonder- lcheidtuííen tiefeis. II. 189 ¿Aguijar ( Don Pedro) word ge- vangen. 312. fijn gedigt op Go- leta. 313, op een ander fterkte, ibid. word vedo ft» ibid. tAldonta Lwenco, beminde van D. (^uichor, 1, 13 Alexander wordgelafterd· II. 13 xAlonfo Lopex,i Baccalanreusj verge- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fdiclkpc met X I. Prieíters
|
een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dood ligluain.alanzo ( Pester ) boer
|
117
helpt D. 1. 31. 32 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lAhifiJoraïn fchyn verliefd op D,Q^
Il-ajS z^fpielt en tíngt desnagts ifS- iSoi vald v,an haar felveigy· iingd by üio affchéyden.53f. haar doodlighaam 353, verroerd fig. 40a. word le'ycndig. ibid,komt by D.Q. voor "(bedde, ^c/.vethaald watfe voorde hel gefien hadde^cö toond fig vergramd, 407 jSmadis van Grieken. I, 35
Amadit van Gaulen I. 3;-. decerfte
en voornaamfte Ridder. 170171 uimbrofio, Vriend van Chryíbíto-
mus, I. §6 word een Herder.ibid. Andries, boeren knegt.word van fijn
roeefter geflagen ay. van D. Q_ gered %6 komt wederom tot hem. 139. Verhaald hoe hem fijn mee- iter gehandeld hadde 24,0. Ver- foektOÍn céten enteeigelcj.^i^. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Venetiaanfch Renegad
wierd Koning van Al- ibid. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A&maga
- giers.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"Betoverde eten en drinken niet. I.
579 389
BtAarden, worden de Juffers van Betonveringe van D. C>J I· 37/ver-
Malambruno aangetooverd. fcheide feorten. - 389 II. 230 [liever beyr lijn ballen af. I. 133
Balkers, ha*r afkomfl: en naam II Bifcayer, vegt met D. Q. I· y o han- ij-o. trekken op. j¡£¿\ deldhemleelyk. /4. valt ter aar- SSlfem vaa fierabrás I, /7. is van/ de. ■ ff
• l ■ (cc3) "Blyi*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
./5
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RE O I S t E R.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rio. 270. hoordmet verbaafdheid,
dat Lotario alles aan haar man ontdekt heeft en bedenkt een vond. 271. veinfdals offeLotano wil dooden. 272. haar geveinsd overleg. 273, laat Lotariokomen en legt hem vragen voor. 274. geeft fig felveeen wonde. 176 be- geeft fig ten huife uit na Lotario. 283. word van hem in een kloo- fter gebragt, 28f. refolveertin 'r Kloorter te blyven, ibid. fterft van enkel hartieer, 2.86 Canonje van Toledo ontmoet D, Q,,
op de karre, I, 377. vraagd na de oorfaak 378. fpreekt met D. Q^ ibid. verneemt het geheim van den Paftoor. 380. fiin oordeel over de boeken van de Ridder- fchap 380. toond waartoefe goed zijn. 382 heeft fclve een gefchre- ven. 382. oordeel over deheden- daagle blyfpeelen. ibid, over de treurfpeelen. 384· fpreektmet D» Q¿ over de boeken der Ridder- fchap, 370. vermaant hem van fijn fotternyen af te ftaan, 391· word vermaakt door de vertellinge van den Harder. 405 Cardenia lijn geflagl, I. iöt. bemint
Lufcinda. 162- fchryft veele brie- yen aan haar.ibid. verfogt haar ten huwelyk.ibid.word ontboden van den Hertog Ricardo- 163· komt wederom. 164. krygt een mede vryer. 16 s- word in fijn vertellin- ge belet van DtQTbid. werpt na hem met een fteen. 157. fingtin de wildernifie. 191. treed in ge- fprek met de Paftoor en Barbier, ibid. 'vervolgd fijn vertellinge. 194, de brief van Lufcinda. ibid. openbaarr alles aan Ferdinando , die hem bedriegd. 195·. indien hy hem om geld fend- ibid- neemt af·· fcheyt van Lufcinda. 196. moet 8. dagen wagten. ibid. krygt een brief van Lufcinda. ibid, bevind dat Ferdinando fijn beminde ten huwe-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blydfikap van Sancho over den der-
den uittogr. 11.16 "Blyfyeelent hoedanig de hedendaag-
fe zyn. I. 383 "Boek.drnkk¿ry komt D.Q.fien.II^i
2«V« van avonturen werden ve-r-
vloekr, I. 33. vonniíTe daarover, 5 ƒ ■ 35. &c. werden verbrand. 41. diípuit daar over, 244- 745 "Rotkpi -van de Ridderfcbap fchaade·
lyk I. 380. leugenagtig 381· waar toefegoed zyn. 'J " 382 %aekperbjiopers hoefe te werk gaan
met boeken , dïefe niet ielvege drokt hebben. II. 372 liotr fiaat fijn knegt, ift word van
D:Q^. gedwongen hemlos rela- ten 26. flaat hem meer na fijn ver- trek. 17 *%ruyIoft van Camacho en Quieteria.
II. 115·. iiG, 117 &c, BnrgermeefleriToeken den Ezel. II.
148, balken als Ezels en bedre- gen fig felven ibid. balken op 't nieuw. 149. vinden hem van de wolf half opgegeten, ibid. worden balkers genoemd. iji "Rnyiclaar > wie de eerftc geweeft is
II. 130
C. €e/Efar ( Julius) word gela-
fterd. II. 13 ^amacho de ryke, Bruydegom van
Quieteria. II. 109. fijn bruiloft ibid, de vreugde daar van. 113 toeftel uj\ moet haar verlaten. ti6
'Camilla beminde van Anfelmo. I 247, rrouwd met hem. ibid. haar trouw word geproeft· 258. haar gedragin haar mans afwezen.2<Sr. word van Lotario aangefproken. 5.62. íend een brief aan haar man ibid.,heeft berouw van 't fchry- ven. 263. haar trouw begind te wankelen.ibid. en geefd figop.ib. ontfadgt haar man. 26 f. gefprek met haar maagd Leonela. 267. ΊΜ33£4©ν«1ΐΜΐιι«νό by Lota. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huwelyk foekt, 157, komt weder-
om, ibid. fiec alles door een veh- fter. 198, ontfteekt door gram- fchap. aoo. ryd ter ftad uit, ver- vloekende Fernando en Lufcinda. aoi. komt in de woeftyne, ibid. word van de Herders onderhou- den, aojt,begeert geen behoudenis zonder Lufcinda. ibid. hem ont- moet Dorothea beminde van Fer- dinando. 203, is verfteld als hy haar naam hoord. aio.ïpreekt haar aan, aitf. openbaard fig. 217. fijn hoop. ibid.begeeftfigmethaarna 't Dorp, 118, onder 't gefelfchap van D. 0^2.24 onrmoetin de Her- berg Lufcinda 289. omhelfen el- kander, 291. fpreekt voor Don Louis 3J7 Carra/co zie Samfon.
Caftldca van Wandalien , beminde
van denRidder van't Woud,II,7i Chryfofiomus een ftudent I. 66· erva-
ren in de fterrekonft. ibid· word een Harder, f,j. om deHarderin Marcella.ibid. fijn begraffenis,76 wilde fijn fchriften verbrandheb- ben, 77. fijn wanhoopigc veerfen. 78. fijn graffchrift. 48 Ckero, fijn oordeel over de Come-
dien. I.384 @<ii- Hamet'Bemrigeh fchryvervan 'r
bock van D. Q^ II. 141 15· Clara dogter vanden Auditeur.345·
hoorde den ftaljongen zingen , ibid, ftopt haatooren. 346iopen- baard haar min aan Dorothea. 3^.8 diehaar beloofd te helpen. 349 £/¿«4/* Geren»»*», II, 3 f6. haaravon-
tuur,ibid. verhaald dieaanRoque. ibid. febiet h?ar minnaar, ibid- komt by hem, 3 jy. ondervind dat het uit ha.yver gefchied is , ibid. haar droefheid, 3^8- wil ineen Klooftergaan. ibid. Don Clavïo Ridder, 11.12$. fijne qua
lityten.ibid-bemind Antonoma- sia ibid.krygttoegangdoorTrifo- li. 2Ï.8, die fijn Biuid wordi %%$, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veranderdin een Crócödil, 130.
word door D:Q. verloft. 241
Claviltnno paard van den Too venaa j: Matambruno, II. 236, word van
vier wilden gebragt. ibid.
Comtdianten willen D:C^met fteenen
werpen. II,5t
Comedien, oordeel daar over. 1,384,
D.
D^w^arAifMfeifclitD.C^.van 12,
gevangene die hy verlofte I. 149 Danffen, die aatdig waren, II. 117 "Dapperheid houd de middelwegb, tufichen bloodheid en reukeloos- Leid, II-ico Dingd word benyd, II. 13, isdeee-
nige edeldom, 194 Diana van Salmantino en Gilpolo.
I.38
"Diva van Montemajot. I, 38 Dolheid van D ■ Q. 1.17a
Don Diegode&liranda.Il-2S. ver.
haald fijn wyze te leven, ibid. heeft een zoon , die op de Foè'zy verfot is , 89 · nodigd D. Q op fijn Slot. 101. zyn oordeel van D.Q; ,ez 'Don ggichotde la Mancha, fijn Va-
derland en aard te leven, 1.9. fijn regte naam. ibid. leeft veel Ro- mans, ibid. verfchil met den pa- ftoor, 1 o.word uytfinnig, 11 .word een dooiend Ridder, ibid. fijn wapenen, ibid· Helm. 12. paard, ibid. bedogt fijn naam. ibid. fijn beminde. 13· fijneerfte uyttogt, ibid.fiet een herberg voor een floc aan. ió-iijn eeten 8. laat fig Rid- der flaan, 24. bewaakt fijn wape- nen. 20. 2i vcikieft fijn Schild- knaap.2f.verlofteen boere knegt* ij, *6. ontmoet eenige Kooplie- den. i8> 29,'kriigtflagen van een Koopmans jonge. 30. word van een boer 't huys gebragt, 32, fijn boeken werden ver brand-41. ver- kiefirfijn Schildknaap. 4,4. fijn (e e 4 )i twee- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
REGIS
gi. kyft'óp fijn Nigte, 33 .houd,
raad met Sancho, 3$· of liy hem mag Salaris geven, 38. beloofd * hem weder het Eyland, ibid- ver- trekt met hem. 41. riaar Tobofo, | 42. komt tot Tobofo aan, 47, foekthet huis van Dulcinea.48.1 verbergdfigineen bos, y o. geeft laft aan Sancho om Dulcinea te foeken ji. werd van Sancho be- drogen j-3" ontdekt drie Boerin- nen. 5-4· die hy voor Dulcinea compiimenteerd j-j-.klaagd over deToovenaars, j6. ontmoet de Kar met veele Figuren, 59. valt van fijn paard,6o.wil met de Co- medianten vegten 61. laat het op aanraden van Sancho, 62, ont- . moet de Ridder van het woud, 6f · openbaard lig hem^j1. vegten met elkander,76. doedhemter aarden vallen, 80 bevind dat hy Samfon gelykt. ibid. wil hem de keel af- fnyden. ibid. dwingd hem te be- lyden dat Dulcinea de fchoonfte is, 81. ontmoeting met een ver- ftandig Ridder van Mancha, ge- redeneerd van de Poefy en Dig-¡ tets, 90.91. wil met de Leeuwen) vegtenJ94. dat hem van Diego,1 Sancho en de Karreman afgera- den word,9 j-.dwingd de karreman j om de Leeuwen los telaren 96 dej keu keert hem het agterend tocen1 wil nietuitkomen , ^j. veranderd I lijn naam van de droevige figuur ' indeRiddervande Lceuwen>98.' komt op't Slotv%nD.Diego,ioi'Í fiet de veerfen van D. LanrenzQ, die hy feer pryft, 106 vertrekt ¡ van daar io7„helpt Bafiliodathy \ Quietetiakrygd.iiy, trekt na 't HolvanMonte Sinos,ng.neemt; een'Scholier tot een leidsman,1 ibid. koopt touwen , 130. komt; aan 't Hol ibid. doed fijn gebed, \ 131. begeeft fig daarin,ïbid. word \ uitgetrokken gelyk als flapende. ¡ ibid» heeft groóte honger, 133.' |
ER. , < f
rhaal van 't geen hy gefien
adde, ibid, komt in een Paleis 34. ontmoed Monte Sinos 34-en Durant,i 3 j-.fiet een gtoote eep van Jonkvrouwen, 137. reekt een jonge aan,i4j.hourd e vertellinge vanden £7x1,149. ƒ0. vraagd de Aap van fijn geluk, yi. fchermd tegen de poppen, 57.bied Meefter Pieter betaling ansij8- ontmoet de troep der alkers, 162. fiin reden tegen s aar, 163. is vetftoort op San- hoen dankt hem af, 169.vergeeft em wedeïom,ibid.Avontuur met e betoverde fchuit, 170, fietcen ater-molen voor eenCafteel aan en de Molenaars voor geeften. 173 valt met de fchuit in't water,word van de Molenaars gered,en moet de fchuyt betalen, 174. ontmoet eenfehoone jagerin , 175-, fend Sancho tot haar, ij6· verneemd datfe een Hertogin was. j 77 komt tot haar,maetvald van fijn paard/ ibid. fijn aanfpraak aan den Her- tog, i78.wordRidderlyk onthaald i8o.word gewaffchen van 4 Jonk- ' vrouwen. 190. befchry ft Dulcinea van Tobofo, 193. 194. hoe veel hyvan Sanche houd, 196 gaat op de jagt met den Hertog, ïoj. hoord van de duivel een middel om fijn Dulcinea tepnttooveren, 208.21. t · geval met de bedroefde Jonkvrouw Trifaldi, 213, ktygt het houte paard van Malambruno 236. gaat daar op met Sancho fit- ten, 239-wotd wederom gebr3gt, 442,. verteld hoehy door te logt gegaen is, 244.vermaand Sancho wegens hetGo^verneurfchap,247 , 2fo, ayi· beftrafthem over fijne fpreekwoorden. %$z. word be- droeft over fijn vertrek,ifS, wil van niemand gedient werden, ibid. fcheurt fijn Kouflen, 25-8. verbeeld fig dat een van de Juf- frouws op hem verliefd is 2.79. |
||||||||||
T E R. ·
gen van de brief. 134.. vegt tegEB
een Sack Wyn-tint. 279· onder- foekt welke geeften 't meefte werk doen, 301-HpuH wagtvoor't Ka- ilecl,, 34.J·. z.yn wedervaren. 35-0· word met de hand vaft gemaakt. 3j2. vald1 fwaarlijk 3J4. wilde waard niet helpen, gj8· voor dat hy verlof van de Punces heeft ibid. word van de Geregts die- naars betrapt wegens de Galey- boeven, 355, 367· word door de Paftoot vry gemaekt. 368· wil voort trekken. 369. 373. word gebonden op een kar geleid. 373· boord een ftctn. 374.. antwoord daar op. 374. word weggevoerd. 377. ipreekt met een Ganonijk en verhaald fijn ongeval.ibid. wil Sancho niet geloven. 387. houd ftaande dat hy betoverd is, 389. beloofd den Canonykniet tegen fijn wil te doen, 370. word losge- laten , ibid. bewy ft de waarheid van de dolende Ridders, p: 392. bied fijo dienft de Herder aan omLeandrate verlolTen, p^4o3. geraakt met de Herder in twitt * en word overwonnen,404. avon- tuur met deGeelTelaars.^cj-.word van 't paard ter aarde geilagen» ibid. word wederom op de Kar geleid, 407· komt te huis, 408. fijn graffchrifren 410, 411. Tekenen van fijn genefinge,II.a* fpreekt weder van de dooiende Ridders,3,7. 8. bewy ft dat Reu- fen geweeftfijn, 9. fijn gefprek met Sancho , 1%. vraagt wat de menfehen van hem gevoelen.ibid» hoord dat ee» boek van hem uit- gegeven was, 14. is daar over ver- legen, 1 f. word van Samfon daar van beregtjig.vraagd nadegroot- fte A vontuur,ibid. houd hem ter maaltyd,2o· neemt voor den der- den togt tedoen, aj. fiinNigten Maegd raden 't hem af.'^i.verheft dekidders boyen de Hovelingen, 'Sfli
|
|||||||||||
f REGIS
tweede uyrtogt.43 .ontmoed twee >
Jrtonniclcen , die hy voor toove- jraars aanfiet·. 47,48. vegt roeteen Bifcayer./o. word van hem leelyk gehandeld, SA· eet met een Gcy"
ten-hoeder,6e.6i. redeneerdmet Vivaldo over den Ridderftand, 72,74. befchrijft fijn Beminde.7j·, (vil deícl.oone Marcela opfoeken, 85·. geval met de Paardetuyfchers. gg, 87, vertroöft Sancho.93.Ont- moetinge van Maritornes » een dienftmaagd,die by hem te bedde kwam>^f. meende dat het de dog- ter van den waard was. 99. werd met een Kandelaar gewond· 100. neemt fijn Balfem in en word ge- nefen.ici.wil de waard niet bera- len, ios- fiet een wolk van ftof voor een heirleger aan. 107. avon- tuur met een dood iighaam. 117 avontuur met de vulmeulen. in, ,ao. neemt van.Sanchoaffcheid. j2i,i2.8.flaat Sancho wegens fijn belpotcinge, 1 29. wil de Helm van Hambruyn winnen, 132. verloft jaelendigemenfchen. 143, 148. word met fteefien van haar ge- werpen. H9' wil den defperaten vendollen fpele'n. 171, en dat fon- der 001.iaak.17z. doet Penitentie. ï7,. fchrijft een brief aan Dulci- nea zvn beminde. 179. eri aan fijn nigt/180· ftuurt Sancho daar me- de weg, i8r- blijft alleenen be- drijft veel kuuren iti het gebergte, > iSz.volgt Amadisin't bidden na. ,85'. maakt veerfen op Dulcinea. , g4 ,is naakt en lijd veel ongemak. 5,8 ontmoeting van de Jonk- • vtouw, ín- ibat haar*9erfoek toe, ibid- vertrekt met haar. 212. ontmoetinge van de Paftöor.223 wordopliem gram, iiö. vraagd eadé rwaarigheid van de {uffrou. s.27- protefteert tegens 't huwe- lijk, 430- ffaat Sancho over 't ver- eeten van Dulcinea. 151, onder- yiaegd hem weger» 'i oveibren- |
|||||||||||
(e e f) »eemt.
|
|||||||||||
ΦΤ* Ύ 'i
|
||||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
||||||||||||||||||||||||||
REGISTER,
|
||||||||||||||||||||||||||
109- haar aanfpraak aan hem. 210
ontfangt beloftenifle van trouw. 211. haar overleg.ibid,verlies van haarwaardfte pand.2it.haaront- ftehenifle. ibid. hoe Fernand fig ontrokken en een ander getrouwd hadde,2i3,haargematigtheid,ibid gaat na cte ftad toe, ibid» hootd van zijn trouwen met Lufcinda, iT4%vind hem ongetroudjibid.fiet een brief van haarouders,2ij.on. trouw van haar knegt, ibid. itoot hem in een diepte, ibid. word een herders jong, ibid. vanhaar Mcc- fter aangevogten ibid. gaat we- derom in de woeftyne, 21e. verlet op 't hooren van haar Vaders naam.ibid. erkent Cardenio, 217 begeeft fig met den Licentiaat na 't dorp, 2t8,fpeeld voor de ellen- dige jonkvrouw om D". Q. te ver- loffen ,219· geeft fig voor erfge- naam van 't Koningryk van Mi comicon uit, 219. onder de naam van Mico Micona, 220. komt by T>'- Q. 220- haar aanfpraak , aar· vertrekt met hem, 222, verheft hem grotelyks, 22 ƒ .verhaald haar fwarigheid , 227, ontmoet in de Herberg een Juffrouw,die fe aan- fpreekt, maar geen antwoord krygt, 287. eriby haar Fernando, 228, vald voor hem neder, 289. word van hem aangenomen, 291, fpreekt met D;Q; 297. hoord net fingen van de Stalknegt, 34$- maakt Clara wakker, 346» hoord van haar min, 348, beloofd haar te helpen, 349.veneld het Carde, nio, 3 ƒ6 Dulcinea van Tobofot Beminde van
D.Quichot.1,13. konde wel var- kens fouten. 52. haar fchoon- heid, 7j*. haaïftem. 177 Durante fiet D:Q. in 't hol vau Mon-
te Sinos. II. 13^, fijn klagten, ibid. word vemooft van Monte Sinos. i?/»i3<5 |
||||||||||||||||||||||||||
Dnyvelt, hun reuk hoe die veran»
derd, 1,37 ƒ |
||||||||||||||||||||||||||
neemt voor Dulcinea getrouw te
zyn, i6z, trekt de laarfen van Sancho aan, 168· fpeeld op een Juid en fingd i7o,vegt tegen de katten, 171, die hem in 't aange- iigt vliegen en krabben , ibid. komt binnen íes dagen niet voor den dag, 280. ontmoeting met de oude vrouw die hy een tovenaar- fter meend te iijn , ibid. ver- neemt , dat le D. Rodrigues ís, *8t.hoord haar aanbrengen, aSj.krygd flagean in fijn bed,a86- van wie dit gefchiedeen door wat beleid,ac}j·. fijn brief aan Sancho, g 04« tweede geval met Rodrigues cnhaardogter, 309. beloofd haar te helpen, 3 ro.ryd na buiten. 327. hoord Sancho in een hol, 328. denkt dat hy in 't vagevuur is, ibid.doed hem verloflen,32Q. fijn flryd met Tofilos, 331.^16 niet volvoerd word, om dat hy fig 0- vergaf.333.vertrekt van dasr^j fiet eenige fchilderyen, 3 33, was |
||||||||||||||||||||||||||
een Boekdrukkery, 37, Gaat de
Galeyenzien,373.word beleefde- lyk ontfangen, ïbid.wilde in Bar- baryenovergevoert werden, 381* ontmoed de Ridder van de witte Maan,ibid. vegtmet hem, 3 8 3· en vald met fijn paard,ibid,werd ver- wonnen, ibid, houd iès dagen het bed, 387. neemt fijn reys aan,587 denkt om Altifidora, 392, wil een Herder werden, 393. lijn zorgen houden hem flaaploos, 395-, word van Varkens ρΐη verre geloopen. 396, fijne klagten Ín veerfcn,397 word gevangen genomen, 39g.cn in 't Slot van den Hertog gebragt, ibid, zyn wedervaren met Altifi- dcra, 400,4.01,4,0*., 4031404,4,0$·. geeft haar een goeden raad, 4,08. vertrekt van daar, 498.fijn geiprek met D. Alvaro Tarfc over het tweede deel van D: Q¿ 414,. komt in fijnDorp,4i7,wordöntfangeu vanden Paitoor,&c 418, ver- haald fijn avontuur enbefluit, ib. |
||||||||||||||||||||||||||
MEefter Elifahat, had met de
Kouigin Madafima te doen J.ι66· 169 Efpendiaan, zyn daden. I- 3 ƒ Eugenio, Herder. I, 400. bemind
Leandra. ibid. zyn medevryeris Anfelmo. ibid. is veiwondeid o» ver D: Q. 403. word van hem ge- worpen. 404 F.
DOcTror Fauflus- Ι· 3Ö5
Femando , Soon van Hertog
Ricardo bemint Cardenio. 1.103 is vetlieft op een huismans dog- ter, ibid. doed haar beloften van trouwen, 1 «^.veranderd door fyn afzyn, ibid. bemind Lufcinda. itfjjftuurt Cardenio van de hand. 19ƒ. verfoektCardenioos bemin- de tot zyn brult, 197 word met haar getrouwd,i99.vind een brief die hem ontfteld,2oo, deffelfs in« houd, 214. wil Lufcinda dooden, ibid. ontmoet Dorothea, 288. neemt haar wederom aan,291. om- helsd haar en verfoekt vergiffenif- fe, »93. hoordde vertcllingevan Fernando, 30o. bied hem vriend- fchapaan, 340. helpt de ftryd effe- nen van wegen de Helm vanMam- bruvn,3<>3.neemt DonLovismet hem naar Andaluzia, 55e P/or«/tfwMvanHircania. I. 37
Fortnyn, dartel en ligt, II. 388. is
niets, ibid· G.
G olim* van Michiel de Cer-
vantes, I. 39 Galey-hoeven werden van D:Q.. ver- loft, 1.142, worden ondervraagd van haai misdaden, 143, 144, 14/. &c. ï ' Ga* |
||||||||||||||||||||||||||
in netten verward, 341. ontmoet DonLouit, fiet Louis.
Harderinnen.ibid.dichemtenee- Doelende Ridders, wanneer en van ten nodigen,343- neemt aan haarj wien die ingefteld zyn, I.72, haar |
||||||||||||||||||||||||||
noodfakelijkheid aangeweefen.73
hebben altydhaar Lief. 74. fijn véél ongevallen onderworpen.89· hoefe geëerr werden, 137. zyn al- tyd goede Rymers en Muficyns geweeft. 1 ƒ4. worden fomtyds in een na¡jt 100 mylen weggevoerd, 236. zyn geen menlchcn geweeft. II. 8· haer onderfcheid^.waarfe nu zyn. 4.5· Dorotheat beminde van Fernando.
l.iöj.doed fijn wil op beloftevan trouwen, 10*4, word van hem ver- laten, ibid. ontmoet den Paftoor ende Barbier in de wilderniffe, »03; haar fchoonheid befchreven, »o4.fe verhaaldhaarafkomft.ibid. haar opvoeding en befighederi. aoj. haar minnéry met Fernand. ao5,to7.haar ouders vermaninge. 108. hoeFernand tot haar komt, X09.
|
||||||||||||||||||||||||||
voor de fchoonftcnit te roepen,
544.. raakt onder de voet door del itieren en ftier-bewaarders, 34,7. [ is daar over bedroefd. 345.) komt in de Herberg, 348. hoord eenige fijn boek lezen 349. dat twee Ridders zyn en hem aan fpreken, ibid. verhaald haar de verandering van Dulcinea, ibid. geeffeld Sancho om Dulcinea te verloffen. 3j'3,wotd geplonderd van Struykrovers 354. hoe dat hy getra&eert wierd, 3J7>3/8,3/9. komt tot Barcelona, 352, word ontfangen, 353· komt in 't huis van Don Antonio, 364. fiet het betooverde hoofd, 360". gaat uit wandelen, 367. fiet een ppfehrift van fijn naam, ibid, word van Jonkvrouwen aangevegten, 368. gaa t de Stad fien, 371. komt in |
||||||||||||||||||||||||||
' V
|
||||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
|||||||||||||||||||||||||||
2ί
|
|||||||||||||||||||||||||||
R E G I S Τ E R.
|
|||||||||||||||||||||||||||
&aleyatftet.T>--Q.· IL 373
Gebrek, van geld is o vet de gamlwereld, Π· 14.0
Geep/aars gíngen in proccflïe. I40/. ilaan D- Q¿ dat liy leraarde viel. 406
Gc-ftetijkd die prinfen regeeren lullen. II. i8j
Geld , fchoon lywaad, en falve daamede zyn de Ridders akyt verfien ge weeft. I. 2.1
Gektrde , haar arbeyd is armoede
I. 302
Geregtt dienaars willen U· Q. vat- ten, l. $66 Gefchil over den Helm van Mam- brtiyn, I. %6u 36Z, 363 Gcfflathten fijn tweederhande. I. 139 Geflagtem fijrfvierderhande, II. 34 Gevangen, verhaalt fijn leven, 1. 306. fijn vader fteld hem en fijne broeders een wyze van tele- ven voor 307 hy mkieft de wape- nen te volgen,ibid. krygt fijn deel, 308. gaat na Genua, ibid, dicnd He Hertog van Alba, ibid. gaat naar Italien , 308. word van de Turken gevangen, ibid. komt aan de Riemen in Nnvarino» 310· ver- haald hoe Goleta gewonnen wierd 311. van Don Pedro d'Aguilar, 3Π. van Ucbali, 314. van Aza- maga, jif. was onder de los- baa re Haven, ibid. vind geld, 316 weet niet waar 't hem van daan komt, maar fiet alleen een witte hand, 317. vind wederom geld meteen brief, ibid. vertrouwd fig aan een verloochende, om den briefte lefea, 318· diehemover- fet, ibid· inhoud deflelfs, 319 antwoord daar op, 320 hoorddat het een fchoone en rvke /uffrou was, ibid tweede brief, 311. be- looft hem «"lyheid, ibid, hy doed haar' beloften van te trouwen , .ibid. wierd vry gemaakt, 313. feomt 'm haar Vaders hof, 314. ¡Ètet de Juffrou, 31/, haar gefptck |
onder elkander, 326*· maakt haar
bekend, dat hy gereed is om te vertrekken, 327. verfpied den Hof, 318· vergaderd de Slaven ts?t roeyen, ibid. maken fig mee- ftervan't Schip, ibid· bindende mooren,"329· nemen dejufriou Zörayda weg, ibid. niet fonder gevaar, 330· beginnen haar reys 334. komen tot Cava Rumia aan, 333. de Moren ende Vader van Zorayda worden aan land ge- fet, ibid. beginnen te finken, 33/. en worden van een Frans Schip opgenomen, ibid, nemen hun al- les, ibid. fetten haar in een boot, 3315. landen aan de Kun van ¿pangien, ibid- horen een boerc- floir, 337. fien een herder , die voor haar liep, ibid, onunoeden Ruyters,'338. die haar hunne paarden prefenteeren, ibid. ko- ηκη tot Velez Malaga, ibid. ryfij na fijn Vader, 339. ontmoedfijn broeder, 341, openbaard het aan de Paftoor , 342. .word van fijn broeder met gtoqte liefde ont- haald, 344. Geyte hoeder,by welke D: Q. logeert
en eet, I, 60 Gillii vanTarapilla vermaard Rover
en dief, I, 145. heeft fijn leven befchreven, ibid. word van D:Q. verloft, 148. vergeld defe weldaad qualyk, 149. vlugt op 't geberg- te, 1 ƒ i.fteelt de Ezel van Sancho, ijw., word betrapt, ,232. ipeeld met poppen onder de naam van Meefter Pietel*, II. jjo Goederen waren eertyds gemeen ,
Goleta gewonnen en hoe, I. 3ir»
word van de Turken geflegt, 314
Govtrneurfchappen niít even goed,
IX 69
Graf-fchriften van D:Q_. 1.410,411.
van Sancho Pance, „ 412 DonGregorio verloft uit de gevanke-
«is, II. 385· komt tot fijn be- minde -...".: :\. . V, - ■· |
||||||||||||||||||||||||||
goed befcheid, ibid. is een He Ζ
togin, ibid. haar man nodig*! D= Q. opfijn Kafteel, 179, hou veel van Sancho, 184, i8j- haat brief aan Sanchos vrouw, 289. ontfaiigd antwoord, 311 Jagd is een uitbecldinge van den
Oorlog, " II. sc6 Ivaa Teres deViedma, fiet Auditeur.
Jtffiitia 'Difiributiva, I. 301
K,
KArremanfloïg D;C^uit jaloers-
heid , " 5$ IQefen raakt D: Q^, cjuyt, 1.11 Dj 113 ¡{itideren tegen haar wil uit tiouwen is ónbehoorlyk, I. 68 Kjtnderen bthooien te leeren, dat Ie beminnen, 1[, 90 KJaas de Barbier,fijn oordeelvan de béfte'Ridder, Ι. ι;ο· vermaakt fig met de vertellingen van Sancho * j 87 veinfd fig fchydknaáp van den PaftooV, 189· maakt fig een baard van een JKoeifteert, ibid. ruildhem met de Pafteor, I. ¡ga. dog neemt hem weder aan , 220, hy valdhemafi 224. en de Paftoor fet hem die weder aan, ibid. moet hem aan de waardin overgeven , 242· Prophetcerd van D:Q: 373, bcrifpd Sancho, 379. fijngefprek met D:Q, II. 2. fijn vertellinge, 4 JQnyfenaars , haar leven, II, 143 Kooplieden van Tolofa ontmoeden D'· Q, 1. 28. zullen fweeren , dat Dulcinea van Tolofa de'fchoon- fte^y, 29 Kjppeltn is een ambagt, I, 144 ¡{reiden i of die onfe genegentheid konnen.dwingen, I. 144 '"''"V.'V
■.Γ S J ' '' ■'/ "
Ltdgthtn, wordlan DrQ. be-
itraft, I. iö Leandra huismans dogter word be-
mind van Eugenio , 400. is ver- liefd op Viiiceat, 491, loopt met hem
|
|||||||||||||||||||||||||||
minde Anna Felix, ibid. fijn
fchoonheid , ibid. 'wil fijn Anna niet verlaten, 387 H.
HAat, tegens verraders, I, 312
Harder van Jboria,/. 39 van fcilida, , ibid· Harder vervolgd een vlugtendegeite
- L 398. fpreekt met defelye, ibid begind een vertellinge, ibid. be- mind Leandra, 400. zyn naam Eugenio, ibid liet Eugenio, , Harderinntn komen uit het bos , U 341. haar kleeding.ibid. fpreeken D: Q; aan over de net te u, ibjd, nodigen D^Q^tot haar te komen, ■f ' . 34*
■■' Herders verhaal van een jongeling ,
die fot of diil was, ; 1. \$η, &c,
Helm van Mambiuyn, ƒ,131. difpuit
daar over, 362
Heimet van Don Qnichot, 12
Herberg die D: C>. vond. 15
Herteg, nodig Ί)· Q.' op fijn flot,
11 179, onthaald hehi Riddcrlyk,
180, trekt rriet hem op de jagt,
204. zyn beftel om Dulcinea te
onttooveren, 205·. 206· van Tri·.
faldi de droevige jonkvrouw.216
Hiftorie ván D: (£. in' 'farabifch,
H'J}orie~fibryver> hoe die zyn moet,
7. ƒ<).
Ht{torU*fcbrijv.er en Poëet wat on-
derfcheyd rullen haar is, //· 17 Hol van CMonte Sinas, 11, ix% des
felfs ingang wyd , 130. word be- fchreven van '.pi. Q^, 133 Beofd dat könde fpreeken , ƒƒ. 368·
hoe het gemaakt was, 370 Hovelingen, Gnderfcheiden van de
Ridders, , //. 32 Hauvaeïijl^i hoe het aan te merken
• M»,"" '. . . 0· ito
|
|||||||||||||||||||||||||||
φ
|
|||||||||||||||||||||||||||
■*
|
|||||||||||||||||||||||||||
BEn Jongejagerin ontmoed D;
O, II. 174. ontfangdeen Am- baflatlc dooj; Sancho, 177, gcefi'
|
|||||||||||||||||||||||||||
ν
|
|||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
Et,_l
|
|||||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
|||||||||||||||||
hem weg, ibid. word na 3. dagen
gevonden naakt en beroofd, ibid. had haar eerbaarheid behouden , ibid. word in een Kloofter ge· bragr, 4,02. en verfchoont door |
|||||||||||||||||
we beloften, ibid. beglndhaarte
beminnen , 251. blyft overwin- naar, 2Í3. fijn antwoord en raad aan Anfelmo, 254,- fijn veerfen opCloris, χ6$„3.66. openbaard het uyt nayver aan Anfelmo, *<Sq, 't is hem ked, 270, ontdekt alles aan Camilla, ibid. antwoord op de vragen van haar voorge- fteld, 27/. word kwalykonthaald, 27a. is verwonderd over hare fnoodheid, 277. verzogt aan An- felmo fijn huis te mogen fchu- wen, 282. Brengd Camilla in een Klooiter, 283, 28/ Ί>οη Louis gekleed als een itaiknegt.
fingt twee liederen, 346·, 347. fijn afkomft en ftaat, 348. is verliefd, op Clara, ibid. dat hy met teeke- nen te kennen geeft, ibid, volgd haar op haar vertrek, ibid, is een goed Poëet, 349, word van 4, Kuiters gefogt en gevonden, 3 J4, 35j. wil niet naar huis keeren > 3 S6> 3Ï7> openbaard fijn Min aan den Auditeur haar Vader, 3 ƒ o. en verfoekt haar tot fíjn Bruid, ibid. Lttfiinda beminde van Cardenio, /»
162. fchryft aan Cardenio j 197. word met Fernando getrouwd, 198*199, valt in onmagt, 200. openbaard datfe aan Cardenio verbonden was, 214. word ver- mift, ibid. ontmoet Cardenio» 288. omhelfen elkander, z^t L»yfe 1 wanneer die fterven, II, ¡γΖ |
|||||||||||||||||
haar jonge jaren,
|
|||||||||||||||||
ibid.
|
|||||||||||||||||
Letdigheid de moeder van de liefde
|
|||||||||||||||||
-- toj
Leonnla maagd van Camilla, /-267. haar gefprek met haar vrou, ibid. verhaal van haar minne, 468. boe- leerd in haar huis, ibid. neemdde vlugt, 183 ■Zangen , welke de befte is. 1.381
Leeuwen regens welke D: Q, yeg- ten wil, II, p_ Licentiaat in 't dolhuis, Il.^.lchiyft
verltandige brieven , ibid, wil daaruit verloft zyn, ibid. word ondervraagd , $. fijn reden met een ander zot, ibid. fegt dathy Neptunus is , en word daarin ge- laten, ° 6 Liedbotb^ van Lopez Maldonado , li 30
Ltefde moet uit een vrye wil ko- men, /. 8t-haarwifpelturigheidj 167. Lojrafo Antonio Schryver van de »0. Boeken van 't geluk der lief. de' =, , /, 38
Laoiheti des Duyvels, /, j^g
Don Lorenza Zoon van D. Diego de
Miranda,8g· is ervaren inde digt-
kunde, ibid. fpreekt met D:Q.
102. vandePoeTy, ibid. van de
Ridderfchap, 103. toontfijn ver-
fen' * lof
Lotario vriend van Anfelmo, J. 247
|
|||||||||||||||||
'\:
|
|||||||||||||||||
helpt hem aan Camillo, ibid. wil
niet meer foo veel vriendfchap houden, 248. foekt evenwel fijn welftand, ibid. .word van heml verlogt fijner hmsvrpu trouw te/ proeven, tfê fijn antwoord, zri. neemd het eindelyk aan, 275-. be. denkt een middel om fijn vriend te bedriegen, ibid. 't welk Anfel- mo merkte, lío, doed hem nieu- |
MxAate met geld &c. h 1 jj
Maiafima Koningin, 1,166\ 169 Malambrmo toovenaar» //,230. veranderd Antonomafia in een Koópere aap, en Clavio in een Tyger, ibid. maakt de Juffers baarden, ibid. Manier van fteiven f welke de befte
"» ; 'tl. !4<S
Mar*
|
||||||||||||||||
%
|
|||||||
REGÍ
%M*rceÜJt $ beminde van Chrifo-
itomus , /. 66· Haar Vader en Moeder, 67,68· was feer fchoon, 68. wilde nier trouwen, ibid.
draagd groóte forg voor haar eer, 69. wierd ffixit een Kroon uitge-
beeld, ibid. komt de begraffenif- fe van Chriíbítomus ίϊεπ,8ι·οηι· fehuldigd fig wegen zyn dood, 80, 81,92
Maritornes dienftmaagd by een waard, 1· 92. haar difcours met Sancho van de Ridderiihap, 93. wilde den Karrcman gefelfchap 's nagts houden, 94.. komt in 't bed van O'O±gf. krygt flagen, 97, fpeeld D*- Q. een pots, 3^0, tSMedkijnmeefler van Sancho, Hifi.
paft op iijnFun£tie mee een ftoks-
ken, 173
iSUicp ijtíicena Princes van 't Ko-
lïinkrjk Mico Micona, I. 210.
, zie Dorothea, tJMinnebruf, Ι·*Ϊ4· tJMijJïagen geven een luifter aan het
goede, II. 10
KMol'naari helpen D: Q. uit het wa-
ter. 11. 174.
Monniken ontmoeden D: Q^. 1.4.8
Monte Sinos onthaald D: Q. /1, j 34., brengd hem in het Paleys van
Kriftal, 13/
Moor en zyn verraaders, J. 319
Morrenago fict Gevangen·
jV/«/?;'£herfteld het ontftclde brcyn, 1, %oj
N. Ν Aam van D: Quichot, f. 12
Natuur is als een pottcbakker, 11. 178 Nieuwigheid in nieuwe regeeringeo tevreefen, h 88 Nieuwsgierigheid fchadelyk, ƒ 14.7
Niklaas de Barbier, een vriend van D*. Quichot, /. 33. fijnvoorfeg- gingaan D: Q^ 373· fiet Klaas. Notariffen, hoedielchryven, J. 17Ö Qffd éjueldfigfelvc, 11· 4.3 |
|||||||
STER.
o. O Ever van de vermaarde Hebro.
11- 170 Don Olivante de Laura, ¿. 3f Ondankbaarheid f de grootile zonde,
11. 34.J
Onfihuldigen lyden fomtyds met de ichuldigen, 2- 41 Oordeel is van noden om gefchiedc-
niflen te befehryven, 1/. 19 Orbaneja Schilder vanllbeda, 2/. χα
Ordre der Ridders , waarom inge- leid, 1. 63 Ordre van D^Q. reyfe naar huis > J. 377
Qverfittmge van veeriên verliefd haar
aardigheid, /, 35
POlard van D. Quichot, 1- 12.
hoe hy dit noemde, ibid. •Pairs oí Pares van Vrankryk, /. 393 Talmerin van Oliven en van Enge- lant, 1, 35 Pafioor, een goed vriend van D: Q.
1.32,34.· Schept vermaak in Sah- chos vertellingen , 187, 188 wil O:'Quichot uit de woefteyne verloffen, 188. kleed fig als een |onkvrou, ibid. leend het Vrou- wen gewaat, 189. verwifleld het felve met den Barbier, 190, komt met hem by een aangenaam beeexken, 191. hooren een aan- gename fteni, ibid, ontmoeten Cardenio, 193. die fijn vertel- linge volvoerd, 194., 202. hooren eenftem, 103. bevinden dat het een Jonkvrou is , 204.. hooten haar vertellinge aan, 20/. & feq. verhaald aan Sanche», datfe de erfgenaam van Micomion 13,219. fijn vond om tot D: Q, te gera- ken met Cardenio, 223. fpreekt hem aan, 223· fet de Barbier de baard aan, 224.. verhaald D: Q. wat hem daar heenen had doen komen, *af. verhaald de vertel»· linge van deu gevangen, aan den A«di-
|
|||||||
STER.
negendheid voor de Romaasjie.
verfchil met den Paftoor, io- word fot. ii, word een dooiende Ridder , ibid. maakt zyn wape,n klaar, ibid. veranderd zyn naam in Don Quichot, it lian güuichot> ziet Don.
gaieteria , bruid van Camacho,
11, 109. is wel gekleed > 121. haar 1'choonheid , ibid. word na een ftellagie gebragt om met Camacho tetrouwen,ti2.trouwd met Bafilio, . 12ΟΊ27. Dan guirieleyfon van. MoUalbaan,
/- 37
|
||||||||||||||||
R EG I
|
||||||||||||||||
Auditeur, 342. brengd twee Bree-,
ders by een, 344,. vereffend den ftryd over het helmet van Mam* bruyn, 36$·. verloft D^Q.· van de Geregts dienaars en bevree. digd de Barbier en den Waard , 368,369. ver-tiekt met D;C^,377, vcihaaid alles aan eenCanonyk, 380- redeneerdmet de Canonyk over de Boeken van avontuur, 381. hoord waartoe fe goed zyn, ibid.tnisnoegtover de Comedien, 384.. komt naar huis , 4.08. On- derregt de meyd, hoele D:^. zal genezen, 11:1. befogt hem, |
||||||||||||||||
ibid. wanhoopt aan fijn genefin-
|
||||||||||||||||
R.
|
||||||||||||||||
gen* 11· leeft de brief aan Sanchos
Vrou van de Hertogin en haar man, 299. ondervraagd de Pagie die hem gebragt hadde , ibid. twyffeld aan de waarheid , 301. noodigddei'agie teneeren, ibid. Paternofler, maakt D: C^, uit gal- nooten, I; 183 Penitentie van D: Q¿ I, 173
Meelter Ptettr met de Poppen , il.
ijo. heefteen Aap, ibid. brengd lijn gefelfchap op een Kar , 1 ji· laat fijn Aap vraagen oploifen , ibid, fpeeld met Poppen, 174,. klaagd over de fchade, die hein D'. ÍJ, ticdaanhadde* i^S, neemt den Waard en Sancho tot media- teurs, 1 ƒ9. waardeerd fijn fchade, ibid. vercrekt, 160· was in der waarheid, Gillisje van Pafiemontv 161
Tinnata een. Italiaans woord , hoe
het moet overgefet worden, 11.
|
RJLait die Sancho aan D:Q¿.
geeft om een Vorft &c. te dienen, 1. 136 Itencgaát» neemen getuygeniile van
deflaven, 1,318 Reufin, datfe geweeft zyn uit de H.
Schrift betoogd, II, 9 J
Ricardo hertog van Spa njen, 1,153 |
RJcote » buurman van Sancho ont- r moed hem als een bedelaar, V, II· 320. verhaald zyn avontuur» j 312. wasgeftraft met een bannil-' fement, ibid. komt in Duitsland» I ibid. wil Sancho mede hebben \ om een fchat te foeken, 324. s> neemt zyn affcheyd, 32)·. vindt zyn dogter, 379 Ridder, welke de befte, 1,10. D:(¿J
word daar toe geilaan, " 19, taf Ridder moet met geld , ichoon ly- \ waad en falve verzien zyn, 1. aoAl fiet dooiende Ridders. Riííííer van het Kruys, ?-35*,, Ridder van het Woud, 11. 6f. komcj?
tot D:Q. ibid. begind te fingen, 66 zyn klagten, 67. fpreekt mets D: Q^ib. verteld van zyn bemin-'i de, 73. van zyn gevegt met de Reufin de Giralda, 74. met den fteenen Roeland,ibid. fegt dat hy D; Q. overwonnen heeft, 74 waar op fig d; (^.openbaard, η$ ve§c$
|
|||||||||||||||
\
|
||||||||||||||||
371
"SUtir de Ridder , Boek van avon-
tuur, I· 36 Tlatanifche Liefde, 1. 177 Voèïy is als eep Jonkvrou, 11, 90 Poëten, onder die fij η de meefte die- ven, II· 407 Q.
Q Vichada de„Ridder, l,9. zyn
wyze te leven) ibid. zyn g<s- |
||||||||||||||||
U'l:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
R Ε G ί
|
TER.
Samfon parrafeo ^Baccalaureus > IÍY
t4.. fijn gedaante , ij*, is eert fpotter, ibid. beregt D:Q_. dat een boek van hem is uitgegeven, lö.fegt van de gtootlle avontuur, 17. vervolgd iijn verhaal , 18» 1$»» 20. blyft by hem teileeten, ±'i. raad D. C^. naar Zaïagofa te trekken , 43. beloofd veeren van afTcheyd te maken aan Dulcinea > 2f. de Nigt en tneyd van D. Q,- verfoeken hem om den 3 togt te bekteen , 35, «7. omhelsd D. <?.. 39. raad hem den 3 togt aan „ ibid. bied lig aan voor fchild- knaap, ibid. fijn oordeel van Sancho, 4,0. döedhaar uitgeley» 41. ontmoed D: Q^. onder dei naam van de Ridder van 't woud of fpiegels, s$. tot 81. waarom dit gefchiéde,, 8^· wil fig aan hem wreekerr, 83. ziet de brief Vaa ' Sancho en van de Hertogin , 299« ondervraagd de pagie, ¡Ibid. komt by D: Q¿ onder de naam van de Ridder van de witte maan »381. vegt met hem , 383· overwitid hem, ibid. maakt tig bekend» 384.. komt tot den Hertog, 4.04. Sancho een boer word fchildknaep Van D. C^. I, 4,2. krygt flagen 49. is afgebeeld , f3. houd om 't beloofde Eiland,aan, ƒ(>■ krygt Hagen van de Pae'rde tüyfchers , , 8j. neemt de balfem van ïie- ratk'as ¿r> > τ 01. word in een dekken omgefelt , 104,. word vanD.-Q. getrooft * 106, 107. wil fijn affcheyt nemen ,112 plortderd de fpyskorf van eenige Heeren , I. n?. bind de voeten ván fijns Heers paard om fijn avontuur te beletten ,123. lagt fij n^neefter uit, t29, klaagd over ¡ 't/verlies van fijn Ezel, 1/2. vind eAd »ael niet geld , 1/3; &c, m ^(den einaar helpen foeken'» e rit wederom fijrjfc if« Β i£^Lii*fc¿met ny^bnc |
||||||||||||||||||||||||||||||
_ vcgd met hem, 8ο· valt ter aarde,
ibid. word gekent te zijnSimfon il Carraíco, __ ibid
Ridder van de gromt Rock» fice -Dow
? "Diego de ¡¿Miranda.
Ridder van de witte iSMaan , I1, 381.
is Sarnfon Carraíco» 384, Ridderfchap, wat daar toe vereifcht
^ word. . II. i03 ■Donna Rodrigué!; haar avontuur met
D. Q. IL, 282. openbaard haar ílaataanhem, 283. hoe dat een Schildknaap op haar verliefde , ibid. r}eeft een dogter, ibid. haar man fterft, ibid.op wat wyze, 284,- Sualityten van haar dogter, ibid,
ie een rijk huisman bedriegd , |
|||||||||||||||||||||||||||||||
/1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
's,
|
28$". verfogt dit ongelijk te lligten,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ibid. veragt Altifidora, ibid, en
ook de Hertogin.ibid. word voor 't agterquartier geilagen.280. wiel ' 't haai deed. íj>j\ komt met haar'
dogter bv D.C>. 309.gaat met hem alleen, ibid. vervolgd haar lakc. ibid. haar word hulpe beloofd. 310 Roem en kf* .hoe die te verkrijgen is.
r Π. 4.4.. 4.ƒ Ramant aangenaam te lezen. I.243
fchadelijk. 380 |
|||||||||||||||||||||||||||||||
■* ¡:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Roncefvaltei.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
I.3e
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ί JfO>j»i j ce»roo,ver, doed goede uit.
i , deeling. 11- \φ» fijn beleefd- heid. 351 UMtjÊmnlïr word geilagen. 1,22 iRojiky/cherk flaan Ronfinant met { knuppelen. I. 86. vegten met ! D.Q. ' fl7 KüKikant , paard van D.Quichor.
Γ I. ia. vak en werpt fijn meefter
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
af.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
-29
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
\ufie paft niet voor de Ridders. 1.123,
Ukdom word verkregen of door de
Letteren» of door de Wapenen.
I '■ * ■ - - %m
\mtrije de Ongeneelelykfte fiekte,
ialtte , geld' én, lywad r is jtiodjg
f voor de Ridders. ** , I» m. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
if%.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
GISTER.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
R E
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
van O, <^. gefonden om haar te
foeken. ja, fpreekt met fig fclve* ibid, komt wederom fondei haat gefogt te hebben. 73. befchryfe Dulcinea. 58· fijn gemaakte re- denen met D. Ó. 64.. word be- rifptover fijn fpreken. 68· ont- moed een ander Schildknaap, ibid, pryft fijn Ezel. 70, en fijn dogter. ibid. heeft goede kenni* van wyn, 72. koopt geronnen kaas. 92, word ter Bruiloft ge- nodigd. 116. komt aan 't Hot van Monte Sinos. ia8. laat fijn Meefter met een touw daarin. 131, Trekthemuit. 13a. balktenkrygt ilagen, 165·. eifcht loon. 168.. krygt woorden met een Donna» die fijn Ezel niet wilde bezor- gen. 181· fijn vertelling van den boer, 185. wil fig niet laten waf- fen. 197· fijn oordeel van D. Qnichot. 194. van Dulcinea. 1951. hoe hy fi)n Eiland regeeren zal» aoo, blyft aan een tak Van «en boom op de jagt zynde hangen*! 207. neemt aan iig 3500, flagen te geven om Dulcine te onttoo- veren. iij. Brief aan fijn Vioa. 217. wil niet gaarn op 't houte paard ryden. 237. word daar toe over redet. 238. komt wederom. . a44· maakt fig gereet naar't be- loofde Eilant te gaan. 245, haprd de wyze vermaningen van Dst^ 247,2 ƒ o. ayi. kanfe niet onthou. den. ají. krygt fe in geichrifï, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ven weg geftuurt, 181. komt tot
de Herberg, daar hy gefelt was, 18/. ontmoet de Paftoor en Mee- fter Klaas , ibid, heeft de brie- ven vergeeten , 186, doed van alles verhaal, 187. komt weder by fijn Meefter, 191. verhaald hoe hy hem gevonden heeft, a 18, verwonderd fig over Dorothea, 119. Overleg dat fijne onderda- nen zouden fwart zyn» aai. fijn vreugde over 't beloofde Koning- iyk , aajr krygt flagen , 231. ' krygt fijn ezel weder, 233 Geeft fijn Heer antwoord wegen de
brieven > 134., 23J·. befchuldigd Dorothea, 370, word van fi)n Meefter bekeven , 371. klaagd over de Paftoor, 379. openbaard fijn Meefter, dat hy nietbetoo- verd is » en wat'er gefebied was, 387. toont dat de betooverde niet teten &c, 388) 389» verlangd na 't Graaffchap , 397· meent dat iija\Meefter dood was 4.07. komt , 't huis en ,word van fijn Vrou ontfangen» 408. wilde fijn Mee- ftet befocken, II. 11. word van de nichte en mcyd belet , ibid. komt binnen , ibid. fpreekt van ¡de Ridderfchap , 12. fegt, waandere van D.Q^ gevoelen, 13 verhaald van den Ezel, at» van de honderd kroonen , aa. raid den derden togt aan, 23,24.. fi/jscdeneh met fijn Vrou, ASuïetI fchil met haar over haate k|ide |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
maar vemen?»· *}<γ- n1aats
Sn ftedekengebragt m Plaat, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
} i-en , "27. 28· verhaald aan D. Q..
ft hoe hy met fi¡η Vrou gevaren,was". |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
t Eiland" 257. komt" daac
263. en word ingehaald. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
«... encnr ecu »«". v------, j/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
H
|
waar verkryst niet als hoope van aan. »3. gcn3amd wet
SuEUand!S33. maakt alles vaar- ^f^rfhet|efchil van de.,
oig tot de reys. +ï en vertrekt «n;»*^ boer. %6$, fi)n,oor-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
0
|
mét D.O^. ibid-. fijne vragen
4·δ·47· fi)n rai>d om Heiligenfe werden. 4.7. komen tot T.ebofri.' 47. weet het huis n^st vt !fc»l ¿mei. 48. fegt O. % dal* V.ti |
»W?" "j fttfe, ibid. word ge-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
by haar gewcc^.w ¿
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
boet. 167*"*· *****J * .iyk
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
E G I S Τ' E R.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fy vooïgad, 140. afchtmeet
¿ld.+11. flaat opeen boom, Aid. komt in fijn üorp, ψ- word van fijn Viou ontvangen , SSyS de«sman ^d*j^^^-^ ¿¿^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loh
bK
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sos. II. (SS·
Sancho, ibid. fijn klagten over
haar leven. ibid. hoope van belo- ning- 69· wil fijn dienft opgeven. 70. befchryft fijn Meefter. jt. en fijn beminde, ibid. hcefc wijn en vleefch. ibid. word gekend en is Tomas de buurman van Sancho, 18
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over inuow™»— „„,„„„>.
tcrs. -,86. fegt wat hy gaar, e eet
ag7. iyd rondom fija EyUnd,
a88. níet fijn roey vanJuftic*
ibïd. fligteen vcïfchil. »89. «»l
de Dobbelhuizen uitroeijen. ibid.
wil een wever laten gevangen z«-
,r,*flpvilers brengen een
ten, 290. dterteyaei!. ui & ,
Vrou-menfch in mans-kleederen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor hem- i$t- boord haar *";'.. t ens de vrouwen. II, 44
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Unge ^.^SdfSVadershuis. ^^*£¡A
|
quaden Engel. ȣ J9
Schoonheid, Μ·'ηΑΛ
Tweederhande, * *-34*
£fe««f onderwijzer van G°d ««-
JS^'^^.wathetbeteè.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;ean%en4 & Rolvan ver-
Saningeis, 30,.antwoorddaar- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend·" .. I. 143
Slaven te maken is een vreemde laak,
I. 14.7
Slaageryen onder elkandereu aanmer. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op., 306. klaagd over gebrek ,|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
307. ftcld orders, 308· brief van
lijnVrou, 313. word nltdeflaap geftoord » 315·. neemt de wapen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.364·
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ïsffi-stó S:U»,'-^-»*-*,í.^
kats eetcn, 3^· vcrhaalt van fi£ f'Z fijn tot een koopmanfehap
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouverneurfchap, 3*4>*ald met ^
|
b*^«" ' τ r O —
gewerden. *■ i°>
.SflLrf dcrRiddcrrchap. 1.3«
giS»»»!» xyn uit de ond«vin- *25Cra lande ¿ t
Si4Söt, I, 30. flaathemmende ftükkCÖ·- - ' %6. 347.1 te
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijn Ezel in een kuyl, 315- & n
Magten, 3^·^^"^'
™7& hoord D. q. buiten thol, 23 word daar uitgetrokken , Li komt by de Hertog, 33°- Led fijn beklag, ibid. wjlD.y. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jbid. word gefet opde faaieyen, ¿%tq)on.)
J;l3 wil nieste voet reyfen, 388. £«*' i Ufegging hoord,
losdeen fwaarigheidop, 390- ÍJln f „ o. , I; 373
2 by de doode Altifidota,;. : ^flÏn D,Q^neenBifcay«
401. krygt fuiïteuen, ¿oz- flaat.p^ £" f xi£^. _ I .je |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
" -Λ,- ·.: -
|
|||||||||||||||||||||||
ƒ
|
|||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
|||||||||||||||||||||||
Ι. χο. afgcfcbilderd, «
Student: leidsman van D. Q¿11 129.
heeft gefchreven het bock van de Xcvreyen , ibid. de Spaanfche Metamorphofis of Ovidius , ibid. byvoegfel op PolydorusVir. gilius . ibid. bedankt O. <^, |
|||||||||||||||||||||||
wil Sancho mede hebben, 234.'
I word van de baard bevryd. ¿Zi j Tnrk.m af komft met cen geweldige I maSr. II. 1 ν.
|
|||||||||||||||||||||||
VArkfindrijver blaaft op zyn
hoorn. L16 j Vark^ent loopen D. Q. en S, om ver-
' Uchali ilaaf van den grooten Heer,
/. 314,. vcrloochcHd zyn geloof en word Koningvan Algiers, ibid. hadde 300© ïlaven , die hy wel handelde, 31 ƒ Vearfm van D, % op Dulcinea, I.
183
Vega (Lopes de) voornaam Come- dien fchryver, J, 385· Verlangen van p: Q.om zyn Dulci- nea tellen, '·137 Vermaak* waar uit dit ontftaat, /.330 Vermaningevan D.Q¿aan Sancho om hem meerder te agtcn, I» 135 Vermaningen van D, <^ aan Sancho hoe hy gouverneeren zal, II. 247. 2 ƒ0· 2Jt
Vermoeden ís groot by de bemin-
naars, I· 81 Vincent de la Rofa , huísmans zoon ,
I· 4C0. Komt uit leliën, ibid. droeg klederen van veelderhande verwen, ibid. vertelde veele din- gen.· ibid-toondezyne litteeken, ibid. konde een wcynig Mulijk, 401. was een Rynjer, ibid. loopt met Leandra weg , ibid, beroofd en verlaat haat. ibid. Ungtuntttm Napolilantim, 11, 123
Vraagen die aan 't berooverde hoofd
gedaan werden. II.368,369,370. Vreed&hzt einde van den oorlog, f.
|
|||||||||||||||||||||||
14.it 143
Studente», vcgten met malkander II. 112
Sware fa\en waarom die begonnen
«'«den, I. *ƒ!,*ƒ3 |
|||||||||||||||||||||||
, - >
|
|||||||||||||||||||||||
τ,
|
|||||||||||||||||||||||
TAndm worden D. (£, uitge-
daan. I. in Tertfa, Sancboos huisvrouw, II. 26. fpreekt over den derden uittogt, met haar man, 27. ontfangd een brief van haar man, 197, ant- woord. 311.312, Teflament van D. Q, ¿131Itrant* el Blanfo Ridder, ƒ, 37 To/ï/flilacquaay, ¡tal vegten met D.<^.! II. 33». bemind de ontmaagdeJuffrouw, ibid. geeft figaan D, Q¿ over. 333. en wil de (onkvroul trouwen, ibid. omraocd D. Q..j 390. verhaald wat 'er na zyn ver- trek gebeurd was, 391 Tovenaars moeten de Ridders heb- ben, I. »36 Iraamn van Angélica, I. 39 Treut-sn blijfpeclen » hoe die behoor, den gemaakt te weiden, I, 384.. | 38y
Trifaldi Gravin , toegenaamd de bedroefde jonkvrouw,,II. 119. laat, D. Q, foeken, 220. haarin- leidinge 2.23. haaraanfpraak, 114,. I verhaald haar ongeval, ibid. laatj iigdoor Don Clario overwinnen, | |
|||||||||||||||||||||||
ΆΧ7· 228. verfchafc hem toegang
tot Anatomaíia, ibid. haat word f delwegen van Malambruno een baard aangetooverd, 23;. foekt bulp by D, Q., 232. recommen-j <áewt he¡n ecu, houtc paard, 233] " *" V. _ ' —i ' f |
|||||||||||||||||||||||
F««verbyfterd het verftand, I. ,,ó
Vrtendfchap» hoe ver die gaan moet.. 7-'roumn, haat elgenfchap in*tbe_
' «Vöoco, L nj. haar veianderl |
|||||||||||||||||||||||
Ar\
|
|||||||||||||||||||||||
S Τ E R. ^ 1
beteren wil. 2- ijv \1
jford met de Córnedianten verge. j
leeken. - 11. 63.
ïPÏ/Mwde.Ryk. I-o*»*
Wjrty» en vluchten , hoe ver fe ver-
ichillen» 11.167*
Z.
ZOmji¿<», Morïnne,haarfchoön-
heid. 1.3ij-.word van More- nago weg gevoerd, 330. bid voor haar Vader. ibid. word van hem ondervraagd. 331. belijd een Kti- ftinnetezijn. ibid. word van hem vervloekt. 334. wenfcht hem al» hoewel bedroefd»veel goedes ibid· komt in Spangten aan. 335- Ont- haal van haai verlofleis broeder. 3+f
|
|||||||
R E <3 I
lykheid. ' io8
Vrouwen zyn onvolmaakt, J. 2^4.
daar is maar een goede» II. 117
Fryheid, een koftelyke gave, //.338 W,
Waarheid is pryiïelyk, I. 55
Waard krygdflagen, I. 3^8. D. Q^wil hem niet helpen, ibid. Wapenen van Don Quichor, I, ii. die hy bewaakt. iz, 23. Wapenen » ef die boven de Letteren
te verheven zyn. I. 301.302. Waarom men dit moet aanneemen. II· ι£ψ.
Watermeultn fiet D, Q,. voor een ftad
of Kafteel aan, II. 173.
Wedtrkpwfie van D. Q,- de eerfte en
tweede, II. 36.
Wereld» hoe die Don Quichot ver-
|
|||||||
V,
|
|||||||