CUr
|
^
|
|||||||
UITTREKSEL uit een VERSLAG
VAN EENIGE
PROEFNEMINGEN
OMTRENT HET
METALLIEK-, MOER-
O F
PAARLEMOER - BLIK.
MEDEGEDEELD AAN HET
NATUUR- en SCHEIKUNDIG GENOOTSCHAP
te GRONINGEN. DOOR
DKRZELVER MEDELID
Dr. S. STRATINGH, Ez.
{Overgenomen uit den Algemeenen Komt- en Letterbode
N°. 56 en 57.;
|
||||||||
Lca. iS^oj
|
||||||||
«.
|
||||||||
}fl
|
||||||||
UITTREKSEL uit een VERSLAG
VAN EENÏGE .; 5'
PROEFNEMINGEN •; i 'i ..'-.Ü "|. -•'...!/., ;.i.i;.j'^-J.7ï r,*ïO
OMTRENT HET
METALLIEK- MOER- of PAARLEMOER-BLIK.;
|
||||||||
: ", ■■■"•-'•>■■y,1 ' * •■-y>-y,u ,:« ! •» yyjy ":"::■ •00"rj;)>
lil aauwelijks kwamen hier te Groningen vele onder»;
fcheiden gevlamde of gepaarlemoerde blikken. Kunst- werken, of ik was zeer begeerig, om derzelver aard, en fabricatie van nader bij te leeren kennen. Het be> knopt maar tevens niet minder belangrijk berigt van den Hr Baget, bevestigde mij in mijn vermoedenr dat de werking van zuren die onderfcljeidene vlam* ming of ontwikkeling van terugkaatfende vlammen en. figuren moest veroorzaken. Dit berigt. medegedeeld in het Bullam de Pharmacie van Januarij 1818, bevat kortelijk, hoe dat de Hr. Baget ondervonden had» dat deze paarlemoering ontftond van de werking van zuren, hetzij op zich zelve, hetzij gemengd op het geallieerde tin van het blik, om welke reden hij ook het Engelfche, als met Bismüth en Spiesglans» boven het Franfche .meestal met zink geallieerde ■ i •; r;y ïvvy.-ï * o . ■ ■ .,,.., .Blik |
||||||||
C 6 )
|
|||||
Blik verkiest en aanbeveelt. De Hr. Baget geeft
verder drie zure mengfels op , waarmede hij de blikken platen behandelt: ten eerfte twee deelen keukenzout, vier deelen water en een deel falpeter- zuur; of een deel falpeterzuur, een en een half deel zoutzuur, en vier deelen water; of een deel zwavel- zuur, twee deelen zoutzuur * en acht deelen water, van welke mengfels, verwarmd zijnde, hij zich ter indompeling der Blikken platen bedient. Hij bevond echter, dat men dooi* deze indompeling flechts de oor- fpronkelijke figuren van de tinkriftallen, hoedanig de- zelve bij de vertinning op het ijzer verkoeld waren, ontwikkelde, dié dus alleen aan het toeval hunne gedaante als te danken hadden, maar vond, door de platen op ongelijke punten te verwarmen, dat daar- door andere beelden, beantwoordende aan de verhit- te plaatfen , zigtbaar en ontwikkeld werden; waardoor hij Herren, veren, bladeren en andere teekeningen ver- kreeg. Een fluk blik tot roodwordens toe verhit en daarop met een koud mengfel overgoten, gaf hem eene gegraniete, wèlbezétte teekenïng; zelfs begreep hij, dat door verdere proefnemingen men het weldra zoo verre zoude brengen, dat men naar willekeur ze- kere en bepaalde teekeningen zoude kunnen voort- brengen-' -—ïfc De onderfcheidene fchoon gekleurde nuances verkreeg het Paarlemoerblik, door middel van heldere doörfchijnende gekleurde vernisfen > die na polijsting' en ^verdere bearbeiding het Paarlemoer zoo veel te fchoofier deden uitkomen. Op het voetfpoor van den Heer Baget heb ik dan
ook béVöriden, dat de eenvoudige overgieting van eene plaat eene eenvoudige paarlemoering veroorzaakte; dat is, dat 'er op het Blik groote als bïadvormige kristallen Y dié het licht onder onderfcheidene wen* ding, eVen 'als het Paarlemoer, terugkaatften, geboren werden, die mogelijk overeenkwamen met den oor* fprbnkeirjkên ónzigtbaren toelfcand van de tinfcristallen op het blik. «^-«.- Hierbij is echter óptemerken, dat het vócnt niet ai te heet, vooral niet kokend dient té zijn, omdat dan het tin ligt oxydeert, en zwarte tus*
|
|||||
/
|
|||||
tusfchenvlekken geeft; dat ook de platen vooraf goed
met krijt zuiver moeten gemaakt worden, omdat afra- ders derzelver beflag veelal het werken der ztireft belet. In het algemeen heb ik mij, in plaats van <de platen te overgieten, met meer voordeel van eene ruime bevochtiging door middel Van eene fpons of vleugel bediend, waarmede men de plaat tot genoeg- zame paarlemoering als bij herhaling ovêrftrijkt. Om volgens den Heer Baget het blik op onder-
fcheidene plaatfen te verhitten en daardoor derzelver kristallifatie te veranderen, heb ik mij bediend van gloeijende ijzeren bouten, ringen, vierkanten en ova- len , en als dan de plaat daaraan blootgefteld geweest zijnde, met het zure mengfel bevochtigd, of overgo- ten. Op de verhitte plaatfen was of een graniet>, of fterre- of bloemvormig beeld geboren ge'worden, maar om op zulk eene manier een" geheele plaat te behandelen, daartoe feheen mij deze manier te werk- zaam en oraflagtig gehouden te kunnen worden. Eene andere plaat, volgens den Heer Baget, tet
bijna roodgloeijens toe verhit, en in het koude vocht gedompeld, had al haren glans verloren, en liet flechts flaauwe bewijzen van eenige kristallifatie na; zoodat hieruit bleek, dat het blik tot eene gloeijende hitte voor deze bewerking niet moest worden gebezigd. Het blik, door middel van kokend water verwarmd, gaf ook eene zachte paarlemoering; het mtidbsd had niettegenMaande, zijne gelijke warmte, iets lastigs, door de ligt aanhangende en bijna met het tin zicïi vereenigende fcherpe zanddeelen. 'Er zal echter na- der blijken, dat ik mij van een plat koknvuur^ of ook door de. platen boven eene omgekeerde ijzeren klok op een ligt trekkend fornuis te plaatfen, met veel voordeel bediend heb, ter gelijkmatige verwarming van de blikken platen, en dat volgens den Heer Baget niet door eene bijzondere verhitting van fommige deelen des bliks, maar omgekeerd, veel gefchikter door eene verkoeling van eenige deelen van het een- maal verwarmde blik, de onderfcheidene figuren ver- oorzaakt, en aan den dag gelegd werden. Van ém * 4 graad
|
|||||
( 8 )
graad der hier aantewendene hitte > hangt zeerveel
af, en met de beste kennis van deze bewerking, blijft altijd eene zekere handigheid noodzakelijk, alleen door de ondervinding te verkrijgen en uitte- oefenen. , " , .„ ~ ju
Om nu de werking der vloeiftoffen en zuren tot
deze paarlemoerïng aangewend, meer bijzonder te lee- ren kennen, heb ik voorloopig het volgende waarge- nomen. ' ■ , ' . Blik in de eerfte plaats verhit, tot op het blaauw
worden van het tin, en met fchoon water overftreken, gaf eenige ligte bewijzen van kristalhiering, zonder cenigen bijzonderen glans of fchoonheid. Verdund Zoutzuur gaf eenige meerdere teekenen van
flaauwe kristallifatie, die echter weinig helder, of in het oogloopend genoemd konde worden. Verdund Salpeterzuur oxydeerde terftond al het blik,
deed het zijnen glans en fchoonheid geheel verliezen. Verdund Zwavelzuur gaf eene natte zure oppervlak-
te, met eenige ligte bewijzen van kristallifaue, met zwarte tusfchen inloopende vlekken. Een mengfel van Zwavelzuur met zout en water ,
als ook Zwavelzuur en Zoutzuur , naar het derde meng- fel van den Heer Baget, gaf geenen gunstigen uitflag, waarom mij voorkwam, dat Salpeterzuur in verbin- ding met het Zoutzuur volftrekt hiertoe noodzakelijk was, en dat het Zwavelzuur hier het Salpeterzuur geenszins konde vervangen. . .;■ Het Geoxideerde Zoutzuur in gaz-gedaante, gat
fpoedig een heerlijk eenvoudig Paarlemoer, doch de platen konden hier niet goed warm aangewend wor- den , omdat zij door hare hitte het gaz eerst als fchenen terugteftooten , en weldra te fttrk werden aangetast. Dit wur in eenen vloeibaren toeftand aan- gewend, voldeed weinig. Platen boven den damp van een verwarmd mengfel
van Salpeter- en Zoutzuur gehouden, gaven een fchoon Paarlemoer, en ondervonden,gelijk ligt te vooronder- ftellen was, bijna dezelfde werking, als van het gezuurde Zoutzure gaz. - |
||||
C 9 )
Uit een en -ander kwam mij nu duidelijk genoeg
voor, dat het Zoutzuur het voorname werkend middel is ter ontwikkeling van de Paarlemoer-kriftallen van het Blik, doch dat het Salpeterzuur daarbij als toe- voegfel noodzakelijk is, om de door het Zoutzuur ontwikkelde kriftallen als in een helder licht te plaat- fen; iets hetgeen mij bevestigd werd, doordien een achtfte of tiende gedeelte Salpeterzuur bij het Zout- zuur gevoegd, aan dezelve reeds dit paarlemoerend vermogen gaf, terwijl eene overmaat van Salpeterzuur dit geheel vermogen weder wegnam. Nog bleek ver. der, dat de evenredigheid van het water tot de zuren vrij willekeurig was, terwijl op de warme platen reeds een vijftigfte gedeelte Salpeter-Zoutzuur met het water vereenigd, vrij duidelijk dit vermogen aan hetzelve had medegedeeld ; en in tegendeel zuiver onverdund Salpeter- en Zwavelzuur met voorzigtigheid. en fpoed behandeld, eene fchoone en luisterrijke paarlemoering zonder nadeel kon veroorzaken. In alle gevallen is "mij echter de evenredigheid van twee deelen rookend Zoutzuur, een deel fterk Salpeterzuur van 30 tot 3Ó graden, met drie deelen water ver- mengd, het'gefchiktst voorgekomen, en ook tot de meeste proeven door mij aangewend. Ik fla hier ov( r verfcheidene proeven , zonder bepaald fcheikundig oogmerk genomen, namelijk om in plaats van Salpe- ter^ Zoutzuur eene oplesjing van Goud in Koningmahr te nemen, om vooraf met het tin Gouden Bladzilver of Brons te vereenigen, om door uitgeknipte papieren of door voorafgaande gedeeltelijke vernisüng eenige beelden op het blik daarteftellen, daar deze alle te weinig bijval kregen, en nog niet genoegzaam van hare beltaanbaarheid verzekering gegeven hebben. Ik oordeele thans liever te moeten mededeelen, welke proeven ik heb in het werk gefield, opzigtelijk de kracht der onderfcheidene zuren, met welke men de reeds toebereide platen na hare kristallifering ter verkrijging van meerdere helderheid en luister fchijuc te overftrijken of aftewasfchen. Daar mij echter van achteren gebleken is, dat, bij eene goede bewerking * 5 de-
|
||||
«1
-* ) ■■!■
» C i° >
dèzê övefftrijking minder noodzakelijk ja bijna over-
bodig is» zoo kart ik in dezen zeer kort zijn. Verdund Zwavelzuur fcheen de platen een weinig
opteheïderen, zelfs kon het veilig in zijnen zuiveren toeftand op de platen worden aangewend, zonder dat zij daarvan eeriig nadeel leden, of merkelijk werden aangetast, zoo zij daarop fpoedig werden afgewasfcheii en gezuiverd. Ook hierdoor fchenen zij eenigen meer- deren glans te ontvangen. Het Zoutzuur feheeh het best verdund aangewend,
en had bijna dezelfde uitwerking. Het Salpèterzuur met drie deelen water verdund,
werkte fterk op de platen, helderde ze in den be- ginne op, maar nam weldra allen glans weg. Zwavel' en Salpèterzuur namen tèrftond alle kristalli-
fatie weg, en was dus zeer gevaarlijk. In het alge- meen echter bleek mij, dat de platen Wel behandeld, en genoégzaalh met haar eigenjzuur mengfei bij de bewerking overffcreken of overgoten, tot genoegzame helderheid, deze overftrijking geenszins behoeven. -— Beter houde ik het, zoo als mij ook de ondervinding geleerd heeft, om de bewerkte platen na de bewer- king met zuren en verdere afwas Peiling met een ver- dund potaschwater aftefpoelen» omdat het geringde aanhangend overgebleven zuur weldra de nadeélige gevolgen doet ondervinden. Om nu, door middel van deze voorafgaande proef-
nemingen, een weinig ingelicht met den aard en de natuur der paarlemoering van het blik, deze platen verder in haar geheel te behandelen, heb ik het vol- gende in het werk gefteld; daardoor juist niet Willen- de bepalen, dat dit het eenige middel is,waarop deze paarlemoering kan en moet worden daargeiteld, daar 'er mogelijk geheel andere handgreepen en toe- ilellen kunnen gebezigd worden, die hetzelfde uit- •werkfel aan den dag brengen. Men ftrooit op eenen platten haard of fornuis, onder een'goed trekkenden feboorfteen, genoegzame ligte turf kolen, boven de- welke op eenen kleinen afftand twee ijzeren ftaven geplaatst zijn» ©m de blikken platen, ter bewerking be«
|
|||
C M )
|
|||||
beüÉHöi.^lte imhnert.dragen en te verwarmen, dit vuur
möèt llteteHUWt gjotllfens fi;èt-në vtefft geven, en de rilatert zelve onmiddellijk niet aanraken. Ook kan men' zich, zoo wen de pinten niet in eetiè ïii haar geheel, verkiest te bewerken, het vuur irt eeïl flaauw trekkend fornuis Hebben,- Waarboven eene omgekeerde ijzeren fornuisklók geplaatst |i , boven wier opene bppei* vlakte men déze plaat Op eeneü kleinen afftand V«w waïmt. » -;- * :'' ;~'
Wannéér nien in Öêh êeffïen p'&M van wüsmtq*
Waarin een 'drop Water op dezeïvé geWorpeii natui» welijks kookt-, de piaafc óverftrijkt, óf overgiet, oï indompelt met het koude mengfel, (hetgeen ik boven genoemd hebbe, Wiï twee deden Zoutzuur-, een deel Salpetefzuür en drie deden- Water*,) dan krijfct men öroote paarlemoer-kriftaïlen, bijna gelijk aan die*, welke teft voorfehijtt komen door eene indompeling; van koude platen met Warm vocht. Men overftiijkc of behandelt zê nü zoo lang, tot de kriftallen genoeg- zaam helder zijn , en de grond tusfehea beide niet te zwart wordt; dan wascht fneji ze 'afin zuiver water,. dan hog eens in potaschwater, en teil ilotte weder la zuiger Water, droogt ze voörzigtig, zonder dezelve te krasfen, af» en meestal overdekt men ze dan met een dun fneldroogend helder vernis, om het verdere afciVrUart van de lucht voortekomen. Wanneer men de plaat in Raar geheel verkiest te bewerken, en gelijke figuren wil geven, dan is het breede fornuis, en in het öirigekeêrde geval, de operte klok aanteraden. In de tweede plaats, de plaat zoodanig verwarmen»
dë, dat hèt Water daarop geworpen, terftond kookt en dariipvormig wordt, én êiti öö dezelfde wijze behan-* deld, Wordt het paarlemoer of de kriftallen, hoe lan» ger hoe kleiner en fijner, en deze graad van hitte is door de ondervinding meest te befturen, want in eenen verderen graad vah hitte, gaan zij terftond tot andere figuren OVéï* Itt de derde plaats, het blik verhittende, dat het
tin afs begint te ïmeltëh, blaauw aanloopt en over het blad het tlh eVteu als eene donkere wolk henen trekt
|
|||||
C 12 )
|
|||||
trekt, dan is het in den hoogstmogelijken gefchikten
graad van warmte; het water fist 'er op, en wordt bijna als terug , geworpen , en nu zijn de platen ge « ichikt tot menigvuldige beelden en teekeningen, die van het aanwenden van onderfcheidene werktuigen ter bevochtiging met het zuur, gebezigd , afhangen, en zeer uit eikanderen loopen. Wanneer men deze pla- ten indompelt, krijgt men fijn paarlemoer kristal. Laat men met een groot penfeel 'er eenige droppels
op vallen, of ftipt mën met het natte penfeel op de- zelve, al aanftonds heeft men fchoone heldere lier- ren, zoo fpoedig daarop de geheele plaat, met eene fpons , of vleugel wordt oyergeftreken. Indien men zich van eene tamelijk bevochtigde
fpons bedient , en daarmede hier en daar op de plaat ftipt, dan krijgt men terftond, na de verde- re overftrijking fchoone rozen, waarvan de plaatfen door de fponïen aangeraakt, het middelpunt zijn, en als uit honderden kleine bloempjes fchijnen te beftaan, door grootere bloembladen als omringd. Wanneer men met een' met het zuur bevochtigden
vleugel in het breede of platte hier en daar op deze plaat werkt, krijgt men fchoone vederen, meestal met öTnniet omzet, waarvan de beelden zich veelal af- wisfelen.
Een holachtige borftel, of gedipt, of op de plaat
voorzigtig omgedraaid, geeft veel graniet, fterren en een zonachtig af beeldfel. Groote droppels, of geuten uit een glazen of aarden
vat van dit zuur doen ook een heerlijk uitwerkfel: zij geven zeer groote Herren, zoo zij fpoedig daarna weder algemeen worden overgeftreken. Het vocht kookt dan, als op de plaat, en de ontwikkelende damp fchijnt gunltig op de tusfchendeelen te werken. Zoo men deze droppels als van zelve over de platen vloei- jen laat, krijgt men lange ftreken paarlemoer aan het einde, als met uitgewerkt mineraal bezet. Als men het vocht van- eene zekere hoogte door
eenen glazen trechter op, de verwarmde plaat als vloeijen laat, krijgt men flangenvormige beelden of l^nge vederen» die in' fchoonheid bijna alles overtreiïen. Wan- |
|||||
C.f3 >
Wanneer men de platen in een groot Vat na de
verwarming fpoedig op latten plaatst^ en dan met een met gaten doorboord vat op een' afftand als befproéit, of welmet een' kleinen tuingieter als be- fprengt, dan krijgt men na den meerderen of minde- ren afftand, of grootte der gaten, eene menigte van kleine lierren of bloempjes, die of meer* aaneenban- gend in het eerfte geval, of als los verfpreid en als opgeworpen , door hare zachtheid en fijnheid zich aanbevelen. f Wanneer het blik vooraf op alle deelen gehamerd
wordt, krijgt het een zaéht_, wit bronsachtig voorko- men, om de duizenden kleine kristalletjes, waardoor het voor fommige werken weder gefchikt wordt. In één woord de verfeheidénheid der beelden is groot en menigvuldig, en kan door het gepaste inzigt van den bewerker nog oneindig vermeerderd en uit- gebreid worden. Het "best is het, de platen maar aan de eene zijde
met het vocht te bewerken, omdat mendan nog, als de teekening niet naar genoegen is , de andere helft, door nu de geteekende helft te verwarmen, weder met hét zure vocht bewerken kan. Dikwijls hebben wij ook bij de eenvoudige paarlemoering de beide zijden te gelijk bewerkt, gelijk zulks ook bij de in- dompeling altijd plaats heeft, en dan kan men ook naar welgevallen, de fchoonfte zijde tot verder gebruik kiezen. Opmerkelijk is de mij medegedeelde toevallig ont-
dekte waarneming van ons Medelid den Hr. H. W. Krafft , dat namelijk de platen bij de bverftrijking aan beide zijden, juist aan beide tegeriovergefteide gedeelten eene bijna gelijke af beelding '' verkrijgen , en dus platen, die aan de eéne zijde bewerkt zijn, door nieuwe overftrijking mét onverdund Salpeter- en Zoutzuur aan de onbewerkte en onveranderde zijde nagenoeg dezelfde beelden ontwikkelen en aan den dag leggen. Wanneer düs eene plaat aan de eene zijde te ftérk
of te verheven bewerkt ■ of op de eene of andere wijze befchadigd is, dan kan de andere zijde altijd door
|
||||
t ?4. )
|
||||||||||
door WWaf^e^j^PgrJ^gii^^^es,^^ Dit
is echter waar a ^t deze, bee%n aande. ikcltfe zijq> dan meestal penigsyis U wer^a^ vporqit^^e^ èn vol- maakt gelijk zijn , als jjeefden., dipfyj eeuenjets minderep graad van .warmte zijn.daargett^ld, $ocrj..aan tó an- deren ,kantt is .qok, waar i .fpa$ bij eepe n] tefterke teekening van.;,dp eerijë ?ige? waar, % eenige. vgi- bevenheder| wjlle^ geppren/^rden ? deze fwffede zij- de uitnemend rypld^»; ^m^ gee^e de rqfnftfi /Verhe- venheid op deze zijde, zoo*zij niet'do^/.j^^^tf belchndigd Js, kaïv vporkom,en. ;\r,> JVi.: »- "; _ . -Veel zoutfe ikhiernog kannen bijbrengen overat fchoone van deze Uit vinding, zpowelaan de zjjde yan het Fabrijkivezen, als aan die der Üu^st, noezjj, als voorwerp van de , laatfte vppr^ï da#r door ajtijd opmerkelijk, is ojn de zel^zan]e jnepnfmelung van 4q krachten d§r natuur en kunst,, hie,r als in één punt tevens" ontwikkeld en voortgebragtj',.'.- j, Eene aanmerking durf ik echter niet laten voorbij-
gaan. Bij de befchouwing van sfezp bewerking werd uV aj fpoedig tot het denkbeeld g$n$gg;f öni |e yoor- onderftelleri » dat in deze blikbeweging; op paarle- moerjng •> heimelijk h,et'G&lyqmmus medewerkte \ twee on^erfcheidene metalen en een , z,uur wajen , tot dit denkbeeld yrjj vermogende floten» ^oeh bij de On- dervinding ,. dat eenvoudig wmw het bl|k, qffchoojs min zjgtbaar,. pa^rlernoert, fa\ bij nadere pyerftrij- king met zuren in zijne beelden echter verejer ont- wikkeld wprdt, dpet Wij denken* dat de geheele be- werking alleen berust,, op eene ontwikkeling van als onzigtbaar gekristalhfeerde tjndeelen? die door boven- genoemde zuren flechts meer in het daglicht geplaatst worden, en alleen aan de onderfcheideue bijkomende werking dqr warmteftoffe hunne gedaante en ver- fchitlende kristalfchieting verschuldigd zijn, Het ware mijns inziens ook nog wel het onderzoek
waardig, om het met op onderfcheidene wijzen gealli- eerd tin vertind blik ïiateippren, in hoeverre de bijv gemengde metalen werkzaam zijn , pf welken voor- of nadeeligen invloed gij mpgei) hebben op deze kriftallifering. |
||||||||||