CS % % 15
|
|||||||||||||||||
4F-%*
|
|||||||||||||||||
?f
|
VERSCHEIDE GËDIGTEN
Soo Voor als Tegen den
HEMEL op AARDE
Gefatfoeneert van
r>°. F. van LEENH OF. Naar de Gronden
Van B. D. S, V. Anquoque SPI NO SA carpmtur ah arborcficHs}
Kan men ook wel druyf of vygen,
Van Spinofaas doornen krygen ? Dep Tweeden Druk.
|
||||||||||||||||
-%B
|
|||||||||||||||||
t'AMSTELDAM,
|
|||||||||||||||||
R-DusBoRSTius, Boekverkoper op dt
hoek van de NicuwendyLgajft^sn. dam. 1704* |
|||||||||||||||||
K DER
|
|||||||||||||||||
JSITEiT
|
|||||||||||||||||
g
|
||||||
ÜYTBEELDING
Van den
HEMELop AARDE
t' Zamcn gcftelt door den Heer
FREDERICUS van LEENHOF.
En Hemel van een nieuw Fatzoen,
Waar in men komt met kous en fchoen, Men hier op aarde kan belecven: De fmalle Weg heeft afgedaan, Men magh den Breedeh Weg nu gaan ; Als ons Heer Leenhof heeft gefchreeven. Of elders noch een Heemel zy,
Als hier op aard, dat Üa daar by: Den Heemel, en de Heil daar neeven
Bcteekencn geen Plaats, maar Staat, En word 'er van een Plaats gepraat, 'T is naar verbeelding maar gefchreerciv
II.
Soo wie met Epicurus Stelt Vermaak in Weltuft, Eer, of Geit, En dut verftandig aan kan leggen ;
Die heeft den Heemel hier alreê, Dog om welftaans wil, moet men meê Een woord of twee van Chriftus fcggèn.
III. Men maak' dan maar van Blydfchap werk; Alom, in Politie, enKerck, Koophandel, Kryg, School, HuysgcfinncH',
F.n Medicyn. De Blvdfchap maakt A 2 Das
|
||||||
___________________________-^*—-------- - - A
|
||||||
Dat Griek, Romein en Chriften raakt
Standvaftig blyd ten Heemel binnen. IV.
Weg Heekelaars! gaat hier van daan DieSonden-droefheid pryfen aan! Heer Leenhof heeft alken de Vryheid
Te heekelen elk een, die niet De Droefheid fcherpelyk verbict; En Stelt Bekeering maar in Blyheid. V.
Waar uyt de Blydfchap ook ontftaat, S' is altyd goet en nimmer quaat; Wanneer men in Gods Eeuwig' Orden
Geruft, daar by gebruykt verftand, En volgt de Wetten van het Land: Dus kan het Aardfche Heemelfch worden. VI.
Zyn Heilige geweeft bedroeft ? Dat hadde juyft zo niet behoeft; Sy hadden ook al hun gebreeken;
En Chriftus, droevig lynde als Borg, Maakt ons tot Hartjes fonder forg: Profeeten ook gebruyktcn ftrecken. VII. Pryffc ons de Schrift de Droefheid aan? Men heeft tot nog toe niet verftaan , Wat zulke Texten willen feggen; Dewyl Heer Leenhof ons bewyft, Dat als de Schrift de Droefheid pryft, Men zulks van Blydfchap uyt moet leggen.
VIII. Van het Geloof men preeken moet Soo fober als Heer Leenhof doet, Eu prediken maar op de Zeeden:
Dat nïemant ook 't gemoet ontftell' Met vloek te dreigen, of de Heil; |
||||
Dit iy de Sorg der Overheeden.
IX.
De Droefheid word hier foo geweert,
De Blydfchap word hier foo geleert, Dat elk moet lachchen onder 't lcefcn;
De Blydfchap kan bertendig 7,yti Door dingen, die alleen een fchyn Van Blydfchap hebben, maar geen weezen.
X.
Dat jeman.t blyd' veel lyden kan, Blykt klaar in China en Japan , In Oude Grieken en Romeyncn;
Ook hebben door verbeeldings kragt Veel Heilige den Dood veragt, En groote Rampen doen verkleynen.
A. 1.
Dewyl de Schrift ons fegt rond uyt, Dat Liefde Vreefe buyten fluyt, Soo moet 'er ook geen Droefheid weefen;
Waar toe de fonden dan befchreit? Dewyl den Hemel is bereidt Voor fculke die God niet en vreezen.
Sic itur ai Ajira. feiheet!
Joannes Sluiter, Predikant te
Raalte; onder ds Claffis van Zwolle. N. B. Dit gedigt was eerft, fonder weeten van
den Auteur , en daarom ook fonder fyn naam gedrukt. |
|||||||
O P
|
|||||||
A 3
|
|||||||
(tf)
OP DE UYTBEELDINC
Van den
HEMELop AARDE
t' Zamcn ge (lelt door den Heer
FREDERICUS van LEENHOF.
Proverb. XXI. v. n. Ah men den fpotter Jlraft,
wordt de flechte ivys. En als men den Wyfen onderrecht, neemt Hy de tveetenfcbap aan. vers. 24. Die een Hoovaerdig pvgeher tl, fynnaam
is fpotter; Hy gaat met hoovaardige verbalgente heid te werk. |
|||||||
**"' HBBEn Hcrncl van ccn nccht fatfoen
^"^^-raMjWordhic^om'svicc^hesluatevoén.
IZ'xiv! \'. ^065^ Met aar^i he wyshcid aangeprcelèn. jer. vm. 9. De Dwaas mag 't breede pad inflaan, pro°v^i'u;Recht-Wyfe lullen 't finalle gaan, Watt'h:vii. Van's Hemels Koning aangeweefen. ?3-J4-
Vhilip.HI.19 _ , _ .'
j joh in T ken Mol, die lteeds in de aarde wroet,
Ad: kxiv.' Kent Hemel noch des Hemels goet, 2j. Gelooft gc-'nHel, wil liever branden. uTcbCx!'il:Des Hemels en der Helle ftaat
Apoc:3fii.8! En plaats erkent Hy, die niet ilaat *pwin..tf. Aan 't H,eylig boek onreyne handen. |
|||||||
^—-----------------------------—^-^-----------------
|
|||||||
(7)
|
|||||||||||||||||||
II.
Laat Geld en Eer en Welluft fyn
De fchat van Epicurus fwyn; Maar dus den Hemel uyt te leggen \
Is, met het fpottend Helfch gefpuys, De Vyandfchap aan Chriftus kruys, Met bitfen hoon en fmaat, aanfeggen.
III.
Die hier fyn' Waare vreugde in fielt:
Dat aardfeh vermaak, en eer, en geld, Soo lang als mooglyk, mogen duuren;
Voorts dat men ongevoelig fy: Maakt alle menfehen dwaaslyk bly, Om't naamaals eeuwig te befuuren.
IV.
Weg Spotter! die beftraffing haat,
Onheylig, Gods verbond verfmaadt, Dog hout durft neemen op Uw' lippen.'
Die niet, met een gebrooken Geeft , In 't v/aar geloof, den Vader vreeft, |
|||||||||||||||||||
jJoh:II.ff.iS
i'Cor: XV. 32.33. Col: UI, 1-4. |
|||||||||||||||||||
Philip, ni.it.
Heb: VI. 6.
X. 19- |
|||||||||||||||||||
Iuc:XII. iS,
19. JefilVI. ïz. Ecclcf.TI.1.2.
Prover.XIV. 13-
Pf.1. i.Pf.t.'
16.17.
JefiXXVin.
22.
PrOïer.XIX.
29. |
|||||||||||||||||||
Sal 's Regtcrs wraak-fwaard niet ontflippen. Heb:x.3o.3<
|
|||||||||||||||||||
iPet.lI.ij-18.
Rom:XlH, 1. 2. f.
1 Pet. I. 4.
|
|||||||||||||||||||
Geen blydfehap is waarachtig goed,
Als die, door Chriftus offcrbloed Verkreegen , leert der fonden fterven.
Dan ruft men in Gods Wyfèn Raat; Gchoorlaamt, om Gods wil, den Staat; En fal hiernaa den Hemel erven.
|
|||||||||||||||||||
VI.
Vlied Davids welluft, maar volg naa
S,yn' traancn; Soek met Hem genaa A4
|
|||||||||||||||||||
Pf-ll»
|
|||||||||||||||||||
(Als
|
|||||||||||||||||||
Jer: XXIÏÏ. ( 8 )
^:I9Joe1'2' (Als God en Syn' prbfeeten fpreeken)
wc. cxix. in Ghriftus, dien volmaakten Borg', v".'z2UC2öiMetootmoet, liefde en teed're forg. Math:xi.2S. Vermyd Spinofas boofe ftreekeu. 20.30. Hof. ; r
1U'?- „ TT-TT
Mich. VI. 8. VII,
FrovLlbj'z^Wiedraayt, als woorden van een fot,
2Pet:iii. 3?De Schrift? en dryft met God den fpot? V1.7* 3'Gai: Weet dat Hy komt en niet fal fwygen, icor.x.iz. Als ons de Schrift de droefheid pryft, jjoh.i.4.-.6. Denk dat s' ons dan het middel wyft fo.Math.v": Om vafte blydfchap te verkrygeu. Ad. XV.9. VIII»
vnivni."-i)te 't hertc-reynigend geloof,
ier.vi.13-M-Niet krachtig preekt, maar fondaars doof
Ezeeto: xiii. y00r Qoc\s bedreygingen wil maaken;
iudas.V.23. Die Burger-fede-lesjes preekt, ■
ShvV6-u' Waar achter noch een angel ft eek t,
iConx.zi.'Mag't preeken, onder ons, wel ftaaken.
22.
IX.
Amos.vi.Mi Die niet als van de blydfchap kalt,
Noch wil, fchoon Hy in fonden valt,
loei.n. 12.13. Van traanen van bekeering hooren;
Ecci.xu.8.Sal ^ de ydclheid van 's W-aerelds ruft
En 't fnood bedrog van al Haar luft Prov.i. 27- Bevindende, in fyn' droefheid fmooren.
X
SbTxLsf:Die Ghriftens blyd en kloek beleid
' By Heydeniche ongevoeligheid Gely'kt, ftnaadt trouwe Martelaaren.
Jf;JJ^;Die 's Gee'fles trooft ooit heeft gefmaakt, ïVeci.'s. 'Waardoor men in Gods liefde blaakt, acor.vï.14. Sal licht en duyfternis niet paaren. XI
|
|||||
$
|
|||||
(9)
XI. .
Dat liefde vreefe buyten Jluyt, , iQh:iv.i8.
Getuygt Gods Heylig Woord rond uyt; £gxv f1-
Maar niet tot trooft van ftoute Guytcn. 14.'
Die God vreeft, alle fonden haat, Kóï^xiv'
Sig door 't geloof op God verlaat, £1?, i"
Mag and're vreeferi buyten flüyteiï. **od- x*-
|
||||||||||
Pf.' CXII. i.
7.8. |
||||||||||
Sic hvr ad JJlra.
|
||||||||||
De bygctcekcnde Schriftuur -Texten, fyn gericht
ter getrouwe waarfchouwing des ccnvoudigen Leefers, die verfocht wordt defelve aandachte- lyk te overweegen , ten eynde Hy leere fig 011- befmctt' te b'ewaareri van de Waéreld. |
||||||||||
A 5 TEGEN-
|
||||||||||
(10)
|
|||||
T E G E N - Z A N G
VOOR DEN
HEMEL op AARDEN
VAN
, D. FR.EDERICUS van LEENHOF, Geitel t tegcns den onbekenden Lafler-djgter.
mmÊÈÊk "^ ^aSt"uy^ fnoode lafteraar,
jj|J|||j| Wiens fchend-digt in het openbaar, ê^&m 3y Borftitts gedrukt, te koop is, Tot welkers winkel veele loop is: Hoe derft gy 200 myn Hemel laft'ren, En d' elf Kapittelen verbaft'ren? Als hier den Hemel, afgermalt
Door zinnebeelden, nederdaalt,
Zoo plaatz' ik valt Gods woonüê boven, Daar d'Eng'len haaren Schepper loven- De Hel is voor de laftcraaren, Die daar al levendig in vaaren. ir.
Ik toon dat welluft, eer en geit,
Vanftervelingcn met gewelt
Gezogt, geen ware Blydfchap geven: Maar Wyze, die op aarde leven, Zy dienen zig van alle zaaken, En blyven God in Chriftus fmaaken. III.
|
|||||
Cu)
III.
Die fmaak en Blydfchap maakt de pligt
In Borgerftaat en Kerken ligt. Koophandel, School en Huisgezinnen) , Die bloejen door de vrê van binnen. Zelfs kan aan Heydenze Soldaten Een zeck're zoort van Blydfchap baten. Il II.
Maar die de Droefheid queeken aan, En van geen flaveriiye ontflaan r Met alle tfuirfe Pharitèeuwen , Dier meer van Hel als Hemel fchreeuwcn; Men mag wel haare fauten melden: * Maar niet op goede fchriften fehelden. V.
Wie zegt, daar is geen Blydfchap quaat, Als gy my laftert ? immers ftaat By my de waare Blydfchap tegen De valfche, die ons maakt verlegen. Dat 's d' ordre Gods, dat 7/yn YLands wetten Te ftraffen, die het quaat voort-zetten , VI.
't Volmaakjie leer: onz' hoogde wet Is Blydfchap; d'Heylige gezet Op deugt en vreugt zoek t' evenaaren ,. Niet daar z' haar fwakheid openbaaren. De borge Chriftus, door zyn ftnerten, Maakt bly, die zyn benauwt van herten. . VII.
Dit roept ons doorgaans d'Heyl'ge fchrifi, Die Droefheid van de Blydfchap fchift, Tot zuivre vreugd' in God dien Heyland, Die leyd zyn kudd' in een goed wcyland, Met laft, om haar op alle tyden Ia naaren Herder te verblyden. Aó ■ VIII.
|
||||
Cu)
|
|||||
VIII.
Neem op myn Vreugde-midd'len agt,
Zoo noodig van elk een betragt: u
h GeUove moet het heyl ons geven: Maar toont door Werken 't regte leven, In liefde, vreed' en zedepfrgten, Daar door men h Volk van God moet ftigten. , IX.
Mydt boersheid, waan, en vreugd' in fchyn:
't Is beter waarlyk treurig zyn.
Geen menfch kan zonder droefheid wezen: Die u tot God leid, werd geprezen, Niet in zig: maar om dat men nader'' God bly dan minnen kan als Vader. X.
d'Inbecldings kragt veel lyden kan,
In d'Heyl'ge in China en Japan,
Zie blydc Grieken en Romeinen : Dog niemand moet 't geloof verkleinen, 't Welk overwint het Twaarfte om melden, Getoont in veel voornamer Helden. XI.
'k Beiluite, dat Gods woord rond uit
Door liefde vreeze buiten fluit,
En dat men moet die liefde preken, Die zielen zuivert van gebreken. Myn Hemel noodt aan alle kanten £)e vrome: maar geen Pafquillanten. FREDERICUS van LEENHOF.
|
|||||
C'3)
OP DEN TEGEN -ZANG
van den Heer
FREDERICUS van LEENHOF
Ter verdeediging van fyn
HEMEL op AARDEN
Een Nacht-uyl, ook geen lafteraar
Heeft eenig fchend-digt openbaar By Borftius beftelt te drukken- 'T gedigt wyft aan op ellef nukken, ♦
Hoe gy den Hemel hebt verzonnen:
Dog 't fchelden gecv'ik u gewonnen.
Schoon Gy een plaats des Hemels ftelt,
Door finnebeelden maar vermeit,
Dat 's niet genoeg: Gy moeft ons toonen;, Dat daar in waarheit Eng'Ien woonen; Gy fpreekt van Hel nog als voor dezen: Uw boezem kan haar plaats wel wezen, II.
Gy fegt; dat Welluft, eer en geit,
Van ltervclingen met gewelt
Gcfogt, geen waare blydfehap geven;3 'k Hebb zulx u ook niet aangewreeven, Maar datmen met verftandt die zaakeri Sieh hier kan tot een Hemel maaken. 6 III.
't Meeft, dat gy van de blydfehap praat,
•k lu A 7 In |
||||
(14> )
In Kerk of in de Borgerftaar,
Kaneen natuurlyk menlch verrigtcH, En 't komt maar uit op zede-pligtcn; Ciy hebt aan Heidenen daar nceven ötand-vaüe blydfchap toegefchreven. IV. • *■.-■.'
Geen Lecraar queekt de droerheit aan, Ai$ hy leert in figh- felven gaan; Hy toont den fchrik der Hei beneden, Om 't padt naar boven te betreden; t, Nog durft gy dit als fauten melden;
Eu op Schriftuurlyk preeken fcheldcn. V.'
'k Segg' nog, Gy keurt geen blydfchap qviaat, Als men t verftandt maar neemt te baat. En wat ik daar by hebb gemelder. De valfchc blydfchap, die gy ftcldef'* Is flegts, ais figh de menfchen krenken, Uit t elkeiis weer wat nieuws bedenken, VI.
Een menfeh. van droetheit overgaat Tot blydfchap, als den beften Iaat, \ Maar droefheyt moeit niet by gebreeken Der Heiligen fyn vcrgelcekcn. Maakt Chrïltos bly de droeve harten ? t Hart moet dan eerlt van droefheit fmarten. Die droefheit van de blydfchap fchift, /
Moet leeren uit de Heiige Schrift,
Dat fonde bitter is als alfèm, Maar 't Euangeli-woordt de balfem* _r. Woordt ftrax ontfangen met verheugen Js tydt-geloof, hec kan niet deugen. VIII.
*k Neem aan die waarheit klaar en bloot,
t Geloof is fonder werken doodt.
Maar
|
||||
(IJ)
Maar zonder 't waar Geloof t'aanmerken
Zyn zeden niets als doode werken. Preek eerft geloofs verborgentheden, Dring daar uit kragtig aan de zeden. _,. IA.»
Müfyk, en boertery, en fpél,
En al de reft vergaan fèer fnel,
Is dat geen fchyn-vreugt, fonder wezen ? Ik zie geen droefheit aangepreezen Met ernft, die ons tot Godt leidt nader; Schoon ik Uw boek geheel doorblader. A..
Zyn Heil'ge in China en Japan ?
Oficheek'er 't woordt genaamde an?
So gy 't geloof niet wildt verkleinen, 't Moefl; meer verfcheeien van het meincn, Gy moeft ons daar van meer ontvouwen, Als op voorfïenigheit vertrouwen. XI.
'k Befluite, dat Gods woordt rond uit .
Vertzaagde vreeze buiten fluit;
Maar liefde wordt int hart gegeven, Waar door wy zyn verheugt rnet beven. 'k Begeer geen hemel zo vol liften, Ik Iaat hem voor de Spinoziften. JOANNES SLUITER, Predikanttc
Kaalte; onder de Claffis van Zwolle. |
|||||
ory
|
|||||
(x6)
|
|||||
O P D E N
R Y M E R.
Sic itur ad Aftrafcüictt.
N 't naarlle en donkerft van de nagt,
Als Plutoos volk ftaat op de wagt *, Wanneer de Weerwolf loopt te gieren,- ■ De Vledermuis en Nagtuyl fwieren, En tuflehen 't dak dé Kater lolt,
Die op fyn Katjes ontrou fchrolt, ■".,.
Als Hex en Kol op ftraf van 't leven f Sig moeten op de reis begeven Naar Blocula, ter fchoorfteen uit,
Alwaar fy iingen overluit,
En poot aan poot ten difch gefeten, Braaf haverpap en koolfop eten, Terwyl Attenfer fynen luft,
In 't heim'lyk mét een besje bluft,
En dat Kaboutermans, Aalruinen, Met wittewyven, in de tuinen ƒ Èinkinken, daar op weg en veld
Het ftalligt boer en reifers queld,
Terwyl de nagtmeer ingeflopen, Of door een fpykergat gekropen,, De menlchen in haar flaap benyd.
Dan is 't dat d'aard fig open fplyt,
En fend een dofïè geeft na boven, Die lig verfpreid, en voortgeltoven De lugt vergiftigt met fyn ftank,
x . Die
|
|||||
v,111
Die 't meefte menfchdom in bedwank
Genomen heeft, en tot fyn voordeel Gebruikt 't hcrtneckige vooroordeel, Alwaar hy troon en fetel bouwd ¥
En alles fluimerend befchouwd,
Dees Geeft is Dommïghetd geheten, En noemt fyn oorfprong heel vermeten Van laffe vrees en luyigheid,
Hy huisveft fonder önderfchëid,
Maar nergens doet hy wifler treden, Nog werd met meerder ruft geleden, Als by 't geleerde Priefterfchap,
Daar mag men naar geen klaarder trap
Van Godgeweide kennis tragten, Onnodig dat rnen gantfche nagten. Sig oeffend, om het waar van *t valfch
Te fehiften, en der menfchen hals
Van fo veel jok en laft te vreijen Als haar d'onwetenheid doet leijen, Gerufter is 't, een anders (poor
Te volgen, en fyn mening voor
Onwrikb're Godfpraak uit te meten, De regte mening der Propheten Te halen uit fyn boeke kasv ,
En of men tegenwoordig was
(Seweeft, van Gods belluit, en wegen, Verbonden maken, raad te plegen? So net te fpreken als men kan.
Ja, 't is geleerdheid in een man
Die door een anders bril moet kyken, En beft na d'echo fou gelyken, Die nimmermeer gcluit fal daan,
Soo 't niet eerft werd voor hem gedaan:
Die ïteeds met brokken en met ftukken Soo hier als daar een woord te plukken, ', Syn faken by malkander lapt;
Terwyl
|
||||
Terwy) hy fwect van angft, en fchrapt,
En fchryft, en weet niet hoe 't te maken, Pm aan een eerlyk eind te raken, Dat hy fyn voeten roekloos ftoot, Aan d'arbeid van fyn amptgenoot, Het geen hy tragt in 't flyk te treden, £n volgt (naar Apuleus reden) Die geen, die onbequaam en dom, Wanhopen om haar naam *tfom Door eigen deugd bekent te maken, Haar wy(êr liever willen laken, En lalt'ren 't geen fy niet verdaan, So werd haar gloryfugt voldaan, Terwyl fy kruipen langs' de aarden ,y'; En geen verheven faak aanvaarden, Of fchoejen 't brein op beter leeft. Heer Leenhof, die door hoger geeft En van een Godlyk vuur gedreven, Sig durft in d'open lugt begeven, Ja fpreid, gelyk een Adelaar, ^ Verheugd de vlerken van, malkaar. En ftreeft door mïu en wolken henen,' Tot *t aardfche is uit 't gefïgt verdwenen, Staroogd, door hemclglants verligt, De Son der Waarheid'in 't gefigt: Geen aardfche damp verblind fyn oogen, Hy fpand fyn kragten en vermogen Te faam, op dat den Hemel werd Op Aard geftigt, in 's menfeheh hert, In 't hert dat fteeds met bly genoegen Syn ftaat beleeft, hoe 't God mag voegca Naar fyn volmaakt en wys befluit. Niet is'er dat fyn vreugde ftuit, De wil fyns Vaders is de fyne, Geen vrees of droefheid kan hem pyne, ïiy"looft en dankt fyn God, en heeft |
||||
.(nik
Al taligheid tcrwyl hy leeft. ,
Maar fchoon hy fulks door kragt van redeu , Beveftigt, 't zyn de oude feden Die niet gedpgen konnen, dat
Hy ongehoorde vrugt befat
Voor al fyn arbeid, maar door fchryven Men hem den oorelog fiet dryyen. Dog om niet alles over hoop
Te halen, 't geen wel hangt te koop,
(Want komt men 't heilig vuur aanranden. Dan brand men Hgtclyk fyn handen) So moet dog egter 't fnedig hooft
En fchrander herfen fyn gelooft
Des Rymers, die met leepe ftreken, Heer Leenhof^ fnedig heeft gefteken, 't Is hy, die tot fyn Sinlprcuk fèt,
Sic Uur ad ajira fcilicet.
Om ook voor 't miuft geleerd te welen, Wiens vloeijend Rym is vyaard gekfeu, Wyl 't komt van een geweide pars,
En uit een winkel, daar 't cerlt varfch
Met volle laft en approbatie, Na voorgedane vifitatie Van 't Minifterium, gedrukt^
Werd juichend voor den dag gerukt,
Hoe klaar en duid'lyk kan hy 't feggen, .'| Wat weet hy aardig uit te leggen, Gematigt, fonder haat of drilt,
De mening van Heer .Leenhofs fchrift*?
Hoc cierelyk en ryk van reden Befchirapt hy 't preken op de zeden, Geen woord of 't toont fyn gaauw verftand
Hy prent batajjes aan de wand,
En fchermt, en kapt de lugt aan (tukken, Op dat fyn yver mag gelukken, Hy fpringthy huppelt, dat hy fwect,
|
||||
_ Op dat hy 't nodigft niet vergeet, ♦
En kauwt de nagels van fyn vingeren,
Om Leenhof geeïtig om te fungeren, Hy ftampvoet dat fyn kamer fchud»
Dan fpringt hy op als uyt den dut,
En kan 't niet van fïg (elf verkrygen, Om fuike dingen ffil te fwygen, Als dat den hemel ende hel
Meer ftaat als plaatfe xyn, ja wel!
Hy ichynt geheel niet buiten vrefen, Dat daar fyn (loei befet mogt wcfen, » En fiet! waar bleef fyn ïiele dan ?
Die dog geen plaats bellaan en kan.
Maar zyt geruft, 6 Ligt der eeuwen| \ Wanneer gy quam fou.ydcr fchreeuwen, En agten't voor fig groote eer,
So g*op fyn plaats ging fitten neer,
Dies matig u verftandig vrefen. Wy die u fchrandere Vaerfen leien, \ \ vermenen 't oorbaar en bequaam \\i*
Yoor u, terwyl dat Leenhofs naam
Gedrukt werd, met een gouden ftempel, Aan 't hoog gewelffel, van den tempel | Der wysheid, uwe Mam in 't end,
JVlet kryt werd aan een balk geprent,
Ter .plaats gemenelyk geheten n ; *t Leprofen huis van de Poëten,
So blyf u lof, ü eer, u roem,
Steeds blqeijen als een paüé-bldem>
Dit Vaers is om van Amjierdam taegt%andm
om te drukken. Tc ZWOLLE, by B. Hakvoord, Boek-
verkoper aan de Koorn-merkt. 1704.. |
||||
( w )
|
|||||
Op de nettcOVEREENKOMST van den
HEMEL op AARDE
Befchreven van
D. FREDERICUS van LEENHOF.
Met de fchriften van den Befaaaiden
VERBETERAAR van CARTESIUS.
Getrokken uyt het vaers tot lof van D.Leenhof;
Gedrukt te Zwolle by B.Hakvoord. WlÉlir Oo dayfter fpreeken als men kan»
J||g&!lj$ Is nu geleerdheid in een Man, fllPU^ Die door een anders bril moet kyken, En beft na d'Echo föu gelyken, Die nimmermeer geluyt fai flaatt, Soo 't niet eerft werd voor Hem gedaan. Die fteeds met brokken en met Hukken, Soo hier als daar een woord te plukken, Syn faken by malkander lapt; Terwyl Hy fweet van angft^ en fchrapt, . En fchryft, en weet niet hoe 't te m&akeu Om aan een eerlyk eind te raken. Soo blyft fyn Lof, fyn eer, fyn roem, Steeds bloejen als een Paffie-bloem. Turps e(i Doilori mm eHlparisdargtiit ipj&m.
OP
|
|||||
•', '• ■ • op '-'■■ '■ •
HEER LEENHOFS
Opgehelderde^
HE E ME L.
^*—» Video medium difcindere Coeluml
|
||||||
!fe zal den Heemel van Heer Leenhof meer
verdoemen,
Nu hy die opklaart met Spinofa hoog cc roemen ? Wie? ydcr, die den God des Hecmels oprecht vreeft, -;.» '.■.,
En fehrikt, dat Leenhof leert van zo Godloofen
Geeft. Hoe? zal de Kerk nu heil uit zulke fchriften leercn, Gefmecd, om Heemel, Hel, en Godsdienft om te keeren ? Schoon dubbelheid van taal de Wcereld m'omt, wie ziet /
Spinofas ftreeken niet wiskonftig in't verfchiet ?
Heer Leenhofs diep geheym, daar 't fchuyi gaat, doet zich open,
Wjl deezc fleutel all' de flootcn op komt loopen. Wat klaagt hy dan ran kwaad vermoeden, die het ««ft
In
|
||||||
In duyfend rcên, waar in Spinofas geeft herleeft?
Die fyn* Rechtzinnigheid van harten ïou bewyzen, Moeft zulken Ongodift zelf doemen, en niet pryzcn. Maar waar is hier een woord, 't gëenzynen grond verfoeit, _
Daar honderd blaadcn;zyn, waardoor fyn aan-
hang groeit? Men koni daar't voegde, een fchets van overeen- komftgecven,,
Waarvoor al wat een*grein van Godsvrucht draagt zal beeven. O droevig Ncerland , daar een Lceraar van de Kerk
Èen Hemel Schetst, die pronkt met té een Heilloos merk! ,, , Ex Zelo pro Domo Dei
tecinit. Zie leenh. opgeh. heem.
f. 17.54.55. f7. 6e. 61.62.tnr, H. T. C.
|
||||||
Men mogt Heer Leenhof by Elias verge\yken%
Ah hyjig onderwond Spinofa door-te-flryke»
Nu laat een Prediker dat Monjler IN STN (VAARDE-
Paft dat niet keurig fa den HEMEL op der AARDE ?
L«K$0f «*mtl op A«dtV ; 4- leer*, ópgeb. Hem. f, 61.
|
||||||
w
|
||||||||||||
Heet nü RECHTSINNIG predikant
Een Spinofift THEOLOGANT? NOl'A'. De Tratlatus Theek Politicus in H Neer-
duyts vertaald, word onbefchaamdelyk met deefen naam Vereerd. |
||||||||||||
\
|
||||||||||||
a%
|
||||||||||||
^
|
||||||||||||
■t
|
||||||||||||