DR. P. J. MAAN
DR. J. VISSER
1931 - 1981
VIJFTIG JAREN FULL COMMUNION TUSSEN DE ANGLIKAANSE EN OUD-KATHOLIEKE KERKEN.
Ts.^oct. ®2
;rie Stichting Oud-Katholiek Seminarie nr. 11-1982
DR. P.J. MAAN
DR. J. VISSER
1931 - 1981
VIJFTIG JAREN FULL COMMUNION TUSSEN DE ANGLIKAANSE EN OUD - KATHOLIEKE KERKEN.
BIBLiOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
Publicatieserie Stichting Oud-Kathoiiek Seminarie
-ocr page 6-De Publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.
Redactie: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mgr. A.J. Glazemaker; mr.J.A.C.de Jonge;
mr. G.Chr. Kok; dr. P.J. Maan;
drs. F, Smit; pastoor C.lt;Tbl.
Secretariaat: nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. Visser, Couwenhoven 61-50,
3703 HL zeist.
Administratie: nbsp;nbsp;Centraal Oud-Katholiek Boekhuis,
Koningin Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort.
De prijs wordt per nummer vastgesteld. nieten een korting van 25%.
intekenaren ge
jTbt op heden verschenen delen in de publicatieserie:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Drs.F. Smit, Dr. J. Visser en Mgr.A.J. Glazemaker:
250 jaar Oud-Katholiek Seminarie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Prof.Dr.J. Visser: De kandelaar van het licht.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Drs. M.A. Haitsma: De Rooms-Katholieken te Leiden van ongeveer 1650 tot de tweede helft van de achttiende eeuw.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Mr.G.Chr. Kok: Beknopte bibliografie van de geschiedenis van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Prof.Dr.P.J. Maan: Chiliastische en charismatische stromingen en de Clerezy in het begin van de 19e eeuw.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Mr.J.J. Hallebeek: Twee opstellen over Thomas van Aquino.
7. nbsp;nbsp;nbsp;H.J.W. Verhey: Naamlijst der pastoors van de Oud-Katho-lieke Kerk.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Prof.Dr. J. Visser: Het ideaal van de quot;Ecclesia Primitivaquot; in het Jansenisme en het Oud-Katholicisme.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Drs. F. Smit: Franse Oratorianen en de Clerezy in de jaren 1752-1763.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Mr.J.A.C. de Jonge: Eenheid in conciliariteit.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Dr.P.J. Maan en Dr.J. Visser: 1931-1981: vijftig jaren full communion tussen de Anglikaanse en Oud-Kathoieke kerken.
ISBN 90 - 70596 - 41 - 5.
-ocr page 7-3
1931 - 1981 VIJFTIG JAREN FULL COMMUNION TUSSEN DE ANGLIKAANSE EN OUD-KATHOLIEKE KERKEN.
(Openingscollege voor het studiejaar 1981/ 1982 van het Oud-Katholiek Seminarie, gehouden te Amersfoort op 26 september 1982).
I. WAT AAN DE INTERCOMMUNIE VOORAFGING.
Als wij aan de contacten denken, die tussen de Kerk van Utrecht en de Anglicana hebben bestaan, zou er veel te vermelden zijn. Wij mogen er in de eerste plaats aan herinneren dat een Engelsman, Willibrord, als stichter van onze kerk wordt geëerd. En we willen graag aandacht vragen voor de studie van Pater van Berkum in Sacris Erudiri (XXIII,1978/79) over Willibrord en Wilfried. De gedachten daar geuit zijn door de schrijver in zijn (nog niet verschenen) Leuvense dissertatie: quot;lers-Columbaanse achtergronden in het leven en beleid van Willibrord en de zijnenquot; nader uitgewerkt. Dr. van Berkum vraagt aandacht voor de quot;engelsequot; achtergrond van de spiritualiteit van Willibrord, die blijft bestaan ook al is Willibrord het eens met de romaniserende invloeden, die in de Kerk van Engeland, ondanks veel weerstand, de overhand hebben gekregen.
We willen ook kort vermelden de figuur van Richard Smith, die in de 17e eeuw onder de titel van Bisschop van Chalcedon, de Rooms-Katholieken in Engeland bestuurde en die in briefwisseling stond met Rovenius, die eenzelfde functie in de Nederlanden uitoefende. Interessant is hierbij vooral dat Smith op dezelfde moeilijkheden met de ordensgeestelijken stuitte als Rovenius. Wij verwijzen naar het boek van prof.dr.J. Visser. 1). Wij willen later nog terugkomen op het feit, dat in 1685 Bisschop van Neercassel zich negatief uitspreekt over de geldigheid van de Anglikaanse wijdingen.
Het was dan ook de Rooms-Katholieke Bisschop van Meath in Ierland, die in 1715 een aantal priesters voor de Utrechtse kerk wijdde toen deze van alle bisschoppelijke hulp verstoken was. Als we bedenken, dat onder de wijdelingen Johannes Meindaerts, Hieronymus de Bock en Nicolaüs Broedersen waren, is het duidelijk, dat onze kerk veel aan deze bisschop te danken heeft.
-ocr page 8-4
Dichter bij ons onderwerp brengt ons de correspondentie tussen William Wake, Aartsbisschop van Canterbury en Pater le Courayer, die in het eerste kwart van de 18e eeuw gevoerd werd. Hier worden plannen ontwikkeld voor het samengaan van de Anglikaanse en de Gallikaanse kerk. Hier komt ook de geldigheid van de Anglikaanse wijdingen ter sprake. Le Courayer was een hartstochtelijk verdediger van de geldigheid tegen de kritiek van Pater Le Quien in.
Wij houden echter het jaar 1931 in het oog en vragen allereerst aandacht voor quot;De Apostolische opvolging in de Anglikaanse Kerkquot;, verslag der commissie, aangewezen tot het onderzoeken van bovengenoemd vraagpunt, Amsterdam 1894.
We mogen even stilstaan bij het jaartal 1894. De Oud-Katholiek verscheen in zijn negende jaargang. De liturgie in de volkstaal was in voorbereiding. In 1887 werd het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds opgericht; in 1889 werd de nieuwe kerk in Hilversum gebouwd en in 1890 de nieuwe parochie IJmuiden gesticht.
In 1889 was de Oud-Katholieke Unie van Utrecht gesloten en was de Bisschopsverklaring verschenen van de bisschoppen van Nederland, Zwitserland en Duitsland. In het jaar van het verschijnen van het rapport werd ook voor de eerste maal een Internationaal Oud-Katholieken Congres in Nederland en wel in Rotterdam gehouden.
Het rapport, waaraan we nu aandacht willen schenken, was het werk van vier pastoors. 3).
G.G. van Schalk, die van 1892 - 1923 pastoor van de parochie van de H. Vitus te Hilversum was. Hij was voordien pastoor van Krommenie geweest en het verhaal gaat, dat hij als pastoor van Krommenie in plaats van de kuitbroek de lange broek heeft aangeschaft. De Hilversummers voelden meer voor een pastoor naar de oude mode en de delegatie, die de pastoor van de trein zou afhalen, liet het rijtuig pas voorrijden toen ze hadden vastgesteld, dat inderdaad de nieuwe pastoor de kuitbroek droeg.
-ocr page 9-5
De tweede medewerker was pastoor Engelbertus Wijker, pastoor in de Barndesteeg te Amsterdam (1871 - 1911), Nummer drie was pastoor G. van der Poll, sinds 1890 pastoor van de nieuwe gemeente in IJmulden. Hij zou tot 1923 in IJmui-den blijven en werd toen pastoor van Enkhuizen, waar hij Andreas Rinkel opvolgde.
Als secretaris trad op Nikolaas Prins, die van 1884 -1904 pastoor van Aalsmeer was. Binnen de kerk leverde hij belangrijk werk voor de invoering van de nederlandse liturgie; buiten de kerk trad hij op de voorgrond door zijn ijveren voor staatspensioen. In 1912 zou hij Bisschop van Haarlem worden in plaats van Franciscus Kenninck, die de op hem uitgebrachte keuze niet had aanvaard.
Het rapport is in een tweetalige editie verschenen: frans en nederlands. Bij de literatuuropgave zien we dat veel gebruik gemaakt is van de werken van Père Le Courayer en zijn tegenstanders.
In de inleiding wordt eerst herinnerd aan de quot;catastrophe van 18 juli 1870quot;. Toen week Rome af van het oude Katholieke geloof. Dit deed bij hen, die dit geloof liefhadden, een geest ontwaken, gewis meer in overeenstemming met het Evangelie dan de geest van Rome. Door de volgelingen van het oude geloof - de Oud-Katholieken - werd niet meer het anathema op de voorgrond gesteld, maar het woord van de Heiland: Gij zijt allen broeders. In dit verband herinnert men aan de quot;Unionskonferenzenquot; van Bonn en de laatste internationale Oud-Katholiekencongressen 1890 in Keulen en 1892 in Luzern. Wat niet meegedeeld wordt, is dat de Synode van Zwitserland reeds in 1879 Anglikanen toeliet tot de Communie en dat de Duitse Oud-Katholieken eenzelfde besluit namen in 1883. Wel wordt meegedeeld dat de Anglikanen Aartsbisschop Heykamp hebben gevraagd naar zijn mening over de apostolische successie in de Engelse Kerk. Ter beantwoording van die vraag werd toen de commissie ingesteld. Tijdens de werkzaamheden van de commissie overleed (1892) Aartsbisschop Heykamp, zodat nu het werk wordt aangeboden aan Gerardus Gul.
-ocr page 10-6
De commissie houdt zieh eerst bezig met de wijding van Mathew Parker, die in 1559 in Lambeth tot Aartsbisschop van Canterbury gewijd werd. Terecht mocht de wijdeling in zijn dagboek schrijven: quot;17 december 1559 consecratus sum in Archiepiscopum Cantuariensem. Heu! heu! Domine, in quae tempora servastime ? Mijn God, mijn God, wat hebt U met mij voor? quot;nbsp;4)
Ten aanzien van deze wijding is er ontzettend veel vuil gespoten. Er is wel geen onderdeel te noemen, waarop de fantasie van kwaadwlllenden geen vat gehad heeft. Over de plaats van de wijding, over de wijdende bisschoppen, over het formulier, over de wijdeling enz. Onze commissie heeft twintig bladzijden nodig om tot de conclusie te komen, dat er inderdaad een bisschopswijding heeft plaats gehad. Was het ook een geldige wijding ? Een wijding kan geldig zijn, ook als de bedienaars ketters zijn, mits materia en forma van het sacrament ongerept zijn. Kon het wijdingsformulier van Eduard VI als zodanig aangemerkt worden ? Men heeft hier twijfels, vooral omdat het offerkarakter niet naar voren komt. In engelse bijbelvertalingen wordt presbyter niet met priester vertaald, zoals gebruikelijk was, maar men spreekt van Oudste; in het Formulier van Eduard VI wordt het woord quot;priestquot; vermeden en kiest men voor het engelse woord quot;ministerquot;.
Naar het oordeel van de commissie ontbreekt in het formulier een wezenlijk bestanddeel quot;de aanduiding der voornaamste macht van de priester en bisschop, t.w. die om Offerande op te dragenquot;. Men acht dit een leemte in het rituele en een afdoende grond om het voor ongenoegzaam, en een wijding, daarnaargeschied, voor ongeldig te houden. In deze geest heeft ook Van Neercassel in 1685 geredeneerd. Die besluit zijn verhandeling met de woorden:
quot;Daarom, als de Anglikaanse Bisschoppen de macht om te offeren en God te verheerlijken door het onbloedig offer van Christus van zich verwijderd hebben, (en dat blijkt uit hun Ordinale wel ten duidelijkste) dan hebben zij tevens, tegen
hun zin van zich verwijderd de eer en de macht, zo van bisschop als van priester en van diaken; zodat hunne kerk niet is, naar Cyprianus'woord: een volk met zijn bisschop ver-
-ocr page 11-7
enigd, maar een vergadering van leken, waarin noch diakenen, noch priesters, noch bisschoppen zijnquot;.
Met dit woord van Van Neercassel is de zaak voor de commissie beklonken. Men wil de conclusie wel vragenderwijs formuleren, om een latere bespreking niet uit te sluiten, maar men acht toch wel grote bezwaren aanwezig om de erkenning van de Apostolische opvolging in de Anglikaanse Kerk te voltrekken .
Bezien wij nu het Anglikaanse tegenstuk: John Wordsworth, De validitate ordlnum Anglicanorum. Responsio ad Batavos. Epistula ad Reverendissimum Gerardus Gul, Archiepiscopum Ultrajectensem.
John Wordsworth was de zoon van Christopher Wordsworth, die van 1869 - 1885 Bisschop van Lincoln was, en daar als eerste de quot;auxiliary bishopsquot; introduceerde. Hij was een trouw bezoeker van de Internationale Oud-Kathollekencongressen en werd dan begeleid door zijn zoons, onder wie onze John.
John werd geboren in Harrow in 1843 en koos een kerkelijke loopbaan, die hem tenslotte op de zetel van Salisbury voerde. John was een gelukkig man, die zijn wetenschappelijk werk kon blijven voortzetten, ook nadat hij tot de bisschoppelijke waardigheid geroepen was. Samen met zijn secretaris White verzorgde hij de critische uitgave van de Vulgaat en bij vele theologen zal de naam Wordsworth-White een begrip zijn.
Het was te verwachten, dat John Wordsworth een keurig latijn zou schrijven en dat is inderdaad het geval. Hij richt zijn brief aan Aartsbisschop Gerardus Gul, die hij nog kent van het Congres in Luzern. Het exemplaar in de bibliotheek van het Seminarie is afkomstig van pastoor Thimotheus van Santen, pastoor van Dordrecht, aan wie de auteur het eigenhandig ge -schonken heeft.
De schrijver wil niet veel aandacht wijden aan de eerste hoofdstxikken van het rapport. Daarin worden alleen maar oude koeien uit de sloot gehaald en het valt alleen te betreuren, dat men dan toch nog zo lang met die beesten rondzeult. Wel wil hij aandacht schenken aan het formulier van Eduard VI.
-ocr page 12-8
De quot;Batavenquot; geven toe dat de Engelsen geldig zouden kunnen wijden, ook al waren ze ketters, als maar materie en vorm van het sacrament integraal aanwezig zouden zijn.
Een dergelijke redenering vindt Wordsworth slechte scholastiek. Als het rapport tot twijfel komt aan de geldigheid der wijdingen omdat het engelse formulier de volmacht tot het opdragen van het offer niet uitdrukkelijk vermeldt, dan had hier de discussie moeten beginnen in plaats van ermee te eindigen.
Dit is een handelwijze, die hij niet kan billijken. Een gesprek met een matig ontwikkeld Anglikaan zou al heel wat misverstanden hebben voorkomen. Nu zijn er dingen gedrukt, die alleen maar duidelijk maken hoe weinig de opstellers van het rapport van de liturgie weten. De schrijvers zijn jarenlang met het rapport bezig geweest en hadden ampel gelegenheid tot contact met Anglikanen, maar hebben dit nagelaten totdat het rapport in 1894 op het Congres in Rotterdam gepresenteerd werd.
Er zijn inderdaad Anglikaanse stemmen, die zich verzetten tegen de uitdrukking quot;offerande der misquot;, maar dat vindt zijn oorzaak in het feit, dat deze uitdrukking gemakkelijk misverstaan kon worden en ook misverstaan werd. Niet voor niets wijdt de Bisschopsverklaring van Utrecht (1889) een alinea aan deze materie.
Wij kunnen de verleiding niet weerstaan deze passage in het Latijn van Wordsworth af te drukken:
quot;Eucharistlae celebratie in ecclesia non est continua repetitie vel redintegratio sacrificii propitiatorii quam Christus in cruce semel obtulit: sed sacrificium ea ratione est, qued eiusdem constans memoria est, et representatie realis in terra facta, illius unicae oblationis Christi pro salute redemptae humanitatis, quae secundum Hebr. IX: 11,12 continuo in caelis a Christo perficitur, cum nunc in praesentia Dei pro nobis appareat (Hebr.IX: 24)quot;.
De viering van de Eucharistie in de kerk is niet een voortdurende herhaling of vernieuwing van het zoenoffer, dat Christus eens voor al op het kruis opgedragen heeft, maar haar offerkarakter bestaat hierin, dat zij de blijvende gedachte-
-ocr page 13-9
nis daarvan is en een op aarde plaatshebbende wezenlijke vertegenwoordiging van die ene offerande van Christus voor het heil der verloste mensheid welke (volgens Hebr.9:11-12) voortdurend in de hemel door Christus opgedragen wordt, terwijl hij nu voor ons verschijnt voor het aanschijn Gods (Hebr.9: 24).
Het is zeer opvallend te constateren, dat de theologie van de samenstellers van het rapport zo sterk werd beheerst door het Tridentinum en dat zij geen blijk geven de theologische consequenties van de Bisschopsverklaring voor hun rekening te willen nemen.
Dan de terminologie, die gebruikt wordt om de verschillende ambtsdragers aan te duiden. Het valt Wordsworth niet moeilijk om reeksen van voorbeelden aan te halen hoe willekeurig hier de vertalingen zijn. Men zal altijd op het origineel terug moeten grijpen.
Ik mag er in dit verband op wijzen, dat die verwarring nog steeds bestaat. In de laatste Oud-Katholieke vertaling van het Nieuwe Testament wordt presbyteros soms met oudste vertaald, soms met priester.....Presbyteros kan echter niet terecht met priester vertaald worden, zolang het Grieks een eigen woord (hiereus) voor priester heeft.
Maar keren wij terug naar Wordsworth . De hollandse rapporteurs missen het woord priester in de formulieren en zijn allergisch voor het woord quot;ministerquot; dat in hun oren een protestantse klank heeft. Een nauwkeurige lezing van de formulieren toont echter dat het woord quot;priesterquot; voor alle priesterlijke functies gebruikt wordt en dat het woord quot;ministerquot; evenals quot;curatequot; eerder terloops gebruikt wordt. Wordsworth had ook kunnen wijzen op de praktijk van Aartsbisschop Wake, die het ongenoegen van zijn protestantse correspondenten opwekte door van geestelijken uit de Reformatorische kerken te eisen, dat ze (opnieuw) gewijd zouden worden. quot;Why are such Priests as are ordained by the Roman Catholic Bishops admitted into the Sacred Offices in the Church of England, when the French and other foreign ministers are not admitted without a Re-ordination tho' they
-ocr page 14-10
were ordained by a Protestant Synod ?quot;
De wijdingsformulieren van de Oude Kerk getuigen van een veel grotere verscheidenheid dan de Hollanders menen en het is geenszins zo dat de volmacht tot het opdragen van de Misofferande een integrerend bestanddeel is. Het offer wordt wel vermeld, maar dan meestal in ruimere zin dan de bediening van het Sacrament des Altaars.
Wordsworth vat samen: Wie de Anglikaanse liturgieën heeft bestudeerd, moet tot de conclusie komen dat in de geschiedenis van de Anglikaanse kerk duidelijk het streven zichtbaar wordt om het priesterschap en de apostelen door de opeenvolging van bisschoppen, presbyters en diakenen voort te zetten en dat dit bewustzijn in deze kerk nooit ontbroken heeft ook al treft men in verleden en heden meningen aan, die verkeerd of gebrekkig zijn. Men veroordeelt echter geen andere kerken op grond van tekortkomingen van enkele leden en Wordsworth verwacht een zelfde houding van mensen, die uitmunten door wijsheid en eerlijkheid.
Na 1894 wordt het stil.
In 1896 verschijnt de brief quot;Apostolicae Curaequot; van Paus Leo XIII, waarin de Anglikaanse wijdingen zonder restricties ongeldig verklaard worden. Volgens de overlevering zou men in Rome bij het vervaardigen van dit schrijven nog gebruik gemaakt hebben van het materiaal, dat Van Neercassel had verzameld. In ieder geval gaat ook Rome uit van het Tridentijnse schema en stelt op grond daarvan gebreken vast ten aanzien van materia en forma van het sacrament. Bovendien mist men de juiste intentie, zodat de Paus in volledige zekerheid kan verklaren, dat de Anglikaanse wijdingen altijd ongeldig geweest zijn en ook steeds nietig zullen zijn. 7)
Het stuk maakte in Engeland diepe indruk, vooral in de kringen van de Anglo-Katholieken. Van Oud-Katholieke zijde achtte men het geen bezwaar de gesprekken met de Anglikanen voort te zetten, waartoe het congres van Wenen (1897) een commissie benoemde. Deze commissie bracht echter geen tastbare resultaten.
Integendeel: In 1908 werd in Nederland Matthew gewijd als bisschep voor de Oud-Katholieke kerk van Engeland.
-ocr page 15-11
Het is hier niet de plaats om in te gaan op de figuur van Matthew, achter wie de boeiende vraag schuil gaat of hij een misleider of een misleide was, het blijft een raadsel, hoe men in Holland tot deze wijding kon overgaan zonder absolute zekerheid te hebben over de achtergrond van de wijdeling. En het werd bepaald spannend toen de vraag naar voren kwam of de door Matthew verrichte wijdingen als geldig erkend moesten worden. Kon men een bisschop wijden zonder dat er een kerk was, die achter die wijding stond ? Hier werd het Tridentijnse schema van materia en forma en het quot;ex opere operatoquot; aan een gerechtvaardigde critiek blootgesteld.
Het was een verheugend feit, dat de Lambeth Conference van 1908 zich nog ten gunste van de Oud-Katholieken uitsprak, maar belangrijker nog was dat in hetzelfde jaar 1908 de Saint Willibrord Society werd opgericht, die zich ten doel stelde goede betrekkingen tussen Oud-Katholieken en Anglikanen te bevorderen.
Het was verblijdend, dat Nikolaas Prins, sinds 1911 Bisschop van Haarlem, als eerste nederlandse bisschop, kennis maakte met de Kerk van Engeland, door een persoonlijk bezoek. Dit leidde echter nog niet tot een heroriëntering van de betrekkingen. Dat moest wachten tot de eerste wereldoorlog was afgelopen en (in 1920) Franciscus Kenninck Aartsbisschop van Utrecht werd. Het was weer een jaar van de Lambeth Conference, die speciaal in 1920 aandacht vroeg voor de besprekingen, die tot grotere eenheid onder de Christenen moesten leiden.
Een jaar later (1921) begon Andreas Rinkel zijn docentschap in Amersfoort. Hij begon zijn colleges met een verhandeling: De sacramentis in genere, waarin een moedige poging gedaan werd het Tridentijnse schema te doorbreken en elk sacrament te beoordelen naar zijn eigen waarde, zonder het te laten persen in het keurslijf (dwangbuis) van de scholastieke theologie.
Er werd een nieuwe commissie ingesteld voor het contact met de Anglikaanse Kerk. We willen ook hier de leden kort aan u voorstellen:
Voorzitter was J.H. Berends, die van 1901 tot 1934 pastoor was van Den Haag. Hij was tevens professor voor kerkgeschiedenis van het Seminarie in Amersfoort. Hij was een ijverig bezoeker
-ocr page 16-12
van de Internationale Oud-Katholieken congressen. Het tweede lid van de commissie was pastoor W. Gol, die van 1924 tot 1937 pastoor van de parochie Hilversum was. Schrijver dezes had het voorrecht pastoor Gol nog te mogen gade slaan, zoals hij door Hilversums dreven wandelde: in het zwart gekleed, de hoge hoed op het hoofd en de wandelstok met zilveren knop in de hand. Hij was de nederlandse secretaris van de St. Willibrord Society; hij was tevens de man, die de electrische verlichting in de Hilversumse kerk introduceerde, waarbij opgemerkt moet worden, dat tussen beide feiten geen oorzakelijk i verband hoeft te bestaan.
Het derde lid was pastoor Guddee, die van 1910 tot 1924 pastoor van Schoonhoven was en daar ongetwijfeld tijd gevonden kan hebben om zich met de engelse, kwestie bezig te houden.
De nieuwe commissie neemt allereerst de commissie van 1894 in bescherming: quot;de laatdunkendheid, waarmede destijds de commissie door enkele buitenlandse tegenstanders werd behandeld, was niet verdiendquot;. Men herinnert eraan, dat deze commissie haar resultaat in een vraag had neergelegd en wil nu de zaak verder brengen door uit te gaan van vier stellingen: 1e. De hervormingen der Angllkaanse Kerk zijn niet, zoals op het vaste land uit het volk voortgekomen.
2e. De regering heeft door het behoud der liturgie en sacramenten de traditie onder het volk willen handhaven.
3e. De Angllkaanse Kerk heeft met het bisschoppelijk bestuur der oude kerk niet willen breken.
4e. Het Rituale van Eduard VI kan als geldig wijdingsfor-mulier worden aangezien en is met deze wens niet in strijd 8).
Op alle vier punten wordt uitvoerig ingegaan, waarbij ook rekening gehouden wordt met de bezwaren, die van Rooms-Katho-lieke zijde tegen de geldigheid der Angllkaanse wijdingen waren ingébracht. Toch kan men besluiten: Bisschoppen en priesters onder gebed en handoplegging naar de intentie van Chris tus, van de apostelen en van de oude kerk, door bisschoppen gewijd, zijn bisschoppen en priesters naar de volle bijbelse betekenis der woorden.
-ocr page 17-13
Het rapport werd op 26 mei 1925 besproken in een vergadering van de geestelijken, die door de Aartsbisschop Mgr. F. Kenninck werd voorgezeten. Hier bleek men zich met de conclusies van het rapport te kunnen verenigen.
Hierop richtte de Aartsbisschop op 2 juni een brief aan de Aartsbisschop van Canterbury, waarin hij onder meer zeide: Wij geloven, dat de Anglikaanse Kerk het bisschoppelijk bestuur der oude kerk steeds heeft willen handhaven en dat het rituaal van Eduard VI als geldig wijdings-formulier kan worden aangezien. Weshalve wij gaarne verklaren, dat de apostolische successie in de Anglikaanse Kerk niet onderbroken is geweest 9).
De Lambeth Conference van 1930 werd bezocht door het volledig episcopaat van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. De Lambeth Conference verklaarde, dat de Bisschopsverkla-ring van ütrecht niets bevatte, dat strijdig was met de leer van de Anglikaanse Kerk en verzocht de Aartsbisschop van Canterbury een commissie te benoemen, die de voorwaarden voor intercommunie zou uitwerken.
Deze commissie kwam op 2 juli 1931 in Bonn bijeen met een delegatie van Oud-Katholieke theologen, waar nog dezelfde dag de bepalingen voor de intercommunie werden opgesteld: 1. Elke kerkgemeenschap erkent de katholiciteit en onafhankelijkheid van de andere en handhaaft daarbij eigen katholiciteit en zelfstandigheid.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Elke kerkgemeenschap stemt er in toe de leden der andere kerkgemeenschap te laten deelnemen aan de sacramenten.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De intercommunie eist niet van elk kerkgenootschap het aannemen van iedere leerstellige mening, sacramentele plechtigheid of liturgische praktijk, maar zij sluit in dat elke kerkgemeenschap gelooft, dat de ander al het wezenlijke van het christelijk geloof bezit en vasthoudt.
Men heeft wel eens schertsend gevraagd hoe in Bonn in zo korte tijd de intercommunie kon worden besloten ?
Het voorafgaande heeft wel duidelijk gemaakt, dat hier van overhaasting geen sprake was; eerder het tegendeel.
De vraagsteller doelde waarschijnlijk nog op iets anders. Hadden met een langere bespreking van de regels voor de intercommunie niet tal van moeilijkheden voorkomen kunnen
-ocr page 18-14
worden, die zieh nu wel hebben voorgedaan ?
Wij geloven dat dit niet het geval is en willen daar twee dingen aan toevoegen:
Wij menen er goed aan gedaan te hebben iets mee te delen over de moeizame weg, die uiteindelijk tot de intercommunie geleid heeft. Die lange weg was belangrijk omdat daardoor het theologisch denken in de kerk van Nederland zich kon ontwikkelen en van het tridentijnse denken over kon schakelen op een katholieke benadering;
en ten tweede: ook de beste voorbereiding kan niet verhinderen dat er zich spanningen voordoen, die moeten komen als twee levende kerkgemeenschappen met ieder hun eigen omvang, aard en geschiedenis hun weg samengaan. Onze taak is het er voor zorg te dragen dat die spanningen niet tot verdeeldheid leiden maar juist de oprechte dialoog bevorderen.
P. J. Maan.
Literatuur
B.A. van Kleef, Geschiedenis van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Assen 1953.
C.B. Moss, The Old Catholic Movement, London 1948.
U. Kûry, Die Altkatholische Kirche Stuttgart 1966.
S. Neill, Anglicanism. Pelican Books A 421.
De Apostolische Opvolging, in de Anglikaanse Kerk. Amsterdam 1894.
Noten
1) nbsp;nbsp;nbsp;J. Visser, Rovenius und seine Werke. Assen S. 124 ff
2) nbsp;nbsp;nbsp;E. Préclin, L'Union des Eglises gallicane et anglicane (1681-1732) Paris 1928
3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Naamlijst der Pastoors van de Oud-Katholieke Kerk in Nederland; Publicatieserie Stichting Oud-Katho-liek Seminarie nr 7
4) nbsp;nbsp;nbsp;De Apostolische Opvolging blz. 60
5) nbsp;nbsp;nbsp;(C. Deelder) Bijdragen voor de geschiedenis van de
R.K. Kerk in Nederland. II Rotterdam 1892,blz.81 vlg.
-ocr page 19-15
6) nbsp;nbsp;nbsp;Neill, l.c.p. 199
7) nbsp;nbsp;nbsp;Denzinger, Enchiridion Symbolorum no, 1963-1966
8) nbsp;nbsp;nbsp;Het rapport werd afgedrukt in De Oud-Katholiek, jaargang 1925
9) nbsp;nbsp;nbsp;De Oud-Katholiek, jaargang 1925 biz. 202.
16
II. nbsp;nbsp;nbsp;DOGMATISCHE BELICHTING VAN DE INTERCOMMUNIE
De overeenkomst van Bonn, die de kerkelijke eenheid tussen de Anglikaanse en Oud-Katholieke kerken herstelde, is zeer summier. Ze bestaat uit drie stellingen die aldus luiden: 1. Iedere kerkelijke gemeenschap erkent de katholiciteit en de zelfstandigheid van de andere en handhaaft eigen katholiciteit en zelfstandigheid.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Elke kerkgemeenschap stemt erin toe de leden van de andere kerkgemeenschap te laten deelnemen aan de sacramenten.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De intercommunie eist niet van elke kerkgemeenschap het aannemen van iedere leerstellige mening, sacramentele plechtigheid of liturgische praktijk, die de andere kerkgemeenschap bezit, maar ze houdt in dat elke kerkgemeenschap gelooft dat de andere al het wezenlijke van het christelijk geloof bezit en vasthoudt.
Van deze stellingen, die men als een drieluik kan beschouwen, zegt Mgr. U. Küry terecht dat de eerste en de derde de voorwaarden aangeven waaronder de middelste sacramentele gemeenschap toelaat. Intercommunie is mogelijk op grond van a) erkenning van de katholiciteit van beide kerken onder voorwaarde dat men deze katholiciteit zal handhaven en b) de omschrijving van hetgeen niet noodzakelijk is voor die erkenning; ze vraagt geen uniformiteit van kerkbestuur, van leermeningen noch van sacramentele praktijk en liturgische gebruiken.!)
Men kan de stellingen als een chiasme lezen: katholiciteit laat zich kruiselings verbinden met het bezitten en het houden van het wezenlijke van het christelijk geloof.: Zelfstandigheid - het is de vertaling van het engelse independence(sic) - laat zich verbinden met het niet behoeven te aanvaarden van alle leermeningen, devotionele en liturgische gebruiken.
Zó stelt de verklaring dat het wezenlijke van het geloof zich op verschillende wijzen kan uitdrukken: uniformiteit is niet noodzakelijk voor kerkelijke eenheid. En kerkelijke eenheid sluit veelvormigheid van gebruiken en praktijken en leermeningen niet uit. De intercommunie leidt op grond van de
-ocr page 21-17
erkenning van eikaars katholiciteit niet tot een versmelting van de beide kerkgenootschappen. Het wordt ook niet nodig geacht. Opvallend is dat katholiciteit wordt verstaan als in het bezit zijn van de wezenlijke zaken van het christelijk geloof. Het gaat daarbij om te bewaren geloofsinhouden. Over de theologische veronderstellingen en implicaties van de overeenkomst zou een lijvige studie te schrijven zijn. Ik beperk mij hier tot kanttekeningen, die de opvatting van katholiciteit betreffen en de aard van de intercommunie.
ERKENNING VAN KATHOLICITEIT
Het zelfstandig naamwoord quot;katholiciteitquot; steunt van het bijvoeglijk naamwoord quot;katholiekquot;. Opvallend is dat belde woorden niet voorkomen in de nieuw testamentische geschriften.
Wel vindt men al vroeg het woord quot;katholiekquot; in de geschriften van de kerkvaders. Ze gebruiken het om de aard van de geloofsgemeenschap, de kerk, aan te geven. Het kreeg een plaats in de geloofsbelijdenissen: ik geloof één, heilige, katholieke en apostolische kerk. En vandaar kreeg het een vaste plaats in de theologische bezinning op het wezen van de kerk. Wat houdt het woord katholiek in ?
Het wil géén verwisselbare eigenschap van de kerk aangeven, zoals dat in het alledaagse spraakgebruik het geval is. Men spreekt dan van de katholieke kerk naast de lutherse, de hervormde, de gereformeerde enzovoort. Als de vaders en de geloofsbelijdenissen zeggen dat de kerk katholiek is, drukken ze daarmee uit dat het om een wezenskenmerk van het kerk-zijn gaat. De kerk is katholiek of ze is geen kerk. Het gaat bij hen - we noemen Ignatius van Antiochië, Irenaeus van Lyon Cyprianus, Augustinus, Cyrillus van Jerusalem - niet om een confessionele versmalling van het woord katholiek in onderscheid van andere vormen van kerkzijn. Zoals reeds gezegd duidt het voor hen het wezen van de kerk aan. Wat wilden ze daarmee aangeven ?
Vanouds wijst het woord quot;katholiekquot; afgeleid van het profaan griekse kath'olon op twee karakterikstieken van het kerkzijn. Allereerst sluit men aan bij de profane betekenis; daar
-ocr page 22-18
duidt het woord op algemeenheid in tegenstelling tot particulariteit. Welnu op de kerk toegepast wilde men aangeven dat al leefden de christenen over de gehele wereld verspreid in kleine groepen ze geen particuliere sekte wilde zijn, maar een gemeenschap die in wezen universeel is.?Zij wil quot;allenquot; omvatten: niemand van welk volk, ras of stand ook is uitgesloten. Irenaeus geeft die treffend aan: quot;ook al wonen de christenen verspreid over de hele wereld, zij wonen als het ware in één huis, zijn één hart en zielquot; en alle uithoeken van de toenmaals bekende wereld opsommend gaat hij voort: quot;in Spanje en bij de Germanen, in Lybië en bij de Kelten, allen houden vast aan dat éne geloof en dragen datzelfde geloof overquot;. 2).
Al ligt bij hem de nadruk op het universele, ook als geografisch aangeduid aspect van de kerk, de tweede betekenis klinkt door waar hij zegt dat allen vasthouden aan het éne geloof. Eenzelfde opvatting vinden we nog duidelijker bij Augustinus in zijn polemiek met de Danotisten. Hij zegt: quot;Als Christus aan de kerk de verspreiding over de hele wereld beloofd heeft, kunnen zij(sc de Donatisten) die een partij vormen, een splinter, nooit de catholica zijn. Een pars of partij kan de ware, authentieke kerk niet zijn, want ze hebben zich losgemaakt uit het wereldwijde verband van de catholicaquot;. 3). Bij dit verwijt legden de Donatisten zich niet neer en beklemtoonden het tweede aspect van het katholiek zijn. Hen ging het niet zozeer om het allen -omvattende karakter van de kerk, maar veeleer om het alle^ -omvattende karakter van de geloofsgemeenschap. Tegenover het geografische en uitgebreide van de kerk legden zij de nadruk op het kwalitatieve karakter, op de geloofsintensiteit.
Katholiek is de kerk omdat ze al het wezenlijke van het geloof bezit. Niet de kwantiteit, maar de kwaliteit van de kerk is voor hen beslissend. Het vasthouden aan het gehéél van het geloof, de trouw aan de ware traditie, de gehoorzaamheid aan de Heer ging voor hen boven de uitgebreidheid. Dus katholiek is niet die kerk die over de wereld verspreid is, maar juist die gemeenschap die trouw en ongerept het geloof bewaart en doorgeeft.
-ocr page 23-19
Tegen de achtergrond van de donatistische strijd om de zuiverheid van de geloofsgemeenschap is hun argument begrijpelijk. Ze grijpen die opvatting niet uit de lucht; van meet af aan is hun visie ook te vinden bij de quot;katholiekequot; vaders. Vooral bij hen die zich bezighouden met de afbakening van de ware kerk tegenover ketterse groeperingen. Het woord katholiek gebruiken ze meer en meer om het ware en authentieke, kortom het orthodoxe karakter van de kerk, aan te geven. Aller^ - omvattend en alle^ - omvattend zijn in dat licht een legitieme interpretatie van het woord quot;katholiekquot;. Beide aspecten vindt men bij Cyrillus van Jerusalem. In zijn Catechese heet het quot;De kerk wordt katholiek genoemd, omdat ze over de hele wereld bestaat van het ene einde der aarde tot het andere, èn omdat ze het gehele menselijk geslacht ..... aan de ware Godsverering onderwerpt en omdat ze alle soorten zonde ......heelt en geneest, en in zichzelf alle soorten bezit van wat men deugd noemt in werken en woorden en allerlei geestelijke gaven ......quot; 4)
Berkhof wijst erop, dat het woord quot;holonquot; door Cyrillus zowel extensief als Intensief wordt gebruikt: in het éne katholieke voegt hij universaliteit en orthodoxie samen.
Het is deze opvatting van katholiciteit die tot in de hoge Middeleeuwen gangbaar is. Congar 5) toont aan hoe o.m.
Thomas van Aquino haar huldigt. Kerk en geloof zijn katholiek, omdat ze in beginsel inclusief zijn; ze is erop gericht het hele leven van alle mensen naar intensiteit en uitgebreidheid te omvatten. Ook al is de kerk nog niet overal aanwezig, het ligt in haar wezen besloten universeel te zijn. Het ware geloof leert de juist omgang met God, die Oorsprong en Doel van alles en op het diepste verlangen van de mensen het antwoord is. Het allesomvattend karakter van het geloof brengt met zich mee, dat de kerk allen omvatten wil. De ware kerk is universeel van aard.
Onder invloed van het nominalisme voltrekt zich aan het eind van de Middeleeuwen een verandering in deze betekenis van het woord quot;katholiekquot;. Het wordt meer en meer kwantitatief verstaan in de zin van het vasthouden aan bepaalde geloofs-
-ocr page 24-20
waarheden. Wie die houdt, hetzij als groep hetzij als persoon geldt als waarachtig katholiek. Op die wijze ontwikkelt men maatstaven waarmee men kan vaststellen of een groep of persoon nog waarachtig katholiek mag heten, óf als een afgedwaalde ketter beschouwd moet worden. Ook in een andere betekenis hecht men m.n. in de rooms katholieke theologie meer en meer waarde aan de kwantitatieve opvatting. In verdediging van de eigen kerk tegenover de reformatie beklemtoont men dat het katholiek-zijn van de kerk ligt in haar wereldwijde verspreidheid. Welnu dan is duidelijk wie de ware katholieke kerk vertegenwoordigt: de romana die geografisch gezien, mede dank zij haar missieactiviteit, universeel verspreid is.
Zo wordt de kwantitatieve opvatting in de laatste eeuwen overheersend.
Dat wil niet zeggen dat de kwalitatieve betekenis van het woordje quot;katholiekquot; geheel verloren ging. Juist in verzet tegen een eenzijdige kwantitatieve opvatting komt ze in begin van de vorige eeuw bij katholieke theologen weer naar voren. Te denken valt aan die theologen, die men samenvat onder de naam quot;Tübinger Schulequot; onder wie met name J.A.
Möhler zeer sterk het kwalitatieve aspect van het katholiek-zi jn benadrukte; de kerk is in wezen katholiek en dient in de geschiedenis dit wezen te ontplooien; katholiek-zijn is katholiek -worden. Het is de nouvelle théologie in Frankrijk die deze gedachten in de na-oorlogse jaren in brengt in de oecumenische dialoog. Steunend op ecclesiologische opvattingen uit de brieven aan de Efesiërs en de Collossenzen laat men opnieuw zien dat katholiek zijn een wezensmerk van de kerk is. Men beroept zich op de paulinische gedachte van het quot;plerooraa tou Christouquot;,de alomvattendheid van Christus hel-ledood. Deze alomvattendheid heeft een kosmische dimensie; ze gaat de hele wereld aan, is alles omvattend. Voorzover de kerk het heilswerk van Christus, voortzet, dient ze ook dit aspect te kennen en in ruimte en tijd te verwezenlijken. De kerk is katholiek en dient het steeds opnieuw te worden. Het is haar opdracht het heil voor allen en in alles gestalte te geven, aldus Mgr. Küry.6) Zo krijgt het katholiek zijn van de kerk tegelijk een dynamisch karakter: is de kerk in wezen katholiek, dan is dat katholiek-zijn geen rustig bezit.
-ocr page 25-21
Het dient zich in alle situaties en overal te verwezenlijken; katholiek-zijn bevat een opdracht. 6a).
Deze opvatting speelde m.i. geen rol bij de onderhandelingen in 1931. De discussies, die aan de overeenkomst voorafgaan, tonen aan dat men deze dynamische opvatting van katholiciteit niet huldigde. Men sloot eigenlijk aan bij de laat-mid-deleeuwse, door het nominalisme gekleurde opvatting. Katholiciteit uit zich dan in het vasthouden aan de noodzakelijke leerstellingen als teken van het ware geloof..Zo kon men aan de hand van door de kerken gehouden leerstellingen vaststellen of men al dan niet met een katholieke kerk te maken had en heeft. Voor oud-katholieke zijde steunde men daarbij op de opvattingen van Von Döllinger. Het centraal stellen van de wezenlijke geloofswaarheden achtte hij noodzakelijk tot het herstel van kerkelijke eenheid. Het is de taak van de theologie die geloofswaarheden aan te geven, waarbij ze tegelijk het onderscheid tussen het wezen van de waarheid en de inkleding daarvan beschrijft. Zij moet het scheidende, niet-katholieke, dat is datgene wat het totaalbewustzijn van de kerk tegen spreekt en verwoest met alle middelen overwinnen om de ware katholieke leer in haar wezen te beschrijven. Langs die weg komt men op het spoor wat b lijvend en wezenlijk, èn wat toevallig en misgroei is. Terwille van de hereniging der kerken dient de theologie het onderscheid aan te geven tussen wat voor het geloof wezenlijk is en wat als historische veranderlijk kan gelden. 23 komt hij, evenals later het tweede Vaticaanse Concilie, tot een opstelling van heilswaarheden naar rangorde of een hierarchia veritatum. Aan de hand daarvan kan men vaststellen wat de kerken in wezen met elkaar verbindt en wat hen noodzakelijkerwijs nog scheidt.
Hij stelt voorts dat het wezenlijke van het geloof zich niet op uniforme wijze uitdrukt. Het kent een veelvoud van vormen die,al verschillen ze qua uiterlijk, toch in wezen hetzelfde uitdrukken. Die verscheidenheid behoort tot het katholiek-zijn van de kerk. Von Döllinger nu meende langs de weg van onderling vergelijk van geloofswaarheden tussen de kerken.
Dat vergelijk bracht tevens aan het licht wat ieder afzonderlijk in leer en leven aan groei van Inzicht en vormgeving had gewonnen.
-ocr page 26-22
Hereniging is dan ook niet slechts een terug naar de oorsprong, maar ook een wederzijdse verrijking door dieper en rijker inzicht in de heilswaarheid. 7). Hoe ging en gaat men vanuit deze opvatting praktisch te werk ? Om tot overeenstemming te komen legt men eikaars confessies naast elkaar om te zien hoe het wezenlijke behouden is in verschillende vorm. Welke maatstaven hanteert men om dat te kunnen vaststellen ? Als formele maatstaf noemt Von Döllinger het vasthouden aan de leer en de bestuursinrichting van de oude, ongedeelde kerk. Het laatste punt is inhoudelijk makkelijk aan te geven: bezit men al dan niet het bisschopsambt.
Dat heeft ook consequenties voor het eerste punt: in zoverre het ononderbroken bisschopsambt waarborg is voor de apostolische successie. Dat wil zeggen: die opeenvolging van bisschoppen is oudkerkelijk gezien de garant voor het bewaren van de geloofswaarheden. Dan stuit men op een probleem: welke leerstellingen zijn wezenlijk voor het bewaren van die waarheden ? Von Döllinger doet hierover bij mijn weten geen directe uitspraken. Maar wat hij op het oog had, blijkt uit de gesprekken op de Bonner Unionskonferenzen. 8). Daar somt hij als wezenlijk voor het geloof op: H. Schrift en Traditie, de conciliaire geloofsbeslissingen van de oude, ongedeelde kerk, de concencus van de Vaders èn daarnaast (en daarnà) de leer over de sacramenten en over de rechtvaardiging .
Zijn standpunt komt overeen met hetgeen de Lambeth Conference van 1888 als wezenlijk erkende voor de kerkelijke hereniging. Ze hield daarbij vast aan vier beginselen die samen de zg. Lambeth Quadrilateral vormden: de H. Schrift als bron en regel van het geloof; de apostolische geloofsbelijdenis en het Nicenumconstantinopolitanum; de twee door Christus ingestelde sacramenten; en het historische episcopaat. Het vasthouden aan de H. Schrift, de traditie en geloofsbelijdenissen van de oude kerk, de sacramenten en aan het bisschopsambt in apostolische successie, waarborgen de katholiciteit van de kerk. Zij vormden de grondslag voor hereniging; laat men één daarvan vallen dan brengt men die eenheid in gevaar.
-ocr page 27-23
Vandaar dat nà 1931 op de cruciale ontwikkelingen van de hereniging yan anglikaanse kerken met niet-bisschoppelijke kerken óf bij de vraag naar de toelating van de vrouw tot het apostilisch ambt, steeds de vraag rees of de grondslag van de intercommunie tussen beide kerken niet in gevaar kwam.
Het zou betekenen, dat de overeenkomst van 1931 ongedaan gemaakt werd, als de anglikaanse kerk in hereniging met de protestantese engelse kerken het historisch episcopaat niet serieus zou nemen.
In ieder geval is duidelijk hoezeer de overeenkomst de gedachten van Von Döllinger over de hereniging der kerken weerspiegelt. 9).
Wij komen tot enkele kritische kanttekeningen:
1.1. De opvatting van katholiciteit die ten grondslag ligt aan de overeenkomst van Bonn heeft een conserverende strekking. Men loop het risico dat de relatie tussen de beide kerken een statisch karakter aanneemt vanwege de nadruk op het bewaren van geloofswaarheden, die, daar ze garant staan voor katholiciteit, die katholiciteit waarborgen en quot;bewarenquot;. 10). De eenheid is in gevaar als men afwijkt van de status quo van 1931. Al gaat men uit van het feit, dat vormen kunnen veranderen bij behoud van wezenlijke inhoud, in de praktijk zal men ertoe neigen de veilige weg met behouden te gaan boven die van progressieve wijzigingen. Temeer daar waar men zijn onafhankelijkheid behoudt, is het moeilijk . bij ontwikkelingen die de partners afzonderlijk doormaken vast te stellen waar sprake is van legitieme en illegitieme voortgang en zal men geneigd zijn het zekere van toen en nu te verkiezen boven het onzekere van straks.
2. Terecht kan men vragen: brengt in deze vragen het onderscheid van wezen en vorm, van veelvormigheid van éénzelfde inhoud, geen oplossing ? We hebben gezien dat Von Döllinger veelvormigheid van de katholieke geloofswaarheid positief beoordeelde. gt;Zijn opvatting vormde de grondslag voor de Bonner Unionskonferenzen en zijn ook terug te vinden in de overeenkomst van Bonn.»Zij wordt echter door de situatie waarin men verkeert bepaald. Von Döllinger verzette zieh tegen de centralisering van het romeinse kerkbestuur en de daarmee gepaard
-ocr page 28-24
gaande uniformering van de katholieke theologie. Bovendien moet men bij hereniging uitgaan van scheiding tussen kerken, die uit elkaar gegroeid zijn. De erkenning van veelvormigheid is dan een noodzakelijk uitgangspunt om te komen tot het doel; hereniging. Heeft men echter dat doel bereikt en heeft men kerkelijke gemeenschap met elkaar dan vormt de veelvormigheid, zeker in haar verdere ontwikkeling, een probleem. Ze kan dan de herwonnen eenheid in de weg staan. Concreet gesproken: de hervonden eenheid zal zich ergens dienen uit te drukken in een nieuwe structuur. Dat wordt b.v. klemmend bij de vraag of de beide kerken op eikaars quot;grondgebiedquot; een eigen kerkelijke inrichting noodzakelijk achten. Men kan terecht historisch gegroeide verhoudingen respecteren. Anders wordt dat wanneer men nieuwe vormen schept. Dat is het geval geweest bij de herindeling van de quot;europese anglikaansequot; diocees. Men richtte een bisdom op binnen reeds bestaande oud katholieke bisdommen. Een kwestie, die voor 1931, toen de oud katholieke en nederlandse bisschoppen, hetzelfde beoogden in Engeland, wat uitliep in de affaire Matthew, die in anglikaanse kring hoog opgenomen is. 11). Ook al gaat men pragmatisch uit van structurele verschillen op grond van historische groei, toch rijst de vraag of men die verschillen moet handhaven of zelfs bestendigen door de oprichting van zulke bisdommen. Men kan zeggen dat de mentaliteit op grond van taal of nationaliteit verschillend is, maar vindt de katholiciteit daarin haar grens ? Als men in de opvatting van katholiciteit verder wil gaan dan de overeenkomst van Bonn en in haar ook het dynamische onderkent, dan houdt erkenning van elkanders katholiciteit in, dat men zoekt naar een nieuwe vorm van samengaan en samenzijn. Een concencus mag niet zonder con sequenties blijven. Zo rijst de vraag hoe we in het herstel van kerkelijke eenheid die eenheid tot uitdrukking moeten brengen zonder te kort te doen aan de legitieme verscheidenheid. Of anders hoe we, uitgaande van die verscheidenheid, elkaar daarmee verrijken kunnen om zo te komen tot nieuwe vormen. Als men niet zoekt naar een weg de eenheid tot uitdrukking te brengen dan leidt in de praktijk de veelvormigheid, tot vriendelijke overschilligheid. Dat houdt niet in, dat men van
-ocr page 29-25
de weeromstuit een historische situatie forceert door twee gemeenschappen op b.v. parochieel niveau een structurele eenheid op te leggen. Eenheid in verscheidenheid: het is een schoon ideaal, dat makkelijk te belijden valt, maar moeilijk in praktijk te brengen schijnt. Immers men blijft óf in vriendelijke distantie ieder voor zich z'n eigen leven leiden, óf men voelt zich bedreigd doordat de een de ander aan zich wenst te conformeren. Het is niet alleen in het onderhavige geval, maar in alle gevallen waar, zoals in de overeenkomst van Bonn, twee kerken tot hereniging en herstel van gemeenschap komen, moeilijk om aan die nieuwe verbondenheid een juiste vorm te geven. Het zou wel eens kunnen zijn, dat hereniging van twee partijen een derde instantie behoeft om succesvol te zijn. Waar kerken vanuit de gescheidenheid weer één willen worden, waarbij ieder zijn eigenheid wenst te bewaren, zou een instantie nodig zijn, die door beiden aanvaard de functie van centrum unitatis uitoefent. Zo'n centrum zou beide partijen tot elkaar kunnen brengen en hen zonder dwang stimuleren de herwonnen eenheid een nieuwe vorm te geven. In de westerse kerk heeft vanouds de zetel van Rome deze functie uitgeoefend. Waar ze echter in een foutieve opvatting over het primaatschap voor velen als zodanig niet meer aanvaardbaar is, en dus niet meer naar behoren als eenheidscentrum functioneert, lopen bilaterale overeenkomsten, zoals tussen anglikanen en oud-katholieken, het risico zonder duidelijke gevolgen te blijven. Tevens loopt men gevaar, daar de groei in de herwonnen eenheid geen stimulansen of kritische begeleiding krijgt, de grondslag van de eenheid zo te conserveren, dat men elkaar belemmert in oecumenische toenaderingen tot anderen.
Als het wezen van de kerk gestempeld is door de drieéne God dan is het duidelijk, dat bij dit kerkstructurele vraagstuk een trinaire vorm van hereniging te verkiezen is boven afspraken tussen twee groeperingen.
3. De zojuist _geschetste opvatting van Von Döllinger over katholiciteit neigt tot beklemtoning van conserveren, bewaren. Toch was ook hem bij kerkhereniging een dynamisch aspect niet vreemd. Hereniging op grond van erkenning van wat wezenlijk voor het kerk-zijn is, leidt volgens zijn visie tot een proces
-ocr page 30-26
van hereniging dat voor betrokkenen hervormend en vernieuwend werkt. In de laatste oecumenische studies is m.n. dit dynamisch aspect van de katholiciteit meer en meer beklemtoont. Het in 1971 gepubliceerd rapport van de Joint Committee van de Wereldraad van Kerken en voorts katholieke theologen: quot;Catholicity and Apostollcityquot; zegt dat wanneer katholiciteit betekent openstaan naar allen en alles daaruit voor de kerk een dynamische missie voortvloeit. Katholiciteit is dan een opgave: de eenheid van alles en in God zal pas aan het eind der tijden verwerkelijkt worden. De kerken zijn naar die volle eenheid onderweg en moeten zich in het heden van hun provisorische situatie bewust zijn en streven naar een vollediger katholiek leven. Dit vraagt van de kerken een open houding naar alle mensen, ongeacht ras, klasse of cultuur en geeft hun de opdracht een huis te willen zijn voor velen met hun onderscheiden gaven en vragen. Deze openheid wordt bedreigd door de pretentie alles reeds te bezitten, door het maken van nieuwe scheidingen, door zichzelf als kerk beter te achten dan een andere, door een zo grote tolerantie dat men het eigene van het christen-zijn laat verloren gaan.
Welnu, terugziende op vijftig jaar intercommunie is die band door zulke ontwikkelingen niet bedreigd geweest. Wel laat zich een andere vraag stellen: in hoeverre heeft men elkaar verrijkt in een dieper verstaan en groei van bovengeschetste katholiciteit ? Concreet kan ik slechts wijzen op de door de oud-katholieke kerken aangegrepen mogelijkheid actief werkzaam te zijn in de missie. Het zou boeiend zijn van anglikaan-se zijde te horen, waarin zij zich verrijkt voelen door de band met de oud-katholieken.
Maar er is meer: is men zieh ervan bewust geweest, dat de grondslag van de intercommunie niet slechts betekent: blijven bij de posities van 1931 maar ook in hield openheid voor verdere oecumenische ontwikkelingen en interkerkelijke kontakten en toenaderingen. Pannenberg stelt: quot;Men kan niet spreken van de katholiciteit of universaliteit van de kerk
-ocr page 31-27
zonder te verwijzen naar de wereldwijdheid van het heil, dat in Jezus Christus voor de mensheid verscheen en naar de wereldwijde opdracht van de kerk deze heilsboodschap aan alle mensen te brengenquot;. 12a). Die visie impliceert een openstaan naar nieuwe vormen, naar wegen van kerkelijke eenheid, die niet meer gemeten kunnen worden met de maat van wat vroeger was, naar een rijker veelvormigheid in kerkbeleving en kerk-zijn. Het heeft ook consequenties voor de pogingen om met andere kerken de gemeenschap te herstellen. Daar kan men over de legitimiteit van ontwikkelingen en voorstellen niet alleen oordelen vanuit de bewarende norm, maar tevens vragen in hoeverre het te bereiken doel de ingeslagen weg wettigt. 13).
INTERCOMMUNIE: HERSTEL VAN KERKELIJKE GEMEENSCHAP.
Het resultaat van de overeenkomst van Bonn was en is intercommunie. In het boven deze paragraaf geplaatst hoofdje heet dat: herstel van kerkelijke gemeenschap. Of dat ook aan allen bij de onderhandelingen in 1931 zo duidelijk was, is niet geheel zeker. Wel staat vast, dat men in de ontwikkelingen daarna meer en meer intercommunie in die zin heeft opgevat. Ook hier spelen de opvattingen van Von Döllinger mee. Het doel van een theologische concencus was in zijn visie niet primair een versmelting van twee kerkgenootschappen, maar herstel van avondmaalsgemeenschap. Hij volgt, aldus Peter Neuner, daarbij de anglikaanse opvattingen, dat de erkenning van elkanders kerk-zijn de leden van betrokken kerken de mogelijkheid geeft in beide kerken de sacramenten te ontvangen. Al lag het wel in het verlengde van zijn streven, toch dacht hij daarbij niet direct aan kanselgemeenschap en intercelebratie. -Zijn visie op intercommunie speelt een rol in de onderhandelingen van Bonn en wordt, zoals uit het summiere verslag blijkt, vooral gehuldigd door de anglikaanse delegatie. Men discussieert over een door Rev. Graham-Brown, vertegenwoordiger van de evangelische vleugel van de anglikaanse kerk, ingediend voorstel. Daar heet het dat onder intercommunie wordt verstaan, dat degene, die in de ene kerk tot de communie zijn toegelaten, zonder meer in de andere kerk ter communie kunnen gaan. In feite houdt dit een soort quot;openquot; communie in.
-ocr page 32-28
Het staat inmiddels vast, dat Graham-Brown dit doel voor ogen had. 14). Zo wijst ook de Bisschop van Fulham het gebruik van de term quot;communio in sacrisquot; af, omdat dit misverstand bij de Orthodoxen zou wekken. Desalniettemin komt men overeen dat in-tercommunio alle kerkelijke sacramentele en niet-sacramentele handelingen omvat, waarop waarschijnlijk even tevoren Prof. Dr. A. Rinkel met zijn vraag doelde. Daarbij maakt Graham -Brown de opmerking, dat dit voor hem alleen de erkenning van Doop en Avondmaal als ware sacramenten inhoudt.
Gaat men van het laatste uit dan betekent intercommunie inderdaad niet meer dan toelating tot eikaars communie. Als men een bredere opvatting heeft over het aantal sacramenten dan benadert intercoramunio quot;communio in sacrisquot;: het zal ook wijdingen omvatten. Dit is de opvatting van de hoogkerkelijke anglikanen en de oud-katholieken, zoals uit latere verklaringen van o.m. Mgr. A. Rinkel blijkt. 15). In ieder geval bleek de term bij de besprekingen multi-interpretabel. Al spoedig is duidelijk hoe ze in de praktijk wordt verstaan: deelneming aan wederzijdse bisschopswijdingen wordt usance evenals - zeker na 1945 - veelvuldige intercelebratie.
Intercommunio betekent dan niet langer quot;eucharistische gastvrijheidquot;, zoals thans in het oecumenisch spraakgebruik geldt, maar duidt op herstel van kerkelijke gemeenschap. Terecht heeft men dan ook, mede onder invloed van de verheldering van terminologie door de oecumenische conferentie van Lund en het Tweede Vaticaans Concilie, de specifieke relatie tussen de oud-katho-lieke en anglikaanse kerken aangegeven met quot;full communnionquot; of quot;plena communioquot;. Deze communio omvat méér dan incidentele deelneming aan sacramenten en uitwisseling van belangrijke documenten op bisschoppelijk niveau. Wat dit méér precies zou dienen te omvatten is in ons geval moeilijk aan te geven. We kunnen niet terugvallen op voorbeelden uit de oude kerk, waar we weinig voorbeelden bezitten van de wijze, waarop men verbroken eenheid herstelde. Mogelijk is zich te spiegelen aan de geunieërde oosterse kerken, waar men, ook al draagt ze een typisch rooms stempel, beter kan zien wat een volle gemeenschap impliceert. In ieder geval dunkt mij het van belang daarover de volgende opmerkingen te
-ocr page 33-29
maken:
Men heeft erop gewezen en wijst er nog op, dat de intercommunie van 1931 model kan staan voor het herstel van de kerkelijke gemeenschap op grond van een ekklesiologie, die uit; gaat van de lokale kerken. D.w.z. de kerk van Engeland als quot;lokalequot; kerk herstelt de gemeenschpp met de kerk van Nederland als quot;lokalequot; kerk. In die richting tenderen latere opmerkingen van Mgr. A. Rinkel. 16). Als echter de anglikaanse kerk vanuit dit gezichtspunt gezien wordt als de katholieke kerk van Engeland en de oud-katholieke kerken als de katholieke kerk van Nederland resp. Duitsland, Zwitserland enz., dan heeft dat op bovenlokaal niveau gevolgen. Het zou betekenen dat,wanneer de kerk van Engeland in vergadering bijeen is, er steeds en niet slechts als gast, een vertegenwoordiger van de oud-katholieke bisschoppen aanwezig dient te zijn. Tevens lijkt het me voor de handliggend, dat, waar men als afzonderlijke kerken bilaterale gesprekken met derden aangaat om ook met hen de kerkelijke eenheid te herstellen, men wederzijds vertegenwoordigers toelaat.Ik denk aan de gesprekken, die zowel anglikanen als oud-katholieken voeren met de orthodoxe en rooms-katholieke kerken. Men zou hier zoveel als maar mogelijk is gezamenlijk dienen op te trekken. Voorts lijkt het me van belang, dat, waar de kerk van Engeland doende is in haar eigen territoir de eenheid te herstellen, de oud-katholieke kerk(en) zich niet laat verleiden tussenbeide te komen met confessionele interventies.
Immers primair gaat het hier om herstel van de plaatselijke kerk, om interne oplossingen. Ook hier zou men tot afspraken dienen te komen over de bevoegdheid van de bisschoppen in eikaars territoir. Vanuit de gedachte van de lokale kerk zou men bij volle kerkelijke gemeenschap op het europese vasteland, op een enkele uitzondering na, zoals de Mission to Seaman, anglikaanse gemeenten onder jurisdictie van plaatselijke bisschoppen moeten plaatsen in plaats van daarvoor onder nieuw gecreërde eigen bisschoppen.Dat houdt niet in, dat zij bij bestaande oud-katholieke parochies ingelijfd zouden moeten worden, maar wel, dat ze zich gesteld weten onder de
-ocr page 34-30
bestuursverantwoordelijkheid van de plaatselijke bisschop. En zolang dit ideaal nog niet bereikt is, zouden voorlopig de anglikaanse en oud-katholieke bisschoppen voor een bepaald territoir minstens samen moeten komen in gestructureerd overleg, een gezamenlijke bisschopsconferentie dienen te vormen.
Nu weet ik, dat ik hier idealiter spreek, de werkelijkheid is weerbarstiger. Die weerstand komt voor uit het feit, dat noch anglikanen noch oud-katholieken als zuivere lokale kerken te beschouwen zijn. Beiden liggen onder de ban der confessionali-teit. Zo heeft de anglikaanse kerk, daar waar ze buiten Engeland zich als aparte kerk naast andere vestigde, confessionele verschillen moeten aannemen. Ook de oud-katholieke kerken kan men niet als ^ lokale kerk beschouwen. In Duitsland en Zwitserland zijn ze te typeren als quot;noodbisdommenquot; voor hen, die zich op grond van de besluiten van het Eerste Vaticaans Concilie uit de Romana gezet voelden. Men wilde geen altaar tegen altaar, of zetel tegen zetel stellen, maar slechts een kerkelijk huis voor ontheemde katholieken scheppen. Maar ook deze quot;noodkerkenquot; hebben zich tot confessionele groeperingen ontwikkeld. De intercommunie of de plena communie zou aanleiding moeten zijn om stappen te ondernemen deze confessionele begrenzing te doorbreken door intensieve kontakten op theologisch- en pastoraal niveau, waartoe de boven aangegeven structuur de mogelijkheid zou moeten scheppen. Waarom nemen b.v. anglikaanse priesters in Europa niet als leden deel aan synodaal pastoraal overleg ? En zo zouden er nog vele vragen te stellen en vele suggesties te geven zijn.
Wat ik met deze vragen en opmerkingen beoog is duidelijk te maken, dat de overeenkomst van Bonn niet alleen beschouwd kan worden als het eindpunt van herstel van eenheid, maar een beginpunt markeert. Ze is niet,zoals veelal wordt aangegeven, het eindpunt van oecumenisch streven, maar een doorgangspost; nu moet de herwonnen eenheid ook een beleefbare vorm krijgen.
Overleg en doordenking is nodig om tot noodzakelijke praktische uitwerkingen te komen. Daarom pleit ik voor het uitwerken van
-ocr page 35-31
regels voor de praktijk van quot;volle gemeenschapquot; op grond van de overeenkomst van Bonn. Zoals een statuut vraagt om een reglement, zo vraagt de volle gemeenschap om regels, die aangeven hoe we de nieuwe band waarmaken, hoe we met elkaar dienen om te gaan om het proces van eenheid verder te leiden.
Na vijftig jaar denkt me de tijd daartoe rijp.
J. Visser.
-ocr page 36-32
Noten:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Urs. Küry, Die Altkatholische Kirche, Ihre Geschichte, Ihre Lehre, Ihr Anliegen, Stuttgart 1978 . blz. 396.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Adversus Haereses I, LO, 2 w.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Contra epistulam Parmeniani, Lib I, passim.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Catecheses, XVIII. Hier volg ik de door Berkhof in zijn quot;De Katholciteit der Kerkquot;, Nijkerk, 1962 gegeven vertaling op blz. 13.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Die Wesenseigenschaften der Kirche in Myst, Sal. 4^, blz. 484 w.
6) nbsp;nbsp;nbsp;o.c. blz. 263 en Von der Katholizität der Kirche in IKZ 58 (1968) blz. 1-19.
6a) Het iS deze gedachte , die in vele documenten van de Wereldraad van Kerken handelend over de katholiciteit van de kerk, te vinden is.
7) nbsp;nbsp;nbsp;P. Neuner, Döllinger als Theologe der Oekumene, Paderborn 1979.
8) nbsp;nbsp;nbsp;P. Neuner, o.c. blz. 178 w.
9) nbsp;nbsp;nbsp;Zie zijn Ueber die Wiederverenigung der christlichen Kirche, Sieben Vorträge gehalten zu München im Jahre 1872, Nördlingen, 1888.
10) nbsp;nbsp;nbsp;Lukas Vischer heeft op de anomalie van het quot;behoudenquot; van de eigen katholiciteit gewezen vanuit een opvatting, die katholiciteit ziet als een wezenskenmerk van de kerk. Hij refereert hier aan de voordracht van Christian Oeyen: Die Katholizität der Kirche und das anglikanisch-altkatholische Interkommunionsabkommen in: Hundert Jahre Christkatholisch-theologische Fakultät, Beiheft zur IKZ 1974.
Beiden miskennen m.i. de door Von Döllinger voorgestane opvatting van katholiciteit, die sterk inhoudelijk bepaald is en de nadruk legt op de kerkelijke elementen waaruit het katholieke karakter van de kerk blijkt. Die elementen moet men behouden op straffe van verlies van de katholiciteit.
-ocr page 37-33
Zie voor Lukas Vischer: Das Bonner Abkommen vom 1931 ira Lichte der Okuraenischen Bewegung in IKZ 71 (1981) blz. 237-253. Dit vierde numraer van de 71e jaargang is geheel aan de herdenking van het vijftigjarig jubileum van de overeenkomst van Bonn gewijd. In het in noot 6 genoemde nummer vann IKZ is zowel door Küry als door een anglikaans referent over de betekenis van de katholiciteit voor intercoramunio gesproken. Het artikel van Oeyen is oorspronkelijk als referaat gehouden op een anglikaans-Oud-Katholieke theologenconferentie in september 1974, die eveneens aan dit thema was gewijd.
11) nbsp;nbsp;nbsp;C.B. Moss, The Old Catholic Movement, London 1948 blz. 297 w.
12) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het rapport : One in Christ, 1970, 3 blz. 452 w. Men sluit in deze opvatting aan bij het rapport: De H. Geest en de katholiciteit van de kerk van de oecumenische conferentie van geloof en kerkorde in Uppsala, 1968. zie: Christian Oeyen, o.c. blz. 132 n. 9 en blz. 136.
13) nbsp;nbsp;nbsp;Deze dynamische opvatting geeft ook de mogelijkheid om nog niet volledige vormen van gemeenschap aan te gaan in het perspectief van quot;groeiquot; in katholiciteit; zie Christiaan Oeyen, o.c. blz. 137. Het is dan mogelijk herenigings-streven zoals tussen anglikanen en methodistische kerken uit 1963 evenals die van het helaas gestrande Covenatn van 1982 positiever te beoordelen dan de oud-katholieken tot nu toe geneigd waren te doen.
14) nbsp;nbsp;nbsp;M.F.G. Parmentier, Evangelical Anglicans and Old Catholics in 1931 in: Kracht in zwakheid van een kleine wereldkerk: de oud-katholieke Unie van Utrecht, Amersfoort, 1982.
blz. 125-145.
15) nbsp;nbsp;nbsp;Dr. A. Rinkel, The old catholic Church and Intercommunion, 1948, blz. 7, geciteerd door M.F.G. Parmentier, o.c. passim.
16) nbsp;nbsp;nbsp;M.F.G. Parmentier, o.c. blz. 139.
34
-ocr page 39-INHOUD
Wat aan de intercommunie voorafging
blz. 3-15
Dogmatische belichting van de intercommunie blz. 16 - 33
-ocr page 40- -ocr page 41- -ocr page 42- -ocr page 43- -ocr page 44-