-ocr page 1-

C. E. SCHABBING

VERZUILINGSTENDENTIES IN DE OUD-KATHOLIEKE KERK VAN NEDERLAND ;

1870 - 1940

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie nr. 14 - 1985

-ocr page 2-

-ocr page 3-

-ocr page 4-

-ocr page 5-

C. E. SCHABBING..

VERZUILINGSTENDENTIES

IN DE

OUD-KATHOLIEKE KERK VAN NEDERLAND, 1870-1940

BIBLIOTHEEK DEK

RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1135 3350

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie nr. 14 - 1985.

-ocr page 6-

2

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

Bijlage 1• Overzicht van het oud-katholiek verenigingsleven in de jaren dertig

Bijlage 2. Beknopte biografie van B.A. van Kleef, E. Lagerwey en C.G. van Riel

Bijlage 3. Getalsmatig overzicht van de oud-katholieke kerk, 1869-1930:

Staat 1 : Absolute cijfers volgens de volkstellingen

Staat 2: Zielental der Oud-Katho-lieke gemeenten naar de volkstellingen

Geraadpleegde bronnen

Noten

58 63

-ocr page 7-

VOORWOORD

Met mijn onderzoek naar verzuilingstendenties in de oud-katho-lieke kerk en onder oud-katholieken wil ik een vooral op de praktijk gerichte bijdrage leveren aan de bestudering van verzuiling in Nederland. Dat betekende gesprekken met oud-katholieken, onderzoek in archieven en tijdschriften en het gebruik van het medium film. Deze gesprekken zijn waardevol geweest, al moet ik erkennen dat hier nog veel onontgonnen mogelijkheden zijn. Mogelijk kunnen hier, eventueel op lokaal niveau, nog verdere navorsingen verricht worden.

Op archiefgebled heb ik dankzij de zeer ruime medewerking uitgebreid onderzoek kunnen verrichten. Degenen, die mij hierbij en bij andere werkzaamheden zo voortreffelijk hebben geholpen, en ik denk dan vooral aan de heren F. Smit, Umuiden, en P. Kolk, Heiloo, wil ik hartelijk danken. De heer J. Talsma wil ik ook bedanken voor zijn begeleiding en belangstelling tijdens het schrijven van deze scriptie.

-ocr page 8-

4

I. INLEIDING

Bij mijn onderzoek naar verzuilingstendenties onder de oud-katholieke bevolking van Nederland is gebleken dat de verhouding tussen de oud-katholieke kerk en de Staat, of kerk en maatschappij in de loop der jaren een belangrijke wijziging heeft ondergaan. Deze verandering is van grote invloed gebleken op de houding van een aantal oud-katholieken ten opzichte van onder andere verzuiling. Waarom is juist deze verhouding kerk -staat en kerk - maatschappij zo belangrijk ? Dit hangt samen met de in de jaren zeventig van de negentiende eeuw steeds sterker wordende neiging van (ultramontaanse) rooms-katholieken en anti-revolutionairen, om de staat in zijn toenmalige toestand af te wijzen. De liberale staat werd beschouwd als een erfenis van de Franse revolutie, die voor het christendom geen plaats kende, of op zijn minst de oude christelijke staat had ondermijnd. De anti-revolutionair G. Groen van Prinsterer verwoordde als een der eersten deze gedachte, daarin later enthousiast bijgestaan door Abraham Kuyper. Vooral Kuyper heeft eraan gewerkt om de Nederlandse staat weer een christelijk karakter te geven, of, waar dat niet mogelijk was, christelijke alternatieven te bieden voor openbare of neutrale voorzieningen. Bij die alternatieven werd geen aspect van het maatschappelijk leven uit het oog verloren:

quot;Geen duimbreed is er op heel 't erf van ons menselijk leven, waarvan Christus, die ons aller Soeverein is, niet roept: 'Mijn'!quot; 1).

En binnen dit eigen wereldje waren naar analogie van Kuypers slagzin 'soevereiniteit in eigen kring' de anti-revolutionairen eigen baas 2).

De rooms-katholieken zochten aanvankelijk steun bij, en verleenden steun aan de moderne liberale staat. Van de vijanden van de liberale staat (Groen!) hadden zij niets te verwachten en het was de moderne staat, die ze de vrijheid bracht en het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie mogelijk had gemaakt. In 1848 was voor het rooms-katholieke blad De Tijd iedere werkelijke liberaal voor katholieken verkiesbaar en het was 't beste

-ocr page 9-

5

quot;Indien op het 'terrein der staatkunde de godsdienst geheel terzijde kan worden gelaten.....quot; 3).

Toch komt rond 1860-1870 aan de goede verhouding tussen rooms--katholieken en liberalen een eind. De eenwording van Italië, de erkenning van de nieuwe staat (1861) en de opheffing van het-Nederlandse gezantschap bij de paus (I871) geschiedden met instemming of steun van de liberalen maar werden veroordeeld door de rooms-katholieken. Het is echter vooral de gewijzigde opstelling van de rooms-katholieken ten aanzien van het onderwijs, die de kampen definitief scheidt. Konden in de jaren vijftig van de vorige eeuw katholieke kamerleden nog een lans breken voor het openbaar onderwijs en de taak van de staat daarbij, elf jaar later zouden de rooms-katholieken, in navolging van de encycliek Quanta Cura van paus Pius IX, de rol van de staat in het onderwijs afwijzen en kiezen voor de bijzondere school 4). Van een terughoudende opstelling van de kerk ten opzichte van de maatschappij is geen sprake meer, wat de rooms-katholieke voorman H.J.A.M. Schaapman omstreeks deze tijd enthousiast doet schrijven :

quot;De Kerk dringt onverbiddelijk in alle levenssferenquot;.

In de ogen van Schaapman was voor staat en overheid het belijden van de katholieke godsdienst de hoogste weldaad 5). De rooms-katholieken konden er niet omheen: zij moesten zich, in samenwerking met de anti-revolutionalren, intensiever gaan bezighouden met de staatspolitiek, om hun visie op de onderwijskwestie te kunnen effectueren.

Wat is het verband tussen deze ontwikkelingen (binnen de roomskatholieke kerk) en de oud-katholieke kerk ? Om dat aan te tonen moeten we over de landsgrens kijken, richting Duitsland, Zwitserland en Italië. In .dat laatste land had Plus IX in I870 op het Vaticaans Concilie zijn onfeilbaarheid ex cathedra afge-kondlgd. Rooms-Katholieken moesten, onvoorwaardelijk, het gezag van de paus volgen, niet alleen in geestelijke maar ook in wereldlijke zaken. Deze afkondiging leidde vanzelfsprekend tot reacties, binnen en buiten de kerk. In Duitsland vond Bismarck er aanleiding in om zijn 'Kulturkampf tegen de rooms-katholieke

-ocr page 10-

6

kerk te ontketenen, in Zwitäerland, met zijn oude democratische traditie rees verzet tegen de monarchale aspiraties van de paus en kwam het onder andere tot een rechtstreeks treffen tussen een kantonregering en een bisschep. Binnen de roomskatholieke kerken in beide landen liepen de bezwaren tegen de (politieke) aanmatiging van de paus zo hoog op, dat geestelijken de kerk de rug toekeerden en, met verwijzing naar de oude (katholieke) kerk, overgingen tot oprichting van eigen oud-katholieke kerken. Al vrij snel werd contact gezocht met de Nederlandse oud-katholleken en bleek, dat de drie oud-katho-lieke kerken op één lijn zaten: afwijzing van de aanspraak van de paus op absoluut geestelijk en wereldlijk gezag en herstel van de katholieke kerk in de oude vorm waren de belangrijkste punten van overeenstemming. Dit vond zijn bezegeling in de 'Unie van Utrechfquot;, 24 september 1889, waarbij de drie kerken tot samenwerking besloten.

Gevolg van dit alles was, dat bij de oud-katholleken in Nederland duidelijker uiting werd gegeven aan de afkeer van de roomse priesterheerschappij, die door de ultramontanen zou zijn geïnspireerd. Politiek vonden de oud-katholleken steun bij de liberalen, die vanzelfsprekend ook de aanspraken van de (roomskatholieke) kerk op de staatsvoering afwezen 6).

Mijn onderzoek is er vooral op gericht om na te gaan of er van verzuildheid binnen de oud-katholieke gemeenschap in Nederland sprake is. Zo ja, wanneer en hoe manifesteerde dit verschijnsel zich dan, en zijn er oorzaken aan te tonen ? Zo nee, wat naar de mening van oud-katholleken waarmee ik contact heb gehad, het geval was 7), zijn er dan redenen, waarom juist zij niet verzuilden ? Ook de mogelijkheid van een geleidelijke of gedeeltelijke ontwikkeling moet natuurlijk worden nagegaan.

Bij het onderzoek ben ik uitgegaan van de definities, die J.C.H. Blom geeft van verzuildheid en verzuiling, namelijk: quot;...de mate waarin mensen hun sociaal-oulturele en politieke activiteiten bewust verrichten en kunnen verrichten in eigen levensbeschouwelijke kring. Verzuiling is dan het proces dat de mate van verzuildheid vergroot.....quot;

Zuilen zijn volgens Blom bevolkingsgroepen, waarvan de leden

-ocr page 11-

7

een belangrijk deel der eerder genoemde activiteiten bewust binnen eigen kring verrichten en de organisaties die daartoe mogelijkheden bieden 8). Gezien de uiteenlopende opvattingen over deze begrippen en de moeilijkheden die het oplevert om een algemeen aanvaardbare omschrijving te vinden, ga ik te werk met deze omschrijvingen 9). Bij de bestudering van het verschijnsel verzuiling komt een aantal thema's regelmatig naar voren. Blom noemt er enkele 10), en na vooronderzoek is mij gebleken, dat het nuttig is, om ook bij de studie naar verzui-llngstendenties onder oud-katholieken, 'toetsstenen' of normen aan te leggen, waarmee die relatie nauwkeuriger kan worden bepaald. Een nadeel hiervan is, dat niet alle aspecten van verzuiling aan bod kunnen komen. Ik heb echter het vertrouwen, dat met de door mij gekozen 'toetsstenen' of thema's een duidelijker beeld over de oud-katholleke kerk en deze materie te geven is. Deze keuze is.ook bepaald door het praktische feit, dat juist hierover materiaal voorhanden is. De thema's die aan bod zullen komen zijn: onderwijs, media, politiek, organisatie-en verenigingsleven, sociale opstelling, de verhouding oud-katholieken en rooms-katholieken/protestanten en tenslotte de invloed van de oud-katholleke elite.

Vanzelfsprekend is dit geen keurslijf en zal ik mij ook met andere zaken bezig houden. Een kort overzicht van de ontstaansgeschiedenis van de oud-katholleke kerk gaat vooraf.

-ocr page 12-

2. DE OUD-KATHOLIEKE KERK VAN NEDERLAND

Een juiste ontstaansdatum te noemen van dé oud-katholieke kerk van Nederland is een moeilijke aangelegenheid. Is de verkiezing in 1723 van een aartsbisschop van Utrecht, buiten Rome om, als begin van de zelfstandigheid te beschouwen, of is de schorsing van bissohop Petrus Codde (1702) al het beginpunt ? Misschien kan zelfs verdedigd worden, dat de rooms-katholieke kerk is afgedwaald van de oorspronkelijke katholieke kerk, die aan lokale en nationale kerken meer ruimte overliet voor een eigen beleid. In zijn omvangrijke werk over de oud-katholieke kerk geeft Urs Küry argumenten die deze stelling aannemelijk lijken te maken. Hij noemt wezenskenmerken van de oude kerk,zoals het bisschopsambt, de synode, de rijkskerk en het principe van de zelfstandige landskerken, die geen ruimte lieten voor centralistische primaatsaanspraken van de blsschop van Rome 1). Degenen, die deze aanspraken toch wilden realiseren, grepen volgens Küry (bewust of onbewust) naar fictie en vervalsing, om hun doelen te bereiken. Daarmee dreigde het ideaal van de oude kerk verloren te gaan 2).

Tegen deze ingrijpende verandering kwam al spoedig verzet, van binnen en buiten de kerk. Genoemd mogen worden de conciliaire beweging (vijftiende eeuw), het gallicanisme en jansenisme (zestiende én zeventiende eeuw) en de kerk van Utrecht, de latere oud-katholieke kerk van Nederland 3).

Dit verzet tegen Rome was juist in Nederland fel vanwege de bijzondere positie van de katholieken na de reformatie. Het bestuur over hun kerk was in handen gesteld van de in 1622 opgerichte Congregatie de Propaganda Eide. Nederland werd missiegebied, onder leiding van apostolische vicarissen, aangesteld door de paus. De Congregatie wilde het gegroeide zelfbewustzijn van de Hollandse geestelijkheid niet erkennen en benoemde en ontsloeg bisschoppen naar willekeur. De schorsing en definitieve afzetting (1704) van Petrus Codde, apostolisch vicaris van de Hollandse Zending, leidde dan ook.tot een fel protest

-ocr page 13-

9

van de seculiere clerus in Nederland. Beide partijen namen steeds hardere standpunten in, uitlopend op de verkiezing in 1723 van Cornells Steenoven_tot aartsbisschop van Utrecht, zonder toestemming van Rome ! Na zijn wijding in 1724 door een Franse missiebisschop werd de ban over hem uitgesproken, waarmee de breuk tussen de kerk van Utrecht en Rome een feit was 4). Medeoorzaak van de breuk was het verschil in visie tussen Rome en een deel der Nederlandse geestelijkheid aangaande het épiscopalisme. Dit laatste komt neer op de opvatting, dat de kerk van beneden naar boven toe is opgebouwd, vanuit de gelovigen. Het fundament van de kerk berust niet bij één centraal punt (de paus), maar bij de lokale kerk, waarbij de eenheid zich manifesteert door de band tussen de bisschoppen. De paus heeft in deze visie wel een voorrangspositie onder de bisschoppen, maar geen absoluut gezag. In 1723 bracht een deel der Nederlandse katholieken deze denkbeelden in praktijk 5).

ïlef ging overigens om een klein deel der gelovigerj. De grote massa en(vooral) de reguliere geestelijken bleven de paus tróuw, zodat de oud-bisschoppelijke cleresie, zoals men de kerk noemde, slechts steunde op een klein aantal volgelingen, vooral in het westen en midden van het land.

Tenslotte was van belang, dat ook de Staten van Holland niet onwelgevallig tegen deze ontwikkelingen aankeken. Nog altijd bevreesd voor Rome en de Jezuïeten en wellicht geïnspireerd door het gallicanisme, namen zij een positieve houding in tegenover de cleresie. Dit was voldoende om de verkiezing en wijding van Steenoven mogelijk te maken. Oud-Katholieken werden na 1723 ook wel staats-katholieken genoemd, in tegenstelling tot de rooms-katholieken! 6). Een bijnaam die ze vooral later (zij het om andere redenen) met recht konden dragen. Naast de aartsbisschop van Utrecht werden ook oud-katholieke bisschoppen voor Haarlem en Deventer gewijd (respectievelijk 1742 en 1758).

In de loop van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw ondernamen belde partijen nog pogingen om de eenheid te herstellen 7), maar vanaf 1853 werd de kloof lang-

-ocr page 14-

10

zamerhand onoverbrugbaar. Een aantal stappen van rooms-katho-lieke zijde streek de oud-katholieken tegen de haren in. Het herstel van de roomse hiérarchie in Nederland betekende een slag in het gezicht van de oud-katholieke kerk, die opeens naast de (aarts-)bisschoppen van Utrecht en Haarlem rooms-katholieke collega's zag verschijnen. Het bezwaar richtte zich vooral tegen de benoemingsprocedure, waarbij de bisschoppen niet voortkwamen uit de lokale kerk, maar van boven af waren geplaatst 8). Ook de afkondiging van het dogma der onbevlekte ontvangenis van de maagd Maria (1854), waartegen de oud-katholieke kerk principiële bezwaren had, droeg niet bij tot ontspanning tussen Rome en Utrecht 9). De grote scheiding der geesten zou zich echter tussen 1870 en 1889 voltrekken.

-ocr page 15-

11

3. 1870 - 1925: STAATS - KATHOLIEKEN

De jaren 1868-1871 vormen het begin van de verwijdering tussen rooms-katholieken en oud-katholieken in hun houding ten aanzien van de plaats van de kerk in de maatschappij. Dat hier uitdrukkelijk de rooms-katholieken genoemd worden en geen andere afzonderlijke bevolkingsgroep in Nederland hangt samen met de bijzondere verhouding tussen de beide katholieke groeperingen. In deze tijd zetten de oud-katholieken zich steeds heftiger af tegen de lijn van de paus en de rooms-katholleke kerk op diverse gebieden. Dat verzet inspireerde de oud-katholieken om daar waar de rooms-katholieken (en ändere bevolkingsgroepen) de neiging vertoonden om te verzuilen, juist een tegengestelde koers te varen. Dat gebeurde niet kritiekloos, in de geest van: 'wij, de oud-katholieken, doen zo, omdat zij, de roomsen en anderen, zus doen'. Nee, de koers werd zorgvuldig uitgezet en onderbouwd met argumenten, zoals bijvoorbeeld op onderwijsgebied.

In 1868 kondigden de Nederlandse rooms-katholleke bisschoppen een mandement af, waarbij ze de openbare (neutrale) school, als vijandig aan de kerk, afwezen. De inspiratie hiervoor putten zij uit de encycliek Quanta Cura van paus Plus IX en de Syllabus Errorum (1864). In hun afwijzing van de openbare school stonden de bisschoppen niet alleen; al vóór deze tijd spraken de anti-revolutionairen (met name Abraham Kuyper) zieh in deze geest uit en het duurde dan ook niet lang eer beide groepen zich verenigden tégen de liberale onderwijswetgevlng en vóór de bijzondere school. De liberalen hadden bezwaar tegen het beschikbaar stellen van overheidsgeld voor de bijzondere school, omdat het wereldlijke gezag dienstbaar gemaakt zou worden aan de kerkelijke macht. De voorstanders van subsidiëring van de bijzondere school meenden echter, dat de ondersteuning hun goed recht was: zij betaalden tenslotte toch ook mee aan de openbare school ! Om hun stem kracht bij te zetten dienden ze een petitionnement in, ondertekend door 469.000 Nederlanders, waarbij koning Willem III verzocht werd de lager

-ocr page 16-

12

onderwijswet van Kappeyne niet te ondertekenen. 164.000 van de ondertekenaars waren katholiek, rooms-kathollek wel te verstaan, want over het algemeen hielden de oud-katholieken er een andere mening op na 1).

Er was overigens in de negentiende eeuw wel oud-katholiek onderwijs, zij het op kleine schaal. In Amersfoort het oud-katholiek seminarie en in Utrecht dag- en avondonderwijs, op rekening van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer (ORKA). Deze school was uitsluitend toegankelijk voor oud-katholieke kinderen; toelating van een protestants kind werd afgewezen, omdat de school een sektenschool was, waarop om verschillende redenen geen kinderen van een ander geloof werden toegelaten ! In verband met de beperkte accomodatie besloot de aalmoeze-nlerskaraer in 1891 de school op te heffen en gingen de kinderen naar stadsscholen 2). De bestaansredenen van de oud-katholieke naai- en breischooltjes in Utrecht moet vooral gezocht worden in de behoefte om kinderen, die openbare, protestantse of rooras-katholieke scholen bezochten, niet te veel te laten vervreemden van de eigen oud-katholieke achtergrond 3).

In het algemeen wezen oud-katholieken op praktische en principiële gronden (die soms in elkaar overliepen) bijzonder onderwijs af. Kijken we naar het principiële aspect, dan zien we vier hoofdbezwaren van oud-katholieke zijde aangevoerd tegen het bijzonder onderwijs. In een artikel in De Oud-Katholiek, getiteld 'Openbare of bijzondere school', richt de redactie zich in 1905 tegen de inhoud van de bijzondere school, in het bijzonder tegen de onverdraagzaamheid, die de kinderen daar wordt bijgebracht. Aangezien er geen oud-katholieke scholen zijn, lijkt het de redactie het beste de kinderen naar de openbare school te sturen. Ouders en pastoors moesten dan maar voor de godsdienstige opvoeding zorg dragen 4). Andere bezwaren tegen de inhoud komen naar voren in 1920, naar aanleiding van de komst van een rooras-katholieke universiteit (te eenzijdig) 5) en meer uitgebreid in een artikel in Geloof en Leven. De schrijver stelt hierin, dat de meerderheid der oud-katholieken tegen het bijzonder onderwijs is, niet omdat alles wat van de staat komt goed is, maar omdat er op bijzondere scholen

-ocr page 17-

13

quot;....te veel rozenkransjes gebeden worden, en omdat op de school met den Bijbel te veel gezalfd en gepsalmodieerd (!) wordt....quot;

De openbare school heeft het nadeel dat het geloof er langzamerhand verdwenen is, welkquot;verlies thuis niet wordt goedgemaakt. Toch acht de schrijver een bijzondere school in oud-katholieke geest niet gewenst, maar zou hij een oud-katholleke geest in het openbaar onderwijs een zegen vinden 6).

Twee andere bezwaren tegen het bijzonder onderwijs komen naar voren naar aanleiding van een afwijzend artikel in De Oud-Katholiek over het neutrale onderwijs, overgenomen uit de (Protestantse) Rotterdamse Kerkbode. Dit stuk leidde tot reacties van lezers, die de vrijheid bedreigd voelden. Eén van hen, G. Bollebakker, noemde als grootste bezwaar tegen de strekking van het artikel de verbrokkeling door sektenschooltjes en pleitte voor één volksschool, waarop alle kinderen, zonder onderscheid des geloofs, onderwijs kunnen genieten. Hij verwees bovendien naar het oud-katholiek congres te Wenen, waar de stelling werd gehuldigd, dat het maatschélppelijk onderwijs aan de staat behoort 7).

Op dit laatste sluit een vierde bezwaar aan tegen het bijzonder onderwijs, namelijk betreffende de taakverdeling tussen kerk en staat ten aanzien van het onderwijs. Naar aanleiding van een encycliek van paus Plus XI (1929), waarin gesteld werd, dat de opvoeding van de jeugd aan de kerk toekomt en de kerk hier voorrang geniet boven gezin en staat, volgde een artikel in De Oud-Kathollek over de christelijke opvoeding van de jeugd. Daarin ging de schrijver accoord met de opvatting dat het kind niet de staat toebehoort, maar wees hij de gedachte af, dat de kerk in deze in de plaats van de'staat werd gesteld. Hij was het dan ook oneens met de aanval op de neutrale school, een mening overigens, die rond deze tijd niet meer algemeen werd aanvaard door een deel der oud-katholieken 8).

Ook op andere gebieden voerde de oud-katholleke kerk in de periode tot circa 1925 de scheiding tussen kerk en staat door. Zo volgde op de vraag, of de kerk over de sociale kwestie beslist, een ontkennend antwoord. Met verwijzing naar de uit-

-ocr page 18-

14

spraak van Christus, dat zijn rijk niet van deze wereld is, distantieerde de oud-katholieke kerk zich van deze 'Kulturfragen' en schoof de verantwoordelijkheid door naar de overheid. Een oplossing van deze kwestie zou door bemoeienis van de kerk (zoals de rooms-katholieke kerk voorstond) alleen maar bemoeilijkt worden 9).

Dat wil overigens niet zeggen, dat de oud-katholieke kerk zich in deze tijd niet met sociale zaken bezig hield. Integendeel, de oud-katholieke kerk voelde het als een plicht het sociale gevoel aan te wakkeren en hulp te bieden waar nodig. Maar dat gebeurde steeds in een traditionele vorm (bedeling, zorg voor wezen en bejaarden, kerstgaven enzovoorts) en onder de uitdrukkelijke mededeling, dat de betrokkenen zich niet met politiek bemoeiden.

Van bljvooorbeeld de oud-katholieke werkliedenverenigingen te Rotterdam en Utrecht vernemen we niet veel meer dan zeer vrijblijvende activiteiten en, in een oproep om lid te worden, de nadrukkelijke garantie, dat zij zich niet op politiek terrein zullen begeven. In tegenstelling tot rooms-katholieke organisaties op dit gebied, die gezien kunnen worden als onderdeel van pogingen om het maatschappelijk leven te bezielen met oorspronkelijke ideeën, waren de oud-katholieke werkliedenverenigingen vooral bedoeld om pas te hulp te schieten, als de overheidsvoorzieningen te kort schoten 10).

Bij de oud-katholieke media zien we een zelfde beeld: géén politiek. Daarin was de redactie van het belangrijkste blad, De Oud-Kathollek, duidelijk, want al in het eerste nummer van de eerste jaargang (1885) werd een breed belangstellingsge-bied aangekondigd, waarin de politiek echter zou ontbreken. Daarvoor bestonden, naar mening van de redactie, genoeg andere bladen en tijdschriften. In het tweede nummer werd dit standpunt genuanceerd, maar in het algemeen kan worden gesteld, dat de redactie zich verre van politiek(-e uitsprakeij) hield, of het moest gaan om de 'verwerpelijke bemoeizucht' van roomskatholieken met staatszaken 11). In 1929 nog verdedigt een redactielid, naar aanleiding van een ingezonden brief over de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen, dat De Oud-Kathollek een

-ocr page 19-

15

godsdienstig blad is, dat buiten een bepaalde richting staat. Stemgerechtigden moeten die partij steunen, die, naar eigen politieke overtuiging, op de beste wijze het algemeen landsbelang behartigt. Dit ontlokt kritiek (van onbekende zijde), namelijk, dat de redactie te zwak in haar antwoord is geweest. Evangelische beginselen zouden, aldus de anti-revolutlonaire criticus, ook op het gebied der politiek de enig geldende maatstaf moeten zijn. Waarop de redactie haar stellingname herhaalt: koppeling van het christelijk geloof aan een bepaalde politieke partij keuren wij beslist af. Een houding, waarin, zoals we nog zullen zien, aanzienlijke verandering zou komen 12). Met verwijzing naar het begrip verzuildheid ligt de vraag voor de hand of de oud-katholieke tijdschriften bedoeld waren voor de verslaggeving voor eigen kring van oud-katholieke sooiaal-culturele activiteiten (van politieke activiteit was in deze tijd natuurlijk geen sprake), of zelfs om het lezen van andere - niet oud-katholieke bladen - overbodig te maken. Een eensluidend antwoord is niet mogelijk. Het laatste zou betekenen, dat De Oud-Kathollek dagelijks zou moeten verschijnen en dat was financieel niet haalbaar. Wat het eerste betreft werd herhaaldelijk, bij de oprichting, bij het duizendste nummer en bij de samenvoeging van De Oud-Kathollek met het blad Geloof en Leven, gewezen op de taak van het blad voor lezers binnen en buiten de kerk en de algemene en oecumenische gerichtheid. Een zekere propagandistische strekking kan bepaalde bladen niet ontzegd worden 13). Anderzijds besteedde de redactie uitgebreid aandacht aan oud-katholieke gebeurtenissen en genoten de berichten over het oud-katholieke verenigingsleven en de famllieadvertentles bij het grote publiek de meeste aandacht 14). Toch mag die behoefte aan exclusieve oud-katholieke berichtgeving niet overschat worden, zeker in deze periode niet, maar ook later niet. Onderzoek naar de haalbaarheid van oud-katholieke radio-uitzendingen (eventueel in samenwerking met de VPRO), in 1927 en later, wees uit, dat de belangstelling gering was en dat het episcopaat, naar zijn mening gevraagd, de oud-katholieke kerk niet wilde betrekken in de 'ether-strijd'. Een opmerkelijke uitspraak in een tijd (1934), dat

-ocr page 20-

16

de oud-katholleken op tal van gebieden wèl in het strijdperk traden 15).

Tenslotte werpen we nog een blik op het oud-katholieke verenigingsleven. Opvallend is het grote aantal verenigingen, instellingen, commissies, fondsen enzovoorts, dat bijvoorbeeld in 1930 ruim honderd bedroeg op 10.182 oud-katholieken (zie bijlage 1). Deze verenigingen waren actief op religieus, sociaal, cultureel en economisch gebied.

Bij de verenigingen valt, in deze periode, een overeenkomst op met de oud-katholieke media. Ook hier kan, gezien de doelen, een tweedeling worden gemaakt. Enerzijds naar verenigingen, bestemd om de oud-katholieke gedachte levend te houden onder de oud-katholieken zelf èn uit te dragen naar andersdenkenden (zoals bijvoorbeeld 'Cor Unum et Anima Una', de uitgeefster van De Oud-Kathollek tot 1920, de 'Internationale O.K. Ver-eeniging tot Onderlinge Hulp' en de vereniging 'De Oud-Katho-lieke Pers').

Anderzijds waren er verenigingen met het doel de band tussen oud-katholieken te behouden en te verstevigen. De versterking van die band was vooral nodig, omdat de oud-katholieken verspreid woonden over 208 plaatsen in het hele land en er slechts 23 gemeenten waren met één of meer parochies (1930). Om al die mensen te bereiken was een zeer fijnmazig vangnet van verenigingen nodig 16).

Conclusie.

Het mag duidelijk zijn, dat de gebeurtenissen in de roomskatholieke kerk, rond 187O, van grote invloed zijn geweest op de oud-katholieke kerk, in Nederland en daarbuiten. De nieuwe koers, op het gebied van de kerk, de staat, de school en tal van andere gebieden van het maatschappelijk lev_en, uitgestippeld door paus Plus IX, had onder andere tot gevolg, dat de rooms-katholleken in Nederland van partner ruilden. De liberalen waren uit de gratie en een nieuwe samenwerking (niet altijd even hecht) met de anti-revolutionairen kondigde zich aan 17). Het streven van beide groepen naar meer invloed op het staatsgebeuren nam duidelijker vormen aan, waarbij vooral

-ocr page 21-

17

te denken valt aan Kuypers' woorden, dat geen aspect van het menselijk leven buiten Christus' invloed ligt, en de enthousiaste constatering van Schaapman, dat de kerk onverbiddelijk doordringt in alle levenssferen 18). Al in 1888 leidde dat tot een samenwerking in het kabinet Mackay, dat, voor het vroegtijdig viel, de achterstand in de schoolstrijd wist om te buigen naar een meer gelijkwaardige positie voor het bijzonder onderwijs 19).

Deze ontwikkelingen hebben de oud-katholieken niet onverschillig gelaten. Bleef (enkele uitzonderingen daargelaten) het verzet van de oud-katholieken tegen roomse aanvallen op het oude geloof zwak, met de komst van aartsbisschop Loos in I858 kwam daar verandering in. Hij wist de oud-katholieken in Nederland weer te inspireren, maar dat zou misschien van tijdelijke aard geweest zijn, als niet tegelijkertijd in Duitsland en Zwitserland de strijd tegen Rome was ontbrand. Gesteund door het enthousiasme, waarmee de Duitse en Zwitserse oud-katholieken ten strijde trokken tegen de pretenties van de roomskatholieke kerk op geestelijk en maatschappelijk gebied, groeide het zelfbewustzijn van hun geloofsgenoten in Nederland 20). Deze opleving manifesteerde zich vanaf de jaren tachtig op een flink aantal gebieden van het maatschappelijk leven. Kwaadwillenden zouden van nabootsing kunnen spreken, sympathisanten hadden het over hedendaagse monumenten van oud-katholieke durf en aanpakken op het gebied der christelijke en maatschappelijke weldadigheid, de oud-katholieke maatschappij als kopie van de 'groote maatschappij', of zeiden, trots en zelfbewust, dat wat de rooms-katholieken en protestanten op ver-eniglngsgebied konden, de oud-katholieken ook konden 21). Alleen met dit grote verschil, dat de oud-katholieken in deze periode niet de bedoeling hadden met hun verenigingen een alternatief te bieden voor de bestaande overheidsinstellingen, of om in een zelfgenoegzaam isolement te verkeren, zoals bij protestanten en rooms/katholieken kon worden gezien 22). De oud-katholieken wilden juist uit het 'besloten hofje' treden 23) en de Nederlanders (en anderen) kennis laten maken met de oud-katholieke gedachte. Niet voor niets werden verenigingen opgericht met als doel 'het bevorderen van het oud-katholi-

-ocr page 22-

18

oisme' (Cor Unum et Anima Una), 'het bevorderen der oud-katho-lieke beweging overal en in alle landen zonder onderscheid' (Internationale Oud-Katholieke Vereeniging tot Onderlinge Hulp, 1904) en gaf de vereniging 'Petrus Buys' een propagandablad (19IO-192O) en vlugschriften uit.

Een tweede belangrijk doel van het oud-kathollek verenigingsleven was het versterken van de band tussen geloofsgenoten onderling. Ook hiervoor werden speciaal verenigingen opgerioht, zoals de Bond van Vereenigingen van Jonge Oud-Katholieken in Nederland (BJOK, 1921), de studentenvereniging 'Batavia' (1894), een bureau voor oud-katholieke diasporaverzorging (1918) en de Bond van Oud-Katholieke Vrouwenvereenigingen (1927) 24).

De bemoeienis van kerkgenootschappen met het onderwijs en de sociale kwestie, kon rekenen op felle kritiek van oud-katholieke zijde. De staat en niet de kerk, moest in de oud-katholieke visie een oplossing brengen, dit alles verantwoord onder regelmatige aanhaling van Christus: 'Mijn rijk is van deze wereld niet', of bijbelteksten van gelijke strekking 25). Deze opstelling heeft tot gevolg gehad, dat de oud-katholieke bevolkingsgroep in de periode, begrensd door het Vaticaans Concilie van 1870 en de oecumenische conferentie te Stockholm van 1925*niet voldoet aan de omschrijving van een zuil in wording. Er was bij de oud-katholieken geen behoefte aan het verrichten van politieke activiteiten in eigen levensbeschouwelijke kring. Voor sociaal-culturele activiteiten werd, om principiële en praktische redenen, grotendeels verwezen naar de overheid.

* zie pagina 23

-ocr page 23-

19

4. KENTERING

Niet iedereen binnen de oud-katholieke kerk is het in de periode tussen 1870 en 1925 eens geweest met de oud-katholieke opvatting, dat kerk en staat twee gescheiden werelden vormen. Een enkele keer bereikte dit afwijkende geluid de oud-katholieke media, zoals in de artikelenserie 'Uit onze samenleving', waarin de schrijver het staatsbestuur zonder godsdienst beschrijft als een lijk, goed om geleid te worden, maar niet om te leiden. De kracht en het gezag van de kerk zouden in alle delen van het leven moeten uitgaan, waarna de schrijver van leer trekt tegen ongelovige ambtenaren en dito onderwijzers, om tenslotte op te roepen:

quot;De kerk, ook onze kerk, heèft tot plicht (...) om haar stempel te drukken op alles.quot; 1)

Sporadisch zijn soortgelijke geluiden in De Oud-Katholiek of elders te vinden, waarbij soms protestantse invloed op bestuurlijke zaken werd geprezen, maar het rooms-katholleke optreden in de politiek en het maatschappelijk leven op afkeuring kon rekenen 2).

Ook na 1925 hielden de oud-katholieker. nog vast aan hun afwijzing van de vermenging van kerk- en staatsbelang, of hun afkeer van het politieke bedrijf 3). Zij zouden echter vaker dan voorheen geconfronteerd worden met andere meningen. Ontwikkelingen binnen en buiten de oud-katholieke kerk in de periode van circa 1925 tot 1934 lieten de kerk namelijk niet onberoerd en hadden onder andere tot gevolg, dat een deel der oud-katholieken zich ging bezinnen op de houdbaarheid van diverse oud-katholieke standpunten. Voor het onderzoek naar verzuildheid en de oud-katholieke kerk is vooral van belang de herbezinning op het zo vaak aangehaalde 'Mijn rijk is van deze wereld niet'. Binnen een tijdvak van ongeveer tien jaar zouden enkele oud-katholieken een nieuwe weg inslaan op het gebied van onderwijs, media, verenigingsleven, politieke visie en sociale kwestie, dit alles onder invloed van een grondig veranderde mening over de verhouding kerk en staat en kerk en maatschappij. Aan de hand van een overzicht van die ontwikke-

-ocr page 24-

20

lingen wordt duidelijk hoe die veranderingen teweeg zijn gebracht.

Binnen de kerk zijn het vooral de activiteiten van het 'driemanschap' Van Kleef, Lagerwey en Van Riel geweest, die tot veranderingen leidden. In hoeverre zij beïnvloed zijn door de gebeurtenissen buiten de oud-katholieke kerk, of met oorspronkelijke ideeën kwamen, is moeilijk na te gaan. 'Wel is duidelijk, dat zij een groot aandeel hebben gehad in de ontwikkelingen binnen de oud-katholieke kerk.

Cornells Gerardus van Riel (1886-1939), zie bijlage 2), pastoor van de Petrus en Pauluskerk te Amsterdam van 1911 tot 1939 en hoogleraar kerkgeschiedenis aan het oud-kathollek seminarie van 1925 tot 1939, verkondigde al ruim voor 1925, en ook daarna, als zijn mening, dat kerk en maatschappij niet los van elkaar gezien konden worden. In 1913 antwoordde hij op een vergadering van de Rotterdamse oud-katholieke werkliedenvereniging bevestigend op de vraag of een christen socialist kon zijn. Weliswaar geen politiek socialist, maar wel een zuiver socialist, die zich richt op verbetering van de maatschappij volgens Christus' voorbeeld 4). Ook later, in diverse artikelenseries over onder andere de taak van de kerk in de vredesbeweging (Van Riel was fel anti-militarist), trok hij ten aanval tegen het onderdrukkend absolutisme van de staat en pleitte hij voor doordrenking van alle aspecten van het leven op aarde met godsdienst 5). De opvatting, dat de kerk alleen religieus actief mocht zijn,verwierp Van Riel als een achterhaalde achttiende-negentiende eeuwse gedachte 6).

De visie van Van Riel vond al vroeg bijval van Bastlaan Abraham van Kleef (1889-1965), zie bijlage 2), pastoor van onder andere Messklroh en Sauldorf In het Duitse Baden (1919-1923), Zaandam, de Johannes en Willibrorduskerk te Amsterdam (1922-1926) en Egmond aan Zee (1926-1938) en presi-dent/docent van.het seminarie te Amersfoort. Van Kleef is naar mijn mening de belangrijkste pleitbezorger van de nieuwe koers, zowel op de voorgrond, als achter de schermen. Er is vrijwel geen oud-katholieke vereniging, commissie of instelling te noemen, waarop Van Kleef geen Invloed had, hetzij als

-ocr page 25-

21

bestuurslid of initiator, hetzij van buiten af. Bovendien was hij als (hoofd-)redacteur of anderszins actief in bladen als De Oud-Katholiek, Geloof en leven, Bondsleven en het Internationale Kirchliche Zeitschrift te Bern. Zijn gave als spreker en debater, zijn ambities, werklust en capaciteiten als leider maakten dat het woord van Van Kleef, binnen en buiten de kerk (Van Kleef was enkele jaren raadslid en wethouderZloco-burgemeester te Egmond aan Zee), moeilijk gemist kon worden. Wat hield de visie van Van Kleef in, aangaande de plaats van de kerk in de maatschappij ? Van Kleef was, net als Van Rlel, van mening, dat de visie van de oud-katholieke kerk over de scheiding van kerk en staat aan herziening toe was. Hij wees op het verschijnsel, dat de kerk de ogen sloot voor het falen van het maatschappelijk stelsel op sociaal gebied; een ernstige fout van de kerk, een fout, die zich wreekte door terugloop van het aantal oud-katholieken. Echter ......er kwam bezinning, vooral na de oecumenische conferentie van Stockholm in 1925, waardoor de (oud-katholieke) kerk beter bewust raakte van haar sociaal-economische taak in de moderne tijd 7).

Van Kleef pleitte ook voor een duidelijke stellingname van de kerk op politiek gebied. Hij beschouwde de neutrale houding van het geestelijk gezag als een groot gevaar voor de oud-katholieke kerk en voor de jeugd in het bijzonder 8). Het zal dus niet verwonderen, dat juist Van Kleef de oprichting en werkzaamheden van oud-katholieke kiesverenigingen in Egmond aan Zee en Velsen (Ijmuiden) steunde. Hield hij zich in 1931 nog enigzins op de vlakte aangaande de koers van die verenigingen, in 1935 maakte hij duidelijk, dat trouw aan het oud-katholieke beginsel nodig was, in een tijd, dat sociaal-demo-oraten en communisten de kerk omver wilden werpen 9).

Zijn belangrijkste bijdrage aan de verzuiling van de oud-katholieke kerk is gelegen in de initiatieven, die hij ontplooide voor de oprichting van het Oud-Katholiek Verbond van Vakver-eenlglngen (0KVV). Daarop kom ik elders terug 10).

Net als B.A. van Kleef had pastoor, later blsschop Engelbertus Lagerwey (1880-1959), zie bijlage 2) een grote sociale belangstelling en een afkeer van de terughoudendheid van de oud-katholieke kerk op sociaal en politiek gebied. De opvatting van

-ocr page 26-

22

de redactie van De Oud-Katholiek, dat het blad een godsdienstig blad is, dat zich niet met politiek wil bemoeien, noemde Lagerwey 'oudliberalistisch' en vond hij in 1848 thuishoren. Hij wees, om zijn overtuiging kracht bij te zetten, op het leed van de ouders, die hun kinderen naar godsvijandige of materialistische partijen zagen afglijden en verweet de redactie te handelen alsof kerk en maatschappij twee gescheiden werelden zijn 11). Ook in zijn boek over de leer en het leven van de oud-katholieke kerk van Nederland komt regelmatig kritiek naar voren over deze scheiding tussen kerk en maatschappij 12).

Van Kleef, Van Riel en Lagerwey waren alle drie vlot met de pen en begenadigd spreker en het was dan ook niet verwonderlijk, dat ze regelmatig schreven en geciteerd werden in De Oud-Katholiek en elders. Hun opvattingen over de plaats van de oud-katholieke kerk in de maatschappij zouden echter in het luchtledige zijn blijven hangen, of in ieder geval minder weerklank hebben gekregen, als niet tegelijkertijd een aantal invloeden van buiten de kerk was opgetreden. Wat waren die ontwikkelingen, die tot verandering binnen de oud-katholieke kerk hebben geleid ?

In'Verzuiling in Nederland' geeft Blom enkele algemene processen aan, die bepalend zijn geweest voor het karakter van de 20e eeuwse Nederlandse samenleving. Hij noemt, in willekeurige volgorde, demografische, economische, sociale, politieke en kerkelijk-godsdienstige ontwikkelingen, veranderingen op gebied van communicatie, levenswijze en levenshouding, participatie in het openbare leven en differentiatie in Nederland 13)-Deze algemene processen hebben hun sporen ook in de oud-katholieke kerk achter gelaten, en verdienen zodoende aandacht. Gezien hun omvang echter, heb ik gemeend mij te moeten beperken tot enkele ontwikkelingen, die meer in het bijzonder van invloed op de oud-katholieke kerk zijn gweest, binnen en buiten Nederland.

Als eerste wil ik de oecumenische conferentie van 1925 te Stockholm noemen, onder leiding van de Lutherse aartsbisschop N. Söderblom, met als thema de belichting van sociale, maat-

-ocr page 27-

23

schappelijke en politieke problemen vanuit christelijk standpunt. De Oud-Katholiek besteedde uitgebreid aandacht aan de in Stockholm uitgezonden boodschap om het evangelie in alle levenssferen toe te passen - Industriële, maatschappelijke, politieke en internationale- en de beantwoording van Christus' oproep 'volg mij'.

Onder invloed van het 'Gods wil geschiede op aarde als in de hemel' zou iedere christen zijn overtuiging moeten toepassen op het dagelijkse leven. Tenslotte werden alle kerken opgeroepen om te delen in de afkeer van de oorlog 14).

Vooral de laatste oproep maakte grote indruk, zo vlak na de eerste wereldoorlog, en kreeg (overigens ook vóór 1925, denk aan Van Riel) uitgebreid aandacht binnen de oud-katholieke kerk 15). Die aandacht leidde er ook toe, dat oud-katholieken niet langer afzijdig wilden blijven, maar actieve bemoeienis van ^de kerk met het vredeswerk wensten 16).

Een tweede belangrijk aspect van de conferentie over praktisch Christendom, betrof de verhouding tussen de kerk en het sociale leven. Hieraan was in de oud-katholieke kerk lang weinig aandacht besteed. Niet alleen de in het vorige hoofdstuk gesignaleerde afwijzing van de 'roomse bemoeizucht' met de maatschappij was hiervan de oorzaak. De angst om voor rood, of socialist te worden uitgemaakt weerhield ook mensen om zich met deze materie bezig te houden 17). De conferentie van Stockholm maakte deze kwestie niet alleen bespreekbaar, maar betekende ook een grote steun voor het 'driemanschap' door de algemene bijval van alle vertegenwoordigde kerken voor de opvatting dat zij óók een belangrijke taak in de maatschappij hadden. Deze, in ieder geval voor het merendeel der oud-katholieken, nieuwe visie vond enige jaren voor de economische crsis van 1929 meer aanhang en kon na 1929 ook in praictijk gebracht worden. Een tak van de economie, die namelijk bijzonder zwaar werd getroffen door de crisis, was de visserij en uitgerekend in deze bedrijfstak waren veel oud-katholieken werkzaam. Dit hing samen met de oorspronkelijke functie van Egmond aan Zee als vissersplaats, een functie die, na de opening van het Noordzeekanaal in 1876, was overgegaan op IJmuiden.

-ocr page 28-

24

Aangezien in 1930 ongeveer 35 procent van de Nederlandse oud-katholieke bevolking in Egmond aan Zee en IJmuiden woonde en in het algemeen de oud-katholieke kerk een arbeiderskerk was, werd er een zwaar beroep gedaan op de kerkelijke liefdadigheid. Ook in andere gemeenten met grote concentraties oud-ka-tholieken werd een beroep gedaan op de armenzorg voor ondersteuning, zij het in veel geringere mate 18). De omstandigheden, waaronder veel (werkeloze) oud-katholieke arbeiders moesten leven, vormden de aanleiding om de idealen van Stockholm ook in de oud-katholieke kerk in praktijk te brengen. Zo wees de voorzitter van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds (OKOF), C.A. Mittelbeck, op de jaarvergaderingen van 1931 en 1932 op de crisis en malaise en op de remedie van het praktisch christendom, waarbij:

quot;De kerken moeten trachten haar invloed op het geestelijke, sociale en politieke leven uit te breiden....quot; 19)

De oud-katholieke kerk werd lid van de 'Raad van Nederlandse kerken voor practisch Christendom', en besprak op conferenties van die raad zaken als de invloed van het moderne verzekeringswezen op de kerkelijke barmhartigheid. Een christen zou zich niet langer bij maatschappelijke misstanden mogen neerleggen, maar moest meewerken om de gevolgen van dergelijke problemen op te lossen, aldus pastoor Th. Moleman in 1931 op een lezing over 'christendom en maatschappij' 21). Een aanzienlijk verschil met de opvatting van de redactie van De Oud-Katholiek , dat naar middeleeuwse begrippen de kerk zich met de sociale vraagstukken bezig houdt, maar daarvoor nu (dat wil zeggen 1903) zou moeten verwijzen naar de staat 22).

Ook een derde ontwikkeling is van grote invloed gebleken op de oud-katholieke kerk, namelijk de terugloop van het aantal oud-katholieken en de terugloop in het oud-katholiek verenigingsleven.

Deze ontwikkeling werd het eerst voelbaar in het verenigingsleven en wel in het bijzonder bij de jongerenverenigingen en het OKOF. Die terugloop uitte zich in een daling van het ledental en van het bezoek aan vergaderingen. Van Riel waarschuwde

-ocr page 29-

25

reeds in 1915 voor de terugloop van vele oud-katholieken, het wankelend geloof en de ondergang in de 'stroom des levens', die voornamelijk jongeren van hun godsdienst vervreemdde en tot socialisme voerde 23). Het besluit in 1916 tot oprichting van het blad Geloof en Leven (een initiatief van B.A. van Kleef) had als aanleiding de te geringe belangstelling van jongeren voor het kerkelijk leven 24). De vergrote aandacht voor de jongeren had succes: het ledental van de BJOK, gedaald van 472 in 1913 tot 431 in 1915, steeg in 1918 tot 659. In 1918 werd ook achteruitgang bij het 0K0F gesignaleerd, waarvoor verschillende oorzaken en oplossingen werden aangedragen. Eén van de voorstellen was het samenvoegen van alle oud-katholieke bladen in één weekblad. Dit voorstel leidde tot de oprichting van de vereniging 'De Oud-Katholieke Pers', vanaf 1920 uitgeefster van De-Oud-Katholiek 25). De rust keerde weer, tot zich rond 1925 een nieuwe inzinking in het verenigingsleven manifesteerde bij de BJOK en het OKOF. Bij alle bij de BJOK aangesloten jongerenverenigingen liep het ledental terug, in totaal van 932 in 1924 tot 858 in 1927 26). Bij het OKOF werd een onheilspellende achteruitgang geconstateerd van het aantal bijeenkomsten en bezoekers van de plaatselijke afdelingen. In 1920 waren 1334 oud-katholieken lid en in 1927 nog slechts 1111. Als belangrijkse oorzaak van de ledendaling bij het OKOF werd de instelling van de synode (1918) en de gemeentevergade-ring genoemd. Het OKOF zou hierdoor niet langer het forum van de kerk zijn en meer het karakter van geldschieter en organisator van ledenavonden hebben gekregen. De teruggang van het OKOF, de belangrijkste vereniging, en van de BJOK verontrustte de gemoederen zeer (27).

Nog verontrustender was de daling van het aantal oud-katholieken in Nederland. Deze terugloop, geconstateerd na de volkstelling van 1930, kwam min of meer onverwacht. Na de volkstelling van 1909 stemden de cijfers nog tot dankbaarheid en werd groei verwacht. Wel werd erkend, dat niet alle cijfers tot vreugde aanleiding gaven, maar met de nodige aandacht zou verbetering moeten optreden 28). In 1918 plaatste de redactie van Geloof en Leven nog een kanttekening bij een artikel uit De

-ocr page 30-

26

Protestant, waarin van een in ledental langzaam maar zeker achteruitgaand oud-katholleke kerk werd gesproken. De redactie verklaarde dat de achteruitgang geschiedenis was en dat er nu beslist van vooruitgang sprake moest zijn 29).

De bekendmaking en bestudering van de cijfers van de volkstelling van 1930 wees echter uit, dat al in 1920 het aantal oud-katholieken, na een jarenlange relatieve stijging ten opzichte van de gehele Nederlandse bevolking, terugliep en dat in 1930 die terugloop zich ook in absolute cijfers manifesteerde. Dit was overigens een verschijnsel, dat zich in meer of mindere mate, ook bij andere kerkgenootschappen voordeed. De afdeling Rotterdam van het 0K0F diende naar aanleiding van de cijfers in 1930 een voorstel in om een commissie in het leven te roepen, die een nauwkeurig onderzoek in moest stellen naar het ledental van de oud-katholleke kerk. Die commissie kwam er, maar vroeg op de jaarvergadering van het OKOF in 1932 om opheffing, waarbij naar de geringe medewerking van de geestelijken werd verwezen 30). Pas in 1933 zagen meer ouii-katholieken de ernst van de situatie in. In een brief aan bissohop Van Vlijmen, schreef Franciscus Kennlnck, aartsbisschop van Utrecht, dat hij nogal geschrokken was van de cijfers van de volkstelling. Hij vatte het zo ernstig op (quot;Dat is onze doodsklok!quot;), dat de situatie onderzocht moest worden 31)- Hij erkende daarmee de waarde van het onderzoek, dat rond die tijd op gang kwam. Op de jaarvergadering van het OKOF werd een motie van de afdeling Hilversum aangenomen, luidend:

quot;De Algemene Vergadering van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds, bijeen te Leiden op 30 Mei 1933, is van mening, dat een onderzoek gewenscht is naar den voor- of achteruitgang onzer kerkelijke gemeenten. Zij spreekt daarbij den wensch uit, dat, indien uit dit onderzoek mocht blijken, dat achteruitgang in aantal plaats heeft, een onderzoek moge plaats hebben naar de oorzaken hiervan, en dat middelen mogen worden beraamd om dezen teruggang te stuiten en te veranderen in bloei.quot; 32)

De commissie bestond uit de volgende leden: Th.H.A. Guntenaar (namens het OKOF); de pastoors E. Lagerwey, voorzitter en B.A. van Kleef (namens de Vereeniging van dienstdoende gees-

-ocr page 31-

27

telijken in respectievelijk het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem; mevrouw J.L. van der Steen-van der Steen (Bond van Oud-Katholieke Vrouwenvereenigingen in Nederland); J.Z.

1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kerkhoff (BJOK) en de secretaris van het hoofdbestuur van het

OKOF, A.J. van de Ven, als secretaris 33).

De commissie kwam vier keer bijeen en mocht rekenen op de volle steun van het episcopaat en de synodale raad. De medewerking van de geestelijken en van anderen liet soms wel te wensen over door slecht bijgehouden administraties, maar misschien ook uit onwil wegens, of verzet tegen het noemen van namen in het eerste motlevoorstel van de afdeling Hilversum 34). Dat mocht niet verhinderen, dat de onderzoekscommissie in haar 'Studie van de commissie tot onderzoek naar den voor- of achteruitgang van de gemeenten der oud-katholieke kerk in Nederland' ('Studie') tot belangrijke conclusies kwam. Conclu-r sies, die op hun beurt weer grote gevolgen voor de oud-katholieke kerk zouden hebben.

-ocr page 32-

28

5. STUDIE EN PRAKTIJK I

Als diepste oorzaak van de teruggang noemde de onderzoekscommissie in haar 'Studie' de veranderde mentaliteit der mensen, die zich niet laat dwingen. De commissie verwees hiermee naar een eerdere conclusie, namelijk, dat het kerkelijk leven een wijziging had ondergaan, die parallel liep met de verandering in de algemene geestesgesteldheid, zoals die zioh vooral na de wereldoorlog had voorgedaan 1). Gelukkig heeft de commissie deze nogal abstracte uitspraak voorzien van meer concrete voorbeelden en middelen tot verbetering van de kwalen. Zo constateerde de commissie een verband tussen het teruglopend zielental en de geboortevermlndering, als gevolg van kunstmatige geboortenbeperking. De commissie ging niet verder op dit probleem in, maar achtte een uitspraak van het kerkelijk gezag op dit punt gewenst 2).

Afval van gelovigen aan andere kerken of atheïsme viel uit de beschikbare gegevens moeilijk af te leiden, maar de commissie hield die mogelijkheid wel open. Als eventuele oorzaken werden de voorschriften voor gemengde huwelijken en de diaspora genoemd 3). In dit verband wees de commissie ook op het gevaar van het oecumenisch streven, dat het gevaar meebracht, dat mensen onverschillig tegenover het waardevolle van de eigen kerk kwamen te staan ^4).

Naast organisatorische problemen, die een nadelige invloed op het ledental der kerk hadden (zoals gebrekkig huls- en parochie-bezoek door pastoors respectievelijk bisschoppen en een falende synode en gemeentevergadering), sneed de commissie enkele zaken aan, die uitgebrelde aandacht verdienen. De commissie meende namelijk, dat bepaalde (lees; socialistische en 'moderne') politieke partijen en vakbonden een ongunstige invloed op het kerkelijk leven uitoefenden. Ook op dit punt zou het kerkelijk gezag een duidelijke beslissing moeten nemen, want:

quot;De tijden, waarin men meende, dat kerk en politiek niets met elkander hebben uit te staan, zijn voorbijquot;

De commissie achtte de oprichting van een eigen Oud-Katholieke partij of een stemadvies niet nodig, maar vond een waarschuwing tegen verkeerd handelen van bepaalde groepen wel op zijn plaats.

-ocr page 33-

29

Daarmee doelde de commissie op partijen en vakbonden, die zich tegen de kerk keerden en op zondag vergaderingen uitschreven 5). Hiermee samenhangend werd de negatieve invloed van de openbare school genoemd. De school zou zich meer naar de kerk moeten richten, zo meende de commissie 6).

Tenslotte besteedde de commissie nog aandacht aan het oud-kathollek verenigingsleven. Over het grote aantal verenigingen werd niet positief geoordeeld en centralisatie zou uitkomst moeten bieden. Bovendien was, volgens de commissie, hun invloed op het kerkelijk leven niet altijd even gunstig en dreigde het gevaar, dat de vereniging de plaats van de kerk innam, vooral bij de jongeren. Ook hier beval de commissie aan, dat het kerkgezag (de bisschoppen) meer invloed zou moeten uitoefenen, bijvoorbeeld door de eis van goedkeuring vooraf aan oud-katholieke verenigingen 7).

Samenvattend beschouw ik de volgende aanbevelingen tot verbetering van groot belang:

De reeds eerder genoemde ontwikkelingen binnen en buiten de oud-katholieke kerk en de conclusies van de onderzoekscommissie zijn niet zonder gevolgen gebleken voor mate waarin oud-katholieken hun soclaal-culturele èn politieke activiteiten binnen eigen kring konden verrichten. Als we over de periode van circa 1925 tot 1934 de 'toetsstenen' de revue laten passeren, dan valt op dat, de een meer, de ander minder, . veranderingen ondergaan en de oud-katholieke gemeenschap een meer verzuild karakter geven.

-ocr page 34-

30

Ten aanzien van het onderwijs waren de meningen verdeeld. Zo stelde A.J. van den Bergh, hoogleraar aan het seminarie, in 1927 op een afdelingsvergadering van het 0K0F voor om in grotere oud-katholieke gemeenten eigen lagere scholen op te richten. Dit voorstel ontlokte een debat tussen voor- en tegenstanders en was hierna nog geregeld onderwerp van gesprek en debat in diverse afdelingen van het OKOF. In 1930 ontmoette een soortgelijk voorstel op een OKOF-vergadering bijval en tegenstand en uiteindelijk is het niet tot vorming van oud-katho-liek lager onderwijs gekomen 9). Dat daarbij de afwijzing van rooms-katholiek beleid op dit gebied een rol heeft gespeeld, lijkt waarschijnlijk. Een aanval op de neutrale of gemengde school In de encycliek van paus Plus XI werd in 1930 nog afgewezen, al was er enig begrip voor bepaalde in die encycliek vermelde standpunten 10). Ondanks alle bezwaren tegen de openbare school en 'het bewind van rode onderwijzers' bleven de activiteiten beperkt tot de oprichting van een zondagsschool in Umuiden en de exploitatie van een oud-katholieke bewaarschool in Egmond aan Zee, een

quot;....in onze kringen ongewone tak van kerkelijken arbeid .....quot;12).

De eerste pogingen om tot oud-katholieke radio-uitzendingen te komen en eventueel zelfs tot oprichting van een eigen oud-katholieke radiovereniging, kwamen, niet onverwachts, onder Invloed van B.A. van Kleef tot stand. Hij bond, na overleg met ds. Spelberg (VPRO), in de Synodale Raad zelf de kat de bel aan. Enige ingezonden brieven in De Oud-Katholiek en Bondsleven leken op enthousiasme in bredere kring te wijzen, maar na onderzoek bleek, zoals eerder vermeld, het enthousiasme zeer gering. Ook in 1933, 193^ en 1935 bleek de behoeft aan radio-uitzendingen in eigen kring gering 13).

De verslaggeving over oud-katholieke activiteiten door middel van de pers was reeds eerder van de grond gekomen, maar hier bleven veranderingen niet uit. In 1929 verdedigde een redactielid van De Oud-Katholiek nog de scheiding tussen religieuze en politieke overtuiging en de vrijheid voor oud-katholieken om zelf hun politieke keuze te bepalen 14). Ruim drie jaar

-ocr page 35-

31

later bleek ult een uitgebreide briefwisseling tussen lezers en de redactie, dat er een andere koers gevaren werd*. De redactie keerde zich onomwonden tegen bepaalde politieke partijen, in het bijzonder de SDAP. Daarna schommelde reacties van de redactie op dergelijke kwesties tussen onthouding van advies en de suggestie, dat oud-katholieke, bij gebrek aan beter, maar een van de vrijzinnige partijen moesten steunen 15). De behoefte van de redactie om zich duidelijker te manifesteren beperkte zich niet tot politiek gebied, maar uitte zich ook ten aanzien van vakvereniging, vrouwenbond en OKOF. In de laatste twee gevallen gebeurde dat door commentaar op de agenda van de verenigingen, wat (onder protest) werd geaccepteerd 16).

Verandering op sociaal gebied kenmerkte zich vooral door het besef, dat de oud-katholieke kerk niet langer werkeloos aan de kant moest staan en de zorg op dit terrein niet aan de staat kon overlaten. In 1918 werd overheidsbemoeienis met de armenzorg nog verdedigd, na 1925 ondernamen oud-katholieken zelf initiatieven om de nood onder geloofsgenoten te lenigen. Zich baserend op de oecumenische conferentie van Stockholm, waar vooral op de sociaal-economische taak van de kerk in- de moderne tijd werd gewezen, organiseerde B.A. van Kleef,met de Bond van Vrouwenverenigingen, inzamelingen voor de behoeftigen in Egmond aan Zee en IJmuiden 17). De belangrijkste stap op dit gebied, de oprichting van het 0KVV, komt in het volgende hoofdstuk aan bod.

* Wellicht ten overvloede zij vermeld, dat B.A. van Kleef sinds 1930 voorzitter van de vereniging 'De Oud-Katholieke Pers' was en ook in dat jaar toetrad tot de redactie van De Oud-Kathollek.

-ocr page 36-

32

6. STUDIE EN PRAKTIJK II

Uit het voorgaande is gebleken, dat een aantal oud-katholieken tussen 1925 en 1934 streefde naar een (meer) verzuilde oud-katholieke gemeenschap in Nederland. Ze konden voor de noodzaak daarvan op verschillende ontwikkelingen binnen en buiten de kerk wijzen: 'Stockholm'; terugloop in het verenigingsleven en ledental der kerk; bedreigende politieke ontwikkelingen, zowel plaatselijk als landelijk.

De onderzoekscommissie heeft al deze ontwikkelingen gebundeld in de 'Studie',en daarmee is de 'Studie' de katalysator geworden van het verzuilingsstreven in de oud-katholieke gemeenschap. Dat blijkt uit de inhoud van en de directe gevolgen, die de 'Studie' heeft gehad. Aan enkele van die gevolgen wil ik hier uitgebrelde aandacht besteden, omdat ze beschreven kunnen worden als pogingen van oud-katholieken'0m meer dan voorheen hun sociaal-culturele en politieke activiteiten in eigen kring te kunnen verrichten. De onderzoekscommissie had de behoefte of de noodzaak hiertoe geconstateerd en vond voor haar voorstellen tot verbetering een gewillig oor bij het Episcopaat.

De erkenning van het werk van de commissie komt het duidelijkst naar voren in de oprichtingsgeschiedenis van het 0KVV, waaraan ik in een eerder onderzoek al aandacht heb besteed 1).

Nu wil ik aangeven hoe de aanbevelingen van de commissie op dit en ander gebied in de praktijk uitpakten. Na bespreking van de 'Studie' in de jaarvergadering van het OKOF, in de vergadering der geestelijken van het bisdom Haarlem, in de gecombineerde geestelijkenvergadering van beide bisdommen, bij de Synode en de Synodale Raad nam het Episcopaat het volgende besluit :

quot;Het Episcopaat van de Oud-Katholieke kerk van Nederland, gezien het rapport betreffende den toestand van de Oud-Katholleke kerk in Nederland (...) overwegende, dat het voor het kerkelijk leven van nut kan zijn, indien de geloovigen in eigen vakorganisaties worden tezamen gebracht, besluit een commissie in te stellen, die tot taak heeft de stichting van een Oud-Kathollek Vakverbond, waarin de Oud-Katholleke werkneemers en werkneemsters, naar verschillende bedrijfsgroepen, zullen worden

-ocr page 37-

33

georganiseerd,, benoemt tot leden van deze commissie (s.s.t.t.) de heeren

E. Lagerwey, Utrecht

B.A. van Kleef, Egmond aan Zee

L, Rinkel, Umuiden

F.T. v.d. S-teen, Delft

A.J. van Kleef, 's-Gravenhage

Th.J. van der Veer, Utrecht

en verzoekt allen, op wier medewerking in deze een beroep zal worden gedaan, deze plannen naar vermogen te steunen.

Gedaan te Utrecht 10 juli 1935, w.g. F, Kenninck, Aartsbisschop van Utrecht w.g. H.T.H, van Vlijmen, Bisschep van Haarlem w.g. J.H. Berends, Bissohop van Deventer.quot; 2)

Binnen twee maanden na de benoeming van de voorbereidingscommissie kon een oprichtingsvergadering worden uitgeschreven, op welke vergadering, na instemming van alle aanwezige kerkbesturen,het besluit tot oprichting viel (5 september 1935).

Deze vlotte gang van zaken was alleen mogelijk, omdat B.A. van Kleef al een half jaar tevoren voorbereidingen had getroffen en initiatieven had ontplooid om een vakverbond mogelijk te ■ maken, waardoor ik vooral hem als de initiator van het 0KVV beschouw 4). In de oprichting van het 0KVV komen de belangrijkste drijfveren naar voren, die geleid hebben tot een verdere verzuiling van de oud-katholieke gemeenschap in Nederland: 1. de vergrote sociale belangstelling en

2. de pogingen om de terugloop van het ledental der oud-katho-lleke kerk te stuiten.

Deze drijfveren hebben, de een meer, de ander minder, ook ten grondslag gelegen aan activiteiten op andere gebieden, maar, omdat ze bij het 0KVV zo duidelijk zijn te herkennen, wil ik aan het vakverbond eerst enige aandacht besteden.

De eerste beweegredenen, de vergrote sociale belangstelling, was de oudste en kreeg de meeste aandacht. Vanzelfsprekend was er in de kerk altijd al sociale zorg, in de traditionele vorm van de liefdadigheid 5), maar vooral na 1925 (Stockholm) kreeg die zorg een ander karakter, ook in de oud-katholieke kerk. Het streven was er nu op gericht niet achteraf de schade te herstellen, die een falende maatschappij aanrichtte, maar om zelf actief de maatschappij zó in te richten, dat schade

-ocr page 38-

werd voorkomen. Om dat te-bereiken, zou onder andere het beginsel, dat de kerk met de vakorganisaties niets te maken heeft en dat ieder vrij is in het bepalen van zijn keuze in deze, moeten worden verlaten. Dit beginsel werd in de oud-katholieke kerk, onder verwijzing naar de kleinheid der kerk, te lang gehandhaafd en slechts een felle prikkel kon de onjuistheid hiervan doen inzien, aldus Lagerwey in het eerste nummer van het vakbondsblad 6).

Ook B.A. van Kleef waarschuwde in zijn artikel 'De kerk en het maatschappelijk leven' voor het protest dat onvermijdelijk zou volgen als deze begrippen in één adem genoemd werden. Protest onder andere van christenen (in de oud-katholieke kerk), die

quot;Heel het groote complex van het staatkundige, politieke, economische en sociale leven, beschouwen (...) als een terrein, dat rondom met een prikkeldraadversperring omgeven is, en waar overal ter waarschuwing aan.de kerk bordjes zijn geplaatst met het opschrift 'Verboden Toegang'.quot;

Deze christenen vinden dat deze zaken bij de overheid thuishoren en dat de enige taak van de kerk prediking van het evangelie is. Alles wat daar buiten valt is werelds en daar heeft de kerk geen roeping en taak. Gelukkig, zo constateerde Van Kleef, wordt deze opvatting zeldzamer, want zij doet het evangelie te kort. Het evangelie is immers ook voor deze tijd en deze wereld, gepredikt, waaruit volgt, dat het christendom ook een taak voor het heden heeft, dat het de wereld in moet en haar licht overal moet laten schijnen. Dat is, aldus Van Kleef, ook de taak van de kerk en een kerk, die het maatschappelijk leven bulten haar gezichtskring en invloedssfeer houdt, schiet in haar roeping te kort. Van Kleef erkende ook, dat de oud-katholieke kerk rijkelijk laat was met dit besef, althans in de verwezenlijking ervan en dat de rooms-katholleke kerk al in het begin van de twintigste eeuw met een sociaal-kerkelijk programma van de eerste orde kwam: de encyclieken 'Herum no-varum' en 'Cuadragesimo anno'.

De noodzakelijkheid van bemoeienis der kerk met het sociale leven ontwaakte niet alleen in de rooms-katholleke kerk, maar ook in protestantse kringen en al deze bemoeiingen sproten

-ocr page 39-

35

voort (Van Kleef kon het niet vaak genoeg'herhalen):

quot;...uit het juiste besef, dat staat en maatschappij, school en huisgezin, arbeidsleven en perso-neel-verhouding, moeten worden doordrongen met Christus'geest (...) Ook de kerk heeft te beseffen, dat het groote complex'van ons huidig maatschappelijk leven op christelijk-ethische beginselen behoort te worden opgebouwd.quot;

Alleen op die manier kon de taak van de kerk in.deze, de vloek van de arbeid veranderen in zegen, worden verwezenlijkt, meer in het bijzonder in de vorm van een oud-katholiek vakverbond 7). Groter verschil met het 'Mijn rijk is van deze wereld niet' is welhaast niet mogelijk.

Tot zover het sociale aspect achter de oprichting.

Van minstens even groot belang bij de oprichting van het 0KVV was het streven de terugloop van het aantal oud^katholieken te stuiten 8). Gewend als wij nu zijn aan bijvoorbeeld de strijd van bepaalde omroepverenigingen om de gunst van de Nederlandse kijker/luisteraar zijn we misschien geneigd het streven van een bepaalde groep oud-katholieken in het zelfde licht te zien en als profaan te beschouwen. De onderzoekscommissie raakte in haar 'Studie' dit punt ook aan en gaf in overweging dat ledenverlies bij een kerk betekende, dat deze verloren leden ook verloren zielen zijn ! Het lijkt overbodig dit te constateren, maar de onderzoekscommissie meende hier toch op te moeten wijzen, omdat veel verantwoordelijken zich gelaten schikten in deze verliezen. De commissie attendeerde ook op de neiging het probleem van de ontkerkelijking alleen rationeel te benaderen en daarmee het lot van de ongelovige voor de eeuwigheid buiten beschouwing te houden.

quot;Maar voor de Kerk, dat wil zeggen voor bisschoppen, pastoors en leken der gemeenschap in Christus, is dit het alles overtreffende beginsel van het geheele vraagstuk.quot;

Dat oud-katholieken,die overgaan naar andere kerken, toch voor Christus gered blijven, weigerde de commissie als troost te aanvaarden en beschouwde zij als een gebrek aan waardering voor wat alleen de oud-katholieke kerk kon bieden 9). Ook pastoor Lagerwey wees in zijn rede ter gelegenheid van de oprich-

-ocr page 40-

36

ting van het 0KVV op het gevaar, dat de zielen der oud-katho-lieke werknemers liepen en op het slinkend aantal bewust gelovige arbeiders 10).

Vergelijk dit eens met het artikel over armenzorg in De Oud-Katholiek van september 1918, getiteld 'Wie zijn onze armen?' Daar boog de schrijver zich over het verschijnsel, dat in de oud-katholleke kerk geen paupers worden aangetroffen. Hij gaf hiervoor als verklaring, dat onverbeterlljken en ongewenste elementen worden weggekeken uit de 'groote oud-katholieke familie' en naar protestantse of algemene armenzorg worden gestuurd .

quot;Dat kostte den pastoor wel een schaapje, maar het armbestuur was van een ruig lam afquot; 11).

Van dit beleid (en van andere oorzaken natuurlijk) kreeg de oud-katholieke kerk rond 1930 de rekening gepresenteerd en moest zij alle zeilen bijzetten om het ledental weer op het oude peil te krijgen.

Dat Van Kleef aan een oud-katholiek vakverbond dacht, om dat doel te bereiken, is niet verwonderlijk. In de 'Studie' was al uitgebreid aandacht besteed aan de nadelige invloed die uitging van het lidmaatschap van linkse politieke partijen en 'moderne' bonden op oud-katholieken 12). Op politiek gebied waren al pogingen ondernomen om de oud-katholieken los te weken uit de linkse Invloedssfeer door de oprichting van kiesverenigingen in Egmond aan Zee en IJmuiden 13).

Op vakbondsgebied lagen ook mogelijkheden om oud-katholieken in de twee grote kerkelijke gemeenten Egmond aan Zee en IJmul-den

quot;...uit den ruïneuzen invloed van het syndicalisme en communisme te reddenquot;. 14)

Het Episcopaat had kunnen volstaan met het advies aan de oud-katholieken om lid te worden van een reeds bestaande christelijke bond, maar in de praktijk bleek dat niet goed mogelijk. In de protestantse vakbeweging was de sfeer te calvinistisch, waardoor oud-katholieken zich er niet thuisvoelden en bij roomse bonden konden alleen rooms-katholieken lid worden 15).

Daar kwam bij, dat na 1932 een achteruitgang viel te bespeuren in het ledental van de grote vakcentrales NVV, CNV en RKW.

-ocr page 41-

.37

Pastoor van Kleef had dit ledenverlies ook opgemerkt en schreef naar aanleiding daarvan aan aartsbisschop Kenninck, dat het tijdstip om tot oprichting van een eigen bond over te gaan voor Egmond en IJrauiden zeer gunstig was 16).

Tenslotte had een oud-katholieke vakbond het voordeel, dat een vertegenwoordiger van het Episcopaat bij de bond het kerkelijk karakter zou kunnen benadrukken en zou kunnen zorgen voor zeggenschap van de kerk in de bond. Op die manier kon men ongewenste invloeden weren en werd ook gehoor gegeven aan het voorstel van de onderzoekscommissie tot meer invloed en strengere uitoefening van het kerkelijk gezag 17).

In de sociale doelstelling is het 0KVV geslaagd: er kwam een pensioenfonds, ondersteuning voor werkeloze leden, bijscholing, enzovoorts. Christelijke beginselen konden via het 0KVV op sociaal gebied worden doorgevoerd, wat ook inhield, dat niet de 'noodlottige klassenstrijd' bepalend moest zijn voor de verhouding tussen patroon en arbeider, of voor het OKW, maar samenwerking en overleg. Dat betekende bijvoorbeeld,dat staking slechts als uiterst middel gebruikt mocht worden 18).

Voor het behoud van oud-katholieken voor de kerk is het OKW een verkeerd middel gebleken, zelfs een jammerlijke mislukking. Financieel bleek het OKW een grote misrekening te zijn, omdat bij de oprichting van het verbond de fout was gemaakt, dat te weinig geld was uitgetrokken voor een waarborgfonds. Daardoor moest bij diverse geldschieters steeds bijgeleend worden, wat een negatieve indruk vestigde 19). De verwachte toeloop van leden bleef uit, want van de voorziene 3000 leden waren er uiteindelijk in 1939 slechts ruim 800 lid van het OKW.

De oud-katholieke kerk begaf zich naar aanleiding van de 'Studie' (en soms al eerd'er) ook op andere terreinen, waar ze zich vroeger niet had durven of willen wagen.

De politiek was daar een voorbeeld van. Aartsbisschop Kenninck, Van Kleef en anderen konden er niet vaak genoeg op wijzen, dat de kerk niet aan politiek ging doen, zich boven de partijen plaatste, verpolitiekte vakverenigingen afwees enzovoorts, de praktijk wees anders uit 20). De oprichting van oud-katholieke

-ocr page 42-

38

kiesverenigingen met de medewerking van geestelijken en verkiezingsleuzen als 'De oud-kat'holiek kent zijn plicht en stemt op lijst 5' 21), het wethouderschap van Van Kleef in Egmond aan Zee, wezen juist wel op politieke activiteit. Naar bagerwey achteraf beweerde, was de doelstelling van het 0KVV eerder politiek dan sociaal. Het verbond was volgens hem op instigatie van de bisschoppen gesticht om oud-katholieke werknemers uit de macht van atheïstische bonden te houden 22). Inderdaad komt dit aspect regelmatig naar voren in de correspondentie tussen de bisschoppen over het 0KVV 23). In dit specifieke geval ben ik echter geneigd dit politieke aspect te beschouwen als een onderdeel van een gewichtiger streven, namelijk het terugdringen van het ledenverlies der kerk.

Ten aanzien van de sociale zorg werd geconstateerd, dat andere instellingen dan quot;de kerk, hier ingrepen, vooral bij de werke-lozenzorg. Veel had dat niet geholpen en de uitweg, het 'praktisch christendom' was in het verleden door de kerk verwaarloost. Gevolgen: klassenstrijd en leegloop uit de kerk, aldus een artikel in De Oud-Katholiek van april 1933. Voortvarend ondernam de Nederlandse raad voor praktisch christendom actie tegen deze kwalijke ontwikkelingen, in de vorm van een Centrale voor werkloozenzorg door de kerken 24). Ook de BJ0K liet zich niet onbetuigd en kwam in 1935 met het plan om een kamp voor jonge werkelozen te houden. De bisschoppen gingen aocoord met de voorstellen, omdat ze niet ongevoelig waren voor het argument, dat pastoor M.A. Zwart, redacteur van Bondsleven, aan-voerdde:

quot;Met dit leerkampplan staat onze bond dan op het zelfde terrein als de Protestantse en Roomse kerken, die dit werk via hun jeugd en vakverenigingen reeds lang met succes verzorgen...quot; 25).

Het OKVV hield zich tegelijkertijd met werkverschaffing, wer-keloosheidsverzekering en dergelijke bezig voor haar leden 26).

Oud-katholieken, in verenigingsverband, namens het episcopaat of op persoonlijke titel, ontplooiden op meer gebieden initiatieven, hiertoe aangemoedigd door artikelen in De Oud-Katholiek

-ocr page 43-

39

waarin melding werd gemaakt van de groeiende overtuiging, dat de kerk en haar leden één moeten worden met al de vraagstukken van het maatschappelijk leven. Op het gebied van wetenschap, kunst, zakenleven, politiek, nationaal bestaan, kortom in alles moest de (oud-katholieke) kerk de centrale gedachte vormen 27). De staat zou de kerk de vrijheid moeten geven om haar werk op die gebieden mogelijk te maken, zelfs als zou dat lelden tot conflicten tussen kerk en staat 28).- In dit licht gezien is het niet verwonderlijk, dat in de jaren dertig oud-katholieken zich meer dan voorheen bezighielden met de zorg voor bejaarden (oud-katholieke tehuizen voor dames werden gepland in Dordrecht, Oudewater of Den Haag), wezen en schoolgaande jeugd 29); de invloed van het moderne verzekeringswezen op de kerkelijke barmhartigheid 30); vredesvraagstukken; zakenleven 32); pensioenfondsen 33) en alweer de mogelijkheid en wenselijkheid van oud-katholieke radio-uitzendingen 34).

-ocr page 44-

40

7. DE HERDER EN ZIJN KUDDE

De onderzoekscommissie heeft in de 'Studie' met haar conclusies en aanbevelingen ook op het gebied van gezag en kerkelijke tucht getracht verandering aan te brengen. Ook Van Riel had omstreeks deze tijd, in een serie artikelen getiteld 'S.O.S. kerk', het vraagstuk van de democratisering binnen de kerk aangesneden en dit verschijnsel verantwoordelijk gesteld voor de achteruitgang in de kerk 1). Blom besteedt naar aanleiding van de waarde, die sommige auteurs hechten aan sociale controle als verschijnsel van verzuiling in Verzuiling in Nederland eveneens aandacht aan dit aspect. Deze auteurs zien de beheersing van de lagere sociale lagen als een middel van de elite om de eenheid binnen een bepaalde zuil te bewaren en klassentegenstellingen of -strijd te voorkomen of af te zwakken 2). Hoe was dit bij de oud-katholieke kerk in de jaren dertig ?

Als eerste eis tot verbetering van de gesignaleerde kwalen noemde de commissie een gehoorzame, llefdevolle en vooral vertrouwende medewerking met het kerkelijk gezag. Verder werden genoemd; gestrengere uitoefening en handhaving van het bisschoppelijk gezag en van de kerkelijke tucht 3). Deze uitspraken van de commissie, waarbij het negatieve oordeel over de synode, gemeentevergadering en de verkiezing van onder andere kerkmeesters opgeteld mag worden 4), betekenden een breuk met het verleden. Daarin was juist altijd gewezen op het democratische karakter van de oude kerk, de lekeninvloed en de strijd tegen het absolute (pauselijke) gezag. Niet de formele autoriteit van de geestelijkheid, maar de op overtuiging gebaseerde dienst van de bisschop aan de gelovigen zou bepalend moeten zijn voor het bestuur. Voor dat bestuur zouden trouwens allen medeverantwoordelijk moeten_zijn, wat juist een synodale controle noodzakelijk maakte. Dit was niet de mening van de eerste de beste oud-katholiek, maar van Ignaz von Döllinger, vooraanstaand oud-katholiek kerkhistoricus. Deze overtuiging had, behalve in de Duitse en Zwitserse oud-katholieke kerken, ook in de Nederlandse oud-katholieke kerk navolging gekregen in de al eerder genoemde Synode (1919), gemeen-

-ocr page 45-

Ill

tevergadering en verkiezing van bepaalde kerkelijke gezagsdragers 5 ).

Geestelijken werkten in het algemeen zelfstandig (zonder nadrukkelijke invloed van de bisschoppen), al verschilde hun positie wel naar gelang van het karakter van de gemeente. In gemeenten met veel gelovigen, die oorspronkelijk 'van bulten' kwamen (bijvoorbeeld Leiden of Arnhem) was zijn leiderschap minder vanzelfsprekend dan in gemeenten met een autochtone oud-katholieke bevolking (bijvoorbeeld Hilversum, Egmond aan Zee) 6). Binnen de verenigingen waren het meestal de (plaatselijke) geestelijken, die een plaats in het bestuur bekleedden. Maar zelfs in die verenigingen was hun invloed niet vanzelfsprekend, zoals bleek uit de vergadering, die de vereniging 'De Oud-Katholieke Pers' uitschreef naar aanleiding van kritiek op de overheersing door geestelijken binnen de vereniging 7).

Na 1935 werden verschillende pogingen ondernomen om de positie van het geestelijk gezag te vergroten, in algemenie zin, maar in het bijzonder binnen de verenigingen. Juist bij de verenigingen was dat nodig, omdat ze één grondfout hadden: ze pleegden Inbreuk.op het katholieke, gave, één- en ondeelbare gemeentelijke en algemeen kerkelijke leven! Deze mening werd verkondigd door de schrijver van een artikelenserie in De Oud-Kathollek, getiteld 'De pastoor en zijn gemeente'. Hierin had hij al eerder gewezen op de voor de hand liggende plaats van de pastoor in het verenigingsleven, gebaseerd op de volgende vergelijking van gezins- met verenigingsleven:

quot;...een familie, welker vader in dit opzicht voor de belangen van het gezin opkomt, waakt tegen verkeerde invloeden en het een ellendig gevoel vindt, als de leden van het gezin in contact komen met dl-vergeerende invloeden.quot;

Aan de gespletenheid moest de kerkleiding desnoods met dwingende hand een eind maken want de kerk dreigde verwaarloosd te raken en in de schaduw van de vereniging te komen staan. Was er tegen deze dreiging een geneesmiddel ? Ja, aldus de schrijver, samenvoeging van de verenigingen onder oppertoezicht van de bisschoppen en het verbod voorlopig binnen vijf jaar nieuwe verenigingen te stichten 8). Zijn oproep bleef niet zonder ge-

-ocr page 46-

42

volgen,want enkele maanden later, in november 1938, installeerde het OKOF een commissie, die een onderzoek moest verrichten naar het oud-katholleke verenigingsleven.

Het rapport van de commissie, dat in 1939 verscheen, was niet mals van inhoud. Beperking, opheffing of samenvoeging van verenigingen werd wenselijk geacht; verder sterkere kerkelijke orïentering en gerichtheid op de geestelijke leiders; een verplicht kerkelijke goedkeuring en richtlijnen van een (aan het Episcopaat adviserende) instantie.

De voorstellen ontmoetten in de diverse afdelingen van het OKOF zoveel weerstand, dat verwerping dreigde, waarop het hoofdbestuur besloot een en ander in overweging te houden. Uit het jaarverslag van het OKOF over 1939 bleek, dat, gezien de stemming in de (afdelings-) vergaderingen, de conclusies van het rapport niet aan de bisschoppen zouden worden overgebracht 9). Een besluit op de valreep van de door mij onderzochte periode, dat, gezien mededelingen van de pastoors Smit en Mole-man en van de heren Kerkhoff en Van Pel, meer in overeenstemming was met de oud-katholieke traditie dan de voorstellen van de commissie.

-ocr page 47-

43

8. DE GEHOORZAAMHEID VAN DE KUDDE

CONCLUSIE

quot;Zo is dan de merkwaardige,' alle buitenlandse geloofsgenoten opvallende, niet zelden met enige ironie gecommentarieerde constellatie van een bijna autarkisch te noemen katholieke geloofsgemeenschap ontstaan, binnen welker grenzen men niet alleen in politieke partijdiscipline zijn stem uitbrengt, op een katholieke krant, een katholiek damesmodeblad, een katholieke illustratie en een katholiek jeugd-blaadje geabonneerd is, zijn kinderen van de kleuterschool tot de universiteit louter katholiek onderwijs doet genieten, maar ook in katholiek verband naar de radio luistert, op reis gaat, zijn leven verzekert, de kunst, de wetenschap en de sport beoefent.quot; 1)

Na het voorafgaande mag duidelijk zijn, dat de oud-katholieke bevolking van Nederland in de periode van 1870 tot ver in de jaren twintig afwijzend zou reageren op bovenstaande beschrijving van de hand van L.J. Rogier. Afwijzend of zelfs verontwaardigd vanwege het onzorgvuldige taalgebruik van Rogier, want de beschrijving kon alleen maar op de rooms-katholieken slaan en het was de oud-katholieken er juist alles aan gelegen het onderscheid tussen rooms- en oud-katholiek zoveel mogelijk bekendheid te geven 2).

Afwijzing ook vanwege de betekenis, de inhoud van het beschrevene. Niet dat de oud-katholieken bezwaar maakten tegen de katholieke bladen (die hadden ze tenslotte zelf ook) of andere uiterlijke (rooms-) katholieke verschijnselen. Nee, het grote bezwaar lag in het streven, dat tot bovenstaande situatie had geleid, namelijk de bemoeienis van de kerk met politieke zaken of, ruimer gesproken, de vermenging van wereldlijke en geestelijke zaken. De oud-katholieken wezen deze vermenging af, op grond van de uitspraak van Christus 'Mijn rijk is van deze wereld niet'. Verwijzing naar een vindplaats is niet nodig;

sla een oud nummer van De Oud-Katholiek op en men vindt deze of een vergelijkbare uitspraak.

Bezwaren van oud-katholieke zijde richtten zich ook tegen een 'begrensde; bijna autarkische (rooms-katholieke) geloofsgemeenschap' met als kenmerk onder andere 'politieke partijdiscipli-

-ocr page 48-

4^1

ne'. Pastoor Van Harderwijk stelde hiertegenover het streven van de oud-katholiek naar samenwerking, waar die enigzins mogelijk is 3) en de vereniging Petrus Buys legde (net als De Oud-Katholiek, de bisschoppen, werkliedenverenigingen enzovoorts) nadruk op de vrijheid op politiek gebied, die de oud-katho- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

lieke kerk, in tegenstelling tot de roomse, haar gelovigen bood 4).

Het streven van Rome naar opheffing van de scheiding tussen kerk en staat en naar meer bemoeienis van de kerk met alle aspecten van het maatschappelijk leven (zoals in Rogiers beschrijving tot uiting komt), had, aldus de oud-katholieken, als achtergrond de wens om alles en iedereen te onderwerpen aan het wereldlijk en geestelijk gezag van de paus. Deze machtsaanmatiging, strijdig met het democratisch karakter van de oude christelijke kerk, was een van de oorzaken van het ontstaan van de oud-katholieke kerken in Nederland, Duitsland, Zwitserland en daarbuiten. Was het verwonderlijk, dat de oud-katholieken smalend spraken over de 'mengelmoes van gods- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

dienst en politiek' 5), zou het verwonderen als oud-katholieken zich tegen de Inhoud van het citaat verzetten ?

Politiek hoorde niet thuis in het arbeidsveld van de oud-katholieke geestelijken; een bezoeker, die om geestelijke noodhulp vroeg, moest de pastoor direct bereid vinden hulp te verlenen. Zodat het niet kon gebeuren, zoals een (fictieve) bezoeker had meegemaakt, dat de dominee of rooms-katholieke kapelaan in politieke vergadering was, of te druk bezig met andere (politieke) activiteiten om hulp te verlenen 6). Kortom, politiek ondermijnde het priesterlijk decorum en was geen zuiver werk voor een christen 7).

Het verzet, dat Rogiers beschrijving ongetwijfeld zou oproepen, betekende overigens niet, dat de oud-katholieken in deze periode geen uitgebreid verenigingsleven kenden. Weliswaar op kleinere schaal, maar toch aanwezig, waren oud-katholieke bladen van algemene aard, voor de jeugd en vrouwen (vaak opgenomen in De Oud-Kathollek); oud-katholieke (lagere) schooltjes, een seminarie; een oud-katholieke assurantieverenlging en

-ocr page 49-

45

zelfs een oud-katholleke College Korfbal- en Cricket-Club 8). Daar kwamen in later tijd ook een reisbureau bij en een oud-katholiek museum van kerkelijke kunst en geschiedenis in Nederland, zodat met de al langer bestaande oud-katholieke zangverenigingen, dames- en jeugdverenigingen, de centrale oud-katho-li-eke bibliotheek, de vereniging voor kinderbescherming, de vereniging 'De Oud-Katholieke Pers, enzovoorts, toch aardig aan het door Rogier geschetste beeld werd voldaan (zie bijlage 1).

Zij het met dit grote verschil, dat het ontstaan van deze verenigingen niet te danken was aan het nastreven van een 'autarkische ou^-katholieke geloofsgemeenschap' (alleen al uit praktisch oogpunt onmogelijk), maar aan de behoefte om de band tussen de geloofsgenoten te versterken. De verspreiding van oud-katholieken over het hele land (de diaspora) maakte een zeer fijnmazig vangnet van verenigingen nodig om allen te bereiken 9). Van een oud-katholieke zuil was echter, in de definitie van Blom, geen sprake. Politieke activiteiten konden de oud-katholieken in geen geval in eigen kring verrichten, in tegendeel zelfs. En de mogelijkheden op sociaal en cultureel terrein bleven, ondanks het grote aantal verenigingen, toch beperkt, zodat oud-katholieken zich daarvoor tot algemene of niet-oud-katholieke verenigingen en instanties moesten wenden.

Dit beeld van een niet verzuilde oud-katholieke gemeenschap in Nederland zou in een periode van tien à vijftien jaar aanzienlijk veranderen. Opvallendst kenmerk: de ommezwaai op politiek gebied, waardoor het politieke bedrijf niet langer taboe was binnen de kerk. Die ommezwaai manifesteerde zich in uitspraken van het bisschoppelijk gezag en van anderen, waaruit niet langer vrijblijvendheid ten aanzien van de politieke keuze bleek, maar waarin 'een duidelijke afwijzing van bepaalde richtingen werd aangegeven. Aartsbisschop Kennlnck stelde weliswaar in zijn oproep aan de oud-katholleke werknemers om lid te worden van het OKW, dat de oud-katholieke kerk niet aan politiek ging doen, maar de oprichting van het OKW had politieke aspecten: gericht tegen de invloed van de socialistische partijen en moderne vakbonden op de oud-katholieke werknemers.

-ocr page 50-

iJ6

En ondanks pogingen om het 0KVV 'van politieke smetten' vrij te houden, konden de vakbondsbestuurders (na overleg met het Episcopaat) niet om bepaalde, politiek gekleurde beslissingen heen, zoals bijvoorbeeld de uitsluiting of het gedogen van NSB'ers in het 0KVV 10).

Het werd de oud-katholleken In Egmond aan Zee en Umuiden zelfs mogelijk gemaakt hun stem uit te brengen op oud-katho-lleke kieslijsten. In de beginjaren van de IJmuider kiesvereniging leefde nog wel de opvatting, dat de gemeenteraad te veel verpolitiekt was en dat de vereniging geen politiek karakter zou hebben, maar gaandeweg profileerde de kiesvereniging zich ook in haar politieke standpunten en werd een uitgesproken anti-socialistisohe koers gevaren 11).

Ten aanzien van de sociale kwestie namen enkele vooraanstaande oud-katholleken ook een nieuw standpunt in. Waar vroeger de bemoeienis van de staat met de armenzorg werd geaccepteerd en zelfs verdedigd, gingen vanaf de oecumenische conferentie van Stockholm (1925) stemmen op, om sociale vraagstukken zelf op te lossen, eventueel in samenwerking met anderen. De kerk zou in ieder geval niet aan de kant mogen blijven staan. De concrete uitwerking van deze gedachte is te vinden in de oprichting van verenigingen zoals het OKW, in het lidmaatschap van instellingen als het Lausanne-Comité, de Raad en de Wereldbond van kerken en de Centrale voor Werkloozenverzorging, in de kampen voor oud-katholieke jongeren en werkelozen, een oud-kathollek pensioenfonds en werkeloosheidsverzekering, een Al-gemeene (!) Woningbouwvereniging te Egmond aan Zee (1939) 12) enzovoorts.

Bij de media vallen de herhaalde pogingen op, om tot een eigen radio-omroep of -uitzendingen te komen (en, net zo opvallend en belangrijk is de geringe belangstelling) 13)- Voor het belangrijkste blad, De Oud-Kabholiek, was de belangstelling wel groter, al deden zich daar grote schommelingen in voor. Het aantal abonnees steeg na een wervingscampagne van 7*17 in januari 1925 tot circa 1400 eind 1926 om daarna geleidelijk terug te lopen tot 1183 in 1930 en 952 in 1934. Dat betekent, dat

-ocr page 51-

47

De Oud-Kathollek in 1930 in ruim 1100 van. de ongeveer 3.000 oud-katholieke gezinnen kwam, een dekkingspercentage van rond 40.

Op onderwijsgebied zien we in 1927 en 1930 uitgebreide debatten in OKOF-vergaderingen over de wenselijkheid van oud-katho-liek onderwijs, in 1933 de oprichting van een oud-katholieke bewaarschool in Egmond aan Zee en van een zondagsschool in IJmuiden (1935) 14).

Streden de oud-katholieken in 1913 nog tegen 'de Roomsche opvatting, die afzondering zoekt op elk gebied', en waartegenover zij samenwerking waar raogelijk stelden 15), in de jaren twintig en dertig waren heel andere geluiden te beluisteren. Niet zonder aarzeling of kritiek op de aantasting van de vrijheid van derden, of op het onnodig oprichten van afscheidingen, kwamen er aansporingen voor oud-katholieke kerkbesturen om lid te worden van de oud-katholieke assurantievereniging, of buiten roomse leveranciers om religieuze benodigdheden te kopen 16). Ingrijpender waren de voorstellen om, waar mogelijk, werkeloze geloofsgenoten in te schakelen bij de bouw of het herstel van oud-katholieke kerken. Na behandeling van dit voorstel op de jaarvergadering van het 0K0F (waarbij sommige aanwezigen de voorstellen wilden uitbreiden en anderen zeer afwijzend reageerden) volgde in 1933 een verwerping. Meer succes bereikte een Interventie van vakbondsseoretaris A.J. van Kleef, met als resultaat de verplichting voor aannemers, ingeschakeld bij kerkbouw, om voorrang te verlenen aan oud-katholieke werknemers, leveranciers of onderaannemers 17).

Hiermee, en met de eerder genoemde veranderingen, nam de oud-katholieke kerk meer en meer kenmerken aan van de door Rogier beschreven rooms-katholieke zuil.

Verklaringen voor dit verschijnsel zijn al eerder genoemd: factoren van buiten de kerk en de activiteiten van een aantal personen, van wie B.A. van Kleef In het bijzonder genoemd mag worden. Zij hadden goede toegang tot de media, (de adviesorganen van) het episcopaat en het verenigingsleven, kortom, waar op hoog niveau moest worden beslist, werd hun stem ge-

-ocr page 52-

48

hoord. Vooral Van Kleef mag gerust in staat geacht worden om de oud-katholieke gemeenschap in Nederland, niet zonder hulp en instemming van episcopaat overigens, nog meer dan al het geval was, een verzuild karakter te geven. Dus een verdere vergroting van de mate, waarin de oud-katholieken hun sociaal-oulturele en politieke activiteiten bewust in eigen kring konden verrichten. En met 'mate' bedoel ik in dit geval de hoeveelheid organisaties, die mogelijkheden biedt om die bepaalde activiteiten binnen eigen kring te verrichten.

Het is echter zeer de vraag of de meerderheid, of zelfs maar een aanzienlijk deel der oud-katholieken mee wilde gaan met deze ontwikkelingen. Met andere woorden, wilden de oud-katholieken de verenigingen, ontstaan uit het verzuilingsstreven van enkelen, ook daadwerkelijk vullen ? Bij het 0KVV was dat zeker niet het geval, De oprichters dachten 'met een weinig moeite' tot een ledental van 3000 of meer te komen 18). Die ' verwachting kwam niet uit; het grootste aantal leden bedroeg 806, in 1939. Zelfs in 1941, vlak voor de opheffing van het verbond, hield secretaris-penningmeester A.J. van Kleef, een ledental van 1700 tot 2000 nog voor mogelijk 19). Financiële problemen, maar vooral een afhoudende of zelfs vijandige opstelling van de oud-katholieken stonden van het begin af aan bloei in de weg 20). Een verklaring van die opstelling kan slechts onder het grootste voorbehoud gegeven worden en zou dan gezocht moeten worden in de instemming die de oprichting van het 0KVV van werkgeverszijde ondervond 21) of in suggesties in die richting in vijandelijke propaganda, afkomstig van de Centrale Bond 22).

Maar de desinteresse, onwil of weerstand tegen de nieuwe koers beperkten zich niet alleen tot het 0KVV. Denk aan de mislukte pogingen om tot eigen radio-uitzendingen te komen (uit onderzoek in 1928 bleken slechts zes personen geïnteresseerd en werd aan financiële steun niet meer dan twaalf gulden toegezegd) 23), de slepende kwestie van een pension of een tehuis voor oud-katholieke dames, de kritiek op onderwijsplannen in 1927 en 1930, het verzet tegen politieke uitspraken in De Oud-Katholiek en tegen de zoëven vermelde pogingen om oud-katholieken te beïnvloeden in hun keuze van verzekeraar of leve-

-ocr page 53-

49

rancier en tenslotte het gezichtsverlies van de commissie, die bakzeil moest halen na de zeer afwijzende reactie op haar rapport over het oud-katholieke verenigingsleven.

Ook op hoog niveau bleef bezwaar bestaan tegen de nieuwe (politieke) koers, vooral bij aartsbisschop Kenninck. In diens ogen bleef politiek vervloekt en betaamde het oud-katholieken niet zich met deze materie te bemoeien 24). Juist op dit punt lijkt het of de kiesverenigingen in Velsen (IJmuiden)- en in mindere mate in Egmond aan Zee - wel steun van de oud-katholieken kregen. In 1931,1935 en 1939 behaalde de kiesvereniging bij de gemeenteraadsverkiezingen in Velsen respectievelijk 713, 892 en 909 stemmen. Het aantal oud-katholieke stemgerechtigden bedroeg circa 870 in 1931 en gezien de leeftijdsopbouw en snelle groei van de oud-katholieke bevolking in IJmuiden zal dit getal in 1935 en 1939 naar voorzichtige schatting 1000 respectievelijk 1150 bedragen hebben. Het heeft er dus alle schijn van, dat tussen de 80 à 90 procent van de oud-katholieken op hun eigen lijsttrekker stemde, wat bevestigd wordt door de concentratie van die stemmen in Oud-IJmuiden (dus in de nabijheid van de vlssershaven). Indrukwekkend, zeker vergeleken met de 84 procent rooras-katholieken, die in 1959 op de KVP stemden 25). Maar het algemene, neutrale karakter van de kiesvereniging in aanmerking genomen en de reeds meermalen gesignaleerde voorkeur van oud-katholieken voor de SDAP en Vrijzinnig Democraten 26) is het zeer wel mogelijk, dat ook anderen in aanzienlijke mate op de oud-katholieke lijsttrekker stemden 27).

Het is dus moeilijk vast te stellen in welke mate (dat wil zeggen:hoeveelheid) de oud-katholieken zich achter de plannen en initiatieven voor een meer verzuilde gemeenschap opstelden, al lijkt het niet gewaagd te veronderstellen, dat het enthousiasme matig was. Mondeling onderzoek onder een kleine groep oud-katholieken wijst er op, dat de vorm van de oud-katholieke 'zuil' meer gelijkenis heeft met een los in de lucht zwevend bovenstuk, dan met een massieve pijler.

-ocr page 54-

50

In de definitie van verzuiling., die ik heb gebruikt, komt dit aspect van de volgzaamheid niet naar voren. Het 'mate' van Blom staat volgens mij voor hoeveelheid organisaties, niet voor hoeveelheid mensen of 'volgers'. Blom erkent, dat het niet bij voorbaat de complexen van organisaties zijn, die de kern van ver-zuiling en verzuildheid vormen en dat de verhouding massa -elite aandacht verdient 28), maar neemt dat niet expliciet op in zijn definitie. Het beeld van de oud-katholieke zuil in de jaren dertig wordt echter in hoge mate bepaald door het aspect van die volgzaamheid (of juist het ontbreken ervan). Omdat ik het uitdrukkelijk opnemen van het begrip 'volgzaamheid' in de definitie van belang acht, wil ik ook de oud-katholieke kerk in Nederland vanuit dat gezichtspunt bekijken. Dan blijkt, dat het moeilijk is om van een oud-katholieke zuil te spreken. Een aantal oud-katholieken is er, vanaf het begin van de jaren dertig, wel in geslaagd de oud-katholieke gemeenschap kenmerken van een zuil te geven, maar niet om de mensen enthousiast te krijgen voor deze manier om problemen binnen dë kerk op te lossen of praktisch-christelljk bezig te zijn.

-ocr page 55-

51

BIJLAGE 1. OVERZICHT VAN HET OUD-KATHOLIEKE VERENIGINGSLEVEN IN DE JAREN DERTIG.

In dit overzicht baseer ik mij vooral op het Adresboekje voor Oud-Katholieken, 1930 en het Handboekje voor oud-katho-lleken, 1938, belde bewerkt door A.M.C. de Wilde. Uitgave 'De Oud-Katholieke Pers'. In het systematisch ingedeelde overzicht geef ik eerst de landelijk opererende verenigingen en daarna de plaatselijke. Gezien het grote aantal volsta ik met vermelding van de voornaamste verenigingen, instellingen, bonden en commissies. Plaatselijke afdelingen van landelijke verenigingen worden niet genoemd.

Religieus (kerkelijke instellingen).

Aartsbisschoppelijk kapittel van Utrecht; synode; synodale raad (na 1937 bisschoppelijke raad); seminarie en college, te Amersfoort; commissie voor OK kerkrecht; Bijbelcommissie. Plaatselijk: zondagsschooloomité te IJmuiden.

Financieel.

Kapittelkas; Algemeene kas der synode; diverse kassen, fundaties en fondsen.

Plaatselijk: kerkbouwcomités in Den Helder, Amsterdam en Zaandam.

Cultureel

Vereeniging 'Oud-Katholiek Museum van Kerkelijke Kunst en Geschiedenis in Nederland'; Centrale OK Bibliotheek.

Plaatselijk: in veel gemeenten zangkoren en/of -verenigingen; toneelvereniging in Utrecht.

Sociaal.

OK Vereeniging voor Kinderbescherming; studentenvereniging 'Batavia'; OK Assurantie-Vereenig-ing; Oud.-Katholiek Verbond van Vakvereenigingen (0KVV), opgericht 1935. Aangesloten bonden: Bond van OK Fabrieks- en transportarbeiders. Bond van OK Bouwvakkers, Bond van OK Metaalbewerkers, Bond van OK Handels-, Kantoor- en Winkelbedienden. Het 0KVV had in 1938 12 afdelingen en gaf een eigen maandblad uit: 'Taak en plicht'; pensioenfonds voor OK.geestelijken en hun weduwen^en wezen; (de priestervereniging ) Cor Unum et Anima Una.

Plaatselijk: werkliedenverenigingen in Rotterdam en Utrecht; OK Mannen- en Vrouwenbus en Aanvullingsfonds te Hilversum; Oude Roomsch Katholieke Aalmoezenierskamer (ORKA) in Utrecht, exploitant van onder andere een 'tehuis voor Oude Lieden';

OK begrafenisvereeniging in IJmuiden.

-ocr page 56-

52

Algemeen

Centraal Bureau voor de OK Dlasporaverzorging; Bond van Ver-eenigingen van Jonge Oud-Katholieken in Nederland (BJOK), op-gericht in 1912. In 1938 waren 16 plaatselijke verenigingen aangesloten. De BJOK gaf een eigen orgaan uit: 'Bondsleven'. Verder explolteerde/organiseerde de bond een reisbureau, jeugdkampen, een arbeidsbureau en lekenspelen; Bond van Oud-Katholieke Vrouwenvereeniglngen, opgerioht 1927. In 1938 waren 18 plaatselijke verenigingen aangesloten; Vereeniging Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds (OKOF), opgericht 1887. Hierbij waren 22 afdelingen aangesloten in vrijwel alle OK gemeenten. Het OKOF gold als belangrijkste vereniging en werd beschouwd als een officieuze synode. Het OKOF exploiteerde ook een arbeidsbureau en was betrokken bij tal van initiatieven op ver-enigingsgebied. Het aantal leden bedroeg in 1920 1334, in 1927 1111 ;Internatlonale OK Vereeniging tot Onderlinge Hulp; Vereeniging 'De Oud-Katholieke Pers', uitgeefster van De OK, Bondsleven (sinds 1920) en brochures.

Plaatselijk: besturenbonden in Utrecht en IJmuiden (doel: concentratie van OK belangen); OK kiesverenigingen in IJmulden en Egmond aan Zee.

-ocr page 57-

53

BIJLAGE 2: BEKNOPTE BIOGRAFIE VAN E. LAGERWEY, C.G. VAN RIEL

EN B.A. VAN KLEEF.

Engelbertus LAGERWEY, geboren 26-9-1880, overleden 1959, priester gewijd 1904.

Pastoor te Zaandam, 1904-1910; Dordrecht, 1910-1924; Utrecht, H. Gertrudis, 1924-1945. Aartspriester van Utrecht, 1924-1945. Bisschop van Deventer, 1941-1959.

Enkele andere functies: directeur van het Oud-Katholiek Museum van Kerkelijke Kunst en Geschiedenis in Nederland; provisor van het seminarie sinds 1924 en voorzitter van de vereniging van dienstdoende priesters in het aartsbisdom Utrecht. Lid van de volgende commissies en raden: Bijbelcommissie; voorzitter van de onderzoekscommissie naar de voor- of achteruitgang van de oud-katholleke kerk (1934); commissie tot onderzoek van het oud-katholiek verenigingsleven (1939); oecumenische Raad en Lausanne-comité; Raad der kerken voor praotisch christendom en diverse andere commissies.

Lagerwey stak zijn mening over zaken, die hem na aan het hart lagen, niet onder stoelen of banken. Regelmatig waren ingezonden brieven van hem in De Oud-Katholiek en om zijn uitgesproken mening was hij bijvoorbeeld niet zeer geliefd bij het bestuur van de ORKA. Aan de totstandkoming van de OKOF-jubi-leumfllm heeft hij vooral bijgedragen.

Op maatschappelijk en cultureel gebied was hij steeds actief. Enkele van zijn publicaties: Helden Gods I-II, 1940-1941;

De oud-katholleke kerk van Nederland. Haar leer en leven, 1951 ; Gebedenboek, 1956.

Zie verder: Maan/De OKK van Nederland, p. 59-60

De QK 75 (1959) nr. 2033, p. 55-6.

Biografisch woordenboek van Nederland, dl. 1, 's-Gravenhage, 1979, p. 328-329.

De Oud-Katholieke kerk van Nederland heeft prof.dr.Cornelis Gerardus VAN RIEL (1886-1939, gehuwd, twee zonen) alleen in Amsterdam, bij de H.H. Petrus en Pauluskerk als kapelaan en pastoor (1909-1939) actief gezien. Van 1925 tot zijn dood was hij docent van het seminarie te Amersfoort, waar hij kerkge-

-ocr page 58-

schiedenis doceerde. Hij heeft gestudeerd aan de oud-katho-lieke faculteit van de universiteit van Bern.

Enkele van zijn andere functies en lidmaatschappen; (ere-) voorzitter BJOK (1918/1927); redacteur van De Oud-Katholiek; secretaris van het .hoofdbestuur van het OKOF ( 1937); lid commissie herziening christelijk onderwijs (1926); lid bisschoppelijke raad; voorzitter van de propagandavereniging Petrus Buys; secretaris van de Nederlandse groep van de 'Internationale Alt-Katholische Arbeidsgemeinschaft'; de Raad van Kerken en de Centrale voor werkloozenverzorging; voorzitter van de priestervereniging Cor Unum et Anima Una; mede-oprichter van de oud-katholieke oecumenische beweging en lid van de 'Militia Christi'.

Enkele belangrijke thema's uit de artikelenserie van Van Riel, die in De Oud-Katholiek en elders verschenen: de taak van de kerk op maatschappelijk gebied en de 'concurrentie' van materialistische, heidense (socialistische) stromingen; het verlies van de jeugd aan deze stromen, door terughoudendheid van de kerk en te grote invloed van de burgerlijke overheid; prediking van een nieuw bezield priesterschap; anti-militarisme; Erasmus en zijn tijd.

Schrijver van onder andere: Waarom wordt de particuliere wapenindustrie niet afgeschaft, 1933

Zie verder: de OK 55 (1939) nr. 38 p. 282-86.

Biografisch Woordenboek van Nederland, dl. 1, p. 487.

Omdat het ondoenlijk is alle verenigingen, organen, commissies enzovoorts te noemen,waarin Bastiaan Abraham VAN KLEEF (1889-1965) actief is geweest, laat ik het bij de, in dit verband, meest invloedrijke functies. Eigenlijk kan zelfs volstaan worden met de mededeling, dat Van Kleef in nagenoeg alle oud-katholieke instellingen, hetzij als (bestuurs-) lid, erelid, of anderszins of van achter de schermen zijn Invloed heeft doen gelden. Zijn activiteiten als kapelaan/pastoor voerden hem zelfs over de landsgrens, naa'r Messkirch en Sauldorf In het Duitse Baden, 1918-1922. Deze stap hing samen met zijn voorgenomen huwelijk, dat in Nederland voor een oud-katholiek priester nog niet mogelijk was, maar in Duitsland

-ocr page 59-

55

en Zwitserland wel. Na de opheffing van het celibaat in Nederland, in 1922, keerde Van Kleef met zijn gezin terug om achtereenvolgens in Zaandam, Amsterdam en Egmond aan Zee/Enkhuizen als pastoor werkzaam te zijn. Van 1938 tot en met 19^5 heeft hij als president het oud-kathollek seminarie geleld en doceerde hij tevens kerkgeschiedenis, nieuwe testament en pastorale vakken.

Net als Lagerwey was Van Kleef kanunnik van het Metropoli-taan Kapittel van Utrecht, vanaf 1939- Hij heeft zitting gehad in de synode, de synodale raad en later de bisschoppelijke raad (vanaf 1941 als voorzitter).

Vermelding verdienen voorts zijn (ere-) lidmaatschappen van, en zijn bestuursfuncties in de BJOK, het OKOF, de vereniging 'De Oud-Katholieke Pers', de vereniging van dienstdoende geestelijken in het bisdom Haarlem, Cor Unum et Anima Una, zijn (hoofd-)redaoteursohap van De Oud-Katholiek , Geloof en Leven, Bondsleven en zijn adviserende taak bij het 0KVV (namens het Episcopaat).

Van Kleef ontplooide ook activiteiten buiten de kerk, bijvoorbeeld bij de volksuniversiteit en in de gemeenteraad en later in het college van burgemeester en wethouders, van Egmond aan Zee. Politiek noemde Van Kleef zich een zwerver, 'wilde', een term, die hij als een soort van geuzennaam zag. Net als de twee voorgaanden, was Van Kleef anti-sooialistisch, om verschillende redenen.

Religieus gezien was Van Kleef een fel voorvechter van de rechten van de oud-katholieke kerk, een strijd, die zich vooral richtte tegen de rooms-katholieke kerk, wat blijkt uit tal van artikelen, lezingen en zijn geschiedenisoverzicht van de oud-katholieke kerk. Vanaf 1923 is er vrijwel geen week voorbijgegaan, dat Van Kleef niet actief is geweest, hetzij direct voor de kerk of op ruimer maatschappelijk gebied.

Zijn belangrijkste in boekvorm uitgegeven werk: Geschiedenis van de Oud-Katholleke kerk van Nederland, 1937 ^ (1953^).

Verder tal van artikelen(-series) in 'De OK' en het Internationale Kirchliche Zeitschrift.

Zie verder: De OK 82 (1966) nr. 2212, p* 4 e.v.

Biografisch woordenboek van Nederland, dl. 1, p. 300.

-ocr page 60-

staat 1 :

Absolute cijfers volgens de volkstellingen, 1869-1930.

Gemeente

5e Volkstelling 3t Dec. 1869

6e Volkstelling 31 Dec. 1879

7e Volkstelling 31 Dec. 1889

8e Volkstelling 31 Dcc. 1899

9e Volkstelling 31 Dec. 1909

10e Volkstelling 31 Dec. 1920

11e Volkstelling 31 Dec. 1930

Oud K-iih.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Oud Kath.

Bevolking

Aalsmeer

110

3980

103

3715

135

4486

119

4727

92

5082

80

6294

82

8567

Amersfoort

213

13398

196 .

13700

207

15280

249

19089

273

23620

274

31130

271

38549

Amsterdam

247 '

264106

318

317011

524

408061

668

510S53

871

566131

663

647427

621

757386

Arnhem

2

32325

9

40894

38

49727

13

56812

19

64019

22

71599

23

78234

Culemborg

163

6162

241

6721

270

7655

311

8280

281

8965

244

9277

215

9377

Delft

67

22002

64

25355

102

28458

112

31589

113

34191

103

39415

95

50828

Dordrecht

15

24798

36

27292

92

32622

101

38386

98

46355

75

54093

89

56156

Egmond aan Zee

1215

1739

1351

2025

1559

2290

1621

2581

1728

2838

1963

3110

1700

2891

Enkhuizen

74

5377

68

5774

50

6330

42

7039

37

7748

39

8567

36

9437

Gouda

61

16009

116

18118

126

19704

152

22085

195

24574

194

26472

133

29163

sgt;Üravenhage

124

91328

207

113460

226

156809

310

206022

304

2712.»0

365

354987

367

437675

Haarlem

55

30989

57

36976

99

iOSÜO

122

64079

142

69410

170

77327

188

119700

Den Helder

293

18J49

433

19676

550

22221

543

25159

467

27159

417

28912

312

29426

Hilversum

443

6586

491

9165

539

12470

620

19443

633

31458

575

38998

531

57059

Krommenie

50

2817

50

2630

55

2676

53

3098

53

3748

56

4481

38

5581

Leiden

33

39340

53

40799

44

43379

65

53657

65

58253

81

65694

77

70825

Oudewater

27

2209

26

2396

28

2706

33

2662

25

2829

25

3004

16

3167

Rotterdam

568

117075

741

148102

960

201858

1050

318507

1194

417989

1211

516271

1067

586952

Schiedam

12

19322

74

23035

65

25533

75

27126

103

32024

110

40469

144

52805

Schoonhoven

23

3429

31

3890

34

4251

24

4529

43

4898

34

4775

19

4477

Utrecht

1162

60361

1119

67585

1322

84346

1437

102086

1557

119006

1480

140309

1326

154882

Velzen (IJmuiden)

3985

25

5771

154

6n5

593

10579

1146

18232

1449

28003

1841

41259

Zaandam

37

12045

29

13171

28

15282

53

21146

42

24579

49

28828

62

33184

Verspreid

293

-

413

-

480

392

'-

553

_

782

-

945

-

Het Rijk

5287

3575080

6251

4012693

7687

4511415

8754

5103979

10082

5857949

10461

6865314

10198

7935565

in procenten v. d. geheeie bevolking

0.148

0.150

0.171

0.171

0.172

0.152

0.128

-ocr page 61-

57

Staat 2: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zielental der Oud-Katholieke Gemeenten, naar de Volkstellingen 1869- 1930.


Het Rijk

Zaïndam

Veiten

I§$^SS^' «o « p- w o S o

R a S K S ? S

ssffssgg

2 ^i r~ P; ^ IA CA Ó ó o ö o ö e

q 9, 9 — »A ♦ aasf^ft» i T. * *** » I* IA Rquot;S85s

-!-L±Jjt± i RgSSK

s^^sss^g

Sgj®{Q::t:® o o ó « e ö ö

'«ïSSSs

I S nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g

I 5 « S 8 £ » Ö CM uS © IA ^

Utrecht

Sdioonhoven

Schiedam

Rotterdam

Oudewaler

Iis5s||

nsss5S2

SS8Sa28

SSB^sc 8

S S 5 £ CA O S

S?S2S;:5! ö ó ö o ó d ö

— ' r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b

' P\ — e* CA 9 m

i 1 7

». e- CA 9 9 ~ ixn'ïï

- * S S s S ;

Ss§§55§

quot; S « K P s 3

8 ^ c2 £ m £ ^ d o d d d d d

•. «\ •».•*»» a»

1 2f 52 £ *^ 8 1

a 8 s s 2 s 8

? s ? a s a s o d d d d d d

A 'O x » s s ’ s - = i

R s s a s a s

?§£§?ss

S o S S S S 8 « nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d d d

« CA nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

CM 1 1 1

Leiden

Krommenie

Hilversum —

g lt;2 * m

5SRSS2S

8 2 2 — — '^ ■“ d d d d d d d

P~ © © 9

57 8 s’ i i

o 9 IA n c*) « co

lt;?gt; lA m gt;n m K «

2 2 □ 5 nbsp;nbsp;m

lA « .o »A IA

£=’===8

SSSp^Sg c4ö

o © ». o p*. —

— CA nbsp;nbsp;lA cT

i 7

8882238

s s a * = ö c^ CA en o o -o lA Aquot; CÀ CM — ®

». ». nbsp;nbsp;— CM ©

O 9* IA cT 9* rlt;: I I 5 R' 5 2 2' a' I I I I

Den Helder Haarlem 's-Oravenhage

§§gSS5S

®S£2;58

S 8 5 2 gS $ 8 — CM CM CM — — f-:

® ® * S 3 § ? S§§siSss

SSSSfiSS

::2£2«R2 o d d d d d d

». P- CM A- C- © » CA CA* ©* 9* ©* 7-

3 S s s g ? 8

CA ® ^ lA quot;■ o g d d d d d d d

*.5 9 A «©•15-2$ 1

Oouda Enkhuizen

Cgmond aan Zee Dordrecht Delft Culemborg Arnhem Amstcidam

“=SsS?S

s $ s s a a s

SSSH^SS M »A gt;O nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pE

SSSSSKS

E3S22SS

2 ? ^ 2 55 5 £ » CS CM n et es ^4

”’S22aa

s s S1S S s

§ £ S 2 Ç 5 8

S Ï 3 S 2 P S d O d d d d d

-L '®. « — CM A o » 'n, — © « CM © CA 7 i

sSS=§g8

s 2 g s 5 $ s — d d d d d

® R nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p**

i I 17 1

RSSSSSS

S S § 8 5 — £ sssssss

e^ * 9 © © A — »A CA* ©* CA* CA* 7

t S 5 « o » ©

* 2 “ ” ® ®

SPSKSÏS d d d d d d d

I o IA* « ©, nbsp;nbsp;©

I 2 £ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’n

^ 2 = = 8 8

Riqssas2 d e d d d d d

1 ‘'L ? ». 2 « » 1’8'» 5quot;’'''

I I I I

^=£’5=8

S S S {2 2 2 R

CM CA CA CA CA CM CM

1 CO IA gt;O CM ®

i ç CM 9* CA* —

1 1 7 7

“ S S K S S §

Ssssssg d d d d d d d

1 8 R nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

1 1

? £ 5 O 3 O 8

g o CA CA lA CM g d d d d d d d

1 9 t» *A lt;» 9 CA

1 R M tf «

1 ! 1

Amersfoort

~ ^ S $ C S r — CS CM fS CS R

® es CM — — o O' o o o

8 5 S 8 2 8 g — — — — — d d

1 9. «. CA, « * — | lA 3 9 O -' 1 |

Aalsmeer

SSSSSiSS

3 £ 8 5 S 8 g

£ P 5 S S K S CA CM CA CM -I — d

1 m — » CO lA

1 « S = 8 £ 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ! 1

W

« 'JS U iso

2112118

iiillsl

9 © O' ogt; O' o a

1^^1111

ïlillll

? 5* « ? niü S M 5 ï gt;nbsp;o 5 £ 5


-ocr page 62-

58

GERAADPLEEGDE BRONNEN

Archieven.

Rijksarchief Noord-Holland;

Archief van het bisdom Haarlem van de oud-katholieke kerk 1

Gemeentearchief Velsen:

Archief van de oud-katholieke parochie H. Engelmundus te IJmuiden-West, 1915-1980 1

Archiefbewaarplaats van de bisschoppelijke commissie voor de archieven van de Oud-Katholieke kerk van Nederland te Amersfoort:

Archief van de oud-katholieke synode, 1919-1946 2

Archief van de propagandavereeniging 'Petrus Buys' 2nbsp;Archief stichting monseigneur Kenninckfonds 2

Archief Oud-Katholiek Verbond van Vakvereenigingen (OKW) 2

Archief van het aartsbisdom Utrecht van de oud-katholieke kerk/ aartsbisschop Kenninck 2

Archief van het aartsbisdom Utrecht van de oud-katholieke kerk/ nog niet openbaar

Archief van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds (OKOF), 1887-1967 2

Archief van de oud-katholieke vereniging voor kinderbescherming, 1920-1962 2

Archief van de oud-katholieke assurantievereniging, 1917-19822

Film.

0K0F-jubileumfllm 1937, 2 delen, zw./w., geen geluid, ca. 30 mln. 16 'mm.

Deel I: Het kerkelijk leven

Deel II: Het vereenigingsleven

Gesprekken met:

Th.B. van Kleef, IJmuiden

Em.pastoor G.A. Smit,Alkmaar

Em. pastoor Th. Moleman, Zaandam

E.J. Kerkhoff, Amersfoort

Mw.C. van der Steen, Utrecht

Literatuur.

Adresboekje voor oud-katholleken. Bew. A.J. van den Bergh. Z.pl. z.j” (1927). Bew.A.M.C. de Wilde, z.pl. (1930).

Beerman, Marcel en Lenny Vulperhorst, De totstandkoming van de 'Rooms-Rode' coalitie. In: Cahiers voor politieke en sociale wetenschappen. Red. M. Fennema e.a», 2(1979) nr. 4 p. 51-82

1

(Voorlopige) inventaris

2

Geen inventaris

-ocr page 63-

59

Beknopt adresboekje voor oud-katholleken. Bew. H,J.W.Verhey.

Z.pl. 1946. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘

Berends, J.H., Waarom niet roomsch, wel katholiek ? Vlugschrift nr. 6. Uitgave Vereeniging Petrus Buys. Lezing, Nijmegen 1911.

Berghuis, I.J., De St. Antonius parochie te Haarlem. Een on-derzoek naar de mate van verzuildheid van het katholieke bevolkingsdeel. Ï^^Squot;^ (Niet gepubliceerde scriptie).

Blom, J.C.H., Verzuiling in Nederland, in het bijzonder op lokaal niveau, 1850-1925. Amsterdam 19^17

Bondsleven. Orgaan van den Bond van vereenigingen van jonge oud-katholleken in Nederland. Bijblad van De Oud-Kathollek. 1^?f:^------------------------------------------------

Boomgaard, P., Stakingen, vakbondslidmaatschap en conjunctuur gedurende het Interbellum in Nederland. In: Lof der historie. Red. J. van Herwaarden. Rotterdam. 1973, p. 337-373.

Bornewasser, J.A., De katholieke partijvorming tot de eerste wereldoorlog. In: Emancipatie in Nederland. Samenstelling J.C. Boogman en C.A.Tamse. Den Haag, 1978, p. 184-200.

Dagblad voor IJmuiden e.o. Verscheen o.a. in Egmond.

Emmerik, Jeroen van, De R.K. Volksbond in Haarlem, 1889-1925.

Of: de plaats van patronage in de katholieke arbeidersbeweging. (In relatie tot het ontstaan van verzuiling.) 1984. Niet gepubliceerde scriptie.

Geloof en leven. Maandblad van de Bond van vereenigingen van jonge oud-katholleken in Nederland. 1917-1920.

Handboekje Voor oud-katholleken. Bew. A.M.C. de Wilde, Z.pl., T93B:^

Hendriks, J., De emancipatie van de gereformeerden, In: Emancipatie in Nederland. Samenstelling J.C. Boogman en C.A. Tamse. Den Haag, 1978, p. 66-101.

Heykamp, J., C.J. Rinkel, C. Diependaal, Een woord van drie Nederlandse bisschoppen aan hunne landgenooten, naar aanleiding van een adres aan den konlng. Utrecht, 1877.

2 Heyligers, A.R., De oud-katholleke kerk. IJmuiden, 193°

Hoe lang nog: roomsoh-kathollek, roomsch-polltlek ? Vlugschrift nr. 1. Uitgave Vereeniging Petrus Buys. Hilversum, 1910.

IJmuider Courant. Dagblad voor Velsen, IJmuiden, Santpoort e.o.

Katholiek Reveil. Redactie F.J. Parmentier. 1936-1938.

-ocr page 64-

60

Kleef, A.J. van, VlJf Jaren Oud-Katholiek Verbond van Vak-vereenlglngen. Z.^17^ 19^1

Kleef, B.A. van. Geschiedenis van de Oud-Katholieke kerk van Nederland. Assen, 1953“-

Kossmann, E.H., De läge landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en Belgie. Amsterdam/Brussel, 1976.

Kracht in zwakheid van een kleine wereldkerk. De Oud-Katholie-ke Unie van Utrecht. Samenstelling C. van Kasteel e.a. Amers-foort, 1982.

Küry, Urs, Die altkatholische Kirche, Ihre Geschichte, ihre Lehre, ihr Anliegen. Hrsg. Christian Oeyen.Stuttgart, 1978 ®

Lagerwey, E., De oud-katholieke kerk van Nederland. Haar leer en leven. Arns terdam, Î^TK

De liberale partij in Nederland, in haar wezen en beginselen, in haar strekking en doel, als antwoord op de vraag: mag een katholiek bij die partij zich aansluiten ? 's-Hertogenbosch, 1ö72. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

Maan, P.J., J. Visser, 1931-1981. Vijftig jaren full communion tussen de anglikaanse en oud-katholieke kerken. Amersfoort, 1982.

Mededeelingen van de vereenlglng Petrus Buys. Verschenen 1910-1913, als bijblad van De Oud-Katholiek.

Naamlijst der pastoors van de oud-katholieke kerk in Nederland . BewT H.J.W. Verhey. Amersfoort, Ï^T? ^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~

Om het beginsel. Overdruk van artikelen uit het Orgaan van het 0KVV. Velsen 1938.

Orgaan van het Oud-Katholiek Verbond van Vakvereenigingen. 1935-1938. Vanaf juni 1938: Taak en plicht. Vanaf 1941 opge-nomen in De Oud-Katholiek.

Oud, P.J., Honderd jaren. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland 1840-1940. Bew. J. Bosmans. Assen 1979quot;

De Oud-Katholiek.

Oud-Katholiek Jaarboekje voor 1912. Uitg. OKOF. Z.pl.

Oud-Katholiek propagandablad van de vereeniglng Petrus Buys. 1914. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--------------

De oud-katholieke kerk van Nederland. Leer en Leven. P.J. Maan eTaquot;^ Hilversum, 1979.

-ocr page 65-

61

Rapport betreffende de naamsverandering van 'het kerkgenootschap van de oud-biscoppelljke klerezij der rooms-katholieken' (oud-katholieke kerk van Nederland). Uitgebracht door de com-missie uit de OK synodale raad, 1931.

Schabbing, C.E., Het oud-katholiek verbond van vakvereenigin-gen (OKW),1935-1942. Oprichting, achtergrond en functioneren. Haarlem, 19^3quot;^ Niet gepubliceerde scriptie.

Smit, F., 1723-1923. De goede slechte start van 1763. In:

J. Visser, Onafhankelijk van Rome, toch katholiek, p. 23-82

Staat van de oud-katholieke kerk in Nederland bij den aanvang van 1907. Rotterdam, 1907.

Studie van de commissie tot onderzoek naar den voor- of achteruitgang van de gemeenten der oud-katholieke kerk in Nederland. Utrecht, 193^.

Stuurman, Siep, Verzuiling en klassenstrijd in Nederland. In: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1980. Red. Jacques Glele e.a. Nijmegen, 1981, p. 48-93.

Stuurman, Siep, Verzuiling kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkeling van de moderne start in Nederland.

Nijmegen, 1984.

Tans, J.A.G., en M. Kok, Rome-Utrecht. Over de historische oorzaken van de breuk tussen de rooms-katholieke en oud-katholieke kerken en de huldige beoordeling van die oorzaken.

Hilversum/Antwerpen, 1966.

Thurlings, J.M.G., De wankele zuil. Nederlandse katholieken tussen assimilatie en pluralisme. Nijmegen. I970 ^.

Verhey, H.J.W., 300 jaar aalmoezenlerszorg. Geschiedenis van de roomsch-katholieke aalmoezenlerskamer.te Utrecht (1674-1746) en van de oude roomsch-katholleke aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974). Rotterdam, 7971(7

Visser, J., Episcopus oecumenicus. In: Kracht in zwakheid van een kleine wereldkerk. p. 89-100.

-, Het ideaal van de 'ecclesia primltlva' in het jansenisme en het oud-kathollcisme. Amersfoort. 19^07

Vlijmen, H.J.T. van, Waarpm bondgenooten in den strijd tegen het ultramontanisme (jezuletlsmê}? Rotterdam. 1924.

-ocr page 66-

62

Voort, J.P. van de, Opkomst en ontwikkeling van de vakbeweging in het Nederlandse zeevisser!jbedrijf 1890-19^0- In: Handleiding tot de expositie 'Een sociale zaak' . Vlaardingenquot;; 1976.

Wie zijn de oud-katholieken ? Vlugschrift nr. 4. Uitgave vereniging Petrus Buys. Hilversum, 1912.

De Willibrordus Klok. Orgaan en oud-katholiek propagandablad van de vereeniging Petrus Buys. 1915-1920.

-ocr page 67-

63

NOTEN

1.

Zie voor de visie van protestanten en rooms-katholiekén op dit gebied: Kossmann p. 224; Oud p. 116

-ocr page 68-

64

4.

-ocr page 69-

65

-ocr page 70-

66

.13. IJmuider Courant 22-4-1939; binnen de oud-katholieke gemeenschap heeft mogelijk de gedachte aan deelname aan de Provinciale Statenverkiezingen bestaan, onder eigen vaandel. Zie ook IJmuider Courant 20-6 en 21-6-1939

53 (1937) nr. 22, p. I6I-I76 (ÓKOF-nummer); artikelenseries van Van Riel; Amersfoort, archief synode, notulen synodale raad 16-4-1936

-ocr page 71-

67

-ocr page 72-

\ oOeoe V WM867M-A/

De OK 34 (1918) nrs. 21, 23-24. De OK 29 (1913) nr. 11, p. 109

-ocr page 73-

-ocr page 74-

-ocr page 75-

-ocr page 76-