-ocr page 1-

Hans Uytenbogaardt een katholieke protestantse liturgiewetenschapper

Lezing ‘Willem Barnard en Allerheiligen’ bij de ontvangst van de Andreas Rinkelprijsen de opening van het academisch jaa aan het Oud-Katholiek Seminarie 30 september 2017

en eerdere bijdragen over de katholiciteit van het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 62

Amersfoort/Sliedrecht 2019

MERWEBOEK

2

-ocr page 2-

UNIVERSITEITSBIBUOTHEEKUT^

4147 8870

-ocr page 3-

^^Liii.ç^f.oo Aol cil 6z

Hans Uytenbogaardt een katholieke protestantse

liturgiewetenschapper

Lezing

‘Willem Barnard en Allerheiligen’ bij de ontvangst van de Andreas Rinkelprijs en de opening van het academisch jaar

aan het Oud-Katholiek Seminarie

30 september 2017

en eerdere bijdragen

over de katholiciteit van het

Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland

onder redactie van Noeme Visser

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 62

Amersfoort/Sliedrecht 2019

MERWEBOEK

-ocr page 4-

Afbeelding omslag:

Het Noctumen-team, eind 1959, na een dienst in de Maranathakerk te Amsterdam: v.r.n.l. Ds. Willem Barnard (in toga), kerkmusicus Frits Mehrtens en ds. W.G. Overbosch. Op de achtergrond de tekst van Psalm 8, gecalligrafeerd door een der geregelde bezoekers.

Afbeelding Hans Uytenbogaardt gemaakt door Maarten Wisse

Uitgeverij Merweboek

Elzenhof 173, 3363 HH Sliedrecht

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 62

ISBN 978-90-5787-203-7

©2019 Stichting Oud-Katholiek Seminarie, Amersfoort

AH rights reserved. No parts of this publication may be produced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.

The “Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie” is published under the responsibility of the staff and members of the Board of Administrators of the Old Catholic Seminary.

2

-ocr page 5-

3

-ocr page 6-

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord Peter-Ben Smit

Laudatio Mattijs Ploe^^er

Willem Barnard en Allerheiligen, een voorganger in lied en gebed 9 Hans Uytenho^aardt

Riten om in het reine te komen, de bediening van de verzoening in het Dienstboek PKN

Hans Uytenbogaardt

Eredienst en katholiciteit. Dienstboek - een proeve, deel I en II: een uitdaging tot katholiciteit

Hans Uytenbogaardt

Bibliografie

Personalia

4

-ocr page 7-

VOORWOORD

Peter-Ben Smit

Deze bundel staat in het teken van de oecumenisehe liturgische herbronning en vernieuwing zoals die door ds Hans Uytenbogaardt belichaamd wordt. Vanwege zijn grote inzet en verdiensten op dit vlak, helemaal in harmonie met het programma van de oud-katholieke theologie, ontving hij, zoals in de hier ook gepubliceerde laudatio van dr. Mattijs Ploeger uiteengezet wordt, de Andreas Rinkelprijs van het Oud-Katholiek Seminarie (30 september 2017). Om de inhoud van de bijdrage van ds Uytenbogaardt voor het voetlicht te brengen, verschijnen hier drie teksten van hem, die inhoudelijk en methodisch illustratief zijn voor zijn benadering van eredienst en theologie zoals die in de liturgiewetenschap samenkomen.

De eerste bijdrage is het openbare college dat Uytenbogaardt op 30 september 2017 in Haarlem hield ter gelegenheid van zijn bekroning met de Rinkelprijs; het was tevens het openingscollege van het academisch jaar van het Oud-Katholiek Seminarie. Centraal staan in deze lezing zowel het werk van Willem Barnard als het hoogfeest van Allerheiligen. De lezing is exemplarisch voor Uytenbogaardts werk omdat liturgische herbronning, oecumenische toenadering en pastorale gevoeligheid met het oog op de toekomst van de kerk hier samenkomen. Allerheiligen is natuurlijk bij uitstek een oecumenisch thema, terwijl Bamard een belichaming van de liturgische vernieuwing was; zelf ontving hij in 1996 de andere prijs die het Oud-Katholiek Seminarie uitreikt, de Blaise Pascal-prijs. Zowel Uytenbogaardt als Bamard hebben voor de ontwikkeling van de oud-katholieke theologie in de 20**® en 21®*® eeuw enorm veel betekent - en betekenen dat nog. Een wijde blik, een onbevangen creativiteit en een Entdeckungsfreude zoals zij die ten toon spreidden en spreiden, helpt theologie fris en verrassend te blijven.

De tweede en derde bijdrage zijn eerder gepubliceerde teksten van Uytenbogaardt, hier samengebracht onder één dak. De eerste ervan, over riten rondom het belijden van schuld, het ontvangen van vergeving en het verwerkelijken van verzoening, bewandelt een soortgelijke weg als de tekst over Bamard en Allerheiligen: met een open oecumenische blik - de biecht is niet iets engs en Rooms! -, kennis van de geschiedenis van spiritualiteit en spiritualiteit en een goed oog voor de geestelijke

5

-ocr page 8-

nood van mensen en de ruimte voor de profetisehe stem van de kerk anno nu. De derde bijdrage is wellicht de meest programmatische: hierin daagt Uytenbogaardt zowel de eigen protestantse traditie uit om zich toch vooral katholiek op te stellen - en daarom te putten uit de liturgische en sacramentele traditie van de hele kerk -, en hij daagt (in confessionele zin) katholieke lezers uit zich ook eens te bezinnen op het katholieke karakter van de Protestantse Kerk in Nederland. De focus is daarbij wat wel het levenswerk van Uytenbogaardt genoemd wordt, namelijk het Dienstboek van zijn kerk, waaraan hij een zeer grote bijdrage leverde en waarin, bijvoorbeeld rondom thema’s als Allerheiligen en vergeving en verzoening, absoluut lijnen zichtbaar zijn die ook herkenbaar zijn in de twee bijdragen over die thematieken in deze bundel.

Deze bundel is daarom met een heel setje brillen op te lezen: met de bril van de liturgiewetenschapper, zeker, maar ook met die van de oecumenica en met die van de pastor of pastoraal theoloog. Want het gaat naast inhoud ook om een benadering die vakgrenzen overstijgt en een inzet die weet dat wetenschap uiteindelijk mensen dient. Daarom tot slot deze opmerking: In de wetenschappelijke theologie van 2019 worden ‘interdisciplinairiteit’ en ‘relevantie’ verlangd en geprezen. Hans Uytenbogaardt liet al sinds jaar en dag zien hoe dit in zijn werk kan gaan en dat op een volstrekt natuurlijke, soms zelfs speelse, uiteindelijk wellicht vooral: vierende manier.

6

-ocr page 9-

LAUDATIO

MattiJs Ploeger

De Pascalprijs en de Rinkelprijs willen mensen eren die, volgens het statuut van de jury, ‘uitmuntend wetenschappelijk theologisch onderzoek hebben verricht op het gebied van geschiedenis, leer of leven van de Oud-Katholieke Kerk of die andere gelijkwaardige prestaties hebben geleverd die voor deze kerk van bijzondere betekenis zijn’. Als vandaag de Andreas Rinkelprijs wordt toegekend aan de protestantse predikant ds. Hans Uytenbogaardt, dan is dat omdat hij naar het oordeel van de jury op het gebied van liturgie en oecumene prestaties heeft geleverd die voor de oud-katholieke kerk en theologie van bijzondere betekenis zijn. Wat we natuurlijk niet willen suggereren, is dat Hans Uytenbogaardt geen goed protestant zou zijn. Ook willen we zijn verdiensten niet claimen als verdiensten van of voor de oud-katholieke kerk. Wèl denken we dat Hans Uytenbogaardt kerkelijk en theologisch in een brede beweging staat, waarin ook de oud-katholieke kerk en theologie willen staan. Een brede beweging van oecumenische katholiciteit.

Hans Uytenbogaardt is behalve gemeentepredikant een groot deel van zijn werkzame leven secretaris geweest van de Raad voor de Eredienst van de Nederlandse Hervormde Kerk en het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst van de Hervormde, Gereformeerde en Lutherse kerken, de toenmalige Samen-op-Weg-kerken. Als een van de tastbare vruchten van dat werk mag gelden het Dienstboek van de huidige Protestantse Kerk in Nederland (PKN). De vraag in hoeverre het Dienstboek representatief is voor de liturgie in de PKN beantwoordt Hans Uytenbogaardt met de principiële opvatting dat je een kerk moet beoordelen op haar officiële geschriften. In dat geval is het Dienstboek een opmerkelijke bijdrage aan de oecumenische katholiciteit van de PKN.

Een ander aandachtspunt van Hans Uytenbogaardt op het gebied van de liturgie is kerkbouw en kerkinrichting. Behalve vele adviezen binnen zijn eigen kerk heeft hij ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de herinrichting van de recentelijk in gebruik genomen oud-katholieke kerken in Groningen, Hengelo, Eindhoven en Middelburg. Zijn voorliefde voor de zogenaamde ‘communio-opstelling’, die ooit wel het ‘model Oranjekapel’ heette (naar de kerk waar hij predikant was), is ook bij de oud-katholieke herinrichtingen duidelijk van invloed geweest.

7

-ocr page 10-

Hans Uytenbogaardt is een oecumenisch-protestants liturgist wiens opvattingen zijn gegrond in een bijbelse theologie. Tegelijk participeert hij ook van harte in het Nederlandse liturgiewetenschappelijke discours, dat aanvankelijk vooral liturgiehistorisch van aard was en op dit moment vooral in het teken staat van de ‘ritual studies’. Deze brede interesse maakt Hans Uytenbogaardt tot een allround liturgiewetenschapper. Dit resulteert in zijn geval niet zozeer in een theoretische academische output, als wel in een sterk engagement met de praktijk van de kerk - zowel zijn eigen kerk als andere kerken, waaronder niet in de laatste plaats de oud-katholieke kerk. We hebben dit engagement ook meermalen mogen meemaken bij zijn bijdragen aan de halljaarüjksc studiedagen voor de oud-katholieke geestelijkheid.

Wie op een dergelijke wijze in oecumenisch verband mede richting geeft aan de liturgie van de kerken, draagt bij aan de katholiciteit van de kerken. De oud-katholieke kerk en theologie herkennen - en door deze prijs: erkennen - in Hans Uytenbogaardt een geestverwant in het liturgisch en oecumenisch streven naar deze brede katholiciteit.

8

-ocr page 11-

WILLEM BARNARD EN ALLERHEILIGEN een voorganger in lied en gebed'

Hans Uytenbogaardt

Inleiding

Meerdere redenen gaven mij aanleiding om vandaag uw aandacht te vragen voor Willem Barnard en zijn liederen en overwegingen rond Allerheiligen. De eerste en belangrijkste is dat hij in protestantse kring een doorslaggevende bijdrage heeft geleverd aan het verplaatsen van de gedachtenis van de gestorvenen van Oudejaarsavond of de laatste zondag van het liturgisch jaar naar Allerheiligen of de naastliggende zondag.

Opmerkelijk is ook dat, als Barnard in zijn vertogen over Allerheiligen spreekt, de ‘heiligen van naam’ en de ‘stille doden’“ samen optrekken in de gemeenschap der heiligen. Zijn liederen voor de gedachtenis van de gestorvenen schaart hij zelf van meet af aan zowel in De Tale Kanaans,^ zijn eerste verzameling liederen, als in de uiteindelijke Verzamelde Liederen onder de rubriek ‘Allerheiligen’.'*

Vervolgens is mijn betrokkenheid bij deze vragen gestimuleerd doordat ik betrokken ben bij de beoogde heruitgave van de Verzamelde Liederen van Willem Bamard. Deze heruitgave is een project van jaren waarin zo’n twintig dichters, musici, bijbels-theologen en liturgisten bij elk lied vanuit hun eigen discipline een commentaar leveren. In die context ben ik, met enige anderen, doende met Allerheiligen en de daarbij behorende liederen.

Niet voor het eerst overigens. Vanuit mijn betrokkenheid zowel bij de totstandkoming bij het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) als, in de Domkerk in Utrecht, bij de omgang met de geloofsgetuigen in de gedachteniskapel en de liturgie van de getijden.

' College bij de opening van het academisch jaar op de Seminariedag van het Oud-Katholiek Seminarie en de uitreiking van de Andreas Rinkelprijs aan ds Hans Uytenbogaardt, Haarlem 30 september 2017.

G. van der Graft, Verzamelde Liederen (VL), Baarn 1986, 176.

’ W. Bamard, De Tale Kanaans, een leergang, Amsterdam-Hilversum z.j. [1963].

“ VL 176-183.

9

-ocr page 12-

ben ik steeds meer gebiologeerd geraakt door de traditie van de kerk om de heiligen hoog te houden. Steeds meer sterkt die omgang met de geloofsgetuigen mij in de overtuiging dat een waarlijk katholieke kerk die wil leven van het sola gratia dat niet beter kan doen dan door hen die haar op die weg voorgingen te gedenken coram Deo, voor Gods aangezicht. De weg van het gebed, de lex orandi, is toch de eerste, primaire uiting van geloof.

Tenslotte koos ik er voor Willem Barnard vandaag in het midden te zetten omdat ik bij mijzelf trekken herken van de weg die hij is gegaan als een hervormde katholiek naar de brede katholieke traditie.

Drie invalshoeken wil ik aan de orde stellen:

Willem Barnard en de Noctumen

De Noctumen waren een initiatief van de prof. dr. G. van der Leeuw-stichting. Het waren wekelijkse diensten van Schrift en Tafel op donderdagavond in de toen spiksplinternieuwe Hervormde Maranathakerk in de Amsterdamse Rivierenbuurt.

Voor een goed begrip van wat er in dat liturgische laboratorium aan de orde was en de impact daarvan op de naoorlogse liturgische ontwikkelingen moet ik iets over de wording van de prof. dr. G. van der Leeuw-stichting en de plaats van Barnard daarin zeggen. De naamgever van die stichting was prof. dr. Gerardus van der Leeuw, de Groningse theoloog en fenomenoloog, boegbeeld van de Liturgische Kring en na de oorlog minister van Onderwijs en Cultuur. In het kader van de Liturgische Kring ijverde hij voor een brede katholieke heroriëntatie van de protestantse liturgie en kerkbesef, met name in de Nederlandse Hervormde Kerk. Als minister in de tijd van de wederopbouw bracht hij cultuurdragers uit seculiere en religieuze achtergronden bij elkaar. Vergelijkbaar met de doorbraak in de PvdA. Na het overlijden van Van der

10

-ocr page 13-

Leeuw nam ds W.G. Overbosch uit Amsterdam met enkele anderen het initiatief om te komen tot een ‘prof. dr. Gerardus van der Leeuwstichting voor de ontmoeting van kerk en kunst’. Bij de voorbereidingen daartoe, in de beginjaren ’50 werd ook Willem Bamard betrokken. Als predikant, dichter en toneelschrijver belichaamde hij de cross-disciplinaire verbinding die men voor ogen had. In 1954 werd hij benoemd als studiesecretaris. 5 Hij verhuisde van Nijmegen waar hij predikant was naar Amsterdam. Die functie en de context van de Van der Leeuwstichting boden Bamard naast een inkomen en creatieve onafhankelijkheid tal van mogelijkheden. De doelstelling van de stichting was dusdanig algemeen geformuleerd en het vertrouwen in Bamard dermate groot, dat hij de realisering van de doelstellingen van de stichting grotendeels op zijn eigen talenten en voorkeuren kon afstemmen. Bovendien kreeg hij de tijd om zijn gedachten daarover te laten rijpen^.

Die eigen talenten en voorkeuren betroffen met name poëzie, religious drama en liturgie. Over die beide laatste noteert Bamard in zijn dagboek

In de zomer van 1955 was ik voor de tweede maal in Engeland. Ik verkeerde daar in anglicaanse kringen, bij de Religious Drama Society (waar ik o.a. T.S. Elliot en George Bell, de bisschop van Chichester ontmoette). Die paar weken gaven mijn leven een nieuwe wending. De liturgie en het sacrament heb ik als een bevrijding ervaren.’

Temg in Amsterdam schrijft hij op 7 september 1955:

Wat ik wou is: experimenteercentrum, kerkdiensten in vrije ontwikkeling, liturgische architectuur in woord en toon, tegelijk op de vroegste traditie gericht en alle beperkingen doorbrekend, een officium (dienst, HU) aan een plaats gebonden, een gebouw, niet aan een groep mensen, een sacramenteel lahorato-num.

5 W. Bamard, Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005,

Vught 2009, 48.

11

-ocr page 14-

Veertien dagen later vinden we Barnard in Utreeht:^

In Utrecht naar de Bemuurde Weerd gelopen om de oud-katholieke kerk te zoeken. Nogal lelijk. Wel een gekke buurt, negentiende eeuws.

Daarna bij Achter Clarenburg aangebeld (de Maria Minor HU), pastoor Zwart gesproken. Sympathiek, impulsief gesprek. Een niet opvallend mooie, maar boeiende kerk. Men zou ervan kunnen houden. Mooie tuin. Vluchtgang naar de Mariaplaats.

Weer enkele dagen later:

In Utrecht het oud-katholiek museum bezocht en de nagedachtenis van ene pastoor Van der Graft ontdekt (gestorven in 1694). Hij was asceet. Van hem heb ik het niet.

En vervolgens, over zijn eigen kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk:

Over de kerk. Er zijn twee mogelijkheden. Of zij is een moederlichaam (en correspondeert als zodanig met het ‘vaderhuis’) of zij is een samenzwering. Of katholiek of secte. Maar daartussendoor, dus wat de hervormde kerk wil, is dat mogelijk? Zal dat niet altijd zoiets als een volksvergadering of een burgerwacht worden? Hoe lang houden wij dat ‘ertussendoor’ nog vol?'”

Waar het hem om gaat:

Ik wil kunnen bidden voor de doden, ik wil wierook branden, kaarsen ontsteken, kruistekens maken, knielen, wijwater sprenkelen. Maar ik praat er nooit over. Men zou mij als Jona uitwerpen. Op den duur wordt dit onhoudbaar.quot;

We weten inmiddels waartoe dat heeft geleid: Willem heeft zijn plaats voor het officium dat hij zocht gevonden in de Oud-Katholieke Kerk. Maar eerst terug naar wat Barnard die septemberdagen van 1955 naar Utrecht voerde. Dat horen we één dag later:

Frits Mehrtens deelgenoot gemaakt van idee, wandelend naar lutherse kerk waar muziekcongres gehouden werd. Over Gregoriaans en eigen muzikale kerktraditie.'^

” Barnard, Een zon diep in de nacht, 55. '” Barnard, Een zon diep in de nacht, 64. ' ' Barnard, Een zon diep in de nacht, 69.

12

-ocr page 15-

Die twee hebben elkaar in de Noctumen gevonden. In diezelfde tijd ontstonden hun eontacten met Ignace de Sutter, de kerkmusicus uit Vlaanderen. Zij ontmoetten elkaar op het congres ‘Woord en toon’ dat de Van der Leeuwstichting organiseerde. Sindsdien heeft dit drietal de kerklied-cultuur in Nederland en Vlaanderen uitdrukkelijk beïnvloed. Al deze impulsen samen staan aan de wieg van de Noctumen.

Dat waren - schrijft Barnard - kerkdiensten waarin nieuwe liederen en aloude liturgische teksten beoefend werden; Frits Mehrtens en Tim Overbosch wijdden zieh daaraan, samen met mij. We begonnen er begin 1957 mee in de Ma-ranathakerk in Amsterdam-Zuid.'^

Elke donderdagavond een dienst van Schrift en Tafel op het stramien van het liturgisch jaar. Het aloude''* proprium - de lezingen, liederen en gebeden - werd in het begin van de jaren zestig gebundeld in De adem van het jaar. Een kerkboek voor elke zondag, compleet met toelichtingen.

In die bundeling en in de verdere publicaties van Barnard vinden we de aanzetten voor het kader en het perspectief van de omgang met de heiligen en de viering van Allerheiligen.

Het kader vindt hij in de liturgie van het begin van de Herfsttijd. Dat begin wordt gemarkeerd door de Quatertemperdagen, de seizoen-wisselingdagen tussen zomer en herfst. Het zijn de dagen van de Joodse feesten van de Herfst - bedenk daarbij dat het vandaag Grote Verzoendag is in de synagoge - Barnard schrijft daarover

De synagoge heeft haar kinderen in de ballingschap om de brandpunten van heimwee heen verzameld. Ook in de kerk laat het levensbesef van het wachtende volk zich voelen. Talrijk zijn in die Quatertemperdagen de citaten uit de tijd van de babylonische ballingschap, sterker wordt de neiging om van de voleinding te zingen, overheersend is het thema van de vreemdelingschap die nodig is om tot de grote verzoening te geraken. Wij leven in het ‘laatste van de dagen’.'5

Barnard, Een zon diep in de nacht, 55.

” Barnard, Een zon diep in de nacht, IQ.

''* Barnard benut de term ‘aloude’ met enige regelmaat voor zowel het ‘oude Missale Romanum, het Lutherse als het Anglicaanse lectionarium uit de 16^ eeuw. Zie: W. Barnard, Op een stoel staan. Herfst en winter, deel 3, Haarlem 1979, 79.

'5 Barnard, De Tale Kanaans, 106.

13

-ocr page 16-

Voor die ‘laatste dagen’, de dagen van de voleinding bedoelt hij daarmee, schrijft Barnard het lied ‘Van Jeruzalem’.'^ Een pelgrimslied, een liedje van verlangen van de gemeenschap der heiligen - levenden en doden. Dat daarom met het hart van dat verlangen, Jeruzalem, begint en eindigt. Vaderstad en moederhuis die vaderhuis en moederstad worden. Zozeer gaan die twee in elkaar op, als God zal zijn alles in allen. Tussen die twee polen beweegt zich een eindeloze stoet van pelgrims. Schijnbaar willekeurig bij elkaar geplukt. Maar zij zijn geënt op het Engelse origineel dat zijn inspiratie weer - nogal vrij overigens - ontleende aan de traditionele rubrieken van de litanie van Allerheiligen. Het diende tenslotte niet de high church maar de volksreligie. Het is een gemengd gezelschap van ‘saints from above’ en ‘saints from below’. Zij worden door Barnard in dit lied gekwalificeerd en samengevoegd vanuit één aspect: de lofzang die zij gaande houden, zoals Barnard in zijn berijming van psalm 107 zingt.''’ Ook dus de lofzang van de jazzy jammerklacht die klinkt uit de trompetten van zwarte slaven in Amerika. Barnard actualiseert zijn litanie vanuit de politieke actualiteit van zijn dagen. Allemaal heiligen dus.

Aan De adem van het jaar, de bundeling van het tijdeigen, is een ‘appendix voor een vierdag “Met al de heiligen’” toegevoegd, het zou een uitdrukking van wishful thinking blijken. In de toelichting daarbij schrijven Willem Barnard en Tim Overbosch dat deze appendix

[D]e omvang van een kerkboek had kunnen hebben als de Gereformeerde (en dan me name de Nederlandse) traditie de eeuwen door niet zo vijandig had gereageerd op het aanwijzen van afzonderlijke vierdagen voor de ‘heiligen’. Dat die eretitel onder zulk een moeizame erfelijke belasting gebukt gaat, kan er niets aan veranderen, dat hij van zuiver Schriftuurlijke komaf is, - en men moet zich dan ook afvragen, of de gemeente zichzelf geen onberekenbare schade toebrengt door de banden met wie haar in het geloof zijn voorgegaan, met een bepaalde hardnekkige moedwil te verbreken.^'

'^ VL 173; Liedboek voor de Kerken (LvdK-1973), gezang 265; Oud-Katholiek

Gezangboek (OKG), 689.

” 1 Kor. 15,28 (NBG).

'* P. Endedijk, commentaar bij VL 173.

'’ Liedboek, zingen en hidden in huis en kerk (Liedboek-2013), 107.

De adem van het jaar, Amsterdam 1975.

2' De adem van het jaar, 215.

14

-ocr page 17-

ALLERHEILIGEN

Opmaat van Voleinding en Advent

Gelukkig blijft dit appendix niet het laatste woord over Allerheiligen. Na vijfjaar Noctumen verruilt Willem Barnard in 1961 Amsterdam voor de Hervormde Gemeente te Rozendaal bij Arnhem. Hij trekt met zijn gezin in het hoge kerkhuis tegenover de bedriegertjes in het park van kasteel Rozendaal. De nodige afstand tot Amsterdam wordt een bron van creativiteit als hij de bijbelse en liturgische bronnen van de eucharistievieringen in de Noctumen boekstaaft. Over Allerheiligen schrijft hij uitvoerig in ‘Binnen de tijd, het zinsverband der liturgie, de dagen onzer jaren, een kerkelijk jaarboek’22 uit 1964, en opnieuw schrijft hij over november als een ‘maand met alle heiligen’ in het derde deel van ‘Op een stoel staan, van zondag tot zondag, herfst en winter,’ dat in 1979 gereedkomt.

Heiligen

Wie Barnard bedoelt als hij spreekt over de ‘heiligen’ en Allerheiligen vindt hij in het lied ‘Met alle heiligen’^'* van zijn vriend de dichter Muus Jacobse:

De heiligen ons voorgegaan,

hebben hier niets verworven, maar zijn aan ’t einde van hun baan als vreemdeling gestorven.

Komt, zingen wij tesaam met alle heiligen!

Met deze inzet van dat lied wordt ‘precies aangegeven waar het om gaat in een maand met alle heiligen’ zegt Willem Barnard als hij het karakter en de samenhang van de zondagen van de voleinding en advent gaat

2^ W. Barnard, Binnen de tijd, het zinsverband der liturgie - de dagen onzer Jaren — een kerkeli/kjaarboek, Haarlem-Hilversum 1964, 284-288. Barnard, Op een stoel staan, 79-93.

2'* LvdK-1973, gezang 103, Liedboek-2013, 728.

15

-ocr page 18-

beschrijven. Pelgrimage en de bijbehorende ‘vreemdelingschap’ blijven de wachtwoorden! Dat is de oogst van de Noctumen: de verbintenis tussen de gedachtenis van de heiligen en de eschatologische verwachting. De in dit saecufum, in deze eeuw die op haar eind loopt, eeuwige pelgrimage van de ‘eindeloze rij’^^ geloofsgetuigen op weg naar het nieuwe Jeruzalem.

Het kenmerk van de heiligen is dus de onverbrekelijke eenheid tussen de heiligen ‘van naam’ en ‘de toegewijden, / stillen in den lande’. Samen zijn zij de pelgrims van wie Barnard in het spoor van Johannes op Patmos dicht: ‘Ik zag de doden klein en groot / staande voor zün gezicht, / weer uit de nacht van tijd en dood te voorschijn opgericht.^

2 Vaders die ons leidden

moeders, die ons droegen, niet alleen van vroeger zijn ze, maar van nu,

Barnard, Op een stoel staan, 80.

2^ VL 173, Van Jeruzalem, LvdK-1973, gezang 265, Liedboek-2013, 737, OKG, 698.

22 VL 167, Ik zag een grote witte troon.

2’ VL 181, Voor de toegewijden, melodie Ignace de Sutter.

16

-ocr page 19-

want ze zijn van u!

3 Herders die ons weidden, op de nieuwe aarde zult gij ze vergaren, schoven in uw schuur.

Eenmaal slaat het uur

4 dat van alle zijden mensen samenstromen, pelgrims welgekomen roepen: God is hier, zingen voor de Heer.

Dit lied ‘is er een uit de handvol teksten’^^ die Barnard schreef op verzoek van de abdis van de St. Trudo-abdij Male in Brugge om de eigen overledenen te gedenken. Het beantwoordt volgens Barnard het beste aan haar bedoelingen. Het werd ook het meest bekende van de reeks. Niet in het minst overigens door de melodie van Ignace de Sutter.^'’

In het spoor van Hebreeën 11 worden de monialen en monniken als ‘toegewijde stillen in den lande’ opgenomen in het koor van de geloofsgetuigen. Samen met hun vaders abt en moeders abdis. Meer nog: herders die ons weidden, voorgangers van toen en nu.

Naast een lied voor de viering van Allerheiligen, is het daarom vooral ook geëigend om in de eucharistie bij een uitvaart te dienen. Het kan dan worden gezongen als de gaven worden ingezameld, aangedragen en toebereid. Daartoe behoort, als het één van die monialen, die toegewijde stillen in den lande betreft, juist op dat moment van de viering, ook de gave van hun leven. Als brood en wijn worden toegewijd klinkt daarbij: ‘pelgrims welgekomen roepen / God is hier, / zingen voor de Heer.’

^’ W. Barnard, commentaar bij Zingend Geloven IV.32 [Zoetermeer 1993].

Barnard, Een zon diep in de nacht, 495: Ik denk dat de muziek van Ignace de Sutter, die Vlaamse opperzangmeester, heel goed past - als ik dat zo eigenwijs mag zeggen - bij mijn trant van schrijven. We hebben beiden heel sterk gevoel voor de traditie. Dat betekent voor hem dat hij het Gregoriaans helemaal in zich heeft opgenomen, maar, net zoals Luther dat heeft gedaan in zijn tijd, uit dat Gregoriaans eenvoudige zangwijzen weet te maken voor een zingende gemeente.

17

-ocr page 20-

Liturgisch jaar

intrigerend is nu hoe Barnard de gedaehtenis van die pelgrimerende heiligen verbindt met de herfsttijd van het liturgiseh jaar. Na dat signaal in het lied ‘van Jeruzalem’, dat lied van verlangen van de pelgrims aan het begin van de herfsttijd, ziet Barnard een verbintenis met de laatste zeven weken van de herfst, die immers duurt tot aan het aanbreken van de Kersttijd. Het betreft de drie zondagen van de Voleinding, zoals die in het aloude lutherse en anglicaanse lectionarium worden aangegeven en de vier weken van de Advent. In deze zeven weken wordt de ‘mare van het Einde, de boodschap van het uitzicht’, die met name de herfsttijd kleurt, verbonden met het toeleven naar de gedachtenis van het ‘voorgoed begonnen begin’ in december. Samen vormen zij de tijd van de ‘Adventus Domini’.

Het feest van Allerheiligen blijkt daarbij een gelukkige opmaat te zijn voor die zeven weken naar de viering van Kerst en Epifanie.

Protestantse aarzelingen^^

Maar ook Barnard ontkomt niet aan de nodige ‘protestantse aarzelingen’. Hij schrijft

Dat er een feest bestaat om de verbondenheid met alle martelaars te vieren is niet bedenkelijk, maar dat een afzonderlijk feestgetij daarvoor bepaald is maakt Allerheiligen zo hachelijk voor het protestantse gevoelen. Het maakt de “heiligen” los van den Heilige. De vierdag van Christus’ martyrium is voldoende. Zo goed als alle getuigenisoffers alleen maar bestaan in hun organisch verband met het zijne, zo zeker is ook hun gedachtenis in het zijne opgenomen. De communie van de messiaanse maaltijd, waarbij gesproken wordt: “doet dit tot mijn gedachtenis”, verbindt ons, alleen reeds door deze woorden, met de heiligen van oudsher, met Mozes en zijn medepelgrims, met de Apostelen en de oudste getuigen, met allen die ons zijn voorgegaan en hun geloof aan ons hebben nagelaten. In de paschaviering is dus “Allerheiligen” meebegrepen, en dat is een wekelijkse aangelegenheid in wezen!’ Waarom zou een vaste datum daarvoor apart worden gezet? Het maakt de heiligen-alle los van de Allerheiligste, los van “het” allerheiligste, en bovendien los van de mensen die niet in het geloof beproefd zijn. Want dat is de andere kant van deze kwestie. In de messias Jezus, in zijn offer, is héél de mensheid aanwezig, maar als men de gedachtenis van sómmige mensen in het geloof gaat scheiden van de gedachtenis aan hem, dan maakt men ook onnodig scheiding tussen

Barnard, Binnen de tijd, 292.

^^ Barnard, Binnen de tijd, 284.

18

-ocr page 21-

mensen onderling. Men maakt een “middenstand” tussen den Allerhoogsten en de lage stand der menigte, ja der gemeente.’’

Heiligen in het eucharistisch gebed

Als beeld van de wijze waarop Barnard de structurele verbinding tussen de wekelijkse viering van de eucharistie en de gedachtenis van de heiligen wil beleven, verwijs ik naar zijn vertaling van een eucharistisch gebed uit het Missale Romanum 1970. Daarin omarmen de ‘grote’ en de ‘kleine’ namen van de heiligen de eucharistie vierende kerk die in ballingschap verkeert, nemen haar mee en verheffen haar tot in de hemel.^“^

geef dat wij door het lichaam en bloed van uw Zoon vol van de heilige adem des levens één lichaam worden

en één geest in Christus.

Hij moge ons maken tot een eeuwige gave aan U,

opdat wij met uw uitverkorenen

het land van uw erfdeel tegemoet gaan

te zamen met de jonkvrouw Sion,

Maria, de moeder van onze Heer,

met uw apostelen en met de martelaren

die tot uw eer getuigden met hun bloed en met al de heiligen van wie het onophoudelijk gebed tot onze hulp gereed is.

Bevestig uw kerk die in ballingschap is zolang de wereld duurt

en maak haar één in liefde en geloof

” Barnard, Binnen de tijd, 284.

Kerkboek van de Oud-Katholiek Kerk van Nederland, Baarn 1993, Eucharistisch gebed 4, Missale Romanum 1970, vertaling: W. Barnard. Toelichting, 1114: ‘Naast de romeinse traditie zijn er altijd in de westerse katholieke kerk andere wijzen van liturgievieren bekend geweest. De omgeving van Milaan kende haar eigen liturgie en ook Gallië, Spanje en de Britse eilanden hebben specifieke teksten en gebruiken opgeleverd. Uit gallicaanse en mozarabische (oud-Spaanse) teksten werd voor het Romeins Missaal van 1970 dit eucharistische gebed samengesteld, dat vertaald werd door Willem Barnard.’ - Deze vertaling van Eucharistisch gebed lil van het Romeins Missaal werd in 1975 als Eucharistisch gebed 111, versie A opgenomen in het Vlaamse Missaal voor Zon- en Feestdagen. Het Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie heeft een eigen vertaling als Eucharistisch gebed 111, versie B.

19

-ocr page 22-

tezamen met... onze bisschop en met geheel de saamhorige kring van allen die U dienen.

Haast U, o Heer, tot de hulp van deze gemeenschap die Gij geroepen hebt om voor uw aangezicht te staan, verenig al uw verstrooide kinderen in uw ontferming, o Vader barmhartig.

En laat onze broeders en zusters die ons zijn voorgegaan, hen allen die uit deze wereld zijn overgegaan naar uw rijk - het aan gezicht tegemoet, van uw Messias -, binnengaan, bidden wij, waar ook wij hopen eens en voor al te worden verzadigd met uw heerlijkheid, door Christus, onze Heer, in wie Gij de wereld rijkelijk schenken wilt alles wat goed is.

Allerheiligen als viering van een geloofsgeheim

Terug naar het feest van Allerheiligen. Wel of niet? Op dat punt aangekomen bedenkt deze protestant van huis uit:

Niettemin heeft een afzonderlijk Allerheiligenfeest wel zin, wanneer het nl. beschouwd wordt als de viering van een geloofsgeheim. Zo worden ook andere geloofsgeheimen afzonderlijk gevierd: de komst van het Woord in het vlees, de openbaring van het messiasschap, het kruisoffer, de hemelvaart en de gave van de heilige Adem. Langs de lijn van de jaargang wordt het geloof uitgelegd, omdat het messiaanse geloof nu eenmaal weet heeft van een God binnen de tijd! Er is zelfs veel voor te zeggen, als men deze gedachtengang aanvaardt, het Allerheiligenfeest te plaatsen in de herfst, tegen het einde van het zonnejaar, in dat getij waar de beseffen van voleinding (en van volharding dus ook!) mee verbonden zijn. Het feest van Allerheiligen is dan in het bijzonder gericht op de toepassing, de voltooiing in het leven der gelovigen, van wat reeds ‘voltooid’ volbracht is ... !

Hun leven is een verkleind beeld van het grote geheel, een paradigma van de wereldtijd. En het is een vergroot beeld van een enkel liturgisch jaar. Zij leven naar de voleinding toe, en daarom is het feest van Allerheiligen, dat weet van de volharding, de perseverantia, en dat de toepassing viert van het paasmysterie in de onderlinge verbondenheid van ’alle heiligen’, daar achter in het jaar, na de joodse vierdagen van de herfst en voor de intrede van de Advent, goed geplaatst.

^5 Barnard, Binnen de tijd, 284.

20

-ocr page 23-

Het zal inmiddels niet verbazen dat Barnard bezwaar aantekent tegen een triomfalistische viering van Allerheiligen die is losgekoppeld van de gedachtenis van de ontelbare anonieme geloofsgetuigen zoals die zijn kreeg beslag in de 9® eeuw. Door dit eenzijdige accent op de triomferende kerk dreigde de aandacht voor de gedachtenis van allen die ons op de weg van het geloof zijn voorgegaan op de achtergrond raken. Aan een abt van Cluny, Odilo, wordt toegeschreven dat hij in 998 om die reden aan de vespers waarmee Allerheiligen werd besloten een dodenofficie toevoegde. De lezingen duiden het perspectief van deze gedachtenis aan: de doden zullen de stem van God horen en leven: de apostel Paulus schrijft (geparafraseerd): als de bazuin die het einde inluidt, weerklinkt, zullen doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen. (1 Kor. 15,51-57). In het evangelie volgens Johannes zegt Jezus: ‘...er komt een tijd dat, en het is nu al zover, dat de doden de stem van Gods zoon zullen horen en dat wie hem horen zullen leven’ (Joh. 5,25-29).

Deze toevoeging groeide uit tot een zelfstandige gedenkdag van de overledenen: Allerzielen. Barnard noemt deze dag een ‘aanvullende correctie’.^^ Maar fundamenteler ziet hij die beide gedachtenissen van de ‘heiligen van naam’ en van wie ons als geloofsgetuigen zijn voorgegaan op de weg van dood en leven samengevat in de gedenkdag van Allerheiligen.^’ Zo kan hij zowel de liederen voor Allerheiligen als die over de doden bijeenbrengen als ‘met alle heiligen meezingend’.^** Dat spoor is gevolgd door de samenstellers van de ‘Adem van het jaar’ en het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland.^^

^^ Barnard, Binnen de tijd, 286; vgl. ook P. Parsch, Het Jaar des Heren, Utrecht 1941,720-721.

Vgl. G. Wainwright, The Saints and the Departed: Confessional Controversy and Ecumenical Convergence, Studia Liturgica 34 (2004), 65-91.

Barnard, Op een stoel staan, 80, Vgl. ook het lied ‘Voor alle heiligen in de heerlijkheid’, VL 244 (OKG, 701; Liedboek-2013, 727).

^’ Dienstboek - een proeve, deel I. Schrift - Maaltijd - Gebed, Zoetermeer 1998, 929-hierna: DB-1.

21

-ocr page 24-

Kerkhervorming

Een andere ‘noodzakelijke correctie’ noemt Barnard de gedenkdag van de kerkhervorming op 31 oktober. Op de vigilie van Allerheiligen komt het stempel van de Hervorming te staan.

Dat is met recht een vigilia waarin gewaakt wordt over de ware gemeenschap der heiligen, wat daar de zin van is...Dat de laatste van October en de eerste van November met de rug naar elkaar toe in de kalender zijn komen te staan is een kramp van de kerkgeschiedenis...In een tijd die er weer weet van heeft, wat ballingschaps gevoelens zijn, dat niet het aards bestaan ons exilium is, maar ‘deze tegenwoordige wereld’, komt de kans nabij, dat aan weerszijden van de breuk de christenen bij de overgang van October naar November gedachtenis houden van alle bekende en anonyme martelaren...

Het is in deze geest ondenkbaar, dat niet met ‘Allerheiligen’ herdacht zou worden wat tegen de Joden is misdreven die in hun martelgang het messi-aanse offer hebben beleden.quot;*”

Deze laatste verzuchting bepaalt ons bij de onopgeefbare verbondenheid van kerk en Israël, de jonkvrouw Sion van de Tenach en Maria, de moeder van de kerk.quot;*' Zolang de gedachtenis van slachtoffers van de Sjoah niet structureel deel uitmaakt van het gedenken van de messiaanse geroepenen door de kerk, blijft de christelijke verwachting van de Adventus Domini een gebroken verwachting.

Uitdagingen

Tenslotte, in het spoor van Willem Bamard als voorganger van de kerk op haar pelgrimage, in ‘deze eeuw’ onderweg naar het koninkrijk der hemelen, drie actuele uitdagingen met betrekking tot de gedachtenis van de heilige geloofsgetuigen, groot en klein, bekend en anoniem.

Bamard, Binnen de tijd, 286-287. Zie ook DB-1, 515 en 930.

Vgl. Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, art 1.7: ‘De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël.’ Zie ook het boven geciteerde eucharistische gebed.

22

-ocr page 25-

In het kader van een voortgaande bezinning op het liturgisch jaar, zullen de kerken opnieuw aandacht moeten geven aan een samenhangende viering daarvan vanaf Allerheiligen tot en met de vierde zondag van Advent. Het betreft de inzet met Allerheiligen èn de verbinding van de tijd van de Voleinding met de tijd van de Advent als opmaat van de tijd van Kerst en Epifanie - het ‘voorgoed begonnen begin.’' Onder meer de Anglicanen gaan ons daarin voor.^’

Kerken die belijden te staan in de traditie van de ‘ene, heilige katholieke en apostolische’ kerk zullen zich met het oog op de blijvende verbondenheid van alle generaties herbezinnen op een geïntegreerde gedachtenis op Allerheiligen van alle heilige geloofsgetuigen: de ‘toegewijden, stillen in den lande’'*'*. De eerste overweging daarbij is de structureel bijbels-theologische verbondenheid van alle ‘heiligen ons voorgegaan’. De andere is dat in onze geseculariseerde en geïndividualiseerde samenleving de gedachtenis van de gestorvenen het perspectief van de collectieve verwachting van het koninkrijk der hemelen verloren gaat en het karakter krijgt van een privaat, quasireligieus ‘Allerzielen alom’.

Met het oog op de principieel actuele oecumenische setting van de kerk als onvervreemdbaar deel van de samenleving is het noodzakelijk dat de kerken hun kalender“^^ van specifieke geloofsgetuigen ‘bij de tijd’ bren-

Barnard, Binnen de tijd, 292.

'** Vgl. Common Worship, Services and Prayers jor the Church of England, Londen 2000.

VL 181.

23

-ocr page 26-

gen. Wereldwijd, regionaal en lokaal. Een intrigerend en indrukwekkend voorbeeld daarvan is de wereldwijde aandacht voor de gedachtenis van de ‘martelaren van de twintigste eeuw’ met als expliciete vooronderstelling dat de kerk in beslissende maatschappelijke en politieke verhoudingen ‘een gezicht’ heeft in de toewijding van de geloofsgetuigen.

Wil deze hernieuwde aandacht voor de geloofstuigen structureel deel kunnen uitmaken van het spirituele leven van de lokale kerkelijke gemeenschappen, zal er ook specifieke aandacht gegeven moeten worden voor de wijze waarop, naast de viering van Allerheiligen, de geloofsgetuigen doorheen het jaar hun plaats vinden in de liturgie“^^ van de eucharistie en het dagelijks gebed. ‘Toon mij uw heiligen en ik zal u zeggen wat voor kerk u bent.’ Onder meer in ons eigen land zijn daartoe in het nabije verleden al de nodige aanzetten gegeven. In de eigen oud-katholieke kring noem ik met ere pastoor Niek van Ditmarsch met zijn

Vgl.

24

-ocr page 27-

publicatie Vieren en gedenkenquot;^^ over de omgang met de heiligen. En in protestantse kring Niek Schuman met zijn spraakmakende publicatie Wij zijn de eersten niet.^^ En verder de gedachteniskalenders zoals we die in de oude en nieuwe communiteiten en sommige gemeenten in Nederland vinden. Ik noem de communiteiten De Hooge Berkt in Bergcijk*'’ en Oudezijds 100 in Amsterdam ƒ ° maar ook het Citypastoraat Domkerk in Utrecht.^' Alle drie publiceerden zij, deels eigentijdse, kalenders van geloofsgetuigen met een uitvoerige toelichting en benutten die in hun vieringen.

Doxologie

Dames en heren, ik hoop u met dit vertoog de nodige impulsen te hebben aangereikt om met telkens nieuw elan de lofzang met alle heiligen in ‘deze eeuw’ gaande te houden.

Het laatste woord vandaag daarover is aan Mgr. Rinkel (Aartsbisschop van Utrecht van 1937-1970). Hij schrijft in 1937 een bundel overwegingen bij de Psalmen.^^ Die noemt hij met Augustinus ‘totius vox ecclesiae una’, het ene lied van de ganse kerk. Daarom draagt hij die bundel op aan de toen Oecumenisch Raad in Nederland, de voorloper van de Raad van Kerken in Nederland. Over Psalm 150, de afsluitende lofprijzing van het psalmboek zegt hij:

Mensen hebben gesproken van hun nood en hun strijd, hun druk en benauwing, ook van hun overwinning en hun zaligheid; er is gezongen in liefde en haat, in zonde en berouw, in vriendschap

J.N. van Ditmarsch, Vieren gedenken, de feest- en gedenkdagen met een vaste datum in het Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Amersfoort 2004. 48

N. Schuman, Wij zijn de eersten niet, teksten tussen hoop en vrees amp;nbsp;een nieuwe getuigenkalender, Delft 1985.

Gemeenschap de Hooge Berkt, Een eigentijdse oecumenische getuigenkalender, mensen die ons steeds blijven inspireren, Bergeijk 2003.

5” Communitaire Gemeenschap Oudezijds 100, Calendarium Spe Gaudentes, A msterdam, ( verseh ij nt j aarl ij ks).

5' M. Bassa, H. Uytenbogaardt en C.-W. van Vliet (red.), 100 Heiligen in de Dom, gedenken en vieren met geloofsgetuigen, Zoetermeer 2016.

52 A. Rinkel, Psalter: Beschouwingen over de psalmen, deel 2, Zutphen 1937, 412.

25

-ocr page 28-

en in vijandschap, in licht en in duisternis, op de hoogte en in de diepte; altijd is er geweest het: God en ik, ... nu is er slechts het: Gij God! Alles wat adem heeft love de Heer! Halleluja

26

-ocr page 29-

RITEN OM IN HET REINE TE KOMEN

De bediening van de verzoening in het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland'

Hans Uytenbogaardt

Voor wie in de protestantse traditie minder thuis zijn, lijkt de biecht meer iets van de roomse traditie. In de kerkelijke praktijk van zowel de ene als de andere traditie in Nederland is de biecht inmiddels een randverschijnsel. Onkunde, koudwatervrees en oneigenlijk functioneren zijn daaraan niet vreemd. Deze bijdrage schetst de context waarin de ‘bediening van de verzoening ’ deel is gaan uitmaken van het ‘Dienstboek -een proeve ’ van de Protestantse Kerk in Nederland.^

Verkenning

In het laatste kwart van de vorige en het begin van deze eeuw voltrok zich het ‘Samen op Weg’-proces tussen de hervormde, gereformeerde en lutherse kerken. Dat resulteerde in 2004 met de vereniging van deze kerken in de Protestantse Kerk in Nederland. Ook op het terrein van de liturgie kreeg deze samenwerking gestalte. Dit resulteerde tenslotte in de publicatie van het Dienstboek - een proeve. Het bestrijkt een breed spectrum van de liturgie in kerk en huis en kan gekenmerkt worden als een kader voor eenheid in verscheidenheid.

In verschillende werkgroepen kwamen de vragen naar de persoonlijke riten naar ‘schuld en vergeving’ aan de orde. Dat gold voor de zondagse eredienst, het dagelijks gebed en het persoonlijke leven. Tegelijk was er ook op het terrein van het pastoraat het nodige in beweging. Daar werd nadrukkelijk aandacht gevraagd voor wat zwaar geladen

' Eerder verschenen in Herademing. Tijdschrift voor Spiritualiteit en Mystiek 23:89(2015), 14-18, thema: ‘Vergeven’.

Dienstboek — een proeve, deel I: Schrift - Tafel - Gebed, Zoetermeer 1998 (DB-I), en deel II: Leven -Zegen - Gemeenschap, Zoetenneer 2004 (DB-II). Daarin zijn per onderdeel zowel orden als keuzeteksten en toelichtingen opgenomen. Inmiddels heeft de Generale Synode van de Protestantse Kerk in Nederland in 2016 het Dienstboek ongewijzigd vastgesteld.

27

-ocr page 30-

woorden als ‘vergeving' en ‘verzoening’ pastoraal en ritueel kunnen betekenen. De toenemende behoefte aan (collectieve) rituelen in het publieke domein betekende ook een uitdaging voor een herijking van de samenhang tussen pastoraat en ritueel in kerkelijk verband.

Op grond van deze overwegingen werd door het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst van de Samen op Weg-kerken besloten om in het komende Dienstboek aandacht te geven aan de ‘bediening van de verzoening’. Niet alleen in de privé biecht, maar in het bredere kader van riten om in het reine te komen met God en elkaar in schuldige situaties op de levensweg. Zowel in het private leven als in het gemeenschapsleven van de kerk.

Voorafgaand aan en mede als begeleiding van de introductie van de orden voor de bediening van de verzoening in DB-II verscheen in de reeks IVerkboek/es voor de Eredienst een aflevering ‘Vergeef ons onze schulden ..., riten om in het reine te komen’.^ Het is geschreven door Paul Oskamp met als uitgangspunt de vraag ‘hoe kunnen wij integer met schuld omgaan?’ De drie wegen die worden verkend waarin zowel de collectieve als de individuele invalshoek tot hun recht komen, vormen ook bij de samenstelling van het Dienstboek het stramien.

Schuld en vergeving in de liturgie

De doop is het eerste signaal van een fundamenteel nieuw begin na verbroken verhoudingen. In het doopgebed en het ritueel van de onderdompeling wordt de verbinding gelegd tussen Jezus - ‘die in benauwdheid is geweest om onze zonden’ - en de dopeling - ‘opdat deze met hem in zijn dood wordt begraven, en met hem mag opstaan in een nieuw leven’. Met vervolgens de uitdrukkelijke bede: ‘...red ook haar uit het water van nood en dood’. Nog pregnanter wellicht in het kader van wat ‘schuld vergeven’ zou kunnen betekenen is een verdere passage uit het doopgebed: ‘...maak het water van de doop tot water van heil dat ons zuivert van schuld.’ Wat ons de ‘dood’ aandeed wordt door de wijze waarop daarmee wordt omgegaan een instrument van ‘heil’. De onderdoorgang van de dopeling maakt haar tot deelgenoot van Jezus en zijn gemeente. Zo tekent de doop een heilzaam verband tussen individu en gemeen-

^ P. Oskamp, Vergeef ons onze schulden ..., Riten om in het reine te komen, Zoetermeer 2000.

28

-ocr page 31-

schap en is daarmee in het kader van het liturgisch leven van de kerk een eerste stap.

Het dagelijks gebed biedt, met name aan het eind van de dag, gelegenheid om de balans op te maken. ‘Reken mij niet aan wat ik verkeerd deed, keer u om naar mij toe.’ Augustinus zegt; ‘Eenmaal worden wij gereinigd door de doop, dagelijks worden wij gereinigd door het gebed.’ Klein dagelijks onderhoud wellicht, maar daarom niet minder belangrijk.

In de zondagsviering wordt in de opening een moment van inkeer en toenadering tot God gezocht. Daarin vraagt men niet alleen God om vergeving, maar ook elkaar. Zo leert een mens ook nog eens ‘sorry’ te zeggen; ‘...vergeef ons al wat wij misdeden en laat ons weer in vrede leven.’ Als in het tweede deel van de viering de tafel van de Heer wordt aangericht, kan de vredegroet worden gewisseld, als opmaat van het inzamelen en aandragen van de gaven. Dat moment wordt ingegeven door Jezus’ woord uit de Bergrede;

Als je je gaven naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerste met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. (Matt. 5,23-24)

Het gaat erom zich bewust te worden bij wie men samen te gast is. Juist rond de tafel van de Heer waar verzoening wordt gevierd, luistert de relatie met de ander nauw.

Boetevieringen

Bij de liturgische vernieuwingen in de tweede helft van de twintigste eeuw neemt een hernieuwde aandacht voor het liturgisch jaar een belangrijke plaats in. Met name de viering van Pasen en de voorbereiding daarop. De tot dan in de gereformeerde traditie onbekende viering van Aswoensdag is inmiddels in veel gemeenten van de PKN een markant en niet meer weg te denken inzet van de Veertigdagentijd geworden. De oproep tot zelfonderzoek en berouw, tot gebed en vasten vindt bij velen gehoor. De asoplegging wordt ervaren als een heilzame rite voor ieder persoonlijk, binnen de ruimte van een gemeenschapsviering. In protes-

29

-ocr page 32-

tantse kring werd dit voor velen een eerste kennismaking met een gemeenschappelijke specifieke viering van boete en inkeer.

Tegelijk ontstonden in die tijd van opbloeiende oecumenische contacten gezamenlijke boetevieringen met de rooms-katholieke buurpa-rochie. Zowel in de Veertigdagentijd, als ook bij andere gelegenheden. Hoewel niet bedoeld als vervanging van de privé biecht, maar als voorbereiding daarop, werden deze boetevieringen wel als zodanig beleefd. Deze vieringen in oecumenisch verband vormden mede een reden om een boeteviering op te nemen in het Dienstboek.

Een verdere reden om in het Dienstboek een orde voor een gemeenschappelijke boeteviering aan te bieden is de overweging dat het kwaad in de wereld dat een mens belaagt niet alleen persoonlijk is, maar dat het ook een bovenpersoonlijk, collectief karakter draagt. Velen lijden daaronder. Mensen die geen vlieg kwaad doen, kunnen toch het gevoel hebben dat ze dagelijks vuile handen maken. Het schuldbesef verschuift doordat het kwaad evenzeer in de maatschappelijke structuren als in het mensenhart zetelt. Doordat veel kwaad in de wereld als een gemeenschappelijk probleem wordt ervaren, kan dat ook het best gemeenschappelijk onder ogen worden gezien. Boetevieringen kunnen een uiting daarvan zijn. Zij kunnen uiteraard conflicten niet oplossen, maar kunnen wel gevoelig maken voor verzoening en heling. Door dingen uit te spreken kan verharding soms plaats maken voor het beschamende besef van onze gebrokenheid.

De privé biecht

Context

De voorgaande pastorale en liturgische omgang met situaties van schuld en vergeving riepen bij de voorbereidingen op het Dienstboek de vraag op of niet ook de privé biecht een plaats in het pastoraat zou moeten krijgen. Meer dan tevoren leek daartoe aanleiding. Zowel vanuit maatschappelijk als pastoraal oogpunt.

Rond de eeuwwisseling is in protestantse kring een toenemende aandacht te bespeuren voor de verbinding tussen pastoraat en ritueel. De praktisch theoloog Gerben Heitink schetst aan het eind van de 20® eeuw onze tijd als een tijd waarin autonomie, mondigheid en eigen verantwoordelijkheid het zelfbeeld van de mens bepalen. Hij stelt daarbij de

30

-ocr page 33-

vraag hoe bevrijdend het in een dergelijke cultuur is dat je volmaakt moet zijn en geen fouten mag maken. De vroegere christelijke schuldcul-tuur heeft plaatsgemaakt voor een schaamtecultuur. Tegelijk constateert hij dat ook die cultuur over zijn hoogtepunt heen is. Mensen komen tot zichzelf. Er ontstaat opnieuw een verlangen naar inkeer en overgave aan wat meer is en groter dan wij zelf. Heitink denkt dat het niet alleen goed zou zijn dat als mensen elkaar durven te zeggen dat ze tekortschieten, maar dat ook een ritueel om dat besef uit te drukken kan helpen: ‘de aloude biecht in de rooms-katholieke kerk was misschien zo gek nog niet.’quot;*

In diezelfde tijd klinken uit de pastorale hoek geluiden die zich afvragen welke rol een religieus ritueel kan spelen in een situatie waarin ongedelgde schuld en vijandschap mensen op een verwoestende manier aan elkaar bindt. Hanneke Meulink en Aat van Rijn citeren daarbij Emmanuel Levinas: ‘God is misschien niets anders dan het “nee” tegen een geschiedenis die zich zou neerleggen bij onze hoogstpersoonlijke tranen’. Wie spreekt dat ‘nee’ uit? Soms kan dat een pastor zijn, soms ook iemand anders. Voorwaarde voor een dergelijk ritueel is dat daarin de ethische en existentiële vraag om recht herkenbaar aanwezig is en dat commitment daaraan deel van het ritueel is.^

Reformatorische traditie

Zelfonderzoek, schuldbelijdenis, genadeverkondiging en biecht maken fundamenteel deel uit ook van de reformatorische traditie. Van Luther stamt de uitspraak: ‘Toch wil ik mij de privaatbiecht niet laten afnemen en ik zou ze voor alle schatten van de wereld niet in ruil willen geven. Want ik weet hoeveel troost en kracht zij mij gegeven heeft. Voor hem was de absolutie de kern van de biecht: datje door een pastor of een medegelovige wordt aangezegd dat God jou vergeeft. Fundamenteel is voor hem is dat de biecht wordt gedragen door het priesterschap van alle gelovigen. Ook Johannes Calvijn was duidelijk over het belijden van schuld. Hij ziet de biecht als een persoonlijke toespitsing van de boodschap van vergeving die in de prediking wordt aangezegd, tn Nazi-Duitsland praktiseerde Dietrich Bonhoeffer als rector van het seminarie

G. Heitink, geciteerde in G. van Loenen, Mensbeeld overvraagt ons. Trouw, 24 januari 2000.

5 H. Meulink-Korf en A. van Rhijn, Gebroken bestaan 2, in: G. Lukken en J. de Wit (red.). Rituelen rond vergeving en verzoening, Baam 1999, 78-85, 78-79.

31

-ocr page 34-

van de Bekennende Kirche in Finkenwalde met zijn studenten de bieeht als ‘doorbreking van de eenzaamheid en terugkeer naar de gemeenschap’. Na de Tweede Wereldoorlog stonden op de Kirchentage lange rijen voor de plaatsen waar gebiecht kon worden. Een ander signaal in dit beperkte overzicht van plaatsen waar de biecht een persoons- en ge-meenschapsvormende rol speelt is Taizé. Max Thurian, samen met Roger Schütz een van de grondleggers van deze gemeenschap, zegt dat ‘overal waar men de nadruk legt op de gemeenschap van de kerk, overal waar men dit geheim opnieuw gaat ontdekken, kan de zuivering door middel van de biecht niet uitblijven. Het lichaam van Christus wordt zonder deze zuivering zodanig in zijn werking geremd, dat afbraak of verbrokkeling het uiteindelijke gevolg zijn.’ Zowel Bonhoeffer als Thurian geven aan hoezeer biechten een sociale dimensie heeft.

Signalen in Nederland

In protestants Nederland groeit vanaf het begin van de twintigste eeuw de aandacht voor de verbinding van pastoraat, gebed en biecht. Deze worden gestimuleerd door frequente contacten met enkele gemeenschappen binnen de Duitse Evangelische Kirche en, na de Tweede Oorlog, door relatief grote groepen die regelmatig de Kirchentag bezoeken. Ook groeien er vele verbindingen met de broeders van Taizé. Dat resulteerde onder meer gedurende een aantal jaren in een aanwezigheid van broeders op enkele plaatsen in Nederland. Hetzelfde geldt van het zusterklooster Grandchamp dat mede vanuit Taizé werd gesticht door de Nederlandse soeur Minke de Vries. Allen verbinden zij pastoraat, gebed en gemeenschapsleven. Biechtgesprekken vormen daarvan een structureel onderdeel. In Hattem ontstond het pastoraal-psychiatrisch centrum De Hezenberg. Een wekelijkse voorbede- en zegendienst maakt nog steeds deel uit van de begeleiding. De gasten kunnen daarin hun gevoelens van onvermogen, schuld soms ook en hun verlangen naar genezing uitspreken. De zegenwoorden die de pastor uitspreekt bij de daaropvolgende handoplegging, kunnen het karakter van een absolutie hebben. Niet onvermeld mag blijven de oecumenische Charismatische beweging met haar jaarlijkse conferenties in Dalfsen. Ook daar is de verbinding tussen pastoraat, gebed en biecht een heilzaam instrument.

Ook op enkele plekken in het lokale gemeenteleven ontstaat aandacht voor de verbinding tussen pastoraat en biecht. Een voortrekker werd Hans van der Werf, de initiator van het Citypastoraat in Utrecht.

32

-ocr page 35-

Hij heeft in de jaren zestig en zeventig de biecht weer tot leven geroepen als een ‘zinvol ritueel dat het leven zuivert.’ De biecht kan alleen worden afgelegd na een of meer pastorale gesprekken. Centraal in het ritueel staat het persoonlijke uitspreken van schuld tegenover God en een ambtsdrager van de kerk. Het verlangen dat daarbij ook wordt uitgesproken richt zich op een nieuwe start. Een pastorant beschrijft deze mogelijkheid zich uit te spreken als ‘bevrijdend’.^ Er volgen meer signalen van behoefte aan een ‘heilzame’ rituele reactie van pastores als hen het nodige wordt opgebiecht. Johan Weij, toenmalig gereformeerd predikant in Sint-Jansklooster, beschrijft in de jaren negentig de behoefte om de ‘eenzaamheid te doorbreken’ en zich uit te spreken tegen een andere mens, die hij als door God geroepen kan aanzien. Ook hij legt evenals van der Werf de nadruk op het vervolg dat klinkt in de wekelijkse weerkerende vredegroet; ‘Ga heen en verzoen je met je broeder’. In de Bergkerk in Amersfoort, een van de liturgische broedplaatsen, ontstond tijdens het pastoraat van Jan van der Eijk sinds de jaren tachtig een biecht-praxis die verbonden is met het contextueel pastoraat.

Bevrijdend ritueel voor pastoraat

De aandacht voor rituelen op de levensweg is in onze tijd niet slechts in de kerk aan de orde, maar doortrekt onze gehele cultuur. Binnen en buiten de kerk blijkt behoefte te bestaan aan rituelen die op ingrijpende momenten de vragen naar de zin en samenhang van het leven begeleiden. In de afgelopen decennia groeide, mede onder invloed van deze ontwikkelingen, de vraag naar nieuwe orden en gebeden voor uiteenlopende situaties in het leven van de gemeente. Onder meer ontstond met name vanuit het pastoraat behoefte aan orden en gebeden bij de bediening van de verzoening. Dit leidde ertoe dat de Redactie Dienstboek besloot deze op te nemen in het tweede deel van het Dienstboek, dat mede gewijd is aan het geloofsleven van de gemeenteleden thuis. Als uitgangspunt voor de bediening van de verzoening formuleerde de redactie ‘dat God de bron is van alle barmhartigheid. Waar mensen tekortschieten tegenover God en elkaar, is het Christus die verlossing schenkt met zijn vergevende genade. In de gemeente is de dienst van de verzoening erop

M. den Dekker, ds Hans van der Werf, architect van kerkenwerk, Vught 2013, 296.

33

-ocr page 36-

gericht dat geschonden relaties hersteld kunnen worden en mensen gereinigd en vernieuwd kunnen leven voor Gods aangezicht.’^

De redactie realiseerde zich dat met name de privé biecht de nodige vragen op zou kunnen roepen. De reformatorische afkeer van het dwangmatige karakter en het nodige machtsmisbruik van de biecht in verleden en heden betekenen dat juist dit ritueel de nodige misverstanden zou kunnen oproepen. Overwegingen vanuit het pastoraat overtuigden. Die duiden er alle op dat op die weg de betrokkene tot conclusies kan komen die vragen om een bevrijdend ritueel, als het gaat om het belijden van schuld voor God en de naaste.

Door de bediening van de verzoening te verbinden met het dagelijks leven van de gemeente thuis en in de kerk, in doop en avondmaal, bedoelde de redactie van het Dienstboek een kader aan te reiken waarin ook het omgaan met het eigen falen van ieder en de wederkerige afhankelijkheid daarin, een structureel deel van het gemeenteleven kunnen worden. Een bouwsteen voor een bevrijd en steeds opnieuw bevrijdend leven

DB-H, 18.

34

-ocr page 37-

EREDIENST EN KATHOLICITEIT*

Dienstboek PKN - een proeve, deel I en II: een uitdaging tot katholiciteit

Hans Uytenbogaardt

Inleiding

In 1998 verscheen het Dienstboek - een proeve, deel I Schrift - Maaltijd ~ Gebed (DB-I), in 2004 gevolgd door het Dienstboek — een proeve, deel ll Leven - Zegen - Gemeenschap (DB-II). Tezamen vormen zij het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland, zoals omschreven in de Kerkorde artikel VII-2 en ordinantie 5.9.2.: De status van het Dienst-hoek is die van een ‘proeve’. Dat wil zeggen dat het gedurende tien jaar door de kerk aan de gemeenten ter beproeving wordt aangeboden. De kerkorde bepaalt dat de eredienst in de gemeenten ook tot dat doel wordt gevierd met gebruikmaking van één van de aangeboden orden. De achtergrond van deze ‘beproeving’ is dat dit boek weliswaar goeddeels wordt gevormd door teksten die in allerlei opzicht uit een breed spectrum van de praktijk van de traditie in heden en verleden zijn samengebracht, maar dat de voortgaande praktijk zelf moet uitmaken in hoeverre het een richtsnoer kan zijn. Het woord ‘proeve’ verwijst daarmee naar een fundamenteel uitgangspunt dat vraagt om een liturgia semper refor-manda et condenda.'^

De vraag in het kader van dit artikel is nu welke positie het Dienstboek inneemt in de discussies rond de katholiciteit van de PKN en welke uitdaging daarvan uitgaat naar een kerk die in toenemende mate een pluriforme gestalte aanneemt in een laat moderne cultuur. Eerst

' Eerder verschenen in: J. Kronenburg en R. de Reuver (red.). Wij zijn ook katholiek, over protestantse katholiciteit, Heerenveen 2007, 81-98.

Zoetermeer 1998 en 2004.

’ Inmiddels heeft de Generale Synode van de Protestantse Kerk in Nederland in 2016 het Dienstboek ongewijzigd vastgesteld.

‘liturgie moet voortdurend hervormd en vernieuwd worden’, een adagium uit de middeleeuwse katholieke traditie. - Zie ook: G. Lukken, Het nieuwe Dienstboek van de Samen op Weg-kerken, een onvervangbare weg voor de oecumene. Praktische Theologie 2000/1,3-23.

35

-ocr page 38-

wordt in vogelvlucht een beeld geschetst van de liturgische ontwikkelingen die aan het Dienstboek PKN ten grondslag liggen. Vervolgens wordt aan de hand van een enkele voorbeelden met name ingegaan op de vragen rond de dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer en doop en belijdenis.

Liturgische ontwikkelingen

Voorgaande dienstboeken

Het Dienstboek is de opvolger van het Dienstboek - in ontwerp (1955) van de Nederlandse Hervormde Kerk, het Dienstboek van de Evange-lisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (1955 met latere herzieningen) en het Kerkboek (1969) van Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze drie dienstboeken geven een beeld van de invloed van de Liturgische Beweging zoals die zich sinds de negentiende en het begin van de twintigste eeuw manifesteerde in zowel de rooms-katholieke als de anglicaanse, lutherse, alsook de gereformeerde tradities in Europa en Noord-Amerika. Specifiek voor de Nederlandse situatie is daarin de discussie tussen vertegenwoordigers van de Liturgische Kring en de gereformeerde traditie. Namen die daaraan verbonden zijn, zijn respectievelijk: prof. dr. G. van der Leeuw en dr. 0. Noordmans. De laatste zag de gereformeerde traditie bedreigd door de katholiserende tendensen in de Liturgische Kring. Met name het Dienstboek-i955 in ontwerp van de Nederlandse Hervormde Kerk draagt de sporen van deze discussie. Daarin zijn namelijk zowel orden van dienst opgenomen uit de Nederlandse gereformeerde traditie als een toen zogenoemde ‘oecumenisch-gereformeerde’ orde die zich zowel verstaat met de katholieke liturgische traditie als met de hervormingen van de eredienst die Calvijn met name in Straatsburg doorvoerde. Een tussenstap tussen de drie dienstboeken van de genoemde kerken en het huidige Dienstboek (PKN) werd in de tweede helft van de jaren vijftig van de twintigste eeuw gezet door de prof. dr. G. van der Leeuw-Stichting. Het door de ‘Noctumendien-sten’ in de Amsterdamse Maranathakerk geïnspireerde ‘Oecumenisch Ordinarium’ werd gevolgd door een uitgave van een gemeenteboekje Onze Hulp. Dit bevat een oecumenisch ordinarium met een aantal toonzettingen en een reeks tafelgebeden plus orden voor het avond- en ochtendgebed. Deze publicatie werd door de synoden van de Nederlandse

36

-ocr page 39-

Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken aanvaard als een opmaat naar een mogelijk nieuw Dienstboek voor beide kerken. In 1983 gaven de gezamenlijke synoden de opdraeht gegeven de uitgave van een reeks ‘Proeven voor de Eredienst’ voor te bereiden. Deze versehenen tussen 1987 en 1993 en resulteerden tenslotte in het Dienstboek deel I en II. Inmiddels had de Evangelisch-Lutherse Kerk zieh bij het Samen op Weg-proces aangesloten en deed nu ook formeel mee aan de voorbereidingen van een nieuw Dienstboek. De Lutheranen deden overigens van meet af aan voluit en ook formeel mee in de Hervormde Commissie voor het Dienstboek en het latere Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst.

De manier van bidden bepaalt de manier van geloven

Om de aard van de katholieiteit van de liturgie te kunnen toetsen baseren wij ons in dit artikel op de betreffende doeumenten van de Wereldraad van Kerken: Called to be one Chureh (aangenomen op de assemblée van Porto Allegre 2006)^ en het rapport Baptism, Eucharist and Ministry (1982; BEM)^ dat daaraan ten grondslag ligt, het zogenoemde ‘Limarapport’. Called to be one Church omsohrijft de katholiciteit van de kerk als ‘de volheid, integriteit en volledigheid van haar leven in Christus door de heilige Geest in alle tijden en in alle plaatsen’. De verklaring vervolgt dan dat ‘dit mysterie tot uitdrukking komt in iedere gemeenschap van gedoopte gelovigen waarin het apostolisch geloof wordt beleden en geleefd, het evangelie wordt verkondigd en de sacramenten worden gevierd’. En vervolgens: ‘de katholiciteit wordt het meest zichtbaar tot uitdrukking gebracht in het delen van de heilige communie en in een wederzijds erkend en verzoend ambt.’ Het mag duidelijk zijn dat de liturgie een centrale plaats inneemt in de praktijk van een beleden katholiciteit. Liturgie is een toetssteen voor de katholiciteit van een kerk. Dat de liturgie deze centrale plaats inneemt wordt tot uitdrukking gebracht in het vroegkerkelijke adagium lex orandi statuât legem credendi (meestal kortweg aangeduid als lex orandi lex credendi): de manier van bidden

5 World Council of Churches, Called to be One Church. An invitation to the churches to renew their commitment to the search for unity and to deepen their dialogue. The Ecumenical Review 58 (2006), 112-117.

Commission of Faith and Order, Baptism, Eucharist and Ministry, Geneva 1982. Nederlandse vertaling: Doop, Eucharistie en Ambt. Verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Amersfoort 1983.

37

-ocr page 40-

bepaalt de manier van geloven. In de liturgie van de kerk wordt duidelijk wat zij gelooft. Liturgie is belijdenis en omgekeerd is belijdenis (ook) liturgie. Zo voltrekt zich bijvoorbeeld in het weigeren van een kerk van deelname aan de Maaltijd van de Heer aan (de leden van) een andere kerk in feite de scheuring van de kerk. '

Het BEM-rapport had reeds in 1982 aangegeven dat deze centrale plaats van de liturgie in de beleden en geleefde katholiciteit van de kerk verplicht tot een niet aflatend zoeken naar convergentie tussen de verschillende tradities. Deze worden door de Wereldraad van Kerken gezien als een verrijking en een uitdaging van elkaar. Een kernvraag blijkt dan steeds weer te zijn of en hoe de kerkelijke gemeenschappen zichzelf kunnen zien als principieel open naar Gods toekomst en als zodanig incompleet in deze ‘tussentijd’ tussen opstanding en wederkomst van de Heer.^ Het BEM-rapport geeft vijf criteria die als norm en kader kunnen gelden voor elke vorm van eredienst, zowel de gemeenschaps-vieringen als de gelegenheidsvieringen.^ Hoewel zij zijn geformuleerd met het oog op de eucharistie,'1’ kunnen zij gelden als de ijkpunten voor de eredienst van een kerk die de lex orandi ziet als een van de pijlers onder kerk en eredienst. Deze zijn: (1) de dankzegging aan de Vader vanwege de schepping, verlossing en heiliging; (2) de gedachtenis van de gekruisigde en verrezen Christus; (3) de aanroeping van de heilige Geest, die de beloften van Christus vervult; (4) de gemeenschap van de gelovigen, het Lichaam van Christus; (5) de verwachting van het Koninkrijk.quot; Met instemming van de gezamenlijke synoden van de kerken die nu zijn verenigd in de Protestantse Kerk in Nederland, vormen het BEM-rapport en de latere gezamenlijke meningsvorming van de synoden daarover,'^ evenals het rapport Maaltijd des Heren en Ambt^^ en de

T. van Eijk, Teken van aanwezigheid - een katholieke ecclesiologie in oecumenisch perspectiej', Zoetermeer 2000, 252.

38

1

H. Uytenbogaardt, Breek ons Heer, het brood: eucharistie in de SoW-kerken, in: M. Barnard en N. Schuman (red.). Nieuwe wegen in de liturgie, Zoetermeer 2002, 158-177, 159-160.

’ Doop en belijdenis, bevestiging van ambtsdragers, zegeningen, huwelijk en andere levensverbintenissen en uitvaart.

‘Eucharistie’ wordt in het BEM-rapport verstaan als de eenheid van wat, volgens de afspraken van de Raad van Kerken in Nederland, wordt aangeduid als ‘Dienst van de Schrift en Maaltijd van de Heer’. Vgl. BEM/E 111.27.

'' BEM/E I1.A-E.

quot; Zie: M. Thurian (red.). Churches respond to BEM. Official responses to the “Baptism, Eucharist and Ministry ’ Text, deel 4, Geneva 1987 (hierin het geza-

-ocr page 41-

reacties daarop in ‘Groeiende Herkenning’’quot;* het toetsingskader voor het Dienstboek, deel I en IL

Gereformeerd en katholiek

Gezien de vermeende discrepantie tussen de katholiek-oecumenische (inclusief de lutherse) traditie en de gereformeerde traditie binnen de Protestantse Kerk in Nederland is het nodig aandacht te geven aan de manier waarop de gereformeerde traditie zelf zich uitspreekt over de eredienst.

In de discussies die daarover in het midden van de twintigste eeuw ontstonden als reactie op de Liturgische Beweging, oriënteren degenen die in de gereformeerde traditie staan zich met name op Calvijn. Deze discussies zijn medebepalend is geworden voor de wijze waarop in het Dienstboek PKN de oecumenische en de gereformeerde traditie met elkaar in gesprek worden gebracht. Het betreft dan met name de vraag of de gereformeerde reformatie al dan niet gebroken heeft met de katholieke traditie.'^ Het gesprek concentreert zich op de verhouding tussen wat Calvijn in de Institutie schrijft over de ‘ceremoniën’’^ en zijn dienstboek voor Geneve in 1542.” In de Institutie legt Calvijn de nadruk op de vrijheid van de ‘ceremoniën’, wat in de latere Nederlandse gereformeerde traditie ‘van middelmatig belang’ heet. Hij doet dat echter in het kader menlijk antwoord Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland) en idem, vol V, Geneva 1988 (hier in het antwoord van de Evan-gelisch-Lutherse Kerk). Zie ook: Baptism, Eucharist amp;nbsp;Ministry 1982-1990, Report on the Process and Responses, Geneva 1990.

'’ Commissie Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ‘Eindrapport, analyse van de liturgische teksten aangaande maaltijd en ambt,’ Kerkelijke documentatie 17 (1989), 1-166.

Groeiende Herkenning, antwoorden van kerken en kerkelijke organen op het Eindrapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ’s Hertogenbosch 1991.

'5 vgl. o.m. A.F.N. Lekkerkerker, Kanttekeningen bij het Hervormde Dienstboek, Deel Hl, ’s Gravenhage 1956, 181-182; H. Jonker, Liturgische oriëntatie, Wageningen 1962; Fr. de Jong, De liturgie bij Calvijn - zijn liturgische beginselen, Organist en Eredienst (1964), 109-111; H. Jonker, Protestantse verkenningen na Paticanum H, ’s Gravenhage 1966.

'^ J. Calvijn, Institutie, IV.X.30.

'^ J. Calvijn, La forme des prières et chantz ecclésiastiques avec la manière d’administrer les Sacraments, Genève, 1542.

39

-ocr page 42-

van wat wij tegenwoordig ‘herbronning’ noemen: de verankering in de bijbelse overwegingen en de vroege kerk. In de inleiding op zijn dienst-ordening zegt Calvijn nadrukkelijk dat hij niet iets nieuws wil creëren, maar dat hij aansluiting zoekt bij de traditie van de vroege kerk en deze wil voortzetten.’^ Met name is Calvijn er veel aan gelegen ook wat in de eredienst aan de orde is terug te voeren op het gebod van Christus. Jonker vat deze uitgangspunten van Calvijn en zijn navolgers in de Nederlandse reformatie samen: ‘de reformatie heeft slechts beoogd een correctie aan te brengen op de katholieke traditie. De reformatoren hebben nooit de katholieke traditie als zodanig afgeschreven. Ze hebben slechts misvormingen willen corrigeren en spreken daarom dan ook van reformeren, hervormen van de christelijke kerk’.'^ De conclusie moet zijn dat in het begin van de Reformatie ook de gereformeerde traditie zich nadrukkelijk verstond als deel van katholieke traditie. Ook waar het de eredienst betreft geldt het reeds genoemde katholieke adagium liturgia semper reformanda et condenda.

De Nadere Reformatie en het Piëtisme zijn echter deels meer bepalend geweest voor de gestalte waarin vorm en inhoud van de gereformeerde eredienst is gegroeid en nog steeds bepalend is voor een groot deel van de gereformeerde gezindte. Een nieuwe impuls tot bezinning op de eigen aard van de liturgie is uitgegaan van de recente hertaling van de gereformeerde formulieren. Deze zijn nu opgenomen in het DB-II?' In het gesprek gedurende het proces van hertaling is de nadruk gelegd op het belang van het gebed en de onderwijzing in de formulieren voor de eenheid van de gereformeerde traditie. Belijdenis en liturgie - in hun onderhorigheid aan de heilige Schrift - worden gezamenlijk als pijlers van de kerk aangeduid.^^

Over de Lutherse traditie kan kort worden gezegd dat Luther en zijn navolgers juist in vragen rond de eredienst zichzelf altijd hebben

Vgl. Calvijn, La forme des prières, het slot van de toelichting op de heilige Maaltijd: ‘zo stemt het ook overeen met de bediening van de oude Kerk van de Apostelen, de martelaars en de heilige vaders...’ (12).

Jonker, Liturgische Oriëntatie, 97.

Vgl. M.J.G. van der Velden, Wat is liturgie?. Wapenveld 37/2, 1987, 52. Deze citeert op dit punt A.A. van Ruler, Waarom zou ik naar de kerk gaan, Nijkerkz.j., 189.

2' DB-11, inleiding Hertaling liturgische formulieren uit de gereformeerde traditie, 26-35.

2^ K.W. de Jong, Om de eenheid van de Kerk, liturgische formulieren willen serieus genomen worden, De Waarheidsvriend 92 (2004), 601-602.

40

-ocr page 43-

verstaan als deel van de katholieke traditie. Beide tradities stemmen daarin volstrekt overeen: het gaat in de eredienst om het rechte verstaan en de toe-eigening van het geloof, in gemeenschap met Christus en in het spoor van zijn apostelen en de vroege kerk.

De dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer

In de inleiding van het DB-1 wordt aangegeven dat is gekozen voor een dialogische verhouding tussen een meer ‘vierende’ oecumenische orde en een meer ‘lerende’ orde. Dit vanuit de overtuiging dat beide sporen geen tegenstelling vormen, maar deel uitmaken van de katholieke traditie en daaraan een eigen een eigen bijdrage leveren. Doel is beide tradities met elkaar in gesprek te brengen. In de discussies rond het verschijnen van DB-I is de vraag gesteld of deze beide sporen zich wel met elkaar verdragen. In de gereformeerde optiek is de liturgie met name een ‘kerkdienst’, dat wil zeggen een dienst aan het geloof en aan het spreken en handelen van God. Zij is niet het spreken en handelen zelf van God en de godsgemeenschap wordt er niet direct en onmiddellijk bewerkt. Het heil is en blijft een eschatologische grootheid. Het oecumenische spoor is vierend van aard. Het eucharistisch moment overheerst. Er is sprake van een lofprijzende en dankzeggende gedachtenis van het heilsgebeuren in Christus.2^ In het Dienstboek wordt nadrukkelijk gekozen voor een kader dat is gebaseerd op de fundamenteel liturgisch-theologische overweging dat de eredienst wordt getekend door de gedachtenis van Gods grote daden in Christus.quot;'^ Het DB acht dit van toepassing op zowel de meer lerende als de meer vierende orde.^^ Bij wijze van voorbeeld drie

Lukken, Dienstboek, 5-6, vgl. DB-I, 4.

DB-I, 5-7.

Richtinggevend hiervoor zijn de vele studies met betrekking tot het anamnetisch karakter van de eredienst. Met name de bijdragen van dr. R. Boon zijn daartoe baanbrekend gebleken. Zo schrijft hij hoe ‘juist in de eredienst de gedachtenis in haar dynamisch karakter openbaar wordt. Want daar gaat het om een tussen licht en duisternis scheidend, heilbewerkend, verzoenend en verlossend tegenwoordig-zijn Gods in Woord en Geest: daar gaat het om een aanroepen en inroepen van dit daadwerkelijk tegenwoordig -zijn: om een loven en zegenen en belijden van deze God, die zo tegenwoordig wil zijn; om een getuigen, verkondigen, proclameren van de voortdurende kracht en uitwerking tot verzoening en verlossing van Gods heilsdaden van weleer voor het heden en de toekomende tijden...’ R. Boon, De Joodse wortels van de christelijke eredienst,

41

-ocr page 44-

aspecten van de dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer die om aandacht vragen in het gesprek tussen katholiciteit en eigen traditie: de zondagsviering, de omgang met de heilige Schrift en de Maaltijd van de Heer.

De intrede in de viering van de dag des Heren

De gedachtenis van de verrijzenis van Christus tekent het karakter van de zondagsviering als een dienst van de heilige Schrift en de Maaltijd van de Heer. Het Dienstboek kiest in dit spoor van Schrift en katholieke traditie nadrukkelijk voor de zondagsviering als gedachtenis van de verrijzenis. Dit lijkt de enige legitimatie voor de heiliging van de eerste dag van de week. Daarmee wordt ook aangegeven dat de viering van Pasen het hart van het liturgisch jaar van de kerk is. Van daaruit krijgt de zon-dagmorgendienst haar gestalte.^^ Als voorbeeld van wat dat concreet betekent vergelijken we de optiek van Intrede A en B van Orde I met elkaar.^’ Intrede-A kiest in het Kyrie en Gloria voor een begroeting van Christus als de opgestane Heer en een lofprijzing van de drie-ene God. Deze begroeting focust op de kerk die als biddende gemeenschap bij haar Heer intreedt voor een wereld in barensnood. Zij sluit deze lofprijzing af met een openingsgebed dat zich richt op Gods genadige aanwezigheid op deze specifieke liturgische dag in deze specifieke wereldtijd. Intrede-B richt zich in de concentratie op de Tien Woorden met name op de heiliging van het leven van iedere gelovige en roept dan ook om de kracht van de heilige Geest voor de toe-eigening van Schrift en prediking. Intrede A en B vormen aldus geen tegenstelling, maar plaatsen wel verschillende accenten, die alleen tot convergentie kunnen komen als de oecumenisch-katholieke en de gereformeerde tradities het wagen om de optiek van de zondagse eredienst met elkaar te confronteren in het licht van Schrift en traditie. Het gesprek zal dan gaan over de onderlinge verhouding van enerzijds een christocentrische publieke eredienst die zich

Amsterdam 1968. Te noemen zijn ook: G.N. Lammens, Het commemoratieve aspect van de avondmaalsviering, Kampen 1968, en G.M. Landman, in de ruimte van de Naam. Liturgische grondwoorden in het Onderricht van Mozes en hun invloed op het Nieuwe Testament en de christelijke eredienst, Zoeter-meer 1995.

BEM, E.31 ; DB-1, Uitgangspunt 4 6-7; Lukken, Dienstboek, 4-5.

2’ DB-1, 154-161.

42

-ocr page 45-

rekenschap geeft van de plaats van de kerk in de samenleving en anderzijds een kerkelijke gemeenschap en een gelovig individu. Het kader van deze overwegingen wordt aangegeven door het BEM-rapport als dat met een woord van Paulus spreekt over de zondagsviering als ‘eucharistie’ (dankzegging), het geheel van de dienst de Schrift en de Maaltijd van de Heer. Deze schriftuurlijke term is gekozen omdat in de eredienst dankzegging een kernwoord is. Het duidt op de dank die de mens in de ere-dienst aan God is verschuldigd.

De vertolking van de heilige Schrift

Het tweede voorbeeld betreft de omgang met de heilige Schrift in de zondagsviering. Deze kent in de huidige praxis van de I’KN een breed scala aan invalshoeken. DB-I kiest in het kader van het liturgisch jaar als een ‘Jaar onzes Heren’ en de zondag als gedachtenis van Christus’ verrijzenis voor twee lectionaria die hieraan recht doen: het Luthers Lees-rooster en het Gemeenschappelijk Leesrooster.^^ Daarnaast geeft het Dienstboek een Aanvullend leesrooster dat een (seizoensgebonden) doorgaande lezing veronderstelt en een Thora-leesrooster met psalmen dat in het spoor van de synagoge van Pasen uitgaat.^® De vraag daarbij is niet zozeer hoe deze af te wisselen, maar wel hoe wordt omgegaan met de Schrift in het kader van de eredienst. De oecumenisch-katholieke traditie volgt van zondag tot zondag de weg van Christus en wil heel de Schrift met zijn mond, zijn ogen zien en zijn oren horen. Zij zal altijd zijn stem zoeken in het evangelie en dat omspelen met andere stemmen uit Thora, profeten, psalmen en brieven. De gereformeerde traditie vindt haar hart in de wijze waarop zij in een christocentri sehe prediking onder het geleide van de Geest het lerende en het persoonlijk toe-eigende aspect van de omgang met de Schrift centraal stelt. Eerbied voor de Schrift in haar inwendige samenhangen bracht die traditie tot een voorkeur voor de lectio continua, de doorgaande lezing van een bijbelboek. Daarbij is het mogelijk met zelfs uitsluitend één lezing uit het Oude Testament een

C.P. van Andel, Intercommunie en Ambt: laatste gespreksronde aan de hand van liturgische teksten, Kerk en Theologie 4\ (1990), 10-25, 16; BEM/E,20.

Evangelisch-Luthers Leesrooster en Gemeenschappelijk Leesrooster; DB-I, blz. 1189v.. en 1199v.

Aanvullend leesrooster, DB-1, 1209v. en Thora-leesrooster met psalmen 1215v.

43

-ocr page 46-

christocentrische prediking te onderhouden. In het kader van het gesprek over de convergentie tussen de tradities is de hierboven gesignaleerde vraag aan de orde wat het karakter van de zondagsviering zal zijn en 31 bijgevolg de wijze van omgang met de heilige Schrift.

De Tafel van Eén

Het derde voorbeeld over de convergentie betreft de ‘Maaltijd van de Heer’. In het spoor van het BEM-rapport, de oecumenische gesprekken in Nederland en de daaruit voortvloeiende overwegingen van de gezamenlijk synoden, heeft het Dienstboek de Maaltijd van de Heer als een integraal deel van de zondagsviering aangeven.’’ Het Dienstboek plaatst in Orde-I voor de Maaltijd van de Heer - A en B de beide tradities naast elkaar. Het hertaalde formulier om het Heilig Avondmaal te houden kan daarbij worden gezien als fundament onder de gereformeerde traditie. Met name vraagt de Maaltijd van de Heer om een bezinning op de biddende gestalte van de viering: de rite wordt in het Dienstboek verstaan als een gebedshandeling. Dit betekent dat de invulling van riten, teksten en gebeden in de oecumenische-katholieke traditie en het formulier in de gereformeerde traditie zich met elkaar dienen te verstaan over wat het betekent dat zij beide een gestalte zijn van de lex orandi. Wat is de weg van biddend belijden die de gemeente gaat naar de tafel van de fleer?'

’* In de literatuur over leesroosters wordt weinig tot geen aandacht gegeven aan de samenhang tussen de aard van de eredienst en een leesrooster. Vgl. o.m. E.A.O.M. Henau, F.G. Immink, J.H. van der Laan (red.), Leesrooster, stapsteen of struikelblok = Praktische Theologie 1995/4.; In orde. Oecumenisch leesrooster Zoetermeer (verschijnt driejaarlijks); J.H. van der Laan, Elementaire bijbellezingen, nieuw leesrooster voor de eredienst, Zoetermeer 2004.

Vgl. BEM/E,31; Baptism, Eucharist amp;nbsp;Ministry 1982-1990, Commissie Maaltijd des Heren en Kerkelijk ambt. Eindrapport', Groeiende herkenning. ^^ Intrigerend is hoe in dit verband zich bijvoorbeeld de vredegroet als inleiding op het aandragen van de gaven uit Orde 1, Maaltijd des Heren-A (DB-I, 166), met een beroep op Matt. 5,23-24 (DB-1, 883) zich verhoudt tot het zelfonderzoek en de schuldbelijdenis uit het formulier om het heilig Avondmaal te houden (DB-II, 179-182). Hetzelfde geldt de verhouding van het gebed over de gaven en de betreffende woorden in het tafelgebed in de oecumenische orden (zie bijv. DB-I, 810/92 en de passage Bijeen tot zijn gedachtenis ... 221) zich en de passage uit het formulier om het heilige Avondmaal te houden, waar onder verwijzing van naar 1 Kor. 10:17 een gedeelte uit de Didache wordt geci-

44

-ocr page 47-

Wal betekent de gemeenschap met Christus in de communie en wat is de aard van de zending vanuit de communie?

De genoemde voorbeelden staan in het bredere perspectief van de eerdergenoemde vijf criteria die het BEM-rapport aanreikt over de eredienst.

De dankzegging aan de Vader legt de nadruk op de viering van de Maaltijd van de Heer als één grote lofprijzing en dankzegging. In het kader van de ‘wegwijzende rol’ van Israël vragen de toenmalige SoW-kerken aandacht voor de ‘spiritualiteit die de omgang van Israël met God kenmerkt’^quot;*. Verwezen wordt dan onder meer naar de joodse maaltijden die ‘altijd staan in het teken van de dankzegging over de gaven, waarmee zij beginnen’^5.

De gedachtenis van Christus bepaalt beide tradities in het Dienstboek bij de aspecten waaronder de ongedeelde tegenwoordigheid van Christus wordt verstaan: de maaltijdvierende kerk, de verkondiging in Schriftlezing en prediking, de gebeden en avondmaalsliederen waarin ‘een bestendig geloof spreekt in de tegenwoordigheid van Christus in brood en wijn’ en onder het gezichtspunt van de eigen plaats van de ambtsdrager die in de concrete viering de maaltijd des Heren mag bedienen?*’ Anders dan in het BEM-rapport vragen de Nederlandse kerken nadrukkelijk aandacht voor de gezamenlijke belijdenis van het bijbels gegeven van het offer-karakter van Christus’ lijden en sterven en van de uniciteit daarvan. Op grond daarvan zien zij de mogelijkheid tot een fundamentele wederzijdse herkenning van de verschillende tradities. Nader gesprek zal er dan zijn over de wijze waarop in de viering van de Maaltijd de kerk wordt betrokken bij het offer van Christus en zijn verheerlijking en hoe zich dat verhoudt tot de reformatorische overtuiging dat in de viering van de maaltijd tegelijk sprake is van ‘een pijnlijk nulpunt van berouw en radicale zelfveroordeling waarin de mens er ootmoedig weet van heeft, dat slechts een genadige nieuwe scheppingsdaad van Gods kant het verbroken verbond kan herstellen.

teerd: ‘... uit vele graankorrels wordt immers één en hetzelfde meel gemalen en één brood gebakken, en uit vele geperste druiven vloeit één en dezelfde wijn en drank die zich tot één geheel mengt’ (DB-ll, 183).

Groeiende herkenning, 5.

Maaltijd des Heren 16.

BEM/E,9-I3; Groeiende herkenning 8,9.

37

Groeiende herkenning, 10.

45

-ocr page 48-

De aanroeping van de Geest wordt in het BEM-rapport beschreven als één van de scharniermomenten in de viering van de Maaltijd van de Heer. De heilige Geest wordt bezongen als de ‘onmetelijke kracht van liefde’ die de viering van de eucharistie mogelijk maakt en die de eenheid tussen de Vader en de Zoon bevestigt. De heilige Geest wordt zowel over de gemeenschap als over de elementen van brood en wijn aangeroepen. Beide worden getekend door de kracht van de Geest. Heel de viering heeft derhalve een epicletisch karakter, omdat zij afhankelijk is van het werk van de Geest.^^ Ondanks een huiver vanuit de reformatorische traditie begrijpelijke huiver bij een epiclese zowel over de gaven als over gemeenschap, verwelkomen desniettemin de toenmalige Samen op Weg-kerken de passage over de kracht van de heilige Geest als in lijn met hun eigen traditie. Juist door de viering van de maaltijd geeft de heilige Geest een voorsmaak van het koninkrijk van God.

De Evangelisch-Lutherse Kerk plaatste de kanttekening dat het ‘Verbum visibile’ - het zichtbare Woord - in brood en wijn in zichzelf al een teken is van Gods genadige toewending in Christus.^^ De vraag is langzamerhand wel aan de orde of de vermeende tegenstellingen op dit punt tussen de katholieke, lutherse en gereformeerde tradities, die meer laat-middeleeuws-scholastiek en -ontologisch dan bijbels-theologisch zijn, niet aan herziening toe zijn: Als het God gaat om de heelheid van zijn schepping naar lichaam en geest, past het Christus gemeente niet te twijfelen aan Gods scheppende kracht die mensen, het werk van hun handen en de natuur benut om zijn heil te volvoeren. Waartoe zouden wij anders nog biddagen voor gewas en arbeid houden.

De gemeenschap van de heiligen en de verwachting van het koninkrijk zijn wellicht de meest uitdagende criteria voor zowel de oecu-menisch-katholieke als de gereformeerde viering van de Maaltijd van de Heer. Aan de orde is hier de gemeenschap van de heiligen en het uitzien naar het Koninkrijk. Deze gemeenschap van de heiligen wordt zeer letterlijk genomen: in hemel en op aarde, van alle tijden en alle plaatsen. Iedere maaltijd vierende geloofsgemeenschap zou zich daardoor uitgedaagd moeten weten zo intens en frequent als mogelijk de hoogten en diepten van Christus’ lijden en verheerlijking te proeven. Dat alleen al zou een pleidooi kunnen zijn om iedere dag des Heren dan ook voluit te vieren met Hem als gast die gastheer wordt.quot;*” Er kan dan geen sprake

BEM/E 14-16.

’’ Baptism, Eucharist amp;nbsp;Ministry 1982-1990, 67, 68.

Lucas 24,15-35, vgl. DB-1, 6-7.

46

-ocr page 49-

zijn van ‘voorsmaak’ zonder solidariteit in kerk en wereld en omgekeerd. ‘In de eucharistie beginnen we te zien wat het betekent dat God regeert, zoals dat beloofd is als de uiteindelijke vernieuwing van de schepping en krijgen wij er een voorsmaak van. Tekenen van deze vernieuwing zijn in de wereld aanwezig overal waar de genade van God zichtbaar wordt en mensen werken aan gerechtigheid, liefde en vrede. De eucharistie is het feest waarbij de kerk God dankt voor deze tekenen en vol vreugde de komst van het Koninkrijk viert en erop vooruitgrijpt (1 Kor. 11,26; Matt. 26,29)/' Daarbij wordt dan ook binnen de kerken tot beleefde werkelijkheid wat in Port Allegre werd uitgesproken: ‘Iedere kerk is de katholieke kerk is en niet slechts een deel daar ervan. Iedere kerk is de katholieke kerk, maar valt niet samen met het geheel ervan. Wij verklaren dat de katholiciteit van de kerk het meest zichtbaar wordt in het gezamenlijk vieren van het avondmaal en in een wederzijds erkend en verzoend ainht’.'^

Verplichtende uitwisseling

De gesprekken die de kerken in Nederland hebben gevoerd en de uitkomst daarvan verplichten deze tot dit nadere commitment van de PKN in eigen huis. De oecumenisch-katholieke en de gereformeerde traditie van de PKN zouden de kerk dienen als zij hun concrete zondagsvieringen met elkaar in gesprek brengen en zich daarbij laten gezeggen door de breedte van de traditie van de kerk. Dat betekent niet noodzakelijkerwijs uniformering van de eredienst - al zou een zekere herkenning tussen de gemeenten van de PKN over en weer en tenminste een fundamentele eucharistische gastvrijheid binnen deze ene kerk geboden zijn. In elk geval zouden ieders eigenaardigheden voluit ter sprake kunnen komen en getoetst kunnen worden.

Naast wat al is genoemd kan dan bijvoorbeeld worden gedacht aan de wijze waarop in de eredienst vorm in inhoud wordt gegeven aan het fundamentele besef van tekort en schuld dat de mens voor Gods aangezicht tekent. Wie zich immers rekenschap geeft van ieders deelgenootschap aan een wereldwijde samenleving, kan niet anders dan dat schuldige tekort belijden. Het ontbrekende besef van persoonlijke schuld in het leven van sommige gemeenten en daarmee van wereldwijde lotsver-

BEM/E, 22.

World Council of Churches, Called, par. 6(114).

47

-ocr page 50-

bondenheid voor Gods aangezicht, maakt de solidariteit met de samenleving arbitrair en afhankelijk van eigen gezindheid. Omgekeerd zal de vreugde om Gods genadige toewending in Christus en het uitzien naar zijn rijk niet slechts een geloofsartikel maar vooral een geloofservaring mogen wezen.

Een ander punt van gesprek is de geloofskennis die wordt gevraagd van wie de maaltijd delen. In de gereformeerde traditie zijn liturgische formulieren, die ontstonden in de nood van de tijd om de voorgangers van dienst te zijn bij hun onderricht aan een zich reformerende gemeente, geworden tot gestolde traditie die de dynamiek missen om te onderrichten ‘bij de tijd’. Toch is een dergelijk onderricht onmisbaar voor wie gemeenschap zoekt en de maaltijd deelt. Ditzelfde onderricht is zeker ook aanwezig in de orde en de gebeden van de oecumenische traditie. Daar echter kan een enigszins willekeurige en eigenzinnige keuze uit de pluriformiteit van zowel de orden als de gebeden door voorgangers en weinig vermoedende liturgiecommissies oorzaak van verwarring zijn over de weg en het belijden van de kerk. Dat de gelovigen levenslang geloofsleerlingen blijven, juist ook waar het de eredienst betreft wordt niet allerwegen herkend.

Doop en belijdenis

De orden voor doop en belijdenis'*^ zijn van groot belang voor het verstaan van de katholiciteit van de kerk in de praktijk van iedere gemeente. Sinds de doopconsensus in 1967 naar aanleiding van de overdoop van Prinses Irene bij haar toetreden tot de Rooms-Katholieke Kerk is er de kerken in Nederland alles aan gelegen met dit gezamenlijk fundament onder het kerkzijn zorgvuldig om te gaan. Het BEM-rapport verschafte daartoe het nodige materiaal, dat vervolgens door de Raad van Kerken in Nederland is uitgewerkt en ten gebruike aan de lidkerken is aangeboden en door hen aanvaard.'*'* Het belangrijkste daarbij is dat de aangeboden riten en gebeden langs de weg van de lex orandi op voor allen herkenbare wijze de uitgangspunten van het BEM-rapport in beeld brengen. Kemmomenten daarin zijn: het doopgebed, de verzaking en belijdenis, de doop met water en Geest, de opname in het lichaam van Christus en

DB-H, 55-176.

Op zoek naar een oecumenische doopliturgie, = Oecumenische Bezinning 2 (1992).

48

-ocr page 51-

de verwelkoming in de kerk. Vrijwel alle betrokken lidkerken hebben vervolgens hun eigen orden in dit spoor hervormd.

In het kader van het Dienstboek was daarom de vraag aan de orde hoe deze orden voor doop en belijdenis enerzijds en anderzijds het formulier voor de bediening van de doop aan de volwassenen, aan de kinderen en het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis uit de gereformeerde traditie zich tot elkaar verhouden in relatie met de katholiciteit van de kerk. Wat opvalt is dat beide tradities nadrukkelijk het zogenoemde ‘Zondvloedgebed’ als doopgebed aanreiken. Dit gebed is in zowel de lutherse als de gereformeerde traditie bekend en gaat terug op laatmiddeleeuwse bronnen. Het verbindt op gelukkige wijze de doopweg van Jezus met die van Israël en neemt daarin de dopelingen op. Zo wordt de opname van de gedoopte in het Lichaam van Christus al bij de inzet van de dooprite manifest aangeduid. Ook de ‘verzaking en belijdenis’ is in beide tradities een nadrukkelijk gegeven.

Waar de oecumenische en de gereformeerde traditie echter uitééngaan is de verbinding van de doop met water en met geest. De gereformeerde traditie kent zowel bij de doop van kinderen als bij de openbare belijdenis geen handoplegging en beperkt zich tot een gebed om ‘vermeerdering in de genade van de Heilige Geest’'*^. Daarentegen kent de oecumenisch-katholieke traditie een mogelijke zalving bij de doop van kinderen en een verplichte handoplegging en mogelijke zalving die bij de belijdenis (en doop) van volwassenen nadrukkelijk de gave van de Geest betuigen.^^ In een commentaar van katholieke zijde wordt daarbij de vraag gesteld of de eenheid van beleid binnen de PKN hier niet ‘minder duidelijk’ is?'^ Deze vraag is tevens een signaal van het stokkende gesprek tussen de kerken over de verhouding van doop en confirmatie c.q. openbare belijdenis. Intern ligt hier echter ook een vraag voor de PKN, omdat de onlosmakelijke verbinding tussen de doop met water en met Geest als opname in het Lichaam van Christus zowel vragen stelt bij de doop van zuigelingen enerzijds en anderzijds bij het verlangen van sommigen om overgedoopt te worden. In het bredere kader van de katholiciteit van de kerk kan slechts de eenmaligheid van de doop worden

” DB-ll 95, 143.

‘Ontvang de heilige Geest’ of ‘Wees gezegend met de gave van de heilige Geest’, DB-lI, 90.

W.H. van den Dool, Het nieuwe protestantse Dienstboek, een aanwinst voor de oecumene die vraagt om nadere bezinning. Tijdschrift voor Liturgie 90 (2006), 208-224,211.

49

-ocr page 52-

herkend. De dooprite als teken en zegel van zowel de genadige toewending van God als de opname in het Lichaam van Christus is onomkeerbaar en dus onherhaalbaar.

Ambt, verzoening, zegen en uitvaart en rouw.

De ruimte ontbreekt in dit artikel om op deze onderdelen van DB-11 in te gaan. In inleidingen, riten en gebeden wordt daar onder meer aandacht gegeven aan: het apostolisch karakter en de ordeningen van het ambt, de vraag wat ‘volmacht’ betekent voor de ambtsdrager en pastorale werker als het gaat om boete en verzoening of de zegening en zalving van zieken. In het kader van de zegeningen wordt vanuit een expliciet protestants denken over sacramenten impliciet aandacht gevraagd voor de verhouding van sacramenten en sacramentalia. Uitvaart en rouw geven een signaal van de sterk gewijzigde aandacht voor rituelen binnen en buiten de kerk. Intrigerend is hoe de kerk in haar riten om gaat met signalen uit een brede samenleving.

Tenslotte

Het Dienstboek van de PKN is een proeve.'**’ Dat wil zeggen een boek dat handreikingen doet en vooral gesprek oproept. Voor dit gesprek zijn deelnemers nodig die niet zozeer door de bevestiging van eigen traditie of bevrediging van eigen behoeften worden gedreven, als wel door een intens verlangen naar een katholieke kerk waarin de gemeenschap der heiligen maar één doel heeft: steeds opnieuw signalen te ontwaren en te geven van Gods koningschap op aarde. Daarbij wordt van ieder gevraagd de exclusiviteit van de eigen overtuiging principieel ter discussie te stellen aan de hand van met name de eigen - in dit geval liturgische -gebruiken. Het Dienstboek bedoelt nadrukkelijk de beide hoofdsporen van de tradities die in de PKN zijn samengekomen met elkaar in gesprek te brengen. Dit gebeurt vanuit de overtuiging, dat beide sporen voluit delen in de katholiciteit van de kerk, maar deze ook vanuit hun eigen vooringenomen standpunten belemmeren. Dit leidt tot schade van de geloofwaardigheid van de kerk intern en in de samenleving. Het zou een

Zie de opmerking hierover in de Inleiding, noot 3.

50

-ocr page 53-

lief ding waard zijn als de PKN, samen met die kerken die daarvoor open staan, de vragen rond een katholieke eredienst structureel en professioneel aanvat. Daartoe kan, aldus de éminence grise van de liturgie-wetenschap prof. dr. Gérard Lukken, het Dienstboek een bijdrage leveren

omdat het een gezicht laat zien dat niet meer autoritair en overheersend is, maar dat temidden van de vele rituelen in de nieuwe cultuur zonder meer een eigen plaats verdient en tegelijk de christelijke identiteit op authentieke wijze tot uitdrukking brengt. Dat gezicht zal des te geloofwaardiger zijn naarmate wij komen tot een ‘Book of Common Prayer’ waarin alle christelijke kerken zich kunnen herkennen. Daartoe daagt dit Dienstboek ons uit.'*^

Het Dienstboek is zo als een ‘tuin om in de spelen’.'^”

Lukken, Dienstboek, 19.

L.C. van Drimmelen, Een troon voor het Woord, Kampen 2007; vgl. idem 283 (onder meer met het oog op de vragen bij zowel doop en belijdenis als bevestiging van ambtsdragers en bewoordingen bij de zegen): 'De kerk heeft niet voor niets vanuit de schat van de kerk der eeuwen ons in een prachtig dienstboek woorden aangereikt. Daar hebben mensen het duizenden jaren mee gedaan. Daar kunnen wij ook mee toe.’

51

-ocr page 54-

BIBLIOGRAFIE

C.P. van Andel, Intercommunie en Ambt: laatste gespreksronde aan de hand van liturgische teksten, Kerken Theologie 41 (1990), 10-25.

Baptism, Eucharist amp;nbsp;Ministry 1982-1990, Report on the Process and Responses, Geneva 1990.

W. Barnard, Binnen de ti/d, het zinsverband der liturgie — de dagen onzer jaren - een kerkelijk jaarboek, Haarlem-Hilversum 1964.

W. Barnard, De Tale Kanaans, een leergang liederen — de dagen onzer jaren - een kerkelijk jaarboek, Amsterdam-Hilversum z.j. [1963]

W. Barnard, Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005, Vught 2009.

W. Barnard, Op een stoel staan. Herfst en winter, deel 3, Haarlem 1979.

M. Bassa, H. Uytenbogaardt en C.-W. van Vliet (red.), 100 Heiligen in de Dom, gedenken en vieren met geloofsgetuigen, Zoetermeer 2016.

A. Berlis, Heilige und Heiligenverehrung in der Alt-Katholischen Kirche, in: M. Barnard, P. Post en E. Rose (red.), A Cloud of Witnesses, The Cult of Saints in Past and Present, Leuven 2005, 297-323.

R. Boon, De joodse wortels van de christelijke eredienst, Amsterdam, 1968.

J. Calvijn, Institutio Christianae religionis, Genève 1536.

J. Calvijn, La forme des prières et chantz ecclésiastiques avec la manière d’administrer les Sacraments, Genève 1542.

Christian Martyrs of the Twentieth Century, Ten Statues on the West Eront of Westminster Abbey, Londen 2014.

Commissie Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ‘Eindrapport, analyse van de liturgische teksten aangaande maaltijd en ambt,’ Kerkelijke documentatie 17 (1989), 1-166.

Commission of Faith and Order, Baptism, Eucharist and Ministry, Geneva 1982. Nederlandse vertaling: Doop, Eucharistie en Ambt. Verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Amersfoort 1983.

Common Worship, Services and Prayers for the Church of England, Londen 2000.

Common Worship, Services and Prayers for the Church of England. Times and Seasons, Londen 2006.

Communitaire Gemeenschap Oudezijds 100, Calendarium Spe Gauden-tes, Amsterdam, (verschijnt jaarlijks).

52

-ocr page 55-

Comunità di Bose, il lihro del testimoni, martirologio ecumenico, Cini-sello Balsamo 2002

De adem van het Jaar, Amsterdam 1975.

M. den Dekker, ds Hans van der Werf, architect van kerkenwerk, Vught 2013.

Dienstboek - een proeve, deel 1. Schrift — Maaltijd - Gebed, Zoetermeer 1998.

Dienstboek - een proeve, deel 11. Leven - Zegen - Gemeenschap, Zoetermeer 2004.

J.N. van Ditmarsch, Vieren gedenken, de feest- en gedenkdagen met een vaste datum in het Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Amersfoort 2004.

W.H. van den Dool, Het nieuwe protestantse Dienstboek, een aanwinst voor de oecumene die vraagt om nadere bezinning. Tijdschrift voor Liturgie 90 (2006), 208-224.

L.C. van Drimmelen, Een troon voor het Woord, Kampen 2007.

T. van Eijk, Teken van aanwezigheid - een katholieke ecclesiologie in oecumenisch perspectief, Zoetermeer 2000.

For AH the Saints, Prayers and Readings for Saints ‘ Days. According to the Calendar of the Book of Alternative Services of the Anglican Church of Canada, Toronto 1994.

Gemeenschap de Hooge Berkt, Een eigentijdse oecumenische getuigenkalender, mensen die ons steeds blijven inspireren, Bergeijk 2003.

Nationale Raad voor de Liturgie, Getuigen voor Christus, Roomskatholieke bloedgetuigen uit Nederland in de twintigste eeuw, ’s Hertogenbosch, 2008.

Groeiende Herkenning, antwoorden van kerken en kerkelijke organen op het Eindrapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ’s Hertogenbosch 1991.

E.A.O.M. Henau, F.G. Immink en J.H. van der Laan (red.), Leesrooster, stapsteen of struikelblok = Praktische Theologie 1995/4.

ln orde. Oecumenisch leesrooster Zoetermeer (verschijnt driejaarlijks).

Fr. de Jong, De liturgie bij Calvijn - zijn liturgische beginselen. Organist en Eredienst ( 1964), 109-111.

K.W. de Jong, Om de eenheid van de Kerk, liturgische formulieren willen serieus genomen worden, De Waarheidsvriend 92 (2004), 601-602.

53

-ocr page 56-

Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Baam 1993. Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, z.p., z.j. [2018], J. Kronenburg en R. de Reuver (red.), Wij zijn ook katholiek, over protestantse katholiciteit, Heerenveen 2007.

J.H. van der Laan, Elementaire bijbellezingen, nieuw leesrooster voor de eredienst, Zoetermeer 2004.

G.N. Lammens, Het commemoratieve aspect van de avondmaalsviering. Kampen 1968.

G.M. Landman, Jn de ruimte van de Naam. Liturgische grondwoorden in het Onderricht van Mozes en hun invloed op het Nieuwe Testament en de christelijke eredienst, Zoetermeer 1995.

A.F.N. Lekkerkerker, Kanttekeningen bij het Hervormde Dienstboek, Deel 111, ’s Gravenhage 1956.

Liedboek voor de Kerken, 's Gravenhage 1973.

Liedboek, zingen en bidden in huis en kerk, Zoetermeer 2013.

Y. Martola, On the Question of a Lutheran Sanctorale, Studia Liturgica 34 (2004), 92-108.

Op zoek naar een oecumenische doopliturgie, = Oecumenische Bezinning 2 (1992).

P. Oskamp, Eergeef ons onze schulden ..., Riten om in het reine te komen, Zoetermeer 2000.

P. Parsch, Het Jaar des Heren, Utrecht 1941.

A. Rinkel, Psalter: Beschouwingen over de psalmen, deel 2, Zutphen 1937.

Het Romeins Missaal, herzien volgens de besluiten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie en uitgegeven op gezag van paus Paulus Vl, Tweede standaard-editie.

54

-ocr page 57-

Uitgave België (Vlaanderen): Missaal voor Zon- en Feestdagen, Brussel 1975.

Uitgave Nederland: Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie, ’s Hertogenbosch 1978.

A. A. van Ruler, Waarom zou ik naar de kerk gaan, Nijkerk z.j.

N. Schuman, Wij zijn de eersten niet, teksten tussen hoop en vrees amp;nbsp;een nieuwe getuigenkalender. Delft 1985.

M. Thurian (red.). Churches respond to BEM. Official responses to the ‘Baptism, Eucharist and Ministry’ Text, deel 4, Geneva 1987.

M. Thurian (red.). Churches respond to BEM. Ojjicial responses to the ‘Baptism, Eucharist and Ministry’ Text, deel 5, Geneva 1988.

Max Thurian en Geoffrey Wainwright (red.). Baptism and Eucharist, Ecumenical Convergence in Celebration, Geneva 1983.

L. van Tongeren, Die Ikonographie moderner Heiligen. Auf der Suche nach Ansätzen für eine neue Typologie, Liturgisches Jahrbuch 55 (2005), 3-22.

H. Uytenbogaardt, Breek ons Heer, het brood: eucharistie in de SoW-kerken, in: M. Barnard en N. Schuman (red.). Nieuwe wegen in de liturgie, Zoetermeer 2002, 158-177.

H. Uytenbogaardt en G. Dotti, Places of Memory, in: T. Grdzelidze and G. Dotti (red.), A Cloud of Witnesses, Opportunities for Ecumenical Commemoration. Proceedings of the International Ecumenical Symposium, Monastery of Bose, 29 October - 2 November 2008, Genève 2009, 200-209.

M.J.G. van der Velden, Wat is liturgie?. Wapenveld 37 (1987), 47-52.

G. Wainwright, The Saints and the Departed: Confessional Controversy and Ecumenical Convergence, Studia Liturgica 34 (2004), 65-91.

Wij zijn ook katholiek, over protestantse katholiciteit, Heerenveen 2007. World Council of Churches, Called to be One Church. An invitation to the churches to renew their commitment to the search for unity and to deepen their dialogue. The Ecumenical Review 58 (2006), 112-117.

55

-ocr page 58-

PERSONALIA

Peter-Ben Smit (1979) studeerde theologie en bijbelwetenschappen in Amsterdam, Sheffield, Bern en New York. Hij is bijzonder hoogleraar “oude katholieke kerkstructuren” vanwege de Stichting Oud-Katholiek Seminarie aan de Universiteit Utrecht, hoogleraar contextuele bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hoogleraar (ao.) systematische en oecumenische theologie aan de Universiteit Bern. Hij is tevens deken van het bisdom Haarlem.

Mattijs Ploeger (1970) studeerde theologie in Leiden, Utrecht en Cambridge en promoveerde in 2008 te Utrecht op een proefschrift over liturgische ecclesi-ologie. Hij is rector van het Oud-Katholiek Seminarie, waar hij tevens docent is voor systematische theologie en liturgie en verzorgde leeropdrachten op deze vakgebieden aan de Universiteit Bern. Als priester van het bisdom Haarlem was hij pastoor van verschillende oud-katholieke parochies en is hij nu assisterend pastor in de parochie Egmond.

Hans Uytenbogaardt (1942) studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkte eerst als gemeente-predikant en vervolgens als docent liturgiek aan het Nederlands Instituut voor Kerkmuziek / Conservatorium te Utrecht en het Theologisch Seminarium ‘Hydepark’ van de Nederlandse Hervormde Kerk en als secretaris eredienst voor de Nederlandse Hervormde Kerk ten dienste van de Samen op Weg-kerken, sinds 2004 de Protestantse Kerk in Nederland. Zo stond hij aan de wieg van het Dienstboek van deze kerk. Bij het ontstaan hiervan vertaalde hij wetenschappelijke inzichten naar de praktijk. Deze opstelling als dienstbare wetenschapper is kenmerkend voor zijn manier van werken. Tijdens de formele opening van het studiejaar 2017 - 2018 van het Oud-Katholiek Seminarie heeft de jury voor de wetenschappelijke prijzen de Rinkelprijs aan hem uitgereikt. Hij kreeg deze wetenschappelijke erkenning voor zijn werk in de liturgiewetenschap.

Noeme W. Visser (1952) studeerde Engels aan de Vrije Universiteit en de University of Nottingham en theologie aan de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit (Amsterdam). Hij was werkzaam als docent Engels en predikant, laatstelijk in de Gereformeerde Kerk Noord-Scharwoude (1992-2011), en doceerde liturgiek in de cursus Theologische Vorming voor Gemeenteleden. Tevens was hij als commissielid betrokken bij het nieuwe Liedboek (2013) en is hij actief als organist, op dit moment van de oud-katholieke parochie Alkmaar. Sinds 2018 is hij eindredacteur van de Publicatieserie van het Oud-Katholiek Seminarie.

56

-ocr page 59-

Tot op heden verschenen delen in de serie:

14*C.R. Schabbing: Terzuilingstendentie.s in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1870-1940, 1985.

15*K. Ouwens: De theorie van de pentarchie en het primaatschap in de kerk, 1986.

18*G. I'heys: Tan Tan ‘t Sestichhuis tot College van de Hoge Heuvel, 1633-1752, 1988.

19 C. Tol: Concelebratie. Afscheidscollege 28 september 1985, 1988.

20 M.F.G. Parmentier: Tincentius van Lerinum, de beide Commoniloria, 1989.

57

-ocr page 60-

22 Martien Parmentier: Het pastoraal aan katholieken tussen liecht en Eem (1638-1646), 1991.

23 ianVlaliebcck.: Over de oorsprong van Jurisdictie, 1992.

24 Fred Smit: Batavia Sacra, 1992.

25*Idelctte Otten: Uitblazing als aanblazing. Over hel doven van de paaskaars in de christelijke eredienst, 1994.

26* Joris Vercammen: trouwen, mannen en macht in de kerk, 1994.

27 ‘De Haagse teksten’: Referaten en beschouwingen op de studiedagen ‘l^rouw en kerkelijk ambt', 18-20Januari 1994 (bijdragen: Angela Berlis, James Flynn, Joris Vercammen, Jan Visser), 1995.

28 Koenraad Ouwens: Het Stukjesboek: Missen en Gezangen 1745-1803. De basis van hel oud-kalholieke kerklied in Nederland. Proefschrift, 1996.

29 Jan Hallebeek: Alonso “el Tosladoquot; (c. 1410-1455). His doctrine on Jurisdiction and its influence in the Church of Utrecht, 1997.

30*Christoph Schuler: The Mathew AJfair. The failure to establish an Old Catholic Church in England in the context of Anglican Old Catholic relations between 1902 and 1925, 1997.

31 Jan 1 lallebcek: De ‘iVondere Afscheidpreekens ' van paler Daneels. Oudewater 1705, 1998.

32*Jan Visser, Joris Vercammen, Theo Beemer, Angela Berlis, Dick fieleman: Staal de kerk haar eigen boodschap in de weg? Symposium en afscheidscollege van prof dr. J. Visser op 1 mei 1996 le Utrecht, 1998.

33 Matthieu Spiertz: Op weg naar een rehabilitatie van Petrus Codde?, 1998.

34 Koenraad Ouwens en Adrie Paasen (red.): Liturgievernieuwing in de Oud-Katholieke Kerk. Bijdragen aan het symposium ter gelegenheid van hel afscheid van Can. J.N. van Ditmarsch als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op 21 maart 1998 (bijdragen: Wietse van der Velde, Koenraad Ouwens, Edgar Nickel, Ko Joosse, Han.s Uytenbogaardt, Wim Verhoef), 1999.

35*Martien Parmentier (ed.): The Ecumenical Consistency of the Porvoo Document. Papers read at a symposium held by the Anglican - Old Catholic Society of St. ITillibrord at Amersfoort on 15 October 1997 (bijdragen: Wietse van der Velde, Martien Parmentier, Ariadne van den Hof, Egbert van Groesen, Frans van Sark, Bernd Wallet, Mattijs Ploeger, Lidwien van Buuren, Koenraad Ouwens, Christopher Rigg), 1999.

36 Mattijs Ploeger: High Church Varieties. Three Essays on Continuity and Discontinuity in Nineteenth-Century Anglican Catholic Thought, 2001.

37 Jan Hallebcek (red.): Gezag als gave. Gezag in de kerk in oecumenisch spanningsveld. Symposium op 13 december 2003 (bijdragen: Joris Vercammen, Jan Hallebeek, Jeremy Caligior-gis, Daniel Ciobotea, Martien Brinkman, Christopher Hill, Angela Berlis), 2004.

38 A.J. van den Bergh (1883-1943): De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek. Openingsles studiejaar 1927-1928, uitgesproken aan hel Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort op 9 September 1927 (bezorgd en ingeleid door Jan 1 lallebeck), 2005.

58

-ocr page 61-

39 Ineke Smit: Reasonable and Reverent. The critical orthodoxy of Charles Gore and Lux Mundi, 2006.

40 Angela Berlis: Vergelijking als weg tot historische kennis, 2007.

41 Hubert Huppertz: Ignaz von Döllingers Lulherbild, 2007.

42 Ellen Weaver: The message of Port-Royal for our Godless world. First Quasimodolecture, 14 april 2007 (Dick Schoon ed., with contributions by Angela Berlis, Kees de Groot and Joris Vercammen), 2008.

43 Willem Jan Otten: De ambigue gelovige. Met Augustinus contra de ‘ietsisten’. Tweede Qua-simodolezing, 29 maart 2008 (Angela Berlis en Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Martijn Schrama, Angela Berlis, Dick Schoon en Rudolf Scheltinga), 2009.

44 Angela Berlis (red.): Toegewijd denken. PascalpriJzen 2008 en 2009. Met de lezingen van de beide laureaten: Urs von Arx: Dooperkenning en kerkelijke gemeenschap; Anton Houtepen: De droom van Descartes en het visioen van Pascal (verdere bijdragen: Angela Berlis, Jan Hallebeek, Jan Visser), 2009.

45 Eirik Jurgens: Bescheiden en bewogen. Over christenen in de politiek. Derde Quasimodo-lezing, 18 april 2009 (Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Greetje Witte-Rang, Jan Hallebeek, Joris Vercammen en Elly Hessel), 2009.

46 Klaus Heinrich Neuhoff: Building on the Bonn Agreement. An historical study of Anglican-Old Catholic relations before and after the 1931 Bonn Agreement with special reference to the Anglican-Old Catholic Theologians’ Conferences 1957-2005, 2010.

47 Roelf Haan: God en de mammon in crisistijd. Niet biJ markt alleen zult gij leven. Vierde Quasimodolezing, 24 april 2010 (red. Dick Schoon en Lidwien van Buuren, met bijdragen van Gert van Maancn en Dick Schoon), 2011.

48 Dick Schoon: IVegwiJs in de Oud-Katholieke Kerk (Kok, Kampen 1999') 2quot; herziene druk, 2011.

59

-ocr page 62-

-Oti/t U3^0^^i^

De publieatieserie van de Stiehting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het doccntencollege en het Curatorium van deze stichting.

Redactie: Adrie Paasen, dr. Mattijs Ploeger, mgr. dr. Dick Schoon, prof. dr. Petcr-Ben

Smit.

Administratie: nbsp;nbsp;nbsp;Centraal Oud-Katholiek Boekhuis

Koningin Wilhclminalaan 3

3818 HN Amersfoort

Deeltjes uit de Seminariereeks zijn te bestellen bij de webshop van de Oud-Kalholieke Kerk van Nederland:

http://www.okkn.nl/pagina/1348/seminariereeks

of bij het Bisschoppelijk Bureau in Amersfoort, tel. 31 (0) 33 462 08 75 of e-mail: buro(^okkn.nl

*) niet meer verkrijgbaar

60

-ocr page 63-

-ocr page 64-