KLEINE
KATECHISMUS
|
||||||||||||
DER
|
||||||||||||
V R IJ II E I D,
Ten dienste van den Gemeenen
Man en der Kinderen, in het
Gembenebest der Zeven
Vereenigde Nederlanden, door een'
VRIEND des VOLKS. J)e Kindcrkcns eisfcken brood , daar is memand die htt Kun
meiedule , klaaglicdercn van Jerem. Cap. 4: vs- 4. |
||||||||||||
De Vrijheid.
|
||||||||||||
Te UTRECHT,
G. T. van Boekverkooper, 1784.
|
||||||||||||
AAN
Het Volk der Zeven Vereenicde
Nederlanden. Jk bi-ed U, waarde Medeburgers , een klein
Boekjen aan, 't welk ik ter uwer onderrichting en ter onderrichting uwer kinderen heb opgcjleld. Leest en overdenkt het met aandacht; ik houdc mij verzekerd, dat gij 'er uitmuntende lesfen en re- gels , welke U tot nu toe onbekend waren, in vin- den zult. Ik [preekt in 't zelve van 't dicrbaarjle goed, hetwelk een vrij ingezeten kan bezitten. Ik befchrijf in 't zelve uwe Rechten, uwe Voor- rechten en uwe plichten als Burgers van een Ge- mecnebeft, welks Regeeringsvorm voor 't groot/ie gedeelte uil eene Volksregeenng beftaat. Voedt uw gemoed met hel leezen van dezen kleinen Kaiechis- mus der Vrijheid; prent deszelfs lesfen uwen kin- deren in. Mogte dit kleine TVerkjcn V tot een bs- hocdmiddel tegen de verleiding dienen! Booze lieden , welke in deze tijden van beroerte, heime- lijk bij U infuipen, om U lislelijk fchandelijke boeien aantebieden , welken uwe Voorvaders ten kosten van 't dierbaarfle bloed, 't welk dcor hunne «deren vloeide, verbroken hebben, zouden zich we( * a tvach~ |
||||
wachten uwe Vrijheid te behagen, indien zij niet
wisten, dat gij volflrektelijk onkundig zijt van de Rechten, welken zij U geeft. Ja zij doen voor- deel met uwe onkunde, om U 't waardjlc pand het welk gij hebt, de burgerlijke Vrijheid te ontwrin- gen! Toont hun, dat gij wel onderricht zijt van de Rechten van een' vrijen Burger, gij zult hen met fchaamtc ovcrlaaden zien vertrekken. Zegt aan deze voortplanten der willekeurige macht: Ik heb het geluk van vrij geboren te zijn , en ik wil, het koste wat het wille, vrij fterven, ik wil mijn ganfche deugd met mij in 't graf medeneemen; behoudt voor U die noodlot- tige gefchenken , welken gij mij aanbiedt, mijne Vrijheid is voor geen' prijs te koop, zij kan met al 't goud der wereld niet betaald worden. Deze verheven taal zal hen ontzetten, en zij zullen hunne oogen niet meer voor U, zonder rood worden, durven opfiaan. Uwe blikken op hen ge/lagen zullen voor hen zoo veele blikfemen zijn, die hen zullen verpletten. Ik fpreek tot U als tot een' broeder en een' vriend, en het fiaat flechti aan U, U zelve daarvan te oyerttiigen. |
||||||
Voorn.-
|
||||||
-------------- ------------------ ------------- -------------------T |f
|
||||||
VOORREDEN.
|
||||||||
Gr
|
||||||||
elükkige Staat, welks Volk ten vol-
|
||||||||
len onderrecht is van de gronden, op wel-
ken de Rcgceringsvorm , dien het aangeno- men heeft, gevestigd is ! Want het Volk als dan deszelfs oorfprongelijke rechten kennen- de, kent qok hen, aan welken hetzelve het oppergezag heeft toevertrouwd , welken het over zich gefield heeft; als dan eerbiedigt het de rechten, welken het aan de wetgcevende Macht heeft opgedraagen, en poogt dczclven geenszins te benadelen , als dan naijverig om- trent de rechten, welken het behouden heeft, waakt het zorgvuldiglijk , dat men hem de- zelven niet ontwringe; deszelfs waakzaamheid ftrekt ten teugel zelf voor den allerondcrnee- mendften Vorft, zij wederhoudt hem binnen de paaien van een wettig gezag. Ik zeg meer, deze grondige kennis , welke het Volk heeft van zijne rechten en van die der oppermacht, aan welke het zich vrijwilliglijk onderworpen heeft, beneemt aan dezen zelfs den lust, om iets * 3 te- |
||||||||
Tl VOORREDEN.
tegen de algemoenc Vrijheid te onderneemen.
Ja, ik durf het zeggen , niets is 'er noodlot- tiger voor een' vrijen Staat dan de onkunde van't Volk aangaande het maatfchappijelijk ver- drag , hetwelk deszelfs voorrechten en rech- ten bevat. Alle de Burgeroorlogen, van welk eenen aart zij ook geweest mogen zijn,zijn.' het vuur hunner woede verfchuldigd ge- weest aan de diepe onkunde der Volken om- trent hunnen Regcermgsvorm. Waaraan moet men dan deze beklaagclijke
onkunde der Volken omtrent hunnen Regee- ringsvorm toefchrijven ? Zij fpruit onge- twijfeld voort uit een berispclijk gebrek zoo van huifclijke als openbaare opvoe- ding. De Rijken vermenigvuldigen meer uit iede-
re praal dan uit noodzaakelijkheid de Mees- ters, welken zij hunnen kinderen geeven; maar onder dat zoo groot getal van Leermees- ters van louter vermaak, vindt noen 'er zel- den eenen, die belast is met de zorge om voor zijnen Leerling een' beredeneerden en dagelijkfchen Katechismus over den Regee- ringsvorm des Lands, hetwelk hem ter we- reld |
||||
VOORREDEN. V«
reld heeft zien komen, en het welk hem t'eenw
gen dage tot de eerfte waardigheden van den. Staat verheven zal zien, te ontwerpen. De verdienfle maakt zelden de Regenten ,
de geboorte, het aanzien, de rijkdommen , het geval zelf plaatfen meest altijd den Staatsbe- (lierderop den eerenftoel, op welken gezeten hij den breidel der Regeering in handen houdt: het is een blinde, om niets ergers te zeggen, die aan het roer van een fchip geplaatst is, het- welk bijna altijd op eene omftuimige en ver- bolgen Zee dobbert. De ingezetenen van den tweeden en der- i
den rang bevlijtigen zich alleenlijk, om hun-( nen kinderen de grondbeginfelen van eenen { winstgeevenden koophandel ,■ welke hen in fiaat kan ftellen, om de goederen , welken zij hun nalaaten, te vermeerderen , intefcher- pen, zo dra zij oordcelen, dat dezelven in flaat zijn , om dien handel te drijven; fommi- gen draagen zorg hen te onderwijzen of te doen onderwijzen in eene algemeene kennis van den Godsdienst, welken zij belijden; hiertoe bepaalt zich gemeenelijk de ganfche Opvoeding der kinderen van den tweeden en * 4 der- |
||||
r
|
|||||
VI» VOORREDEN.
derden rang van den Staat. Ik laak eene dus-
daanfge opvoeding niet, maar ik zeg dat zij onvoldoende is; ik zeg dat eene dusdaanige Opvoeding niet dan bij geval een' goed' en waar' burger zal vormen, daarvan komt het, zonder twijfel, dat wij, vooral in de Gemee- nebesten zoo weinige goede burgers vinden: de Katechismus van den Godsdienst en die der huishoudingkunde behoorden ten minde ge- volgd te worden van den Katechismus des Burgers. Onze kinderen behooren ons alleenlijk toe
als een gewijd pand hetwelk de Natuur ons toevertrouwt, om dezelven aan de Burger - fiiaatfchappij ovcrteleveren, wanneer zij be- kwaam zullen zijn haar te dienen; en de Na- tuur belast ons dezelven inftaatteftellen het Gemeenebest vannuttezijn. Daaruit ontflaat voor ons de onvermijdelijke plicht van hun vroegtijdig de blakendfte liefde voor 't Va- derland inteboezemen hetzelve hun lief en waard te maaken, door hun de Burgermaat- fchappij onder het aanlokkelijkile gezichtpunt te doen befebouwen ; wij moeten hen vooral voorbereiden om de ijverig/te befchermers van het-
|
|||||
VOORREDEN. »
hetzelve te zijn; nu is een mensch, welke
volftrektelijk onkundig is van dicnRegeerings- vorm van den Staat, waarin hij leeft, bijna een vreemdeling ten aanzien van den Staat; hij leeft 'er voor zich zelven alleen, en bekommert zich zeer weinig over het algemeen welzijn der Bur- germaatfehappij, omdat hij niet weet, dat zijn waar belang weezen lijk verknocht is aan het al- gemeen belang. Indien het woord Vaderland hem fomtijds ontvalt, indien hij fomtijds met drift van hetzelve (preekt, indien hij zich fom- tijds tot deszelfs befcherraing wapent, buiten dat hij een woord uit, hetwelk voor hem zonder betekenis is, zijt verzekerd, dat deze fch lelijke en ongewoonc ijver, dat deze gevoe- lens van Vaderlandsliefde,zoo fehooninfchijn, hem niet eigen zijn, men heeftze hem met haast ingeblaazen ; het is een vreemd vuur , 'twelk men in zijn' boezem, ontftoken heeft, een vuur, 'twelk in deszelfs opkomen uitgaan zoude, indien zij, die het aangeblaazea hebben, geen zorg droegen , het zelve te on- derhouden door belooningcn , door beloften , door vleierijen, en door allerlei foorten van laage en ftrafwaardige middelen, welken de * 5 heerfcfa- |
||||
X VOORREDEN. .
heerfehzuchtigc altijd; met 'goeden uitflag te-
werkftelt omtrent een'burger, welke onkundig is, aangaande zijne rechten als een vrij menfeh, erï die geen beter kennis heeft van de groote en dierbaare rechten der vrije Burgermaatfehap- pij, waarvan hij een lid is. Een Burger, die onkundig is aangaande den
Regeeringsvorm van den Staat, is een gemak- kelijk werktuig in de handen van den eerften hcerfchzuehtigen , die de bedreevenheid heeft zich van hem meefter te maaken; hij zal 'er al van maaken, wat hij wil; indien de hcerfch- zucht vaneen' overweldiger van de rechten volks vordert, dat de onkundige burger ftou'. en onderneemend zij, zal hij 'er ligtelijk een dollen, een' gecstdrijver, een' vader- eenbroe* dermoorder , een' brandftichtcr, een wreed monfter van maaken. Men maale hem den Re- geeringsvorm , verfchillende van 't geen dezel- ve is, af, men prente in zijn gemoed valfche beginfelen; men vertoone hem in een verkeerd vergezichtpunt het pcrfoonlijk belang van 't algemeen belang onderfcheiden, men betovere zijne oogen, en men doe hem eene iedele fchini van fortuin zien, welke hem de hand fchijnt toe-
|
||||
VOORREDEN. «
toetcreikea; na deze betoveringen , die 't niet
moeielijk valt op een' onfcundigen te doen werken, geevc men hem de fakkel in de eene en den dolk in de andere hand, gij zult hem zien loopen als een' uïtzinnigen; hij zal in 't huis van zijnen nabuur treeden en dcnzelvert zonder mededoogen vermoorden, omdat men hem heeft gezegd, dat deze niet, evenals hij* denkt; vandaar zal hij de huizen zijner deugd- zaamfte medeburgeren in brand gaan fteeken. almede omdat men hem gezegd heeft, dat deze verdedigers der Vrijheid niej.dan koppige lie- den zijn, welker halftemgheid en onverzette- lijkheid het verderf van den Staat veroorzaa- ken. Meest altijd zijn de helden, verdedigers der dierbaare rechten der Burgermaatfchappij, martelaars van dezelve-, omdat zij de fiachtof- fers van 's volks onkunde zijn ; eene onkunde waarmede een Dwingeland zijn voordeel doet, om een ganfeh vrij volk aan banden te leggen j om 't zelve, naar zijn welgevallen, of liever 'ftaar zijne grilligheid en zijne hartstochten, te- befticren. Slaan wij onze Jaarboeken op, en wij zullen'er meer dan een met bloed gefchree- ven bewijs vinden van de biutenfpoorigheden y wel-
|
||||
xii VOORREDEN.
welken 'svolks onkunde heeft teweeggebracht
alleen in dit Gemeenebest, welks weezenlijk veranderde Regeeringsvorm langer niet dan vruchten der bitterheid kan voortbrengen. De opvoeding der kinderen van den laatften
rang van den Staat is nog erger; om naauw- keuriglijk te fpreeken, dezelvcn hebben in 't geheel geen opvoeding. Men kan dezelven vergelijken bij de Wilden van Noord-Amerika; nog befpeurt men in deze Iaatften eene vrij fterke verknochtheid aan 't geflacht, tot het- welke zij behooren. Van alle de Staaten zijn de Gemcenebesten,
in welken de oppermacht bij 't Volk is, die geenen, welke het meelt te vreezen heb- ben voor de gevolgen dezer onkunde, welke ik betreure; ja deze onkunde is een onfeil- baar beginfel van verderf voor dezelven; het is een noodlottig zaad, welks volkomen uit- botting den Staat gcwisfelijk in de diepte des afgronds flcept. De ondervinding fpreekt hier voor mij, en het is nutteloos bewijzen bijte- brengen eener droevige waarheid, aangetekend in de Gedenkboeken dier Volken, welke eertijds vrij geweeft zijnde, gelijk wij zulks geweeft zijn
|
||||
VOORREDEN. nit
zijn en gelijk wij nog meenen te zijn, tegen-
woordig zuchten onder den Scepter der onbcteu- geldite en onverdraagelijkfte Adelregeering. Deze overweegingen hebben mij doen be-
fhiiten om een' k!eine?t Katechïsmus der bur- gerlijke Vrijheid in'tüchttegeeven ; omdat dez» Vrijheid de eenige fteun is, waarop onze Re- geeringsvorm ruft. De Vrijheid, welke zoo veele Burgers in deze tijden van onrufl in den mond hebben, hebben zij gewisfelijk niet in het hart, en hoe zouden zij dezelve daarin heb- ben , daar zij haar niet kennen ? Zij weeten noch waarin zij beflaat, noch welke haare rechten zijn ; zij zijn bijna alle gelijk aan kin- deren, die op een' fchoonen dag, 't fchitte- rend licht, hetwelk onze aarde verlicht, met verwondering befchouwen, doch hetwelk een recht onbegrijpelijk ding voor hen is. Ik zal mij in 't op eene gemeenzaame wijze
behandelen eener verheven ftoffe, zoo ver- itaanbaar maaken als mij mogelijk is. Hier- om , heb ik de wijze van een gemeenzaam ge- fprek verkooren; deze is mij de allerbekwaam- fte voorgekomen om in 't gemoed van den ge- meenen man en der kinderen, voor welken ik
|
||||
mv VOORREDEN.
ik fchrijf, de grootc en gewichtige zaakett-,
die ik mij voorgefteld heb in dit kleine Boek- jen, over de Vrijheid ('t welk als een Werk- jen voor de eerfl: bcg.'nnenden is} vaflteftcl- len, intcprenten. Het is fchande en om te beklaagen, dat in
deze onruftigc tijden, welke den ondergang der Vrijheid fchijnen te voorfpellen , het is fchan- de , zegik, dat men niet een eenig boek vindt, het welk krachtiglijk tracht het volk te ver- lichten omtrent deszelfs waare belangen ; nochtans zijn 'er binnen den tijd van drie jaaren een oneindig getal van gefchriften over onze zaaken in 't licht gekomen. On- der dit groot getal zijn 'er, 't is mij bekend, eenigen, die wel gefchreeven zijn , en die ee- lie oprechte Vaderlandsliefde ademen; doch deze goede boeken zijn alle gefchreeven in «en' al te verheven ftijl en al te geleerd om indruk op het volk te maaken: zij zijn daaren- boven al te hoog van prijs voor den gemee- nen man: het is echter deze gemeene man, welke de onderrichting tegenwoordig ten hoog- ften noodig heeft. Ik ben niet onkundig, dat men aan denzelven om niet of bijna om niet, egiii-
|
||||
VOORREDEN xv
éenige fcortbegrippen en uittrekfels van boe-
ken, welke eenige fuikken aangaande den flaat onzer zaaken op eene zeer onvolko- men wijze verhandelen , heeft uitgedeeld ; maar welke boeken zijn 't doch ! het zijn of oproerige werktuigen in handen van den gemeenen man gelteld , om denzelven tot oproer tegen de braaffte Regenten aantezet- ten , of ontrouwe kortbegrippen met verkwis- ting verfpreid, meer bekwaam om fpoor- bijfter te maaken dan om te onderrichten; Eindelijk, verantwoordingen met kunfl en lift opgefteld, om onverantwoordelijke plichtvcr- zuimen te rechtvaardigen. Beproeven wij of wij hulpmiddelen kunnen
vinden tegen de rampen, welken de onkun- de des Volks alle dagen bij ons veroorzaakt, of ten minften om 'er den voortgang van te (luiten , met ten toneele te voeren een' deugdzaametï Grijzaart, taamelijk wel onderrecht, en vooral voor de burgerlijke Vrijheid ijverende, lesferc geevende over de Vrijheid aan een' Zoon, die reeds de jaaren bereikt heeft, dat hij uit de- ze lesfen nut trekken kan, maar die echter jong genoeg is omgeen bedorven hart te hebben. Mog-
|
||||
xvi VOORREDEN.
Mogten mijne poogingen om Burgers tot
de deugd te vormen door hun den aart der burgerlijke Frij/tcid en de dierbaare voordeden , welke overvloediglijk uit dezelve voortvloeijen voor hen , die haar liefhebben en kennen, mogten, zeg ik, mijne poogingen bekroond worden met een' uitflag, welke de vuurigfte wenfehen van een waarlijk patriottisch hart, vervullen! D\t is mijn bede! Dit is de bede van een vrij groot getal goede bur- gers, welke alle nevens mij zuchten over de onkunde des Volks, omdat zij alle, zoo wel als ik, wecten, dat een Volk, 't welk de eerde gronden van deu Regcerings-vorm, onder welken 't leeft, niet kent, een flaafsch Volk is, of ten minden gansch gereed om flaaf te worden, wanneer zich een heersch- zuchtige guit zal opdoen om v.-in hetzelve deszelfs Vrijheid voor gereed geld te koopen. Kleine
Ter weering van Onechte Nadrukken heb ik
den Boekverkooper G. T. v. Paddenburg, ver- zogt, geene Exempl. uit te geven voor dat hij dezdve met zijn Naam hier onder getekend heefc |
||||
KLEINE
KATECHISMUS
|
||||||||
DER
|
||||||||
V R IJ H E I D.
|
||||||||
EERSTE SAMENSPRAAK.
Over de Natuurlijke Vrijheid.
\JTrijzaart. Wel zoon, hebt gij de Les
welke ik u gisteren over de Vrijheid gaf ont- Jiouden ? Jongeling. Ik meen ja, Vader, ten
minften heb ik dezelve zeer ernftiglijk, nadat ik van u gefcheiden was, overdacht. . G r y z. Meent gij in ftaat te zijn, mij 'er
vcrflag van te doen ? Jong. Ik vlei mij Van ja: indien gij de goed-
heid gelieft te hebben mij te ondervraagen, zal ik mijn best doen om op uwe vraagen te ant- woorden. Grtz. Maar zal deze oefening u niet ver-
veelen; hebt gij niet meer lust om u met min- ernfiigezaaken en dieneer met uwejaarenover- eenkomen, optehouden? A. ' Jon*.
|
||||||||
2 Katechismüs der Vrijhei». ,
Jong. Neen. Vader! gij hebt kunnen opmer-
ken , dat ik U gisteren met veel aandacht aan- hoorde. Ik moetUzelfs zeggen, dat mijn hart brandde, als ikU hoordeiprecken van de hoo-v ge beftemming van den menfch. Ja ik brande van verlaagea U die tesfen te hoeren- vervol- gen , welke ik voorzie, dat mij zoo nuttig zullen moeten zijn. Gryz. Gij verrukt mij, zoon, en ik beri^
opgetoogen van blijdfchap, U in zulke goede geneigdheden te zien. Gaan-wij in dit prieel zitten: Ach! toen mijne handen de tedere jon- ge boompjens, die het zelve maaken, plantten , voorzag ik niet, dat het dienen zoude tot eene fchool, waarin ik de groote plichten van den menfeh als Burger verklaaren zoude aan een' zoon, die tegenwoordig den troost en de blijd- fchap mijns ouderdoms uitmaakt, want in dien tijd had de Almogende U aan mijne gebeden nog niet vergund. Jong. Gij maakt mij weemoedig, Vader, als
gij mij van uwen ouderdom fpreekt ; ik be- fpeur, dat ik U nog lange jaaren noodig heb- ben zal. Ach hoc zoude het met mij gaan, in- dien gij mij ontrukt wierdt! Gryz. Maaken-wij een einde van een ge-
fprek, 't welk ons beiden te weemoedig ïnaakt. Zit op deze bank over mij en maak U gereed om mij te antwoorden. Jong. Ik gehoorzaam met vermaak: ik
•verlang met ongeduld , daf gij de onder- vraa-
|
||||
Katechismüs der Vrijheid.
|
||||||||
vraaging, welke gij voorneemens zijt te doen,
begint. Gryz. Ik zalU niet ongeduldigmaaken; ik
begin. Zeg mij eens, zoon, wat is de Vrij- heid? Jong. Gij hebt mij gisteren gezegd, dat de
Vrijheid een vermogen is , ** welk de Natuur den menfeh gegeeven heeft, door 't uelk hij al kart. doen, waarin hij vermaak vindt, en niet doen het geen geene de minftc bekoorlijkheid voor hem heeft. Gryz. Is deze Vrijheid, zoo als gij dezel-
ve daar bepaald hebt, niet een gevaarlijk ge- fchenk voor den menfeh ? Jong. Neen, mits de menfeh zorg draage»
dat hij dezelve regele door de Rede, welke God hem teffens gefchonken heeft om zijne* danden en verrichtingen naar 't geen goed ea eerlijk is, te richten. Grijz. Wilt gij daarmede zeggen, dat de-
ze Vrijheid fomtfjds moet worden beteugeld ? Jong. Ja: en zelfs zeer dikwijls. Het
menfchelijk hart is zoo verkeerd en bedurven» dat de mensch geduuriglijk in de grootfte onge- regeldheden zoude vervallen; indien hij zich. zonder uitzondering en voorzorg aan 't natuur- lijk vermogen, hetwelk hij heeft, öni al te doen wat hem behaagt, overleverde. Grijz. Verklaar mij eens een weinig om-
ftandiger 't gebruik, 't welk de mensch van zijne natuurlijke Vrijheid maaken kan. |
||||||||
A 2
|
Jong.
|
|||||||
i KatechiSmus der Vrijheid»
«r Jong. Ik gaa mijn beft doen om het gee«
gij mij zelf omtrent dit onderwerp gezegd hebt, 5te herhaalen. Indien ik mij wel erinnere, hebt gij onze daaden in drie verdeelingen onderfchei* den, naamelijk, in overfchillige, weezenlijk goede en weezenlijk kwaade daaden. Grijz. Wat befluit gij uit deze onderfchei-
ding ? Jong. Wat de onverfchiiligc daaden betreft,
dat is die, welke noch zedelijk goed noch. kwaad bevatten: de mensch kan, uit krachtezij- ner Vrijheid, dezelven doen of niet doen , naar dat hij voor dezelven genegenheid of afkeer heeft. Grijz. Waarom noemt gij deze .daaden on.-
yerfchillig? J o n c. Omdat zij geen de minfte weezenlijke
betrekking hebben tot de plichten van den .mensch. Grijz. Welke zijn de plichten van den
mensch, waarvan gij fpreeken wilt ? Jong.,Zie hier dezelven, zoo als gijze mij
.hebt aangeweezeh. De mensch, hebt gij mij gezegd, heeft plichten natekomen ten aanzien van God, ten aanzien van zich. zelven, tën aanzien van zijnen naaften, ten aanzien der JJurger maatfchappij, eneindelijk ten aanzien der wetten onder welker gezag hij leeft. Grijz. Gij wilt dan zeggen, dat wanneer
eene daad niet ftrijdt tegen den een' of ander dezer plichten, de mensch dezelve, zonder misdaad, doen of niet doen kan ? Jong.
|
||||
Katechismüs der Vrijheid.' êt
■ Jong. Op deze wijs heb ik het begreepen,
wanneer ik u van de natuurlijke Vrijheid hoorde fpreeken: zeg mij, verzoek ik u, of ik den zin' uwer verklaaring begrecpen hebbe. Grijz. Ja, Zoon, gij hebt mij zeer wel be-
greepen. Geef mij eenige voorbeelden van daaden, die gij onverfchillig noemt. Jong. Mij dunkt, dat ik u hierin ligtelijfc
kan voldoen. Bij voorbeeld , een fchoone dag der lente lokt mij tot eene wandeling uit, ik ben vrij van alleweezenlijke bezigheid, ik heb luft om te wandelen, ik gaa uit en voldoe mijn' luft. Twee mijner vrienden komen mij een partij
van uitfpanning voorftellen, ik verzoek uwe goedkeuring daartoe, gij geeft mij verlof om met mijne vrienden te gaan; ik gaa op hunne uitnoodiging mij met hen vermaaken. Ik heb een boek in de hand, ik leg het we-
der op de tafel neder, omdat ik in dien oogen- blik geen luft heb te leezen. Op een' zomerfchen dag, op welken de bui-
tengewoone hitte onze leden loom maakt, bevangt mij een ftcrke luft tot llaapen, ik be- geef mij in mijne kamer, en gaa liggen flaa- pen. Ik kom over de bloemmarkt gaan; de fchoon-
heid, de frischheid, en de aangenaame reuk van eenige roozen, die nog aan 't boompjen, aan 't welk zij ontlooken zijn, hangen, ver- rukken en betoveren mij; ik koop den pot in A 3- wel- |
|||||
i
|
|||||
8 Katechismüs der Vrijheid.
welken het kleine roözenboonipjen groeit;
jk breng hem te huis en ik verfcbaf mij een aan- genaam vermaak, hetwelk vernieuwd wordt, zoo dikwijls ik wedef in mijne kamer kom, tot dat eindelijk de bloemen, welke korten tijd duuren, verdorren aan haaren ftam > en mij het verdriet laaten, vanze te dra te zien verwel- ken. Grijz. Deze voorbeelden zijn wel uitge-
zocht, maar, Zoon, verricht gij alle deze daa- óen niet werktuigelijk en alleenlijk door aan- drijving ? Jong. Ik weet vol/lrektelijk niet wat de
Woorden werktuigciijk en aandrijving zeggen willen, het is de eerfte reize van mijn leeven, dat ik dezelven uit uwen mond hoore. Doch ik weet, Vader, dat ik alle mijne daadeil vo]_ gens een vrij befluit, zeer dikwijls zelf na een wel overdacht overleg, verrichte. Ikbefpcur, dat op den oögenblik, dat ik befluit eene daad te verrichten, het vah mij alleen afhangt de- «elve.niet te verrichten; het gebeurt mij dik- wijls, dat ik beflooteil heb iets te doen, en dat ik den oogehblik daarna een tegenover- ftaand befluit neemc en dat ik niet doe, t geen ik beflooten had te doen; en zelf fomtijds, dat ik het tegendeel doe. Grijz. Dit is het beste bewijs, dat gij mij
geeven kunt van de natuurlijke vrijheid. Jong. Het is zeer vleiend voor mij, dat
ik H zoo wel voldoe. Doch ik geef u, uw ■ i ei- |
||||||
f
|
||||||
Katechismits dér
*igen goed fiechts te rug, indien ik mi} zoo
mag uitdrukken. Want gij hebt mij vroegtijdig gewend mijne gedachten , mijne woorden en mijjie daaden wel te overleggen. GriJz. Dit is genoeg, wat de onverfcbilli-
ge daaden betreft. Hebt gij ook iets onthou- den van 't geen ik u aangaande de goede en kwaade daaden heb gezegd. Jong. Wat de uit haaren aart goede daarfen
aanbelangt, ik begrijp, dat het ongetwijfeld van den mensch afhangt, dezelven te verrich- ten of niet te verr chten; doch indien de mensch dezelven niet verricht, zoo zondigt hij tegen den een' of ander' der plichten, welken ik u hier voor opgenoemd heb, dan maakt hij misbruik van zijne natuurlijke vrijheid, dat is te zeggen, dat hij dezelve verk-eerdelijk ge- bruikt. Grijz. Is de mensch dan altijd verplicht
goedtedoen, als hij 'er gelegenheid to* heeft ? Jong. Gij hebt mij altijd zulks gezegd: éw
ik begrijp tegenwoordig uit mij zelve, dat het een onvermijdelijke plicht voor den meiwch is, goedtedoen, als hij zulks kan doen. Grijz. Spreek nu eens van de «ft haareU
aart kwaade daaden ? Jong. De mensch moet dezelven, i» alle
mogelijke gevallen, zorgvuldiglijk vermijden.
Indien hij de eene of andere verricht^ maakt
Jiij een wonderlijk misbruik van z;jne natuurlij-
A 4 l .fe
|
||||
• Kajechismus der Vrijheid.
'te Vrijheid; hij bedient zich van dezelve tegefl
bet oogmerk der Natuur en hij maakt zich fchuldig aan de leelijkfte ondankbaarheid tegen haar. Grijz. Volgt uit het geen gij daar gezegd
Jiebt, niet, dat de mensch niet volkomenlijk vrij is, voor zoo veel de uit naaren aart goede of kwaadc daaden aangaat ? Jong. Geenszins. De mensch is,'wat de-
ze daaden aanbelangt, in alles even vrij, als in de onverfchillige. GriJZ. Hoe zoudt gij dat bewijzen !
Jong. Zeer ligtelijk dunkt mij. Indiende
mensch volkomenlijk vrij zal zijn, is 't ge- noeg, dat hij het vermogen nebbe van alle foorten van daaden te verrichten, of niet te verrichten. Nu kan de mensch het goed niet •doen en hij kan het kwaad doen, hij kan het jjoed doen en hij kan het kwaad niet doen. Dus is hij volkomenlijk vrij; dit is de bewijs- reden, welke gij voor vijf of zes dagen maak- te, om te antwoorden op eene vraag, die ik u deede, wanneer wij voorbij eene galg gin- gen, aan welke een elendige hing, die een weinig tijds tevooren door den fcherprechter op bevel van 't Gerecht, aan dezelve gehangen Was, Grijz. Staat u de bredere verklaaring van
deeze algemcene bewijsreden > die ik toen voor u deede > voor ? . |
|||||||
Jon g,
|
|||||||
Katechismüs der Vrijheid. 9 >
• Jong. Zij ftaat mij zeer wel voor, en ik
hoop dezelve van mijn leeven niet te vergee-. ten. Het gebeurt maar al te dikwijls, zeide gij mij toen, dat de mensen het goed niet doet, dat hij ligtelijk kan doen, en 't gebeurt nog dikwijler, dat hij het kwaad doet,, dat hij gemakkelijk konde mijden. Gr.ijz. Wat is het voorbeeld, hetwelk ik
u gaf oni u- deze waarheid begrijpelijk tg maaken ? Jong. Zie hier hetzelve. Een rijke gai?
voorbij een' armen verminkten, die buiten ftaat is om.zijn' kofl; te winnen; deze elcndi- ge bidt hem in den naam van Jezus Chris- tus medelijdentehebben , en hem in de hand,, welke hij hem toereikt,, een Ituk gelds t& gecven om broodtekoopen. Deeze onbarm- hartige mensch fluit zijn hart voer 't mededon- gen , hij verhaart zijn' tred om zich te verwij- deren van een voorwerp, welks elcnde herrj verveelt; Jiij gaat voorbij zonder liofdaadigheid te bewijzen aan hem, die hem 'er kraehtiglijfc om bidt. Staat het aan dit MomTer nict.vr'j' een oog van medelijden op z'jn' iioodl'jdendeu broeder te werpen en hem eeno aalmoes ta geeven? Ja zekerlijk: hij had daartoe fleehts naar de Natuur te luiftercn, die hem krachtig- lijk ter begimftiging des armen aanzette. Grjjz, Gij redeneert wel ten aanzien der
uit naaren aart goede daaden, maar, Zoon»
is het wel even eens gelegen met de kwaa'Ja
As daV
|
|||||
■
|
|||||
io Kaïéchismus der Vrijheid.
daaden; heeft de mensch geen onwederftaane-
lijke neiging tot het kwaad ? Jong. Het heugt mij, dat gij mij eens
fcherpelijk doorgehaald hebt wegens cene kwaade daad, omdat mijne boosheid zoo verre ging, dat ik, om m'j te verfchoonen, zeide, dat ik de geneigdheid om die daad te doen .niet had kunnen wederftaan, ik had naamelijk ecne kleine huisfelijke dicfftal gepleegd. Grtjz. Ja zekerlijk, Zoon, deeze onwe-
-derftaanelijke neiging tot het kwaad is een kersfenfehim, die de ondeugende zich gemaakt heeft om naar het welgevallen zijner hartstoch- ten te Jeeven en om aan zijne ongebondenheid een' glimp te geeven. Doch 't geen het be- klaagclijkfte is, is dat geleerde lieden, welken men in de wereld Wijsgeeren noemt, dceze dwaaling hebben (taande gehouden, en alles in 't werk gefield om dezelve volgens de regels te bewijzen. Doch gij zijt nog te jong om u dip verachters der evangelifehe zedekunde en de- ze bedervers der goede zeden te leeren ken- nen ; weet alleenlijk, dat de Leeringen dezer hedendaagfche fVijsgi.eren gruwelen zijn, daar de Rede een afgrijzen van heeft, en die de eerwaardige en heilige leerftukken van den Christelijken Godsdienit omverwerpen. Jong. Zoude het, indien deze neiging
idie ons tot het kwaad aanzet, onverwinnelijk was, geen wreedheid zijn, menfehen die zich aan verfcheiden misdrijven fchuldig hebben ge- maakt, |
||||
Katechijmus dér Vrijheid. ïï
'ffiaakt, met den dood te ftraffen ? Zouden dé .
dieven, de brandftichters, de moordenaars, en in een woord alle de misdaadigers, welken \ de wet ter dood veroordeelt, niet op zijn hoogfl behooren in de gevangenis te worden ge- zet , gelijk men de uitzinniger! in 't dolhuis zet. Grijz. Uwe aanmerking is zeer gepaft,
maar gij had 'er bij moeten voegen, dat in dat geval de wet zelve onrechtvaardig zoude zijn; het is echter waar, dat de neiging die ons tot het kwaad aanzet, zeerfterk is , en dat dezelve in den eenen mensen fterker dan in den ande- ren is; maar het is valsch, dat deze neiging onvcrwinnelijk is. Het is niet zeldzaam on- gebonden lieden zich ganfchelijk te zien beto ren, en hen oprechtelijk tot de deugd te zien wederkeeren, welke zij hadden verlaaten ;om de ondeugd natejaagen. Decze bekeeringen be- wijzen, dat de neiging tot het kwaade niet onvcrwinnelijk is, en toonen aan, dat de mensen zoo vrij is om het kwaad te nrjden, als hij is om goed te doen. Jong. Ware het, dewijl de neiging van den
mensch tot het kwaad zoo fterk en zoo ge- vaarlijk is, niet beter geweeft, dat de Schep- per den mensch van de gcheele Vrijheid, die hij heeft om kwaadtedoen, beroofd hadde? Grijz. Het fchijnt, Zoon, dat gij mij op
uwe beurt eens ondervraagen wilt; welaan, laat dit eens zoo zijn. Jk gaa u antwoorden,; I. Be-
|
||||||
.1
|
||||||
• :
|
||||||
12 Katechismus der Vrijheid.
i. Betaamt het ons niet te oordeelen over 't
geen de Schepper had behooren te doen of niet te doen ten aanzien van het fchcpfel. Het moet •ons genoeg zijn te weeten, dat alle de wer- ken van God verwonderenswaardig zijn en dat h'j alles met de dicpite wijsheid gemaakt heeft > dat de mensch het meefterltuk zijner Almacht js. 2. Indien de Schepper den mensen beroofd hadde van de Vrijheid om kwaadtedocn, zoude hij hem daar door teffens beroofd heb- ben van de Vrijheid om goedtcdoen; dewijl hij geen kwaad kunnende doen , het goed, hetwelk hij zoude gedaan hebben , door dwang zoude gedaan hebben; of wel zoude hij van den mensch een recht zichzelfbeweegend werktuig zonder werking gemaakt hebben. Ik zeg meer, hij zoude hem tot een' flaaf gemaakt hebben, en de rede, die hij hem gegecven heeft om zijn gedrag daarnaar te richten, zoude, een onnut gefchenk voor hem geweefl zijn ; dewijl onderfteld zijnde, dat de mensch werkzaam geweefl: ware, hij altoos zoude heb- ben moeten werkzaam zijn om goedtedoen of ten minltcn om onverfchillige daaden te ver- richten. Begrijpt gij Zoon, de gevolgen, die natuurlijk uit de berooving der Vrijheid ora kwaadtedoen voortvloeien ? Jong. Ja, Vader; ik begrijp, dat de mensch
beroofd van de. Vrijheid om kwaadtedoen, geen verdienfte in goedtedoen heeft. In dit -geval zoude de mensch geen het minde voor- deel
|
|||||||
i
|
|||||||
,
|
|||||||
EatechIsmus der Vrijheid. 13
boven de beeften gehad hebben, hij zou-1- ■
■de zelfs eeniger maate beneden dezelven ge- weeft zijn. Grijz. Uwe aanmerking is zeer verftandig»
ik gaa v nog door een voorbeeld bewijzen, dat de mensch beroofd van de Vrijheid ont kwaadtodoen , geduuriglijk, in een' (laat van verdrictelijkheid en histeloosheid zoude ge- weeft zijn. Ik onderftel, Zoon, dat ik u be- val, dat gij altijd denzelfden weg moeft gaan, en dat ik om mij van uwe gehoorzaamheid te ver- zekeren , u géduuriglijk aan een' leidband ge- hecht hield, en dat het u nooit geoorloofd ware, in 't minfte. ter rechter of ter linker zij- de aftewïjken. Wat verdienfte zoude het dan voor u zijn mij te gehoorzaamen, zoudt gij dan niet bij u zelve zeggen, wat is het hard altijd aan. den leidhand gehecht te zijn! Wat is de ftrengheid van mijfl Vader onverdraagelijk r zoudt ,gij dikwijls uitroepen. Ach ! wanneer zal mij God verlosfen van een' dwingeland, die den meefter over mij fpeelt, en mij altijd denzelfden,weg doet gaan! deeze gevoelens, Zoon, zöudt gij gewisfelijk hebben, en wie zoude 11 dezelven ingeeven? De Natuur zelve, Zoon. Vraag aan iemand, die vijfentwintig jaaren in eene naauwe gevangenis heeft geze- ten, of hij, niettegenftaande de goede behande- lingen , welken men hem in zijne gevangenis heeft aangedaan, de verfchillende vermaaken, welken nien hem heeft bezorgd, vraag hem. |
||||
14 Katechismus der Vrijheid.
«eg ik, of hij, nïettegenftaande dit alles, verge-
noegd is ? Hij zal u zekerlijk antwoorden met bitterlijk over zijne flaavernij te klaagen, en al moed hij zijn brood gaaii bedelen, en voor de afgrijiclijkile elende blootgefteld zijn, hij gal u zeggen, men opene de deur mijner ge- vangenis, ik gaa 'er zoo teritond uit, op ge- vaar vaa honger en dorft te lijden, als ik 'er Uitgegaan zal zijn. ja de Vrijheid is het kos- telijkfte erfdeel van den mensen, en indien hij beroofd is van de Vrijheid om kwaadte^ doen, is hij in niets meer vrij; als dan is hij grooter flaaf dan die ongelukkigen, welken men aan ketenen kluiftert, en welken men doet arbeiden door hen met Hagen te overlaaden. Jong. Ik meen tegenwoordig genoegzaam
onderricht te zijn omtrent de natuurlijke Vrijheid- Grijz. Ik meen het ook. Onthoud wel 't
geen gij 'er nu van weet. De Zon daalt; laat ons gebruik maaken van deezen fchoonen avondftond om eene wandeling te doen dooi- de bekoorlijke weiden, die zich. aan ons ge- zicht opdoen. De geeft heeft even als 't li- chaam verkwikking noodig, en niets is 'er,vol- gens mijn oordeel, bekwaamer om den geeft te verkwikken, dan de befchouwing der fchoone Natuur, die alle haarc fchoonheden en alle haare rijkdommen ten toon fielt, in die vel- den , welke deeze weiden omringen, en die tegenwoordig overlaaden zijn met eenen over- vloedigen oogft, die zij voor ons bereiden. Jong.
|
||||||||
Katechismus d*r Vrijheid. t$
Jong. Is 't mij geoorloofd U te vraagen;
Vader, of dit alles is, 't welk gij mij over de Vrijheid te leerenhebt? GriJZ- Al 't geen ik u aangaande de Na~
tuurlijke Frïjhcid gezegd heb, Zoon, is flcchts eene inleiding tot verhevenor lesfen , die ik mij voorftel u te geeven over de Vrijheid onder nog twee verfehillende oogpunten befchouwdj In onze eerfre bijeenkomt! zal ik u de dierbaa- re voordeelen der Godsdienftige Vrijheid ontvou- wen , en in de volgende gefprekken, zal ik mijn werk maaken om u de voordeelen, de voorrechten, de rechten, de plichten en dé regelen der burgerlijke Vrijheid te leeren kennen. Ja, mijn waarde Zoon, 't is bijzonderlijk dee- ze, die gij in den grond kennen moet, zon- der eene naauwkeurige kennis der Burgerlijke Vrijheid, kunt gij geen goed Burger zijn; gij zoudt flechts een onnut lid zijn, misfehien zoudt gij zelf een gevaarlijk lid voor de Maat- fchappij zijn, indien gij 't fehoonftc en koste- lijkfte pand des burgers niet kende, een pand, waarvoor hij alles, zelfs zijn leeven moet opof- feren. Maar gaan-wij naar buiteuu en fpreeken- Vïj van iets anders. |
||||||
TWEE-
|
||||||
i
|
||||||
ï6 IvATECHISMUS DER VRIJHEID^
|
|||||||
TWEEDE SAMENSPRAAK.
Over da Godsdienfiige Vrijheid.
Jong. Gij had mij beloofd mij van daag te
«ndervraagen over de les, welke gij mij gis- teren gaaft; ik zie, dat Jiet reeds laat begint te worden en gij fpreekt van niets. Grtjz. Jk wachtte, Zoon, dat gij mij 'er
cerlt van fpreeken zoudt; want ik wilde wee- ten of de (maak, dien gij in mijne leslen had, bleef aanhouden, indien gij 'er mij niet van 'gefproken had, zoude ik over uwe wispel- tuurigheid gezucht hebben en ik zoude mijn beft hebben gedaan, om in u den luft om on- derweezen te worden te doen herleevcn. Jong. Vrees niet, Vader, voor mijne wis-
peltuurigheid, ik zal altijd uwe lesfen gretig- lijk ontvangen, over welke ftoffe zij ook mo- gen gaan. Grijz. Ik fchep vermaak, u in zulke goe-
de geneigdheden (e zien, welaan, Zoon, plaatfen-wij ons wederom in 't Prieel. Jong. Ik treede 'er met vermaak met U
in. Grijz. Kunt gij mij wel klaarlijk zeggen,
wat men door Godsdienfiige Vrijheid verftaan moete. - '. Jong.
|
|||||||
' T
|
|||||||
Katechismus der Vrijheid. r/
,Jong. Mij dunkt, dat het geen gij mij 'er
Van gezegd hebt, hierpp uitkomt: De Gods~ dienftige Frijheid is1't natuurlijk recht, het welk ieder redelijk Jchepfel hecftom den waaren God, volgens het licht van zijn eigen gcweeten te die-^ nen, en hemzoodaanige eene bijzondere ccrete bewijzen, als hij oordeelt de waardig/ie voorde Goddelijke Majefteit te zijn. Grijz. Ja, dit is naauwkeuriglijk do. bepaa-
ling , welke ik u van de Godsdienjtige FrijheiA gegeeven heb. Maar.heeft God niet aan alle menffhen eene gelijkvormige zedeleer en Gods- dienftige eerbewijzing voorgefchreeven ? Jong. Wat de zedeleer aangaat, dezelve is K
sjonder twijfel, eenigen kan niet verfchillcnde zijn i zij is zoo onveranderlijk als God zelf, Zoodaanig als God dezelve aan den eerden, mensen en aan deszelfs opvolgers tot aan deii zondvloed voorfchreef, even zoodaanig heeft hij dezelve aan Abraham en aan Mofes voor- gefchreeven, en eindelijk dusdaanig heeft Jezus Christus dezelve aan zijne Difeipelen voorge- fchreeven, om haar aan alle menfehen, die in't yervolg den Christelijken Godsdienft zouden om- helzen, te onderwijzen. , G R ij z. Dit zal dan betekenen >, dat de wet
der Natuur, het waare wetboek is, uit het- welke Mofes de lesfen der zedekunde, maar' toegepaft op de geaartheid der votks inrichting, welken hij den Israëliten op bevel van God ielven, voorhield, en, welken de Goddêlijk6 |
||||
ff KatKCHISMUS DER. VftIJfiïIlJ.
f/iiddelaar, van den ouderdom van twaalf jat*
f en , tot aan zijn' dood, zondèï ophouden ¥ leerde, gehaald heeft. J o N g. G ij zelf, Vader , hebt mij deze grooté
Waarheid geleerd. Grijz. Vergeet dezelve dan nooit, Zoon ,
raadpleeg uw ha« , onderzoek hetzelve , err gij zult 'er de lesfen van de Evangelifche ze- deleer met zoo veel klaarhed in gefchreevert vinden, als zij in 't groote boek der Christelij- ke wet gefchrèeven zijn; alleenlijk zijn in dit laatfte de gevolgen van deze onveranderlijke' bcginzelen zoo omfiaiïdiglijk én klaar, ils mo- gelijk ra, voorgefteld. v Jong. Het is reeds eenigen tijd geleeden t
dat ik meende dit optemerkeflf, wanneer ik in 't Evangelie de pfaafs van den Samaritaan r die zórg draa:gt voor den gev/onden , welken hij- dp den weg vindt liggen f las; mijn hartzeidé mij heimelijk * dat deze Samaritaan niets gedaan-- Jad, dan dat de Natuur hém voorfchreef te doen, en dat de Wrëede Leviet, die voor hèmj daar voorbijgegaan was zonder zijn' noodlijden- den broeder tehulp tekbmen, een Monfter was i welk de Natuur beledigd had. G t tj z. Ik dagt nieé, Z!o<wi, dat gij zoo ver ge- .
vordefd waart; maar gij ahtvvoördt niet op mijn* vraagaangaartdedè Gotfsiirênjiige cerbewijzing. J on c. Zie hief, 't geen dat ik gemeend heb
uit hei geen, gij mij geleerd hebt, te moeten1 ©fimaaicri. In d& Wei der. Natuw, had God dea
|
||||
Katechïsmvs der Vrijheid.' lf
Iteft niènfchen geen'vorm van Godsdiènftige eer-
bewijzing voorgefchreeven ; het flond hun vol* komenlijk vrij hem te eeren , zoo als hun de wet der natuur dit als het natuurlijk/Ie en betaain- lijkfte voorfchreef; men vindt zelf geen voet* fpoor van eene geregeld vaftgeftelde eerbewij- zing tot op Mofes. Grijz. Gelooft gij dan dat Mofes een'ge-
regelden vorm van cerbewijzing heeft vaftge- fteld) welken Gods volk moeft aanneemen? Jong. Ik kan 'er niet aan twijfelen , en dé
boeken van Mofes getuigen deze waarheid. Grijz. Genooten dan de Ifraëliten AïeGods-
dienflige Vrijheidniet, welke gij mij gezegd hebt dat allen menfehen van rechtswegen toekomt? Jong. De Ifraëliten wierden doof uitwen-»
tlige bepalingen gedrongen j en behoed voor ge- varen om de Natuurlijke Vrijheid niet te mis- bruiken gelijk andere volken gedaan hadden, irt het bijzonder hunne leermeefters de Egyptena- ten ; want de Ifraëliten in Egypten geboren ert opgevoed zijnde , hadden alle de gewoonten der Egyptenaarèn aangenomen ; deze aanbaden ■valfche Goden , zij beweezen Godsdicnftigé eer , aan Afgoden ; zij verfpilden hunne aan- biddingen aan het Schepfel; of* gelijk de Schrift zegt, aan blinde doove en domme Goden, ein- delijk aan Goden, die niet anders waren dan 'c werk hunner handen. G r ij z. Gij wilt mij dan doen begrijpen *
dat de Ifr3ëliten , bij hunnen uittocht, uit E- B 3 gyp-
|
||||
«o Katechismus der. Vrijhei».'
gypten, afgodendienaaren of ten minften reet
genegen tot afgoderij waren. Jo'.vg. Ja, Vader, en dit is dereden, waar*
om God Mofes beval een famenftel van Gods- dienftige eerbewijzing te vormen 't welk alle Jfraëliten gehouden zouden zijn ftiptelijk te volgen; zelf werd de ftraffe des doods dooF God zelven gefield-tegen diegeenen, welke 'er van afweeken. Gr 1/ z. Had God dan bijzondere oogmerken
omtrent dat volk, "t welk ten allen tijden zoo ©ndankbaar tegen hem is geweeft ? Jong. Ja; hij had aan Abraham beloofd,
zijn geflacht te zullen vermenigvuldigen , en dit geflacht voor zijn volk te zullen verkiezen* God zijne belofte nakomende , moeft van dat volk een bevoorrecht volk maaken, een volk, 't welk hem- kende, 't Welk hem' diende en 'f welk hem in waarheid aanbad. Hij moeft het- zelve dan afzonderen van de volken, die zijno Godheid niet kenden , en hij kon 't zelve daar- van niet beter afzonderen, dan door aan tzelve burgerlijke en Godsdienftige wetten te geeven, welke tot een bolwerk tegen de boosheid en on* godsdienftigheid zouden vei-ftrekken-. Grijz. Gij hebt uwe les volmaaktelijk wel
onthouden, Zoon; doch ik hebu nogverfcheiden vraagen te doen. Zeg eens, overlaadde God de Godsdienftige eerbewijzing, die hij den Ifraëlitcn Voorfchreef, niet met al te veel plechtigheden ? Jong. God doet nooit iets te veel en de eeut wi-
|
||||
Katechismus der. Vrijheid, ai
Wige wijsheid kan niet dwaalen. Het is waar,
de Godsdienftige plechtigheden der Israëliten waren zeer menigvuldig, doch het is ook tef* fens waar, dat zij zeer majeftueusch waren en met groote praal gepaard gingen, zij waren ge- fchikt om een verheven denkbeeld van de God-i heid te geeven en om een.' diepen eerbied voor dezelve inboezemen. G r ijz. Zijn 'er niet eenigen,welke eene groo-
te overeenkomft met de Godsdienftige plechtig- heden der afgodendienaars hebben, als, bij voorbeeld , het offeren van dieren ? Jong. De Afgodendienaars hadden deze plech-
tigheden, dfe offeranden zelve van deAardsva- ders overgenomen ; God beval Abraham hem cenen ram in plaats van zijn' zoon Ifaak te of- feren ; God dus door den dienft van Mofes den Israëliten offeranden voorfchrijvende.fchreef hun niets nieuws voor ; en de Wonderwerken, welke deze offeranden verzelden, beweezen klaarblijkelijk, dat zij Gode aangenaam waren. Grijz. Maar hadden die buitengewoone
praal, met welke de Israëliten hunnen Gods- dienft verzelden, dierijkeveriierfelendesHoo- gen-Priefters, die gouden Vaten, en in een woord, al het geen den Tabernakel verfierde, vooral die tw2e beeltenisfen der Cherubijnen , hadden alle deze dingen niet te veel overeen- komft met den openbaaren Godsdienft der Af- godendienaaren ? Jong. Het was noodig, dat God der zwak*
heid- der kraé'liten iets te gemoet kwa.me, «i
B 3 dar.
|
||||
$1 Katechismus der Vrijheid.
dat hij zich een weinig fchikte naar de plompe
denkbeelden, welken zij zich van de Godheid hadden gevormd door het bijwoonen derGods- dienftige plechtigheden der Afgodendienaaren. Indien hij hun eeneeenvoudiger, min prachtigen en min ontzag verwekkenden uiterlijken dienft voorgefchrecvea had, zouden zij zich een ge- ring denkbeeld van hunnen God hebben ge- vormd , en zij zouden Mofes hunnen Leidsman voor een' man van klein verftand, d.egeene dq jninfte kennis had van de grootheid van den God , welken hij hun altijd zeide, de God hunner Va- deren, de eenige waare God^ te zijn,gohoiden hebben; men kan de menfehen gemakkelijker be- ftieren door eene uiterlijke vertooning, diehunnq zinnen inneemt, dan door redenen , welke hun- nen geeft maar ter naauwernood aandoen. Men moet denken , dat de redeneerkunde, het afge- trokken rcdeneeren toen in de kindsheid was, tlaarbij waren de Israeliten Qofterlingen , diu meer door het zintuiglijke ftatige, dan door het inwendig verhevene getroffen worden. Grijz. Kan de onverdraagzaamheid vau
Mofes die van de yorften verfchoonen. Jong. Men kan dit, Vader! gene onverdraag-
zaamheid in Mofes noemen! daar hij de lief- derijkfle en tederlte voorftandcr van den bur- gerftaat was, die 'er ooit is bekend geweeft, het is veel eer een bewijs van zijne onnavolg- bare ftaatkunde , die in alles, niet anders beoogt dan de ware Godsdientige Vrijheid wel te kun- flen gebruiken, en de misbruiken te beteuge- :■- Iffi
|
||||
^—-
|
||||
■Katechismus ber Vrijheid. bj
Jen, naar den aart van de Mofaifche inrichting
*n denkwijze der nabuurige Volken; fteekt 'er vct;l verdraagzaamheid in de Mofaifche inrich- ting door: Hoe veel te meer vordert de ftaat- kundige huishouding der Staaten de Godsdieu- ftige verdraagzaam heid- Gsijz. Zoekt gij dan op deze wijze het gedrag
van God omtrent deIfraël'ten te rechtvaardigen? Jong. Het gedrag van God heeft geenzins
noodig gerechtvaardigd te worden; Wee hem! die ftout genoeg is om hetzelve te laaken of te berispen met oogmerk om 't verdacht te maa- ken. Doch zoo ik rais heb, Vader, hebt gij «lij doen dvvaalen. Grjz. Mistrouw mij niet Zoon, ik zal
u nooit misleiden , ten minden niet met opzet. Gaan-wij voort: Heeft"Jezus Chrifius voor zijn* dood geen geregelden vorm van Goddelijke eer- bewijzing aan zijne Apoftelcn voorgefchreeven? Jong. Jezus Chrftus heeft voor zijn' dood
het Avondmaal met zijne Apoftelen gehouden, hij heeft hun bevolen hetzelve tot zijne ge- dachtenis te houden; hij had hun eenigen tijd te vooren het Gebed, welk hij zelfopgedeld Jiad., hetwelk wij om die reden , het Gebed on- zes Meeren noemen, geleerd. Dit is alles 't geen Jezus Chrifius voorgefchreeven heeft, het- welk eene onmiddelijke betrekking heeft tot den openbaaren Godsdienft der Chriftenen. Grtjz. Zijn dan de menfehen, onder de
Wet der Genade, dus weder getreeden in 't bezit
jder oefening hunner Godsdienftige Vrijheid^
3 4 Joko.
|
||||
/
|
||||||
c«f Katechïsmus dbr Vrijhei».
'Jong. In zeker opzicht, ja Vader, in 200
verre nu de bepalingen van zelve ophielden, te voren opgegeven, en het uitwendig bepalen vaii den Godsdienft nu minder noodzakelijk was. ' ■ Grijz. Voerde de Apoftelen, nadat zij den
H. Geeft ontfangen hadden en van elkander' gefcheidèn waïen,' om 't Evangelie aan alle Volken te prediken, geen geregelden vorm van openbaaren Godsd.'enfr in de onderfcheiden Ker- ken, die zij ftichtten, in? Jo r g. Ja ;' doch wij weetcn niet naauwkeu-
riglijk, of zij alle een' en denaelfden dien/l hebben aangenomen. Wij weeten aHeenlijk, dat zij de Chriftenen bijeen vergaderden,;'dat i 4;j "'t gebed-van Jezus Chriftus voor hen baden, dat zij het H. Avondmaal met hen hielden, da£ zij hun de-verborgenheden vanden Cbriftelij- ken Godsdienft ondcrweezen, en dat zij hun de zedeleer van Jezus Chriftus verklaarden. ; Grijz:- Heeft de Gelijkvormigheid vanden
openbaaren Godsdienft langen tijd in de Kerlt fiand gehouden ?•<■'■ ...... Jong. Het eerfte voorbeeld van een weinig
merkelijk verfchrl in denopenbaarcn Godsdienft werd in de Griekfche Kerk gegeeven, ^van- neer dezelve èene fcheuring maakte en zich vafl de Roomfche Kerk afzonderde. ■ : •; ■ Gr ij z Hoe gefehiede die fcheurmg ?
Jong. Die twee Kerken raakten verdeeld pvor de leer ; cfe Aniaanen, de Neftoriaanen,
de, Eutijchiaanen en eenigc andere feöen brap'-
fenopfehudding in de algemecne KerJc,en hal-
' . . a -. fter»
|
||||||
f,' inji*»"...... .
|
||||||
Catechismus der Vrijheid. a#
fterrlglijk hunne dwtalingen aankleevende ,
yoerden zij eenige weezenlijk verfchil in der» vorm van den openbaaren (Jodsdienft in. Grijz. Maar heden ten dage, Zoon, zien
wij zoo veele verfchillende wijzen van open- baaren Gödsdienft in de Chrjftelijke Kerk; van waar komt zulks? : Jong. Martijn Luther is de eerfle gewoed:,
die eenige plechtigheden, -welken hij bijgeloo- vigen naar afgoderij fmaakende noemde., uitdeu openbaaren Godsdienft verworpen heeft, na hem heeft Jan Calvijn mede gewichtige verande- ringen in den openbaaren Gödsdienft gemaakt; doch men moet aanmerken, dat alle deze ver- anderingen (naar mijne denkenswijze) in zich zelven van weinig aanbelang zouden zijn ge- weeft, indien zij de Chriftenen niet tegen mat- kanderen in 't harnas gejaagd en ftroomen vaii bloed doen Vlieten hadden. Grijz Zoo zijn dan alle deze veranderin-
gen zeer nadeelig voor de Chrïftenheidgeweeft? ■ Jong. De bijgeloovigheid, de ijverzucht, de geeft van onaf hangelijkheid , onder 't momaan- zicht vanden Gödsdienft, hebben aan'de Kerk va'n Jefus Chriftus wonden toegebracht, welke nog bloeden; doch welke, Godezij dank, be- ginnen te heelen, door den geeft van Chrifte- Hjke verdraagzaamheid, welke fpoedigevorde- ringen , in alle Staaten maakt. Grijz. Gij zegt, dat de ('hriftelijke verdraag-
zaamheid fpoedige vorderingen maakt in allte Etaaten, ik zie niet, dat d't naauwkeuriglijk; 9 5 waar* |
||||||
«£ Katechismus der Vrijheid.
.waar z?j. Spanje, Portugal en alle de onderfcbei-
den Staaten van Italië zijn zeer onverdraagzaam. Jong. Het is waar, deze Staaten zijn nog
zeer verknocht aan hunne verkeerde ftaatkun- de, en de reden heeft nog niet kunnen door- dringen door de dikke nevelen, welke den Geeft d'er volken en hunner Vorften bezwalken, maar Frankrijk, Engeland, geheel Duitschland en Rusland hebben het juk der bijgeloovigheid afgefchud; de Chriftelijke liefde heerscht 'er niet roem, alle Chriftenen leeven 'er als broe- ders onder malkander, zij verdraagen malknn- xüeren onderling en da Vorften dezerondcrichci- den Staaten imalcen niet meer eene haatelijke onderfcheïding tulichen huüneChriften - Onder- daancn, welke over 't een of ander Geloofs- punt , en over de wijze, op welke zij God «penlijk eeren , verfchiücn. Grijz. Waarom hebt gij in de optelling
der verdraagzaame Staaten niet gefproken var? <ons Gemeencbeft, in 't welk alle Chriften - Gods- dienften , van de opkomst van 't Gemeenebefl af aan geduld worden ? Jong. Gij weet, Vader dat gij mij de Va-
derlandfche Hiftorie, federt de Afzweering van FïHps den II, tot op deze tijden hebt laaten lce- zen en dat gij mij dezelve verklaard hebt. Grijz. Welnu, Zoon, hebt gij in dezel-
ve opgemerkt, dat onze Staat onverdraagzaam is? Jong. Neen, maar ik heb opgemerkt, dat
ttazelve nooit verdraagzaam genoeg geweeft is, en dat dezelve zulks nog niet genoeg is. G r ij z.
|
||||
Katechismus der Vrijheid. P?
Grijz. Wat verftaat gij dan door eene vo/-
homen Godsdienfiiga Verdraagzaamheid? Jong. Ik.meen, dat de volkomen Codsdien-
ftige Verdraagzaamheid in dezen zin verftaan. moe^worden, te weeten , dat alle ingezetenen vaneen' Staat en vooral de inboorlingen, het recht hebben , om onder malkander een Christe- lijk g#nootfchap te maakcn , om zoodaanigeen' uiterlijken en openbaaren Godsdienft te oefenen als zij verkiezen, zonder dat de oppermacht hen mag verontruften, of kwellen uit oor- zaake van hun geloof, zoo lang dit Godsdien- ftig genootfehap zich vreedzaam gedraagt, en dat het zich in al 't overige ftiptelijk naar de wetten van den Staat richt. G r 'J z. Mogen de bijzondere leden van Gods-
dienftige genootfehappen van een Staat, wel- ke onder malkander' verfchillen in geloof en uiterlijken Godsdienft; en welke ook in geloof en openbaaren dicnlt verfchillen van het Gods- dicnft'ge Genootfehap , hetwelk men het hcer- fchendc in den Staat noemt, volgens 't na- tuurlijk recht (laan naar de ambten, bedieningen^ welke geen' invloed bebben op dien Godsdienft t door den ftaat voor den heerfchende bekend , dat is als zulk eenen, dien zij belijden. Jong. Gij hebt mijklaarlijkbeweezen , dat
zij zulks mogen doen. Grijz. Herhaal mij eens de bewijzen, wel-
ken ik u daarvan gegeeven heb. Jong. Zij zijn klaar, zie hierdezelven. AI-
Iq de onderdaan en van een Staat maakcn een ec-
|
|||||
• ■•■ , . -., - ^
|
|||||
** KATKcmsy.us der Vrijheid.
eenig en hetzelfde Genootfchap uit; het land.
waarin zij geboren zijn , is hun gemeen Vader, «nd, eh dit Vaderland moetniet de Stiefmoeder eer eenen en de tedere Moeder der auderen z;jn. ^ Zij zijn a!Ie uit hoofde hunner geboorte verplicht, zorgvuldigKjk, voor t'algemeen welzijn van het bijzonder genoötlchap, het- }velk zij uitmaaken, te waaken, indien dat Vaderland van buiten aangevallen wordt, moe- ten zij alle de wapenen opvatten om t zelve te befchermen en om deszelfs gefchonden roem ie Wrecken ; indien hetzelve van binnen door den een' of anderen hecrlchzuchtigen onder- daan, die 2oeJct te hecrlchen en zich van't bes- tp gedeelte van 'f oppergezag meefler te maa- »en, aangeta/t wordt, moeten zij alle hem \ve- cferfraan, en hem met geweld terugdrijven, in- dien hij geweld gebruikt, om zijne medebur- gers aan banden te leggen; in een woord , ie- der onderdaan van een' Staat moet, zoo tegen een' vreemden ais tegen een' binnenlandfchen vijand, zijn goed, zijn bloed, zijn'Ieevenop- zetten om den aangevallen Staat te verdedigen Wat meer is, de Staat heeft jaarlijkfche onder- ftandgclden noodig, om degroote korten , wel- ken dezelve genoodzaakt is tot deszelfs verde- oiging en onderhouding te doen, goedtemaa- fc£n, deze onderfiandgelden moeten en wor- den inderdaad opgebracht door allen en een ie- der' tier onderdaanen, zonder onderfcheid , naar maate Lunner vermogens. De Staat legt bijzon- belastingen op de eetwaaren; en de onze |
||||
KatechïS'mus der Vrijheid'*
|
|||||||||
!s door de onvruchtbaarheid van deszelfs grond
gemodzaakt zeer aanzienlijke zelf op de waar- ren van de eerste noodzaakelijkhcid te leggen; deze belastingen worden betaald door all e inge- zetenen , zonder onderfcheid; Dit zoo zijnd» is 't dan niet natuurlijk, dat alle en een iege- lijk der onderdaanen van den Staat ook deel heb- ben aan de zoetigheden, verligtingen en voor- deelen, welken een Staat altijd geeft en be- wijst aan onderdaanen,welkedezelvcndoor hun- ne getrouwheid , hunne Vaderlandliefde, hunnen ijver en hunne bijzondere verdiende verdienen? Grijz. Dat wil dan zeggen , dat de voordeelï- gcBedieningen van den Staat,volgens gelijkever- dienlte, moeten worden gegeeven aan de on- derdaanen van den Staat, welke draagen in de gemcene koften, zonder onderfcheid vangods- dienfl; dat is te zeggen , dat de onderdaanen, welke den hcerfchenden Godsdienft belijden gean voorrecht ten dezen aanzien boven hen, die een' anderen belijden, heb-ben moeten? ] o n o. De reden, de rechtvaardigheid en do
Natuur fchrijven dezen regel van Staat voor. Da onderdaanen van een Godsdienft, verfchillendcn van dien van den Staat, uitteüuiten van de voor- deelige Bedieningen van den Staat, en niettemin- dezelven te doen draagen in alle laften, welken den Staat oplegt,- is eeae fchreeuwende onrecht- vaardigheid, zulks is de grondflagen van alle Godsdienftige Vrijheid ondermijnen, zulks is de onverdraagzaamheid zeer veruitftrokken , zulks fe , in eea woord, de natuur verongelijken. Gsujz.,,
|
|||||||||
£6 Katèc'iiismus der Vrijheid.'
Grijz. Hebben de onderdaanen der
dienften, verfchillendé van dien van den Staat * een gelijk recht tot de ambten van 't algemeen1 beftier, 't zij tot de foooge ambten van den Staat, liet zij tot de bijzondere ambten, der Steden1 fechtsbeftier aangaande» Jong. Het natuurlijk recht ten dezen aan-
èien is onbetwiftbaar voor allen, welker talen- ten , bekwaamheid , en vooral oprechtheid open- lijk erkend worden ; doch de goede orde en de" tuft van een' Staat vorderen mïsfebien, dat de Staat dit reebt bepaale. Een beftier beftaande uit leden, welker Gods dien ftige gevoelens wee- zen lijk van malkander' vcrfchillen ,■ zoudeon- derhevig zijn aan grootezwaarigheden ; deeen- dradht * de eensgezindheid, zoo noodzaakelijk in een openbaar beftier, zouden 'er waarfchij- ncljjk niét zoo volmaaktelijk beef/enen , als zij hehooren te doen. Niets is zoo bekwaam onï de gemoederen te verdce.'en als het verfchülend denken in 't ftukvan Godsdienft. Dezuiverfte" oprechtheid is dikwijls niet beftand tegen hef- •vooroordeel van den Godsdienft, dus is 't al- tijd beter, dat het algemeen beftier van den Staat en de bandhaaving van 't recht in de Stederï Worden toevertrouwd aan Waardige onderdaa- rten, welke even eens gevoelen over den Gods-- dienft, of die ten minftcn uiterlijk een en den- «elfden Godsdienft belijden ; en 't is billijk erf £elfs zeer gevoeglijk:, dat de onderdaanen die ibelijdenis doen van den Godsdienft van derf S£aat,den voomyighebben ; de Wcthouder^zijit zee?'
|
|||||
L
|
|||||
Kateciiismus der. Vrijheïö. 3"t
$&r dikwijls verplicht met alle praal en luifter
der Wethouderfchap te verfchijnen bij openbaa- te verrichtingen van Godsdienft, het zij om het volk tot voorbeeld te Ilrekken, 't zij on* de Gebeden of Dankzeggingen, welken men den Almachtigcn in zekere bijzondere gevallen doet, plehtiger te doen zijn; indien nu de Wethouderfchap beftond uit leden , welke eenen verfchi!lenden openbaaren Godsdienft ware» toegedaan, zoude deze Wethouderfchap nooit gezamenlijk, bij de openbaare Godsdicnftocfe- ningen kunnen verfchijnen. Voor 't overige zij» alle deze redenen flechts redenen van eenegroo- te wclvoegelijkheid : doch zij neemen 'tnatuur- lijk recht niet weg , hetwelk ieder goed inge- zeten tot de groote ambten van den Staat heeft.- Grijz. Hoe verre moet de oefening van
«fen openbaaren Godsdienft voor de.genootichap- pen, welke van den heerfchenden Godsdienft vërfchillen , zich uitftrefcken ? Jong. Zoo verre als de openbaare oefening
Van den 'heerfchenden Godsdienft zich uitftrekt. Grijz. Maakt gij hier omtrent geen e uit-,
zondering? . J
Iong De eenige uitzonderingen , welker*
ik daaromtrent maakt, beftaat hierin; dat dtf opentaare oefening der verfchilleade Gods. dienften dusdanig moet worden geregeld * dat die openbare godsdienilige ooffeninge» met ftrijden met die regelen, welke het ge-- zondverltand voorfchrijft, of dezelven hijmelijfc- want wordt hun dit in het open. |
|||||
■ i
|
|||||
Sa KAtéchïsmits vér. VRrjm:ii>r
baar toegelaten, dan fielt men hen bloot aan da
fpotterny en de verachting van anderen , die weldenken, zij)kunhen dezelve ocffenen bin- nen demuurenvan hunne Godsdienftige Verga- deringen , zoo dat dezelve geen verhindering aan «Ie openbaare oefening van den heerfchcnden Godsdienft toebrenge, dat de openbaare oefe- ning van de verfchilJende Gödsdienften niet op' ongeoorloofde uuren gelchicde, dat de Gods- dienftige vergaderingen der verfehillende Ge- z;ndhedcn niet onruftig zijn, dat zij geen ver- andering toebrengen aan den dagelijkfchen ar- beid noch aan de werkzaamheid des Koophan- dels, en dat zij in niets aangaan tegen de wet- ten van burgerlijk beftier, in den Staat of in bijzondere Steden aangenomen. Grijz. Bevat deze Godsdienftige Vrijheid
voor de Leeraars der veffchilleride Gezindheden efen recht om op den Predikftoel uittevaaren te- gen hen , die anders dan zij, omtrent het ftufc van Godsdienft denken ? Jong. Geezins; de Leeraars van den heer-'
f, henden Godsdienft moeten zeer maatiglijk ge- bnuk tnaaken van het voorrecht, dat zij op' openbaar -gezag van den Staat prediken de ecnen zoo wel ars de anderen moeten bedaar- delijk, zonder hevigheid , zonder drift en zon- der oploopenheid,- hunne' bijzondere leerftuk- fcen voor hunne kudden vcrkJaaren; zij moe- ten zich bepaalen raet oP eene aandoenelijke wijze deze-deleer van Jezus CM flus uitteieggen, dezelve voorln,n„e ,'chaapen begr:jpelijkteLa- kun
|
|||||
il
|
|||||
Catechismus der Vrijheiö, £$
dcen en vooral hen te vermaanen tot eendracht
met hunne broederen j hoedaanig ook hunne gevoelens in t ftuk van Godsdienfl: zijn. Grijz. Moet dan de onbedachtzaame ijver*
der Herders door het oppergezag- beteugeld worden ? . Jong. Dezelve moet zelf zeer ftrengelijfc
geftraft worden in alle gezindheden, zonder on- derfcheid, wanneer dezelve gelegenheid geeft of kan geeven tot beroerten in dealgemeenemaat- fchappij of in de bijzondere godsdienftige ge-- nootfehappen van den Staat» Grijz. Maakt de Godsdienftige Vrijheid^
de Leeraars der verfchillende Godsdienften,: iselfdievan den heerfchenden Godsdienfl:, be- voegd, om hunne toehoorders van den predik- ftoel te ondcrltouden over de zaaken van den Staat, 't gedrag zoo van 't algemeen als bijzon-» der beftier te laaken of berispen, eindelijkf. om de Staatkunde in plaats van 't Evangelie t«s prediken ? . . ■ > jong. Geenszins. Een Leeraar is gefchikf
om den Godsdienft en niet om de Staatkund» te prediken; de geeftelijke zaaken behooren tot zijne rechtbank op den predikfloel, en de wereldlijke zaaken zijn hem in de kerk vol-, komenlijk verbooden. Wat meer is, een Leeraar moet in de gemeenzaame gefprekken en in we-, reldlijkc genootfehappcn voorzichtiger zijn dan cen ander in 't fpreeken over zaaken van den Staat, vooral in hachelijke tijden; want zijne |
||||
S4. tëAïECïiisrtfus fiËR.
géfprek ken', manieën geween lijk meer indruk op
tien geeft dés volks drai die 'van een' cenvoin dig' bijzonder" menfoh doen. Een Leeraar, die m ecnig aanzien is, kan Veel kwaad aan de Alaarfchapprj doen , zoo hij onvoorzichtig is i even als hij 't grootfte goed kan doen, indien ^ijne geïrieenzaame gêfprekken door de voor- zichtigheid en. door den geeft van vrede en liefs tie beftierd worden. ,-.' \- Grijz. Ik ben zeer 'Wel vergenoegd over
ii-, zoon, gij maakt een recht goed gebruik van mijne leflen. Maaï zeg cent, gij hebt gezegd, dat Wij nooit verdraagzaam genoeg zijn geweeft in ons Gemeenebeft, en dat wij zulks nogniet iqn f zijt gij in ftaat deze Vreemde llellingefl ter bewijzen?' : ' ' - ' " tor;; i.i . . Jonc. Hoe vreerrtd zij ook mogen fchijncn, «oo zijn zij ec'bïer zeer waarachtig, en zie hier de bewijzen, welken gij zelve mij daarvan ge- geeveiï1 hebti NaauWelijks was 't Verbond van vereeniging der zeven geweften plechtiglijk te Utrecht gefloöten, naauwelijk» was die beroém- déUnie,welke federtheteenigebewijsftuk vpn onzen Regeeringsvonïi heeft uitgemaakt, af- gekondigd, of men verbrak 't zelve openlijk tciT aanzien; der RoomfchgezindeiT, welke irï groo- ten getale in dett Staat waren gebleevert, en ïVelke 'er nog zeef talrijk zijn, De oefening van hunnen openbaaren Godsdienft, werd 'er «iet alleen geduld, maar men had hun ook alle Jaateii- behouden, welken'zijvooi |
||||
Katechismus der Vrijheid. 35
deoprechting van 'tGemeenebeft genooten ; in
verfcheiden ftedenf vooral van Holland, was de WethouderfchapopenlijkRoomfchgezind, en dé Roomfchgezindcn , genooten 'er alle hunne rech- ten van burgerfchap. Doch deze (lilte duurde niet lang; eene onmatige drift beving het volk, het- welk de hervorming omhelfd had, zij kreeg de overhand, men verongelijkte de Roomfchge- zinden, men ftoorde hen in de oefening van hunnen opcnbaaren Godsdienft, men verjoeg hen uit hunne kerken, men brak hunne beelden , men'plunderde de koftelijke fleraaden, welke ter verfiering hunner tempelen dienden , men maakte zich meefter van hunne kerkelijke goe- deren , en in een woord, men noodzaakte hen om hunnen Godsdienft te pleegen in bijzondere huizen, zij werden bijna tot den zelfden ftaat van vernedering gebracht, waarin de eerde Chris- tenen onder de Heidenfchc Keizers waren , uit- gezonderd echter, dat men hen om hun geloof niet op 't fchavot deed flerven ; een enkel voor- beeld van wreedheid omtrent hun uitgezonderd. Het is waar, dat zij dus getergd, tot afgrijzeüjke uiterften tegen de Hervormden, overlloegen. De Hooge Overheid deed eenige poogingen om hen te befchermen , zij deed zelfs eenige hunner verbitterdfte vijanden ftraflen , doch zij herflelde hen niet in hunne rechten beftaanbaar met den nu heerfchenden Godsdienft , zij gaf hun hunne kerken , hunne priefterlijke fieraaden piet weder , zij ftelde hu» hunne kerkelijke C 3 goe- |
|||||
'
|
|||||
36 Katechjsmus der Vrijheid.
goederen niet weder ter hand, zij verlooren hierin
alles, zij werden uitgcllootcn van alle ambten, van alleaanzieneiijke en voordeelige bedienin- gen , zij werden genoodzaakt de vrije doch zeer ftille oefening van hunnen Godsdienft voor geld, te koopen ; dit alles wierd door de bittere ver- volging der Roomfchgezinden aangevoerd, en fchoon men van wederzijde nu gematigder denkt, zijn alle deze onrechtvaardigheden tegenwoor- dig nog niet herfteld; de oefening van hunnen, «Godsdienft is zeer bepaald, de fchikkingen der IHooge Overheid zijn zeer gematigd, doch de Bedienden van 't Gerecht, gelijk als daar zijn Hoofdofficiers , Baüliuwen , Drosfaarden enz, Icwellen hen door hen, op hun eigen gezag , te onderwerpen aan 't opbrengen van geld, aanheN welk men den verkeerden naam van vrijwillige gif- ten geeft, en die giften , welken deze openbaare bloedzuigers den titel van vrijwillig gceven , zijn zulks zoo weinig, dat men hunne kerken fluit, en dat men hun de oefeningvan hunnen Godsdienft verbiedt, indien zij weigeren gefchenken aan de. jHeerenBailliuwen, Drosfaarden enz. tegeeven» «f indien deze gefchenken niet van dien aart zijn cm de begeerlijkheid en fchraapzugt van deze fccdienden des Gerechts, welken ik gaarne de onbarmhartige Dienaaren der Ongerechtigheid en der Geweldenaarij zoude noemen, te voldoen. Ik .zoude duizend voorbeelden van deze wreede kne- vclaarijen kunnen bijbrengen. (*) Gfeijz.
(*] 7je den Pojl van den Neder - Rhijn N*. 192.
|
|||||
'
|
|||||
anrs der Vrijheid. 0.000000
Grijz. Hebt gij nog een ander voorbeeld
van de onverdraagzaamheid van onzen Staat ? in zo verre dezelve ftrijdig is met de .Unie. Jong. Zie "er hierin een, 't welk naar mijn
begrip beflisfend is. Naauwelijks was de Hervor- ming in deze gewesten bevestigd, naauwelijks bezat dezelve alle hoedanigheden vaneen' heer- fchenden Godsdienft, als twee Hoogleeraars aan de hooge fchool te Leyden eikanderen onderling niet verdaan konden over zuivere godgeleerde gefchillen , eindigden zij met door aanhangers te verkrijgen , de Burger- maatfehappij oneens te maaken, eindelijk, hoewel het Hoofdartikel der Hervorming is, dat ieder bijzonder tnenfch bevoegd is om inde heilige Schrift de gronden, die zijn geloof moe- ten regelen, te vinden, en dat geen gezag, welk het ook zij, op aarde, het uitfluitend rechtheeft de Godfpraaken van den H. Geelt uittefeggen» nicttcgenftaande alle deze bij ons aangenomen regelen, wettigt de Hooge Overigheid, op> aanhouden van Prins Maurits, het houden vaa oen nationaal Synode te Dordrecht. De Re- monftranten bepleiten 'er hunne zaak, in tp- genwoordigheid van Gemachtigden van den; Staat. Arminius en zijne aanhangers werden 'er veroordeeld, niettegenftaande hunne leer werd gevolgd en voorgefcaandoor zeer acht- baara mannon van zeer groote verdiende en vooral door den deugdzaamen Barneveld. C 3 Grijz-
|
||||
53 KVTECHISMUS DER VRIJHEID,
Grijz. Vergenoegde men zich met eerir
voudiglijk de leer van Arminius te veroordee- len? Jong. Neen, men vervolgde de Arminiaa-
«en vrij ftreng, men verbood hun de openlij- ke oefening van hunnen Godsdienft, en dit ichandelijk toneel werd eindelijk met bloed fcefproeid door het onthalfen van een der deugdzaamfte mannen, die uitmuntende ver- dienden had voor het Vaderland, doch de ver- oordeelde partij fterk aankleefde. Grijz. Was 't vonnis van veroordeling te-
gen de Arminianen uitgefproken langen tijd van .kracht ? Jong. Ten einde van eenige jaaren , en na-
dat men hen , even als de Rooms chgezinden, van de ambten, waardigheden, en in 't algemeen van alle de bedieningen van den Staat uitgeflooten Jiad, liet men toe, dat hunne Leeraars zonder het al te lïreng vonnis huianer verbanning for- iheelijk te herroepen , weder in 't land kwamen, dat zij 'er afgezonderde Kerken hadden , en daarin hunnen Godsdienft verrichten; zij ftaan "er federt gelijk met de andere gezindheden, die enkelijk geduld worden, dat is te zeg- gen , dat zij uitgeflooten zijn van de meefte ambten, vooral aanzicnelijke en voordeelige be- dieningen. Grijz. Maar deze tijden van blindheid en
onbillijkheid, niet zelden te famen verbon- den, zijn eindel'jk voorbijgegaan. Jong.
|
||||
Katechismus des. Vrijheid." 3,^
Jong. Wij hebben gegronde.redenen,-cjat.zjj
weldra voorbijgegaan zullen zijn.. Men heeft f eeds den wijzen voorflag gedaan om tot.de kleine voordeelige amten alle iageijoren Ingezetenen van dit land en door hunne geboorte Burgers van onze Heden zijnde, zonder onderfcheid, jtoetelaaten; men beeft zelf voorgeflagen onv van dezelven uittefluiten d'en drom van vreem- delingen, welke, omdat zij in hoed$anigh£id van dienftboden gediend hebben bij.die gee- nen, aan welken de begeeving dier bedieningen Staat, dan inboorlingen des' lands 't brood uit den mond komen neemsn, door zieh, 't zij door lang en-lastig aanhouden of anderszins» tot die bedieningen te doen bevorderen, - Gr ijz. Hoe is deze wijze voorflag ontvangen ?
Jong. 'Er is nog niets omtrent dit ftuk befliit.
Pe Staaten van Holland en Weft-Frieslandheb- ben de beleefdheid gehad van denzelven me- detedeelen aan Z. H. in zijne boedaanig- heid van Erf-Stadtiouder. Gr ijz. Wat is 't antwoord of liever 't ge-
voelen van Z. H. geweefl: ? Jong. Zijn gevoelen ftrekt, tegen de ver-
wachting der ganfche wereld, tot de volko^ rncnfte en ftriktfte onverdraagzaamheid. Grijz. Ik heb moeite om tegelooven, Zoon f
flat het gevoelen, hetwelk door Z. H. ge- uit is, het zijne is. Jong. Ik weet niet, of hetzelve zijn èi»
gen gevoelen is, dan of het hem opgegèeven
C 4 is;
|
||||
4*- Katechismus der Vrijheid.
is; wat 'er ook van zijn moge, het is hard.
Voor de Ingezetenen der verfchillende gezind- heden , welke flechts in den Staat geduld wor^ den; den voorflag ten voordeele der inboor- lingen des lands aanneemende, fluit hij for-r meelijk alle de Ingezetenen, welke geen be- lijdenis van den heerfchenden Godsdienft doen en zelf allen die geenen van dien Godsdienft, Welke geen openlijke teekenen van hun geloof geeven zullen kunnen, 'er van uit. Dat is te zeg- gen, dat alle voordeelige bedieningen, indien zijn gevoelen gevolgd wierde, zouden liaan ter be- fchikking der Leeraars van den heerfchenden Godsdienft dewijl men niemand tot d ezel ven benoemen zoude dan op een getuigfehrift door de hand der Lccraaren onderteekend, Giujz. Bemerkt gij, Zoon, deonbillijkhcid en
ongerijmdheid van eene dusdaanigc fchikking? Jong. Zij vallen van zelf in 't oog; doch
gij hebt mij gezegd, Vader, dat dit buitegc- woon gevoelen, om niets meer te zeggen» flechts een gevoelen is, 't welk den Prins op- gegeeven is door lieden , welke, zondertwijfel, 't zoo flecht met de Ingezetenen van den Staat, als met Z. H. zelve meencn, G r ij z. Het is zoo, Zoon, en de zaak
fchijnt mij buiten twijfel. Sedert drre jaa- fen, geduurendc welken de verdeeldheid ver- baazende en beklaagelijke verwoeftingen in 't Gemeenebeft aanricht, levert Z. H. zich over. aaö den raad Yaji een k.Jejn geta] vau lieden , "■' • ■ ■ wel. |
||||
Katechismus der Vrijheid. 4t
jvelke al zijn vertrouwen gewonnen en ver-
fchaïkt hebben door fchandelijke handelin- gen ; welke hem beletten anders dan door hunne oogen te zien: deze lieden, geduu- riglijk bezig, om te beletten, dat de waar- heid niet tot den Vorft kome, houden hem geduuriglijk bezet, zij hebben fchandelijk de Weezenlijke belangen, den roem zelven van 'r. Vaderland aan hunne perfoonelijke belangen en aan hunne bijzondere wrokken en zelf aan hunne onmaatelijke heers clizucht opgeofferp; zij hebben hem misilagen op misflagen, onvoorzich- tigheden < p onvoorzichtigbeden doen begaan; zij hebben zijne waardigheid duizendmaalen verachting doen ondergaan, zij hebben hem voor ontallijke onaangenaamheden blootge- fteld, zij hebben hem 't vertrouweij des Volks doen verliezen; z'j hebben door hunne ge- weldige raadgeevingen de Steden tot de har- de npodzaakelijkheid gebracht, om ftandvas- tiglijk en onbewimpeld eene andere handel- wijze omtrent Z. H. te houden, hem eenige voorrechten te ontneemen, weiken men hem toegeftaan had uit erkentenis voor t goed, hetwelk zijne doorluchtige Voorouders op verfcheiden tijden aan den Staat gedaan heb- ben, terwijl zij edelmoediglijk vergaten de fla- gen van willekeurige hcerfchappij, welke ecni- geStadhouders van tijd tot tijd denzelven hebben toegebracht. Ik zoude u , Zoon , eene lange lijft V8)i alle de verkeerde ftappen, welken men ' - ' . C s Wil- |
||||
4* Katechismus öer. Vrijhei».
Wülem den V. federt het begin van dezen ver-
dervelijkcn en voor tLand fehandelijken Oor- log tot op dezen dag heeft doen begaan, kunnen opnoemen; doch wij zouden van ons onderwerp afraakeo; daarenboven is dit gefprek reeds lang genoeg, en het is tijd om heentegaan. Wel- aan , Zoon, bidden wij den Aimachtigen, dat iij de boozen , welke aan het verderf des Vaderlands arbeiden, befclmme, dat hij de fehellen van de oogen va» den Besten aller Vorften doe afvallen , dat hij de eendracht wederbrenge ouder de leden, welke de ver- ichillende Staaten der Gewesten uitmaaken, en die, uit welken de A^gemeene Staaten be- itaan, Laaten- wij vuuriglijt wenfchen, ein- delijk eens eene waare godsdfenftfge verdraag, zaamheid in ons Gemeenebeft te zien verfchij- ncn, dat de verfchiliende godsdienftige Ge- nootfchappen, welke, in 't zelve gevestigd zijn, niet langer een teeken van afkeuring en fcbande op hunne voorhoofden draagen mo- gen, dat, in een woord, alle Ingezetenen zonder tegenfpraak en zonder ftooring hun recht tot eene eerlijke en betaamelijke, gods- dienftigc Vrijheid in 't zelve genieten mogen. Jong. Mij dunkt, dat gij mij gezegd hebt,
dat behalven dat de rechtvaardigheid deze godsdienftige Vrijheid vordert, de gezonde Staatkunde van een' Staat en vooral van een' Staat als de onze is, zulks ook vordert. C Ja, Zofcn, ik heb u zuJks ge-
zegd,
|
||||
Katechismus der Vrijheid, 43
?egd, en ik verzeker het 11 op nieuw. De
Stad Utrecht heeft 'er de noodzaakelijkhei4 Van befpeurd en zij komt omtrent dit ftufc eenen zoo lofwaardigen als beilisienden flap. te doen. Ik twijfel geenszins of dit fchoon voorbeeld van Chriftelrjke verdraagzaamheid zal binnen korten tijd, het gantfche Gemeene- beft door nagevolgd worden, en de Staaten der onderfcheiden Geweften zullen, in weerwil van 't liefdeloos gevoelen der Raadslieden van Z- H- doen , gelijk de, Stad Utrecht heeft ge- daan. Deze booze Raadslieden van Z. H.jïuI- \en de fchande hebben van zich onverdraag- zaam te hebben getoond in een Staat, welke niet met roem kan beftaan dan door eene aller- uitgebreidfte Godsdienftige Verdraagzaamheid. Zij hebben Z. H. de liefde, het vertrouwen , de achting en den eerbied der Ingezetenen, welke hem in de veiiehillonde -gezindludin noch bleeven aankleeven , doon' verliezen. Maar noch de roem van den Staat, noch die van Z. H. doen hen niet dan zeer flaauwelijk aan. Mogten deze bonzen van de oppervlakte van den aardbodem verdwijnen , mogten zij verdorren als t hooi, hetwelk den gloeienden adem van den Zuidenwind verfchroeit en tót ftqf maalt. Mogte het Vaderland bevrijd wór- den van eene openbaare wraak te neemen van deze ontaarte kinderen, welke deszelfis boezem met even zoo veel barba'aïscheid als, verbitterdheid verfeheuren, DERDE
|
||||
44 Katechismus der. Vrijhei»,
PERDE SAMENSPRAAK.
Over ds Burgerlijke Vrijheid. |
||||||
Grijz. Ik heb u, Zoon, begonnen te on-
derhouden over de Burgerlijke Vrijheid, over dat dierbaar pand van den menfehin maatfehap- pij vereenigd; ik vreeze, dat gij u zelven geen genoegzaam verheven denkbeeld van dezelve gevormd hebt; en dat gij flechrs flaauwelijfc zijt aangedaan van een voorrecht, hetwelk den grondflag van 't geluk des Burgers uit- maakt. Jong. 't Kan zijn, Vader, dat ik weezen-
lijk de groote Icsfcn, welken gij mij over de Burgerlijke Vrijheid'hebt willen inprenten, niet in den grond heb begreepen ; doch mijn verftand is gelijk gij weet nog niet tot dien trap van rijpheid gekomen, welken het uwe heelt be- reikt; ik vlei mij echter, dat mijn geheugen in deze gelegenheid mij niet zal begeeven heb- ben ; 't Haat flechts aan u, u zalven daar van ie .overtuigen, |
||||||
Catechismus der Vrijheid; 4*
Grijz. Laaten-wïj eens zien; let wel op
<ie magen, die ik u zal gaan doen over de. les," tfie ik u eergisteren, al Wandelende langs .derf! oever van den Rijn gaf, Wat moet men door Burgerlijke Vrijheid verftaan ? Jong. Ik meen begreepen te hebben, dat de
Burgerlijke Vrijheid een natuurlijk vermogen van den menfi/i, inmaatfchappij vereenigd, is, 'twe/k- fiem't recht geeft, om naar zijn welgevallen te haif dden, vrijelijk te fpreeken en iefchrijvcn over aller- lei zaaken , milsddl zijn daaden, zijrte wootden, en zijne fchrijïen niet jhekken om de Eurgcrmaatfchdppij in 't algemeen te beroeren, en geen nadeel kunnen toebrengen dan eenig bijzonder lid dier Maatfchap* pij, me 't ook zij, dat is te zeggen, aan zijne me- debiirgeren in 't' bijzonder; en' door deze bepaa-^ ling verfehilt dezelve van de natuurlijke Vrij- heid. Grijz. Verheft de Burgerlijke Vrijheid, in een''
zoo uitgeftrekten zin begreepen, een' Burger niet veel te hoog boven de lioedaanigheid vaft een' eenvoudigen'onderdaan! Jong. Een b'jzorïder lid van éenèvrije Bur-*
germaatfebappij is alleenlijk een onderdaan der Vvettcn, wellce dé ganfche Maatfchappij vrij- tVilliglijk heeft aangenomen; dus kan'een Bur- ger van eene vrije Maatfchappij niet dan zeeroneï-' genlijk onderdaan geèocm'd wofderi. De bena- ming van onderdaan paft weezenlijk alleen aan' iji bijzonder» leden' vari, een' Staat! welke on- m
|
||||
$5 Katëchismus öer Vrïjhèiö.
der eene willekeurige, of eenhoofdige, of*
loutcfe Adelregeering itaat; deze flachtoficrs van een willekeurig of bijna wilJékairig gezag hebben niet dan zeer weinig of in 't geheel geen genot der Burgerlijke Vrijheid. Grijz. Zijn de bijzondere leden eenef Volks-
regeering geen onderdaanen van 't lichaam der Burgers, in welker handen 't uitvoerend ge- zag bcruft. • Jong. Neen, zij kunnen Jfl geenerlei ivijzë
als dusdaanigen worden aangemerkt. Deze lie- den, hoe achtbaar zij ook üijn, hoedaariig ook* de uitgeftrektheid van 't gezag, 't welk zij oefenen zijn moge, zijn weezenlijk niet anders dan de medeburgers van den armften ingeze- ten van 't geringfté Dorp , 'twelk binnen* den omkring van 't land , ffetwelk onder eene Volksregeering flaat/ ligtj G'rjjz. Hoe! is deze man uit hef geriiigfte'
volk, deze ingezeten in den laaglten rang van den Staat geboren, evenveel in dèri Staat als die rijke en vermogende man, als die man/ welke zoo door zijne natuurlijke als verkree- gen kundighö.bn uitmunt, ineen woord, als die man, welke fflert gemeenlijk een' Grootent een' man van Staat noemt ? Jong; De arme heeft, zoo dra hij een Bur-
ger is, 't zelfde recht als de rijke. De For- tuin, weike den een' in de behoeftigheid, eli den anderen in den overvloed heeft ter wereld doen
|
||||
Katêciiïsmus deiï Vrijheid. 4f
éóén komen , heeft door haare grilligheid geen
't irrinfte nadeel kunnen toebrengen aan 'fc ge- heiligde recht der Natuur, 't welk deze ZOO tvel ten voordeele van den armen als van derf fijken heeft vaftgefteld, beide zijn zij door 't' fecht van geboorte vrije kinderen eener vrije Burger-maai fckappij-. GrtJZ. Kt is inderdaad zoo ten aanzien der
Eenvoudige bijzondere lieden ecner vrije B'urgcr- maatfehappij, Welke van malkander alleen on- derfcheiden zijn door de meerdere of minder» rijkdommen; of meerdere of mindere \velgc- fleldheid; maar meent gij, dat 'er cene vol- komen gelijkheid is tusfehen een' eenvoudig* bijzonder' perfoon , w.e hij ook zij, en een* Staatsdienaar of zelf een' Regent? Jong. Ja-; indien ik den&tasTsdien-aar etv
den Regent befchouw'e in hunne fchoonftè hoe- flaanigheid, in hunne natuurlijke hoedaanig-1 held, dat is-te zeggen, in hoedaanigheid van Bur- gers eener vrije Burger-maatfchappij; indien IJc hen befchöuwe in lïunne toevallige hoedaanig- heid,- dat is ,• iir hMÊSê hoedaafiigheid varf Op- 2ichters over 't algemeen welzijiï en Mandhaa- ters der goede" orde der Maatfehappij, zo zijrt1 Hit hoofde hunner Waaridighéid boven den een-- voudigen Burger, doch deze opperhoofdigheid is eene opperlioofdigheid" van eer, weike hun1 den'eerbied', de achting e» de bijzondere lief- Ée: van;aüedfr e®»voydiger burgers moet doert. |
||||
T,
4» ïvATECIIISMUS DÉR VrIJHÉIÖ.
verwerven , zoo lang zij door hunne getrouwd
lieid, oprechtheid en genegenheid voor 'r Volk , zich der hoogachting hunner mede- burgeren waardig maaken. Gri/z. Genieten de Staatsdienaar en de Re-
gent geen uitgcltrekter Burgerlijke Vrijheid da» de eenvoudige burger ? Jong. Zij genieten en moeten genieten eenï-
gc voorrechten, welken de Maatfchappij hun! vergunt tot vergelding der moeite die zij moe-' ten aanwenden in 't algemeen en bijzonder be- Rier der zaaken van den Staat. Doch deze foort van uitbreiding hunner Burgerlijke Vrij- heid is flechts eenc gunft , welke zij van de' rechtvaardigheid en edelmoedigheid der Maat- fchappij houden. Grijz. Zijn de Staatsdienaar en Bfcgent ver-
antwoordelijk aan de Maatfchappij, wegens hun algemeen bewind ? Jong. Zulks i? onbetwiftbaar: en alleenlijk
onder dit uitdrukkelijk of ftilzwijgend beding Ibeeft het gezamenlijke volk hun 't beflier der gemeene zaak en "t gezag, waarmede zij be- kleed .zijn , toevertrouwd. Grijz. Indien dit een vaste regel is, zoo
is ook 't waarachtig , dat de Staatsdienaar *n de Regent onderdaancn der Maatfchappij |
|||||||
Jong. Zij zijn zulks weezen lijk in die»
Ifin j en de uitfteefcende bedieningen, welkcir |
|||||||
s
|
|||||||
Katechismos der. Vrijheid. 4j[
•k") bedienen, rhaaken hen zelf min vrij dan
de eenvoudige burger is, zoo lange zij de ge- wichtige en edele verrichtingen hunner amtea waarneemen. G r ij z. Is een enkel Burger of is zelf eea
gering getal van faamvereenigde Burgers uis hoofde der Burgerlijke V,i:heid bevoegd , uit hun- eigen en bijzonderen naam naauwkeurige re- kenfchap aftevordcrcn van 't algemeen bewind hunner Regenten en zelf van dat der Staats- dienaars ? Jong. Een enkel Burger of zelf een gering
getal van Burgers te famen vereenigd , maakea 't ganfche lichaam der Maatfchappij niet uit , dus hebben zij als eenvoudige bijzondere lie- den ten dezen aanzien geen dwangrecht* als het op t algemeen beftier van de gemeeneZaafc aankomt; maar zij hebben elk in 't bijzonder het recht van voordraaging en 't recht van on- derzoek ; zij kunnen elk in 't bijzonder aan 't lichaam der algemeehe Maatfchappij of aan de Üchaanien der afzonderlijke Maatfchappijen, welke de grootc Maatfchappij uitmaaken, voor- draagingefn doen , zij hebben $ zeg ik, 't recht van op eelie betaamelijke wijze de bezwaa- fen, welken zij tot lasten van de Staatsdicnaa- ïen of van hunne Regenten niecnen te hebben , voortedraagen ; en zij hebben "t recht om te- gen hen zoodaanige eifchen of verzoeken ie doen, als hun 't bekwaanifte toefchijnen |
|||||
L
|
|||||
5© Katechismus der Vrijheiö.
om 't kwaad, waarover zij klaagcn, wcgtc-
•heemen.' Grijz. Wat moeten zij doen, als hunne
voordraagingen niet gegrond gevonden wor- den ? [ong. Zij moeten zich ftiiïiouden en zich
aan de beflisflng hunner Maatfchappij onder- werpen ; om dat het natuurlijker is te ge- loeven , dat eene Maatfchappij tot een lichaam te famen vergaderd de onderwerpen beter befchouwt en gezonder over dezelven oordeelt y dar» een enkel bijzonder perfoon , of een gering getal van bijzondere perfoonen te famen vereenigd. Grijz. Kan 't Oppergezag van den Staat ,
liet aan een' bijzonder' perfoon of aan een zeker getal van bijzondere perfooncn te fa- men vereenigd, tot misdaad rekenen, dat zij in 't openbaar fchrijven of fpreeken over mis- .bruiken in 't algemeen of bijzonder, befticr , welken deze bijzondere perfoon of dit getal •van bijzondere perfooncn meenen in den Staat «f in de bijzondere Maatfchappij, waarvan zij leden zijn, te befpeuren? Jong. Neen, want als dan zou deze bij-
zondere perfoort of dit getal van bijzondere perfoonen belemmerd worden in de oefening .hunner Burgerlijke Vrijheid , welke hun 't recht geeft van met gemaatigd - en betaamc- Jijkheid over de zaaleen van den Staat, vail welk
|
|||||
■ ■ '•».:,. ^ *J.
|
|||||
Kateciiismus der Vrijheid. 51
welk een' aart zij ook mogen zijn, te fthrij-
ven en te Jprecken. De Regenten , aan wel- ken men zich gewoonelijk in de eerftc plaats in eene Volksregeering vervoegt , om zijne gedachten over de misbruiken , welken men meent te befpeuren , of over verbeteringen , welken men nuttig of noodzaakelijk acht , voorteftellen , moeten altijd met goedaartig- heid deze foort van voordraagingen ontvan- gen , zij moeten dezelven met oplettenhcid onderzoeken en op dezelven zoodaanig acht* flaan als hunne kundigheden en hunne ijver voor 't welzijn van de Maatfchappij hun aan- wijzen gevoegelijkft te zijn ; doch z:j moet in geen geval verbieden , dat men hun dus- daanige foorten van voordraagingen doe ; zij moeten dezelven nooit met verachting aan- necmen , noch den bijzonderen perfoon, of 't zekere getal der bijzondere perfooncn , welke hun dczelven met de betaamelijkbeid en gevoe- gelijkheid , welke aan Vrije Burgeren paffen * doen, met trotsheid van de hand wijzen. De Regent moet nooit uit het oog verliezen • d;.t hij flechts de Bewindsman des volks is , van 't welk hij al zijn gezag ontleent, ent welk hem, naar welgevallen, daarvan berop'- ven kan. Grijz. Weet gij een' Staat, in welken de
Burgers eene zoo uitgeftrekte Burgerlijke Vrij- heid , als gij komt te befchrijvcn, genie- ten? D 2 Jo.n».
|
||||
fi KAfECJJTSJfÜS DER. V
J/ö nc. Ifc weet 'éf tëh rhihflc een', in wek
fcen de Burger een oribetwiftba'a'r recht heeft tot de Burgerlijke Vrijheid, zoódaariig als ii dezelve , volgens uWë grondbègiiifélcn bè- rch'feéveh Kèb , en ifi welken hij wèezenlijfc cerie BnrgeH'tjke VriJieid geniet , ih zekere opzifchten ', uftgeflfektèr dan dé Biirgèr vrtft Cen' anderen Staat , indien men 'er echter <tëii Engelschman van liitaoiidert ; èïi noch- tans draagt dat Volk, zoo trots op deszelfë Vrijheid , in zekere aanmerkelijke gevielen* het jok dët flaa^érhij. Grijz. Welk is die Staat? Jong. tiet is dÊ onze. Grijz. Gij hebt mij willen doen begrij- pen , z*od rnij cfunKt, dat onze fiiirgerïyhè yrijheid nfè't is 'é geen dezelve; Volgens derf Rcgeeringsvórra ¥sa ons Gemèertcbell zelve *noeft zijn. Jong. Zoö is 't 4 êfi de «aak is zeker ,
'er zijn 2öó véelè rhisbruikeh ingèfloó|)'cri i tnen heeft dtiè veëlé Veranderingen in den? K.e'geeringsvorm gèniaafrt , weïké de fliirgér- Kjkc Vrijheid der bijzorideïe perfoorren in 't fcijzondèr, en der kleine Maatfcha'pp'ijen , welke fanicnloopeh em onze algemeënè Maatfchappij i.*:ttemaaken , benadeeieri ; meri Jheeft zoo vééle géWodrttcn , ftrijdendé tegen de rechten en voorrechten der Burgeren laa- ten bedaan-1 dat men (louteüjfe kan beWeeren , «Jat onze Regceringsvorm langer niet dan den
|
||||
ÏJateghismus der Vrijheid. £$
blaofen naa|n eener Volksregeering
t. Grjjz. Aan wien moet 4e fchuki worden
geweeten vaji dit ongeluk , want het is weer zenlijk een zeer groot ongeluk voor een Vrij Volk , een goed gedeelte van zijne rech- ten en van zijne befte voorrechten te verlie» gen? Jong. Aan de achtploosheid des volks ,
aan de flaaffche toegeevenheid der Regenten, $an welken de handhaaving der rechten en. Voorrechten des Volks aanbevolen is , en eindelijk aan de heerschzucht, welke in de- 3en Staat allerlei gedaanten aangenomen en, allerlei middelen in 't werk gefield heeft om «en bijna paalloas geworden gezag machtig- teworden , 't welk men de goedheid gehad, heeft erfelijk te maaken, en 't welk 't Volk der Zeven Vereenigde Nederlanden met het Volk van een' cenhoofdigen. Staat gelijk Helt. Grijz. Het onderzoek der drie voornaa^
pi e oorzaaken , welken gij als de ware bron-, ader van t verlies , of ten minden van de aanmerkelijke vermindering der Burgerlijke Vrijheid in ons Gcmeenebest hebt opgegee- ven , zal de ftoffc van 't volgende gefprek verfchaffen; maar eer dat wij dit tegenwoor- dig gefprek eindigen , en om, meer lichts te verfpreiden over t geen ik u nog tq zeggen Jiebbe, over 4© fiur^rlijkQ Vrijheid t moet b 3 ik
|
||||
ï\ Katechismus der Vrijheid.
ik u nog verfcheiden vraagen doen , be-
trekkelijk tot de ftiebting van ons Gcmee- nebest. Wat waren wij voor de oprichting van ons Gemeenebest, waren wij vrij of niet vrij ? Grijz. Gij hebt mij geleerd drie groote
tijdperken in onze Historie te onderfcheiden. Het eerfte bevat den tijd , in welken de Ba- tavieren ons land kwamen bevolken tot op den tijd , waarin .-.ij door de Romeinen naar Italië gcfleept , dit Volk voor altoos deze gewesten verliet en ganfchelijk van de op- pervlakte van den Aardbodem verdween. Het tweede bevat den tijd van den inval van een ander Volk van Germanië , 't welk men meent, uit hun land vcriaatende, Franken en Saxers, te hebben beftaan , tot aan den tijd der laatfïen onzer Graaven ( Filips den II ~) en het derde bevat den tijd , in wel- ken onze voorouders zich van 't ondraagc- lijk jok'van Filips ontflagen hebbende be- gonnen hebben zich te gcdraagen als een Volk wederbekomen hebbende alle de rech- ten der Natuurlijke Vrijheid en willende 't genot hebben van alle de rechten der Gods- dienftige Vrijheid, gelijk mede van de dier- baare voordeden der Burgerlijke Vrijheid, tot op onze tijden. Grijz. Wat hebt gij van 't eerfte tijdperk te
«eggen ? Jong. Ik meent $it men uit de hiiloric |
|||||
\
|
|||||
der Vrijheid. 55
•der oude Batavieren kan opmaaken , dat zij
een volkomen Vrij Volk uitmaakten en vrijer dan man konde verwachten in een' tijd, in Welken bijna alle Volken zuchtten , onder 't jok van zoo veele dwingelanden als 'er machtige Vorften -waren onder alle Volken, toen al te onkundig om hunne rechten van Natuurlijkeen Burgerlijke Vrijheid te kennen en doen gelden. G-rijz. Hoe kunt gij zeggen dat de Ba-
tavieren volkomen vrij waren, daar zij een Op- perhoofd hadden ? Jong. Elk wel geregeld en vooral krijgs-
zuchtig en zich op 't veroveren van landen toeleggend Volk, gelijk 't Volk der Bata- vieren was , moet een Opperhoofd hebben, ten minftcn om hetzelve ten krijg aante- voeren, 't zij om veroveringen te onder - neemen, 't zij om zijn eigen land te ver- dedigen en dit is juift 't geene , Waartoe de waardigheid en t gezag der Opperhoof- den , welken de Batavieren zich , wanneer zij zulks noodzaakelijk of nuttig oordeel- den , verkooren , bepaalden. Doch dit Op- perhoofd werd verkooren in eene vrije ver- gadering des Volks , en zeer dikwijls klom dit Opperhoofd , bij "t eindigen des krijgs uit zien zelve of werd gedwongen afte- klimmen van het toppunt van eer , tot welk hem 't Volk, vrijwüliglijk en meeftal voor een' enbepaalden tijd, verheven had. D 4 Grijz.
|
||||
Katechismus der. Vrijheid.
zoo zijnde, zijn de oude Bata-
|
|||||||
tZX^l1 h Z0° ; en dit is 'l eenig oud
£S2en ï ' £ WClk me" met «nigen grond
oordcelen kan een volkomenlijk Vrij Volk te hebben uitgemaakt, want de Vrijheid der Ro roemen zelf 0D df>„ ho ft^ S™h^ |
|||||||
scw Ï? '- dU"kt mij "iet zo° volko™"
gcweeft te «ijn , als die der oude Batavie- G r tj z. Dewijl wij van dit dappereVolk afflam-
men, zoo hebben wij immers alle deszeifs rech ten toteene volkomen Frbheid geërfd, en wij kunnen er een volkomen betoog ten voor- dele der Burgerlijke Kilheid , welken wij moesten bezitten, uittrekken? Jong. Het is een gemeene Volksdwaa-
lmg te zeggen , dat wij rechtsftreeks van d« oude Batavieren afftammcn , ik zoude bijna zeggen, dat het een kwaalijk geplaatfte Volkshoogmocd ware. Het is aeker, dat het grootfte gedeelte des Volks dit lan^ verlaa- ten heeft, en over het Alpifche gebergte getrokken is; het is echter waarfchijnelijk, dat er fa dit land cenige weinige huiggel Xinnen der Batavieren bleeven en welke in- gelijfd werden en famenfmolten met het Ger- panifche Volk qf Volken, dip de Batavieren in dit land opvolgden; dus zoude ons recht fot de Hwgciijke Vrijheid, m b9t ^9m |
|||||||
Kateghismus der. Vrijheid. 3?
ep dit gewaand erf- recht fteunde , vrij on-
gegrond zijn. M ar wat. hebben wij noodig onze toevJucht te neemen tot dit vrij herfen- fchimmig reciit , terwijl wij onze toevlucht kunnen neemen , tot ons recht der Natuur. Dit is onbetwifibaar voor alle Volken , wij hebben 't zelve flccbts, zoo als t betaamt, te verdedigen en wij zullen 't zekerlijk be- houden ,' vooral in een' tijd , in welken de reden , ten minden in Europa, de dikke ne- velen der onwcetenheid en van hec vooroor- deel heeft verdreeven. De onder 't jok ge- weeft zijnde Natuur heeft alle haare rechten Weder aangevaard en zij heeft wederom een nieuw leeven bekomen, of om naauwkeuri- gcr te fprecken , zij is ontwaakt van de lan^ ge fluimering , in welke men zeggen zoude, dat zij geduurende verfcheiden eeuwen gedom- peld heeft gelegen. G r i j z. Wij beroemen ons dan verkeerde-
lijk op eene nationaale af komft, welk ons in eene rechte lijn van de Batavieren zoude doen afltammen ? Jong Het komt mij dus voor ; Het kan
zijn, dat 'er onder ons 't een of 't ander gc- flaeht gevonden wordt, hetwelk rechtstreeks van 't een of 't ander Bataafsch geflacht, na de verhuizing van dit krijgszuebtig Volk in ?t land gebleeven afltamt ; doch dit klein getal van gedachten , zoo er bij ons zijn , kan «iet worden befchouwd als 't ganfché D 5 Volk |
|||||
--■
|
|||||
£.8 Katechismus der Vrijheid."
Volk uitmaakende; Daarenboven is dit kos-
telijk Bataaf'sch bloed, zoo dikwijls met een ander vreemd bloed vermengd geworden , dat het niet meer mogelijk is te zeggen, dat liet nog geheel zuiver in onze aderen vloeit. Behoudt het water cener rivier, in den Oceaan vallende , lang deszelfs hoedaa-nigheid van zoel water; en kan men hetzelve lang van 't zoute zee- water onderfcheiden ? G r i j z. Wat hebt gij van het tweede tijdperk
ie zeggen ? Jong. De Saxers , anderen zeggen de Kat-
ten , anderen, met meer waarfchijnelijkheid , zeggen de Franken , onder geleide van ver- fcheiden Opperhoofden , of te veel in hun land vermenigvuldigd zijnde om 'er op hun gemak te woonen , of, hetwelk waarfebijne- Ifjfcer is , door den kift tot landen afteloo,- pen en flroopen , welke toen bij alle Volken van 't Noorden van Europa heerschte, mcde- ge-fleep.t , trokken met groote benden over den Rijn , jiaar de gewoonte dier tijden , vrouwen , oude lieden en kinderen met zich voerende, kwamen in Gallic, fommigen ves- tigden zich in Frankrijk , anderen trokken de zee over en wiften de Britannifche Ei- landen te vermeefïeren , waarin zij zich ne- derzetteden , en nog anderen kwamen bezit, neemen van een latyd door de Batavieren verlaaten , hetwelk zij bijna ledig vonden , indien men Friesland uitzondert , hetwelfc |
||||||
Kate c hismus der Vrijheid. 59
men met reden meent , zelf voor de aan-
komfï der oude Batavieren bevolkt te zijn ge- weeft. Grijz. Was dit tweede Gcrmanifche Volk,
welk 't ook gevveeft zijn moge , en van 't welk wij waarlijk afftammen , een Vrij Volk? Jong. Het fchijnt onwederfpreekelijk, dat
hetzelve bij zijne aankom!! in d't land een Vrij Volk uitmaakte , hoewel men den waa- ren vorm zijner regecring niet weet. Men kan de uitgeftrektheid van 't gezag der Op- perhoofden van dit Volk niet wel- bepaalen. De Franken in dat gedeelte van Gallïë , 't welk tegenwoordig den naam van Frank- rijk draagt , gevestigd , voerden 'er wel dra eene eenhoofdige Regeering in , welke federt die vroege tijden altijd onafgebroken heeft beftaan en nog tegenwoordig beflaat , met een' luider, welke dezelve op eene voordeelige Wijze van de andere Staaten van Europa onder - fcheidt. Gkijz. Behielden onze voorouders lang»
hunne Vr{ heid', onderflellende , dat zij bij hunne aankomft hier te lande volkomen vrij waren , en dat zij zulks geweeft zijn eeni- gen tijd, nadat zij zich daar ter neder gezet hadden ? Jong. Neen; deheerschzuchtigeVeroveraar
Karel de Groote , ondjr 't fchoon voorwend- fel van den Christelijken Godsdiertft uittebrei- den
|
||||
f* ILlTECHISMUS DEft VrRIjfHEIf
|
||||||
en het Heidendom uitteroeien , deed al»
fen den Volken van 't Zuidelijke gedeclt* vaa Duitschland een' openbaaren oorlog aai) $n bracht dezelven te onder , 1*1 hen met iet zwaard in de vuift bekeerd ie hebben j fiizc voorvaderen ontfnapten onder 't zelfde worwendfel niet aan de vervolging van dien Vorfï, den tnachtigltcn , dien Europa nog ge ien had ; de Opvolgers van Karcl den booten , ten minlïe die van zijn gedacht, Eraatlgden zich over onze Vaderen, al te^wak ©in zich te hefchermen, ecne foort van heer7 icliappij aan , en eindigden met Graaven aan 't Volk te geeven ; deze Qraaven maakten Kich dra onafiiangclijk van de Keizers en de Koningen van Frankrijk , en maakten zich eindelijk Oppervorften van deze Geweflen en van die, welke , bij de oprichting va.n on? Cemeeneheft, aan 't Huis van Oqftcnrijk oh- derworpen bleeven. Gri/z Qus zoude het möeielijk vallen ta
bewijzen, dat onze waare voorouders langei} tijd in hezit zijn gewceft van eene Jiurger- bjke Frij/ieidt uitgeftrekt genoeg om met reeht een Vrij Vulk te kunnen worden ge- noerad ? Jong. Het is zeker, dat zij zu)ks
nfet gewccfi: zijn onder hunne Graaven, vclke ton hunnen aanzien waare Oppervovften Waren. C» i;z. Oocli-hct is onbetwifthaar, Zoon,
dat
|
||||||
i
|
||||||
KatécMïsmüS éér Vrijheid. Bi
«Jat het Volk onder de Gniaven , vooral on-
der die vin dé twee Jaatfte huizen1 grootê voorrechten en groote rechten haddc , het had , bij voorbeeld , ecne Vergadering der Staaten etiz. Nu dit alles beivijft , dat het ©nderfcheid tüsfchcri een volkomen Vrij Volle fcn ons Volk zoo als 't onder de Graaven was» leer geririg is. Jong. Het is integendeel zeer groot. Ëe-nï*
ge voorrechten aan de Steden, eene algemee- ne Vergadering aart t Volk vergund, eenige bijzondere rechten in verfchillënde tijden door cfèli Vorst toögeftaan , maaken geen grond- fiag vaf't genoeg, om "er eene eigenlijk ge- zegde Burgerlijke Vrijheid op te doen rusten; dit zijri op zijn best cenige fl'kkeringen v^a Burgerlike Vrijheid; nu is dit juist het geval» m 't welk ons Volk zich onder de Graaven be- tonden heeft. Gaijz. Gij zegt, dat deze voorrechten en
8cze rechten vergunningen zijn geweest irt ver- fchillènde tijdeil door veiTchillcnde Graavenaafl 't Volk toegedaan, had het Volk, bij't ontvan- gen van deszelfs eerften Graaf, zich dezclven dsn iict vobrbchoudeh ? Jong. Het Volk heeft nooit deszelfs eerfteit
Graaf verfcooren , en alle de anderen zijn mal- kander' door erfrecht opgevolgd. Het Jieefi: altijd Graaven gehad, maar altijd buiten des- iëlfs wil , of ten minde is t zelve nooit ge- raadpleegd of \ eea' Graaf' hebben vnlde of niet.
|
||||
6z Katcchismus der Vrijheiu.
iiiet. Dus heeft het zich zelve nooit de voof-
i'echten , welken het in vervolg van tijd beze- ten heeft, gegeeven. De fleden hebben de behendigheid gehad om deze voorrechten voor gereed geid te koopen van de verfchillende Grsav en, weiken z j gehad hebben , en die, omdat zij geld gebrek hadden , genoodzaakt tvaren dezehen aan hunne onderdaancn te ver- koopen. Gaijz. ïïoe gefchiedde zulks?
Jong. Wanneer de Graaven buitengewoono
onderftandgelden noodig hadden om den oor- log te voeren, t weik zeer dikwijls gebeur- de , vooral wanneer de gewesten in verfchei- den Vorftendominen, van den anderen onaf- hangelijk, onder verichiilende titels verdeeld en bijna aitijd tegen malkander' in oorlog wa- ren , verkreegen z.j deze onderftandgelden , Graavdijke tèeJcu genoemd, niet, dan door 'c vergunnen van voorrechten en vrijheden aan de fteden ; voorrechten en vrijheden, welke fomtijdü hun gezag over 't Volk verzwakten^ Eindelijk werden deze voorrechten zoo groot en zoo menigvuldig, dat, b'j Jt aankomen van een nieuwen Graaf, 't Volk hem den gewooneu eed van getrouwheid niet deed, voor- dat de nieuwe Graaf zelf gezworen hadde, dat hij de voorrechten , door z'jne Voorzaaten ver- leend , handhaaven , eerbiedigen en 'er nooit inbreuk aan toebrengen zoude. Doch deze eed van den Vorst, ten voordeele van 't Volk, We-
|
||||
KAtEchismus der Vrijheid. 63
bewijst niet meer dat het Volk , onder de
Graaven en andere Vorsten der Gewesten, volkomen vrij ware , dan de eed welken de Koning van Frankrijk bij zijne zalving doet, van de grondwetten van 't Rijk in haar ge- heel te zullen handhaaven bewijst , dat het Franfche Volk een Volk is, "t welk de voordee- len der Burgerlijke Frijkcidiw all-e hunne uitge- flrektheid geniet. Grtjz. Dus heeft dan 'e Volk nooit eenë
eigenlijk gezegde Burgerlijke Vrijheid, onder een' eenigen van deszelfs Graaven of andere Vorsten, bezeten ? Jong. Neen ; uren moet nochtans eene uit-
zondering maaken ten behoeve der Friezen , welke altijd ten minfte onderfcheidende ken- teekenen van een Vrij Volk behouden heb- ben. En dit Volk behoudt nog tegenwoordig eene veel uitgeftrekter Burgerlijke Vrijheid dan de andere zes verbonden Gewesten. Des- zelfs regeeringsvorm heeft oneindig veel meer van cene Volksregeering' dan die der andere Gewesten' ; ook heeft dit Volk zich ten allen tijde getoond jaloerfcfier wegens deszelfs Vrijheid te zijn dan het overige gedeelte vaif Neertends Volk , gelijk ook ftarrdvastiger ont dezelve te verdedigen , ook is 't wel waar- dig dezelve te genieten en anderen tot voorbeeld re ftrekken. Grijz. Een der onderfcheidende kentee-
ketten van een Vrij Volk, is de verkiezing en
|
||||
64 Katechismüs der Vrijheid.
«ri keuze, welken het doet van zijn eigen
Regenten , nu is 't zeker dat de fteden van Holland voor de oprichting van t Gemeene- best het recht van haare eigen Regenten te ver- kiezen hadden. Jong. Het is waar, dat Jan van Beieren,
een der Graavcn van Holland den ingezete- nen der fteden vergund heeft, om gezamen- lijk en bij meerderheid van ftemmen hunne Regenten te verkiezen ; doch , eerftelijk , maakt dit voorrecht , hoewel groot op zich- zelf t alleen de Burgerlijke Vrijheid eens Volks niet uit. Ten tweede moest de gedaa- ne verkiezing aan den Graaf of aan zijnen Stadhouder ter goedkeuring en bekrachtiging worden overgeleverd ; dus kaïi dit voorrecht dus bepaald en beperkt niet dan zeer onvol- komen een onderlchcidend kenmerk der Bur- gerlijke Vrijheid zijn. Ten derde, de gewoon- te van jaarlijks de Burgers te vergaderen om gezamenlijk de Regenten te verkiezen duurde flechts een korten tijd , en allengskens namen de Regeeringen der fteden over zich deze verkiezing te doen zonder de ftemhebbende Burgeren bijeenterocpen , zonder zelf hen te raadpleegcn * dit fclioone voorrecht door Jan van Beieren verleend , Tep wel dra op n!ets uit door de zorgeloosheid des volks, t welk zijne-Regenten omtrent d't ftuk laat doen y 't geert zij willen. Deze gewoonte wordt nog heden ten dage onderhouden , en zelf op
|
||||
Katechismus der Vrijheid.. 63
op eene wijze, die met meer misbruiken ge-
paard gaat en fchandelijker voor de Regenten zei ven is ; dewijl, onder de Graaven , de ver- kiezing ten minfte aan den Vorst of aan zijn* Verbeelder ter goedkeuring werd overgele- verd ; daar dezelve tegenwoordig flechts wordt overgeleverd aan den Stadhouder, wel- ke den Oppcrheer niet meer verbeeldt ; dac is te zeggen, dat een Mede - ingezeten, bui- ten twijfel Wel de voornaamfie Mede- inge- zeten van den Staat, in de gewoonte geraakt is, van de jaarlijkfche verkiezingen der Regen- ten in bijna alle Steden van ons Gemeene- best, zelf in die geene, welke onder da ommiddelijke macht der Algemeene Staaten » rechte Opperheeren der veroverde landen, te- genwoordig onder den naam van Generaliteits Landen bekend ftaan, goedtekeuren. Grijz. Gij zijt in dit antwoord veel breed-
voeriger geweest dan ik verwachtte Zoon. Ik heb u nog niet genoeg onderricht aan- gaande 't amt van Stadhouder en ik ben voor- neemens met u daarover een bijzonder ge- fprek te hebben , in 't welk ik u het groot onderfcheid, het welk 'er is tuflehen 't geen de Stadhouder onder de Graaven was en 't geen hij tegenwoordig moet zijn, zal aantoo- nen. Wat hebt gij mij omtrent het derde tijd- perk te zeggen ? Jong. Ik moet u antwoorden , dat onze
Burgerlijke Vrijheid, vooral federt de jaaren
E 1747
|
|||||
.__
|
|||||
i6 Kateciiismus der. Vrijheid.
1747 en 1748 Wc:nig uitgebreider is, dan zij
onder het tweede tijdperk, hetwelk wij komen •te doorloopen, was. Grijz. Ik twijfel, of gij wel in ftaat zijt,
om mij deze voor een Volk , 'twelk meent vrij te zijn j beledigende ftelling , klaarlijkte bewijzen. Jong. Ik gaa de bewijzen , welken gij zelf
mij diesaangaande gegeeven licbt, ecnvoudig- lijk opnoemen. Na dat onze voorvaders Fi^ lipsdell hadden verklaard, vervallen te zijn van Zijne oppermacht over dit land , nadat zij aan, gansch Europa hadden kennis gegeeven , dat zij zich voor altoos ontflagen rekenden van dén eed van getrouwheid , welken zij hunnen laat- ften Graaf gedaan hadden , zoo hielden zij zicli voor een Vr.'j Volk en onafhangelijk van alle oppermacht hoe genaamd. Doch deze vrij' heid , hoedaanig dezelve ook moge geweest zijn, was hun weldra tot een' last, omdat zij befpeurden , dat zij geen genoegzaame krach- ten hadden, om dezelve te handhaaven. Inde- den kommerlijken toefiand booden zij eerst den Koningvan Frankrijk aan, zijne onderdaanen te Worden r op de weigering van den Franfchen Vorst, booden zij der Koningin Elifabeth aan, 't jok, 't welk het haar gelieven zoude hun opteleggen , te draagcn , bedingende zoo bij den Franfchen Vorft als bij de Engelfche Vor- ftinne, dat deze hen tegen Spanje zouden r'erdeedijjen r ,en dat zij bij geen verdrag hoe- |
||||
[Catechismus'der. Vrijheid. 6f
genaamd , weder onder het Spaanfche jok zou-
den worden gebracht, ten tweede, bedongen zij, dat zij onder de heerfchappij van Frank- rijk of onder die van Engeland overgaande , alle hunne rechten en voorrechten * welken zij onder hunne Graaven hadden gehad , zouden blijven behouden, en vooral de oefening van den hervormden Godsdienfi: j welke onlangs als de Godsdienft van den Staat was aange- nomen. Noch Frankrijk, noch Engeland had- den zin, in de aangebooden oppermacht^ Men verzekert, dat Koningin Elifabeth in't vervolg berouw had * dat zij geweigerd badde onza voorvaders onder 't getal haarer onderdaaneri aanteneemen ; dus kunnen wij zeggen« dat heÉ geval ons in die gelegenheid beter gediend heeft , dan wij ons zelven. Door Frankrijk en Engeland afgeweezen , en aan ons zelveft overgelaaten, dochkrachtdaadiglijkdoor Franke rijk en flaauw.afijfc door Engeland onderfteund, waren wij genoodzaakt naar de beft mogelij- ke middelen omtczieii * om niet weder onde# 't jok, 't welk wij kwamen te brceken , t£ Vervallen; onze gewoone toevlucht was Wil- letn 1. Prins van Oranje * welke meer dafi eens zijn leeven edelmoediglijk blootgefteld had om den nieuwen Staat te beveiligen ; Deze groote Vorft had zyne fchatkisten uit- geput , om vreemde krijgsbenden in zijn' dienlï te neemen, liij had zijne ruft en veiligheid teri feh -der Vrijheid , wel-ke hij zijnen Me- JE i .d«f-> |
||||
68 Katechismus der. Vrijheid.
deburgeren wodergeeven wilde , opgeofferd *
hij had zich gelukkiglijk bediend van 't aari- zien, 't welk hem zijne doorluchtige geboor- te en zijne vermaagfchapping aan de gekroon- de Hoofden van Europa gaf, van zijne be- kwaamheid inde raadsvergaderingen , van zijne bedreevenheid en van zijne dapperheid in 't be- ilier óver een leger ; van zijnen moed en van zijne ftandvastigheid ; in een woord , zijne liefde voor 't Vaderland had den moed niet laaten zakken op 't befchouwen van het droe- vig en beklaagelijk lot der Graaven van Eg- mond en Hoorn, op 't fchavot geflorven , om- dat zij de zaak der Vrijheid voorgedaan had- den ; dus was Willem I. de eenigfte toevlucht des Volks ; doch 'er is ook eens een hache- lijke tijd geweeft , in welken die zelfde Wil- lem I. volftrektelijk wanhoopende, den wree- den Spanjaarden, door verfcheiden , het een* voor, 't ander na fpoediglijk behaalde voordee- len hovaardig geworden, te zullen kunnen het hoofd bieden, aan het Volk voorftelde, om geza- menlijk 't Vaderland te verlaaten, alle lan- den , welke onder water konden worden ge- zet , te laaten onderloopen , en een ander Vaderland te gaan zoeken. Gelukkiglijk vond deze raad geen' ingang : men bleef bij zijn voorneemen, om 't land niet te verlaaten 'er kwame van wat het woude , volharden, en 's lands zaaken een' beteren en gunftigeren keer genomen hebbende, vergaderden eenige aan-
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 69
sanzienelijke Regenten van fommige Gewes-,
ten te Utrecht en (lelden daar 't vermaarde Verbond van Unie op , tot hetwelko in 't vervolg alle de Zeven verbonden Gewesten toe- traden. Men kan niet zeggen , dat federt de formeele verdrijving van den laatften Graaf tot aan den tijd der Unie, 't volk volkomcnlijk vrij geweeft is, men liet aan 't zelve niet toe eenc eenige onderfcheidende daad eencr waare Nationaalc Vrijheid te oefenen ; het gaf zich ganfchelijk over aan het beftier en de befchik- king van Willem I , welke in dfen. tus- fchentijd , zonder den naam van Op- perheer te voeren , 'ex al het gezag van had. Grijz. Maar, nadat de Zeven Gewesten
het Verbond van Unie hebben aangegaan, heeft het Volk dier Gewesten ten minfte eene. Burgerlijke Vrijheid genooten, uitgebreid ge^ noeg om zich met recht een Vrij Volk te noe- men! Jong. Dit is een ftaatkundig vraagftuk , 't
welk vrij moeielijk valt wel te beflisfen. HeE is zeker, dat de oppermacht der Graaven ge- heel en al tot ieder der zeven Gewesten, wel- ke het Bondgenootfchap uitmaaken, is over- gegaan. Dit blijkt onwederfpreekelijk uit het Verbond van Unie van Utrecht ; het is ook zeker , dat het Volk veel bij deze verande- ring van Opperheer » indien ik mij dus yit-, drukken mag, gewonnen heeft. Maar heeft E 3 4K |
||||||
y» Katechismus der Vrijheid '
dit Verbond van Unie 't Volk in 't zcket
bezit gefield eener Burgerlijke Vrijheid, uitge- ftrekt genoeg, om te kunnen zeggen , ik ben voikomenlijk vrij ; en ik heb geen andtren Of- perhetr dan de Wetten, de Grondwet der Re- geering ? Zulks is iets 't welk ik niet met ja Zou durven beantwoorden. De geenen, wei- te het Verbond van Unie hebben opgefteld, fchijnen meer bedacht te zijn geweeft , om de onafhankelijke oppermacht der Staatea van ieder Gewcft in 't bijzonder vaftteftéllen, dan de oppermacht van t Volk dier Ge- westen , dewijl dat vermaarde Verbond var» Unie, voordat het als eene grondwet Van den Staat aangenomen werd , door de afgezonderde Staaten , ten minde van zes Gewesten, niet overgeleverd werd aan het vergaderde Volk iri ieder afzonderlijk GeWeft , om 'er onderzocht, overwoogen en eindelijk door algemeene toe- juiching af door ftemming te worden aange- nomen. De' ftemhebbende fteden van ieder der bijzondere Gewesten raadpleegden , wel is tvaar, over dat Verbond van Unie , en inge- volge haarer toe/lemming werd het Verbond van Unie als eene grondwet van den Staat aangenomen , eerftelijk in de Vergaderingen- der bijzondere Gewesten en vervolgens iri de Vergadering der Algemeene Staaten. Doch de fteden raadpleegden , gelijk zij tegenwoordig doen , dat is te zeggen, zonder de Burgers $e raadpléegefl. Nu fchijnt het, daé |
||||
Katechismus der Vrijheid. 71
liet aankomt, op het maaken eencr Grondwet
der Regeering voor een' vrijen Staat, of, om beter te fpreeken , wanneer een Volk, hetvvelfc vrij wil zijn én zich door zich zelf wil beftie- ren, het fchijnt zeg ik , dat het ganfche Volk, alsdan behoort famengeroepente worden om door deszelfs Ilemgeeving medetewerken tot de vast- stelling van de Grondwet van regeering, wclka men aan hetzelve geheel in orde gebracht, over- levert en voorhoudt. Door :t oefenen van deze eerlle daad van deszelfs Burgerlijke Fri heid toont het, dat deze FrijAeid geen herfenfehim is , hier- door voornaamelijk legt hetzelve den grond- flag dezer Frijhcid en begint er de aangenaam* vruchten van te fmaaken. Grijz. Is de ftilzwijgende aanneeming door
't Volk gedaan, niet van dezelfde kracht als ee- ne formeele aanneeming , na voorgaande rijpe raadpleeging gefchied ? Jong. Zonder twijfel, doch echter heeft
men op de waardigheid van dat volk geen acht-, jcflagen en zelf 't zelve eenigermaate ver- acht, en t zelve kan niet zeggen; Ik zelf heb mij zdven, uit mijne zekere weetcnfcliap, uit mij., tic macht en met volkomen kennis van zaaleen, den regeeringsyorm gegeeven, onder welks gezag ik leeve. Dit moet nochtans een .volkomenlijk vrij volk kunnen zeggen. Grijz. Gij fchijnt mij wel naauwgezet om-
Irctlt de Burgerlijke Frijheid, E 4 Jon«.
|
||||||
72 Katechismus der Vrijheid.
Jong. Gij hebt mij geleerd, dat een Inge-
zeten van een vrijen Staat zulks nooit te veel kan zijn. Deze naauwgezetheid r hebt gij mij meer dan eens gezegd, fielt de Burgerlijke Vrij- heid zeker en behoedt dezelve voor alle over- Iieerfcliing. Grijz. Wanneer, de Regeeringsvorm op
zich zelven goed is , en dezelve de natio- naale Vrijheid op een' vasten en veiligen voet fielt, ligt 'er weinig aan gelegen, of het volk geraadpleegd zij of niet, het zij om den- zelven opteftellen, 't zij wanneer men dien aan 't zelve aanbiedt, als moetende voortaan den cenigen grond/lag van 't beftier van den Staat uitmaaken. Jong. 'Er is nooit een Regeeringsvorm zoo
góéd of dezelve kan verbeterd worden, en welke bekwaamheden die gecnen, welke den- zelven opftellen hebben mogen, zij zijn niet onfeilbaar; dus kan het verftandig onderzoek van een Volk in verfcheiden vergaderingen ver- deeld , altijd ophelderingen en waarneemingen voortbrengen, welke kunnen tlrekken om den Regeeringsvorm op een' gelijken voet voor de onderfcheiden rangen van den Staat te bren- gen , en bijgevolg denzelven betertemaaken voor 't Volk in 't algemeen. Nu was de onzen izöodaanig, dat aan denzelven verbeteringen konden worden toegebracht, welke denzelven minderondcrhevig zouden hebben gemaakt aan de
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 73
de groote zwaarighcden, waaraan dezelve zich
in meer dan eene gewichtige omftandfgheid on- derhevig gezien heeft. Gr ijz. Wilt gij mij dan doen begrijpen, dat
men eenen nieuwen Regceringsvorm behoord» te maaken! Jong. Geenszins; diergelijkeverrichtingen
zijn altijd te gevaarlijk voor een Staat. De onze is, wat het weezen betreft, goed; men zoud« flechts eenige weezenlijke gebreken moeten verbeteren, welke dezelve federt deszelfs oor- sprong in zich bevat, en denzelven te bevrijden van alle kwaade bijvoegfelen , welken men 'er van tijd tot tijd, tot nadeel der DurgerBjke Vrij. /leid der Maatfchappij in 't algemeen en der Bur- geren in 't bijzonder, 'er bijgevoegd heeft. Gr ijz. Gij herhaalt dikwijls in dit gefprek
de uitdrukking van Felksregeering , gelooft gij dan, dat de Regecringsvorm van ons Ge- meenebest in cene loutere Folksregecring be- ftaa? Jong. Neen ; en zelf moet hij zulks niet
zijn in dien zin, dat dezelve in eene loutere Volkshcerfctmppij beftaa. Deze regcerings- vorm is gewoonelijk niet anders dan eene regeeringloosheid, en de regecringloosheid is de grootfte ramp, welke eenen Staat overkomen kan. G r ij z. Verklaar mij dan eens op een klaare en
duidelijke wijze den aart van onzen Regeeringi- vorm. E 5 Jong.
|
||||
?"4 Katechismus der. Vrijheid'.
: Jong. Gij efscht van mij eene onmogelijke
zaak , en gij weet, Vader, dat ik u niet vol- doen kan. Ik kan u een klaar denkbeeld gee- ven van 't geen dezelve behoorde te zijn, niet van 't geen dezelve is. Gkijz. Waarom kunt gij mij niet zeg-
gen , wat onze Regeeringsvorm in der daad is? Jong. Omdat het Gemeenebeft , als ïlechts
èene cenige Maatfchappij uitmaakende, geen eenpaarigen Regeeringsvorm heeft. Zeven Ge- meenebesten , voor zoo veel 't b'jzonder be- ftier van ieder in t bijzonder aangaat, vol- maak tel ijk van malkandcren onafhangelijk , maaken Uechts een eenig Gemeenebeft uit , welks regeeringsvorm, die hun gemeen is , in een' zekeren zin , in eene loutere Jdef- regeering beltaat ; hetwelk dus noodzaakeüjk moet zijn ; doch elk Gemeenebeft in 't bij- zonder, of hetwelk 't zelfde is, ieder der zeven Gewesten in 't bijzonder, heeft eencn Regeeringsvorm , welke meer of min ver- fchïlt ; Friesland heeft eene Folksmgeeriug getemperd door eene gemaatigde Jde/regee- fmg , de anderen hebben een'Regeeringsvorm, welke der ddelrcgaring meer of min nabij- komt ; doch het is zeker, dat in allen en vooral in Gelderland en in Holland, de Jdel- rtgeering de overhand heeft, en zich meer dt»et befpeuren dan de Volksregecrirtg. Sedert de jaaren 1747 en 1748» beeft de JdtU |
||||
Katechismus der. Vrijheid. '?i
rigeerfag groote vorderingen gemaakt in 'f
beftier der Gewesten en nog grooter en nood- lottiger vorderingen in t algemeen bellier van den Staat. Grijz. Had Willem I, , die zoo een groot
deel heeft gehad aan de oprichting van onzen Staat, ook geen grooten invloed in het maaken van 't vermaarde Verbond van Unie ? Jong. 'T blijkt niet, dat hij een' grooten
invloed daarin gehad hebbe; en 't vervolg zijner Hiftorie, federt het Verbond van Unie tot aan zijnen dood, bewijft, dat indien Wil- iem I. het Verbond der Unie naar zijn wel- gevallen had beftierd, hij in't zelve beter zou- de gezorgd hebben voor zijne bijzondere belangen en voor die van zijn nagedacht. Grijz. Op welk een'grond beweert gijeene
zoo buitengewoone zaak? Jong. Men kan niet ontkennen, dat Wil-
lem I. heimelijk het oog, op de opperheeiv fchappij gehad hebbe , hoewel hij niets open- lijk gedaan heeft, om dezelve met gewejd in handen te krijgen § of 't moeft zVjn , cfat hij' eenigen tijd voor zijnen dood, in een' brief,' den titel van Graaf van Holland aangenofrteit heeft: verwachtende, buiten twijfel, dat hij weldra daar voor erkend zoude worden, ge- lijk zulks waarfchijnclijk zoude gefchied zijn, indien hij niet vermoord geworden waredoor- sen' peugniet, xyeffcen men altijd geloofd- heeft, |
||||
76 Katechismüs der. Vrijhei».
heeft, door den Koning van Spanje g
tocht te zijn, tot het pleegen van deze on- daad, Grijz. Brengt de heerschzucht, welke WiN
lem I. in de laatrte jaaren zijns leevens open- lijk deed blijken, geen vlek op den roem van dien grooten man, welken het ganfche Volk uit erkentenis en uit liefde FadtrWilUm noem- de ? Jonq. Ja,en, naar mijn oordeel, eene zeer
groote. Deze vlek wisent allen den luifter van zijn' roem bijna ganfchelijk uit. Men kan, zeggen,' of ten minften vermoeden, dat zijn liefde voor het Vaderland flechts geveinsd wa- re , of indien dezelve in den beginne zuiver en belangloos was, zij op eene verbaazen- de wijzejveranderd en eene vermomde heerfch- zucht geworden is; maar welke zijn de groote mannen die met hunnen roem ten grave <i aa- ien ? Misfchien moet deze vlek den roem van Willem minder verduifteren, dan de vroomheid onzer Vaderen, welke de lafhartigheid hadden de opperhejerfchappij aan dien Vorst aantebieden of hèm de middelen, welke bekwaam waren om hen derwaards te leiden, te la.aten gebrui- ken. G R ij z. Gij hebt mij gezegd. dat gij in ftaat
waart, om mij klaar en duidelijk te verklaaren,, wat onze Regeeringsvorm behoorde te zijn, ik ben nieuwsgierig 11 over dit ftuk te hooren. Jong.
|
||||
Katjjchismus der Vrijheid. 7?
Jong. Dewijl het Volk zich van het jok van
den Oppervorst ontllagen had, is 't zeker, dat deszelfs voornoemen was, voortaan als een vrij en onaf hangelijk Volk tcleeven; men moest dan gezamenlijk gearbeid hebbcnaan ee- nen eenpaarigen Regeeringsvorm, zoo voor het algemeen beftier van het Gemeenebest ais voor het bijzonder beftier der zeven Gewesten, en deze Regeeringsvorm had eeneVolksregee- 1INC door e ene betaamelijke AdelREGEERING getemperd behöoren te zijn, zoodaanig noch- tans , dat de Adelregeering nooit de overhand op de Colksrcgeering, welke de grondflag van den Regeeringsvorm had bchoorén te zijn , had kun- nen bekomen. Grijz. Maar, Zoon, gij bedenkt niet wel
wat gij zegt. Dit ontwerp zekerlijk zeer fclioon op zich zelf, kon niet aangenomen worden in deze Gewesten; want niet alleen- lijk had elk Geweft deszelfs bijzondere rech- ten en voorrechten , welke hun dierbaar wa- ren, maar zelf had iedere Stad zoodaanige bij- zondererechten , vooral in Holland * het grooïfte en rijkfte van allen!. Jong. Is het mij geoorloofd u tevraagen ,
Vader, van wién de Gewesten en Steden dez» groote, deze fchoone en dierbaare voorrechten hadden bekomen ? Grijz. Gij hebt het mij zelf reeds in dit
gefprek gezegd, van de Graaren en de on- der- |
||||
90, IvAT£CHISMUS DER VRIJIJEHV
derfcheiden oppervorsten , kelken zij gehad
Iiaddcn. Jong. Welnu! de Gewesten en Steden vrij
geworden ZlJ„de, konden zofidereenJ J nghe.d van deze voorrechten, hoedaanig zij
ook waren , afftaan, en ik zeg, dat zij dezel- Ven edelmocd.glijkhadden bobooren opteofferen aan t algemceneiiut. Vrij geworden zijnde, be- hoorden zij zich eeniglijk te hebben toegelegd m hunne vrijheid voor altoos in veiligheid té fiellen door eeneh cenpaarigen Regerings- vorm voor alle de Gewesten en Steden; zij hadden echter malkanderen overen weder ze kerc rechten, zekere bijzondere voorrechten • êekere bijzondere vrijdommen betrekkelijk tot de 1-gging, de grootheid en vermogendhed van, ieder b,jZünder 'Gewest, kunnen afftaan • en door middel van deze zeer eenvoudige feh-'k king tot zelf de voetftappen der Oppervorlle» kunnen uiWisfchcn. en op eens wegneemen dat mengfel van Regeeringsvormen fchSSS voor de algemeene welvaart, hetwelk Tte mm binnenlandfche oneenigheden veroor. zaakt, Welke nadeefig zijn voor de broederlii ke eendracht , welke de bijzondere Maa fchappijen van een Vrij Volk, welke de groot* Maatfchappy van dat zelfde Volk uitmaaken, aan eikanderen moet verknochten : -twblk tioodzaakelijk de aigcraeenne belangen van 't Volk vardcQlt. Jk ^g, dat de Gewesten dit |
|||||
-in
|
|||||
Katechïsmüs der
♦/ifeilbaar middel van eendracht, moeiten werlc-
ftellig hebben gemaakt, hetwelk alle voorwer- pen van naijver van het eene Gewest tegen het andere, van de eene Stad tegen de ancfertf wegneemt, en hetwelk het aïgemcem bcftier ontlast van eene menigte hinderpalen, wel- ke deszelfs loop tegenhouden en belemmeren ; een' loop, welkejfnel moet zijn in de grootè zaaken van den Staat, welken een klein uit - •ftel dikwijls tot nadeel des Volks heeft doe» keeren. Gr;jz. Het fchijnt, dat gij niet zoo veel
werks maakt van de Voorrechten der Gewes - ten en Steden als de Gewestenen Steden doen. Jong. Die voorrechten fchijnen mij i. De gedachtenis der flaavernij , in welke on- ze voorvaders onder de heerfchappij hun- ner Vorften geleefd hebben , te veel te doen herleeven. Dit herdenken is bitter- a. Deze voorrechten dienden alleen- lijk om de willekeurige heerfchappij te maa- tigen en tegentehouden; en zij waren toen :jl alle opzichten dierbaar ; doch nadat de wil- lekeurige heerfchappij voor altijd uit deze ge- westen verbannen is , heeft men niets meer- van dezelve te vreezen : men kan dan niet ineer met dezelven een' Dwingeland tekeer^ gaan , Welke niet meer voor ons beljaat y men kan dezelven dus niet meer' tegen een' dwingeland doen gelden, zij zouden dan iiuf> Wloos geworden zijn , indien 't Volk zulks- ge-
|
||||
So IJatechismüs der Vrijheid.
gewild , en wel om deszelfs belangen ge-
dacht hadde, door cenen ccnpaarigen Regee- ringsvorm aanteneemen ; mij dunkt , dat te- genwoordig de Gewesten in 't algemeen en hunne Steden in 't bijzonder, zich op geen andere voorrechten behoorden te beroepen, dan alleenlijk op die voorrechten en plaatfe- lijke vrijdommen, welken zij malkanderen, bi] ;t niaaken van den Regeeringsvorm , over en we- der mogten hebben afgeftaan. D:t zoude meer overeenkomen met de waardigheid van een Vrij Volk, dit zoude deszelfs roem doen her- leeven ; en 't komt mij integendeel gansch Ongerijmd voor , dat een Volk , 't welk fe- dert meer dan 200 jaaren vrij is, nog in 't geval is van zich op deszelfs rechten en voorrechten door de oude Oppervorften van 't land vergund, of van hun gekocht, ge- lijk ik boven ge2egd heb, te beroepen. Grijz. Wij denken niet, dat het tijd is,
om weder naar de ftad te keeren. Gaan- wij , Zoon. Dit is genoeg voor deze reize. Jong. Indien 't u gelieft onze gefprek-
ken te vervolgen, moet gij de goedheid heb- ben mij te onderwijzen en mij te voorbe- reiden ; want ik heb u rekenfehap gedaan van al wat ik weet. Gjujz. Ik zal zulks met vermaak doen;
dewijl ik zie, dat ik mijne moeite niet vruch- teloos befteedc. • ■ VIER-
|
||||
Kateghismus der Vrijheid* 8i
|
|||||||||
VIERDE SAMENSPRAAK.
Over de Burgerlijke Vrijheid. Grijzaard Hervatten-wïj den draad on-
zer gcfprekken, Zoon. In de voorgaande Sa- menfpraak hebt gij zeer Wel beweezen , hoe- daanig de aart der Burgerlijke Vrijheid zij; en volgens uwe bepaaling, gaat het vaft, dat het Volk der Zeven Vereenigde Nederlanden nooit de Burgerlijke Vrijheid in haare ganfehc uit- geflrektbeïd bezeten heeft; en dat deze Bur- gerlijke Vrijheid, federt een groot getal van jaaren, en voornaamelijk, federt de jaar en 1747 en 1748, op eene verbaazende wijze is bepaald geworden ; gij hebt te recht 'er bij gevoegd, dat, federt dat tijditip, deze Bur- gerlijke Vrijheid niet meer dan eene iedela fchadtiwe, dan eene fchim is. Voor dat gij de rechten en voorrechten van een' vrijen Burger ontvouwt, moet gij mij zeggen, welke oorzaaken hebben famengeloopen tot verkor- ting der Burgerlijke Vrijheid bij ons. Jongeling. Gij hebt mij dezelven reeds
in de voorgaande Samenfpraak aangeweezen, en indien ik mij wel herinnere, hebt gij mij gezegd, dat zij de navolgende waren; de Zorgelwsbeid der Volks; da Onachtzaamheid en F la»- |
|||||||||
82 . Katechismus dhr Vrijheid.
laage Vleierij der Regenten, zoo van den terflen
als tweeden rang , en eindelijk de Heersch- zucht, welke allerlei gedaanten heeft aange- nomen, om zich de fchoonile rechten der Burgerlijke Vrijheid toeteeigencn, of ten mi«- fte om dezelven, ten aanzien des Burgers, nut- tcloostemaaken. Grtjz. Spreek eens klaar en duidelijk van
de eerfte oorzaak van 't verlies der Burgerlijk» Vrijheid. Jong. Alhoewel deze oorzaak fchandelijk
voor 't Volk is , en dat het hard is, de ge- dachtenis derzelve weder in geheugen te brengen; zal het echter misfchien zeer heil- zaapj en voordeelig zijn dezelve weder on- der 't oog te brengen van een Volk, 't welk fchaamrood moet worden , omdat het door Zijne eigen fchuld niet is, 't geen hetzelve zijn moet. Gmjz. Deze aanmerking, Zoon, is zeer
patriottisch en zeer gepaft. Het zekerfle mid- del om een' mensch , die in traagheid en vad- Zige onverfchilligheid gedompeld ligt, weder werkzaam te maaken , is zijne verwaandheid en zijne eigenliefde aanteprikkelen , zulks is altijd hem op de gevoeligfte plaats aan- tasten , en dit is bijzonderlijk waar van een Volk, en vooral van een Volk , 't welk niet flaaveüjk onder 't jok der willekeurige Heer- fchappij bukt ; of hetwelk ten minde niét ge- foh&t
|
||||
Katechismus bir Vrijheid. 83
fchikt is, om dooreene fchandelijke flaavernij
Verachtelijk gemaakt te worden. Jong. De zorgeloosheid van ons Volk om-
trent de Burgerlijke Vrijheid, is de eerfte oor- Zaak van het bijna ganfche verlies van dit kostelijk pand. Terftond, na 't verdrijven van den Dwingeland Filips den II., meende 't zelve een volkomenlijk .Vrij Volk te zijn; 'omdat men tot hetzelve zeide, dat het zulks in- derdaad was; na het aangaan van 't Verbond van Unie, zeide men tot het Volk, gij zijtniet meer, het geen gij eertijds waart, gij zijt Vrije Burgers van eenonaf hanglijkGemeenebest.uwe Regenten zullen voortaan niet meer dan uwe Vrije Medeburgers, en als gij, zijn, even zij zul- len flechts uwe Verbeelders in de,vergaderin g des Volks zijn; zij zullen alleen uwe mond zijn ,■ en al 't geen zij plichtshalve zeggen zullen, zullen zij alleen uit uwen naam zeggenj; Het Volk geloofde alle deze wonderen , en het heeft daaraan tot op onze dagen geloof geflagen» zonder zelf ooit te denken, om de waarheid van 't geen men hetzelve de eerfte tijden, die op de (lichting van 't Gemeenebest volgden ,• zeide, te onderzoeken ; Geduurende 200 jaaren, is 't niet veel nieuwsgieriger, om de uitgeftrekt- heid van deszelfs Burgerlijke Vrijheid ie kennan* noch Waakzaamer , om dit recht, hetwelk het- zelve bezeten heeft, te bewaaren geweest. Het heeft altijd gemeend, dat het, om volkomen- lijk vrij te zijn, genoeg ware, 't Spaanfchcjok F 2 vér-* |
||||
M Katschismus der Vrijheid
verbroken te hebben. In een woord, federt
de oprichting van 't Gemeenebest, heeft het niet eens de proef van deszelfs Burgerlijke Vrij- heid genomen, indien ik mij dus uitdrukken mag. De meening, of zelfs de overtuiging, waarin het ten allen tijde geweest is, dat het vrij ware, heeft bij hetzelve de plaats van alles bekleed. Grijz, Maar, Zoon, wanneer'gij zegt, dat
het Volk nooit, federt de oprichting van 't Ge- meenebest , de proef van deszelfs yrijheid ge- nomen heeft, beweert gij eene zaak, die door de Historie openlijk wordt tegengefpro- ken; en zonder hooger opteklimmen, heb ik » de jaaren 1747 en 1748 flcchts aantchaalen 1 Jong. In de jaaren 1747 en 1748 en in ee-
nige andere gelegenheden , heeft het Volk geen proef van .deszelfs Frijheid genomen , het be- proefde deszelfs woede, hetftond openlijk te- gen de goede orde, en de openbaare rust op, en het maakte eene doodelijke inbreuk op des- zelfs eigen Regeeringsvorm; het verongelijkte deszelfs Regenten, door dezelven, om zoo te fpreeken, met de wapenen in de hand, door de ernftigfte en vreesverwekkendftc bedreigin- gen te dwingen, om openlijk van den Regee- ringsvorm van een Vrij Volk aftewijken, fmeedde het voor zich zelve de ketenen, wel- ken 'tzelve federt draagt. Men kan zeggen, dat het Volk, in plaats van gebruik van des- Purgtrlijke Vrijhttd te maaken, dezelve, sa
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 8£
na haar voor een geringen prijs aan de Dienaars
en Voorftanders der Heers chzucht, te hebben verkocht, met geweld en door de vrijheid zelve te verkrachten, leverde. G r rj z. Maar kan het Volk, zoo dra hetzelve
vrij is, niet zoodaanige middelen, als 't zel- ve gofedvindt. in'twerkflellen , om deszelfs opperden wil ter uitvoer te doen brengen, aan hun, die weigeren mogten aan hetzelve te gehoorzaamen ? Jong, Een Vrij<Volk, kan ongetwijfeld ten
allen tijden de overgrootc gebreken en mis- flagen, welke in deszelfs Regeeringsvorm zijn ingefloopen, verbeteren ; het kan zelf terug- treeden, zoo hetzelve te verre gegaan is, in 't verlaaten of afftaan van eenige voorrechten: die geen , welke hem dit recht zoude willen betwisten, zoude een wectniet zijn, welke zelf de eerfte algemeene begrippen der rechten van een Volk en vooral van die van een door deszelfs Regeeringsvorm Vrij Volk nier kent. Grijz. Gij antwoordt niet rechtsflreeks op
mijne Vraag; ik vraag u , of een Vrij Volk ge- bruik maakèn kan van allerlei middelen, om zich te doen gehoorzaamen , door hen, dio zouden mogen weigeren, deszelfs bezwaaren te verbeteren en hetzelve wederom te flellen in 't bezit der Burgerlijke Prijheid, welker fchoonfte voorrechten men aan 'tzelve ont- weldigd heeftj? Jong. Zie hier mijn reehtftreeks antwoord.
F 3 Ia- |
||||
%6 Katechismus der Vrijheijd.
Indien een Volk in de rechten van deszelfs Bur-
gerlijke VrijheidVerkort, deszelfs rechten terug cischt van een' vreemden overweldiger, welke gebruik maakende van de overmacht zijner krachten of van andere voor 't Vrije Volk on- gelukkige omftandigheden , het zoo ver gebracht heeft, dat hij't zelve door geweld van deszelfs fchoonfte rechten en de dierbaarfle voordeelen der Vrijheid des Volks doet afftaan, zoo moet dit onderdrukte Volk geen zwaarigheid maa- ken geweld met geweld tekeertegaan, om we- der in 't bezit van deszelfs rechten te geraa- ken; alle middelen in den oorlog in gebruik zijnde, welke ftrekken kunnen, om den vreem- den overweldiger te verdrijven, en om hem te noodzaaken om van zijne overweldigingcn af. tezien , zijn voor dat Volk geoorloofd , het kan niet alleenlijk van dezelven gebruik maa- ken , maar het moet dezelven ook met alle den nadruk, welke in deszelfs vermogen is,werk- ftellig maaken, Grijz. Waarom zoude dit Volk, misleid
en onderdrukt door een kleinen Dwingeland of door verfcheiden kleine Dwingelanden in den fchoot van 't Volk zelf geboren, niet wettig- lijk gebruik mogen maaken van dezelve mid- delen , welke zij tegen een' vreemden over- weldiger in 't werkftellen kan ? [ong. Ik heb niet gezegd, dat dit onder-
•drukte Volk het recht niet heeft, om tegen een' of meer Medeburgeren, welke deszeifs on-
|
||||
Katechbmus dbr Vrijheid. 8?
onderdrukkers zouden mogen geworden zijn,
door aan hetzelve de rechten, welken de na- tuurlijke Vrijheid aan 't zelve geeft, te ontnee* men of te ontwringen , gebruiktemaaken van geweldige middelen; ik meen , dat een Vrij Volk, aan banden gelegd, of ten minfte zeer belemmerd in de oefeningvan deszelfs vrijheid, zelfs geweld mag gebruiken tegen ieder , wie het ook zijn moge, om weder in 't bezit vaa alle deszelfs rechten te geraaken, doch in 't 't geval van eene overweldiging van deszelfs rechten door een' of verfcheiden Medeburgers gefchied, moet hetzelve niet tot middelen vaa geweld overgaan, dan nadat hetzelve een vrij aanmerkelijken tijd, gebruik heeft gemaakt van alle middelen van zachtheid , van vertoo- gen , van vermaaning en aanwijzing, welke zich altijd in menigte aan een verftandig Volk opdoen, in 't werk heeft gefteld; nu houde ikftaande, dat een wijs , bedaard volk, en't welk volmaaktelijk deszelfs waardigheidjen des- zelfs voortreffelijkheid kent, bijna nooitgenood- zaakt is ■ tot middelen van geweld overtegaan om zich rechtteverfchaffen van een' of ver- fcheiden Medeburgeren, in 't.jnidden van een Vrij Volk.kleine willekeurige Vorften geworden. Gr ij z. Verklaar u zelven eenjweinig duide^
lijker; dit ftuk is van 't uiterfte belang. Jong. Ik hou ftaande, dat een Vrij Volk,
hoedaanig het ook in deszelfs rechten als Bur- gers, verkort moge zijn, nooit moet tracht F 4 ten |
||||
88 Katechismus dkr Vrijheid.
ten weder in 't bezit van dezelven te ge-
raaken, door middel van een' fchielijken op- Hand , welke verre van 't kwaad hulp toete- brengen, 't zelve gewoonelijk doet toenee- men, en ongeneezelijk voor het toekomende maakt. Al 't geen het kenmerk van een open- baaren opftand draagt, is eene fchandelijke vlek voor een Vrij Volk; dit Volk onteert zich zelve in de oogen der overige Volken ; en geeft een klaar blijk van deszelfs zwakheid, door op eene oproerige wijze famenterotten, door bui- ténfpoorigheden in 't midden van deszelfs fte- den te begaan, door deszelfs broeders te be- ledigen en te mishandelen ; men kan niet meer zeggen, dat dit een wijs, verfla'ndig en voor- zichtig volk is; zoodra het tot de buitenfpoo- righeden des oproers overgaat, ontfteekt het- zelve't vuur des Burgerkrijgs, welks vlammen hetzelve zullen verteeren; in een woord, dit Volk vertoont niet meer dan een Volk, 't welk een dolle, een moordenaar, een brandftichter geworden is, 't welk zich zelf verfcheurt, 't welk zich zelf vermoordt, en 't welk den noodlottigen Houtftapel aanfteekt, dewelke hetzelve zelf zal verteeren. Een oproerig Vrij Volk, is een Volk, 'twelk altijd ongelijk heeft; om dat het altijd andere middelen in handen heeft, welke duizendmaal krachtiger zijn, om zich te doen gehoorzaamen, en hem of hen van deszelfs Medeburgeren tot zijn' of hun-
|
||||||
Katechisjmüs der Vrijheid. 89
hunne plicht weder te doen keeren, welke
van denzelven zouden mogen afgeweeken zijn tot groot nadeel van 't Volk. In 't algemeen, een Vrij Volk heeft maar te zeggen Ik wit, en dit Ik wil met die (landvastigheid en die eens- gezindheid uittefpreeken, welke 't zelve al- leen geducht kunnen maaken; de overweldi- ger of overweldigers , wie zij ook mogen zijn, zullen sidderen en beeven, dit Ik wil zal eene blikfemflraal zijn, welke hen zal ter aarde wer- pen, en men zal hen van zelve al beevende van den hoogen trap van gezag, op welken zij, door de Vrijheid hunner Medeburgeren met voeten te treeden, geklommen waren,- zien nederklimmen : Het Volk zal zich niet genood- zaakt zien , den troon, dien zij voor zich zcl- ven opgerecht hadden, met hun eigen bloed te befproeien; zij zullen tot hunnen voorigen behoorlijken rang wederkeren, en zij zullen niet meer in de gedachten neemen, om daar- buiten te treeden. Grjjz. Veroordeelt gij dan ten hoogde, in
een Frij Foik, alle oproer en alle volksbe- roerte ? Jong. Ja. De eer in "t algemeen belang van
een Frij Folk, kunnen nooit gepaard gaan met het oproer; de reden, de goede orde en de menfehlievenheid raaken teii hoogfte buitenfpoo- righcden, welke het bloed der Burgeren doen ftroomen, en welke altijd eene verfchrikkelij- ke fchok aan 't Vrij Volk geeven, 't welk F 5 zich |
||||
po Katechismus der Vrijheid.
zrch met dezeondaad bezoedelt; en welke al-
tijd de ketenen verzwaaren van den laagften rang des Volks , welken men 'tewerkgefteld heeft, om de beroerte aantevangen. Deze elendige rang van Burgeren, is altijd het werk- tuig, waarvan men zich bedient, om de wan- orde te beginnen, en altijd worden deze ge- ringe lieden bedroogen en opgeofferd, nadat het cpgeftaan is. Men laat hen, onder de hand, aan de ftrengheid der wetten over, en hoe- daanig ook de uitflag des oproers zij, de fchan- de van hetzelve valt altijd op deze geringe le- den, weliceeen al te gemakkelijk werktuig zijn In de handen der verftoorders van de algemee- ne rust. O! gij, welke door de elende, in welke gij gedompeld ligt , in 't midden van een rijk en vermogend Volk, zoo ligtelijk te verleiden zijt, draagt wel zorg, dat gij u n;et Iaat bedriegen door fchoone verwachtingen en t'oor beloften, welke men u doet, met voor- neemen om alle dezelve niette houden, nadat men u niet meer noodig hebben zal. Met u zelven ftil en vreedzaam te gedraagen , zult gij uwen ftaat als Burgers van een frij Gemeene- test verbeteren, met een' opftand te onder- neemen en tot oproer overteflaan, bederft gij alles, en gij voltooit het verderf des Volks. Uwe belangen, en die van 't gantfche Volk, zijn in goede handen ; overijlt u niet, en alles zal af'engskens in orde geraaken. Vergenoegt v den Hemel te bidden, dat gij de reeds in 't werk:
|
|||||
.....t- -
|
|||||
Katechismus der Vrijheid. gt
werk gefielde middelen, om het Volk weder
in 't bezit en in de oefening van alle de rechten van 's La/ids Vrijheid te herftellen , moogt zien gelukken. Alles kondigt tegen- woordig aan , dat deze middelen van goeden, uitflag zullen zijn ; vraagt den Almachtigen om de noodige ftandvastigheid , onwrikbaar- heid en onverzaagdheid, voor die waarlijk patriotifche mannen , welke den moed gehad hebben, groote gevaaren te verachten, om hun Land alle deszelfs roem, alle deszelfs aanzien , alle deszelfs achting en vooral al- le deszelfs Vrijheid weder te doen erlan- gen! Grijz. Ik zie met vermaak in u, Zoon,
die wijze en verftandige vervoering , welke het kenmerk van den vrijen , doch vreed- zaamen Burger uitmaakt ! Maar is ?er in 't geheel geen geval , in 't welk een Vrij Volk zonder deszelfs waardigheid tekorttedoen , de wapenen mag opneemen tegen een" of meer binnenlandfche Dwingelanden ? Jong. Men moet een groot onderfcheiii
maaken, tusfehen eene weloverlegdc en nood- zaakelijk geworden opvatting der wapenen , na eene algemeene raadpleeging van 't Volk gefchied en door Opperhoofden , ten dien einde benoemd, beftierd wordende , en eene beroerte des Volks, welke nooit anders is, dan het gevolg ecner fchielijke en kwaalijk ga-
|
||||
f* Katechismus der Vrijheid.
geregelde opwelling , 'er is ongetwijfeld een
geval, in 't welk een Vrij Volk de herftel- li'ng van deszelfs Vrijheid, van een' of meer Medeburgeren , deszelfs onderdrukkers , met de wapenen in handen kan afvorderen ; en dit geval is dit , wanneer deszelfs onder- drukkers, 's lands krijgsmacht tot hunne be- fehikking hebbende , zich daarvan zou- den mogen bedienen, tegen 't Volk, orn zich in hunne overweldigingen te handhaa- ven. Grijz. Dit is zekerlijk een groot uiterfte;
doch ik ben 't volkomen met u eens , dat het Volk deszelfs toevlucht daartoe nee men kan, zonder deszelfs eer te benadeelen. Doch tcffens komt het mij voor van weinig kracht te zijn , gevolgelijk is het autteJoos daartoe zijn' toevlueht te neemen. Jong. Een Vrij Folk kan , volgens mijn
oordeel , zich niet ontdaan, daartoe deszelfs toevlucht te neemen, in 't geval, van 't welk wij fpreeken; hetzelve zoude zich met fcharu' de en oneer overlaaden, indien de bijzondere leden , uit welken hetzelve beftaat, hun goed en bloed niet opzetteden , om het bezit hun- ner rechten weder te bekomen; en het ftaat alleen aan het Volk zelf, eene geregelde nood- zakelijk geworden opvatting der wapenen van nadruk te doen zijn. Hoe dat? Jonc
|
||||
Kateciiismus der Vrijheid*
Jong. Burgers van een' Vrijen Staat,
(en gewapend zijn, en in alle plaatfen, welke, eenigszins van aanbelang zijn , zonder zelf de groote vlekken en dorpen uittezon- deren , eene gewapende Burgerij uitmaa- ken. Grtjz. Wat kunnen deze foort Van huize-
lijke weinig afgerichte krijgslieden, en welke gewoonelijk in de behandeling der wape- nen geheel en al onbedreeven zijn , toch doen ? Jong. Veel, wanneer zij alleenlijk te
fïrijden hebben, binnen den omkring hunner fteden en op de wallen, om het inkomen te verdedigen tegen 's lands krijgsbenden , laf- hartig genoeg om de oogmerken van een' heerschzuebtigen Burger te onderfteunen. Doch ik ben t met u eens , dat , om hunnen te- genftand van nadruk te doen zijn ,. zij 't oogenblik van den nood en van de overwel- diging niet moeten afwachten , om zich t« ■wapenen en zich met de wapenen gemeen - zaamtemaaken. Een Vrij Volk, en 't welk: deszelfs Vrijheid wil behouden en dezelve, bewaaren voor alle inbreuk , welke aan de- zelve zoude kunnen worden toegebracht van- een' Burger, door de heerschzucht beftier* wordende , moet in de behandeling der wa- penen geoefend worden ; het moet deszelfs Wapenocfeningen regulierlijk herhaalen , het jnoet zich met ijver daartoe begeeven , het |
||||
04 Katechïsmus der Vrijheid.
moet overdenken , datdeszelfs Burgerlijke Vrij-
heid als een bijzonder mensen, en dat de aï- gemeene Vrijheid, van 't ganfche Gemeene- beil, ieder' oogenblik kunnen aangetaft wor- den ; en dat het ook ieder' oogenblik gereed moet zijn , om , zoo veel in hetzelve is , toetebrengen, tot de befcherming zoo van deszelfs eigen Vrijheid, alsdan die des ganfehett Volks. GriJZ. Vindt gij geen nadeel voor de al-
gemeene ruft, dat men in een' Vrijen Staat een gewapend en in den wapenhandel bedreeven Volk dulde? Jong. Ik vinde in tegendeel een zeer
groot nadeel, voor een' Vrijen Staat, dat dezelve geen talrijke wel gewapende en wel geoefende Burgerij hebbe , welke ftaat onder rt bevel van Beveihebberen , uitmuntende door hunne verdiende , hunne liefde voor 't Vaderland en door eene welverdiende ach- ting. Als dan wordt de aJgemeene ruft, verre van gevaarteloopen , van geftoordteworden,. door een verachtelijk gepeupel , altijd gereed om de oogmerken, van hun die 't zelve doen tewerkgaan , te onderfteunen, beveiligd en gehandhaafd , als dan zal een' heerschzuchti- ge, ten minfte zoo hij niet dwaas is, zich niet onbedachtzaam aan zijne buitenfpoorige heerschzucht overgeeven ; als dan zal 't Volk niet kunnen worden verraft en onvoorziens worden aangetaft, als dan , ja als dan , ik . durf
|
||||
Kateciiismus der Vrijheid. 95
durf het zeggen, loopt 's Lands Vrijheid geen
't minfte gevaar. Eene braave gewapende, Welgeoefcnde en welbeftïerde Burgerij fchrikt af en ftuit gewoonelijk alle die geenen, vvel- fce in den Staat een gezag hebben , van 't welk zij misbruik zouden kunnen maaken. Alle die geenen , welke met de hooge waar- digheden van den Staat bekleed_zijn, zullen op hunne hoede zijn, in 't bedienen van 't gedeelte van 't algemeen bewind , hetwelk aan hunne zorgen zal toevertrouwd geweeft zijn. Grijz. Meent gij dan, dat indien onze
onderfcheiden gewapende Burgerijen, altijd op den voet geweeft waren , op welken zij zich zedert eenigen tijd >n verfcheider» Gewesten van 't Bondgenootfehap fielten , meent gij, zeg ik , dat het Volk .zich te- genwoordig niet in dien ftaat van vernede- ring en flaavernij , in welken 't zich be- vindt en uit welken het beflooten fchijnt te hebben , 't koste wat het wille, zich te begee- ven", zoude bevinden ? Jong. Dit denk ik, en ik ben daarvan
geheel en al overtuigd; ik hoop zelf, dat de edelmoedige en kraehtdaadige poogingen , welken het Volk , in bijna alle onze Ge- westen doet , om wederom in 't be- zit van deszelfs rechten en voorrech- ten te geraaken , niet vruchteloos zullen aijn. |
||||
9<S Kateciiismus der Vrijheid
Grijz. Hebt gij niet opgemerkt, dat irt
bijna alle verzocklchriften door verfchillende Burgerijen aan hunne Regenten overgeleverd, deze Burgerijen verlof verzoeken, om zich te Wapenen en buitengewoonelijk in behandeling der wapenen te oefenen, niet om haare rechten en voorrechten te handhaaven en rechtsfixeeks te verdedigen, maar, zegt het grootfte gedeel- te der Burgerijen, om de Regenten in hunne rechten en voorrechten te befchertnen, tegen al- len , die d ezel ven zouden durven aantasten ? Jong. Ja, ik heb dit opgemerkt, doch ik
heb gemeend, dat deze zonderlinge uitdruk- king -flechts een flenderware, en eenen vlei- ende plichtplecginp voor de Regenten, aan welken die verzoekfehriften zijn overgele- verd. Grijz Hebben dan de Regenten der fte-
den geen voorrecht, noch recht als Regen- ten? Jong. Verfchoon mij, zij hebben een zeer
groot, zeer fchoon , zeer aanzienelijk en zeer kostelijk voorrecht; naamelijk, dat van zorg- vuldiglijk en amtshalven te waaken voor de bewaaring en handhaaving der rechten en voor- rechten des Volks, 't welk hun de eer heeft aangedaan hen te verkiezen , om de Handhaa- vers van deszelfs Vrijdommen te zijn. Zij hebben nog een ander voorrecht; dat naamelijk van ' de vonnisfen optemaaken, uittefpreeken , en een einde te maaken van de rechtsgedingen, wel-
|
||||||
Katechismus der Vrijheid. 9t
Welke tusfchen de Burgers mogen ontftaan, ge-
lijkook die, welke tegen de verftoordersder al» gcmeene ruft en veiligheid geWeezen worden. Dit laatfte is eigenlijk niet hun recht, het is 't recht van 't Volk, 't welk zij in deszelfs naam oefenen. Gr ij z. Hebben dan, volgens u , de Regenten
der Steden , als Regenten , geert rechten onder- fcheiden en afgezonderd van de rechten des Volks; zoodaanig , dat men met waarheid zeggen moge; Zie daar de bijzondere rechten der Wethouderjeftap, zie daar de bijzondere rechten des Volks ? Jong. De Wethouderfchap heeft bijzon-
dere voorrechten, Welke wijzelijk door het Volk aan dezelve zijn vergund, om aan haar een aanzien te geeven, 't welk zij moet heb- ben ; doch deze voorrechten , llechts eertite- len en tekenen van onderfcheiding en erkente- nis van de zijde des Volks zijnde, zijn geen Waare rechten, van de oorfprongelijke rech- tender Burgerlijke F rijheid onderfcheiden. De- ze laatfte zijn gemeen aan alle Burgeren en, behooren den Regent niet meer toe, dan den bijzonderen Burger; deze zijn 't, Waarvan de heerfchzucht zich meefler zoekt te tnaaken; deze zijn 't, welker behouding dierbaar is j als deze ongekreukt zijn, loopen de voorrech- ten der Wethouderfchap goen gevaar, waaruit ik befluite, dat men zich zeer oneigsnlijk in 1 grootfte gedeelte dezer verzoeklchriften G heeft |
||||
<5.fr Katechismus der VrijheiB.
heeft uitgedrukt; men moest, zoo't mij voor-»
komt, de beweegredenen derzelven, dus in- richten, met te zeggen, dat men zic/iging wa> f en en en in de behandeling der wapenen oefenen, omin ftaat te zijn ,om den Patriottifchen Regent in ds befcherming van 's Lands Vrijheid krachtadadiglij* ker te onderfieunen, en om meer gewichts bij te zetten, aan de wijze be[luiten, welkende Regee- ringen der Steden omtrent dit ftuk zouden mogen neemen, en meer nadruk aan de maatregelen, welken zij zouden mogen novdzaakelijk uordeeien te neemen , om te beletten , dat liet juk tier jlatt-r vernij niet zwaarder werde, of zelf, om 'tzelve geheel en al afi everpen.' Grïjz. Gaa over tot de tweede oorzaak
van 't verlies der fchoonfte rechten van onze Lands-Vrijheid. Welke is dezelve ? Jong. De Onachtzaamheid en laage Vleierij
van zekere Regen/en, zoo van den eerflen als tweeden rang van den Staat, Grtjz. Zouden wij Regenten gehad heb-
ben ', die zoo weinig liefde voor 't Vaderland bezeten hebben, dat zj de algemeene Vrijheid aan hunne bijzondere inzichten opgeofferd hebben , of welke zoo onachtzaam geweest zijn, dat zij ftil en gerust haare fchoonfte rech- ten hebben laaten overweldigen? Grijz. Sedert de ftichting van't Gemeenebest,
zijn 'er altijd dusdaanigen geweest, en onge- lukkiglijk zijn zij 'er nog; doch, Gode zij dank , hun getal is afgenomen ; en de kwa<v lijk-
|
||||
"Katechismus der Vrijheid; 99
Hjfrgezinden , uitgezonderd een klein getal < ,/
welke alle wederhouding en alle betaamelijk-t
heid hebben verlooren, verbergen zich zorg- vuldiglijk en vermommen hunne gevoelens zoodaanig, dat zij met de patriottifche Regen- ten , mede inftemmen en tegen hunnen wil en dank medewerken tot het neemen der ftand- vastige en ftoute befluiten, welke tegenwoor- dig ten voordeele van 's Lands Vrijheid ge- nomen worden. Grijz. Gij beticht die Regenten rhet eene
zwaare misdaad , en gij behoorde dezelve niet op enkele algemeene geruchten intebrengen! ■ Jong. Ik doe zulks ongelukkiglijk niet
dan met al te veel gronds. Het zoude niet inoeielijk vallen deze misdaad , door met om- ftandigheden bekleede daadefi, te bewijzen : men zoude de Gewesten kunnen noemen , en in dit geval dezelven alle noemen; men zoude de jaaren, de plaatfen, de perfoonen kunnen aanhaalen, men zoude zelf met zekerheid kunnen aanwijzen de verachtelijke beweegre- denen , welke laaggezielde en ontrouwe Re- genten hebben aangezet, om de algemeene be- langen van het Gemeenebest, en de bijzon- dere belangen der Steden te verraaden, door', op hun eigen gezag, afftanden te doen, wel- ken zij geenszins bevoegd waren te doen, en door overweldiging te laaten pleegen„ te- gen welken zij zich openlijk hadden behooren te verzetten,ten einde het Volk gewaarfchuuwt • Ga wier- |
||||
ico {Catechismus der. Vrijheïit.
|
|||||||||||
tvierde, da» meu hetzelve deszelfs rechten
|
|||||||||||
ontweldlgde.
|
|||||||||||
i
|
|||||||||||
Grijz. Zoudt gij in ftaat zijn, om, zon-
der in een haateiijk en niet zeer noodzaake- lijk verflag te treeden , 't welk gij zegt r op eene algemeene wijze en zonder rechts- ftreeks de nagedachtenis dezer zwakke, on- trouwe en ten aanzien van het Vaderland, itrafwaardige Regenten te beledigen, te bewij- zen ? Jong. Ik kan zulks zeer gemakkelijk
doen. Bijna alle de Steden klaagen tegen- woordig over eene openbaare overweldiging haarer rechten en voorrechten, een zeer groot gedeelte neemt krachtdaadige maat- regelen om weder in het bezit dezer rech- ten en voorrechten te geraaken ; fommigea hebben zelf reeds verklaard , dat zij geen acht meer zullen flaan , op aanbeveelin- gen en aanprijzingen in de begeeving der ilads amten ; fommigen maaken zeer ernftig- lijk toeftel om wederom in 't bezit van 't dierbaar recht van zelve haare eigen jaar- lijkfche Regenten te benoemen , zonder me- dewerking , noch invloed van hem, die door misbruik het meeft in de Magiftraatsbeflel- ling der Steden te zeggen had ; Alle de oude titels en bewijsftukken , welke ter be- vestiging van de rechten en voorrechten der Steden dienen , worden der vergetelheid onttrokken; men doorzoekt alle 's lands Re- gis-
|
|||||||||||
I
|
|||||||||||
{Catechismus der Vrijheid. ïoi
gi«ter- en CUarterkamers, men haalt daaruit
die oude , met ftof bedekte perkamenten voor den dag , welken de vadzigheid daar 200 veele jaaren lang begraaven gelaaten had , men maakt getrouwe uittrekzels uit- dczelvcn , men geeft dczelven in 't licht, om aan 't Volk te toonen , dat het meer dan tijd is, deze ongeregeldheden der overweldiging en der ongeoorloofde vergunningen en afftan- den te ftuiten : in een woord, het Volk fchijnt bijna overal uit deszelfs diepe fiaap- ziekte, in welke men de behendigheid ge- had had, hetzelve te doen vallen en te on- derhouden , te ontwaaken , bewijft dit alles «iet duidelijk , dat laaggezielde Regenten afftanden van voorrechten en rechten des Volks gedaan hadden, welken zij niet doen mogten ? Grijz. Maar, Zoon, leveren het verloop
des tijds, het onafgebroken en geduurende zeer veele jaren, niet betwiste bezit, geen onbe- twistbaaren titel op, ten voordeele van hem aan wien deze afftaoden en begunftigingen zijn gefchied ? Jong. Ik weet van u zelve, Vader , da^
'er geen verjaaring of bezit geldt tegen de rechten van een Volk; welk 't ook zijn mo- ge , des te meer kunnen de rechten der Bur- gerlijke Vrijheid van een Vrij Volk, nooit door verjaaring verlooren werden, gij hebt mij zelf gezegd, dat een Volk altijd minder, G 3 jaa- |
||||
ïöa KATECHISMUS DER VrIJHEIU.
jaarig is, en dat hetzelve altijd deszelfs rech-
ten kan tcrugeifchen, wanneer hetzelve met ■ grond- meent, dat men dezelven verkort heeft; nu is het klaarder dan het daglicht, dat ons Volk ten hoogfte in deszelfs rechten van vrijheid verkort is, dat de beste derzelven overweldigd of afgedaan zijn door bijzondere menfehen, aan welken men ongelukkiglijk de bcwaaring en handhaaving derzelven had toe- vertrouwd, dat het bezit en de oefening de- zer rechten; hoewel federt lange jaaren. al ware t zelf federt meer dan eene eeuw. niet tegengefproken , geen wettigen titel opleveren,, ten behoeve van hem, en van hun, die tegen- woordig zich op dit bezit en op deze oefening' zouden mogen of kunnen beroepen. Grijz. Kunt gij mijeenige voorbeelden van
deze ongeoorloofde afftanden en overwel» öig'ngen van rechten der Burgers aanhaa- len? Jong. Ik heb flechts de hedendaagfche
hiftorie onzes lands opteflaan ; dezelve is vol, van deze foorten van voorbeelden; men zou- de een dik boekdeel kunnen fchrijven, indien men zich wilde toeleggen, om dezehen met alle hunne omftandigheden te verhaalen, onze' liedendaagfchc Hiitorie dus gezift, zoude zelf maar een klein boekjen van weinig aanbelang uitmaaken. Zie hier een voorbeeld van flech- ten handel in hen , welken ik Regenten van- den cerften itang noem. Wanneer Prins Maur, rits
-
|
||||
K'atechis'mus der Vrij:ieid. io|
nts overleeden was , werd Prins Fredeiib
Hendrik de eenige erfgenaam der titels cu goe- deren van 't doorluchtige Huis van Oranje De Algemeene Staaten, zonder de bijzondere Ge- westen der Unie te raadpleegen , zonder laft van hunnentwegen aftewachteh , even als of zij Oppervorften des Lands waren, benoem-: den op. hun eigen en b.jzonder gezag den Prins Fredrik Hendrik tot Kapitein en Admi-, raal- Generaal van 't Gemcencbefi , de twee grootfte waardigheden van den Staat, waar- mede Maurits bekleed gewceft was en welken hij met veel roem bediend had. Kan men zeggen , dat Frederik Hendrik het Op- perbevel hebberfchap over den krijg , zoo te water als te lande, uit krachte eener vrije en vrijwillige daad des Volks bezat? Neen* hij werd met hetzelve bekleed door een zeer onwettig gezag, uit krachte van eene daad van willekeurige macht, gepleegd door onder- daanen , als 't ware, in hunne hoedanigheid .van voornaamfte Regenten, Opperbefrierders .geworden , die hunne macht te buitengingen, en het Volk in 't algemeen en hunne afzon- derlijke Machtigers in 't bijzonder veronge- lijkten. Deze afzonderlijke Machtigers begin»- gen zelve een flecht ftuk, 't welk hun bi> zonder eigen is, door de Afgevaardigden ter Vergadering der Algemeene Staaten, niet re firaficn, en door de Vrijheid des Kelk f t waar,- Q 4 over |
||||
T04 Katechismus der. Vrijheid.,
over zij zelve niet, zonder het goedvinden des
Volks, konden befchikken > niet door een kracht- daadige daad te bevestigen. G r i j z. Wat maakt gij uit dit hiftorisch ge-
val op ? Jong. Uit dit hiftorisch geval en uit vee-
Je anderen van dien aart , waarvan ik eene lange optelling zoude kunnen doen , maak ik op , dat de Staatsdienaars van 't Gemee- nebeft, op welken 't vertrouwen des Volks ruft , zich toen fchuldig maakten aan het grootfte wanbedrijf en dat zij onbe- fchaamdclijk de dierbaarfte belangen des Va- derlands verrieden, door willekeuriglijk over dezelven te befchikken, door de laagfte vleierij ' en buiten twijfel beftierd door 't verachtelijkfte en fchandelijkfte bijzonder be- lang. Grijz. Hebt gij ook niet gezegd, dat de
Regenten der Steden, mede de rechten en voorrechten hunner Mcdeburgeren, welken zij de eer hadden te verbeelden , heb- ben afgeftaan.of dezelven laaten overweldi- gen? Jong. Ik heb zulks gezegd , ik houde 't
zelve ftaande, en ik ben bereid om daarvan de klaarfte bewijzen bijtebrengen , waarvan gij zelve mij eene lange en droevige lijft fcebt opgegceven* z. Zeg mij eens, zonder de nagedach-
te-
|
||||
Katechismus der Vrijheid.
tenis van iemand dezer ontrouwe Regenten
fchande aantedoen, waarin hunne ontrouwheid in 't algemeen beftaa. Jong. Naauwclijks had het gepeupel in de
jaaren 1747 en 1748, de Vrijheid zelve ver- kracht, indien 't mij geoorloofd is, mij dus uittedrukken; naauwelijks had dit elendige en overtollige uitwas van een Vrij Volk ge- dreigd in alle de Steden de Tempelen der Vrij- heid in brand te ftceken, om de Priefters de- zer Tempelem te doen bewiligen, om aan hun het gewijde beeld der Vrijheid overteleveren, om haar met fchandelijke ketenen teoverlaadea en haar van haar outer .aftcneemen, naauwclijks, in een woord waren de uitfteekendfte waardig- heden van den Staat door de zeven Verbonden Gewesten erfelijk verklaard, of de Regenten itt alle de Steden der zeven Gewesten kwamen, als om ftriid aan den voet van den nieuwen, voor de onverzadelijke heerfchzucht, opge- rechten troon , rechten en vriiheden nederleg- gen, van welken zij alleenlijk Bewaarders en Handhaavers, doch geenzins Eigenaars waren. Men zag hen van tijd tot tijd llaavelijk ko- men nederknielcn voor de voeten van den Af- god , nieuwelings geplaatst op ' t Outer der Vrijheid, en dezen Afgod optooien met de kos- telijkfte fieraadicn der Vrijheid zelve. Gr ij z. Spreek zonder verbloeming, Zoon,
u niet zoo geheel en al over aan 't vuur G 5 uwer |
||||
io6 Katechismus der Vrijheid.
uwer verbeelding, zekerlijk door een' branden-*
ijver en eene leevende liefde *ot het Vader- land verhit ! Jong. Ik moet het u bekennen, Vader, ik
denk aan dit laatfte tijdliip van 't volkomen verlies van 's lands Vrijheid niet, dan beeven- devan fpijt; mijne verbeelding verheft zich, mijn hart zwelt op , ik weet door de menigte van fraie denkbeelden, die zich aaii mijn ver- iland opdoen, niet. waar ik ben, —• doch ik befpeur, dat ik nog op dezen oogenblik, waarin gijnrjeen klaar en eenvoudig antwoord vraagt, van mijn ftuk afdwaale. Ik gaa trach- ten u dit antwoord te geeven , het zal kort en klaar zijn. Zie hier 't zelve. Jk zeg , dat ftdert de jaaren 1747 en 1748 de Regenten der Steden zich bevlijtigd hebben aan Willet» 'den IV. en aanzijn' Zoon Willem den V. over- tsgeeven de begeeving der beste Stads amten, der voornaamfte bedieningen in iedere Stad in 't bijzonder, dat zij bloote aanbeveelingen en aanprijzingen, door die twee Stadhouders ge- daan, fcliandelijk als oppermachtige bevelen hebben befebouwd, dat zij hunne Steden en zich zei ven hebben beroofd van de gewich- tïgfte voorrechten en rechten, dat deze ver- gunningen, welke in 't eerst flechts voor dien tijd fchijnen gefchied te zijn, tegenwoordig onderwerpen van een allerernftigst gefchil uit- maafcen; en dat aan de eene zijde de Steden ■ïïch v/eder in 't bezit haarcr voorrechten en vrij.
|
||||
Katechismus der Vrijheid. ro?
vrijheden willen ftellen en de heerschzucht
haar aan de andere zijde een foort van bezit, zoo als zij zegt, door een gebruik van meer dan 30 jaaren.ende niettegenkanting des volks daartegen verjaard , voorwerpt. Grijz. Gij zijt dan van gevoelen, dat de
Steden bevoegd zijn haare voorrechten weder- om te eifchen en zich in de volle oefening haa-< rer rechten te herftellen? Jong. Ik ben niet alleenlijk van gevoelen ,.
dat zij zulks mogen , maar dat zij het moeten doen, en dat het Volk recht heeft van hunne Re- genten te vorderen ,dat zij dien gewichtige ftap doen ; dat indien de Regenten niet aan t verlan- gen van 't Volk, tegenwoordigzoo klaar en zoo krachtiglijk te kennen gegeven wordende.willen voldoen, dezelven nog trouwloozelijker hande- len dan zij, die hun zijn voorgegaan, en die ongodsdienftigeofferhanden, welke tegenwoor- dig door het ganfche volk afgekeurd wor- den, hebben geofferd. Grijz. Kunt g;j wel begrijpen, dat Regen-
ten van een Vrij Volk, tot de laagheid kunnen vervallen, van te kruipen voor de voeten van een' Medeburger, die onder hen machtig is ge» worden ? Jong. Gij hebt mij gezegd, Vader, dat het
bijzonder belang altijd de onverzoenelijke vijand van het algemeen belang env ooral van 's Volks belang is. Dit onbetwistbaar beginfel vastge- ftold'zjjnde, begrijp ik völmaaktelijk, dat va* der-
|
||||
Katechismi» der Vrijheid.
dertig Regenten negentwintig zoo fter"k om
hunne eigen en bijzondere belangen zullen den- ken, dat zij kruipen zullen voorde voeten van denacnigen Uitdeelervan alle de groote gunst- bewijzen, welkende Staat wil, dat alleen aan de Verdienfte gegeeven zullen worden, en wel- ken de waare Verdienfte niet dan zeer zelden bekomt. Men geeft ligtelijk de begeeving van een ftedelijk ampt, waarover men de be- fchikking heeft, over, om voor een' Zoon, voor een' Bloedverwant, of voor een' Vriend eene aanzienelijke en voordeelige, t zijkrijgs, 't zij burgerlijke bediening, te bekomen, zulks heet de eerampten goedkoop voor zich zelven Jcoopen en dezelven den Burgeren ten duurfte doen betaalen. Indien men eene korte weder - optelling konde maaken van alle de bevorde- ringen, zoo tot de bedieningen van den Staat, als tot de verfchiilende rangen van den krijgs- dienst, federt den jaare 1748 gefchied, ik houde mij verzekerd, dat men tegenwoordig een zeer aanmerkelijk gefal van bevorderden zoude tellen , welke hunne bevordering al- leen te danken hebben aan de ongetroiiwheid en laage toegeevelijkheid van de Regenten van Steden, welke weinig te vrede, het Volk vrijwillig of door dwang van de gewijde rechten der Vrij- beid beroofd te zien, zich alle, of bijna alle, onder malkanderen fchijnen verftaan, te heb- ben, om vooraltoos tot den geringften voet- Hap en de flaauwfte geheugenij der Vrijheid des Folkt
|
||||
DER VrIJHF.ID.
|
|||||||
f'u/h <iittewisfchen. Gelukkige krijg! welke»
ielioon fchandelijk voor 't'Land, en verdewc- lijk voor een vrij groot gedeelte van bijzonde- rü lieden, óns den dageraad der Vrijheid weder- brengt, een' Hchtrijken dageraad, welks glin- fterende, leevendige en van alle kanten op ons halfrond fchitttcrende ftraalen ons den al- lerfchoonften <3ag belooven, den dag der ze- gepraal» naamelijk, en der herleeving van die Frij/ieid, welke begraaven lag in de duifternis- fen van een afichuuwelijk kot, in 't welk de Ileerschzucht haar had wceten te werpen en aan ketenen te kluifteren. Grijz. Gij hpbt mij als eene derde oor-
zaak van 't verlies der rechten en der voor- rechten der Steden van 't Gemeencbeit op- gegeeven, de maat noch paal kennende fiecrsc/i- zucht f welke bij ons allerlei gedaanten heeft aangenomen , om de Vrijheid in den grond te helpen. Wat verftaat gij door dit ruime en onbe- paalde woord Heerschzucht? Jong. Gij hebt u zelve zelf noch niet
klaar genoeg omtrent dit ftuk verklaard ; er» gij hebt mij een bijzonder gefprek of liever cene opzettelijke les over deze gewichtige ftoffe beloofd. Grijz. Gij hebt gelijk; wanneer ik uovetf
liet Stadhouderlchap zal onderhouden , zal ik gelegenheid hebben u te doen begrijpen , tot hoe verre de Heerschzucht haare inzichten bij ons heeft uitgeftrekt en welke verlchrik* ke-
|
|||||||
ilÓ KATECIIISMUS DfeR VrIJHÈIÖ*
kelijke flagen dezelve aan onze Vrijheid'heeft
toegebracht. Het is voor van daag genoeg y Zoon. Jong. Dit gefprek heeft mij wel kort toe-
géfcheenen. ' Grijz. Zulks is zekerlijk, omdat hetzelveu
ter harte gegaan is. Jong. Kan een hart zoodaanig gevormd ,:
als gij 't mijne gevormd hebt , onverfchillig. zijn, bij 't hooren van 't verhaal der rampen, Xvelke onze Vrijheid zoo onniededoogelijk ver^ kort hebben! |
|||||
VIJFDE
|
|||||
Katechismus der. Vrijheid. ii*
VIJFDE SAMENSPRAAK.
Over de Burgerlijke Vrijheid. |
||||||
Grijzaard. Ik heb u gezegd, Zoon,
dat de Burgers en Ingezetenen van een' Vrijen Staat, Voorrechten en Rechten hebben, dat zij als Vrije Burgers en Ingezetenen plichten natekomen hebben ; Wij hebben vrij omftan- diglijk gehandeld over de plichten des Bur- gers en Ingezeten ; doch wij hebben niec dan zeer kortelijk gefproken over hunne Rech- ten en Voorrechten. Mijne laatfte les liecft geheel en al over deze twee weezenlijke ftukken gegaan ; ik vorder nu van u een naauwkeurig verflag van deze gewichtige les. Ik begin met u te vraagen , welke de Burgers en Ingezetenen in een Vrij Gemeencbeft zijn , welke deel moeten hebben aan deze Rechten en aan deze Voorrechten der Burgerlijke Vrijr heid ? Jong. Het antwoord op deze eerfte Vraag
ligt. i. Alle en een ieder der Inboorlin- gen des Lands, moeten, uit , recht van geboor- te , deel hebben aan de Rechten en aan dè Voorrechten der Burgerlijke Vrijheid' 2. Alle Vreemdelingen bij ons gezeten en als 't wa- re. |
||||||
r-----
|
||||||
m Katechismus der Vrijheid.
re, tot kinderen des Vaderlands aangenomen»
moeten mede, uit krachte. hunner aanneeming» op dezelfde wijze als de Inboorlingen aan dezelven deel hebben, wel verftaande, dat de Inboorlingen , de verdienftê gelijk zijnde, den voorrang moeten hebben boven de Vreem- delingen , voor zoo veel de amten en waar- digheden betreft. 3. De Vreemdelingen , wel- ke 't land flechts doortrekken en alleenlijk voor een' tijd zich in 't zelve ophouden , moeten 'er door de Burgerlijke Vrijheid be« fchermd , en in zekere opzichten als vrije mentenen behandeld worden , doch zij mogen 'er niet op zoo een' hoogen toon fpreeken en niet zoo eene uitgeftrekte Vrijheid hande- len en tewerkgaan , als de bijzondere leden van de twee cerfte klasfen. Grijz. Uwe ftelling komt mij al te alge»
meen voor en gij moet dezelve uitleggen en bepaalcn. Bij voorbeeld, meent gij, dat een Soldaat, dat cen Matroos, of zelf een Bevel- hebber ter zee of te land , zoo volkomenlijk vrij zijn, en dat zij aan dezelfde Voorrechten der Burgerlijke Vrijheid en in dezelfde uitge- ftrekthcid moeten deelen als een gewoon Burger en Ingezeten, welke aan niemand dan Zich zelven , van zijne dagelijklche handelingen rekenfehap heeft te geeven ? Jong. Een Soldaat, cen Matroos en een
Bevelhebber in dienft van het Gemecnebeft, hebben, door zich te verbinden, om 't zelve voor
|
||||||
Katechismus der Vrijheid.' 113
voor een' tijd, of zelf voor hun leeven te
dienen , geenszins hunne Rechten en Voor- rechten van Burgerlijke Vrijheid verkocht ; zij hebben de oefening van dezèlven alleen- lijk in fommige opzichten opgefchort, voor- al den tijd, welken hunne verbintenis duurt; zij hebben voor dien tijd alleen afftand ge- daan , van alle de uitgeftrektheid hunner Rech- ten eii Voorrechten als Vrije Burgers en In- gezetenen ; door zich in dielift van den Staat te begceven, hebben zij zich onderworpen aan de onderhoorigheid van den Krijgsdienft, volftrektelïjk noodzaakelijk in alle welge- regelde Staaten, en men kan niet ontken- nen , dat , ten dezen aanzien , hunne Rech- ten en Voorrechten als Vrije Burgers en In- gezetenen van een' Vrijen Staat , veel be- krompener zijn , dan die van een' gewoon Bur- ger. Gkijz. Maar hebben de Krijgslieden, ten
minfte geduurende den tijd hunner verbin- tenis , niet alle de Voorrechten der Burgerlijke Vrijheid verlooren ? Jong. Geenszins, zij hebben alleenlijk
eenige dier Voorrechten , welke ftrijden te- gen hunne bijzondere verplichtingen van den Dienft, verlooren ; Doch zij hebben recht zich zelven altijd Vrije Kinderen van een Vrij Vaderland te noemen ! G R1J z. Gij weet, dat ik zeer naauwgezet
beu , ik neem nooit iet als zeker aan, zon^
H der
|
||||
U4 , KATtcHiSMys dïr Vrijheid.
«}cr goedq bewijzen ; Geef mij 'er dan
ecnigcu , indien gij wilt , dat ik u geloo- Jqno. Ik onderftcl , dat een Bevelhebber,
wie hij ook m°ge ssijn , aan een' gemeen Soldaat ewe ftraffe oplekle > welke 't open- l?aer was , dat hij niet verdiend hadde ; 2500 zou de (jpmeene Soldaat het recht hebben, van gich niet aan dexelve te onderwerpen ; of indien mqn hem dezelve niet geweld deed , zqq zoude hij 't recht hebben, op. zijne, Voorrechten , van Vrijen Burger te beroepen en dozelven te doen geU den ttgen den kleinen Dwingeland, die op geen acht geflagen had. - Pit voorbeeld tot een bewijs bij- gebracht , is niet voldoende \ Want in alle wolg^rugelde Staaten, hebben de Krijgslieden immers t zelfde recht. Jong, Ik beken , dat zij hetzelfde recht
Jsebbe-n ; doch gij hebt mij güzcgd, dat dit recht in 't algemeen, in 9Üe eenhoofdige Staaten niet erkend wordt, en dat men 'er bijna nooit geen acht op fl$at. Ten minftc is 'n dit recht aeer wankclbaar, en van hon- derd Saldaaten of Onderofficieren onrechtvaar- diglijk door O^perofficieren geftrüft , zou- de men 'er naauwelijks een' vinden , wel- ke recht en voldoening zoude bekomen heb- |
|||||||
Grijz,,
|
|||||||
Catechismus der Vrijheid.
|
|||||
Grijz. Meent gij, dat bij ons een gemeen
5oldaat, of Onderofficier, gemakkelijker recht zoude kunnen bekomen , van een' Opper- oflicief, welke hem onrechtvaardiglijk geflraft had? Jong. Men moet bekennen, dat 'er bij
ons' een" tijd is geweeit, in Welken 't Krijgs- rechtsgebicd willekeuriger en uitgefrrekter is geweoft dan in de overige Staaten van Eu- ropa , indien men die gecnen uitzondat, in welken een louter Krijgsbe/tier plaats heeft. Doch deze ongelukkige tijd komt te eindi- gen, door de vernietiging van den zoogenaam- den Hoogen Krijgsraad, WeF&e zich bij ons, buiten Wettig gezag, gevestigd had , en 'er deszelfs willekeurig gebied met eene ge/treng- heid zoo beledigend voor de Oppermacht, als nadeelig voor die gecnen , welke in Krijgsdicnft zijn , zelveii , deed gevoe- Jen. GRrjz. Maar deze Krijgsraad nam gee»
kennis dan van Krijgszaaken ; hoe kunt gij dan zeggen, dat dezelve beledigend voor de Opper- macht ware ? Jong. Deze Krijgsraad, had arg de ken-
nisneeming aangemaatigd, van alle Burgerlijke Zaakcn, der in krijgsdienft zijnde ,• zelf vandi« hunner vw>uwen, hunner kinderen , ei) hun- lier dienftboden. Deze ingedrongen Recht* bank, beftaande uit Krijgslieden, waarvan het grootfte gedeelte geen kennis h,ad, van 't U a ÏM- |
|||||
Katechismus der Vrijheiö.
Burgerlijke of Roomfche Recht, noch ook van
do Burgerlijke Wetten en Gewoonten van ons land, ftreek ftouteüjk vonnis over Burgerlijke Zaaken ; daaruit volgt, dat 'er zelden goed recht gedaan wierde , en dat indien fom- tijds de vonnisten bij dit Krijgs - Gerechts- hof geweezen , billijk waren , zulks alleen- lijk bij bloot geval toekwam. Ik zou tot een bewijs der achteloosheid en laage vleierij onzer Staatsdienaaren en onzer Regenten, hebben kunnen bijbrengen , het laakbaar ge- duld , hetwelk zij gehad hebben, van deze Rechtbank, van den jaare 174» tot 1783, in weezen te laatefi. Gftijz Dewijl wij op 't ftuk der Krijgs-
lieden zijn, zoo moet iku , eer wij van t zelve afftappen, magen, voor wien dat zij te recht moeten ftaan ? .. .
Iong Wegens loutere knjgsmisdaaden,
moeten zij terechtllaan , voor den Krijgs- raad der plaats , waar zij in bezetting lig- gen , wegens loutérlijk Burgerlijke misdaaden, moeten zij betrokken worden voor de Recht- bank, binnen welker ban de misdaad bedree- ven is , indien :t eene crimineele zaak is, indien de zaak loutérlijk burgerlijk is, en 'er flechts geichil is over goederen , erfenisfen en in 't algemeen, over tijdelijke belangen, zijn zij aanfpreekelijk voor de Rechtbanken , in welker rechtsgebied de goederen over welken men pleit enz. gelegen zijn. |
|||||||
\
|
|||||||
KATECHISMUS DER VRtJHElD. H7
G R ij z. Dit begrijp ik wonderlijk we!; doch
ik heb u, nog eene zwaarigheid voortcftellen, voor wien moet een Generaal, in! dienst van 't Gemeenebcst, wegens loutere krijgszaaken, terechtftaan ? Jong. Indien zijn geval een genoegzaam
waarfchijnelijk verraad is : is h'j alleen betrek- kelijk voor de Hooge Overheid, welke zijne Rechters moet benoemen , of eene Commisiie, om de zaak te onderzoeken ,'van dezelve verflag te doen , en de Hooge Overheid zelve moet het vonnis uitfpreeken of doen uitfpreeken : indien zijn geval een zwaar misdrijf tegen den dienst is, gelijk ongehoorzaamheid aan hoogere be- velen , gebrek van waakzaamheid enz. moet hij berecht worden door Opperofficieren daar- toe door de Hooge Overheid benoemd en aan- gefleld; de Hooge Overheid kr.n het houden van dezen Krijgsraad doen voorgaan, door het aanftellen cencr Commisfic, gelast deze zaak te onderzoeken en dezelve van alle foorten van belemmeringen en beletzelen te bevrijden, en haar eindelijk in een' ftaat van klaarheid te brengen, welke de opmaaking van 't krijgs- vonnis, hetwelk den befchutdigden of de be- fchuldigden moet veroordeelen of uitfpreeken, voor den Krijsraad deste gemakkelijker maakt. Dit is de paf tij, welke de Hooge Overheid, komt te neemen, ten aanzien van den altebc- ruchten tocht naar Brest. Giujz. Hebben wij in den Staat geen Krijgs-
II 3 Be- |
||||
Katecmismus der Vrijheid.
Bevelhebber van een' zoo verheven rang , dat
de/.elve hem bevrijde van aan de Hooge Over- heid van zijn gedrag als Krijgs-Bcvclhebber, re- ken fc hap te geeven ? Jong. Neen zekerlijk niet: Alle onzeKrijgs-
be vel hebbers, welke aij ook mogen zijn , zijn Jn hunne hoedaani^heid van Krijgs-Revdhebbers, onderdaanen van den Staat; de Staat kan dan van hun rekenfchap afvorderen, wegens hun- ne krijgsverrichtingen,- en hen ftraffen, zoo zij misbruik gemaakt hebben van de macht, wel- ke hun in die hoedaanigheid is toevertrouwd geweest. De Veld-Marfehalk, de Kapitein- Generaal zelf zijn onderdaanen van den Staat, ^ifzijn aan den Staat rekenfchap fchuldig , we- gens de bediening hunner uitfleckende waar- digheden , en deze verplichting tot het geeven van rekenfchap, onderwerpt hen geheel en al *an de Hooge Overheid ; welke van hun altijd rekenfchap wegens hun bedrijf kan afvorderen, en hen kan frraften naar, maate van de grootheid der misdrijven, welken zij begaan hebben, en deze misdrijven zijn gewoo- nelijk misdaaden van Staat. Grijz. Wij zullen op een' ander'tijd, dit
ftuk eens hervatten. Zeg mij tegenwoordig eens, welke de Rechten van een' Vrij Voik in een Vrij Gcrnecnebest zijn? Jong. Zie hier dezelven, zoodaanig als gij
mij die zelf hebt opgegeeven. I. Ieder Vrij Volk, zich töt een lichaam van
|
|||||
------caT
|
|||||
Katechismuj der VrijheIH. üf
van Volk famenvoegende > heeft het recht *
om alleen den Regeeringjwu* te regelen ( on- der welken 't zelve voortaan wil leeveO. II. Ieder Vrij Volk heeft het recht, om te bo-
paalen, welke Godsdienst het wil, dat voort- aan voor den heerfehenden Godsdienst, of voor den Godsdienst van den Staat gehouden möct worden. III. Ieder Vrij Volk, heeft het recht, Om
zoodaanig getal van Staatsdienaaren, als 't zelve noodzaakclijk oordeelt, aanteftellêii, vm de gemcene zaak te beftieren; derzelver verrichtingen, wedden, voordeeleri en voön rechten, te bepaalen. IV. ieder Vrij Volk, heeft alleen 't rechtt
om zoodaailig een' Vorm van rechtsgöleetd- heid aantencemen, als aan 't zelve behaagt. de Rechters of Wethouders aahteflcllen , teil welken hetzelve de handhaaving der burgerlij- ke en lijfftraffclijke wetten, en het inwendig geregeld beftier, zoo van den Staat, in 't al-» gemeen, als van de bijzondefe Genootfbhap-- pen, welke het gantfché Volk üitffiaaken, toe- vertrouwt. V. leder Vrij Volk, heeft alleen het reêïit,
om de hoeveelheid en hoegrootheM der belas, tingen, welken hetzelve voor het onderhoud, de eer, den roem én het nut van 't Land jIIockU zaakelijk oonteelt, fe bepaalen. VI. Ieder Vrij Volk» heeft alteen het fêcht,
om te beflisfen , of men oorlog moet voeren of II 4 vre-
|
||||
f ao Katechismus der Vrijheid.
vrede maaken: en zoodSanige verbonden aan-
tegaan, als aan hetzelve 't voordeeligst, zul- len toefch'jnen, en 't meest met deszelfsroem overeentekomen. Grijz. Zijn dit alle de Rechten van een
Vrij Volk? Jong. Het zijn ten minde de voornaamfte,
die, van welken alle andere noodzaakeüjk af- vloeien; die, uit welken men kennen kan, dat een Volk waarlijk vrij is , en die, zonder welken een Volk niet anders is dan de onder- daan van hem of hun, die deze rechten over hetzelve oefenen. Grijz. Ik vrees zeer, Zoon, dat wij op
dfen voet moeite zullen hebben, om een eenig Vrij Volk in Europa te vinden ; echter noemen wij, en eenige andere Volken ons zelven Vrij! Jong. Gij hebt mij reeds doen bemerken, dat
dat onze Vrijheid! flechts in de verbeelding be- ftond; of liever hebt gij mij aangetoond, dat wij nooit zoodaanig vrij geweest zijn, als een Volk vrij moet zijn, en nog minder zoodaanig, als wij zulks meenen te zijn. Grijz. Om u daarvan des te meer te over-
tuigen, Zoon, zoo verklaar mij eens een wei- nig omftandiglijker, de zes voornaamfte Rech- ten van een waarlijk Vrij Volk, welken gij mij daar komt optenoemen. Wat verftaat gij, 1. daardoor, wanneer gij zegt, dat een Frij Veljt
|
|||||||||
Katec::ismus der Vrijheid. 121
Folk alken re dit heeft, om deszelfs Regeerings»
vorm te regelen ? Jojvg. Eene Maatfchappij van rnenfchcn,
welke zich vereenigen, om onder een gemeen beitier teleeven, moet eerftelijk met malkander ecnpaariglijk of ten minfte met eene zeer groo- te meerderheid van ftemmen, overeenkomen we- gens den aart van dat bcftier; dit is 't geen men noemt zich cenen Regeei'tngsvorm kiezen. Grijz. Hoe is 't mogelijk, dat een talrijk
Volk, waarvan de zeven achtrtcdeelen, ge- woonelijk onkundig,plomp en zonder beschaafd- heid en doorzicht zijn, zich eenen goeden Re- gecringsvorm1 kunne kiezen, die vrij is van de grootfte ongeinakkcn aan alle men'chelijke in- richtingen verknocht, en bekwaam, om een Volk, zoo binnen als buiten 's lands, geluk- kig en geducht te maaken ? Jong. Als men zegt, dat een Vrij Volk
zelf deszelfs Rcgccringsvorm moet regelen, zoo verftaat men daardoor niet-, dat alle de b'jzondere leden , waaruit dit Volk beftaat, daaraan arbeiden, en ieder in 't bijzonder, daartoe medewerken moeten. Grijz. Wat verflaat gij dan daar door?
Jong. Ik verftaa dasrdoor, dat dit Volk bij bijzondere deelen, indien hetzelve talrijk is, tefamenvergaderd , Vcrboelders bij de alge- meene Vergadering des Volks, moet benoe- men, en dat deze VerNceldert; 'ruïne ftemmen moeten gecven in de verfcfez'ng, welke daar ll-S zal |
||||
iaa Katechismüs der Vrijheid.
zal gefchieden van hun , welken men uit hoof-
de van hunne kundigheden en hunne oprecht- heid, en vooral uit hoofde van hunne liefde voor 't algemeen belang, het best in ftaat zal oordeelen te zijn, om een Wetboek voor ;t Volk, in een woord, die Grondwetten opteftcl- len , welke tot een'grondOag moeten dienen voor den vorm van beftier, welken men voor- heeft , aantencetnen. Grijz, Heeft deze Rcpeeriiigsvorm, op de
wijze als gij komt voörtefchrijven , opgefteld, daardoor zelf genocgzaamc krachr van wet , zoodaanig, dat dezelve, zonder tegenfpaaak, van 'tganlehe Volk moet worden aangenomen? Jo^g. Neen, dezelve moet gebracht wor-
den , in de bijzondere Vergaderingen , der bij- zondere deelen van 't Volk, om in dezelven ge- leezen , overwogen en onderzocht te worden, om aldaar bj meerderheid van flemmen, aan- genomen te worden, indien dezelve goedge* keurd wordt; na dus onderzochten aangenomen te Z'jn , moet dezelve, uit naam van 't gan- fche Volk, afgekondigd worden, en alsdan word dezelve eene wet, en is voor allen en ieder in 't bijzonder, van hun, die 't Volk in *'t algemeen uinmaken , verbindend. Als- dan kan 't Volk met recht zeggen, dat het z'cfi eencn Regeeringsvorm gekoozen heeft ^ alsdan alleen kan het den Regeeringsvorm van 't Gemcenebest deszcljs eigen Regeerings- vorm noemen. Grijz.
|
||||
Kateciiismus der Vrijheid. 133
G r ij z*. .Heeft onze Regeeringsvorm de dier-
baare voorrechten , van op de bovengemelde wijze, aangenomen te zijn ? Jong. Wij hebben boven gezegd, van neen:
Het Volk heeft geen 't minfte deel aan 't re. gelen van denzclven gehad. Zoodra dezelve geregeld en aangenomen was.. alleenlijk door de onderfchciden Staatcn der Zeven Gewesten , die denzelven aannamen , met bewilliging der bijzondere Steden j daartoe niet bijzonderlijkge- machtigd door de onderfch;idên gedeelten des Volks van ieder Gewest, werd dczcRegeerings- vorm niet plechtigüjk afgekondigd, dezelve werdflechts gedrukt en 't Volk bekwam 'er geen kennis van dan door gedrukte Affchriften, en wanneer de Regenten denzelven reeds als den grondflag van 't befb'er des Lands, hadden aangenomen. Deze Regeeringsvorm, is dan 't werk eener zeer doorfteekende Addregee- ring. Grtjz. Heeft een Vrij Volk zelfs, na de
plechtige aanneoming zijns Regeeringsvorms. recht om in denzelven veranderingen te maa- ken , welken de omflandigheden, waarin 't zelve zich bevindt, vorderen, en welken het» zelve niet had kunnen voorzien. Jong. Zonder twijfel; het kan dien geheel
en al hervormen.en een' anderen verkiezen; doch het moet tot deze droevige uiterften niet komen, dan in de uiterfte noodzaakelijkheid. Men kan van dciiRegceringsvorm van een Vrij Volk
|
||||
3 24 KaTECHISMUS DER VRIJHEID.
Volk zeggen, t welk men gemeenlijk van den
kanker zegt, ftoü ;,i tangen (roer mij niet) omdat men zeer dikwijls, wanneer men denzelven wil fnijden , om 't kwaade en be- dorven vleelch wegteneemen, met oogmerk., om den lijder verl'gting van fmert toetebren- gen , de wonde verergert, en men de fmerten des lijders, welke weldra daardoor bezwijkt, vermeerdert. Grijz. Is dit het geval niet, van onze Re-
geeringsvorm? Jong. Ja; men heeft denzelven zoodaanig
veranderd, dat bijna al 't goede, 't welk hij konde hebben,zich tegenwoordig zjnder kracht en werking bevindt. Ik weet niet of zij, die i'ieze veranderingen gemaakt of doen maaken hebben, of welke daarin bewilligd hebben , daar zij 'er zich krachtdaadiglijk tegen konden verzetten, goede oogmerken hebben gehad, of niet; doch ik weet, dat de ftaat, waarin rich 't Volk tegenwoordig bevindt, zoo met opzichte tot deszelfs Vrijheid, als met opzich- le tot deszelfs welvaart en deszelfs roem, niet verbeterd is, dat dezelve veel beklaagelij- ker is, dan hij ooit geweest is; en dat hij de naauwfie oplettenheid van 't Volk, bijna verachtelijk in de oogen van alle ande- re Volken geworden , verdient. Grijz. Hebben de Staatsdienaars of de Re-
genten der Steden alleen 't recht, om te be- ■p.aalcu, welke Godsdienst voor den heer- fchen-
|
|||||
------
|
|||||
Katechismus der. Vrijheid. 125
fehenden in den Staat gehouden moet wor-
den ? Jong. Neen, dit is een recht, hetwelk
aan 't Volk toebehoort , hetwelk het Volk, als een lichaam uitmaakende , alleen kan oefenen, ik meen, dat wij breedvoerig genoeg over Godsdicnjtige Vrijheid gehandeld hebben in de tweede Samcnfpraak. Grijz. Gij hebt gelijk. Gaan-wij over
tot het derde Recht des Volks. Gij hebt gezegd , dat het Volk alleen het rechtheeft, om de Staatsdienaars en de overige Overheden , welke laft hebben, de Grondwetten van dén: Staat, als mede de burgerlijke en lijfftraffelijkö Wetten, en eindelijk ook de reglementen van burgerlijk beftier, ter uitvoering te doen brer- gen, te benoemen, waarop grondt gij dit recht des Volks ? Jong. Op 't recht van Oppermacht, nu is een
vrij Volk de eenigeen waare Opperheer van den Staat. Grijz. Hoe moet de benoeming der eerfte:
Dienaars van den Staat gefchieden ? Jong Door eene vrije en vrijwillige keuze
van 't Volk, bij 't regelen vandenRegeerings- vorm en op dezelve wijze , als 'er plaatfen komen opentevallen, indien door den Regee- ringsvorm zelven , 't Volk dit recht niet aan de Leden , welke de Fergadcrinzeti der. itavten des Folks uitmaaken , heeft afgedaan,. Grijz,
|
||||
126 Katechismüs der Vrijheid*
Grijz. Kan het Volk niet een' of
meerdere eerite Staatsdienaars-amten erfelijk maaken ?
Jong. Hetzelve kan zulks, buiten twij-
fel, doen, doch het gaat niet verftandiglijk te werk, zoo het zelve dit doet, door ue- 2en onvoorzicbtigen (tap , zoo loopt hetzelve het grootfte gevaar van zich zelve ïneefters te geevcn, en altijd ftolt hei zich zelve klaar- blijkelijk bloot voor 't onherftelbaar ongeluk van onbekwaam^ Staatsdienaars en weinig gelchikt, om zoodaanige gewichtige posten te bek'eeden , te hebben. Want de Weeten- fehap, rie Bekwaamheid , da Oprechtheid , de Vaderlandsliefde, de Gemaatigdheid en Ge- negenheid voor 't Volk, zijn niet erfelijk , deze zedelijke en burgerlijke deugden zijn echter völftrektelijk noodzaakelijk in een'eer. ftcn Staatsdienaar en vooral in een Vrij Geraee- nebeft. Grijz- Is een Staatsdienaar, welke de-
ze uitlteekcnde waardigheid , uit hoof- de van erfelijk recht bedient , aan 't Volk rekenfchap van zijn bclticr verlchul- digd? Jong. Men kan zulks niet in twijfel
trekken. Een Staatsdienaar , hoedaanig hij ook zijn moge , is nooit anders dan da Dienaar van den Staat ; ieder Dienaar is daar door, dat hij een Dienaar is, aan zijn' Mees-
|
|||||
•Mba
|
|||||
KaTECHISMUS DER VRIJHEID»
Meester rekenfehap verfchuldigil, wegens de
wijze , op welke hij hem dient en zijne be* velen ter uitvoering brengt. Indien dit zoo niet waru, zou deze Dienaar Opperheer jn 't gedeelte van zijn bijzonder beitier zijn , hetweik tegen het gezond veritand en de rcdefl aanloopt, en eene openlijke tegenltrydigheidim de waarden bevat. Grijz. Kan een Staatsdienaar, welke
zulks door erfelijk recht is, in geval van eene wel beweezen misdaad geftraft wor- den ? Jong De erfelijke opvolging, tot de eer-
fte bedieningen van een' Staat, kan nooit iemand aan eene verdiende ftraffe onttrekken} want zoo dra beweezen is, dat deze erfelijke opvolging niet belet , dat men rekenfehap van zijn gedrag als Staatsdienaar verfebuï* digd is, is daar door zelf teffens beweezen» dat dezelve ook onderhevig maakt, aan d« • berisping en aan de ftrafle, ingeval eener vrij- williglijk bedreeven misdaad. D^eze verant- woordelijkheid wegens zijn gedrag , zoude eene kinderachtige zaak zijn , indien hij , die verantwoordelijk is, niet onderhevig was aan ftrafte. Gmjz Kan een' erfelijk öerfte Staats-
dienaar . afgezet worden, en kan zijne nako- mel'ngfehap verklaard worden, vervallen te zijn, vau. haar erfelijk recht, era in de- Suats-
|
|||||
.
|
|||||
tiS Katechismus der Vrijheid.
Staats - amten hunnei' Voorvaderen1 optcvöl-
gen? Jong. De Koningen en Oppervorften ,
onder welken ecne benaaming z;j ook de oppermacht bezitten lïiogen , kunnen afgezet worden , zoodra zij vveczcnlijk 't maatfchap- pelijk Verdrag , tusfchen hen en 't Volk , over 't welk zij heerfchen, aangegaan, niet nakomen ; hunne nakomelingfchap , kan voor altoos van deze zelfde oppermacht , welke erfelijk was, uitgeflooten worden ; waarom zoude eun erfelijke Staatsdienaar van een' Vrijen Staat, niet aan dezelfde afzetting on- derworpen zijn , en waarom zou de nako- melingfchap van dezen Staatsdienaar meer voorrechts hebben , dan de nakomelingfchap van een' Opper vorft , die verdiend heeft van den troon zijaer Voorvaderen te worden gejaagd. Hebben onze Voorvaders Filips den II. hunnen laatften erfelijken Graaf "niet afgezet ; hebben zij zijne nakomelingfchap niet voor altijd van de Opperheerfchappij over onze Gewesten vervallen verklaard ? Hebben alle Volken , door derzelver plech- tige erkentenis ""onzer onafhangelijkheid , de- ze daad van Volks oppermacht, welke onze onderdrukte Vaderen roemruchtiglijk tegen Filips den If. en zijne nakomelingfchap oefenden , niet , om zoo te fpreeken , ge- wettigd? Welk erfelijk Staatsdienaar zoude 'er,
|
|||||||
ti».
|
|||||||
Katechismus der . Vrijheid» 129
'er, na zoodaanig een voorbeeld gevondefi
kunnen worden , welke zoude durven be- weeren, dat hij niet konde worden afgezet * zelf dan niet, wanneer 't Volk hem over- tuigde van fchreeuwende misdaaden, vari, ftoute onderneemingen tegen s Volks Vrij- heid, van zwaare plichtverzuimen inde oefe- ning der bediening van zijn arnt, van eens doorflaande kwaade geneigdheid , van flagea van gezag , welken hij geenszins recht haA toetebrengen ; van eene geheime of openlijk» verftandhoudihg met de vijanden van den Staat, ih een woord , van vrij ftoute ftappen , welke een vaftgefteld voorrieemen aanduiden, om zijn gezag ten nadeele der oppermacht des Volks te vermeerderen ; van een gebrek van ijver voor den dienft des Vaderlands, enz. enz. enz.! Grijz. fieeft een Vrij Volk recht, oni
aan een' erfelijken eerften Staatsdienaar, welke , hoewel hij inderdaad een eerlijk man is , echter gebrek aan de vereischte be- kwaamheid , om zijn amt op eene nuttige eri voor den Staat roemruchtige wijze te bedie- nen heeft, een' raad, bij hetzelve zelf verkoo- zen, toetevoegen ? Jong. Dit recht is onbetwiftbaar; hetzelveiji
gegrond op het belang en op den roem van den Staat. Grijz. Dat komt dan hier op uit, dateeri
*rfelijke eerfte Staatsdienaar niet altijd recht
I . heeft*
|
||||
KATÊCnissrcs der
heeft, om zich een' geheimen raad naai' zijne cï»
gen zinnelijkheid' te kiezen ? Jong. Neen, dTc recht heeft hij niet*
en vooral niet in hachelijke tijden , iil welken de beftieriirg van 'ï Roer van deiï Staat, blij kbaarl ijk een e' ten hoogftë ffloeielijke raak is'. G k. I y z. Kan een vrij Volfe dan , TVanneer het-
<Q$!iïWfft, deze foorten van afzettingen in't werk ft'ellen t jfoMG. Wij Hebben üaarvm boveri gëfpro-
ien en. wij' hebben gezegd , dat een Volk, tot deze droevige uiferften,niet moet komen, dan wanneer hef heil van het Gemeenebeft, deze (lagen van gezag,des Volks vordert; en niet, dan nadat hetzelve alle mogelijke midde- len van herftel nutteloos , eii tot uitputtens toe, heeft aangewend. Gkij"Z". Gij hebt gezegd , dat' e*en vrij
Volk alleen recht heeft, onï deszelfs Re- genten te' verkiezen , ik meen zulks me- de ; doch hoe rriöet deze verkiezing gefchie- den ? J^onG. De Regenten dérStedefi, def^iirg-
ten' eri der Dorpeti , welke Het geheel van alle de bewoonde plaatfen vati1 het Genieene- Beft' uitfflaaKen, bedienen deze artiten" of voor een jaar of voor drrc jaaren, of voor hun leeven ; in alle deze gevallen moet het Volk, bij deszelft verdeelin'gen ,in de onderfchciden itedèn , ftirgten eiv Dorpen, rcri-n'jdö der ver-
|
||||
DÊi VRIJHEID. l$t
fgj?hlëu#in| der Regeeringeri vergaderen, eii
jiët moet zélf deszëlfs Medeburgers, welken hetzelve der eere om te waaken voor dé iandhaaving der wetten en der openbaare heiligheid waardig oordeelt, verkiezen en in fcediening flellen. Deze verkiezing moet« oni Vrij te kunhen worden genaamd , gefchieden 2önde'r invloed van vreemd geaag. Dit recht tah Verkiezing, is een van de kennelijkfte éeckenen der Burgerlijke Vrijheid i vruchte- loos roemt een' Volk op deszëlfs Vrij- iieid , éoo hèt geen meefter is, om zelf deszëlfs eigen Regenten te kiezen en aanteftel- icn. G r i j z. Welk een' voet moet uien in deze
Verkiezingen houden ? Jönc. Dien van de Hemmen van allen die
techt van ftemmihg hebben, hoofd voor hoofd öptcnecmen. Gr f }i. Hebben alle de Inwoohdersvaheenë
plaats, Stad, Burgtof Dorp enz. geen flemiri <tie verkiezing ? Jong. Gewoonelijk niet: man heeft het wij-
fêlijk zoo gefchikt, dat alleenlijk ftemmend* Hoofden der huisgezinnen , die door hunne vaste goederen, door hunnen koophandel of door hunne nijverheid, een meer rechtsftreoksch belang ih 't algemeen welzijn hebben, dan dé Inwooner, die flechts zijn brood bedelt, of *velke geen kunft noch ambacht oefent; deze laatftc is ten minftc een zeer onnut Lid I a voor1 |
||||
132 Katechismus der Vrijhei»,
voor de Maatfchappij, en hij wordt altijd ge-
acht zeer onverfehillig omtrent haare wel- vaart te zijn , dewijl hij niets te verliezen heeft. Grijz. Wanneer 'f Volk vergadert, bij
deszelfs bijzondere Verdeelingen, of bij Gilden om te raadpleegen over zaaken , die hunne bijzondere Maatfchappij aangaan , of welke 't belang van 't ganfché Volk betreffen, moeten dan alle de bijzondere leden van de afzonderlijke Verdeelingen in de algemeene ver- gadering der bijzondere Klaatfchappij eenerStad! enz. Hemmen ? Jong. Neen; deze wijze van Memmen
zoude langwijligheden en verwarring na zicli fleepen; het is genoeg, dat iedere Verdeel ing een' haarer leden afvaardigd , om van haar'- tvegen de algcrrreerle Vergadering bijtewoonen, en aldaar te ftemmen, overeenkomftig den laft, welken men hem in de Vergadering zijner Verdee- ling gegeeven heeft. Grijz. Is deze verftarldige gewoonte bij ons
aangenomen ? Jonö. Men vindt noch eenige ligte voet-
fpooren van deze gewoonte in de eene of andere bijzondere Stad van lïolland , doch alleenlijk teil aanzien van eenige bijzondere en buitengewoone gevallen; doch het is zeer twijfelachtig, of deze gewoonte, bij de op- /iehting van 't Gcmcenebeft, wel algemecneïi jlc ! en gevolgd geworden is, ten min &
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 133
/ie wat de benoeming tot de regeering en der
grootc aniten der Hollandfche Steden en van bijna alle de Steden der Zeven Vereenigde Gewesten aangaat. De onderfcheiden Gilden, welken men in dezelven heeft, hebben wel het recht behouden, om te vergaderen, over de zaaken en 't bijzonder befb'er van derzel- ver Gilden, onder 't gezag der Regenten, doch zij hebben te niet laaten gaan, of liever ver- waarloosd , C want de Rechten van een Vrij Volk gaan nooit te niet ) het beste van alle derzelver rechten , dat naamelijk van te ver- gaderen en te ftemmen over de zaaken van gewicht, van de bijzondere Maatfchappij, waarvan deze Gilden, integreerende Leden zijn. G R ij z. 'Er hebben dan in de Verkiezing der
Regenten misbruiken plaats ? Jong. 'Er hebben zekerlijk zeer groota
in dezelve plaats ; ik zal 'er eenigen in de laatfte Samenfpraak aanwijzen , en ik zal ondertusfchen zeggen , dat in verfcheiden Steden van 't Gemeenebeft, vooral in Holland, de Regeeringsamten bijna erfelijk geworden zijn , de Regenten verkiezen zich zelven , vernieuwen en maaken zich altoos aanblij- vende , zonder dat het Volk 'er deel in heeft, zij zeggen tegen hunne gelijken, tegen hunne Medeburgeren , Zie ik ben uw Regent, ik maak u zulks bekend, niet om uwe goedkeuring Je bekomen % maar om dat gij niet onkundig l 3 zoudt |
||||||
■
|
||||||
■
|
||||||
ï J4 Katecbismus pkil Yrijheid
|
|||||||
0udt lijn f dat gij u zeken aan mij Wet vf>\
foegiti ia alle gevallen, ip_ walken gij verplicht zult zij», uwe toevlucht, tut de Wetten te nee- |
|||||||
fien.
Gjsrjz. Hoe jtomt het , daf- in alle Ap
Steden yan een efl "t zelfde peweft, bijzonr dcrlijk in Hollapd , de Verkiezing der Re- genten , piet op een' cenpaarigen vqet ge- fchiede 3 Jong. Ik twijfel, pf ^ul^s niet daardpor
Jcomt, dat de Regeeringsvorm niet aan 't Volk dei- onderfebeiden Steden overgeleverd zijn- «Je, oin aldaar onderzocht pn zorgvuldiglijk overwoogen te worden, 't Volk nooit gele- genheid gehad heeft, pm dit gewichtig ftuk, misfehien met opzet, door de mnakers vaji jden Regeerngsvorm zelvpn verwaarloosd , te regelen. In een woord , de Verkiezing der Regenten gefebiedt tegenwoordig , gelijk de- zelve opder de Graaven en hunne Stadhouders gefchiedde , niet dit onoeiTcheid echter ? dat deze Verkiezingen, toen haare bekrachtiging be- kwam van dqi OpRer-VonT, of doorzichzcl- ver), pf door zijnen Stadhouder , die denzelven verbeeldde , en dat tegenwoordig de Opper- Vot(\. , dat is te zeggep, hpt Volk, 'er geen ?t minde deel in heeft, en dat ?eer dikwijls deze Verkiezingen, flechts haare bekrachtiging bekornert van den Stadhouder, welke den Op- j!f|-yorf]: niet rqeer yérbeeldt. jïei onder- |
|||||||
- '
|
|||||||
«F
Katechismus der Vrijheid.
|
||||||||
frhei'd is dus tot nadeel van de Burgerlijke Vrij*
heïd. Grijz. Kan men de fnwooners van d
eene Stad niet verkiezen tot Regenten eener andere Stad ? Jong. Deze foorten van Verkiezingen, zijn
niet natimrl.jk , zij zijn beledigende voor de geboren Burgers der eene Stad , welke na de eer der Regeering kunnen (laan. Gkijz. Doet men dan nooit dusdaanige Ver-,
kiezingen ? Jong. Het fmert m!j, dat ik u niet met
neen kan beantwoorden , en dat ik gedwon- gen ben u te zeggen, dat door middel vaa een' anderen fchijn aan de zaak te geeven , de Regenten onzer Staden, maar al te dik- wijls tot hunne Medeleden verkiezen lieden , die ïlleen door aanneeming hunne Medeburgers zijn ! G r ij z. Wat wilt gij daarmede tekennen gee-
ven ? Jong. Dat een Regent of rijk man, in-
boorling van eene bijzondere Stad , veri'chei- den kinderen hebbende, welken hij voor- ziet , dat hij niet allen zal kumnen plaatfetv in de Regeering of in de aanzienelijke Am- ten zijner Stad , de voorzorg gebruikt, van den een' of anderen derzelven, Burger eeuer andere Stad te laaien worden, in welke hij hoopt, dat zij door z;j.ne vrienden en mach- tige, aantjeveslingeö tot waardigjiedea e» aan- I4 zie- |
||||||||
t$5 Katechismus der Vrijheid.
ïfenelijke en voordeelige amten zullen kuiv
aen geraaken. Op deze wijze zijn in veele Steden, vooral van Holland, een goed getal Regenten, geheel vreemd aan de Steden , ia welken zij de voornaamfte posten bekleeden. Zelden hebben deze Regenten , welken ik fcijna ingedrongenen zoude noemen , het al- gemeen welzijn van een Volk, de voorrech- tefl der Steden en 't bijzonder belang der bijzondere lieden zoo zeer ter harte , als de Regenten, welke Inboorlingen der Stad zelve zijn , en met hunne Medeburgeren zijn op- gevoed , en in hunne jeugd derzclver fpeel- makkers geweeft zijn ; zeer zelden draagen «ij in hun hart eene zoo oprechte liefde voor hunne aangenomen Stad, als voor die, in welke zij inderdaad geboren zijn. Want alhoewel de liefde tot het Vaderland zich in een rechtgeaart gemoed met veel kracht doet gevoelen , de liefde voor de geboorteplaats , ind;en ik mij dus mag uitdrukken , doet 'er zich noch veel- krachtiger gevoelen. Grijz. Houdt gij dan deze aanneemingen
tot aanzienelijke Burgers , wanneer dezelven met oogmerken van een bijzonder belang, voor den aangenomen gefchieden, voor een misbruik ? Jong. Ik houde dezelve voor een recht
kwaad : en ik ben zedelijk verzekerd , dat het grootfte gedeelte der Steden , de oefening haarer fchoonfte Voorrechten alleenlijk verloo- |
||||
Katechismus der Vrijheid. 13?
fen hebben, door de achteloosheid en ftraf-
baare oogluiking dezer vreemde Regenten en aangenomen Burgers der Steden , in welken zij aanziens genoeg gehad hebben om zich te doen aanneemen. Grijz. Maar deze aanneemingen tot Bur-
gers , gefchieden immers met. bewilliging des Volks ? Jong. Zeg liever , dat zij met bewilli-
ging des Volks behoorden te gefchieden ; doch 't Volk wordt nooit hierover ge- raadpleegd , zoo min als ia alle andere zaa- ken. G r ij z. Spreek mij nu eens van 't recht
des Volks, ten aanzien der belastingen, gij hebt mij gefcheenen van gedachten te zijn , dat het Volk alleen recht heeft, om zich belastingen ten behoeve van den Staat opteleg- gen. Jong. Indien't Volk dezer Gewesten, dit
recht heeft gehad , onder de Graaven, welk© alleen beden deeden , beden , welke meeil altijd door 't Volk tot eene zekere Comme bepaald werden , is het dan natuurlijk , dat dit Volk, vrij, en Opperheer geworden, dit recht, een' der kostelijkiie rechten ,'t welk een Volk behouden kan, heeft verlooren ? In Engeland, heeft het Volk, door het Huis der Gemeenten verbeeld wordende , hetzelve on- gefchonden behouden , in de tien Gewesten, im 't Huis van Oostenrijk verknocht gebleevea |
||||
ij* Katechismus dep. Vrijheid.
of door Frankrijk veroverd , behouden de
Volken, ten minfte nog de uiterlijkheden van dat recht ; in frankrijk 2el*» in alle ■Gewesten , in welken Staaten zijn , vordert de Koning flechts jaarlijkfche beden van de Ver- gaderde Staaten , en hier onder eene Vrij* üegeering, leggen de Staaten der bijzondere Gewesten , naar 'goedvinden , de algenieene belastingen op 't Volk , en de Regenten der Steden volgen de Staaten na, leggen naar hun welgevallen , ponder het Volk te raad- pleegen , en zonder aan "t zejvc de dringende noodzaakeüjkheid der vermeerdering der oude belastingen pantetqonen , nieuwe belastingen op! Grijz. Maar behoort men niet in de wijs-
heid en befcheidenheid der Regenten te be- rusten? Jong. Ja, zonder twijfel. Maar de Re-
gent heeft; zelf opzicht over zich noodig; dit opzicht maakt hem oplettend en bezadigd. Niets is zoo gevaarlijk als een Regent volkomenlijk $an zich zelven overgelaaten ; het is zoo zoet over anderen te gebieden en Wanneer men ons niet'indachtig maakt, dat dit gebied van cen'opperften afhangelijk is, zoo vergeeten wij Jfgtelijk, dat wij een' opperften hehben; en. gevoeliglijk doen wij ojis ?elven gelooven, dat wj over onze eigen onderdaanen gebieden, ?;elf, wanneer zij die wij voor onze. onderdaa- houden ,o«ze eigen heeren eumeeüerszi|n, Grijz.
|
|||||
—.—.^ __•
|
|||||
IpVTECHISMUS DIER VRIJHEID.
(Jkijz. Maar 'er zijn belastingen noodig,
om de lasten der .Burgermaatfchappij goed te maaken! Jon o. ponder twijfel zijn 'ar belastingen
noodig! doch deze belastingen moeten even- redig zijn aan de vermogens der bijzondere lie- den , welke dezelven moeten opbrengen en de behoeften der Maatfchappij ; en niemand kent de vermogens van een Volk en de behoeften der Maatfchappij beteï, dan het Volk zelf. Men moet hetzelve dan ton minften raadplee- gen.en dcszelfs gedachten over deze twee on- derwerpen innecmen; ei} indien dit in allo Staatcn, in welken geen louter krïjgsbeftier plaats heeft,w^ar is, zoo is zulks bijzonder- lijk waar irj een vrij Staatsbeftier, gelijk als 't onze behoorde te zijn. Echter heeft hetVolk bi) ons geen kennis van de belast'ngen, dan wanneer 'tzelve 't plakaat leeft, op de gewoo- neplaatfen aqngepiakt, na eene afkondiging, Welk aene blooteplechtigheid is, van de peuia van 't Stadhuis gefchied , of wanneer de Gaar- ders dier belastingen hunne Deurwaarders aan de huizen der B urgeren zenden, om hen te waar- f$h uu wen , dat de tijd der betaaling verftreekert is, of om hen te executeeren, zoo zij zoo Ongelukkig zijn, dat zij niet in flaat zijn om hun aandeel te voldoen, Grijz. Op welk eene wijze gaat men bij
9.ns te werk, in t fchattn van de Steden, welke geen ftem in Staat hebben, van de Vlek-, k$n en van de Dorpen? J |
||||||||
f 4° Katechismus der Vrijheib.
Jong. Op eene ten hoogfte beledigend?
wijze. DeBailliuw of Schout, gemeenelijk ver- zcld van een'of twee gemachtigden, vergadert, alleen voor de fleur, de kleine en elendige Regeering der plaats, en kondigt op een' ge- zaghebbenden toon aan, dat het aandeel der fchattingen, welke door de fchatbaaren dezer plaats moet worden opgebracht, dit jaareene dusdaanige fomme bedraagt; deze aankondiging gefchied zijnde, begeeft men zich naar de plaats, alwaar de maaltijd bereid is, de Bai- li'uw of Schout, de Gemachtigden en de Bur- gemeefters der plaats gaan 'er met het ftorten van den beker de belasting bezegelen, en ver- geeten dra, dat zij daar gekomen zijn, om eene der gewichtigfte zaaken voor de Ingezetenen, naamelijk de jaarlijkfche belasting , te rege^ Icn Grijz. Heeft een Burgemcefter van 't ge-
ringde Dorp van 't Gemeenebeft, het recln niet, om uit naam der Gemeenfchap, van welke hij Regent is, zijne toeftemming te weigeren tot het heffen der zoo willekeuriglijk opgelegde belastingen ? Jong. Ongetwijfeld heeft hij dit recht ,
doch hoe zal hij 't zelve doen gelden tegen eenen Bailliuw, of Schout, welke meent da,t hij alleen in zijn Dorp meer te zeggen heeft« dan de Groote Heer aan de OttomannifchcPor- te. De boer, die Burgemeeilcr is, buigt altijd voor
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 141
voor de iedele beeltenis van 't oppergezag van
den Baiiliuvv of Schout, en hij kieft de partij van vreedzaamelijk zijn deel aan 't jaarlijkfcha feeft te neemen en met hem de talrijke ge- woone gezondbeden te gaan drinken, welken 't ceremonieel bij ons vordert, dat men drinkt; Zie daar op wat wijze wij.vr.'j zijn ! Maar vooral, zie daar op wat wijze onze Opgezetenen teri platten lande vrij zijn ! Giujz. Hebben de Opgezetenen ten platten
lande, de Bewooners der vlekken en kleine lie- den in Holland, Verbeelders in de Vorgadering der Staaren van 't Geweft ? Jong. Geenszins; zij zijn onderworpen aari
de Oppermacht der Staaten, beftaande uit de Afgevaardigden der Steden, ftem in Staat heb- bende en uit de Ridderfchap. Hierin hebben deze, van Verbeelders verftoken , en echter Vrije Ingezetenen minder voorrecht dan do. bewooners van zekere Geivesten van Frankrijk, onder welker Staaten, de derde Staat, dat is, 't gedeelte, 't welk 't Volk uitmaakt, alt;jd door Afgevaardigden der Gemecnfchappen, die ftcm in de Vergadering der Staaten zelve heb- ben , verbeeld wordt. Men ziet daar een' Boer met een grof kleed aan en een wollen muts op 't hoofd , zitten naaft een' Baron en een1 Bis- schop en 'er zoo wel zijne ftem geeven als dezs twee praehtiglijk gekleede Machtigen der Aar-> dei ÖKi/z.
|
||||||
14* Katechismüs dër. Vrijheid
GriJz. Gij hebt, voor zeker gefield , da£
leder Vrij Volk recht heeft te bcflisfen , of bet tioodzaakelijk is vredetemaaÉen of oorlogte- voeren, en verbonden met andere Mogend- fceden aantegsan; ik geloof, dat gij zulks niet met grond vastftelt, en ik vrees, Zoon, dat gij de rechten van een Vrij Volk wat al te breed uitmeet. Jong. Dit recht is even zoo onbetwistbaar"
als de anderen, het is omvcderfpeckelijk ecit recht der oppermacht; nu is een Vrij Volk in deszelfs land , de eenige Oppervorst; dcrhal- halven heeft hetzelve het recht van vredete- jnaakeil, oorlogtevoeren en verbonden aante- gaan. Grijz Het Volk is niet genoeg bedreeveri
in de Staatkunde, en kent niet algemeen ge- noeg de belangen der Volken , om een wijs befluit omtrent de keuze van vrede of oorlog te kunnen doen Jong. Dat is waar, ook moet hetzelve nooit:
dan in zekere buitengewoone gevallen, dit recht door zich zelf oefenen; Het moet de iorg der Staats- en buitenlandfche zaaken over- laatcn aan Staatsdienaars , Welke deszelfs ver- trouwen verdienen ; deze Staatsdienaars eohter altijd verplichtende om niets door zich zelven te doen; maar zich ftiptelijk aan de befluiten in de algemeene Vergadering des Volks.dat is, irt d!e der algemeene Staaten genomen, te houden. Het onderzoek dezer netelachtfge en gewich- tig,*: - |
||||
Katechïsmüs der Vmjunro. f45
g Zaaien de kundigheden van een Volk te-
boverïgaande; dit heeft nooit fchranderheïd genoeg, om de groote belangen der Volken té onderzoeken en uittepluizen. Grijz. Gij hebt zoo even gezegd, dat het
Volk,- in zekere buitengewoone gevallen , dbor zic/i zelf kan beflisfen, of het noodzaakelijk zij vredetefïiaaken of oorlogtevoeren of verbonden aantegaan, welke zijn deze buitengewoone ge- vallen? Jo-ng. Wanneer het klaarblijkelijk, of zelf
zéér Waaafchijn-lijk is, dat een Staatsdienaar, óf daf def Staatsdienaars derbuitenlaudfche zaa^ ken, uit eigenzinnigheid, uit onkunde of uit eigen- belang, 'f befluif néemeö geen oorlog te voeren, Wanneer 't blijkbaar belang en de roem Van't Volk een e oorlogsverklaarng' tégen een" vijartd die 't'xelve tergt, vorderen ; wanneer inte- geiidfcél* het gemeen belang van den Staat de ribodZftakeHjkheid van den vrede duidelijk doet 2Sertr én dat een heerschzuchtig en in aanziet* iteartde'Staatsdieitaai" zich voor de vóortzctrjig des krijgs-verklaart, wanneer een Staatsdienaar uit vooroordeel, uit perfoonlïjken haat en uit andere ,even laagc beweegredenen overhelt tot £en-vêrtJOfiti, klaarbüjfcelijk nadeelig voorden /iraat, en dat hij vrij openlijk arbeidt»om een mider verbond, hetwelk klaarblijkelijk -nutti- ger en röemrijkef voor den Sta.it is, niet tot francf£e doen komen , in deze bijzondere dier- gfc'ljikeen andere gevaren, moet een Vrij Voik, Zij-,
|
|||||||||
-. _
|
|||||||||
;
|
|||||||||
..
|
|||||||||
i44 Katechismus der \^rijheïd.
zijnen Verbeelders in de algemecne Vergadering
des Volks .bijzonderlijkgclasten deszelfs opper- ften wil te doen gelden, tegen hem, die den- zelven zoude durven krachteloos maaken , wie het ook zoude mogen wezen. G r ij z. Zie daar Zoon, nu zijt gij vrij wel
onderweezen in de fondamenteele rechten der Burgerlijke Vrijheid, en gevolgelijk in de oor- fprongelijke rechten van een Vrij Volk, het- welk gezamentlijk een Gemeenebeft uitmaakt. Welk eene misdaad zouden zij begaan , die openlijk op dezelvcn geen acht floegen en die rechtsftreeks tegen deze kostelijke rechten aangingen ? Jong. Een buitenlatidsch Vorfl, die dezel-
ven met voeten zoude mogen treeden, zoude een onrechtvaardig Vorft zijn ; indien hij zocht het Vrije Volk van dezelven teberooven, omze zichzelven aantemaatigen, zoude hij een Over- weldiger en Dwingeland zijn ? Ieder bijzon- der Ingezeten van 't Gemeenebeft f 't zij hi> eerfte , 't zij hij Onder- Staatsdienaar, 't zij hij Regent , 't zij hij iemand anders, wie hij ook zijn mogte , ware, zoude door openlijk tegen de fondamenteele Rechten der Burger- lijke Vrijheid aantegaari , zich fchuldig maa- ken , aan de misdaad van gekwetfle Hoogheid\ en hij zoude als een Staats - misdaadiger { zonder eenig acht op zijnen rang, op zijne geboorte , noch op zijn aanzien * hoe groot hetzelve ook mog-
|
||||
KAtecöismus der Vrijheid; 143
mogte weezen, te flaan, door 't Volk be-
hooren te worden geftraft. Grijz. Dit gefprek fchïjnt mij lang ge-
noeg , bok heb ik u rioch niet onderricht,, omtrent de verdere en ondergefchikte gevol- gen , welke van deze zes Hoofdrechten van een Vrij Volk afvloeien. Ik ben voornce- niens u dezelven in mijne volgende Les té doen opmerken. De hitte van dezen ichoo- nen dag is over; ftaan - wij op en neemen - wij elk ons gietertjen , en befproeien - wij dezö naar vocht haakende planten, welken de bran- dende Zonne - flraalen hebben doen verdroo- gen ; ik neem op mij ons kleine bloemperk te befproeien , en gij , Zoon, gaa die falade en die tedere groentens , welke reeds allé haare frischheid verlooren hebben , begieten. | o n G. Ik gehoorzaam u met vermaak ; deze
kleine lichaams - oefening zal mij gelegen.heid geeven , om mij zelven meer en meer te o- vertuigen , hoe zeer ik zelf uwc zorge nog noodig he.bbe , want even als deze zwakke planten, zoude ik aan mijnen (leel verdorren,i indien gij mij in dezen ontdoken ijver des Volks, welke van dag tot dag (helle vorde- ringen maakt, mij-zoo dra aan mij zelven over- liet. Ik heb meer dan ooit uwe wijze onder- richtingen noodig. |
|||||
K
|
|||||
*4<5 Kateciiismus der Vrijheid.
ZESDE SAMENSPRAAK.
Cv er de Burgerlijke Vrijheid. Grijzaart. Tot hier toe, Zoon, had
ilc u alleenlijk de Burgerlijk* Vrijheid, in :t groot afgemaaid ; ik had u eenige aigemeene toepaslingen op de Vrijheid, welken wij in ons Gemeenebcit gen'cten , laaien maaken ; ik had u , als in 't voorbijgaan, doen opmerken r dat het geen, welk wij bij ons Vrij/icidnoif- men t alleen in een niet te llerk gelijkend zweemiel der volkomen Burgerlijke Vrijheid bc- ftaat. In mijne laatile les ben ik overgegaan lot een kort verflag, van den tcgenwoordigen flaat van ons Vrij Staatsbefcier. Ik zal u met vermaak deze laatfte les hooren herhaaleil. 'Er ligt u veel aangelegen, dezelve wel onthou- den te hebben ; want de eerftc 'lesten, wel- ken ik u gegeeven heb , zouden u ma;;r ten halve nuttig zijn, indien gij niet in flaat waart, dezelven op het tegenwoordig beflier van cus knd toetepasfen. Jongeling. Ik inoet bekennen, Vader,
dat uwe laatfte les mij verbaasd heeft doen Jlaau. Zij is diep in mijn geheugen geprent eit ik hoop, dat gij niet minder voldaan zult
|
||||||
ÏCatechisiius der Vjhjheid.'
|
|||||
èuft zijn, ov«r deszelfs getrouwheid, met
opzicht tot deze gewichtige les, dan gij ten aanzien der anderen fchijnt geweeft t# zijn. Gr ijz. Ik hoop zulks ook. Begin met mij té
zeggen , wat een WiJiekeurig of DpspotiekStma* beftier is ? Jong. Plet is een. Staatsbeftier, in het-<
welk de Vorft al doet , hetwelk hem ge- lieft. In een dusdaanig Staatsbeftier, (laan het leeven en de goederen van den onder- daan ter belcheidcnheid van den willekeuri- gen Heerfcher. Dit wreed en ontaart Staats- beftier is het onze niet ; het is nooit dat van onzs Voorvaderen geweeft, en 't was, om- dat onze lastfte Graaf, hetzelve dusdaanig wilde maaken, dat onze Voorvaders het juk: van dien Filips den II afwierpen, om weder in 't bezit der natuurlijke rechten van elk redelijk febepfel te treeden. G r ij z. Wat is een Eenhoofdig of'Monarchisclk
Staatsbeftier ? Jong. Dat, in 't welk de Vorft, onder d«(
beqaamïng van Koning, Prins, Hertog, Graaf of eenigen anderen naam , alleen 't Volle beftiert, zonder de rechtsfireeklche tusfehen- komftdes Volks, door naauwkeuriglijk allé de' artikelen van 't ooriprongelijk verdrag aange- gaan , of geacht wordende aangegaan te zijn y tusfehen hem en 't Volk, 't welk hij re-> K a geert/ |
|||||
i43 Katechkmus der Vrijheid.-
geert, natekomen. Dit was ons Staatsbeftie?
onder de Graaven. G r ij z. Wat is een Vrij olReptibüc.iinschStaats-
beftier ? Jong. Het is dat Staatsbefticr, in hetwelk
verfcheiden voornaair/e Staatsdienaars de ge- meene zaak befticren. Hetzelve heeft verfcheï- den foortcn; maar dit Staatsbefticr, wordt altijd in eerr" meer of min ruimen zin, voor een Volks- beftier gehouden. GriJZ. Verklaar mij eens duidelijk, de-
ze onderfcheiden- foorten van Vrij Staatsbe- fiier.
Jong. De eerïte foort wordt eene loutere
Adelrceering of zuiverlijk ariflocratil'ch Staats- befticr'genoemd. Het is een Staatsbefticr, iil 't welke de Grooten des Volks een' Landraad uitmaakende, naar hunne zinnelijkheid regee- ren, zonder het Volk over iets te raadplee- jren' Dit hard Staatsbeftier is een ramcngeftel- de willekeurige Heerfchappij of Despotismus; ik weet niet of de enkele willekeuriga Heer- fchappij niet boven dezelve te verkiezen is; want de menigte van Dwingelanden door eert gemeen belang verecnigt, is drukkender voor een Volk ,dan het willekeurig gebied vaneen' eenis; mensch. 'Er kan fomtijds een mensch- lieve'nd Willekeurig Haerfcher. of een min wreede dan de Willekeurige Heerfchers in 't aleemecn zijn, ter wereld komen , doelt de
|
||||
Kateciiismus der Vrijheid. i 4{>
de natuur heeft tot nogtoe niet het wonder-
werk verricht van alle de willekeurige Heer- fchers in een' eenigen Staar vereenigd, ter wereld te doen komen met gevoelens van mensenUevendheid en gemaatigdheid voor 't Volk, over 'twelk zij gebieden. Naar dezen regel moet men oordeelen over 't geluk en over de Vrijheid der Venetiaanen enz. Grijz. Welke is de tweede foort van Vrij
Staatsbeftier ? Jong. Dit is de waare Fdksregeering of 'c
Dcmocratijch Staatsbeftier. In 't zelve beftiert liet Volk, een lichaam uitmaakende, zich zeil'; alle de geenen, welke deel aan 't beftier van 't Gemeenebest hebben , zijn alleenlijk een- voudige Bewindslieden of voor een' tijd die- nende Staatsdienaars van 't Volk. Een zui- ver Volksbeftier is aan zeer groote ongemak- ken , aan verwarring en aan regeeringloos- hcid onderhevig. Dusdaanig was 't bellier der Atheraenzer'en en dat van alle de kleine Steden van Griekenland , alwaar het Volk alle dagen, om de geringde zaak vergaderde, en bij meer-- derheid van ftemmen, bijna altijd blindelings over allerlei zaaleen oordeel velde. Dit beftier is, op zijn best genomen, alleen draagelijk voor een Volk in eene eenige ftad vereenigd, en welker grondgebied in een zeer kleinen omtrek bepaald is. Hamburg , Dantzig, Ge- neve enz', hebben omtrent een louter Volks of Dcmocratifch Staatsbeftier, K 3 GriJz,
|
||||
Katechismus der Vrijheid.
|
|||||||
Grijz. Welke is de derde foort van vrj^
Staatsbeftier ? Jong. Het welk uit de Adelregeering ( Ari~
eraua~) en de Volksregeering Qüemocratia~) be- ftaat; welk men, om die reden, een gemengd beftier noemt, Grijz. Wordt deze foort niet wederom in
andere foorten verdeeld ? Jong. Vergeef het mij. 'Er zijn gemeng-
de Staatsbeftiercn , in welken de Adeiregee- ring C^r/Ji'iLraiiaJ de overhand heeft op de Vo-lksregeerïng fDemocratia}, dusdaanig was 't Staatsbeflier van Romen, na 't verdrijven van den laatften Kan Ing Tarqutjndcn troifcheu. Het Roomfche Volk had in den aanvang van dit tijdperk flcchts een' zwakken, hoewel groot- fchen en fc hitterenden invloed in 't beftier van het Gemeenebest, tot op de aanftclli.ng dei- Ge, meensmannen , en totdien tijd toe, beftierde de Roomfche Raad 't Gemeenebest bijna naar deszelfs vvil. Dusdaanig is tegenwoordig on,s Staatsbed'er b'jna geworden; met dit weezenlijk onderfcheid echter, -é&t het Volk bij ons, uit- gezonderd in Friesland, niet vergadert bij 1rib;ufei!, noch bij Comilia, gelijk als te Romen gefchiedde. Grijz. Gaavoort mij de andere foorten vao
gemengd Staatsbefticr, te verklaaren. Jong. 'Er zijn gemengde Staatsbeftieren,
Waarinde Volksregeering (^Dcirocratiu') op de l^delregeering ( Anjtocratia} de overhand heeft, |
|||||||
, I
|
|||||||
Katechismus der. Vrijheid- 151
«Jusdaanig is in veele opzichten het Staatsbe-
fticrdcr Engelfehen dusdaanig was zekerlijk 't Staatsbcftier van Romen, van de aanfteiling tier Gemeens lieden af tot aan de Keizers, en dusdaanig behoorde het onze , federt de Oprich- richting van 't Gemeenebest - te zijn. Grijz. Zijn 'er geen Gemeenebesten,
welke een' Koning aan derzelver hoofd heb- ben ? Jong. Ja, dat van Poolen, en dat van En-
geland ,en nog onlangs dat van Zwceden; doch deze Koningen moeten alleenlijk worden aan- gemerkt als de eerden van 's lands Grooten, en als veriierd zijnde met den eertitel van Be- (lierders van 't Gemeenebest. G r ijz. Tot welk eene van deze foorten van
Vrij Staatsbeftier, brengt gij onzen Regeerings- vorm ? Jonc. Indien gij mij vraagt, wat onze Re-
geeringsvorm tegenwoordig is, en wat dezel- ve reeds federt langen tijd is, meen ik u t« kunnen antwoorden, dat die veel meer van de Adel regeering dan van het Volksbeftier heeft, en dat dezelve hoe langs hoe meer naar eeno volkomen Adclregeering overhelt; indien gij mij eenvoudiglijk vraagt, welk eenen Regee- ringsvorm onze Voorvaderen terftond, na d« volkomen verdrijving van Filips den II, heb- ben willen verkiezen , het- is onwederfpreeke- lijk, dat hun oogmerk is geweest, eene Volks- regecring dooreene verftandige Adelregeering, K 4 e» |
||||
Ï52 Katechismus der Vrijheid»
en welke geen 't minfte nadeel aan 's Vojks
tot een' zoo dieren prijs gekochte Vrijheid, konde toebrengen , getemperd, aantenecmen; ik voeg 'er zelf bij , dat zij voorncemens waren de Grouten , aan de beftraffing des Volks te onderwerpen, wanneer dezelven de paaien huns gezag overfchrijden mogten. Gmjz. Bepaalt het vermaarde Verbond van
de Unie van Utrecht, niet duidelijk de Rech- ten des Volks en die van 's Lands Grooten, Welken men anders Ariftocraten pleegt te noe- men 5 Jong. Jn den tijd, waarin d;t vermaarde
Verbond van Unie werd opgefteld , kende men de Burgerlijke Vrijheid iïechts bij naam; de ïechten der Volken waren toen bijna geheel onbekend; in dien tijd van onkunde w, ren het woord .Volk en het woord Slauvtn , bijkans woorden van dezelfde beteekenis , het is over- zulks niet te verwonderen, dat de goede Re- genten , gemachtigd om de Unie van Utrecht te ontwerpen, vergeeten hebben duidelijk de rechten des Volks tehepaalcn, en dezelven ge- noegzaam te onderfcheiden van de reebten der Regeeringen der Steden en van die der onder- fcheiden Gewesten , welke voorhadden zich met elkander' te vereenigen, en flechts een cenig • Gemeenebest van zeven kleine ganfchelijk van inalkander' onafhankelijke Gcmeenebesten te jnaaken, |
||||
Katechismus der Vrijheid 153
Grijz. Wilt gij mij daar door niet doen be-
grijpen, dat men te Utrecht meer gedacht heeft om de rechten der Grooten dan om de rechten van 't Volk van ons Gemeenebest ? Jong. Men heeft het Verbond van Unie
alleen te leezen, en men zal zich daarvan ge- makkelijk overtuigen , doch nog eens dit ver- zuim is eer te wijten aan de onbefchaafdheid drer eeuw dan aan de Jcwaade geneigheid der Gemachtigden, die 't Verbond hebben ge- maakt, /.Ij meenden alles gedaan te hebben, zoo voor de Staaten der Gewesten, als voor 't Volk, met de grondflagen van een Gemeene- bg3t, het ware dan zoodaanig het mogte, te leggen; zij meenden 't Volk vrijtemaaken dooi- de Gewesten onafhangelijk, zoo van een Op- perhoofd als van malkanderen te maa- ken. Zij verwarden, ovcreenkomftig met de begrippen van die tijden, de Vrijheid des Volks met de Vrijheid der Regenten van dat Volk; zij behielden voor de Regenten den titel van Aderen des Faderlands met al 't vaderlijk ge-' zag, en fchijnen vergceten te hebben, dat, na de oprichting van het Gemeenebest, de Regenten flechts Broeders van 't Volk behoor- den te zijn ; da: indien men hen fomtijds met don riaam van Vaderen des Vaderlands ver- eert , zulks maar gefchiedt door een open- baar eerebewijs, 'twelk zij verdiend hebben door hunne burgerlijke deugden , en vooral door hunne nitfteekende liefde voor 't Vader- |
||||
!£!• KATECHISMUS DER VRIJHEID,
land. Ten dezen aanzien werd Willem de ï.,
door cene algcmeene drift des Volks de goede Vuder WiUem genoemd. Grijz. Zoudt gij mij niet een eenigs-
zins duidelijk en omftandig denkbeeld van den waaren vorm, van ons Staatsbefticr kunnen geeven ? Jong. Ik zal mijn beft doen, om u te
hcrhaalen t geen , welk gij zelf mij 'er van geleerd hebt. Ik moet het u bekennen , mijne denkbeelden, zijn omtrent dit fuik/zoo ver- ward, dat ik uwe hulp nog noodig heb,omdc- zeh'en te ontwarren. Grjjz. Ik gaa voort u te ondervraagen. In
hoeveel deelen of klasfen wordt ons Volk ver- deeld? Jong. In twee deelen. De'klasfe der Ede-
len , welken wij gcmccnelijk de Rïddcrfchap noemen , en de klasfe des Volks. Doch dezp laatfte is tegenwoordig eigenlijk gefproken, niet anders dan de klasfe der Regenten. Deze klas- fe , zegt men, verbeeldt het Volk in alles en overal. Grijz Heeft de Ridderfchnp , afzonderlijke
rechten en onderfcheiden van die der Regenten , als zoodaanig aangemerkt? Jong. De Ridderfchap maakt in alle de
Gewesten, in welken 'er eenc is, een bijzon- der lichaam uit, en dezelve ftemt afzonderlijk in de Vergaderingen der Staatcn van die Gewes- ten. Grijz.
|
||||
JLdTECHISMUS DER. VRIJHEID,
G «'j z. Is de invloed van deze Ridderfchap,
inde raadpleeg:ngeu der Staaten der Gewesten, groot ? Jong. De invloed van de Ridderfchap. is
zeer groot, in de Vergadering der Staatea van Gelderland en Overijsfel , alwaar dezelve zeer talrijk is , dewijl de zoonen der Ede- len dier Gewesien, wanneer zij een' zekeren bepaalden ouderdom hebben bcre:kt, toegang tot en ftem in de Vergadering der Staaten, even als hunne Vaders , hebben. Het getal der Baronnen van die twee Gewesten is zeer aanmerkelijk , omdat de jongere zoonen van eene familie mede Baronnen z'jn , om- dat z'j Baronnen voortteelen en deze wede- rom anderen, enz. De invloed dezer Baron- nen is des te grooter , dewijl zij in Gelder- land voor het grootfte gedeelte. Regents- plaatfcn in de Steden bekleedcn, Bailliuwen, Drósfaarden enz. der Dorpen zijn , in een woord , teffens hunne Ridderfchap, en 't Volk , welks Regenten en Rechters zij zijn, verbeelden. Gmjz. Heeft de Riddcrfehap in alle de Ge-
westen . niet dcnzelfden invloed ? Jong In Friesland is 'er geen afzonderlijke
Ridderfchap, die ftem in Staat heeft, de dr'e Kwartieren , waarin het ganfche Gewed verdeeld is , uit verlcheiden Grietenijen be- ftgande , hebben elk eene ftem in de Ver- ga- |
|||||
-...___
|
|||||
iS6 Katïchismus der. Vrijheid.
|
|||||
gadcring der Staaten, en de vierde ftem fs
die der Steden, van 't Geweft, tefamengc- nomen , welker Regenten, 't Volk, in die Steden wocner.de , verbeelden of geacht wor- den te verbeelden. De Edelen aidaar zijn gemeenlijk Grietmannen der Grietenijen, in welken hunne goederen gelegen zijn , zij zijn verkiezelijk en zij hebben alleen hun- ne bijzondere ftem in de Grietenij, gelijk "de minde Fries, die ftem in t Kwartier heeft. Gkïjz. Heeft het kleine Geweft van
Groningen en de Ommelanden, eene Ridder- Ichap ? Jong. Hetzelve heefteenige Edelen, doch
die geen afzonderlijk lichaam uitmaaken, zij ftemmen hoofd voor hoofd, op dezelfde wijze als de Friefche Edelen, in hunne bijzondere Kwartieren. G R ij z. Heeft Utrecht geen Ridder-
fchap ? Jong. Het heeft 'er eene , welke
als zoodanig ftem in Staat heeft en het tweede Lid van Staat genoemd word. Grijz- Welk is dan het eerfte Lid van
Staat ? Jong. De GeeJlelijMeid, welke order
beftaat uit Leden , welke Kanoniken zijn van ééne iie.r vijf Ecclezicn, of Capittulen. Gri;z,
|
|||||
KATECHISMUS SER VlUJHEID.
Grijz. Is 'er dan in Utrecht, noch eene
Geefteiijkheid , die Kerkelijke dienften ver- i'icht ? 'Jong. Neen, zekerlijk -niet, het is alleen
een misbruik , dat men noch de üifechtfche Geefteiijkheid zegt. Het zijn Wereldlijke per- foonen , voor 't grootfte gedeelte Edellieden ,- tvelke kerkelijke benefic.'en bezitten , en die de oude Gceftelijfcen , die van den Room- fchen Godsdienft waren , verbeelden. Deze? hedendaagfcho Kanoniken , genieten de in-, komften van hunne oude Voorzaaten, zonder" als zij , aan het doen van Geeftelijken dienft onderhevig te zijn. Er zfjn zelf Prebenden,- die als eene lijfrente verkocht worden. Grijz. Waarom heeft Utrechc dezen Gee-
ftelijken Staat, nadat d't Gcwefc de Hervor- ming omhelsd had, behouden? Jong. Ik weet de Waare beweegreden daar-
van niet. Doch ik geloof, dat dit Gewed , daardoor de gedachtenis van 't aanzien, 'r welk de oudheid en de luifter van deszalfs' Bisfchoppelijke Kerk en van deszelfs oude Vorften , welke tot op Karcl den Vijfden toe , alle zelve Bisfchoppen van desze'fs Hoofd- ftad geweeft zijn, aan 'tzelve in dit Land gaven , te vereeuwigen. Want men kan aan de Stad Utrecht niet betw;sten , dat zij, om tfoo te (preeken , de wieg en bakermat van Het Christendom in deze Gewesten is ge- weeft. |
||||
153 Katechismus der
\veeft. Willebord , haar ecrftc Bisfchop, is
onwederfprcekelijlc de eerfte Apostel gewesft, die aldaar den (landaard van den Christelijkcn Go jsdienft heeft geplant , welke de afgoden der Heidenon nedergevvorpen en die er ou- taaren ter eere van den waaren God heofc opgereeht. Grijz. Hoeveel ftemmeri , telt men in de
Vergadering der Staaten van Utrecht ? Jong. Drie. Die der Geëligeerden of
Jiet eerfte Lid , der Ridderfchap en der Ste- den. Grijz. Heeft Zeeland eene Ridderfchap?
Jong. Ja ; maar dezelve is niet zeer tal-
rijk ; De Erfgenaam van 't Huis van Oran- je maakt deze Ridderfchap alleen uit. De Steden Vl'sfingen en Veere en haar klein grondgebied, hebben den titel van Markgraaf- ichap ; en dit Markgraafichap is aan de Hoof- den van dit Doorluchtig Huis gekomen ; In hoedaanigheid van Markgraaf, heeft Willem de V, tegenwoordig Hoofd van 't Huis van Oranje, ftem in de Vergadering der Staaten Van Zeeland, en in geval, dat de (temmen der Steden fteeken, de beflisfendo ftem, dat is te zeggen, dat wanneer drie Steden met hem ftemmen , het beüuit der Staaten een Staats- befluit is ; 'twelk in Zeeland bijna altijd gefchiedt door den grootcn invloed, welken de Markgraaf van Vlisfingenen Veere altijd in 't gantfclie Gewest heeft. Hij woont de Ver- |
||||
Katechismus der Vrijheid-
|
|||||
radering der Saaten nooit zelf bij; maar hij
laat zich altijd verbeelden, en hij verliest nooit z'jn gezag door zijne afweezenheid. GrijZ. Holland heeft,zonder twijfel, een©
Ridderschap ? Jong. Zekerlijk heeft het 'er eene, doch
dezelve is niet zeer talrijk. De Prins van O- raJije,Erfftadn©uder van t Gewest, is de eerile Edele van 't zelve, eene eere, welke hem in alle opzichten toekomt ? Grtjz. Heeft deze Jiidderfchap eenera
grooten invloed in de raadpleeg in gen der Staa- ten van dit groote Gewest? Jong. Zij heeft fleclns eene eenige ftem
tegen achttien, om dat achttien Steden van Hol- land dei» in de Vergadering derStaatcn van dat Gewest hebben. De rechtsfireckfche invloed* welken dezeRidderfchap in tneemen der Staats- befluiten gelven heeft, heeft weinig te bedie- den, doch haar min- rechtsftreeksiche invloed in de voorbereiding dier Staatsbefluiten is vrij aanmerkel'jk door den grooten invloed, wel- ken de Prinfen Stadhouders van 't Gewest, tot hiertoe in de onderfcheiden fternmende Ste- den gehad hebben, en vooral den grooteren invloed, welken zij zich altijd in de Vergade- ring derAIgemecne Staatcn en in alle de andcrer laagcrc Vergaderingen, in welken zij in per- foon voorzitten , hebben weeten te behouden* |
|||||
lÓO KaTECIIISMUS DÉR VRIJHEID,
Grijz. Zie daar een algemeen begrip vati
't bijzonder beftier van ieder klein Gemeenc- befl: der Verbonden Gewesten; Deze zoo van malkander1 verfchillende Beftieren , loopen famen, om een algemeen beftier voor 't groo- te Gemeencbeffc te maaken. Indien dit be- ftier zonder zwaarigheid of ongemak was» zulks zoude een wonderftuk van Staatkun- de zijn; maar hoe hetzelve ook weezen moge, doe v.w beft, om mij een denkbe«Id van 't zelve te geeven. Jong. Hier ftaa ik inderdaad verlegen.
Dit Beftier is zoo ingewikkeld , dat het zeer moeielijk valt , 'er zich een denk- beeld van te maaken , 't welk juift genoeg is om het met nauwkeurigheid aan een' an- der' medetedeelen. Grijz. Het Verbond van Unie van Utrecht
moet u in dit gewichtig ftuk zekerlijk tot een' veiligen leidsman ftrekken ; want dit Verbond fchijnt alleen gemaakt te zijn, om dit algemeen beftier van 't Gemeenebeft te rege- len; ] o n G; Dat is waar , ■ doch dit Verbond
i?eif is niet vrij van duifterheden * en men heeft 'er zoo veel aan veranderd , dat het Onmogelijk is tegenwoordig te zeggen , tot hoe verre de Oppermacht van ieder verbon- den Geweft, met opzicht tot de Unie zich. tiitftrekke , en tot hoe verre "t gezag der Al- 29-
|
||||
Catechismus der. Vrijheid. 161
gemeene Staaten, over de bijzondere Geweften,
2ich uitltrekt. G r ij z. Wat zijn de Algemeene Staaten f
Jong. Dc Algemeene Staaten zijn de mond
der zeven oppermachtige Gewesten , in de Zaaken, welke het .Verbond rechtftreeks aan- gaan. G r rj z. Hebben zij zelve geen oppermacht ?
Jo«c. Het is zeker, dat zij geen opper-
machthebben over ieder Gewest in 'r bijzonder, en zelfs niet over geheel 't Bondgenootfchap, zij verklaarcn in hunne Vergaderingen flechts den oppcritcn wil van het verbonden Gemec- nebcst; deze wil is hun eigen wil niet, maar die der zeven, ieder in hun bijzonder grondge- bied , oppermachtige Gewesten en deelgenoo- tcn der oppermacht in 't algemeen beftier van het Bondgenootfchap. De Algemeene Staaten zijn Opperlieeren der veroverde Landen, be- kend onder den naam van de Ocneraliteit. De Zeven Gewesten hebben zich vrijwilliglijk ont- daan van 't opperbeftier dezer landen, en de Vergadering der Algemeene Staaten , is aan. t3e Gewesten geen rekenfehap verfchuldigd, wegens de wijze, op welke zij de burgerlijke Regeering iii de Generaliteits landen beftiert, Grijz. Indien dan de Algemeene Staaten
goedvonden, om het beilicr dezer veroverde landen, in 't geheel of ten deefê aan eenige vreemde Mogendheid aftcflaan, zouden zij dit Uit hun oppergezag kunnen doen, zonder des- L |
||||
l6i Katechismus der Vrijheid;
wegens rekenfchap aan de Gewesten verfchur-
digd te zijn ? • Jong. Geenszins, de oppermacht over 't
grondgebied komt het Bondgenootfchap toe , en niemand anders dan het Bondgenoodfchap kan daarover bcfehikken. G'nijz. Waaruit bsOaat de Vergadering der
Algemeene Staatcn? Jong- Uit de Afgevaardigden, die elk Ge-
west tot dezelve afvaardigt. Gr;jz, Hebben deze Afgevaardigden voor
hun ganfche leeven . in dezelve zitting? Jong. Alleen, die van Zeeland , hebben
voor hun leeven zitting in dezelve, de overi- ge alleen voor een'tijd , die van Holland ver- anderen om de drie jaaren. Grijz. Heeft ieder Afgevaardigde tot de Ver-
gadering der Algemeene Staaten, zijn afzonder- lijke ffem in dezelve ? Jong. Neen, ieder Gewed heeft flechts
eene ftem , en bij gevolg hebben de Afge- vaardigden van ieder Gcwcft te famen maar eene eenige ftem , deze ftem, is zelf de hun- ne niet eens , dezelve is niet anders dan de ftem, die 't befluft van de meerderheid der ftemmen, in de Vergaderingen der Staaten, dei- bijzondere Gewesten verklaart. Grijz. Kunnen de Afgevaardigden terVérga-
deringder Algemeene Staaten niets uit ziehzelvew doen ? |
||||||
Catechismus der Vrijheid-
Jong. Neen , ten mïnfte niet in zaaken.
Tan eenig gewicht ; nochtans gebeurt het zeer dikwijls i zelf in zaaken van 't grootfts aanbelang , dat zij over zich neemen, ta Hemmen, buiten de bewilliging hunner Machti- gers. Grijz. Zoudt gij mij voorbeelden van eene
zoo fchreeuwende trouweloosheid kunnen gee- ven ? Jong. Ongelukkiglijk levert onze heden-
daagfche Hiftorie 'er niet dan maar al te veel <5p, en om niemand te beledigen , zal ik Ulij vergenoegen , 'er een te verhaalen, dat oud genoeg is, om geen oneer aantedoen, aan hedendaagfche familien, welken dit open- baar verwijt, natuurlijker wijze met fchaamta ïhoet bedekken 1 Grijz, Wat is dat vooi" een voorbeeld?
Jong. Zie hier hetzelve. Ploos, Afge-
vaardigde ter Vergadering van de Algemeene! Staaten, wegens Utrecht» door eigen belangen «rkentenis aan 't Stadhouderlijk huis verknocht» fteldeuit eigen beweeging, en zonder daarto« van zijne Machtigers lasttehebben, voof * hetamt van Generaal der Ruiterij» van het Gemeenebest aan Willem den II., flechts drie maanden oud zijnde, optedraagen; dit voordel, door dezen ontrouwen Afgevaardigden gedaan,vondt tegeh' fpraak in de Vergadering, maar dewijl Ploos, van te vooren zorg gedraagen had, zich van d» Hj der Hemmen, in die Vergadering Li \*
|
||||
ï64 Kateckismu!* der Vrijheid.'
te verzekeren , ging aijn voorftef, in weerwil
van de tegenkanting van drie Gewesten, e» in 't bijzonder van Utrecht, door. Na een' zoo welgelukte proef, maakte diezelfde Ploos: geen zwaarigheid, cenigen tijd daarna, in de Vergadering der Staaten van Utrecht, den ftou- ten Voorflagte doen, om aan den jongen Prins de opvolging, na 's Vaders dood, in alle aan*: zïenelijkc en voordeelige amptcn, waarme- de zijn. Vader, bekleed Was , toetcfïaan. De Staaten van Utrecht, zich door P/oqs- heb-, bende laaten overreden, deed deze van hun wegen den belachelijken voorflag, daartoe in, de Vergadering der Algemeene Staaten. Vier Gewesten Hemmen, ten voordeele van den jon- gen Vorst en vergunnen hem de gezegde opvoN- ging,drie, onderanderen,Holland,hetaanzien-, Üjkftevan allen, weigeren dit onwettig en te- gen den Regecringsvorm aanloopend befluit goedtekeuren ; deze tegenkanting liep op niet* uit,en fommigc maanden daarna zag Ho.lland zich genoodzaakt zich bij de andere zes Gewesten te voegen, en een befluit te bekrachtigen, het- welk een eenïge Afgevaardigde tot een geluk- kig einde liad gebracht voor dezen noch in de tvieg liggende Prins. Grijz. Zijn alle onze Stadhouders, niet op
deze wijze, tot den trap van verbaazend ge- zag, op welken men hen ia 't Geroeenebest, fceeft, gekomen ? Jon*.
x |
||||
Katschkmus ©ia Vrijheid.
■, Jong. Ik maak geen zwa»righeid, ja te
zegden, en de Historie bewaarheidt zulks. Het Volk is allengskcns en bij trappen gebracht, tot het punt van nieighcid vqn rechten, waarin .Wij. het zelve tegenwoordig zien. Alle de grootc ai'fiandcn, welken 't zelve aan 't huis van Orange gedaan heeft, kunnen niet zuivertijk vrij- willig worden genoemd van de zijde des Volks, 't welk nooit is geraadpleegd , als een onaf- hangelijk en oppermachtig Volk, had behoord geraadpleegd te worden. G r i j z. Hoe kunnen de Algemeene Staa-
ten eindelijke befluiten over zekere zaaken nccmeii, buiten kennis der Staaten der Ge- westen ? Jong. Door middel van cene geheime af-
zonderlijke vergadering, welke dikwijIs ver- gadert , om te raadplcegen, men noemt be fluiten, waarvan de beweegredenen alleen be- kend zijn, aan de Leden, welke dezen klei- nen, opperften Raad uitmaaken. De Raad- penfionaris van Holland en de Griffier der Alge- meene Staaten zijn altoos Leden van deze af- zonderlijke geheime Vergadering. In den jaare 1668 , floot men op deze wijze, drie Verbon - den van 't grootfte belang, met Karel den II. Koning van Groot-Britannië, Eonder dat de zeven Gewesten over dit onderwerp werden geraadpleegd. E en e aanmerkelijke inbreuk tegen 't Verband van Unie. Jaakon, noemt deze han- deling al te gewichtich, om buiten kennis4erlGe- L 3 wes-, |
||||
tSS Katechismvs ©ir Vrijhw».
|
|||||||||
westen te worden afgedaan, welke de Riddef
Templc flecbt verfchoont door de blijkbaarc nood- xaakelijkkcïd, dit er was, van dezelve fjpoediglijk te fluiten. Grijz. Welke zfjn de overige ..s Lands
Vergaderingen, welke deel hebben aan 't alge- meen beftier van ' Gemeenebest ? J o n c. 'Er zijn 'er verfeheïden, aan welken
fiien afzonderlijke gedeelten, van 't zelve heeft afgeftaan. Grijz. Welke zijn de voorn aam fte?
Jong. De Raad van Staate. Deszelfs be-
zigheden zijn 't beltier van al 't geen het Krijgs - weezen en de geldmiddelen van den Staat aan- gaat. G r rj 7,. Is deze Raad in de zaaken, weJfcc
tot denzelven behooren , oppermachtig ? Jong. Neen, dezelve is in alle mogelijke
gevallen verplicht rekenfchap van alle des- zelfs verrichtingen aan de Algemeene Staaten, te geeven. Grijz. Heeft dezelve nooit naarde onaf-
hangelijkheïd ge/taan ? Jong. Sedert dat het Stadhouderschap erfe-
lijk is gemaakt, heeft deze Raad eenige poo- gingen gedaan , om zich eeniger maa'te aan een volftrekte onafhangelijkheid aan deze Staaten te onttrekken , doch deze poogingen zijn den- zelven niet gelukt. , Grijz. Geeft mij 't een of ander voer-
Jonc,
|
|||||||||
-
.».-'■ i,.........., ) |
|||||||||
Katechismv* dïr. Vrijheid.
Jomg. Ik zal'er u een eenig geeven, 't
vrelk ganfch verfch is. De Staaten van Hol- land en West- Friesland hebben onlangs Ge- machtigden benoemd, om den werkelijker» toe- Rand van onze Grens-fteden in Vlaanderen te; ojiderzoeken; deze Gemachtigden hebben op- helderingen verzocht aan den Generaal Dm Moulin, Opperopzichter over de Vestingwerken, van 't Gemeenebest, en aan den Generaal Martfeld. De Raad van Staate heeft goedge- vonden van aan deze twee Bevelhebberen te verbieden aan iemand, wie 't ook weezen mo- fe, ophelderingen, aangaande den toeftand onzer Grensfteden te geeven, op ftraffe van. ach de verontwaardiging van den Raad van Staate op den hals te haaien. Gelukkiglijk hebben de Staaten van Holland en West-Fries- land, misnoegd over eene zoodaanige ftou- te onderneeming , tegen 't gevoelen der RiMerfchap, een fterk befluit genomen, bij 't vrelk zij de twee Generaalen onder hun-, ne onmiddelijke en oppermachtige befcher- ming genomen , en dezelven gelast hebben- om alle ophelderingen te geeven , welken de Gemachtigden door Hunne Edele Groot Mogendheden benoemd, van hun zullen ver- aoeken. G r ij z. Is de Raad van Staate de eenigfte van
's Lands Vergaderingen, die onderde Algemeene Staaten ftaat ? i |
||||||
h 4 Jon».
|
||||||
—
|
||||||
r
Katechismus der Vrijheid.
Jon g. Neen ; 'er is nog een Reken- ta-
mer m den jaarc 1609 opgerecht. Deze- vergadering neemt alle rekeningen van den Algemeenenen van de overige Ontvangers der Generaliteit oP, Cn fluit dezclven , en in een woord, alles wat eenige betrekking tot den ontvang en de uitgaaf der penningen van Je Generaliteit heeft , behoort tot deze ka- mer. Er is ook nog eene Kamer der Ft- uantten , welker werk zich bepaalt tot het regelen der rekeningen der legcrkosten, van de hoogo en laagc Bevelhebbers , Le- veranciers van het leger, enz. Deze kamer, WeJ voor de Reken - Kamer opgerecht, fchijnt echter alleenlijk te beftaan, om voor dezelve het werk te verligten, gelijk de Rekeu. Kamer alleenlijk ingefteld is. om den Raad van Staate deszelft werk ligter te mao- Wat is de Admiraliteit van het Ce-
1 ?
Jong. Eene Vergadering, tot welke alle
zaaken behooren , die eene weezenlijke be- trekkmg tot de Zeemacht van den Staat hebben 't bouwen, het uitrusten en be- mannen der oorlogfchepen , het werven van Relieden , de benoeming der Zeeofficieren tot de Kapiteinen toe, doch voor zoo ved «e Kapi.einen aangaat, het maaken van een dubbeld getal, uit hetwelk door de Alge- meene Staaten een wordt verkooren. Dit alles |
||||
Kateciiismus der. Vrijheid. ifff
behoort tot het bewind der Admiraliteit.
De Admiraliteit is verdeeld in vijf Colle- gien , een' te Rotterdam , een' te Amfterdam, een'beurtelings te Hoorn en te Etik/imzen, een'' te Middelburg en een' te Harlingen, dat is- drie Collegien in Holland , een in Zeeland en een in Friesland. De Heer AdmïaaU Generaal van 't Gcmcencbcft, zendt de be- velen , welken hij zelf van de Algemeene ' Staatcn ontvangt , rechtsftreeks aan deze Admiraliteits - Collegien. Ten m'nfte moet hij in zaaken van eenig gewicht , nooit bevelen op zijn eigen gezag aan dezelven zen- den. Grijz. Wiebenoemtdiegeenen, welkehoo-
ger.2 trappen in den Zeedienft moeten beklee- den ? Jong. De Stnaten van 't Gewed , in 't
welk 't Collegie ter Admiraliteit zit , be- noemen den Luitenant - Admiraal, den Vice- Admiraal en den Schoutbijnacht, ten minfta moet het zoo z:jn ; doch alle deze benoe- mingen gefchieden tegenwoordig naar 't welgevallen van den Admiraal - Generaal , |
|||||||||
/
|
welke federt liij erfelijk is , allcngskens
|
||||||||
eene foort van volftrekte oppermacht o<-er
de Admiraliteits - Collegien , welke hcin bijna nooit tegenfpreeken , bekomen heeft* Eenc zeer flechte gewoonte, b:j een Vrij Volk en welker noodlottige gevolgen z'ch tegenwoordig op de gevoeligfïe ' L s |
|||||||||
17° Katechismus der Vrijhei».
doen gevoelen, tegen de eer, den roem,'
de. onafhangelijkheid en het nut van den Staat.. Gr ijz. Wie benoemt den Admiraal-Generaal
van 't Gcmecnebeft ? Jong. Door deze hooge bediening van
den Staat erfelijk te maaken , vindt het Volk zich tegenwoordig leroofd van dit Voorrecht, hetwelk weezenlijk aan een Vrij Volk eigen is , men - heeft voor 't zelve in' <!en jaare 1748, voor altoos voorzien in de benoeming van den Admiraal - Generaal van 't Gcmeenebcft. Alte deszelfs hoop is tegenwoordig, ten dezen opzichte gevestigd, op het doorluchtig bloed van 't Huis van Oranje ; het zal zonder twijfel , gelukkig zijn , zoo lang dit achtbaare Huis Helden en Heldinnen zal voortbrengen, want de vrouwen die erfgenaamen van 't Huis van- Oranje zijn , zijn door de aftc , bij welke de- ze erfelijkmaaking gefchied is , toegelaaten tot het oppebcvel onzer Land - en Zee- macht. . Grijz. Wie benoemdo voor den jaare 1748
den Admiraal - Generaal ? Jong. De Algcmeene Staaten verrichtten
deze groote en gewichtige benoeming in den naam der Zeven Verbonden Gewesten , op deze wijze liep men geen gevaar van een' Admiraal-Generaal te hebben, onbe- dreeven in de moeielijke kun ft der Zee- ,; J, vaart |
||||
Xateciiismus der Vrijheid. 171
vaart en vooral in onderneemingen ter Zee,,
m Zeeflagen, in 't voorzien der fchepen van 't geen zij noodig hebben, in derzelver uitrusting en bemanning, in de Aardrijks- kunde , die tot de Zeevaart betrekking heeft, enz. enz. enz. en men kondc zich vleien, in de groote onderneemingen, het Opper- hoofd der Zeemacht, aan 't hoofd der Zee- macht van ': Gemeenebeft te zien , 't welk altijd een zeer aanmerkelijk voordeel geeft, van t welk zeer dikwijls de goede uitflag van groote Zeeflagen afhangt. Gjujz. Gij weet genoeg voor uwe jaai.
ren , Zoon , van het bijzonder Staatsbeftier der Gewesten en van ;t algemeen Staats- beftier van ;t Gemeenebeft, naar maate, dat gij in jaaren zult toeneemen , zult gij u door u zelven omftandiger kunnen onder- rechten. Maar dewijl gij flechts beltemd zijt, om een eenvoudig Burger in den Staat te zijn , gelijk uwe Voorvaders zulks altijd geweeft zijn , en ik zelf ben , zoo zeg mij iets aangaande de mindere Rechten van een'Burger van een' Prijen Staat, waartoe brengt gij deze bijzondere Rechten ? Jong. Een Vrij Burger, een eerlijk, vreed-
xaam , rechtvaardig , zijne plichten als Bur- ger naauwkeurïglijk nakomend man zijn- de , heeft het recht , geruft en vreedzaame- Jijk ?ijne goederen te bezitten, zijnen koop- haa-
|
||||
173 Katechismus uer. Vrijheid.
handel, zonder belemmering te drijven, zijne
tcunfr of zijn handwerk te oefenen, zonder geftoordteworden , niet met geweld uit Cijn huis gehaald te (worden , niet ge- bannen te kunnen worden , zonder een wel en behoorlijk in rechte bewcezen misdaad ; .niet in de gevangenis te kunnen worden gezet, indien hij niet tegen do wetten der Maatfchappij gezondigd heeft , niet met ge- weld of lift in den land - of zcedienft ge- trokken te kunnen worden, en in een woord, hij heeft het recht van* to klaagen en recht .te -eistenen, tegen allen en een'iegelijk van zijne Medeburgeren , die hem in zijne eer en goederen verkort mogt hebben , al ware het- zelf tegen den voornaamften Regent van de bijzondere Maatfchappij, van welke hij een tijzonder Lid is : hij heeft het recht om zich aan dezen Regent met eeue eerbiedige vrij- heid te vervoegen, zoo nienigmaalen als zijne bijzondere zaaken zulks vorderen, hij is bevoegd- om te verwachten , dat hij van denzelven met vriendelijkheid , zonder trotschhcid ,en zonder bitschhcid en met alle tekenen van achting welke men aan een' braaven Burger fchuldig is .behandeld zal worden, eindelijk hij heeft het recht , om openlijk te klaagen, indien deze Regent , zichzelven in zoo verre mogt ko- men te vergeeten , van hem op eene ftuur- fche wijze van de hand te wijzeo en op een meefterachtigen toon te behandelen. G r u a.
|
||||
Katechismus der Vrijhei*».
G r ij z. Heeft- ec.n vrij Burger, als eer»
eenvoudig perfoon , geen recht tot de amter* en bedieningen van den tweeden rang a welker voordcel gceven , welke l>cm kunnen doen* aan zijn brood komen en zijn huisgezin het- pen onderhouden ? Jong. Wanneer bij de vereisehtc hoedaa-
nigheden heeft , zoo heeft hij 't recht naar. dezelven te liaan , en 't is eenc fchrecuwcn. de onrechtvaardigheid een' vreemdeling , een'., dienftbode, en in een woord , ieder' wel-* ke fleehts bij geval , en niet als hij door geboorte , Burger is , hem voortetrek- ken. Gr ijz. Behoort de begecving dezer Stedelijke
Amten, van rechtswege aan de Regenten der Steden toe ? Jong. Neen. De Regenten der Steden,
hebben niet dan de Voorrechten .welken't Volk hun moet toeftaan om hen fchadeloosteftel- len, wegens de moeite en den laft aan hun- ne altijd moeielijke en lastige amten ver- knocht ; het is billijk, dat men hun de be- geeving de^er kleine amten en bedieningen vergunt, en hen daarvan te berooven, zoude ecne ondankbaarheid zijn. Doch de Regenten moeten indachtig zijn , dat het hun niet ge- oorloofd is , daarvan misbruiktcniaaken en dat het Volk, hetwelk hun deze aanzienelijka Voorrechten vergunt, hen, ingeval lij dezel- |
||||
J74 Katechismüs der
ven komen te misbruiken , wederom daarvan
kan berooven. Grijz. Heeft een vrij Burger geen recht
om te jaagen en te visfehen op 't Grondge- bied der ftreck, waarvan hij een Inwooner is ? Jong. De Heeren def Heerlijkheden, Hun-
rte heerlijke rechten, zelf na het oprechten vail 't Gemeenebest. in dezelfde uitgeftrektheid, als zij dezelven onder de Graaven bezaten, behouden hebbende, zoo fchijnt het onweder- fpreekelijk, dat een vrij Burger geen recht heeft, om te gaan jaagen en visfehen in de Heerlijkheden, welke in de ftreek, waarin hij woont, gelegen zijn, maar ook fchijnt het, van de andere zijde, onbetwistbaar, dat ieder vrij Burger mag gaan jaagen en vis- fehen , uitgenomen in den verbooden tijd, op alle landen, welke tot de heerlijke goederen van den Vorst behoorden, en welke de heer- lijke goederen van't Gemeenebest zijn gewor- den ; want deze niet tot bijzondere Heerlijkhe- den behoorende landen, zijn overgegaanonde deweezenlijk Oppermacht des Volk, 'tweïk, na't verdrijven van den Vorft, Leenheer van allé de heerlijke goederen van 't Gemeenebest geworden is, welverrtaande, i. dat ieder vrij Burger dit recht alleen heeft op 't grond- gebied van 't blonder Gemeenebest, waar- van hij een afzonderlijk Lid is ; 2. dat hij geen •' de |
||||
KatechiSmus der Vrijheid! f7,?
ife minfte fchade, hoegenaamd, zal toebren-
gen, noch aan den eigenaar, noch aan dert fcebouwer der landerijen, 3. eindelijk, dar. y. j zich naauwkeuriglijk zal gedrangen naar dë ivgelemcnten op de jacht en visfeherij, wel- ke reeds gemaakt zijn, om de groote mis- bruiken, welke natuurlijker wijze uit een on- onbepaald recht van jaagen en visfehen, zou- den ontdaan, voortekomen. G R ij z. Wat moet *ncn dan denken van deze
verloven om ïe mogen jaagen, welkejaarlijks voor een zekere fofhmegelds worden verleend ? Jong. Dit is een flecht gebruik, 'twelfc
voor de Burgerlijke Vrijheid beledigend is, 't is een blijkbaare Monopolie, 'c is, in een woord, een onrechtvaardigheid , welke men bij 't getal van zoo veel anderen moet voe- gen, waarvan de vrije Burger, tot hier toe, het flachtoffer is geweest. Grijz. Wat dunkt u, zoon, van de ge-
woonte, tot hiertoe, voornaamelijk door de Re- geering van Amfterdam geduld,eene gewoorr- te, door welke flechte en verachtelijke men* fehen bevoegdheid bekomen, om een' handel in menfehen te drijven, welken de'natuur af- keurt, welken het goed burgerlijk bcfh'er ver- ooi deelt, en welke rechtfbeeks aanloopt te» gen tegen de veiligheid van den Burger en bijzonderlijk tegen 't recht van gastvrijheid., zoo heiiljj b<j de Ouden , en 'tvvxit /Mlks iie- de*
|
||||
i~<5 ^Catechismus der Vrijheid.
den ten dage nog is , bij het grootfte gedeelte
der Wilden in Amerika? Jong. Gij wilt, zonder twijfel, fpreeken
van de Zielverkoopers, Vader. Ik zidderde , toert ik, voor de cerfte ïeize hoorde fpreeken van deze onderneeming tegen de natuurlijke .Vrijheid, ik ben nog niet recht bekomen van mijne verbaasdheid , en in weerwil van alle redenen van Staat, of liever in weerwil .van alle voorwend Celen, welke men bijbrengt, om deze misdaad te verfchoonen, blijf ik vol- harden te denken, dat deze woefte ge- woonte den Regenten , die dezelve dulden , tot verwijt (Irckt, en fchandclijk is voor een Volk, hetwelk op deszelfs Burgerlijke Vrij- heid pocht, en ten hoog/Ie onrechtvaardig, ten aanzien der droevige flachtoffers der begeer- ^eerlijkheid en der fchandelijke gierigheid der Oost - Indifche Maatfchappij, voor welke deze gedwongen wervingen dageijks gefchieden. Grijz. Verliest een Burger, die naar In-
die vertrekt, om zich daar ncdertezettèn, zij- ne burgerlijke Vrijheid ! Jong. Hij behoorde dezelve niet te vciiie-
2en , wanneer bij derwaards vertrekt, zonder zich in dienst te begeeven ; doch, eilaas! door een beklaagelijk misbruik wordt hij'er de flaaf der Maatfchappij, welker Staatsbeftier het wil- lekeurigfte is, 't welk 'er ooit geweest is. Gkijz. Is de uitlliatcndc koophandel, zoo
"*- der. |
||||
Katechismus der Vrijheid»' 177
der Oost- ala West - In'difchö Maatfchappijen
niet ftrijdig met de Burgerlijk* Vrijheid van een' Vrij Volk ? Jong. Ik zal deze vraag niet ftelliglijk
beflisfen. In den eer/ten opflag fehijnt deze uitfluitende koophandel te ftrijden met da Bwgertijke Vrijheid nadien dezelve aan de beide Maatfchappijsnniet verleend is bijeen Oc- troi van 't Volk: maar Van de andere zijde, dewijl 't Volk in :t algemeen groote voordee- len vindt in dèn koophandel , welken deze Maatfchap'{5ijén in de Indie'n drijven ■, is dit misbruik, zoo 't zelve 'er een is, van geen groot belang. Want deze koophandel voof alle Ingezetenen vrij gefteld zijnde , zoude niet met zooveel ijver gedrecren worden, noch ook niet kunnen'gedreeven worden, als die nu ge- dreeven wordt, noch zoo veiiig* noch zoo voordeelig zijn voor 't Land. De Bezittingen in Ind'ën zouden zonder belcherming zijn» ea door den Staat niet befchermd wordende, zpu- den zij zeer onderhevig zijn van door andere Volken begeerig naar winst, overmeefterd- teworden ; alhoewel dus deze uitfluitende han-- del ■, ftrikt genomen > eenigermaate de Iltirgerti, ke Vrijheid der bijzondere lieden van den Staat bena- deelt, zoo wordt dit kwaad vergoed door zeer groote voordeden,, het ware maar te wenfchen, dat de Staat, wat meer 't oog over dezeMaat- fchappijen liet gaan, en dat haare Bewindslie- den in die verafgelegen Gewesten wat meer U on- |
||||
178 Katechismus der Vrijheid-
«nder haar ftonden, dan zij doert , waiit die
kleine Dwingelanden veroorlooven zich wil- lekeurige daaden, waarvan een Vrij Volk een afgrijzen moet hebben; men kan zeggen, dat éo onderfchciden Bevelhebbers der Bezittin- gen in de beide Indien, en vooral in Oost- Indië, oppermachtiger zijn , dan de Staat «elf. Gr 1/2. Zeg mij, Zoon, voor dat wij dit
Gefprek eindigen , of een Vrij Volk het ver- drag , hetwelk hetzelve met een' eerften Staats- diernaar mogt hebben aangegaan, 't zij door Rem zijne waardigheid voor zijn leeven toete- ftaan, 't zij door dezelve in zijne familie erfe. lijk te maaken, mag vernietigen ? Jong. Ieder Volk mag, 't verdrag, hetwelk
hetzelve met zijn' Vorft heeft aangegaan, teniet- doen , zoodra dezelve de verbintenisfen, wel- ken dit verdrag hem oplegt, en die hij op eene vrije wijzeen vrijwilliglijk heeftaangenomen f niet nakomt; datiste zeggen , datieder Volk het i<echt heeft deszelfs Vorft aftezetten, ingeval de Vorft eenö inbteuk op de Regeeringsvortn maakt; des te meer mag een Vrij Volk, en 't welk als eert lichaam van een Vrij Volk leeft, hóedaaöig een'Staatsdienaar't ook moge zijn', afzetten, wanneer detfc Staatsdiernaar, doof voor de ftenf des Volks, alleen naar zijn' z^n wil tewwkgaaa, e» ilechts »jn eigen hoofd wil volgen, wannder hij niet anders dan zijne ei- f en perfoonlijkd Ijelangen raadple»gt, en dat i»
|
||||
Katechismus der Vrijheid.
J» een woord , allezijnehandelingen 't kenmerk
der kennelijkfte onafhangelijkheid draagen, ■dit is inderdaad het geen welk onze Voorva- deren , ten aanzien van Filips den II, onzen laat (Ion Graaf, hebben gedaan. Grijz. Hebt gij nog in uw geheugen , Zoon ,
het geen dat een vriend, nu acht dagen geleeden, van Leyden komende, ons van een' zeker* Hoogieeraar dier vermaarde Hooge School ver- haalde ; crinnert gij u, dat hij ons zeide de feedenvoering te hebben gehoord, welke de Heer Kluit, den oden van Sprokkelmaand dezes jaars, gedaan heeft, brengt gïi u te binnen, dat hij ons verzekerde, dat deze Hoogleeraar in •de Diplomatifche Historie beweezen heeft, dat het verdrag tusfehen het Folk en den Forft aan- gegaan , heilig en in alle mogelijke gevallen, onver- breekeüjk ware, indien de Por ft en 't Volk niet On- derling bewilligden 't zelve teniettedoen en krachteloüstemaaken ? Jong. Ik erïnner mij zulks zeer wei, Va-
der, maar ftaa mij toe, dat ik u vraage, of gij vergeeten hebt, dat deze Vriend, ons zëi- de, dat deze Hoogleeraar alle zijne Toehoor- ders geërgerd heeft, door dé valfchheid en ftout- heid zijner grondbeginselen, als door den fpotachtigen en dnbetaamelijken toon, op wel- ken hij zijne vairche geleerdheid uitgevent büCft. Gij hebt zonder twijfel niet vergeeten, dat «nze Vriend 'er bijvoegde, dat «Jeze Redenaar M a tot |
|||||
/
|
|||||
ï8o Katechismus der Vrijhejö'.
tot twee reizen toe, door gefluit uitgejouwd1
is , op den oogenblik, dat hij van den Spreek- fpocl af'klom , om weder plaats onder zijne' Amtgenootcn te gaan neemen; Dus is het ge-' zag van dezen Leeraar , dien men te recht Jmi-Brutus- Juunu zoude mogen noemen, van geen groot gewicht, en kan het gezag van üa Natuur, van't gezond VerftanJen van de Re- den niet opweegen. Het hardnekk gftilzvvijgen, welk 'er in de Gehoorplaats heerschtc, zoodra hij ophield met fpreeken , is een onwederfpree- kelijk bewijs van 't misnoegen der Toehoorde- ren. Ik twijfel, of deze Hooglecraar fcjel aan- hang bij ons zal maaken, ten minfte, zoo hij zich geen aanhangers maakt in de laatfte Klasfe des Volks, in die onkundige Klasfe welke noch haare eigen rechten noch die van de Staatsdie- naars, welke den toom der zaaken van 't Ge- nieenebeft, in handen hebben, kennen. Grijz. Maar kan hij geen aanhangers maa-
ken onder zijne Leerlingen ; gij weet en ik heb 't u meer dan eens gezegd , Zoon , dat de jonge lieden hunne meefters bijna altijd voor Godfpraaken aanzien ? Jong. Onze Vriend , wien ik deze tegen-
werping, maakte , terwijl gij ons voor een* oogenblik alleen gelaaten had , antwoordde mij, dat men niets van die zijde te vreezen had, om dat zijn Collegïe gelukkiglijk wei- nig bezocht wierd , en dat zulks zekerlijk? |
||||
Katechismus der. Vrijheid. iSi
nog minder zonde gefchieden, na de onvoor-
zichtigheid welke hij op den dag, opwelken hij zijne redevoering deed, begaan heeft. G r rj z. Het gezag van den Heer Kluit,
is dan in dit bijzonder geval, niet krachtig genoeg, om u te doen gelooven , dat een ^Volk eens aau een' Vorft verbonden, zulks voor altoos is , indien de Vorft hetzelve niet van deszelfs verbintenisien wil ortt- flaan ? Jong. Neen , Vader, dit gezag is in' mij-
ne oogen niet. krachtiger dan dat van dien Predikant , die daags voor dat de Heer Kluit zijne reden voering ftond te doen, goedvond voor hem op den Predikfloel te bidden , en van den Heiligen Geeft te vraagen om de noodige verlichting , krachten en geheugen voor den Hoogleeraar , die 's anderendaags openlijk de . Burgerlijke Vrijheid ftond te fmaaden , en aan een Volk , 't welk op deszelfs Vrijheid jaloersch is , inteprenten , dat hetzelve het recht verlooren heeft, om zich in veele op- Stichten op dezelve te beroepen. Grijz. Hoe weet gij dit geval?
Jong. Van onzen Vriend zelven , deze
zeide mij , dat een zekere Ds. De Haas, den Sften van Sprokkelmaand, in de P.'e- terskerk te Lcyden predikende , dit fraaie gebed gedaan heeft ; hij veegde''er bij, dat hij dicnzelfden Ds. De Haas, in diezelfde preek, een ftaatkundige dwaaling, niet min M 3 on- |
|||||
—-
|
|||||
i82 Katechismus der Vrijhei».
ongerijmd dan die van den Heer Kluit had boo-
ren voortbrengen. Grijz. Herinnert giju, welke deze dwaa-
Jing is ? Jong. Dezelve is al te lomp, daE dat ifc
dezelve zoude hebben vergecten , zie hier de- zelve. Deze Prediker predikende over d» Natuurlijke Vrijheid van den mensen, zeide» dat de menscb van deszelfs natuurlijke ver- mogens, door de zonde verlooren hebbende, verplicht was zekere Geboden Gods, welker nakoming zijne krachten te boven ging, na- tekomen , maar dat de mensen , niettegen- ƒ ' itaande dezen dwang , niet minder vrij was; \ uit dit Godgeleerd beginfel trok hij dit ftaat-
tundig gevolg \ dus, zeide hij , moet in ons
Gemeenebcft een Burger den Prins, en zijnen Overheden in alles wat hem gebooden wordt, ge- hoorzaamen , zonder zich te bemoeien , of' de Prins , of de Overheid, wel of kwaalijk gebie- den , EN DIT DOEND*, KAN EEN BURGER ZEGGEN, DAT HIJ WAARLIJK VRIJ IS. G r ij z. Heeft onze Vriend u niet gezegd ,
of de Prediker even als de Hoogleeraar uit- gejouwd geworden is ? Jong. Neen , omdat men in de Kerk niet
fluit noch uitjouwt. Daarenboven beftonden. zijne Toehoorders flechts m't het gemeenfte Volk en eenige Burgorlieden van de der^ de klasfe, welke be/tendiglijk zijne preo- ken bijwoonen, en welk? müfthjen goe- de |
||||
Katechismls der Vrijheid.
|
|||||
de lieden zijn , die 'er geen erg in hcbr
ben. Grijz. Heeft u onze Vriend niet ge.
zegd i of de overige Predikanten ook o-r penlijk voor den Hoogleeraar A7a« gebeden heb- ben ? Jong, Hij heeft mij integendeel gezegd,
dat zij de roekeloosheid van hunnen Amt- genoot ten hoogde afgekeurd hebben; aan- gezien dat dit openlijk gebed, voor een' onr gewijden Redenaar gedaan , eene ergerlijke nieuwigheid, eene fmaad der Hooge Over^ heid aangedaan , en eene foorf van misbruik van gewijde zaaken is; dewijl men nooit de Godheid noet aanroepen, dan om van dezel- ven gunften te bekomen , welke eene recbte- ftreekfche betrekking' hebben tot de zaligheid der menfchen en de welvaart van Rijkep.en Staaten. Grijz. Wel nu , Zoon , ik gaa u voorlee-
zen een ftuk, eener Redenvoering van een' Burgemeefter van Romen, welke op zich ge- nomen had, de vrijheid des Volks te verde- digen tegen den Roomfehen Raad , welke poogde dezelve te vernietigen , dit gedenk- ftuk van de zuiverfte Vaderlandsliefde zai zich in uw geheugen kunnen prenten, naaft die krachtige Redenvoeringen , wel- ke trcffelijke mannen van raadsheerlijke waar=- digheid , in ons Gemeenebeft, alle dagen In onderfcheideji Vergaderingen der Staateo M 4 va» |
|||||
Katechismi/s der Vrtjmeïj».
van ons Gemeenebeft doen. Deze krachtig5*
en -waarlijk patriotifche Redenvoering is van den Burgemeefter f^tderius Coriolahus was door <ïc Gemeenslieden befchuldigd , in den Raad op eene zoo voor de VoJksoverheden , als voor 't Volk zelf, beledigende wijze gefproken te hebben; dezctrotfche Edelman , zich een weinig te veel laatende voorflaan , uit hoofde van zijne doorluchtige geboorte, want hij Jiam.de af van de oude Koningen van Romen , met zijne ei- gen verdienfte en zijne krijgedaaden vooringe- nomen, te veel fteunende op zijn groot aan- zien , in een woord, had zich aan rneer dan eene zijde verdacht gemaakt ; en de Geiriecns- Jieden, toen te machtig in't Gemeenebeft, orn getrotfeerdteworcien ,• hadden zijn verderfge- zwooren , en betrokken hem in rechte ; 't groot- fte gedeelte des Itaads, de jonge Edellieden, voórah weigerden Coriolamis aan deGemeensüe- den overteleveren _, onder voorwendfel , dateen Patricius niet konde worden tcrechtgefteld , dan voor den Raad zclyen. Dit gefchil ging Rotnen in brand zetten , en ftroomen van bloed langs ïleszelfs. ftraaten doen vlieten- JVlaar ïr«/eriuj, toen Burgemceftet zijude, zoo perwanrdig door zijnen ouderdom, als doorzijnQ talenten en zijne patriottifchedeugiieiijdeedden Raad terugke&rcii. tot de gezonde ftaatJiuiide.reden.en tot de billijk- heid. Zie hier , óp yvelke wijze dez c waarlijk pa- triottJlche Burgemeefter zich uitdrukte ; >, Men :„ wil ons doen vreezen , X rieP l'ajeriuj uit} > «"voor
|
||||
Katechtsmüs dbr Vrijheid.
„ voor de algemeene Vrijheid, indien wij aan
,, het Volk zoo veel machts geeven, en in- ,, dien Wij aan t zelve de rechtipraak over die „ gcenen van onze orde , welken door de Ge- », meenslicden befchuldigd zullen worden, ■j ovcrlaatcn. Ik ben integendeel overtuigd, ,, dat niets bekwamer is , om defeelve inltand- ,, tchouden. Het Gemeenebefi: beftaat uit twee ,, orden,die der Edellieden en die van htin.die ,, geen Edellieden zijn; 'Er moet beflift wor- „ den aan welke van beide deze orden de be- ,, waaring van 't gewijde pand onzer Vrijheid ,, veiligftkan worden toevertrouwd. Ik houde ,, flaande,dat hetaelvc veiliger is in de handen ,, des -Volks ,'uvelk niet anders verlangt dan niet „ onderdruktteworden , dan in die der Edelen, ,, welke alle ecne"~hcvige" drift om te heerfeben ,, hebben Deze Edelen, bekleed met de'ecrfte ,, Overheidsamtcn, uitmuntende door hunne „ geboorte , hunne rijkdommen en hunne waar- j, digheden zullen altijd machtig genoeg zijn, ,, om't Volk in deswlfs plicht te houden; en't ,, Volk , door de Wetten gemachtigd , achtgee- vende op de handelingen der Grootcn.natuur- ,, lijkcr wijze een vijand , en jaloerfch wegens ,, alle verheffing van deszelfs vounïsfen doen ,, vreezen, aan die geenen der Edc-len-, wel- ,, ken de kist mogt bekruipen, om zich tot ,, dwingeland optevverpen. . . . . • • " ' ■'. ' • * " " ' " ' ' ' ■
»» • • ■ • .: " ' , „■ ' '
M 5 », . •-
|
||||
l8<$ Katechismus der Vrijheid.
„......Hoemeer 't Volk het oog
„ zal laaten gaan over 't gedrag van ieder'
,, bijzonder' Burger, zoo veel te meer zal on- ■i ze vrijheid in veiligheid zijn, en zo veelte t, meer zal onze Regéeringsvorm in veiligheid „ zijn C 3 )• " De toepasiing is gemakkelijk te maaken Zoon. Maar indien onder ons eens een. andere Coriolanus opftond , en dat het Volk eisch- te, dat dezelve voor hen terechtgefteld wierd, zouden wij een' Fakrïus hebben, om de raak des Volks te bepleiten ! Ja, Zoon , ik durf mij verzekeren , dat meer dan een deugdzaam Edelman den fpreekfloel zoude beklimmen, om de oppermacht des Volks te erkennen! Maar zouden zij zulks met denzelfden goeden tiitflag, als de Romeinfche Burgemeefter doen, dit is iets, dat ik niet zou durven verzekeren; de- Z&Coriolanus zoude, zoo Jiïjj in weezen was.on^ der ons misfehien een' hardnekkiger en 't Volk min genegen voorftander in de orde van onze Edelen vinden dan de trotfche Romein vond, die door eene openbaare fnoodheid, zijn per- foonlijk gefchil wilde wreeken met het vuur en het zwaard in Romen zelf te brengen, nadat hij genoodzaakt was geworden hetzelve te ver- laaten, omdat hij de Hoogheid des Roomfchen Volks had beledigd. Jong. |
||||||
(i) Histoire dei Revolutions de la Republique de
Home p»r Mr. 1'Abbé de V E x t o t , Tom. I. 310c. ld. l la Have 1721. p. 138 , 139--I41. |
||||||
Katechismus der Vrijheid. i8f
Jong. Gij hebt mij eem'ge lesfen over het
Stadhouderfchap beloofd, Vader, deze zo ujt- fteekende.waardigheid in ons Gemeenebeft; ik brande van ongeduld, om van u zelve te lee- ren.'wat het fjtadhauderfchap in 'ons Gemee- nebeft is; want ik meende, voor 'thoudenvan onze gefprekken altijd, dat de Stadhouder on, ze Vorst ware. Grijz. Zulks is niet te verwonderen ; het
grootfte gedeelte der Vreemdelingen kwaaüjk onderricht aangaande onzen regceringsvonn. hebben zulks gemeend en meenen zulks nog of ten minften meenden zulks drie of vier jaaren geleeden, de gemeene man bij ons hondt zulks nog voor iets zekers , omdat in deze onge- lukkige tijden laaggezielcfe wel onderriehte in- gezetenen van't Geemenebéft, die een zeker aanzien hebben, hun uiterfte beft doen , hem zulks meer en meer te doen gelooven. Jong. Welke inzichten mogen die verachte^
lijkc lieden hebben ? Grtjz. Eigenbelang, heerschzucht , haat,
wraakzucht, en trouweloosheid beftieren de- ze laage zielen. Deze werktuigen der wil- lekeurige macht kruipen voor de voeten van de Afgoden der Fortuin , en om de gunft van deze te verwerven, offeren zij de kostelijk- fte rechten der Vrijheid aan haar op ; deze vcrfoeielijke guiten maaken zelf openlijk ge- noeg aanhang en misleiden, onder een fchoon- fh>
|
||||
188 ICatechkmüs der Vrïjheid.
fchfjncnd uiterlijk voorkomen, 't gertieen, aan
'twelk zij deallcrgeiukkiglle dagen beloovcn, onder een beftier, 't welk zij als :t gejukkig- fte en 't meeft met onzen Regeeringsvorm overeenkomende afmaaien. Ik zal u dan in <?ns eerftkomende gefprek, 't welk "t laatfteover de Burgerlijke Vmhcid zal zijn , onderrichten, aangaande "t Stadhouderichap. |
|||||||||||
■ ; i'.
■
|
|||||||||||
.
|
|||||||||||
■
|
|||||||||||
*
|
|||||||||||
ZEVENDB
|
|||||||||||
«
|
|||||||||||
Kateciitsmcjs der Vrijheid.
|
|||||||||
zevende samenspraak.
Orer het STA D ff O U V E R S C H A P,
met betrekking tot dl Burgerlijke Frijheid. Grijz. Wel, Zoon! hebt gfi mijne Ie,
•vet het StadHouderlbhap Wel onthouden St g.j ter deeg bereid , om mij met duidelijk Jieid over deze gewichtige ftof te deu? |
|||||||||
Jon o. Ik vrees, Vader, dat mijn geheu-
gen hier te kort zal fchieten ; deze ftoffe ;s " mij op zichzelve, en met betrekking tot ds hachelijke omfrandigheden, in welken wij ons Jevmden , zoo gewichtig Voorgekomen , dat tot wel zoude kunnen gebeuren , dat mijne eigen bedenkingen een gedeelte der uwen wel ken ik zoo juift en welgegrond vond hebbeit uirgewischt. |
|||||||||
! ^^^ien: zeg mij wat is
■Jong. Het SiaJhoudcrfchap is uk Jeszelfs,
*mten volgens zijne eerfie itifteüing een bur-- gertijk amt, toevertrouwd *an een bfamder lid |
|||||||||
Katechismus der Vrijheid.
4er Durgermaatfchappij , welke hem machtigt ,
•m uit naam der Honge Overheid, het op- zicht te hebben over het algemeen burgerlijk oeftier , dat is te zeggen, te zorgen voot de flipte handhaaving des rechts , als zijnde ■het Opperhoofd van 't rechts- beftier, voor de goede 'orde , de rufi' en 't algemeen welzijn van de flreck, die door de Hooge Overheid zelve aan zijn rechtsgebied onderworpen is geworden. Grijz. Is het Stadhouder\fchap dan een-
voudiglijk eene Burgerlijke Waardigheid ? Jong. In deszclfsoorfprong, gelijkookvol-
gens deszelfa oorfprongelijke beteekening is het ïiiets anders. Gfiujz. Kan men het Stadhouderfchap ook
niet vergelijken bij het beftier van een bij- zonder Gcweft van een Rijk en zeggen, dat de Stadhouder niet anders is, dan een Bevelhebber door de Hoogc Overheid in een bijzonder Gewcft aangefteld, om diezelfde Hooge Overheid te verbeelden en om al- Waar alleenlijk in naaren naam tewerktegaan ? Jong. Zonder twijfel , en dit is in ze-
kere opzichten 't naauwkeurigfte begrip , welk men van hetzelve geeven kan. Grijz. Wordt dus de Amtenaar , welken
men bij ons Stadhouder noemt, in Frank- rijk , bij voorbeeld , Gouverneur der Provintie ge- noemd ? ' ■ Jong.
|
||||||
Katecihsmus der Vrijheid. j|ï
Jon o. Ja; het is ten minfte waarachtig,
dat het Stadhouderfchap, id deszelfs oor- fprong , niet andefs dan een enkel bevelheb* berfcjiap over een Geweft is* Grijz. Zoudt gij in ftaac zijn, deze
waarheid , Welke het tegenwoordig van zoo veel aanbelang is, tegön de al te grooie voorstanders van het Stadhouderfchap eli de vergrooters van deszelfs voorrechten , in een klaar daglicht te ftellen , te bewij- zen ? Jong. Niets komt mij zoo gemakkelijk
voor. Grijz. Zeg mij dan. 1. Wat de Stad-
houders in deze Gewesten voor en onder de Graaven waren- a. Wal zij na de /lichting van 't Gemeenebeft tot in den jaare 1747 geweeft zijn. 3. Wat zij federt den jaare 3747 tot op dezen tijd toe zijn. 4. Wat zij behoorden te zijn , om van eene Weezenlijke nuttigheid voor rt Gemeenebeft te zijn ? Jong. Zie daar een ruim veld» over dé
Stadhouderlijke Waardigheid te doorioopen ; maar ik hoop, dat gij mij helpen zult, deze vier Tijdperkeri der Hiftorie onzes lands tff entvouwen. Want ik belpeur, da* ik geen krachts genoeg hebbe, om eene aaneenge- fchakeldë reden «ver deze gewichtige ftof t» Toer«ii,. |
||||||
Kateciiismus der. Vrijheid.'
|
||||||
Grijz. ik ben niet voofneemens u in eend
zoo met distclen en doornen bezette loopbaan, en in welke liet zoo ligt is, van t rechte fpoor aftedwaalen , aan u zclven overtciaaten. Tot. welkeen' tijd klimt de oorfpmng van 't Stad- houderfchap in onze Gewesten op? Jong. Men kan Letzelve brengen tot den
tijd der verovering dezer landen door Ka- rel den Grootcu, dat is te zeggen * tot den tijd, dat onze echte voorouders van hunne Vrijheid werden beroofd, door dien heerschzuchtigen Keizer, welke ook daarvan alle de Volken , welken, hij aan zijne heeiTchappij onderwierp* beroofde. G r ij z. Heeft Karel de Groote*dan Stadhouders
in deze Gewesten aangefteld ? Jong. Ja; maar hij gaf hun den titel van
Graaven, dat is te zeggen, Befticrders , BeveU' hebbers^. G R ljj& Maar , Zoon , verwart gij niet-
verkeerdelijk de Graaven met de Stadhou- ders ? Jong. Ik verwar fleehts de titels, maarniet
den aart der amten, door deze titels beteekend' wordende. Grijz Hoe! zijn dan de öraaven en de
Stadhouders in onze oude Hiftorie niet van el- kander' onderfcheiden ? Jong. Zij wa/en zulks niet onder Karel deil
Grooten en onder zijne afkomelingen , zod lange zij getrouwe onderdaanen hunner Vor- |
||||||
■■■MÊl ■„___
|
||||||
- KAtËCHISMUS DER VRIJHEID. ï$>$
fien waren, maar zij waren zulks , wanneer
zij van eenvoudige onderdaanen Oppervorftert Werden ; dat is te zeggen , wanneer zij hun voordeel doende, met de uitgeftrektheid det macht , welke de Oppervorften hun hadden verleend, met het zeer groot aanzien, hef- welk zij verkreegen hadden , en met eenig» andere voor hunne heerschzucht niet min gunftige omftandigheden, zich onafhangelijlê verklaarden en zich goedwillig of met geweld voor Oppervorften van een land, van't welk zij alleenlijk Stadhouders, dat is te zeggen J Bevelhebbers, onderden naam van Graaveö wa- ren, deederi erkennen. Grijz. Stelden deze oude Graaven , Op-
pervorilcn- geworden zijnde, Stadhouders aan, om hen jrj de ftreeken , waar zij zelve geen verblijf hielden, te verbeelden? Jong. Het blijkt niet, dat de eerfte op-
permachtige Graaven, Stadhouders onder zicli hebben aangéftèfd, of zoo zij *er aanftelden, Waren de2e Anitenaaren niet zeer beroemd. Deze eerfte oppermachtige Graaven waren in tien beginne zeer klein , zij waren geduurig- lijk onderling in oorlog; zij hadden meeft altijd gefchillen met hunne Edelen , eindelijk: men moet hen onder de twee eerfte Huizen niet anders aanmerken, dan als kleine Dwin- gelanden , eeniglijk bezig met zich ten kosten van anderen te vergrooten. |
||||||||
N
|
||||||||
R IJ Z.
|
||||||||
—,1.
|
||||||||
f94 JL\TECmSMU$ DER. VrIJHBIB»
- Gr iiz. Op welk tijcjftip zijn de Stadhouders
i.anzienelijk geworden ? Jong. Onder de twee laatfte Huizen en
bijzonderlijk onder de Graaven van 't Huis van Oostenrijk. Karet de Vijfde, het opper- gebicd over de Zeventien Gewesten der Ne- derlanden vereenigd hebbende, met de uitge- ilrektc Staat-en, waarvan hij Oppervorft was, was genoodzaakt de Stadhouders te vermeer- deren , om hem in de onderfcheiden Gewes- ten te verbeelden ; daarenboven had hij door de Stadhouders te vermeerderen, gelegenheid om do Grootcn van rt land aan zich te ver- binden , door hen met eene zoo aanzienelijke waardigheid te bdcieeden ; want de Grootcn zijn altijd op waardigheden gezet , en zij» emverzaadelyk van eeramten. G kijz. Wat waren dan de Stadhouders onder
de Graaven en bijzonderlijk onder de Graaven , uit de twee laatfte Huizen ? Jong. Z;j waren bijna 't geen, 'twellt de-
Graaven onder Karel den Grooten en zijne- nakomelingen , Oppervorfcen dezer Landen T waren , dat is te zeggen , dat de Stadhouder van een Geweft, of een Landftreefc eigenlijk gefproken , de lic:vï:idsman van den Forji, zijn Verbeelder, zijn mond en zijn opperfte Amtenaar in de handhaaving van t algemeen burgerlijk beftier van' 't Gewelf of van de Landftreeken , in welken hij, in den naam vaa éea Vorft beyel voerde, was. ,.:..- Grijz, |
||||
ËAÏECHISMUS DER VttlJHElD.
'GRij2. Aan wi'en waren de Stadhouders van
luien tijd rekenfchap van hun gedrag verlchul- digd ? Jong. Aan de Vorften , oven gelijk alle da
onderdaanen ,• van den Staat. Grijz. Dit fpreekt van zelf. Merkt gij
niets bijzonders omtrent -de Stadhouders dooc de Graaven aangefteld , aan , hebben zij nooic tegen de meening of de bevelen van den Vorft aangegaan ? Jong. Zij zouden znlks niet hebben dur-
ven beltaan ; en zoo zij 't zelve bellaan had- den , zoude dit niet ongefiraft zijn gefchied» ten minfte niet ouder Karel den V. Grijz. Maar ging Willem de 1., Stad-
houder van Holland \ onder Fiïips den II., niet tegen den zin van dezen Dwingeland te werk , met hot eerfï onder de hand be- vorderen en naderhand openlijk• voorftaan eri ©nderfteunen van den opftand , 'welke aan da Zeven Vereenigde Gewesten 'èc d-ierbaare Vrij- heid, welke zij tegenwoordig mecnen te bezit-, ten, bezorgde ? Jong. Ja gewisfelijk, maar ik merk aan,
dat Willem de I., langen tijd de uiterlfjkhe- den der g-choorzaamheïd aan zijnen Vrtfft. behield , en dat hij ze'lf, fchoon tegen den. zin van den Vorffi fëwerkgaande , betuigda alleenlijk tewerlctcgaan in naam van dien- zelfden Vörft. Eindeiijk Willeb dé L, tsr- te ia fchijn., de oppermacht van Filips, N a tot |
||||
ypó Katechisotüs der Vrijheid.'
tot op den oogenblik , op w«lken het, Volk
en de Steden zich onafhangelijk en vrij hadden- verklaard. G r ij z. Waarom maakt gij deze aanmer-
king? Jong. Om te bewijzen, dat het: gezag van
een' wettigen Voril,door alle de onderdaa- nen van een' Staat, tot welk een' trap van verheffing zij ook mogen opgeklommen zijn, moet geëerbiedigd worden, zoo lange het Volk zich befchouwt als aan den Vorfi onderworpen. . Willem de I. moet hier allen in eer en aanzien verheverr ingezeten en van den Staat tot voorbeeld fïrekken , ten minfte ten aanzien van de uiterlijke gehoorzaamheid, hij kan hun ook ten voorbeeld ftrekken, omtrent den ijver, dien hij deed blijken om het. haate- lijk juk van Filips te verbreeken. Hij be- diende zich van zijn groot aanzien, om dit land van de flaavernij te verlosfen r en hoe- daanig ook zijne geheime oogmerken geweeft mogen zij», het is altijd zeker, dat hij roemruchtiglijk en krachtiglijk 't zijne tot het verdrijven des Dwingelands heeft toe- gebracht , indien hij naar de oppermacht heeft geftaan , men kan hem niet verwijten, zich met geweld meefter van dezelve te hebben willen maaken. Hij is överleeden, met het vermoeden dat hij naar den troon ftond, tvaarran men Filips den IL hier ce lande |
||||
K4TJCCHISMUS DER VRIJHEID. Ipf
ifgeftootcn had , maar hij is niet in 't graf
gegaan met de fchande , dat hij de aan dea jaatften Graaf ontweldigde Kroon , met geweid op zijn eigen hoofd heeft willen xetten. G r ij z. Was de macht der Stadhou-
ders, onder de Graaven, wel zeer uitge- firekt ? ' Jong. Dezelve had geen andere paaien
dan die, welken de Vorft zelf daaraan (lelde, '4och de Stadhouders eerbiedigden dezelven ak overfchrcedcnzc zelden, ten minfte niet in zaa- leen van 't grootfte aanbelang. GriJz. Wat was hetStadhouderfchap terftond
na de ftichting van 't Gemecnebeft ? Jong. Juift hetzelfde , hetwelk het onder
de Graaven was , wat de wcézenlijke bezig- heden van wethouderfchap, en burgerlijk bé- ftier aangaat; maar de Stadhouder was da Bewindsman van den Opperheer , deszelfs Ver- fceelder, deszelfs mond, niet meer in dip "uitgeftrekthcid, als hij zulks onder de Graaven Was. 1 Grijz. Waarom niet? Jong. Omdat dè Zeven Gewesten, zich ieder
ïn 't bijzonder, oppermachtig eri van malkan- der' oriafhangelijk hebbende verklaard, deze zeven nieuwe Opperheeren in alles en over- al, zichzelven verbeeldden ; zij waren zelve ieder in hun Gewed hunne monden en gelastte* 4 Stadhouderen niet meer hunnen wil te ver- N 3, kla«- |
||||||
Katechismus der Vrijheid.
ilaaren, dewijl vérfchciden Gewesten zond»
Stadhouders bleeven. Grijz. Het Stadhouderfchap, werd dan na
ête oprechting van 't Gemcenebeft een min gewichtig amt dan 't onder de Graaven ge- Weeft vras? Jong. Zoo fs 't: warat, indien men de
Stadhouders denzelfden invloed in 't beftier ■der algëmeene zaakeii en dezelfde macht, die aij onder de Graaven hadden, had laaten be- houden, zou het werk der Vrijheid onvolmaakt géblecven zijn. Gbijz. Gij w/jkt van de waarheid onzer
3ied«ndaagfehe Hiftorie af, Zoon , hebt gij <3an vergeete», welk een' trap van gezag en jnacht Willem de L, Stadhouder van Holland en Zeeland, na het oprechten van 't Gemee, "liebeft, bereikt heeft , het gezag , hetwelk ï:cm toevertrouwd werd, kwam zeer na aan, de Oppermacht ? Jong. Mij is niet onbewufl: , Vader , dat
Willem de J., na de oprechting van 't Ge- meenebclr, in deze Gewesten duizendmaal ■machtiger is geweeft, dan hij in hoedaanigheid van Stadhouder des Graafs gewee/1 was. Doch ik heb niet vergeeten 't geen dat gij mij ge- zegd hebt, dat men in WiJlem den J., zorg- vuldiglijk twee zedelijke perfoonen onder- icheiden moet, dien van enkelen Stadhouder en dien van Hcrjidder, {Vrceker èa Bcfchermer van 's kan ds Vrijheid. In zijne hoedaanigheid. van
|
|||||
___a. __
|
|||||
Katechisjius der Vrijheid.
|
|||||
fan enkelen Stadhouder, had Willem niet an-
ders dan een bepaald en aan de Hooge Over- heid der b'jzondere Gewesten zeer onderhoo- rig gezag ; even als de Stadhouder van Fries- land en Groningen. In zijne tweede hoedaa- nigheid kwam zijne macht en zijn gezag zeer nabij de oppermacht , niet alleenlijk in de afzonderlijke Gewesten, van Holland en Zee-- land , maar in alle de Zeven Gewesten van de Unie , vooral in de hachelijke tijden , efl in welken 't Gebouw der Vrijheid nog wan- kelende op deszelfs grondflagen , dreigde in- teftorten en deed vreezen voor eene flaaver- nij , welke des te ondraagelijker zoude ge- weefl: zijn , omdat het juk van den verdree- ven Vorft zich, uit hoofde van den haat en van de wraakzucht van een' om deszelfs onttroo- ning verbolgen Dwingeland, te zwaarder zou- de hebben doen gevoelen. Grijz. Werd dan Willem de I.', bij ons
.zoo machtig niet uit hoofde zijner waardigheid van Stadhouder ? Jowg. Neen; en het bewijs daarvan is
klaar. Willem de I., is nooit Stadhouder van de Unie geweeft ; dewijl hij nooit dö Stad1- houderfchnppen der Zeven Gewesten tefamen- vereenigd bezeten heeft, en al had hij dezek ven tefamenvereenïgd bezeten, zoude men HGg niet. kunhen zeggen, dat hij Stadhouder der Unie gcweeil ware ,- iadien hij fliet door N 4 eene |
|||||
200 Katechismüs der -Vrijhei».
éenc cenigc en zelfde Afte van 't Bondgenoot
fchap 't algemeene Stadhouderfehap bekomen had. Ik zeg meer , en ik houde volgens uwe ftelregelen ftaande, dat zelf tegenwoor- dig het Bondgenootfchap , als zoodaanig aari^ gemerkt , geen Stadhouder heeft, hoewel de Zeven Gewesten een' en denzelfden Stadhouder hebben. . ■•. .....'.", Grijz. Deze ftelling , zal nieuw fchijnen,
Zoon, en ik vrees, dat dezelve niet algemee- nelijk zal worden toege/laan. Jong. Het is geen nieuwe ftelling, het is
eene onbetwiftbaare ftaatkundige waarheid , en indien iemand dezelve betwisten wilde, zoude men hem maar hebben te wijzen, ijaar ^e zeven bijzondere i/aftbrieven, welken de Zeven Gewesten aan de twee laatfte Stad-r houders gegeeven hebben , om het Stadhou- ' derfchap van ieder Gewcit in t bijzonder , in dat Geweft zelf, te bedienen. De tegen- TVoordige Stadhouder, heeft geen algemeenen Laftbrief als Stadhouder, door de Gevol- machtigden der Zeven Gewesten ondertee- Jtend, hij heeft zeven afzonderlijke Laftbrie- ven , ieder'onderteokend door de Verbeelders van 't Geweft, hetwelk: dien Laftbrief heeft gegeeven ; dat is te zeggen , dat 'er tegen- woordig zeven afzonderlijke Stadhouderfchap- pen, op een en hetzelfde hoofd vereenigd, ïprr, doch dat 'er geen algemeenc Stadhou-, |
||||
^Catechismus der Vrijheid. sol
der der Unie is , omdat de Unie geen algey
meenen Laftbrief aangaande dit onderwerp gc- geeven heeft. G R ij z. Gingen al "t gezag, van Wil-*
iem den ]., en al ■zj'ri invloed op de zaa-r ken van den Staat niet op zijne navolgers over? Jong. Neen: zijne Opvolgers hadden,wel
is waar , bij ons niet veel minder machts, dan hij ; maar dit. onderfcheid is' 'èr , dat z] tot dien trap' van gezag, op welken men hen gezien heeft, niet gekomen zfjn, dai| door looze treken en kuipcrijen , en ztlf door zekere ftoute daaden van geweld, welken de Verbeelders des Volks, in plaatsvan kracht- daadiglijktekeertegaan , niet alleen-ftilzwijgen'cj goedgekeurd, maar zelfs fomtijdsdoor de Stad- jioudcrs tot dpzelyen te machtigpn en hen daar toe te verzoeken, fchandelijk onderftcu-ndheb- ben. Daar- Wii Iem de 1., de oefeningvan al zijn gezag bezat met bewilliging en dikwijls zelf op verzoek des Volks, welks afgod hij was, GriJZ. Hebben dan de- Opvolgers van
Willem de I. , fopnijus de wezenlijk^ rechten des Scadhouderfchaps overtreeden ? ■ JoiyG. Fredrik Hendrik is de eenige, wïen
men dit verwijt met zoo veel grond ,!niet daij aanMaurits, zijn' Broeder, en San Willen den II. zijn' Zoon, kan doen. In dpn grond zoq heerschzuclnig als z'j, g'ng hij langzaam.cr naar de opperfte macht, het zij uit- eerbfed voor de Vrijheid, 't zij uit gebrek van . . N 5 moed |
|||||
--■■.
|
|||||
2O2 KaTECHISMUS DER VRIJHEID.
moed of/loutheid, bet zij uit vreeze van niet
te zullen flaagen ; hij wachtte tot dat het Volk hem een volflrekt gezag opdroeg, naar 't welke hij haakte, maar 't welk hij zich niet met geweld dorft aanmaarigen. Zijne naauwe verbintenisfen met Frankrijk, zijne al te blijk- fcaare verknochtheid aan die Mogendheid, zij- ne partijdigheid voor die Kroon , zelf na 't hu- welijk van zijn' Zoon met eene Engelfche Prnfes, waren een waare hinderpaal voor z'jne vergrooting bij ons, emdat de onzen niet zoo gunftig omtrent de Franfche Heer- fchappij dachten dan hij; ook brachten de Al*- gemeenc Staaten altoos hinderpaalen in den weg aan eene volkomen goed verfiaridhouding, welke Frankrijk gaarne met ons zoude onder- houden hebben ; eeniglijk , omdat Frederik Hendrik, voergeftaan door den Kardinaal de RiV chelieu, in 't vervolg zijn voordeel zoude heb- hen kunnen doen met deze opentlijke befcher- rning, indien men alle de famengevoegde oog- merken van den Prins en van den eerften Staats- dienaar des Konings van Frankrijk onder/leund Jiadde, Grijz. Wat was dan 't Stadhouderfchap
waarlijk na deoprechting van 't Gemeen e beft ? [o'ng. Het Stadhouderfchap , na de oprecht ting van 't Gemccncbeft , onafhangelijk van de waardigheden van Kapitein en Admiraal- Generaal befehouwd , was niet anders ómeene waardigheid, welke /ten:, die met dezelve voorzien was,
|
||||
ICatechismus der Vrijheid. 203
pat, tusfcfien het folk en de Hoogs Overheid
flaallle, om voor de belangen dss F"oïks en voor de rechten der Hooje Overheid te waaken. Grijz. Verklaar uw antwoord, Zoon, het
is niet duidelijk genoeg. Jong. Jkverltaa daardoor, dat de Stadhou-
der als Stadhouder een Staatsdienaar is, welke door den Regeeringsvorm zei ven recht heeft met deszelfs gezag tusfehenbeidetekomen , en z'jne goede dienden in'twerkteftellen , wanneer de Hooge Overheid de rechten en de voorrechten des Volks zoude willen verkor- ten , of, wanneer 't Volk zich aan 't recht- vaardig en wettig gezag der Hooge Overheid zoude willen onttrekken; in deze gevallen, welke zeer zeldzaam zijn, moet de Stadhou- der eerh'edtg/ijk de Hooge Overheid waarfchuu- wen , haar met nadruk hnare verplichtingen , ten aanzien des Volks , voorhouden ; en aan de an- dere Zijde, moet hij het Volk wederhouden, en't zelve, zoo veel in hem is, beletten tot oproeren en muiterijen , welke 't vuur des burgerlijken oorlogs in den Staat ontfteeken, overteflaan ? Giujz. Heeft de Stadhouder ook niet het
recht van bemiddeling tusfehen de onderschei- den oppermachtige Gewesten der Umei Jong. Ja , en 't is hierin , dat bij meeft ge-
legenheid heeft, zijn gezag te oefenen; net fehijnt zelfs, dat die het voornaame oogmerk van 't Verb,ond der Unie gewseft is. De zeven Gei ' was- |
||||||
K4TECMSMUS DER
stresten hebbenzoo vcrfcbiJlendecn zelfzoo flr/'J-
d'ge belangen, dat bet ligt te voorzien ware , dat zfj zeer dikwijls onderwerpen van gefchil on- cfer malfcanderen zpjidcn hebben ; het wa? "Ö'aiï voorzichtig een' aanzienlijk' perfoon iri den Staat te verkfezen, die' door zijn aanzien ,en hit gezag, hetwelk men ' aan hém Zoude toevertrouwen, in Jlaat was, om dc'gefchil- ïen in "t vriendelijke en door den weg van bemiddeling te dopn eindigen, sfontier deze voorzorg zouden 'de ■ Gewesten zich aan eeu- wigduui-cndegereblllen blöotgefteld gezien heb- ben, en 'f algemeen welzijn van' 't Gcmec- tïebe/t zoijde er door geleeden hebben. G r ij z. /s deze bemiddeling van den Stad-
houder altoos wel van kracht ? Jong. 'Zij behoorde zulks te zijn, zij is het
eofc /ömtijds, doch zelden geweeJl.. - GkOz. Waardoor komt dat? ' ■' Jong. De zeven Gewesten zich ftijf en fierk houdende aan hunne van elkander' on- afhankelijke oppermacht, en voiftrekteJjik niets omtrent deze. ouafh^iigelijkheid willende to&- 'geeven , zoude 't gevaarlijk voor de Unie en ^oor de gemeen e rust zijn; het een of ander derzelven te dwingen zich aan de uitfpraak in bet geval, waarover men twi/l'.e, te onder- werpen , en indien fomtijds de Stadhouder ge- machtigd is geworden, om geweld te gebruiken legen eenig gewest, 'twelk weigerde zich in fenige opzichten, aan eene uitfpraak tegen het- zei-
|
||||
ƒ
KATECflïSMUS DER VRIJHEID. £ï>$
zelve gedaan, te fchikken; zoude het tegen-
woordig gevaarlijk zijn tot dat .uitcr/te te ko- men ; daarenboven ié 't orïbetiviflbaar, dat de Stadhouder alleenlijk 't recht van bemiddeling en o verred ing heeft. Grijz Geeft het IX art. van cfc Unie »*«,
Utrecht niet meer maebts aan den Stadhouder dan gij aan denzelven geeft ? Jong. Neen; ik meen zelf, daf ik 'tzelvc
zeer gufffriglïjk voor den' Stadhouder heb uit- gelegd,, al 't gezag zijner verrichtingen vloeit ganfchelijk van de Staaten, welker Üienaar hij is, af. Dus bepaalt het Verbond van Unie zelf met de1 veclhefd der Stadhouders toetelaatati eft fornïeelijk vasfteftellen, dat in het geval,' waarin de Stadhouder en <te Ka adem, welkcs' men hem geeft, het niet konden eens wor- den over eene uitfpraak, men eene andere vergadering, om't vooj-geftelde gefchii, ver- der tebeflislen,; zonde aanftelle». G R ij z. Heeft -de Stadhouder niet' lief
recht om in de Vergaderingen der Algemeeoe' Staatcn, voorteftellcn, al wat hij voor t aü- gemeen welzijn der Unie voordeéligfE oor- deelt ? Jong. Ja, ongetwijfeld ; het i's zelf zeer'
natuurlijk en zeer billijk , dat men, veel aclir J]aa, op de voordellen, welken hij met In- trekking tot het welzijn van het Gemeer.e- beft doet, doch hij heeft fieebts het rcelit ktè? en nooic dat van dwan^. I>e AI-
|
||||
Algemeeno Staaren ,*„ t.-
** Gewesten dc VÏ b;j |
||||||||||||||||||||||||||
■»
|
||||||||||||||||||||||||||
, f„ welken
|
||||||||||||||||||||||||||
tot het
|
||||||||||||||||||||||||||
! H
|
||||||||||||||||||||||||||
g
bellen te
befluft te als over de voontellen. te S "^
|
||||||||||||||||||||||||||
2''jne voor-
aanneem:ng,
i |
||||||||||||||||||||||||||
^ ?r
|
||||||||||||||||||||||||||
B> of verwerping zijner
|
||||||||||||||||||||||||||
8
gevallen ?
|
||||||||||||||||||||||||||
1748, voor-
|
||||||||||||||||||||||||||
ud^c-llap,
|
||||||||||||||||||||||||||
zoo als ook de
Admiraal - den IV, *oo inde pJSSK
Mj gebrek van de id |
||||||||||||||||||||||||||
T'g
|
||||||||||||||||||||||||||
VOOr
|
||||||||||||||||||||||||||
fnFe'
|
||||||||||||||||||||||||||
Katechismus der Vrijhei».' 20?
«ff t'cen' of t'andcr' tijd, zal voortbren-
gen , wel zouden kunnen fmaaken , God geeve, dat door deze verbaazende Verandering de voornaamfte wortel onzer dierbaare Vrijheid niet moge üfgefneeden z;jn f G r ij z. Gij zegt, dat federt dien tijd de
macht en t gezag van 't Stadhouderfchap tot zoodaanig een' trap zijn toegenomen, op welken zij nooit te vooren, zelf niet onder de Graaven zijn geweeft. Jong. IJc zeg nog meer; en Ik houde
ffaande , dat liet Stadhouderlijke gezag te- genwoordig weinig minder dan 't oppergezag i's. Grijz. Is dit groot gezag, tot het-
welk de Stadhouder gekomen is , gegrsndt op een recht, hetwelk, federt de Verandering van de jaareii 1747 en 1748, onbetwiftbaaris geworden ? Jojvg. Neen waarlijk niet. Deze Veran-
dering heeft niets anders gedaan, dan demis- bruifegn van 't Stadhouderlijke, gezag te be- vorderen , misbruiken , welken men had be- hooren te voorzien , misbruiken, welken me» toen niet voorzag , of welken men voor- r ziende, niet genoeg vreesde, of welken men
vreezende, de zwakheid had te laaten invoe- \ ren , misbruiken eindelijk, welken men te- ' . j
genwoordig poogt te verhelpen , en welken het te vreezen is , dat men niet ganTchelïjk verhelpen zal , ngch op eene wijze die vaft ca
|
||||
Ka f EC MISMUS DER VRIJHEID.
|
|||||
en duurzaam genoeg is om 'sLands Vrijheid tö
beveiligen. G rijz. Welke zijn die misbruiken?
Jong. Zij zijn ontelbaar , zij openbaaren
zich tegenwoordig op eene bekommerlijk^ wijze: de Stadhouder poogt dezelven, door Öerzelver niet betwiste bezit eri genot, in voor- rechten éti rechten des Stadhouderfchaps te herfeheppen , en de Gewesten en vooral de Steden doen treffeüjke poogiilgen om dezelven uittéroeien jen om wedërtetreeden in de oefe- ning, der rechten en voorrechten , zonder tveiken de Burgerlijke Vrijheid niet anders dan cene verziering en ecne fchaduwe der Vrijheid is. ■ ■ • GriJz. Gaa övèr tot c'eii vèrffag dezer mis-
bruiken , onder de fchaduwe van het erfelijk geworden Stadhoudcrfchap gebaard. Jong Niet juift , omdat het Stadhou-
dciTchap erfelijk geworden is , hebber! deze misbruiken wortel gefchooten ; maar omdaf de a'mten van Kapitein en Admiraal-Generaal voor altoos met het Stadhouderfchar> zijn ver- cenïgd. Ja deze drie uitftcekende amten vooi* altoos op éen hoofd vcreCnigd, brengen mal- kanderen eene onderlinge hulp toe1, tegen de Burgerlijke Vrijheid; het gezag aan de twee laatflen verknocht, zet cene nieuwe kracht bij aan.'t cenvoudig'ijk Stadhouderlijk gezag en dit maakt op deszelfs beurt, het gezag der twee anderen nadrukkelijker en geduch- tw.
|
|||||
Katechismus der. Vrijheid.
|
||||||||||
ter. De Stadhouder maakt aanfpraalren , de
Kapitein en Admiraal- Generaal, alle de macht van dé» Staat tot hunnen dienft hebbende, komen tot hulp van den Stadhouder , en Kunnen i ingeval van tegenftand, hem nadruk- kelijk onderileunen ; nu zullen bij ons de Stadhouder , de Kapitein en de Admiraal- Generaal-, altijd eene lijn trekken , dewijl deze drie zedelijke perfoonen , federt de vereeni- j,'ing van deze drie erfelijke waardigheden» in 't Huis van .Oranje, niet meer dan 'eenen vreezen lij ken perfoon uitriiaakèn. Gr rjz. ü\v ijver voor de Vrijheid, vervoert
ii ie ver van uw iluk, Zoon; gij vergeet de vraag, welke ',k u omtrent de misbruiken, van |
||||||||||
lie: tegenwoordige Stadhouderfchap
heb. Jong. Ik gaa u voldoen, Vader
|
, gedaan
; vergeef |
|||||||||
a.in den ijver, welken gij zelf jjyfj ingeboe-
zemd hebt, denfdwanling, die dezelve mij heeft doen doen, indien 't eene afdwaaling is, in di-zs hachelijke tijden , het gevaar , waaraan men 's Lands Vrijheid blootgefleld heeft, met fcevendige verwen' wederom aftemaalen. Zie hier dan een gedeelte dezer beklaagelijke mis- bruiken. De bijna algemeene Benoeming tot d»
Itögecringen en V/cthouderfchappen der Ste- den , de Benoeming tot de voordeeligfte en saiizlenelijklle burgerlijke Amten-, de Aanbe- veelïiigcn of Aanprijzingen tot de aanmer- 0 Ie*- |
||||||||||
KATECHlSilUS DER VrIJHEB)'.
|
|||||
kêlijkfte Commisfien der Gewesten, tot groot»
zaaken ; een buitengevvoone en met de Vrijheid van ftemmen niet gepaard gaan kunnende invloed op de befluiten der Steden en op die der Gewesten ; in een woord, de Stadhouder is door de voorrechten , welken men hem ftilzwijgende heeft toegeftaan , en door die, welken hij zich heeft- aangemaatigd,- bij ons bijna het eenige beweegrad geworden ,- naar welks zin, alle de zaaken van Staat, alle de snaken dor afzonderlijke Gewesten, en alle de zaaken der bijzondere Steden , verhandeld > vaitgefteld en bellooten worden : 'er ontbreekt tegenwoordig aan den Stadhouder, Kapitein- •n Admiraal- Generaal, niet anders dan de ■aam van Oppervorft;. want hij heeft 'er al 't gezag van , indien de misbruiken van zij-' ne macht niet krachtdaadiglijk verholpen wor- den. Grijz. Hoe kan de Stadhouder 't oog
over alles, laaten gaan en van alles onderrecht worden ? Jong. De Stadhouder heeft zich 't recht
aangemaatigd, om in bijna alle Steden Ou. der - Stadhouders aanteftellen ; en deze zoo door eigen belang als verkeerden roem aan aijne belangen toegedaane fcheprelen, oefe- nen daar onder zijn' naam een trotsch en bijn* willekeurig gezag. Crij2. Wie zijn di» Onder - Stadhouders ?
|
|||||
Katichismus der Vrijheid. zii
- Jong. Ik moet tot fchande van de Wet.
houderfchap zeggen, dat deze menfchen alle Regenten der Steden , voor 't grootftc ge! deelte, Burgemeefteren zijp , welke zich meet fchijnen te kittelen met den weinig tot eer» ftrekkendeu titel, van Onder. Stadhouder, daa met den heerlijkften titel , naar welken eea oprecht Ingezeten van een Gemeenebeft kan ftaan, djen van Vader des Volks- hLVJth MeCm SÜ dan • dat men 'f Burge-
meefterfchap, oneer aandoet met het aannee- «en^van eene bediening van O^der - Stadhou*
Jong. Ik meen zulks, en ieder verftandig
£ensch, moet 'er van overtuigd zijn! Eea «urgemeefter gaat te werk uit naam des Volks, oat is te zeggen, uit naam der Hooge Over- heid , hij is deszelfs mond , hij is deszelfs gevolmachtigde ; hij is de natuurlijke Bewaar- der Befchermer en Wreeker van deszelfs Vrijheid; een Onder- Stadhouder is , op zijn no°glt , met meer dan de onderdaanige Die- naar van den uitfteekenden Dienaar van 't Ge- meenebeft, hij verbeeldt een' bijzonder' mensen, «ie geen 't mïnfte recht heeft, van zich te «oen verbeelden ; in een woord, de hoedaa- "igheid van Burgemeefter ftelt hem, die met dezelve bekleed is , met de Hooge Overheid fC J7' en de h°eciaanigheid van Onder- Stadhouder, ftelt hem, die dezelve heeft wil, ien asjinesmen, gelijk met d« Dienaaren des O 2
|
||||
410. KATE.CHISMfS DER VrIJHEÏD.
Stadfêouders. De Burgcmecfreren van Romen
hadden een veel edeler denkbeeld van hunne waardigheid , zij fielden zich met de Kenin- gen gelijk, door als gcKjken met hen te han- delen , en in de fehoone dagen van 't Ropm- tehe Gcmecncbcft, zoude niemand van hun tie Stadhouder van Augustus, van Sylla of van 6'eiar hebben willen zijn. Grijz Waarom meent gij, dat het Burg.2-
meefterfchap oneer aangedaan wordt, door de bediening van Onder- Stadhouder ? Jong. Omdat het ojwnogelijk is, de-plich-
ten van het Blirgemeefterfchap en de verplich- tingen , welken de Ottder - Stadhouder, wan- neer hij zijne bediening aanneemt, z:ch op- leg:, te volbrengen. De Burgemcefter , zelF van een klei» E>orf>jen, is de Handhaaver der rechten van de Hooge Overheid, hij is dc- Schildwaclït der Vrijheid; de Onder-Stadhouder is de Aanbrenger des Stadhouders en moet uit hoofde fijner bediening voor de belangen van hem, dien hij verbeeldt, waafcen, aandeeene zijde moer hij de fchrik van den Overweldi- ger der rechten des Volks zijn , en aan de andere zijde, moet hij de overwekHg'ng van de rechten der Regeering, welke al- leenlijk de rechten des Volks zijn, begun- ftigen. Grijz. Maar, Zoon, alle die Voorrech-
ten , welken de Stadhouder tegenwoordig zich toeeigent, en die gij misbruiken noemt, zijn» zoo
|
|||||
.. .
|
|||||
♦
|
|||||||||
KATECHÏSMtrS D-ER Vr/JHEÏÖ.
|
|||||||||
«00 't fchijm, gegrond op Reglementen
<ter Steden en der Gewesten gemaakt, of" voor de verandering van de jaaren 1747 jfen 1748 , of na dit ongelukkig tijd- öip ? Jong. i. Het is den Stadhouder onmo-
gelijk i alle die zoogertaa-mdeV Voorrechten te bewijzen door kegtaftenten , 't zij voor de jaaren 1747 en 1748, 't ?:,) na dien tijd gènmkt', h'j kan voor 't grootfte gedeelte niets voortbrengen, dan een gebruik, hetwelk door het verloop des tijds flech-ts 't misbruik groo- ter gemaakt heeft, wel verre van "t zelve te wettigen. 2. De meefte dier Rêglcmc'nten , waarop hij zich nu beroept, zijn flcchts ge- maakt voor een' tijd , en alleenlijk tot dat men andere Reglementen zoude maaken. 3. Alle die Reglementen gemaakt, om aan den Stadhouder Voorrechten voor een" tijd toete- ftaan, zijn gemaakt, in. onrustige of fen min- fte in kommerlijkc en hachelijke tijden, welke vorderden , dat men deze , voor een' tijd ge- bruikte , voorzorgen name. 4. De Stad- kouder heeft voor zich geen anderen deugd-elij- ken en onbetwiftbaaren titel, dan *t authenti'ke Verbond van Unie ai' 't Befluit-, hetwelk htt Stadhouderfchap in -zijn Huis erfelijk verklaart, alle andere /tukken moeten niet anders aan- gemerkt worden d-an voor een' tijd de 0.11- vervreemdeiijke Voorrechten der Gé\vcstcn , welke alleenlijk die des Volk-s zijn, opfciior- O 3 teo- |
|||||||||
-Jfc
|
|||||||||
_^_ lwwrfi__J
|
|||||||||
9T4 KAtECHISMUS DER VRIJHEID.
tende. 5. De Gewesten en Steden , welke
gemeend hebben bevoegd te zijn, de grond- wet van den Staat, door de Unie ingevoerd, te veranderen , met .door nieuwe vergunnin- gen de Voorrechten des Stadhouderfchaps uir- tebreïden , kunnen met hetzelfde recht het Stadhouderfchap tot de oorfprongclijke bezig- heden van deze waardigheid , en den Stadhou- der brengen tot de Voorrechten, welken de grondwet van den Staat hem toeftaat , 'er •was niet minder dan eene opperfle macht noo- ó'g om de grondwet te veranderen , en men moet toeftaan , dat de opperite macht, ten minfte recht heeft, om alles weder in orde te fchikken en 't algemeen beftier weder op dien voet te brengen , welken de grondwet van den Staat voorfchrijft. Wat zoude de Hooge Overheid zijn , indien zij 't recht niet had, om de misbruiken , welke in 't alge- meen beftier ingefloopen zijn , te doen op- houden, en wat zoude de Burgerlijke Vrijhefd zijn, indien zijdoor Reglementen, voor een' tijd gemaakt, en welke de nood der omftan- digheden hebben moeten voortbrengen, om dezelve aan grooter gevaaren te onttrekken, bepaald wierde ! Zoude een Oppergezagheb- ber bij de Romeinen , welke geduurende den tijd zijns Oppergezaghebberfchapseen waar wil- lekeurig Opperheerfcherwas , zich, uit kractoe van 't Raadsbefluit, hetwelk hem het opperge- zag tpevertrouwde, kunnen hebben bevoegd- h
|
||||
Katechismus der. Vrijheid.
achten, om de oppermacht tot zijn' dood
toe te behouden ? Dus is het ook gelegen met het grootlte gedeelte der Reglementen, op- welken de Stadhouder zich tegenwoordig ba- roept. Grjjz Jtlaar, Zoon, zijn deze misbruiken,
wel zoo ftrijdig me: de Vrijheid , a!s gij be- weert ? Jong. \Vel, Vader! men heeft, om zich
daar van te overtuigen, flecnts de onderfchei- den brieven te leezen, welken de Stadhouder aan de Steden en zelf aan de oppermachtige Staaten der Gewesten heeft gefchreeven ; me.n zoude zeggen, dat die Vorst tegen zijne on- derdaanen i'preekt, als hij tegen zijne Heeren en Mecfïers fpreekt. De Brief aan de Staaten van Zeeland den 07 Jan. i~ 84 en die aan de Staa- ten van Friesland den 39 April 1783 gefchree- ven, ftrekken ten bewijze van 't geen ik zeg- ge ; men kan dezelven niet leezen , zonder het fterk geroep der Vrijheid in 't binnenfte van 't patriottifche hart te hooren. Heeft men mij dus aan de befchadenheid des Stadhouders overgelaa- ten, roept deze Dochter der Natuur uit, zat men dan niets doen, om mij weder in mijne ouden luifter te her/lellen ! Zal ik dan de fpeelpop, van de eigenzinnigheid der willekewige macht en voljtrektt Heerfchappij worden ! Grijz. Bij welke gelegenheid is deze mee-
ilerachtige brief aan de oppermachtige Staaten van Zeeland gefcljreeven ? P 4 Jong,
|
||||
Katechismus der Vrijhejo.
Jong. Bij gelegenheid van ecnBefluit doof
dit Gewest genomen, om t Krijg.*-rechtge- bied, heimelijk in den Staat ingevoerd, afte- fchaflen en alle de Krijgslieden, in aJJc zaakcn, Wglke'niet /outértijt Kr/jgjz.iaken■ zijn, aan den burgerlijken Rechter dej- plaatfen, onder wel- nen zij behooren, en ter laatfler aanleg aan 't Opper-Gerechtshof van 't Gewei!: tü onder- werpen. G r jj z. Hebben de Staaten van Zeeland zich,
gelijk zij behoorden, gevoelig getoond over de belediging hunner oppermacht aangedaan ? Jong. Ja, en deze reize hebben zij den
Stadhouder'op de ciuidelijkfte en onbewinipeld- fte wijze geantwoord. Hun eencr Hooge Over- heid waarlijk betaamend gedrag, verdient ui deze gelegenheid, de grootlie loffpraaken ; zij fpreeken tegen hem als meefters, en als mee- fters, die zich beledigd achten door misgrij- pen, welken de Stadhouder zich omtrent hen veroorloofd heeft. Grijz. Hadden de Staaten van Zeeland tot
dit tijdfïip gewacht, om over de-tro'tfchheid óes Stadhouders ten hunnen aanzien te klaa- gen? Jong. Neen; reeds in de. laatfte dageu eer
maand Julij 1782, hadden deze Staaten een' brief i'n de frerkfte-, en nadrukkelijkfte beAVoor- dingen aan. den Stadhouder gefchreeven, zij hadden dezen brief aan de Algemeêne Staaten gezonden, zij ha&Jen denzelveii ook tot een* 1 ■■-■■■'.. cfr- |
||||
Katechismus oer Vrijheid.
|
||||||||
elreulairen brief aanalle de Geweestcn gemaakt,
om a s liet ware, hunne Mede-Oppermachten te waarfchuuwen op haare hoede, te zijn, door haar de rechtmaatige klachten medetedeelen, welken zij hadden intebrengen over de kenne- lijke verachting, welke de Stadhouder toonde voor hun gezag, als z'ch niet verwaardigende een* brief, welken zij,hem over eene der ge- wiehtigfte zaaken gefchrceven hadden, te bc- a'ntw oorden. G k ijz. D t is genoeg, Zoon , over de mis-
bruiken van het tegenwoordige Stadhouder- fchap. Haaien - wij de gordijn voor het tafe- reel der rampen, zoo bedroevende, als zij out- eerende zijn voor een Volk., hetwelk zicH beroemt op ecne vrijheid--, d!e hetzelve niet Weet te behouden. Keercn - wij onze oogea af van dit droevig en naar tooneel. Laaten-wij eens zien, wat het Stadhouderschap behoorde te zijn, om waari;jk nuttig voo-rjiet Gcmee-; ncbefc te zijn. AJaar zeg mij voor af, wat men door StuUhouaedïjkc R'tsgecriqgwarm verflaa. Jong. StaJkoudertijks Rltgeeringsv&m , Va-
der! Ik weet volitrckteliiiï niet wat zulks be- teekene. Jk twijfel zelf of de uitvinders van d nieuwen Rcgeeringsvorm wel in ftart om denzelven te bepaa.'en. ik vind uitdrukking, in onze dagen dor^- de lchaa- dehjkfte vklerfj gebaard, nergens in Hübris. '■ ■ ■ |
||||||||
O 3
|
||||||||
Gay z.
|
||||||||
Ratechtsmus der. Vrijheid.
G n ij 2. Is oflze Regeeringsvorm dan niét
Stadhouderlijk? Jong Dezelve beeft zulks nooit geweest,
is 't ook nog niet, en ik vlei mij, dat hij het nooit zal zijn. Onze Regeeringsvorm is de Regeeringsvorm van een' vrijen en onaj hangeUjken Staat, en indien dezelve Stadhouderlijk was, zoude dezelve niet meer de Regeeringsvorm van een Vrijen Staat zijn, om dat hij eenhoof- dig zoude zijn, dewijl hij een Opperhoofd zoude hebben. Gktjz. Do Unie van Utrecht fpreekt ech-
ter van een' Stadhouder, en zij geeft, gelijk als wij, wat hooger hebben aangemerkt, aan hem rechten en voorrechten! Jong. Ik ilaa dit toe, maar de Unie van
Utrecht fpreekt 'er van als van een' Staatsdie- naar, welken zij aan 'r Gemeenebest geeft, en als van een' Dienaar van den Staat. De Unie zelfs fpreekt niet van hem als van een' voor t Gemeenebestnoodzaakclijken Dienaar, omdat z:j niet een' eenigen en zelfden Stad- tiquder voor 't ganfehc Gemeenebest aanftelt, en dat zij niet zegt, dat het Gemeenebest nooit geen Stadhouder zal kunnen ontbeeren, 't geen zij van den Stadhouder bepaalt , moet alleen- lijk ver/taan worden van de Stadhouders der Gewesten, als zij zullen goedvinden 'er een" te hebben. Dus fs, volgens de Unie zelve, ds Stadhouder niet anders dan een louter toe- en niet volftrektelijk noodzaakelijk Staats-
|
||||
Katechismus der Vrijheid. «ijl
ptaatsdienaar van een Gewest, en dit is zoo
Waarachtig, dat verfcheiden Gewesten, onder anderen Holland, het aanmerkeliikfte van al- len , lange jaaren achtereen geen Stadhouder gehad hebben; indien nu onze Regeerings- yortn Stadhouderlijk was, zoude de Unie, of ten minfte de Gewesten der Unie , ieder in 't bijzonder , nooit zonder Stadhouder of Stad- houders hebben kunnen zijn, zonder den Re- gecringsvorm eene doodeüjke wonde toetebren- gen, wat zeg ik, zonder dien te vernietigen. Grijz. Dit fchijnt onbetwiftbaar, voor zoo
veel aangaat al den tijd, die 't jaar 1747 is voorgegaan. Maar kunt gij bewijzen , dat onze Regeeringsvorm nadien tijd niet Stadhouderlijk geworden is ? Jong. Even gemakkelijk en met dezelfde
klaarheid. 1. Is door de Verandering der Regeering van 't jaar 1747 , de Unie van Utrecht niet tenietgedaan , en men heeft verdaan dezelve in haar geheel te laaten be- ftaan , zij is zelf niet weezenl'jk van aart veranderd; dus is het Verbond der Ude van Utrecht nog tegenwoordig , even gelijk als dezelve voor 't jaar 1747 was, de grondflag van onzen Regeeringsvorm. 2. Wanneer men 't Stadhouderfchap eemg en erfelijk gemaakc heeft, heeft men niet begreepen , deszelfs aart te veranderen; het moet dan tegenwoor- dig , voor zoo veel de macht en 't gezag belangt, niet anders zijn, dan 't geen, 'twell: |
||||
820 KATECBÏSMÜ5 'DER. VtLÏJtttfn.
't uit deszclfs nartjtiS fcrachte van "t Vbtbcmi
Ser Unie van Utrecht, was. 3. Het StMtrowt cferfchap is het Stadhotiderfchap ëer Un;'è fiiet geworden, gelijk ik boven heb aange- toond, 4. De hocdaanigheki van erfelijk te Eijn, i's een Moot voorrecht, gevoegd bij die i Watken h'et Tëcds had , deze crfelrkc. hoedna- tügheid is -in ieder cler zeven Gewesten eené pcbntkwet ó.cv Rc^cev.ng geworden, maar zij heeft niets gevoegd bij "t weezen lijk gezag van 't Sradfiouderfehap , noch bij dèszclfs tveezcnlijke hoedaanigheid, welke hierin be- flaat, dat zij den Stadhóöder tot een' vó'ornaani' Staatsdienaar in 'feder der zeven Gewesten maakt , het "erfelijk recht des Stadliotrder- fchaps is louter cene bijkom(l van eer ert Tiiet anders. Men moet zórsfvuldiglijk de rechten vtfn loureij eeraarrdoertiijg van d$ rechten van 'macht en oppergezag 'or/derfcr/et- den ; de laatfte belrooren waarlijk tot de; Grondwetten der Regeering ; doeli alleenlijk; met opzicht tot de Iïoöge O\erhefd , de têr- fie fcuniiCrj zulks z.:jn ten aanzien van een', onderdaan, wanneer de Hooge Overheid hein dezelven' Vóór altoos, zoo voer heitt , als Voor zijne afkómelingéii Toèftaat. Doch dé eeraandoeiiingen , fioewcl erfelijk, zijn nooit anders dan 'éèi-aa'ndot'nihgén , nu beftaat een RcgecrtagsvóYih iiiót in rechten van loutefe éeraahdöening , de rechten van macht en op» pergezag-, n>aaken 'dcszelfs kracht uit, cir de an-
|
||||
IvATECIJISMUS
andere zetten denzclven flecJus meer praal.,
majesteit e» luister bij,. Grijz. Jk ben, nog niet overtuigd ; kimt
gij oj^teunen, dat de oprlprongelijke rechten
a-m 't ScadliouJcrfchap bij 't Verbond van,
Unie gegeeven T niet tot do Grondwetten der
g hebben beginnen te behooren , dc-
mm togeinVfiOEdig den Stadhouder, niet oni'-eci;tva;ifd.'gheidi vzn dezclvcn kaït
berooven , ten minfte niet, buiten eene weJ- bevf-eezen misdaad ? Jong. Ik kan njet omkennen , dal Ce-
el ert, dat het Sladhoudcrfchap erieJijk ge- maakt is , de voorrechten, des Stadhouder- fchaps niet liebben- begonnen, tot de Grond- wctteil der Rcgecring te behooren, in een* j^eer alipineenen en ik durf sjggeö, zeer oneigenJijken,zin, dat is te zoggen, datdöStad- hou.der, uit krachte der zeven belluiten van erf olijk YcrkLiaring, w-eiken J)i| van de zeven Ge ■ westen bekomen heeft * h/j en z'jne Afkome- lingen t recht hebben, om voor altijd dezelfde- voorrechten , te gooren flechts voor 't leeven des- Stadho.uders, aan hunne waardigheid verknocht» te bezitten; merjweet, dat inalle vveliiigenehte' Staaten, en vooral in een' Vrijen Staat r Staatsdienaaren noodig zijn , die uit naam der Hoogc Overheid tewerkgaan , omdat A» Hooge Overheid niet alles door zichzelve kaii verrichten : dus is de Stadhouder van |
||||||
._
|
||||||
—v.
|
||||||
*22 IvAfECHISMUS DER. VlUfHEID.
een' maar voor een' tijd dienend Saatsdie-
naar, een' altoosduurend Staatsdienaar van 't Gemsenebeft, in zijne nakomelingschap , ge- worden ; doch hij is altijd Staatsdienaar 4 dat is te aeggen y Dienaar der Zeven Op- permachrige Gewesten; nu is 't met de ■\roorden fpeelen , als men zegt, dat de oefening der waardigheden , in een' Staat, tot de grondwetten der Regeeriflg behoo- ren. Grtjz. ïlceft dan de erfelijke opvolging tot
het Stadhouderfchap onzen Regeeringsvormniet Stadhouderlijk gemaakt ? Jong. Neen, niet in een' eigenlijken en
waaren zin ; want om té kunnen zeggen, dat de Regecringsvorm Stadhouderlijk is y zoude de Stadhouder ïii zijn' eigen en af- zonderlijken naam, zijn amt als Stadhouder moeten oefenen , en als bezittende een deel vart 't oppergezag -, onderfdheiden en afgezonderd van 't deel van 't gezag, 'tweik de Hooge' Overheid voor zichzelve heeft behouden'. Ge- lijk in Engeland , bij voorbeeld , het Ko- ninglijk gezag, waarlijk tot den Regeerings- vorm behoort , dewijl de Koning aldaar in' Aijn' eigen en afzonderlijken naam, een ge- deelte van 't oppergezag, hetwelk de Re- gecringsvorm hem geeft, oefent ,• een ge- deelte wel degelijk onderfcheiden van dat ,- fc de beide Kamers van 't Brir'lche Pa*
|
||||
Catechismus der Vrijheid*. iii
Parlement bez'tten. Welk mensen van ge-
zonde herfenen , die een 'weinig kennis van onzen Regeeringsvcrm heeft , zal ftsande houden , dat de Stadhouder, met betrekking: tot ons Geaieenebefl, is , 't geen de Koning van Groot - Brittannie , met opzicht tot het Engelfehe Gemeenebeft is ? Zie hier nog een bewijs , zonder tegenfpraak, van d© Helling, welke ik beweer. De amtcn van Kapitein-en Admiraal - Generaal, zijn ever* als 't Stadhouderschap erfelijk verklaard, waarom zegt men dan niet, dat onze Re- geeringovorm een 'Krijgt - Regccvingsvorm is- geworden ? Want eindelijk , indien "t recht van erfelijke opvolging tot het Stadhouder- fehap, onzen Rcgeeringsvorm Stadhouderlijk maakte , zoo zoude dit zelfde recht 'er een' Krijgs - Regetringsvorm van maaken ; want d& Kapitein - en Admiraal - Generaal, heeft de befchikk'ng over al onze Krijgsmacht; men moet nooit uit het oog verliezen , dat de uitfteekende waardigheden van een' Staat, het z\) dezelve erfelijk zijn of niet, flechts een noodzaakclijk gevolg van den JRcgecrlngsvornf zijn , welke zonder die waardigheden niet zoude kunnen beilaan , dat de oriderdaanen/ welke met dezelven bekleed zijn , altijd; onderdaanen en Dienaaren van den Staat- blijven ; en dat het gezag , hetwelk hurv toevertrouwd geworden it , van de Hopgo;; |
||||
Katkctiismus öer Vrijheid*
bverheid afvloeit, uit welker naam,zij "tzelviB
oefenen.
Gkijz. Kan men zeggen , dat de Stad*,
iptrcter, Kapitein - en Admiraal - Gene- raal y hel Uiijkckend Iloifd van 't Gemeenebejf k?
Jong. Neen, indien hij 't uitfteckend
*oofd was , zou hij voorzitten in de Hooglto Vergadering van 't Land, dat is, in de Vergadering der Algcmeene Staaten 'of ten minde in de Vergaderingen der Staaten der bijzondere' Gewesten ; nu heeft hij nooit beweerd dit recht te hebben. . De Doge van Venetië is het uit (reek end Hoofd van t Cemeenebcft van Venetië ; doch men moet bekennen , dat 'er een zeer groot verfchil is tusfehen de waafdighcid, van Doge en die van Stadhouder, De Stadhouder heeft zelf met eens recht van zitting in de Vergade- ging der Algcmeene Staaten, en indien hij ibmtijds 'm dezelve komt. gefchiedt zulks alleenlijk om 'er voordellen, betrekkelijk tot bet algemeen welzijn en tot den roem van 't- foVme-encbcIT: , te doen. Deze voordrachten of voordellen gedaan zijnde, hebben de Al- gemeenc Staaten recht hem- te verzoeke» henentegaan , ten einde zij , in zijn af- ■vyeczen , over zijne voordrachten kunnen raadpleegen en op dezelvcn zoodaanig acht liaan, ais zij gcvoegelijkft zullen oordcelen, want-
|
|||||
_
|
|||||
Catechismus der. VrijHiid;
want de Stadhouder heeft zelf geen raad-
pleegende, maar alleen eenc raadgeevenda ftem, in de Vergadering der Algemeene Staa- ten , wanneer deze deszelfs raad wel willen inneemen , twelk ten aa«zien van hooge amten, meeft altijd of bijna altijd gefchiedt» doch zijn gevoelen maakt geen wet, men volgt hetzelve of men gaat 'er van af, zoo als men , 't meelt niet het nut van 't Ge- meenebeft oordeelt , overeengekomen. Da Prins van Oranje is, alleenlijk 't uitfteekencl Hoofd, van alle onze Krijgsbenden , iii hoedaa-. nigheid van Kapitein-en Admiraal- Generaal van. 't Gemeenebefti ... Grijz. Maar zit de Stadhouder niet voor ii\
«len Raad van Staate en alle andere Generaliteits- Vergaderingen ? Jong. Ja; maar hij zit in dezelven flechts
voor, als Gemachtigde der Hooge Overheid , welke vertrouwen genoeg in hem ftelt, oni zich door hem te doen verbeelden ; hij gaat hier everi als overal elders tewerk, in hoe- daanigheid van Amtenaar en Dienaar van den Staat. Een onwederfpreekelijk bewijs, dat hij niet anders is , is dat hij als Kapitein- en Admiraal-Generaal, eenè wedde van da Generaliteit, en als Stadhouder , eene wedde van ieder bijzonder Geweft trekt , omdat nij in die hoedaanigheid de bijzondere Die- naar van ieder derzelven is en omdat hij uit iioofdé van de twee andere amten de Die- P |
||||
32(5 Katecfhsmüs »br Vrijhei^
|
|||||||||||
naar van 't faam verbonden lichaam der Unie
is. De wedde» onderftellen een' Dienaar, e» niet een uitfleefcend Hoofd van een' Staat. G » ij z. Wie is dan het uitfteekend Hoofd vaa
«et Gemeenebefi ? Jong. NaatHvkcur/glrjk gefprooken ; heeft
het Gemccnebefr geen iritlteckcnd Hoofd, echter kan men in een' zekeren zin zeg- gen , dat de Voorzitter van de Weck in |
|||||||||||
tie Vergadering der Argemeenc Staaten
iHtfteekeHd Hoofd van 't Gcmecncbcft hoewel eigenlijk gefproken , het |
het
is; uit-* |
||||||||||
fteekefid Hoofd van 't Geracenebeft bij ons
een zedelijk, een onzichtbaar weezen is, even als de Hooge Overheid. G r rj z. h de Stadhouder, een integreerenct
Lid, van de Oppermacht ? Jong Ja , in zijne hoedaanigheid van
ccriten Edelen der Gewesten , welke hem deze eer hebben opgedraage»» doch niet iiï zijne hoedaanigheid van Stadhouder, hij 1 temt alleen in zijne hoedaanigheid van eerfte* Edelen , in de Vergaderingen der Staaten, van de Gewesten , 't zij door zichzclven of door zijn' Verbeelder, zoo als In Zeeland , dus j's niet de Stadhouder, maar Z. D. H. Mijn Heer de Prins van Oranje, een integreerend Lid van den Oppermacht , die zulks op dezelfde wijze is, als alle de Edelen, de Vergadering der Üidderfchap uïtmaafcende 't zelve zijn, en deze ziin 't even gis de |
|||||||||||
Katechismus der Vrijheid.
Afgevaardigden der Steden in de Vergade-
ringen der Staaten der Gewesten , welke op hunne beurt, het niet anders zijn, dan gelijk de Raaden of Vroediehnppen dei bijzondere Stelen , ftem hebbende in de Vergaderingen der Staaten , haarer Gewes- ten. Grijz. Gaan-wij nu over tot het Stad-
houderfchap op zich zelf, eri zeg mij, wat hetzelve bdioorde te gijn, om tot het wel- ig jn en den roem, van 't Gemeeneheft medete- werken ? Jong Mijn antwoord is eenvoudig, de Stad-
houder behoordegezags genoegte hebben, om de misbruiken te kunnen verbeteren , welke in alle en nog veel bijzonderlijker in de vrije Staaten, influipen, omdat het gezag in de- zelven te veel verdeeld is , en hij behoord^ geen gezag genoeg te hebben, om zieli onafhangelijk van ite Hooge Overheid te maaken, in de bediening van zijn amt, dit Is klaarblijkelijk het oogmerk , het- welk de Opftellcrs van onzen Regeerings- vorm , zich fchijneu vobrgefteld te heb- ben. Grijz. Verklaar uw antwoord nader.
Jong. De Stadhouder moet Middelaar
tusfehen 't Volk en de Regenten zijn; hij moet macht hebben, den Wethouderen »ie verplichting voortehouden, waarin zij zijn, «ui het Volk als Vaders en al.s Broeders P 2 te |
||||
'
|
|||||
Katechismus der Vrijhetiv
fe fiandeléh , zoo het mogt komen te ge-
beuren , dat zij de gedijde plichten hunner' amten kwamen te vergeeten ,• en dat zij tot eene niet te verdedigen en met de vrijheid des Volks ftrijdende Adelregeering, overdoe- gen ; indien zijne vermaaningen in den wind geflaagen wierden, ett de Wethouders zich boven alle regelen van rechtvaardigheid en billijk- Jic.d achtten te zijn ; moeft hij, na nutteloos aile middelen van zachtheid en overreding, omtrent de hardnekkigen in 't werk gefield te hebben , door' 't' klaagende en beledigde' Volk gemachtigd worden, in den naam van dat Volfc tewerktegaan , en zoodaariigc kracht- daadige maatregelen te neemen, welke hem t gefchlktftc zoude voorkomen, om 't gezag van 't beledigde Volk te doen eerbiedigen door hem of fien van de Wethoudcrfchap te ontzetten , welke door hunne onrecht- vaardigheden en hunne halfterrfgheid de fchan- de van uit de Regcerlng gezst te Worden, verdiend mogten hebben ; indien de Mede- Regenten van den "kwaaddoender hardnekkig bleeven weigeren, hem zelve uit hun midden te jaagen; de Stadhouder moeft gemachtitrd zijn , om te Waaken, dat de voorrechten der Burgeren , hunne goederen,, hunne eer, en hunne Burgerlijke Vrijheid niet met voeten worden getreeden, door bijzondere Regen: ten , welke misbruik zouden kunnen maafceri vaa t aandien, 'welk hunne waardigheid hun geeft',
|
|||||
Catechismus der Vrijheid. 259
geeft, om den Burger te trotfeeren, en mishan-
delen , zijnde deze altijd al te zwak tegen zijn" Kegent, welke gewoonelïjk Rechter en Partij in z;jne eigen zaak wordt. G k ij z. Bepaalt gij daartoe al 't gezag
<lcs Stadhouders, ten aanzien, der bijzon- dere Wethouders der Steden , Vlekken eu Dorpen ? Jong. Neen: de Stadhouder moeft, dunkt
mij, een rechtsiïreeksch opzicht en een taa- inelijk uitgeftrekt gezag hebben, over de Bailliuweri, Droslaarden en over alle de groote Amtenaaren der Zeven Gewesten, aan wel- ken de Hooge Overheid, amten van gewicht, om op 't platte land geoefend te worden, toevertrouwt. Welke knevelaarijen, welke daaden van gezag, welke onrechtvaardighe- den , veroorlooven zich die bloedzuigers niet in de ftreeken , in welken zij bijna altijd als willekeurige Opperheerfchers regeeren i De Stadhouder behoorde machttehebben, om dezelven voor zich te daagen , wanneer bij hem welgegronde klachten over hun, gedrag werden ingebracht ; men moeft hem tie macht geeven , de allemaauwkeurigft» nafpeuringen te doen, over de wijze, op, welken zij hunne amten bedienen, en in- geval men hen aan misdrijven fchuldig vond, ben te verklaaren, te zijn vervallen van. hunne amten , enze .te verwijzen, in eene >oete, geëvenredigd aan de begaane onrecht- P 3 V93JT, |
||||
Katecijismus der Vrijheh».
vaardigheid , ten behoeve vaa hem of
weike de flacbroffers der roofzucht en wreed- heid der Bailliuwcn geweert waren. Behou- dens 't gezag der Hooge Overheid, welke in Hoofdinisdaaden, hun geding meeft laate» opmaaken. Grijz. Behoorde de Stadhouder ook niet
Jtennfs te necmen van de verfchillen, welke fomtijds tuïfchen 't eene Gewed en 't andere en zelf tusfehen de eene Stad en de aridere ont- ftaan ? Jong. Ja, zonder twijfel , en wij hebben
reeds gezegd , dat het Verbond der Unie van Utrecht, hem b'jzonderlijk tot deze be- middeling. voor hem een eer, en van zeer veel belang voor het onderhouden der een- dracht, fusfehen de Bondgenooten machr'g- db. Nog moet men opmerken , dat dit ver- maarde Verbond van Unie , klaarblijkelijk rriecr dair eênen Stadhouder onderftelt, en 't zij in *t voorbijgaan gezegd, deze meer rierheid van Stadhouders in 't Gemeenebefl, , als altijdduurende bij'de oorfprongelijkegron- Wtt omifafW, bew:j(l, dat het Gemeene- belï, nooit begreepen heeft, zich een uit- fteekend Hoofd in den per/bon des Stadhouders te gceven. Grijz. Maar zoud« het niet goed z'jn,
den Stadhouder een' kleinen u'tgefciptcn raad te geeven , welke de oefcn'ng van dit voornaam gedeelte van 't gezag, 'iwelk de » ." Hoo-
|
||||
Katechismus der Vrijheid. 3,3v
Hooge O/cr'icxi hem toevertrouwt, befMer-
de ? Jong. Deze wijze voorzorge is onver-
mijdelijk. Hoe groot ook de bekwaamhe- den van een* nlensch mogen zijn , hoa groot Ook zijne oprechtheid moge zijn , hij is niet zeker van z:ch niet te kunnen bedriegen en onvoorzichtig tewerktegaan : rilij dunkt derhalven , dat zijn "StJdhoudqriijke kaad behoorde te beflaan, uit een verflandig, be- langeloos en vroom Lid, uit ieder der Zeven Gewesten. Holland alleen behoorde 'er zelf twes te geeven , men begrijpt de reden wel waarom. Grijz. Maar zoude heü geeven van een'
Raad aan den Stadhouder n'et even zoo veel zijn, a!s denzelven onder Voogdij Hellen, ge- lijk men zegt? Jong. Geenszins, fielt men een' Oppèi*-
rechter ©nder voogdij, als men hem bijzitteTf toevoegt, fielt men een Voorzitter in ecu Hoog - Gerichtshof onder voogdij, wanneer nien Raaden nevens hem fielt ? Staall de Vorfren onder voogdij, orndat zij zicheenen gehciltJen 'Raad kiezen , om niet denzelven te raadpleegen , over de gcwicht'gde zaaleen vaii den Staat. De verrichtingen des Stadhbu- derfcheps, zoo als ik dezelvcn daar korn tö befchrijven, zijil van gewichts genoeg, orti een' kleinen Raad, bellaande uit mannen, be- zield ifcct ijver, voor 't algemeen welzijn , P 4 etn- ■
|
||||
|3» Katkchismus der Vrijheid.
prnftiglijk bezigtehouden, en zij zijn te me^.
jligvuldig dan dat een Stadhouder der Zeven Gewesten, l^apitein- en Admiraal - Generaal der Unie, alleen in ftaat zoude zijn, om dezelven in zijn Kabinet, te verrichten. Grijz. Gelooft gij, dat de Stadhouders,
zoo dikwijls misbraik van hun ' gezag zou- den gemaakt hebben , indien zij zoo een' Raad, gehad hadden ? Jong. Ik geloof neen, en ik ben zelf over-
tuigd , dat Mauritsen Wiilem de II. vooral om-, zichtiger in hunne bedrijven zouden geweest jüijn, en dat zij zich wel gewacht zouden heb- ben, de rechten der Hooge Overheid te ver- korten , gelijk zij, geduurende hun leeven, maar al te dikwijls gedaan hebben. Grijz. Hebt gij niet hier of daar aen op-
merkelijk ftaaltje, aangaande dit fluk gelee- zen ? Jong. Het is flechts weinige weeken ge-
le«den, dat gij mij in de Potitiquc Hullandois N'. ^o. bl. 316 en 317 eene plaats deed opmerken, welke waarlijk verdient opgemerktteworden. Oidenbarneveld in zijne gevangenis van Mau- xits fpreekende, drukte zich dus uit; -------->
,, Deze vreemdeling durft, eerwaardige Re-
v genten , die in 't land geboren zijn, wegjaa- ,, gen! bij durf als een willekeurig Vorfr. over m zijne Meefters en zijne Opperheeren, wel- ,, ker Stadhouder hij flechts is, ja, wat zeg ik, zijne weldoendcrs, welke hem met #1 wel
|
|||||||
.—■ -,. —
|
|||||||
~ï 1
|
|||||||
Katechismus der. Vrijheid. 233
v weldaaden overlaaden hebben, heerfchen ! -1
,, hij heeft de Regeer in gs vorm te niet ge laan , 11 onze wettige meefters zijn niet meer. Mei „ Welke onbefchaamdheid durf hij de tegen- „ woordige geweldenaarjen verdedigen ? De ,, Algemeene Staaten kunnen dezelven niet „ wettigen: zij zijn geen. Opperheeren. De ,, Stadhouder heeft dezelven niet kunnen ver- I, richten, da.n door zjeh de oppermacht aan- „ temaatigen, Pus zullen wij ten kosten van ,, zoo veel bloeds, onze Vrijheid onzen ou- ,, den Vorft pntweldigd hebbun, aüeenlijk om tl dezelve aan een' Stadhouder opteofieren." • Grijz. Behoort de benoeming of verkiezing der Regenten , uit krachte van ^le Grondwetten der Regeering, den Stadhouder toe? Jong. Neen; en Oldenbarnevelt , welke
zekerlijk wel goede kennis had van den oor- fprongelijken Regeeringsvorm , van ons Ge- Jlieenebeft , Is hier een getuige , die alles be- iliü. De Stadhouders zijn niet dan door een misbruik, 't welk ik het allerverdervelijk.(rs van allen, die in den Regccrngsvorm ingc- floopen zijn, r.oph aan die gewoonte geraakc van de Regenten in de onderfcheiden Steden van den Staat te benoemen en te verk'ezen. Grijz. Waarom meent gij, dat dit het al*
Jerverdcrvelijkfte van alle mis! ruiken is. Jong., Omdat het den Stadhouder in
Jteat fielt, om over alle de zaaken, van 't Gu-r
pieenebeft, zelf over die van 't grootte gewicht,
P 5 naar
|
||||
«34 Katechismux der Vrijhei».
naar zijn welgevallen , te kunnen befchik-
ken , in een woord, dit reclit maakt hen bï) ons machtiger dan de Hooge Overheid! zelve. Grijz. Deze ftelling is te fterk, Zoon* en men doet onvoorzichtclijk, als men diê zonder bewijzen bijbrengt. Jong. De bewijzen van dezelve kan men
ongelukkiglijk maar altegemakkelijk veüfehaf- fen. i. Hat beste bew'js, 't geen inen van eene
fleUing kan geeven, is de ondervinding, en de verflhe .ondervinding van den invloed des Stadhouders in den oorlog, welke een eindd komt te necmen , bewijst maar al te veel_, dat de Stadhouder, zonder Oppcfheer te zijn nochtans de znaken bijkans naar z:jn' zin heeft kunnen fchikken. Jk beroep mij op de beruch- te ongehoorzaamheid der Schecpsbevclhcbbe- ren beftemd om zich naar Breit te begeeven. Heeft de Opperbevelhebber Cdc Graaf van Bij- land ) 't bevel over dit Smaldeel voerende, niet opentlijk gezegden heeft hij niet durven fchrij- ven . dat hij volkomenlijk vrijgefproke» was van alle verwijt, omdat de Admiraal- Generaal hem vrrgefproken had? 2. Sedert dat de amten va» Kapitein- en Admiraal-Generaal in deft pcr- fbon des Stadhouders vereenigd zijn , kan nicn zeggen, dat de befch'kking der Land-en Zee- macht geheel en al overgegaan is onder de willekeur"ge macht des Stadhouders; want in fcoeduanigheid van Kapitein- en Admiraal-Ge- net |
||||
KaTECHISMCS DER VkljTfETO, 235
neranl, bageeft hij bet grootfte gedeelte der
krijgsaratetu Deze benoem ng verbindt niet alleenlijk die geenen, welke hunne krijgsam- ten van zijne hand honden, maar zelfde gan- fche familie van die geenen, welke tot eene krijgsbediening bevorderd zijn, en alle de fa» milien van hun , welke naar eene bevorderiny in den krijgsdienst Traan, aan hem; dit zoude reeds te veel zijn: En kan men niet zeggen , dat de Stadhouder door de begceving , de ver- kiezing , de aanboveöling enz. zoo van en tot do Regentsplaatfen der Steden, als van en tot de voordeelige posten en Eerampren van "t Ge-' meenebeft, middel gevonden heeft, bijna alle de familien van 't Gemeenebeft in zijne belan- gen te trekken ? Indien dan bijna alle de fainu; lien van t Gemeenebeit niet verwachten kun-' pen eenige gunden of eiramten in den Staat te bek 'men, dan van t wei behangen vaj dca Stadhouder en Kapitein Generaal, indien de Stadhouder en Kapitein - en Admiraal Generaal het eenigftekanaal is, door t welk aüs günften en Eeraraten vaii den Staat nederviocien, wel- ke familie zal zTch tegen zijnen wil durven aan- kanten , en d;e niet iiaavelijk zal buigen , voor hem, die naar zijn welgevallen, over de Re- gentsplaatlen , over de burgerlijke en krijgsamp- ten in de gajifche uitgeftrektheid van 't Ge- meenebeft kan befchikken ? Men heeft flechts het menichelijkhart te kennen, om tebeOurten, dat, vooral, in dezen tijd in welken de pracht e»
|
||||
Katechismus der Vrijheid.
«n overdaad alle Rangen en Staatcn ingenomen,
fiebben de heers chzucht de overhand op de vaderlandsliefde heeft, en deze bijna altijd aan het eigen belang; opgeofferd wordt! Gr ij z. Woud gij dan, dat de Stadhouder
zoo groot een' invloed in de begeeving en ver- kiezing der Regenten niet hadden dan hij te- genwoordig heeft? Jong. Ja, en ikhoudeftaande, dat zoolang
als hij den invloed in de begeeving: der amten en vcrkiez'ng der Regenten zal blijven b«hou- den.dien hij door 't verdervelijkfle van alle mis- bruiken bekomen heeft, ik houde (taande, zeg ik, dat het Genueenebejl niet meer beftaat dan uit een volk van flaaven, eeniglijk verknocht san hem, die alleen de eeramten , de rijkdom- men en gunstbewijzingen van den Staat op Ijunne hoofden kan doen nederdaalen ; waarom» omdat onze Regenten bijna niet anders zijn, dan plaatsbekleders van den Stadhouder. Grijz. Hoe en door welke wegen heeft!de
macht der Stadhouders zoo een hoog en vooi do Algemeene Vrijheid zoo bekommerlijk top- punt bereikt ? Jong. Ik meen, dat ik hier boven, deze
vraag beantwoord" nebbe; maar om u te vol- doen , wil ik mijn* antwoord hier wel herha- len Willem de 1. verdiende bij den aanvang van 't Gemeenebest, alle de erkentenis van 't Volk ; men droeg hem derhalve alle de eer- fcevpijzingen en voorrechten, welke zijn Stad* V hou- |
||||
&ATECHISMUS DER VRIJHEID.
honderfchap doorluchtig en aanzienlijk voof
hem konden maakeii, op; dus kwam hij tot' dien trap ^an gezag, dat hij in 't Genieene-» best oefende door zeer eerlijke en zeer wetti- ge middelen; maar zijne Opvolgers zijn aaa de hooge en bijna willekeurige macht, die zij geoefend hebben., en die de tegenwoordige Stadhouder, tot-hiertoe geoefend heeft, niet gekomen , dan door duider e wegen , door laage, doch bij een Volk, 't welk van de deugden van deszelfs Voorvaderen ontaard is» altijd krachtige middelen. GriJz. Verklaar u zerven duidelijker.
J-ong. Deze alte krachtige middelen, her-
baal ik niet dan met verontwaardiging. Zo» menigmaal als de Stadhouders eene nieuwe bres in de Burgerlijke Vrijheid hebben willen rmaken, hebben hunne vleiers, hunne uitge- zondenen , in een woord, de verraaders des- Vaderlands middel gevonden, om 't gepeupel in alle de Steden van 't Gemeenebest opte- rüien; zij hebben 't zolve tegen deszelfs Re- genten doen opftaan , zij hebben hetzelve tob muiterij verwekt, zij hebben door beloften, door belooningen, en door andere nog onbe- taamelijksr middelen , de> verbeelding van 'e- gemeene Volk gaande gemaakt; en dit gemee^ ne Volk, onweetend, ligtgeloovig, doch wild en woest, wanneer het toornig is, is tot da grootfte buitenfpoorigheden overgeflagen; en 't zi; vreesachtigheid van de zijde der fiegee- |
|||||
____i
|
|||||
Katechismus der Vrijheid.
ringen, 't zij ftrafwaardige oogiuiking van de
zijde der meest in aanzien zijnde Re-renten ; d t gemeene Volk is „iet gefluit geworden in des- aclfs openbaare wanorden. Eindelijk, om «Hesineen woord te zeggen, altijd hebben de Stadhouders door muiterijen des Volks te- gen den Regeeringsvorm en tegen 't klein geul van braavc Regenten, Befchermers der Vrijheid, hun gezag vergroot, en zijn zij zoo Verre gekomen , dat zij bijna geen andere re- gelmaat van hun gedrag- kennen . dan hun wcl- behaagen. o Schimmen vin dn Olbinbaj- XEVELDen van de gebrokd er.s de Wi tt flrekt gij niet tot getuigen dezer droevige waar- heid! O Vaderen des Vaderlands waart gij niet de flachtoflèrs des oproers; en bezoedel- den uwe eer- en godver-cetcn medeburgeren , 4ie hunne tonden in uw bloed doopten f zich Zclven niet met de grootfte aller euveldaaden «loor u te vermoorden, en wanneer zij u ver. moordden en 't hart uit uwen boezem rukten, vermoordden zij toen niet tcflens de Vrijheid lietve en rukten zij dezelve niet teffens 't hart mt den boezen! o waarde Medeburgeren! kun- nen w,j naar 't geen wij heden zien , twij- felen aan cene waarheid, welke onze Hiftorie JT2S5* 'Ve!ke onze tegenwoordige toeftand
klaarbhjkhjk bewijft; eene waarheid, die ons niet fchandc bedekt bij de buitenlanders, wel- ke dat oude, deugdzaame, dappere, krijgs- zuchtige, machtige en voor hunne buitenland- (bh
|
||||
Katechismus der VarjiiBrc. 33?
fche .vijanden even zoo ontzaggeFjfc Volk,
als c voor den Dwinghmd, die 't z«Ive fedcrt fangen tijd onderdrukt had en nog meer onder; drukken wilde, geweefr was, b-j ons tegen- woordig te vorgeefsen zeiken. Grijz. Gij doet nr'jn hart toefluitcn Zoon ;
uwe liefde voor t Vaderland doet tp'i) traanen van vreugde (lorten , en deze traanen zouden voor mij aangenaam zijn , indien de vrees voor alie de gewcldenaarijen van 't gepeupel, te- gen 't geen ons nog van de Vrijheid overblijft , hunne zoethe'd niet met bitterheid mengde. Jong. Het is waar, dat men tegenwoor-
«lig alle die verachtelijke en ftraiWaardige middelen in 't werk fielt*» welke eertijds zoo wel gelukt zijn aan de pluimftrijkcrs van de Prïnfen van Oranje, hsïersehzuchtiga vleiers» welken ik geen zWaarighcid maak verraaders van *t Vaderland te noemen ; doch het is tef- fenswaar, dat onze Wethouderfchappen, in ♦t algemeen, uit beter leden beft'aan, het is' tcflens waar, dat de Vaderlandsliefde ontwaakt is, dat dezelve op haare hoede is ; liet is te.Tens- ivaar, dat het grootfte en zelfs 't gezond/l» gedeelte des Volk, wel onderricht is, het is* teflens waar, dat het deszelfs rechten kent, 't is teffens waar, dat hetzelve gereed is, orft dczelven ten kosten van deszelfs bloed regea 4c dwingelandij te verdedigen ; het is eindelijfc tc/rens waar, dat alle de beroertenen op/lar;<fcn. Wölkea men f«dert ruim een jaar,' heeft ge-' ppogd
|
|||||
___^
|
|||||
94» Kateciusmus der Vrijheid;
poogd te verwekken, niet gelukt zijn» dat alle
de fchande van dezelven op de hoofden der bekende bewerkers van deze openbaare wan- orden t' hu's gekoomen is; dus voorfpelt ons alles tot hier toe , Vader, dat de poogingen der boozen machteloos zullen zijn : en dat de Vrij- heid zich weder in haaren vollen Iuifter en in haaren vollen glans bij ons vertoonen zal, iri weerwil der mcenigvuldige liften en kunftenaa- rijen der flagven van t willekeurig gezag, die alles in 't wcrkltellen, om t garitfche Volk te hoodzaakcn fcliandelijk de kniën te buigen voor den Afgoc! der volftrekte Heerfchappij. Grijz. Afugt gii , o mijn waarde Zoon!
mogt gij met juiftheid en waarheid de ver- losling des Volks en de zegepraal der Vrij- heid voorzeggen ! Mogt gij bij ons de fchitterende Zon der eer en des roems vaii een Volk, geboren om vrij te zijn» zien op- komen ! En Gij,- ö Almachtige God , Gij! die dé
harten aller menfehen in uwe hand houdt; Gij! die dreigendfte ftormwinden en onwe- tiers verdrijft ; Gijl die met de voorneemens der boozen fpot , die hunne verfoeieiijke raadflagcn verijdelt en te niet doet gaan ënzë tegen hen zelven keert; Gij! die 't hoodlot der Rijken regelt , en dezelve 'ver- heft en vernedert, naar uw welbchaagcn ; Gij ! die U nooit, dan naar de onveran- derlijke Wetten der Gerechtigheid richt ; • Gij i |
||||
Catechismus dér. Vrijheid. 24*
"Gij! die de deugd altijd onderfteund en be-
loont , die een afgrijzen van 't kwaade hebt en hetzelve altijd ftrengelijk ftraft ; Gij eindelijk ! o Opperweezen ! flaa een me- dedoogend oog op de kinderen der door- luchtige Martelaaren van 's Lands Vrijheid • doe ten hunnen behoeve, 't geen dat Gij ten behoeve hunner Vaderen hebt gedaan r neem hen heden onder de befcherrning U\v& Almachtigen arms , gelijk als Gij hunne Voorvaderen, ten tijde hunner vernedering en hunner rampen onder dezelve naamt. Boezem hun dien moed , dien ijver, die geregelde liefde voor 't Vaderland , in een woord , die heldendeugden in, welke hunne Vaders deeden zegepraalen, over de geduchte en wreede macht van een' onrechtvaardigen en ontaarden Vorft. De Rampen , welke mijn Vaderland bedreigen, zijn, wel is waar, zoo 't fchijnt , min te duchten, doch zij zijn daarom niet min weezenlijk , noch min var- fchrikkélijk. Gij alleen, o God , gij alleen Joint dezelven van onze hoofden afwenden I Verhoor mijne gebeden, ten behoeve van mijn waarde Vaderland ! Verhoor dezelven ook ten behoeve van een' Zoon , die, hoop ik , door zijne Christelijke en Burgerlijke deugden, ver- dienen zal, dat Gij hem onderfteunt, dat Gii hem beftiert, dat Gij hem bezielt, en dat Gij hem geleid, op 't met distelen en doornea pad, hetwelk hij begint te betreeden. Q Do» |
||||
KaTECHISMUS DER VRIJHEI»1.
Doe dat zaad van deugd, hetwelk ik getracht
heb, uit het binnenlïe van zijn jong en teder hart te doen voortfpruiten , ganfchelijk ont- botten ; of liever voltooi uw werk, want alle deugd vjoeit alleen van U af. Indien 't Graf, 'twelk mij reeds roept, mij mogt komen inte- zwelgen, voor dat ik de uitmuntende vruchten der onderwijzingen, welken ik aan dien waar- den Zoon geef, aanfchouwen en finaaken kan, maak, dat ik ten minfte, van deze WerekJ feheidende, met mij moge voeren, de welge- gronde hoop, van een' deugdzaam en Patrio- tisch' Burger te hebben gevormd ? Jong. Vrees niet, Vader, vrees niet voor
mijne onftandvastigheid, uwe leflen zijn diep in mijn hart geprent; Ik zal uwe voorbeel- den nooit uit het oog verliezen, 's Lands Vrijheid is> alles voor mij; zonder haar is 'er voor mij niets bekoorlijks noch aangenaams; nooit zal ik voor de blinde Afgodin der Fortuin kruipen , nooit zal ik haar de kofte- lijke voordeelen der Vrijheid opofferen, en de willekeurige Heerfchappij zal altijd in mij den onverzoenelijkften Vijand vinden. Grijz. Belooft gij mij dit, Zoon!
Jong. Ik zweer u dit, bij al wat 'er heiligft
is! Grijz. Omhels mij, Zoon, de dood heeft
niets verfchrikkelijks meer voor mij, ik zai denzelven zonder vrees zien komen ; 'ik zal v zonder bekommering vcrlaaten , en ik zal |
|||||||
1 1
|
|||||||
_^
|
|||||||
{Catechismus der Vrijheid: 34$
gohder fchrifc ten graave gaan , ik voeg 'er
bij, dat ik, met genoegen, in 't zelve zaf gaan , dewijl ik mij belooven kan, dat een» mij en den Vaderlande waardige Zoon , mij derwaards zal geleiden, nadat ik in zijne ar- men den geeft zal hebben gegeeven, en zijne handen, mijne oogen voor altoos geflootea zullen hebben* |
||||||
E INDE.
|
||||||
..t, •-_»*.
|
||||||