-ocr page 1-
SPECIMEN HISTOKICO-POLITICUM
DB OPIÏRE
PETKI DE LA COURT,
QUOD 1NSCRID1TDK I
AANWM8ISIC
DEK POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN VAN DE UEPUBL1KE
VAN
HOLLAND EN WEST-VBIESLAND,
guoD
ANWÜENÏE SUMMO NÜMINE,
EX ATJCTOR1TAÏE EECTOKIS MAGNIFICI
CORNELII GÜILIELMI 0PZ00MER,
riIU. THEOil. MAG. I.1TT. BUH. ET JUR. UTII. DOCTOR., ET NIOF. EXTRAOHD. ,
NEC NON
amplissimi SENAÏÜS ACADEMICI consensu,
ET
nobilissimae FACULTAÏIS JUEIDICAE decreto,
1 f
SUMMISftUE IN
JUHE ROMANO et HODIERNO HONOLU15ÜS ac PB1VILEGHS
IV ACADEM1A BIIENO-TBAJECT1NA
11 I T E KT L E G I T I M E C O N S E Q U E N D I S ,
EKUDITOUUM EXASUNI SUBMITIIT
OTTO VAN REES,
Iieodiensis,
DIE XVII M. JUNI! ANKI MDCCCLI, HORA II.
ÏRAJECTI AD RHENUM,
apud B. DEKEM A.
MDCCCLI.
-ocr page 2-
VERHANDELING
OVER DE :
AANWIJSING
DER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUBLIKE
VAN
HOLLAND EN WEST-VRIESLAND,
VAN
PIETER DE LA COÜRT,
-ocr page 3-
V E ]l 11 ANDELING
OVER BE :
AANWIJSING
DER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUBLIKE
i a:-.
HOLLAND EN WEST-VRIESLANI),
VAN
PIETER DE LA GOURT.
EENE PnOETE
TOT VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
in
t,
I.' T n E C II T 8 C II E IIO O G E S C II O O L,
DOOK
0. VAN REES.
li T RECHT,
B. DE KEMA.
18 51.
-ocr page 4-
T N It O U 1).
INLEIDING.
Doel der Verhandeling........BI. I—IT.
§ 1. LEVENSSCHETS VAN HE LA COUIIT. BI. II----VIII.
§ 2. geschriften.— Interest van Holland.— Aandeel
van Johan de Witt aan dit werk. — Historie der Gravelike
Regeering.
— Werken, die ten onregte aan de la Court
worden toegeschreven. — Sinryhe Fabulen. — lfransehe en
Engelsclic vertalingen der Aanwijsing . BI. "VIII—XVIII.
§ 3. hoofdbeginselen. — De Staat liet middel tot bevor-
dering van volks-welvaart. ■— Vrijheid. — schets vah
DE GESCHIEDENIS DIER BEGINSELEN".— De oude Wereld.----
Het privaatregt. — Het Christendom. — Du Germanen.—
Verdringing van liet democratische element door het mo-
narchaal-aristocratische en daarna door het despotische. —■
Het leenstelsel. — Onontbeerlijkheid van waarborgen.
Landdagen. — Keuren en privilegiën. — Regt van verzet.—
Toepassing van dit regt in den strijd onzer voorouders
tegen Filips. — Invloed van de studie der klassieke schrij-
vers. —De kerkhervorming.— Gezag van de Heilige Schrift;
van Aristoteles; van het Romeinsche regt. ■— Politische
schrijvers. — Macchiavelli. — Buchanan. — Hottman. —
Languet. — Althusius. — Milton. — Oorsprong der theorie
van het maatschappelijk verdrag. — Bodinus. ■— Pil-
mer. — Graswinkel. — Ilobbes. — Vrijheidszin onzer voor-
ouders............BI. XVIII—LII.
§ 4. LITERATUUR.......BI. LII---LVI.
EERSTE HOOFDSTUK.
POLITISCII STANDPUNT VAN DE LA COURT.
Wat hij als zijn vaderland beschouwt. — Holland in
-ocr page 5-
de Middeleeuwen. — Bijzondere band tusschen Holland
en Zeeland. ■—■ Verhouding van Holland tot de overige
Nederlandsche gewesten. — De Unie van Utrecht. —■ Het
streven van Holland naar een' overwegenden invloed. —■
Onzekerheid van het staatsregt der Republiek. — Verslap-
ping
van den band tusschen Holland en Zeeland. —
Tegenstrijdige belangen vnn Holland en de Unie.— Geest
van afzondering en egoïsme.......BI. 1—17.
TWEEDE HOOFDSTUK.
O RONDTREKKEN VAN HET STELSEL VAN DE I.A COURT.
Wat hij door welvaren verstaat.— Heerschappij van het
materieel belang in zijnen tijd. — Hollands natuurlijke
voordeden en lasten. — Onderling verband tusschen de
verschillende takken der nijverheid. — Geringschatting
van landbouw en veeteelt. -— Schets der geschiedenis van
de opkomst van handel en zeevaart. — Grondzuilen van
Hollands welvaart..........BI. 18 -34.
DERDE HOOFDSTUK.
MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN VKEEMDELINGEN.
Godsdienstvrijheid en een open burgerschap als de
beste middelen, om vreemdelingen in het land te lok-
ken................BI. 35.
§ 1. Waarin de godsdienstvrijheid, door de la Court be-
doeld , bestaat. ■— Verbittering der predikanten over zijne
gevoelens. — Verbeurdverklaring van de Aanwijsing. ■
Hoe de Staten van Holland ten opzigte der godsdienst-
vrijheid handelden. ■— Gevoelens van Boxhorn en IIu-
her.
—r- Ware grond der onbekrompene staatkunde van
Holland. — Vorderingen van het staatsregt ten opzigte
van de verhouding tusschen Kerk en Staat. BI. 36—54.
§ 2. Gronden voor een open burgertchap. — Vrees voor
__
-ocr page 6-
de gevolgen van dezelfde staatkunde bij andere na-
tj«i..............BI. 55—57.
VIEEDE HOOFDSTUK.
MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN INGEZETENEN.
§ 1. Vrijheid van handel en nijverheid.— Wat de la
Court daaronder verstaat. — Gronden tegen liet privi-
legie
der O I. Compagnie en de gilden. — Zijne beant-
woording van de voornaamste tegenwerpingen. ■— In
hoeverre hij oorspronkelijk was. — Of hij zijne denk-
beelden aan Johan de Witt kan ontleend hebben.
Welken invloed hij op de ontwikkeling der wetenschap
heeft uitgeoefend..........BI. 58__82.
§ 2. Regeling van hel belastingstelsel in het belang van
den kandel.
— Overzigt der heffingen tijdens de ftepu-
bliek. — Denkbeelden van de la Court aangaande de
beste belastingen. — Heerschappij van het stelsel der
handelsbalans. —..........j\\ 82__89
§ 3. Regeling van de jwsliüe in het belang van den
handel.............BI. 89—94
VIJFDE HOOFDSTUK.
BUITENLANDSCHE STAATKUNDE.
Wat hierbij op den voorgrond staat. ... BI. 95.
§ 1. Het bewaren van, den vrede en het handhaven der
onzijdigheid.
— Beschouwing der redenen, die tot oorlog
konden aanzetten. — Bescherming en bevestiging der gren-
zen. — Zucht om vreemde natiën tot het opheffen van
onmatige tollen te dwingen. — Noodzakelijkheid om het
evenwigt van Europa te helpen handhaven. — Staatkunde
van Johan de Witt. — Tusschenkomst van Holland in
de Noordsche aangelegenheden. — Bezorgheid voor Frank-
rijk..............BI. 90—109.
§ 2. Verbonden met vreemde mogendheden. — Tractaten
..
-ocr page 7-
van vriendschap en handel. — Defensive en offensiVe allian-
tien. — Verbonden met zwakkere mogendheden. -— Macchia-
vellistische staatkunde -van de la Court. — Naauwgezetheid
van Johan de Witt in het naleven der tractaten. — Welk
oordeel de politiek onzer voorouders in het algemeen ver-
dient. — Verbonden met Frankrijk, Spanje en Engeland. —
Gevoelens van de Witt daaromtrent . . BI. 109—121.
§ 3. Koloniën. — Voordeden. — Openstelling voor alle
ingezetenen ........... BI. 121—125.
ZESDE HOOFDSTUK.
REGERINGSVORM.
ilepublikeinsche geest aan het einde der Middeleeu-
wen. — Neiging tot aristocratie in de Nederlandsclie ge-
westen. — Provinciale Staten. — Verhouding tusschen deze
en den Graaf. — Souvereiniteit der Staten van Holland. —
Weerzin tegen het gezag der Stadhouders. •— Regtvaar-
diging van die gezindheid. — AVat men in die dagen door
vrijheid verstond. — Betoog van de la Court, dat eene
regeering zonder Stadhouder uit den aard der zaak zijne
Maximen moest volgen. — Inhoud van de hoofdstukken
der Aanwijsing, die aan Johan de Witt worden toege-
schreven. — Of deze werkelijk de schrijver is. — Gevoelens
van Johan de Witt en de la Court omtrent de gelijkheid
der burgers. — Afkeer van den laatste van eene beperkte
aristocratie.— Besluit.......BI. 126—150.
BIJLAGE A. B. C. en D.
Stukken betrekkelijk de aanklagt van den Schout der
stad Leiden tegen de la Court wegens het verspreiden
van faueuse libellen ....... BI. 157—1G7.
BIJLAGE E.
Onuitgegevcnc hoofdstukken uit het Welvaren der stad
Leiden
............BI. 1G7—170.
-ocr page 8-
IN]-El DING.
Het luisterrijkste tijdvak van onze vaderlandsche ge- «
schiedenis is voorzeker dat der eerste stadhouderlooze
regering, onder het bestuur van den Eaadpensionaris
Johan de Witt. De jeugdige Staat, bij den vrede van
Munster in de rij der onafhankelijke mogendheden ook
door Spanje erkend , mogt zich dadelijk in een aanzien
verheugen, waardoor hij met de magtigste Rijken bijna
op gelijke lijn werd gesteld. Amsterdam was de voorname
markt van Europa geworden. Tot in het verre Noorden
was de ondernemingsgeest onzer kooplieden doorgedrongen,
en hun beleid en moed hadden gelijktijdig in het Zuiden
den Portugezen de rijkste koloniën ontweldigd. Aan Zwe-
den en Denemarken werd meermalen de wet voorgeschre-
ven. Engelands hoofdstad trilde bij den donder van het
Nederlandsch geschut; en terwijl elders het despotisme
met eiken dag veld won, handhaafden onze voorouders
tegenover den heerschzuchtigen Lodewijk XIV de burger-
lijke en godsdienstige vrijheid van Europa.
Onder de geschriften dier dagen, wier talrijkheid en
inhoud van een zeer levendigen burgerzin getuigen , verdie-
nen die, van welke Pieter de la Conrt de schrijver was,
eene bijzondere opmerkzaamheid. Door de veelzijdigheid
-ocr page 9-
II
der behandelde onderwerpen zijn zij meer dan andere
geschikt, om een dieperen blik in den commerciëlen en
staatkundigen toestand van ons vaderland te vergunnen.
Zij munten tevens uit door heldere inzigten in de bronnen
en het wezen der volkswelvaart.
Ik heb mij voorgenomen in deze verhandeling het ge-
wigtigste dier geschriften , namelijk de Aanwijsing der lie't.1-
same Poütike Gronden en Maximen van de Repubüke
van Holland en West-Yriesland
, aan een naauwgezet
onderzoek te onderwerpen. Onder de verschillende oog-
punten, waaruit men een dergelijk werk beschouwen kan,
wensch ik mij bij datgene te bepalen, waar de vragen
naar de eigenlijke meening van den schrijver, en de be-
teekenis en waarde van zijne denkbeelden in betrekking
tot den tijd en de omstandigheden, in welke hij ver-
verkeerde , op den voorgrond staan. Eene korte schets van
het leven en de letterkundige werkzaamheid van Pieter
de la Court, benevens de aanwijzing der plaats , welke
hij in de geschiedenis der staats-wetenschappen inneemt,
zullen als Inleiding niet overtollig zijn.
h i.
Pieter de la Court') werd in 1618 te Leiden gebo-
i) De leden dier familie schreven zich ook Del-Courl, del'Cour,
de l'Cour, de l'Court
, de la Cour. De spelling van eigennamen stond
in die dagen nog niet zoo vast als tegenwoordig. Vóór de geschriften
van de la Court vindt men, behalve de letters D. C, ook wel V. D. H.
uf V. H., die van den Hove of van Hoce beteekenen. Zie B. W.
Wltewaall ,
Proeve uit een onuitgegeven staatshuishoudkundig geschrift
van Pieler de la Court : Het Welvaren der stad Leijden. Leid. 1843.
Inleiding, bl. II. D. Groebe, Iets over Pieter de la Court en zijne
schriften, in de Letterbode voor ISÜ, bl. 160.
-ocr page 10-
III
ren.1) Zijne grootouders hadden even buiten de stad Yperen
eene groote en vermaarde herberg gehad, en zich tevens met
landbouw bezig gehouden;2) doch zijn vader verhuisde
in 1613 naar Leiden, waar reeds op het laatst der 16.
eeuw een tak der familie gevestigd was, en verkreeg al-
daar den 26. Nov. 1618 het poorterschap. Hij rigtte fa-
brieken op, dreef eenen aanzienlijken handel in lakens
en greinen, en leide daarin zijnen tweeden zoon 3) Pieter
op, vnn wiens jeugd ons overigens niets bekend is. Zelfs
is het niet met zekerheid uit te maken, of hij aan de
Leidsche Hoogeschool gestudeerd en aldaar den graad
van Meester in de beide Kegten verkregen hebbe. De
letters I.C. echter, in de opdragt der dissertatie van
zijnen neef Jacob4) , zoon van zijnen ouderen broeder
van denzelfdcn naam, schijnen hiervoor te pleiten, ne-
vens de grondige kennis van de oude schrijvers, welke
in al zijne werken doorstraalt. Men vindt echter gcene
blijken, dat hij bijzonder in het Romeinsche ïegt erva-
ren was; doch de onderwerpen, waarover hij handelde,
kwamen daarmede ook weinig in aanraking. ")
1)   B. W. Wlleioaall, t. a, p. bl VL
2)   Deze bijzonderheden komen voor in eene verklttring van getuigen ,
door de laCourt aangehaald in een pamflet, getiteld: Antwoord op de reide-
diginghe Dan Adriaen Ueereboord,
waarover tie bl. 5 noot 1). Zij toonen den
oorsprong aan der gemeone beschimpingen, voorkomende i» de Apologie de.
la maison de Nassau
elc. 1601, vermeld bij D. Groebe, t.a.p.bl. I6S, noot(ö).
3)   De overige kinderen waren Jacob, Janneken of Jeanne, en Johan,
die Meesier in de beide legten was, en eenige werken schreef, l.tter
door zijnen broeder Picler uitgegeven. B. W. Wtlewaal, t. a. p. bl.111 vv.
4)   Deze heeft de gedenkpenning gekregen , welken van Loon vermeldt
in zijne Nederl. Historicpenningen, dl. II, bl. 365. B. W. Wllewaal ,
t. a. p. bl. IV.
5)   Zie echler zijn denkbeelden omirent de regeling dtr Justitie , in
§ 3 van liet IV Hoofdstuk dezer Verhandeling.
-ocr page 11-
rv
Het huwelijk') zijner zuster Johanna met Adriaan
Heereboord
, professor in de philosophie te Leiden, •)
schijnt hem de eerste ongezochte aanleiding tot schrijven
gegeven te hebben. De hoogleeraar, die zich niet zelden
in dronkenschap te buiten ging, had deze verbindtcnis
volgens zijne eigene verklaring 3) vooral gezocht, als een
middel om zijne verachterde zaken te herstellen, en
daarom ook vóór zijn huwelijk van zijne schulden vol-
strekt geen gewag gemaakt. Geen wonder dus, dat de
echtelieden weldra in onmin geraakten, en Johanna ten
gevolge van ondergane mishandeling in het ouderlijk
huis terugkeerde, waar zij 10 Julij 1648 van eenen
zoon beviel, die twee dagen later overleed. Bij de begra-
fenis werden door toedoen van Heereboord schimpdichten
tegen Johanna en haren vader uitgedeeld. Dit kon onze
Pieter niet verduren. Hij gaf spoedig daarop een heftig
geschrift tegen Heereboord in het licht,4) hetwelk reeds
in October deszelfden jaara werd herdrukt,s) en waarin hij
het losbandig leven van den hoogleeraar volgens een dag-
register, waarschijnlijk vroeger op zijnen raad door Jo-
hanna aangelegd, met levendige kleuren teekende. Heere-
boord begreep zich te moeten verdedigen.G) Het eene
1)   Voltrokken den 26 Nov. 1646.
2)  Geb. 1014, gest. 1661. Hij was hoog fngenomun met de Curlesi-
aansche philosophie. Zie over hem Kist en Roynnrda , Nederl. archief
voor kerkelijke geschiedenis. Dl. V , Leiden , 1845. bl. 308.
S) In zijne Naackle ende nodige ve.rdedigingh. lic noot 6).
4) FaMum ofte Ghcreclitigheydt van de huysvrouwe van Adriaen
Heereboord , gedruct voor de voorstanders der Geregligbeydt , A** 1648,
4° , grool 30 bl.
f>) Goamplië'erd met eene voorrede en verscheidene marginale ampli-
Mion en andere byvonchsclon.
fci) Jvaaekle ende Nod.igo Verdediging!! van de Eer ende het leven
-ocr page 12-
g
esclirift lokte het andere uit,1) en het kwam eindelijk
zóó ver, dat Pieter de la Court, zijn broeder Johan
en de 's Graveuhaagsche Boekverkooper van Breeckeveldt,
bij wien de sehimpschriften tegen Heereboord gedrukt
waren, den 17. Maart 1849 door den schout werden / i
gedagvaard, omdat zij, met minachting der bestaande
plakaten famense libellen hadden uitgegeven. 5) Beide
broeders leverden daarop verzoekschriften in, om //de
procedureu des gemelden Heere Officier te doen cesseren,'/
en wel Johan, op grond dat hij geen deel aan het druk-
ken of uitgeven had gehad, Pieter daarentegen, omdat
hij alleen tot verdediging van de eer zijner familie de
pen tegen Heereboord had opgenomen.3) De schepens-
bauk verklaarde daarop "de saecken tusschen haer ende
den voorn. Schout uytstaende te wesen composibel,'/ mits
de supplianten vooraf //den Heere professor Heereboord
haren swaeger verklaeren en erkennen te zyn een eer-
lyck man.'/ Pieter de la Court was tot zulk eene intrek-
king zijner woorden niet te bewegen, en betuigde rond-
uit , daartoe niet te kunnen overgaan , doch leide tevens
van Adrianus Hecreboord , Professor Philosophiae , on Subregeus Coüogii
Theologici, tot Leyden. Door enile voor denselven. Proverb. XVIII, 17;
Die de eerste is in sijne Twist-sake, scbijnt rechlveerdich te zijn, maer
syn naeste komt, ende ondersoekt hem. Leyden by Severyn Mutthysz
in de Nonnesteegh, 1648. 4». groot 28 bl.
1) Heereboord gaf ook nog uit: Brief van Adrianus Heereboord
ghesonde» aen syne vromï. Johanna de la Cour, by denzelfden, gc-
«lruckt in 1648. 4°., groot 8 bl.— Hierop volgde van Pieter de la Courl:
Antwoordt op de verdediginghe van Adriaen Ileereboord , bem ghegheve»
door 7.ynen Swagher. 's Gravenhage bij Ludolph Breeckevcldt , 1648.
4", groot 44 bl.
-2) Bijlage A.
3) Bijlagen B en C.
-ocr page 13-
VI
aan het Gercgt een geschrift over, waarbij hij zoowel als
zijn broeder verklaarden geen haat en toorn , als den waren
Christen onwaardig, tegen Heereboord te koesteren. Hiermede
werd genoegen genomen, en de daarop gevolgde transactie
met den schout maakte aan deze ergerlijke zaak een einde. ')
Het blijkt hieruit dat de la Court een heftig,2) maar
waarheidlievend karakter bezat. Zijn geheel volgend leven
droeg er den stempel van. Hoewel hij geen regerings-
ambt bekleedde, en dus van een werkzaam aandeel aan de
staatkundige gebeurtenissen van zijnen tijd was uitgeslo-
ten , trachtte hij door veelvuldige geschriften op de open-
bare meening invloed uit te oefenen, en leide daarbij eene
mannelijke onbeschroomdheid, het gevolg van eene vaste
en warme overtuiging, aan den dag. Hij was een vurig
voorstander van de partij van Johan de Witt, met wien hij
persoonlijk zeer bevriend moet geweest zijn. Het verschil in
leeftijd') verzwakt de gegrondheid der gissing, dat deze be-
trekking aan de hoogeschool zou zijn ontstaan ; zooveel is
echter zeker , dat er brieven tusschen hen gewisseld zijn , *)
en hunne vriendschappelijke verhouding bij de tijdgenoo-
ten algemeen bekend was. ') Het is vreemd dat de llaad-
1)  Bijlage D.
2)  Hij verschoont zich wegens zijn heftigf'n stijl aan het slot dt;r
Aanwijsing , bl. 520 : •indien iemand — — mij voorwerpt , dat ik
— — eene — besluitende ende dringende wjse van spreeken ge-
bruike; ik antwoord, dat alle saaken die niet alleen in ielvves te
weeten, maar ook ende voorneementlik in ietwes te Begeeren ofte
niet te willen bestaan, ende die daar en boven teegen veeier men.
schen vooroor- en voordeden stryden , niet anders konnen ofte behoorden
verhandeld te werden.»
3)  De Witt was in 1625 geboren.
4)   D. Groebe, t. a. p. bl. 182.
j) Ia een pamflet, getiteld : Ilijdra ol' Monslerdivr , behelzende
-ocr page 14-
VII
pensionaris zijnen ijverigen en bekwamen aanhanger niet
in de regering gebragt,1) of op eenige andere wijze in
staatszaken gebruikt heeft.a) Misschien keurde hij den
driftigen man, die zijne meening steeds zonder om-
wegen uitte en de kalmte van geest miste, welke de
politieke loopbaan zoozeer behoeft, in zulk eenen werkkring
minder geschikt.
Toen de gebeurtenissen van 1672 aan het stadhouder-
loos bewind een einde hadden gemaakt, en de de Witten
door een woedend graauw waren vermoord, liep de la
Court insgelijks groot gevaar mishandeld te worden. Men
hing een opengesneden hond aan eenen boom voor zijn
huis, met een papier, waarop dit rijmpje geschreven stond:
"La Court zoo je niet snoert uw mond ,
Doen wy je als deezen hond.'/
cene vergelijking lusschen Oldenbarueveld en Johan de Wilt , wordt
gesproken van « syu bekende facoryl La Cuurt. » —In een handsehiill
van Frans van Micris wordt Pieter de la Court vermeld als • lang een
vertrouwd vriend van den Raadpensionaris geweest zijnde. » — Een
pamflet van 1C>"2 , getiteld: Verheugde Aenmerkingen ooer den dood
van C. en J. de Wilt
enz. verklaart, dat «d'een sonder d'ander niet
en dede , ja den een yels verbeten hebbende, wist den ander dat ttel ■
lyck te vervullen» , hierbij doelende op het deel , dat de Wilt aan de
Aanwijsing gehad heeft. — Zie B. W. Wttewaall, Proeve enz. bl.
XXIU , XXIV en 181. Vgl. Pieter Paulus, Verklaring der Unie van
Utrecht, 1775. dl. I, bl. 244.
1)  Misschien kan dit daaruit verklaard worden, dat loannes Eleman,
de la Court's zwager , in den raad en de vroedschap der stad Leiden
zat. B. W. Wltewaall, t. a. p. bl. IX.
2)   Dit schijnt wel het geval te zijn geweest met Spinoza, wiens
verhouding tot de Witt insgelijks in het duistere schuilt. Zie Mr. H. J.
Koenen,
geschiedenis der Joden in Nederland. Utr. 1843. bl. 352.
Mr. H. W. Tydeman , in de Ophelderingen en bijvoegselen bij de ge-
schiedenis des vaderlands door
Mr. W. Bildcrdijk, Amst 1836. dl. X.
J>l. 250 v.
-ocr page 15-
VIII
Na dergelijke afschuwelijke bedreigingen, door zulke
gruwelen vooraf gegaan, hield hij het raadzaam zich voor
eenigen tijd te verwijderen.1) Hij begaf zich naar Antwer-
pen , waar hij nevens verscheidene andere uitgewekenen ook
Pieter de Groot aantrof, met wien hij gemeenzaam om-
ging, tijdens deze aldaar ziek lag. In 't laatst van 1673
keerde hij naar zijn vaderland terug, doch vestigde zich
nu te Amsterdam, waar hij zich nog eenige jaren met
zijne geliefkoosde letteroefeningen bezig hield, -) tot hij
den 28. April 1085 overleed. Twee malen was hij
gehuwd; het eerst in 1657 met Elisabeth Tollenaar, die
reeds bij de geboorte van haar eerste kind bezweek; later
in 1661 met Catharina van der Voort , die in 1674
overleed, en hem twee kinderen naliet.s)
§ 2.
Het eerste werk van eenig belang, waarmede de la
Court als politisch schrijver optrad, was het Interest
van Holland ofte Gronden van Hollands- Welvaren.
*)
Dit bevat reeds eene vrij volledige uiteenzetting van zijne
denkbeelden omtrent staatsregt en staatshuishoudkunde,
zoodat zijne latere werken op dit gebied weinig nieuws
1)  B. W. Wttewaall, t. a. p. hl. XXIV, w Pieter Patdus,
t. a. p. bl. 247.
2)  Hij schreel' daar de Sinryke Fabulen , waarover lie § 2.
3)  B. W. Wtlewaall, t. a. p. bl. XXVI. — De nog niet publiek
gemaakte bijzonderheden dezer levensschets, nevens de mededeeling van
onderscheidene geschriften en menigen nuttigen wenk, heb ik aan de
welwillendheid van den Heer B. W. Wttewaall te danken.
4)  Aangewezen door V. D. II. 'l Amsterdam, Vij Joan. Cyprianus
van der Gracht, in 'I jaar
1662. 8o, Ik zal steeds deze uitgave aanhalen.
-ocr page 16-
I \
opleveren. Dat hij werkelijk de schrijver is, en niet de
Raadpensionaris Johan de Witt, gelijk men, afgaande op
den titel der Ifransche vertaling: Mémoires de Jean de
Witt,
zeer lang gemeend heeft, bewijst zijne eigene ver-
klaring aan den kerkeraad te Leiden, die hem wegens
enkele in het werk voorkomende aaiistootelijke gezegden
had ondervraagd: //dat hy wel autheur van het boeck,
geintituleert Interest van llollancU, was, maer dat die
capittelen die de meeste aenstoot gaven, niet by hem ,
maer by een ander buyten syn weten daerin waeren ge- \j
voucht, dat mede het selve tractaet by seecker geval hem
afhandich synde gemaeckt, buyten toedoen en sonder
syn voorweten was gedrukt geworden.'/1) In de voorreden
der omwerking en uitbreiding van bet Interest, onder
den titel van Aanivijsing der heilsame polüike Gronden
en Maximen van de Republilca van Holland en West-
Vricslattd
door hem zelven in 1669 in het licht gege-
ven ,2) herhaalde hij dezelfde verklaring, en voegde er bij,
dat de veranderingen in zijn werk te danken waren aan
i'seer uitsteekende Personagien ,>/ die zelfs twee geheele
hoofdstukken hadden ingelascht, s) terwijl de naauwge-
zetheid, waarmede hij deze zonder eenige wijziging over-
nam , '*) de waarheid van zijne betuiging bevestigt, dat
1)  B. W. Wtlewaall, t. a. p. Inleiding, bl XIII.
2)   Tol Leiden en Rotterdam, bij Hakken*. Anno 1669. 4o. Behalve
deze uitgave, welke ik steeds zal aanhalen , verscheen er o. a. eene
in 80. in 1671.
3)   Het zijn in het Interest de hoofdstukken XXIX en XXX , en in de
Aanwijsing de hoofdstukken V, VI en het begin van VU van hel
Derde Deel.
4)   Zoo heeft hij zelfs op bl. 508 in eene kantleekcning het jaar 16G2
laten staan , terwijl in den tekst gespruken wordt van hetgeen jegen-
woordig ,
ei. i. in 't jaar der uitgave, plaats had.
___
-ocr page 17-
"liet oordeel van gemelde hooghachtbaare Personagien'/
bijzonder zwaar bij hem woog. Het is dus niet onbelang-
rijk na te gaan, aan wien die invlechting moet worden
toegeschreven, te meer daar de vriendschapsbetrekking
tusschen de la Court en de Witt ons reeds op het
vermoeden brengt, dat de laatste daaraan niet vreemd is
geweest. Deze gissing wordt bijna zekerheid, wanneer wij
bij Pieter Paulus ') het volgende onopgesmukte verhaal
lezen: //men wil, dat de Raadpensionaris de Witt by
de la Court, te Leiden, een bezoek afleggende , ten huize
van den Heere Burgemeester Eleman, de la Courts zwa-
ger, aldaar, terwy] hy naar zyn thuiskomst wagtte, in
een kamer, op tafel liggen vond een boekje, door de Ia
Court geschreven , onder den titel: Interest van Heiden,2)
welk hem , onder het doorbladeren , zeer bevallende , zet-
tede hy den schryver, thuis gekomen zynde , aan, om
't te vermeerderen, en niet alleen tot Leiden zig te be-
palen , maar tot Holland, in 't gemeen. Dit deed de la
Court, en zond 't, naderhand, vermeerderd, aan de Witt,
onder den titel van Interest van Holland; die de vryheid
nam, er verscheiden veranderingen in te maken, twee
hoofddeelen by te doen, en, buiten weten van den schry-
ver, te laten drukken.// De Hoogleeraar Tijdeman bezit
een handschrift van het Interest van Holland hetwelk,
1)   Verklaring der Unie , I bl. 244 vv.
2)  Toen Pieter Paulus schreef, was het Interest van Leiden nog
niet uitgegeven , en beruslle in handschrift bij de afstammelingen van
Pieter de Ia Court. liet is werkelijk aan Eleman opgedragen. Zie B.
\V. Wltewaall,
t. a. p. bl. IX. Deze omstandigheden bevestigen de
waarheid van dit verhaal , hclgeen door Jacobus Kok in zijn Vndcr-
landsch Woordenboek,
in voco Jacob de la Court, bijna woordelijk
is overgenomen. Zie 2e druk, dl. X, Arast. 178R , bl, 506.
-ocr page 18-
XI
naar men meent, hetzelfde zou wezen , waarin Johan de
Witt die veranderingen en bijvoegingen gemaakt had. ')
Wij. hopen weldra door nadere medudeelingen van den
kuiidigen geleerde hieromtrent beter te worden ingelicht;2)
intussclien heb ik mij in deze Verhandeling tot taak ge-
steld , het verband tusschen de denkbeelden van de la
Court en de staatkunde van Johan de Witt zooveel moge-
lijk aan te stippen.3)
Gelijktijdig met het Interest van Holland verscheen de
Historie der GravsMke Iiegeeritig in Holland, beschreven
door V. H. Waer by is gevoegd de Oorsprong der Ne-
derlandsche Troublen
, wel eer beschreven door Viglius
Zuichemus ab Ai/ta, en nu eerst in "'t licht gebracht
door V. II.
*) Dit geschrift bevat het Groot Privilegie van
vrouwe Maria (bl. 1—47), het kort Vertoog van 't liegt
der Staten van Holland van 1537, (bl. 47—64), eene
vlugtige geschiedenis der Graven van Holland (bl. 65—159)
het Plukaat der afzwering van Eilips, (bl. 160—185) ,
een uitreksel uit de Deductie tot Justificatie der Akte
van Seclusie (bl. 185 — 206), en eindelijk het op den
titel vermelde Grondig berigt van H Nederlands öjoroer.
Dat dit laatste stuk werkelijk van Viglius afkomstig
zoude zijn, schijnt bezwaarlijk te kunnen worden aan-
1)   B W. Wueieaall, t. a. p. bl. XV.
2)   Ten minste heeft de Hoogleeraar mij op dien grond het gebruik
van dat handschrift geweigerd.
3)  Zie o. a. bl. 42 , 51 , 72 enz.
i) Amsterdam, tour Jacob Vinkei, Boeckverkooper in de oude
Lelyslraet,
1662. —< Poe weinig men bij politische geschriften uit de
17. en 18. eeuw op de plaats der uigave en den naam vanden uitge-
ver vertrouwen kun , bewijst Mr. W. E. J. Berg , de réfugiés in de
Nederlanden. Amst. 1815. bl. 179.
-ocr page 19-
xir
genomen. ') Het gelieelc geschrift draagt de onmisken-
bare blijken van de hand van Pieter de la Co«H. Zoo-
wel de stijl als de anti-stadhouderlijke strekfc'üg zijn
volkomen aan die van het Interest gelijk, en bevestigen
het vermoeden, door de letters V. H. opgewekt. Pieter
Paulus meldt echter dat sommigen zekeren Ml- Uyten-
hagen de Myst
voor den schrijver hielden; *) Klaar lie-
ver zou ik aan dezen, naar de verzekering van Schelte-
ma,
3) het auteurschap toekennen van De Stadhouderlijke
Regeeringe in Hollandt en West-Vrieslandt
, *) hetwelk
niet van dezelfde hand zijn kan als de vermelde Historie
der Gravelïke Regeering.
Immers is de stijl meet gelijk-
matig en gekuischt, en worden de meeste vreerode woor-
den ojj de manier van Hooft vertaald;5) iets, waaraan
ï-t*-;, de la Court zich nooit schuldig maakt. Ook Wordt in
de Voorreden gezegd, dat het optel tot voldoening aan
v^rlpr dg begeerte van den schrijver der Gravelike Regeer ing
vervaardigd is; en hiermede komt overeen, dat in een
der tegenschrifteu tegen de la Court, getiteld Hollands
Opkomst
6), de schrijver der Stadthowderlijke Regeeringe
1)  Zie Pitter Paulus, t. a. p. l, bl. 24*. in de noot.— Mr. S. de
Wind,
Bibliotheek der Nederhmdsche Geschiedschrijvers. MidUelb. 1833,
dl. 1 hl 190 vv. vooral noot 40).— D. Groebe , i. a. p. hl. 167.
2)   t. a. p. bl. 256.
3)   B. W: Wllwaall, t. a. p. bl. XIX in de noot.
i) '{ Amsterdam, na de CopyevanJukann. Cijf/rimmi inn dtr Gracht,
1662. 12°.
5) U. v. op bl. 13 Bisschop in Toensiender, op bl. 18 Admirael
Generael
in algemeene Zeevoogl , op bl. 25 Matjisli aal in Besiuyrder.
Op den kant wordt evenwel allijü tic gewone benaming aaogeteekend ,
't geen tot goed verstand inderdaad dikwijls onontbeerlijk is.
<>) OfH Bedenkingen op de sekaadelyhe Schriften, genaamt Grafe-
lijke llegeeringe en Interest van Holland , lol LcycUn, bij Jan Princen,
Anno
1662.
-ocr page 20-
XIII
met deii naam van een ancWe wariop wordt vereerd.
Het geschrift is in een vuilaaW'gen toon gesteld, welke
aan de la Court, niettegenstaande zijne heftigheid ,
vreemd is.')
Evenmin komen de Politikê Discoursen s) en de Con-
sidaratien van slaat ofte PoUtike Weegschaal
3) mij
voor doot Pieter de la Court geschreven te zijn. Wel
voeren zij de letters V. H eit D C. op den titel, maar
deze kunnen evenzeer zijnen broeder Johan aanduiden,
wien de Heer 13. W. WttewaAÜ op grond van oude fa-
railie-aaiiteekeningen voor deJi schrijver houdt;4) ook
verklaarde Pieter, gelijk wij s?agen , aan het eerste werk
geen deel te hebben. Uit het gebeurde met Heercboord
is gebleken , dat Johan aan de handelingen van zijnen
broeder niet vreemd bleef, terwijl de zachtere toon van
zijn verzoekschrift een minder heftig karakter aanduidt.
De minder krachtige stijl del beide genoemde werken,
en het oordeel over de monarchale regering, hetwelk
veel gematigder daarin luidt, dan wij van Pieter gewoon
zijn , strookt daarmede geheel- Sterker bewijs nog leve-
ren de voorreden op, die door Pieter, als uitgever der
werken van zijnen in Eebr. 1660 overleden' broeder, ge-
schreven zijn. In de Consideratlen van staat toch wordt
gemeld, dat //de Autheur is komen te overlyden, na
1)   V(»l. Groebe , t. a. p. bl. 178.
2)   Politike Discoursen handelende in ses onderscheide Boeken , van
Sleeden , Landen , Oorlogen
, lierhen , Regeeringen , en Zeeden , be-
schreven door I). C. 'l Amsterdam , bij -7. Ciprianus van der Gracht,
in 'l jaar Ki62. 8".
8) Beschreven door V. II. Vierde etlitie , 't Amsterdam, voor Jacob
Vinckel, anno
IUG2. 12".
4) t. a p. 1)1. XVII.
-ocr page 21-
xiv
dat dit Werckjen in he^ geheel beschreven waS >'/ en in
de Politike Discoursen ^'ordt hetzelfde gezegd , *net bij-
voeging dat dit geschrift bestaat uit eene verzameling
van Materialen, door deï\ auteur bijeengebragt ''om een
seer goed, vast en scli°on Polityk gebouw te konnen
stichten// doch "onvolro^ekt, ende sonder ordre, Qf Titul,
geschreeven op veele allesins van een gescheide Waaden ;
sulks het selven eenigsints heeft moeten werden geschikt.'/
Al deze omstandigheden mag inen zonder verdeV bewijs
niet voor verdichtselen Verklaren. De Heer V- Groebe
houdt desniettegenstaande Pieter voor den schrijver,1)
en meent dat hij met de Vermelde woorden alleeii bedoelde
de algemeene opmerkzaamheid van zich af te trekken.
Maar dan had hij waarlijk nog veel eerder hetzelfde moe-
ten doen ten opzigte vafl het Interest, dat ook ]n 1GGSJ
liet licht zag.
Doch het is mijn oogmerk geenszins in eeöe uitvoe-
rige kritiek te treden der werken , welke te regt of ten
onregte aan onzen schrijver worden toegekend; *) en ik
- I) t. a. p. bl. 167.
2) Hiertoe behooren o. a. 1°. Vuhlic (lebedl ofte considcrMicn legens
het nominnlim bidden in de publique Kerken
enz. door V. H. 1663.
Volgens do aanteekening van Mr. JV. Bondl (bij Pieler Pnuhis , t. a. p.
(11. 1, Voorreden, bl. IX) Bioet Joan de Wilt, Ailvokaal voor htt
Hof van Holland en neef van dun [laadpensionaris , voor den schrijver
gehouden worden. Vgl. Pieler Pmilus, t. a. p. I , bl. 2i" v. I).
Groebe, t
a. p. bl. 198. Mr. tl. W. Tydeman, in de ophelderingen
en bijvoegselen
op de Geschiedenis des Vaderlands door Mr II'. Bil-
derdijk,
Amst. 1836. dl. IX, bl. 865 i dl. X , bl. 320 »v. — 2<>. Lucii
Anlislii Constanlis de Jure ecclessiasticorum , Liber singularis. 1063.
Diar de la Court geen ander werk in het latijn geschreven heeft, en
bovendien daarvan herhaaldelijk mot hoogen lof melding maakt {Aan-
iriping ,
hl. 61 , 407 , 423) , 't geen hij toch van zijne eigene letlcr-
viucht niet ligt kan gciicht worden ie hebben gedaan , too meen ik
-ocr page 22-
XV
wil dus alleen nog met een enkel woord gewagen van
de Sinrijke Fabulen,s) het laatste en voorzeker een der
belangrijkste van zijne geschriften. Hij overleed nog vóór
het geheel was afgedrukt, hetgeen den uitgever aanlei-
ding gaf om aan het eind het volgende versje te plaatsen :
Die 't Zeven en de Dood had, tot een slot, beschreven,
Mocht datnietzien voldrukt.DeöfcWontwronghem'ti/eye».
Doch zijn Geschrift en Naam zal leven eeuwen lang.
Dies is dit, elk ten nut, zijne laatste Swanenzang.
Zeer wijdloopig en met gedurige herhalingen, echter
met juistheid en klem, soms zelfs met veel scherpzin-
nigheid , wordt hierin vooral tegen den monarchalen
regeringsvorm, met het oog op de stadhouderlijke waar-
digheid , geijverd, en ook over vele onderwerpen van
het dagelijksche leven geredekaveld.l) Eene halve eeuw
later zijn deze fabelen door den dichtei J. van Hoogstra-
ten
in versmaat overgebragt.8)
d;it hij niet wel voor den schrijver kan gehouden werden. Vgl. Mr. H. W.
Tydemau, t. a. p. dl. X, bl. 322. O. Groebt, l. a. p. bl. 212,
noot (28). —3°. Apologie ofte veranticoordinge van den ondienst der stad-
houderlijke liegcringe ,
enz. 16G3. Uit de Voorrede van dit geschrift
blijkt, dat het van dezelfde liand is als Ksopus de fensor sig erbarmende
over de diepe mchten van den Magenden veenboer (D. Groebe,
t. a. p.
bl. 197), 't geen niet, gelijk de Heer Groebe meent, een tegenschrilt
is tegen de la Court , m;iur eene satire van den klagenden veenboer
enz. 1662, De wijze, waarop in die Voorrede over den schrijver van het
Interest van Holland gesproken wordt , laat geen twijfel over , dat bet
geschrift niet van de la Court kan zijn. Vgl. Pieler Paulns t. a. p.
1 bl. 145 D. Groebe, t a. p bl 197.
1)   Zie Mr. //. W Tydeman , t. a. p. dl. X, bl. 322. D. Groebe,
t. a. p. bl. 211.
2)   Staat- en Zedekundige 7imtespreuken , of leerzame Fabelen, die
-ocr page 23-
XVI
Van liet Interest der stad Leijden , waarvan Pieter
1'aulus spreekt in de straks overgenomen woorden, heeft
eene door de la Court Zelven verbeterde en vermeerderde
copie , onder den titel van het welvaren der stad Leijden,
eerst in onze dagen door de zorgen van den Heer B.
W. Wttewaall
het licht gezien. Het behoort tot zijne
meest opmerkelijke lettervruchten, en heeft vooral tot
toelichting van zijne staatshuishoudkundige denkbeelden
eene hooge waarde. ')
Aan de Aanwijsing der Politike gronden en inaximen,
tot wier beschouwing ik mij in deze verhandeling uitslui-
tend zal bepalen, zonder mij echter de bevoegdheid te
ontzeggen om haar uit de overige werken van de la
Court nader op te helderen, is de eer te beurt gevallen
van zoowel in het Fransch als in het Engelsch vertaald
te worden. In 1709 verschenen de Mémoires de Jean de
Witt, grand pensionnaire de Ilollande
,2) welke nog in
't zelfde jaar ten derden male werden gedrukt,s) In het
avertissement meldt ons de vertaler: //Ces Mémoires,
qui ont été faits par feu M. de Wit, m'ont été donnés
par Madame de...... sa fille.'/ Maar terwijl hij op deze
wijze allen meende te misleiden, die de reeds in 1669
gedrukte Aanwijsing niet kenden, was hij onbedachtzaam
genoeg om de geheele Voorreden van de la Court over
te nemen, waarin deze van zeer droevige huisselijke om-
rnn dm Heere Ln Cvurt speehwijie gevolgd, door J. van Hoor/stralen.
Te Rotterdam, bij Arnold Willis, Boekoerhoepcr over den Ripluin ,
1731.
1) Tot bekorling tal ik dit werk sleeds onder den titel »an Wel-
varen
aanhalen.
Ü) Irnduils de l'tnriginal en Francais. Par Monsr. de 11 • * A Ha-
tislwnne, rhez Errtsme Kinhius.
1709. 12".
3) B. W. Wtlewaal, t. a. p. bl. XVI.
-ocr page 24-
XVII
standigheden gewaagt, welke liem ongeveer tien jaren
geleden er toe gebragt hadden om tot afleiding zijne Po-
Utihe gedagten ende woorden op het papier te stellen;
en
werkelijk liad deze omstreeks dien tijd zijne eerste vrouw
verloren. Daar de vertaler volgens zijne eigene verklaring
een Hollander was, zijn hier dus alle aanwijzingen van
eene boekverkoopers-speculatie voorhanden. En zóó goed
is de kunstgreep gelukt, dat werkelijk eene eeuw lang
de titel bijna alle lezers misleid heeft.
De vertaling is, wat de uitdrukking der beelden be-
treft, vrij naauwkeurig, maar zeer ongebonden. Sommige
zinsneden zijn weggelaten, andere ingekort, en zelfs en-
kele hoofdstukken ineengesmolten. Hier en daar zijn weinig
beteekenende aanteekeningen bijgevoegd, om den vreemde-
ling met personen en zaken, waarop de tekst doelt, be-
kend te maken, en soms slechts dienende om de meening
te versterken, dat de Witt werkelijk de schrijver was.1)
Veel later, namelijk eerst in 1743, werd de Aanwij-
sinq
in het Engelsch overgebragt, onder den titel van
Political Maxims of the State of Holland. 2) De vertaler
geeft zelf geen voorberigt, maar begint dadelijk met de
Voorreden van de la Court, waarop eene schets van het
leven en de werkzaamheid der de Witten volgt, die met
1)   Zie b. v. bl. 233.
2)   Comprehending a genera! View of the cicil Government of that
Republie , and the Principles on which il is founded; the Nature ,
llise , and Progress of the Commcrce of its Subjecls , and of their
truc Interest icilh respect to all their Neigkbours. Btj John de Wilt,
Pensionary of Holland. Translalcd front the Dulch Original, which
conlains many curious Passages nol to be found in any of the French
Verslons. To which ispreftxed , HistoricalMemoirsofthelwoillustrious
Brothers Cornelius and John de Witt. London , prinled for J. Nourse,
al the Lamb, without Temple-Bar.
1743.
*#
-ocr page 25-
xvi n
kennis van zaken en veelvuldig gebruik van Engelsche
bronnen geschreven is, en waarbij inzonderheid aan den
Raadpensionaris de hoogste lof wordt toegezwaaid. Deze
Engelsche vertaling is getrouwer dan de Pransche en
munt door kracht en keurigheid van stijl uit.
§ 3.
Tot de juiste beoordeeling van eenen schrijver, die
over staatkundige onderwerpen zijne denkbeelden mededeelt,
is de kennis der beginselen, waarvan hij uitgaat, onont-
beerlijk. Welke is de bestemming van den staat ? Welk
doel moet het streven der regering zijn? Ziedaar vragen,
wier beantwoording onmisbaar is , om op het standpunt
te komen, van waar men eenheid en zamenhang ontdek-
ken kan.
Is het bij alle staatkundige schrijvers niet even ge-
makkelijk , die hoofdbeginselen op te sporen en duidelijk
te onderscheiden: bij de la Court wordt ons dit onder-
zoek geheel gespaard , daar hij zelf reeds bij den aanvang
der Aanwijsing verklaart wat hij door het Interest ver-
staat , dat, gelijk wij zagen, op den titel der eerste uit-
gave vermeld was. //Aller Landen waarhaftig Interest,
zegt hy, *) bestaat in het weivaaren der Regeerderen en
Onderdaanen gesaamentlik;» en op eene andere plaats 2)
1)   Aanwijsing, bl. 2. Vgl. bl. 18 en 19 : «En booven alle vind ik
mij verpligt , veol breeder te ooverleggen het weivaaren der Onder-
daanen in Holland , als wel der Regeerderen , omdat kennetyk in deese
Vrye Staats-gewyse Regeringe, der Uegeerderen duursaam en vast
gefundeerd weivaaren , van het weivaaren aller Hollandse Onderdaanen
in 't gemeen hangd. »
2)  lbid, bl. 5IS.
-ocr page 26-
XIX
omschrijft hij dit weleaaren nader door >/eene soo groote
natuurlyke Vryheid ter bewaringe van haare respective
Ziel ende ligchaam, ende ter vermeerderinge van hunne
goederen, als eenigzins doenelik is.'/— //Want') alle Po -
litiken bekennen in het generaal, dat de hoogste vol-
maaktheid der Politie ende menschelike sociëteit bestaat
in dit eenige point, namentlik: dat den Onderdaanen
toerde gelaaten soo groote naturelike vryheid als eenig-
sins doenelik is."
Wij merken in deze verklaringen de
volgende beginselen op : dat de Staat het middel is tot
bevordering van het welzijn zijner leden ; dat de regering
dus is voor het volk, en niet het volk voor de regering;
dat aller welzijn het best bevorderd wordt, door aan
ieder in het behartigen zijner eigene belangen en het
zoeken van eigen voordeel de grootst mogelijk vrijheid
te laten. Voegen wij hier nog bij, dat de grens dier
vrijheid daar gevonden wordt, waar het algemeen belang
zonder de opoffering van eenig bijzonder voordeel of
rcgt niet kan gehandhaafd worden, s) dan geloof ik de
hoofdbeginselen te hebben aangegeven, waarvan wij de
toepassing in al de geschiften van de la Court weder-
vinden.
Hoe eenvoudig en natuurlijk ook, niet zonder worste-
1)   Welvaren , bl. 22.
2)   Welvaren , bl. 37: «Dit is de naturelike vryheid, die de Re-
geerders nooit hun eige Onderdaanen behoorden Ie beneemen , sondcr
wel overwogen te hebben of soo groot geweld omtrent soo veele der
nutste ingesetenen ook sekerlik sul worden opgehaald ende gerecom-
penseerd door ecnig toekomend eeuwigdurend voordeel over den jan-
schen Slaat in 't geheel geconsidereerd.» De la Court spreekt ou die
plaats van de reglementen op de fabricatie , welke met de natuurlijke
vrijheid slrijden. Vgl. bl. 143.
-ocr page 27-
XX
ling hadden die beginselen zich in den loop der eeuwen
ontwikkeld. De geschiedenis van elke waarheid is een
voortdurende strij d, eerst tegen de dwaling , die het ver-
stand benevelt, en daarna tegen het eigenbelang, dat de
stem der rede voor stoffelijk voordeel tot zwijgen tracht
te brengen. Volkomene zegepraal is bijna eene hersen-
schim, omdat de baatzucht niet sterft, al gelukt het
ook de dwaling met tak en wortel uit te roeijen. Ten
tijde van onzen schrijver hadden de beginselen, die hem
bezielden, nog een harden kamp te verduren. Ik reken
het derhalve noodzakelijk eene korte historische schets
aan de uiteenzetting van de denkbeelden van de la Court
te doen voorafgaan, om zijne plaats in de geschiedenis
der wetenschap met naauwkeurigheid te kunnen aanwijzen.
In de oude wereld, wier staatkundige wijsheid vooral
in de 16. en 17. eeuw nog bijna als orakeltaal geëerbie-
digd werd, vindt men de meening wel uitgesproken , dat
de Staat een middel is tot bevordering van het welzijn
zijner leden;') maar die leden zijn de burgers, en naast
deze treft men overal eene overgroote menigte aan , wier
welzijn alleen in zooverre waarde heeft, als het levensgenot
dier weinigen er door verhoogd wordt. Overal heerscht
eene kleine minderheid, *) en de beste schrijvers trachten
1)  Arisloleles , de republica (ex recens. Bekkeri) 1. I.c. II. 1. IV, c. XI.
2)  Te Athene bedroeg in 308 v. Ch. het getal der burgers 21000,
der slaven 400000. Wachsmuth, Ilellenische Alterthumskumle, Halle
1846. I. bl. 678 In de middeleeuwen bestond eene diergelijke ver-
houding tusschen de vrijen en de lijfeigenen of hofhoorigen. Van de
24 millioen roenscheri, die onder het Carolingische huis de bevol-
king van Frankrijk uitmaakten , wordt het getal der laatste op meer dan
20 miljioen geschat. Faustin Helie , theorie du Code d'instr. crim.
Brui, 1845. I, bl. 72.
-ocr page 28-
XXI
het onderscheid tusschen sümtburgers en slaven, als uit
de natuur zelve voortspruitende , op wetenschappelijke gron-
den te regtvaardigen.') Daar het kenmerk en dus de eer
diur minderheid in het mederegeren bestond , waarin men
tevens den eenigen waarborg tegen verdrukking meende te
vinden,2) hoe gebrekkig die ook zij, waar de wil der meerder-
heid de hoogste wet is: zoo werd het staatsbestuur van zelf
het voorwerp van ieders bemoeijingen. Hierbij kwam dat de
meeste Staten, met name Athene en Sparta, Bome en Car-
thago, oorspronkelijk uit steden bestonden. Men hecht zich
vaster aan 't geen men gemakkelijk overzien kan en dagelijks
voor oogen heeft; en dus kon die vaderlandsliefde, wier
magt zoo dikwerf onze bewondering wekt, veel hooger
worden opgevoerd, dan in meer of min uitgestrekte lan-
den ,3) waar de beteekenis van elk individu tegenover
het geheel veel kleiner is, en het vaderland een begrip
wordt, over welks beteekenis en omvang men het zelfs
soms niet eens is. 4) Het gevolg hiervan was, dat aan
1)   Arisloteles , Polit. I. I c. III—V. Vgl, Wekker, die letzten Grümle
von Uecht, Staat und Slrafe. Giessen , 1813. bl. 365.
2)  Cicero, de republica, 1. 1 c. XXVII: ■ vix particeps liber-
lalis potest esse muliiludo , cum omni consilio communi ac po-
testate careat. » Vgl c. XXXI. Aristoteles , de republica 1. III , c. 1 :
TtoXirrjg d'cmlcog ovSepl t(üv aWtav 6i)iC,txai fxak'Kov rj
rw (t(Ti0.000000tP XQlstwg Kul aQ0jg. e- 16: roïg yaq ófioioig
(pifaii TÓ avvó Sixaiop dvd.yv.aXop xctl xr\v avxr\v a^iuv
xard qivaiv tlvui , öóav' lïrttQ v.ui rö istjv t^nv
rot);,1
uviaovg TQWftjV ij ia&fJTa ftXuftiQÓii Toïg aüfiaaiv , ovrcog
èyei xai tó nfQi rag n^dg.
oftoi'coj roivvv xal tó
üvigov rovg iaovg. SióittQ ovdïi> jxaXXov aq^np ij aQ0.000000n9c<i
Sixccioy. xdi rö dpd. fiiQog rolpvv waecvrtog.
3)  Vgl. Brougham , Political philosophy, Lond. 184i. III, bl. 13.
4)   Wat ist des Dcutsclicn Valcrland ?
-ocr page 29-
xxir
den Slaat als denkbeeldig wezen eene hulde werd gebragt ,
voor welke geene opoffering te groot scheen; maar dat
ook het begrip van algemeen welzijn als synoniem op
den achtergrond geraakte, en de Staat meer als doel dan
als middel werd beschouwd.') De individuele vrijheid
werd door de blinde vereering van 't geen dienen moest
om haar te handhaven verkort; en de afbakening van
regt, zedelijkheid en godsdienst, in wier vermenging de
grond van het Oostersche Staats-despotisme moet gezocht
worden, was bij de Grieken en Eomeinen nog niet ver
genoeg gevorderd , om voor de misbruiken te behoeden ,
die uit zulk eene beschouwing van het wezen van den
Staat moesten voortvloeijen.2) De dwang , die op het gebied
van het regt onontbeerlijk is, oefende op dat der zede-
lijkheid en der godsdienst eenen verderf elij ken invloed uit.
De republiek van Plato, waarin de vrije ontwikkeling
van het individu geheel aan de kunstmatige inrigting der
maatschappij wordt opgeofferd ,3) levert daarvan het meest
doorslaand en voor de vrijheid gevaarlijk voorbeeld.
Schoon dit alles nagenoeg op de meer beschaafde oude
1)  Cicero, de Hepubl. c. IV. Ncque enim hac nos lege genuit aut
educavit , ut nulla quasi alimenta exspectaret a nobis , ac tantummodo
nostris ipsa commodis inserviens, tulum perfugium otio nostro suppe-
ditarct, et tranquillum ad quietem locum ; sed ut plurimas et maximas
nostri anitiii , ingenii, consilii partes ipsa sibi ad utilitalem suam pig-
ncraretur ; lantumqne nobis in nostrum privatum usum , quantum ipsi
stiperesse posset , remileret.
2)   Von Kattenbont, die Vorlaüfer des Hugo Grolius. Leipz. 18i8;
bl. 30. «Der Staat des griechischen Alterlliums —-------halt das eigent
licbe Rechtsleben noch unmittelbar nieder, und will in sich allein das
ganze organische Wesen des Rechts repriisentirt sehen.»
3)  Yjjl. Sigwart, Geschichte der Philosophie. Stultg. 1844. I. bl.
127. Slahl, die Philosophie des Rechts, Heidelb. 1830. 1, bl. 20 vv.
-ocr page 30-
xxnr
wereld toepasselijk is, mogen wij een element van maat-
schappelijke ontwikkeling niet voorbijzien, dat wij aan
de Eomeinen te danken hebben. Bij hen vormde zich
langzamerhand een privaatregt, dat nog den grondslag
van zoovele nieuwere wetgevingen uitmaakt, en de indi-
viduele vrijheid door de erkenning en eerbiediging van
persoonlijkheid, huwelijk en eigendom bevorderde. Het
kon echter onder de Keizers daarop dien beslissend wel-
dadigen invloed niet uitoefenen, daar de onbeperktheid
van hun gezag, die eerst op de vertegenwoordiging van
alle magt des volks, en daarna ook op het goddelijk regt
steunde,1) zelfs in de wetgeving was bevestigd,2) en als
vijandig tegen de individuele vrijheid overstond.
Intusschen was het Christendom opgekomen. De waarde,
welke het aan den mensch als redelijk en zedelijk wezen
toekende, moest meer en meer die vrijheid begunstigen,
daar hem eene boven alle aardsche belangen verhevene
bestemming werd aangewezen, aan wier bereiking ook
de Staat dienstbaar moest worden gemaakt.3) Maar het
Christendom was toen nog in den engen vorm van eene
Kerk besloten,4) die zich te afhankelijk gevoelde om
den steun van het keizerlijk gezag te kunnen ontberen,B)
en toch te heerschzuchtig, om er niet tot haar voordeel
partij van te trekken.6) Wel werkte nu en dan in bij-
\) Guhol, Histoiredc la civilisation en Europe. Brux. 1850. bl.223 vv.
2)   Nov. 105. c. 2 §. 4.
3)   Kaltenhorn , t. a. ji. bl. 193.
1) Gutiot, t. a. p. bl. 45.
5) Schlosser , Universalhist. Uebers. der Gesch. der allen Welt.
Frankf. 1826. III, 2, bl. 394.
0) FaHlel, droit public frangais. Paris, 1822. Introducti'jn. bl. V.
Vgl. 1»1 50.— Guhol, t. a. p. bl. 152, 52, 156.
-ocr page 31-
XXIV
zondere gevallen de Kerk heilzaam tot beteugeling van
onregt en willekeur; ') maar zij bediende zich vooral van
de wereldlijke magt om op het gebied van het denken,
van geloof en overtuiging, een hatelijken dwang in te
voeren.2)
De oude wereld was derhalve onvermogend om uit zich
zelve een beter en krachtiger geest te doen geboren worden.
Maar op hare puinhoopen verhieven zich de rijken der
Germanen, even ruw en onbeschaafd als de Romeinen
verfijnd en overprikkeld, doch in wier borst een vrijheids-
geest woonde, een levendig besef van hunne persoonlijke
onafhankelijkheid, hoedanig de Ouden het nooit gekend
hadden.3) Bij hen had de Staat zich meermalen de grofste
inbreuken op het regt der individualiteit veroorloofd;
hier weerde deze mannelijk de tegen haar beproefde aan-
slagen af. De oude wereld had de centralisatie tot den
hoogsten trap gevoerd: nu neemt de hoogschatting der
individuele vrijheid, zelfs te koste van den zamenhang
der deelen, *) de eerste plaats in. Niet zoo zuiver echter
was dit gevoel, of het werd door vele vlekken ont-
sierd. Tusschen de begrippen van vrijheid en gelijkheid
ligt maar ééne schrede: en toch hebben de Germanen dien
stap niet gedaan. Zij bezaten lijfeigenen en hof hoorigen;5)
1)   Guhol, t. a. p. bl. 134.
2)  Guhol, t. a. p. bl. 151 ; «Sous Ie potnt do vuc politique-------
l'é[»lise s'est tnujours présentée comme l'interprète , lo défenseur
-------— du despotisme , tanlöt sous la forme relijjicuse , tantót sous
la 1'orme civile.» Vgl. bl. 139, 144.
3)   Ouaot, t. a. p. bl. 53.
4)  Guiint, t. a. p bl. 82; «Ie Hen, dont les moeurs barbares
contiennunt Ie principe , (est) Ie lien d'une confédération , qui ne dé-
truit point 1'indépendance individuelle.»
5)   De^e werden echter als personen, niet als z-alicn beschouwd. Enkele
-ocr page 32-
XXV
er was een adel, die, wel niet uitsluitend maar toch in
den regel in krijg en vrede aan het hoofd stond; ') en het
weêrgeld, naar hetwelk de afkoopprijs der misdrijven voor
verschillende rangen en standen bepaald werd, streed vol-
komen met het beginsel van gelijkheid voor de wet. 2J
Van het staatbestuur was echter oorspronkelijk alle
despotisme uitgesloten; en op de landdagen was de beslis-
sing bij de meerderheid.3) Doch zoodra de volksverhui-
zingen ophielden, en groote rijken zich gevormd hadden,
begon eene omwenteling, welke langzamerhand het demo-
cratische element voor het monarchaal-aristocratische en
daarna voor het despotische deed wijken. De landdagen
namen uit den aard der zaak in getal en invloed af, daar
het onmogelijk werd de zich vermenigvuldigende rijks-
belangen er in te behandelen, en de vrije mannen zich
gaarne aan de lastige verpligting tot opkomst onttrok-
ken , terwijl de comités en centenarü tot bevestiging-
van eigen willekeurig gezag ook dikwijls die opkomst be-
rnoeijclijkten of geheel verhinderden.4) De adel en de hooge
geestelijkheid behielden dien ten gevolge een beslissend
overvvigt, en het leenstelsel drong den oorspronkelijken
uitzonderingen vindt men bij Eichhorn , deutsche Staats- und Reclits-
gescliichte, 5. Ausg. Gölt. 1843. bj. 294 vv.
1)   Meyer, Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires.
La Haye, 1818; 1. 1. chap. VII.
2)   Zie b. v. de lex Frisionum, tit. I. de homicidiis. — Alleen in
de lex Visigothorum komt gelijkheid voor de wet voor. Guhol, t. a.
p. bl. 77 , 146. Gengler, deutsche Rechtsgeschichte im Grundrisse.
Erl. 18M). bl. 126—13G, vooral noot 49.
3)  Meijer, t. a. p. 1. II. chap. VIII. Raepsaet, Histoire des états
gcnéraux (Oeuvres, Gand , 1838, t. II) bl. 51 vv.
i) Meyer, t. a. p. I. I chap. X. I. II. chap. X. Raepsael, l. a. [>.
bl. 8b'.
-ocr page 33-
XXVI
Germaanschen volks-invloed bijna geheel terug, door overal
de vrije mannen iti leenmannen en onderhoorigen te ver-
anderen. ') Wel waren nog de steden , in zooverre ze niet
van eenigen leenman afhankelijk waren geworden, niet
van allen invloed verstoken, maar deze was te gering,
om vóór de opkomst der vrije gemeenten van eenig gewigt
te wezen.2) Het leenstelsel ging echter tevens met eene
oplossing der nationale eenheid in eene menigte van kleine
heerschappijen, en daardoor met eene aanzienlijke vermin-
dering van het gezag der vorsten gepaard.8) Maar ter-
wijl de geestelijkheid hun in haar eigen belang meestal
op zij bleef staan ,4) gelukte het hun in den loop der
eeuwen door erfregt, huwelijk , list of geweld hun grond-
bezit , dien grondslag van het leenregt,5) uit te breiden,
en eindelijk allen tegenstand des adels tegen hun over-
wegend gezag neer te slaan. Zij werden hierdoor magtig
genoeg, om eene volstrekte heerschappij uit te oefenen ;
terwijl de beginselen van het leenregt, door de regts-
spraak, die nu niet meer persoonlijk maar territoriaal
was,6) van hen te doen afvloeijen,7) en de verpligting
tot krijgsdienst niet aan het belang en het besluit der
1) Meyer t. a. p, 1. I. chap. XI- Raepsaet, t. a. p. bl. 63.
2) Haepsaet, t a. p. bl. 87 vv.
3)   Guizot, (Cours d'hisloire moderne, dl. II. bl. 333 vv.) telt 55
hertogdommen, graafschappen, heerlijkheden enz. op, waarin Frank-
rijk op het eind der 10. eeuw verdeeld was. «Et ce n'étaient point
la-------des démembremens accidenlels,-------c'étaienl des résultals
perraanents , consommés.»
i) Guhot, bist. de la. Civil. bl. 55 , 156.
5)   Fauslin Ilélie, Theorie du Code d'Instr. «rim. I , bl. 75 ,
N». 2i3.
6)   Fauslin flélie , t. a. p. I. bl. 71 , No, 231.
7)  Meyer, t. g, p. 1. II, chap- XVII.
-ocr page 34-
xx vn
natie maar aan liuu eigen wil te verbinden , ') hunne per-
soon met nog meer luister omgaven. De klem van het
bestuur, en de concentratie der al te zeer verbrokkelde
krachten, die hiervan de gevolgen waren, droegen wel
veel bij tot zamensmelting van de verschillende elementen
der maatschappij, tót de ontwikkeling der natie, of liever,
tot het doen ontstaan eener eigenlijke natie;a) maar zij
brngten als noodzakelijk kwaad mede, dat één mensch
met zwakheden en dwalingen aan het hoofd kwam, met
genoegzame magt om zijn wil onbepaald te doen eerbie-
digen , en er dus groot gevaar was dat een verkeerd geplaatst
egoïsme zich stellen zou tegenover het welzijn des volks.
Als voorbehoedmiddel tegen dat gevaar werden waar-
borgen
vereischt. De geschiedenis van het staatsregt be-
vat eigenlijk niets anders dan eene opeenvolging van
pogingen, om waarborgen te vinden, dat er zal geregeerd
worden in het 't waarachtig belang der natie. Hoe toch
wordt eene Staatsregeling beter beoordeeld, dan naar de
deugdelijkheid der waarborgen, die zij geeft, in verband
met den aard en den trap van ontwikkeling van het volk,
waarvoor zij bestemd is ? De landdagen , waarbij oorspron-
kelijk het hoogste gezag berustte , terwijl de vorsten
slechts voorbereiders en uitvoerders van de besluiten des
volks waren ,5) hielden, gelijk wij zagen, weldra op zulk
1) Meyer t. a. p. 1. I ch. IV. Hij beweert legen Eichkorn (t. a. p.
hl. 14) dat door het leenstelsel in den regel de persoonlijke veete in
do plaats van den nationalen oorlog kwam.
8) Uithol, hist. de la Civil lec,on IX.— Aan het mislukken van
de pogingen der Duitschc Keizers, om hun oppergezag tegenover de
F»ijks-vorsten te handhaven , moet het worden toegeschreven, dat de
Jïuilschers nooit éénc natie zijn geworden.
3) Meyer , t. a. p. 1. II. ch. VIII.
-ocr page 35-
XXVIII
een waarborg aan te bieden ; want hou wel ze nooit geheel
in onbruik geraakten ,') was de invloed van den derden
stand toch onbeteekeneud geworden. Gedurende en na de
kruistogten kwamen echter de vrije gemeenten op, wier
keuren een beteren waarborg tegen misbruik van gezag
schenen te geven.s) Veiligheid van persoon en eigendom
wakkerde de nijverheid aan;3) handel en fabriekwezen
kwamen op, en gaven rijke vruchten ; en daar de vorsten
of' groote heeren op het goud der poorters even grooten
prijs stelden als op hunnen bijstand in den krijg, kon
menig privilegie voor geld verkregen worden.'') Maar
weldra werden die vrijheden hinderlijk aan de vorsten of
heeren, die ze hadden toegestaan. Vooral wanneer zij als
vredesverdrag na een strijd tegen willekeur en onregt wa-
ren afgeperst, 5) moesten ze ook door de wapenen tegen
de gedurige pogingen tot vernietiging gehandhaafd worden.
Dit gaf een krachtig voedsel aan het regt van verzet,
die gevaarlijke en toch heilzame vrucht van het leenstel-
sel. °) De behoefte aan individuele vrijheid kon zich nog
1)   Raepsaet, t. a. p. bl. 89.
2)   «Le mot de Commune exprimait, il y a sept cents ans, uu
syslème de garantie analogue , pour 1'ópoque , a ce qu'aujourd'hui nous
comprenons sous Ie mot de constilulion.» Thierry , lettres sur l'hist.
de France. Paris 1829. bl. 277.
3)   Van Hees van den Tempel , prijsverh. over het stelsel der ge
meenten, Brussel, 1833, bl. 55 vv.
4)   (Van de Spiegel) Historie van de Satisfactie der stad Goes. Goes ,
1777 bl. 7 vv.
ö) Guizol, t. a. p. bl. 179. Thierry, lettres sur l'hist. de France.
Ch. XIII. — Dit is meer op Frankrijk dan op de Nederlanden van
toepassing. Kluit , Hist. der Holl. staatsr. IV bl. 107. vv. Zie echter ook :
v. Hees v. d Tempel, over het stelsel der gemeenten, bl. 39 vv.
(i) Guhol, l. a. p. bl. 107, 176, 189; «Ie grand mode de
rcsponsabilué du temps. • Dal ze als fcfji ook in onze dagen in de
-ocr page 36-
XXIX
maar alleen in dien weerstand uiten , die zelfs in de ge-
meenten dikwijls de eenigste waarborg tegen de willekeur
der magistraten was. Nadat men er uit den aard der zaak
reeds dikwijls gebruik van had gemaakt, werd het lang-
zamerhand als een onbetwistbaar regt beschouwd, in ver-
schillende Staatsstukken opgenomen,') en weldra ook
wetenschappelijk behandeld en verdedigd.
De opstand onzer voorouders tegen Pilips, was eene
uiting van datzelfde regt,2) 't zij dan wel of kwalijk be-
grepen ,3) waartoe men reeds in Zwitserland 4) met goed
gevolg, in Spanje met ongelukkigen uitslags) zijne toevlugt
had genomen. Het was de behoefte om privilegiën te hand-
haven, aan wier eerbiediging de welvaart der landzaten
ten naauwste verbonden was. De gesteldheid van den.
bodem , die krachtige werkzaamheid noodzakelijk maakte,
en tevens de geschiktste middelen tot verzet tegen wille-
welenschap van het Staalsregt niel kan gemist worden , bewijst Broug-
ham,
Polit. philos. I bl. 44— GO. Flello , du réjime constitutionnel, Paris ,
1848. dl I bl. 112 vv. de Bosch Kemper, Handleiding tot de kennis
van het Nederlandsche staalsregt en staatsbestuur. Amst. 1850. § 30
bl. 72.
1)   O. a. in het charter van Vlaanderen Ban tl94 , bij Raepsaet,
t. a. p I, bl. 192 ; in de Assises de Jérusalem ibid. bl. 170; in
de opdragt der grnfelijkheid aan Willem I in 1584, bij Kluit, t. a.
p. I, bl. 344. — Hoeveel verschil er tussclien dit negatieve regt van
verzet,
en het positieve regt (et opstand is , bewijst Raepsaet, t.
a. p. bl. 18C vv.
2)   (Van de Spiegel) Satisfactie , bl. 14 vv.
3)   Kluit vindt de reglvaardiging van den opstand niet in een stellig
regt van verzet, dat wij volgens hem tegen Filips niet hadden , maar
in het regt van zelfbehoud. Inwijdingsrede over het recht, om Philips
af te weeren,
Leijd. 1779. bl. 110, l.fi9.
4)   In 1308 en volgende jaren. v. Raltech , allgeni. Geschichte,
lirannschw. 1848. VI., bl. 37 vv.
5)   In 1522. v. Rolleck , t. a. p. VII, bl. 130 vv.
-ocr page 37-
XXX
keur aan de haiul gaf, had de zucht naar individuele
vrijheid diep in de natie geplant. l) Een uitgebreide han-
del , dien men aan de gunstige ligging des lands en den
nijveren aard der inwoners te danken had, stapelde lang-
zamerhand in onze gewesten grooten rijkdom op een ; en
had men vrijheid en zekerheid van persoon en goederen
noodig, om dien rijkdom te verwerven en te vermeerderen,
niet minder behoefde men beide om rustig het verworvene
te genieten. 2) Van daar dat men tot geen prijs de kost-
bare privilegiën wilde afstaan, welke de burgelijke vrijheid
waarborgden;3) waaronder het regt om niet van zijn'
natuurlijken regter te worden afgetrokken, versterkt door
de uitsluitende benoembaarheid van landzaten of poorters
tot de hooge en andere staats- of regterlijke bedieningen *)
eene eerste plaats innamen. Men kon in dit opzigt be-
paaldelijk in het volkrijke Holland met eenstemmigheid
en nadruk handelen, daar het gemeentewezen zich hier
bijzonder ontwikkeld had, en de Hoeksche en Kabel-
jaauwsche twisten, waarin eindelijk de laatste partij zege-
1)  Mr. J. Hora Siccnma , Neerlands grond en beschaving in verband
beschouwd. In bet Algem. Lelleti. Maandschrift voor 1848 , N°. " ,
bl. 23 vv , MG vv.
2)   Van Hees van den Tempel, t. a. p. hl. 30 vv. 56 vv.
3)   Vgl. Grolius, Annales. Amst<>l. 1G58. bl. 3: «Nobilitati a vic-
toribus agri dientelares dabanlur, oppidanis immmütas , sua jura ,
leges, magistratus , munimenta Uhertalis. Nee ante accepü in imperium
successores , quam munera haec, quibus data eranl, jurejurando aflir-
massent. Penes utrumque ordinem , nobilinm et oppidanae plebis , rei~
publicae cura antiquitus luit : quibusdam in locis accessit terlius , sa-
cerdotum. Hi legalionibus , ubi necesse eral , coibant : hi maximis in
rebus consulebantur: nee nisi cunclis volentibits indicere tributa , sla-
tum qui erat rerum mutare , ne nummi quidem prelium novare fas crat,
Adeo cavebalur , etiam emn boni Principes essent, ne malis ficri licerel.«
4)   Beide uitdrukkelijk in hel groot privilegie van M:\ria opgenomen.
-ocr page 38-
xxxr
vierde, de magt des adcls zoozeer hadden geknakt, dat
de steden verreweg het overwigt hadden op de ridder-
schap. ') De landsheer , tevens souverein buiten de Neder-
landen , en die reeds elders meermalen zijne aanslagen
tegen de gemeentelijke instellingen met goed gevolg had
bekroond gezien, stelde ook hier zijn onbeperkt gezag
tegen die vrijheden over. Het werd de vraag of de dwin-
gelandij haren ijzeren schepter zou zwaaijen , dan of het
beginsel zou zegevieren, dat de regering is voor het volk,
en dus het welvaren van het algemeen op den voorgrond moet
staan.2) De uitkomst was een heerlijke triomf voor de vrijheid.
Intusschen had de herleefde studie der klassieken op
de beschaving, verlichting en veredeling van den men-
schclijken geest een zeer gunstigen invloed uitgeoefend.
De Germanen vonden in de door hen overheerde gewesten
het despotisme; en bij de aanneming eener nieuwe gods-
dienst , hun door de overwonnelingen zelve gepredikt,
was het derhalve natuurlijk dat zij de vormen en den
geest eener volstrekte heerschappij, wier bondgenoot de
Kerk was, aannamen. De kennis aan de schriften der
1)  Meijer, t. a. p. 1. V cbap. V.
2)   Placcaet in de Staten Generaal der Geunieerde Nederlanden , van
26 Jnlij 1581 : « AIsoo een yegelyck kennelyk is, dat een Prince van
den Lande van God gesteld is Hooft over syne ondersaten , om deselve
te bewaeren ende beschermen van alle ongelyck , overlast ende gc-
wclt. — — Ende dat d'Ondersaten niet en syn van Gode geschapen
tot behoef van den Prince, om hem in alles wat hij beveelt-------
onderdanig te wesen , ende als slaven te dienen : maar den Prinse om
d'Ondersaten wille. > Vgl. hiermede de redenen , waarmede Willem I
l)ij de Staten op de afzwering aandrong , bij Grolius , Annales, bl, 98 :
>At sapientibus hand ignotum , populi ex consensu , populi gratia in-
stitulas esse potestates ut superiores singulis , ita mfra universos , quae
si piiblici cuiam privatos ad usus verlerent, populo , hoc est Ordiui-
bus rite coactis, judicium et vindictam relinqui .•
-ocr page 39-
xxxir
ouden, mei name Aristoteles en Cicero, eerst in Italië,
daarna in Frankrijk, Duitscliland en elders met gretig-
heid bestudeerd, maakte echter met eenen afkeer van
dwingelandij bekend, die overal, waar vrije gemeenten
bestonden, met eiken dag dieper wortelen schoot. Vrij-
heid is eene levensbehoefte: en daarom moest zij dubbel
sympathie opwekken in den bchagelijken vorm, waarin
zij zich hier vertoonde. Daarenboven vond men bij de
staatkundige schrijvers der oudheid een zoeken naar den
besten regeringsvorm. Dit had tot gevolg, dat men zich
meer en meer rekenschap van den bestaanden toestand
begon te geven, en dit vraagstuk met voorliefde behan-
deld werd; en daar de oplossing afhankelijk is van het
antwoord op de vragen: waarvoor de regering dient? en ,
waarin het welzijn des volks eigenlijk bestaat ? heeft
dit onderzoek noodwendig tot ontwikkeling van staats-
regt en staatshuishoudkunde bijgedragen.
Van veel grooter gewigt nog was de invloed der Kerk-
hervorming. Het Christendom, hoe beneveld en veront-
reinigd ook, had in de Middeleeuwen ten minste die
uitwerking gehad, dat aan het geloof, aan de godsdien-
stige overtuiging, eene hooge waarde werd toegekend.
Zoodra men nu begon in te zien, dat die overtuiging
niet aan banden kan worden gelegd, werd gewetensdwang
als het toppunt der tyrannie, als haar onverdragelijkst
en belagchelijkst uitvloeisel aangemerkt. Tegen zulke ge-
weldenarij verzette zich de hervorming; en hoewel zij
zich nog niet dadelijk tot volkomen vrijheid van denken
verheffen kon,1) en hare woordvoerders nog dikwijls aan
i) Zie o. a. Dr. D. Schenkel, die religiösen Zeitkampfe. Hamb. 1847.
l. 33 vv.
-ocr page 40-
xxxirt
anderen het juk opleiden, dat zij zelve hadden afge-
schud , zoo was toch in hare zegepraal ook de erkenning
der waarheid besloten, dat op 't gebied der mensche-
lijke gedachten geen willekeur geduld kan worden. Toen
echter eens op dit punt de vrijheid gehandhaafd was,
ging men verder, en hechtte aan alles, wat men tot
eigene ontwikkeling behoefde, een natuurlijk en onver-
vreemdbaar regt vast.')
Het is hieraan toe te schrijven, dat de protestantsche
schrijvers de beginselen van vrijheid, die hen op 't gebied
der godsdienst bezielden, ook op dat van het regt durven
overbrengen. Zij erkennen de waarde en daardoor ook het
regt van het individu. Zij beschouwen den Staat als mid-
del tot bevordering van het algemeen welzijn, en weigeren
daarom er eene onbeperkte magt aan toe te kennen.2)
Over 't algemeen bleven de Roomsche schrijvers in dit
opzigt achter, 't geen ook uit den aard der zaak volgen
moest, daar zij in de vrijheid van denken geen uitgangs-
punt voor hunne stellingen konden vinden. Echter is de
invloed der nieuwere beschaving en der mildere opvatting
van het Christendom bij enkelen ten minste niet te mis-
kennen. Zoo beweerde reeds Victoria,3) dat men de on-
1)  Kaltenborn , t. a. p. bl. 87.
2)   Vooral in de Principia Juris van Winhler van 1613 worden deze
beginselen krachtig uitgesproken. Zie b. v. bl. 81 vv. (der uitgave
door Kaltenborn): «Juris naturae est aequalitas omnium hominum ,
puta quoad statum. Jus naturae omncs uno nomine appellat bomines et
dignilatis inaequalitatem ignorat. — Ad libcrtatem naluralem speelat ,
quod nalura nullae aliae feruntur hominibus leges, nisi quae ipsa natura
cuique ingenerat — Jus humanum naturale-------pertinet ad oranes
qui homines sunt vel humanam naturarn habent, quapropter neminem
ab eo , quisquis ille sit , excludimus. »
3)   Bij Grolius, Mare Liberum, cap. II. Hij leefde 1480 —1546.
***
-ocr page 41-
xxxiv
geloovige Indianen evenmin van hunne bezittingen had
mogen berooven, als zij het den Spanjaarden hadden mogen
doen. Thomas Mortis strekte in zijne Utopia, die in 1517
het licht zag, de godsdienstige verdraagzaamheid zelfs tot
Atheisten uit, //on the ground, that a man cannot make
himself believe what he pleases,'/ ') en Bodinns verklaarde
zich in zijne Livres de la rêpublique van 1577 tegen de
slavernij. 2)
De studie der Grieksche en Romeinsche oudheid en de
hervorming hadden echter op de behandeling der staats-
wetenschappen minder invloed , dan men oppervlakkig zou
meenen. In de Middeleeuwen had men aan den leiband
van de kerkleer, van het Romeinsch en Kanonisch regt,
en van Aristoteles geloopen, en alle wetenschap verketterd,
die niet op dien grondslag steunde. Eerst langzamerhand
durfde men zich daarvan losmaken, 't Was al veel gewon-
nen dat eene vrije -en oorspronkelijke ■schriftverklaring in
de plaats kwam van de slaafsche onderworpenheid aan
't gezag der kerk; maar zoo uitsluitend had de theologie
gedurende meer dan tien eeuwen den schepter gezwaaid ,
dat men niet dan met moeite dat juk kon afschudden.
Bij bijna alle staatsregtelijke schrijvers der 17. eeuw
vindt men nog plaatsen uit het oude en nieuwe Yerbond
tot staving van hunne stellingen aangehaald. Baco en
Descartcs 3) onttrokken zich het eerst aan eene heerschappij,
die aan den voortgang van eene zelfstandige wetenschap
zeer nadeelig moest wezen; maar zelfs in de geschriften
1)   Mackintosh, history of Engbind. Paris, 1831 , bl. 208,
2)  Ed. par Gabriel Cartier. 1599. L. I. ch. V. bl 49) : Vgl. Lerminicr,
Inlrod. Céncr. a 1'hist. dn droit. Paris , 1835, bl. 71 vv.
3)   Guhot, t. a. p. bl. 150.
-ocr page 42-
XXXV
van Iluher ') en Perizonius *) treft men nog de sporen
dier hebbelijkheid aan, terwijl Locke zich van die wape-
nen met vrucht tegen zijne tegenstanders bediende.3)
Aristoteles verloor iets vroeger zijn gezag. De Kerk had
door de scholastieke wijsbegeerte, waaraan men het voor-
deel van eene scherpe, hoewel al te spitsvindige, rede-
neerkunde te danken had, de wetenschap tot hare slavin
trachten te verlagen, maar haar juist daardoor in staat
gesteld dit middel met goed gevolg tot bevestiging harer
onafhankelijkheid te gebruiken.4) Het denken was geoe-
fend genoeg, om zich zelfstandig te kunnen voortbewegen,
zoodra de banden verbroken waren, waarin men het ge-
wrongen had. Zoo ontwikkelde zich langzamerhand eene
zuivere wijsbegeerte, die ook 't gebied van het natuur-
regt betrad. Het Eomeinsche regt stond haar daar echter
nog dikwijls belemmerend in den weg, daar het wel on-
mogelijk was de uitkomsten van het vrije onderzoek steeds
met de bepalingen der Romeinsche keizers in overeenstem-
ming te brengen. De beroemde Noodt, hoe groot bewon-
deraar van de voortreffelijkheid van dat regt, was een
der eersten, die dit gezag bij een rein bespiegelend on-
derzoek van zich durfde afwerpen,5) maar rekende het
\) De jur. civit. Ed. qnarta. Fran. 1713. c. 1. I Sect. l.c. V.Secl,
II. c. I, § 30, 31; c. VII; et passim.
2)   Oratio de origine et natura Imperii inprimfs Ref[ii, 16S9.
3)   B. v. waar hij Filmer bestrijdt. Zie du gouvernement dvil,
Amst. 1780, Chap. V , bl. 73 , 88. -
4)   Sigicarl, Gesch.derPhüos. I bl. 368 vv. Vgl. Guhot, l. a. p. bl. 130 vv.
5)  Oratio de jure summi imperii et lege Regia , 1G99. • Ego vero
non auctoritatem , sed ralionem exspectabam. Cum enim de jure Imperii
disputamus, non lex bujus minoris civitatis quaestioni est ; sed illius
tnajoris qnae cum sole fines metitur. Si tamen cui placet, ad civile
jus provocare , etsi initio nolui, eliam huc me demiltam. •
-ocr page 43-
XXXVI
toch noodig de bewijzen voO* de regtmatigheid van het
onbeperkt gezag, die er uit werden afgeleid, uitvoeïig
te wederleggen. ') Ook op 't gebied van het volkenïegt
werd aan het Romeinsche regt nog lang te veel invl°ed
toegekend.s)
Wij moeten nu het oog meer bepaald naar tijdorde op
de rij der schrijvers rigten, die tot op onzen delaCourt
eenigen invloed op de ontwikkeling der politieke weten-
schappen
hebben uitgeoefend. £ij wordt geopend door een1
man, wiens naam niet met dezelfde verachting verdient
te worden uitgesproken, waarmede zijne leer tot eer der
menschheid gebrandmerkt is.3) In 't begin der 16. eeuw
verscheen het werk van Maccbjavelli del Principe, waarin
met groot talent de beste middelen werden aangewezen,
om ten koste van deugd en regt een onbeperkt vorstelijk
gezag te grondvesten en te handhaven. De sluwe Italiaan,
wien de grootheid van het oude Eome met bewondering
vervulde, die het algemeen welzijn boven alles stelde, en
aan den democratischen regeringsvorm, als het meest
daartoe leidende, de voorkeur gaf,4) bedoelde wel niets
1)   Huber (de jur. civil. 1. 1. Sect. I. c. VI. § i) noemt de • notitia
juris Komani in hac quoque diseiplina non quidem ad intellectuni ne~
«essaria, sed perquara ulilis ad illustrandum , et forto necessaria aJ
docendum. »
2)   Whealon , Hisloire des progrès du droit des gens, Leipz. 1840.
I bl. 144.
3)   Kluit , Redevoering over 't misbruik van 't algemeen Staatsrecht.
Leid. 1787. bl. 20: «de naam van Machiavel verwekt bij elk die hem
hoort noemen , reeds zoodanig een afgrijzen , — — dat , naar mijn
inzien, indien Hij herleefde, geene menschen , wal zeg ik?— geene
beesten zijn persoon en omgang zouden kunnen verdragen. »
4)  Dit blijkt vooral uit zijn Discorsi , 1. I. c. LVIII : «Sono migliori
governi quelli de popoli che quelli dei principe. — — Ma 1'opinione
conlro ai popoli nasce, perchè dpi popoli ciascun disce male sensa
-ocr page 44-
XXXVII
dan den eersten stap aan te wijzen, die tot de
van zijn diep gezonken vaderland voeren kon.')
moest Italië vrij -zijn van de overheersching der
, gelijk de ïranschen en Duitschers door de hooger
beschaafde Italianen met minachting genoemd werden, eer
het aan herstel en bloei kon denken; en om tot die vrij-
hei te geraken moest een krachtig vorst het staatsroer
in handen nemen, de bijzondere belangen en de noodlot-
tig verdeeldheden voor zijn' ijzeren wil doen bukken,
en da vereenigde magt van Italië op dat ééne punt in
brengen. Zijne bedoeling werd echter veelal mis-
;2) en terwijl de eerlijke man door de lezing van
het boek del Principe versterkt werd in de rampzalige
overtuiging, dat eene goede politiek zich niet met de
beginselen van strenge zedelijkheid laat overeenbrengen,')
was het een welkom handboek voor ieder, die naar mid-
, e liberamenle ancora mentre che regnano ; dei principi si paria
con mille paure e mille rispeüi.» — I. II c. II: «Ma sopra
Uit!° maravigliosissima cosa è a considerare a quanta grandezza venno
RoWa , poi che la si libera da' suoi re. La cagione è facile adinten-
dere, perché non il bene particolare , ma il bene comune è quellu che
fa grandi Ie citta. »
1)  Star Numan , diatribe in N. Macchiavelli opusculum Del Principe
inscriptum. Traj. 1833. Pars II, Epilogus , hl. 95 vv. Vgl. C. W. von
Dohm ,
Denkwürtligk. meiner Zeit. Haiiov. 181!), dl. V bl. 89. Guiiot,
t. a. p. bl. 249. Macaulay, Critical and Ilistorical Essays, od. Tauchn.
Leipz. 1850. dl. I , bl. 60—107.
2)  Merkwaardig is het oordeel van zijnen landgenoot Albericus Gentilis,
dio hem in zijn werk de legalionibus (Lond. 1583, bl. 101) noemt :
* Domocratiae landalor, et assertor acenïrans;-------■ tyrannidis summc
inimicus. Itaque [yranno non favet : sui propositi non est tyrannum in-
struere , sed arcanis ejus palam faclis ipsum miseris populis nuduin et
conspicuum exhibere. — — Hoc fuit viri omnium prudentissimi consi-
lium , ut sub specie principalis erudilionis populos erudiret. »
3)   Von Dohm , t. a p. bl. 102.
-ocr page 45-
xxxvin
delen tot uitbreiding en bevestiging van eene onbepefMe
heerschappij uitzag. ')
De eerste schrijver van eenige beteekenis, die de reg^u
des volks tegenover de vorstelijke willekeur durfde haiHl-
haven, waaraan Macchiavelli zooveel voedsel had gege-
ven,
was de Schotsche geschiedschrijver Buclianan,-) ^ie
in 1576 een dialogus de jure regni apnd Seotos uitgaf,
hetwelk hij aan zijnen leerling, den zoon der ongeluk-
kige Maria Stuart, opdroeg 3) en waarin over den oOr-
sproDg van den burgerstaat, de verhouding der vorsen
tegenover de wet en het regt tot weerstand gehandeld
wordt. Met nadruk en hier en daar met vermelding v?m
precedenten, aan het oude staatsregt en de geschiedenis
van zijn vaderland ontleend, ontwikkelt Buclianan de
stellingen, dat de vorst even als elk burger onderwer-
pen moet zijn aan de wetten , daar hij met deze dezelfde
bestemming heeft, namelijk om het staatsdoel, gemeen-
schappelijke afwendig van gevaren en welwillende ver-
meerdering van elks levensgenot, te bevorderen; en dat
het volk het regt heeft om den vorst, die dien pligt Uit
1)  Bijna gelijktijdig met het werk van Macchiavelli versehee» de
Vlopia van Thomas Mortis, die, even als later (1636) de Oceanct van
Harringlon te weinig van het bestaande uitging , om een' grooten in-
vloed te kunnen uitoefenen. Zie Reybaud, Etudes sur les réformateurs.
Brux. 1843. t. I. bl. 34. t. II. bl. 181 vv.
2)  Machinlosh, vindiciae Gallicae of verdediging van de Fraiische
onwenteling , Dordr. 1792, bl. 249, noemt zijnen landgenoot : «den
eersten geleerde , in welken het edel vuur van republikeinsche geest-
drift van de Ouden overgegaan is. »
3)  In de opdragt komt voor « eam (disputationem) publicandam
censui, ut — — tui erga cives offieii t« admoneret.-------Hunc igitur-
ad te Hm modo monitoren), sed etiam flagitatQrem importunum at in-
terim impudentem misi : — — cui si parueris, libi luisque in prae-
sentiii tranquillitatom , et in iulurum scmpiteinam comparabis gloriam.»
-ocr page 46-
XXXIX
liet oog verliest, eu de wetteu verbreekt, voor den reg-
tei'stoel te dagen , en des noods door geweld van wapenen
tot rede te brengen.') In hetzelfde jaar was de Franco-
gallia van llottman verschenen, waarin zich de haat
tegen het despotisme niet minder levendig uitsprak,!)
docli dat weldra overschaduwd werd door de bekende
1) EJ. Ultraj. Elzev. 1668, bl. 9: « Harum civitatum partes sinu'liter
ii'lcr se junctas esse volunt, alque cuncta corporis membra inter se
eohaererc , mntuisque constare ofliciis et in commune elaborare , peri-
c"la commuriiter propellero, utililates prospicere , eisque communicaa-
<1'S omnium inter se benevolentiam devincire. • — 151. 11: «Populo
jus est, ut imperium, cui velit, deferat. > — Bl. 19: «Non expedit
populis , ut reges legibus solvantur — — (bl. 21) quia intra hominem
duo saevissima monstra cupiditas et iracundia perpetuum cum ralione
bellum gerunt : expetitae sunt leges quae licentiam eorum comprimerent
el tiimium exultantia ad justi impcrii respectum revocarent. ■—Bl. 35:
"At qui palam non patriae sed sibi gerunt imperium, neque publicae
utilitatis, sed suae voluptatis ralionem habent — — hi non civili
nobiscum aut aliquo humanitatis vinculo juncli sunt , sed Dei el lio-
minum hostes maxime omnium capitales judicari debent. » — Merk-
waardig is het antwoord , dat Buchanan geeft op de bedenking , dat
de leer van de geoorloofdheid van weerstand zoo gevaarlijk is : (bl. Gi)
■ego in hoc genere quid fleri jure possit aut debeat explico , non ad
rem suscipiendam exhortor. In illo enim satis est rei notatio et dilu-
cida explicatio : in hoc vero , et in suscipiendo consilio opus est , in
aggrediendo prudentia , in efliciendo virtute. Ilaec cutn temporibus, per-
sonis , locis , ceterisque rei gerendae instrumentis, aut juventur, aut
avertantur, si quis temere attentaverit , nihilo magis ejus erroris culpa
ad me pertinet , quram medico , qui remedia morboium commodi;
descripsit, ejus culpa est praestanda, qui aüeno tempore ea aegrotanii-
bus dederit. » Zie over Buchanan Bat/Ie, dict. hist. et crit. in voce.
2) Zie eene plaats uit dat werk aangehaald bij L. Blanc, histoire
de la révolulion francaise , Paris, 1847 bl. 83. Vgl. Daresle, Etude
sur francois Hotman , in de Revue de législ. el de Jurispr., 1850,
bl. 257—289 ; en Bayle , dict. hist. et crit. De staten van Holland
hebben moeite gedaan om llottman te bewegen een leerstoel van het
regt te Leiden te vervullen ; doch hij sloeg dit aanbod af wegens
zijnen gevorderden leeftijd en de gevaren der reis.
-ocr page 47-
Vindiciae contra tyrannos, door Hubert Languei onder
den verdichten naam van Stephanus Junius Brutus m
1579 uitgegeven.1) Zijn verblijf in onze gewesten, in
welke hij zich sedert 1578 met Johan Casiinir van den
Paltz ophield, maakte hem getuige van onzen bloedigen
vrijheidstrijd, en vervulde hem met bewondering voor een
volk, dat voor zijne dierbaarste regten alles veil had; terwijl
de vriendschap met Willem van Oranje, voor wien hij naar
sommigen meenen de Apologie schreef,2) in welke de ban-
vloek van Filips werd wederlegd, hem een vorst deed ken-
nen, die zijn geheele leven toewijdde aan de verhevene roe-
ping, om de gewesten, welke zich aan zijne leiding hadden
toevertrouwd, vrij en gelukkig temaken. Die persoonlijke
deelneming aan de Nederlandsche beroerten ontvonkte
nog meer den haat tegen tirannij, die zijne edele ziel
reeds lang vervuld had, en leende aan zijn geschrift een
gloed van verontwaardiging, die onweerstaanbaar boeit
en wegsleept. Het houdt de beantwoording van vier vfa-
gen in, waarvan de derde tot opschrift voert: An et qua-
tenus principi reinpubücani aut opprimenti, aut perdenti
resistere liceat. Item, quibfis id, et quo modo, et quojure
permissum sit.
Krachtiger nog dan bij Buchanan worden
hier de bestemming der regering, de heerschappij der wetten,
1)   Treitzschke, Uubert Languet's Vind. Contra tyr. Leipz. 1846.
bl. 58. Verkeerdelijk wordt hierin 1580 als het jaartal der uitgave
vermeld. Vgl. llnyle, dict. hist. et crit. in voce ; en dl. IV W.
509—577 (uitg. te Amat. 1740). Hommel, Literatura juris , Lips. 1779.
bl. 163.
2)   Trcüzschke, t. a. p. bl. 37.— Groen van Prinslerer (Arcbives
de la maison d'Orange Nassau, Leyd. 1836, t. III, bl. 186) meent
dat Willem I zelf de Schrijver der Apologie is. llnqn de Grool hielil
er Pierre de ViUiers voor. Zie Bmjle , dict. in voce Languet.
-ocr page 48-
XM
en het regt van weerstand verdedigd ; ') terwijl op de noodza-
kelijkheid om aan de Stenden een bepaald deel in de wetgeving
toe te kennen, even sterk wordt aangedrongen.5) Beide
schrijvers weiden echter uitvoerig uit over het onderscheid
tusschen een wettig vorst en een tiran, en prijzen de ge-
hoorzaamheid aan den eersten even sterk aan , als zij weer-
stand tegen den tweeden prediken; maar zij stemmen vol-
komen daarin overeen, dat niet alleen de vorsten, die zich
wederregtelijk, tegen den wil des volks, de hoogste magt
hebben aangematigd, maar ook allen, die de wetten
verbreken en hun bijzonder belang, niet dat van het
algemeen, beoogen, als tirannen moeten worden aange-
merkt. 5)
Onder de schrijvers, die het spoor van Buchanan en
Languet vervolgden en door de voorstanders van het
onbeperkt gezag monarchomachi werden genoemd, terwijl
zij omgekeerd hunne Avederpartij met den naam van mac-
chiavellisbae
beschimpten, Arerdienen er nog twee bijzonder
vermeld te worden, de Oostfries AUhusius, en de onster-
felijke dichter MlUon. De eerste nam als Syndicus der
1)   Ed Edimburgi, a° 1579 , Ijl. 108 : «Imperare nihil aliud est, quant
consulere ; Imperii finis unicus , populi utilitas. Impetatorum regumque
officium uïium , ut populo consulaat. Regia vero dignitas non est pro-
prie honos , sed orius ; non immunitas , sed munus ; non vacalio sed
vocalio; non Hcentia , sed publica servitus. »
2)  Buchanan, t. a. p. bl. 21 vt. Vgl. bl. 54. Vindiciae, bl. 88.
vv. In gelijken geest schreven meer dan één Staalkundig vertoog de
kanselier de l'Hopilal en Duplessis Mornay. Zelfs worden de Vindiciae
door enkelen aan den laatstgenoemden toegeschreven. Zie Mr. G. W.
Vreede ,
geschied- en letterkundige herinneringen. Gork. 183S , 1830.
1. Stuk bl. 12—23. 11. Stuk bl. 12.
3)   Zie de hier voor aangehaalde plaats van Buchanan. — In de Vin-
diciae ,
bl. 171, worden zij lyrannos exercilio genoemd, in tegen-
overstelling der tyrannos jure.
-ocr page 49-
XI.II
Stad Embdeu een ijverig aandeel in de geschillen tussclieu
de Stenden en den graaf van Oost-Triesland in 't begin
der 17. eeuw, en sprong even vurig voor de volksvrijheid
in de bres, als hij die in zijne Politica methodice digesta
voorstond, die in 1603 het licht zag.') Hij betoogde ,
dat de hoogste magt bij het volk berustte, en de vorst
slechts diens lasthebber was, dat de regten des volks
onvervreemdbaar waren, en een onbeperkt gezag uit den
aard der zaak met het algemeene welzijn in strijd was ;
eindelijk dat, al had een volk al zijne regten zonder
eenig voorbehoud op de regering overgedragen, die af-
stand altijd in dien zin moest worden uitgelegd, dat het
doel der regering, de behartiging van het welzijn der
onderdanen, er niet door verloren ging. Hij dreef de
stoutheid van zijne stellingen zoo verre, dat in ons vrije
Nederland mannen als de Groot en zelfs nog Iluber
er voor terug deinsden.2)
Het welsprekendst protest echter van de regten des
volks tegenover de slaafsclie onderwerping aan het despo-
tisme hebben wij aan MiUon te danken. De beroemde
1)   Treitschkei Drei Politiker, des 17 Jahrhunderts. [Neue Jahr-
bücher der Gesch. u. Polit.
von Bülau, J84G, II bl. 311 vv. ,
bl. 383 vv.)
2)  Grolius, de jure belli et pac. 1. 1. o. III. § 8. Iluber, de jur.
civit. 1. I. Sect. II. c. 3. § 9. c. G. § i. Vgl. Treilschke, t.
a. p bl. 325 vv. Zoo beweert de Groot dat een geheel volk even
als de enkele raensch lich in slavernij kan overgeven , (d. j. b. et
p. 1. I. c. III, § 8 ij". 1); Iluber, dat een toestand, waarbij
het belang van den vorst de hoogste wet is , volkomen regtmatig' kan
zijn (ibid. 1. I. Soct. VII , c. III § 15, 23.) en dat er verjaring
van de reglen der burgers mogelijk is (1. I. Secl. III, c. IX § 20;
Languet daarentegen (t. a. p. bl. 104) ; ■ liberlati nulla, ne diiiüssima
quidem servitute , praescribi possc. »
-ocr page 50-
XUII
Fransche geleerde Salmasius, die, sedert 1681 de plaats
van Scaliger aan de Leidsclie hoogeschool bekleedde, liad
deels uit partijzucht, deels uit gouddorst, een heftig ge-
schrift tegen den geregtelijken moord van Karel I in het
licht gegeven.') Het verscheen reeds in hetzelfde jaar 164!),
onderden titel van defensio regia pro Carolo I, en hield
zulk eene blinde vereering van de vorstelijke magt in ,
tegen welke elke opstand, hoe regtmatig, heiligschennis
genoemd werd, dat het niet alleen in Engeland, maar ook
aan het hof van Christina van Zweden algemeene veront-
waardiging wekte, en bij Plakaat der Staten van Holland
van 26 Nov. 1619 verboden werd, als eene stilzwijgende
veroordeeling van onzen opstand tegen Filips bevattende.
De Engelsche Baad van State droeg aan Milton de weder-
legging van die onzinnige taal op;2) en deze volbragt
in de defenslo pro populo anglicano zijne taak op eene
voortreffelijke wijze. Zijn geschrift bevat echter meer eene
tegenstelling van de leer van het despotisme en van den
vrijheidademenden geest der Engelsche staatsregeling, dan
wel eene verdediging der gebeurtenissen van zijne dagen.
Het is opmerkelijk, dat meest alle publicisten dier da-
gen zich op een maatschappelijk verdrag tusschen vorst
1)   Troxler, Fürst und Volk nach Buchanan's und Miltons Lehre.
Aarau, 1821. Vorrede.—
2)   Joannis Milloni Defensio Pap. Anglic. in de Opera, ed. Lond.
1738 , dl. II bl. 238; « Vessime enim vel natura vel legibus compara-
tum foret , si arguta servitus , libertas muta esset; et liaberent tyranni,
qui pro se dictjrent , non haberent , qui tyrannos debellare possent.
Miserum esset, si haec ipsa ratio , quo utimur Dei munere non muit»
plura ad homines conserandos, liberaudos et quantum natura fert inter
se aequandos quam ad opprimendos et sub unius imperio male per
dendos argurnenta suppcditaret. » Aangehaald bij Mackinlosh, Vindiciao
Oallicae , bl. 250
-ocr page 51-
XLIV
en volk beroepen , hetwelk aan het laatste het regt gaf om
de gehoorzaamheid op te zeggen, zoodra de eerste had
opgehouden aan zijne verpligtingen te voldoen. Zij be-
proefden zelfs die theorie door 't gezag van 't Eomeinsche
privaatregt te steunen.') Reeds bij Bnclianan komt dit
verdrag voor.2) Ook Languet maakt het tot den grondslag
zijner stellingen,3) terwijl hij uit gewijde en ongewijde
geschiedenis voorbeelden van diergelijke verdragen aan-
haalt, en uitdrukkelijk de inhuldiging van Klips ver-
meld , *) die eerst gezworen had de vrijheden des lands te
zullen handhaven , na welke belofte eerst de afgevaardigden
der Staten hem hulde en trouw wederkeerig hadden toe-
gezegd. s)
1)  Volgens de leer der lex commissoria en der reslitutio in inlegrum
propler dolum vel vim.
2)  De plaats luidt t. a. p. bl. 62: « B. Mutua igitur Regi cum ci-
vibus est paclio. M. Ita vMetur. B. Qui prior a conventis recedit ,
conlraque quatn pactus est faeit, nonne is pucta et conventa solvit ?
M. Solvit. B. Soluto igitur vinculo, quod regeni cum populo conlim:-
bat, quicquid juris ex pactione ad eum , qui pacta solvil , pertinebat ,
id , reor , amittilur. M. Amittitur. B. Is etiam cum quo erat conveti-
tum , aeque fit atque ante slipulationem erat , liber. M. Eodera plane
jure , atquc eadem libertate. » — Een ander voorbeeld van toepassing
van het Iïomeinsche regt levert de inroeping der reslitutio in inlegrum
op bl. 40.
3)   Vindiciae, t. a. p. Bl. 159 vv.
4)  Bl. 1G8.
5)  Zie Register van Adriaan van der Goes, 23 en 26 Oct. 1555 ,
bl. 54 v. « Gevisiteert zynde de Minuten van den Eedt, by den Ko-
ningh van Engelandt, en de Staten van Ilollandt te doen , soo hebben
de Staten daer sonderlinge geen swarigheydt inne gevonden , dan dat
den voonciENDEN Eedt van den voorsz. Koningh inhoudt, dat hij be-
looft te onderhouden en observeren Privilegia Hollandiae , qnnc nunc
hithenl el tenent,
enz. • — 'De Koninghljeke Majesteyt heeft na de
voorsz. Harange (n. van den Advokaat van Holland) beciproquelyck
gedaen , ende van de Slaten van Ilollandt ontfangen den behoorlyken
-ocr page 52-
XI, V
Voorzeker was er in de toekenning en verzekering
van privilegiën, welke meestal niet als bloote en herroe-
pelijke gunstbewijzen, maar op voorwaarden en soms ten
eeuwigen dage verkregen waren, veel dat aan een contract
in den zin van 't Romeinsche regt kon doen denken;
maar het was toch een belangrijke stap van historisch
op philosopliisch gebied, om een stilzwijgend verdrag aan
te nemen, dat aan alle regeringen in alle omstandigheden
den pligt opleide om wel, dat is, tot algemeen welzijn
te regeren.1) Intusschen laat het zich begrijpen, dat men
den ingeslagen weg, die tot oprigting van een gebouw
van staatsregt zooveel gemak aanbood, met ijver vervolgde.
Ilobhes gaf aan het verdrag meer ontwikkeling,!) daarop
Eedt. • Vgl. Hooft, Genert van Velzen, (in zijne Mengelwerken, Amst.
1704 bl. 497) He Bedrijf.
Flor. Ghy Heeren, ben ik niet uw wettigh Vorst? Har. Geweest
Ghy waart het, alzoo lang ghy eer en eedt betrachtte :
Toen die versturven in uw goddeloos gedachte ,
Verstorf aan ons de staf der Vorslelyke handt.
Gys. Aan óns, die lenen 7,ijn der Staalen van het landt,
Dien ghy 't voorneemste der voorwaarden hebt gebrooken ,
De welke waaren op uw huldinge besprooken.
Ghy zwoert met daaging Godts , en by gestaafden eed ,
Uut ghy dit vrye volk , in oorlogh en in vreed ,
Berechten trouwlyk zoudt, en vroomelyk beweiren ;
Eer dat het Graallyk goudt genaaken mocht uw heiren.
Daar zyt ghy op gehult; en is u toegezeit
By eede wederom , daar op, gehoorzaamheid!,
't Welk toen ghy maakte los, los werden d'onderzaaten.
t) Vindiciae bl. 168: «contractus — — ut bene imperanti bene
obediatur.»
2) Te sterk drukt zich Brougham uil (polit. Philos. I bl. 39) :
« Hobbes — — was the first wriler who put iorth a philosophical sta-
tement of the doctrine of the original or social compact. »
-ocr page 53-
XI. VI
de theorie van het despotisme grondende; terwijl Huber
en anderen daarentegen er de leer door trachtten te be-
vestigen, dat nimmer tegen het algemeene welzijn mag
gehandeld worden, hetwelk allen, die het oorspronkelijke
verdrag aangaan, voor oogen hebben. l) Hoe men ook
over de waarde en strekking van zulk een verdrag denken
moge, hetwelk door ieders phantazij naar willekeur kan -
worden gekneed: de wetenschap dier dagen scheen behoefte
te hebben aan zulk een steun, niet alleen omdat het regt
van den mensch op vrije ontwikkeling destijds nog niet
genoeg door de beoefenaren van het natuurregt in 't licht
was gesteld om daarvoor te kunnen dienen, maar ook
omdat de analogie van het privaatregt op het gebied van
het staatsregt als van zelve tot het zoeken van een ju-
ridischen grondslag uitlokte.
Wij moeten nu overgaan tot eene tweede rij van schrij-
vers , die als handhavers van het onbeperkte gezag der
vorsten optreden. Godsdienstige overtuiging of vrees voor
de misbruiken van het regt van weerstand , waaraan zich
bijna onvermijdelijk burgeroorlog en tyrannenmoord paar-
den , deden hen terugbeven voor de stellingen der mo-
narchomachi.
2) Het koningschap had zich in de Middel-
eeuwen , in een' tijd van wanorde en gebrek aan eenheid ,
als het bezielend beginsel van rust en orde , als het eigen-
lijke middelpunt der natie doen kennen;3) en de invloed
1)   De jur. civil. 1. I. Sect. II. c. 4. § 9 sqq. Boxhorn , InstUuti-
ones polilicae Amst. 1663 I. I. c. V §. 9.
2)  Dit is ook van toepassing op de Groei. Zie De jure b. et p. I.
I. c. 111 § 8 n°. 1.
3)  Guhot, Civil. en Eur. bl. 233: • c'est comme dépositaire et pro-
lecirice de l'lntérèt commun , c'est sous les traits d'une grande ma-
gistrature , centre et Hen de la société , qu'elle (la royautè) s'cst mun-
-ocr page 54-
XI.VII
en vereering, die daarvan het gevolg waren , werden
door de majesteit, waarmede 't Romeinsche regt hen om-
straalde , en die door de geestelijkheid nog versterkt
was, niet weinig verhoogd, 't Scheen rampzalige dwaas-
heid te wezen eene magt te ondermijnen, die tot stuiting
der wanorde, tot handhaving der regtszekerheid, tot be-
vordering van het algemeene welzijn zoo onontbeerlijk
was; 't scheen heiligschennis, den gezalfde des Heeren
aan 't gezag der wetten te onderwerpen, en hem tot den
stand van eersten Staats-dienaar te verlagen. Een der
eersten, die zich in dien geest uitten, was Bodinus, wiens
werk six livres de la républiqtte in 1577 het licht zag.
Hoewel hij het regt van weerstand aanneemt tegen ieder,
die zich met geweld of list van de kroon heeft mees-
ter gemaaktl), kan hij er echter niet toe besluiten
dat regt ook te erkennen, wanneer de vorst de wetten
verbreekt en zijne roeping uit het oog verliest. Wel
weidt hij over diens dure verpligting uit, om bij al
zijne handelingen het goddelijke en natuurlijke regt te
eerbiedigen;2) maar voert geen enkelen waarborg aan,
om die verpligting getrouwelijk te doen nakomen, terwijl
elk verzet tegen de wettige overheid niet dat van het kind
tegen zijnen vader wordt gelijk gesteld.3) De gewone wet-
ten binden den vorst niet; en zelfs wanneer zij in den
tree aux yeux des peuples, et s'est approprié leur force en obtenant
leur adhésion. » Vgl. bl. 268 sqq.
1)   t. a. p. Ed. par Cabiiel Carlier , 1599; h\. 297 siiiv.
2)  t. a. p. bl. 279 vv. « Le Monarque royal est celuy , qui se rend
aussi obéissant aux loix de k nature , comme il désire les subjets être
envers luy , laissam la liberlé naturelle et la propriélé des biens a
ohacun. »
3)   t. a. p. bl 306. —
-ocr page 55-
XI.VIII
vorm van een contract tot gemeenschappelijk nut van
vorst en volk zijn tot stand gekomen , gelijk bij meer
dan een priviligie het geval was, mogen zij volgens hem
straffeloos verbroken worden, zoodra la justice cïicelle
cesse;l)
een regel, welks willekeurige toepassing in het
oog springt. Nog verder ging Filmer, die in 1G65 in
zijnen Patriarcha de doctrine of divine right van Jacobus I
in een sijsteem bragt,2) en een onbegrensd despotisme
op een regt van erfopvolging grondde, dat reeds met
Adam en diens eerste afstammelingen een begin zou heb-
ben genomen. Nagenoeg dezelfde leer predikte onze land-
genoot Graswinkel gelijktijdig met opzigt tot de souve-
reiniteit der Staten van Holland en West-Friesland.3)
De op de leer der openbaring steunende bewijsvoering
dier stelsels bewaarde deze schrijvers echter voor de ver-
nietiging van alle menschen-waarde, waartoe Ilobles k)
zich vervoeren liet, wien het aanschouwen van de gewel-
dige Staatsomwentelingen van zijnen tijd met hare ver-
derfelijke gevolgen tot vertwijfeling aan de goede vruchten
eener redelijke vrijheid had gebragt.") De eeuwige wetten
1)  t. a. p. bl. 131 vv. Vul. de bijna slaafsche onderworpenheid dei-
volgende woorden: t. a. p. bl. 137 : «Et en cela se cojnoist la gran-
deur et majesté d'un vray Prince souverain , quand les estats de tout
Ie peuple sont assemblez , presentant requeste et supplications a leur
Prince en toute humilité, sans avoir aucune puissance de rien eoni-
mander , ni decerner , ni voix deliberative. •
2)   Broughnm , polit. philos. I bl. 38 vv. Macaulay , Bist. of EiijjI.
(Tauchn.) 1. bl. 69. Hallam, bist. Conslit. d'Anjleterre , ed. par
Guizot. Paria, 1829. IV, bl. 103.
3)  Nasporinjje van het Recht van de opperste macht enz. Rotterd. 1667.
4)  Elemenla philosophica de cive , 1642. — Leviathan s. de civitate
1651. — Vgl. ton Raumer, Geschichtl. Entwick. der Begriffe von
Recht, Staat und politik. Leipi. 1832. Bl. 36—40.
5)  Zie Heydenreich, Griindsïue des nat. Slaatsr. Leipz. 1795, bl. 65 vv.
-ocr page 56-
IL
der natuur ') zijn volgens hem niet in staat om den krijg
van allen tegen allen, die onvermijdelijk uit de zelfzucht
voortspruit, te doen ophouden. Onderlinge schikkingen
en verdragen kunnen daartoe evenmin baten. Alleen door
de volkomene onderwerping van allen aan eene onbepaalde
heerschappij , die ook over zedelijke en godsdienstige over-
tuiging naar willekeur beschikt, kan de vrede en daar-
mede de persoonlijke zekerheid, die ieder zoekt, tot
stand worden gebragt. Hobbes ontveinst het misbruik
niet, waartoe het despotisme aanleiding geeft, maar ziet
daarin desniettemin het eenige middel om rust en orde te
grondvesten.s)
Het is uit den aard der zaak wel natuurlijk, maar
toch een bewijs te meer voor den vrijheidszin en het ge-
zond verstand onzer voorvaderen, dat de leer van het
despotisme bij hen nooit ingang vond. In de bloeijende
steden, waar alles tot bescherming der burgers en bevor-
dering van den binnen- en buitenlandschen handel was
ingerigt, moest wel de overtuiging diep gevestigd zijn,
1)   tlubbes (de Cive , <mjj. il en IIlj telt twintig natuurwetten op ,
welke liij door 't gezag der heilige schrift tracht te staven.
2)   De cive (ed. Amst. 1760, cap. VI, bl. 161: «Quin Princeps
aliquando inique faciendi anitnum habere possit , negandum non est.
Sed fac Ie dedisse ei imperium non absolututn , sed quantum ad Ie
ipsum ab injuriis alioruni defendendum satis sit , quod ut des si sal-
vus esie vis , necesse est; nonne eadem omnia sunt timenda ? Nam
qui satis iiabet virium ad omnes prolegendos, satis quoque habet ad
omnes opprimendos. Nihil ergo hic duri est, praeterquam quod res
hutnanae sine incommodo aliquo esse non possunt. Atque hoc ipsum
ineommodum a civibus , non ab imperio est. Nam si homines propriis
singulorum imperiis regere se possent, hoc est, vivere secundum leges
nuiurales , opus otnnino civitale non esset , neque communi imperio
coerceri. •
-ocr page 57-
dat de Staat de behartiging van aller welzijn bedoelt, en
daarin de voornaamste taak der regering gelegen is. ')
Reeds ten tijde van het grafelijke -bewind treffen wij daar-
van eenige niet duistere sporen aan.2) Wij hebben reeds
gezien, hoe dit beginsel bij de Afzwering van Klips werd
uitgesproken. In latere staatsstukken vinden wij het telkens
weer; onderanderen in het hort vertoocli van "'t Hecht van
de Ridderschap, 1'Jdelen ende Steden van Holland ende
West-Vrieslandt
enz. 1587,3) waarin de voordeelen van
een vrijen staat, met name van een gemeen overleg der
regering met de nationale vertegenwoordiging, worden
geschetst, en van 't regt van weerstand wordt gewag ge-
maakt. Even krachtig treffen wij het aan in de Brie-
ven van Johan de Witt,
ten bewijze dat de Hollandschc
aristocratie, hoewel meer en meer strevende naar uitslui-
ting van volks-invloed, zich toch harer roeping bewust
bleef. *) Onze geschied- en staatkundige schrijvers bleven
1)  Vgl. van Hees van den Tempel, hut slelsel der gemeenten, bl. 61 vv.
2)  Reeds bij Philippus de Leiden vindt men verklaringen, die vooral
hooge waarde hebben in verband met den tijd (de 14. eeuw) , waarin
ze werden uitgesproken ; b. v. Casus IV der Tractalus Jurid. Polit.
(Amst. 1101 ,) bl. 17; « Si Frinceps leges et jura non curet , conse-
quens est ut nee leges eum dignentui1 stabilire.» Vgl. Casus XV ,
bl. 47. Zie over hem JV. G. van Kampen , Geschiedenis der Letteren
en Wetenschappen, 'sGrav. 1821 , dl. I bl. 29 w.
3)  Zie aldaar n°. VII (in de Handvesten ende Privilegiën van den
Lande van Rynland
van S. van Leeuwen , Leijd. 1607 , bl. 628).
Vgl. Resoluliën van Consideratie len tyde van lolutn de Wilt, Utr.
1706 , bl. 828 : « Alle de wetten ende maximen van dese vrye liepu-
blycke zyn gefundeert op gronden van gelyckheydt en reciprocalie.
Zie Vijfde Missive van Candidus aan den Schrijver van liet Politiek
Vertoog ,
Rott. 1782 , bl. 241 , vv.
4)  De algemeene geest dier brieven bewijst bier meer dan enkele
plaatsen. Pivier de Groot , gezant in Zweden , sprak in oen brief aan
Johan de Wilt van 13 Ftjbr. 16U9 (II, bl. 621) van: « eene Rcge-
-ocr page 58-
I.I
in dit opzigt niet achter. De Groot,') Hooft,8) Boxhorn, s)
Ifuber,1') Perizonius ,5) en Noodt6) zijn allen door den-
zelfden geest bezield. Zelfs Graswinkel, de scherpe voor-
stander der aristocratische oppermagt, verloochent in dit
opzigt het Hollandsch karakter niet volkomen, en is in-
consequent genoeg om de onschendbaarheid der fundamen-
tele wetten
aan te nemen.7)
De la Court sprak dus eenvoudig uit, wat bij ons reeds
tot in het volksbewustzijn was doorgedrongen, toen
hij de beginselen verkondigde, die wij in het begin van
deze paragraaf hebben aangestipt, en op wier ontwikkeling
daer de Financien niet eygen , gelyck by een Koningh , maer
publiek waeren ; ende waer van dienvolgende , niet soo seer de dis-
tributie , als de administratie , aen de Regeringe als over een gemeen
goct , volgens de ordres , daer omtrent beraomt , was toevertrouwt •
De Witt schrijft aan van Reverwaerl en van Hoorn, Ministers aan
't Hof van Engeland, 23 Junij 1G62 , dat: «eene goede Overigheydt
in conscientie gehouden is syne Ondcrdaenen , nae vermogen , van
violetuien ende oppressien te bevryden. ■ IV, bl. 260.
1)   De jur. b. et pac. I. 1. 14
2)   Zie o. a. de aangehaalde plaats op bl. XLV.
3)  lnst. Polit. I. c. V § 6.
4)   De jur. Civit. I. Sect. II c. III § 27.
5)   Oratio de origine et natura imperii , 1689.
6)   Oratio de jure summi imperii et lege regia. lb'99.
7)   Het recht der Opp. Magt. bl. 404. Hier spreekt Grasioinkel van
«die contracle, de welke geen simpele contracten maar fondamentele
wetten zijn, waar in het God gelieft heeft, dat zichtbaarlijk eene
dadelyke, een wederzydsche bewillinge moet zijn ; zulke contracten
werden daar om me alleenlyk opgerecht, op dat zij eens voor allijd ,
ter fondamentele wetten van de regeringe zouden verstrekken , en tot
zoodanige opgerecht zynde, niet zouden veranderd mogen werden als
met de verandering van den gantschen Staat.» Vgl. Bl. 443. «Zoo
do Hoogste Machten daarin verïuimen , zoo is de wake aan den Staat
bevolen , wiens hoogste zorge altyd is en zyn moet, dat het gemeen
wesen niet werde verkort. • Zie ook bl. 447 vv.
-ocr page 59-
7.II
in het staatkundige wij een" vlugtigen historischen blik
hebben geslagen. Over hunne beteekeuis op liet gebied
der staatshuishoudkunde, en de plaats, welke aan de la
Court in de geschiedenis dier wetenschap toekomt, kan
eerst dan gesproken worden, wanneer een meer opzette-
lijk en grondig onderzoek van zijne stellingen is voor-
afgegaan.
§ *■
Ik moet nu nog een kort verslag geven van het-
geen reeds over de la Court geschreven is. Gedurende
cene eeuw bleven zijne geschriften als in vergetelheid
bedolven. De eerste, die ze met eenige uitvoerigheid
vermeldt, is Pieter Paulus. ') Deze kent de la Court
nog maar alleen vsn zijne anti-stadhouderlijke zijde, en
velt op grond zijner hatelijke en onverdiende uitvallen
tegen de Oranje-partij een afkeurend oordcel over al zijne
geschriften. Het Interest van Holland wordt echter door
hem hooger dan de overige gesteld , en hij erkent //dat
er stukken in voorkomen , die eeno bedaarde overwegino-
wel verdienen.// In het Vaderlandsck Woordenboek nam
Jacohts Koh op het woord Court (Jacoh de la) het in
§2') vermelde verhaal omtrent den oorsprong van het
Interest van Pieter Paulus over, en deelde verscheidene
bijzonderheden omtrent het leven en de letterkundige
werkzaamheid van de la Court mede. Zonder zich eenig
oordeel over onzen schrijver aan te matigen, vermeldt
hij eenvoudig hoezeer de eene partij hem gelaakt,
1)  Verklaring der Unie r. Utrecht. Utr. 1775, I. Deel. bl. 343__246.
2)   BI. X.
-ocr page 60-
T.IIt
de andere geprezen heeft. Meer lof ontvangt de la
Court bij Mr. Elias Lnzac, die in de Voorrede van
Hollands Rijkdom1) verklaart, dat de Aanwijsing //vry
verstandige en gepaste aanmerkingen behelst// en dat
hij zich gedrongen heeft gevoeld aan het verlangen des
schrijvers (waarvoor Luzac de Witt schijnt te houden) te
voldoen, //dat door zijn pogen en dwalen een ander veel
bekwamer, met meer kennis en grooteren ijver begaafd
zijnde, zou worden opgewekt, om meer en beter te doen.'/ 8)
Na deze schrijvers duurt het een geruimentijd, eer wij den
naam van de la Court weder aantreffen. In de prijsverhan-
deling over de gilden van den Hoogleeraar Tijdeman 3) wordt
eene plaats uit Merlin 4) aangehaald, waarin deze met hoo-
gen lof de meening van de la Court over de gilden vermeldt
en overneemt, terwijl hij echter, door den Franschen
titel van Mémoires de Jean de Witt misleid, den Raad-
pensionaris voor den schrijver houdt. De Hoogleeraar
maakt bij die gelegenheid op het aandeel opmerkzaam,
dat de Witt aan het Interest van Holland schijnt gehad
te hebben , hetwelk hij niettemin aan de la Court toekent.
Dit deed ook G. K. van Hogendorp, die in zijn Advys
op de Haring vissclterij
van 9 Maart 1818 s) van de Po-
liii/ce Maximen van Holland
melding maakte, en zich met
veel ingenomenheid over dit werk uitliet. 6) Het mag daarom
1)  Leijden , 1780.
2)   Aanwijsing, Voorrede.
3)   1821. Zie aldaar bl. 41.
S) Répertoire de Jurispr. voce Corps d'arls el métiers.
.'») Bijdragen lol de huishouding van Staat. dl. II. 's Grav. 1818.
bl. 250.
(i) Séparation de la llollandc et de la Belgique. Amst. 1830 , bl.
20 : -La Ilollande a loujours respiré u» air plus libre. Pendant deux
-ocr page 61-
r.iv
verwondering baren dat wijlen de Hoogleeraar de Brueys in
zijne Verhandeling over de Slaatshnishondkandige waarde
van het werk, getiteld; Aanwijsing
enz. ') van den naam van
de la Court volstrekt geen gewag maakte, en de gissing
omhelsde, //dat dit werk moet worden toegeschreven aan
de pen, of althans aan het brein van een' man, die steeds
onder Europa's eerste staatsmannen met reden gerangschikt
■werd, namenlijk den Raadpensionaris Johan de Witt.w
Hij wijdde overigens in deze verhandeling met veel lof
uit over de zuiverheid der staatshuishoudkundige begrip-
pen , die zijns inziens in dit merkwaardig geschrift der
17. eeuw reeds voorkwamen. Een minder gunstig oor-
deel velde de Hoogleeraar Wttewaall in zijne Bijdragen
tot de Staatshuishoudkunde en Statistiek,11)
waarin hij
een belangrijk opstel aan de beschouwing der denkbeelden
van de la Court in verband met den toestand der nijver-
heid in die dagen toewijdde, en in 't bijzonder twee
gebreken in het licht stelde: dat hij namelijk te weinig
gewigt aan den landbouw gehecht, en den aanzienlijken
uitvoer van boter en kaas vergeten had , en dat de
siècles elle a donné au monde une le<;on pratique , et tous les grands
éconoraisles politiques de nos jours, en Angleterre , en Allemagne , en
France , ne prèchent pas d'aulres maximes que celles de tous les né-
gocians hollandais et du gouvernement de l'ancienne république des
Provinces-Unies Voulez-vous voir ces maximes établies même en
ihéorie il y a plus d'un siècle et demi, ouvrez 1'ouvrnge qui a paru
sous Ie nom de Mémoires de Jean de Wilt. Adam Smith ne les désa-
vouerait pas. Cette liberté du commerce dont la Hollande a joui , lui
a procuié toules les autres liberlés , liberté civile liberté religieuse ,
liberlé de la presse , liberló individuelle , liberté du langage , tiberté
de 1'eiiseignement.»
J) Voorgelezen in het Leesmuseum te Utrecht den 20 Jan. 1825.
2) Ulreclit , 1836. Deel 1, bl. 1—52 en 370—399.
-ocr page 62-
l.V
binnenlandsclie liaiulel als een der hoofdbronnen van na-
tionale welvaart door hem geheel was voorbijgezien. In
hetzelfde jaar deelde de Hoogleeraar Tydeman in de Op-
helderingen en Bijvoegselen
op de Geschiedenis des Va-
derlands
van Bilderdijk,') verscheidene bijzonderheden
omtrent enkele werken, die aan de la Court worden toe-
geschreven , mede, met eene rijke opgave van bronnen
tot de kennis van hunne meerdere of mindere authentici-
teit. Eenigen tijd daarna vestigde Mr. /. Hora Siccama,
in eene Voorlezing over 2V'eerlands Volksaard en Staats-
wezen in verband beschouwd,
2) vooral de aandacht op
de in het Interest van Holland ontwikkelde denkbeel-
den met betrekking tot de behoeften van onze dagen,
en meende daarin eene aanleiding te vinden tot het
bepalen van vaste grondslagen voor het welzijn van ons
land. Bijna gelijktijdig gaf de Heer B. Groebe in den
Konst en Letterbode*) eenige lezenswaardige bijdragen,
waarin de kritiek der aan de la Court te regt of ten on-
regte toegeschrevene werken uit de aanzienlijke pamfletten -
literatuur der 17. eeuw wordt toegelicht. In het volgende
jaar verscheen het grootste gedeelte van het reeds vermelde
Welvaren der stad Leiden, hetwelk de Heer B. W.
fVttewaal
bij den Heer Mr. P. H. de la Court te Utrecht
had aangetroffen, en waaruit hij alles mededeelde, wat
strekken kon om de staatshuishoudkundige beginselen van
onzen schrijver nader te doen kennen, terwijl hij het werk
1)   Deel X , bl. 320 vv.
2)   Gehouden in het Leesmuseum te Utrecht , 21 Maart 1844 ;
bl. 2, 3 , 47—49.
3)   Iets over Pieter de la Court en ?.ijne schriften , Letterbode voor
1844 bl. 162 vv., i"8 vv. , 19G vv. , 210 vv.
-ocr page 63-
l.VI
tevens met eene zeer belangrijke Inleiding over het leven
en karakter van de la Court, en met eene menigte statis-
tische en historische berigten omtrent den toestand van
het fabriekwezen hier te lande in de 17. eeuw verrijkte.
In de aankondiging eii beoordeeling van dit geschrift in
de Themis,1) van de hand van Mr. JV~. Olivier, werd
onder anderen op het belang der begrippen van de la
Court aangaande de vrijheid van onderwijs en de inrigting
der Hoogescholen gewezen. De laatste opstellen over on-
zen Schrijver komen voor in het Tijdschrift voor Staats-
huishoudkunde en statistiek,
waarin de Heer Mr. Sloet
tot Oldhuis
in 1850 een stuk plaatste 2) onder den titel
van: uitgelezene Staatshuishoudkundige gedachten van Pia-
ter de la Court.
In eene inleiding trachtte hij de waar-
schijnlijkheid aan te toonen, dat aan den grondlegger
der etaatshuishoudkundige wetenschap, Adam Smit/t, de
denkbeelden van de la Court niet onbekend zijn gebleven,
en de beroemde Schot daaruit de eerste aanleiding tot
zijn werk ontvangen heeft. Zeer onlangs deelde de Heer
Sloet ook enkele proeven uit de Sinrijke Fabulen mede,3)
en bragt daarbij aan den echt republikeinschen en voor
zijnen tijd hoogst verlichten zin van de la Court eene
welverdiende hulde.
1)   Voor 184G. 's Grav. bij Beliofanle. El. 416 vv.
2)   Dl. VI, bl. 107—I3C.
3)   Tijdschrift voor Staatsh. en Stat. voor 1851, dl. VI , bl. 409—43U.
-ocr page 64-
1. HOOFDSTUK.
Polltlsch standpunt van de la Court.
De onderwerpen, door de la Court behandeld, zijn
deels van staatkundigen, deels van staatshuishoudkundigen
aard. Die beide wetenschappen worden bij hem nog niet
van elkander afgescheiden, gelijk bij de toenmalige publi-
cisten doorgaans het geval was. Immers dagteekent het
eigenlijke staatsregt als zelfstandige •wetenschap eerst van
Ulric Huber,') en de staatshuishoudkunde van Adam Smith;
en voordat beider grenzen behoorlijk waren afgebakend,
moest hun innig verband noodwendig tot eene gemeen-
schappelijke behandeling leiden. De Aanwijsing der heil-
same politike Gronden en Maximen van de Mepuhlike van
Holland en West-Vriesland
houdt zich dan ook evenzeer
met de vragen, welke de beste regeringsvorm zij, en in
hoe verre godsdienstvrijheid kunne worden toegestaan,
als met het onderzoek naar de beginselen van het handels-
1) Volgens anderen van J. H. Boekmer's Introductio in Jus publicum
Universale. Zie echter de diss. van Mr. H. H. Tels, de merilis Ulrici
Huberi in jus publicum universele, Lugd. Bat, 1838 , bl. 62 vv.
1
-ocr page 65-
verkeer met vreemde volken, en naar het meer of miu
drukkende van verschillende belastingen bezig. Zij strek-
ken zich bijna tot den ganschen omvang der staatsweten-
schappen uit, in hare toepassing op de welvaart en den
bloei der provincie Holland. AVant om de waarde van dit
werk juist te beoordeelen, is boven alles noodig immer voor
oogen te houden , dat de la Court een Hollander was en de
belangen der Hollandsclie Staats-partij , of, gelijk ze door
hare tegenstanders betiteld werd , der Loevesteinsche factie
met hart en ziel voorstond. Natuurlijk had deze omstan-
heid een beslissenden invloed op zijne denkbeelden omtrent
den regeringsvorm, met name op de beantwoording der
vraag, of de Monarchale Bediening ofte Regering der
Stadhouders voor Hollands welvaart gunstig was; maar
zij had nog gewigtiger gevolgen. De la Court beschouwde
de provincie Holland, niet het vereenigde Nederland , als
zijn eigenlijk vaderland; haar belang stond niet slechts
bij hem op den voorgrond , maar was zelfs het uitslui-
tende voorwerp zijner overwegingen. De Unie was volgens
hem nuttig, zoolang zij Holland van dienst kon zijn ;
maar haar band moest losser gemaakt of verbroken worden,
zoodra die met het belang van Holland streed.1) De blij-
ken hiervan zullen ons in deze verhandeling telkens voor-
komen ; doch ik acht het niet overtollig de betrekking
tusschen Holland en de Unie, en de verscheidenheid van
beider belangen, hier in 't kort uiteen te zetten.
1) Aanwijsing bl. 276 tbelangende de defensie te lande-------hebben
wij bevonden hoe lastigen en vrugteloosen pak de Unie — — op de
„*,.
                   schouderen der Hollanderen sy geweest.» Bl. 310: «Holland behoorde
eigen interest halven sig allijds te houden aan de Unie van Vlregl,
600 lange de andere Provinciën Holland selfs niet verlaten , ofte op liet
Jyf vyandiglyk vallen.»
-ocr page 66-
'En de Middeleeuwen was Holland een' afzonderlijk ge-
west , dat met de overigen niets gemeens had, dan de
bloot uiterlijke omstandigheid, dat het eerst met enkele
en daarna met alle onder éénen heer stond. De privilegiën
de non evocando, en dat geen vreemdelingen ambten
zouden mogen bekleeden, behoorden tot de meest geliefde
van elk bijzonder gewest. ') Eene naauwere vereeniging
tusschen Holland, Zeeland en Utrecht werd in 1534
geboren, toen Karel V die provinciën onder één stad-
houderschap bragt. Het werd in 1559 aan Willem I
opgedragen, in wiens Instructie de andere gewesten met
den naam van nabwurvolken worden bestempeld.2) De
Spaansche verdrukking en het uitwijken van Willem I
verbraken intusschen spoedig dien band, die echter den
25. April 1576 tusschen Holland en Zeeland weder werd
aangeknoopt, toen deze gewesten zich tot gemeenschap-
pelijke verdediging naauw aan elkaar verbonden, en Prins
Willem tot huu Hoofd en hoogste Overigheid aanstelden.3)
De Pacificatie van Gent en de Unie van Utrecht, een
defensief verbond tusschen onafhankelijke *) gewesten , ver-
sterkten dien bijzonderen band, door de bepaling, dat
Holland en Zeeland den godsdienst naar eigen goedvinden
zouden mogen regelen. Bij de opdragt der oppermagt
1)   Van de Spiegel, Historie van de Satisfactie der stad Goes. 1777.
bl. IS vv.
2)    Gordun, diss. de potestale Guilielmi I. Luftd. 1835, bl. 163:
• Art. 24 : Et regardera de tenir bonne voisinance et vivre paisiblemen t
avec ses voisins , sans donner occasion d'aigreur, dissention ou de
guerre. • Vgl. Kluit, üist. der Holl. Slaalsr. dl. I, bl. G2.
3)   Kluit, t. a. p. bl. 118 vv.
i) Behoudens het leen-verband met liet Duilsche Rijk. Zie Inleiding
der unie
, op 't einde; bij Pieter Paulus, verklaring der Unie van
Utrecht. 1775, dl. I bl. GO. Vgl. Kluit, t. a. p. dl. I bl. 187.
-ocr page 67-
aan Anjou onderscheidden Holland en Zeeland zich weder
hierin , dat zij , met toestemming van dien Pranschen vorst
zelven,de souvereine oppermagt op nieuw aan Prins "Wil-
lem opdroegen;') en toen er sprake kwam om hem tot
welzijn des lands en belooning voor zijne onsterfelijke
verdiensten de grafelijke kroon op te zetten, waren het
weder Holland en Zeeland, die de zaak niettegenstaande
de bedenkingen der overige gewesten2) doordreven, en
hem werkelijk zouden gehuldigd hebben , indien hij niet
door do moordende hand van Balthasar Gerards aan het
vaderland ontrukt was.
Het blijkt hieruit reeds voldoende, dat Holland en
Zeeland zich door de Unie volstrekt niet ten opzigte van
haar inwendig bestuur gebonden rekenden éóne lijn met
de overige gewesten te trekken; en hoe overwegend hun
invloed was bij het regelen der algemeene aangelegenhe-
den , leert de geschiedenis van den taclitigjarigen strijd
bijna op elke bladzijde. Maar zij hadden ook regt op
zulk eenen invloed; vooral Holland, dat niet alleen onder
Willem I den opstand tegen Spanje begonnen had en
een' tijd lang met eigen middelen voortgezet, maar zich
ook beroemen mogt zeer veel tot bevrijding der overige
gewesten te hebben bijgedragen.3) Ileeds in de Middel-
eeuwen had Holland boven de overige noordelijke gewes-
ten in rijkdom en aanzien uitgeblonken, en na Vlaan-
1)   Kluit, t. a. p. bl. 201: «Vooraf merke ik aan, dat die twee
gewesten, Holland en Zeeland , in zekeren zin , zich altijd van de
anderen afgezondard hielden omtrent hunne Politieke belangen en
handelingen.»
2)   Kluit, t. a. p. bl. 299.
3)  Hierop wordt nog bijzonder aangedrongen in : {de Beaufort) Ver-
handeling van de vrijheid in den Burgerstaat , Leid. 1737, bl. BS2.
-ocr page 68-
deren en Braband het meest in de opbrengst der geldmid-
delen gedragen.') Sedert den afval dier beide gewesten,
had het zonder moeite de voornaamste plaats ingenomen,s)
en daar het 64<°/0 in de algemeene lasten droeg, zoolang
slechts Zeeland, Utrecht en Friesland de Unie mede
getcekend hadden, en later nog 58°/0, dus nog meer
dan al de overige gewesten te zarnen,3) kon een voor-
rang, die op zulk een' wigtigen grond steunde, moeijelijk
worden betwist.4) Willem I had dan ook begrepen, hoe
bovenal van Holland en Zeeland de uitkomst van den
strijd tegen Spanje afhing, en zich dikwijls laten ont-
vallen , dat het op Holland en Zeeland aankwam ; en hoewel
deze woorden door sommigen meer in een strategischen dan
staatkundigen zin worden opgevat ,5) bragten zij er veel toe
1)  Pieter Paulus, t. a. p. dl. I bl. *Ü9.
2)   Dit werd door Leicester , Utrecht, Gelderland en Friesland erkend.
Zie Kluit, t. a. p. II bl. 33*, 352.
3)  Pieler Paulus, t. a. p. bl. 413, 422.
4)   Deze grond werd dan ook dikwijls door Holland aangevoerd , en
gaf later aanleiding tot de theorie van de magt der betaalsheeren over
het ter hunner repartitie staande krijgsvolk. Kluit, t. a. p. 11, 11.
411. III, bl. 182
5)   o. a. BildenKjh, Geschiedenis des vaderlands, uitg. door Prof.
H. W. Tydeman. Amst. 1835. dl. VII , bl. 83 Zie echter Leitres el
Négocialions de Buianval
etc. publ. par G. W. Vreede , Leid. 1846.
bl. 129; «Je vous ai donnó avis de ce que cuntribuait la Hollande
seule cette année, qui monte a pres de deux millions d'or. Aussy
estce la meilleure pièce du harnois , et Ie reste ne sont qu'acces-
soires et comme frontières. » Bl. 8: « Car , s'ils demouraient foibles ,
et que quelque grand accident survint a leurs affaires, je ne doute
pas, que quelque chose no se dementist en eet édifice, et que quelque
ville , ou possible quelque Province particuliere ne jouast a la fausse
compagnie. Muis la Hollande et Zelande , qui sont l'ame de eet Etat,
- u perdront a d« toute autre perdition que de celle des Espaguols. *
Vgl. bl. 122, 193, Ü6. — Zie over het fjowift van Holland in een
-ocr page 69-
6
bij , om Holland in het gevoel van zijne waarde te stijven.
Het gebeurde onder Leicester versterkte dit gevoel, en
terwijl het de bewustheid gaf van eigen kracht en zelf-
standigheid , deed het tevens inzien hoe gemakkelijk de
Unie door de overige leden kon misbruikt worden, om
Hollands welverdiend aanzien te krenken. De handelingen
van Leicester waren welligt in den vorm niet onwettig ;
maar Holland had zich nu en dan gedrongen gezien
eigenmagtig te handelen, om met goed gevolg de ver-
derfelijke bedoelingen van den vreemden land voogd te
keer te gaan. Juist dat eigenmagtige handelen, en liet
beroep op provinciale souvereiniteit, waarmede men het
poogde te regtvaardigen ,l) deden het met groote schreden
voortgaan op den ingeslagen weg. Dadelijk na het ver-
trek van Leicester zien wij Holland alles in het werk
stellen, om den eens verkregen invloed te behouden en
uit te breiden. Hiertoe behoort in de eerste plaats, dat
in den aanvang alleen Holland aan zijne gedeputeerden
ter Generaliteit eene instructie gaf,8) en zich hierdoor
van de regelmatige leiding der beraadslagingen als ver-
zekerde. Het stelsel der provinciale souvereiniteit werd
meer en meer tegen het gezag der Staten Generaal over-
gesteld; en hoewel het lang duurde eer dat denkbeeld
in de openbare meening wortel had geschoten ,3) ging
strategischen zin in ome dagen: W. 3. Knoop, Bijdragen lot de ken-
nis van ons krijgswezen te lande , in de Gids roor 1849, 1 . Deel ,
bl. 121 v»., 518 vv. «De ware kracht van ons land berust in het
eigentlijke Holland. •
1)   Kluit, t. a. p. II bl. 294. Vgl. {de Bosch Kemper) de Staat-
kundige partijen in Noord-Nederland. Amst. 1831. bl. 107 vv.
2)  Kluit, t. a. p. III, bl. 302.
3)  Volgens Kluit, t. «. p. III bl. 138 werd in 1GI8 de souverei-
niteit der Staten Generaal nog erkend.
-ocr page 70-
Holland toch langzamerhand tot allerlei maatregelen over,
welke uit dat begrip voortvloeiden, en het meer en meer be-
vestigden. Zoo liet men Frederik Henrik , bij de aanvaarding
van het stadhouderschap, niet aan de Generaliteit, gelijk
vroeger gebruikelijk was geweest, maar alleen aan de
provincie Holland trouw zweeren.') Zoo wist Holland
op de Groote Vergadering in 1651 te bewerken, dat het
stuk van de Godsdienst provinciaal en buiten de gemeen-
schap bleef; en dat hetzelfde plaats greep ten opzigte
der Militie, zoodat het de begeving van alle hooge
krijgsambten, welke de' provincie bepaalde, en het regt
van de patenten verkreeg.s) Op dezelfde vergadering werd
voorts op aandrang van Holland besloten, dat men ten
aanzien van de beslechting der geschillen, die tusschen
de leden der Unie rijzen konden, niets bepalen zou, maar
deze altijd in der minne zou trachten te vereft'enen;
't geen voor Holland zeker het meest gewensclite besluit
was, daar zijn overwigt de schaal wel altijd naar zijne
zijde zou doen overslaan.3) Het besluit van 1663 omtrent
de kerkgebeden , waarbij aan de predikanten bevolen werd
te bidden //in de eerste plaetse voor haer Ed. Groot Mog.
ofte de Ridderschap, Edelen ende Steden van Hol-
landt ende Westvrieslandt, wesende den ontwijfl'elbaren
Souverain, ende (naest Godt) de eenige Hooge Ove-
1)  Kluit, t. a. p. III bl. 125. Vgl. van Slingelandt, Staatkundige
Geschriften. Amst. 1784. dl. IV bl, 102: «Na hot jaar 1620 is — het
geeven van Commissie van Generalileils-weege aan de Stadhouders , en
het beëedigen derzelve, in ongebruik geraakt.»
2)  Kluit; t. a. p. III bl. 219, 228.
3)  Groen van Prins'.erer, Handboek der geschiedenis van het va-
derland. Leid. 1846. dl. I bl. 428. — De uitslag der verdeeldheden
in Overijssel van 1654 en 1668 strekt o. a. tot bewijs, dat Holland,
zich niet misrekend had.
-ocr page 71-
righeydt deser Provincie,'/ ') voerde Hollands overmoed
ten top.
Het ontbrak der Unie van Utrecht geheel aan de noo-
dige kracht, om dat verderfelijk separatisme te stuiten.
Immers was zij, gelijk ik reeds aanmerkte, niet meer
dan een defensief verbond, dat slechts onderlinge be-
scherming tegen den gemeenen vijand bedoelde, en waar-
schijnlijk van zelf zou zijn vervallen, indien het Filips
gelukt ware den vrede met zijne voormalige onderdanen
te treffen. *) De loop der omstandigheden verhief wel dit
volkenregtelijk verbond tot eene blijvende grondwet,3)
maar was niet in staat er tevens die vastheid aan te ge-
ven, welke eene staatsregeling behoeft; integendeel, zoo dra
het dreigend gevaar, dat tot naauwe aaneensluiting had
genoopt, geweken was, kwamen de gebreken der Unie
eerst regt aan het licht.4) De gewigtigste vraagstukken
van het staatsregt waren er uit den aard der zaak niet
in aangeroerd ; en daar men dus bijna in 't geheel geen
stelligen grond tot oplossing der telkens rijzende ge-
schillen bezat, was het geen wonder zoo de grootste
geleerden tot de meest uiteenloopende besluiten kwamen.
Welke vraag kan belangrijker heeten dan die, of iedere
1)  Resolutie» van Consideratie van Holland len tijde tan Johan de
Witl,
Utr. nOU. b!. 639.— Kluit, t. a. p. Til bl. 298.— Vgl.
Resol. v. Consid. bl. 765, en Bijnkershoek, Quaest. jur. publ. I.
c. XXXIII.
2)  Kluit, t. a. p. I, bl. 187. P. Paulus t. a. p. II, bl. 183.
3)  P. Paulus, t. a. p. I bl. 176.
4)   Van Slingelandt , t. a. p. bl. 187. « Ook zyn van tyd tot tyd
soo nadeelige effekten gevolgt uit de quade gesteldheid van de Regee-
ring van de Republiq ,-------dat het veeleer te verwonderen is , dat
de Uepubliq nog bestaat , als dat se in een groot verval is. » Vgl.
P. Paulus, t. a. p. III, bl. 165.
-ocr page 72-
o
provincie op zichzelve het regt van oorlog en vrede be-
houden had ? llugo de Groot') ontkende haar, Bijnkers-
hoek*)
beantwoordde haar toestemmend, terwijl later P«'e-
ter Paiduss) weder het gevoelen van den eerstgenoemde om-
helsde. Toen in 1674 ten behoeve van Utrecht, Gelderland
en Overijssel vruchteloos het jus postliminii ingeroepen
werd, was het vraagstuk zoo twijfelachtig, dat de be-
roemde Huber4) dat regt op wetenschappelijke gronden
ontkennen kon, en Bijnkerslioeh, 5) met het voldongen
feit niet te vrede, het vele jaren later aan een nader
onderzoek meende te moeten onderwerpen. Waar zooveel
verschil was omtrent de hoofdgronden der staatsinrig-
ting, daar stond de deur wijd open voor allerlei inbreu-
ken , en moest het gemakkelijk vallen zich los te maken
van eene Unie, waarvan, volgens Aitzema,6) //wel mocht
gheseyt worden, dat se ghelyk alle wetten ende verbon-
den , hadde een wassen-neus.//
Van het bondgenootschap tusschen Holland en Zeeland
was ook niet veel meer overgebleven. Reeds in 1588 was
bij de benoeming der vier gecommitteerde Raden, die bij
de Instructie voor den Raad van State naast Maurits
werden gesteld, geen enkele Zeeuw in aanmerking ge-
komen7), niettegenstaande Maurits den 1. Nov. 1585
1)   Verantwoordingh, Parys. 1622. bl. 105 vv.
2)   Quaesl. jur. publ. I, c. 23.
3} t. a. p. II , bl. 184 vv. — Vgl. (van Goens) Politiek vertoog
over het waar sistema van de Blad van Amsterdam, 1781. bl. 187— 236.
4)  In Praelect. ad. tit. Pand. de capt. el posllim. § 9 sqq.
5)   Quaest. jur. publ. I, c. 16.
6)  Zaken van Slaat en Oorlog, Dl. VII, bl. 224. Aangehaald bij
S. Stijl, de opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden , Dordr.
1824. Voorreden, bl. LXIV.
7)   Kluit, t. «. p. 111, bl. 1i, 17.
-ocr page 73-
10
tegelijk tot Gouverneur, ') Kapitein-generaal en Admiraal
over Holland en Zeeland was benoemd. Frederik Henrik
kreeg voor beide gewesten ook nog slechts een berigt-
schrift, maar reeds aan Willem II gaf Holland dit af-
zonderlijk , zoodat toen alleen nog maar de gemeenschap-
pelijke onderwerping aan den regtsdwang van de beide te
's Gravenhage gevestigde Hoven van Justitie, als laatste
spoor van de naauwe betrekking, die eens Holland met
Zeeland vereenigde, overbleef. 2)
Die zucht tot behoud van volkomene autonomie, en
van een beslissend overwigt in de Generaliteit, was echter
niet alleen het gevolg van eene zeer natuurlijke aanmati-
ging , welke de magtigste provincie bezielde. Haar grond
lag dieper, en moet vooral in de tegenstrijdigheid van de
belangen der verschillende gewesten gezocht worden. De
politiek van Holland was hoofdzakelijk, bijna uitsluitend,
op de bescherming van den zeehandel gerigt; uitgaande
en terugkeerende koopvaardij-vloten moesten begeleid, de
zee van kapers gezuiverd, en met de overige mogendheden
van Europa voordeelige verdragen gesloten worden. Hol-
land wilde boven alles vrij zijn van het Spaansche juk
en den gewetensdwang, waaronder het zooveel geleden
had; maar eens hiervan ontslagen, wilde het van die
vrijheid gebruik maken om zijn eigendommelijken aanleg 3)
1)  Zie van Slingelandt, t. a. p. 1, bl. 123 vv. Prins Maurits is
nooit Stadhouder geweest.
2)  In vervolg van tijd heeft Holland echter aan Zeeland het regt tot
oprigling van eenc eigene hoogeschool betwist, niettegenstaande in elk
der overige gewesten eene zoodanige instelling van hooger onderwijs
gevestigd was.
3)   Zie Mr. J. Hora Siccama, Neêrlands grond en beschaving in ver-
band beschouwd ; in het algem. kliert, maandschrift voor 1818 ,
n°. 7. bl. 13, 52, em.
-ocr page 74-
11
nog meer te ontwikkelen , en zich met de schatten van
Oost en West te verrijken. Wien kan het bevreemden ,
zoo liet met spijt, om niet te zeggen met een gevoel van
onregt en miskenning, eiken maatregel beschouwde, die
met zijn bijzonder belang in strijd kwam ? En dat moest
toch uit den aard der zaak dikwijls gebeuren. Reeds on-
der Leicester was het eene der voornaamste bronnen van
tweedragt, dat de uitvoer van alle mondbehoeften stren-
gelijk belet werd, terwijl Holland vreesde dat hierdoor
een groot gedeelte van zijnen handel verloopen zou, en
de vijand toch zou worden geproviandeerd. ') Vooral Am-
sterdam maakte zich hierbij driftig, en toonde ook in
't vervolg, dat het winstbejag zelfs ten koste der algemeene
belangen beoogde.2) Daarbij vereischte de verdediging der
landprovincien een talrijk en kostbaar leger, en maakte,
tot bevestiging van de grenzen, bewaring van de ver-
overde generaliteits-landen noodzakelijk. Holland had ech-
ter meer belang bij wel uitgeruste oorlogsvloten ; het kon
op zich zelf staan, het behoefde, ten minste naar het
meende, de overige gewesten niet tot zijne verdediging,
en bekommerde zich daarom weinig om hunne veiligheid.
Het moest ten gevolge van de achterlijkheid der bond-
genooten gemeenlijk verre meer dan de helft in het on-
derhoud betalen, en daar het in zijne eenzijdigheid de
nuttigheid van zulke maatregelen dikwijls betwijfelde ,
klaagde het over verongelijking en wenschte dat men met
het maken van verdere conqiiesten ophield.s)
1)   Wagenaar, X&derl. Historie. VIII, bl. 143, 148.it/ui7, t. a- p. bl.105.
2)   Zie o. a. liet gebeurde in 1639 bij (van Goens), politiek ver-
loog , Ijl. 6. vv.
3)   Aanwijsing , bl. 256 : « Aangesicn de Conguesten , door svncn
bloedige» arbeid vcrkreegen , hem (n, den botten Hollander) niet voc-
-ocr page 75-
L2
Nog één punt verdient opgewekt te worden, dat in
het naauwste verband staat met de vraag, of het voor
Holland al of niet raadzaam ware een' stadhouder te heb-
ben. ') Holland en Vlaanderen hadden reeds sints de I'S.
eeuw aanzienlijken handel op Engeland gedreven s), het-
welk van zijne gunstige ligging voor de zeevaart lang
weinig partij had weten te trekken. Maar onder Elizabeth
begon het zijne natuurlijke voordeelen te begrijpen ,3) en
met Holland naar den wereldhandel te dingen; en hoewel
eerst onder Cromwell het overwigt naar Engeland begon
over te hellen,4) begrepen onze Staatslieden toch zeer
wel, dat de zege niet langs den weg van het geweld ge-
zocht kon worden, dat een oorlog met Engeland het
meest van alle oorlogen moest worden vermeden. Op het
behoud van vriendschappelijke betrekkingen en het sluiten
■?an gunstige handelsverdragen moest men hier te lande
vooral bedacht zijn. Onraadzaam was het aan den anderen
kant verder te gaan; want elke naauwere verbindtenis
met den magtigen nabuur stond gelijk met eene leonina
societas
,!) daar de bondgenoot wel met ons zijne plan-
nen ten uitvoer zoude brengen, maar de winst voor zich
den, maar waarelik den rugge inryden, ende alleenelik gediend hebben,
om onse voorgaande Capitains Generaal ende Stadhouders soodanig in
kraften te doen toenemen , dat sy bunnen Meesieren den Staten der
respcctite Provinlien, ende insonderheid den Stalen van Holland strek-
teden tot eeneu gedurigen schrik.»
1)  Zie over de wijze , w*arop de la Court die vraag beantwoordt,
het VI. Hoofdstuk dezer verhandeling.
2)  Luiac, Hollands Rijkdom, Leijd. 1782. I, bl. 175, 182 vv.
3)  Luiac, t. a. p. III, bl. 348.
4)  Vgl. Macaulay, history of England. ed. Taushn. Leipz. 1849.
I, bl. 136.
5)  Vgl. het V. Hoofdstuk dezer verhandeling.
-ocr page 76-
13
zelf houden zou. lleeds in 1585, toen over de opdragt
der Souvereiniteit aan Elizabeth gehandeld werd, wilde
Holland daartoe alleen op bepaalde en redelijke voor-
waarden
besluiten.') Nog sterker verklaarde het zich in
1653 , toen Cromwell aan Beverningh en de overige ge-
zanten, welke de Staten Generaal naar Engeland hadden
gezonden, den voorslag deed, //dat beyde Eepublycken
souden coalesceren ende dat het geheele ligchaem alsoo
geaduneert synde, eene en deselve Opperste Regeringe
subject wesen soude.// In Holland zag men dadelijk in dat
dit listig voorstel in zich sloot //verscheyde absurditeyten,
nieuwigheden , ende ook absolute onmogelykheden ,//2) en
het werd zonder verder onderzoek van de hand gewezen.3)
Er was echter eene omstandigheid, welke het Engelsch
ontwerp scheen aan te bevelen. Het huis van Oranje was,
door liet huwelijk van den jongst overleden Stadhouder
Wïllem II met de tweede dochter van Karel I, zeer
naauw aan Engeland vermaagschapt; en het liet zich aan-
zien, dat de politiek van Holland met die der vorsten van
dat rijk éene lijn zou trekken, wanneer te eeniger tijd
weder een prins van Oranje de vereenigde waardigheden
van Stadhouder en van Kapitein-generaal bekleeden zoude.
Want de Kapitein-generaal was meester van 't krijgsvolk,
en kon ligt zijn gezag misbruiken, schoon dat gevaar
nog wel kon worden afgewend, zoolang Holland in de
Staten Generaal het hoogste woord voerde. Maar als Stad-
houder van Holland kreeg de Prins zooveel uitgebreider
1)  Kluit t. a. p. II, bl. 217.
2)   Brieven van lohan de Wilt, 'sGrav. 1723. dl. V, bl. 199.
3)  Zie over de verderfelijke gevolgen onzer naauwe vereeniging met
Engeland onder Willem UI: Mr. Berg, de réfugiés in de Nederlanden,
Amst. 1845, bl. 232, 239, 252.
-ocr page 77-
14
invloed op het beleid der zaken , dat liet hem niet moeije-
lijk vallen kon om de politiek van Holland, en daardoor
die der Generaliteit, daarheen te rigten, waar zij hem het
verkieslijkst voorkwam.*) Deze overwegingen legden den
grond tot de Acte van Seclusie en het Eeuwig Edict;
doch zij verwijderden tevens Holland nog meer van de
andere gewesten, die, met name Zeeland en Friesland ,
herhaaldelijk op de verheffing van den jeugdigen Willem
III
tot de hooge ambten zijner voorzaten aandrongen, en
in de afscheiding van het Kapitein-generaal- en Stadhou-
derschap eene ongehoorde nieuwigheid . of wel eene mis-
kenning zagen van de verdiensten van het huis van Oranje.
Holland kon dien aandrang alleen ontgaan, door ten
strengste aan het beginsel van provinciale oppermagt vast
te houden, en geen inmenging hoegenaamd in zijn donies-
ticque deliberatien
2) toe te laten. De naijver jegens En-
geland en de belangen der uitwendige politiek bragten er
dus niet weinig toe bij , om den band tusschen Holland
en de Unie al losser en losser te maken.s)
Dat stelsel van afzondering kan ook voor een gedeelte
als een uitvloeisel van de toenmalige algemeen heerschende
begrippen worden beschouwd. De geest van afscheiding
en egoïsme was door de opkomst der corporatiën en vrije
gemeenten in de Middeleeuwen gevoed en diep in de
gemoederen geworteld.4) Zelfs de grootste Staten zouden
zonder het bezielend beginsel van orde en eenheid, door
1)   Kluit, t. a. p. III, bl. 66 vt. , 93.
2)   Brieven van J. de Wilt, I, bl. 131.
3)  Vgl.' Mr. J. R. Tltorbecke , is liet Drie Maandelijhsch Tijdschri/l
voor
  1836 , bl. 183 vv.
i)  Meijer, Esprit, origine et progrès des instit. judic. t. IV , bl. 23 vv.
-ocr page 78-
] 5
de vorstelijke magt geschraagd, uiteen gevallen zijn.1)
In de Nederlanden hadden echter vele omstandigheden
zamengewerkt om den centraliseren den invloed der vorsten
te keeren;2) en toen de vorsten uit het Oostenrijksche
huis eene gelijkvormheid in wetgeving en bestuur, met
name in de regtspleging en het stelsel van belastingen,
wilden invoeren, onbestaanbaar met de duurgekochte en
bezworene vrijheden der rijke en bloeijende steden en ge-
westen, had men zich stoutmoedig tegen dien willekeur
verzet, en hen van de regering des lands vervallen verklaard.
De gedurige klagten van Willem 1,3) wiens geheele stre-
ven eene onafgebrokene poging was, om de onderscheidene
provinciale en plaatselijke belangen te vereenigen, *) strek-
ken tot bewijs hoe die geest van afscheiding en de daar-
mede gepaard gaande naijver en afgunst in de natie
gevestigd was; een geest, tot onberekenbaar nadeel des
vaderlands, tot den ondergang der Republiek in 1795
ongeschonden bewaard. Eerst in onze dagen heeft de
staatshuishoudkunde geleerd, dat de schijnbaar verschillende
belangen van de onderscheidene natiën en van de bijzondere
leden der Maatschappij zeer wel naast elkander en gelijk-
tijdig kunnen bevorderd worden. Ten tijde van Johan de
A\ritt begreep men dit nog niet volkomen; vooral waar van
de verhouding tusschen de Staten 8) sprake was, volgde
1)   Guizot. hisloire de la Civilisalion en Europe, lecon IX.
2)   Meijer , t. a. p. bl. 33 vv.
3)   Zie b. v. P. Pauhls, t. a. p. I bl.401 : « quo les députez servaient
a 1'assemLlée plustót pour excuser les Provincos, comme Procureurs
et Advocats de leurs Conslituans et Maitres , que pour avancer Ie bien
commun. «
•4) Zie T. P. Tresling, de prudentia Guilielmi I in republica pertur-
bata. Traj. 1831.
5) Aanwijzing, bl. 303 : «een goed Hollands Patriot behoorde te
-ocr page 79-
16 •
men te zeer de geliefkoosde tlieorie der handelsbalans,
dan dat men tot het besef van eene overeenstemming van
belangen had kunnen geraken. De la Court zelf wijdt
een van zijne werken aan de beschouwing van het welvaren
der stad Leijdm,
en eene oppervlakkige inzage is reeds
voldoende, om ons de overtuiging te geven, dat hij den
onderlingen zamenhang tusschen de welvaart der steden
zijner provincie niet volkomen doorgrondde.') Zoowel uit
een politisch als uit een commercieel oogpunt streefde men
algemeen naar afzondering en uitsluiting; Holland wilde
de geheele Unie naar zijnen wil doen draaijen, en de stad
Amsterdam maakte op hare beurt dezelfde aanspraak in de
St aatsvergadering.
De schrandere de la Court had zeer goed ingezien,
hoe groot eene rol eigenbelang en naijver in het behan-
delen van alle zaken spelen; en ik geloof dat het ge-
deeltelijk daaraan moet worden toegeschreven, dat hij bij
het aanprijzen van een' of anderen maatregel zich dik-
wijls veel moeite geeft om aan de tegenstanders te bewij-
venschen : Decrcscal Gallus et Anglus, et ne crcscat Ilispanus, dat
Vrankrijk en Engeland af, en Spanjen niet toeneeme. »
i) Dit blijkt ook uit het tweede hoofdstuk der Aanwijsing (bl. 20) ,
waar hij van de steden , die digt bij de zee of aan rivieren liggen ,
of wel binnen 's lands gelegen zijn, en van de heerlijke goederen
der Edelen sprekende, zegt, dat deze alle : t een gansch bijsonder
Interest schijnen te hebbei». En daarom sal yder verstandig mensch
ligtelyk oordeelen konnen , dat vcrscheidentheid van Regeerders,
Onderdaanen , Landen en situatie, ook noodsaakelik verscheidenheid
van interesten veroorsaakende , ik van Hollands wel vaaren, als van
een Land, niet bescheidentlik Bal konnen schrijven. Nogtans ben ik
geneegen het sclve onder eenen lilul te doen , soo veele alle syne
steeden ofte Landen in eene saake ofte Interest overeen komen ; en
mjjn geringe kennis toelaat. »
-ocr page 80-
17
zen , dat hetgeen zij afkeuren toch vroeg of laat tot hun
eigen voordeel zou uitloopen, en dat zij hun waarachtig
belang miskenden, door er zich tegen te verzetten.1) Hij
was in den geest van zijnen tijd te zeer doorgedrongen,
om niet te weten dat hij op deze wijze den gereedsten in-
gang vinden zou.2) Ook komt hij dadelijk in 't begin
der Aanwijsing met zijne geliefkoosde stelregels voor dè"u
dag, dat //men gelooven moet, dat in alle Sociëteiten
ofte vergaderingen van Menschen, eygen altyds voorgaat;n
dat: ntantum, de ptiblicis malis sentimus, quantum ad
privatas res perlinet
, en Niemand hinht van een ander
Mans seer.'f
In het Welvaren der stad Leijden gaat hij
nog verder, en noemt de Eer- en Geldgierigheid de
eenige prikkels van alle wereldse actiën.3)
1)   Zie o. a. Dijlage E.
2)   «dewijl de oneindelik wyse endc goede God , ons willende by
leven ende ordre houden, in ons heeft geplant, niet alleen een
proote zorg- om lyf ende levensmiddelen te beschermen , maar ook een
groote ongeveinsde liefde tot onse eige gedachten ende Eere , voedse-
Jen der Ziele in dit ydele leven. » In de Voorreden van het manuscript
van bet welvaren der stad Leijden, bij den Heer Mr. P. M. de la
Court te Utrecht.
3)   bl. 64. — De la Court was er echter verre af om het eigen-
belang aan te prijzen. In het manuscript van het Interest van Leijden ,
bij den Heer Mr P. M. de la Court te Utrecht, komt op bl. 56 voor:
« En voorwaar , hierin bestaat de Deugd der Regenten, dat sy voor-
sigtiglik hun eigen voordeel aan 'l gemeen koppelen : 't is ook wel doenlik,
want de weg des Deugts , voor de polityken niet soo onvrugtbaar is,
als sy wordt uitgekreten, altyds loond sy met een gerust gemoet,
en ontmoeting van trouwe vriendschap, waarin de Hemel op Aarde
bestaat; Maar de weg des ondeugds wort mot een innerlik bekommert
gemoet, ende trouwlooze vrinden be wandelt, twelk de Helle op
Aarden is.
-ocr page 81-
II. HOOFDSTUK.
(•rondtrekken van het stelsel van de la C'onrt.
Wij hebben in de inleiding gezien, dat de la Court door het
woord Interest verstaat: het welvaren der Regeerderen en
Onderdaanen gezamenllijh. De politllce gronden en maximen
,
wier uiteenzetting den inhoud van het werk uitmaakt, met
welks nadere beschouwing wij ons nu gaan bezig houden, zijn
dan ook niets anders dan de middelen , om dat welvaren te
bevorderen, en de regelen, aan wier zorgvuldige nako-
ming het onafscheidelijk verbonden is. Doch de vraag
doet zich hier op, welke beteekenis de la Court aan
dat welvaren gaf, en of hij zich daarbij ook verhief bo-
ven de heerschende rigting van zijnen tijd, die bijna
uitsluitend de bevordering van stoffelijke welvaart beoogde.
Handelsbelang was de voornaamste drijfveer der toenma-
lige, bepaaldelijk der Hollandsche, staatkunde1); en
1) Ileeren, Handbuch der Geschichte des Eur. Staalensyst. Gött.
1819. bl. 222 — Guhol, Hist. de Ia Civil. bl. 284.
-ocr page 82-
19
ofschoon de geweldige schokken, welke de hervorming
ten gevolge had gehad, te diepe sporen hadden nagela-
ten , om de belangen der godsdienst geheel te verdrin-
gen ,l) zoo hadden de laatste toch veel van hunne kracht
verloren , en openbaarden zich meer in woorden dan in
daden. Het land te doen toenemen in rijkdom en bevol-
king , ziedaar wat bij de la Court liet hoofddoel der
Staatszorg uitmaakt. Hij prijst de republieken Loven de
monarchiën, omdat «men gemeenelik alle republyken in
konst-, kocp-, volkryklieid en sterkte, merkclik meer
als de Monarchale landen en steden siet bloeyen.» 2) Hij
verklaart door weloaren te verstaan "de conservatie en
verme;;rderinge der ingeseetenen,// ') en noemt de zorg
voor het laatste //liet loifeliksten dat ooit van ^Regeerders
kan voortkomen.'/ 4) Dit streven naar eene talrijke bevol-
1) Brief van Nieupoort aan J. do Witt , 8 Oct. 1653 (Brieven van
de Wilt, III, 1)1. 1--Ï8): «syne Ed. (n. Thurloo) , vraagde my of de
Vereenighde Nederlanden eenigh ander interesse hadden als in de
Commercie en Navigatie , daerop ick antwoordde dat dat liet principaelstQ
was dat ons dircctelyck concerneerde , niaer dat wy ook om veel pre-
gnante redenen gaerne souden sieri , d;U de Haevenen f Sleden , ea
Landen in de Oost zee gelegen , en alle behorende onder Protestanse
Overheden moghleu [jecouserveert blyven onder deselve. »
2)   Aanwijzing, bl. 7. Vgl. bl. 37: «Ende vermits de In<;nsneie-
nen , onder deese vrye Regeen'nge eenige schatten ende rykdom-
men wettelik komende te winnen , deselve aldaar gerustelik besitten ,
ende naar hunne eigene sinnelikheid allesins gebruiken mogen ,--------—
soo zijn alle inwoonders hier ook secr genegen , om door gemelde
ende andere levensmiddelen te subsisteren, ende voor hare lieve
kinderen rykdomrnen te winnen, te spiren ende te vergaderen.»
3)   Aamoijsing , bl. 18.
i) Welvaren der stad Leiden , bl. lï. Vgl. Vauban , Dime royale
(Collection des princ. écon. t. I Puris , 1843) bl. 46 : til pst constant
qne la grandeur des rois se mesure par Ie noinbre de leuis vijels». —
-ocr page 83-
20
kiug kan gedeeltelijk worden geregtvaardigd door de
groote behoefte der gemeenten aan middelen tot verde-
diging der privilegiën en afwering der willekeur;1) en
in Holland , waar die gemeenten zoo bijzonder bloeiden,
behielden diergelijkc beginselen bij overlevering nog langer
dan elders hunne kracht. De la Court schijnt vooral over-
wogen te hebben, dat welvarende landen tevens volkrijk
zijn, en dat de opkomst van Holland door den grooten
toevloed van nijvere vreemdelingen, die er rust en vei-
ligheid kwamen zoeken, zigtbaar bevorderd was. Derhalve,
(dus redeneerde hij) bloeit een land des te meer, naar-
mate het getal inwoners toeneemt; en dus moet alles ,
wat het laatste bevorderen kan, op dien bloei heilzaam
terugwerken.s) Dat deze redeuering niet opgaat, behoeft
{da Beaufort) Verhandeling over de vrijheid in den Burgerslaut, Leid.
1737 , bl. 183.
1)  De la Court wijdt een geheel hoofdstuk (2. Deel , Cap. XV , bl.
3G8) i»an het betoog dal iedere groote Hollandse stad , het zy wel ,
ofte niet gefortipceerd tceesende, sig seer wet leegen alle geweld van
buiten soude konnen beschermen.
Hij slaat voor om alte sleden door
hot openhouden van ledige plaatsen binnen hare wallen , het verhin-
deren van den aanbouw van voorsteden enz. in staal te stellen , om
een beleg van vele maanden te verduren. Daartoe wil hij ook «haare
ryke Ingeseelenen wel in de waapenen oeffenen ; want die heelt men
in lyde van nood altyds gereed : en souden de ryke Inwoonders son-
der soldyo getrouwelik dienen om eene wettige Regeeringe, neeven»
haare dierbaare Vrijheid en alle andere particuliere Goederen , stuud ■
vastclik teegen in- en uit-heems geweld te beschermen : de arme Inge-
setenen
soude men by oorlogstyden in geringe soldye ncemen , ende
die dus de geneegentheid , alsmeede de kragt om oproer te maaken
benemen konnen, als men haar dan geene dan vertrouwde rijke
Borgers tot Officieren gaf.» Vgl. van Meurs en Rose , proeve eener
organisatie der landmagt. 's Grav. 1848.
2)  Aanwijsing, bl. 40.
-ocr page 84-
21
geen betoog; doch zij is een bewijs te meer voor die
heerschappij van liet materieele belaag, aan welke ook
de la Court zicli niet had kunnen onttrekken. Eene door-
slaande proeve van die denkwijze vindt men in zijne
beschouwing van een onderwerp, waarbij men die bekrompen-
heid het minst verwachten zou. Ik bedoel de hoogeschool te
Leijden , welke bij hem alleen als middel voorkomt, om
de bevolking der stad te doen aangroeijen, en haren han-
del , vooral den boekhandel, uit te breiden. ') Daarom
moet bij het aanstellen van professoren en het regelen
der letteroefeningen uitsluitend op den aard en de neiging
der studerende jongelingschap worden gelet. '/Men moot
altyds indagtig zyn dat alles bestaat in te maken dat
veele studenten hier willen woonen. 't Welk men ver-
krijgen kan hun verschaffende gemak om te woonen , en
middelen om op het kostelikste en naa hun zin te leeren;
namentlik aangename Professoren, Drukkers en Boek-
verkoopers, en moet men wel considereren , dat alles van
de studenten, en zij van niemand dependeren,
sulcks
men nooit de Professooren ende Boekverkoopers moet
favoriseren tegen 't voordeel ofte inclinatie der studen-
ten , want daar men die heeft, en konnen de anderen
niet ontbreeken ; want de Boekverkoopers sullen van selfs
het aas volgen ; als men studenten heeft, maakt men zoo
veel Professoren als men wil.//8)
1)   Welvaren , bl. 119. vv.
2)   Welvaren, bl. 150, Vgl. op dezelfde bladzijde: «Kan er wel
ielwes meer bespottelik , en bequamer om alle menschelike wyslieid
uyt te blusschen , bedagt werden , als de Philosophie, soo als sy door
geheel Europen onderwcesen is geweest, sulks <le naam van pedant en
philosooph den geleerden en dwaseo is eygen geworden. Nojtans il
-ocr page 85-
2?.
Be la Court doet zich dus overal kennen als voorst;m-
der van stoffelijke welvaart, terwijl hij de hoogere be-
stemming van den Staat tot verbreiding van beschaving
en verlichting als voorbij met. Dit lag echter, gelijk ik
reeds aanmerkte, geheel in den geest des tijds; en bij
onze voornaamste Staatkundige schrijvers der 17. eeuw,
de Groot, Boxhorn en Iluber, zien wij de waardering
van den Staat als middel tot ontwikkeling der menscli-
heid veel te weinig op den voorgrond staan. Bij ScJieelc
treedt zij duidelijker te voorschijn,') ook bij Graswinckel,2)
wiens betoog hier echter meer aan het theologisch dan
nan het staatsregtelijk standpunt ontleend is. Beide
schrijvers echter zijn nog verre af van de gevolgen hunner
stellingen geheel te overzien, of die als grondslagen van
hunne theorie te bezigen, gelijk in onze dagen door de
voornaamste Staatkundigen gedaan wordt.3)
faul nller Ie cliemin de Vècóte men moei den schoolweg ingaan , in-
dien men den studenten wil aanhouden , leesende ende uytleggendc
alles wat zy begeeren, al waar 't den Alcoran van Mahomet'
1)   Liberlas publica (in Parte altera Analectorum Bcljjieoruin ed.
Petrus ïïurmannns Secundus , Lugd. 1772). bl. 32: <<IIoe enim prae-
cipunm honutn communitatis» hic maximus fructus, quoil homines
invicem erudire ac meliores facere, quod innalam insculptamqne in
aulmis omnium nolionem divini uuminis excolere , et Deum alieri ul-
tcromm ope cognoscere et intueri , quod denique sibi maleriam vir-
tutis praebere , et se communi sapieDtia a muilis erroribus liberaro
possint.»
2)  Nasporinge van hel Recht van de Opperste Macht. Rolt. 1GÜ7 ,
bl. 42-4 : «daartoe , te welen opdat dit zijn (n. Godes) rijk toe komen
mag, zijn wij geschapen als tot ons einde, om 't zelve , zoo veel
in ons is , hier op aarden eerst , en dtarna in de hemelen te bevor-
deren' . . .
3)  Zie b. v. Rossi, de 1'élat (in de Revue de législ. de Foelix ,
Mars 18i9 , bl. 177 tv). — de Bosch Kemper , Handleiding tot het
-ocr page 86-
£3
Hoe zal nu de Staat liet best dat welvaren bevorderen,
waarin dan volgens de la Court liet waarachtige interest
der ingezetenen bestaat? Om dit te kunnen beoordeelen,
acht hij het noodzakelijk te beginnen met //Hollands ge-
leegentheid te considercren, voor sooveel die in sigselven
eewigdurende is,'/1) daar het eene groote onvoorzigtigheid
zou wezen //indien men in Holland tanqnam in tabula
rasa,
als op een ceven ende in een seer suiveren bequamen
grond, het allerbeste saad begeerde te saayen, om soo
dooude eene Engelse ofte PAilosophise Republik2) te
doen grocyen. Sulcks waaragtig zynde de seer loifelike
Politike Maximen-----------dat in de Politie vele quaade
dingen met min ongemaks geduldet, als weggenomen
pleegen te werden; ende dat men in de Politie nooit
vermag, gelijk wel somtijds in het kolf-spel, den bal
schoon naar wensch te sctteu, maar dat men die altijds
sop als hij legd moet slaan; alsmede waaragtig synde,
dat in ydere slag, ofte voorvallende saak, een goet Polityk
verpligt is, syne koust en liefde tot den Vaderlands
suleks te toonen, dat door soodanige Continuatie, de
Jlepublyk allengs tot een en beeteren stand werde ge-
bragt.// •) Nu bevindt zich Holland door zijne natuurlijke
ligging en de gesteldheid van den bodem in eenen vrij
ongunstigen toestand. De felle en lange winters ma-
ken de brandstof duur en verzwaren de kosten van den
Kederl. Staatsr. Amst. 1850, §. 13, bl. 17.— Hello, du Ré(;iii>e
constilutionnel , Paris, 1848. t. I. bl. 1—8.
1)   Aanwijsing , bl. 16.
2)   Hier worden de Ulopia van Thomas Morus en de Republiek van
Plato bedoeld, die even te voren zijn aangehaald als -in de lugl eene
Philosopliise Repunlyk , hocdanige nog sal nog kan gevonden werden.»
3)   Aanwijsing, bl. 1".
-ocr page 87-
veeteelt. De korte zomers, en de verderfelijke zeewinden be-
lemmeren den land- en tuinbouw. De laagte van het land
verpligt tot groote onkosten, om het tegen inbraken van
zee en rivieren te beveiligen en droog te houden. Berg-
werken zijn er niet, en met graven is uit den grond
niets te halen dan klei en veen. Daarenboven vereischt
de grond, die bijna overal zand- , moer- ofte veenig is,
veel zorg van bewerking, terwijl in het geheele Holland
naauwelijks 400O00 vruchtbare morgen lands gevonden
worden. Deze omstandigheden zijn reeds op zichzelve
zeer drukkend; maar wanneer men daarbij bedenkt, dat
/'de Hollanders de zee niet alleen veilen, en haare steden
en landen tegen alle geweld van buiten beschermen moeten:
maar dat zij daarenbooven haaren nek hebben belaaden ,
veel meer als den inhoud der Unie van Utregt haar ver-
pligtede, met het bewaaren van veele geconquesteerde
steeden, en omliggende Provintien'/, ') waartoe zware
belastingen onmisbaar zijn, die sedert de laatste oorlogen
nog aanzienlijk zijn geklommen: >/Soo sal men moeten
besluiten, dat gemelde Hollandsche ingezeetenen uitnemend
swaar belaaden zyn.2) Hier teegen konnen de binnenwa-
teren niet uitleveren als vis-, water-vogelen en eijeren ;
de duijnen niet als konijnenvleesch en vellen , vier honderd
duizend morgen lands,
niet anders als steenplaatsersaarde,
turf, koorn, moeskruiden, ooft, vlas, hennip, mede-krappen,
riet, suivel, koejen, kalveren, schaapen, paarden; dog
van strand en duin soude men konnen seggen , dat het
kalk en zand uitleeverd. Ende hoe weinig alle gemelde
1)   Aanwijsintj , bl. 21.
2)  Do la Court berekont dut de provincie Holland jaarlijks ongeveer
f 18,000,000 opbragt.
-ocr page 88-
25
vrugtcn, komende uit soo kleinen geringen boesem, in
sigselven konnen toebrengen, om soo veele menschen als
nu Holland bewoonen,') aldaar te doen subsisteeren, kan
yder ligteliken bedenken.'/ 2) Niet het achtste gedeelte
der inwoners zou dan ook //haaren nooddruft konnen
vinden in haaren eigen boesem. als het overschot der
getrokkene vrugten soude moeten uitleveren alle andere
behoef tigheden.// s)
Wij ontmoeten hier eene geringschatting van Hollands ,-.,
voortbrengende kracht, welke gedeeltelijk haren grond
heeft in de groote voordeelen der vrachtvaart, die de
kleinere winsten der volksvlijt in de schaduw stelden,
terwijl het fabriekwezen door de la Court als een onaf-
scheidelijk gevolg van den handel beschouwd wordt, en
de winsten, die het oplevert, dus tot de voordeelen van
den laatsten tak van nijverheid worden gebragt. Bovendien
zijn de gewone visscherij, de haring- visscherij en de
walvischvangst niet onder deze beschouwing begrepen. Deze
legden toen zulk een gewigt in de schaal, dat de la Court,
na hare voordeelen te bebben opgesomd, niet aarzelt te
verklaren , //dat geen land ter weereld sooveele scheeps-ladin-
gen uit zyn eigen selven kan maken, als Holland alleen.'/ 4)
1) De la Court schat het getal der inwoners naar het gemeen gerugl f-* „ '
op 2100,000. De berekening naar het hoofdgeld , dat in 1622 geheven
werd, bragt hem slechts tot 481,934 in Zuid-Ilolland , en in de ver-
onderstelling, dat West Friesland het vierde der inwoners van Zuid-
Holland had, tot 602,417 voor geheel Holland. Vgl. Mr. G. WtlewaaU
Bijdragen tot de Staatshuishoudkunde en Statistiek, Ulr. 1836,1. Deel
1. stuk, bl. 27.
2)  Aanwfjsing , bl. 25.
3)   Aanwijsing, bl. 44. Vgl. Luzac , Holl. Rijkd. III bl. 8 en 86 ,
wiens beschouwing nagenoeg met die van de la Court overeenkomt.
4)   Aanwijsing, bl, 31,
-ocr page 89-
Had de ligging aan de zee en aan de groote rivieren
welke Holland doorsnijden , reeds vroeg op de visscherij
als middel van bestaan gewezen, niet minder had de
ligging in het midden van Europa er, volgens onzen
schrijver , toe medegewerkt om de navigatie en de negotie ')
aan dat gewest te hechten. Handel en scheepvaart waren
allengs de hoofdbronnen van het welvaren der natie ge-
worden. De rijke koloniën in Oost- en West- Inilië ver-
rijkten beide door hare kostbare voortbrengselen. De lage
renten maakten het opnemen van kapitalen gemakkelijk,
bevorderden daardoor den ondernemingsgeest, en gaven
aan de Hollandsche kooplieden, die altijd gereed waren
vooruit te betalen, een groot overwigt boven andere natiën,
waar het geld schaarsclier en duurder was. Opmerkelijk is
het dat de la Court tot deze gunstige omstandigheden
ook de digt op een gedrongenc bevolking, en de gedurige
splitsing der fortuinen , door verdeeling bij erferJs tusschen
vele kinderen, rekent. Daardoor werd ieder verpligt, door
eigen arbeid den kost te verdienen, en daar het koude
klimaat eene krachtige inspanning toelaat, ziet hij hierin
mede eene der oorzaken van 's lands toenemenden bloei.2)
Nu zijn alle ingezetenen van Holland vdoor een gemeen
wel en qualik- vaaren wonderlik aan een gekoppeld.//3)
Voor den handel {negotie) zijn de visscherijen en manu-
facturen daarom zoo gewigtig , dewijl de schepen , die hier
1) Door navigatie verstaat hij de vrachtvaart , door negotie den
eigenlijken handel , namelijk «het koopen om te verkoopen , 't zy ter
sleet , 't zy opdat hetselven weederom soude verder moge werden
verkoft, somler daaraan gebragt te hebben eenige veranderinge.» Zie
Aanw. bl. 31 en 114. Vgl. Wclb. v. Kooph. a. 3.
"2) Aamcijsing , bl. 35 , 37.
3) Aanwijsing , bl. 38.
-ocr page 90-
27
aanleggen, in korten tijd eene lading kunnen bekomen. Op
zijne beurt werkt de handel het fabriekwezen in de hand,
door den gereeden aanvoer van grondstofl'en. Door de
vissclierij en handel beide wordt de aanbouw van schepen
zeer bevorderd, 't geen voor de vrachtvaart {navigatie)
weder voordcelig is. Zoo zijn dus de belangen der ver-
schillende takken van nijverheid ten naauwste met elkaar
verbonden, terwijl de landlieden het voordeel genieten,
dat zij wegens het groot getal der ingezetenen de vruchten
van landbouw en veeteelt binnen 's lands kunnen slijten,
in plaats van die met aanzienlijk verlies te moeten uit-
voeren. ')
Dit volslagen voorbijzien van de waarde van het bui-
tenlandsch vertier dier vruchten werpt eene vlek op deze
overigens voortreffelijke uiteenzetting van den naauwen
band, die de onderscheidene soorten van volksvlijt za-
menknoopt. De landbouw en veeteelt staan bij onzen
schrijver al te zeer op den achtergrond.2) hetgeen te
zonderlinger schijnen kan, omdat de uitvoer van boteren
kaas in zijnen tijd vrij aanzienlijk moet zijn geweest.
Immers werd reeds in 1575 voor een milioen guldens ,
uitgevoerd,3) en deze handel nam steeds toe, terwijl het
droogmalen van 39 meren, waardoor bijna 36440 morgen
1)  Aanwijsing , bl. 39.
2)  Aamcijsing, bl. 11, «de Hollanders, op de Manufacturen, Vis-
seryen , Navigatiên en Negotiën levende.»
3)   Mr. G. Wllewaal, Bijdr. t. a. p. bl. 21 — In de laatste jaren
is de verhouding tusschen invoer tot verbruik en uitvoer vaji eigen
voortbrengselen gemiddeld geweest als van 4 tot 3 , terwijl ongeveer
een vijfde der laatste in produkten van landbouw en veeteelt beslond.
Zie Staatkundig en Staatliuishoudk. Jaarboekje voor 1850, bl. 231
en 242.
-ocr page 91-
2S
in de heerlijkste graslanden waren herschapen,') bewees,
hoe hoog men in 't begin der zeventiende eeuw den
rijkdom van den grond waardeerde. De reeds vermelde
omstandigheid, dat de aanzienlijke schatten, welke de
wereldhandel naar onze steden deed stroomen, de in ver-
gelijking zeker zeer geringe opbrengst van den bodem
ligtelijk deden miskennen, schijnt wel den misslag van
de la Court te verontschuldigen, vooral in verband met
zijne geboorte, opvoeding en. eigen bedrijf, welke zijne
aandacht bij voorkeur op handel en fabriekwezen gevestigd
hadden :2) de voornaamste reden echter van ziin stilzwijgen
op dit punt moet in de heerschende begrippen omtrent
de vermeerdering van het nationaal vermogen gezocht
worden. De la Court ging, gelijk na hem zoo velen, ge-
heel van die theorie uit, welke in geld en geldswaarde
den eenigen waren rijkdom stelt, en in het klimmen van
den uitvoer boven den invoer de eenige bron van toene-
mende welvaart ziet. Van daar dat de binnenlandsche
handel door hem volstrekt niet wordt geteld,3) hetgeen
wel reeds duidelijk genoeg uit zijn stilzwijgen blijkt,
maar nog treflender bij zijne beschouwing van het stelsel
1)   Mr. G. Wtletcaall, t. a. p. bl. 26, 34.
2)   B. W. Wltetvaal, welvaren der stad Leijden , inleiding , bl. XXII.
3)  Nog zelfs in onze dagen hebben de zuivere beginselen der we-
tenschap in dit opzigt niet volkomen gezegevierd. Rau (Grundsütze
der Volkswirthschaftslehre , Ileidelberg 1847, bl. 131) betwijfelt den
invloed van den binnenlandschen handel op de vermeerdering van
het nationaal vermogen. En toch is die invloed zonneklaar. Immers
is rijkdom voortbrengen niets anders dan aan de zaken meerdere nut-
tigheid geven. Zoo er nu te Amsterdam overvloed en te Utrecht
gebrek aan kom ii is, dan brengt men rijkdom voort en vermeerdert
dus het nationaal vermogen , door het overtollige kooro naar Utrecht
te voeren.
-ocr page 92-
29
van belastingen uitkomt, waar hij onder anderen den
regel stelt //dat alle Inwoonders die liaare winsten ende
onderhoud van buiten 's lands soeken, meer begonstigd
behoorden te worden als soodanige die binnen s lands
op haare meede inwoonders asen.v
') De handelsbalans
maakte blind voor de waarde der inlandsche volksvlijt,
zoodra hare produkten niet naar buiten vervoerd werden.
Wel is waar dat Sully, een heftig voorstander van het
merkantiel systeem, tot geliefkoosde spreuk had: //labourage
et paturage sont les deux mamelles de 1' état;// maar
ook hij had hierbij niet zoo zeer het voordeel Van een
levendig inwendig verkeer als de bevordering van een'
aanzienlijken uitvoer en de zoogenaamde onafhankelijk-
heid
van zijn land op het oog.2) Onze landbouw en
veeteelt konden nog geen rijke winsten afwerpen, en liet
goede voorbeeld, dat Sully door begunstiging van beide
gegeven had, was ook reeds lang door zijne opvolgers
verwaarloosd. 8)
Het is uit dit overzigt gebleken, hoe het mogelijk was
dat Holland, niettegenstaande de armoede van zijnen
grond, in de nijverheid zijner ingezetenen voldoende mid-
delen van bestaan vinden kon. Maar waaraan, vraagt nu
de la Court, is het toe te schrijven, dat de handel en
vrachtvaart zich inzonderheid bij ons hebben neergezet,
in weerwil van onze onophoudelijke onlusten en oorlogen?
1)   Aanwijsing, bl. 119. -
2)  Blanqui, iustoire do 1'économie politique, Paris 1845. t. I bl.
318 vf.
3)   Mr. O. Wlleteaall, Oratio de agricultnra salutis publicae vero
fundamento Lugd. 1828. bl. 9 : • Non me praeterit saeculum Ludovici
XIV multos praebuisae viros gloria claros, sed neminem, qui de
tjiiiicullura benemeruit. •
-ocr page 93-
30
Waarom niet liever in een land , dat een bestendigen
vrede genoot, in Engeland bij voorbeeld, '/hetwelk alles
geconsidereerd weesende onendelik groote voordeelen van
situatie, haavens, suivere kust, voordeelige winden, veel
rouwe waren uit te leveren, gedurige vreede, vryheid
van alle inposten, booven ons heeft gehad?// ')
De geschiedenis van handel en nijverheid geeft volgens
hem daarop het antwoord. In "Vlaanderen was reeds in
de 10. eeuw het weven een aanzienlijke tak van nijver-
heid , en deze nam steeds toe, //tot dat veele schaadelike
keuren der Hallen, die ten eersten opslage schijnende
door 't verbieden van bedrog, en 't verslegten der waa-
ren, de manufacturen aan de steeden vast te maken,
nogtans door dwang, die in koopmanschappen altijds
schaadelik is, de weveryen uit de steeden ten deele naar
de dorpen gejaagd hebbende, veroorsaakten, dat de oor-
logen tussehen ïYankrijk en Ylaanderen deselvc van het
platte land naar Tienen en Looven in Braband verdre-
ven.// 2) In Braband maakte men zich echter deze onder-
vinding
niet ten nutte. Ook daar werden Hallen opge-
rigt en //dwingende ordren der Neeringen// gemaakt, die
niet alleen vele burgertwisten en oproeren na zich sleep-
ten , maar ook aanleiding gaven, dat ontelbare lakemve-
vers met hun gezin naar een gewest uitweken, waar geen
hatelijke dwang hen in het uitoefenen hunner nering
belemmeren zou, met name naar Engeland, de landen
van Overmaze en Holland.3) Intusschen was de Hanse
li Aamcijsing, hl. 46.
2)  Aanicrjsing , bl. 48.
3)    liet is opmerkelijk (Ut Luzuc , onder de « oorzaken van de op-
komst , aanwas en bloei van scheepvaart en handel in den Vereenigilen
-ocr page 94-
opgerigt, die hingen tijd bijna uitsluitend de vrachtvaart
van Europa dreef. Onze manufacturen, bovenal onze vis-
sclierij , waaraan de uitvinding van het haringkaken eene
aanmerkelijke uitbreiding gaf, vestigde een' voornamen
tak van den handel der Oosterlingen te Brugge, gedu-
rende de oorlogen tusschen Vlaanderen en Maximiliaan ,
die in 1482 een aanvang namen, grootendeels naar Ant-
werpen en Amsterdam ') verlegd. De eerste dezer beide
steden scheen vooral geschikt dien handel tot zich te
trekken. De Italianen immers voerden er hunne zijden
stollen, de Spanjaarden en Portugezen weldra de voort-
brengselen der nieuwe wereld aan, terwijl de Engelschen
er ook den stapel van hunnen wolhandel vestigden.2)
Minder gunstig echter was die stad gelegen, om het
middelpunt van het vertier van schelvisch, kabeljaauw en
haring te worden; het lag te diep binnenwaarts om als
stapel te dienen voor het graan uit de Oostzee, dat, zoo
het niet bederven zou, moest worden overgeladen, vuur
het naar Spanje en Italië werd gevoerd; en bovendien
konden de Oosterlingen in Holland hunne schepen be-
vrachten met gezouten visch en //groove, rouwe , Oosterse
waaren, en veele andere die hier te Lande gefatsoeneerd
wierden,'/ in de Middellandsche zee veel meer gezocht
dan de fijnere voorwerpen der Antwerpsche markt. Dit
alles gaf aan Amsterdam een onmiskenbaar overwigt, dat
Staat,» van dezen dwang der gilden en hallen geene melding maakt.
Zie Huil. Rijkd. dl. 111,1—116. Zillesen spreekt er wel van in zijn
Wijsgeerig onderzoek wegens Neèrlands opkomst, bloei en wehaard,
Amst. 1796 , bl. 104.
1)   Zie Mr. II. J. Koenen, Adriaan Pauw , Amst. 1842. bl. 8,128vv.
2)    Vgl. Gachard, Actes des Etats Généraux de 1600. Biux. 1849.
lntrod. bl. LXV—LXXII.
-ocr page 95-
32
door //de goede gelegeutheid om binnen 's Lands alles te
verkoopen en te vervoeren'/ ') nog versterkt werd. De
overgave van Antwerpen aan Parma in 1585 en het slui-
ten der Schelde maakte aan de langdurige mededinging
een einde, daar de Antwerpsche kooplieden, door deu
nood gedrongen, hunne stad verlieten , en zich grooten -
deels te Amsterdam neer zett'en. Maar waarom , zou men
kunnen vragen, trokken zij niet naar de meer nabij ge-
legene Zeeuwsche eilanden? Omdat eilanden r/door de
storm-winden en lange winters// aan vele ongemakken
van vervoer onderworpen zijn. Waarom niet naar Ylaan-
deren? Omdat de koning van Spanje de beveiliging der
zee verwaarloozende, de visscherij en den handel der
Ylamingen bijna geheel te gronde rigtte. Waarom niet
naar Frankrijk ? Omdat daar destijds geene vrijheid van
godsdienst was, en de beginselen der monarchale rege-
ring bovendien bij het heffen der in- en uitgaande reg-
ten meer het belang der schatkist dan dat van den han-
del beoogden. Waarom niet naar Engeland, werwaarts
ten minste de on-roomsche kooplieden genegen moesten
zijn, zich te begeven ? Omdat de gilden en hallen daar
geen' vreemdeling toelieten als gezel of baas, dan in
een nog onbekenden tak van nijverheid, zoodat slechts
een gedeelte der handelaars en wevers in saai, damast,
kousen, enz., welke neringen in Engeland nog niet wer-
den uitgeoefend, zich daar hebben gevestigd. Daarenboven
waren de vreemdelingen er hooger belast dan de ingeze-
1) Aanicyiing, bl. 51. Over die gunstige ligging van Amsterdam om
den binnenlandschen handel aan den buitenlandschcn te verbinden ,
weidt de la Court nog in een bijzonder hoofdstuk uit , bl. 55—59.
Vgl. Luzac, t. a. p. dl. Hl bl. 95.
-ocr page 96-
33
tenen, en door vele lastige bepalingen in hunnen handel
belemmerd, 't geen ook het geval was in de Hanse-ste-
den, wier afgelegenheid de verplaatsing nog bemoeijelijkte.
Het is dus zeer natuurlijk, dat de verdrevene kooplieden
naar Holland, vooral naar Amsterdam , henen stroomden.
Een groot gedeelte der handelaren in manufacturen
bewoonde echter nog de dorpen in Vlaanderen, Braband
en de landen van Overmaze, waar de geringe belastingen
het mogelijk maakten, de onkosten van het vervoer per
as naar eene of andere Fransche zeehaven te dragen. Maar
toen in 1634 de rampen des oorlogs zich ook over die
welvarende streken uitstrekten,') voerde de behoefte aan
veiligheid en rust ons insgelijks dit overschot van den
handel en de nijverheid der zuidelijke gewesten toe. *)
De uitkomst dezer gebeurtenissen is geweest //dat Am-
sterdam met meer middelen van subsistentie voorzien en
grooter koopstad is, en Holland een koop-rijker Land,
als ooit in de wereld was;// 3) en het is derhalve buiten
allen twijfel, dat //Hollands weivaaren t1 eenemaal bestaat
in het bloejen der manifacturen, Visserien, Navigatie,
ofte scheepvaart, eu Negotien.//4) Alles, wat aan deze
bevorderlijk of schadelijk is, moet gerekend worden op
den bloei des lands een beslissenden invloed uit te oefenen.
Om tot de kennis der beste middelen tot bestendiging van
dien toestand te geraken, kan men derhalve geen veiliger
weg inslaan , dan met toepassing van den regel res facile
1)   Wagenaar, Vaderl. hist. dl. XI, bl. 190 vv.
2)   Aanieysing, bl. 48—53.— Vgl. inet deze geschiedkundige schets :
Blaupot ten Kale, Geschiedenis van iSederl. zeevaart en Handel, uitgeg.'
door de Maalsch. tot nut van 't Alg. 1836. bl. 12—28.
3)   Opschrift van Cap. XIII der Aanwijsing.
4)   Aanwijsing , bl. 58.
-ocr page 97-
84
iiadem artibus retinentur, quibus iniliu partae sunt, de
geschiedenis der ontwikkeling van handel en scheepvaart
tot leidsvrouw te nemen.') En dan blijkt het dadelijk
uit de schets, welke de la Court daarvan gaf, dat de
grondzuilen van Hollands welvaart moeten gezocht worden:
1° in verdraagzaamheid omtrent de verschillende gezindten,
en het openstellen van het burgerschap voor vreemdelin-
gen 2); 2' in de opheffing der dwangkeuren van hallen en
gilden en in 't algemeen van alles, wat aan burgers en
inboorlingen, zoowel als aan vreemden, de natuurlijke vrijheid
beneemt om hun levensonderhoud te zoeken, waartoe ook
de regeling van het belasting-stelsel en de justitie in't
belang van den handel behoort3) ; 3° in eene krachtige
bescherming en ondersteuning der zeevaart, door het aan-
leggen van koloniën, het beschermen der koopvaardij-
schepen tegen, geweld van vijanden en kapers , het bewa-
ren van den vrede , het handhaven eener strikte neutraliteit,
en het sluiten van voordeelige handelsverdragen 4); en 4°
om dat alles te handhaven, in een' republikeinschen rege-
ringsvorm, waarbij de belangen der regeerders volkomen
met die der onderdanen ineensmelten.5)
Ziedaar het stelsel van de la Court in zijne grondtrekken
ontvouwd. Ik ga nu tot de meer bepaalde uiteenzetting
der bijzondere punten over.
1)   Aanwijsiiig, bl. 59.
2)  Aanwijsing, 1. Deel, Ci|>. XIV, XV, on XV1H.
3)  Aamcijsing, 1. Deel, Cap, XVI—XXV.
1) Aanwijsiiig , t. ücel, Op. XXVI. 1. Duel.
5) Aanwijsing, 3 Duel.
-ocr page 98-
111. HOOFDSTUK.
Maatregelen ten behoeve van Vreemdelingen.
Wij zagen iu het vorige hoofdstuk, welk gewigt de
la Court aan de talrijkheid en dus aan de toeneming
der bevolking hechtte, en hoe zijne geschiedkundige stu-
diën hem twee middelen hadden aan de hand gegeven,
om de laatste te bevorderen. Godsdienstvrijheid immers
en een open burgerschap moesten allen, die elders voor
de veiligheid van persoon en goederen vreesden, aanlok-
ken , om zich in het gastvrije Holland neder te zetten.')
Het is uit dit oogpunt vooral, dat de la Court die beide
beschouwt en aanprijst, welk gevoelen hij nog door vele
andere redenen staaft, die der vermelding ovenvaardig zijn.
1) In de bekende Propositie van Willem IV (Nederl. Jaarb. 1751.
bl. 895) wordt onder de morele oorzaken van onzen bloei gesteld: «de
Vrye OefTening van den Godsdienst , waerdoor deze Republiek een
veilige schuilplaets verstrekt voor alle vervolgde en verdrukte Vreem-
delingen.» Vgl. de Groot, Inleiding tol de Holl. Regstgel. I, 13 §. 3:
•dezo Landen in Koophandel en nering, door de toekomste van vreeraden
zeer aannemende , is zoodanig ruim onderscheid (n. tussclien inboorlingen
en uitlanders) onoorbaar gevonden.
-ocr page 99-
36
T.
Laat ons vooraf zien, wat hij door vrijheid van gods-
dienst verstaat. Het opschrift van het 14. Hoofdstuk van
het 1. Deel: //Dat vryheid ofte Tolerantie omtrent de
verschillende uiterlike Godsdiensten , is het kragtigste mid-
del , om in Holland veele Inwoonders te behouden , endc
vremde Ingeseetenen uit de omliggende Landen herwaarts
ter woone te trekken ," geeft ons al dadelijk veel licht.
Immers blijkt uit het woord Tolerantie dat er verdraag-
zaamheid moet worden geoefend , en 't is natuurlijk de
heerschende kerk, welke dien pligt moet naleven. Dus
ontmoeten wij geene volle gelijkheid der verschillende
godsdienstige gezindten voor de wet, maar erkenning van
eene bevoorregte kerk , nevens welke afwijkende gevoelens
geduld worden. De la Court verklaart dan ook dat het
//kennelik in alle Landen voor de gemeene rust noodsaa-
kelik is, dat eene Religie booven alle andere prevaleere,
ende dienvolgende door den Staat allesins geautoriseerd,
beschermd , begunstigd , en gevorderd werde; soo nogtans
dat desniettemin de oefleningen van andere Religien on-
der en tussen eenigsins publykelyk getollereerd, immers
niet vervolgd werden.'/ ') Hij meent zelfs dat het //met
eene goede maxime van Politie seer wel overeenkomt,'/
om leden van andere gezindten van de regerirg uit te
sluiten. Ook wenscht hij hunne bijeenkomsten aan een
streng toezigt te onderwerpen , en stelt daarom, van de
Roomschen gewagende, voor, dat men /'in de steeden
niet dan kleine vergaaderingen, ten huise van bekende
)) Aanieijsiug . bl. 63.
-ocr page 100-
37
Borgers, onder Priesters der Regeerders aangenaam,« zou
toelaten , terwijl /.'daar een yder vryen toegang hebben
soude, en dienvolgende nietwes secreets beslooten wer-
den.'/') De vrijheid van denken en dus de innerlijke gods-
dienstige overtuiging mag echter volstrekt niet aan banden
worden gelegd.
De godsdienstvrijheid , welke onze Schrijver bedoelt, be-
staat dus hoofdzakelijk in verdraagzaamheid ,2) in afwe-
zigheid van dwang op het gebied van het geweten. Het j
is immers ongerijmd dezen te willen uitoefenen, omdat
"onze innerlike gedagten der Ziele in ons door geenen
uiterliken dwang, maar alleen door verligtende en aan-
radende reedenen der Leeraren, veroorsaakt koimen wer-
den.'/ 3) Het strijdt ook met de beginselen van het staats-
regt, //want Potestas coè'rcendi, die dwingende magt,
niemande dan den Politiken is gegeven; ende van desclve
Politike Magt ook alle magt ende regt op de Kerkeliken ,
indien sy eenige hebben , moet nederdalen.'/ 4) Het is na-
deelig voor het aanzien der //Gereformeerde Religie, die
op haare klaare waarheid kan en behoorde te steunen //
1)   Aanmijaing , bl. 83.
2)   «D'un abus qu'on nc peut empêcher , on dit qu'on Ie tolère : on
nc Ie dit pas d'un droit.» llello , t. a. p. I bl. 151.
3)   Aanwijsing, b\. (il.
i) Xanwijsing , 1. a. p. Vgl. Hel recht der Overheden over Kerke-
lijke
personen en tanken in twee verhandelingen voorgesteld en verdedigd.
Te Leiden, bij Pieler van der Eijk , 1756, bl. 100. «De Kerk is een
politik Lichaetn , Societeyt of Broederschap ; min noch meer als een
Collegie van Rejlers, Dictoren , Ohuriirgyns, Coopluyde, Kcchts- en
Godlsgeleerden . Philosophen , enz.» bl- 113 «Het is een groote mis-
slagh en sonde , dat de Kerke dat conscientie-recht haer acnmalight ,
voorgeven.ie dat liet haer loe-komt te oorileelen wat in conscientie
jjeoorlofl is.»
-ocr page 101-
38
omdat //er geen grooter kenteeken van eene valsche Re-
ligie kan zijn, dan de dissentieren de te vervolgen.//l) Dit
heeft bovendien verbittering en haat ten gevolge, maakt
de verdrukten //van de waarheid des publiken Godsdienst
afkeerig ende in haare eigene dwaalingen halsterrig,'/ en
kan daardoor gevaarlijk worden voor den Staat.2) Niet
alleen echter moet men hier tegen waken, maar ook tegen
de bevoorregte kerk, die er immer naar streeft een over-
wegenden invloed op het staatsbestuur te verkrijgen, en
daartoe is het noodig dat aan de onderscheidene gezind-
ten vrije godsdienstoefening vergund, en de republie-
keinsche inrigting van het kerkelijke bestuur gehandhaafd
worde.3)
De la Court weidt in het breede over dezen laatsten
grond tot verdraagzaamheid uit. Hij toont aan, hoe de
leeraren der Christelijke kerk veel meer gezag op de
gemeente kunnen uitoefenen , dan de priesters bij Heidenen
of Joden, daar zij door de uitgestrektheid van hunne
pligten niet tevens andere bedieningen kunnen waarnemen ,
levenslang hvtn ambt behouden *) en bovendien de beste
gelegenheid hebben om door het levend woord op groote
scharen van toehoorders te werken //die meestendeel mee-
nen Godes Woord uit des Predikers monde te hooren, en
daarom gelooven Gode te gehoorsaamen, als zij de Pre-
dikeren gehoorsaamen.'/3) Van die heerschappij over de ge-
1)  Aanusijsing, LI. 66, 67.
2)   Aanwijsing , bl. 61 , 65.
3)  Deze wordt tegen de ia Engeland heerschende episcopnh overge-
«teld. Aanwysing ; hl. 408 , 409.
4)  Dit was vooral gewigtig tegenover de jaarlijksche vernieuwing
der Wet.
5)  Aanwijsing, bl. 101.
-ocr page 102-
39
moederen hebben dan ook valle Hoofden, die naar de
. Souverainiteit staan// met name Hendrik IV, Willem I
en Cromwell, meesterlijk weten partij te trekken. Intus-
schen was het hierbij telkens gebleken, dat de kerkelijken ,
wanneer zij aan de regering hunnen steun verleenden
eigentlijk alleen de vergrooting van eigen aanzien bedoel-
den , daar zij tot vergelding der bewezene diensten uit-
sluitende gunst verlangden, en geen verdraagzaamheid
ten opzigte van andersdenkenden wilden dulden. Vooral
had Willem I in de laatste jaren van zijn bewind hevig
met den haat en laster der ker/celiken te kampen gehad,
tegen welke hij zijne magt /ralleenlik staande hield door
synen grooten aanhang, die hij mits syne voorgeroerde
moderat ie bij de anders Gesinde ofte verschillende Inge-
seetenen kreeg ende behield.'/ ') Men moet er dus op reke-
nen , dat veele der Gereformeerde Leeraars //de aan hun
wettelik opgedragen ende bepaalde Bedieninge sullen willen
uitbreiden, onder den naam van het Hegt der kerke, /^
tot een Souverain ofte opperste Gebied omtrent alle kcr- ,<~""1-*-
kelike saaken: ende tot eene baldadigheid om op den
Canzel van alle voorvallende Politike saaken, onder deu
schijn van Godes Woord uit te leggen, te seggen alle I
hetgeen hun lust.'/2) Of zouden zij misschien '/in eene j
ongemeene Heiligheid ofte Gehoorsaam- ende Eerbiedigheid
omtrent God ende haare Wettige Overheid'/ boven andere
inenschen uitmunten ? "Maar God beterd, ons spreekwoord
segd, dat de Predikanten geene Santen zijn, ende dat sy
dienvolgende door de selve occasien die andere menschen
verlokken, ook pleegen verleid te worden,'/ en dus even-
1)   Attutcijiing , hl. 400.
2)   Aanwijiing, LI. *07.
-ocr page 103-
40
zeer aan //ambitie, eer- en geld- sugtigheid» onderwor-
pen zijn.')
Men zou echter kunnen vragen, of de verdraagzaamheid
ook tot de Roomsch-katholijken moest worden uitgestrekt,
daar men toch altijd tegen deze op zijne hoede moest
zijn, en het te vreezen was, dat zij van grootere vrijheid
gebruik zouden maken om eene omwenteling te bewerken,
die hen weder op het kussen bragt. De la Court meent
echter dat er geene reden is, om van deze zijde eenig kwaad
te duchten, daar alle protestantsche secten, wel wetende
dat de Roomschen nimmer vrijheid van geweten zouden
toestaan, zich in zulk een geval dadelijk aan de zijde
der regering zouden scharen, die daardoor sterk genoeg
zou worden, om hunne pogingen te verijdelen.2)
Dat deze geheele beschouwing van de la Court om-
trent de heerschzucht der godsdienstleeraars in de ge-
schiedenis van ons vaderland haren grond en hare regt-
vaardiging vindt, behoeft geen nader betoog. Het laat
zich echter begrijpen, dat zijne scherpe en naakte uiteen-
zetting der waarheid, in een land, waar de predikanten
in zoo hoog aanzien stonden, en vooral in eene stad,
waar zij niet zelden de regering naar hun1 zin wisten
te leiden,s) bij velen' afkeuring vinden moest, zoodat zij
daarover aan hunne spijt en verontwaardiging openlijk
lucht gaven. Kort nadat het Interest van Holland bijna
1)   Aanicijsing, bl. 408.
2)  kamcijsing , bl. 401. Hij stelt het getal der Roomschen , natuur-
lijk in de provincie Holland , op één vijfde der bevolking.
3)   B. W. Wtlewaall, Welvaren, bl. 23. vv. Terwijl de Remonstran-
ten sedert 1G30 in de meeste steden van Holland mogten prediken ,
werd ilit te Leiden noj tot 1676 tegengewerkt.
-ocr page 104-
r
41
gelijktijdig met de PulUieke Discoursen verschenen was,')
terwijl het gerucht de la Court als den schrijver noemde,
werd hem namens den kerkeraad aangezegd, dat hij niet
tot het H. Avondmaal zou worden toegelaten, voor hij
zich van het hem aangetogen feit gezuiverd had; en het
was eerst in Junij 1663 op de verklaring, dat hij niet
al het geen in de uitgegeven boeken voorkwam, voor zijne re-
kening nam, dat hij van die kerkelijke straf werd ontheven.2)
De verbittering der godgeleerden herleefde echter, toen
onder den titel van Aamoijsing enz. een tweede en ver-
meerderde uitgave van het Interest verschijnen zou. Nog
voor het afgedrukt was, klaagden de Gedeputeerden der
Synode van Zuid-Holland het bij de Staten van Holland
en "West-Friesland aan , als behelzende //onder andere
aanstootelijke en ergerlijke passagiën en expressiën, —
verachting van den kerkendienst; deszelfs ministers ten
laste leggende geestelijke heerschappij , tirannie en con-
scientiedwang; — bewerende, dat tot welstand en ver-
meerdering der Republiek noodzakelijk is, aan alle secten
van welke gezindheid ook , te verleenen openbare Exercitie
harer godsdienst, ja ook dat hun ongelijk geschied, hen
buiten de Regering en Magistrature te houden,3) enz.//
Het gevolg dezer aanklagt was, dat de verkoop der
Aanwijsing bij Plakaat van hun Edel Grootmogenden van
28 Mei 1669 verboden werd, en de nog voorhandene
exemplaren werden verbeurd verklaard, terwijl men on-
der de redenen tot regtvaardiging van dit besluit in
1)  In 1662.
2)   B. \¥. Wltcioaall, Welvaren. Inleiding bl. XI vv.
3)   Wij hebben reeds gezien hoc de la Court hier over dacht. Deze
aantijging was dus lasterlijk.
-ocr page 105-
42
de eerste plaats vermeldde, dat men in dat boek had
gevonden //veele scherpe, aenstootelyke ende onbehoorlycke
expressien, soo ten respecte van een gesustineerde vrye
oeffeninge van alle Religiën ende secten in dese landen,
als van de Bedienaars des H. Evanijelii.'/ ')
Het was er echter verre af, dat de Staten van Holland
en West-Friesland ten opzigte der godsdienstige verdraag-
zaamheid van onzen Schrijver zouden verschild hebben.
Wel zagen zij zich nu en dan gedrongen aan de magtige
kerkelijke partij iets toe te geven ; maar over 't algemeen
was hunne staatkunde de praktijk der theorie, door de
la Court verkondigd. Reeds voor lang had men te Am-
sterdam begrepen, dat een bloeijende handel niet met
geloofs-dwang gepaard kan gaan;2) en hoewel de wrok
tegen de Spanjaarden met de daarmede verbondene vrees
voor de woelingen der Roomschgezinden, en later de
droevige geschillen tusschen Remonstranten en Contra-
remonstranten nog vaak tot hatelijke en onregtvaardige
maatregelen aanleiding gaven, had dit meer in enkele ste-
den, waar de predikanten zich op de regering eeu onge-
oorloofd gezag aanmatigden, dan wel in de vergadering
der Staten plaats. Uit de Resolutiën, sedert 1650 geno-
men , spreekt overal dezelfde geest, welke n de la Court
ademde, terwijl de strijd tusschen de heersch- en vervolg-
1)   B. W. Wtlcwaall, t. a. p. bl. 185 vv.
2)   Mr. H. J. Koenen, Adriaan Pauw. bl. 11 vv. de Groot, Verant-
woordinghe, Parys 1622, bl. 27. Ailsema herstelde Leeuw, 's Grav.
1652 , bl. 156. — Om dezelfde rede» verzocht en verkreeg Antwerpen
remissie der Plakaten van Karel V, ten gunste der vreemdelingen.
Grolt* Aunales. Amstel. 1658, bl. IG.— In later tijd weigerde men
te Amsterdam de Jezuiten te verdrijven. Mr. Berg, de Kefugiés in de
Nederlanden, bl. 168.
-ocr page 106-
43
zucht der kerkelijken en de meerdere bezadigdheid der
op hare regten naijverige regering er duidelijk in is op
te merken. Op de groote Vergadering van 1651 versche-
nen gecommitteerden der verschillende provinciale Syno-
den , en leiden aan hunne Hoog Mogenden eene opgave
van middelen voor //tot verhinderinghe van de Paepsche
Hiërarchie en Superstitien der Pausgezinden in de Geü-
nieerde Nederlanden,// ') waarin onder andere maatregelen
van bedwang ook werd voorgesteld: dat men den winke-
liers verbieden moest hunne winkels op Roomsche feest-
dagen te sluiten; dat men aan Eoomsche ouders het regt
benemen moest, om hunne kinderen naar hunne overtui-
ging op te voeden ; dat men het inkomen van alle Paepsche
Societeyten// in beslag moest nemen en ad pios usus ge-
bruiken, d. i. in 't belang der gereformeerde kerk; dat
men middelen moest bedenken, om de Koomschen tot het
hooren van de prediking van Gods woord te dwingen.
Ja zelfs eiscliten zij in hunnen ijver : //dat alle Paepsche
Conventiculen mogen verboden , ghestoort, hare Altaren ,
Beelden, Crucifixen en Geestelijcke ornamenten met den
aenkleef van dien afgebroocken ende weclighenomen wer-
den , ende strickte ordre ghestelt, tegens diegene, die
soodanige bij-een-komsten frequenteren; ofte hare Huysen j
Hoven, Schepen, etc. daer toe verhuuren , inruymen ofte
vergunnen.// De Staten van Holland en West-Friesland
vergenoegden zich daarop in hun Advys Provinciaal van
27 Jan. 1651, hetwelk vervolgens door al de andere ge-
westen werd goedgekeurd en aangenomen, met de verkla-
ring dat zij //vast houden ende mainteneren de ware CAris-
I) Ailsema , t. a. p. bl. 152 vv.
-ocr page 107-
11.
telyeke Gereformeerde Religie", en deze met de macht
van
7 Land zullen handhaven ; dat "de secten ende ge-
sintheden, die gesecludeert syn van de publycque pro-
tectie, ende alleen werden geconniveert, gehouden sullen
worden in alle goede ordre ende stilte, met bepalinge
tegens alle Excessen, ende dat oock deselve op gene an-
dere plaetsen meer, als daer die tegenwoordich syn, voor-
taen sullen werden gepermitteerd,'/ terwijl //de Placcaten
tegens de Pausgesinde voor desen geemaneert, sullen
blijven in haer vigeur.//
Men sloeg derhalve een middenweg in, door de gehecht-
heid aan de heerschende kerk krachtig uit te spreken
en de handhaving der bestaande verordeningen te verze-
keren, maar tevens het beginsel van verdraagzaamheid
te huldigen. En ten tijde van den grooten Raadpensionaris
bleef men aan die rigting getrouw. Een vlugtig overzigt
der voornaamste Staatsbesluiten zal ons daarvan het
bewijs leveren.
Den 28 Julij 1654 besloot men op advies der Zuid-
Hollandsche Synode dat //alle Paepsgesinde Hooft-Oflicie-
ren, Bailliuwen, Schouten, Secretarissen ende School-
meesters , in alle Plaetsen, Dorpen ende Gehuchten binnen
den Lande van Hollandt ende West-Vrieslandt, daer
de selve souden mogen werden bevonden, aenstondts da
facto
afghesteldt, ende anderen van de Ware Christelijcke
Gereformeerde Religie in der selve plaetsen ghesurrogeerd
zullen worden.//4) Daarentegen werd den 16 Dec. 1651
en nogmaals den 5 Dec. 1665 aan de predikanten stren-
gelijk verboden, //eenige materien van Policie, veel min
1) Resol. v. Consid. v, Holland , ten tijde van Johm de Wilt. Utr.
1700. bl. 206.
-ocr page 108-
45
eenige Resolutieii, ofte Decreta van Jeu Staet// op den
predikstoel aan te roeren;1) en toen den 17 Maart 1056
de Zuid- en Noord-Hollandsche Synoden verzochten, dat
«aan alle Roomsehe Mis-priesteren, ende andere sulcke
Geestelycke Persoonen sonder onderscheyt de vreye ende
publyclce wooninge — — ■— opgeseydt, verboden, ende
dadelyck verhindert wierde// besloten hunne Edel Groot
mogenden met eenparigheid //de Bedienaren dus Godde-
lycken Woordts elcks in den synen te vermanen, ende
(des noot synde) by continuatie te versorgen, dat in 't
toekomende geene diergelycke versoecken aen haer Edele
Groot Mog. gedaen , nochte op de voorsz. Kemonstrantie
wyders geinsisteert moge werden : Ende dat de ghemelte
Bedienaren behooren te vertrouwen , dat door haer Edele
Groot Mog. goede voorsorge de stoutigheydt ende exor-
bitantié'n der P;ipen ende Pausgesinden binnen dese Pro-
vincie door bctamelycke ende bequame wegen ende midde-
en tegen gegaen, ende inghebonden sullen werden als
naar behooren.'/ 2) Den 30. Sept. 1656 werd aan de Joden
ten opzigte der formaliteiten, die volgens de Politieke
Ordonnantie van 1580 tot de wettigheid des huwelijks
vereischt werden, gelijke dispensatie toegestaan, als reeds
vroeger aan de Mennoniten was verleend;3) en toen een
jaar later cenige in Nederland gevestigde Joden zich over
onregt, hun door de Spaansche regering aangedaan, te
beklagen hadden, verklaarden de Staten //dat die van de
voorsz. Joodtsche Natie waerlyck syn onderdanen van haer
Edele Groot Mog. ende ingezetenen deser Vereenigde Ne-
1)   Resol v. Cousid. bl. 226, 7S7.
2)   Il.M. 1>I 2C4.
3)   Il)id. bl. 27 I.
-ocr page 109-
46
detlanden , ende dat de selve oock dienvolgende moeten
jouisseren, ende gaudereu van de conditien , rechten ende
advantagien bij de Tractaten van- Vrede ende Marine met
den koningh van Spaigne gemaakt.// ')
Het is bekend, hoe zich ten allen tijde godsdienstige
gemoedsbezwaren tegen het leeneii van geld op interest
hebben geopenbaard ,2) en hoe dikwijls de Joden en Lom-
barden in de Middeleeuwen aan vervolging hebben bloot
gestaan, omdat zij met hunne kapitalen woeker dreven.8)
Wel is waar dat de klagten over de onmatige renten ,
welke zij eischten, niet altijd ongegrond waren; maar de
schaaxschte van geld , de onzekerheid om het uitgeleende
kapitaal weder te bekomen, en de moeijelijkheid om tegen
den nalatigen schuldenaar regt te erlangen, moesten uit
den aard der zaak de door hen bedongene winst tot eene
hoogte voeren, die in onze dagen verbazing wekt. *) Het
vooroordeel was echter zoo sterk, dat het van de Boom-
sche op de Protestansche kerk overging , en dat de hou-
ders van banken van leening met minachting behandeld
werden. Bij gelegenheid van een geschil in de Classis
van Leiden en Neder-Ehijnlandt, of men den houder van
de bank van leening al dan niet tot het H. Avondmaal
zou toelaten, toonde zich ook hier treffend het verschil
van denkwijze tusschen de regering en de geestelijkheid.
De Staten beslisten //dat het subject van de Banck van
Leeuinghe niet en specteert tot de kennisse ende 't oor-
1)   Resol. v. Consid. bl. 372. Vgl. Mr. II. .1. Koenen Geschiedenis
der Joden in Nederland, Utr. 1843 , bl. 151 vv.
2)  Zie de Groot, Inleiding tot de Holl. Regstgel. III , 10 § 8—10,
waar die bedenkingen meesterlijk worden weerlegd.
3)   Blanqui, hist. de 1'écon. pol. I. bl. 173 vv.
4)  Vgl. Rau , Vulkswirihschaftslehre. bl. 303 vv.
-ocr page 110-
47
deel vau de kerckm-ltaden, Classen en Synoden, maer
tot de voorsorge van de Politycque ilegeeringe, ende
dat derhalven de Commissarissen Polityck op de aeostaende
Synoden in beyde Quartieren in mandatis sal werden
gegeven de respective Classen, aldaer Comparerende, uyt
de name eu van wegen haer Ed. Gr. Mog. bekend te
maecken, der selver begeerte en wille te wesen, dat sy
luyde omtrent het stuck van de overwinst in Geldthan-
delinge, soo- in de Banck- negotie als andersints haer
niet en komen aeri te matigen eenige bepalingen te maec-
ken , van hoe veel, ofte hoe weynich de winste soude
moeten wesen, omrae te konnen bestaen, maer de deter-
minatie van dien te laten aen de discretie ende wysheyt
van de Overiglieydt.'/ ')
Inzonderheid waren de Staten er op bedacht de ker-
kelijke geschillen , die aan de lioogescholen of in de Syno-
den zoo dikwijls ontstonden, te voorkomen of in de
geboorte te smoren. 2) Aan deze voorzorg heeft de belang-
rijke ordre jegens de vermentjinge van ds Theologie met
de PhilosopMe, en het misbruyli van de vri/hei/dt in 't
Philosopheren, tot nadeel van de Sehriftuyre
3) haren
oorsprong te danken. De wijsbegeerte van Descartes maakte
hier te lande veel opgang, doch de wetenschappelijke
strijd, die daarover gevoerd werd, verwekte tusschen de
professoren in de theologie en philosophie eene bitterheid
en tweedragt, welke in onedele personaliteiten ontaardden.
De Staten vermaanden daarop beide partijen zich bij de
1)   Resol. v. Consid. I>1 426.
2)   Mr. l'. Simons , .lohan de Wilt en zijn lijd. Amal. 1832. dl. I
bl.
142 vv.
3)   Van 30 Sept. lüSti. Resol. v. Consid. bl. 273.
-ocr page 111-
48
behandeling van de hun vertrouwde onderwerpen te be-
palen , zonder elkanders terrein te betreden, en de akademi-
sche lessen zoo in te- rigten, dat de opregte zucht er uit
blijken mogt om, met terzijdestelling van alle vinnige
toespelingen, alleen het onderzoek der waarheid te bevor-
deren. AVel wordt in deze Ordre tevens voorgeschreven,
dat het Cartesiaansche stelsel om vredcs wille eenigen
tijd niet zoude worden gedoceerd, maar op de vrijheid
van denken en het uitspreken van het gedachte wordt
volstrekt geen inbreuk gemaakt. Gelijke strekking heeft
de Resolutie van 7 Aug. 1059 , waarbij aan de Synoden
van Noord- en Zuid-Holhtnd verboden wordt zich met
//de jegenwoordige trotterende quaestie van de observantie
van den Sabbath ofte den Rust-dagh des Heeren// te
bemoeijen. *)
Wij zien uit deze voorbeelden duidelijk, dat de Staten
zich een oppergezag over de kerk toeschreven, hetwelk
hun toeliet ook in hare inwendige huishouding in te
grijpen. Het meest bekende bewijs van dat gezag levert
de Ordre op 't bidden !) op, die wel een hevig misnoegen
bij de Oranje-partij baarde, maar door het onthouden
van de jaarwedden aan de weerspannige predikanten krach-
tig werd gehandhaafd.3)
Deze staatkunde was dus volkomen in overeenstemming
met de leer van onzen Schrijver; en het zou kunnen
bevreemden, dat zijne gevoelens in dit stuk als reden van
veroordeeling aangevoerd zijn, indien men niet den invloed
der beleedigde partij en tevens het gevaar in aanmerking
I) llesol. v. Cnnsid. bl. 496.
-2) Van 13 Maart 1063. Resul. r. Consid. LI. 658.
3) Ibid. bl. 791. Wagenaar, Vadert, llist. dl. XIII bl. 5" vv.
-ocr page 112-
49
nam, dat ligtelijk de oneerbiedige uitvallen tegen de
predikanten bij den gemeenen man den eerbied voor eenen
stand mogten ondermijnen, die door de bevordering van
godsdienstigheid en zedelijkheid aan den staat de grootste
diensten bewees.
Ook meer dan een politisch schrijver dier dagen hul-
digde dezelfde verdraagzaamheid. Alleen 't belang der open-
bare orde kon volgens Boxkorn') en Huher s) maatregelen
tegen andersdenkenden wettigen; slechts die gezindten,
wier leerstellingen of eeredienst verderfelijk waren,3) mog-
ten niet geduld worden. Beide verdedigen eene godsdienst
van Staat, alzoo eene heerschende Kerk, die in tegen-
overstelling der overige gezindten door het opeubaar gezag
bij uitnemendheid ondersteund en beschermd wordt, schoon
Huber het oppergezag van den Staat over de Kerk met
warmte voorstaat, en de heerschappij der Synode over
geloofs-punten in het wezen der zaak niet van de Pause-
lijke hiërarchie onderscheiden rekent.4)
Wij komen derhalve tot het eindbesluit, dat de vrijheid
van godsdienst, welke de la Court aanprees, geheel over-
eenkwam met de meening der meest verlichte staatkundigen
en geleerden van zijn vaderland.5) Maar wij mogen hierbij f
1)  Inslitutiones politicae. I. I. c. VII.
2)  De jure civilalis. 1. I. Sect. V.
3)   Boxkorn rekent hieronder echter de sekte der Doopgezinden «qui
iniquum esse existimant ac docent, gerere Magistratus bellum , admitii-
strare , aliaque ejusmodi, sine quibus nee esse Respublica potest, nee
conservari.» t. a. p. § 15.
i) t. a. p. cap. I § 8.
5) In een der belangrijkste tegenschriften , getiteld : Hollands Op-
komst ofte Bedenkingen op de schadelyke schriften genaamt Gravelyke
Kegeeringe en Interest van Holland ,
Leijd. 1662 , wordt aan de la
Court wel verweten , dat hij de vervolging der Remonstranten en Room-
4
-ocr page 113-
50
niet uit liet oog verliezen, uit welke oorzaak die ver-
draagzaamheid , welke geen andere natie met ons gemeen
had '), haxen oorsprong nam. Bij de la Court zagen wij
het handelsbelang op den voorgrond staan. Holland moest
eene vrijplaats voor alle verdrukte gezindten wezen, opdat
de toevloed van vreemdelingen het door vermeerdering
van inwoners, kapitalen en fabrieken steeds in bloei zou
doen toenemen. Maar om die voordeden te behouden, was
het noodig dat men in de omliggende landen met het
vervolgen van andersdenkenden voortging. Zoo daar de-
zelfde begrippen van verdraagzaamheid ingang vonden,
die in Holland heerschten, zou van zelf die rijke bron
ophouden te vloeijen. Het was dus zeer natuurlijk dat
Pieter de Groot, Nederlands gezant in Zweden, den
6. Sept. 1668 aan Johan de Witt het volgende schreef:
>/By welcke occasie, ick my verplight vinde, UEd. te
seggen, dat ick uyt haer Hoog Mogende Resolutie van
den 10. Augnsty, genomen op versoeck van de koop-
sclien met te doukere kleuren had geschilderd , maar toch dezelfde ver-
draagzaamheid gepredikt. Zie b. v. bl. 18ÏS : «eene Religie te bescher-
men , en andere met ooghluykinghe te dulcli-n is de beste en seekevste
forme voor een Slaat als Hollant , welcke bestaat uit allerlcy natiën
en volkeren.»
1) Hoe men in Engeland over de Hollandsche staatkunde in dit op-
zigt dacht, blijkt o. a. uit Macaulay , Life and writings of Temple
(Critical and historical Efsays , ed. Tauchn. Leipz. 18?>0) bl. 231: At
the ensuing election (16TJ) , ïemple was chosen for the university of
Cambridge. The only objection thal was made to him by the members of
that learned body was that, in his linie work on Holland , ho had
expressed great approbation of the tolerant policy of the States ; and
this blemish, however serious , was overlooked, in consideration of
his high rcpulation, and of the stiong recomraendations with which he
was furnished by the Court.»
-ocr page 114-
51
luyden van de Gereformeerde Religie, op Riga') han-
delende, met verwonderiuge liebbe gesien, dat haer Hoog
Mog. intentie is ,--------dat aen de voorsz. koopluyden
de vrye exercitie van de Gereformeerde Religie moge
werden gegeven; daer ick moet bekennen van sentiment
te syn, dat er niet ruineuser voor de Commerciën van
onsen Staedt kan uitgevonden werden, als soodaenige
libre exercitie, die ick gelove, dat veele Familiën uyt
ons Landt soude trecken, bijaldien dat deselve soo in
Denemarcken, als in dit Eyck, wierde toegestaen.v De
Witt antwoordde hem den 8 Oct.: //Ick vind UEdts. con-
sideratien over haer Ho. Mog. Resolutie van den 10
Augusty
, raeckende de vrye exercitie van de Gereformeerde
Religie, van de Handelaers op Riga, vry gewightigli;
ende sal daer op in de volgende deliberatien behoorlycke
reflectie nemen *).'/
Met regt verklaarde dus meer dan eene eeuw later de
waarheidlievende Kantelaar 3) in zijn Advies over de af-
scheiding van Jcerk en staat,
uitgebragt in de Nationale
Vergadering : //Hoe hoog men ook de vrijheid geroemd
moge hebben , welke de Godsdienst in Nederland genoot,
Nederland verdiende dien roem slechts betrekkelijk; het-
geen hier vrijheid genoemd werd, en genoemd mogtwor-
den , in vergelijking met andere landen, dat was inderdaad
1)  Destijds aan Zweden behoorende.
2)  Brieven van de Wilt, dl. II bl. 590, 593.—Behalve deze plaats
is mij in deze Brieven niets voorgekomen , waaruit het gevoelen van
den grooten staatsman omtrent godsdienstvrijheid zou kunnen worden
opgemaakt.
3)  Zie over Kantelaar do Bijdragen lot de geschiedenis der Onncenlelinj
van
1795 lol 1798, door Mr. G. W. Vreede. 2e stuk, Amst. 1881.
bl. 14 vv.
-ocr page 115-
52
slavernij , wanneer men het toetste aan de eeuwige wetten
der natuur. Ja, laat ons rondborstig spreken, die gedeel-
telijke vrijheid was meer een gewrocht van omstandigheden ,
dan van grondbeginsels; meer een gevolg van zooge-
naamde convenientie dan van liefde voor regtvaardigheid
en billijkheid ').'/
Maar niet alleen in zuiverheid der bron, waaruit de
gewetensvrijheid voortsproot: ook in eene meer juiste
opvatting van de betrekking tusschen Kerk en Staat heeft
men zich sedert het laatst der vorige eeuw te verheugen
Tot op dien tijd had zich de Kerk in drie verschillende,
■verhoudingen tot den staat bevonden. Zij had dien be-
heerscht, of was er volkomen aan onderworpen geweest,
of wel had zich een zelfstandig aanzijn tegenover het
staatsgezag verzekerd , en met de overheid als het ware
verdragen gesloten. I>eze gesteldheid was niet onnatuur-
lijk , zoo lang de algemecne (katholieke) Kerk alom haren
schepter zwaaide, en zich dien met eenigen schijn van
legt op 't geestelijke gebied kon toeëigenen, terwijl zij
de behartiging der stoffelijke belangen aan 't wereldlijke
bestuur overliet. Maar de hervorming stelde voor die
eenheid eene verscheidenheid van gezindten in de plaats,
welke in de tot dien tijd toe geldige begrippen verwarring
moest brengen, en verpligtte tot eene keuze tusschen
verschillende kerken, die elkander niet alleen het opper-
gezag , maar zelfs het regt om te bestaan betwistten. Wel
bragt de natuurlijke loop der dingen mede, dat bijna
overal die godsdienst, welke bij het volk de diepste wortelen
geschoten had of wel aan de regenten het meest behaagde,
1) Redevoeringen en Dichtstukken , uitgeg. door M. Siegnnbeek ,
Haarl. 1826, bl. 224.
-ocr page 116-
53
tot godsdienst van staat verklaard werd, en daardoor
als heersehende Kerk tot dezen ongeveer in eene derge-
lijke verhouding kwam, als de Middeleeuwen gekend
hadden; maar daarmede was toch aan het bestaan van
afwijkende gezindten den bodem niet ingeslagen, die men
wel vervolgen en uit de landpalen verdrijven, maar nooit
volkomen uitroeijen kon. Dit moest bij verdraagzame
denkers tot het besluit leiden, dat alle godsdienstige
gezindten dezelfde regten zonder onderscheid behoorden
te genieten, en dat het begrip van de Kerk als magt in
den Staat
eene bloote hersenschim was, daar men slechts
aan vereenigingen van menschen had te denken, die de-
zelfde meeniugen koesteren, en hunne eeredienst op dezelfde
wijze wenschen uit te oefenen. Even als alle dergelijke
zedelijke ligchamen^zijn zij van het staatsgezag afhanke-
lijk, en kunnen van hetzelve niets meer vorderen, dan
uit de algemeene regten der bijzondere leden en uit
hare hoedanigheid als instellingen tot aankweeking van
het geloof voortvloeit. Deze hoedanigheid echter schenkt
aan die vereenigingen in de oogen des wetgevers hooge
waarde. Godsdienst en zedelijkheid zijn onafscheidelijk
verbonden, en maken te zamen den eenigen waren grond-
slag van volksontwikkeling en algemeene welvaart uit.
Derhalve heeft de Staat bij de ongestoorde en vruchtbare
werkzaamheid van vereenigingen, die onmisbaar zijn tot
opwekking en verlevendiging van een' zoo weldadigen
nationalen zin het hoogste belang. Hij verleent haar dus
zijne bescherming, maar blijft aan het beginsel van ge-
lij Meid voor de wet
ook hier getrouw.')
1) Vgl. von Rolleck , in het Staals-lexicon (herausgcg. von C. von
llolteck iind C;irl Welcker , 2e Atiflage , Altona , 1847) in voce Kirche,
-ocr page 117-
54
Aan het besef van deze waarheid hebben onze staats-
regelingen sedert het laatst der vorige eeuw en de artikelen
164s tot 170 van onze tegenwoordige Grondwet hunnen
oorsprong te danken.
§ 2-
Wij moeten nu tot de beschouwing van den anderen
belangrijken maatregel overgaan, welken de la Court tot
het aanlokken en behouden van vreemdelingen onontbeerlijk
achtte. //Naast de vrijheid om God te dienen, zegt hij,*)
volgd de vrijheid om den kost te moogen winnen, sonder
eenig diergekoft Borger-regt; maar alleen uit kragte van
eene seekere woonplaats, en gemeen regt aller Imvoonderen.'/
Het is immers natuurlijk dat geen vreemdelingen zich
in //hejt kostelike en weinige renten geevende Holland"
zouden neerzetten, dan met onbeperkte vrijheid //om te
verkiezen en te oeffenen soodanig eerlyk levensmiddel, welk
sy tot haare subsistentie bequaam te syn souden geoor-
deeld hebben.'!'Anders zou men het voordeel van vele nieuwe
ondernemingen en van het invoeren van uitheemsche kunsten
en handwerken missen; ook zou de huur van dienstboden
en werklieden bij gebreke van eenen toevloed van vreem-
delingen veel hooger worden.2) Het spreekt immers ook
dl. VIII, bi. 137—163. Hello, du régime conslitulionnel, I, bl.
123—188.
1)  Aamcijsing, bl. G7.
2)  Aamrtjsing, bl. G8. « Want men siet dat by gebrek aan Vremde-
lingen te lande, de Boeren soo groote jaarelikse huuren, en daj-loon
aan haere dienaars moeten geeven , dat sy niet dan seer bekommei-
lik , onde de Dienslbooden seer wecldrig leeran konnen. Ende dejselfde
-ocr page 118-
55
van zelf '/dat ecu Staat, die uit syn eigen sblven niet
bestaan kan, onder pretcxt van besloote Borgerrtyt, gansch
geene Vreemdelingen raag buiten keeren, maar geduurig
nieuwe Inwoonders tot zig trekken, ofte geruïneerd werden
moet// Niet alleen echter is de bedoelde maatfegel voor-
deelig, maar ook billijk; want '/alle Ingesetenen die hier
te Lande een vaste woonplaatse hebben, of begeren te
nemen, syn voor soo veel geene vremdeUngen, nMar Land-
saaien ,
ende behooren tot de noodzakelijke gemcene leevens-
middelen soo wel als de oude Borgers toegelaaten te
werden.'/ In plaats dus van de zoodanigen als nadeelig
aan de algemeene welvaart uit te sluiten, moeten zij, die
een diergelijk verbod verlangen //ende ten dien einde
eenige bysondere gonst van den Regeerderen begcerenv
voor iischadelike Inwoonersn gehonden worden.')
Wij vinden hier dezelfde klagt over het gebrek aan
eigen hulpmiddelen, over de onmogelijkheid om zonder
den bijstand van eene zeer ontwikkelde nijverheid zoowel
in handel als fabriekwezen te bestaan, welke ons reeds te
voren in het oog is gevallen. Ook blijkt hier op nieuw,
dat Hollands bloei geacht werd grooteiideels op de mildere
beginselen van verdraagzaamheid te steunen, welke zijne
Regenten in tegenoverstelling van die der omliggende
ongemakken voeld men in de sleden , ook onder de Ambagtsluyden
en Dienstbooden die liicr ongediensliger , koslliker en ondraageliker ,
als in cenif; ander Land zijn.» Vgl. Mr. Berg, de réfugiés in de
Nederl. 1, bl. 301 vv. — De la Court ziet hier geheel voorbij,
dat een hooge stand van het arbeidsloon meestal het teeken is
van o eine bluhende Lage der Volkswirthnchuft, wobei die Gewerbe
grosze Gewinnsle geben, iind das Volksvcrmögcn sich in sclinel-
Icm schrille vergröszert. • Jtau, Grundsalze dor Volkswirthschaflskhre.
1817. bl. 257.
1) Aanwysing, bl. 70.
-ocr page 119-
56
Rijken bezielden. Zoodra men ook daar tot gelijkstelling
van vreemdelingen met ingezetenen1) overging, moest de
toevloed van de eerste naar Holland en daarmede het
voordeel, clat zij aanbragten, ophouden.2) Dit leidde van
zelf tot maatregelen, welke tot doel hadden de vreemde
natiën te beletten in vrijzinnigheid met ons te wedijveren.
Onder anderen schijnt hieraan de vernieuwing in 1656
van het plakaat der Hoog Mogenden van 6 Maart 1653,
houdende dat geen scheepsvolk dezer landen zich in uit-
heemschen zeedienst zou mogen begeven , te moeten worden
toegeschreven; want, zoo al de oorlog met Engeland de
behoefte aan zeelieden in 1653 dringender gemaakt had,
driejaren later, toen wij in vollen vrede verkeerden, had
deze reden hare kracht verloren. Het schijnt dat Johan
de Witt deze verordening zeer heeft gebillijkt, daar hij
den 28 Maart 1656 aan G. van Slingelandt, onzen gezant
in Zweden en Denemarken, schrijft, dat het plakaat
//sonder eenige exceptie ter executie sal werden gesteld //8)
terwijl hij op andere plaatsen blijkbaar met zekere inge-
nomenheid meldt, dat vele vreemde schippers zich in
dienst van onze kooplieden bevonden. *)
De onbekrompenheid, waarmede onze voorouders de
gastvrijheid jegens vreemdelingen uitoefenden,s) steunde
1)  Zie over do mate dier gelijkstelling, waarvan de bevoegdheid
om ambten te bekleeden meestal uitgesloten was : Mr. Berg , de réfu-
giés , bl. 56 vv.
2)  Vgl. Mr. Berg, t. a. p. bl. 255 vv.
3)  Briesen , V , bl. 387.
i) Ibid. 111, bl. 305 , 318.
5) Hoezeer men hier te lande reeds van de vroegste tijden er op
uit was , om door vrijdom van tollen en andere maatregelen vreem-
delingen aan te lokken, bewijst Jkr. Mr. II. J. van der Heim , iets
-ocr page 120-
57
derhalve minder op liet gevoel van regt en billijkheid, |
of' op een helder inzigt in de voordeelen van een geheel
vrij volken-verkeer, dan wel op de zucht om alle om-
standigheden aan de vermeerdering van rijkdom dienstbaar
te maken. Zoo men in later dagen de Fransche réfugiés,
die door de herroeping van het edict van Nantes hun
vaderland verlieten, door allerlei gunsten aanlokte en op
de mildste wijze ondersteunde, het was op hoop dat hunne
kunstvlijt vergoeden zou, wat de vijandige gezindheid
van Frankrijk door verbodswetten en hooge tol-tarieven
ons telkens dreigde te ontnemen.') De geschiedenis van
Hollands staatkunde in dit opzigt moge dus, trots menig
blijk van grootschen en edelen zin, het egoisme tot voor-
naamste grondslag hebben: zij is desniettemin een onafge-
broken bewijs van de heerlijke waarheid, dat, ook op
het gebied van stoffelijke welvaart, de vervulling der plig-
ten van welwillendheid en billijkheid met een welbegre-
pen eigenbelang strookt.
over vroegere scheepvaart-welten , 'sGrav. 1850, bl. 2—14. Vgl. Mr.
Berg t. a. p. bl. 7 vv. — Men vergete echter niet, dat de gastvrij-
heid zich hoofdzakelijk slechts tot die vreemdelingen uitstrekte , welke
zich in Holland kwamen vestigen. Jegens andere , die slechts kwamen
handel drijven , was men minder gunstig gezind. Vgl. het volgend
Hoofdstuk , en aldaar vooral bl. 61.
1) Mr. Berg, t. a. p. bl. 128 vv., 167 , 191.
-ocr page 121-
IV. HOOFDSTUK.
Maatregelen ten behoeve van Ingezetenen.
§1-
Wij hebben in het vorige hoofdstuk de maatregelen
overwogen, welke de la Court als de beste beschouwde,
om den toevloed van vreemdelingen naar Holland aan te
wakkeren; en daarbij opgemerkt, tot welke onbekrompen-
heid een juist inzigt der belangen van de verschillende
takken der nijverheid hem gevoerd had. Men kon reeds
uit den aard der zaak het vermoeden opperen, dat een
man, die de vreemdelingen zoo zeer begunstigde en hun
de vrije mededinging met zijne landgenooten niet ontzeide ,
ook voor deze op de opheffing van alle hinderpalen, welke
het onbelemmerde gebruik van hunne vermogens in den
weg stonden, moest aandringen. En waarlijk, zoo wij
reeds te voren gelegenheid hadden aan het doorzigt van
onzen schrijver hulde te brengen, nog veel hooger klimt
onze bewondering, wanneer wij in hem eënen krachtigen
voorvechter ontwaren van vrijheid in handel en nijver-
heid. *) Immers behoort tot de maatregelen, welke volgens
i) Welvaren, bl. 113: «Voorwaar necrinf» is geen erf, maar een
jonkvrouw (toul par amour, rien par force) die de rucgc keert aan
-ocr page 122-
59
hem in 't belang der ingezetenen moeten genomen worden,
in de eerste plaats, dat de privilegiën der handels-com-
pagniën eft de dwingende keuren der gilden en hallen ,
welke ten allen tijde zulk een hardnekkigen strijd tegen
de beginselen van vrijheid en gelijkheid gevoerd hebben,
geheel moeten worden vernietigd.
Het is dan ook vooral door zijn nadrukkelijk protest
tegen het monopolie, in welken vorm het zich vertooncn
mogt, *) dat de la Court zich een' onsterfelijken naam
heeft verworven. Zijne lofredenaars laten meestal uit dit
punt alle licht op hem vallen. Wij moeten ons echter
door den schijn niet laten verleiden. De afkeer van mo-
nopoliën is geen genoegzame titel om dën naam van een
voorstander der vrijheid in handel en nijverheid te kunnen
dragen. In onze dagen verstaat men daardoor dien toestand,
in welken de productie, 't zij van een geheel volk, 't zij
van enkele individuen, door geene kunstmatige belemme-
ringen wordt bemoeijelijkt, en ieder alleen met de hinder-
alle die haar dwingen ofto hard handelen willen > ende die ter contrarie
goed , lighaam en ziele gulhartig overgeeft, aan die haar meest cares-
seert, dient ende oppast.»
I) Welvaren, bl. 63. «Met het woord monopolie verstaa ik een magt
door het publik geauthoriseerd , om alleen met uitsluiting van alle
andere ingesetenen , zijn dienst te verkoopen ende goederen te maken,
kopen ofte verkoopen, hetwelk onder Ingesetenen, die gelijke lasten
dragen , strijd tegen de naturelike billikheid, en daarom door Re-
geerders nooit behoorde te werden gepleegd, dan om een veel grooter
eewigdurend goed over de stad in 't geheel te bekomen,-------te
meer dewijl dit een geaulhoriseerde plondering-------zoude wezen ,
enz.» Vgl Bastial, Sophismes économiques, 2e Serie, Paris, 18*8,
chap. I : physiologie de Ia spoliation. — Het mag verwondering baren
dat de la Oourt met geen woord gewaagt van het stapelregt der slad
Dordrecht , waarover toch in zijnen tijd wel geklaagd werd. Zie noot 3)
op de volgende bladzijde.
-ocr page 123-
60
palen van klimaat, armoede van den grond, verwijdering
van de groote markt en diergelijke, welke de natuur
oplevert, te worstelen heeft.1) Nam onze schrijver de
vrijheid der nering in dien uitgestrekten zin op ? Wij
moeten hierop ontkennend antwoorden. Zijn gezigteinder j
was 'nog te beperkt, om de geheele wereld te omvatten, /
en het innige verband tusschen de belangen der onder-
scheidene volken te doorzien.2) Hij dacht alleen aan zijn
vaderland, en wel met bepaalde uitsluiting en bcnadeeling
/ van andere landen. Zoo hij vrije nering aanprijst, als het
middel om Holland te doen bloeijen, is het niet zoo zeer,
omdat deze in 't algemeen voor elk land voordeelig is,
als wel omdat het den toestand van dat gewest tegenover
andere landen aanmerkelijk zou verbeteren, en wanneer
men hem gevraagd had, of hij zijne beginselen omtrent
dit punt gaarne op andere landen wilde zien toepassen,
zou hij zonder eenigen twijfel zich met heftigheid daar-
tegen verklaard hebben.3)
1)  Vgl. de Bruijn Kops , Beginselen der Staathuishk. Leijd. 18jO ,
bl. 122 : t vrije nijverheid is die toestand , waarin het een ieder vrij-
staat om zijnen arbeid en voortbrengende diensten aan Ie wenden lot
welk doel hij verkiest, en over zijn voortbrengsel te beschikken zoo
als hem het voordeeligst toeschijnt, mits men dezelfde vrijheid in an-
deren niet schade. »
2)  Dit verband wordt zeer schoon ontwikkeld in het vertoog , geti-
teld : Mémoire de M. P. de Groot a Louis XIV, Paris 10 Ocl 16"0,
bij Mignet, Negociations relatives a la succession d'Espagno, t. III
bl, 622. Daar spreekt echter de diplomaat , die op verlaging van tolta-
rieven aandringt.
3)   Dezelfde geest heerscht in een hoogst merkwaardig pamflet van
1669, getiteld : Praatje in 't ronde of Verhaal van een gesprek, enz.
door een Liefhebber der vrijen Handel. Daar wordt op bl. 8 gezegd ,
dat men aan de Schotten de gunst niet moet bewijzen • dat ze zoo
vry met hare Waren in ons Land komen handelen, • Daarentegen moet
-ocr page 124-
61
Wij oiitnioeten hier dus dezelfde eenzijdigheid, die
ons bij ^ijne denkbeelden over godsdienstvrijheid en
een open burgerschap reeds in het oog viel. Hij misgunt
aan vreemde natiën elke winst, omdat die, volgens het
stelsel der handelsbalans, met een evenredig nadeel aan
onze zijde gepaard gaat; en hoe mild hij in het alge-
meen omtrent de vreemdelingen denke, welke zich hier
komen nederzetten, jegens alle andere is hij met een
geest van uitsluiting bezield, die hem tot aanprijzing
der bepaling verleidt //dat alle handwerken ende bedie-
ningen, gemaakt, veikoft ende gepleegd wierden, door
alle en ook geene andere menschen, dan hier te Lande
hunne vaste woonplaatse hebbende // ten einde //dit asen
der Uitheemsen op den Hollanderen'/ voor goed te keer
te gaan. ')
Een voorstander van handels-vrijheid in dien ruimen
zin , welken men er thans aan hecht, mag de la Court
dus niet genoemd wor Jen. Dit neemt niet weg, dat hij de
monopolien en belemmerende reglementen , die de vrijheid
en gelijkheid der burgers beknelden, op de voortreffelijkste
wijze bestreden heeft, gelijk uit de volgende opgave der
gronden blijken kan, waarmede hij tegen het privilegie
in Holland vrijheid en gelijkheid heerschen : «Het is ook gants onbe-
tamelyfc , dal men alle de koopluiden uit de andere Hollandse steden
wil dwingen de Schotse waren te moeten komen te Dordrecht koopen ,
hetwelk voor dezelve koopluiden zeer moeyelyk en kostelik zal vallen.»
En als de burger van Dordrecht beweert, dat het nipt edel is aan deze
stad, waaraan Holland ccnen de Witt en de vrijheid te danken had,
hare welvaart te misgunnen , wordt hem geantwoord : « niemand mis-
gunt u dat gy welvaart, en dat het u welgaat, maar men zeit alleen
dat gy u welvaart niet moet zoeken lot en met schade en nadeel van
anderen. " (bl. 13).
IJ Annioijsing 61. 77.
-ocr page 125-
der Oost-Indische Compagnie en de gilden te velde trekt.
De nOctrogen en Gildens» sluiten vele bekwame inge-
zetenen van den handel ofte hanteeringe uit. )
Zij maken de werklieden door de zekere winsten dom
en traag, waardoor de nijverheid achteruit gaat.2)
Zij zoeken met de allerminste moeite de grootste win-
sten te maken. Daarom drijft de O. I. compagnie alleen
handel in zulke zaken, die overvloedig winsten geven ,
terwijl aan de medeburgers het maken van kleinere wordt
belet.3)
Zij maken de waren duur, en strekken daardoor tot
nadeel van de verbruikers, op welke zij eigenlijk eene
belasting leggen.4)
1)   Aanwijsing, bl. 72.
2)   Armwijsing, bl. 73. Welvaren , bl. 07.
3)  Aametjsing. bl. 74 , 86.
4)  Aanwijsing, bl. 76. Op deuzelfden grond verklaart de la Court
zich in het Welvaren der Stad Leiden bl. 64 , 149 vv. tegen het
uitsluitende voorregt der hoogleeraren om collegie te geven. « Ja dat
meer is , met de Akademise saaken is het soo verre gekomen , dat
agtien ofte twintig professoren, van het publik geloond om de weeten-
schappen voor niet te konnen uildeelen , ter Contrarie met uytsluitiiij;
van alle andere Leeraers , een gilde hebben gemaakt , om door haar
monopolie de wetenschappen aan de studenten op het dierste te kon-
nen verkoopen. » Hij verlangt dat, volgens de oorspronkelijke inrigting
der meeste hoogescholen , aan de « Doctoren ende Magislri door de
promoüe-Butle de magt verleend worde den stoel te behleeden met les-
sen ende puhlike disputatien
, als mede Privata Collegia ie honden.
Vgi. Edinburgh Review, June 1831, bl. 384 vv. waar de oudste
inrigting der hoogescholen met grondige geleerdheid wordt uit een gezet.—
Bij de beraadslagingen over de afschaffing der gilden in onze eerste
Nationale Vergadering van 1796 en 1797 werd de gelijkvormigheid
der Academiën met de Gilden ook aangeroerd door Van de Kasteele.
Zie Mr. G. W. Vreede, bijdragen lot de gesch. der omwenteling ,
2e Stuk. bl. 93.
-ocr page 126-
63
Zij noodzaken tot groote onkosten, welke de voor-
deelen aanzienlijk verminderen. ')
De winzUcht leidt bij de O. I. Compagnie tot allerlei
verderfelijke maatregelen, onder anderen tot liet vernietigen '
van voortbrengselen, om de prijzen op te voeren.2)
De afsluiting dor verschillende bedrijven door de gilden
ïs lastig eii verwekt nuttelooze onkosten, daar men dik-
wijls met verscheidene menschen te doen heeft, terwijl men
er slechts één noodig had.3)
De reglementen op de fabricatie verhinderen den voor-
uitgang der nijverheid, en zijn bovendien of verkeerd of
•"""
overtolli
'5'
daar de fabrikant zich naar den smaak der
koopers rigten moet. *)
1) Aanwijsigmg. bl. 8G. «Ende eeven alsoo weinig kan van sooda-
nige Gompagnión onlkend werden , dut hoe de selve meer Landen
Conquesteeren , hoe de selve haar Cdpitaal meer moeien gebruiken en
spendecren tot Conservatie der gemelde Landen , ende hoe de seive
meer te beheeren hebbende , de koopmanschap min konnen behertigen
en vermeenigviildigen ; daar ter Contrarie onse particuliere Ingeseetenen,
door die meenigvuldige geconquestcerde sterkten en Landen, des te
meer bequaamheids en seeuriteits souden hebben , om op de Indien te
handelen.» — «God geeve (vervolgt hij op bl. 88) de Oosl-Indise Com-
pagnie
sig daaraan spiegele , eer het te Iaat sy. »
2)   Aamcijsing. bl. 86.
3)   Welvaren bl. G9.
4)   Aanwijsing, bl. 89. Welvaren bl. 35, 69, 115. «Maar eindelik
seg ik in speculatie zeer ligt om te doen ie zijn , een Halle op te
riglen die sekerlih veel goeds
, en gansch geen quaad zoude doen:
namenilik met twee letteren te veranderen, stellende in de ordren
omtrent persoonen die hun eigen goed handelen , over alle, in plaats
van moeten, mogen, endo in de ordren omtrent Dienaars, andrer
luiden goed handelende , niet dat deselven souden mogen maar moeten
volgens de schriftelike ordren der eygenaars. Aanwgsing. bl. 89. «Want
het presuppoiieert twee seer belaccbelikke saaken : namenilik dat de
vreemde koopers van ons sullen moeten koopen soodanige manifacturen
-ocr page 127-
64
Ziedaar de hoofdgronden ; welke de la Court tegen liet
monopolie der O. I. Compagnie en der gilden aanvoert.
Hij blijft hierbij niet staan, maar treedt ook in eene
bestrijding der redenen, die voor die inrigtingen schenen
te pleiten. Sommigen beweerden dat >/de Hollanders soo-
danig geaart syn, dat sy met eenen openstaanden handel
in Asia, Afrika en Amerika alle die Landen met koop-
manschap overvoeren, ende bij gevolge dien handel ten
nadeele van Holland vernietigen souden.'/ 4) Maar de la Court
toont aan, hoe dat zoogenaamde overvoeren juist een blijk
van een' zeer bloeijenden handel was, terwijl de tijdelijke
schorsing, die er door veroorzaakt werd, spoedig van
zelve ophield. Met meer grond kon ten voordeele der O. I.
Compagnie gezegd worden, dat zij in den aanvang onmis-
baar was geweest tot krachtige bescherming der zeevaart;
maar hoewel de la Court dit toestemt,2) wijst hij aan ,
hoe de omstandigheden veranderd waren, en 't geen
vroeger noodwendig mogt heeten, nu een allerschadelijkst
misbruik was geworden. Ten opzigte der gilden beant-
woordt hij de tegenwerpingen, welke hij verwacht,3)
met dezelfde juistheid. Men roemde het voordeel, dat in
de reglementen op de vervaardiging en in de merken,
welke op de goederen gesteld werden, gelegen was; daar-
door toch werd het bedrog voorgekomen, en aan den
ende handwerken , als het ons sal lusten te maaken : of dat men in
andere Landen niet sal maaken de manifacturen ende handwerken die
wij verbieden.»
1)   Aanwijsing, bl. 73 vv.
2)   Aanirijsing. bl. 147.
3)   De wijze , waarop hij over dit onderwerp spreekt, toont echter ,
dat men in zijnen lijd niet fjeheel ongewoon was, het vóór en legen
dier inrigtingen te overwegen.
-ocr page 128-
65
verbruiker de zekerheid gegeven , dat hij voor zijn geld
goede waar in handen kreeg. De la Court brengtjle ijdelheid
van diergelijke voorschriften aan het licht, die toch het be-
drog niet verhinderen kunnen, en toont bovendien aan,
dat het volstrekt niet met de eerlijkheid strijdt den ver-
bruiker waren aan te bieden, die minder duurzaam maar
goedkooper en daarom meer naar zijnen smaak zijn. Alleen
het //niet te leveren of te tellen zoodanige waren ende
prysen als wedersyds is verkoft ofte belooft'/ kan in den
handel met den naam van bedrog bestempeld worden.')
Bij eenc andere bedenking, welke weder met de theorie
der handelsbalans in verband staat, moet ik uitvoeriger
stil staan, omdat zij bewijst hoe digt hij ertoe genaderd
was, om de ongerijmdheid van dat stelsel in te zien.
//Daar en tegen,'/ zegt hij , na al de nadeelen der gilden
te hebben opgesomd, //kan ik niet bedenken eenig goed
nogte schijn van dien, welk de gildens in Holland ver-
oorsaken , dan alleen, dat vremde Ambagts Meesters en
Gesellen buiten des Zands hunne werken gemaakt hebbende,
ende die hier aan onse Ingeseetenen verhopen Killende,
om alsoo winsten wit onsen naar haren Lande te trekken
,
daar over ende daar in door onse Gildemeesters be-
keurd ende gestut werden.»
Het is blijkbaar, dat hier
het nadeel bedoeld wordt, hetwelk de invoer van vreemde
1) Welvaren, bl. 38 vv. «Vals galon voor zoodanige te verkoopen,
is een dienst voor die 't zoo begeerd. En dat meer is, in de wereld
is geen valsclie waar , maar die sonder kennisse ende informatie desel-
ven koopen wil van onbekende verkoopers, die raaakl gemeenlik in
zyn hoofd van goede valsclie waar. Gelyk aan de andere zyde iemand ,
die ietvves voor wat anders als betselve warelik is , opdringt , een valse
of verkeerde naam geeft , waar in alle 's werelds bedrog , in koopman»
schap omgaande , bestaat. »
5
-ocr page 129-
GG
manufacturen en dus de uitvoer van geld te weeg zou
brengen. //Maar behalven dat sulks meer ten naa als ten
voordeele des Lands belet irad, alsoo bij gevolge onse
Visseren, Manifacturieren, Negoti anten en Reederen in
vragtscheepen mitsdien ook werd benomen, de vrijheid om
kunne helwefliglicden ten hesten des doenelik te koopen ,
soo is nog daarenboven kcnnelik enz.// De la Court krijgt
hier het voordeel der verbruikers in het oog. Niet alleen
duur te vcrkoopen, ook goedkoop te koopen was voor-
deelig, vooral voor ecne natie, die hare waren naar alle
hemelstreken vervoeren moest; en de uitdrukkelijke ver-
melding van Kegotianten en Reederen bewijst, dat hij
hierbij niet alleen aan grondstoffen dacht, welke men
krachtens het mercantile sijsteem ook tegen den laagsten
prijs trachtte te verwerven. Hij staat hier dus op het
punt om het licht, dat tot nog toe alleen de voortbren-
gers beschenen had, op de verbruikers te doen vallen ,
en daardoor aan de wetenschap eene geheel andere en
betere rigting te geven; doch hij stapt weder van die
gedachte af, en vervolgt den zoo even afgebroken volzin,
door te verklaren //dat dit asen der Uitheemsen op die
HoUanderen ten kraftigsten ende ten nutsten soude werden
tegen gegaan, indien men toeliete dat alle handwerken
ende bedieningen , gemaakt, verkoft, ende gepleegd wierden,
door alle en ook geene andere menschen, dan hier te
Lande hunne vaste woonplaatse hebbende.// *)
Intusschen kan men aan zijne verdediging der vrijheid
van handel en nering eene hooge waarde niet ontzeggen.
In een' tijd, toen het monopolie nog in allerlei octrooijeu
en privilegiën door wetgeving en bestuur gehuldigd werd,
1) Aanwijsing , bl. "tl,
-ocr page 130-
07
had hij den moed met al de onbeschroomdheid en het
zelfvertrouwen der waarlieidsliefde daartegen te kampen, en
hij deed dat op zulke duchtige gronden, dat hij zelfs bij
de beste schrijvers in bondigheid, duidelijkheid, en volle-
digheid weinig achterstaat. ')
Er doen zich nu drie vragen voor, wier beantwoor-
ding voor de juiste waardering der staatshuishoudkundige
verdiensten van onzen Schrijver van gewigt is. In hoe-
verre was hij oorsponkelijk ? Moet ook soms aan Johan
de Witt een deel in dezen strijd tegen het monopolie
worden toegeschreven? Welken invloed hebben zijne denk-
beelden op de ontwikkeling der wetenschap uitgeoefend?
Wat de eerste vraag betreft, het valt gemakkelijk aan
te toonen, dat aan de la Court de eer toekomt van het
eerst de nadeelen der handels-compagnien en beslotene
gilden helder ingezien en met naauwkeurigheid uiteen-
gezet te hebben. In zijne dagen was er nog geene eigen-
lijke wetenschap der staatshuishoudkunde. Men tastte nog
in het duister rond naar de ware beginselen, en meende
die te bezitten in de meermalen vermelde theorie der
handels-balans, waarvan men reeds bij Baco sporen
aantreft, 2) doch die juist in dezen tijd door Thomas
1) Zie Adam Smüh, ed. Guillaumin, Paris, 1843, t. 1. bl. 157
vv. t. II , bl. 270 vv. — J. B. Say , traite d'economie politique,
Paris, 1819. t. I. p. 237—263.— K. H. Rau , Grundsatze der Volks-
wirthschaftpolilik , bl. 311—325. — R. Mohl in helStaalslexicon , dl.
V , bl. 743—747.
2) Sermones fidelcs , n°. XV, de scditionibus et turbis. « — — cum
uinnc publicae opulontiae augmentum ab exteris natiouibus lucrifieri
uecesse sit; (quicquid enim alicubi adjicitur, alibi detrahitur).» — In
hetzelfde opstel verklaart Baco zich tegen liet monopolie. «Nihil autem
prius debet esse aut consultius , quatn ut videat Magristatuum prudentia,
ne pecuniarum thesaui apud paucos recondantur.-------Hoc praecipue
-ocr page 131-
68
Mun voor 't eerst opzettelijk behandeld en verdedigd
was.1) Wat wonder ook dat eenc theorie algemeen ingang
vond, welke op zulke eenvoudige en natuurlijke gronden
scheen te steunen. Die rijk is, heeft veel geld. Derhalve,
dacht men, bestaat het wezen van den rijkdom in het
bezitten van veel geld; en zoo men dit van een enkel
individu op eene geheele natie overbrengt, dan is deze
des te rijker en dus te welvarender, naarmate het een
grooter kapitaal in goud en zilver bezit. Tn de oude
wereld, waarin bovendien de minachting voor handen-
arbeid en bepaaldelijk voor fabrieksnijverheid aan de
bevordering der welvaart in den weg stond,2) was men
tot dergelijke gevolgtrekkingen gekomen;3) en toen de
handel sedert de kruistogten krachtig herleefde en de
neringen in de steden begonnen te bloeijen, ging men
op denzelfden dwaalweg voort. *) Met de beschouwing
van het geld als den eenigen waren maatstaf van rijkdom
hing de meening ten naauwste zamen, dat de winst van
den een altijd met verlies voor den ander gepaard moest
efficietur , supprimendo , aut saiteni coércendo , voragines iHus, Foenoris,
Honopoliorum-, et Latifundiorum in 1'ascua conversorum , et similium. >
1)   M'Culloch , Litorature of polilical Economy , London , 1845. Vgl.
van denzelfden schrijver de Inlroduction hislorique l'elude de l'econo-
mie politique,
vertaald in het Journ. des Econ. t. XXIII , Mai 181!) ,
'bl. 121. Mun ontwikkelde zijne theorie reeds in 1G21.
2)   Blanqui, histoire de 1'economie politique.Paris, 1843. t.I. 1)1. 43 v».
3)  Cicero pro L. Vlacco , c. 28 : « Exportari aurum non oportere ,
cum saepe anlea senatus , cum , me consule , gravissirae judieavit.» —
Plinius , hist. nalur. I. XII, c. 18 : « Arabiae eliamnum felicius mare
est : ex illo namque margaritnB mittit. Minimaque computatione millies
centena millia sestertium annis omnibus India et Seres, peninsulaque
illa imperio nostro adimunt. Tanto nobis deliciae et feminae constant. » —
Vj!1.. M'Culloch , introd. hist. t, a. p. bl. 123. Ulanqni, t. a. p. bl. 8*.
4)   Blanqui, t. a. p. bl. 194 vv. , 234 vv.
-ocr page 132-
fiü-
gaan. Om nu geld Ie winnen en daardoor rijker te wor-
den, was het noodwendig dat men meer verkoopen kon,
dan men behoefte had zelf te koopen; en deze uitkomst
kon slechts op tweederlei wijze verkregen worden. Men
moest in zijn eigen boezem de voornaamste middelen
bezitten, om zijne behoeften te bevredigen, zoodat men
niet gedrongen was aan iemand geld uit te geven, en.
zelf nog het overschot voordeelig kon afzetten; of wel
men moest het langs kunstmatigen weg zoo ver brengen,
dat men zeggen kon: ik alleen verloop ,') daar men in
dat geval door het ophouden van alle mededinging de
verbruikers afhankelijk en zich zelven meester van de
prijsbepaling gemaakt had. Beide middelen echter verleid-
den onvermijdelijk tot groote bekrompenheid. Het eerste
deed een streven naar onafhankelijkheid, gelijk men het
noemde,2) geboren worden , waarvan wij de blijken reeds
bij de la Court hebben opgemerkt, en welk begrip zelfs
in onze dagen nog niet geheel verdwenen is. Het tweede
voerde tot verbod en uitsluiting, en gaf een krachtig
voedsel aan die naauwere vereenigingen van kooplieden
en fabriekanten, welke meestal uit behoefte aan gemeen-
schappelijke verdediging ontstaan waren,3) doch weldra
in verderfelijke monopolie-nesten ontaardden. Het octrooi
in 1602 aan de O. I. Compagnie voor den tijd van 20
jaren gegeven , bedoelde alleen door de vereeniging van
versnipperde krachten den handel te bevorderen. *) De
1)   Vgl.'de Bruyn Kops, beginselen der staatshuishoudkunde, bl. 184 vv.
2)   Blanqui, I , bl. 373.
3)   Meijer , Esprit etc. IV , bl. 45 vv.
i) Luzac, IIcll. Rijkd. I. bl. 253, De la Court stemt toe: «dat
vermits dit Land met den oorloge tecgen den Koninge van Spanje
■worstelende , alle syne kraglen noodig had, het seer vooreigtelik is
-ocr page 133-
70
groote winsten, daardoor verkregen, maakten echter blind
voor de nadeelen, die er mede gepaard gingen, terwijl
het eigenbelang der bewind- en deelhebbers, die doorgaans
ook in de regering zaten, dien schadelijken alleenhandel
telkens bestendigde. De gilden hadden een1 krachtigen
steun gevonden in de gemeentelijke vrijheden en privile-
giën , en bovendien de bescherming der regering genoten,
die gedeeltelijk uit hunne hoofden was zamcngesteld.')
Het was dus natuurlijk dat ten tijde van onzen schrijver
nog geene krachtige stem zich in Holland tegen dat mo-
nopolie verheven had.2)
Het zou. echter mogelijk geweest zijn, dat zich in
naburige landen gelijktijdig met de la Court anderen
tegen dat stelsel van uitsluiting hadden doen hooren;
doch wij vinden daarvan bijna geen spoor. In Frankrijk
hield men zich in de eeuw van LoAewijk XIV vooral
met de beschouwing van het belastingstelsel bezig: en
geweest, die Geoclroycerde Comparjnien op Ie rieten : maar nu dien
handel aldus gefondeerd is , soo soude men konnen twyffelen , ot'
gezegde Compagnien allyds op den ouden voet behooren te continueeren. »
1)   Meijer, Esprit etc. IV bl. 103 vv. Zie o. a. S. can Leeuwen,
Handvesten ende privilegiën van den Lande van Rijnland. Leyd. 1G67.
bl. 393. Vgl. Mr. G. W. Vreede, geschied- en letterkundige herin-
neringen. Gorinch. 1836. 2e stukje, bl. 28—73. — Bij het refuge
in 1G85 werden de éinigrés meestal voor eenige jaren van alle
keuren der gilden ontheven j maar er werd tevens voor gewaakt, dat
er geen fabrieken wierden opgerigt, waardoor de hier bestaande zouden
hebben kunnen benadeeld worden : Zie Mr. Berg, de réfugiés in de
Nederl. , bl. 57 , 103 , 271.
2)  Bij onzen oudsten staatkundigen schrijver , Philippus de Leiden ,
worden de privilegiën der gilden als strijdig met het Romeinsche regt
(1. 2 C. de Monopol. el da Conv. neg. UI. IV , 59) afgekeurd. Trac-
tutus juridico-polkici,
Amst. 1701. Casus XXXV11 bl. 110 —118, Vgl,
bl. 135.
-ocr page 134-
71
Vauban ') zoowel als Eacine 2) hadden aan hunne voor-
stellen tot hervorming bij den grooten monarch eene
ongenade te danken, die hen van verdriet ten grave bia°-t.
Ouder Colbert was de theorie der handelsbalans de ziel
van alle staatshuishoudkundige maatregelen geweest,s) en
het waren eerst de Economisten, wier denkbeelden over
vrijheid van handel en nijverheid lijnregt tegen de mono-
poliën van gilden en handelsgezelschappen aandruischten.
Ook in Engeland treft men vóór de la Court geen' schrij-
ver aan, die hem ten gids zou hebben kunnen zijn. Wel
had daar het Parlement ten tijde van Elisabeth zich hefti"-
verklaard tegen de onmatige uitoefening van het koninklijk
prerogatief der mouopoliën,4) hetwelk deze vorstin onder
de schoonste paarlen harer kroon3) telde; en was weder
onder Jacob I dezelfde geest duidelijk gebleken. °) Maar
het gold daarbij voorregten, aan enkele personen ten
koste van de geheele natie toegekend, en die dus veel
meer in 't oog sprongen, en veel ondragelijker waren,7)
dan het monopolie van meer of min uitgebreide corpora-
tiön. Ook blijkt het niet dat men het verband tusschen
beide reeds inzag; er was een groot verschil tusschen de
1)   Nolice Historique sur Ie maréchal de Vmibau, vóór de Ed. Guil.
laumin, Paris, 1843, bl. 15 vv.
2)   Oeuures de Racine, Paris 1813, i. I. bl. XX vv.
3)   Blanijui, t- T. Chap. XXVII.
4)   Hume, the History of Enjland. Lond. 1818. Vol. V bl. 387,
438 vv. — Hallam , Histoire Conslitutionnelle d'Angleterre, publ. par
Guizol, Paris 1828. t. I bl. *00 vv.
5)   The chief flovver in her garden, and iho principal and head pcarl
in her crown and diadetn.
6)   Hume, t. a. p. VI. bl. 107. Hallam, t. a. p. II, bl. 110.
7)   Zij troffen de eersts levensbehoeften, b. v. lout , ijzer , olie ,
papier, zwavel.
-ocr page 135-
72
vergunning om alléén zekeren tak van nijverheid te mogen
uitoefenen, en het regt om, zonder zelf koopman of fa-
briekant te zijn, bij uitsluiting zekere waren te mogen
verkoopen. Het kan dus niet bevreemden, dat in Eng-
lands great 'happiness
l) van 1677 en in de Discourses
upon track
van Dudley North van 1691 2) de eerste
beschouwingen over de na.deelen van het monopolie voor-
komen.
Wij besluiten dus, dat aan onzen de la Court de eer
behoort, van het onregt en de verderfelijke gevolgen van
het monopoliestelsel vóór allen helder te hebben in liet
licht gesteld. Misschien echter was hij in dit opzigt de
tolk der gevoelens van den grooten Raadpensionaris Johan
de Witt, die, gelijk wij in de Inleiding zagen, volgens
sommigen eer niet onbelangrijk aandael aan de Aanivijsing
gehad heeft.
De hoofdbronnen echter laten ons ten aanzien der
denkbeelden van dien staatsman op dit punt geheel in
liet onzekere. In de Resolutiën van Consideratie komen
betrekkelijk slechts weinige verordeningen omtrent handel
en nijverheid voor, en in deze heerschen de verkeerde
beginselen, die toen aan de orde van den dag waren. De
privilegiën der gilden worden er in gehandhaafd,3) de
oprigting van sommige fabrieken belet, waar die met
individueel belang in strijd kwam,4) voorschriften om-
trent de fabricatie gegeven,6) en de prijs van gouden en
1)   U'Culloch , t. o, p. bl. 40.
2)   Ihid. bl. 42.
3)  Resol. o. Consid. bl. *94 , 581.
i) HU, bl. 049.
5) lbid, bl. 638, C4S.
-ocr page 136-
73
zilveren werken niet aan de vrije mededinging tussohen
vraag en aanbod overgelaten, maar bij de wet bepaald.')
Nergens vinden wij eenig blijk dat liet in den geest van
Jolian de Witt lag om de vrijheid der nijverheid, gelijk
de la Court die bedoelde, te bevorderen. In zijne Brieven
treffen wij daarvan evenmin eenig spoor aan. Wel zijn
er drie plaatsen, die hier in aanmerking schijnen te kun-
nen komen, doch welke bij nadere beschouwing geen
licht geven. In eenen brief aan Boreel van 26 Junij 1661
spreekt de Witt van hetgeen men tegen den onder-
nemingsgeest der Engelschen moest overstellen. //Ende
wat belanght de Uitheemsche Navigatien, daer toe men
de Ingesetenen aldaer seer schynt te animeren, daer tegens
weet men alhier, immers voor als nogh, mede niets an-^
ders te opposeeren, dan de industrie ende de goede me-
nagie van de Ingesetenen van desen Staedt.//2) Men zou
hieruit misschien kunnen opmaken, dat de Witt, meer nog
dan op verbods-wetten en toltarieven, op de veerkracht
der natie zelve bouwde, en daarom minder tegen mede-
dinging opzag; maar de plaats laat eene meer natuurlijke
verklaring toe, met het oog op den dreigenden oorlog,
dien de Witt zoo gaarne ontwijken wilde. In eenen brief
aan Pieter de Groot van 20 Augustus 16683) vermeldt
de Witt, hoe Zweden, zoowel door het verbieden van
den aankoop van geschut gedurende den oorlog met Crom-
1)   Ibid, bl. 733. Hierbij worden echter Iwce belangrijke waarheden
uitgesproken ; 1°. het materiaal was dikwijls niet te bekomen voor den
prijs, bij do Muntplakaten vastgesteld ; 2". do ondervinding leerde , dat
gouden en zilveren penningen zeer bezwaarlijk onder da gemeente oy>
dezelfde waarde Kunnen gehouden worden.
2)   t. a. |>. I. bl. G82.
3)   t. 3. p. II. :i8i.
-ocr page 137-
71
well, als door verhooging der tollen, onzen handel afbreuk
gedaan had, maar geeft daarbij tevens te kennen, dat
het zich daardoor eene schade van vele milioenen had
berokkend. Het schijnt dus dat de Witt begreep, datpro-
hibitiën ook nadeelig zijn voor het land, dat er gebruik
van maakt; maar daar de maatregelen van Zweden meer
het gevolg waren van vijandige gezindheid of van Fran-
sche en Engelsche inblazing , en niet het bepaalde doel
hadden om eigene nijverheid te bevoordeelen, zoo beteekcnt
ook deze plaats weinig. Eindelijk wordt in eenen brief aan
Pi eter Vogelsangh van 10 JSTov. 1G59 ') gesproken van
het al of niet raadzame, om het uitvoeren van turf, bij
de bestaande schaarschte, in het belang der ingezetenen
te verbieden. Zij kon derhalve met voordeel worden uit-
gevoerd. Het verbod van uitvoer had dus eene vermindering
van nationalen rijkdom ten gevolge. Was de Witt tegen
vrijen uitvoer? De zin der plaats is duister.
Wij zijn genaderd tot de beantwoording der vraag,
welken invloed de la Court op de ontwikkeling der weten-
schap heeft uitgeoefend? In ons land is die vrij gering,
zoo niet geheel onbeteekenend geweeet. De strijd tusschen
de Staatspartij en de Prinsgezinden hield ten tijde van
i) t. a. p. bl. 255: « Op 't proeureren van Turf uyt dese Proviuciöii
is voor desen bij de Leden van haar Ed. Groot Mogende Vergaederinye
mede reflectie gemaeckt, dogh als doen niet wel uytvoerlyek gcoor-
deeldt, voornaemenllyek ten opsighte de Huysluyden alhier jaerlycks
niet veel meer Turf maeckten ofte Schuereu als sy binnens Landts nae
gissinge konnen debitere, ende dat nridtsdien nae apparentie alhier wey-
nigh quanliteyt te bekomen soude wesen, ende deselve noch uytgc-
voerdt wordende een grooten dierto , tot merckelycke beswaeringh van
de Ingesetenen alhier causercn soude ; niettemin sal ick in geen ge-
brcecke blijven----------diesüeckt andermaal in deliberatie te brengen. •
-ocr page 138-
75
de Witt de gemoederen te zeer bezig, dan dat een on-
derzoek omtrent de nadeelen van handelscompagniën en
gilden aanhoudend de aandacht zou hebben kunnen ves-
tigen. De geschriften van de la Court maakten dan ook
bijna uitsluitend opgang door de vinnigheid, waarmede
tegen de verheffing van den Prins van Oranje geijverd
werd, en de onbeschroomde taal, waarin de heerschzucht
der predikanten gelaakt, en ondergeschiktheid van de
Kerk aan den Staat gepredikt werd.') Tntusschen was
het natuurlijke gevolg der reactie, dat die werken met
de zegepraal der vroeger onderliggende partij onderdrukt,
zoo niet vergeten werden. Wij zagen reeds, hoe de gees-
telijkheid er in was geslaagd, in 1669 den voortgang van
den druk der Aanwijsing te doen staken. In 1672 kwam
de stadhouderlijke partij op het kussen. De buitensporig-
heden van een dolzinnig graauw, dat aan den weldoener
des vaderlands al de onheilen van het oogenblik toeschreef,
noodzaakten de la Court tijdelijk de wijk te nemen, en
in de rust, die volgde, deelden zijne geschriften op
hunne beurt in het lot van de meeste blaauwboekjes,
welke ten tijde der stadhouderlooze regering in zoo groo-
ten getale het licht hadden gezien, en achter de bank
werden geschoven. De Sinrijke Faiulen, die in 1689
verschenen, bevatten nog wel eene heldere ontwikkeling
van zijne gevoelens omtrent de nadeelen van geoctroijeerde
handels-gezelschappen en gilden;2) maar het is mij niet
gebleken , dat daarop veel acht is geslagen. In de Pro-
positie
var Willem IV tot redres van d:n koophan-
1)   Dit blijkt uil den inhoud der tegenschriften, die het onderwerp
dur monopoliën of niet aanroeren , of er zeer los overheen loopen.
2)   Zie aldaar b. v. bl. 12S, 2(36 , 352.
-ocr page 139-
76
del') treffen wij geene huldiging der denkbeelden van de
la Court aan. Zelfs Luzac, die toch verklaarde door de
Aanwijsing tot het schrijven van zijn beroemd werk op-
gewekt te zijn,2) heeft daarvan weinig partij getrokken,
en staat verre beneden zijnen voorganger. Over de mid-
delen sprekende, welke tot opbeuring der diep vervallene
volkplantingen zouden kunnen dienen, haalt hij ') een
paar bladzijden uit de Aanwijsing aan, *) waarin de la
Court de nadeelen van het monopolie der O. I. Compag-
nie grondig uiteen zet. In plaats van te begrijpen, dat
de knoop in het verkeerde der uitsluiting van anderen
gelegen was, vat Luzac die woorden op, alsof de la Court
het nadeel vooral daarin had gesteld, dat de bijzondere
handelsgezclschappen slechts het belang der deelgenooten
zoeken, en tracht aan te toonen, dat een goed bestuur ';)
dit bijzondere belang met het algemeene wel zal weten
overeen te brengen. De wijze, waarop hij er over rede-
neert, bewijst dat hij de la Court volstrekt niet begrepen
heeft. Op eene andere plaats 6) van de gilden gewagende,
zegt hij : //Niemand zal ligt ontkennen, dat zij mede tot
aanwas en bloei van onze fabrieken en manufactuuren,
en, uit dien hoofde, ook tot bevordering van onzen koop-
handel en scheepvaart, gestrekt hebben. Sommige hebben
tegen de gildens als schadelijk voor de vrijheid, welke
het fabriceeren vereischt, geschreeven , en gemeend dat
zij afgeschaft moesten worden. Het is daarmede gelegen
1)   Nederl. Jaerboeken, 1731 , bl. 895 vv.
2)  Hollands Rijkdom, Voorreden, bl. XIX vv.
3)  t. a. p. IV bl. 473. Vffl. III , bl. 41S.
i) Namelyk uit Cap. XIX , Ijl, 8i—88.
5)   d. i. volgens hem, met oen erfstadhoudcr aan het hoofd.
6)  t. a, p. III bl. 103.
..
-ocr page 140-
77
als met andere zaaken : zoo ras vindt men uiet het een
of 't ander letsel aan eene zaak, of men verwerpt die ge-
heel. Ik zal er in 't vervolg nader van moeten spreken:
hier moet ik echter aantekenen, dat onze gilden niet
aan die bezwaarende lasten onderworpen zijn, als in an-
dere landen , en dat dezelve veele goede schikkingen be-
vatten , welke bij anderen niet gevonden worden.'/ In het
vervolg van zijn werk roerl hij echter dit onderwerp niet
meer aan. De Unitaris Zillesen ') staat in dit opzigt bo-
ven Luzac. Want hoewel hij nog onder het stelsel der
handelsbalans gebukt gaat,2) en de noodzakelijkheid der
uitsluitende handels-compagnien betoogt, 3) telt hij de
dwingende keuren van hallen en gilden onder de voor-
naamste oorzaken van het verval van onzen handel, en
eischt hij vernietiging der laatste als een der middelen
van herstel. *)
In zijn vaderland is de la Court dus te lang miskend
geworden. Onze voorouders begrepen den helderzienden
man niet, die zijne tijdgenooten meer dan eene eeuw
vooruit was; en terwijl zij door de mildheid, in hunne
gastvrijheid jegens vreemdelingen betoond, op het gebied
der nijverheid over te brengen, de eer der prioriteit ver-
kregen en misschien den handel duurzaam aan zich geboeid
1)   Mr. G. W. Vreede , Bijdragen tot de gesch. der Oinwent. Ie stuk,
Amst. 184". bl. 23.
2)   Wrjsgeerig onderzoek wegens Neerlands opkomsl, bloei en welvaart.
Amst. 1796. bl. 3 , 77 , 93 , 208 enz. Merkwaardig is echter de vol-
gende daarmede strijdige uitspraak op bl. 66 «een land-------kan
rijker en vermogender worden-------— enkel door den binnenland-
schen ,— en zonder eenigen buitenlandschen koophandel.»
3)   t. a. p. bl 177, 2-2$.
4)   t. a. p. bl. 18M—194 ; 3G9—291.
-ocr page 141-
78
zouden hebben, was dit het gevolg vun hunne onver-
schilligheid : dat eerst in onze eeuw de gedachten van
een Schot,') door een ïranschman 2) gepopulariseerd,
hunne naneven op het spoor van waarheden bragten,
welke reeds voor bijna twee eeuwen met zooveel juistheid
door een landgenoot waTen in 't licht gesteld.
Doch laat ons zien of de la Court misschien elders,
met name in Frankrijk of Engeland, meer invloed heeft
gehad. Het was natuurlijk dat zijne schriften niet geheel
onbekend bleven aan de menigte van vreemdelingen, die
ten gevolge van de herroeping van het edict van Nantes,
en zoowel vuur als na de verheffing van AVillem III op
den troon van Groot-Britannië zich in't laatst der 17e eeuw
in ons vaderland bevonden. De vriendschapsbetrekking,
welke tusschen de la Court en den grooten Raadpensio-
naris had bestaan, moest bij hen de belangstelling in
eenen man verhoogen, die juist daardoor bij de nu heer-
schende partij nog meer gehaat was. Hoewel ik echter
zonder verder bewijs niet kan aannemen, dat zijne ge-
schriften vóór hunne vertolking eenigen invloed op de
ontwikkeling der wetenschap buiten 's lands hebben uit-
geoefend : zoo kan hierdoor verklaard worden, hoe de
1'ransche uitgever er toe kwam om den titel van Mémoires
de Jean de Wiit
aan het hoofd der verkorte vertaling te
plaatsen, die in 1709 het licht zag.3) Vóór dien tijd
hadden Boisguillehert4) en T'auban5) de rij der staats-
1)   Adam Snüth.
2)   Jean Baplislc Say.
3)  Vgl. § 2 der Inleiding.
4)   Détail de la France, 1G!)7. — Faclum de la France , 1709.
;>) Dime royale, 1707.
-ocr page 142-
79
huishoudkundige schrijvers van eenig gezag geopeud. Zij
wezen vooral op liet onregt van ongelijkmatig drukkende
belastingen, en gaven middelen tot invoering van eene
betere verhouding en evenredigheid aan de hand, maar
schijnen de nadeelen van handels-vereenigingen of gilden
nog niet te hebben ingezien; ook stonden deze met de
onderwerpen, welke zij behandelden, in geen noodwendig
verband. De eerste krachtige aanval tegen het monopolie
ging van de school der Economisten uit.') In de Ma-
ximes générales du gouvernement économique (Tun royaume
agricole
van Quesnay wordt er op aangedrongen: vqu'on
main tienne Tentière liberté du commerce, car la police du
commerce intérieur et extérieur la plus sure, la plus
exacte, la plus profitable a la Nation et ïi 1'Etat, consiste
dans la pleine liberto de la concurrence ;>/ 2) en dat hij
J) In de Dictionnaire de VEncyclopedie wordt ook op vrijheid van
handel en nijverheid slerk aangedrongen. Zie dl XXVII , op het woord
Mnilrise, bl. 217 : «Les maitrises ne servenl proprement qu'i fomen-
ter la division et ie raonopole." Bl. 220: «Je oe comprends pas qu'on
puisse hésiter pour ouvrir a tous Jes sujels la carrière du négoce et
des arls : puisqu'cnfin il n'y a pas ;'i délibérer, et qu'il est plus avan-
tageiix d'avoir bien des travailleurs et des Commercans , dut-il s'en
trouvcr quelquesuns de malhabiles, que de rendre 1'oisivelé presque
inévitable , et de former ainsi des fainéins, des roleurs et des filous.»
Vj»]. echter het artikel Compagnie , dl. X, bl. S61 , waar een geheel
stuk uit Josiuh Child (A New Discourse of Trade , 1751) , deu krach-
ligon voorstander der Engolsche O- I. Compagnie, wordt overgenomen,
en in navolging van dien schrijver bandels-vereenifjingen worden goed-
gekeurd , waaraan ieder op eene of andere wijze deel kan nemen , zoo
als bij de Hollanders plaats heeft , tqui admellent librement et in ■
différement , dans toules leurs associalions de marchands et même de
viles , noti-seiilement tous les sujets de 1'Etat , maïs encore des Juifs ,
cl toutes sortes d'élrangers • Zie over J. Child : M Culloch, Literalure,
1,1 41,99,849.
2) Blanqui, t. a. p. IT, LI 85.
______
-ocr page 143-
80
bepaaldelijk ook de gilden op het oog had, bewees Turgut
door het edict van ïebr. 1776, waarbij zij volkomen
werden afgeschaft, op grond dat de vrijheid, om door
arbeid den kost te winnen, tot de heiligste regten der
menschheid behoort.l) Het is mogelijk dat de Mémoires
de Jean de Witt
de Economisten op het spoor van hun
stelsel gebragt hebben, of ten minste er toe hebben bij-
gedragen om hunne denkbeelden te verhelderen; maar
de consequentie, waarmede zij de grondbeginselen van
het produit net en het laissez faire, laissez passer2)
ontwikkelden, en bovenal hun inzigt, dat de rijkdom
niet alleen in goud en zilver bestaat,3) hetwelk hun een
vasteren steun gaf voor hunne beschouwingen dan aan de
la Court ten dienste stond, maken dien invloed bij ge-
f
breke van meer afdoende blijken toch twijfelachtig.
Stelliger moet ik mij ten opzigte van Engeland verkla-
ren. Immers was daar vóór het verschijnen der vertaling
in 1748 meermalen op het openen der gilden en beslo-
tene handels-compagnien aangedrongen. Reeds in 1675
werd in een geschrift, getiteld: IIow the navigation of
England may be encreased
de naturalisatie van vreemde
protestanten voorgestaan.4) Vijf jaren later weet de on-
bekende schrijver van Britannia Languens het schijnbare3)
verval der nijverheid, behalve aan den uitvoer van geld
en den invoer van Fransche weelde-artikelen, ook aan
1)   Blanqui t. a. p. II , bl. 103. «Celte propriélé esl la première ,
la plus sacrée et la plus imprescriptible de toutes.» Drie maanden later
werd liet edict echter herroepen,
2)   Ibid; II, bl. 80, 93.
3)   Ibid., II, bl. 81.
i) tVCulloch , bl. 40.
o) Ibid. bl. 40.
-ocr page 144-
81
liet monopolie der Ü. 1. Compagnie en van andere haa-
dels-vereenigingen.') In 1753 bestreed Josiak Fucker
met vuur alle soorten van monopolie, zoowel der com-
pagnien als der gilden, 'n\ A brief Essay un the advantages
and Disadvantages whieli respectively altend Franc e and
Great Britain tolt/i regard to Trade.
2) Het is dus niet
waarschijnlijk dat de vertaling der politieke gronden en
maximen
van de la Court op Smith zulk eenen invloed
zou hebben uitgeoefend, welken hij niet onafhankelijk
van dat werk zou hebben ondergaan, te meer daar een
herhaald verblijf te Parijs hem met de hoofden der Fran-
sche economische school, met name Qnesnay en den abt
Morellet, in naauwe gemeenschap had gebragt.3) Ik
kan dien invloed des te minder laten gelden, daar voor
1743 in Engeland herhaaldelijk op het innig verband
tusschen den handel der verschillende volken en het on-
gerijmde en verderfelijke van verbodswetten gewezen was;
iets, waaromtrent de la Court, die alleen den bloei van
den Hollandschen koophandel, en dan nog wel vooral
door afbreuk van dien van andere natiën, beoogde, nog
geene gevestigde meening had. Sedert 1677 was in Eng-
lands great Happiness
in het licht gesteld, dat men
winnen kon, al scheen de balans des handels nadeelig.4)
In de Discourses upoti trade van Dudley North van 1C91
schemeren de zuiverste beginselen der staatshuishoudkunde
1)   M'Culloch bl. 41.
2)   Ibid. bl. 50.
3)   Notice sur la vie et los iravaux d'Adam SmM, par Dlanqui ; in
do ed. Guillaumin , Paris 1813, t. I. bl, XIV v. — Vgl. Blanqui,
t. a. p. II, bl. 90.
•4) M'Culloch, LI. -40.
6
-ocr page 145-
82
reeds door; ') en in 17-11 werd het schadelijke der ver-
bodswetten, zoo wel voor de uitbreiding van den wereld-
handel als voor de natie 2elvc, die er gebruik van maakt ,
door Sir M. Declcer in An Essay on the causes of the
decline of the foreign trade
met onmiskeubare zekerheid
aangetoond.2) Adam Smith had dus waarlijk onzen de
la Court niet noodig om zich op de hoogte te stellen,
van waar hij de oorzaken van den rijkdom der volken
overzien, en het bedricgelijk stelsel der handelsbalans
met onverbiddelijke redeneerkunde den bodem kon inslaan.
Behalve de vrijheid van handel en nijverheid, welke
ieder in de gelegenheid stellen zou, om op de voordee-
ligste wijze zijn levensonderhoud te zoeken, behoort eene
regeling van het belastingstelsel in het belang van den
handel tot de maatregelen, welke de la Court, gelijk
wij aan het einde van het tweede hoofdstuk zagen, ten
opzigte van Hollands ingezetenen aanprijst. Wij moeten
ons nu met de beschouwing van zijne denkbeelden om-
trent dit onderwerp bezig houden. Vooraf tot beter ver-
stand een enkel woord over de gewone belastingen, welke
tijdens de Republiek in de provincie Holland geheven
werden. Zij bestonden uit Convoyen, Licenten, Yeil- en
1)   M'Culloch, bl. 42. «The whole worM as to trade is but as one
nation or people , and therein nations are as persons.» — « Moncy
is a merchandise, whereof there may be a glut as well as a scarcity,
and Ihat even to an inoonvenience. • — « All favour lo one trade ,
or interest, is au abuse , and cuts so mucb oi' profil from the public.» —
Dit geschrift werd echter welni(j verspreid, t. a. p. bl. 43.
2)   il. Culloch, bl. 46.
____.
-ocr page 146-
sa
Laslgelden , tollen , imposten , verponding en andere hef-
fingen, meest van tijdelij ken aard, als haardstede-geld,
hoofdgeld , familiegeld , ambtgeld , personele quotisatie ,
honderste penning, enz.1) Onder Convoyen verstond men
de regten op den uit- en invoer, in den aanvang ge-
heven tot bestrijding der onkosten van den oorlog te
water. De Licenten waren oorspronkelijk gelden, waar-
mede men de vergunning kocht om met streken, waar-
mede men in oorlog was, koophandel te drijven, doch
smolten weldra met de convoyen in een.s) Het Lastgelcl
werd geheven van alle schepen, die op de Middellandschc
Zee voeren, om de onkosten tot bescherming van den
Lcvantschen handel te dekken; terwijl het Veil-oiMast-
geld
om dezelfde reden van de schepen, die naar Noor-
wegen of de Oostzee vertrokken, werd ingevorderd. Onder
Imposten werden de belastingen op het verbruik begrepen,
in onze dagen Accijnsen geheeten. 8) Volgens het vijfde
artikel der Unie van Utrecht moesten deze //in alle die
voorsz. geunieerde Provinciën eenpaerlick ende op eenen
voet, tot ghemeen defentie derselver Provinciën, opghestelt,
(en) gheheven — — — werden,'/ *) maar de uitvoering
dezer bepaling bleef achter, en reeds in 1583 kwam men
overeen //dat iedere Provincie zoude mogen volstaan met
al zulke maandelijksche quote, gewone en buitengewone
1) Mr. P. II. Engels, de geschiedenis der belastingen in Xodei land.
Rolt. 18S8. bl. 19 vv.
ü) (Schellema) , Verhandeling over den geest van het plalaat v.
1725 , op den ophef der Convooyen en Licenten. Amst. 1816. bl. 7
vv. V{»1. S. van Slingclandl, Memorie over het redres der saaken van
de Admiraliteit; in zijne Staalkundige Geschriften, IV bl. 289 vv.
3) Mc. P. II Engels, t. a. p. bl. 86, 92, 93
i) P. Paulus, Unie van Utrecht. 1. bl. 375.
-ocr page 147-
84
opbrengsten, als zij, ouder elkander, niet gemeene toe-
stemming , — — — zouden bewilligen: lioedanige op-
brengsten elke Provincie uit al zulke middelen kon vinden,
als zij, naar den stand harer zaken, zoude meenen te
behooren.'/ ') Wel werd later dikwijls op de handhaving
van het genoemde artikel aangedrongen, doch zonder
gevolg.
De la Court spreekt dan ook alleen van de belastingen,
die de provincie Holland, onafhankelijk van alle overige
gewesten, zoowel tot betaling van hare qnote als tot dek-
king van hare bijzondere uitgaven, behoefde. Zijne denk-
beelden komen hoofdzakelijk op het volgende neder.
Elk verbod, om eenige koopwaren , lioedanige die zijn ,
uit of in te voeren, is voor Holland zeer bedenkelijk,
omdat de smokkelhandel5) dan de winsten aan de minst
eerlijke provincie of stad in handen speelt.3)
Om dezelfde reden is het- niet raadzaam, eenige last-,
convooi-, of veilgelden op nieuw in te stellen of te ver-
hoogen.4) Bovendien schijnt liet lastgeld op de schepen
te drukken, maar treft in wezenlijkheid de goederen,
dat is den handel, die daardoor ligtelijk verkopen zou^
daar men de waren het liefst naar die plaatsen voert, Waar
zij het minst bezwaard zijn.")
1) P. /Was, t. a. p. bl. 403.
% Vijl. Blanqui, biet. de 1'écon. polit. II, bl. 25.
3J Aanwijsing bl. 93. — Vgl. Mr. P. W. Alsliirphius Gretelink ,
het belang «au het aannemen van lift be^irsel van Porto Franco voor
Nederland. Gron, 1843. Op bl. 12 wordt deze plaats uit de Aaniiij-
sing
vermeld.
4)  Op verzoek der Staten van Hnlhnd scli:ilïe Karel V in IS45 een
Couvooi-geld op den uitvoer der granen af. Zie Luzac, Holl. RijUd.
1. Bijlage A
5)   Aamcijswg bl. 93.
-ocr page 148-
85
De over zee inkomende goederen moeten minder worden
belast dan die per as worden aangevoerd, omdat de zee-
handel voordeeliger is '/als men overweegd dat de scheepen-
hier
gebowd, uitgerust, met eetwaren voorzien en gemand
worden; ende dat de harren en voerluiden van geen be-
lang, en uitheemsen zyn.'/ *)
De vreemde natiën, die onze schepen meer dan hunne
eigene bezwaren, moeten bij ons evenveel belast worden.s)
Alle -inkomende ruwe waren moeten gansch niet, maar
ruwe uitgaande zooveel doenlijk belast worden.s)
Alle waren, hier te lande vervaardigd, moeten gansch
niet worden bezwaard; waar alle vreemde gemaakte waren,
zoowel inkomende als uitgaande, behooren zooveel bezwaard
te worden als zonder gevaar voor de negotie geschieden
kan, vooral ook bij den doorvoer, opdat onze waren in
het
buitenland de voorkeur mogen behouden.4)
Het is dwaas en schadelijk, den uitvoer van goud en
zilver te verbieden.s)
Men moet de vreemdelingen, die zich in ons land ves-
tigen, niet meer belasten dan de ingezetenen.6)
'/Alsoo de imposten, die eenigzins vrywillig betaald
werden, minst aanstootelik syn, soo behoorde men daar
omtrent, te houden decse ordre: dat men eerst en meest
1)   Aanwgsing, b . 96.
2)   Aanwijsing, bl. 97.
3)   Aamcijsing, bl. 98.
i) Aanwijsing, bl. 98. Zie ook bl. HO. — In de Propositie van
Willem IV lot redres van den koophandel van 1751 lieerscht vulko-
men dezelfde geest , alsmede in de consideralien van kooplieden , bij
Luiac, Hollands Rijkd. , Io Deel , Bijlage D. 2. Vgl. O. E. Engelen,
tlisscrt. de prouosilionibus Guilielmi IV, Traj. 1840, bl. 38, G7 , "5.
fi) Aanwijsing , bl. 09.
6) Aamrijiing, bl. 108.
-ocr page 149-
86
belaste soodanige waren, als tot een \neiisc\\c\ïk gemak, ver-
maai
of cieraad strekken.'/ Vervolgens //soodaanige, die
geen menschen tot liaare spijse, drank, hleedinge, lijf-
berginge, brand
en ligt ontbeeren konnen,1) vermits de
Vreemdelingen neevens de Inwoonders deeses Lands alsdan
liaar aandeel draagen, ende niemand verschoond ofte uit-
gesonderd werd.'/ Daarna allen //die wegens den Staat,
Steden, platte Landen, Dylcagien
of Waterschappeneenig
voordeel van magt, eere of loon booven andere Inwoonders
genieten.'/ Vervolgens alle inwoonende Leeraars, Kunste-
naars
en der selver Instrumenten, voor soo veele die om-
trent gemalc, vermaak, cieraad enz. beesig sijn: alsmeede
naa deese voor melde, alle Meesters ende gesellen van
soodanige Anibagten, die op onse eigene en geene andere
Ingeseetenen asen.* 2) Daarna //de Landbouwers, Duinmeyers
en binnenlandse Vissers, die op onsen eigen onverganke-
lyken loodem asen.'/ Eindelijk de vaste goederen; hoewel
die belasting wegens de daaraan verbondene schatting, de
onvoorziene vrugteloosheid der landen en het ledig staan
der huurhuizen zeer ongelijk' drukt.3)
Wanneer al de genoemde belastingen niet voldoende
zijn //soude in eene mgemeene groote nood van geld kon-
1) Juist hel tegenovergestelde beginsel werd bij de Staatsregeling
van 1798 aangenomen. Zie aldaar art. 210 , cl.
Ü) «Als syn, Bakkers , Brouwers, Wijn- en Viskoopcrs, Vlees-
houwers , Kleeder- en Schoenmakers , Timmerluiden , Metselaars, Smca-
den
en Glasemakers etc. Maar in sondanig geval soude noodsaakelik
wecsen om ons voedsel te behouden , ende de Vreemdelingen soo weinig
als moogelik is op ons te latten asen , alle haare soodanige waaren
ofte handwerken in Holland koomende om aldaar gesleelen te werden ,
te belasten soo scer, dat onse oigone bnoven die vrcemdo hier te Lande
geconsumeerd wierden.
31 Aanwijsing, bl. 108—111,
-ocr page 150-
87
iten werden opgesteld eene algemeene schatting van alle
roerende
en onroerende goederen der Inwoonderen,') om
volgens de selve op te brengen eene duisendsten, twee
honderslen
ofte honderden penning. Ende staat seer wel
te letten, dat ik segge in eene ongemeene groote nood,
alsoo waarelik in deese schattinge veel meer aardigheid
voor den genieene Inwoonderen, en schaade voor den
Staat, als in eenig ander voorsclireeven geld-middel te
vinden is.'/ 2) Boven alles behoort men zich te wachten,
door eenige belasting "de vier sullen van onsen Staal,
naamentlik de Manifachiren, Visserijen, Negotien en
Reedery
in Vragt scheepen,// te verzwakken. Mogt dit
echter onvermijdelijk zijn, dan moeten de manufacturen
het laatst en minst belast worden, omdat die het ligtst
verhuizen; daarna de visscherijen; vervolgens de negotien;
eerst en meest de reederij in vrachtschepen, omdat deze
ons niet ligt begeven zal, zoolang wij de drie overige
takken van nijverheid behouden.3)
Onder de gronden, waarop deze beginselen steunen,
1)   Vgl. Mr. E, vin Voorlhwjsen, over liet invoeren en afschaffen
van Accijnsen. Utr. 1851 , bl. 43 , waar deze plaats der Aanwijzing
wordt aangehaald.
2)   Zie vooral de verdere ontwikkeling hiervan , Aanwijsing, bl. 112 :
« door gonst en afgonst, en door onkunde dei' Schattcrcn , voorue-
mentlik in het koophandel dryvendü Holland, daar do rykilommen
zeer ongestadig zyn , (moei) omtrent het draagen van deesen last ceiin
ondraagelyke ongelyhheid weiden gevonden. Die door eene lastige en
nogtans opregle verklaringe der goede gemeene Ingesectenen wel eenig-
sins geminderd , maar ook door de onvermydelyke valsche verklaringen
der quaadvrillige Inwoonderen vermeerderd soude werden. Behalve dat
vocle andere Ingeseetenen------van haare renten lecvendc , "m deese
swaare lasten to ontgaan, zigbynnae Tfnabuuren souden necder settcn.»
3)    Ar>nwrjsir>g . hl. 115—1 IS.
—._______________
-ocr page 151-
83
zien wij de zucht, oin vreemdelingen aan te lokken, weder
eene voorname plaats innemen. Ook treedt de begunsti-
ging van de fabrieksnijverheid door beschermende tolta-
rieven en verbodswetten, en de geringschatting van den
binnenlandschen handel *) andermaal te voorschijn. De
voorkeur voor belastingen op voorwerpen van weelde toont
dat de la Court nog in de dwaling verkeerde, dat vooral
zulke belastingen gedragen worden door hen , die ze be-
talen,2) en niet inzag, dat zij door de vermindering van
het verbruik, hetwelk voor de rijkere standen geen op-
offering heeten mag, den schamelen werkman het karig
loon ontrooven.
Wanneer wij deze beginselen met de klagten over Hol-
lands afhankelijkheid 3) van den vreemdeling in verband
brengen , dan behoeft het wel geen bewijs meer, dat de
la Court zich ten opzigte der handelsbalans niet boven
zijne tijdgenooten verhief. Zijn gevoelen omtrent de dwaas-
heid van een verbod van uitvoer van goud en zilver
schijnt wel hiertegen te strijden, maar doet dit in wer-
kelijkheid niet. Ook Thomas Mun, de eerste, die het
mercantile stelsel volledig ontwikkelde, had zich tegen
dat verbod verklaard, omdat de handel der Engelschc
Oost-Indische Compagnie zonder dien uitvoer onmogelijk
kon gedreven worden, en het ten slotte toch op vermeer-
dering van numerair uitliep, wanneer de uitkomst der
handelsoperatie een voordeelig saldo gaf voor het moeder-
1)  Deze wordt even weinig geteld in de Propositie van Willem IV.
Zie Mr. G. E. Engelen, t. a. p. bl. 72.
2)  Zie Rau , Grundsiïtze der Finanzwissenschaft. Heidelb. I. bl. 3(!3
vv.— Mr, E, van Voorlhuysen , de directe belastingen. Ulr. 1818, bl.
30—38,
3) Ygl. bl. 25 vv , 00 dezer Verhandeling.
-ocr page 152-
89
land.') De la Court was om geen andere reden tegen een
dergelijk verbod. Zijne herhaalde uitvallen tegen de land-
lieden en de binnenlandsche handelaars, die geene winsten
in
V land halen,2) strekken hiervan tot bewijs.
§ 3.
Het laatste punt, dat ons in dit hoofdstuk ter behan-
deling overblijft, is de regeling der justitie in het belang
der handel drijvende ingezetenen. Het wederzijdsch goed
vertrouwen , dat men met den naam van crediet bestem-
pelt , is het levensbeginsel van alle verkeer. Zonder dat
crediet immers zou de rijke man zijne kapitalen aan geen
ondernemer toevertrouwen; en de verpligting om dadelijk
te betalen zou alleen den ruil-handel toelaten. Maar tot
de elementen van dat crediet behoort in de eerste plaats
de zekerheid, dat men den achterstalligcn schuldenaar
tot betaling zal kunnen dwingen , derhalve , dat men goed
en kort regt kan krijgen.3) Bovendien is velerlei bedrog
mogelijk, dat de wetgeving zoo al niet voorkomen , dan
toch voor een groot gedeelte onschadelijk maken kan.
De denkbeelden van onzen schijver zijn geheel op deze
overwegingen gegrond. Zij betreffen vooral het faillisse-
ment ' *) en roeren verscheidene punten aan, welke de
wetgeving dier dagen , met name de Ordonnantie voor de
kamer van desolate loedels te Amsterdam,
den 13 Sept.
1)   M'Culloch, Litcrature, bl. 38. Vgl. lijne Inlrod. llist. bl 123 v.
2)   Aanwijsing, bl. 76, 109, 119.
3)   Rau, Volkswiilbschaftslclire. bl. 3S8-362.
4)   Nog golden algemeen de regels: 1°. Dococlor est, ergo frauila
lor; 2°. decoctor pracsumitur malus. Mr. A. C. lloltius, liet Nedcr-
Jaml«chc faillitenregl, Utr. 18'iO , bl. 6.
-ocr page 153-
00
1659 door octrooi der Staten van Holland eu West-
Friesland
bekrachtigd, ') nog niet kende.
In de eerste plaats noemt hij het /-seer noodsakelik, om
regtvaardige vonnissen te konnen verkrijgen, te stellen
in alle geleegentheeden een seer groot getal van Regteren,
ende aan die de Vrijheid te geven , om sonder iemand te
ontsien , met BalleJcens ofte andersins heimelik te stem-
men , of wel indien weinige Regters in de vierscharen en
dingsfrallen, met bevelle van opentlik te stemmen gesteld
wierden; dat als dan ook ten minsten die Baljouwen,
Schouten ende Regters, op seekere tijden aangeklaagt ,
ende reekeninge van hnn doen ende laten te geeven, voor
ende aan eene seer groote meenlgte, gehouden mogten
werden.'/2) Onder de Graven ontbraken die waarborgen,
zoodat //in saaken daar sy gonst ofte afgonst droegen,
bynaa altyds naar der selver sinnelikheid door die weinige
Regters3) gevonnisd wierd.'/ ■—- '/Ende hoewel seedert clien
1)  Handvesten der Slud Amsterdam. Amst. 1748. 2c siuk. bl. C87,
Ygl. Hallius, t. a. p. 1)1 20. Zie ook hel Edict van Karel V van
i Oei. 1540, bij Mr. S. van Leeuwen, Manier van procedeeren , Amst.
1739 , bl. 234 vv.
2)  Annwijsing, bl. 123.— Een' beteren waarborg tegen de vonnis-
sen der lagere regterlijke Collegiön , leverde zeker het middel van hoo-
ger beroep tot de hoven van justitie op ; doch de aristocratie had door
de bepaling, dat van de extra-ordinaire criminele vonnissen en do
stedelijke politie-niaatregclen geen appel viel, dezen waarborg verijdel.!.
Zie Meycr , Esprit etc. t. IV. bl. 221—224. Vgl. Kluit, Hist. der
Slaatsr. III. bl. 51 vv. Het geschil over het grooter of kleiner getal
regters , welko tot eene goede regisbedoeling vercischt worden , is ook
thans nog een onbeslist vraagstuk. Zie o. a. Bentham, de 1'organisa-
tion judiciaire , chap. X.
3)   tHier ende daar eenen Azing , ofwel vyf ofte secven Rogters
len platten Londen . pmlo omtrent son vcele Schetpenen in de stee-
den.» bl. 129.
-ocr page 154-
91
tijd, door het a/sweeren der Gravelike Regeeringe, ende
insonderlieid door liet overladen des laaiden Stadhouders
van Holland, die allergrootste gemcene gonst ofte schrik
ten opzigte aller Regteren en Scheepenen, ende dien vol-
gende de meeste oorsaak der onregtvaardige vonnissen
omtrent de allergrootste, ende ook andere saaken, is
weggenoomen: soo hebben nogtans de Baljouwen ende '
Schouten ten opsigtc der gemeene Ingeseetenen in alle,
en voornamentlik criminele saken, behouden haar oud
ge- ende ont-sag." ')
Tegen geweld is //eenige, lioewel seer gebrecklge ordre
van Justitien gesteld. Minder volledig nog en afdoende
zijn de waarborgen tegen bedrog, en het is //aller ver-
wonderinge waardig, dat Holland do Koopmanschap, in
voege als sy hier gepleegd moet werden, heeft kormen
behouden , met soo veele toetten ofte heneficien van Reg-
len,
uit die krygslievende Roomsche Republyh afdaalende,
ende hier den koopluiden dienende puurelik om meer
profyts met bedrog, als met eerelyke koophandel te kon-
nen doen.'/ 2) Ten einde met beter gevolg daartegen to
kunnen waken, stelt de la Court voor:
1)   Aamcijsing , bl. 130.— Zie over de inagt der lialjuvven c» Schou-
ten Meijer , t, a. p. t. IV chap. XI. — Ecu 2«vu'ü der bestaande mis-
bruiken was op 3 April IGüO de benoeming; van eene Slaals-Commissie,
om te dienen van advys, hoedanige nadere ordre ende reglement,
omtrent de extra ordinaire Crimineele Proccduyren, voornamcnllyck
van suballerne Hecht banchen geslell en beraeml soude honnen en be-
Uoorcn te werden;
bij Mr. J. de Bosch Kemper , Welb. van Strafvor-
dering. Amst. 1838. dl. I bl. CXXV.—
2)   Aantcijsing, bl. 131. De la Court bedoelt de brieven van Cessie
en Alleiminatie ,
welke men van den lloojjen Raad verkrijgen kon.
De Groot, Inleiding tot do Holl. lUgtsgel. b. 3. d 51. Vj<l. \Voit>,
v. r>v. a. "f)">, 709. Wetb. v. Kooph. a. 900.
-ocr page 155-
92
dat de naam der kooplieden iu een publiek register
worde ingeschreven; ')
dat de ouders en bloedverwanten niet mogen onterven,
wanneer zij binnen het jaar na de inschrijving geene
aanteekening van hun voornemen hebben gedaan;2)
dat geen koopman, vooral geen gefailleerde, de aan-
vaarding van eene erfenis moge weigeren ;3)
dat de giften, vóór het faillissement gedaan, moeten
worden nietig verklaard ; 4)
dat het den koopman niet vrij moet staan, zijne vrouw
ten nadeele der schuldeischers in de huwelijksche voor-
waarden te begunstigen;5)
dat de vrouw niet bedingen moge, dat haar bij ontbinding des
huwelijks de keus van deel aan winst en verlies vrij zal staan;6)
dat de huwelijksche voorwaarden in de publieke registers
moeten worden overgeschreven;7)
dat het gewone dagboek van den koopman, staande
ter goeder naam en met eede gesterkt, met noiariele
geschriften moet worden gelijk gesteld;8)
1)  Aanwijsing, bl. 132.
2)  Ibid.
3)  Ibid.
4)  Ibid. Vgl. Wetb. v. Kooph. a. 774 vv.
5)   Aanwijsing , bl. 133. W. v. K. a. 880—883. Vgl. het Ediclvan
Karel
V van 1540, t. a. p. bl. 238, a. 6 , bij hetwelk de schuldeischers
aan de vrouw worden gepraefereerd.
6)  Aanwijsing, bl. 133. de Groot, i. a. p. b. 6. d. 12 u<>. 10: «Maar
wel vermag de vrouw te bedingen haar vrije keur, om na 't scheiden
van huwelijk te komen in de helft van winst en verlies, of hare
ingebrachte goederen na zich te nemen. • Of deze bepaling in ons
Burgerlijk Wetboek overgenomen zij , wordt betwist. Zie aldaar a. 187,
210 vv. Regisgel. Btjllad, He deel, bl. 303.
7)   Aanwijsing, bl. 133. Burg. Welb. a. 202.
8)  Aantcijsing, bl, 133, W, v. Konph. a. 10.
-ocr page 156-
93
dat Ju koopman, die zijn register vervalscht, als een
vulsche munter aan lijf en leven moet worden gestraft;')
dat men uit kracht van liet dagboek alleen, met eedc
gesterkt, parate executie moet toelaten;2)
dat er geene bijzondere vierschaar zij voor de geschillen
tusschen kooper en verkooper ;3)
dat het voorregt van inventaris niet moet worden toe-
gelaten, als de gemeene schuldeischcrs zich als erfgenamen
willen gedragen ;
dat geen brieven van cessie of atterminatie moeten ge-
geven worden;
dat men op de minste aanklagt over kennelijke wanbe-
taling den schuldenaar nopen moet borg te stellen, of bij
weigering, met zijne boeken in beslotene hechtenis zetten,
om verduistering te voorkomen; en dat de kwaadwillige
schuldenaar met zijne vrouw en mondige kinderen in een
publiek werkhuis gezet, of wel, bij verzwarende omstan-
digheden, aan de galg moet gehangen worden;4)
dat men den gevlugten failliet als landverrader vervol-
gen, zijne bedienden vatten, hen door de pijnbank tot
1) Aamcijsing, bl. 133. Vgl. do Wel van 10 Mui 1837 op de en-
kele en bedriegelijke bankbreuk (Stantsbl. n". 21.)
Ü) Aanwijsing, bl. 134. Zie over de menigvuldigheid van het leggen
vun beslag op de goederen van den schuldenaar } waaraan Holland den
naam van palria arrcslorum te danken had : Meijer , Esprit elc. t IV.
bl. 386. Lusac houdt die gewoonte voor eene der oorzaken van den
bloei onzes handels. Holl. Rijkd. III bl. 103.
3)   Aanwijsing, bl. 134. Zie over de reytbanken van koophandel
Meijer, t. a. p. t. VI, ehap. XXVII
4)   Aanwijsing , bl. 136. Wetb. v. K. a. 764 vv. De la Court spreekt
niet van de vrijgeleiden , die toen algemeen in zwang waren , en keurt
ze dus zeker af. Zie Mr. A. C. Hollius , t. a. p. bl. 7. — Amslerdam-
sche Secretary,
Amst. 1714 , bl. 389 v.
-ocr page 157-
9-1
bekentenis dwingen, ') en al zijne schuldenaars en schuldd-
schers door bedreiging van straf tot onverwijlde verklaring
van hunne schulden en insehulden aansporen moet; aan
den bekermenden medepligtige worde vergiffenis geschon-
ken, de voortvlugtige worde op bepaalde tijden ingedaagd ,
en zoo hij niet verschijnt, in effigie gehangen; zelfs wil
hij de kinderen eerloos hebben verklaard;2)
eerlijke kooplieden daarentegen, buiten hunne schuld
faillerende, moeten het tiende gedeelte van hun vermogen
blijven behouden.3)
1)   Aamcijsing bl, 13". «Want voorwaar, indien de Pijnbank eenij;
gued gebruik heelt, soo is het in saaken daar 's Lands welvauron
aan hangd , ende daar kennclik iKecpligligen van het schelmstuk moe-
ten zyn » Omtrent 1050 had Jonklijs, geneesheer en Schepen te Rot-
terdam , legen de pijnbank geschreven. Zie Schellcma, geschied- en
letterkundig mengelwerk , 1822 , 3. deel , 1. stuk — l)at Johan de
Wilt in dit opzigt eenstemmig met de la Court dacht, bewijst zijn
brief aan Nieupoort van 29 Oct. 1655 [Brieven, III, bl. 13,"i) : «ick
badde wel gewenscht, dat men den voornoemden van Rmjven door
scherper middelen gebraght hadde, tot wat klaerder conlessic op
eenige punten , enz. »
2)   Aanwijsing, bl. 137.
:i) Aanwijzing, bl. 140.
-ocr page 158-
V. HOOFDSTUK.
Ilniteiilandsclie Staatkunde.
De derde reeks van maatregelen, welke de PolUihe
Maximen
uitmaken, in wier uiteenzetting het onderwerp
der Aanwijsing bestaat, betreft de bescherming der zee-
vaart. Zij was de voorname grondslag van Hollands
opkomst en bloei. Zij had dat gewest tot den rang der
groote Mogendheden verheven. Met regt kon zij dus cischen,
dat hare belangen het middelpunt der staatkunde met
betrekking tot het buitenland zouden zijn.
Drie zaken kwamen hierbij vooral in aanmerking. Niets
kon voor den koophandel schadelijker zijn, dan oorlog.
Derhalve was het bewaren van den vrede en het hand-
haven van eene strenge onzijdigheid een eerste vereischte.')
De lieerschende dwaalbegrij>pen omtrent de middelen ter
vermeerdering van de nationale welvaart hadden bij alle
natiën tot verbodswetten en uitsluiting van vreemden ge-
leid. Door voordeelige verdragen moest men trachten die
Ij Aanwijsing, Deel II, Cap. II—IV.
-ocr page 159-
96
belemmeringen weg te nemen,') De Europesche handel,
die grootendeels door onze handen liep, was weldra niet
meer toereikend geweest om de winzucht en den onderne-
mingsgeest van onze kooplieden te bevredigen. Daarom
scheen het wenschelijk dat de stichting van nieuwe kolo-
niën , van welke de ingezetenen niet door bevoorregte lian-
delsgezelschappen waren uitgesloten, nog andere uitwegen
opende. *) Elk dier punten verdient eenigc oogenblikken
onze aandacht.
§ 1.
//De Hollanders," zegt onze schrijver, //wagten niet,
gelijk als andere Volkeren, tot dat men de goederen in
haar land komt koojpen, en met gereed, geld betaald; maar
sij senden haare goederen door de gehcele AVeereld, en
houden die aldaar in de Pak/tuisen, op Koopluiden wag-
tende; en dat nog het beswaarlikste is, verkoopende,
geschied het meesten deel in Europa op een jaar dag jaa
dat meer is, wanneer in eenige Vremde Landen eenige
gewassen ofte toaaren seer overvloedig ende goedkoop zyn,
werden die aldaar aanstonds door onze koopluiden gekoot
met gereed geld betaald, ende in de Tah-huysen aldaar
bewaard, totdat de saisoenen en scheepen voor de hand
zyn, om die gekofte Waaren herwaarts ofte elders te doen
vervoeren. Sulks de Vyandige Volkeren seer Iigtelik haare
handen op veel Hollandse, en wy ter contrarie niet wel
op eenige Vyandige goederen konnen leggen.'/ 3) Onze
1)   Aanwtjsing , Deel II, Cap. V—X.
2)   Aammjsing, Deel I , Cap. XXVI.
3)  Aanwijsing , bl. 238.
-ocr page 160-
97
menigvuldige handelsvloten gaven den vijand de beste ge-
legenheid om grooten buit te maken, en ons daardoor bij
het uitbreken van den oorlog onnoemelijke schade toe te
brengen. Een oorlog te lande //hoewel het selven aan Hol-
land soo schaadelik niet is, als een oorlog ter Zee,'/1)
gaat toch altijd met aanzienlijke verliezen gepaard. Der*-
halve moet het voor een' vasten regel worden aangenomen ,
dat het bewaren van den vrede zooveel mogelijk in het
oog worde gehouden, en hiermede hangt natuurlijk zamen,
dat men bij vredebreuk tusschen vreemde mogendheden
de stiptste onzijdigheid trachte in acht te nemen.
Welke reden zou er ook kunnen bestaan, om ons tot
eene oorlogsverklaring te nopen, waaraan zulke verderfe-
lijke gevolgen verbonden zijn ? Wel worden, vervolgt de
la Court, drie onderscheidene gronden tot regtvaardiging
van een' oorlog aangevoerd, namelijk de bescherming en
bevestiging der grenzen, de zucht om vreemde natiën tot
opheffing van onmatige tollen te dwingen, en de noodza-
kelijkheid om het evenwigt van Europa te helpen hand-
haven ; maar geen van alle kan den toets van een naauwge-
zet en onpartijdig onderzoek doorstaan.
Immers is die versterking der grenzen niet anders dan
een voorwendsel der krijgslustige Stadhouders geweest, die
wel begrepen dat de vrede aan hunne grootheid en magt
niet bevorderlijk kon zijn. Holland behoeft volstrekt geene
verdere veroveringen te maken tot eigen zekerheid. Door
zijne natuurlijke ligging wordt het genoegzaam verdedigd.
Het is //soo wel van Zeen en Rivieren omringd, soo een
gebroohen Land, soo volk-ryk, soo vol van groote na by
een gelegene wel gefortificeerde (dit werd voor af vast
1) Aamoijsing, bl. 239.
-ocr page 161-
98
gesteld,) onwiubare Steeden, die ieder eenïïeir souden
/ konnen uitleeveren ,-------dat gansch geen Potentaat ter
"Weereld hier soude met een Vyandig Heir inkomen of
wel met een groot Heir ingekomen zynde, is kennelik ,
dat de selve Vyand door de geduurige onverwagte over-
vallingen der na by gelegene Steeden, en het slaan syner
Convoyen , ofte Voeragiehaaleren, in het korte soude ge-
noodsaakt weesen , door die geduurige minderinge syner
kraften, den Hollandsen bodem schandclik te ruimen,
en seer haastelik met syn Heir te vertrekken.'/ ') Tegen-
over de andere Nederlandsche gewesten schijnt Holland
minder gunstig gelegen. Maar deze trekken //oneindelik
meer nuttigheids uit Holland, als Holland uit haar, die
alle met den oorlog aanstonds souden ophouden.'/2) Der-
1)   Aametjuing, bl. 349.
2)   Aftmnijsing , bl. 350 : « nameDtlik , 't zy met eenigc Gesanlschftp-
pen
ordinaris ende extraordiuaris , 't zy met eeuige Commissien en De-
putaticn in eenig Collegie van de gesamentlike Bondgenooten, 't zy
met eenig Ambt ofte Beneficie in ende omtrent de Regeeringe , Hegts-
vorderinge , Finantie, ende Oorlogs-saaken , van dep Generaliteit han-
gende , ende van de gesamentlike Bondgenoten betaald werdende, te
bekleeden , te bedienen , ofte te genieten. Vermits sy dieuvolgende
van Holland alleen , meer als agt en vyftig in het honderd van alle
het gnnt sy genieten , konnen te trekken. Ende ten opsigle van eenig
bewind omtrent den koophandel ende saken der Zee, 't zy binnens
Lauds van de Admiraliteiten hangende, 't zy buitens Lands door Resi-
denten , Consuls, etc. waargenomen werdende, is kennelik dat ge-
noegsciiim allo het Loon van Holland alleen moet komen. Ende door
de Hollandse koopmanschap , en wonderlyke volkrykheid, alsmede na
by gelegentheid , consumeren de Ingesetenen der gemelde Provintien ,
hier alle haare Mamifacturen, en overvloedige gewassen , lot hoogen
prysen ; ende trekken tot seer laagen prysen iiit Holland alle 't gunt
haar ontbreekt, daar in tegendeel Holland met een Oorlog teegen deese
ot die Provintie gansch niet gevoelig in syne koopmanschap ofte vertier
•oude komen te lyden. Ende daarenboven Siet men , dat de Provinlien
-ocr page 162-
99
halve zullen die gewesten, hun eigenbelang wel bereke-
ncnde, Holland nimmer aanvallen. Maar, al mogt het
zoover komen , dan zou Holland, met Utrecht vereenigd,
//in weinig tyds door eene te maaken Graft van de
Zuider-zee in de Lek, ende door de Sluysen soo te leg-
gen , dat by alle Vloeden de landen, 't zy buiten 't zy
binnen de gemaakte Fortificatie leggende, naar gelieven
souden ondervloejen, met weinige kosten, in soodanige
sterkte en stand van defentie, tegen alle geweld konnen
werden gebragt, dat het, menscheliker wyse gesprooken,
onmoogelik soude zyn, die door eenige magt van buiten
te overweldigen.'/ 4) Ja zelfs de bijzondere steden kunnen
door de gemakkelijkheid om het land onder water te zet-
ten , en de onmogelijkheid om een leger in ons koud
klimaat te laten overwinteren, zeer goed eene vreemde
krijgsmagt wederstaan, zoo de Regenten maar niet door
de Stadhouders belet worden , de daartoe vereischte voor-
zorgen te nemen.2)
Wat de tweede reden betreft, namelijk de zucht om
vreemde natiën tot opheffing van onmatige tollen te nood-
zaken, een oorlog is zeker het minst doeltreffend middel,
//want die remedien voor Holland altyds erger sullen zijn
als liet quaad. Maar schynd het selven veel bequameliker te
van Gelderland, Vriesland, Overijssel, etc. hunne arme jonge Gesellen
cnde Maagden, in hun Vaderland door Ambagten ende Diensten aan
den kost niet konnende geraken , seer voordeeliglik van tijde tot tij-
den in Holland loosen. •
1)  Aimwijsing, bl. 3G1. De la Court zegt, dat reeds Willem I aan
zulk eene inundatie-lijn gedacht heeft. Hij berekent de onkosten op twee
en een half millioen guldens. Vgl. over deze lijn en de geschiktheid van
Holland tot verdediging : W. J. Knoop, Bijdrage tot de kennis van
ons krijgswezen te lande, in de Gids voor 1849, Ie Dl. bl. 133 vv.
2)   Aanwijsing , bl. 374.
-ocr page 163-
100
konnen werden gebeeterd, met die geenen, die in die
tollen werden verligt, alhier soo veel te beswaaren als onse
Waaren, Koopluiden, en Schippers aldaar buiten 's Lands
beswaard werden.') In allen gevalle bevind men door-
gaans en veeltyds, dat die onmatige Tollen sig van selfs
verbieden, ofte dat de Negotie in die beswaarde waaren
eeven soo wel gaat als van te vooren. Want indien door
die Tollen de koopmanschap in die waaren werd belet,
soo voeld de geen die de Tollen heeft verswaard, terstond
soo groote scliaa'de, dat hij van selfs genoodsaakt werd die
Tollen te verligten.v 2)
De derde reden, die tot oorlog zou kunnen nopen,
het gevaar namelijk, hetwelk liet evenwigt van Europa
bedreigt, noemt de la Court insgelijks volkomen onge-
grond. //Want indien wy onse Steeden ende Grensen naar
behoren ende onwinbaarlik gefortificeerd hebbende, als
dan volgens het intrest van onzen Staat, aan ende teegen
een yder seggen: Da pacem JDomine in diebus nostris,
Heer geeft ons Vrede in onse daagen, Besser ist f ried
mit beswerligkeit den Jerieg mit eiiel gerechtigkeit,
soo
sullen die in nood zijn, ligtelik van eenen anderen Staat
geholpen werden, en ten quaatsten gaande, souden wy
met stil sitten onse Jinantien en sterkte te Lande en
ter Zee soodaanig versterken en verbeetere, dat niemand
ons ligtvaardiglik, maar wel andere swakkere Nabuuren,
1)  Zie over ona tarief van 1671 , tegen het Fransche van 1GG7 over-
gesteld : Wagenaar, Vaderl. bist. XIII, bl. 438 v. Blanqui , bist. de
1'écon. polit. II, bl. 20.
2) Aanwijzing, bl. 247. De la Court is hier weder op het punt van zich
boven het prohibitief stelsel te verheffen , daar hij de schadelijkheid
van verbodswetten , ook voor hen, die te instelt , volkomen schijnt
in te zien.
-ocr page 164-
101
soude aantasten.'/ — '/En dienvolgende konnen (wy) niets
beeters doen, dan naar te volgen het prijswaardig exempel
der Katten. Naamentlik, een Kat converseerd nooit met
vreemde Dieren, die van zijnen aart niet zijn; maar blijft
ten huise, ofte geneert sig met andere Katten, moeid
sig met niemand als sijn eigen te beschermen, seggende
in sig selfs: koeld niet dat u niet brand, en 't zijn ver-
raders die my geduurig toeroepen, Turn tua res agititr,
paries cum proximus ardet.
Het gaat u aan ,
Als gij ziet staan ,
Al in den brand,
Uws naasten wand.
Om mij soo doende in de mat te lokken, en dan in den
brande te laaten steeken; ja selfs onder en tusscheu
mijn goed te helpen pionderen.'/ ') Alleen ten opzigte
van Frankrijk moeten wij zorgvuldig toezien, dat de
Spaansche Nederlanden een schutsmuur blijven tusscheu
ons en dien staat; en '/wanneer schynbaarlik Vrankryh
de Spaanse Nederlanden te overmeesteren, ende ons Ge-
buur te werden staat, is Gallum amicum non, vicinum
habeas
!) om dien magtigen ende te gelijk van ouds dertelen
baldadigen Buurman voor te komen, niet alleen noodsa-
kelik, dat Holland sig sorgvuldiglik wagte van alle
Verbonden, waarmeede Vranhryh eenigsins gebaat soude
1)   Aamctjsing, bl. 254, 256.
2)  Dit spreekwoord is reeds van zeer oude dagleekeninjj. Zie Egin-
hardus
, de vita et gestis Caroli Magni, Cap. XVI in fine: • Erat enim
semper Romanis et Graecis Francorum suspect» potenlia , linde et
illud Graecum exstat proverbium: Tov (poayxóv (f'ihov i'xjl' '
ytixova ni'x ïpji- vu'- bl- 1(l9 noot 2)-
-ocr page 165-
■ 102
werden, maar ook dat alle Potentaten ende Staten van
Europen te samenspannen, om den verderen aanwas van
dat Rijk, welk albereid alle sijne Buren al te veel over-
wassen is, te beletten.//')
Wanneer men vraagt, in hoeverre deze vredelievende
Maximen overeenkomen met de staatkunde van Jolian
de Witt, *) kan het antwoord niet twijfelachtig zijn.
Vrede te bewaren en voordeelige handelsverdragen te slui-
ten 3) is steeds het streven van den grooten Raadpensio-
1)   Aanwijsing , bl. 305. Het is opmerkelijk dat in het lnleresl van
Holland,
in 1C62 uitgekomen, nog niet geen woord van deze bezorgd-
heid over Frankrijks inzigten gesproken wordt. Vgl. Interesl, Cap. XXXV,
bl. 160—164 , en 182.
2)   Mr. G. W. Vreede , de verdiensten onzer voorouders in het vak
der diplomatie. Gorinch. 1835. bl. 28: « Het kenmerk ïijner Staat-
kunde -------was, het behoud van Europa's evenwigt, en, als een
nuodwendig gevolg, de handhaving der onafhankelijkheid van eiken Staat,
de bestrijding der veroveringszueht van Lodewijk XIV, en daarbij toch
de bewaring eener stipte onzijdigheid. • Vgl. Kluit, iets over den Eu-
gelschen Oorlog, 1794. bl. 148. S. Süj'i, Opkomst en bloei, bl 3S8vv.
3)   Brieven van de Wilt, VI, bl. 560 : «twee notable slipulatien ,
daer van niet en kan werden gerelaeheert, naementlyck-----------dat
buyten alle exceptie ofte duysterheyt van doen voortaeu alle nieuwe
of verhoogde Tollen egael moeten syn over de Ingesetenen van desen
Staat, ende ten anderen dat geen vreemde Natiën laegcr belast of
favorabelder getracteert mogen werden dan de Subjecten van desen
Staet. • Deze beginselen komen bij alle tractaten terug. Het was een
vaste regel der Hollandsche staatkunde, dat men zich altijd bereid
verklaarde evenveel vrijheid toe te staan, als andere natiën wilden ge-
ven. Zie o. a, de Memorie van W. Nieupoort, gezant in Londen, in
April 1660 aan Monk overhandigd : « Ende raeckende het werek van
Commercie, dienaengaende verklaert die Natie (q. Holland) solemne-
lycken , dalse de vryheydt van dien egaellycken promoveert ende sup-
porteert, soo wel voor dese Natie als voor haer selven ; Gelyck on-
wederspreeckelyck uyt Tiaere proceduren in de Sond ende Oost-Zee is
blyckende , ende door haere gentraele admissie van alle vrye traffy-
quanten in haere Havenen, ende Marcklcn even gelyck met haere
-ocr page 166-
103
naris geweest, en niets lag minder in zijne bedoelingen
dan Hollands gebied en aanzien door veroveringen te
vermeerderen. Maar, terwijl de la Court in de kalme
rust \an het studeervertrek de voordeden der onzijdig-
heid overdacht, stond de Witt aan het roer van staat,
en werd tot handelen gedrongen, hetgeen nu en dan
zekere afwijking van algemeene beginselen vorderde. Van
daar dat de bewaring der neutraliteit in dien volstrek-
ten zin, welken de la Court er aan hechtte,1) voor hem
onmogelijk was; en dat het evenwigt tusschen de groo-
tere en kleinere staten van Europa hem meermalen niet
zoo onverschillig voorkwam , als het de la Court toescheen,
die door zijne verwijdering van liet staatsbestuur de on-
derscheidene verwikkelingen der politiek en de veelvuldige
belangen van Holland niet zoo goed doorzien kon. Wel
is het hier de plaats niet, in eene uitvoerige ontwikke-
ling der staatkunde van de Witt te treden; maar ik
meen toch het gezegde door eenige opmerkingen te moe-
ten staven.
Toen hij aan het bewind kwam, was de Staat in den
hagchelijken oorlog met Cromwell gewikkeld. De zeemagt
bevond zich in eenen slechten toestand; de koloniën lie-
pen gevaar.2) Het eerste werk van de jeugdigen sta^its-
Oiiderdanen ; soo als hel selve op alle gclegentheden sal werden ge-
manifesteert.
Brieven van de Wilt, III, bl. 863.
1)   Vgl. ecbler § 2 , waaruit blijkt dal de la Court het voor onze vei-
ligheid noodig rekende, dat Frankrijk, Spanje en Engelani tegen elkander
opwogen. Hij raadt echter niet aan , dat evenwigt door andere midde-
len te bevorderen , dan door zich van naauwe alliantiën met die mo-
gendheden te onthouden.
2)  Mr. G. Groen van Prinslerer , Handboek der geschiedenis van het
Vaderland. Leid. 1846. I dl bl. 433 vv. Lttiao , Boll, Rjjkd. IV,
bl.
139.
-ocr page 167-
101
man was d'én vrede te sluiten, waaraan 's lands welvaart
de grootste behoefte had, terwijl hij zelf verklaarde dat
men »om uyt een bloedigen Oorlogh te geraecken , al
wat toegegeven// ') had. Geen middel werd door hem ver-
waarloosd om de drie oorlogen,2) die later zijn bestuur
bemoeijelijkten, te voorkomen, of spoedig en op de meest
voordeelige wijze te eindigen.. In 1657 hadden de Staten
Generaal3) het noodig geoordeeld Portugal, dat zich in
het bezit van Brazilië hersteld had, door kracht van
wapenen tot afstand van liet herwonnen gebied te nood-
zaken. In 1661 werd aan dezen krijg, die ons weinig
schaadde , doch den handel der Portugezen bijna geheel ver-
nietigde 4) , door het beleid van den Raadpensionaris op de
beste wijze een einde gemaakt. Een zeer gunstig handels-
verdrag , waarbij aan de onzen de vrije vaart op Portugal
met al zijne koloniën verzekerd werd, terwijl de vijand
nog acht milliocn guldens bovendien moest betalen, zou
ons het gemis der rijke bezittingen in Zuid-Amerika vol-
komen vergoed hebben, indien niet de rampzalige neiging
om tegen minder moeite zich ook met minder winst te
vergenoegen, den ondernemingsgeest onzer door den over-
vloed reeds verslapte voorouders langzamerhand had uit-
1) Brieven, IV. Bi. 23*.
8) Met Portugal 1657—166! , met Engeland 16C4—1067, met Frank-
rijk 1672.
3) Dat Holland en derhalve de Wilt hierin de voornaamste hand
hadden , bewijst Wagenaar , Vaderl. hist. dl. XII bl. 445 vv., waar
hij verhaalt dat Friesland eerst zijne toestemming weigerde , doch door
Holland tot rede word gebragt , op grond dal hier geen sprake was
van eenen aanvallenden krijg, tot welke volgens de Unie van Utrecht een-
parigheid van stemmen vereischt werd , maar van verdediging.
i) Mr P. Simons, Johan de Wilt, dl. I, bl. 72.
-ocr page 168-
105
gedoofd. ') Intussclien hadden de geschillen met Engeland
een' aanvang genomen, die weldra in een open strijd
zouden uitbarsten. De briefwisseling van de Witt met
onze gezanten te Londen -) vervult ons met bewondering
voor den onvermoeiden ijver en het onuitputtelijke ver-
nuft, waarmede hij dezen krijg trachtte te ontgaan, en
toen deze eindelijk uitbrak, had hij Frankrijk door het
tractaat van 1G62 zoodanig aan onze belangen weten
te verbinden, dat niet alleen de Bisschop van Munster ,
Engelands bondgenoot, spoedig tot den terugtogt ge-
drongen werd,3) maar ook binnen drie jaren de vrede
te Breda tot stand kwam, waaraan de Pranschetusschen-
komst niet minder deel had dan de roemruchtige togt
naar Chatham. *) Het was bij deze gelegenheid echter
gebleken, dat de landmagt in een diep vervallen staat
verkeerde. Zoodra men dus gegronde vrees voor de be-
doelingen van Frankrijk begon te koesteren, was de
Witt er op uit, om ook in dit opzigt zich tegen eenen
onverhoedschen aanval te dekken.6) Niets werd door
hem onbeproefd gelaten om den hevigen storm af te
wenden, die van den kant van Frankrijk dreigde,6) en
het is een aandoenlijk maar verheven schouwspel den
grooten man met al de hulpmiddelen der meest geoefende
1)  Mr. r. Simons, 1. a. p. bl. 110 vv. — Luzac, Hol!, Iiijkd. III,
bl. 373.
2)   Brieven, Dl. IV. Zie vooral bl. 3S4, 416.
3)   Mignet , Negotiation» relatives a la succession d'Espagne. Paris ,
1835. t. I. bl. 423 vv.
4)   Mignet, t. a. p. t. I Part. II Sect. III. bl. 411—549.
5)   Mr. P. Simons, l. a. p. dl. III bl. 185 , 244 vv. , 270 vv.
6)   Mignet, t. a. p. t. II. Part. IV. Sect. I. bl. 482-577. t. III.
Pari. IV Sect, IV. bl. 359—711. lirieven van de Witt, deel I, II en IV.
-ocr page 169-
106
diplomatie te zien worstelen met den heei'sclizuclitigen
Lodewijk XIV en den beginselloozen Karel IT, die in
hun geheim traktaat van Dover') den ondergang der
Republiek reeds gezworen hadden.8)
/'. Verre dus van uit begeerte tot uitbreiding der gren-
V
zen,3) of wel om vreemde natiën tot verlaging van hare
toltarieven te dwingen, tot geweld zijne toevlugt te nemen,
bleeft de Witt den weg des vTedes bewandelen, zoolang
die met de eer *) en het aanzien van den Staat strooken
kon. Want evenzeer als van ijdele roemzuclit, was hij vrij
van flaauwheid of lafhartigheid. Het beslag, in 1657 met
zulk een gunstigen uitslag op allen Franschen eigendom
1) Van 22 Mui 1670. Mignet, t. a. p. III bl. 187. Zie ook M. 236.
i) Macaulay, Sir William Temple. Critical and Hist. Essays, ed.
Tau:lm. Leipz. 1850. t. 111 bl. 180: It was hardly possible even
for a man 60 penetrating as Ds Witt to foresee to what deptlis of
wickedness and iiifamy Ihis execrable administration (the Cabal) would
descend. »
3} De stad Munster wilde zich in 1660 onderwerpen. « Een voorslag
bij de meeste Provinciën smakelijk ; niet bij Holland. » Groen van
Prinstcrer ,
Handboek , I, bl. 447.
4) Hij let er op , dat de Franschen in de officieele stukken niet
schrijven zouden Srs. les Etuis, maar voluit Seigneurs. Brieven, I bl.
641. Over de aanmatiging der Engelschen ten opzigte van het domi-
nium maris
schrijft bij in 1601 : «ick nebbe rondt uyt verklaert, dat
eer wij die ima inaire Souverainiteyt souden erkennen , ofte bij maniere
van Concessie van de Engelsclie onlfangen , die vryheydt tot hetbevae-
ren ende bevisschen van de Zee > die ons van de nature , ende nae
't Volckeren-reght competeerde , wij alle den laetsten druppel bloedt
daer by souden laeten. IV , bl. 144. Vgl. VI. bl. 524 : «soosalUEd.
(JV. Heyns, namelijk Heinsius de beroemde philoloog en dichter, gezant
in Zweden) oock in 't toekomende seer wel doen in mondelinge of
schrittelycke aanspraeeke, die UEd. aan syne Majesteyt soude mogen
komen ie doen , geens woorden te gebruyeken , die eenige de minste
suhjectle denoleren , of daer nae smaocken souden mogen, •
-ocr page 170-
107
gelegd,1) de reeds vermelde oorlogsverklaring aan Por-
tugal in hetzelfde jaar, en de vastberadenheid, waarmede
hij twaalf jaren later den aanval van Frankrijk afwachtte,
toen hij de overtuiging had verkregen dat deze onvermij-
delijk was,s) waarborgen hem volkomen tegen zulk een
verwijt.
Wat echter het evenwigt van Europa betreft, uit twee
oogpunten zag hij de dringende noodzakelijkheid in om
daarvoor in de bres te springen. De handel op de Oostzee
was voor de onzen van het hoogste belang. Niet alleen
moesten naauwe alliantiën met Denemarken ons tegen de
ijverzucht der Hanzesteden, met namen van Lubeck, be-
hoeden; maar bovenal moest daartegen gewaakt worden,
dat niet eene der Noordsche mogendheden eene beslissende
overmagt en daardoor de gelegenheid verkreeg om onzen
handel afbreuk te doen.3) Het evenwigt tusschen Dene-
marken en Zweden te bewaren, was reeds ten tijde van
Oldenbarneveld een der grondregelen van Hollands politiek
geweest;4) en de herhaalde tusschenkomst in de Noordsche
1)   Mr. P. Simons , t. a. p. 1 bl. 68 vv.
2)   De Fransche gezant de Powponne schreef den 3 Oct. 16G9 aan
Lodewijk XIV, toen de Staten besloten hadden zich te wapenen, en
met hoogere tol-tarieven de Fransche verbods-maatregelen te beant-
woorden : «Nul autre n'avait iait paraitre plus d'éloignement que-
M. de Wilt pour un parti si périlleux ; si j'en crois des gons instruils,
nul autre ne léinoigne a cette heure plus de résolutioo pour Ie ha-
sarder ou au moius pour s' y préparer , Ie temps qu'il donne a dé-
libérer , devant que de prendre une résolution , est suivi de beaucoup
de fermeté lorsqu'il 1'a prise. • Mignet, III, bl. .597. — Vgl. het
oordeel van d'Eslrades , in zijne lettres (uitgave van 1719), t. IV, bl. 128,
140, 157 , 306, en van Temple, bij Mr. P. Simons, t. a. p. I bl. 200.
3)   Vgl. Luzac , Holl. Kijkd. III. bl. 342 vv.
4)  Mr. G. W. Vreede, Nederland en Zweden Utr. 1811 , 1844.
bl. 31 , 18, 55 , 96.
-ocr page 171-
108
aangelegenheden, in 1656 en volgende jaren,') bewees,
hoe de Witt in dit opzigt aan de staatkunde van zijnen
grooten voorganger getrouw bleef.s)
Gewigtiger nog was de bezorgdheid voor Frankrijk,
waarin wij zagen dat de la Court volkomen deelde. Wel
hadden de Staten Generaal nog in 1634 Riclielieu een
plan van verdeeling der Spaansche Nederlanden voorge-
legd ;3) doch sedert had men met dien Staatsman inge-
zien , hoe onmisbaar die scheidsmuur voor de rust van
beide landen was ; en tevens , hoe daardoor de onafhanke-
lijkheid der Republiek werd verzekerd.4) Vooral nadat
van Beuningen in 1662 het eerst aan de AVitt zijne
onrust omtrent de ware bedoelingen van Lodewijk had
medegedeeld,s) was diens staatkunde onafgebroken op dat
punt gerigt;6) en, zoo hij al aan d'Estrades den voor-
1)   Groen van Prinslerer , I. a. p, I bl. 445 vv.
2)  Brieven, III bl. S89 : «het but van de voornoemde drie Staeten
(Frankrijk, Engeland en de Nederlanden) behoorde Ie syn , de Koningen
van Swcdrn ende Denemareken te brengen in soodanig postuer , dat
By den anderen souden konncn balanceren.» bl. 634 : «opdat de Coni-
mercien sonder verhinderinge haere loop mogen hebben. » De la Court
keurt die tusschenkomst af. Aanwijsing bl. 236.
3)   Mignet, t. a. p. I bl. 174.
■4) Den 23 Febr. 1669 verklaarde de Wilt ronduit aan den Fran-
schen gezant de Pornponne : «que leur (n. des Hollandais) salut dépen-
dait de la barrière que forme encore ce qui reste des Pays-Bas an roi
calholique. • Mignet, t. a. p. III, bl. 574.
5) Brieven van de Wilt, I, bl. 476, 493. Vgl. /ƒ J. van der
Ileim ,
dissertatio de Legatidnibus a C. Beuningio gestis. Lngd. 1847.
bl. 76 vv.
C) Vgl. Mr. J. R. Thorbeche, in bet Dric-maandelijksch Tijdschrift
voor 1836, n°. 2 bl. 183. «Johan de Wilt stond op een scherpen
post. Zijn leven was een strijd tegen het lot der Republiek j een strijd ,
waarin zij het spits afbeet voor de saak van het regtsgenoolschap der
volken. Men verhaalt van eene rnagtige stad der oudheid, dat de gra-
-ocr page 172-
109
slag deed, om du gewesten, waarop de begeerlijkheid
van Lodewijk vlamde, te verbrokkelen ,') de verdere loop
der onderhandelingen bewees overtuigend dat, dit slechts
een middel geweest was om diens gezindheid te polsen.s)
§ 2-
Het tweede punt, dat bij de behandeling der buiten-
landsche politiek onze aandacht trekt, betreft de verbon-
den en verdragen met vreemde mogendheden, wier hoofd-
doel alweder de bescherming van den koophandel behoorde
te zijn. De la Court weidt in 't breede over dit onder-
werp uit. Een kort overzigt zijner denkbeelden zal echter
voldoende zijn.
Hij begint met de onderscheiding tusschen Freerlens-
Tractaalen
, welke bestaan in //eene weederzydige beloften
van eikanderen geen qnaad te doen// en Alllantien of
Verbonden, welke verpligten //tot ietwes te doen, dat
men sonder Alliantie veeltijds niet doen, ofte tot iet-
wes te laaten, dat men sonder Alliantie veeltijds niet
laaten soude willen.'/ 3) üe eerste zijn even heilzaam
als de laatste verderfelijk. Want hier ontbreken dwang-
middelen; en dus gaat de magtigste met de voordee-
len heen, daar ieder slechts zijn eigen belang beoogt.
ven harer dappere en goede burgers aangelegd waren in de vesting-
wallen , welke haar verdedigden. De Wilt viel op de bres zelve.»
IJ Mignet, t. a. p. I, hl. 199. Lodewijk zelf twijfelde aan de op-
reglheid van dien voorslag, bl. 189.
2)  Brieven van de Wilt , IV , bl. 749 : « ieder een stuk te laeten
behouden is contra I'rincipia, Gallum amieum, non eicinum.' Vgl.
bl. 101, noot 2) dezer Verhandeling.
3)  Aanicijsiug, bl. 266.
-ocr page 173-
110
Alleen dan kan men voordeel van eene Alliantie trekken,
//als men bedingd dat een ander eerst moet volbrengen.')
— Want omdat de Heersugtigheit alle andere herts-togten
te booven gaat, ende de Hoge-overlieid, en voornament-
lik een Monarch, selfs allen uiterliken, ende insonder-
heid den Publiken Gods-dienst ordonneerd, be-ende ont-
kraftigd, naar 't met den wei-stand der Kegéeringe, ende
der gemeene Onderdanen welvaren, hier ende hier naa
meest over een komt ofte strijdig is: soo segt men te
regt dat den Staat nog bloed nog Religie heeft, ende
dat de eenvoudigheid altyd bedroogen werd; sulks liet
regt van 't spel is, Betrout niet, soo werd gy niet be-
droogen.'/ -) Een vorst door geschenken te willen winnen ,
is even goed als //syne gaven aan den Duivel op te
offeren, om van hem niet beschaadigd te worden.'/Schen-
kingen aan gunstelingen daarentegen kunnen dienstig
zijn, om een dreigend kwaad te voorkomen.3) Alles komt
1) Dit is geheel in den geest van Johan de Witt. Bij gelegenheid
der onderhandelingen over een tractaat met Engeland irj 1659 schreef
hij: «dat men geene gedaghlen hebbe tot offensive Ligucn» (Brieven,
III
, bl. 694) en verklaarde «dat die onïoorsightigheydt in de Regen-
ten alhier niet en konde werden gesupponecrt, dat men sigh van deser
syde nacder soude verbinden, —-------sonder de minste seeckerheyt ,
dal____het beloofde insgelycks-------gepresleert soude werden.» (t.
a. p. bl. 762.) Bij het sluiten van het traktaat vau 1662 met Frank-
rijk dringt hij er op aan • dat alle doenelycke precautien geadhibeert
werden in consideratie dat van deser zyde getracteert wert cum po-
lenliore.
» (t. a. p. I , bl. 429.) Zie dezelfde voorzorg ten opzigte van
Engeland, IV, bl. 123. Vgl. Il , bl. 606.— Zelfs bij gelegenheid der
Triple Alliantie sloeg de Witt alle voorslagen tot een offensief verbond
met Engeland af. Mignet, t. a. p. II. bl. '147.
21 Aanwijsing , bl. 269.
3) l>. de Groot schrijft den 8 Dec. 1668 uit Stockholm aan de Witt :
«Hoe meer dat ick dese ende andere Regeeringen considerere, hoe
-ocr page 174-
111
er op aan //of de bedingers een gemeen Interest liebben>/;
want anders worden alle verbonden gemaakt ten voor-
deele des sterksten.')
Na deze algemeene beginselen gesteld te hebben, gaat
onze Schrijver voort, met in 't bijzonder over het al of
niet wenschelijke van alliantiën voor Holland te spreken.
Hollands interest bestaat npurelik in Vrecde;» dus zijn
alle verbonden /'geboud op Conquesten en glorie// scha-
delijk, en alleen die, welke gemeenschappelijke verdedi-
ging bedoelen, voordeelig, omdat zij den vrede bewaren
en verlengen , of den oorlog verkorten.s) De republieken,
die '/op vreede en koopmanschap gefundeerd// zijn, en
met ons hetzelfde belang hebben, zoeken ons aan den
eenen kant altijd te zeer de loef af te steken , om ver-
trouwen te kunnen inboezemen, en zijn aan den anderen
te onbeteekenend, om kraehtdadigen bijstand te schenken.
Dus moeten met deze geene alliantiën gesloten worden, maar
alleen tractaten van vriendschap en handel. 3) //De Keiser
moer dat ick geconfirmeert werde in het gevoelen , dat ick nebbe ,
dat de grootste saeken , nae de interessen van de principaelste Minis-
ters , endo niet nae die van het publiek, werden gemanieert; ende
dat doorgaens een seeckerder ende onkoslelyckster wegh is, die te
winnen , die het oor van een Koningh hebben, als den Koning selfs ;
omdat al het geene , dat aen het Gemeen wert gegeven , niemandt
particulicrlyck en oblijjeert, ende daeromme meer reputatie, als danck
behaelt. ' Brieven, II, bl. 605. Vgl. bl. 617, G18.
1)   Aanwijsing , bl. 273.
2)   Aanwijsing , bl. 275.
3)   Zie tot bewijs, hoe vroeg men in Holland reeds aan diergelijke
verbonden dacht: Luznc, Holl. Rijkd. I, Bijlage A, bl. 7.— Brieven
van de Wilt,
I, bl. 677 (3 Jan. 1664); «Om met de Republycque
van Veneliën eenig naeder Tractaet aen te gaen , te weten van Vriend-
schap , Commercie ende Marine , verlrouwe ik dat alhier wel goede
inclinatie sonde werden gevonden ; muer den Staedt te obligeren tot
-ocr page 175-
112
en Koning van Poolen zijn voor ons gansch niet consi-
derabel; ende de Kroon Deenemarken soo onmagtig, en
voor- als nog soo weinig bequaam om te oorlogen, dat
wy het selven nooit vreesen, ende nu nog min hoopen
moeten daar van in onse ongemakken te werden geholpen.
Sweeden en Brandenburg zyn ook soo magteloos, dat wy
deselve nooit teegen onse vyanden souden konnen in
waapenen brengen, sonder daar toe merkelike sommen
van penningen vooraf te verstrekken ; en, gelijk als hier
booven vermeld, alle sodanige Alliantien zijn bow-vallig.v')
Mogt echter de hulp dier zwakke mogendheden wensche-
lijk worden , dan kunnen wij er gerust mede handelen ,
daar wij , als de sterkste, immer zonder gevaar het trak-
taat onder eenig voorwendsel zouden kunnen verbreken.
'/Gelyk waarelik tusschen Souvereine Heeren alle Ver-
bonden
aangegaan, ende de ceden gedaan werden, im-
mers behoorden te werden , met deze stilzwygende conditie ,
de selve naar te komen, soo lange het interest des Lands
dat toelaten sal.n
!)
Wij treffen hier eene geringschatting van de heiligheid
der verdragen aan, welke van eene machiavellistische kleur 3)
seecker ende present verschot van merckelycke subsidie», op eene
onseeckere verwagtinge van groole vergeldinge naer 't verloop van veel
tijds , ende de veranderinge van verschcyden saeken , dunckl my niet
sper geraeden, voornaementlyck aen eene Republicque , die voor desen
met 'r daedt getoont heeft, dat sy niet light vrywillighlyck en scheyt
van geit, ende die 't desen slaedt ongelegen is mei maght Ie gaen
executeren. •
1)   Aanwijsing , bl. 2"9.
2)   Aanwijsing , bl. 280.
3)   Macchiavelli, del Principe. Cap. XVIII, bl. 310: « Nè mil ad
un principe mancheranno cagioni legiltime di colorare la innosservan-
lia. » — Lodewijk XIV dacht niet anders. Hij vroeg ia November
-ocr page 176-
113
niet is vrij te pleiten. Het doet eer aan de regtschapen-
heid ') van onze voorvaderen, dat dit zwakke punt in de
door onzen sclirijver verkondigde leer dadelijk opgemerkt
en afgekeurd werd. Immers wordt in het Plakaat van
hunne EdelGrootmogenden van 28 Mei 1669, waarbij de
gedrukte exemplaren der Aanwijsing worden verbeurd ver-
klaard, na de verachting van de pubh/cqus kerk als reden
van veroordeeling opgegeven, dat //het voorschreve Boeck
in veele passages aanleydinge soude geven — — omme
— — te insinueren veele pernicieusc, detestable ende
verfoeyelycke maximen, medebrengende dat men niet lan-
ger schuldigh is Alliantiën ende be-eedighde Verbonden
te houden ende te presteren, als de observantie van eedt
en trouw met het intrest van de Republycque kan werden
gecompasseert; zynde gronden ende maximen, die by alle
Menschen, maer voornamentlyek by desen Staet (die al-
tydt hare hoogste glorie heeft ghestelt in een religieuse
observantie van Traktaten, Verbonden ende Alliantiën)
behooren te zyn ende te blyven in een eeuwige afschrick
ende execratie." 2) Dat deze verklaring geheel in den geest
van Johan de Witt was, kan uit onderscheidene plaatsen
zijner Brieven blijken. *) Zijn geheele bestuur werd door
1671 aan Condé of hij , een tractaat van onzijdigheid met Spanje
sluitende, zich niet een voorwendsel benemen zou, om de Nederlan-
den aan Ie vallen. Want >il n'entendait pas s'interdire a lout jamais
de lui déclarer la guerre lorsfju'il y trouveiait sa convenance.» Condé
antwoordt: «ces sorles de piétextes ne munquent guèie , quand on est
en état de les faire valoir.» Mignet, t. a. p. Hl bl. GGö , 669. Vgl.
bl. 692.
1)   De tvvislschriften tegen de la Court trekken vooral van dil puntl
parlij, om bem aan te vallen. Zie b. v. Hollands Opkomst, bl. 236.'
2)   B. W. Wtlewanll , Proeve enz. bl. 189.
3)   VI, bl. 98. «de voorslugh om haer Hoog Mog, te doen
8
-ocr page 177-
114
de meest uaauwgezette naleving der tractaten gekenmerkt
Onze tusschenkomst in den Noordschen krijg van 1656
levert daarvan een sprekend voorbeeld. Het door de Zwe-
den belegerde Dantzig had zich tot bijstand aan de Staten
Generaal gewend, de Hollandsche zeevaart eiselite dringend,
dat aan dit verzoek voldaan wierd, en niemand kon vu-
riger dan Johan de Witt de opheffing dier belemmeringen
wenschen.') Toch aarzelde hij aan de Resolutie van Hol-
land, om aan de benaauwde stad hulp te zenden, gevolg te
geven, omdat het verdrag, in 1640 met Zweden gesloten,
zulks niet scheen te gedoogen. Hij deelde zijne bedenkingen
bij missive aan de voornaamste Regenten van Holland
mede, en eerst toen deze verklaarden bij het genomen
besluit te volharden, dreef hij het in de Staten Generaal
door.2)
Het is te betreuren dat de onpartijdige geschiedenis
het oordeel vellen moet, dat niet alleen in dit geval de
staatkunde onzer voorouders van de zuivere beginselen
des regts afweek. Zoowel bij den vrede van Munster als
bij dien van Nijmegen ontging men het verwijt van
trouweloosheid niet, daar men er alleen op uit was, om
door een afzonderlijk verdrag gunstige voorwaarden te
bedingen.3) Baatzucht was evenzeer het karakter van de
ee.nigo voorige AUiantien , is , myns bedunckens , by UEd. wel te
reghte niet ernst gedebalteert , ende moeten maximen in desen stael
nooit ingevoert, oock, rayns oordeels, soodaenig<>. propositien niet
sonder demonstratie van misnoegen aengehoordt werden.' Vgl. V,
bl. 13.
1)   Brieven, III, bl. 47 vv.
2)   Brieven , V. Voorreden , bl. X vv. Vgl. bl. 420.
3)   Groen van Frinslerer, t. a. p. bl. 358,528. Vgl. Mr. G. W.
Vreede,
de verdiensten onzer voorouders in 't vak der diplomatie.
Gorincli. 1835. bl. 52 , aant. Ij.
-ocr page 178-
115
Hollandsche politiek als dat van alle andere mogendheden ')i
Maar zoo wij op dit punt de aangeboren ingenomenheid
met de daden van het voorgeslacht aan de waarheid ten
ofl'er brengen, mogen wij evenmin verzwijgen, dat het
doel hunner Staatkunde zich in verscheidene opzigten
zeer gunstig onderscheidde. Hunne zaak was die van
vrijheid en regt. Naauwelijks vrijgevochten van Spaansche
dwingelandij, werden zij de natuurlijke beschermers van
de burgerlijke en gewetens-vrijheid van Europa.2) Terwijl
elders het belang der dijnastie de staatkunde regelde,
stond bij hen de bloei en kracht des vaderlands, het
waarachtige welzijn der natie op den voorgrond; en zóó
uitstekend door kunde en beleid waren hunne diplomaten,
dat alleen Lodewijk XIV, die de vorstelijke gaaf bezat
om het talent op te sporen en aan het licht te brengen ,
1)  De zending van Pauw en Joachimi in 1649 naar Engeland, om
pogingen ten gunste van Karel 1 te beproeven , was zeker een edele
stap. Maar zou men dien gedaan hebben , zoo de stadhouder Willem
II niet met eene dochter van dien koning ware gehuwd geweest '
Zie over die bemiddeling: (Huizot, histoire de la rérol. d'Angleterre.
Oeuvres Choisies, Brnx. 1848, l>l. 187, 201-207. Vgl. Clarendon,
history of Ihe Rebellion , Vol. I. P. II, bl. 1019 : «The Peiuco of
Orange (Frederik -Ilenrik) had a very signal affection lor the Kings
service ; — the States of Holland were so far 1'rom bcing incüued to
the King , that they did him all the mischief thcy could. » Aangehaald
bij Mr. G. W. Vrecde, de verdiensten onzer voorouders enz. bl. 54.
2)   Macaulay , Life and Writings of Tempte , t. a.p. bl. 186= « From
the Restoration to the accession of the house of Hanover , Holland and
Trance were to England what the right hand horsuinan lo Ihe left hand
horseman in Cürger's fine ballad were lo Wildgraf,— the good and
the evil councellor , — the angel of light , and the angel of darkness.
The ascendency of France was inseparably connected vvith the prevalence
of tyranoy in domestic affairs. The ascendency of Hullaud was as in-
separably connected with the prevalence of politica! liberly , and of
mutual
toleration among Protestant sects. »
-ocr page 179-
1IC
met hen kon wedijveren.1) In eene eeuw, waarin klein-
geestigheid en egoisme den schepter zwaaiden,2) hebben
zij voorzeker de schoonste rol vervuld.
De verbonden met rijken, die in aanzien en magt ons
op zijde kwamen of overtroffen, zijn in de vorige beschou-
wing van de la Court nog niet besproken. Hij behandelt
deze in afzonderlijke hoofdstukken , waarvan ik den inhoud
zal opgeven.
Alleen Frankrijk, Spanje en Engeland, zegt hij , zijn
volkomen tegen ons bestand, zoodat //geen ons vreesd,
maar wij haar vreesen moeten.// 3) Jegens deze moeten wij
dus zeer voorzigtig zijn, en nagaan hoeveel wij hen en
zij ons kunnen schaden.
Frankrijk voert veel manufacturen 4) naar ons uit. Het
Fransche zout en de Fransche wijnen worden meest door
ons gesleten en verhandeld; doch in geval van oorlog
zouden wij wijn uit Duitschland en zout uit Portugal en
Spanje kunnen halen, en daarmede dezelfde winsten maken ,
terwijl de gewone inkomsten van den adel en de geeste-
lijkheid in Frankrijk zeer zouden verminderen. De Fran-
1)   Guhol, bist. de la Civil. bl. 3*1: «II n'y a de diplomatie en
Europe au XVlIe sicèle , qui paraisse egale a la diplomatie fran^aise ,
que la diplomatie hollandaise. Les ministres de Jean de Witt et de
Guillnume d'Orange , de ces illustres chefs dn parti de la liberté civile
et religieuse, sout les seuls qui paraissent en élal de lulter conln; les
serviteurs[du grand roi absolu. •
2)   Von Rolleck , allgemeine Geschichte , dl, VIII, bl. 20: ■ Koine
Periode ist so arm an gemüthlichen oder geisligen Triebradern ; von
einem Willen , von einem selbstsliindigen Leben der Völker kaum mehr
eine Spur ( alle Bewegunp; geht von den Ilüfen aus , ihre Hebel sim!
Inlriguen , Geld und Waflen. ■
i) Aanwijsing, bl. 281.
i) Van deie wordt cene gclieele lijst opgpgoven op. bl. 282 vv,
-ocr page 180-
117
schcn hebben weinig schepen, en drijven meest al hunnen
koophandel met Hollandsche vaartuigen , 't geen hun bij
vredebreuk tot groot ongerief zou strekken. Te land kan
Frankrijk ons evenmin aanvallen als ter zee, wegens-de
gesteldheid, van onze kusten, terwijl het ons zeer gemakke-
lijk valt in Frankrijk te landen en te plunderen. Alleen
door het in beslag nemen van onze schepen en het belem-
meren van onzen handel in de Middellandsche zee kan
het ons schaden ; doch dit weegt niet tegen onze voordeelen
op. liet schijnt dus dat wij Frankrijk evenmin behoeven
te vreezen, als Frankrijk ons. Derhalve moeten wij ons
zorgvuldig van alle alliantien met dat Rijk onthouden, te
meer daar Spanje en Engeland door zulk eene aansluiting
minder geducht voor Frankrijk zouden worden, hetgeen
niet m ons belang is.')
Spanje moet door talrijke vloten gemeenschap houden
met zijne West-Indische bezittingen, even als met Napels
en de Nederlanden. Daartoe worden voor een groot gedeelte
onze schepen gebruikt, daar Spanje's zeemagt gedurende
den oorlog zeer verminderd is. Bij liet uitbreken van den
krijg zouden wij dat land dus op zee en in zijne buiten-
landsche en overzeesche bezittingen zeer veel afbreuk kunnen
doen. Daarentegen kan Spanje uit zijne Nederlanden met
een leger in ons land vallen, hetgeen echter wegens de
bevestiging van onze grenzen weinig schaden zou, terwijl
wij dan ook altijd Frankrijk zouden kunnen bewegen om
Spanje aan te tasten. De aanhang der roomsch-Katholieken
is te zwak om in zulk een geval gevaarlijk te worden.
De slotsom dezer beschouwing is, dat Spanje groote voor-
deelen van ons trekt, terwijl een oorlog voor beide landen
1) Aanwysing, 2. Dool, Cap, VIII. bl. 281—287
-ocr page 181-
r
118
ongeraden is. Maar evenzeer moeten wij ons van allian-
tiën met Spanje onthouden, daar in het gewigt van Frank-
rijk en Engeland tegenover dat rijk onze zekerheid ge-
legen is.')
Engeland is door den aanwas van zijne manufacturen,
de ontdekking van i/clie omi'Uspreekelijk vis-rijke Terre-
neufse bank,"
de stichting der koloniën in Weet-Indië
en de aanwinst van Schotland zeer magtig geworden, en
heeft daarbij eene aanzienlijke scheepsmagt gekregen. Daar
het te land niet kan aangevallen worden, en wegens het
bijna voortdurend waaijen der weste-winden er altijd voor
de schepen gelegenheid is om uit te zeilen, zoo kan iiet
onze zeevaart ten allen tijde grootelijks verontrusten. Maar
vooral sedert de navigatie-akte voert Engeland veel meer
bij ons in, dan omgekeerd, en heeft dus bij den vrede
een dubbel belang. Door onze vloten zouden wij den En-
gelschen handel veel nadeel kunnen toebrengen, vooral
aan de kustvaart, die wegens de kleine en verspreide
rivieren zeer aanzienlijk is. Veroveringen kunnen de En-
gelschen op ons evenmin maken, als wij op hen; maar
terwijl de Engclschen op onze lage kust niet gemakkelijk
kunnen landen, laat de r/suivere diepe kust» van Enge-
land, Schotland en Ierland ons toe overal //onder beschut
van ons eigen kanon volk aan lande te setten, ende daar
meede die Steeden, Vlekken en Dorpen te pionderen,
ende in den brande te steeleen.* 2) Engeland kan alleen een
oorlog ter zee voeren; daartoe is meer geld noodig, dan
waarover de Koning beschikken kan. Het Parlement zou
1)   Aanwijsing , 2. Doel , Gap. VIII , bl. 287—290.
2)   In het Interest komen ilozo laatste woorden «iet voor. Zij slaan
op den roem vollen togt naar Chatham,
-ocr page 182-
119
in zulk een geval blijvende belastingen moeten toestaan,
waartoe het nimmer komen zal, daar de koning liet dan
niet meer zou beschrijven. *) Daarenboven zouden wij met
onze spaarzame regering !) met weinig hulpmiddelen veel
meer kunnen doen dan Engelands monarchie met veel,
terwijl de belastingen in Engeland weldra zoo drukkend
zouden worden, dat men den koning door oproer dwingen
zou aan den oorlog een einde te maken. Doch deze is
ook niet in het belang van 's konings gunstelingen; want,
<jf zij zouden zich zelve aan het krijgsgevaar moeten
blootstellen, of aan land blijven en aanzien //dat de Ad-
miralen de eere der goede successen en zij de schande
der quaade souden moeten draagen; wanneer sy, in plaatse
van alle behoeftigheden wel te versorgen, zig met de pen-
ningen uit de subsidien en buiten spruitende souden heb-
ben verrijkt.// 3) Een oorlog is dus voor beide partijen
zeer schadelijk; de Engelschen zouden ons ter zee, wij
hen te land meer afbreuk kunnen doen. Wij moeten der-
halve onze marine versterken, en met Engeland geene
andere alliantiën aangaan, dan defensive tegen Frankrijk,
welke berusten op gemeenschappelijke vrees. Want elke
andere zou ons tegenover Engeland zwakker maken, terwijl
het bij gezamenlijke veroveringen den biyt behouden zou. *)
1)   Vgl. Macaulny, hislory of England. eJ. Tauchn. Leipz. 1840.
■II. I bl. 224.
2)   Aanwijsing bl. 297 : «Ende is wel aan te merken , dat gemelde
quislinge ende spaarzaamheid respcclive, niet alleen in de finanlie
ende omtrent de gemeene geld-middelen , maar ook in de bysondere
huyskoudingen der Engelsen en Ilollanderen bevonden werd.»
3)  Zie Macaulay , t. a. p. I, bl. 303 vv.
4)   Aanwijsing, 2. Deel, Cap. IX bl. 290—302.—Men denke bij
deze voorspelling o. a. aan (lihraltar.
-ocr page 183-
120
De la Court wijkt bij deze. beschouwing van Hollands
staatkunde ten opzigte der groote mogendheden meer of
min van zijn vorig beweren af, dat de bewaring van het
evenwigt ons volkomen onverschillig was , en erkent het be-
lang daarvan dat niet alleen Frankrijk, maar ook Engeland en
Spanje door de beide overige worden in bedwang gehouden.
Johan de Witt was geheel van liet gewigt dezer zaak
voor Hollands onafhankelijkheid overtuigd. Engeland door
Frankrijk, Frankrijk door Engeland van zich af te hou-
den , was een beginsel, waaraan hij tot het laatste getrouw
bleef.') Het traktaat van 1662 en de Triple Alliantie
mogen daarvan ten bewijze strekken. Ook deed hij altijd
pogingen om met beide mogendheden te gelijk verdragen te
sluiten , opdat hij aan geene van beide reden tot misnoegen
geven zou.2) Voor het diepgczonkene Spanje echter, dat
herhaaldelijk om bescherming van zijne Nederlanden
smeekte,3) was hij minder dan de la Court beducht; en
1)   Vgl. Groen van Prinsterer , t. a. p. I, bl. 410 §. 333.
2)   Brieven, III, bl. 406 , 623. Vgl. de Memorie van mijne intentie»
en notabele bejegeningen ,
door llugo de Groot, in het Oud en Nieuw ,
uit de Vadeiiandsclie geschiedenis en letterkunde
, verzameld door I'.
Scheltcma.
Anisl. 181^ BI. 221: • Nopens de Alliantien van ons Landt,
waer onder de voomaeniste syn Vranckryck Engeland!, heb ick
altyt geoordeelt, da! men die beyde seer respectieuselyck behoort te
onderhouden , en die twee Koningen soo veel te behagen , als de vry-
heyt kan toelaten , sonder den ecnen te veel voordeels Se geven boven
den anderen. lek was wel indachtigh, hoe dat d'Allianlie eerst mei
Engelandt alleen , aengegaen tot praejudilie van Vranckryck, ende daer
uae met Vranliryck tot praejuditie van Engelandt , een Graef van llol-
landl
liet leven haddo gekost, en veroorsatckt de ruine van veel treffe-
lycke en edele familicn. Ick wi.-t oock wel, dat die Contra-balance ons
dienstig was. •
3)   Mignet, t. a. p. I bl. 238. 11, bl. 138. Ook bij Engeland. Il ,
bl. 12& : tOn cborcha a sauver la monarchie par souscription.» Vgl.
-ocr page 184-
121
hoewel de heerschzuchtige ontwerpen van Lodewijk XIV
sedert 1669 bijna geen twijfel meer overlieten, toefde hij
toch met zich nader aan Spanje te binden, omdat hij wel
begreep dat het te allen tijde tot eene alliantie genegen
zou zijn, en hij tegenover Frankrijk elk voorwendsel tot
oorlog wilde vermijden. ')
§ 3.
Het onderwerp der koloniën, waarmede wij ons in
dit hoofdstuk nog moeten bezig houden, roert de la
Court vooral aan met het oog op de nadeelen der be-
voorregte handelsgezelschappen, die de ingezetenen van
de vrije vaart uitsloten. In alle landen, zegt hij,2) en
dus ook bij ons, zullen menschen zijn , die door tegen-
spoed van de middelen zijn beroofd geworden, om hun
brood te verdienen. Hierbij komen afstammelingen van
Eegenten, die door Niewelingen verdrongen zijn, en
daarom van gezag en eer verstoken naar veranderinge
tragten
; en behoeftigen , die door onzen rijkdom worden
aangelokt, en, zoo zij hier hunne nooddruft niet bevre-
digd vinden, ligtelijk onlusten zouden verwekken , waarbij
Mignet , t. a. bl Hl , p. i ■ •ïaut que la monarchie espngnole avait
été assez puissanle potir inquiéter en mème lemps la France et la
républiqne des 1'rovinces-Unies, ces deux états avaient èié des alliés
naturels. Mais après la pais des Pyrenées , l'Espagne étant tombée dans
uu état complet d'irnpnissance, les Hotlandais s'apereurent prompte-
ment que Ie dariger s'élait déplacé pour eux , et qu'au lieii d'avoir
désormais a craindre l'hoslüité de leurs anciens maitres , ils n*avaieni
plus S redouter que les empiêtements de leur ambitieus allié.»
1)   Mignet, t. a. p. III, bl. S72. Eerst den 17 Dec. 1671 werd
eene defensive alliantie met Spanje gesloten. Ibiil 1)1. 062.
2)   Aanwijsing, bl. 142.
-ocr page 185-
322
de woelgeesten der eerstgenoemde soort zich tot leiders
zouden opwerpen. Ten einde dat kwaad te keeren, heb-
ben oude en nieuwe Staten Colonien aangelegd, //om deu
benaawden of misnoegden Ingeseetenen een oopen te
geeven;// weshalve het verwonderlik is, dat Holland dit
voorbeeld nog niet heeft nagevolgd, en nog geen //vrije
Colonien voor alle Hollandse Ingeseetcnen heeft gemaakt:
hoewel wy met onse scheepvaart seer veelc vrugtbaare,
leedige, ende onbebowde Landen ontdekt, ofte beseilt
hebben, alwaar indien Colonien waren opgeregt, sodaanig
vrv, en nogtans onderworpen aan de Heeren Staaten
van Holland, als de Hollandse platte Landen en niet
stemmende Steeden zijn; soude konnen veroorsaakt wer-
den , eene ongeloovelik groote ende seekere Negotie en
scheepvaart met de Inwoonders van Holland.// Het moe-
derland trekt daar voordeel van , omdat zijne geldmidde-
len en krachten zoowel in vrede als in oorlog daardoor
gesterkt worden; en omdat men misnoegde ingezetenen
kan loozen, door hen in de kolonie eenig bewind te
geven. Maar de octrooijen der Oost- en West-Indische
compagniën beletten het aanleggen van nieuwe volk-
plantingen , door van alle plaatsen, waar zulks geschieden
kon, alle andere ingezetenen uit te sluiten. Hierdoor
worden belangrijke uitwegen aan den handel ontnomen.
Van de bewindhebbers dier compagniën, die alleen de
eigenbaat der deelhebbers beoogen, is eene openstelling
der koloniën niet te verwachten. Men heeft wel beweerd,
dat de Hollanders in Oost- en West-Indië te vadsig zijn
en te ongebonden leven, om nieuwe koloniën te kunnen
stichten en in stand houden; doch de voorspoed, dien
wij overal gehad hebben, waar wij ons ook hebben neer-
gezet , bewijst het tegendeel.
-ocr page 186-
123
"Eude die daarenboven aanmerkt, dat geene Landen
ter Weereld, 't zy wey- 't zy teol-landen soo veel, als
eeven onse Hollandse platte Landen bebouwd zyn; als
ineede dat geene andere Boeren' soo veele Vreemde Lan-
den bereisen als de onse: sal over tuygd werden, dat
geene Natie ter Weereld, tot nieuwe Coloniën ende den
landbow soo bequaam is, als eeven onse Hollandse Na-
tie.»
') Maar het gemelde onverdiende verwijt spruit daar
uit voort //dat de Heeren Bewindhebbers der gemelde
Coinpagnien, alle haare Boots- en Krygsluiden als ook
alle andere Dienaars op soo naaw-bepaalde voorwaarden
lmuren, ende hun ook afneemen soo veelvoudige eeden ,
luidende op verbeurte van hunne verdiende gagien en
goederen: dat seer weinige Inboorlingen van het Vrye
Holland, immers geene dan uit grooten nood, ende daar
en teegen seer veel des onkondige of slaafagtige ende
ondeugende arme Vremdelingeii, sig in dien harden
dienst verhuuren willen. Gelijk ook waarhaftig is, dat
alle deselve sig in de Indien, voorneementlik in Oosten
bevinden, niet alleen gedurende, maar ook selfs naar
't uitgaan van haar dienst, in eene gansch ondraagelike
dwang ende slaavernye.2) Sulks aldaar niemand kan see-
J) Aanwjjsing, bl. 159.
2) Vgl. Nederlandsch Inaië in haare tegenwoordige toestand beschomod.
liataria 1773: «Zeker zoo de menschen het wel in Europa wisten,
zij zouden zig wel wagten , van zoo ligt na llollandscb India te gaan ,
en zag men eens van nabij in Europa, de aldaar aangedaan wordende
allervernederendste en liranuische behandelingen , ik verlrouwc vast (of
alle billijkheid moest daar ook vaarwel gezegt zijn) dat de daar zijnde
oppergebieders , in die zaak wel eens order zouden stellen. Men kan
dan hier vrij uitroepen : Groote God! nimmer is een Hollander meer
gedrukt en veragl geweest onder het Spaansche juk , als onder dit iifc
India gezag voerend gebroed.» Aangehaald door L. C. I). van Dijk „
-ocr page 187-
124
kerlik weivaaren, als de Hooge Ministers, die gesteld
weesende om gemelde eeden der Huurlingen en heveeleu
der Compagnie te doen naar koomen. niminiM quis cus-
tocliet ipsos custodes,
ende geene Opsienders om haar te
agterhaalen hebbende, gemecnelik malkander verschoonen;
ende daar naa hier met groote schatten koomende, vree-
sen, dat die van de Heeren Bewindhebbers sullen aan-
gehaald en verbeurd gemaakt werden.'/ ')
Tot staving zijner beweringen neemt de la Court het
geheele Plakaat over, dat jaarlijks uit naam van den
Gouverneur Generaal en de Eaden van Indie te Batavia
werd afgekondigd. Daarin was onder anderen bepaald, dat
alle schuldvorderingen, welke de ambtenaren der Com-
pagnie te haren laste hadden, aldaar moesten worden in-
gesteld en aangezuiverd ; dat niemand zulk eene vordering
mogt koopen of verkoopen; dat niemand eenig goud of
zilver, gemunt of ongemunt, met zich naar Europa mogt
voeren, maar alles tegen wissels aan de Compagnie moest
worden afgegeven; dat niemand vertrekken mogt, zonder
twaalf maanden loon te goed te hebben; dat men bij zijn
vertrek al zijne vaste goederen verkoopen moest, op straffe
van verbeurtverklaring ten voordecle der Compagnie; dat
niemand koopwaren mogt medenemen, en zelfs voor de vracht
dJiss.) hisloria iiiquisiüoiü's in di-licta a praefectis atque oflicialilnis in
India comraissa. Traj. 1847. bl. V.
1) Zie over de handelwijze der O. I. Compagnie en het bederf harer
ambtenaren : M. Dassen, de Nederlanders in de Molukken. Utr. 1848.
Derde Afdeeling : de Moluksche eilanden onder het monopoliestelsel;
vooral bl. 148 vv. — de Sluers , de vestiging en uitbreiding der Ne-
derlanders ter Westkust van Sumatra. Amst. 1849. dl. I bl. 1—27.
Bl. 21 : • Ouder zulk een bedorven stelsel kon het noch het land
noch der Compagnie weigaan.a Dl. II bl. 201 : «Hare handelingen
kunnen ons slechts leeren wal wij hebben te vermijden.
-ocr page 188-
125
van zijn huisraad twee duizend guldens voor elk last be-
talen moest. Voorzeker lioogst drukkende bepalingen, welke
de verklaring wettigen : "Sulks geen wonder is, dat soo
weinige loff'elike , en soo veele onweetende, leuije , quistige
en ondeugende meuschen, in dienst dier Compagnien naar
Indien vaaren." ')
Ook hier huldigt de la Court derhalve het beginsel van
vrijheid. Hoe ware het te wenschen geweest, dat men
zijne wenken opgemerkt en behartigd had ! Dan zou de
ondernemingsgeest der natie bij voortduring gevoed, en
niet door te gemakkelijk verkregen winsten verslapt en ten
laatste uitgedoofd zijn. De O. .1 Compagnie zou niet, na
een' kortstondigen maar onvergelijkelijken bloei, waarin zij
jaarlijks 22°/0 kon uitdeelen, onzen reeds drukkenden
schuldenlast met meer dan honderd millioenen hebben
bezwaard. 2)
1)   Aanwijsing , W. 158.
2)   Blanpol ten Cnle , |;eschiedenis van Neèrlands zeevaart en bundel,
Ainst. 1836. bl. 113 vv. — Lnzuc, Hollands Rijkdom, I bl 306 v.
-ocr page 189-
VI. HOOFDSTUK.
Regeringsvor in.
Met de behandeling van het vraagstuk, welke regerings-
vorm aan het algemeen welzijn de meest bevorderlijke
zij, besluit de la Court zijn werk, en wijdt daaraan het
geheele derde deel. Wij merkten reeds op, dat de staat-
kundige schrijvers der 16. en 17. eeuw zich bij voorkeur
daarmede bezig hielden.1) De despotische rigting, welke
het vorstelijk gezag sedert de Middeleeuwen genomen
had, leidde van zelve tot eene vergelijking met de mo-
narchiiin van het Oosten of de tirannen van Griekenland
en Home, op welke de herlevende studie van de klassieke
schrijvers bijna onafgebroken wees. De republikeinsche
geest der oudheid had eene warme sympathie gevonden
in de vrije gemeenten, wier poorterschap met het burger-
regt
der ouden zooveel overeenkomst had;2) en indien
de laatsten in het mede-regeren8) den zekersten waar-
1)  Vgl. § 3 der Inleiding.
2)  Brougham , political philosophy , Lond. 1844. dl. III bl. 7—12.
3)  Cicero, de repulil. 1. I. c. XXVII: « Vix particeps liberlatis polest
-ocr page 190-
127
borg der vrijheid meenden te bezitten, hielden de eersten
• hunne vrijheden en privilegiën voor een niet minder on-
waardeerbaren schat. Geen wonder dus dat de vorst, die
de regten zijner gemeenten met roekelooze hand aantastte,
op gelijke lijn werd gesteld met den tiran, die zich van
de alleenheerschappij had meester gemaakt. Onze strijd
tegen Elips was bijzonder geschikt om dergelijke be-
schouwingen op te wekken, en den afkeer voor alle een-
hoofdig gezag te versterken. ') Behalve den monarchalen
regeringsvorm, hadden de ouden nog de aristocratie en
de democratie gekend. Tusschen deze bleef de keus over,
waar men den eersten verworpen had; doch het was na-
tuurlijk dat men zich bij dien vorm bepaalde, waartoe de
geschiedenis langzamerhand had geleid. Bij de opkomst
der vrije gemeenten in de Nederlandsche gewesten werden
bij elke zaak van eenig gewigt alle poorters bij klokslag-
tot beraadslaging en beslissing opgeroepen; later waren
in vele gemeenten op verzoek der poorters zelve ligchamen
van notabelen ingesteld, die in alle zaken, wier belangrijkheid
ecne algemeene vergadering niet dringend vorderde, zonder
nadere raadpleging der burgerij hunne stem uitbragten.2)
esse niiiltitudo , cara omni consilio commnni ac potestate careat ».
c. XXXI : • Ilaque nnlla alia in civitate , nisi in qua populi potestas
summa est , uilum domiciüum l.'bertas ha! et ■.
t) Echter was men zelfs na den dood van Willem I nog niet alge-
meen republikeins-gezind ; hoewel Bilderdijk zich voorzeker te sterk
uitdrukt in de Geschiedenis des Vaderlands dl. VI, bl. 151: «Geen
hair van alle de hoofden te samen genomen (ik voege er gerust de
baarden, knevels, enz. bij), dat toen om Republiek dacht. Ja onze
vaders zijn wel huns ondanks gerepublicaniseert'. • Zie Mr. G. W. Vreede,
de verdiensten onzer voorouders in *t vak der diplomatie , bl. 12.
2) Kluit , Bist. der Holl. Slaatsr. IV, bl. 156 vv. Vgl. Raepsact,
bist. der Etats Géneraux , (Oeuvres, dl. II) bl. 51 vv. , 291 vv.
-ocr page 191-
12S
Het sprak ook van zelf dat de ingezetenen, die zich met
handel en nijverheid bezig hielden, den tijd niet hadden
om zich voortdurend met aangelegenheden van bestuur in
te laten, en deze gaarne aan de meest gegoede en geachte
burgers overlieten. Zoo was allengs overal eene aristocratie
ontstaan, die hare afgevaardigden naar de gewestelijke
Staten - zond. Tegenover die vergadering had de Graaf ge-
staan ; maar in welke verhouding? S. van Slingelandt,*)
Kluit,2) Raepsaet,3) en anderen 4) hebben een helder
licht op dien aiouden stand van zaken geworpen. Het is
thans een onbetwistbaar punt in de geschiedenis van het
staatsregt, dat de Graaf oorspronkelijk, eerst als verte-
genwoordiger van zijnen leenheer , later als souverein vorst
verre boven de Staten verheven was. Maar wij zagen in
de Inleiding, hoe de behoeften der vorsten de regten der
gemeenten, en daardoor der Staten, trapswijze deden aan-
groeijen, en hoe men in het regt van verzet een krachtig
middel tot handhaving van de verworven vrijheid gevon-
den had. In de eeuw van de la Court was deze historische
ontwikkeling echter nog niet tot klaarheid gebragt. De
geschiedenis der Middeleeuwen werd nog lang daarna niet
met die naauwkeurigheid behandeld, welke door het voor-
1) Verhandeling van de oude regering van Hulland onder de Graa-
ven ; in zijne Staalkundige Geschriften , dl. I bl. 1—85.
8) Hist. der Holl. Staatsr. dl. I, bl. 17—4G.
3)   t. a. p.
4)   J. C. de Jonge, Verhandeling over den oorsprong , vourigang
en de hoedanigheid van den invloed des derden Slaats; in de Werken
der Leidsche Maatschappij, 1825, dl. I, Slnk I.— J. D Meijer,
Verhandeling over de vraag ; of de graven van Holland aan de Staten
verantwoording deden of lieten doen enz. 1832; in de Verhandelingen
in geleerde genootschappen, ie
bundel, 'sGrav. 184ti .bl. 155—225.
-ocr page 192-
129
beeld van Montesqieu ') opgewekt, meer en meer in zwang
gekomen is. De arcliiven werden nog niet zoo vlijtig on-
durzoclit, onmisbare bronnen lagen nog verborgen. Daarbij
had de loop der dingen er toe bijgedragen , om aan de
Staten tegenover den Graaf of zijnen hoogsten ambtenaar,
den Stadhouder, al meer en meer invloed te verzekeren.
Terwijl men tegen Filips streed, was er in de denkbeel-
den omtrent de wederzijdsche betrekking tusschen Staten,
Graaf en Stadhouder natuurlijk verwarring gekomen. De
naam van den Vorst, tegen wiens dwingelandij men zich
met inspanning van alle krachten weerde, prijkte tot
zelfs aan 't hoofd van het Octrooi, waarbij in het vrij-
gevochten Leiden eene protestantsche hoogeschool werd
opgerigt.3) Willem I was gewoon bij alle gewigtige
maatregelen de Staten te raadplegen,3) omdat hij zonder
hunne bewilliging in de noodige gelden toch ook weinig
kon uitrigten, en wel begreep, hoe het er op aankwam
om alles te vermijden, wat eigenbelang of ijverzucht kwet-
sen kon. Het bestuur van Leicester versterkte hunne
1) Vgl. J. Heemskerk, Diss. de Montesquivio. Amst.183fl.Pars I, bl.lOÜvv.
ü) P. Paulus , Verklaring dor Unie. dl. I bl. 192. Bijnkerslwck ,
Qnaest. jur. pnbl. 1. II e. I. Kluit, t. a. p. I bl. 168. — Zie over
«lie oprigting vooral : A. 's Gravesande, de Unie van Utrecht herdacht.
Bijvoegsel B, bl. 129—149.
3) Kluit, t. a. p. I bl. 70. In de Ordonnantie ende Instructie by
tien Prinse van Orange gemaeckl voor die van Hollanl , om by pro-
visie dner nae 't sehe Lam geregeerl te worden
, van 25 Aug. 1572 ,
verklaart hij daarinne niet te zullen doen of ordonneren dan by ad-
vyse van de Stalen, soo dien die gelegenheid des Lands en de humeu-
ren van de ingeselenen van dien best kennelijk waren.
Vgl. bl 78 :
« de Stadhouder had beloofd , nipt dan met hun adeis te zullen be-
velen , niet, omdat zij daartoe gerechtigd waren, enz.» Zie ook dl. IJ,
hl 370. — T. P. Tresling , Disquisitio historica de prudentie Cui-
litlmi I in republica perlurbata. Traj. 1831. bl. 185.
9
-ocr page 193-
130
zelfstandigheid; en zoo zij zich tot regtvaardigiug der
tegen hem genomen voorzorgen op de provincialo opper-
magt beriepen , zij begonnen insgelijks de leer te verkon-
digen , dat van de oudste tijden her het hoogste gezag-
door hen aan de Graven was opgedragen, en het dus
na de afzwering van Eilips van regtswege tot hen was
wedergekeerd.') Deze theorie strookte volkomen met de
heerschzucht der Hollandsche aristocratie, die reeds aan
de verheffing van Willem I tot Graaf hinderpalen had
in den weg gelegd.2) Zij vond natuurlijk des te meer
weerklank in de gemoederen, naarmate de gehate Engel-
sche partij er te heftiger tegen te velde trok , en zelve
eene nog meer onhistorische theorie verkondigde.3) De
1) Kort Vcrtooch van 't Recht van de Ridderschap, Edelen, ende
Sleden van HoUnndt en Wesl- Vriesland , van allen ouden tyden in den
voorsz. Lande geb7-uyckt
, tot behoudenisse van de Vrijheden , Gerech-
tigheden , Privilegiën
, ende Loffclyche gebruyehen van den selven Lan-
den,
van 16 Oct. 1587. « i. liet is kennelyck dal de landen van Hol-
landt met West-Vriesland emle Zeelandt zyn Iserlert eten tydt van 800
Jaren herwaarts geregeert ende bericht geweest by Graven ende Gra-
vinnen , den welcken by den Ridderschap , Edelen ende Steden , re-
presenterende de Stalen van den selven lande , de Heerschappye ende
de Souvera'mileit der setver landen waltelyck is opgedragen ende go-
defereert geweest , — — V. Eyntelyck is boyten tvvyfel dal de ad-
ministratie von de SuuverayMteyt van de landen t'allen tyden wette-
lyek is aengenomen geweest by den Staten der selver, soo wanneer
door aflijvigheyt , minderjarigheyt , krancksinnigheyt, misverstaat ofte
renige andere inconvenienten de landen verlaten syn geweest van de
wettelycken bedieniage der Princen.-------• Vgl. Kluit, t. a, p. 11,
W. 28ü vv.
2)  Amsterdam en Gouda maakten zwarigheid. Kluit , t. a. [>. I
bl. 320 vv. 361.
3)   In het Verloog van den Engelschen Raadsheer Wilkcs van 1581
werd beweerd : dat de Oppcrmagt niet bij de Staten, maar bij den
grmeenen man gezocht moest worden ; • hetgeen de partij van Leiees-
t«r voorgaf , ten einde daardoor haar gezag Ie handhaven.» {De Bosch
-ocr page 194-
131
juiste kennis van het oude staatsregt ontbrak, om de
ongegrondheid van de aristocratische voorstelling aan
te toonen. Het kan derhalve niet bevreemden, dat zij
zonder nader onderzoek werd aangenomen en op de open-
bare meening eenen beslissenden invloed uitoefende, vooral
nadat de beroemde Huig de Groot haar in zijn werkje
de antiqidtale reipublicae latavicae') met zijn gezag
als geschiedvorscher en geleerde bezegeld had. -)
Het lag in den aard der zaak dat de Staten, wier
souvereiniteit nu boven alle bedenking verheven scheen,
met leede oogen het gezag der Stadhouders zouden aan-
zien, dat nog in vele opzigten het hunne beperkte. Na
den dood van Willem IT dacht men dat juk voor goed
te kunnen afschudden. Waartoe, vroeg men , is het aan-
stellen van eenen Stadhouder noodig, nu de oorlog met
Spanje tot een gelukkig einde gebragt, en derhalve aan
een krijgshoofd geen behoefte meer is ? 3) Op deze vraag
werd meestal geantwoord, door op het 9. artikel der
Unie van Utrecht, hetwelk de beslechting der voor-
naamste geschillen tusschcn Provinciën of Steden aan
de Stadhouders overliet, 4) en op de onvergankelijke
verdiensten van het huis van Oranje te wijzen.5) Het
Kemper) de staatkundige partijen in Noord-Nederland, Amst. 1837,
bl. 115. Vgi. Kluit, t. a. p. bl. 280 vv.
1)   1610. Zie vooral cap. V.
2)  Zeer wijdloopig wordt deze leer uiteengezet in Hollands aeloude
Vrijheid, buylcn hel Stadhouderschap, beschreeven door Emanuel van
der lloeten Amst. 170G. Ten onregte verwarde Bareulh dezen met onzen
de la Coiirt. Zie Kok, Vaderlandsch Woordenboek , 2. druk. dl. X bl. 565.
3)   AiUema , Herstelde Leeuw, "s Grav. 1652. bl. 195.
4)   AiUema, t. a. p. bl. 100 vv. Vgl. l'ieter Paulus, t. a. p II, bl. 178 w.
?>) Zie de eonclusiën van Friesland tegen de Acte van Seelmie , in
de Resol. v. Consid. bl. 112 rv.
-ocr page 195-
132
behoud der eensgezindheid scheen evenzeer als de pligt
der dankbaarheid de benoeming van den Prins tot de
hooge waardigheden zijner voorouders aan te bevelen. Maar
de behoefte aan scheidsregters werd door Holland vol-
strekt niet erkend,') en niet zonder ironie wierp liet
aan zijne tegenpartij de vraag voor, of de erkentelijk-
heid zich zoover moest uitstrekken, dat men den on-
mondigen nakomeling ecne onnoodige en gevaarlijke ~)
bediening opdroeg, alleen omdat zijne voorouders het
vaderland duurzaam aan zich hadden verpligt? 3)
Om twee redenen hield Holland dat ambt onbestaanbaar
met zijne vrijheid en zelfstandigheid. Vooreerst kon de
stadhouder, meester van het krijgsvolk , en daardoor van
de versterkte plaatsen, zich ligtelijk opwerpen tot tiran , en
1)   Ailsemn , t. a. p. bl. 220 vv. Zeeland (door Holland bewerkt ,
ibid. bl. 126) en Utrecht {Hollands boutje) sloegen middelen voor, om
zonder Stadhouders lot eene goede beslechting der geschillen te gera-
ken. Ibid. bl. 143, 171. Vyl. bl. 1 dezer Verhandeling.
2)   Ailsema, t. a. p. bl. \1~l: «dat oock de jonge Prins don Slaat
geen danck sonde welen, vo^r d'ecre hem in syn Kinlsheyt aengedaen;
als stillende duchten , dal het hem er/'clyck toequara ende dat men
hem niet konde verby yaen. Waer by dan oock quamen dese secrete
consideralien ; afs dal hy soo na verwant was aan Vranckryck, Spaignen,
Engelant, Denemarck ende sell's in 't Landt soo machtigh begoedet ,
aen den staet soude formidabel syn , ende dat sulck voor eene Repu-
blycke ende voor de liberleyl periculeus was. »
3)  In de Deductie tol Juslificalie der acte van Seclusie wordt ge-
zegd, dat het Stadhouderschap 61 een last, óf eene belooning is. In het
ccrsle geval: « wie sach oyt sorge met surcharge van nieuwe sorge
beloonen' Ende voorwaer al 't gene selfs beloonige waerdigh is, kan
niemandt lot voldocninjje van belooninge werden toegereeckend. » In
het tweede geval: «Wie hoorden oyt soodanigen sustenue , dat over
eene bewesene weldaet een tweede weldaet , selfs noch over de nako-
melingen , tol recompense soude moeten werden gegeven ? • Resol. t>.
Consid. bl. % vv.
-ocr page 196-
133
alle banden afwerpen; en de gebeurtenissen ten tijde van
Filips , Leiccster en Anjou ') hadden overvloedig geleerd ,
hoe men tegen een veldheer op zijne hoede moest wezen.
Hoe zwaar deze bedenking bij do la Court woog, blijkt
onder anderen daaruit, dat hij de eenhoofdige regering
met algemeenc Slaavemije gelijk stelt,2) en het voor
ontwijfelbaar houdt dat Willem I zich een onbeperkt gezag
zou hebben aangematigd //indien een Moorder syn leven
niet hadde verkort.'/s) ])e ware vrijheid kwam hem onbe-
1)   Zie de Deductie lol Juslificalie der Acte van Seclusie , 2. deel ,
eap. III.
2)   Aanwijsing , b(. 25 i.
3)   Aanwijsing , Voorrede----Niet minder 6lerk uit zich Jolian de
Wilt in de aangehaalde Deductie, deel 11, cap. I ifl. 20 (Rcs. t. Consid.
bl. 77): • Wederomme, als Hollandt ia den Jaro 1581 nu alles haddc
(jepraepareert omme den Heero Prince Willem hoochloffelycker ge"
ilachteiiisse —-------te hulden tot Grave-----------: Siet daer werdt
een eer- ende Godloos Moordenaer verweckt, die van 'sLandts Vyan-
den omgekocht wesende, dien glorieiiscn Prince het leven berooft------
ende sulcks binnen soo korten tyd daer nae , dat voor des selfs over-
lyden de voor-geroerde denunciatie niet ter executie gesteldt heeft
konnen worden : Ende al-hoe-wel door 't voorschreven moordadigh
feyt, dese Landen van haer voornaemste steunsel berooft zynde , liet
teer ghebouw van den nieuwgebooren Stael evidentelyck scheen to
stillen instorten , ende de Inwoonderen van dien wederomme onder de
voorige Spaensche Slaverny te sullen geraecken , soo heeft nochtans
Godt Alraachtich, uyt soo dicke duysternisse een helder licht geschept,
ende niet alleenlyck den Staet genadichlyck ende wonderbaerlyck staende
gehouden , maer oock de Ingeselenen van dien gepraeserveerC , ende
behoedt voor de nieuwe subjeclie daer inne de selce albereydts ge-
noeghzaem waren gepraecipileerl.
• Aan Gods genadige tusschenkomst
wordt in n* 22 insgelijks de dood van Willem II toegeschreven , en
daarop in n*. 23 krachtig aangedrongen , dat men zich toch niet
weder moedwillig door de benoeming van eenen Stadhouder in zulk
een gevaar zoude begeven « op allegatie , ende overwegingc dat Godt
ilc Heere niet altijds miraculen doet. »
-ocr page 197-
134
staanbaar voor met een eminent hoofd, dat haar elk
oogenblik zou kunnen vernietigen.
Om echter de kracht van dit argument wel te vatten,
moeten wij eenige oogeublikken stil staan bij een meer
gezet onderzoek naar hetgeen hij eigenlijk door vrijheid
verstaat, waarbij natuurlijk de beteekenis, welke men in
zijnen tijd van dat woord hechtte, van groot gewigt is.
Vrijheid immers is eea betrekkelijk begrip , hetwelk eene
ontheffing van banden uitdrukt, die eens gekneld hebben;
en het ligt dus in den aard der zaak dat elk tijdvak eene
bijzondere meening over dit onderwerp gekoesterd heeft.')
Omtrent twee kenmerken der vrijheid zijn bijna alle
schrijvers dier dagen het eens , namelijk: onafhankelijkheid
van vreemde magten, en eene regering volgens de oude
vrijheden en privilegiën des lands.2) Het mederegeren,
dat kenmerk der oudheid, werd nog niet algemeen als
1)   Monlesqieu, Esprit des lois , 1. XI cliap. II: «chacun a appeli'i
Uberlé Ie gouvernement qui éloit conforme a ses coulumes ou a ses
inclinations. »
2)   Zie o. a. Grotius , de jure belli et pacis, 1. I cap. IH § 12 no. I.
Idem, de anliquitale reip. bal; c. I. Deductie tol Juslificatie der
Acte van Seclusie,
2. Doel , cap. V, u°. I. Brieven vvn de Wüt,
IH, bl. 33, 42, Hi. Mr. J. Meerman, de burgerlijke vrijheid in
liaare lieilzaamc, de volksvrijheid in haare schadelijke gevolgen voor-
gesteld. 2. druk, Leijd. 1793, bl. 8—17, 26.— Merkwaardig is do
definitie vau liberlas bij Boxhorn, (Institulionespolitieke , I. I. c. V § 6.)
die haar hierin stelt, dat de salus populi boven alles behartigd worde.—
Iluber , die aan het staatsregt een maatschappelijk verdrag len grond-
slag legt , vindt de wijheid vooreerst in de bevoegdheid om dat ver-
drag aan te gaan , en ten tweede in de veiligheid van persoon en goe-
deren , daar men de overeenkomst juist tot verzekering dier regten
gesloten heeft. De jure civilalis , 1. I Sect. II c. V § 34. — Vgl.
Mr. II. W. Tydentan, de voormalige staatspartijen in de Nederlandschc
Republiek. Leiden, 1849 bl. 82. Groen vau Printlerer, Handboek
dor geschiedenis van het vaderland , dl. J S 325.
-ocr page 198-
135
vernachte beschouwd om vrij te heetcn;1) zelfs verklaarde
do Raadpensionaris van Zeeland Mr. JoJian de Brune zich
tegen eene verantwoording der regering aan liet volk.2)
Schede acht eene algemeene deelneming aan de rege-
ring niet onverschillig , maar vindt het toch voldoende ,
zoo er mnar eenig lid der familie in de regering zit.3)
Aangaande een ander punt echter waren de gevoelens
zeer verdeeld. Men was het eens, dat een volstrekt een-
hoofdig gezag met de bestaande wetten en den bloei des
lands ten eeuenmale onbestaanbaar was; *) maar kon men
1)  Ala zoodanig komt het voor in do Verhandeling van de vrijheid
m den Iliergerslaat
, 1737 (van de Beaufort) bl. 103 vv. Vgl. bl. 30
vv. Vgl. de gevoelens van van Slingelandl, Kluit, Cras en /'. Paulus
over de vereisclnen der vrijheid bij Mr. G. IK. Vreede , do Regering
en de Natie. Amst. 1845, bl. 0, 2o , i 3G , 140.
2)   De grondsteenen van eene vaste liegeringe, Gorinch. 1661. bl.
5213 : t 't Is wacr, dut de overheydt — — soo veel liet mogclyck
end' oorbaar is , de Gemeynto (moet) doen blycken , de nootsaecke-
liekheydt end' oorsaecken van de lasten : maer ten komt evenwel den
volcke niet toe, in dese heymenissen van slaet, haer sinncn in ie
dringen. — — De overheydl en is oock niet comptabel aen de Ge-
nieynte, » Zie Tliemis, VI. deel, IS4'i. bl. 317.
3)   « Per quos ipsi sibi quoque parlicipes reipublica videntur. • Liltei'-
tas publica
(ed. Burmannus Secundus in parle alterae Analecl. Belg.
Lugd. 1772) bl. 13.
4)   Zie tot bewijs , dat ook de staclliouilelijke partij zoo dacht: Toetsc
o» liel luslerschrifi 'C Onrecht genaaml
: Sladthouierlijeke regeeringe;
door 1). 1'. E. Leijden , 16C2. bl. 10" «in de wetten en gerechtigheden
bestaat de vryheyt. ■ Bl. 92 vv. : « nicmant sal ontkennen , dat de
macht der Stadhouders afhanght van hare principalen. — Den klagen-
den Vecnhoer over de fuemroovende pasquillcn legens syn Iloogheyl
,
'sGrav. 1602; «Neen, Hullaut, uwe vryheyt bestaet niet in consent
tut laster en beestachtige wereken , maer in eene Aristocralivo Regeo-
ïinge lot maintenne van uwe privilegiën en voorrechten. • Bl. 10 :
• gevende aen de voornoemde hare Hoofden nu wel een meerder en
absoluter, dan weder een minder, en ingebondener machl , ende
-
-ocr page 199-
136
niet zonder gevaar een eminent hoofd hebben , onder zulke
beperkingen, die het misbruik zijner magt verhinderden ?
Zelfs de Groot, hoe weinig grond hij persoonlijk had om
met het bewind der Stadhouders te zijn ingenomen , had
zich van dat gezag niet afkeerig betoond.1) Maar hier van
wilden de voorstanders der zuiver Staatsgezinde partij
niet hooren. Zij hielden het voor onmogelijk en boven
tle menscheli jke natuur, dat een vorst, die door den
invloed op de keuze der stedelijke overheid en de magt
over het krijgsvolk zijnen wil onbepaald kon doen gelden,
de aangeboren heersclizuclit uit pligtgevoel of vaderlands-
liefde verzaken zou.9) De geschiedenis, niet alleen der
Commissie, doch allydt noodigh achtende over hacr te stelten eenige
persoonen
van uyi.icmende aansieu ende digniteyt, ende reslringerendo
oude munierende do selve doorgaena mei behoorlycke Wellen endo
Reglementen tegeos alle Excessen. » — Hollands Opkomst ofl Beden-
kingen op de. schandelijke Schriften
, gennmnl Grafelijke Regeeringe en
Interest van Holland.
Leijden , 1(iij2 ; bl. 16S: «Evenwel en moot
niemand monen, dat wij een Monarchale Regering in dese Landen best
ourdeelen , geensins, deze slryl tegen do natuure der Inwoonders , ge-
lyk wy souden konnen aantonen , maar wy willen alleen sproken voor
snik een Hooft, ofl Stadhouder weiekers magt bepaalt en afhangende
is
van d'Algemeyne Slaten. »
I) De anliquitale reip. balao C. I; «Quodsi ad hoc optimatium
imperium
ex ordinibus composimm legilimus accedat principatus, ea
\ero Respublica oplinie videri debet et delecla esse el temperata. »
~i) Aanwijsitig, Voorreden : • deze Prinsen van Oranjen geeno Enge-
len , maar menschen zijnde, niet behoorden te werden beschuldigd.
over gebreken (verkwisting , wellust , ondankbaarheid , heerschzueht)
die alle menschen, ofte ten minsten alle soo hoog-geboorene ende
geslegene inunschen onderworpen zijn. — Eindelik , wal aangaat der
opgemeldor princen van Oranjeo a/nbilic ol'te heersugtigheid kan niet
werden ontkend —< — dat de selvo geineen is allen ntcuschen — —
Knde dien volgende (behuorde men) de Princen van Oranjen over haaio
veriueei'deriuge ofle aauwasseiide autboriteit ende kragt in het bedienen
ofte Regeeren der Vereenigde Nederlanden ende der veroverde Sleeden
-ocr page 200-
137
grijze oudheid, maar ook tier omliggende Kijken en
bovenal der Italiaansche republieken , leverde te veel voor-
beelden van die hcerschzucht op, om zoodanige vrees niet
te wettigen;1) en zelfs in Engeland, waar het Parlement,
gelijk de la Court zelf verklaart, nog meer dan eldera
de willekeur des kouings betoomde, waren de meeste
martelaars der vrijheid gevallen.s) 1t Scheen derhalve raad-
zaam geen Stadhouder meer aan te stellen, zoo men de
heerlijke vruchten van den tachtigjarigen krijg niet wilde
verbeuren.3) De groote waarborgen van onzen tijd: do
iilsoo seer — te pryaen , als men te agten ende te looven ploeg ecu
vlylig eerlik Koopman , Jio syiio goederen door Neeringe e»de Negotie
weet ie vermeerderen , want in die vermeerderinge van Hlngl kennelik
alle der Princen hanteering ende Negolialie bestaat. »
t) Grolius, Annales (Amstel. 1038) bl. 8: «Quanta iugeuiis cupidu
incedat subruendi leges, quae vim potenüae infringunt, insignes priu-
cipum aut populoruni rtiinac vetera ac nova dnenmenta exstani. » Cicero,
«Je republica , 1. II c. XX1ÏI ; « Nam in qua republica est unns nliquis
porpetua potoslate , pracsertim rejjii, quamvis in ea sit et senatus------
taaien illud excellit reginm nomen, neque potest ejusmodi respu-
l>lica non regnum et esse et vocari. ■ Vgl. S. Si ijl, Opkomst en blüoi,
1)1. 234 vv.
2)   Sinryke Fabulen , bj. "25 : « Endo oovermits in geenen Lande
ter weereld dan in Engeland, nu bekend is eene Polilihe Regcering ,
waar een Koning naar Reglen , ende ook in der daad den Wellen
onderworpen is , gelyk liet selve blykt soo haast aldaar een Parlament
vergaaderd is ; ende dat des niet te min de Koning in het afweesen
des Parlamenls , van seer oude tyden af, de Wetten soodaenig heeft
■ Ie.en uitvoeren , dat in dien Lande alleen , meer als in alle andero
Landen van Europa te saamen , Menschen zyn gedood , die geroemd
hebben, als onschuldige ende Polüike Martelaars. voor de Vryheid
ende de wettige Regeeringe des Lands, te sterven : enz. •
3)   Ik heb in het tijdvak van de Wilt uitsluitend de vraag behandeld
gevonden, of de aanstelling van cenen Stadhouder noodij; , nuttig ,
raadzaam was. Eerst later drong men er op aan, dat het Stadhouder-
schap een essentieel gedeelte der Slaatsinrigling uitmaakte. lic (Kfllit)
de rechten van den mensch , Amst, 1793 , bl. 415.
-ocr page 201-
138
afscheiding der Staatsinagten, eenc ware volksvertegen-
woordiging , de verantwoordelijkheid der ambtenaren, de
openbaarheid en de vrijheid der drukpers waren aan die
dagen meerendeels nog vreemd; en hoewel men op het
voetspoor van Aristoteles ') en Cicero 2) den gemengden
regeringsvorm voor den besten hield, behoorde eene even-
redige verhouding tusschen monarchie, aristocratie en
democratie, waarop het constitutioneel staatsregt thans
berust, nog tot de onbereikte idealen.3)
Doch ook al rnogt de vrees voor despotisme overdreven
schijnen, altijd moest het overwigt van Holland lijden
door de benoeming van eenen Stadhouder, die tevens tot
andere gewesten in gelijke betrekking stond en daardoor
de belangen der Generaliteit niet aan die van Holland in
't bijzonder kon opolieren. Wij zagen reeds in hoe menig
opzigt de Hollandsche Staatkunde, die bijna uitsluitend
op bevordering der handelsbelangen gerigt was, zich door
i) De rcpublica , 1. IV c. 12; öoaJ 5'«i> ÜfitlVOV f\ Tt
l*i%Qf, , Toaovrro fioi>if.i(axï(t<x.
'2) De republica , 1. 1 c. XLV: «Quod Ha cum sit, tribus primis
generibus longe praestat, mea sentculia , regium ; regio autem ipsi
praostabit id , quod erit aequalutn et temperalum ex tribus optimis re-
rum pitblicarum modis. Placet cnim essti quiddam in republica praes-
lans el regale ; esse aliud auctoritate princlpum partum ac Iribulum ;
esse qunsdam res servatas judicio voluntatique multitudiiiis. • Vgl.
Tacilus, Annales, 1. IV c. XXXIII: «Nam cunctas nationes et urbes
p»puius, aut primores, aut singuli regunt: delecta ex lus et conso-
ciata reipublicae forma laudari faciliui quam evenire , vol si evenit ,
liaud diuturna esse jwlest. »
3) Huber, de jure civitatis, 1. I Sect. VIII c. VI § 4 : «Adhue
exspeclamus, dum talis Rcspublica plures habens Rcipubl. formas
specie diversas , ex omni scculorum memoria nobis monatrelur , quae
cxsliterh vel aetatem ferre potuerit. »
-ocr page 202-
139
den band der Unie bekneld en gekreukt gevoelde. ') Bovenal
werd het den Stadhouderen verweten, dat zij, om hunnen
dorst naar roem en grootheid te bevredigen, de bescher-
ming der zeevaart verwaarloosden, en de koopvaardijvloten
aan vijanden en kapers ten prooije lietena); zelfs ging
men zoo ver van hen te beschuldigen, dat zij dit soms
alleen deden, om het lastige Amsterdam, hetwelk steeds
hunne eerzuchtige plannen dwarsboomde, te kwellen en
te verzwakken;3) en moge ook dit verwijt minder gegrond
heeten, zeker is het dat de Stadhouders als Kapitein-Generaals
]) Hoofdstuk I.— Opmerkelijk is liet gezegde van Luzac (Huil. Rijkd.
III, hl. 183) , waar hij over den aanslag van WUlera II op Amsterdam
spreekt : «Aen den anderen kant zoude het niet vreemd zijn , dat
Amsterdam , en eenige andere Hollandsche steden gevreesd hebben,
dat de koophandel uit Holland wederom naar Vlaanderen en Brabant
zoude verhuizen , bijaldien de Vrije Staat zijne veroveringen en bezit-
tingen nog verder uitbreidde. • Zie in verband hiermede de articles
secrels
van het I'rojet de traite fait entre M. Ie Prince d'Orange
Guülaume , et M. Ie Comle a"Estrades en
1G50 (lettres d'Estraden ,
I , bl. 93), en Mr. II. W. Tijdeman op Bilderdijk, IX, bl. 252.
2) Aan dit onderwerp wijdt de la Court het 1. Hoofdstuk van het
2. Deel der Aanwijsing.— Vgl. Bilderdijk, Vaderl. Gesch. d. VII, bl.
,HÜ : « het ontbrak niet aan libellen (n. reeds in 1584), die den Piins
een ondraaglijker tyran dan Filips scholden en den Koophandel den
ondergang spelden , zoo men hem tot Heer had, maar een onvoor-
beeldigen bloei daar tegen , zoo men hem uit de voeten , en de Ue-
geering alleen in handen der Staten bracht. • — Lustte betoogt ia
Hollands Rijkdom, (bl. 54 vv., 99 av., 131 vv., 150 vv.) dat zoo-
wel de Graven als de Stadhouders de belangen van handel en zeevaart
zeer hebben ter harte genomen. Zillesen ontkent dit ten opzigte der
laatsten in Ncerlands opkomst, bloei en verval, bl. 152. Vgl. Mr. J.
C. de Jonge;
geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen ; dl. IV ,
stuk 1 , bl 1—«61.
3) Aanwijsing, bl. 484. Vgl. bl. 11 dezer Verhandeling. Uit dit oog-
punt vooral beschouwde Holland den aanslag vat) Willcm II op Am-
sterdam.
-ocr page 203-
140
uit den aard der zaak zeer geneigd moesten zijn tot oorlog ,
waarin zij zich vrijer bewegen en hunne talenten schitteren-
der ontplooijen konden.') Bij al deze bedenkingen voegde
zich nog,uit hoofde der betrekkingen van bloedverwantschap
en aaiiliuwelijking tusschen de huizen van Oranje en Stuart
de vrees voor eene te naauwe aansluiting aan Engeland,
waarmede de onaf haiikelijkheid der Republiek ernstig scheen
bedreigd te worden.2) Het laat zich dus wel begrijpen ,
dat de edelste- en meest vaderland-lievende mannen kon-
den ijveren tegen de verheffing van een vorst, aan wiens
voorzaten het vaderland zonder twijfel onnoemelijk veel te
danken had, maar wiens grootheid geen bron van twee-
dragt en onheil worden mogt. 3) Ten tijde van de la Court
waren dan ook de voortreil'elijkste staatslieden der partij
van de Witt toegedaan ; de Prinsgezinde factie bezat
slechts mannen van middelmatige bekwaamheid. *)
De vraag, of er al of niet een Stadhouder zou zijn,
werd derhalve door Holland voor eene levensvraag gehou-
den. Om haar draaiden meest alle staatkundige beschou-
wingen. Ook de la Court houdt zich in het derde Deel
1)  Ten opzigte van Willem II wordt dit zelfs door Bilderdyk erkend
in de Vaderlandsche Geschiedenis, dl. IX, bl. 29, 252 vv.
2)  Bl. 12 vv. dezer Verhandeling.
3)  Vgl. K. t>on Rotlech , Allg. Gesch. VIII, bl. 48 : « Nicht Neid
gegen Oranien fühlte Witt, nur republikanische Scheu für detii Für-
stensohne , welcher, wenn der Sieg ihn krönte, leicht turn Monar-
chen emporwuchs. »
4)  Mr. J. van hennep , Elisabeth Musch, Amst. 1850; bl. 110 ;
• Het was liet ongeluk dier partij, dal zij, althands tol aan den jarc
lt>72 toe , niel een enkelen staatsman van schitterende talenten onder
hare gelederen telde : terwijl al do groote en schrandere mannen , die
onze Staat in die dagen bezat, de Wilt, van Beverningk , van Beunin-
gen , ook toen nog Fagel, tot de Staatsgezinden behoorden.»
-ocr page 204-
141
der Aanwijsing uitsluitend bezig met het betoog, dat eene „
regering zonder Stadhouder noodwendig alles behartigen
zou, wat hij in de beide vorige Declen als grondzuilen
van Hollands welvaren had voorgedragen, terwijl integendeel
een Stadhouder , in plaats van de heilzame maximen te
volgen, aan den bloei des vaderlands onherstelbare slagen
zou toebrengen.
                                                                   «y
Die regering immers, zegt hij,1) zal de beste zijn,
wier belang met dat der ingezetenen strookt. Nu is er
geen bestuur denkbaar, waarbij dit meer plaats zou kun-
nen hebben dan bij de tegenwoordige Eegenten; want
hunne voordeden als magistraten zijn zeer gering, en
bovendien worden zij van tijd tot tijd door nieuwe geslagten
verdrongen; //sulks altyds noodsaakelik is, en soo lange
de Regering aan geene afsonderlike Familien eigen is, bly-
ven sal, dat veele Bloedvrinden der Regeerderen in de
Hollandse Steeden sig met de koopmanschap geneeren.'/
De Regenten stellen in de gereformeerde godsdienst goen
bijzonder belang, daar //de KerJceUIce Bedieningen, van
Predikant, Ouderling ofte Diaken — — soo weinig
profitabel endc aansienelik zyn, dat de Regeerders ende
Magistraats-persoonen seer selden genegen zyn, die diensten
door sig selfs, ofte door hunne Bloedvrinden, te beklee-
den.'/ 2) Natuurlijk wordt hierdoor de Tolerantie bevorderd.
Het aanlokken der vreemdelingen door een open burger-
schap maakt de steden groot en rijk, schept nieuwe
ambten, welke de Regenten aan hunne gunstelingen kun-
nen geven, en brengt eene groote verscheidenheid in
Meligiën, Natiën, Talen en Occupaiiën te weeg, waardoor
1) Atinwijsing , Deel III, oap. I, bl. 388 vv.
±) Aanictjsing, bl. 3!)".
-ocr page 205-
142
de kunstmatige toepassing van den regel divkh et impera
overbodig wordt. Bevoorregte Corapagniën en Gilden kun-
nen door haren vast aan een gekoppelden aanhangligtelijk
al te magtig en daardoor gevaarlijk worden voor de Re-
genten; weshalve het waarschijnlijk is dat deze //secr
weinig sullen geneegen zyn, door nieuwe Octroyen en
bepalingen, de Vryheid hunner gemeene Ingesetenen te
beletten ofte te bepalen.'/ ') Daar zij rekening en verant-
woording van hun beheer moeten doen, en tevens bij den
bloei van den koophandel zelve een voornaam belang heb-
ben , zoo bezit men den zekersten waarborg dat 's lands
penningen met spaarzaamheid en ten algemeencn beste
zullen besteed worden,5) en vooral tot steun en aanmoe-
diging der zeevaart zullen worden aangewend. Ook is van
soodanig geïnteresseerde Vrye Regeerders eene meer doel-
treffende regeling der justitie en met name het instellen
van een grooter getal regters te verwachten; //want de
Politike Regeerders door het getal der Suhalterne Regteren ,
ende der Raads-Heeren groter te maken, des te meer
weegens magt, aansienelike ende weegens jareliks loon
voordeelige Amten, souden hebben en konnen begeevcn ,
aan hunne liefste vrienden.// 3) Dezelfde reden zal hen tot
het stichten van koloniën aanzetten, waarbij altijd nieuwe
posten en bedieningen ontstaan. Daar zij in oorlogstijd
zelve in de verhoogde belastingen moeten dragen, zullen
zij veel zorgvuldiger dan een vorst, die daarvan gelijk
1)   Aanicijsing , bl. 412.
2)   De Wilt beloonde soms uit eigene beurs de lieden , die liij lot
hot bekomen van noodde inlichtingen gebruikte. Brieven, I bl. 43.
Vul. den brief van P. de Groot aan de Witt van 13 Febr. 1G09 {Brie-
ten,
II bl. (J21) , aangehaald op bl. l noot 4) der Inleiding.
3)  Aanwijsing, bl. 413.
-ocr page 206-
143
onso voorleedo Hoofden der Jlepiéüke') vrij was, den
krijg mijden. Dat zij overigens bij hunne zoowel binnen-
als buitenlandsche staatkunde de belangen van handel en
zeevaart op het oog zullen houden, behoeft geen nader
betoog.
Het kon niet anders of de keerzijde dezer beschouwing
moest met de hatelijkste kleuren geteekend worden. De
heftigheid van onzen Schrijver , zijne vurige verknochtheid
aan de Staatsgewijze regering, zijne meening, dat eer-
en geldgierigheid de eenige drijfveren waren der mensche-
lijke handelingen,2) verhinderden hem de Stadhouders
met die onpartijdigheid te beoordeelen, welke zelfs in
onze dagen, nu het tijdvak van Johan de Witt, na zoo-
vele lotwisselingen van ons vaderland, voorzeker geheel
tot de geschiedenis behoort, nog dikwijls te vergeefs
gezocht wordt. Zonder ontzag vaart hij tegen de grond-
leggers onzer vrijheid uit, en wijt hun al de rampen,
die den Staat getroffen hadden. Zelfs verleidt de eenzij-
digheid hem zooverre, dat hij tot regtvaardiging van
zijnen afkeer aanvoert, dat //alle de Monarchale Hollandse
.Steeden , Cuilenborg , Vyanen , Leerdam, Ysselstein etc.
ten nadeele der Hollandse koopluiden soodaanig de Jus-
titie oeftenen, dat deselve te regt mogen werden verge-
leeken by Algiers, Tripoli, Thu?iis en Salee." ')
A) Deductie lot Justif. dor Acte van Soclusie, deel II, cap. Vï,
n°. 5 : « Hebbende de hooch-oemclte Ilcercn Piincen daer-en-boven
oock met hunne gantschc Familien , ende die gene die daer nen zyn gcal-
lioert geweest, genoten vrydom endo exemptie van alle 'e Landt) Im-
posten , mitsgaders oock van alle cxlraordinaris schattingen. "
2) Zie hl. 17 dezes Verhandeling.
2) Aanwijsing, hl. 435.— Zie van Zurrli , Codex ISatavus, voce
Knilemburg , Vinnen , Leerdam en UssehUin.
-ocr page 207-
144
liet lust mij niet alle beschuldigingen en aantijgingen
van onzen Schrijver op te sommen. Waar de partijzucht
zoo hoog klimt, als in zijnen tijd het geval was, daar
worden veelal ook de degelijkste schrijvers zoozeer door
hunnen ijver weggesleept, dat zij zich van hatelijkheden
niet onthouden kunnen. Tntusschen blijkt er des te ster-
ker uit, hoezeer de Staatsgezinde partij op de Stadhou-
ders verbitterd was. Een uittreksel uit de twee hoofdstuk-
ken, die aan Johan de "Witt worden toegeschreven,1) en
daarom in dubbele mate de belangstelling wekken, zal deze
gezindheid nog nader in het licht stellen.
/ Het eerste behandelt de vraag: Waarom de gemeene
' Vryheid in Holland niet meer goeds heeft veroorsaakt,
seederd de dood des Princen van Oranje
, lesten Stad-
houders van Holland, ende Capitains Generaal ad vi-
tam.
Immers heeft men nog weinig vruchten dier vrijheid
genoten, en zijn met name de Imposten niet minder
drukkend. Dit moet echter aan de feilen der vorige re-
gering worden geweten , waarvan de kwade gevolgen nog
niet hebben opgehouden. Want vooreerst was de provincie
Holland in 1650 //belast met penningen op interest ge-
ligt , ter somme van 140 millioenen guldens, en nog
daarenboven met loopende schulden ter somme van om-
trent dertien millioenen;» welke zware last //door den
Capitain Generaal en syne Flatteurs den goeden Re-
geerderen van Holland over den halse gedrongen is,
aangesien de voorschreeve Capitalen verspeld zyn, tot
uitvoeringe van de ambitie en glorie van den gemelden
Capitain Generaal." Wel is waar dat de krijg sommige
1) Deel III Cap. V en VI.
.
-ocr page 208-
] 15
takken van nijverheid deed bloeijen, en het land ver-
rijkte door de menigte van gegoede vlugtelingen , die
zich hier kwamen nederzetten; maar dit woog niet op
tegen de nadeelen der gedurige geldleeningen, welke
nieuwe heffingen noodzakelijk maakten. Immers behoor-
den wij te begrijpen, dat wij nu nog geschat en ge-
schooren moeten werden om de interesten van dat capi-
ta-al op te hrengen en te betalen.//
')
De overhelling der vroegere bewindslieden tot oorlog
had het natuurlijk gevolg, dat de bescherming van den
koophandel werd verwaarloosd. Het eerste kostte zooveel
geld, dat men voor het laatste niets meer over had. Men
]iet de Franschen en Engelschen dus straffeloos de pi-
raterye
op groote schaal drijven. Daarbij kwam, dat na
den Munsterschen vrede terstond eenige oorlogschepen
werden verkocht, waartegen de Kegenten zich niet verzette-
den , daar zij niet ongaarne zagen dat de zeemagt, welke
de Stadhouder welligt tot voortsettinge van de interessen
zijner familie
tegen Engeland zou hebben willen gebrui-
ken , verminderd werd. Eenige dier schepen zijn echter
juist de voornaamste kapers geworden; hetgeen aanlei-
ding gaf tot het seer waarschjnelihe vermoeden, dat de
Stadhouder die zeerooverijen gaarne zag en zelfs heime-
lijk aanmoedigde, om daardoor //die van Amsterdam
gedivee te maaken, en tot syne devotie te 1crygen.ii
Onze schuldenlast is later nog door den oorlog met
Engeland en onze bemoeijingen in de Oostzee verzwaard.
Den eersten hebben wij voorzeker aan het huis van Oranje
te wijten. Immers hebben de Engelschen ons kort na het
overlijden van Willem II met een plegtig gezantschap de
1) Aanteysing, bl. 482.
10
-ocr page 209-
146
vernieuwing van liet tractaat van entrecours van 1495 aan-
geboden ; en hoewel liet zeer raadzaam scheen , dit voorstel
niet af te slaan, r/soo hebben noglans die ijeene die haar
als slaven aan den Iluise van Oranjen verbonden hielden
,
niet alleen het besluit van H voorsz. geloenste Tractaat
wederhouden, maar ook de voorsz. afgezondene Ambassa-
deurs alle hoon en smaatheid doen wedervaren."
— "En
dit is de ware oorsaak van den voorsz. droevig en Oorlog.>>
Wat nu de zaken der Oostzee betreft, zoo Holland
had kunnen handelen naar syn waar e Interest, dan zou
men den oorlog tusschen Zweden en Denemarken zeker
hebben voorgekomen. Maar de Oranjegezinde Regenten
hebben zich te veel getrokken gevoeld '/naar het fluctue-
rende ende veranderlyk humeuren interest van den Cheur-
vorst van Brandenburg
, om dat juist die Prins door syn
huwelik aan den Huise van Oranje is geattacheerd."
Derhalve is met dezen een defensief verbond tegen Zweden
gesloten , waardoor Holland de onzijdigheid verloren heeft,
en geen geschikte middelaar was in den oorlog tusschen
Polen en Zweden , //die voorheenen altyds voomamentlik
door haare interpositie en directie was geassopieert.// Kort
daarna heeft de Keurvorst, na een goed deel der beloofde
subsidiën genoten te hebben, zich plotseling omgekeerd
en aan Zweden aangesloten, daarbij uitdrukkelijk de alli-
antie met Holland verbrekende. Deze daad //teegens den
aard van deese Natie ten hoogsten strydig" heeft echter
de gemoederen van den Keurvorst zoodanig afgewend,
//dat de opregte Regeerders het waare Interest van deesen
Staat, buiten alle andere reflectie behertigende, haare
heilsaame advysen hebben konnen doen gelden.')// Men
1) Uit de Brieeen van de Wilt is mij niet {jebleken , dat hij het
-ocr page 210-
m
is dan ook weldra op da regio gronden voor een Land
van Commercie
met Zweden in onderhandeling geraakt,
en heeft daarmede den 11 Sept. 1656 het tractaat van
Elbing gesloten ; waarbij onder andere zeer voordeelige voor-
waarden bepaald was , dat ten opzigte der tollen "tusschen
beide de Natiën eene volkomene gelykheid in alles soude
moeten werden geobservcert.'/ De ratificatie echter van dit
voor ons zoo gunstige tractaat is steeds uitgesteld en ten
slotte geheel achterwege gebleven ; *) en wel door toedoen
van den Keurvorst, die weldra den koning van Denemar-
ken weder tegen Zweden in het harnas heeft gejaagd, ten
einde eene gunstige gelegenheid te vinden om zich met
Polen te verzoenen, en van dat rijk de souvereiniteit over
Pruisscn benevens andere voordeden te bedingen. Deze
omstandigheden hebben ons in eencn nieuwen oorlog ge-
tractaat van 1655 met den Keurvorst afkeurde. Integendeel schrijft
hij 23 April 1655 aan Nieupoort ; «Alle de advertentien , die wij we-
ten te bekomen , van de intentien der Swcden met haere nieuwe
stereke armature , doen ons geloven , dat het tegens Polen ende Ikan-
denburgli aangesien soude wesen , omine de Zee-Havenen vau de selve
ofte onder haere Protectie van de Oost-zee gelegen , te bemagluigcn ,
endc alzoo nae hun wel gevallen de Tollen aldaer te verhoogen , ende
op de Commercie in de Oost-zee nae hun believen de wet te stellen ;
lek meene, dut de Heeren Slaeten van Hollandt ende Wesl-Vries-
landt— het voorsz. werek dapper sullen apprehenderen , ende lner
interest daer inne soo hoogh wegen, dat deselvige den voortganck
van 't voorsz. desseyn sullen soecken te stuyten , ende met alle mid-
delen helpen afweren. • Brieven 111, bl. 47. Vgl. bl. 51 , 55 , 58 , 66. —
Deze geheele beschouwing is veeleer in den geest der beginselen van
de la Court aangaande de onzijdigheid , die steeds door Holland moest
worden in acht genomen. (Zie bl. 100 vv., 108 , noot 2) dezer ver-
handeling.
1) Zie over de teleurstelling van de Wilt daarover zijnen belang-
rijken brief aan Pieler Vogelsangh van 22 Sept. 165'J. Brieven , VI ,
t>l. 116.
-ocr page 211-
148
■wikkeld, dien wij derhalve insgelijks aan den Keurvorst
te wijten hebben.
In het volgende Hoofdstuk wordt onderzocht: Wat
goede vrugten de beginselen van eene vrije llegeeringe
albereids gebaard hebben , seclerd de Bood des laatsten Stad-
houders ende Capitains Generaal tot den jaare
1662.
Vooreerst moet men als zoodanig beschouwen dat het
vergrooten der staatsschuld heeft opgehouden en de in-
teressen van 5°/0 op 4°/0 zijn herleid , hetwelk de Regenten ,
die zelve een groot gedeelte van hun vermogen in Hol-
landsche fondsen hadden belegd , tegen hun eigen voordeel
in 't algemeen belang hebben doorgedreven.') Hierdoor
is het mogelijk geworden om de geheele schuld in den
tijd van 41 jaren af te lossen, wanneer men namelijk
het jaarlijksche overschot tot aankoop van schuldbrieven
gebruikt. Onder de Stadhouders heeft men ook wel de
renten van 6i°/o °P 5 0ebragt; maar daar 't geen
hierdoor werd uitgewonnen tot vermeerdering der krijgs-
magt en niet tot aflossing gebruikt is, heeft deze herlei-
ding weinig gebaat.
De tweede voorname vrucht der vrije regering bestaat
hierin , dat een groot aantal troepen met eenparig goed-
vinden van de leden der Unie zijn afgedankt, waardoor
bijna ƒ500,000 zijn uitgespaard.2) Wanneer dit geld ook
1)  Aanwijzing, bl. 495: «liet Land is een Wees-kind ; en de Re-
geerders zijn de Voogden van dut ^Vees-kind. »
2)  Aammjsing , bl. 500 : « daar uit dan, bij comparalie van 't ge-
passeerde in den jare 1650 , af te nemen is , het geluk van de jegen-
woordige tijd, booven die gecne die 't swaard van onsen eigenen
Capitain Generaal in onsen boesern heeft sien drukken : om dat de
npregte Regeerders van Holland , volgens haar Regt en hunnen pligt ,
maar een gedeelte van de voorsz. als nu gecasseerde en gereduceerde
-ocr page 212-
tot ailossing gebruikt wordt, zal de geheel e scliulddelging
nog vroeger plaats hebbeu ; hetgeen bovendien reeds te
verwachten was wegens de lijfrenten , waarin een gedeelte
der schuld bestaat.'/ ') Salks dat wy het Land van Be-
lofte al merkelik beginnen te naderen
; en, in gevalle
wjj door onse ondankbaarheid en murmureeren teegen
God de Heere
, en oover onsen Moses, ons niet weederom
foomen te werpen in de slavernye van Hgipten de oove-
rlge reise door de Woestyne haest sullen volbragt hebben.«
Als eene derde vrucht moet worden aangemerkt, dat
alle geschillen en twisten, die zoowel tusschen Provin-
ciën als Steden of wel tusschen Regenten van dezelfde
plaats onvermijdelijk zijn , nu veel gemakkelijker en snel-
ler zijn gestild en uit den weg geruimd dan ten tijde
der Stadhouders, wier belang {divide et impera) het dik-
wijls medebragt om het vuur der tweedragt aan te blazen.8)
Maar de voornaamste vrucht der Stadhouderlooze rege-
ring bestaat daarin, //dat als nu, naar het waare Interest
van Holland, al 't geene uit de inkomsten van den Lande
ordinaris en extraordinaris
, booven de betalinge van de
Militie tot outlastinge vat) *t Land , on tot een voorbereiding van (Ij
uoodifje ontlastinge dor arme Gemcintc , van haaren halse {jeschooven
hadden. »
1) Zie over de nadeelen dier lijfrenten : H. Hooft Granfland, de
staatsschulden getoetst aan de beginselen der staatshuishoudkunde.
Utr. 1851 , bl. 56 vv.
2) Tot voorbeeld worden vermeld de geschillen van 1653 in Over-
ijssel , en van 1655 en 1656 in Groningen en Ommelanden ; terwijl
de generaale amnestie, door Holland in 1651 uitgeschreven, nadat het
zoozeer door den aanslag van Willem II op Amsterdam was geledeerd,
als een bewijs wordt aangevoerd , dat «by de Regeerders vati een vryc
Republik
meerder beoogd en naargejaagd werd het ganeene best , als
de voldoeninge van eenige menschclyke kitlelende passien. » Bl. 503.
_____
-ocr page 213-
150
renten en interessen, mitsgaders de resterende geaffecteerde
Compagnien
overig is, aangelegd en gebruikt werd tot
vermeerderinge en versterhinije van da magt ter zee,
in
plaatse dat liet voor deesen tot onnutte, ja dikmaals ook
voor Holland schaadelike beleegeringen, en andere expe-
ditien te Velde, naar de ydele glorie van den Capitain
Generaal verquist wierde.'/ Dadelijk na den dood van
Willem II is men met grooten ijver begonnen voor de
zeemagt te zorgen, die nu wel drie of viermaal grooter
is dan tijdens den oorlog met Spanje. Daardoor alleen
hebben wij aan de ondragelijke rooverijen der Transchen
in de Middellandsche zee een einde kunnen maken, en
toen zij in 1637 beslag op onze schepen en goederen
hadden gelegd, ons prompieli/c en reputatieuselgk uit die
ongelegenheid gered. Daaraan alleen is het ook te danken,
dat de handel en zeevaart, '/niettegenstaande alle de voor-
geroerde swaare ongemakken, nog in reedelikeu stand
zyn gehouden, en tegenwoordig weer hand over hand
beginnen toe te neemen. Sulks dat voorwaar onverdragelik
is, de botligheid of malitie van die menschen, die haar
over den tegenwoordigen toestand van saaken beklagen .
en de voorgaande tyden gelukkiger estimeren als deese.'/
Ziedaar den zakelijken inhoud der hoofdstukken, van
welke de la Court zoo stellig verklaarde de schrijver niet
te zijn.') Of Johan de "Witt daarvoor moet gehouden
» worden, kan, daar de stijl zich niet bijzonder van dien
van de la Court onderscheidt, uit den inhoud alleen niet
met zekerheid worden opgemaakt. Het oordeel over onze
bemoeijingen in de Oostzee komt niet volkomen met het
1) Zie Inleiding , bl. X1H
-ocr page 214-
151
elders uitgedrukte gevoelen van dien staatsman ') over-
een; terwijl het niet wel denkbaar is, dat hij zich zelveu
met Mozes zou hebben vergeleken. Intusschen blijft het
mogelijk dat de Witt, zonder de beide hoofdstukken
geheel geschreven te hebben, hier en daar iets veranderd
en bijgevoegd, of wel aan zijnen vriend een of anderen
nuttigen wenk gegeven hebbe.
Wat hier van zij, om drie redenen vooral was de
schrijver der hoofdstukken tegen de Prinsen van Oranje;
vooreerst als hoofden eener factie, die twist en onrust
veroorzaakte; ten tweede als verkwisters van 's lands
penningen in eenen noodeloozen en zelfs schadelijken
krijg; en ten derde als achteloos omtrent de belangen
der koopvaardij. De Brieven van de Witt stemmen hier-
mede volkomen in, en toonen tevens hoe het belang van
Holland boven alles bij hem gold. *) Duidelijker nog
1)  Zie bl. 10 v. dezer Verhandeling.
2)  Brief aan van Beuningen van 6 Oct. 1661 (I, bl. 440) : ■ liet
gesagh van den Prince van Oraigne in den Staet is t'eenemael tegens
do interessen van Vranckryck, vermits den gemelde Prince alfySts de
Engelsehe partje houden sal , soo ten reguarde van syn Naebloetver-
wantschap aen die syde , als door de opvoedinge van Engelsehe Mannen
ende Wyven , die by hem syn, ende by continuatie van de Voogh-
dyschap van den Koningh van Grool-Briltannien, nogh meer end»
meer by hem gesleldt sullen worden.» — Brief aan W, Nieupoort van
3 Dec. 1655 (III, bl. 150): «lek oordeele dat wij een groote saeki;
voon de provincie viN hollandt souden hebben uytgewerckt , in cas
alle de voorsz. punten by de respective Provinciën geapprobeert-------
konden werden, • (namelyk) «dat by haer Ho. Mog. ende de Stae-
•en van de respective Provinciën soude werden geresolveert ende
royeren van alle do protesten, ende hevige geschriften op 't punt
dor bewuste seclusie tegens de Provincie van Hollandt,-------Ende
dat — Prins Willem van Nassauw tot Veldt-Maerschalck gekosen wor-
dende , van haer Hoog Mogende selfs by instructie de Wet soude
ontfangen , van geene vorderc Stadthouderschappen ofte Vice-Stadt-
-ocr page 215-
152
straalt zijne raeenmg door in de Deductie tot Justijicatie
der acte van ^Seclusie,
meerendeels uit zijne pen gevloeid.4)
Tn dit merkwaardig Staatsstuk treffen wij , behalve de reeds
vermelde gronden tegen het Stadhouderschap, de reinste
republikeinsclie2) gevoelens aan omtrent de gelijkheid
van alle burgers, en het openstaan der hoogste waardig-
heden alleen voor deugd en bekwaamheid. 3) Men mag
houderschappen (e mogen bekleden — — mitsgaders (brief van 10
Dec ) met soodanige kantelen ende clausulen tot preservatie van dn
vryheyt ende tot voorkominge van al te groote auctoriteyt in een per-
soon , beset, als men eeuigsints in een persoon soude konnen desi-
dereren. • — Brief aan de Ileeren van Beverwaerl en van Hoorn van
i April 1661 (IV, bl. 107): .Dat ick aldaer (n. in Engeland) den
naem draege altydt het interest van den Heer Prins van Oranje tegens
geweest te syn , komt my niet vreemt voor , aengesien ick het selve
altyd geposlponeert hebbende na het interest van den Staot, dikmaels
om 't laetste te bevorderen , eenige saeken hebbe helpen pousseren , ende
ook andere met stilsitten aengesien, die het interest van syn Hoogheyt in
't bysonder geconsidereert synde, daer mede niet ten besten waren over-
recnkomende. — Brief aan Johan Boreel van 26 Nov. 16G9 (IV , bl. 903):
« iek en merck niet, dat haer Ed. Groot Mog. eenighsints inclineren
wederom eenige Nationale Regimaelen in te haelen of in dienst aen te
nemen , als bij experientie bevonden hebbende , dat soodaenige Itilitie
altydt eenigo dependentie blyft houden aan haer Heer ende Meester. »
1)   Wagenanr, Vadert. Hist. XII, bl. 346.
2)  Vgl. Cicero, de republica , 1. II c. XII.
3)  Deel II, CaP. V, n°. 1 (Resol. t. Consid. bl. 98.) «de prin-
cipaelste effecten, en de voornaemste vruchteu van een rechte vry-
heydt, ende onbevleckte liberteyt, daer inne bestaende , uaer 't ooi -
deel van haer Edele Groot Mog. conform 't eenparigh gevoelen van
alle Politicquc Sehryvers, dat de hoogste digniteyten voor de deucht
open staen, ende dat noyt aen ryekdornmen , geslachten , qualiteylen
van Voor-ouderen, ofte andere bywerpselen van de fortune soo veel
werde gedefereert, als aen de vromigheydt, capaciteyt , ende meriten
van de Personen selfs. » — Vgl. den brief van de Witt aan de Ileeren
van Bevencaerl en ra» Hoorn, van 7 April 1662 (IV, bl. 228) :
«Ick hadde wel gewenscht, dat in de beluygingc van genoegen over
-ocr page 216-
158
echter betwijfelen of deze iiere denkwijze bij alle Regen-
ten
even zuiver was, en of er zich niet bij velen eeue
jaioezij tegen den adel ouder mengde, wien de burger-
lijke aristocraat toch den glans van een beroemden naam
niet ontnemen kon.
Da la Court stond bij Johan de Witt niet achter. Hij
was een echt republikein in den geest der oude Grieken
en Romeinen, en zoo hij zich nu en dan door partij-
zucht tot onregtvaardigheid vervoeren liet, verre was hij
verwijderd van eene verblinding, die de gebreken der
aristocratische regering niet opgemerkt, of wel uit voor-
ingenomenheid met de Regenten verbloemd zou hebben.
Dit blijkt overvloedig uit zijne denkbeelden over de za-
menstelling der regering en den onderlingen band tusschen
't geene voorsz is, by syne Majesteyt (den koning van Engeland) acn
Ulïd. gedacn , myn Naera niet gespeldl vvaere geweest, ofte immers ,
dal UEd. daeivaii in haere Missi >e aeu de Regeringe geen menlic
hadde geniaeckt, bestaende alle myne Glorie , oude 't bul van allu
myne Actiën daerinne alleen , dat- iek myne Ileeren Superieuren de
Slaeten van Hollandt ende West-Vrieslandt, ende voor al mede myn eygen
selve mogo voldoen, waer inne iek niet soude konnen reüsseren, indien
ick niet haer Ed. Gi'oot Mog. alleen ende iu 't geheel toeschreef, de eer-
ende de kraght van al 't geene by haer geresolveert ende in 't werek
gesteld! wordt ; ende indien ook haer Ed. Groot Mog., ende alle de
Leden van derselver Vergaderinge my niet vry kenden , van alle con-
trarie gedaghten ; ende aengesien UEd. niet onbewust is, boe lichte-
LYCK DE UOLLANDTSCUE HUMEUKEN IMPRESSIE VATTEN , VAN DAT EEK UINISTEU
S1GH TE VEEL ARBOGEEBT , ENDE GELTCK MEN DAN SEGOT , DE UEES1EII
speeldt ; mitsgaders ook hoe naedeligh soodanige impresien syn, ra
een vkye republyck, voor allen ende een iegelyck , die aen de Rege-
ringe participeren, ende voornaementlyck, voor den geenen wiens
functie raaer is Ministeriael. • — Zie ook de Resolutie van 20 Slaan
1G37 (bl. 303), waerbij bepaald wordt dat men voortaan in verzoek-
schriften aan hun Edel Grout Mogendea geen eeretituls , '( tij van
Jonker, Heeren , Grave, Vrince ofte diergehjke,
iou mogen bezigen.
-ocr page 217-
154
Regenten en onderdanen, welke in enkele nog onuitge-
gevene hoofdstukken van het Welvaren dar stad Leijdcn ')
het meest ontwikkeld zijn. Zij verdienen ten slotte nog
met een enkel woord vermeld te worden, omdat zij tot
eene juiste en volledige kennis van onzen Schrijver zeer
veel bijdragen.
Het voorlaatste Hoofdstuk der Pol'dike Weegschaal,
die, gelijk wij in de Inleiding zagen, 2) door delaCourt
met eene voorrede voorzien is, waaruit zijne ingenomen-
heid met dit werk blijkt, draagt het merkwaardige opschrift:
dat eene aristocratie, die allernaest aan de Populare
Regeringe komt, gewisselih de beste Regaring is.
3) Al-
leen de onmondig en , vrouwluiden, dieners, vreemdelingen,
stommen, doven
, infamen, arme luiden van almissen ofte
in Gods-huisen levende
en verdere heJioeftigen worden van
de regering uitgesloten.4) Het wordt tevens als een ver-
ij Bijlage E.
2)   BI. XIII.
3)  Vgl. Huber, do jure civitatls, 1. I. Sect. II cap. VIII § T> :
« Quod si regimen populare commodo publico adversum sit, ut fere
contingit, operac pretium est , animadvertere, ut Arislocralia quam
proxime ad Democraliam accedens constituatur, modusque adininis-
trandi sic adtemperetur, ut inter licentiam Procerum et confusionem
multiludinis media via procedatur, quod ut difïicile, sic non esse
TU)t> dSvvaTtav , exempla tam nostri quam euperiorum temporum
fecere fidem. »
■i) Aldaar bl. 676. — Voor een republikein der XVII. eeuw gaat
dit al heel ver. Vgl. Brougham, polit. philos. III bl. 87 : «The Com-
monwealth men of the 17th century , like the old Komans , never
were very uice in weighing how large a porlion of the people influen-
ced the goveriiement, or how long their delegatcs retained the trust
in their own hands, and with how litlle reference to tho wishes of
the nation at largo they exercised their powers , provided the suprem*
power was in the hands of many , and not of a single chief. »
-ocr page 218-
155
eischic aangemerkt, dat de regering niet in bepaalde ge-
slachten gevestigd zij. ') In de Aanwijsing zelve laat de
la Court zich over dit onderwerp niet uit; maar uit de
medegedeelde fragmenten van het Welvaren zien wij dat
hij het met zijnen broeder volkomen eens was. Wel gaat
Lij ook daar op die wijze te werk, dat hij aantoont hoe
Let eigenbelang der Regenten met eene beslotene aristo-
cratie in strijd was: maar de afkeer tegen eene inrigting,
waarbij de geboorte meer dan de bekwaamheid bij de be-
noeming tot ambten en waardigheden in aanmerking kwam ,
en de pligt der Regenten, om het welzijn des volks boven
alles in liet oog te houden, komen er treffend in uit. Ook
lieerscht daarin zigtbaar een weerzin tegen volksberoerin-
.gen en omwentelingen, die, uit eene laakbare en aanhou-
dende afkeuring van enkele gebreken in het Staatsbestuur
voortgesproten, meestal te gelijk den ondergang van het
goede na zich slepen, zonder dat iets beters in de plaats
worde gesteld. De la Court was een vriend van langzamen,
rustigen vooruitgang,5) niet door daden van geweld en
1) t. a. p. : « En indien alle andere Ingezetenen tot de Regeeringo
wierden toefjelaten , meen ik dat men gewisselik in sodanige Arislo-
cratike Regeringe sonde vinden alle die gewigtige voordeelen der Popu-
l;»re Hegeeringe. — — En soude men ter contrarie bevryd zyn van
alle hier voorgemelde nadeelen der Populare Regeeringe. Gelyk men
insgelyks hier soude vinden alle voordeelen sonder de gevoelige gebre-
den der Aristokratike Regeeringe. — En de onverdragelike laatdunhen-
heid
der heerschende Familien ofte Geslaglen soude hier gans weinig
plaatse vinden. En boven alle, zouden de gemeene Ingesetenen ontslagen
zyn in deze Regeringe, van alle lasten en ongemakken , haren oorsprong
nemende uit de Monarchale Regeering, en de drukkende prerogativei»
der Edel-luiden ofte favorilen , waar door over den geheclen aardbodem
don gemeene Ingesclenen de rugge werden ingereden. »
2) V81. bl. 23.
-ocr page 219-
156
plotselijke omkeeringen, maar door voorlichting en ver-
edeling der openbare meening verkregen.
Verre dus van met die heftige democraten, die door
balddadige omverwerping der bestaande orde van zaken als
bij tooverslag eene hersenschimmige maatschappij in het
leven pogen te roepen, of met de oligarchisch gezinde
Eegenten zijner dagen op mie lijn te kunnen worden
geplaatst, moet hij voor een der schranderste en voor-
treffelijkste republikeinen gehouden worden, op welke onze
geschiedenis roemen kan. Het welzijn van zijn geboorte-
grond ging hem innig ter harte; en hoewel het hem niet
vergund werd een werkzaam aandeel aan de regering te
nemen: op het gebied der bespiegeling heeft hij met on-
beschroomdeu ijver zijne uitnemende talenten voortdurend
aan het heil zijns vaderlands gewijd.
-ocr page 220-
BIJLAGE A.')
Mr. Gerard van Hoogeveen, Schout der stad Leyden
eyr. in materie van Correctie, causeert ende bedaecht
voor de Ileeren die van de Gerechte der stad Leyden ,
Pieter de la Court de jonge Coopman ged<". in 't selve
eas , hem aenseggende ende waerheyt is sulcx, dat hij
ged<\ in 't maent van Julius 1648 benevens syn Broeder
Jan de la Court in 's Gravenhage door eenen Jan Breecke-
velt heeft doen drucken, vercoopen ende onder de men-
sclien doen distribueren ende oock selff gedistribueert,
seeclcer fameus libel geintituleert Factum ofte gerechtig-
heyt van de huysvrouw van Adriaen Heereboort; dat
liy ged". mede in de maent van October lacstleden 't voors.
factum geamplieert met een voorreden en verscheydene mar-
ginale Ampliatien ende andere byvouchselen door denselven
Breeckevelt heeft gedaen herdrucken door ordre, soo hy
scyt, van syne ged1S. suster Heerboorts huysvrouwe, ende
dat hy noch tenselven tyde door syn ged"s. eygen expres
bevel heeft doen drucken seecker ander fameus libel,
1) Zie bl. V der Inleiding. — Do Hoor B. W. Witewaall heeft dit
en de volgende stukken np het Stadhuis te Leiden gefundei) , en mij
vei'jjimd
ze |nibliek ie maken.
-ocr page 221-
158
geintituleert Antwoort op de verdedinge van Adriaen
Heereboort hem gegeveii door syn swaeger , welckc twee
fameuse libellen hy gede. mede onder de menschen ge-
distribueert ende doen distribueren heeft door de gemel-
den Breeckevelt; continerende deselvc drie boukgens veele
vuylichheden, lasterlycke ende injurieuse versierde calom-
nien, omme daer door, was het doenlyc geweest , wech
te Tooven ende te verdempen, niet alleen de eere ende
luyster, naem ende goede faem van heere Adriaen Heere-
boort professor philosopliiae en subregens in het collegie
Theologie van de Ed. Groot Mog. heeren Staten van
Hollant ende West-Vrieslandt, maer oock mede van alle
syne Vrunden ende alle eerlycke burgeren deser stede
met hem kennisse en conversatie hebbende, ja soo verre
selfl's dat men hem Ileereboort door deselve fameuse li-
bellen gesocht heeft te stellen als een schantvleck voor
de stadt daerinne hy woont, de vergaderinge daer hy
een lidt van is, ende der religie die hy belydt, omme
alsoo denselven van alle eere ende de honorable publycke
ampten, die hy bedient, te doen destitueren ende alsoo
te ruineren, waerdoor de vrede ende ruste der goede in-
gesetenen deser stadt gestoort ende menichte onlusten ende
onrusten tusschen d'eene burger ende d'ander werden ver-
wekt, alles contrarie ende in cleynachtinge van de publi-
catie in cas subject specialycken gepubliceert den 30 July
1648 voorleden, mits welcken soo concl*. de heere ey.
dat de boukxkens hier vooren gemelt verclaert sullen
werden te weesen verbeurt, ende dat hy ged". daeren-
booven sal worden gecondt. alle de overgeblevene ende
ongedistribueerde exemplaren te brengen op het raethuys
deser stede, dat voorts hy ged<\ daerenboven by den
voorn: gerechten arbiteralycken sal werden gecorrigeert
.
-ocr page 222-
159
ende oock naer gelegentheyt ende vereysclien van saecken
gestraft, alles in conformité van de voors. publicatie,
initsgaders gecond'. in de costen ter saecke voors. alreede
gevallen ende noch te vallen, als oock mede te restitueren
de eerlycken vereeringe dcwelcke van stadswege aen den
aenbrenger sal werden gegeven, gereserveert de heere ey.
uyt den name ende van wegc de hooge Overicheyt so-
danich recht ende actie als hem uyt derselver name ten
laste van de ged". vermogens de beschreven rechten ende
placcaten deser Lande is competerende, omme deselve te
institueren daer ende sulex hy te raden werden sal.
Bode mitte roede der stadt Leyden ghy sult u van
wege my onderges, transporteren aen de persoon van
Pieter de la Court de jonge ende denselven wettelycken
insinueren dat ick den eysch ende concl. by my voor
desen 't synen laste in materie van correctie genoomen,
ende daer op noch niet en is geantw', raetsaem gevonden
hebben te verminderen ende te veranderen sulex ende
gelyck uyt den bovenstaenden eysch ende concl. te sien
is ; dachvaert daaromme de voors. la Court ten eynde
hy op donderdage toecomende, wesende den 18 martii,
in persoon de Clocke negen uyren 's mergens sal hebben
te verschynen voor de Ed. Heeren die van de Gerechte
op 't raedhuys deser stede, ende dat hy aldaer op den-
selven verminderden ende veranderden eysch en concl.
sal hebben te antw«. ende voorts te procederen als naer
style in materie van correctie gebruyckel. is ; laet copie
van desen voors. eysch ende relateert u wedervaren. Act.
den 17 martii 1649.
<J. V. HOOGE VEEN.
1649.
-ocr page 223-
180
Op ten XVII martii 1649 's morgens de clocke aclit
uyren heb ick onderges, gedaclivaart Pieter de la Court de
jonge omme te compareren voor U myn Erentf. Heercn
die van de gerechte deser stede Leyden jegens donder-
dage eerstcomende 's morgens ten negen uyren, met die
gedagr'en. Jan de la Court, mitsgaders den eys hem voorgel,
op matery van correctie ende hem van alles copye gele-
vert; die voorges. . Jan de la Court gafl' tot antwoort:
iele neem die niet voor myn ende voor myn broeder aen.
Actum als boven by my
en,as ci.assen" vat? doup
bode mettie roede
1619.»)
BIJLAGE B.
Aen d'JEd. Achtbare Heren van de Geregte
der stad Leiden.
Geeft met behoorlike Reverentie te kennen Jolian de
la Cour koopman alhier, hoe dat tusschen den Heer
Officier als eischer in materie van correctie ende den
suppliant als verweerder difl'erent is ontstaan ter sake
van seker boukien, dat by de suppliant soude syn doen
drukken ende uitgeven na de publicatie uwer Achtbaar-
heden, ende gemerkt den suppliant daar geen auteur van
I) Dagvaardingen van gelijken inhoud hebben ook ([«kregen Julmn de
la Court en de boekdrukker van Breeckcvelt.
i) L\k bl. V der Inleiding.
-ocr page 224-
161
is, ende niet heeft doen drukken nog uitgeven, soo meent
hy dat de gemelte Heer Officier geen actie en competeerd,
ende dewyle hy suppliant evenwel niet garen proces soude
sustineren, soo versoekt hy ootmoedelik dat uwe Acht-
baarheden met dese syne verclaring gelieven te nemen
contentement, ende daermede de proceduren van de voor-
noemde Heer Officier te doen cesseren , 't welck doende
sal de suppliant dubbeld over redenen hebben om UE.
Achb. te bedanken ende sig te seggen
Uwer Achtbaarheden
seer verpligte en ootm. Onderdaan,
JOHAN DE I,A COUR.
BIJLAGE C. *)
Aan tfMedele Agtbare llecren, van den
Geregte der Stadt Lei/den.
Geeft met behorelyke Eerbiedinge te kennen Pieter de
la Cour de ionge, koopman alhier, hoe dat tusschen den
IJeere Officier deser stede als eisscher in materie van cor-
rectie , ende den suppliant als verweerder, different is ont-
staan ter sake van seker Boukien, dat naa de publicatie
uwer Agtbaarheden by den Suppliant soude zyn laten
drukken ende uitgeven. Ende gemerekt dat naa de gemelde
publicatie wel vier schriften tegen den suppliant ende syne
naaste vrinden, in druk waren uitgegeven, sonder dat
4) Zie bl. -V der Inleiding.
11
-ocr page 225-
162
d'Autheurs, Drukkers, ofte Bocck-verkopers waren gecau-
seert, meende de suppliant dat den gemelden Heere Offi-
cier geen actie competeren soude over een schrift, dat
tot wederlegginge der voorgaande soude uitkomen. Yoor-
nementlyk dewyl de suppliant eerst geaggredieert endc
aangerandt zynde geworden, geen de minste Intentie heeft
<*ehad door dat Boukien, d'Eere, luister, naam endefaam
van syn Heer Swager te benemen. Maar ter contrarie dat
het Boukien toen eerst is in 't ligt gekomen, als 't scheen
dat de Eere des suppliants ende syner naaste vrinden tegen
calumnieuse schriften, die selfs naa de publicatie uitqiia-
men, niet anders en konde verdedigt worden, komende
't selfde Boukien evenwel in 't ligt, door ignorantie des
suppliants, vermits hy van den inhoud der publicatie uwer
Agtbaarheder. niet wel onderregt zynde, selfs die nog ge-
hoord, nog gelesen had; Jaa komende 't sclve Boukien in
't ligt tegen des suppliants eigen inclinatie ende met voor-
gaande presentatie door twee Eerwaarde mannen aan syjien
Heere Swager gedaan , van 't selve te sullen stuiten: Indien
syn Heer Swager mede geliefde van schry ven op te houden.
Niettegenstaande heeft het den Heere Officier gelieft
de Eerste schry vers voorhygaande, den snppliant alleen
in materie van Correctie -voor Uwe Agtbaarheden te citeren;
Ende alsoo den suppliant niet garen ter sake voorschre-
ven verder proces soude sustineren, als nooit intentie ge-
had hebbende sig tegen d'Ordonnantien Uwer Agtbaarhe-
den_____») 0pvUp»-5 abusivelyk te zyn geschied. Versekerende
dienvolgende Uwer Agtbaarheden, sig selven in toekomende
naarstelik te sullen wagten van ietwes te begaan, dat
soude mogen strekken tot eenige de minste kleinagtinge
i) Hier schijnen eenige woorden Ie ontbreken.
-ocr page 226-
163
uwer Achtbanrheden Keuren, wetten of Ordonnantie!).
Versoekende ootmoedelyk dat uwe Agtbaarheden met syne
verklaringe gelieven te neemen contcntement, ende daar-
mede de proceduren des gemelden Heere Officier te doen
cesseren, dit doende sal de suppliant dubbel over redenen
hebben uwe Agtbaarheden op 't hoogst te bedanken ende
sig te seggen
Uwer Agtbaarheden
Seer verpligte ende ootmoedige Onderdaan,
l'IETER DE LA COUR.
BIJLAGE D.1)
By Mr. Gerrit van Iloogeveen, Schout der stadt Leyden,
aen die van de Gerechte in materie van correctie beclaeclit
synde Pieter ende Jan de la Court Coopluyden, gebroe-
deren, ende Jan van Brecckevelt Bouckverkoper in 's Gra-
venhage, ter oirsaecke by de voorn, broeders waerengedaen
drucken ende by den voorn. Boeckverkoper gedruckt,seec-
kere twee bouxkens geintituleert, het eene factum ofte
gerechticheyt van de huysvrouwe van adriaen Heereboort,
het andere geintituleert, Antwoort op de verdedinge van
Adriaen Heereboort, contrarie het expres verboth by die
van de Gerechten tegens het drucken van soodanige boux-
kens gemaeckt, ende op den XXX July laestleden naer
voorgaende Clockegeslach van het raedthuys deser stede
i) Zie bl. VI der Inleiding.
-ocr page 227-
164
gepubliceert, soo hebben de gemelte Pieter ende Jan de
la Court aen de voorn. Gerechte gepresenteert twee re-
questen, bij dewelcke te weten Pieter de la Court, naer
gedaene schultkenningc, ende Jan de la Court, naer ge-
daene ontkentenisse, elk respectivelyck versoucken, dat
de proceduyren van den Schout mochte werden opgehouden
ende gesteuytet. Welcke requestcn in de vergaedcringe
van die van de Gerechte voorgelesen synde, soo is by de
Burgemeesters deselfdc in bedencken gegeven, of, reguart
genomen dat de voors. respectivc requesten ende versoucken
by-de voorn. Pieter ende Jan de la Court werden gedaen
ende gcpresenteert ante litem contcstatam, dat mede de
differenten dewelcke oirsaecke gegeven hebben tot het
schryven van de voors. bouxkens seer naer gealiecrden syn
betreffende, eride als noch uytstaende, omme des te beter
te komen tot slissinge ende bevredinge van de voors.
difl'erenten ende geschillen, of sulex niet beter ende ge-
raetsamer was dat het proces ter dien oirsaecken den
supiten bij den Schout gemoveeit, by andere wegen als'by
definitive sententie werde geassopieert ende. uyt de wech
geleyt. Waerop by de voorn. Gerechte wesende gedelibereert,
hebben deselfde de voors. saecke verklaert te wezen com-
posibel, ende dienvolgende den schout deser stede geau-
thoriseert, omme over de voors. saecke met de ged^ns en
supplianten te mogen transigeren ende composeeren, mits
dat door de voors. transactie ofte compositie werde geex-
tingueert ende te niet gedaen alle actiën ofte aenklachte
van wat natuyre ofte hoe die soude mogen genaemt wesen,
den voorn. Schout door ofte over het schryven van de
voors. bouckxkens competerende, dat mede den schout
van het geit 't welck hy ten dien oirsaecke by compositie
ofte transactie sal komen te bedingen, ten behouven van
______
-ocr page 228-
165
den armen sul mouten uytkeeren eene somma van twee
hondert Guldens, des soo sullen de voorn. ged'»s ensup-
pliauten, alvoorens tot de voors. compositie te mogen
werden ingelaeten, den Heere professor Hecreboort haren
swaeger hebben te yerklaeren ende erkennen te zyn een
eerlyck man; ende omme de voors. resolutie de opgenHi*.'>i
Pieter ende Jan de la Court bekent te maecken, is goet-
gevonden dat zy beyde voor de Burgemeesters zullen werden
ontboden ende hun by deselfde (alvoorens de voors. ver-
klaeringe afgevordert ende bekomen hebbende) sal werden
bekent gemacckt, dat die van de Gerechte de saeckcn
tusschen hacr ende den voorn. Schout uytstaende hebben
vcrklaert te wesen composibel, ende dat zy dienvolgende
met den Schout daervan zullen vermogen te transigeren,
mits dat het selfde geschiede voor paeschcn, op peyne
dat de voors. tyt verstreecken synde in de voors. saecke
sal worden voort gcprocedeert naer gewoonte.
Aldus geresolveert den XXII Martii 1649.
Welcken volgende Pieter ende Jan de la Court op-
ten XXIII daeraenvolgende voor Burgern™». ontboden
ende Pieter daer alleen verschenen synde, soo is den-
selfden by Burgemren. de voors. verklacringe afgevordert
geworden, doch alsoo den voorn. Pieter de la Court dif-
ficulteerden dienaengaende yetwes te resolveeren, sonder
alvorens de voors. saecke met syn vaeder, (die hy seyde
buyten de stadt te wesen) te hebben overwogen ende ge-
communiceert, soo is hem by den Burgenrc». daartoe
tydb vergunt tot den XXV daeraenvolgende.
Ten welcken dage de voors. Pieter de la Court weder-
om voor Burgcmecsteren verschenen synde, heeft aen
-ocr page 229-
160
deselfde bekent gemaekt de voors. hem afgevorderde ver-
klaeringe ora vele ende verscheyden oirsaecken (sonder
nochtans deselfde te verhaelen) niet te konnen doen, doeh
dat in plaetse van dien by hem was geconcipieert ende
ontworpen de naervolgende schriftelycke verklaeringe:
formula sub conditione etc.
Alhoewel ick in myn eygene gewisse volkomen over-
tuycht ben, teu hoogsten verongelyckt ende geinjurieert te
zyn , soo in myn privé persoon, als in de persoonen van
myne naaste vrienden, niet te min alsoo een goet Chris-
ten gehouden is indachtich te zyn den Christelycken
lessen, hebt uwen vianden lief, segent se die w ver-
vloecken, doet wel die geenen die u haeten, ende bid
voor dengeenen die u gewelt doen ende die u vervolgen ,
soo verklaere ick dienvolgende niet genegen te zyn haat
ofte toorn tegens myncn Hr. swager te voeden, maar
dat ik nefi'ens die geenen welcke gaarn kinderen huns
hemelschen vaeders soude syn, hem van herten vergeve
alle hetgeene waermede hy my geledeert heeft; biddende
God den heer dat hy het hem insgelyckx gelieve te
vergeven, opdat wy beyden soo doende erfgenaemen mo-
gen werden des eeuwigen levens.
"Welcke verklaeringe by den Burgern^. ten voors. dage
overgenomen synde, hebben deselfde opten XXX van
deselfde maent gedaen rapport aen die van de Gerechte
van hun voors. wedervaeren , ende voors. verklaeringe in
de vergaederinge van die van de Gerechte by den Secre-
taris doen voorlesen, waerop by de voorn. Gerechte zyn-
de gedelibereert, hebben d' selve verstaen, dat men met
de voors. verklaeringe behoort te nemen contentement,
-ocr page 230-
167
ende dien volgende goet gevonden , dat by de Burgoiu ».
den voorn. Pieter de la Court sal werden bekent ge-
maeckt, dat die van de Gerechte de voors. saecke hebben
verklaert voor composibel, eude dat dienvolgende met
den eersten met den schout dienaengaende sal mogen
werden getransigeert, ofte dat by faute van dien in de
voors. saeeke by de voorn. Gerechte in materie van Cor-
rectie sal werden voort geproeedeert ende gedaen zulx.
als sy luyden sullen bevinden te behooren.
Welcke voors. resolutie ten zelven dage den voorn. Pie-
ter de la Court, ten dien eynde voor Burgem»1. ontboden
zynde, is bekent gemaeckt, dewelcke oock aengenonien
Leeft zich daer naer te zullen gedragen.
Aclum den voorn. XXX Martii 1GW.
BIJLAGE E.
Fragmenten uil hut Welvaren der Stad Leiden, welke door
den Heer B. W. Wttewaall in zijne Proeve enz.
niet zijn opgenomen.')
CaP. VI. DAT DE FONDAMENTEN DER POLITIE NIET STRIJDEN
TEGEN DE FONDAMENTEN DER RELIGIE.
'/Dewyl alle menschen eerst sig zelven, ende daarna
1) De Heer Mr. P. II. de Ia Court ie Utrecht , die mij met de
meeste welwillendheid het gebruik van zijne handschriften heeft toe-
gestaan , heeft mij tevens vergund deze nog onuitgegevene fragmenten
als Bijlage te plaatsen.
-ocr page 231-
168
anderen behoorden te beminnen, boo moeten de Begeer-
ders ook boven alle 't Welvaren hunner eigen Onderdanen,
ende daarna anderer naburige menschen besorgen. Maar
omdat wy geen Engelen, nog de Regeerders Goden zyn,
en konuen wy alle het gewenschte goed omtrent andere
menschen niet doen, nogte zy vremde Onderdaanen re-
geeren, ofte goede zinnen geven. Waardoor het dikwils
gebeurd, dat nog wy ons eigen selven, nog de Regeerders
haar eige Onderdaanen, konden beschermen, tenzy met
anderen te ruineren: en die hetselven pleegen, Moderamine
inculpatae tutelae,
door noodweer, zyn aller eere waardig.
Op dese gronden en soud ik, niet alleen iemand die my
met wapenen overvald, tot bescherming myns levens mo-
gen dooden, maar dat meer is, Indien iemand in een
hongerig belegerde stad, door gramschap vervoerd, van my,
die apparentelik met myne familie van honger zoude moe-
ten sterven
, voor brooden, die hem alsoo noodsakeük waren,
begeerde te koopen een zwaard om daar mede tegen zyn
medeborger te vegten, soude ik dat niet behooren te doen,
al was de apparentie dat hy selfs door het zwaard, of
wel daar na met zyn familie, van honger zoude stenen ?
Het is warelik zeer duister, hoe veel een ieder tot zyn
eige conservatie moet en niet zeer klaar hoe veel een ieder
mag doen. Maar tenzy men God, ende alle natnrelike
wetten
lochenen wil, is kennelik, ende buiten twyfel>
dat men zyn eige familie, Wyf ende kinderen niet aban-
donneren mag,
maar conserveren moet, al zoude daaruyt
de ruine van een andere en meer familien ontstaan: En
nogtans moeten wy, ook van onse actiën, niet alleen Gode
en ons eigen gewisse, maar ook der Hooge Overheid re-
kening geven; want voorwaar hoe konnen eenige civile
obligatien, tot conservatie van ons selven ingevoerd, by
-ocr page 232-
169
ons haar kragt behouden, als wy, alleen door de selven
naer te komen, souden te niet gaan? Eeven eens staat
het met allen, en insonderheid onse Eegeerders van Ley-
den, sy moeten ernstig wenschen enz. (Het vervolg van
dit Hoofdstuk is gedrukt in de Proeve van den Heer B.
W. Wttewaall, bl. 149 v.)
CaP. Vil. HOE VEERE DE OVEMGHEID TOT CONSERVATIE
HUNNER ONDERDAANEN MAG GAAN.
Jaa dat meer is, 't gunt voor particulieren het ver-
foeyelikste ende goddelooste schelmstuk zoude weesen, is
dikwils voor de Ilooge Ouerigheicl een lofl'elike ende by
God aangenaame Heldendaad; alsoo noodweer,moderamen
inculpatae tutelae, haar niet alleen geoorloofd is tegen
haare eige onderdaanen, maar in tyden van nood, ende
tot noodige conservatie van hare Eepublik, is haar ook
op vreemde Regeerders ende Onderdanen alle ofleiisie, ten
deesen einde strekkende, geoorloofd.1) Hier geld, non
refert qua sed quo. Dolus an virtus quis in hoste requirat
;
daar legt nietwes aan gelegen wat weg men inslaat als
men wel eindigt, en vermits alle menschen, die sigtegen
onse noodwendige conservatie stellen, onze vyanden zyn,
mogen die door de Ilooge Overigheid bedroogen, over-
weldigd ende gedood werden.
Dit zyn die Virtutes Iferoicae, deugden der Helden,
daar men op de akademien zoo veel ende met zoo wei-
nig kennisse van spreekt. En voorwaar, indien die Go9-
t) In eene kantteekening staal hierbij : « Indien Regeerders ver|ilij;t
zyn haar eij;c RquiUik te conserveren, suo zyn alle middelen, d;mr
tue noodwendig , jjeoorloofd.»
-ocr page 233-
170
delike Helden, Mozes endu Josua , tot conservatie van
hut Joodsclie volk, jure naturali, volgens het regt van
de nature, mogten dooden alle Cananiters; soo kan lig-
telik geloofd worden, dat de Goddelike wet endc open-
baringe haar, als executeurs der Goddelike justitie, ver-
pligt heeft te vernielen alle Manspersonen, 't zy jong of
oud, ende alle man-bekend-hebbende vrouwluiden, om
soo doende hare landen , steden ende maagden te konnen
besitten. Maar indien het selven tege het naturelik regt
streed, soude swarelik konnen werden begrepen , voornu-
meutlik door iemand die nooit in sich selven eenigen pro-
phetischen yvcr heeft gevoed , hoe God de Heer zyn eigen ,
eeuwigdurend in ons geplant ligt
, door eenig nieuw-
schynend ligt tot dulsternisse soude konnen maken
; de-
wyl het een nooit door het ander vernietigt, maar wel
verbeterd schynd te konnen werden.
Immers is waaragtig
dat het zelven , voor de gemene Israëliten, geen particu-
liere inspiratie hebbende , een ongelovelike ende zeer harde
zaak zoude geweest zijn, te moeten gehoorsamen aan
Mozes ende Josua, in tgunt zy tegen het ligt der nature
quaamen te gebieden.
Namentlik, te dooden volkeren, soo
goed,
ende onnosele kinderen, beeter als sy selfs waren,
daarenboven souden bygevolge alle de Israëliten met
waarheid, op het naturelik ligt wel gefondeerd, voor 011-
naturelike, wreede ende goddelose mcnsclien onder de
Heidenen hebben konnen werden uitgekreeten. quod alü
in me, id- mihi in alium licet,
dat een ander op my,
is my op een ander geoorloofd , is niet min waaragtig,
als, quod tïbi fieri non vis, alteri ne feceris, Doet
eenen anderen niet, 't gunt gy niet wild dat een ander
u doe. Ende even soo waaragtig is ook, dat men op
een ander gebruiken mag alle wapenen, die hy op ons ,
-ocr page 234-
171
in soodanige gelegendheid, gebruiken zoude; tenzy men
in don natureliken stand den eenen mensche boven den
andere eenig voorregt toeschrijven wil; ende ten zy men
zegge, dat hier geen rigtsnoer van eenige billikheid ge-
vonden kan worden, maer dat men regtveerdigen moet
alle daaden, die God met een goede uytkomst kroont,
in gevolge van het spreekwoord: Magnum etfelix scelus,
virlus vocatur — Gelukt het wel, soo is 't Eomeinsch,
soo niet, een schelm-stuk. Dat verre zy.— Immers is
kennelik dat de Ilooge Overigheid, buiten alle particu-
liere revelatie, ende boven alle geschreve wetten zynde,
allesins het naturelik regt gebruiken mag, sonder eenige
andere wetten, dan die de nature leert, onderworpen
te zyn.
Caï. VIII. van 't gunt de regeerders der stad lei-
den OMTRENT SIG SEI.VEN MOETEN DOEN\
Met deese maximen soude Leiden op zeer teere mid-
delen van subsistentie lang konnen staan, voornementlik
indien de Regeerders zig niet alleen, ten aansien van
een derde,
wel dragen; maar op hun eigen zelfs ook
zorgvuldig arbeiden, altyd indagtig zynde hunne eyge
baat-
ende eer-sugi soo in te toornen, dat zy niet ge-
dyen , tot deeser noodige fondamenten omwerpinge, ende
verstrooyinge van zoo veele duysenden Onderdaanen, nu
met eerlike, gevarelike en beswarelike middelen aan den
kost geraakende, ende daarenboven zoo veele tot bescher-
minge der Republike contribuerende. Het welk des te
noodzakeliker is, dewyl door dat versuim , de ondergang
der Regenten en hunner afkomelingen daarop zoude moe-
ten volgen, waar voor zy, in plaetse van beklaagd ende
-ocr page 235-
172
geholpen te worden, verdienen zouden van üod ende den
inenschen vervloekt ende gestraft te zyn.
CaP. LXV1I. IEMAND DOOR WETTEN VAN DE REGEERINGE TE
SECLUDEEREN IS DEN REGEERDERS ZEEK, SCHADEI.IK.
Vermits in welgestelde Aristocratische Regeeringen,
daar niemand uit kragt van geboorte, maar yder door
keur, toe is geregtigd; de keur behoort te vallen op de
bequaamsten, ende het een seer aanstootelikc saake is ,
dat iemand soo veele van zyn eige bequaamheid tot de
Regeeringe, sig laat voorstaan; dat hy voorbygcgnan
weesende, soude durven seggen verongelykt te zyn: soo
is het aan de andere zyde ook een zeer aanstotelik, ende
gansch gevarelike saake; dat een Hein getal menschen
oopentlik door wetten derft verilaaren, dat zy alleen
tot de Regeering heqnaam, ende geregtigd zyn.
Want
alle die soo doende door wetten gesecludeerd werden,
alsdan door een gemeen interest teegen de Regeerders
worden aancengekoppeld; ende schynen de gesecludecrden
alsdan, met ecren te konnen vergelykenissen maken, tus-
schen de bequaamsten uit den hare, ende de onbequaam-
sten onder de Regeerders. Ende als de steden zeer volk-
rijk , ende de Regeerders ofte pretendenten tot de Regee-
ring, in zeer kleinen getale zouden wesen; gelyk dat
beiden hier ter stede zoude zyn, — soudo hetselven een
zeer gevarelike, — ende voor de Regeerders een ruineuse
saake werden bevonden: indien door ccnig geval, dcese
geaff'ronteerden, ende teegen de Regeering misnoegde Bor-
gers , quamen by een te vergaderen ; Want die vergadering
alsdan niet zoude schcydcn, bod der eenigc essentiële ende
sroote veranderingen in de Regeering te hebben gemaald.
Ende dienvolgende, soo is in alle manieren noodzakc-
-ocr page 236-
173
lik voor den Regeerders; dat zy het dessein van de
Ttegecringe aan haare familien vast te maken, als het
grootste secreet der Republike
, in haaren borst smooren;
niet alleen omdat het naar meineediglieid schynd te
smaaken, dat men een generale eed, van den bequaamsten
voor deeser steede Regeering te sullen kiesen, bepaald tot
zyn eigen particulier voordeel: maar ook, omdat haare magt
des te meer arbitrair, ende grooter is, als de selven door
geen wetten in het kiezen bepaald werd.
Daarenboven sal men klarclik zien, soo lang eenig
considerabel voordeel aan de Regeering vast is, dat dit
gemeen interest, alsoo krngtig als eenige wet, de Re-
geering aan de regeerende familien zal vast maken: Ende
daar de Regeering schaade soude koimen geven, sullen de
Regeerders , gelyk als voor deesen , de magistrature ook
door nieuwe seeven-jarige poorters konnen doen bedienen.
Eindelik is ook waaragtig, dat die nu in voorspoedige
ty den, door deese vrje keus worden voorby gegaan,
weesenden in grooten getale, daar door des te min reeden
hebben, om misnoegd te wesen, dat men haar in het
kiesen van een ofte weinig persoonen, heeft over het
hoofd gesien; tenzy deselven, de naam van bespottelik
laatdunkende, ende oiiverdragelik eergierig verdienen: Be-
halven dat veele sig met die ydele hoop, van gekoosen
te sullen , of mogen werden, voedende, daardoor de Re-
geeringe des te meer toegedaan zyn.
Sulks in alle manieren klaar is, dat de Regeerders
door een arbitraire keur, haare partyen, verminderen,
ende magtelooser maken:
vermits deselven soo doende,
veel meer werden gedeeld; Ende dat sy ter contrarie,
veel meer ingesetenen, soo in voor, als legenspoedige
tyde?i
, aan de regeeringe verpligten. Waardoor dese forme
-ocr page 237-
174
van regeeringe, gewisselik langduriger sal wcseii, ende
de voordeden der llegeeriiige veel seekerder in hare fami-
lien sullen werden gecontinueerd.
Cap. LXXTX. Dat een Onderdaan moet te vreeden zyn
MET DE REGEERING , HOE GEBREKKIG DIE OOK ZY.
Dus gesprooken hebbende van tgunt tot het weivaaren
der onderdaanen en Regeerders heiword
; schynd nog te
resteren, dat men de gedagten eigentlïk over de Regee-
ringe deser stede late gaan
, ende met een aanwyze , dat
de regeering in zoo een ongelijke heerscliing van zoo wey-
nig mentchen niet bestaan kan,
menscheliker wyze ge-
sprooken, omdat die dominatio paucorum, indien zy te
conservere is, niet kan worden staande gehouden, dan
met alle voordeden der Regeeringe over alle de Lee den
gelykelik uit te deelen.
En de Genereus en, die haar
eige magt ten voordecle der vrijheid ende des Vaderlands
souden willen verminderen, sullen in dccse boose wereld
nooit zoo veele in getale zyn, dat zy de ambitieusen
souden Iconnen overstemmen
, waarom die ongelijke magt,
......(.<*) ende menschelike begeerlikheid, gewisselik eenmaal
zal uitbersten, soodanig dat de swakste party, door der
sterker geweld ende Tirannie sig genoodzaakt sal oordeele
de onderdaanen te hulp te roepen.
Sulks het dienstig zoude schynen te zyn wel te over-
leggen, of daese regeeringe niet zoude te brengen zyn
tot een onveranderlik geruster , ende gemakkeliker forme,
soowel voor de Regeerders als voor den Onderdaanen:
maar dat komt niemand toe als den Regents zelfs, en
hoewel ik misschien daar meer van heb gesprooken als
myne conditie betaamd, soo is dat niet geschied, met
-ocr page 238-
175
voornemen om myn Vaderland te beschaadigen, want voor-
waar , altyds sal ik vervloeken een onderdaan die veran-
dering in de Regeeringe tragt te brengen
; al wat hy doen
moet, is God om een goede regeering bidden, ende sig te
vreede houden, met zoodanige als die is. Genereuze,
T^oorsigtige ende Goedaardige Regenten, konnen somtijds
daar ietwes goeds in doen
, maar goede gelegenheid moe-
ten zy daartoe afwagten; want by mislukken, ruineren
zy gemeenelik haar selven, ende haare getrouwste vrien-
den , alsmede de eerlikste Burgers, ende de Boose alsdan
de regeering alleen inkrijgende fatsoeneren die naar haare
verkeerde passien.
Waarom het misschien de Regeerders
zelfs ongeraden is, daarna te tragten. Wel doen zy die
grooter verloop beletten. Volgens het Monnike spreek-
woord : Qui vult bene et feliciter vivere, semper bene
loquatur de domino priori, faciat officium suum taliter
qualiter, et sinat mundum vadere sicut vadit.
Die de wereld laat hebben zyn loop
Heeft in het eind de beste koop.
Want multa scire, pauca exsequi, veel weeten en weinig
doen, is een der beste en noodsakelikste maximen in de
politie. Sulks men gewisselik allen onderdane als een zeer
noodsnkelikc en misschien ook den Regeerders als een
seer heilsame lesse wel soude mogen inschcrpen het rymtjen
des Heeren van Pibracq : l)
1) Vgl. de Consideralien van Staal ofte I'ulilyhe Weegschaal, bl.
681 y waar hetzeifiie versje wordt aangehaald, maar de voorgaande
monniken-spreuk anders wordt vertaald. Het laatste Hoofdstuk van dit
werk komt zeer wel met dit LXXIX van het Welvaren overeen , het-
geen het vermoeden bevestigt, dat Pirtcr bij de uitgave van de wer-
ken van zijnen broeder daarin veel heeft veranderd en bijgevoegd. Zie
B W. Wttcwaall, 1'roeve , bl. XVIII.
-ocr page 239-
176
Aime lestat tel que tu Ie vois estre,
S'il est Royal aime la Royauté;
S'il est de peu ou bien Communauté
Aime 1'aussy car Dieu t'y a fait naistre.
Hebt gy een Heer zoo voeg u na zyn Wet:
Syn weynigen aan 't hoogste roer geset,
Of geld de Borgerstem? smaalt niet, dank God
Die u daar levens gaf of vryheids lot.
-ocr page 240-
T HESE S.
i
Probanda mihi videtur eorum opinio qui statuunt,
i
             causam in traditionibus necessariam aliud non
esse quam voluntatem domini, ncgotio vel facto decla-
ratam.
II.
Locatoi1 non habet jus pignoris in frivola seoundi con-
ductoris, neque habet pignus pignoris.
III.
Pactum non est naturalis obligatio.
IV.
In legibus nostris ïnterpretandis ratio quidem saepe
liabenda est grammatices, non ita tamen ut logicen aut
historiam superet.
-ocr page 241-
178
V.
Statuta personalia peregrinum in patria nostra sequuntur.
VI,
Uxor renuntiare non potest communioni damni et lucri.
VIT.
In fideicommissariis hereditatibus jus exspectantis pen-
det a morte fruentis.
vin.
Nee facto nee jure opus est ut in societate mercatoria,
quae sub ratione sociali contrahitur, ipsi socii decoctores
tiant, quoties ipsa societas in eam conditionem incidit.
TX.
Si dies solutionis in cambio non sit expressus, sol-
vendum
est ad visum, non ad usum qui dicitur.
X,
Reus absens condemnatus impensas ofi'erre debet, si in
oppositioncm veniat.
XI.
Libertas publica est muniinentum libertatis civilis.
-ocr page 242-
179
XII.
Janus de Witt liaud improbandus est, quod in Gui-
lielmnm III avitam Gubernatoris dignitatein conferri no-
luerit.
XIII.
Poena mortis nee justa est nee necessaria.
XIV.
Jus appellandi ad causas quoque criminales extenden-
dum est.
XV.
JNTostram facimus senten tiam Jurisconsulti de Ie Bidart
de Tlmmaide (des vices de la législation pénale Beige,
Mons 1843, p. 162.) //Lejuge d'instruction ne devrail pas
utre admis a déposer, comme témoin, dans une procédure
criminelle ou correctionnelle faite par ses soins, et sur
des faits dont il n'a eu connaissance qu'en sa qualité
de magistrat chargé de l'instruction.//
XVI.
Usus navium praedatoriarum improbandus est.
XVII.
Placita oeconomo-politica , quae defendit Petrus de la
-ocr page 243-
1
180
Court, acerrimus licct liberae industriae in patria sua
propugnator, nituntur thcoria bilancis sive trutinae mer-
catoriac, quam vocant.
1
XVIII.
Mercatura interna divitias auget.
XIX.
Male statuunt, qui opiiicum fabroruravc peregrinorum
operas conducere vetant.
XX.
Tributum, quod tantum reditus premit, (inkomen-be-
lasting) cetera tributa et vectigalia cxcipere nequit.