SPECIMEN HISTOKICO-POLITICUM
DB OPIÏRE
PETKI DE LA COURT,
QUOD 1NSCRID1TDK I
AANWM8ISIC
DEK POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN VAN DE UEPUBL1KE
VAN
HOLLAND EN WEST-VBIESLAND,
guoD
ANWÜENÏE SUMMO NÜMINE,
EX ATJCTOR1TAÏE EECTOKIS MAGNIFICI
CORNELII GÜILIELMI 0PZ00MER,
riIU. THEOil. MAG. I.1TT. BUH. ET JUR. UTII. DOCTOR., ET NIOF. EXTRAOHD. ,
NEC NON amplissimi SENAÏÜS ACADEMICI consensu,
ET
nobilissimae FACULTAÏIS JUEIDICAE decreto,
|
|||||||
1 f
SUMMISftUE IN
JUHE ROMANO et HODIERNO HONOLU15ÜS ac PB1VILEGHS
IV ACADEM1A BIIENO-TBAJECT1NA 11 I T E KT L E G I T I M E C O N S E Q U E N D I S ,
EKUDITOUUM EXASUNI SUBMITIIT OTTO VAN REES,
Iieodiensis,
DIE XVII M. JUNI! ANKI MDCCCLI, HORA II.
|
|||||||
ÏRAJECTI AD RHENUM,
apud B. DEKEM A.
MDCCCLI. |
|||||||
VERHANDELING
OVER DE :
AANWIJSING
DER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUBLIKE VAN
HOLLAND EN WEST-VRIESLAND,
VAN
PIETER DE LA COÜRT,
|
||||
V E ]l 11 ANDELING
|
|||||||||||||||
OVER BE :
|
|||||||||||||||
AANWIJSING
DER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUBLIKE |
|||||||||||||||
i a:-.
|
|||||||||||||||
HOLLAND EN WEST-VRIESLANI),
VAN
PIETER DE LA GOURT.
EENE PnOETE
TOT VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
in
t,
I.' T n E C II T 8 C II E IIO O G E S C II O O L,
|
|||||||||||||||
DOOK
|
|||||||||||||||
0. VAN REES.
|
|||||||||||||||
li T RECHT,
B. DE KEMA.
18 51. |
|||||||||||||||
T N It O U 1).
|
|||||
INLEIDING.
Doel der Verhandeling........BI. I—IT.
§ 1. LEVENSSCHETS VAN HE LA COUIIT. BI. II----VIII.
§ 2. geschriften.— Interest van Holland.— Aandeel
van Johan de Witt aan dit werk. — Historie der Gravelike Regeering. — Werken, die ten onregte aan de la Court worden toegeschreven. — Sinryhe Fabulen. — lfransehe en Engelsclic vertalingen der Aanwijsing . BI. "VIII—XVIII. § 3. hoofdbeginselen. — De Staat liet middel tot bevor-
dering van volks-welvaart. ■— Vrijheid. — schets vah DE GESCHIEDENIS DIER BEGINSELEN".— De oude Wereld.----
Het privaatregt. — Het Christendom. — Du Germanen.—
Verdringing van liet democratische element door het mo- narchaal-aristocratische en daarna door het despotische. —■ Het leenstelsel. — Onontbeerlijkheid van waarborgen. — Landdagen. — Keuren en privilegiën. — Regt van verzet.— Toepassing van dit regt in den strijd onzer voorouders tegen Filips. — Invloed van de studie der klassieke schrij- vers. —De kerkhervorming.— Gezag van de Heilige Schrift; van Aristoteles; van het Romeinsche regt. ■— Politische schrijvers. — Macchiavelli. — Buchanan. — Hottman. — Languet. — Althusius. — Milton. — Oorsprong der theorie van het maatschappelijk verdrag. — Bodinus. ■— Pil- mer. — Graswinkel. — Ilobbes. — Vrijheidszin onzer voor- ouders............BI. XVIII—LII. § 4. LITERATUUR.......BI. LII---LVI.
EERSTE HOOFDSTUK.
POLITISCII STANDPUNT VAN DE LA COURT.
Wat hij als zijn vaderland beschouwt. — Holland in
|
|||||
de Middeleeuwen. — Bijzondere band tusschen Holland
en Zeeland. ■—■ Verhouding van Holland tot de overige Nederlandsche gewesten. — De Unie van Utrecht. —■ Het streven van Holland naar een' overwegenden invloed. —■ Onzekerheid van het staatsregt der Republiek. — Verslap- ping van den band tusschen Holland en Zeeland. — Tegenstrijdige belangen vnn Holland en de Unie.— Geest van afzondering en egoïsme.......BI. 1—17. TWEEDE HOOFDSTUK.
O RONDTREKKEN VAN HET STELSEL VAN DE I.A COURT.
Wat hij door welvaren verstaat.— Heerschappij van het
materieel belang in zijnen tijd. — Hollands natuurlijke voordeden en lasten. — Onderling verband tusschen de verschillende takken der nijverheid. — Geringschatting van landbouw en veeteelt. -— Schets der geschiedenis van de opkomst van handel en zeevaart. — Grondzuilen van Hollands welvaart..........BI. 18 -34.
DERDE HOOFDSTUK.
MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN VKEEMDELINGEN.
Godsdienstvrijheid en een open burgerschap als de
beste middelen, om vreemdelingen in het land te lok- ken................BI. 35. § 1. Waarin de godsdienstvrijheid, door de la Court be-
doeld , bestaat. ■— Verbittering der predikanten over zijne gevoelens. — Verbeurdverklaring van de Aanwijsing. ■— Hoe de Staten van Holland ten opzigte der godsdienst- vrijheid handelden. ■— Gevoelens van Boxhorn en IIu- her. —r- Ware grond der onbekrompene staatkunde van Holland. — Vorderingen van het staatsregt ten opzigte van de verhouding tusschen Kerk en Staat. BI. 36—54. § 2. Gronden voor een open burgertchap. — Vrees voor
|
|||||
__
|
|||||
de gevolgen van dezelfde staatkunde bij andere na-
tj«i..............BI. 55—57.
VIEEDE HOOFDSTUK.
MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN INGEZETENEN.
§ 1. Vrijheid van handel en nijverheid.— Wat de la
Court daaronder verstaat. — Gronden tegen liet privi- legie der O I. Compagnie en de gilden. — Zijne beant- woording van de voornaamste tegenwerpingen. ■— In hoeverre hij oorspronkelijk was. — Of hij zijne denk- beelden aan Johan de Witt kan ontleend hebben. — Welken invloed hij op de ontwikkeling der wetenschap heeft uitgeoefend..........BI. 58__82. § 2. Regeling van hel belastingstelsel in het belang van
den kandel. — Overzigt der heffingen tijdens de ftepu- bliek. — Denkbeelden van de la Court aangaande de beste belastingen. — Heerschappij van het stelsel der handelsbalans. —..........j\\ 82__89 § 3. Regeling van de jwsliüe in het belang van den
handel.............BI. 89—94
VIJFDE HOOFDSTUK.
BUITENLANDSCHE STAATKUNDE.
Wat hierbij op den voorgrond staat. ... BI. 95.
§ 1. Het bewaren van, den vrede en het handhaven der
onzijdigheid.— Beschouwing der redenen, die tot oorlog konden aanzetten. — Bescherming en bevestiging der gren- zen. — Zucht om vreemde natiën tot het opheffen van onmatige tollen te dwingen. — Noodzakelijkheid om het evenwigt van Europa te helpen handhaven. — Staatkunde van Johan de Witt. — Tusschenkomst van Holland in de Noordsche aangelegenheden. — Bezorgheid voor Frank- rijk..............BI. 90—109. § 2. Verbonden met vreemde mogendheden. — Tractaten
|
||||
..
|
||||
van vriendschap en handel. — Defensive en offensiVe allian-
tien. — Verbonden met zwakkere mogendheden. -— Macchia- vellistische staatkunde -van de la Court. — Naauwgezetheid van Johan de Witt in het naleven der tractaten. — Welk oordeel de politiek onzer voorouders in het algemeen ver- dient. — Verbonden met Frankrijk, Spanje en Engeland. — Gevoelens van de Witt daaromtrent . . BI. 109—121. § 3. Koloniën. — Voordeden. — Openstelling voor alle ingezetenen ........... BI. 121—125. ZESDE HOOFDSTUK.
REGERINGSVORM.
ilepublikeinsche geest aan het einde der Middeleeu-
wen. — Neiging tot aristocratie in de Nederlandsclie ge- westen. — Provinciale Staten. — Verhouding tusschen deze en den Graaf. — Souvereiniteit der Staten van Holland. — Weerzin tegen het gezag der Stadhouders. •— Regtvaar- diging van die gezindheid. — AVat men in die dagen door vrijheid verstond. — Betoog van de la Court, dat eene regeering zonder Stadhouder uit den aard der zaak zijne Maximen moest volgen. — Inhoud van de hoofdstukken der Aanwijsing, die aan Johan de Witt worden toege- schreven. — Of deze werkelijk de schrijver is. — Gevoelens van Johan de Witt en de la Court omtrent de gelijkheid der burgers. — Afkeer van den laatste van eene beperkte aristocratie.— Besluit.......BI. 126—150.
BIJLAGE A. B. C. en D.
Stukken betrekkelijk de aanklagt van den Schout der
stad Leiden tegen de la Court wegens het verspreiden van faueuse libellen ....... BI. 157—1G7. BIJLAGE E.
Onuitgegevcnc hoofdstukken uit het Welvaren der stad
Leiden............BI. 1G7—170. |
||||
IN]-El DING.
|
|||||||
Het luisterrijkste tijdvak van onze vaderlandsche ge- «
schiedenis is voorzeker dat der eerste stadhouderlooze regering, onder het bestuur van den Eaadpensionaris Johan de Witt. De jeugdige Staat, bij den vrede van Munster in de rij der onafhankelijke mogendheden ook door Spanje erkend , mogt zich dadelijk in een aanzien verheugen, waardoor hij met de magtigste Rijken bijna op gelijke lijn werd gesteld. Amsterdam was de voorname markt van Europa geworden. Tot in het verre Noorden was de ondernemingsgeest onzer kooplieden doorgedrongen, en hun beleid en moed hadden gelijktijdig in het Zuiden den Portugezen de rijkste koloniën ontweldigd. Aan Zwe- den en Denemarken werd meermalen de wet voorgeschre- ven. Engelands hoofdstad trilde bij den donder van het Nederlandsch geschut; en terwijl elders het despotisme met eiken dag veld won, handhaafden onze voorouders tegenover den heerschzuchtigen Lodewijk XIV de burger- lijke en godsdienstige vrijheid van Europa. Onder de geschriften dier dagen, wier talrijkheid en
inhoud van een zeer levendigen burgerzin getuigen , verdie- nen die, van welke Pieter de la Conrt de schrijver was, eene bijzondere opmerkzaamheid. Door de veelzijdigheid |
|||||||
II
der behandelde onderwerpen zijn zij meer dan andere
geschikt, om een dieperen blik in den commerciëlen en staatkundigen toestand van ons vaderland te vergunnen. Zij munten tevens uit door heldere inzigten in de bronnen en het wezen der volkswelvaart. Ik heb mij voorgenomen in deze verhandeling het ge-
wigtigste dier geschriften , namelijk de Aanwijsing der lie't.1- same Poütike Gronden en Maximen van de Repubüke van Holland en West-Yriesland, aan een naauwgezet onderzoek te onderwerpen. Onder de verschillende oog- punten, waaruit men een dergelijk werk beschouwen kan, wensch ik mij bij datgene te bepalen, waar de vragen naar de eigenlijke meening van den schrijver, en de be- teekenis en waarde van zijne denkbeelden in betrekking tot den tijd en de omstandigheden, in welke hij ver- verkeerde , op den voorgrond staan. Eene korte schets van het leven en de letterkundige werkzaamheid van Pieter de la Court, benevens de aanwijzing der plaats , welke hij in de geschiedenis der staats-wetenschappen inneemt, zullen als Inleiding niet overtollig zijn. h i.
Pieter de la Court') werd in 1618 te Leiden gebo-
|
||||||
i) De leden dier familie schreven zich ook Del-Courl, del'Cour,
de l'Cour, de l'Court, de la Cour. De spelling van eigennamen stond in die dagen nog niet zoo vast als tegenwoordig. Vóór de geschriften van de la Court vindt men, behalve de letters D. C, ook wel V. D. H. uf V. H., die van den Hove of van Hoce beteekenen. Zie B. W. Wltewaall , Proeve uit een onuitgegeven staatshuishoudkundig geschrift van Pieler de la Court : Het Welvaren der stad Leijden. Leid. 1843. Inleiding, bl. II. D. Groebe, Iets over Pieter de la Court en zijne schriften, in de Letterbode voor ISÜ, bl. 160. |
||||||
III
ren.1) Zijne grootouders hadden even buiten de stad Yperen
eene groote en vermaarde herberg gehad, en zich tevens met landbouw bezig gehouden;2) doch zijn vader verhuisde in 1613 naar Leiden, waar reeds op het laatst der 16. eeuw een tak der familie gevestigd was, en verkreeg al- daar den 26. Nov. 1618 het poorterschap. Hij rigtte fa- brieken op, dreef eenen aanzienlijken handel in lakens en greinen, en leide daarin zijnen tweeden zoon 3) Pieter op, vnn wiens jeugd ons overigens niets bekend is. Zelfs is het niet met zekerheid uit te maken, of hij aan de Leidsche Hoogeschool gestudeerd en aldaar den graad van Meester in de beide Kegten verkregen hebbe. De letters I.C. echter, in de opdragt der dissertatie van zijnen neef Jacob4) , zoon van zijnen ouderen broeder van denzelfdcn naam, schijnen hiervoor te pleiten, ne- vens de grondige kennis van de oude schrijvers, welke in al zijne werken doorstraalt. Men vindt echter gcene blijken, dat hij bijzonder in het Romeinsche ïegt erva- ren was; doch de onderwerpen, waarover hij handelde, kwamen daarmede ook weinig in aanraking. ") |
||||||
1) B. W. Wlleioaall, t. a, p. bl VL
2) Deze bijzonderheden komen voor in eene verklttring van getuigen ,
door de laCourt aangehaald in een pamflet, getiteld: Antwoord op de reide- diginghe Dan Adriaen Ueereboord, waarover tie bl. 5 noot 1). Zij toonen den oorsprong aan der gemeone beschimpingen, voorkomende i» de Apologie de. la maison de Nassau elc. 1601, vermeld bij D. Groebe, t.a.p.bl. I6S, noot(ö). 3) De overige kinderen waren Jacob, Janneken of Jeanne, en Johan,
die Meesier in de beide legten was, en eenige werken schreef, l.tter door zijnen broeder Picler uitgegeven. B. W. Wtlewaal, t. a. p. bl.111 vv. 4) Deze heeft de gedenkpenning gekregen , welken van Loon vermeldt
in zijne Nederl. Historicpenningen, dl. II, bl. 365. B. W. Wllewaal , t. a. p. bl. IV. 5) Zie echler zijn denkbeelden omirent de regeling dtr Justitie , in
§ 3 van liet IV Hoofdstuk dezer Verhandeling. |
||||||
rv
|
|||||||||
Het huwelijk') zijner zuster Johanna met Adriaan
Heereboord, professor in de philosophie te Leiden, •) schijnt hem de eerste ongezochte aanleiding tot schrijven gegeven te hebben. De hoogleeraar, die zich niet zelden in dronkenschap te buiten ging, had deze verbindtcnis volgens zijne eigene verklaring 3) vooral gezocht, als een middel om zijne verachterde zaken te herstellen, en daarom ook vóór zijn huwelijk van zijne schulden vol- strekt geen gewag gemaakt. Geen wonder dus, dat de echtelieden weldra in onmin geraakten, en Johanna ten gevolge van ondergane mishandeling in het ouderlijk huis terugkeerde, waar zij 10 Julij 1648 van eenen zoon beviel, die twee dagen later overleed. Bij de begra- fenis werden door toedoen van Heereboord schimpdichten tegen Johanna en haren vader uitgedeeld. Dit kon onze Pieter niet verduren. Hij gaf spoedig daarop een heftig geschrift tegen Heereboord in het licht,4) hetwelk reeds in October deszelfden jaara werd herdrukt,s) en waarin hij het losbandig leven van den hoogleeraar volgens een dag- register, waarschijnlijk vroeger op zijnen raad door Jo- hanna aangelegd, met levendige kleuren teekende. Heere- boord begreep zich te moeten verdedigen.G) Het eene |
|||||||||
1) Voltrokken den 26 Nov. 1646.
2) Geb. 1014, gest. 1661. Hij was hoog fngenomun met de Curlesi-
aansche philosophie. Zie over hem Kist en Roynnrda , Nederl. archief voor kerkelijke geschiedenis. Dl. V , Leiden , 1845. bl. 308. S) In zijne Naackle ende nodige ve.rdedigingh. lic noot 6).
4) FaMum ofte Ghcreclitigheydt van de huysvrouwe van Adriaen
Heereboord , gedruct voor de voorstanders der Geregligbeydt , A** 1648, 4° , grool 30 bl. f>) Goamplië'erd met eene voorrede en verscheidene marginale ampli-
Mion en andere byvonchsclon. fci) Jvaaekle ende Nod.igo Verdediging!! van de Eer ende het leven
|
|||||||||
g
|
esclirift lokte het andere uit,1) en het kwam eindelijk
|
|||||||||
zóó ver, dat Pieter de la Court, zijn broeder Johan
en de 's Graveuhaagsche Boekverkooper van Breeckeveldt, bij wien de sehimpschriften tegen Heereboord gedrukt waren, den 17. Maart 1849 door den schout werden / i gedagvaard, omdat zij, met minachting der bestaande plakaten famense libellen hadden uitgegeven. 5) Beide broeders leverden daarop verzoekschriften in, om //de procedureu des gemelden Heere Officier te doen cesseren,'/ en wel Johan, op grond dat hij geen deel aan het druk- ken of uitgeven had gehad, Pieter daarentegen, omdat hij alleen tot verdediging van de eer zijner familie de pen tegen Heereboord had opgenomen.3) De schepens- bauk verklaarde daarop "de saecken tusschen haer ende den voorn. Schout uytstaende te wesen composibel,'/ mits de supplianten vooraf //den Heere professor Heereboord haren swaeger verklaeren en erkennen te zyn een eer- lyck man.'/ Pieter de la Court was tot zulk eene intrek- king zijner woorden niet te bewegen, en betuigde rond- uit , daartoe niet te kunnen overgaan , doch leide tevens |
||||||||||
van Adrianus Hecreboord , Professor Philosophiae , on Subregeus Coüogii
Theologici, tot Leyden. Door enile voor denselven. Proverb. XVIII, 17; Die de eerste is in sijne Twist-sake, scbijnt rechlveerdich te zijn, maer syn naeste komt, ende ondersoekt hem. Leyden by Severyn Mutthysz in de Nonnesteegh, 1648. 4». groot 28 bl. 1) Heereboord gaf ook nog uit: Brief van Adrianus Heereboord
ghesonde» aen syne vromï. Johanna de la Cour, by denzelfden, gc- «lruckt in 1648. 4°., groot 8 bl.— Hierop volgde van Pieter de la Courl: Antwoordt op de verdediginghe van Adriaen Ileereboord , bem ghegheve» door 7.ynen Swagher. 's Gravenhage bij Ludolph Breeckevcldt , 1648. 4", groot 44 bl. -2) Bijlage A.
3) Bijlagen B en C.
|
||||||||||
VI
aan het Gercgt een geschrift over, waarbij hij zoowel als
zijn broeder verklaarden geen haat en toorn , als den waren Christen onwaardig, tegen Heereboord te koesteren. Hiermede werd genoegen genomen, en de daarop gevolgde transactie met den schout maakte aan deze ergerlijke zaak een einde. ') Het blijkt hieruit dat de la Court een heftig,2) maar waarheidlievend karakter bezat. Zijn geheel volgend leven droeg er den stempel van. Hoewel hij geen regerings- ambt bekleedde, en dus van een werkzaam aandeel aan de staatkundige gebeurtenissen van zijnen tijd was uitgeslo- ten , trachtte hij door veelvuldige geschriften op de open- bare meening invloed uit te oefenen, en leide daarbij eene mannelijke onbeschroomdheid, het gevolg van eene vaste en warme overtuiging, aan den dag. Hij was een vurig voorstander van de partij van Johan de Witt, met wien hij persoonlijk zeer bevriend moet geweest zijn. Het verschil in leeftijd') verzwakt de gegrondheid der gissing, dat deze be- trekking aan de hoogeschool zou zijn ontstaan ; zooveel is echter zeker , dat er brieven tusschen hen gewisseld zijn , *) en hunne vriendschappelijke verhouding bij de tijdgenoo- ten algemeen bekend was. ') Het is vreemd dat de llaad- |
||||||
1) Bijlage D.
2) Hij verschoont zich wegens zijn heftigf'n stijl aan het slot dt;r
Aanwijsing , bl. 520 : •indien iemand — — mij voorwerpt , dat ik — — eene — besluitende ende dringende wjse van spreeken ge- bruike; ik antwoord, dat alle saaken die niet alleen in ielvves te weeten, maar ook ende voorneementlik in ietwes te Begeeren ofte niet te willen bestaan, ende die daar en boven teegen veeier men. schen vooroor- en voordeden stryden , niet anders konnen ofte behoorden verhandeld te werden.» 3) De Witt was in 1625 geboren.
4) D. Groebe, t. a. p. bl. 182.
j) Ia een pamflet, getiteld : Ilijdra ol' Monslerdivr , behelzende
|
||||||
VII
pensionaris zijnen ijverigen en bekwamen aanhanger niet
in de regering gebragt,1) of op eenige andere wijze in staatszaken gebruikt heeft.a) Misschien keurde hij den driftigen man, die zijne meening steeds zonder om- wegen uitte en de kalmte van geest miste, welke de politieke loopbaan zoozeer behoeft, in zulk eenen werkkring minder geschikt. Toen de gebeurtenissen van 1672 aan het stadhouder-
loos bewind een einde hadden gemaakt, en de de Witten door een woedend graauw waren vermoord, liep de la Court insgelijks groot gevaar mishandeld te worden. Men hing een opengesneden hond aan eenen boom voor zijn huis, met een papier, waarop dit rijmpje geschreven stond: "La Court zoo je niet snoert uw mond , Doen wy je als deezen hond.'/ |
||||||
cene vergelijking lusschen Oldenbarueveld en Johan de Wilt , wordt
gesproken van « syu bekende facoryl La Cuurt. » —In een handsehiill van Frans van Micris wordt Pieter de la Court vermeld als • lang een vertrouwd vriend van den Raadpensionaris geweest zijnde. » — Een pamflet van 1C>"2 , getiteld: Verheugde Aenmerkingen ooer den dood van C. en J. de Wilt enz. verklaart, dat «d'een sonder d'ander niet en dede , ja den een yels verbeten hebbende, wist den ander dat ttel ■ lyck te vervullen» , hierbij doelende op het deel , dat de Wilt aan de Aanwijsing gehad heeft. — Zie B. W. Wttewaall, Proeve enz. bl. XXIU , XXIV en 181. Vgl. Pieter Paulus, Verklaring der Unie van Utrecht, 1775. dl. I, bl. 244. 1) Misschien kan dit daaruit verklaard worden, dat loannes Eleman,
de la Court's zwager , in den raad en de vroedschap der stad Leiden zat. B. W. Wltewaall, t. a. p. bl. IX. 2) Dit schijnt wel het geval te zijn geweest met Spinoza, wiens
verhouding tot de Witt insgelijks in het duistere schuilt. Zie Mr. H. J. Koenen, geschiedenis der Joden in Nederland. Utr. 1843. bl. 352. Mr. H. W. Tydeman , in de Ophelderingen en bijvoegselen bij de ge- schiedenis des vaderlands door Mr. W. Bildcrdijk, Amst 1836. dl. X. J>l. 250 v. |
||||||
VIII
Na dergelijke afschuwelijke bedreigingen, door zulke
gruwelen vooraf gegaan, hield hij het raadzaam zich voor eenigen tijd te verwijderen.1) Hij begaf zich naar Antwer- pen , waar hij nevens verscheidene andere uitgewekenen ook Pieter de Groot aantrof, met wien hij gemeenzaam om- ging, tijdens deze aldaar ziek lag. In 't laatst van 1673 keerde hij naar zijn vaderland terug, doch vestigde zich nu te Amsterdam, waar hij zich nog eenige jaren met zijne geliefkoosde letteroefeningen bezig hield, -) tot hij den 28. April 1085 overleed. Twee malen was hij gehuwd; het eerst in 1657 met Elisabeth Tollenaar, die reeds bij de geboorte van haar eerste kind bezweek; later in 1661 met Catharina van der Voort , die in 1674 overleed, en hem twee kinderen naliet.s) |
|||||||||
§ 2.
|
|||||||||
Het eerste werk van eenig belang, waarmede de la
Court als politisch schrijver optrad, was het Interest van Holland ofte Gronden van Hollands- Welvaren. *) Dit bevat reeds eene vrij volledige uiteenzetting van zijne denkbeelden omtrent staatsregt en staatshuishoudkunde, zoodat zijne latere werken op dit gebied weinig nieuws |
|||||||||
1) B. W. Wttewaall, t. a. p. hl. XXIV, w — Pieter Patdus,
t. a. p. bl. 247.
2) Hij schreel' daar de Sinryke Fabulen , waarover lie § 2.
3) B. W. Wtlewaall, t. a. p. bl. XXVI. — De nog niet publiek
gemaakte bijzonderheden dezer levensschets, nevens de mededeeling van onderscheidene geschriften en menigen nuttigen wenk, heb ik aan de welwillendheid van den Heer B. W. Wttewaall te danken. 4) Aangewezen door V. D. II. 'l Amsterdam, Vij Joan. Cyprianus
van der Gracht, in 'I jaar 1662. 8o, Ik zal steeds deze uitgave aanhalen. |
|||||||||
I \
|
||||||||
opleveren. Dat hij werkelijk de schrijver is, en niet de
Raadpensionaris Johan de Witt, gelijk men, afgaande op den titel der Ifransche vertaling: Mémoires de Jean de Witt, zeer lang gemeend heeft, bewijst zijne eigene ver- klaring aan den kerkeraad te Leiden, die hem wegens enkele in het werk voorkomende aaiistootelijke gezegden had ondervraagd: //dat hy wel autheur van het boeck, geintituleert Interest van llollancU, was, maer dat die capittelen die de meeste aenstoot gaven, niet by hem , maer by een ander buyten syn weten daerin waeren ge- \j voucht, dat mede het selve tractaet by seecker geval hem afhandich synde gemaeckt, buyten toedoen en sonder syn voorweten was gedrukt geworden.'/1) In de voorreden der omwerking en uitbreiding van bet Interest, onder den titel van Aanivijsing der heilsame polüike Gronden en Maximen van de Republilca van Holland en West- Vricslattd door hem zelven in 1669 in het licht gege- ven ,2) herhaalde hij dezelfde verklaring, en voegde er bij, dat de veranderingen in zijn werk te danken waren aan i'seer uitsteekende Personagien ,>/ die zelfs twee geheele hoofdstukken hadden ingelascht, s) terwijl de naauwge- zetheid, waarmede hij deze zonder eenige wijziging over- nam , '*) de waarheid van zijne betuiging bevestigt, dat |
||||||||
1) B. W. Wtlewaall, t. a. p. Inleiding, bl XIII.
2) Tol Leiden en Rotterdam, bij Hakken*. Anno 1669. 4o. Behalve
deze uitgave, welke ik steeds zal aanhalen , verscheen er o. a. eene in 80. in 1671. 3) Het zijn in het Interest de hoofdstukken XXIX en XXX , en in de
Aanwijsing de hoofdstukken V, VI en het begin van VU van hel Derde Deel. 4) Zoo heeft hij zelfs op bl. 508 in eene kantleekcning het jaar 16G2
laten staan , terwijl in den tekst gespruken wordt van hetgeen jegen- woordig , ei. i. in 't jaar der uitgave, plaats had. |
||||||||
___
|
||||||||
"liet oordeel van gemelde hooghachtbaare Personagien'/
bijzonder zwaar bij hem woog. Het is dus niet onbelang- rijk na te gaan, aan wien die invlechting moet worden toegeschreven, te meer daar de vriendschapsbetrekking tusschen de la Court en de Witt ons reeds op het vermoeden brengt, dat de laatste daaraan niet vreemd is geweest. Deze gissing wordt bijna zekerheid, wanneer wij bij Pieter Paulus ') het volgende onopgesmukte verhaal lezen: //men wil, dat de Raadpensionaris de Witt by de la Court, te Leiden, een bezoek afleggende , ten huize van den Heere Burgemeester Eleman, de la Courts zwa- ger, aldaar, terwy] hy naar zyn thuiskomst wagtte, in een kamer, op tafel liggen vond een boekje, door de Ia Court geschreven , onder den titel: Interest van Heiden,2) welk hem , onder het doorbladeren , zeer bevallende , zet- tede hy den schryver, thuis gekomen zynde , aan, om 't te vermeerderen, en niet alleen tot Leiden zig te be- palen , maar tot Holland, in 't gemeen. Dit deed de la Court, en zond 't, naderhand, vermeerderd, aan de Witt, onder den titel van Interest van Holland; die de vryheid nam, er verscheiden veranderingen in te maken, twee hoofddeelen by te doen, en, buiten weten van den schry- ver, te laten drukken.// De Hoogleeraar Tijdeman bezit een handschrift van het Interest van Holland hetwelk, |
||||||
1) Verklaring der Unie , I bl. 244 vv.
2) Toen Pieter Paulus schreef, was het Interest van Leiden nog
niet uitgegeven , en beruslle in handschrift bij de afstammelingen van Pieter de Ia Court. liet is werkelijk aan Eleman opgedragen. Zie B. \V. Wltewaall, t. a. p. bl. IX. Deze omstandigheden bevestigen de waarheid van dit verhaal , hclgeen door Jacobus Kok in zijn Vndcr- landsch Woordenboek, in voco Jacob de la Court, bijna woordelijk is overgenomen. Zie 2e druk, dl. X, Arast. 178R , bl, 506. |
||||||
XI
naar men meent, hetzelfde zou wezen , waarin Johan de
Witt die veranderingen en bijvoegingen gemaakt had. ') Wij. hopen weldra door nadere medudeelingen van den kuiidigen geleerde hieromtrent beter te worden ingelicht;2) intussclien heb ik mij in deze Verhandeling tot taak ge- steld , het verband tusschen de denkbeelden van de la Court en de staatkunde van Johan de Witt zooveel moge- lijk aan te stippen.3) Gelijktijdig met het Interest van Holland verscheen de
Historie der GravsMke Iiegeeritig in Holland, beschreven door V. H. Waer by is gevoegd de Oorsprong der Ne- derlandsche Troublen, wel eer beschreven door Viglius Zuichemus ab Ai/ta, en nu eerst in "'t licht gebracht door V. II. *) Dit geschrift bevat het Groot Privilegie van vrouwe Maria (bl. 1—47), het kort Vertoog van 't liegt der Staten van Holland van 1537, (bl. 47—64), eene vlugtige geschiedenis der Graven van Holland (bl. 65—159) het Plukaat der afzwering van Eilips, (bl. 160—185) , een uitreksel uit de Deductie tot Justificatie der Akte van Seclusie (bl. 185 — 206), en eindelijk het op den titel vermelde Grondig berigt van H Nederlands öjoroer. Dat dit laatste stuk werkelijk van Viglius afkomstig zoude zijn, schijnt bezwaarlijk te kunnen worden aan- |
|||||
1) B W. Wueieaall, t. a. p. bl. XV.
2) Ten minste heeft de Hoogleeraar mij op dien grond het gebruik
van dat handschrift geweigerd. 3) Zie o. a. bl. 42 , 51 , 72 enz.
i) Amsterdam, tour Jacob Vinkei, Boeckverkooper in de oude
Lelyslraet, 1662. —< Poe weinig men bij politische geschriften uit de 17. en 18. eeuw op de plaats der uigave en den naam vanden uitge- ver vertrouwen kun , bewijst Mr. W. E. J. Berg , de réfugiés in de Nederlanden. Amst. 1815. bl. 179. |
|||||
xir
genomen. ') Het gelieelc geschrift draagt de onmisken-
bare blijken van de hand van Pieter de la Co«H. Zoo- wel de stijl als de anti-stadhouderlijke strekfc'üg zijn volkomen aan die van het Interest gelijk, en bevestigen het vermoeden, door de letters V. H. opgewekt. Pieter Paulus meldt echter dat sommigen zekeren Ml- Uyten- hagen de Myst voor den schrijver hielden; *) Klaar lie- ver zou ik aan dezen, naar de verzekering van Schelte- ma,3) het auteurschap toekennen van De Stadhouderlijke Regeeringe in Hollandt en West-Vrieslandt, *) hetwelk niet van dezelfde hand zijn kan als de vermelde Historie der Gravelïke Regeering. Immers is de stijl meet gelijk- matig en gekuischt, en worden de meeste vreerode woor- den ojj de manier van Hooft vertaald;5) iets, waaraan ï-t*-;, de la Court zich nooit schuldig maakt. Ook Wordt in |
||||||||||
de Voorreden gezegd, dat het optel tot voldoening aan
v^rlpr dg begeerte van den schrijver der Gravelike Regeer ing vervaardigd is; en hiermede komt overeen, dat in een der tegenschrifteu tegen de la Court, getiteld Hollands Opkomst6), de schrijver der Stadthowderlijke Regeeringe |
||||||||||
1) Zie Pitter Paulus, t. a. p. l, bl. 24*. in de noot.— Mr. S. de
Wind, Bibliotheek der Nederhmdsche Geschiedschrijvers. MidUelb. 1833, dl. 1 hl 190 vv. vooral noot 40).— D. Groebe , i. a. p. hl. 167. 2) t. a. p. bl. 256.
3) B. W: Wllwaall, t. a. p. bl. XIX in de noot.
i) '{ Amsterdam, na de CopyevanJukann. Cijf/rimmi inn dtr Gracht,
1662. 12°. 5) U. v. op bl. 13 Bisschop in Toensiender, op bl. 18 Admirael
Generael in algemeene Zeevoogl , op bl. 25 Matjisli aal in Besiuyrder. Op den kant wordt evenwel allijü tic gewone benaming aaogeteekend , 't geen tot goed verstand inderdaad dikwijls onontbeerlijk is. <>) OfH Bedenkingen op de sekaadelyhe Schriften, genaamt Grafe-
lijke llegeeringe en Interest van Holland , lol LcycUn, bij Jan Princen, Anno 1662. |
||||||||||
XIII
met deii naam van een ancWe wariop wordt vereerd.
Het geschrift is in een vuilaaW'gen toon gesteld, welke aan de la Court, niettegenstaande zijne heftigheid , vreemd is.') Evenmin komen de Politikê Discoursen s) en de Con-
sidaratien van slaat ofte PoUtike Weegschaal3) mij voor doot Pieter de la Court geschreven te zijn. Wel voeren zij de letters V. H eit D C. op den titel, maar deze kunnen evenzeer zijnen broeder Johan aanduiden, wien de Heer 13. W. WttewaAÜ op grond van oude fa- railie-aaiiteekeningen voor deJi schrijver houdt;4) ook verklaarde Pieter, gelijk wij s?agen , aan het eerste werk geen deel te hebben. Uit het gebeurde met Heercboord is gebleken , dat Johan aan de handelingen van zijnen broeder niet vreemd bleef, terwijl de zachtere toon van zijn verzoekschrift een minder heftig karakter aanduidt. De minder krachtige stijl del beide genoemde werken, en het oordeel over de monarchale regering, hetwelk veel gematigder daarin luidt, dan wij van Pieter gewoon zijn , strookt daarmede geheel- Sterker bewijs nog leve- ren de voorreden op, die door Pieter, als uitgever der werken van zijnen in Eebr. 1660 overleden' broeder, ge- schreven zijn. In de Consideratlen van staat toch wordt gemeld, dat //de Autheur is komen te overlyden, na |
||||||
1) V(»l. Groebe , t. a. p. bl. 178.
2) Politike Discoursen handelende in ses onderscheide Boeken , van
Sleeden , Landen , Oorlogen , lierhen , Regeeringen , en Zeeden , be- schreven door I). C. 'l Amsterdam , bij -7. Ciprianus van der Gracht, in 'l jaar Ki62. 8". 8) Beschreven door V. II. Vierde etlitie , 't Amsterdam, voor Jacob
Vinckel, anno IUG2. 12". 4) t. a p. 1)1. XVII. |
||||||
xiv
|
|||||||
dat dit Werckjen in he^ geheel beschreven waS >'/ en in
de Politike Discoursen ^'ordt hetzelfde gezegd , *net bij- voeging dat dit geschrift bestaat uit eene verzameling van Materialen, door deï\ auteur bijeengebragt ''om een seer goed, vast en scli°on Polityk gebouw te konnen stichten// doch "onvolro^ekt, ende sonder ordre, Qf Titul, geschreeven op veele allesins van een gescheide Waaden ; sulks het selven eenigsints heeft moeten werden geschikt.'/ Al deze omstandigheden mag inen zonder verdeV bewijs niet voor verdichtselen Verklaren. De Heer V- Groebe houdt desniettegenstaande Pieter voor den schrijver,1) en meent dat hij met de Vermelde woorden alleeii bedoelde de algemeene opmerkzaamheid van zich af te trekken. Maar dan had hij waarlijk nog veel eerder hetzelfde moe- ten doen ten opzigte vafl het Interest, dat ook ]n 1GGSJ liet licht zag. Doch het is mijn oogmerk geenszins in eeöe uitvoe-
rige kritiek te treden der werken , welke te regt of ten onregte aan onzen schrijver worden toegekend; *) en ik |
|||||||
- I) t. a. p. bl. 167.
2) Hiertoe behooren o. a. 1°. Vuhlic (lebedl ofte considcrMicn legens
het nominnlim bidden in de publique Kerken enz. door V. H. 1663. Volgens do aanteekening van Mr. JV. Bondl (bij Pieler Pnuhis , t. a. p.
(11. 1, Voorreden, bl. IX) Bioet Joan de Wilt, Ailvokaal voor htt Hof van Holland en neef van dun [laadpensionaris , voor den schrijver gehouden worden. Vgl. Pieler Pmilus, t. a. p. I , bl. 2i" v. I). Groebe, t a. p. bl. 198. Mr. tl. W. Tydeman, in de ophelderingen en bijvoegselen op de Geschiedenis des Vaderlands door Mr II'. Bil- derdijk, Amst. 1836. dl. IX, bl. 865 i dl. X , bl. 320 »v. — 2<>. Lucii Anlislii Constanlis de Jure ecclessiasticorum , Liber singularis. 1063. Diar de la Court geen ander werk in het latijn geschreven heeft, en bovendien daarvan herhaaldelijk mot hoogen lof melding maakt {Aan- iriping , hl. 61 , 407 , 423) , 't geen hij toch van zijne eigene letlcr- viucht niet ligt kan gciicht worden ie hebben gedaan , too meen ik |
|||||||
XV
wil dus alleen nog met een enkel woord gewagen van
de Sinrijke Fabulen,s) het laatste en voorzeker een der belangrijkste van zijne geschriften. Hij overleed nog vóór het geheel was afgedrukt, hetgeen den uitgever aanlei- ding gaf om aan het eind het volgende versje te plaatsen : Die 't Zeven en de Dood had, tot een slot, beschreven,
Mocht datnietzien voldrukt.DeöfcWontwronghem'ti/eye». Doch zijn Geschrift en Naam zal leven eeuwen lang. Dies is dit, elk ten nut, zijne laatste Swanenzang. Zeer wijdloopig en met gedurige herhalingen, echter
met juistheid en klem, soms zelfs met veel scherpzin- nigheid , wordt hierin vooral tegen den monarchalen regeringsvorm, met het oog op de stadhouderlijke waar- digheid , geijverd, en ook over vele onderwerpen van het dagelijksche leven geredekaveld.l) Eene halve eeuw later zijn deze fabelen door den dichtei J. van Hoogstra- ten in versmaat overgebragt.8) |
||||||
d;it hij niet wel voor den schrijver kan gehouden werden. Vgl. Mr. H. W.
Tydemau, t. a. p. dl. X, bl. 322. O. Groebt, l. a. p. bl. 212, noot (28). —3°. Apologie ofte veranticoordinge van den ondienst der stad- houderlijke liegcringe , enz. 16G3. Uit de Voorrede van dit geschrift blijkt, dat het van dezelfde liand is als Ksopus de fensor sig erbarmende over de diepe mchten van den Magenden veenboer (D. Groebe, t. a. p. bl. 197), 't geen niet, gelijk de Heer Groebe meent, een tegenschrilt is tegen de la Court , m;iur eene satire van den klagenden veenboer enz. 1662, De wijze, waarop in die Voorrede over den schrijver van het Interest van Holland gesproken wordt , laat geen twijfel over , dat bet geschrift niet van de la Court kan zijn. Vgl. Pieler Paulns t. a. p. 1 bl. 145 D. Groebe, t a. p bl 197. 1) Zie Mr. //. W Tydeman , t. a. p. dl. X, bl. 322. D. Groebe,
t. a. p. bl. 211. 2) Staat- en Zedekundige 7imtespreuken , of leerzame Fabelen, die
|
||||||
XVI
Van liet Interest der stad Leijden , waarvan Pieter
1'aulus spreekt in de straks overgenomen woorden, heeft eene door de la Court Zelven verbeterde en vermeerderde copie , onder den titel van het welvaren der stad Leijden, eerst in onze dagen door de zorgen van den Heer B. W. Wttewaall het licht gezien. Het behoort tot zijne meest opmerkelijke lettervruchten, en heeft vooral tot toelichting van zijne staatshuishoudkundige denkbeelden eene hooge waarde. ') Aan de Aanwijsing der Politike gronden en inaximen,
tot wier beschouwing ik mij in deze verhandeling uitslui- tend zal bepalen, zonder mij echter de bevoegdheid te ontzeggen om haar uit de overige werken van de la Court nader op te helderen, is de eer te beurt gevallen van zoowel in het Fransch als in het Engelsch vertaald te worden. In 1709 verschenen de Mémoires de Jean de Witt, grand pensionnaire de Ilollande,2) welke nog in 't zelfde jaar ten derden male werden gedrukt,s) In het avertissement meldt ons de vertaler: //Ces Mémoires, qui ont été faits par feu M. de Wit, m'ont été donnés par Madame de...... sa fille.'/ Maar terwijl hij op deze
wijze allen meende te misleiden, die de reeds in 1669
gedrukte Aanwijsing niet kenden, was hij onbedachtzaam genoeg om de geheele Voorreden van de la Court over te nemen, waarin deze van zeer droevige huisselijke om- |
||||||
rnn dm Heere Ln Cvurt speehwijie gevolgd, door J. van Hoor/stralen.
Te Rotterdam, bij Arnold Willis, Boekoerhoepcr over den Ripluin , 1731. 1) Tot bekorling tal ik dit werk sleeds onder den titel »an Wel-
varen aanhalen. Ü) Irnduils de l'tnriginal en Francais. Par Monsr. de 11 • * A Ha-
tislwnne, rhez Errtsme Kinhius. 1709. 12". 3) B. W. Wtlewaal, t. a. p. bl. XVI.
|
||||||
XVII
standigheden gewaagt, welke liem ongeveer tien jaren
geleden er toe gebragt hadden om tot afleiding zijne Po- Utihe gedagten ende woorden op het papier te stellen; en werkelijk liad deze omstreeks dien tijd zijne eerste vrouw verloren. Daar de vertaler volgens zijne eigene verklaring een Hollander was, zijn hier dus alle aanwijzingen van eene boekverkoopers-speculatie voorhanden. En zóó goed is de kunstgreep gelukt, dat werkelijk eene eeuw lang de titel bijna alle lezers misleid heeft. De vertaling is, wat de uitdrukking der beelden be-
treft, vrij naauwkeurig, maar zeer ongebonden. Sommige zinsneden zijn weggelaten, andere ingekort, en zelfs en- kele hoofdstukken ineengesmolten. Hier en daar zijn weinig beteekenende aanteekeningen bijgevoegd, om den vreemde- ling met personen en zaken, waarop de tekst doelt, be- kend te maken, en soms slechts dienende om de meening te versterken, dat de Witt werkelijk de schrijver was.1) Veel later, namelijk eerst in 1743, werd de Aanwij-
sinq in het Engelsch overgebragt, onder den titel van Political Maxims of the State of Holland. 2) De vertaler geeft zelf geen voorberigt, maar begint dadelijk met de Voorreden van de la Court, waarop eene schets van het leven en de werkzaamheid der de Witten volgt, die met |
|||||
1) Zie b. v. bl. 233.
2) Comprehending a genera! View of the cicil Government of that
Republie , and the Principles on which il is founded; the Nature , llise , and Progress of the Commcrce of its Subjecls , and of their truc Interest icilh respect to all their Neigkbours. Btj John de Wilt, Pensionary of Holland. Translalcd front the Dulch Original, which conlains many curious Passages nol to be found in any of the French Verslons. To which ispreftxed , HistoricalMemoirsofthelwoillustrious Brothers Cornelius and John de Witt. London , prinled for J. Nourse, al the Lamb, without Temple-Bar. 1743. *#
|
|||||
xvi n
kennis van zaken en veelvuldig gebruik van Engelsche
bronnen geschreven is, en waarbij inzonderheid aan den Raadpensionaris de hoogste lof wordt toegezwaaid. Deze Engelsche vertaling is getrouwer dan de Pransche en munt door kracht en keurigheid van stijl uit. § 3.
Tot de juiste beoordeeling van eenen schrijver, die
over staatkundige onderwerpen zijne denkbeelden mededeelt, is de kennis der beginselen, waarvan hij uitgaat, onont- beerlijk. Welke is de bestemming van den staat ? Welk doel moet het streven der regering zijn? Ziedaar vragen, wier beantwoording onmisbaar is , om op het standpunt te komen, van waar men eenheid en zamenhang ontdek- ken kan. Is het bij alle staatkundige schrijvers niet even ge-
makkelijk , die hoofdbeginselen op te sporen en duidelijk te onderscheiden: bij de la Court wordt ons dit onder- zoek geheel gespaard , daar hij zelf reeds bij den aanvang der Aanwijsing verklaart wat hij door het Interest ver- staat , dat, gelijk wij zagen, op den titel der eerste uit- gave vermeld was. //Aller Landen waarhaftig Interest, zegt hy, *) bestaat in het weivaaren der Regeerderen en Onderdaanen gesaamentlik;» en op eene andere plaats 2) |
||||||
1) Aanwijsing, bl. 2. Vgl. bl. 18 en 19 : «En booven alle vind ik
mij verpligt , veol breeder te ooverleggen het weivaaren der Onder- daanen in Holland , als wel der Regeerderen , omdat kennetyk in deese Vrye Staats-gewyse Regeringe, der Uegeerderen duursaam en vast gefundeerd weivaaren , van het weivaaren aller Hollandse Onderdaanen in 't gemeen hangd. » 2) lbid, bl. 5IS.
|
||||||
XIX
omschrijft hij dit weleaaren nader door >/eene soo groote
natuurlyke Vryheid ter bewaringe van haare respective Ziel ende ligchaam, ende ter vermeerderinge van hunne goederen, als eenigzins doenelik is.'/— //Want') alle Po - litiken bekennen in het generaal, dat de hoogste vol- maaktheid der Politie ende menschelike sociëteit bestaat in dit eenige point, namentlik: dat den Onderdaanen toerde gelaaten soo groote naturelike vryheid als eenig- sins doenelik is." Wij merken in deze verklaringen de volgende beginselen op : dat de Staat het middel is tot bevordering van het welzijn zijner leden ; dat de regering dus is voor het volk, en niet het volk voor de regering; dat aller welzijn het best bevorderd wordt, door aan ieder in het behartigen zijner eigene belangen en het zoeken van eigen voordeel de grootst mogelijk vrijheid te laten. Voegen wij hier nog bij, dat de grens dier vrijheid daar gevonden wordt, waar het algemeen belang zonder de opoffering van eenig bijzonder voordeel of rcgt niet kan gehandhaafd worden, s) dan geloof ik de hoofdbeginselen te hebben aangegeven, waarvan wij de toepassing in al de geschiften van de la Court weder- vinden. Hoe eenvoudig en natuurlijk ook, niet zonder worste-
|
||||||
1) Welvaren , bl. 22.
2) Welvaren , bl. 37: «Dit is de naturelike vryheid, die de Re-
geerders nooit hun eige Onderdaanen behoorden Ie beneemen , sondcr wel overwogen te hebben of soo groot geweld omtrent soo veele der nutste ingesetenen ook sekerlik sul worden opgehaald ende gerecom- penseerd door ecnig toekomend eeuwigdurend voordeel over den jan- schen Slaat in 't geheel geconsidereerd.» De la Court spreekt ou die plaats van de reglementen op de fabricatie , welke met de natuurlijke vrijheid slrijden. Vgl. bl. 143. |
||||||
XX
ling hadden die beginselen zich in den loop der eeuwen
ontwikkeld. De geschiedenis van elke waarheid is een voortdurende strij d, eerst tegen de dwaling , die het ver- stand benevelt, en daarna tegen het eigenbelang, dat de stem der rede voor stoffelijk voordeel tot zwijgen tracht te brengen. Volkomene zegepraal is bijna eene hersen- schim, omdat de baatzucht niet sterft, al gelukt het ook de dwaling met tak en wortel uit te roeijen. Ten tijde van onzen schrijver hadden de beginselen, die hem bezielden, nog een harden kamp te verduren. Ik reken het derhalve noodzakelijk eene korte historische schets aan de uiteenzetting van de denkbeelden van de la Court te doen voorafgaan, om zijne plaats in de geschiedenis der wetenschap met naauwkeurigheid te kunnen aanwijzen. In de oude wereld, wier staatkundige wijsheid vooral in de 16. en 17. eeuw nog bijna als orakeltaal geëerbie- digd werd, vindt men de meening wel uitgesproken , dat de Staat een middel is tot bevordering van het welzijn zijner leden;') maar die leden zijn de burgers, en naast deze treft men overal eene overgroote menigte aan , wier welzijn alleen in zooverre waarde heeft, als het levensgenot dier weinigen er door verhoogd wordt. Overal heerscht eene kleine minderheid, *) en de beste schrijvers trachten |
||||||
1) Arisloleles , de republica (ex recens. Bekkeri) 1. I.c. II. 1. IV, c. XI.
2) Te Athene bedroeg in 308 v. Ch. het getal der burgers 21000,
der slaven 400000. Wachsmuth, Ilellenische Alterthumskumle, Halle 1846. I. bl. 678 In de middeleeuwen bestond eene diergelijke ver- houding tusschen de vrijen en de lijfeigenen of hofhoorigen. Van de 24 millioen roenscheri, die onder het Carolingische huis de bevol- king van Frankrijk uitmaakten , wordt het getal der laatste op meer dan 20 miljioen geschat. Faustin Helie , theorie du Code d'instr. crim. Brui, 1845. I, bl. 72. |
||||||
XXI
het onderscheid tusschen sümtburgers en slaven, als uit
de natuur zelve voortspruitende , op wetenschappelijke gron- den te regtvaardigen.') Daar het kenmerk en dus de eer diur minderheid in het mederegeren bestond , waarin men tevens den eenigen waarborg tegen verdrukking meende te vinden,2) hoe gebrekkig die ook zij, waar de wil der meerder- heid de hoogste wet is: zoo werd het staatsbestuur van zelf het voorwerp van ieders bemoeijingen. Hierbij kwam dat de meeste Staten, met name Athene en Sparta, Bome en Car- thago, oorspronkelijk uit steden bestonden. Men hecht zich vaster aan 't geen men gemakkelijk overzien kan en dagelijks voor oogen heeft; en dus kon die vaderlandsliefde, wier magt zoo dikwerf onze bewondering wekt, veel hooger worden opgevoerd, dan in meer of min uitgestrekte lan- den ,3) waar de beteekenis van elk individu tegenover het geheel veel kleiner is, en het vaderland een begrip wordt, over welks beteekenis en omvang men het zelfs soms niet eens is. 4) Het gevolg hiervan was, dat aan 1) Arisloteles , Polit. I. I c. III—V. Vgl, Wekker, die letzten Grümle
von Uecht, Staat und Slrafe. Giessen , 1813. bl. 365. 2) Cicero, de republica, 1. 1 c. XXVII: ■ vix particeps liber-
lalis potest esse muliiludo , cum omni consilio communi ac po- testate careat. » Vgl c. XXXI. Aristoteles , de republica 1. III , c. 1 : TtoXirrjg d'cmlcog ovSepl t(üv aWtav 6i)iC,txai fxak'Kov rj
rw (t(Ti0.000000tP XQlstwg Kul aQ0jg. e- 16: roïg yaq ófioioig (pifaii TÓ avvó Sixaiop dvd.yv.aXop xctl xr\v avxr\v a^iuv xard qivaiv tlvui , öóav' lïrttQ v.ui rö istjv t^nv rot);,1 uviaovg TQWftjV ij ia&fJTa ftXuftiQÓii Toïg aüfiaaiv , ovrcog èyei xai tó nfQi rag n^dg. oftoi'coj roivvv xal tó üvigov rovg iaovg. SióittQ ovdïi> jxaXXov aq^np ij aQ0.000000n9c<i Sixccioy. xdi rö dpd. fiiQog rolpvv waecvrtog. 3) Vgl. Brougham , Political philosophy, Lond. 184i. III, bl. 13.
4) Wat ist des Dcutsclicn Valcrland ?
|
||||
xxir
den Slaat als denkbeeldig wezen eene hulde werd gebragt ,
voor welke geene opoffering te groot scheen; maar dat ook het begrip van algemeen welzijn als synoniem op den achtergrond geraakte, en de Staat meer als doel dan als middel werd beschouwd.') De individuele vrijheid werd door de blinde vereering van 't geen dienen moest om haar te handhaven verkort; en de afbakening van regt, zedelijkheid en godsdienst, in wier vermenging de grond van het Oostersche Staats-despotisme moet gezocht worden, was bij de Grieken en Eomeinen nog niet ver genoeg gevorderd , om voor de misbruiken te behoeden , die uit zulk eene beschouwing van het wezen van den Staat moesten voortvloeijen.2) De dwang , die op het gebied van het regt onontbeerlijk is, oefende op dat der zede- lijkheid en der godsdienst eenen verderf elij ken invloed uit. De republiek van Plato, waarin de vrije ontwikkeling van het individu geheel aan de kunstmatige inrigting der maatschappij wordt opgeofferd ,3) levert daarvan het meest doorslaand en voor de vrijheid gevaarlijk voorbeeld. Schoon dit alles nagenoeg op de meer beschaafde oude |
||||||
1) Cicero, de Hepubl. c. IV. Ncque enim hac nos lege genuit aut
educavit , ut nulla quasi alimenta exspectaret a nobis , ac tantummodo nostris ipsa commodis inserviens, tulum perfugium otio nostro suppe- ditarct, et tranquillum ad quietem locum ; sed ut plurimas et maximas nostri anitiii , ingenii, consilii partes ipsa sibi ad utilitalem suam pig- ncraretur ; lantumqne nobis in nostrum privatum usum , quantum ipsi stiperesse posset , remileret. 2) Von Kattenbont, die Vorlaüfer des Hugo Grolius. Leipz. 18i8;
bl. 30. «Der Staat des griechischen Alterlliums —-------halt das eigent
licbe Rechtsleben noch unmittelbar nieder, und will in sich allein das
ganze organische Wesen des Rechts repriisentirt sehen.» 3) Yjjl. Sigwart, Geschichte der Philosophie. Stultg. 1844. I. bl.
127. Slahl, die Philosophie des Rechts, Heidelb. 1830. 1, bl. 20 vv. |
||||||
xxnr
wereld toepasselijk is, mogen wij een element van maat-
schappelijke ontwikkeling niet voorbijzien, dat wij aan de Eomeinen te danken hebben. Bij hen vormde zich langzamerhand een privaatregt, dat nog den grondslag van zoovele nieuwere wetgevingen uitmaakt, en de indi- viduele vrijheid door de erkenning en eerbiediging van persoonlijkheid, huwelijk en eigendom bevorderde. Het kon echter onder de Keizers daarop dien beslissend wel- dadigen invloed niet uitoefenen, daar de onbeperktheid van hun gezag, die eerst op de vertegenwoordiging van alle magt des volks, en daarna ook op het goddelijk regt steunde,1) zelfs in de wetgeving was bevestigd,2) en als vijandig tegen de individuele vrijheid overstond. Intusschen was het Christendom opgekomen. De waarde,
welke het aan den mensch als redelijk en zedelijk wezen toekende, moest meer en meer die vrijheid begunstigen, daar hem eene boven alle aardsche belangen verhevene bestemming werd aangewezen, aan wier bereiking ook de Staat dienstbaar moest worden gemaakt.3) Maar het Christendom was toen nog in den engen vorm van eene Kerk besloten,4) die zich te afhankelijk gevoelde om den steun van het keizerlijk gezag te kunnen ontberen,B) en toch te heerschzuchtig, om er niet tot haar voordeel partij van te trekken.6) Wel werkte nu en dan in bij- |
|||||||
\) Guhol, Histoiredc la civilisation en Europe. Brux. 1850. bl.223 vv.
2) Nov. 105. c. 2 §. 4.
3) Kaltenhorn , t. a. ji. bl. 193.
1) Gutiot, t. a. p. bl. 45. 5) Schlosser , Universalhist. Uebers. der Gesch. der allen Welt.
Frankf. 1826. III, 2, bl. 394. 0) FaHlel, droit public frangais. Paris, 1822. Introducti'jn. bl. V.
Vgl. 1»1 50.— Guhol, t. a. p. bl. 152, 52, 156. |
|||||||
XXIV
|
|||||||
zondere gevallen de Kerk heilzaam tot beteugeling van
onregt en willekeur; ') maar zij bediende zich vooral van de wereldlijke magt om op het gebied van het denken, van geloof en overtuiging, een hatelijken dwang in te voeren.2) De oude wereld was derhalve onvermogend om uit zich
zelve een beter en krachtiger geest te doen geboren worden. Maar op hare puinhoopen verhieven zich de rijken der Germanen, even ruw en onbeschaafd als de Romeinen verfijnd en overprikkeld, doch in wier borst een vrijheids- geest woonde, een levendig besef van hunne persoonlijke onafhankelijkheid, hoedanig de Ouden het nooit gekend hadden.3) Bij hen had de Staat zich meermalen de grofste inbreuken op het regt der individualiteit veroorloofd; hier weerde deze mannelijk de tegen haar beproefde aan- slagen af. De oude wereld had de centralisatie tot den hoogsten trap gevoerd: nu neemt de hoogschatting der individuele vrijheid, zelfs te koste van den zamenhang der deelen, *) de eerste plaats in. Niet zoo zuiver echter was dit gevoel, of het werd door vele vlekken ont- sierd. Tusschen de begrippen van vrijheid en gelijkheid ligt maar ééne schrede: en toch hebben de Germanen dien stap niet gedaan. Zij bezaten lijfeigenen en hof hoorigen;5) |
|||||||
1) Guhol, t. a. p. bl. 134.
2) Guhol, t. a. p. bl. 151 ; «Sous Ie potnt do vuc politique-------
l'é[»lise s'est tnujours présentée comme l'interprète , lo défenseur
-------— du despotisme , tanlöt sous la forme relijjicuse , tantót sous
la 1'orme civile.» Vgl. bl. 139, 144.
3) Ouaot, t. a. p. bl. 53.
4) Guiint, t. a. p bl. 82; «Ie Hen, dont les moeurs barbares
contiennunt Ie principe , (est) Ie lien d'une confédération , qui ne dé- truit point 1'indépendance individuelle.» 5) De^e werden echter als personen, niet als z-alicn beschouwd. Enkele
|
|||||||
XXV
|
||||||
er was een adel, die, wel niet uitsluitend maar toch in
den regel in krijg en vrede aan het hoofd stond; ') en het weêrgeld, naar hetwelk de afkoopprijs der misdrijven voor verschillende rangen en standen bepaald werd, streed vol- komen met het beginsel van gelijkheid voor de wet. 2J Van het staatbestuur was echter oorspronkelijk alle
despotisme uitgesloten; en op de landdagen was de beslis- sing bij de meerderheid.3) Doch zoodra de volksverhui- zingen ophielden, en groote rijken zich gevormd hadden, begon eene omwenteling, welke langzamerhand het demo- cratische element voor het monarchaal-aristocratische en daarna voor het despotische deed wijken. De landdagen namen uit den aard der zaak in getal en invloed af, daar het onmogelijk werd de zich vermenigvuldigende rijks- belangen er in te behandelen, en de vrije mannen zich gaarne aan de lastige verpligting tot opkomst onttrok- ken , terwijl de comités en centenarü tot bevestiging- van eigen willekeurig gezag ook dikwijls die opkomst be- rnoeijclijkten of geheel verhinderden.4) De adel en de hooge geestelijkheid behielden dien ten gevolge een beslissend overvvigt, en het leenstelsel drong den oorspronkelijken |
||||||
uitzonderingen vindt men bij Eichhorn , deutsche Staats- und Reclits-
gescliichte, 5. Ausg. Gölt. 1843. bj. 294 vv. 1) Meyer, Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires.
La Haye, 1818; 1. 1. chap. VII. 2) Zie b. v. de lex Frisionum, tit. I. de homicidiis. — Alleen in
de lex Visigothorum komt gelijkheid voor de wet voor. Guhol, t. a. p. bl. 77 , 146. Gengler, deutsche Rechtsgeschichte im Grundrisse. Erl. 18M). bl. 126—13G, vooral noot 49. 3) Meijer, t. a. p. 1. II. chap. VIII. Raepsaet, Histoire des états
gcnéraux (Oeuvres, Gand , 1838, t. II) bl. 51 vv. i) Meyer, t. a. p. I. I chap. X. I. II. chap. X. Raepsael, l. a. [>.
bl. 8b'. |
||||||
XXVI
Germaanschen volks-invloed bijna geheel terug, door overal
de vrije mannen iti leenmannen en onderhoorigen te ver- anderen. ') Wel waren nog de steden , in zooverre ze niet van eenigen leenman afhankelijk waren geworden, niet van allen invloed verstoken, maar deze was te gering, om vóór de opkomst der vrije gemeenten van eenig gewigt te wezen.2) Het leenstelsel ging echter tevens met eene oplossing der nationale eenheid in eene menigte van kleine heerschappijen, en daardoor met eene aanzienlijke vermin- dering van het gezag der vorsten gepaard.8) Maar ter- wijl de geestelijkheid hun in haar eigen belang meestal op zij bleef staan ,4) gelukte het hun in den loop der eeuwen door erfregt, huwelijk , list of geweld hun grond- bezit , dien grondslag van het leenregt,5) uit te breiden, en eindelijk allen tegenstand des adels tegen hun over- wegend gezag neer te slaan. Zij werden hierdoor magtig genoeg, om eene volstrekte heerschappij uit te oefenen ; terwijl de beginselen van het leenregt, door de regts- spraak, die nu niet meer persoonlijk maar territoriaal was,6) van hen te doen afvloeijen,7) en de verpligting tot krijgsdienst niet aan het belang en het besluit der |
||||
1) Meyer t. a. p, 1. I. chap. XI- Raepsaet, t. a. p. bl. 63.
2) Haepsaet, t a. p. bl. 87 vv.
3) Guizot, (Cours d'hisloire moderne, dl. II. bl. 333 vv.) telt 55
hertogdommen, graafschappen, heerlijkheden enz. op, waarin Frank- rijk op het eind der 10. eeuw verdeeld was. «Et ce n'étaient point la-------des démembremens accidenlels,-------c'étaienl des résultals
perraanents , consommés.»
i) Guhot, bist. de la. Civil. bl. 55 , 156.
5) Fauslin Ilélie, Theorie du Code d'Instr. «rim. I , bl. 75 ,
N». 2i3. 6) Fauslin flélie , t. a. p. I. bl. 71 , No, 231.
7) Meyer, t. g, p. 1. II, chap- XVII.
|
||||
xx vn
natie maar aan liuu eigen wil te verbinden , ') hunne per-
soon met nog meer luister omgaven. De klem van het bestuur, en de concentratie der al te zeer verbrokkelde krachten, die hiervan de gevolgen waren, droegen wel veel bij tot zamensmelting van de verschillende elementen der maatschappij, tót de ontwikkeling der natie, of liever, tot het doen ontstaan eener eigenlijke natie;a) maar zij brngten als noodzakelijk kwaad mede, dat één mensch met zwakheden en dwalingen aan het hoofd kwam, met genoegzame magt om zijn wil onbepaald te doen eerbie- digen , en er dus groot gevaar was dat een verkeerd geplaatst egoïsme zich stellen zou tegenover het welzijn des volks. Als voorbehoedmiddel tegen dat gevaar werden waar- borgen vereischt. De geschiedenis van het staatsregt be- vat eigenlijk niets anders dan eene opeenvolging van pogingen, om waarborgen te vinden, dat er zal geregeerd worden in het 't waarachtig belang der natie. Hoe toch wordt eene Staatsregeling beter beoordeeld, dan naar de deugdelijkheid der waarborgen, die zij geeft, in verband met den aard en den trap van ontwikkeling van het volk, waarvoor zij bestemd is ? De landdagen , waarbij oorspron- kelijk het hoogste gezag berustte , terwijl de vorsten slechts voorbereiders en uitvoerders van de besluiten des volks waren ,5) hielden, gelijk wij zagen, weldra op zulk |
||||||
1) Meyer t. a. p. 1. I ch. IV. Hij beweert legen Eichkorn (t. a. p.
hl. 14) dat door het leenstelsel in den regel de persoonlijke veete in do plaats van den nationalen oorlog kwam. 8) Uithol, hist. de la Civil lec,on IX.— Aan het mislukken van
de pogingen der Duitschc Keizers, om hun oppergezag tegenover de F»ijks-vorsten te handhaven , moet het worden toegeschreven, dat de Jïuilschers nooit éénc natie zijn geworden. 3) Meyer , t. a. p. 1. II. ch. VIII.
|
||||||
XXVIII
een waarborg aan te bieden ; want hou wel ze nooit geheel
in onbruik geraakten ,') was de invloed van den derden stand toch onbeteekeneud geworden. Gedurende en na de kruistogten kwamen echter de vrije gemeenten op, wier keuren een beteren waarborg tegen misbruik van gezag schenen te geven.s) Veiligheid van persoon en eigendom wakkerde de nijverheid aan;3) handel en fabriekwezen kwamen op, en gaven rijke vruchten ; en daar de vorsten of' groote heeren op het goud der poorters even grooten prijs stelden als op hunnen bijstand in den krijg, kon menig privilegie voor geld verkregen worden.'') Maar weldra werden die vrijheden hinderlijk aan de vorsten of heeren, die ze hadden toegestaan. Vooral wanneer zij als vredesverdrag na een strijd tegen willekeur en onregt wa- ren afgeperst, 5) moesten ze ook door de wapenen tegen de gedurige pogingen tot vernietiging gehandhaafd worden. Dit gaf een krachtig voedsel aan het regt van verzet, die gevaarlijke en toch heilzame vrucht van het leenstel- sel. °) De behoefte aan individuele vrijheid kon zich nog |
||||||
1) Raepsaet, t. a. p. bl. 89.
2) «Le mot de Commune exprimait, il y a sept cents ans, uu
syslème de garantie analogue , pour 1'ópoque , a ce qu'aujourd'hui nous comprenons sous Ie mot de constilulion.» Thierry , lettres sur l'hist. de France. Paris 1829. bl. 277. 3) Van Hees van den Tempel , prijsverh. over het stelsel der ge
meenten, Brussel, 1833, bl. 55 vv. 4) (Van de Spiegel) Historie van de Satisfactie der stad Goes. Goes ,
1777 bl. 7 vv. ö) Guizol, t. a. p. bl. 179. Thierry, lettres sur l'hist. de France.
Ch. XIII. — Dit is meer op Frankrijk dan op de Nederlanden van toepassing. Kluit , Hist. der Holl. staatsr. IV bl. 107. vv. Zie echter ook : v. Hees v. d Tempel, over het stelsel der gemeenten, bl. 39 vv. (i) Guhol, l. a. p. bl. 107, 176, 189; «Ie grand mode de
rcsponsabilué du temps. • Dal ze als fcfji ook in onze dagen in de |
||||||
XXIX
maar alleen in dien weerstand uiten , die zelfs in de ge-
meenten dikwijls de eenigste waarborg tegen de willekeur der magistraten was. Nadat men er uit den aard der zaak reeds dikwijls gebruik van had gemaakt, werd het lang- zamerhand als een onbetwistbaar regt beschouwd, in ver- schillende Staatsstukken opgenomen,') en weldra ook wetenschappelijk behandeld en verdedigd. De opstand onzer voorouders tegen Pilips, was eene
uiting van datzelfde regt,2) 't zij dan wel of kwalijk be- grepen ,3) waartoe men reeds in Zwitserland 4) met goed gevolg, in Spanje met ongelukkigen uitslags) zijne toevlugt had genomen. Het was de behoefte om privilegiën te hand- haven, aan wier eerbiediging de welvaart der landzaten ten naauwste verbonden was. De gesteldheid van den. bodem , die krachtige werkzaamheid noodzakelijk maakte, en tevens de geschiktste middelen tot verzet tegen wille- |
||||||
welenschap van het Staalsregt niel kan gemist worden , bewijst Broug-
ham, Polit. philos. I bl. 44— GO. Flello , du réjime constitutionnel, Paris , 1848. dl I bl. 112 vv. de Bosch Kemper, Handleiding tot de kennis van het Nederlandsche staalsregt en staatsbestuur. Amst. 1850. § 30 bl. 72. 1) O. a. in het charter van Vlaanderen Ban tl94 , bij Raepsaet,
t. a. p I, bl. 192 ; in de Assises de Jérusalem ibid. bl. 170; in de opdragt der grnfelijkheid aan Willem I in 1584, bij Kluit, t. a. p. I, bl. 344. — Hoeveel verschil er tussclien dit negatieve regt van verzet, en het positieve regt (et opstand is , bewijst Raepsaet, t. a. p. bl. 18C vv. 2) (Van de Spiegel) Satisfactie , bl. 14 vv.
3) Kluit vindt de reglvaardiging van den opstand niet in een stellig
regt van verzet, dat wij volgens hem tegen Filips niet hadden , maar in het regt van zelfbehoud. Inwijdingsrede over het recht, om Philips af te weeren, Leijd. 1779. bl. 110, l.fi9. 4) In 1308 en volgende jaren. v. Raltech , allgeni. Geschichte,
lirannschw. 1848. VI., bl. 37 vv. 5) In 1522. v. Rolleck , t. a. p. VII, bl. 130 vv.
|
||||||
XXX
keur aan de haiul gaf, had de zucht naar individuele
vrijheid diep in de natie geplant. l) Een uitgebreide han- del , dien men aan de gunstige ligging des lands en den nijveren aard der inwoners te danken had, stapelde lang- zamerhand in onze gewesten grooten rijkdom op een ; en had men vrijheid en zekerheid van persoon en goederen noodig, om dien rijkdom te verwerven en te vermeerderen, niet minder behoefde men beide om rustig het verworvene te genieten. 2) Van daar dat men tot geen prijs de kost- bare privilegiën wilde afstaan, welke de burgelijke vrijheid waarborgden;3) waaronder het regt om niet van zijn' natuurlijken regter te worden afgetrokken, versterkt door de uitsluitende benoembaarheid van landzaten of poorters tot de hooge en andere staats- of regterlijke bedieningen *) eene eerste plaats innamen. Men kon in dit opzigt be- paaldelijk in het volkrijke Holland met eenstemmigheid en nadruk handelen, daar het gemeentewezen zich hier bijzonder ontwikkeld had, en de Hoeksche en Kabel- jaauwsche twisten, waarin eindelijk de laatste partij zege- |
||||||
1) Mr. J. Hora Siccnma , Neerlands grond en beschaving in verband
beschouwd. In bet Algem. Lelleti. Maandschrift voor 1848 , N°. " , bl. 23 vv , MG vv. 2) Van Hees van den Tempel, t. a. p. hl. 30 vv. 56 vv.
3) Vgl. Grolius, Annales. Amst<>l. 1G58. bl. 3: «Nobilitati a vic-
toribus agri dientelares dabanlur, oppidanis immmütas , sua jura , leges, magistratus , munimenta Uhertalis. Nee ante accepü in imperium successores , quam munera haec, quibus data eranl, jurejurando aflir- massent. Penes utrumque ordinem , nobilinm et oppidanae plebis , rei~ publicae cura antiquitus luit : quibusdam in locis accessit terlius , sa- cerdotum. Hi legalionibus , ubi necesse eral , coibant : hi maximis in rebus consulebantur: nee nisi cunclis volentibits indicere tributa , sla- tum qui erat rerum mutare , ne nummi quidem prelium novare fas crat, Adeo cavebalur , etiam emn boni Principes essent, ne malis ficri licerel.« 4) Beide uitdrukkelijk in hel groot privilegie van M:\ria opgenomen.
|
||||||
xxxr
vierde, de magt des adcls zoozeer hadden geknakt, dat
de steden verreweg het overwigt hadden op de ridder- schap. ') De landsheer , tevens souverein buiten de Neder- landen , en die reeds elders meermalen zijne aanslagen tegen de gemeentelijke instellingen met goed gevolg had bekroond gezien, stelde ook hier zijn onbeperkt gezag tegen die vrijheden over. Het werd de vraag of de dwin- gelandij haren ijzeren schepter zou zwaaijen , dan of het beginsel zou zegevieren, dat de regering is voor het volk, en dus het welvaren van het algemeen op den voorgrond moet staan.2) De uitkomst was een heerlijke triomf voor de vrijheid. Intusschen had de herleefde studie der klassieken op de beschaving, verlichting en veredeling van den men- schclijken geest een zeer gunstigen invloed uitgeoefend. De Germanen vonden in de door hen overheerde gewesten het despotisme; en bij de aanneming eener nieuwe gods- dienst , hun door de overwonnelingen zelve gepredikt, was het derhalve natuurlijk dat zij de vormen en den geest eener volstrekte heerschappij, wier bondgenoot de Kerk was, aannamen. De kennis aan de schriften der |
||||||
1) Meijer, t. a. p. 1. V cbap. V.
2) Placcaet in de Staten Generaal der Geunieerde Nederlanden , van
26 Jnlij 1581 : « AIsoo een yegelyck kennelyk is, dat een Prince van den Lande van God gesteld is Hooft over syne ondersaten , om deselve te bewaeren ende beschermen van alle ongelyck , overlast ende gc- wclt. — — Ende dat d'Ondersaten niet en syn van Gode geschapen tot behoef van den Prince, om hem in alles wat hij beveelt-------
onderdanig te wesen , ende als slaven te dienen : maar den Prinse om
d'Ondersaten wille. > Vgl. hiermede de redenen , waarmede Willem I l)ij de Staten op de afzwering aandrong , bij Grolius , Annales, bl, 98 : >At sapientibus hand ignotum , populi ex consensu , populi gratia in- stitulas esse potestates ut superiores singulis , ita mfra universos , quae si piiblici cuiam privatos ad usus verlerent, populo , hoc est Ordiui- bus rite coactis, judicium et vindictam relinqui .• |
||||||
xxxir
ouden, mei name Aristoteles en Cicero, eerst in Italië,
daarna in Frankrijk, Duitscliland en elders met gretig- heid bestudeerd, maakte echter met eenen afkeer van dwingelandij bekend, die overal, waar vrije gemeenten bestonden, met eiken dag dieper wortelen schoot. Vrij- heid is eene levensbehoefte: en daarom moest zij dubbel sympathie opwekken in den bchagelijken vorm, waarin zij zich hier vertoonde. Daarenboven vond men bij de staatkundige schrijvers der oudheid een zoeken naar den besten regeringsvorm. Dit had tot gevolg, dat men zich meer en meer rekenschap van den bestaanden toestand begon te geven, en dit vraagstuk met voorliefde behan- deld werd; en daar de oplossing afhankelijk is van het antwoord op de vragen: waarvoor de regering dient? en , waarin het welzijn des volks eigenlijk bestaat ? heeft dit onderzoek noodwendig tot ontwikkeling van staats- regt en staatshuishoudkunde bijgedragen. Van veel grooter gewigt nog was de invloed der Kerk-
hervorming. Het Christendom, hoe beneveld en veront- reinigd ook, had in de Middeleeuwen ten minste die uitwerking gehad, dat aan het geloof, aan de godsdien- stige overtuiging, eene hooge waarde werd toegekend. Zoodra men nu begon in te zien, dat die overtuiging niet aan banden kan worden gelegd, werd gewetensdwang als het toppunt der tyrannie, als haar onverdragelijkst en belagchelijkst uitvloeisel aangemerkt. Tegen zulke ge- weldenarij verzette zich de hervorming; en hoewel zij zich nog niet dadelijk tot volkomen vrijheid van denken verheffen kon,1) en hare woordvoerders nog dikwijls aan |
|||||
i) Zie o. a. Dr. D. Schenkel, die religiösen Zeitkampfe. Hamb. 1847.
l. 33 vv. |
|||||
xxxirt
|
||||||
anderen het juk opleiden, dat zij zelve hadden afge-
schud , zoo was toch in hare zegepraal ook de erkenning der waarheid besloten, dat op 't gebied der mensche- lijke gedachten geen willekeur geduld kan worden. Toen echter eens op dit punt de vrijheid gehandhaafd was, ging men verder, en hechtte aan alles, wat men tot eigene ontwikkeling behoefde, een natuurlijk en onver- vreemdbaar regt vast.') Het is hieraan toe te schrijven, dat de protestantsche
schrijvers de beginselen van vrijheid, die hen op 't gebied der godsdienst bezielden, ook op dat van het regt durven overbrengen. Zij erkennen de waarde en daardoor ook het regt van het individu. Zij beschouwen den Staat als mid- del tot bevordering van het algemeen welzijn, en weigeren daarom er eene onbeperkte magt aan toe te kennen.2) Over 't algemeen bleven de Roomsche schrijvers in dit opzigt achter, 't geen ook uit den aard der zaak volgen moest, daar zij in de vrijheid van denken geen uitgangs- punt voor hunne stellingen konden vinden. Echter is de invloed der nieuwere beschaving en der mildere opvatting van het Christendom bij enkelen ten minste niet te mis- kennen. Zoo beweerde reeds Victoria,3) dat men de on- |
||||||
1) Kaltenborn , t. a. p. bl. 87.
2) Vooral in de Principia Juris van Winhler van 1613 worden deze
beginselen krachtig uitgesproken. Zie b. v. bl. 81 vv. (der uitgave door Kaltenborn): «Juris naturae est aequalitas omnium hominum , puta quoad statum. Jus naturae omncs uno nomine appellat bomines et dignilatis inaequalitatem ignorat. — Ad libcrtatem naluralem speelat , quod nalura nullae aliae feruntur hominibus leges, nisi quae ipsa natura cuique ingenerat — Jus humanum naturale-------pertinet ad oranes
qui homines sunt vel humanam naturarn habent, quapropter neminem
ab eo , quisquis ille sit , excludimus. » 3) Bij Grolius, Mare Liberum, cap. II. Hij leefde 1480 —1546.
***
|
||||||
xxxiv
geloovige Indianen evenmin van hunne bezittingen had
mogen berooven, als zij het den Spanjaarden hadden mogen doen. Thomas Mortis strekte in zijne Utopia, die in 1517 het licht zag, de godsdienstige verdraagzaamheid zelfs tot Atheisten uit, //on the ground, that a man cannot make himself believe what he pleases,'/ ') en Bodinns verklaarde zich in zijne Livres de la rêpublique van 1577 tegen de slavernij. 2) De studie der Grieksche en Romeinsche oudheid en de
hervorming hadden echter op de behandeling der staats- wetenschappen minder invloed , dan men oppervlakkig zou meenen. In de Middeleeuwen had men aan den leiband van de kerkleer, van het Romeinsch en Kanonisch regt, en van Aristoteles geloopen, en alle wetenschap verketterd, die niet op dien grondslag steunde. Eerst langzamerhand durfde men zich daarvan losmaken, 't Was al veel gewon- nen dat eene vrije -en oorspronkelijke ■schriftverklaring in de plaats kwam van de slaafsche onderworpenheid aan 't gezag der kerk; maar zoo uitsluitend had de theologie gedurende meer dan tien eeuwen den schepter gezwaaid , dat men niet dan met moeite dat juk kon afschudden. Bij bijna alle staatsregtelijke schrijvers der 17. eeuw vindt men nog plaatsen uit het oude en nieuwe Yerbond tot staving van hunne stellingen aangehaald. Baco en Descartcs 3) onttrokken zich het eerst aan eene heerschappij, die aan den voortgang van eene zelfstandige wetenschap zeer nadeelig moest wezen; maar zelfs in de geschriften |
||||||
1) Mackintosh, history of Engbind. Paris, 1831 , bl. 208,
2) Ed. par Gabriel Cartier. 1599. L. I. ch. V. bl 49) : Vgl. Lerminicr,
Inlrod. Céncr. a 1'hist. dn droit. Paris , 1835, bl. 71 vv. 3) Guhot, t. a. p. bl. 150.
|
||||||
XXXV
|
|||||||
van Iluher ') en Perizonius *) treft men nog de sporen
dier hebbelijkheid aan, terwijl Locke zich van die wape- nen met vrucht tegen zijne tegenstanders bediende.3) Aristoteles verloor iets vroeger zijn gezag. De Kerk had door de scholastieke wijsbegeerte, waaraan men het voor- deel van eene scherpe, hoewel al te spitsvindige, rede- neerkunde te danken had, de wetenschap tot hare slavin trachten te verlagen, maar haar juist daardoor in staat gesteld dit middel met goed gevolg tot bevestiging harer onafhankelijkheid te gebruiken.4) Het denken was geoe- fend genoeg, om zich zelfstandig te kunnen voortbewegen, zoodra de banden verbroken waren, waarin men het ge- wrongen had. Zoo ontwikkelde zich langzamerhand eene zuivere wijsbegeerte, die ook 't gebied van het natuur- regt betrad. Het Eomeinsche regt stond haar daar echter nog dikwijls belemmerend in den weg, daar het wel on- mogelijk was de uitkomsten van het vrije onderzoek steeds met de bepalingen der Romeinsche keizers in overeenstem- ming te brengen. De beroemde Noodt, hoe groot bewon- deraar van de voortreffelijkheid van dat regt, was een der eersten, die dit gezag bij een rein bespiegelend on- derzoek van zich durfde afwerpen,5) maar rekende het |
|||||||
\) De jur. civit. Ed. qnarta. Fran. 1713. c. 1. I Sect. l.c. V.Secl,
II. c. I, § 30, 31; c. VII; et passim. 2) Oratio de origine et natura Imperii inprimfs Ref[ii, 16S9.
3) B. v. waar hij Filmer bestrijdt. Zie du gouvernement dvil,
Amst. 1780, Chap. V , bl. 73 , 88. - 4) Sigicarl, Gesch.derPhüos. I bl. 368 vv. Vgl. Guhot, l. a. p. bl. 130 vv.
5) Oratio de jure summi imperii et lege Regia , 1G99. • Ego vero
non auctoritatem , sed ralionem exspectabam. Cum enim de jure Imperii disputamus, non lex bujus minoris civitatis quaestioni est ; sed illius tnajoris qnae cum sole fines metitur. Si tamen cui placet, ad civile jus provocare , etsi initio nolui, eliam huc me demiltam. • |
|||||||
XXXVI
toch noodig de bewijzen voO* de regtmatigheid van het
onbeperkt gezag, die er uit werden afgeleid, uitvoeïig te wederleggen. ') Ook op 't gebied van het volkenïegt werd aan het Romeinsche regt nog lang te veel invl°ed toegekend.s) Wij moeten nu het oog meer bepaald naar tijdorde op
de rij der schrijvers rigten, die tot op onzen delaCourt eenigen invloed op de ontwikkeling der politieke weten- schappen hebben uitgeoefend. £ij wordt geopend door een1 man, wiens naam niet met dezelfde verachting verdient te worden uitgesproken, waarmede zijne leer tot eer der menschheid gebrandmerkt is.3) In 't begin der 16. eeuw verscheen het werk van Maccbjavelli del Principe, waarin met groot talent de beste middelen werden aangewezen, om ten koste van deugd en regt een onbeperkt vorstelijk gezag te grondvesten en te handhaven. De sluwe Italiaan, wien de grootheid van het oude Eome met bewondering vervulde, die het algemeen welzijn boven alles stelde, en aan den democratischen regeringsvorm, als het meest daartoe leidende, de voorkeur gaf,4) bedoelde wel niets |
||||||
1) Huber (de jur. civil. 1. 1. Sect. I. c. VI. § i) noemt de • notitia
juris Komani in hac quoque diseiplina non quidem ad intellectuni ne~ «essaria, sed perquara ulilis ad illustrandum , et forto necessaria aJ docendum. » 2) Whealon , Hisloire des progrès du droit des gens, Leipz. 1840.
I bl. 144. 3) Kluit , Redevoering over 't misbruik van 't algemeen Staatsrecht.
Leid. 1787. bl. 20: «de naam van Machiavel verwekt bij elk die hem hoort noemen , reeds zoodanig een afgrijzen , — — dat , naar mijn inzien, indien Hij herleefde, geene menschen , wal zeg ik?— geene beesten zijn persoon en omgang zouden kunnen verdragen. » 4) Dit blijkt vooral uit zijn Discorsi , 1. I. c. LVIII : «Sono migliori
governi quelli de popoli che quelli dei principe. — — Ma 1'opinione conlro ai popoli nasce, perchè dpi popoli ciascun disce male sensa |
||||||
XXXVII
dan den eersten stap aan te wijzen, die tot de
van zijn diep gezonken vaderland voeren kon.') moest Italië vrij -zijn van de overheersching der , gelijk de ïranschen en Duitschers door de hooger
beschaafde Italianen met minachting genoemd werden, eer het aan herstel en bloei kon denken; en om tot die vrij- hei te geraken moest een krachtig vorst het staatsroer in handen nemen, de bijzondere belangen en de noodlot- tig verdeeldheden voor zijn' ijzeren wil doen bukken, en da vereenigde magt van Italië op dat ééne punt in brengen. Zijne bedoeling werd echter veelal mis-
;2) en terwijl de eerlijke man door de lezing van het boek del Principe versterkt werd in de rampzalige overtuiging, dat eene goede politiek zich niet met de beginselen van strenge zedelijkheid laat overeenbrengen,') was het een welkom handboek voor ieder, die naar mid- |
||||||
, e liberamenle ancora mentre che regnano ; dei principi si paria
con mille paure e mille rispeüi.» — I. II c. II: «Ma sopra Uit!° maravigliosissima cosa è a considerare a quanta grandezza venno RoWa , poi che la si libera da' suoi re. La cagione è facile adinten- dere, perché non il bene particolare , ma il bene comune è quellu che fa grandi Ie citta. » 1) Star Numan , diatribe in N. Macchiavelli opusculum Del Principe
inscriptum. Traj. 1833. Pars II, Epilogus , hl. 95 vv. Vgl. C. W. von Dohm , Denkwürtligk. meiner Zeit. Haiiov. 181!), dl. V bl. 89. Guiiot, t. a. p. bl. 249. Macaulay, Critical and Ilistorical Essays, od. Tauchn. Leipz. 1850. dl. I , bl. 60—107. 2) Merkwaardig is het oordeel van zijnen landgenoot Albericus Gentilis,
dio hem in zijn werk de legalionibus (Lond. 1583, bl. 101) noemt : * Domocratiae landalor, et assertor acenïrans;-------■ tyrannidis summc
inimicus. Itaque [yranno non favet : sui propositi non est tyrannum in-
struere , sed arcanis ejus palam faclis ipsum miseris populis nuduin et conspicuum exhibere. — — Hoc fuit viri omnium prudentissimi consi- lium , ut sub specie principalis erudilionis populos erudiret. » 3) Von Dohm , t. a p. bl. 102.
|
||||||
xxxvin
delen tot uitbreiding en bevestiging van eene onbepefMe
heerschappij uitzag. ') De eerste schrijver van eenige beteekenis, die de reg^u
des volks tegenover de vorstelijke willekeur durfde haiHl- haven, waaraan Macchiavelli zooveel voedsel had gege- ven, was de Schotsche geschiedschrijver Buclianan,-) ^ie in 1576 een dialogus de jure regni apnd Seotos uitgaf, hetwelk hij aan zijnen leerling, den zoon der ongeluk- kige Maria Stuart, opdroeg 3) en waarin over den oOr- sproDg van den burgerstaat, de verhouding der vorsen tegenover de wet en het regt tot weerstand gehandeld wordt. Met nadruk en hier en daar met vermelding v?m precedenten, aan het oude staatsregt en de geschiedenis van zijn vaderland ontleend, ontwikkelt Buclianan de stellingen, dat de vorst even als elk burger onderwer- pen moet zijn aan de wetten , daar hij met deze dezelfde bestemming heeft, namelijk om het staatsdoel, gemeen- schappelijke afwendig van gevaren en welwillende ver- meerdering van elks levensgenot, te bevorderen; en dat het volk het regt heeft om den vorst, die dien pligt Uit |
||||||
1) Bijna gelijktijdig met het werk van Macchiavelli versehee» de
Vlopia van Thomas Mortis, die, even als later (1636) de Oceanct van Harringlon te weinig van het bestaande uitging , om een' grooten in- vloed te kunnen uitoefenen. Zie Reybaud, Etudes sur les réformateurs. Brux. 1843. t. I. bl. 34. t. II. bl. 181 vv. 2) Machinlosh, vindiciae Gallicae of verdediging van de Fraiische
onwenteling , Dordr. 1792, bl. 249, noemt zijnen landgenoot : «den eersten geleerde , in welken het edel vuur van republikeinsche geest- drift van de Ouden overgegaan is. » 3) In de opdragt komt voor « eam (disputationem) publicandam
censui, ut — — tui erga cives offieii t« admoneret.-------Hunc igitur-
ad te Hm modo monitoren), sed etiam flagitatQrem importunum at in-
terim impudentem misi : — — cui si parueris, libi luisque in prae- sentiii tranquillitatom , et in iulurum scmpiteinam comparabis gloriam.» |
||||||
XXXIX
liet oog verliest, eu de wetteu verbreekt, voor den reg-
tei'stoel te dagen , en des noods door geweld van wapenen tot rede te brengen.') In hetzelfde jaar was de Franco- gallia van llottman verschenen, waarin zich de haat tegen het despotisme niet minder levendig uitsprak,!) docli dat weldra overschaduwd werd door de bekende |
||||||
1) EJ. Ultraj. Elzev. 1668, bl. 9: « Harum civitatum partes sinu'liter
ii'lcr se junctas esse volunt, alque cuncta corporis membra inter se eohaererc , mntuisque constare ofliciis et in commune elaborare , peri- c"la commuriiter propellero, utililates prospicere , eisque communicaa- <1'S omnium inter se benevolentiam devincire. • — 151. 11: «Populo jus est, ut imperium, cui velit, deferat. > — Bl. 19: «Non expedit populis , ut reges legibus solvantur — — (bl. 21) quia intra hominem duo saevissima monstra cupiditas et iracundia perpetuum cum ralione bellum gerunt : expetitae sunt leges quae licentiam eorum comprimerent el tiimium exultantia ad justi impcrii respectum revocarent. ■—Bl. 35: "At qui palam non patriae sed sibi gerunt imperium, neque publicae utilitatis, sed suae voluptatis ralionem habent — — hi non civili nobiscum aut aliquo humanitatis vinculo juncli sunt , sed Dei el lio- minum hostes maxime omnium capitales judicari debent. » — Merk- waardig is het antwoord , dat Buchanan geeft op de bedenking , dat de leer van de geoorloofdheid van weerstand zoo gevaarlijk is : (bl. Gi) ■ego in hoc genere quid fleri jure possit aut debeat explico , non ad rem suscipiendam exhortor. In illo enim satis est rei notatio et dilu- cida explicatio : in hoc vero , et in suscipiendo consilio opus est , in aggrediendo prudentia , in efliciendo virtute. Ilaec cutn temporibus, per- sonis , locis , ceterisque rei gerendae instrumentis, aut juventur, aut avertantur, si quis temere attentaverit , nihilo magis ejus erroris culpa ad me pertinet , quram medico , qui remedia morboium commodi; descripsit, ejus culpa est praestanda, qui aüeno tempore ea aegrotanii- bus dederit. » Zie over Buchanan Bat/Ie, dict. hist. et crit. in voce. 2) Zie eene plaats uit dat werk aangehaald bij L. Blanc, histoire
de la révolulion francaise , Paris, 1847 bl. 83. Vgl. Daresle, Etude sur francois Hotman , in de Revue de législ. el de Jurispr., 1850, bl. 257—289 ; en Bayle , dict. hist. et crit. De staten van Holland hebben moeite gedaan om llottman te bewegen een leerstoel van het regt te Leiden te vervullen ; doch hij sloeg dit aanbod af wegens zijnen gevorderden leeftijd en de gevaren der reis. |
||||||
Vindiciae contra tyrannos, door Hubert Languei onder
den verdichten naam van Stephanus Junius Brutus m 1579 uitgegeven.1) Zijn verblijf in onze gewesten, in welke hij zich sedert 1578 met Johan Casiinir van den Paltz ophield, maakte hem getuige van onzen bloedigen vrijheidstrijd, en vervulde hem met bewondering voor een volk, dat voor zijne dierbaarste regten alles veil had; terwijl de vriendschap met Willem van Oranje, voor wien hij naar sommigen meenen de Apologie schreef,2) in welke de ban- vloek van Filips werd wederlegd, hem een vorst deed ken- nen, die zijn geheele leven toewijdde aan de verhevene roe- ping, om de gewesten, welke zich aan zijne leiding hadden toevertrouwd, vrij en gelukkig temaken. Die persoonlijke deelneming aan de Nederlandsche beroerten ontvonkte nog meer den haat tegen tirannij, die zijne edele ziel reeds lang vervuld had, en leende aan zijn geschrift een gloed van verontwaardiging, die onweerstaanbaar boeit en wegsleept. Het houdt de beantwoording van vier vfa- gen in, waarvan de derde tot opschrift voert: An et qua- tenus principi reinpubücani aut opprimenti, aut perdenti resistere liceat. Item, quibfis id, et quo modo, et quojure permissum sit. Krachtiger nog dan bij Buchanan worden hier de bestemming der regering, de heerschappij der wetten, |
||||||
1) Treitzschke, Uubert Languet's Vind. Contra tyr. Leipz. 1846.
bl. 58. Verkeerdelijk wordt hierin 1580 als het jaartal der uitgave vermeld. Vgl. llnyle, dict. hist. et crit. in voce ; en dl. IV W. 509—577 (uitg. te Amat. 1740). Hommel, Literatura juris , Lips. 1779. bl. 163. 2) Trcüzschke, t. a. p. bl. 37.— Groen van Prinslerer (Arcbives
de la maison d'Orange Nassau, Leyd. 1836, t. III, bl. 186) meent dat Willem I zelf de Schrijver der Apologie is. llnqn de Grool hielil er Pierre de ViUiers voor. Zie Bmjle , dict. in voce Languet. |
||||||
XM
en het regt van weerstand verdedigd ; ') terwijl op de noodza-
kelijkheid om aan de Stenden een bepaald deel in de wetgeving toe te kennen, even sterk wordt aangedrongen.5) Beide schrijvers weiden echter uitvoerig uit over het onderscheid tusschen een wettig vorst en een tiran, en prijzen de ge- hoorzaamheid aan den eersten even sterk aan , als zij weer- stand tegen den tweeden prediken; maar zij stemmen vol- komen daarin overeen, dat niet alleen de vorsten, die zich wederregtelijk, tegen den wil des volks, de hoogste magt hebben aangematigd, maar ook allen, die de wetten verbreken en hun bijzonder belang, niet dat van het algemeen, beoogen, als tirannen moeten worden aange- merkt. 5) Onder de schrijvers, die het spoor van Buchanan en
Languet vervolgden en door de voorstanders van het onbeperkt gezag monarchomachi werden genoemd, terwijl zij omgekeerd hunne Avederpartij met den naam van mac- chiavellisbae beschimpten, Arerdienen er nog twee bijzonder vermeld te worden, de Oostfries AUhusius, en de onster- felijke dichter MlUon. De eerste nam als Syndicus der |
||||||
1) Ed Edimburgi, a° 1579 , Ijl. 108 : «Imperare nihil aliud est, quant
consulere ; Imperii finis unicus , populi utilitas. Impetatorum regumque officium uïium , ut populo consulaat. Regia vero dignitas non est pro- prie honos , sed orius ; non immunitas , sed munus ; non vacalio sed vocalio; non Hcentia , sed publica servitus. » 2) Buchanan, t. a. p. bl. 21 vt. Vgl. bl. 54. Vindiciae, bl. 88.
vv. In gelijken geest schreven meer dan één Staalkundig vertoog de kanselier de l'Hopilal en Duplessis Mornay. Zelfs worden de Vindiciae door enkelen aan den laatstgenoemden toegeschreven. Zie Mr. G. W. Vreede , geschied- en letterkundige herinneringen. Gork. 183S , 1830. 1. Stuk bl. 12—23. 11. Stuk bl. 12. 3) Zie de hier voor aangehaalde plaats van Buchanan. — In de Vin-
diciae , bl. 171, worden zij lyrannos exercilio genoemd, in tegen- overstelling der tyrannos jure. |
||||||
XI.II
Stad Embdeu een ijverig aandeel in de geschillen tussclieu
de Stenden en den graaf van Oost-Triesland in 't begin der 17. eeuw, en sprong even vurig voor de volksvrijheid in de bres, als hij die in zijne Politica methodice digesta voorstond, die in 1603 het licht zag.') Hij betoogde , dat de hoogste magt bij het volk berustte, en de vorst slechts diens lasthebber was, dat de regten des volks onvervreemdbaar waren, en een onbeperkt gezag uit den aard der zaak met het algemeene welzijn in strijd was ; eindelijk dat, al had een volk al zijne regten zonder eenig voorbehoud op de regering overgedragen, die af- stand altijd in dien zin moest worden uitgelegd, dat het doel der regering, de behartiging van het welzijn der onderdanen, er niet door verloren ging. Hij dreef de stoutheid van zijne stellingen zoo verre, dat in ons vrije Nederland mannen als de Groot en zelfs nog Iluber er voor terug deinsden.2) Het welsprekendst protest echter van de regten des
volks tegenover de slaafsclie onderwerping aan het despo- tisme hebben wij aan MiUon te danken. De beroemde |
||||||
1) Treitschkei Drei Politiker, des 17 Jahrhunderts. [Neue Jahr-
bücher der Gesch. u. Polit. von Bülau, J84G, II bl. 311 vv. , bl. 383 vv.) 2) Grolius, de jure belli et pac. 1. 1. o. III. § 8. Iluber, de jur.
civit. 1. I. Sect. II. c. 3. § 9. c. G. § i. Vgl. Treilschke, t. a. p bl. 325 vv. Zoo beweert de Groot dat een geheel volk even als de enkele raensch lich in slavernij kan overgeven , (d. j. b. et p. 1. I. c. III, § 8 ij". 1); Iluber, dat een toestand, waarbij het belang van den vorst de hoogste wet is , volkomen regtmatig' kan zijn (ibid. 1. I. Soct. VII , c. III § 15, 23.) en dat er verjaring van de reglen der burgers mogelijk is (1. I. Secl. III, c. IX § 20; Languet daarentegen (t. a. p. bl. 104) ; ■ liberlati nulla, ne diiiüssima quidem servitute , praescribi possc. » |
||||||
XUII
Fransche geleerde Salmasius, die, sedert 1681 de plaats
van Scaliger aan de Leidsclie hoogeschool bekleedde, liad deels uit partijzucht, deels uit gouddorst, een heftig ge- schrift tegen den geregtelijken moord van Karel I in het licht gegeven.') Het verscheen reeds in hetzelfde jaar 164!), onderden titel van defensio regia pro Carolo I, en hield zulk eene blinde vereering van de vorstelijke magt in , tegen welke elke opstand, hoe regtmatig, heiligschennis genoemd werd, dat het niet alleen in Engeland, maar ook aan het hof van Christina van Zweden algemeene veront- waardiging wekte, en bij Plakaat der Staten van Holland van 26 Nov. 1619 verboden werd, als eene stilzwijgende veroordeeling van onzen opstand tegen Filips bevattende. De Engelsche Baad van State droeg aan Milton de weder- legging van die onzinnige taal op;2) en deze volbragt in de defenslo pro populo anglicano zijne taak op eene voortreffelijke wijze. Zijn geschrift bevat echter meer eene tegenstelling van de leer van het despotisme en van den vrijheidademenden geest der Engelsche staatsregeling, dan wel eene verdediging der gebeurtenissen van zijne dagen. Het is opmerkelijk, dat meest alle publicisten dier da- gen zich op een maatschappelijk verdrag tusschen vorst |
||||||
1) Troxler, Fürst und Volk nach Buchanan's und Miltons Lehre.
Aarau, 1821. Vorrede.— 2) Joannis Milloni Defensio Pap. Anglic. in de Opera, ed. Lond.
1738 , dl. II bl. 238; « Vessime enim vel natura vel legibus compara- tum foret , si arguta servitus , libertas muta esset; et liaberent tyranni, qui pro se dictjrent , non haberent , qui tyrannos debellare possent. Miserum esset, si haec ipsa ratio , quo utimur Dei munere non muit» plura ad homines conserandos, liberaudos et quantum natura fert inter se aequandos quam ad opprimendos et sub unius imperio male per dendos argurnenta suppcditaret. » Aangehaald bij Mackinlosh, Vindiciao Oallicae , bl. 250 |
||||||
XLIV
en volk beroepen , hetwelk aan het laatste het regt gaf om
de gehoorzaamheid op te zeggen, zoodra de eerste had opgehouden aan zijne verpligtingen te voldoen. Zij be- proefden zelfs die theorie door 't gezag van 't Eomeinsche privaatregt te steunen.') Reeds bij Bnclianan komt dit verdrag voor.2) Ook Languet maakt het tot den grondslag zijner stellingen,3) terwijl hij uit gewijde en ongewijde geschiedenis voorbeelden van diergelijke verdragen aan- haalt, en uitdrukkelijk de inhuldiging van Klips ver- meld , *) die eerst gezworen had de vrijheden des lands te zullen handhaven , na welke belofte eerst de afgevaardigden der Staten hem hulde en trouw wederkeerig hadden toe- gezegd. s) |
||||||
1) Volgens de leer der lex commissoria en der reslitutio in inlegrum
propler dolum vel vim. 2) De plaats luidt t. a. p. bl. 62: « B. Mutua igitur Regi cum ci-
vibus est paclio. M. Ita vMetur. B. Qui prior a conventis recedit , conlraque quatn pactus est faeit, nonne is pucta et conventa solvit ? M. Solvit. B. Soluto igitur vinculo, quod regeni cum populo conlim:- bat, quicquid juris ex pactione ad eum , qui pacta solvil , pertinebat , id , reor , amittilur. M. Amittitur. B. Is etiam cum quo erat conveti- tum , aeque fit atque ante slipulationem erat , liber. M. Eodera plane jure , atquc eadem libertate. » — Een ander voorbeeld van toepassing van het Iïomeinsche regt levert de inroeping der reslitutio in inlegrum op bl. 40. 3) Vindiciae, t. a. p. Bl. 159 vv.
4) Bl. 1G8.
5) Zie Register van Adriaan van der Goes, 23 en 26 Oct. 1555 ,
bl. 54 v. « Gevisiteert zynde de Minuten van den Eedt, by den Ko- ningh van Engelandt, en de Staten van Ilollandt te doen , soo hebben de Staten daer sonderlinge geen swarigheydt inne gevonden , dan dat den voonciENDEN Eedt van den voorsz. Koningh inhoudt, dat hij be- looft te onderhouden en observeren Privilegia Hollandiae , qnnc nunc hithenl el tenent, enz. • — 'De Koninghljeke Majesteyt heeft na de voorsz. Harange (n. van den Advokaat van Holland) beciproquelyck gedaen , ende van de Slaten van Ilollandt ontfangen den behoorlyken |
||||||
XI, V
Voorzeker was er in de toekenning en verzekering
van privilegiën, welke meestal niet als bloote en herroe- pelijke gunstbewijzen, maar op voorwaarden en soms ten eeuwigen dage verkregen waren, veel dat aan een contract in den zin van 't Romeinsche regt kon doen denken; maar het was toch een belangrijke stap van historisch op philosopliisch gebied, om een stilzwijgend verdrag aan te nemen, dat aan alle regeringen in alle omstandigheden den pligt opleide om wel, dat is, tot algemeen welzijn te regeren.1) Intusschen laat het zich begrijpen, dat men den ingeslagen weg, die tot oprigting van een gebouw van staatsregt zooveel gemak aanbood, met ijver vervolgde. Ilobhes gaf aan het verdrag meer ontwikkeling,!) daarop |
||||||
Eedt. • Vgl. Hooft, Genert van Velzen, (in zijne Mengelwerken, Amst.
1704 bl. 497) He Bedrijf. Flor. Ghy Heeren, ben ik niet uw wettigh Vorst? Har. Geweest
Ghy waart het, alzoo lang ghy eer en eedt betrachtte : Toen die versturven in uw goddeloos gedachte , Verstorf aan ons de staf der Vorslelyke handt. Gys. Aan óns, die lenen 7,ijn der Staalen van het landt, Dien ghy 't voorneemste der voorwaarden hebt gebrooken ,
De welke waaren op uw huldinge besprooken. Ghy zwoert met daaging Godts , en by gestaafden eed , Uut ghy dit vrye volk , in oorlogh en in vreed , Berechten trouwlyk zoudt, en vroomelyk beweiren ; Eer dat het Graallyk goudt genaaken mocht uw heiren. Daar zyt ghy op gehult; en is u toegezeit By eede wederom , daar op, gehoorzaamheid!, 't Welk toen ghy maakte los, los werden d'onderzaaten. t) Vindiciae bl. 168: «contractus — — ut bene imperanti bene obediatur.» 2) Te sterk drukt zich Brougham uil (polit. Philos. I bl. 39) :
« Hobbes — — was the first wriler who put iorth a philosophical sta- tement of the doctrine of the original or social compact. » |
||||||
XI. VI
de theorie van het despotisme grondende; terwijl Huber
en anderen daarentegen er de leer door trachtten te be- vestigen, dat nimmer tegen het algemeene welzijn mag gehandeld worden, hetwelk allen, die het oorspronkelijke verdrag aangaan, voor oogen hebben. l) Hoe men ook over de waarde en strekking van zulk een verdrag denken moge, hetwelk door ieders phantazij naar willekeur kan - worden gekneed: de wetenschap dier dagen scheen behoefte te hebben aan zulk een steun, niet alleen omdat het regt van den mensch op vrije ontwikkeling destijds nog niet genoeg door de beoefenaren van het natuurregt in 't licht was gesteld om daarvoor te kunnen dienen, maar ook omdat de analogie van het privaatregt op het gebied van het staatsregt als van zelve tot het zoeken van een ju- ridischen grondslag uitlokte. Wij moeten nu overgaan tot eene tweede rij van schrij-
vers , die als handhavers van het onbeperkte gezag der vorsten optreden. Godsdienstige overtuiging of vrees voor de misbruiken van het regt van weerstand , waaraan zich bijna onvermijdelijk burgeroorlog en tyrannenmoord paar- den , deden hen terugbeven voor de stellingen der mo- narchomachi.2) Het koningschap had zich in de Middel- eeuwen , in een' tijd van wanorde en gebrek aan eenheid , als het bezielend beginsel van rust en orde , als het eigen- lijke middelpunt der natie doen kennen;3) en de invloed |
||||||
1) De jur. civil. 1. I. Sect. II. c. 4. § 9 sqq. Boxhorn , InstUuti-
ones polilicae Amst. 1663 I. I. c. V §. 9. 2) Dit is ook van toepassing op de Groei. Zie De jure b. et p. I.
I. c. 111 § 8 n°. 1. 3) Guhot, Civil. en Eur. bl. 233: • c'est comme dépositaire et pro-
lecirice de l'lntérèt commun , c'est sous les traits d'une grande ma- gistrature , centre et Hen de la société , qu'elle (la royautè) s'cst mun- |
||||||
XI.VII
en vereering, die daarvan het gevolg waren , werden
door de majesteit, waarmede 't Romeinsche regt hen om- straalde , en die door de geestelijkheid nog versterkt was, niet weinig verhoogd, 't Scheen rampzalige dwaas- heid te wezen eene magt te ondermijnen, die tot stuiting der wanorde, tot handhaving der regtszekerheid, tot be- vordering van het algemeene welzijn zoo onontbeerlijk was; 't scheen heiligschennis, den gezalfde des Heeren aan 't gezag der wetten te onderwerpen, en hem tot den stand van eersten Staats-dienaar te verlagen. Een der eersten, die zich in dien geest uitten, was Bodinus, wiens werk six livres de la républiqtte in 1577 het licht zag. Hoewel hij het regt van weerstand aanneemt tegen ieder, die zich met geweld of list van de kroon heeft mees- ter gemaaktl), kan hij er echter niet toe besluiten dat regt ook te erkennen, wanneer de vorst de wetten verbreekt en zijne roeping uit het oog verliest. Wel weidt hij over diens dure verpligting uit, om bij al zijne handelingen het goddelijke en natuurlijke regt te eerbiedigen;2) maar voert geen enkelen waarborg aan, om die verpligting getrouwelijk te doen nakomen, terwijl elk verzet tegen de wettige overheid niet dat van het kind tegen zijnen vader wordt gelijk gesteld.3) De gewone wet- ten binden den vorst niet; en zelfs wanneer zij in den |
||||||
tree aux yeux des peuples, et s'est approprié leur force en obtenant
leur adhésion. » Vgl. bl. 268 sqq. 1) t. a. p. Ed. par Cabiiel Carlier , 1599; h\. 297 siiiv.
2) t. a. p. bl. 279 vv. « Le Monarque royal est celuy , qui se rend
aussi obéissant aux loix de k nature , comme il désire les subjets être envers luy , laissam la liberlé naturelle et la propriélé des biens a ohacun. » 3) t. a. p. bl 306. —
|
||||||
XI.VIII
vorm van een contract tot gemeenschappelijk nut van
vorst en volk zijn tot stand gekomen , gelijk bij meer dan een priviligie het geval was, mogen zij volgens hem straffeloos verbroken worden, zoodra la justice cïicelle cesse;l) een regel, welks willekeurige toepassing in het oog springt. Nog verder ging Filmer, die in 1G65 in zijnen Patriarcha de doctrine of divine right van Jacobus I in een sijsteem bragt,2) en een onbegrensd despotisme op een regt van erfopvolging grondde, dat reeds met Adam en diens eerste afstammelingen een begin zou heb- ben genomen. Nagenoeg dezelfde leer predikte onze land- genoot Graswinkel gelijktijdig met opzigt tot de souve- reiniteit der Staten van Holland en West-Friesland.3) De op de leer der openbaring steunende bewijsvoering dier stelsels bewaarde deze schrijvers echter voor de ver- nietiging van alle menschen-waarde, waartoe Ilobles k) zich vervoeren liet, wien het aanschouwen van de gewel- dige Staatsomwentelingen van zijnen tijd met hare ver- derfelijke gevolgen tot vertwijfeling aan de goede vruchten eener redelijke vrijheid had gebragt.") De eeuwige wetten |
||||||
1) t. a. p. bl. 131 vv. Vul. de bijna slaafsche onderworpenheid dei-
volgende woorden: t. a. p. bl. 137 : «Et en cela se cojnoist la gran- deur et majesté d'un vray Prince souverain , quand les estats de tout Ie peuple sont assemblez , presentant requeste et supplications a leur Prince en toute humilité, sans avoir aucune puissance de rien eoni- mander , ni decerner , ni voix deliberative. • 2) Broughnm , polit. philos. I bl. 38 vv. Macaulay , Bist. of EiijjI.
(Tauchn.) 1. bl. 69. Hallam, bist. Conslit. d'Anjleterre , ed. par Guizot. Paria, 1829. IV, bl. 103. 3) Nasporinjje van het Recht van de opperste macht enz. Rotterd. 1667.
4) Elemenla philosophica de cive , 1642. — Leviathan s. de civitate
1651. — Vgl. ton Raumer, Geschichtl. Entwick. der Begriffe von Recht, Staat und politik. Leipi. 1832. Bl. 36—40. 5) Zie Heydenreich, Griindsïue des nat. Slaatsr. Leipz. 1795, bl. 65 vv.
|
||||||
IL
der natuur ') zijn volgens hem niet in staat om den krijg
van allen tegen allen, die onvermijdelijk uit de zelfzucht voortspruit, te doen ophouden. Onderlinge schikkingen en verdragen kunnen daartoe evenmin baten. Alleen door de volkomene onderwerping van allen aan eene onbepaalde heerschappij , die ook over zedelijke en godsdienstige over- tuiging naar willekeur beschikt, kan de vrede en daar- mede de persoonlijke zekerheid, die ieder zoekt, tot stand worden gebragt. Hobbes ontveinst het misbruik niet, waartoe het despotisme aanleiding geeft, maar ziet daarin desniettemin het eenige middel om rust en orde te grondvesten.s) Het is uit den aard der zaak wel natuurlijk, maar
toch een bewijs te meer voor den vrijheidszin en het ge- zond verstand onzer voorvaderen, dat de leer van het despotisme bij hen nooit ingang vond. In de bloeijende steden, waar alles tot bescherming der burgers en bevor- dering van den binnen- en buitenlandschen handel was ingerigt, moest wel de overtuiging diep gevestigd zijn, |
||||||
1) tlubbes (de Cive , <mjj. il en IIlj telt twintig natuurwetten op ,
welke liij door 't gezag der heilige schrift tracht te staven. 2) De cive (ed. Amst. 1760, cap. VI, bl. 161: «Quin Princeps
aliquando inique faciendi anitnum habere possit , negandum non est. Sed fac Ie dedisse ei imperium non absolututn , sed quantum ad Ie ipsum ab injuriis alioruni defendendum satis sit , quod ut des si sal- vus esie vis , necesse est; nonne eadem omnia sunt timenda ? Nam qui satis iiabet virium ad omnes prolegendos, satis quoque habet ad omnes opprimendos. Nihil ergo hic duri est, praeterquam quod res hutnanae sine incommodo aliquo esse non possunt. Atque hoc ipsum ineommodum a civibus , non ab imperio est. Nam si homines propriis singulorum imperiis regere se possent, hoc est, vivere secundum leges nuiurales , opus otnnino civitale non esset , neque communi imperio coerceri. • |
||||||
dat de Staat de behartiging van aller welzijn bedoelt, en
daarin de voornaamste taak der regering gelegen is. ') Reeds ten tijde van het grafelijke -bewind treffen wij daar- van eenige niet duistere sporen aan.2) Wij hebben reeds gezien, hoe dit beginsel bij de Afzwering van Klips werd uitgesproken. In latere staatsstukken vinden wij het telkens weer; onderanderen in het hort vertoocli van "'t Hecht van de Ridderschap, 1'Jdelen ende Steden van Holland ende West-Vrieslandt enz. 1587,3) waarin de voordeelen van een vrijen staat, met name van een gemeen overleg der regering met de nationale vertegenwoordiging, worden geschetst, en van 't regt van weerstand wordt gewag ge- maakt. Even krachtig treffen wij het aan in de Brie- ven van Johan de Witt, ten bewijze dat de Hollandschc aristocratie, hoewel meer en meer strevende naar uitslui- ting van volks-invloed, zich toch harer roeping bewust bleef. *) Onze geschied- en staatkundige schrijvers bleven |
||||||
1) Vgl. van Hees van den Tempel, hut slelsel der gemeenten, bl. 61 vv.
2) Reeds bij Philippus de Leiden vindt men verklaringen, die vooral
hooge waarde hebben in verband met den tijd (de 14. eeuw) , waarin ze werden uitgesproken ; b. v. Casus IV der Tractalus Jurid. Polit. (Amst. 1101 ,) bl. 17; « Si Frinceps leges et jura non curet , conse- quens est ut nee leges eum dignentui1 stabilire.» Vgl. Casus XV , bl. 47. Zie over hem JV. G. van Kampen , Geschiedenis der Letteren en Wetenschappen, 'sGrav. 1821 , dl. I bl. 29 w. 3) Zie aldaar n°. VII (in de Handvesten ende Privilegiën van den
Lande van Rynland van S. van Leeuwen , Leijd. 1607 , bl. 628). Vgl. Resoluliën van Consideratie len tyde van lolutn de Wilt, Utr. 1706 , bl. 828 : « Alle de wetten ende maximen van dese vrye liepu- blycke zyn gefundeert op gronden van gelyckheydt en reciprocalie. ■ Zie Vijfde Missive van Candidus aan den Schrijver van liet Politiek Vertoog , Rott. 1782 , bl. 241 , vv. 4) De algemeene geest dier brieven bewijst bier meer dan enkele
plaatsen. Pivier de Groot , gezant in Zweden , sprak in oen brief aan Johan de Wilt van 13 Ftjbr. 16U9 (II, bl. 621) van: « eene Rcge- |
||||||
I.I
in dit opzigt niet achter. De Groot,') Hooft,8) Boxhorn, s)
Ifuber,1') Perizonius ,5) en Noodt6) zijn allen door den- zelfden geest bezield. Zelfs Graswinkel, de scherpe voor- stander der aristocratische oppermagt, verloochent in dit opzigt het Hollandsch karakter niet volkomen, en is in- consequent genoeg om de onschendbaarheid der fundamen- tele wetten aan te nemen.7) De la Court sprak dus eenvoudig uit, wat bij ons reeds
tot in het volksbewustzijn was doorgedrongen, toen hij de beginselen verkondigde, die wij in het begin van deze paragraaf hebben aangestipt, en op wier ontwikkeling |
||||||
daer de Financien niet eygen , gelyck by een Koningh , maer
publiek waeren ; ende waer van dienvolgende , niet soo seer de dis- tributie , als de administratie , aen de Regeringe als over een gemeen goct , volgens de ordres , daer omtrent beraomt , was toevertrouwt • De Witt schrijft aan van Reverwaerl en van Hoorn, Ministers aan 't Hof van Engeland, 23 Junij 1G62 , dat: «eene goede Overigheydt in conscientie gehouden is syne Ondcrdaenen , nae vermogen , van violetuien ende oppressien te bevryden. ■ IV, bl. 260. 1) De jur. b. et pac. I. 1. 14
2) Zie o. a. de aangehaalde plaats op bl. XLV.
3) lnst. Polit. I. c. V § 6.
4) De jur. Civit. I. Sect. II c. III § 27.
5) Oratio de origine et natura imperii , 1689.
6) Oratio de jure summi imperii et lege regia. lb'99.
7) Het recht der Opp. Magt. bl. 404. Hier spreekt Grasioinkel van
«die contracle, de welke geen simpele contracten maar fondamentele wetten zijn, waar in het God gelieft heeft, dat zichtbaarlijk eene dadelyke, een wederzydsche bewillinge moet zijn ; zulke contracten werden daar om me alleenlyk opgerecht, op dat zij eens voor allijd , ter fondamentele wetten van de regeringe zouden verstrekken , en tot zoodanige opgerecht zynde, niet zouden veranderd mogen werden als met de verandering van den gantschen Staat.» Vgl. Bl. 443. «Zoo do Hoogste Machten daarin verïuimen , zoo is de wake aan den Staat bevolen , wiens hoogste zorge altyd is en zyn moet, dat het gemeen wesen niet werde verkort. • Zie ook bl. 447 vv. |
||||||
7.II
in het staatkundige wij een" vlugtigen historischen blik
hebben geslagen. Over hunne beteekeuis op liet gebied der staatshuishoudkunde, en de plaats, welke aan de la Court in de geschiedenis dier wetenschap toekomt, kan eerst dan gesproken worden, wanneer een meer opzette- lijk en grondig onderzoek van zijne stellingen is voor- afgegaan. |
|||||||||
§ *■
|
|||||||||
Ik moet nu nog een kort verslag geven van het-
geen reeds over de la Court geschreven is. Gedurende cene eeuw bleven zijne geschriften als in vergetelheid bedolven. De eerste, die ze met eenige uitvoerigheid vermeldt, is Pieter Paulus. ') Deze kent de la Court nog maar alleen vsn zijne anti-stadhouderlijke zijde, en velt op grond zijner hatelijke en onverdiende uitvallen tegen de Oranje-partij een afkeurend oordcel over al zijne geschriften. Het Interest van Holland wordt echter door hem hooger dan de overige gesteld , en hij erkent //dat er stukken in voorkomen , die eeno bedaarde overwegino- wel verdienen.// In het Vaderlandsck Woordenboek nam Jacohts Koh op het woord Court (Jacoh de la) het in §2') vermelde verhaal omtrent den oorsprong van het Interest van Pieter Paulus over, en deelde verscheidene bijzonderheden omtrent het leven en de letterkundige werkzaamheid van de la Court mede. Zonder zich eenig oordeel over onzen schrijver aan te matigen, vermeldt hij eenvoudig hoezeer de eene partij hem gelaakt, |
|||||||||
1) Verklaring der Unie r. Utrecht. Utr. 1775, I. Deel. bl. 343__246.
2) BI. X.
|
|||||||||
T.IIt
de andere geprezen heeft. Meer lof ontvangt de la
Court bij Mr. Elias Lnzac, die in de Voorrede van Hollands Rijkdom1) verklaart, dat de Aanwijsing //vry verstandige en gepaste aanmerkingen behelst// en dat hij zich gedrongen heeft gevoeld aan het verlangen des schrijvers (waarvoor Luzac de Witt schijnt te houden) te voldoen, //dat door zijn pogen en dwalen een ander veel bekwamer, met meer kennis en grooteren ijver begaafd zijnde, zou worden opgewekt, om meer en beter te doen.'/ 8) Na deze schrijvers duurt het een geruimentijd, eer wij den naam van de la Court weder aantreffen. In de prijsverhan- deling over de gilden van den Hoogleeraar Tijdeman 3) wordt eene plaats uit Merlin 4) aangehaald, waarin deze met hoo- gen lof de meening van de la Court over de gilden vermeldt en overneemt, terwijl hij echter, door den Franschen titel van Mémoires de Jean de Witt misleid, den Raad- pensionaris voor den schrijver houdt. De Hoogleeraar maakt bij die gelegenheid op het aandeel opmerkzaam, dat de Witt aan het Interest van Holland schijnt gehad te hebben , hetwelk hij niettemin aan de la Court toekent. Dit deed ook G. K. van Hogendorp, die in zijn Advys op de Haring vissclterij van 9 Maart 1818 s) van de Po- liii/ce Maximen van Holland melding maakte, en zich met veel ingenomenheid over dit werk uitliet. 6) Het mag daarom |
||||||
1) Leijden , 1780.
2) Aanwijsing, Voorrede.
3) 1821. Zie aldaar bl. 41.
S) Répertoire de Jurispr. voce Corps d'arls el métiers.
.'») Bijdragen lol de huishouding van Staat. dl. II. 's Grav. 1818.
bl. 250. (i) Séparation de la llollandc et de la Belgique. Amst. 1830 , bl.
20 : -La Ilollande a loujours respiré u» air plus libre. Pendant deux |
||||||
r.iv
verwondering baren dat wijlen de Hoogleeraar de Brueys in
zijne Verhandeling over de Slaatshnishondkandige waarde van het werk, getiteld; Aanwijsing enz. ') van den naam van de la Court volstrekt geen gewag maakte, en de gissing omhelsde, //dat dit werk moet worden toegeschreven aan de pen, of althans aan het brein van een' man, die steeds onder Europa's eerste staatsmannen met reden gerangschikt ■werd, namenlijk den Raadpensionaris Johan de Witt.w Hij wijdde overigens in deze verhandeling met veel lof uit over de zuiverheid der staatshuishoudkundige begrip- pen , die zijns inziens in dit merkwaardig geschrift der 17. eeuw reeds voorkwamen. Een minder gunstig oor- deel velde de Hoogleeraar Wttewaall in zijne Bijdragen tot de Staatshuishoudkunde en Statistiek,11) waarin hij een belangrijk opstel aan de beschouwing der denkbeelden van de la Court in verband met den toestand der nijver- heid in die dagen toewijdde, en in 't bijzonder twee gebreken in het licht stelde: dat hij namelijk te weinig gewigt aan den landbouw gehecht, en den aanzienlijken uitvoer van boter en kaas vergeten had , en dat de |
||||||
siècles elle a donné au monde une le<;on pratique , et tous les grands
éconoraisles politiques de nos jours, en Angleterre , en Allemagne , en France , ne prèchent pas d'aulres maximes que celles de tous les né- gocians hollandais et du gouvernement de l'ancienne république des Provinces-Unies Voulez-vous voir ces maximes établies même en ihéorie il y a plus d'un siècle et demi, ouvrez 1'ouvrnge qui a paru sous Ie nom de Mémoires de Jean de Wilt. Adam Smith ne les désa- vouerait pas. Cette liberté du commerce dont la Hollande a joui , lui a procuié toules les autres liberlés , liberté civile liberté religieuse , liberlé de la presse , liberló individuelle , liberté du langage , tiberté de 1'eiiseignement.» J) Voorgelezen in het Leesmuseum te Utrecht den 20 Jan. 1825.
2) Ulreclit , 1836. Deel 1, bl. 1—52 en 370—399.
|
||||||
l.V
binnenlandsclie liaiulel als een der hoofdbronnen van na-
tionale welvaart door hem geheel was voorbijgezien. In hetzelfde jaar deelde de Hoogleeraar Tydeman in de Op- helderingen en Bijvoegselen op de Geschiedenis des Va- derlands van Bilderdijk,') verscheidene bijzonderheden omtrent enkele werken, die aan de la Court worden toe- geschreven , mede, met eene rijke opgave van bronnen tot de kennis van hunne meerdere of mindere authentici- teit. Eenigen tijd daarna vestigde Mr. /. Hora Siccama, in eene Voorlezing over 2V'eerlands Volksaard en Staats- wezen in verband beschouwd,2) vooral de aandacht op de in het Interest van Holland ontwikkelde denkbeel- den met betrekking tot de behoeften van onze dagen, en meende daarin eene aanleiding te vinden tot het bepalen van vaste grondslagen voor het welzijn van ons land. Bijna gelijktijdig gaf de Heer B. Groebe in den Konst en Letterbode*) eenige lezenswaardige bijdragen, waarin de kritiek der aan de la Court te regt of ten on- regte toegeschrevene werken uit de aanzienlijke pamfletten - literatuur der 17. eeuw wordt toegelicht. In het volgende jaar verscheen het grootste gedeelte van het reeds vermelde Welvaren der stad Leiden, hetwelk de Heer B. W. fVttewaal bij den Heer Mr. P. H. de la Court te Utrecht had aangetroffen, en waaruit hij alles mededeelde, wat strekken kon om de staatshuishoudkundige beginselen van onzen schrijver nader te doen kennen, terwijl hij het werk |
||||||
1) Deel X , bl. 320 vv.
2) Gehouden in het Leesmuseum te Utrecht , 21 Maart 1844 ;
bl. 2, 3 , 47—49. 3) Iets over Pieter de la Court en ?.ijne schriften , Letterbode voor
1844 bl. 162 vv., i"8 vv. , 19G vv. , 210 vv. |
||||||
l.VI
tevens met eene zeer belangrijke Inleiding over het leven
en karakter van de la Court, en met eene menigte statis- tische en historische berigten omtrent den toestand van het fabriekwezen hier te lande in de 17. eeuw verrijkte. In de aankondiging eii beoordeeling van dit geschrift in de Themis,1) van de hand van Mr. JV~. Olivier, werd onder anderen op het belang der begrippen van de la Court aangaande de vrijheid van onderwijs en de inrigting der Hoogescholen gewezen. De laatste opstellen over on- zen Schrijver komen voor in het Tijdschrift voor Staats- huishoudkunde en statistiek, waarin de Heer Mr. Sloet tot Oldhuis in 1850 een stuk plaatste 2) onder den titel van: uitgelezene Staatshuishoudkundige gedachten van Pia- ter de la Court. In eene inleiding trachtte hij de waar- schijnlijkheid aan te toonen, dat aan den grondlegger der etaatshuishoudkundige wetenschap, Adam Smit/t, de denkbeelden van de la Court niet onbekend zijn gebleven, en de beroemde Schot daaruit de eerste aanleiding tot zijn werk ontvangen heeft. Zeer onlangs deelde de Heer Sloet ook enkele proeven uit de Sinrijke Fabulen mede,3) en bragt daarbij aan den echt republikeinschen en voor zijnen tijd hoogst verlichten zin van de la Court eene welverdiende hulde. |
||||||
1) Voor 184G. 's Grav. bij Beliofanle. El. 416 vv.
2) Dl. VI, bl. 107—I3C.
3) Tijdschrift voor Staatsh. en Stat. voor 1851, dl. VI , bl. 409—43U.
|
||||||
1. HOOFDSTUK.
|
||||||||
Polltlsch standpunt van de la Court.
|
||||||||
De onderwerpen, door de la Court behandeld, zijn
deels van staatkundigen, deels van staatshuishoudkundigen aard. Die beide wetenschappen worden bij hem nog niet van elkander afgescheiden, gelijk bij de toenmalige publi- cisten doorgaans het geval was. Immers dagteekent het eigenlijke staatsregt als zelfstandige •wetenschap eerst van Ulric Huber,') en de staatshuishoudkunde van Adam Smith; en voordat beider grenzen behoorlijk waren afgebakend, moest hun innig verband noodwendig tot eene gemeen- schappelijke behandeling leiden. De Aanwijsing der heil- same politike Gronden en Maximen van de Mepuhlike van Holland en West-Vriesland houdt zich dan ook evenzeer met de vragen, welke de beste regeringsvorm zij, en in hoe verre godsdienstvrijheid kunne worden toegestaan, als met het onderzoek naar de beginselen van het handels- |
||||||||
1) Volgens anderen van J. H. Boekmer's Introductio in Jus publicum
Universale. Zie echter de diss. van Mr. H. H. Tels, de merilis Ulrici Huberi in jus publicum universele, Lugd. Bat, 1838 , bl. 62 vv. 1
|
||||||||
verkeer met vreemde volken, en naar het meer of miu
drukkende van verschillende belastingen bezig. Zij strek- ken zich bijna tot den ganschen omvang der staatsweten- schappen uit, in hare toepassing op de welvaart en den bloei der provincie Holland. AVant om de waarde van dit werk juist te beoordeelen, is boven alles noodig immer voor oogen te houden , dat de la Court een Hollander was en de belangen der Hollandsclie Staats-partij , of, gelijk ze door hare tegenstanders betiteld werd , der Loevesteinsche factie met hart en ziel voorstond. Natuurlijk had deze omstan- heid een beslissenden invloed op zijne denkbeelden omtrent den regeringsvorm, met name op de beantwoording der vraag, of de Monarchale Bediening ofte Regering der Stadhouders voor Hollands welvaart gunstig was; maar zij had nog gewigtiger gevolgen. De la Court beschouwde de provincie Holland, niet het vereenigde Nederland , als zijn eigenlijk vaderland; haar belang stond niet slechts bij hem op den voorgrond , maar was zelfs het uitslui- tende voorwerp zijner overwegingen. De Unie was volgens hem nuttig, zoolang zij Holland van dienst kon zijn ; maar haar band moest losser gemaakt of verbroken worden, zoodra die met het belang van Holland streed.1) De blij- ken hiervan zullen ons in deze verhandeling telkens voor- komen ; doch ik acht het niet overtollig de betrekking tusschen Holland en de Unie, en de verscheidenheid van beider belangen, hier in 't kort uiteen te zetten. |
||||||
1) Aanwijsing bl. 276 tbelangende de defensie te lande-------hebben
wij bevonden hoe lastigen en vrugteloosen pak de Unie — — op de
„*,. schouderen der Hollanderen sy geweest.» Bl. 310: «Holland behoorde eigen interest halven sig allijds te houden aan de Unie van Vlregl,
600 lange de andere Provinciën Holland selfs niet verlaten , ofte op liet Jyf vyandiglyk vallen.» |
||||||
'En de Middeleeuwen was Holland een' afzonderlijk ge-
west , dat met de overigen niets gemeens had, dan de bloot uiterlijke omstandigheid, dat het eerst met enkele en daarna met alle onder éénen heer stond. De privilegiën de non evocando, en dat geen vreemdelingen ambten zouden mogen bekleeden, behoorden tot de meest geliefde van elk bijzonder gewest. ') Eene naauwere vereeniging tusschen Holland, Zeeland en Utrecht werd in 1534 geboren, toen Karel V die provinciën onder één stad- houderschap bragt. Het werd in 1559 aan Willem I opgedragen, in wiens Instructie de andere gewesten met den naam van nabwurvolken worden bestempeld.2) De Spaansche verdrukking en het uitwijken van Willem I verbraken intusschen spoedig dien band, die echter den 25. April 1576 tusschen Holland en Zeeland weder werd aangeknoopt, toen deze gewesten zich tot gemeenschap- pelijke verdediging naauw aan elkaar verbonden, en Prins Willem tot huu Hoofd en hoogste Overigheid aanstelden.3) De Pacificatie van Gent en de Unie van Utrecht, een defensief verbond tusschen onafhankelijke *) gewesten , ver- sterkten dien bijzonderen band, door de bepaling, dat Holland en Zeeland den godsdienst naar eigen goedvinden zouden mogen regelen. Bij de opdragt der oppermagt |
||||||
1) Van de Spiegel, Historie van de Satisfactie der stad Goes. 1777.
bl. IS vv. 2) Gordun, diss. de potestale Guilielmi I. Luftd. 1835, bl. 163:
• Art. 24 : Et regardera de tenir bonne voisinance et vivre paisiblemen t avec ses voisins , sans donner occasion d'aigreur, dissention ou de
guerre. • Vgl. Kluit, üist. der Holl. Slaalsr. dl. I, bl. G2. 3) Kluit, t. a. p. bl. 118 vv.
i) Behoudens het leen-verband met liet Duilsche Rijk. Zie Inleiding
der unie, op 't einde; bij Pieter Paulus, verklaring der Unie van Utrecht. 1775, dl. I bl. GO. Vgl. Kluit, t. a. p. dl. I bl. 187. |
||||||
aan Anjou onderscheidden Holland en Zeeland zich weder
hierin , dat zij , met toestemming van dien Pranschen vorst zelven,de souvereine oppermagt op nieuw aan Prins "Wil- lem opdroegen;') en toen er sprake kwam om hem tot welzijn des lands en belooning voor zijne onsterfelijke verdiensten de grafelijke kroon op te zetten, waren het weder Holland en Zeeland, die de zaak niettegenstaande de bedenkingen der overige gewesten2) doordreven, en hem werkelijk zouden gehuldigd hebben , indien hij niet door do moordende hand van Balthasar Gerards aan het vaderland ontrukt was. Het blijkt hieruit reeds voldoende, dat Holland en
Zeeland zich door de Unie volstrekt niet ten opzigte van haar inwendig bestuur gebonden rekenden éóne lijn met de overige gewesten te trekken; en hoe overwegend hun invloed was bij het regelen der algemeene aangelegenhe- den , leert de geschiedenis van den taclitigjarigen strijd bijna op elke bladzijde. Maar zij hadden ook regt op zulk eenen invloed; vooral Holland, dat niet alleen onder Willem I den opstand tegen Spanje begonnen had en een' tijd lang met eigen middelen voortgezet, maar zich ook beroemen mogt zeer veel tot bevrijding der overige gewesten te hebben bijgedragen.3) Ileeds in de Middel- eeuwen had Holland boven de overige noordelijke gewes- ten in rijkdom en aanzien uitgeblonken, en na Vlaan- |
||||||
1) Kluit, t. a. p. bl. 201: «Vooraf merke ik aan, dat die twee
gewesten, Holland en Zeeland , in zekeren zin , zich altijd van de anderen afgezondard hielden omtrent hunne Politieke belangen en handelingen.» 2) Kluit, t. a. p. bl. 299.
3) Hierop wordt nog bijzonder aangedrongen in : {de Beaufort) Ver-
handeling van de vrijheid in den Burgerstaat , Leid. 1737, bl. BS2. |
||||||
deren en Braband het meest in de opbrengst der geldmid-
delen gedragen.') Sedert den afval dier beide gewesten, had het zonder moeite de voornaamste plaats ingenomen,s) en daar het 64<°/0 in de algemeene lasten droeg, zoolang slechts Zeeland, Utrecht en Friesland de Unie mede getcekend hadden, en later nog 58°/0, dus nog meer dan al de overige gewesten te zarnen,3) kon een voor- rang, die op zulk een' wigtigen grond steunde, moeijelijk worden betwist.4) Willem I had dan ook begrepen, hoe bovenal van Holland en Zeeland de uitkomst van den strijd tegen Spanje afhing, en zich dikwijls laten ont- vallen , dat het op Holland en Zeeland aankwam ; en hoewel deze woorden door sommigen meer in een strategischen dan staatkundigen zin worden opgevat ,5) bragten zij er veel toe |
||||||
1) Pieter Paulus, t. a. p. dl. I bl. *Ü9.
2) Dit werd door Leicester , Utrecht, Gelderland en Friesland erkend.
Zie Kluit, t. a. p. II bl. 33*, 352. 3) Pieler Paulus, t. a. p. bl. 413, 422.
4) Deze grond werd dan ook dikwijls door Holland aangevoerd , en
gaf later aanleiding tot de theorie van de magt der betaalsheeren over het ter hunner repartitie staande krijgsvolk. Kluit, t. a. p. 11, 11. 411. III, bl. 182 5) o. a. BildenKjh, Geschiedenis des vaderlands, uitg. door Prof.
H. W. Tydeman. Amst. 1835. dl. VII , bl. 83 Zie echter Leitres el Négocialions de Buianval etc. publ. par G. W. Vreede , Leid. 1846. bl. 129; «Je vous ai donnó avis de ce que cuntribuait la Hollande seule cette année, qui monte a pres de deux millions d'or. Aussy estce la meilleure pièce du harnois , et Ie reste ne sont qu'acces- soires et comme frontières. » Bl. 8: « Car , s'ils demouraient foibles , et que quelque grand accident survint a leurs affaires, je ne doute pas, que quelque chose no se dementist en eet édifice, et que quelque ville , ou possible quelque Province particuliere ne jouast a la fausse compagnie. Muis la Hollande et Zelande , qui sont l'ame de eet Etat, - u perdront a d« toute autre perdition que de celle des Espaguols. * Vgl. bl. 122, 193, Ü6. — Zie over het fjowift van Holland in een |
||||||
6
bij , om Holland in het gevoel van zijne waarde te stijven.
Het gebeurde onder Leicester versterkte dit gevoel, en terwijl het de bewustheid gaf van eigen kracht en zelf- standigheid , deed het tevens inzien hoe gemakkelijk de Unie door de overige leden kon misbruikt worden, om Hollands welverdiend aanzien te krenken. De handelingen van Leicester waren welligt in den vorm niet onwettig ; maar Holland had zich nu en dan gedrongen gezien eigenmagtig te handelen, om met goed gevolg de ver- derfelijke bedoelingen van den vreemden land voogd te keer te gaan. Juist dat eigenmagtige handelen, en liet beroep op provinciale souvereiniteit, waarmede men het poogde te regtvaardigen ,l) deden het met groote schreden voortgaan op den ingeslagen weg. Dadelijk na het ver- trek van Leicester zien wij Holland alles in het werk stellen, om den eens verkregen invloed te behouden en uit te breiden. Hiertoe behoort in de eerste plaats, dat in den aanvang alleen Holland aan zijne gedeputeerden ter Generaliteit eene instructie gaf,8) en zich hierdoor van de regelmatige leiding der beraadslagingen als ver- zekerde. Het stelsel der provinciale souvereiniteit werd meer en meer tegen het gezag der Staten Generaal over- gesteld; en hoewel het lang duurde eer dat denkbeeld in de openbare meening wortel had geschoten ,3) ging |
|||||
strategischen zin in ome dagen: W. 3. Knoop, Bijdragen lot de ken-
nis van ons krijgswezen te lande , in de Gids roor 1849, 1 . Deel , bl. 121 v»., 518 vv. «De ware kracht van ons land berust in het eigentlijke Holland. • 1) Kluit, t. a. p. II bl. 294. Vgl. {de Bosch Kemper) de Staat-
kundige partijen in Noord-Nederland. Amst. 1831. bl. 107 vv. 2) Kluit, t. a. p. III, bl. 302.
3) Volgens Kluit, t. «. p. III bl. 138 werd in 1GI8 de souverei-
niteit der Staten Generaal nog erkend. |
|||||
Holland toch langzamerhand tot allerlei maatregelen over,
welke uit dat begrip voortvloeiden, en het meer en meer be- vestigden. Zoo liet men Frederik Henrik , bij de aanvaarding van het stadhouderschap, niet aan de Generaliteit, gelijk vroeger gebruikelijk was geweest, maar alleen aan de provincie Holland trouw zweeren.') Zoo wist Holland op de Groote Vergadering in 1651 te bewerken, dat het stuk van de Godsdienst provinciaal en buiten de gemeen- schap bleef; en dat hetzelfde plaats greep ten opzigte der Militie, zoodat het de begeving van alle hooge krijgsambten, welke de' provincie bepaalde, en het regt van de patenten verkreeg.s) Op dezelfde vergadering werd voorts op aandrang van Holland besloten, dat men ten aanzien van de beslechting der geschillen, die tusschen de leden der Unie rijzen konden, niets bepalen zou, maar deze altijd in der minne zou trachten te vereft'enen; 't geen voor Holland zeker het meest gewensclite besluit was, daar zijn overwigt de schaal wel altijd naar zijne zijde zou doen overslaan.3) Het besluit van 1663 omtrent de kerkgebeden , waarbij aan de predikanten bevolen werd te bidden //in de eerste plaetse voor haer Ed. Groot Mog. ofte de Ridderschap, Edelen ende Steden van Hol- landt ende Westvrieslandt, wesende den ontwijfl'elbaren Souverain, ende (naest Godt) de eenige Hooge Ove- |
||||
1) Kluit, t. a. p. III bl. 125. Vgl. van Slingelandt, Staatkundige
Geschriften. Amst. 1784. dl. IV bl, 102: «Na hot jaar 1620 is — het geeven van Commissie van Generalileils-weege aan de Stadhouders , en het beëedigen derzelve, in ongebruik geraakt.» 2) Kluit; t. a. p. III bl. 219, 228.
3) Groen van Prins'.erer, Handboek der geschiedenis van het va-
derland. Leid. 1846. dl. I bl. 428. — De uitslag der verdeeldheden in Overijssel van 1654 en 1668 strekt o. a. tot bewijs, dat Holland, zich niet misrekend had. |
||||
righeydt deser Provincie,'/ ') voerde Hollands overmoed
ten top. Het ontbrak der Unie van Utrecht geheel aan de noo-
dige kracht, om dat verderfelijk separatisme te stuiten. Immers was zij, gelijk ik reeds aanmerkte, niet meer dan een defensief verbond, dat slechts onderlinge be- scherming tegen den gemeenen vijand bedoelde, en waar- schijnlijk van zelf zou zijn vervallen, indien het Filips gelukt ware den vrede met zijne voormalige onderdanen te treffen. *) De loop der omstandigheden verhief wel dit volkenregtelijk verbond tot eene blijvende grondwet,3) maar was niet in staat er tevens die vastheid aan te ge- ven, welke eene staatsregeling behoeft; integendeel, zoo dra het dreigend gevaar, dat tot naauwe aaneensluiting had genoopt, geweken was, kwamen de gebreken der Unie eerst regt aan het licht.4) De gewigtigste vraagstukken van het staatsregt waren er uit den aard der zaak niet in aangeroerd ; en daar men dus bijna in 't geheel geen stelligen grond tot oplossing der telkens rijzende ge- schillen bezat, was het geen wonder zoo de grootste geleerden tot de meest uiteenloopende besluiten kwamen. Welke vraag kan belangrijker heeten dan die, of iedere |
||||||
1) Resolutie» van Consideratie van Holland len tijde tan Johan de
Witl, Utr. nOU. b!. 639.— Kluit, t. a. p. Til bl. 298.— Vgl. Resol. v. Consid. bl. 765, en Bijnkershoek, Quaest. jur. publ. I. c. XXXIII. 2) Kluit, t. a. p. I, bl. 187. P. Paulus t. a. p. II, bl. 183.
3) P. Paulus, t. a. p. I bl. 176.
4) Van Slingelandt , t. a. p. bl. 187. « Ook zyn van tyd tot tyd
soo nadeelige effekten gevolgt uit de quade gesteldheid van de Regee- ring van de Republiq ,-------dat het veeleer te verwonderen is , dat de Uepubliq nog bestaat , als dat se in een groot verval is. » Vgl.
P. Paulus, t. a. p. III, bl. 165. |
||||||
o
provincie op zichzelve het regt van oorlog en vrede be-
houden had ? llugo de Groot') ontkende haar, Bijnkers- hoek*) beantwoordde haar toestemmend, terwijl later P«'e- ter Paiduss) weder het gevoelen van den eerstgenoemde om- helsde. Toen in 1674 ten behoeve van Utrecht, Gelderland en Overijssel vruchteloos het jus postliminii ingeroepen werd, was het vraagstuk zoo twijfelachtig, dat de be- roemde Huber4) dat regt op wetenschappelijke gronden ontkennen kon, en Bijnkerslioeh, 5) met het voldongen feit niet te vrede, het vele jaren later aan een nader onderzoek meende te moeten onderwerpen. Waar zooveel verschil was omtrent de hoofdgronden der staatsinrig- ting, daar stond de deur wijd open voor allerlei inbreu- ken , en moest het gemakkelijk vallen zich los te maken van eene Unie, waarvan, volgens Aitzema,6) //wel mocht gheseyt worden, dat se ghelyk alle wetten ende verbon- den , hadde een wassen-neus.// Van het bondgenootschap tusschen Holland en Zeeland
was ook niet veel meer overgebleven. Reeds in 1588 was bij de benoeming der vier gecommitteerde Raden, die bij de Instructie voor den Raad van State naast Maurits werden gesteld, geen enkele Zeeuw in aanmerking ge- komen7), niettegenstaande Maurits den 1. Nov. 1585 |
||||||
1) Verantwoordingh, Parys. 1622. bl. 105 vv.
2) Quaesl. jur. publ. I, c. 23.
3} t. a. p. II , bl. 184 vv. — Vgl. (van Goens) Politiek vertoog
over het waar sistema van de Blad van Amsterdam, 1781. bl. 187— 236. 4) In Praelect. ad. tit. Pand. de capt. el posllim. § 9 sqq.
5) Quaest. jur. publ. I, c. 16.
6) Zaken van Slaat en Oorlog, Dl. VII, bl. 224. Aangehaald bij
S. Stijl, de opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden , Dordr. 1824. Voorreden, bl. LXIV. 7) Kluit, t. «. p. 111, bl. 1i, 17.
|
||||||
10
tegelijk tot Gouverneur, ') Kapitein-generaal en Admiraal
over Holland en Zeeland was benoemd. Frederik Henrik kreeg voor beide gewesten ook nog slechts een berigt- schrift, maar reeds aan Willem II gaf Holland dit af- zonderlijk , zoodat toen alleen nog maar de gemeenschap- pelijke onderwerping aan den regtsdwang van de beide te 's Gravenhage gevestigde Hoven van Justitie, als laatste spoor van de naauwe betrekking, die eens Holland met Zeeland vereenigde, overbleef. 2) Die zucht tot behoud van volkomene autonomie, en
van een beslissend overwigt in de Generaliteit, was echter niet alleen het gevolg van eene zeer natuurlijke aanmati- ging , welke de magtigste provincie bezielde. Haar grond lag dieper, en moet vooral in de tegenstrijdigheid van de belangen der verschillende gewesten gezocht worden. De politiek van Holland was hoofdzakelijk, bijna uitsluitend, op de bescherming van den zeehandel gerigt; uitgaande en terugkeerende koopvaardij-vloten moesten begeleid, de zee van kapers gezuiverd, en met de overige mogendheden van Europa voordeelige verdragen gesloten worden. Hol- land wilde boven alles vrij zijn van het Spaansche juk en den gewetensdwang, waaronder het zooveel geleden had; maar eens hiervan ontslagen, wilde het van die vrijheid gebruik maken om zijn eigendommelijken aanleg 3) |
||||||
1) Zie van Slingelandt, t. a. p. 1, bl. 123 vv. Prins Maurits is
nooit Stadhouder geweest. 2) In vervolg van tijd heeft Holland echter aan Zeeland het regt tot
oprigling van eenc eigene hoogeschool betwist, niettegenstaande in elk der overige gewesten eene zoodanige instelling van hooger onderwijs gevestigd was.
3) Zie Mr. J. Hora Siccama, Neêrlands grond en beschaving in ver-
band beschouwd ; in het algem. kliert, maandschrift voor 1818 , n°. 7. bl. 13, 52, em. |
||||||
11
nog meer te ontwikkelen , en zich met de schatten van
Oost en West te verrijken. Wien kan het bevreemden , zoo liet met spijt, om niet te zeggen met een gevoel van onregt en miskenning, eiken maatregel beschouwde, die met zijn bijzonder belang in strijd kwam ? En dat moest toch uit den aard der zaak dikwijls gebeuren. Reeds on- der Leicester was het eene der voornaamste bronnen van tweedragt, dat de uitvoer van alle mondbehoeften stren- gelijk belet werd, terwijl Holland vreesde dat hierdoor een groot gedeelte van zijnen handel verloopen zou, en de vijand toch zou worden geproviandeerd. ') Vooral Am- sterdam maakte zich hierbij driftig, en toonde ook in 't vervolg, dat het winstbejag zelfs ten koste der algemeene belangen beoogde.2) Daarbij vereischte de verdediging der landprovincien een talrijk en kostbaar leger, en maakte, tot bevestiging van de grenzen, bewaring van de ver- overde generaliteits-landen noodzakelijk. Holland had ech- ter meer belang bij wel uitgeruste oorlogsvloten ; het kon op zich zelf staan, het behoefde, ten minste naar het meende, de overige gewesten niet tot zijne verdediging, en bekommerde zich daarom weinig om hunne veiligheid. Het moest ten gevolge van de achterlijkheid der bond- genooten gemeenlijk verre meer dan de helft in het on- derhoud betalen, en daar het in zijne eenzijdigheid de nuttigheid van zulke maatregelen dikwijls betwijfelde , klaagde het over verongelijking en wenschte dat men met het maken van verdere conqiiesten ophield.s) |
||||||
1) Wagenaar, X&derl. Historie. VIII, bl. 143, 148.it/ui7, t. a- p. bl.105.
2) Zie o. a. liet gebeurde in 1639 bij (van Goens), politiek ver-
loog , Ijl. 6. vv. 3) Aanwijsing , bl. 256 : « Aangesicn de Conguesten , door svncn
bloedige» arbeid vcrkreegen , hem (n, den botten Hollander) niet voc- |
||||||
L2
Nog één punt verdient opgewekt te worden, dat in
het naauwste verband staat met de vraag, of het voor Holland al of niet raadzaam ware een' stadhouder te heb- ben. ') Holland en Vlaanderen hadden reeds sints de I'S. eeuw aanzienlijken handel op Engeland gedreven s), het- welk van zijne gunstige ligging voor de zeevaart lang weinig partij had weten te trekken. Maar onder Elizabeth begon het zijne natuurlijke voordeelen te begrijpen ,3) en met Holland naar den wereldhandel te dingen; en hoewel eerst onder Cromwell het overwigt naar Engeland begon over te hellen,4) begrepen onze Staatslieden toch zeer wel, dat de zege niet langs den weg van het geweld ge- zocht kon worden, dat een oorlog met Engeland het meest van alle oorlogen moest worden vermeden. Op het behoud van vriendschappelijke betrekkingen en het sluiten ■?an gunstige handelsverdragen moest men hier te lande vooral bedacht zijn. Onraadzaam was het aan den anderen kant verder te gaan; want elke naauwere verbindtenis met den magtigen nabuur stond gelijk met eene leonina societas,!) daar de bondgenoot wel met ons zijne plan- nen ten uitvoer zoude brengen, maar de winst voor zich |
||||||
den, maar waarelik den rugge inryden, ende alleenelik gediend hebben,
om onse voorgaande Capitains Generaal ende Stadhouders soodanig in kraften te doen toenemen , dat sy bunnen Meesieren den Staten der respcctite Provinlien, ende insonderheid den Stalen van Holland strek- teden tot eeneu gedurigen schrik.» 1) Zie over de wijze , w*arop de la Court die vraag beantwoordt,
het VI. Hoofdstuk dezer verhandeling. 2) Luiac, Hollands Rijkdom, Leijd. 1782. I, bl. 175, 182 vv.
3) Luiac, t. a. p. III, bl. 348.
4) Vgl. Macaulay, history of England. ed. Taushn. Leipz. 1849.
I, bl. 136. 5) Vgl. het V. Hoofdstuk dezer verhandeling.
|
||||||
13
zelf houden zou. lleeds in 1585, toen over de opdragt
der Souvereiniteit aan Elizabeth gehandeld werd, wilde Holland daartoe alleen op bepaalde en redelijke voor- waarden besluiten.') Nog sterker verklaarde het zich in 1653 , toen Cromwell aan Beverningh en de overige ge- zanten, welke de Staten Generaal naar Engeland hadden gezonden, den voorslag deed, //dat beyde Eepublycken souden coalesceren ende dat het geheele ligchaem alsoo geaduneert synde, eene en deselve Opperste Regeringe subject wesen soude.// In Holland zag men dadelijk in dat dit listig voorstel in zich sloot //verscheyde absurditeyten, nieuwigheden , ende ook absolute onmogelykheden ,//2) en het werd zonder verder onderzoek van de hand gewezen.3) Er was echter eene omstandigheid, welke het Engelsch ontwerp scheen aan te bevelen. Het huis van Oranje was, door liet huwelijk van den jongst overleden Stadhouder Wïllem II met de tweede dochter van Karel I, zeer naauw aan Engeland vermaagschapt; en het liet zich aan- zien, dat de politiek van Holland met die der vorsten van dat rijk éene lijn zou trekken, wanneer te eeniger tijd weder een prins van Oranje de vereenigde waardigheden van Stadhouder en van Kapitein-generaal bekleeden zoude. Want de Kapitein-generaal was meester van 't krijgsvolk, en kon ligt zijn gezag misbruiken, schoon dat gevaar nog wel kon worden afgewend, zoolang Holland in de Staten Generaal het hoogste woord voerde. Maar als Stad- houder van Holland kreeg de Prins zooveel uitgebreider |
||||||
1) Kluit t. a. p. II, bl. 217.
2) Brieven van lohan de Wilt, 'sGrav. 1723. dl. V, bl. 199.
3) Zie over de verderfelijke gevolgen onzer naauwe vereeniging met
Engeland onder Willem UI: Mr. Berg, de réfugiés in de Nederlanden, Amst. 1845, bl. 232, 239, 252. |
||||||
14
invloed op het beleid der zaken , dat liet hem niet moeije-
lijk vallen kon om de politiek van Holland, en daardoor die der Generaliteit, daarheen te rigten, waar zij hem het verkieslijkst voorkwam.*) Deze overwegingen legden den grond tot de Acte van Seclusie en het Eeuwig Edict; doch zij verwijderden tevens Holland nog meer van de andere gewesten, die, met name Zeeland en Friesland , herhaaldelijk op de verheffing van den jeugdigen Willem III tot de hooge ambten zijner voorzaten aandrongen, en in de afscheiding van het Kapitein-generaal- en Stadhou- derschap eene ongehoorde nieuwigheid . of wel eene mis- kenning zagen van de verdiensten van het huis van Oranje. Holland kon dien aandrang alleen ontgaan, door ten strengste aan het beginsel van provinciale oppermagt vast te houden, en geen inmenging hoegenaamd in zijn donies- ticque deliberatien 2) toe te laten. De naijver jegens En- geland en de belangen der uitwendige politiek bragten er dus niet weinig toe bij , om den band tusschen Holland en de Unie al losser en losser te maken.s) Dat stelsel van afzondering kan ook voor een gedeelte
als een uitvloeisel van de toenmalige algemeen heerschende begrippen worden beschouwd. De geest van afscheiding en egoïsme was door de opkomst der corporatiën en vrije gemeenten in de Middeleeuwen gevoed en diep in de gemoederen geworteld.4) Zelfs de grootste Staten zouden zonder het bezielend beginsel van orde en eenheid, door |
||||||
1) Kluit, t. a. p. III, bl. 66 vt. , 93.
2) Brieven van J. de Wilt, I, bl. 131.
3) Vgl.' Mr. J. R. Tltorbecke , is liet Drie Maandelijhsch Tijdschri/l
voor 1836 , bl. 183 vv. i) Meijer, Esprit, origine et progrès des instit. judic. t. IV , bl. 23 vv.
|
||||||
] 5
de vorstelijke magt geschraagd, uiteen gevallen zijn.1)
In de Nederlanden hadden echter vele omstandigheden zamengewerkt om den centraliseren den invloed der vorsten te keeren;2) en toen de vorsten uit het Oostenrijksche huis eene gelijkvormheid in wetgeving en bestuur, met name in de regtspleging en het stelsel van belastingen, wilden invoeren, onbestaanbaar met de duurgekochte en bezworene vrijheden der rijke en bloeijende steden en ge- westen, had men zich stoutmoedig tegen dien willekeur verzet, en hen van de regering des lands vervallen verklaard. De gedurige klagten van Willem 1,3) wiens geheele stre- ven eene onafgebrokene poging was, om de onderscheidene provinciale en plaatselijke belangen te vereenigen, *) strek- ken tot bewijs hoe die geest van afscheiding en de daar- mede gepaard gaande naijver en afgunst in de natie gevestigd was; een geest, tot onberekenbaar nadeel des vaderlands, tot den ondergang der Republiek in 1795 ongeschonden bewaard. Eerst in onze dagen heeft de staatshuishoudkunde geleerd, dat de schijnbaar verschillende belangen van de onderscheidene natiën en van de bijzondere leden der Maatschappij zeer wel naast elkander en gelijk- tijdig kunnen bevorderd worden. Ten tijde van Johan de A\ritt begreep men dit nog niet volkomen; vooral waar van de verhouding tusschen de Staten 8) sprake was, volgde |
|||||
1) Guizot. hisloire de la Civilisalion en Europe, lecon IX.
2) Meijer , t. a. p. bl. 33 vv.
3) Zie b. v. P. Pauhls, t. a. p. I bl.401 : « quo les députez servaient
a 1'assemLlée plustót pour excuser les Provincos, comme Procureurs et Advocats de leurs Conslituans et Maitres , que pour avancer Ie bien commun. « •4) Zie T. P. Tresling, de prudentia Guilielmi I in republica pertur-
bata. Traj. 1831. 5) Aanwijzing, bl. 303 : «een goed Hollands Patriot behoorde te
|
|||||
16 •
men te zeer de geliefkoosde tlieorie der handelsbalans,
dan dat men tot het besef van eene overeenstemming van belangen had kunnen geraken. De la Court zelf wijdt een van zijne werken aan de beschouwing van het welvaren der stad Leijdm, en eene oppervlakkige inzage is reeds voldoende, om ons de overtuiging te geven, dat hij den onderlingen zamenhang tusschen de welvaart der steden zijner provincie niet volkomen doorgrondde.') Zoowel uit een politisch als uit een commercieel oogpunt streefde men algemeen naar afzondering en uitsluiting; Holland wilde de geheele Unie naar zijnen wil doen draaijen, en de stad Amsterdam maakte op hare beurt dezelfde aanspraak in de St aatsvergadering. De schrandere de la Court had zeer goed ingezien,
hoe groot eene rol eigenbelang en naijver in het behan- delen van alle zaken spelen; en ik geloof dat het ge- deeltelijk daaraan moet worden toegeschreven, dat hij bij het aanprijzen van een' of anderen maatregel zich dik- wijls veel moeite geeft om aan de tegenstanders te bewij- |
||||||||
venschen : Decrcscal Gallus et Anglus, et ne crcscat Ilispanus, dat
Vrankrijk en Engeland af, en Spanjen niet toeneeme. » i) Dit blijkt ook uit het tweede hoofdstuk der Aanwijsing (bl. 20) ,
waar hij van de steden , die digt bij de zee of aan rivieren liggen , of wel binnen 's lands gelegen zijn, en van de heerlijke goederen der Edelen sprekende, zegt, dat deze alle : t een gansch bijsonder Interest schijnen te hebbei». En daarom sal yder verstandig mensch ligtelyk oordeelen konnen , dat vcrscheidentheid van Regeerders, Onderdaanen , Landen en situatie, ook noodsaakelik verscheidenheid van interesten veroorsaakende , ik van Hollands wel vaaren, als van een Land, niet bescheidentlik Bal konnen schrijven. Nogtans ben ik geneegen het sclve onder eenen lilul te doen , soo veele alle syne steeden ofte Landen in eene saake ofte Interest overeen komen ; en mjjn geringe kennis toelaat. » |
||||||||
17
zen , dat hetgeen zij afkeuren toch vroeg of laat tot hun
eigen voordeel zou uitloopen, en dat zij hun waarachtig belang miskenden, door er zich tegen te verzetten.1) Hij was in den geest van zijnen tijd te zeer doorgedrongen, om niet te weten dat hij op deze wijze den gereedsten in- gang vinden zou.2) Ook komt hij dadelijk in 't begin der Aanwijsing met zijne geliefkoosde stelregels voor dè"u dag, dat //men gelooven moet, dat in alle Sociëteiten ofte vergaderingen van Menschen, eygen altyds voorgaat;n dat: ntantum, de ptiblicis malis sentimus, quantum ad privatas res perlinet, en Niemand hinht van een ander Mans seer.'f In het Welvaren der stad Leijden gaat hij nog verder, en noemt de Eer- en Geldgierigheid de eenige prikkels van alle wereldse actiën.3) |
||||||
1) Zie o. a. Dijlage E.
2) «dewijl de oneindelik wyse endc goede God , ons willende by
leven ende ordre houden, in ons heeft geplant, niet alleen een proote zorg- om lyf ende levensmiddelen te beschermen , maar ook een groote ongeveinsde liefde tot onse eige gedachten ende Eere , voedse- Jen der Ziele in dit ydele leven. » In de Voorreden van het manuscript van bet welvaren der stad Leijden, bij den Heer Mr. P. M. de la Court te Utrecht. 3) bl. 64. — De la Court was er echter verre af om het eigen-
belang aan te prijzen. In het manuscript van het Interest van Leijden , bij den Heer Mr P. M. de la Court te Utrecht, komt op bl. 56 voor: « En voorwaar , hierin bestaat de Deugd der Regenten, dat sy voor- sigtiglik hun eigen voordeel aan 'l gemeen koppelen : 't is ook wel doenlik, want de weg des Deugts , voor de polityken niet soo onvrugtbaar is, als sy wordt uitgekreten, altyds loond sy met een gerust gemoet, en ontmoeting van trouwe vriendschap, waarin de Hemel op Aarde bestaat; Maar de weg des ondeugds wort mot een innerlik bekommert gemoet, ende trouwlooze vrinden be wandelt, twelk de Helle op Aarden is. |
||||||
II. HOOFDSTUK.
|
||||||||
(•rondtrekken van het stelsel van de la C'onrt.
|
||||||||
Wij hebben in de inleiding gezien, dat de la Court door het
woord Interest verstaat: het welvaren der Regeerderen en Onderdaanen gezamenllijh. De politllce gronden en maximen, wier uiteenzetting den inhoud van het werk uitmaakt, met welks nadere beschouwing wij ons nu gaan bezig houden, zijn dan ook niets anders dan de middelen , om dat welvaren te bevorderen, en de regelen, aan wier zorgvuldige nako- ming het onafscheidelijk verbonden is. Doch de vraag doet zich hier op, welke beteekenis de la Court aan dat welvaren gaf, en of hij zich daarbij ook verhief bo- ven de heerschende rigting van zijnen tijd, die bijna uitsluitend de bevordering van stoffelijke welvaart beoogde. Handelsbelang was de voornaamste drijfveer der toenma- lige, bepaaldelijk der Hollandsche, staatkunde1); en |
||||||||
1) Ileeren, Handbuch der Geschichte des Eur. Staalensyst. Gött.
1819. bl. 222 — Guhol, Hist. de Ia Civil. bl. 284. |
||||||||
19
ofschoon de geweldige schokken, welke de hervorming
ten gevolge had gehad, te diepe sporen hadden nagela- ten , om de belangen der godsdienst geheel te verdrin- gen ,l) zoo hadden de laatste toch veel van hunne kracht verloren , en openbaarden zich meer in woorden dan in daden. Het land te doen toenemen in rijkdom en bevol- king , ziedaar wat bij de la Court liet hoofddoel der Staatszorg uitmaakt. Hij prijst de republieken Loven de monarchiën, omdat «men gemeenelik alle republyken in konst-, kocp-, volkryklieid en sterkte, merkclik meer als de Monarchale landen en steden siet bloeyen.» 2) Hij verklaart door weloaren te verstaan "de conservatie en verme;;rderinge der ingeseetenen,// ') en noemt de zorg voor het laatste //liet loifeliksten dat ooit van ^Regeerders kan voortkomen.'/ 4) Dit streven naar eene talrijke bevol- |
||||||
1) Brief van Nieupoort aan J. do Witt , 8 Oct. 1653 (Brieven van
de Wilt, III, 1)1. 1--Ï8): «syne Ed. (n. Thurloo) , vraagde my of de Vereenighde Nederlanden eenigh ander interesse hadden als in de Commercie en Navigatie , daerop ick antwoordde dat dat liet principaelstQ was dat ons dircctelyck concerneerde , niaer dat wy ook om veel pre- gnante redenen gaerne souden sieri , d;U de Haevenen f Sleden , ea Landen in de Oost zee gelegen , en alle behorende onder Protestanse Overheden moghleu [jecouserveert blyven onder deselve. » 2) Aanwijzing, bl. 7. Vgl. bl. 37: «Ende vermits de In<;nsneie-
nen , onder deese vrye Regeen'nge eenige schatten ende rykdom- men wettelik komende te winnen , deselve aldaar gerustelik besitten , ende naar hunne eigene sinnelikheid allesins gebruiken mogen ,--------—
soo zijn alle inwoonders hier ook secr genegen , om door gemelde
ende andere levensmiddelen te subsisteren, ende voor hare lieve kinderen rykdomrnen te winnen, te spiren ende te vergaderen.» 3) Aamoijsing , bl. 18.
i) Welvaren der stad Leiden , bl. lï. Vgl. Vauban , Dime royale
(Collection des princ. écon. t. I Puris , 1843) bl. 46 : til pst constant qne la grandeur des rois se mesure par Ie noinbre de leuis vijels». — |
||||||
20
kiug kan gedeeltelijk worden geregtvaardigd door de
groote behoefte der gemeenten aan middelen tot verde- diging der privilegiën en afwering der willekeur;1) en in Holland , waar die gemeenten zoo bijzonder bloeiden, behielden diergelijkc beginselen bij overlevering nog langer dan elders hunne kracht. De la Court schijnt vooral over- wogen te hebben, dat welvarende landen tevens volkrijk zijn, en dat de opkomst van Holland door den grooten toevloed van nijvere vreemdelingen, die er rust en vei- ligheid kwamen zoeken, zigtbaar bevorderd was. Derhalve, (dus redeneerde hij) bloeit een land des te meer, naar- mate het getal inwoners toeneemt; en dus moet alles , wat het laatste bevorderen kan, op dien bloei heilzaam terugwerken.s) Dat deze redeuering niet opgaat, behoeft |
||||||
{da Beaufort) Verhandeling over de vrijheid in den Burgerslaut, Leid.
1737 , bl. 183. 1) De la Court wijdt een geheel hoofdstuk (2. Deel , Cap. XV , bl.
3G8) i»an het betoog dal iedere groote Hollandse stad , het zy wel , ofte niet gefortipceerd tceesende, sig seer wet leegen alle geweld van buiten soude konnen beschermen. Hij slaat voor om alte sleden door hot openhouden van ledige plaatsen binnen hare wallen , het verhin- deren van den aanbouw van voorsteden enz. in staal te stellen , om een beleg van vele maanden te verduren. Daartoe wil hij ook «haare ryke Ingeseelenen wel in de waapenen oeffenen ; want die heelt men in lyde van nood altyds gereed : en souden de ryke Inwoonders son- der soldyo getrouwelik dienen om eene wettige Regeeringe, neeven» haare dierbaare Vrijheid en alle andere particuliere Goederen , stuud ■ vastclik teegen in- en uit-heems geweld te beschermen : de arme Inge- setenen soude men by oorlogstyden in geringe soldye ncemen , ende die dus de geneegentheid , alsmeede de kragt om oproer te maaken benemen konnen, als men haar dan geene dan vertrouwde rijke Borgers tot Officieren gaf.» Vgl. van Meurs en Rose , proeve eener organisatie der landmagt. 's Grav. 1848. 2) Aanwijsing, bl. 40.
|
||||||
21
geen betoog; doch zij is een bewijs te meer voor die
heerschappij van liet materieele belaag, aan welke ook de la Court zicli niet had kunnen onttrekken. Eene door- slaande proeve van die denkwijze vindt men in zijne beschouwing van een onderwerp, waarbij men die bekrompen- heid het minst verwachten zou. Ik bedoel de hoogeschool te Leijden , welke bij hem alleen als middel voorkomt, om de bevolking der stad te doen aangroeijen, en haren han- del , vooral den boekhandel, uit te breiden. ') Daarom moet bij het aanstellen van professoren en het regelen der letteroefeningen uitsluitend op den aard en de neiging der studerende jongelingschap worden gelet. '/Men moot altyds indagtig zyn dat alles bestaat in te maken dat veele studenten hier willen woonen. 't Welk men ver- krijgen kan hun verschaffende gemak om te woonen , en middelen om op het kostelikste en naa hun zin te leeren; namentlik aangename Professoren, Drukkers en Boek- verkoopers, en moet men wel considereren , dat alles van de studenten, en zij van niemand dependeren, sulcks men nooit de Professooren ende Boekverkoopers moet favoriseren tegen 't voordeel ofte inclinatie der studen- ten , want daar men die heeft, en konnen de anderen niet ontbreeken ; want de Boekverkoopers sullen van selfs het aas volgen ; als men studenten heeft, maakt men zoo veel Professoren als men wil.//8) |
||||||
1) Welvaren , bl. 119. vv.
2) Welvaren, bl. 150, Vgl. op dezelfde bladzijde: «Kan er wel
ielwes meer bespottelik , en bequamer om alle menschelike wyslieid uyt te blusschen , bedagt werden , als de Philosophie, soo als sy door geheel Europen onderwcesen is geweest, sulks <le naam van pedant en philosooph den geleerden en dwaseo is eygen geworden. Nojtans il |
||||||
2?.
Be la Court doet zich dus overal kennen als voorst;m-
der van stoffelijke welvaart, terwijl hij de hoogere be- stemming van den Staat tot verbreiding van beschaving en verlichting als voorbij met. Dit lag echter, gelijk ik reeds aanmerkte, geheel in den geest des tijds; en bij onze voornaamste Staatkundige schrijvers der 17. eeuw, de Groot, Boxhorn en Iluber, zien wij de waardering van den Staat als middel tot ontwikkeling der menscli- heid veel te weinig op den voorgrond staan. Bij ScJieelc treedt zij duidelijker te voorschijn,') ook bij Graswinckel,2) wiens betoog hier echter meer aan het theologisch dan nan het staatsregtelijk standpunt ontleend is. Beide schrijvers echter zijn nog verre af van de gevolgen hunner stellingen geheel te overzien, of die als grondslagen van hunne theorie te bezigen, gelijk in onze dagen door de voornaamste Staatkundigen gedaan wordt.3) |
||||||
faul nller Ie cliemin de Vècóte men moei den schoolweg ingaan , in-
dien men den studenten wil aanhouden , leesende ende uytleggendc alles wat zy begeeren, al waar 't den Alcoran van Mahomet' 1) Liberlas publica (in Parte altera Analectorum Bcljjieoruin ed.
Petrus ïïurmannns Secundus , Lugd. 1772). bl. 32: <<IIoe enim prae- cipunm honutn communitatis» hic maximus fructus, quoil homines invicem erudire ac meliores facere, quod innalam insculptamqne in aulmis omnium nolionem divini uuminis excolere , et Deum alieri ul- tcromm ope cognoscere et intueri , quod denique sibi maleriam vir- tutis praebere , et se communi sapieDtia a muilis erroribus liberaro possint.» 2) Nasporinge van hel Recht van de Opperste Macht. Rolt. 1GÜ7 ,
bl. 42-4 : «daartoe , te welen opdat dit zijn (n. Godes) rijk toe komen mag, zijn wij geschapen als tot ons einde, om 't zelve , zoo veel in ons is , hier op aarden eerst , en dtarna in de hemelen te bevor- deren' . . . 3) Zie b. v. Rossi, de 1'élat (in de Revue de législ. de Foelix ,
Mars 18i9 , bl. 177 tv). — de Bosch Kemper , Handleiding tot het |
||||||
£3
Hoe zal nu de Staat liet best dat welvaren bevorderen,
waarin dan volgens de la Court liet waarachtige interest der ingezetenen bestaat? Om dit te kunnen beoordeelen, acht hij het noodzakelijk te beginnen met //Hollands ge- leegentheid te considercren, voor sooveel die in sigselven eewigdurende is,'/1) daar het eene groote onvoorzigtigheid zou wezen //indien men in Holland tanqnam in tabula rasa, als op een ceven ende in een seer suiveren bequamen grond, het allerbeste saad begeerde te saayen, om soo dooude eene Engelse ofte PAilosophise Republik2) te doen grocyen. Sulcks waaragtig zynde de seer loifelike Politike Maximen-----------dat in de Politie vele quaade
dingen met min ongemaks geduldet, als weggenomen
pleegen te werden; ende dat men in de Politie nooit vermag, gelijk wel somtijds in het kolf-spel, den bal schoon naar wensch te sctteu, maar dat men die altijds sop als hij legd moet slaan; alsmede waaragtig synde, dat in ydere slag, ofte voorvallende saak, een goet Polityk verpligt is, syne koust en liefde tot den Vaderlands suleks te toonen, dat door soodanige Continuatie, de Jlepublyk allengs tot een en beeteren stand werde ge- bragt.// •) Nu bevindt zich Holland door zijne natuurlijke ligging en de gesteldheid van den bodem in eenen vrij ongunstigen toestand. De felle en lange winters ma- ken de brandstof duur en verzwaren de kosten van den |
||||||
Kederl. Staatsr. Amst. 1850, §. 13, bl. 17.— Hello, du Ré(;iii>e
constilutionnel , Paris, 1848. t. I. bl. 1—8. 1) Aanwijsing , bl. 16.
2) Hier worden de Ulopia van Thomas Morus en de Republiek van
Plato bedoeld, die even te voren zijn aangehaald als -in de lugl eene Philosopliise Repunlyk , hocdanige nog sal nog kan gevonden werden.» 3) Aanwijsing, bl. 1".
|
||||||
veeteelt. De korte zomers, en de verderfelijke zeewinden be-
lemmeren den land- en tuinbouw. De laagte van het land verpligt tot groote onkosten, om het tegen inbraken van zee en rivieren te beveiligen en droog te houden. Berg- werken zijn er niet, en met graven is uit den grond niets te halen dan klei en veen. Daarenboven vereischt de grond, die bijna overal zand- , moer- ofte veenig is, veel zorg van bewerking, terwijl in het geheele Holland naauwelijks 400O00 vruchtbare morgen lands gevonden worden. Deze omstandigheden zijn reeds op zichzelve zeer drukkend; maar wanneer men daarbij bedenkt, dat /'de Hollanders de zee niet alleen veilen, en haare steden en landen tegen alle geweld van buiten beschermen moeten: maar dat zij daarenbooven haaren nek hebben belaaden , veel meer als den inhoud der Unie van Utregt haar ver- pligtede, met het bewaaren van veele geconquesteerde steeden, en omliggende Provintien'/, ') waartoe zware belastingen onmisbaar zijn, die sedert de laatste oorlogen nog aanzienlijk zijn geklommen: >/Soo sal men moeten besluiten, dat gemelde Hollandsche ingezeetenen uitnemend swaar belaaden zyn.2) Hier teegen konnen de binnenwa- teren niet uitleveren als vis-, water-vogelen en eijeren ; de duijnen niet als konijnenvleesch en vellen , vier honderd duizend morgen lands, niet anders als steenplaatsersaarde, turf, koorn, moeskruiden, ooft, vlas, hennip, mede-krappen, riet, suivel, koejen, kalveren, schaapen, paarden; dog van strand en duin soude men konnen seggen , dat het kalk en zand uitleeverd. Ende hoe weinig alle gemelde |
||||||
1) Aanwijsintj , bl. 21.
2) Do la Court berekont dut de provincie Holland jaarlijks ongeveer
f 18,000,000 opbragt. |
||||||
25
vrugtcn, komende uit soo kleinen geringen boesem, in
sigselven konnen toebrengen, om soo veele menschen als nu Holland bewoonen,') aldaar te doen subsisteeren, kan yder ligteliken bedenken.'/ 2) Niet het achtste gedeelte der inwoners zou dan ook //haaren nooddruft konnen vinden in haaren eigen boesem. als het overschot der getrokkene vrugten soude moeten uitleveren alle andere behoef tigheden.// s) Wij ontmoeten hier eene geringschatting van Hollands ,-.,
voortbrengende kracht, welke gedeeltelijk haren grond heeft in de groote voordeelen der vrachtvaart, die de kleinere winsten der volksvlijt in de schaduw stelden, terwijl het fabriekwezen door de la Court als een onaf- scheidelijk gevolg van den handel beschouwd wordt, en de winsten, die het oplevert, dus tot de voordeelen van den laatsten tak van nijverheid worden gebragt. Bovendien zijn de gewone visscherij, de haring- visscherij en de walvischvangst niet onder deze beschouwing begrepen. Deze legden toen zulk een gewigt in de schaal, dat de la Court, na hare voordeelen te bebben opgesomd, niet aarzelt te verklaren , //dat geen land ter weereld sooveele scheeps-ladin- gen uit zyn eigen selven kan maken, als Holland alleen.'/ 4) |
||||||||
1) De la Court schat het getal der inwoners naar het gemeen gerugl f-* „ '
op 2100,000. De berekening naar het hoofdgeld , dat in 1622 geheven werd, bragt hem slechts tot 481,934 in Zuid-Ilolland , en in de ver- onderstelling, dat West Friesland het vierde der inwoners van Zuid- Holland had, tot 602,417 voor geheel Holland. Vgl. Mr. G. WtlewaaU |
||||||||
Bijdragen tot de Staatshuishoudkunde en Statistiek, Ulr. 1836,1. Deel
|
||||||||
1. stuk, bl. 27.
2) Aanwfjsing , bl. 25.
3) Aanwijsing, bl. 44. Vgl. Luzac , Holl. Rijkd. III bl. 8 en 86 ,
wiens beschouwing nagenoeg met die van de la Court overeenkomt. 4) Aanwijsing, bl, 31,
|
||||||||
Had de ligging aan de zee en aan de groote rivieren
welke Holland doorsnijden , reeds vroeg op de visscherij als middel van bestaan gewezen, niet minder had de ligging in het midden van Europa er, volgens onzen schrijver , toe medegewerkt om de navigatie en de negotie ') aan dat gewest te hechten. Handel en scheepvaart waren allengs de hoofdbronnen van het welvaren der natie ge- worden. De rijke koloniën in Oost- en West- Inilië ver- rijkten beide door hare kostbare voortbrengselen. De lage renten maakten het opnemen van kapitalen gemakkelijk, bevorderden daardoor den ondernemingsgeest, en gaven aan de Hollandsche kooplieden, die altijd gereed waren vooruit te betalen, een groot overwigt boven andere natiën, waar het geld schaarsclier en duurder was. Opmerkelijk is het dat de la Court tot deze gunstige omstandigheden ook de digt op een gedrongenc bevolking, en de gedurige splitsing der fortuinen , door verdeeling bij erferJs tusschen vele kinderen, rekent. Daardoor werd ieder verpligt, door eigen arbeid den kost te verdienen, en daar het koude klimaat eene krachtige inspanning toelaat, ziet hij hierin mede eene der oorzaken van 's lands toenemenden bloei.2) Nu zijn alle ingezetenen van Holland vdoor een gemeen
wel en qualik- vaaren wonderlik aan een gekoppeld.//3) Voor den handel {negotie) zijn de visscherijen en manu- facturen daarom zoo gewigtig , dewijl de schepen , die hier |
||||||
1) Door navigatie verstaat hij de vrachtvaart , door negotie den
eigenlijken handel , namelijk «het koopen om te verkoopen , 't zy ter sleet , 't zy opdat hetselven weederom soude verder moge werden verkoft, somler daaraan gebragt te hebben eenige veranderinge.» Zie Aanw. bl. 31 en 114. Vgl. Wclb. v. Kooph. a. 3. "2) Aamcijsing , bl. 35 , 37.
3) Aanwijsing , bl. 38.
|
||||||
27
aanleggen, in korten tijd eene lading kunnen bekomen. Op
zijne beurt werkt de handel het fabriekwezen in de hand, door den gereeden aanvoer van grondstofl'en. Door de vissclierij en handel beide wordt de aanbouw van schepen zeer bevorderd, 't geen voor de vrachtvaart {navigatie) weder voordcelig is. Zoo zijn dus de belangen der ver- schillende takken van nijverheid ten naauwste met elkaar verbonden, terwijl de landlieden het voordeel genieten, dat zij wegens het groot getal der ingezetenen de vruchten van landbouw en veeteelt binnen 's lands kunnen slijten, in plaats van die met aanzienlijk verlies te moeten uit- voeren. ') Dit volslagen voorbijzien van de waarde van het bui-
tenlandsch vertier dier vruchten werpt eene vlek op deze overigens voortreffelijke uiteenzetting van den naauwen band, die de onderscheidene soorten van volksvlijt za- menknoopt. De landbouw en veeteelt staan bij onzen schrijver al te zeer op den achtergrond.2) hetgeen te zonderlinger schijnen kan, omdat de uitvoer van boteren kaas in zijnen tijd vrij aanzienlijk moet zijn geweest. Immers werd reeds in 1575 voor een milioen guldens , uitgevoerd,3) en deze handel nam steeds toe, terwijl het droogmalen van 39 meren, waardoor bijna 36440 morgen |
||||||||
1) Aanwijsing , bl. 39.
2) Aamcijsing, bl. 11, «de Hollanders, op de Manufacturen, Vis-
seryen , Navigatiên en Negotiën levende.» 3) Mr. G. Wllewaal, Bijdr. t. a. p. bl. 21 — In de laatste jaren
is de verhouding tusschen invoer tot verbruik en uitvoer vaji eigen voortbrengselen gemiddeld geweest als van 4 tot 3 , terwijl ongeveer een vijfde der laatste in produkten van landbouw en veeteelt beslond. Zie Staatkundig en Staatliuishoudk. Jaarboekje voor 1850, bl. 231 en 242. |
||||||||
2S
in de heerlijkste graslanden waren herschapen,') bewees,
hoe hoog men in 't begin der zeventiende eeuw den rijkdom van den grond waardeerde. De reeds vermelde omstandigheid, dat de aanzienlijke schatten, welke de wereldhandel naar onze steden deed stroomen, de in ver- gelijking zeker zeer geringe opbrengst van den bodem ligtelijk deden miskennen, schijnt wel den misslag van de la Court te verontschuldigen, vooral in verband met zijne geboorte, opvoeding en. eigen bedrijf, welke zijne aandacht bij voorkeur op handel en fabriekwezen gevestigd hadden :2) de voornaamste reden echter van ziin stilzwijgen op dit punt moet in de heerschende begrippen omtrent de vermeerdering van het nationaal vermogen gezocht worden. De la Court ging, gelijk na hem zoo velen, ge- heel van die theorie uit, welke in geld en geldswaarde den eenigen waren rijkdom stelt, en in het klimmen van den uitvoer boven den invoer de eenige bron van toene- mende welvaart ziet. Van daar dat de binnenlandsche handel door hem volstrekt niet wordt geteld,3) hetgeen wel reeds duidelijk genoeg uit zijn stilzwijgen blijkt, maar nog treflender bij zijne beschouwing van het stelsel |
||||||
1) Mr. G. Wtletcaall, t. a. p. bl. 26, 34.
2) B. W. Wltetvaal, welvaren der stad Leijden , inleiding , bl. XXII.
3) Nog zelfs in onze dagen hebben de zuivere beginselen der we-
tenschap in dit opzigt niet volkomen gezegevierd. Rau (Grundsütze der Volkswirthschaftslehre , Ileidelberg 1847, bl. 131) betwijfelt den invloed van den binnenlandschen handel op de vermeerdering van het nationaal vermogen. En toch is die invloed zonneklaar. Immers is rijkdom voortbrengen niets anders dan aan de zaken meerdere nut- tigheid geven. Zoo er nu te Amsterdam overvloed en te Utrecht gebrek aan kom ii is, dan brengt men rijkdom voort en vermeerdert dus het nationaal vermogen , door het overtollige kooro naar Utrecht te voeren. |
||||||
29
van belastingen uitkomt, waar hij onder anderen den
regel stelt //dat alle Inwoonders die liaare winsten ende onderhoud van buiten 's lands soeken, meer begonstigd behoorden te worden als soodanige die binnen s lands op haare meede inwoonders asen.v ') De handelsbalans maakte blind voor de waarde der inlandsche volksvlijt, zoodra hare produkten niet naar buiten vervoerd werden. Wel is waar dat Sully, een heftig voorstander van het merkantiel systeem, tot geliefkoosde spreuk had: //labourage et paturage sont les deux mamelles de 1' état;// maar ook hij had hierbij niet zoo zeer het voordeel Van een levendig inwendig verkeer als de bevordering van een' aanzienlijken uitvoer en de zoogenaamde onafhankelijk- heid van zijn land op het oog.2) Onze landbouw en veeteelt konden nog geen rijke winsten afwerpen, en liet goede voorbeeld, dat Sully door begunstiging van beide gegeven had, was ook reeds lang door zijne opvolgers verwaarloosd. 8) Het is uit dit overzigt gebleken, hoe het mogelijk was
dat Holland, niettegenstaande de armoede van zijnen grond, in de nijverheid zijner ingezetenen voldoende mid- delen van bestaan vinden kon. Maar waaraan, vraagt nu de la Court, is het toe te schrijven, dat de handel en vrachtvaart zich inzonderheid bij ons hebben neergezet, in weerwil van onze onophoudelijke onlusten en oorlogen? |
||||||||
1) Aanwijsing, bl. 119. -
2) Blanqui, iustoire do 1'économie politique, Paris 1845. t. I bl.
318 vf. 3) Mr. O. Wlleteaall, Oratio de agricultnra salutis publicae vero
fundamento Lugd. 1828. bl. 9 : • Non me praeterit saeculum Ludovici XIV multos praebuisae viros gloria claros, sed neminem, qui de tjiiiicullura benemeruit. • |
||||||||
30
Waarom niet liever in een land , dat een bestendigen
vrede genoot, in Engeland bij voorbeeld, '/hetwelk alles geconsidereerd weesende onendelik groote voordeelen van situatie, haavens, suivere kust, voordeelige winden, veel rouwe waren uit te leveren, gedurige vreede, vryheid van alle inposten, booven ons heeft gehad?// ') De geschiedenis van handel en nijverheid geeft volgens
hem daarop het antwoord. In "Vlaanderen was reeds in de 10. eeuw het weven een aanzienlijke tak van nijver- heid , en deze nam steeds toe, //tot dat veele schaadelike keuren der Hallen, die ten eersten opslage schijnende door 't verbieden van bedrog, en 't verslegten der waa- ren, de manufacturen aan de steeden vast te maken, nogtans door dwang, die in koopmanschappen altijds schaadelik is, de weveryen uit de steeden ten deele naar de dorpen gejaagd hebbende, veroorsaakten, dat de oor- logen tussehen ïYankrijk en Ylaanderen deselvc van het platte land naar Tienen en Looven in Braband verdre- ven.// 2) In Braband maakte men zich echter deze onder- vinding niet ten nutte. Ook daar werden Hallen opge- rigt en //dwingende ordren der Neeringen// gemaakt, die niet alleen vele burgertwisten en oproeren na zich sleep- ten , maar ook aanleiding gaven, dat ontelbare lakemve- vers met hun gezin naar een gewest uitweken, waar geen hatelijke dwang hen in het uitoefenen hunner nering belemmeren zou, met name naar Engeland, de landen van Overmaze en Holland.3) Intusschen was de Hanse |
||||||||
li Aamcijsing, hl. 46.
2) Aanicrjsing , bl. 48.
3) liet is opmerkelijk (Ut Luzuc , onder de « oorzaken van de op-
komst , aanwas en bloei van scheepvaart en handel in den Vereenigilen |
||||||||
opgerigt, die hingen tijd bijna uitsluitend de vrachtvaart
van Europa dreef. Onze manufacturen, bovenal onze vis- sclierij , waaraan de uitvinding van het haringkaken eene aanmerkelijke uitbreiding gaf, vestigde een' voornamen tak van den handel der Oosterlingen te Brugge, gedu- rende de oorlogen tusschen Vlaanderen en Maximiliaan , die in 1482 een aanvang namen, grootendeels naar Ant- werpen en Amsterdam ') verlegd. De eerste dezer beide steden scheen vooral geschikt dien handel tot zich te trekken. De Italianen immers voerden er hunne zijden stollen, de Spanjaarden en Portugezen weldra de voort- brengselen der nieuwe wereld aan, terwijl de Engelschen er ook den stapel van hunnen wolhandel vestigden.2) Minder gunstig echter was die stad gelegen, om het middelpunt van het vertier van schelvisch, kabeljaauw en haring te worden; het lag te diep binnenwaarts om als stapel te dienen voor het graan uit de Oostzee, dat, zoo het niet bederven zou, moest worden overgeladen, vuur het naar Spanje en Italië werd gevoerd; en bovendien konden de Oosterlingen in Holland hunne schepen be- vrachten met gezouten visch en //groove, rouwe , Oosterse waaren, en veele andere die hier te Lande gefatsoeneerd wierden,'/ in de Middellandsche zee veel meer gezocht dan de fijnere voorwerpen der Antwerpsche markt. Dit alles gaf aan Amsterdam een onmiskenbaar overwigt, dat |
||||||
Staat,» van dezen dwang der gilden en hallen geene melding maakt.
Zie Huil. Rijkd. dl. 111,1—116. Zillesen spreekt er wel van in zijn Wijsgeerig onderzoek wegens Neèrlands opkomst, bloei en wehaard, Amst. 1796 , bl. 104. 1) Zie Mr. II. J. Koenen, Adriaan Pauw , Amst. 1842. bl. 8,128vv.
2) Vgl. Gachard, Actes des Etats Généraux de 1600. Biux. 1849.
lntrod. bl. LXV—LXXII. |
||||||
32
door //de goede gelegeutheid om binnen 's Lands alles te
verkoopen en te vervoeren'/ ') nog versterkt werd. De overgave van Antwerpen aan Parma in 1585 en het slui- ten der Schelde maakte aan de langdurige mededinging een einde, daar de Antwerpsche kooplieden, door deu nood gedrongen, hunne stad verlieten , en zich grooten - deels te Amsterdam neer zett'en. Maar waarom , zou men kunnen vragen, trokken zij niet naar de meer nabij ge- legene Zeeuwsche eilanden? Omdat eilanden r/door de storm-winden en lange winters// aan vele ongemakken van vervoer onderworpen zijn. Waarom niet naar Ylaan- deren? Omdat de koning van Spanje de beveiliging der zee verwaarloozende, de visscherij en den handel der Ylamingen bijna geheel te gronde rigtte. Waarom niet naar Frankrijk ? Omdat daar destijds geene vrijheid van godsdienst was, en de beginselen der monarchale rege- ring bovendien bij het heffen der in- en uitgaande reg- ten meer het belang der schatkist dan dat van den han- del beoogden. Waarom niet naar Engeland, werwaarts ten minste de on-roomsche kooplieden genegen moesten zijn, zich te begeven ? Omdat de gilden en hallen daar geen' vreemdeling toelieten als gezel of baas, dan in een nog onbekenden tak van nijverheid, zoodat slechts een gedeelte der handelaars en wevers in saai, damast, kousen, enz., welke neringen in Engeland nog niet wer- den uitgeoefend, zich daar hebben gevestigd. Daarenboven waren de vreemdelingen er hooger belast dan de ingeze- |
||||||
1) Aanicyiing, bl. 51. Over die gunstige ligging van Amsterdam om
den binnenlandschen handel aan den buitenlandschcn te verbinden , weidt de la Court nog in een bijzonder hoofdstuk uit , bl. 55—59. Vgl. Luzac, t. a. p. dl. Hl bl. 95. |
||||||
33
tenen, en door vele lastige bepalingen in hunnen handel
belemmerd, 't geen ook het geval was in de Hanse-ste- den, wier afgelegenheid de verplaatsing nog bemoeijelijkte. Het is dus zeer natuurlijk, dat de verdrevene kooplieden naar Holland, vooral naar Amsterdam , henen stroomden. Een groot gedeelte der handelaren in manufacturen bewoonde echter nog de dorpen in Vlaanderen, Braband en de landen van Overmaze, waar de geringe belastingen het mogelijk maakten, de onkosten van het vervoer per as naar eene of andere Fransche zeehaven te dragen. Maar toen in 1634 de rampen des oorlogs zich ook over die welvarende streken uitstrekten,') voerde de behoefte aan veiligheid en rust ons insgelijks dit overschot van den handel en de nijverheid der zuidelijke gewesten toe. *) De uitkomst dezer gebeurtenissen is geweest //dat Am-
sterdam met meer middelen van subsistentie voorzien en grooter koopstad is, en Holland een koop-rijker Land, als ooit in de wereld was;// 3) en het is derhalve buiten allen twijfel, dat //Hollands weivaaren t1 eenemaal bestaat in het bloejen der manifacturen, Visserien, Navigatie, ofte scheepvaart, eu Negotien.//4) Alles, wat aan deze bevorderlijk of schadelijk is, moet gerekend worden op den bloei des lands een beslissenden invloed uit te oefenen. Om tot de kennis der beste middelen tot bestendiging van dien toestand te geraken, kan men derhalve geen veiliger weg inslaan , dan met toepassing van den regel res facile |
||||||
1) Wagenaar, Vaderl. hist. dl. XI, bl. 190 vv.
2) Aanieysing, bl. 48—53.— Vgl. inet deze geschiedkundige schets :
Blaupot ten Kale, Geschiedenis van iSederl. zeevaart en Handel, uitgeg.' door de Maalsch. tot nut van 't Alg. 1836. bl. 12—28. 3) Opschrift van Cap. XIII der Aanwijsing.
4) Aanwijsing , bl. 58.
'ó
|
||||||
84
iiadem artibus retinentur, quibus iniliu partae sunt, de
geschiedenis der ontwikkeling van handel en scheepvaart tot leidsvrouw te nemen.') En dan blijkt het dadelijk uit de schets, welke de la Court daarvan gaf, dat de grondzuilen van Hollands welvaart moeten gezocht worden: 1° in verdraagzaamheid omtrent de verschillende gezindten, en het openstellen van het burgerschap voor vreemdelin- gen 2); 2' in de opheffing der dwangkeuren van hallen en gilden en in 't algemeen van alles, wat aan burgers en inboorlingen, zoowel als aan vreemden, de natuurlijke vrijheid beneemt om hun levensonderhoud te zoeken, waartoe ook de regeling van het belasting-stelsel en de justitie in't belang van den handel behoort3) ; 3° in eene krachtige bescherming en ondersteuning der zeevaart, door het aan- leggen van koloniën, het beschermen der koopvaardij- schepen tegen, geweld van vijanden en kapers , het bewa- ren van den vrede , het handhaven eener strikte neutraliteit, en het sluiten van voordeelige handelsverdragen 4); en 4° om dat alles te handhaven, in een' republikeinschen rege- ringsvorm, waarbij de belangen der regeerders volkomen met die der onderdanen ineensmelten.5) Ziedaar het stelsel van de la Court in zijne grondtrekken
ontvouwd. Ik ga nu tot de meer bepaalde uiteenzetting der bijzondere punten over. |
||||||||
1) Aanwijsiiig, bl. 59.
2) Aanwijsing, 1. Deel, Ci|>. XIV, XV, on XV1H.
3) Aamcijsing, 1. Deel, Cap, XVI—XXV.
1) Aanwijsiiig , t. ücel, Op. XXVI. 1. Duel.
5) Aanwijsing, 3 Duel. |
||||||||
111. HOOFDSTUK.
|
||||||||
Maatregelen ten behoeve van Vreemdelingen.
|
||||||||
Wij zagen iu het vorige hoofdstuk, welk gewigt de
la Court aan de talrijkheid en dus aan de toeneming der bevolking hechtte, en hoe zijne geschiedkundige stu- diën hem twee middelen hadden aan de hand gegeven, om de laatste te bevorderen. Godsdienstvrijheid immers en een open burgerschap moesten allen, die elders voor de veiligheid van persoon en goederen vreesden, aanlok- ken , om zich in het gastvrije Holland neder te zetten.') Het is uit dit oogpunt vooral, dat de la Court die beide beschouwt en aanprijst, welk gevoelen hij nog door vele andere redenen staaft, die der vermelding ovenvaardig zijn. |
||||||||
1) In de bekende Propositie van Willem IV (Nederl. Jaarb. 1751.
bl. 895) wordt onder de morele oorzaken van onzen bloei gesteld: «de Vrye OefTening van den Godsdienst , waerdoor deze Republiek een veilige schuilplaets verstrekt voor alle vervolgde en verdrukte Vreem- delingen.» Vgl. de Groot, Inleiding tol de Holl. Regstgel. I, 13 §. 3: •dezo Landen in Koophandel en nering, door de toekomste van vreeraden zeer aannemende , is zoodanig ruim onderscheid (n. tussclien inboorlingen en uitlanders) onoorbaar gevonden. |
||||||||
36
|
|||||||
T.
|
|||||||
Laat ons vooraf zien, wat hij door vrijheid van gods-
dienst verstaat. Het opschrift van het 14. Hoofdstuk van het 1. Deel: //Dat vryheid ofte Tolerantie omtrent de verschillende uiterlike Godsdiensten , is het kragtigste mid- del , om in Holland veele Inwoonders te behouden , endc vremde Ingeseetenen uit de omliggende Landen herwaarts ter woone te trekken ," geeft ons al dadelijk veel licht. Immers blijkt uit het woord Tolerantie dat er verdraag- zaamheid moet worden geoefend , en 't is natuurlijk de heerschende kerk, welke dien pligt moet naleven. Dus ontmoeten wij geene volle gelijkheid der verschillende godsdienstige gezindten voor de wet, maar erkenning van eene bevoorregte kerk , nevens welke afwijkende gevoelens geduld worden. De la Court verklaart dan ook dat het //kennelik in alle Landen voor de gemeene rust noodsaa- kelik is, dat eene Religie booven alle andere prevaleere, ende dienvolgende door den Staat allesins geautoriseerd, beschermd , begunstigd , en gevorderd werde; soo nogtans dat desniettemin de oefleningen van andere Religien on- der en tussen eenigsins publykelyk getollereerd, immers niet vervolgd werden.'/ ') Hij meent zelfs dat het //met eene goede maxime van Politie seer wel overeenkomt,'/ om leden van andere gezindten van de regerirg uit te sluiten. Ook wenscht hij hunne bijeenkomsten aan een streng toezigt te onderwerpen , en stelt daarom, van de Roomschen gewagende, voor, dat men /'in de steeden niet dan kleine vergaaderingen, ten huise van bekende |
|||||||
)) Aanieijsiug . bl. 63.
|
|||||||
37
Borgers, onder Priesters der Regeerders aangenaam,« zou
toelaten , terwijl /.'daar een yder vryen toegang hebben soude, en dienvolgende nietwes secreets beslooten wer- den.'/') De vrijheid van denken en dus de innerlijke gods- dienstige overtuiging mag echter volstrekt niet aan banden worden gelegd. De godsdienstvrijheid , welke onze Schrijver bedoelt, be-
staat dus hoofdzakelijk in verdraagzaamheid ,2) in afwe- zigheid van dwang op het gebied van het geweten. Het j is immers ongerijmd dezen te willen uitoefenen, omdat "onze innerlike gedagten der Ziele in ons door geenen uiterliken dwang, maar alleen door verligtende en aan- radende reedenen der Leeraren, veroorsaakt koimen wer- den.'/ 3) Het strijdt ook met de beginselen van het staats- regt, //want Potestas coè'rcendi, die dwingende magt, niemande dan den Politiken is gegeven; ende van desclve Politike Magt ook alle magt ende regt op de Kerkeliken , indien sy eenige hebben , moet nederdalen.'/ 4) Het is na- deelig voor het aanzien der //Gereformeerde Religie, die op haare klaare waarheid kan en behoorde te steunen // |
||||||
1) Aanmijaing , bl. 83.
2) «D'un abus qu'on nc peut empêcher , on dit qu'on Ie tolère : on
nc Ie dit pas d'un droit.» llello , t. a. p. I bl. 151. 3) Aanwijsing, b\. (il.
i) Xanwijsing , 1. a. p. Vgl. Hel recht der Overheden over Kerke-
lijke personen en tanken in twee verhandelingen voorgesteld en verdedigd. Te Leiden, bij Pieler van der Eijk , 1756, bl. 100. «De Kerk is een politik Lichaetn , Societeyt of Broederschap ; min noch meer als een Collegie van Rejlers, Dictoren , Ohuriirgyns, Coopluyde, Kcchts- en Godlsgeleerden . Philosophen , enz.» bl- 113 «Het is een groote mis- slagh en sonde , dat de Kerke dat conscientie-recht haer acnmalight , voorgeven.ie dat liet haer loe-komt te oorileelen wat in conscientie jjeoorlofl is.» |
||||||
38
omdat //er geen grooter kenteeken van eene valsche Re-
ligie kan zijn, dan de dissentieren de te vervolgen.//l) Dit heeft bovendien verbittering en haat ten gevolge, maakt de verdrukten //van de waarheid des publiken Godsdienst afkeerig ende in haare eigene dwaalingen halsterrig,'/ en kan daardoor gevaarlijk worden voor den Staat.2) Niet alleen echter moet men hier tegen waken, maar ook tegen de bevoorregte kerk, die er immer naar streeft een over- wegenden invloed op het staatsbestuur te verkrijgen, en daartoe is het noodig dat aan de onderscheidene gezind- ten vrije godsdienstoefening vergund, en de republie- keinsche inrigting van het kerkelijke bestuur gehandhaafd worde.3) De la Court weidt in het breede over dezen laatsten
grond tot verdraagzaamheid uit. Hij toont aan, hoe de leeraren der Christelijke kerk veel meer gezag op de gemeente kunnen uitoefenen , dan de priesters bij Heidenen of Joden, daar zij door de uitgestrektheid van hunne pligten niet tevens andere bedieningen kunnen waarnemen , levenslang hvtn ambt behouden *) en bovendien de beste gelegenheid hebben om door het levend woord op groote scharen van toehoorders te werken //die meestendeel mee- nen Godes Woord uit des Predikers monde te hooren, en daarom gelooven Gode te gehoorsaamen, als zij de Pre- dikeren gehoorsaamen.'/3) Van die heerschappij over de ge- |
||||||
1) Aanusijsing, LI. 66, 67.
2) Aanwijsing , bl. 61 , 65.
3) Deze wordt tegen de ia Engeland heerschende episcopnh overge-
«teld. Aanwysing ; hl. 408 , 409. 4) Dit was vooral gewigtig tegenover de jaarlijksche vernieuwing
der Wet. 5) Aanwijsing, bl. 101.
|
||||||
39
moederen hebben dan ook valle Hoofden, die naar de
. Souverainiteit staan// met name Hendrik IV, Willem I en Cromwell, meesterlijk weten partij te trekken. Intus- schen was het hierbij telkens gebleken, dat de kerkelijken , wanneer zij aan de regering hunnen steun verleenden eigentlijk alleen de vergrooting van eigen aanzien bedoel- den , daar zij tot vergelding der bewezene diensten uit- sluitende gunst verlangden, en geen verdraagzaamheid ten opzigte van andersdenkenden wilden dulden. Vooral had Willem I in de laatste jaren van zijn bewind hevig met den haat en laster der ker/celiken te kampen gehad, tegen welke hij zijne magt /ralleenlik staande hield door synen grooten aanhang, die hij mits syne voorgeroerde moderat ie bij de anders Gesinde ofte verschillende Inge- seetenen kreeg ende behield.'/ ') Men moet er dus op reke- nen , dat veele der Gereformeerde Leeraars //de aan hun wettelik opgedragen ende bepaalde Bedieninge sullen willen uitbreiden, onder den naam van het Hegt der kerke, /^ tot een Souverain ofte opperste Gebied omtrent alle kcr- ,<~""1-*- kelike saaken: ende tot eene baldadigheid om op den Canzel van alle voorvallende Politike saaken, onder deu schijn van Godes Woord uit te leggen, te seggen alle I hetgeen hun lust.'/2) Of zouden zij misschien '/in eene j ongemeene Heiligheid ofte Gehoorsaam- ende Eerbiedigheid omtrent God ende haare Wettige Overheid'/ boven andere inenschen uitmunten ? "Maar God beterd, ons spreekwoord segd, dat de Predikanten geene Santen zijn, ende dat sy dienvolgende door de selve occasien die andere menschen verlokken, ook pleegen verleid te worden,'/ en dus even- |
||||||
1) Attutcijiing , hl. 400.
2) Aanwijiing, LI. *07.
|
||||||
40
zeer aan //ambitie, eer- en geld- sugtigheid» onderwor-
pen zijn.') Men zou echter kunnen vragen, of de verdraagzaamheid
ook tot de Roomsch-katholijken moest worden uitgestrekt, daar men toch altijd tegen deze op zijne hoede moest zijn, en het te vreezen was, dat zij van grootere vrijheid gebruik zouden maken om eene omwenteling te bewerken, die hen weder op het kussen bragt. De la Court meent echter dat er geene reden is, om van deze zijde eenig kwaad te duchten, daar alle protestantsche secten, wel wetende dat de Roomschen nimmer vrijheid van geweten zouden toestaan, zich in zulk een geval dadelijk aan de zijde der regering zouden scharen, die daardoor sterk genoeg zou worden, om hunne pogingen te verijdelen.2) Dat deze geheele beschouwing van de la Court om-
trent de heerschzucht der godsdienstleeraars in de ge- schiedenis van ons vaderland haren grond en hare regt- vaardiging vindt, behoeft geen nader betoog. Het laat zich echter begrijpen, dat zijne scherpe en naakte uiteen- zetting der waarheid, in een land, waar de predikanten in zoo hoog aanzien stonden, en vooral in eene stad, waar zij niet zelden de regering naar hun1 zin wisten te leiden,s) bij velen' afkeuring vinden moest, zoodat zij daarover aan hunne spijt en verontwaardiging openlijk lucht gaven. Kort nadat het Interest van Holland bijna |
||||||
1) Aanicijsing, bl. 408.
2) kamcijsing , bl. 401. Hij stelt het getal der Roomschen , natuur-
lijk in de provincie Holland , op één vijfde der bevolking. 3) B. W. Wtlewaall, Welvaren, bl. 23. vv. Terwijl de Remonstran-
ten sedert 1G30 in de meeste steden van Holland mogten prediken , werd ilit te Leiden noj tot 1676 tegengewerkt. |
||||||
r
|
|||||||
41
gelijktijdig met de PulUieke Discoursen verschenen was,')
terwijl het gerucht de la Court als den schrijver noemde, werd hem namens den kerkeraad aangezegd, dat hij niet tot het H. Avondmaal zou worden toegelaten, voor hij zich van het hem aangetogen feit gezuiverd had; en het was eerst in Junij 1663 op de verklaring, dat hij niet al het geen in de uitgegeven boeken voorkwam, voor zijne re- kening nam, dat hij van die kerkelijke straf werd ontheven.2) De verbittering der godgeleerden herleefde echter, toen onder den titel van Aamoijsing enz. een tweede en ver- meerderde uitgave van het Interest verschijnen zou. Nog voor het afgedrukt was, klaagden de Gedeputeerden der Synode van Zuid-Holland het bij de Staten van Holland en "West-Friesland aan , als behelzende //onder andere aanstootelijke en ergerlijke passagiën en expressiën, — verachting van den kerkendienst; deszelfs ministers ten laste leggende geestelijke heerschappij , tirannie en con- scientiedwang; — bewerende, dat tot welstand en ver- meerdering der Republiek noodzakelijk is, aan alle secten van welke gezindheid ook , te verleenen openbare Exercitie harer godsdienst, ja ook dat hun ongelijk geschied, hen buiten de Regering en Magistrature te houden,3) enz.// Het gevolg dezer aanklagt was, dat de verkoop der Aanwijsing bij Plakaat van hun Edel Grootmogenden van 28 Mei 1669 verboden werd, en de nog voorhandene exemplaren werden verbeurd verklaard, terwijl men on- der de redenen tot regtvaardiging van dit besluit in |
|||||||
1) In 1662.
2) B. \¥. Wltcioaall, Welvaren. Inleiding bl. XI vv.
3) Wij hebben reeds gezien hoc de la Court hier over dacht. Deze
aantijging was dus lasterlijk. |
|||||||
42
de eerste plaats vermeldde, dat men in dat boek had
gevonden //veele scherpe, aenstootelyke ende onbehoorlycke expressien, soo ten respecte van een gesustineerde vrye oeffeninge van alle Religiën ende secten in dese landen, als van de Bedienaars des H. Evanijelii.'/ ') Het was er echter verre af, dat de Staten van Holland
en West-Friesland ten opzigte der godsdienstige verdraag- zaamheid van onzen Schrijver zouden verschild hebben. Wel zagen zij zich nu en dan gedrongen aan de magtige kerkelijke partij iets toe te geven ; maar over 't algemeen was hunne staatkunde de praktijk der theorie, door de la Court verkondigd. Reeds voor lang had men te Am- sterdam begrepen, dat een bloeijende handel niet met geloofs-dwang gepaard kan gaan;2) en hoewel de wrok tegen de Spanjaarden met de daarmede verbondene vrees voor de woelingen der Roomschgezinden, en later de droevige geschillen tusschen Remonstranten en Contra- remonstranten nog vaak tot hatelijke en onregtvaardige maatregelen aanleiding gaven, had dit meer in enkele ste- den, waar de predikanten zich op de regering eeu onge- oorloofd gezag aanmatigden, dan wel in de vergadering der Staten plaats. Uit de Resolutiën, sedert 1650 geno- men , spreekt overal dezelfde geest, welke n de la Court ademde, terwijl de strijd tusschen de heersch- en vervolg- |
|||||||
1) B. W. Wtlcwaall, t. a. p. bl. 185 vv.
2) Mr. H. J. Koenen, Adriaan Pauw. bl. 11 vv. de Groot, Verant-
woordinghe, Parys 1622, bl. 27. Ailsema herstelde Leeuw, 's Grav. 1652 , bl. 156. — Om dezelfde rede» verzocht en verkreeg Antwerpen remissie der Plakaten van Karel V, ten gunste der vreemdelingen.
Grolt* Aunales. Amstel. 1658, bl. IG.— In later tijd weigerde men te Amsterdam de Jezuiten te verdrijven. Mr. Berg, de Kefugiés in de Nederlanden, bl. 168. |
|||||||
43
zucht der kerkelijken en de meerdere bezadigdheid der
op hare regten naijverige regering er duidelijk in is op te merken. Op de groote Vergadering van 1651 versche- nen gecommitteerden der verschillende provinciale Syno- den , en leiden aan hunne Hoog Mogenden eene opgave van middelen voor //tot verhinderinghe van de Paepsche Hiërarchie en Superstitien der Pausgezinden in de Geü- nieerde Nederlanden,// ') waarin onder andere maatregelen van bedwang ook werd voorgesteld: dat men den winke- liers verbieden moest hunne winkels op Roomsche feest- dagen te sluiten; dat men aan Eoomsche ouders het regt benemen moest, om hunne kinderen naar hunne overtui- ging op te voeden ; dat men het inkomen van alle Paepsche Societeyten// in beslag moest nemen en ad pios usus ge- bruiken, d. i. in 't belang der gereformeerde kerk; dat men middelen moest bedenken, om de Koomschen tot het hooren van de prediking van Gods woord te dwingen. Ja zelfs eiscliten zij in hunnen ijver : //dat alle Paepsche Conventiculen mogen verboden , ghestoort, hare Altaren , Beelden, Crucifixen en Geestelijcke ornamenten met den aenkleef van dien afgebroocken ende weclighenomen wer- den , ende strickte ordre ghestelt, tegens diegene, die soodanige bij-een-komsten frequenteren; ofte hare Huysen j Hoven, Schepen, etc. daer toe verhuuren , inruymen ofte vergunnen.// De Staten van Holland en West-Friesland vergenoegden zich daarop in hun Advys Provinciaal van 27 Jan. 1651, hetwelk vervolgens door al de andere ge- westen werd goedgekeurd en aangenomen, met de verkla- ring dat zij //vast houden ende mainteneren de ware CAris- |
|||||
I) Ailsema , t. a. p. bl. 152 vv.
|
|||||
11.
telyeke Gereformeerde Religie", en deze met de macht
van 7 Land zullen handhaven ; dat "de secten ende ge- sintheden, die gesecludeert syn van de publycque pro- tectie, ende alleen werden geconniveert, gehouden sullen worden in alle goede ordre ende stilte, met bepalinge tegens alle Excessen, ende dat oock deselve op gene an- dere plaetsen meer, als daer die tegenwoordich syn, voor- taen sullen werden gepermitteerd,'/ terwijl //de Placcaten tegens de Pausgesinde voor desen geemaneert, sullen blijven in haer vigeur.// Men sloeg derhalve een middenweg in, door de gehecht-
heid aan de heerschende kerk krachtig uit te spreken en de handhaving der bestaande verordeningen te verze- keren, maar tevens het beginsel van verdraagzaamheid te huldigen. En ten tijde van den grooten Raadpensionaris bleef men aan die rigting getrouw. Een vlugtig overzigt der voornaamste Staatsbesluiten zal ons daarvan het bewijs leveren. Den 28 Julij 1654 besloot men op advies der Zuid-
Hollandsche Synode dat //alle Paepsgesinde Hooft-Oflicie- ren, Bailliuwen, Schouten, Secretarissen ende School- meesters , in alle Plaetsen, Dorpen ende Gehuchten binnen den Lande van Hollandt ende West-Vrieslandt, daer de selve souden mogen werden bevonden, aenstondts da facto afghesteldt, ende anderen van de Ware Christelijcke Gereformeerde Religie in der selve plaetsen ghesurrogeerd zullen worden.//4) Daarentegen werd den 16 Dec. 1651 en nogmaals den 5 Dec. 1665 aan de predikanten stren- gelijk verboden, //eenige materien van Policie, veel min |
|||||
1) Resol. v. Consid. v, Holland , ten tijde van Johm de Wilt. Utr.
1700. bl. 206. |
|||||
45
eenige Resolutieii, ofte Decreta van Jeu Staet// op den
predikstoel aan te roeren;1) en toen den 17 Maart 1056 de Zuid- en Noord-Hollandsche Synoden verzochten, dat «aan alle Roomsehe Mis-priesteren, ende andere sulcke Geestelycke Persoonen sonder onderscheyt de vreye ende publyclce wooninge — — ■— opgeseydt, verboden, ende dadelyck verhindert wierde// besloten hunne Edel Groot mogenden met eenparigheid //de Bedienaren dus Godde- lycken Woordts elcks in den synen te vermanen, ende (des noot synde) by continuatie te versorgen, dat in 't toekomende geene diergelycke versoecken aen haer Edele Groot Mog. gedaen , nochte op de voorsz. Kemonstrantie wyders geinsisteert moge werden : Ende dat de ghemelte Bedienaren behooren te vertrouwen , dat door haer Edele Groot Mog. goede voorsorge de stoutigheydt ende exor- bitantié'n der P;ipen ende Pausgesinden binnen dese Pro- vincie door bctamelycke ende bequame wegen ende midde- en tegen gegaen, ende inghebonden sullen werden als naar behooren.'/ 2) Den 30. Sept. 1656 werd aan de Joden ten opzigte der formaliteiten, die volgens de Politieke Ordonnantie van 1580 tot de wettigheid des huwelijks vereischt werden, gelijke dispensatie toegestaan, als reeds vroeger aan de Mennoniten was verleend;3) en toen een jaar later cenige in Nederland gevestigde Joden zich over onregt, hun door de Spaansche regering aangedaan, te beklagen hadden, verklaarden de Staten //dat die van de voorsz. Joodtsche Natie waerlyck syn onderdanen van haer Edele Groot Mog. ende ingezetenen deser Vereenigde Ne- |
||||||
1) Resol v. Cousid. bl. 226, 7S7.
2) Il.M. 1>I 2C4.
3) Il)id. bl. 27 I.
|
||||||
46
detlanden , ende dat de selve oock dienvolgende moeten
jouisseren, ende gaudereu van de conditien , rechten ende advantagien bij de Tractaten van- Vrede ende Marine met den koningh van Spaigne gemaakt.// ') Het is bekend, hoe zich ten allen tijde godsdienstige
gemoedsbezwaren tegen het leeneii van geld op interest hebben geopenbaard ,2) en hoe dikwijls de Joden en Lom- barden in de Middeleeuwen aan vervolging hebben bloot gestaan, omdat zij met hunne kapitalen woeker dreven.8) Wel is waar dat de klagten over de onmatige renten , welke zij eischten, niet altijd ongegrond waren; maar de schaaxschte van geld , de onzekerheid om het uitgeleende kapitaal weder te bekomen, en de moeijelijkheid om tegen den nalatigen schuldenaar regt te erlangen, moesten uit den aard der zaak de door hen bedongene winst tot eene hoogte voeren, die in onze dagen verbazing wekt. *) Het vooroordeel was echter zoo sterk, dat het van de Boom- sche op de Protestansche kerk overging , en dat de hou- ders van banken van leening met minachting behandeld werden. Bij gelegenheid van een geschil in de Classis van Leiden en Neder-Ehijnlandt, of men den houder van de bank van leening al dan niet tot het H. Avondmaal zou toelaten, toonde zich ook hier treffend het verschil van denkwijze tusschen de regering en de geestelijkheid. De Staten beslisten //dat het subject van de Banck van Leeuinghe niet en specteert tot de kennisse ende 't oor- |
||||||
1) Resol. v. Consid. bl. 372. Vgl. Mr. II. .1. Koenen Geschiedenis
der Joden in Nederland, Utr. 1843 , bl. 151 vv. 2) Zie de Groot, Inleiding tot de Holl. Regstgel. III , 10 § 8—10,
waar die bedenkingen meesterlijk worden weerlegd. 3) Blanqui, hist. de 1'écon. pol. I. bl. 173 vv.
4) Vgl. Rau , Vulkswirihschaftslehre. bl. 303 vv.
|
||||||
47
deel vau de kerckm-ltaden, Classen en Synoden, maer
tot de voorsorge van de Politycque ilegeeringe, ende dat derhalven de Commissarissen Polityck op de aeostaende Synoden in beyde Quartieren in mandatis sal werden gegeven de respective Classen, aldaer Comparerende, uyt de name eu van wegen haer Ed. Gr. Mog. bekend te maecken, der selver begeerte en wille te wesen, dat sy luyde omtrent het stuck van de overwinst in Geldthan- delinge, soo- in de Banck- negotie als andersints haer niet en komen aeri te matigen eenige bepalingen te maec- ken , van hoe veel, ofte hoe weynich de winste soude moeten wesen, omrae te konnen bestaen, maer de deter- minatie van dien te laten aen de discretie ende wysheyt van de Overiglieydt.'/ ') Inzonderheid waren de Staten er op bedacht de ker-
kelijke geschillen , die aan de lioogescholen of in de Syno- den zoo dikwijls ontstonden, te voorkomen of in de geboorte te smoren. 2) Aan deze voorzorg heeft de belang- rijke ordre jegens de vermentjinge van ds Theologie met de PhilosopMe, en het misbruyli van de vri/hei/dt in 't Philosopheren, tot nadeel van de Sehriftuyre3) haren oorsprong te danken. De wijsbegeerte van Descartes maakte hier te lande veel opgang, doch de wetenschappelijke strijd, die daarover gevoerd werd, verwekte tusschen de professoren in de theologie en philosophie eene bitterheid en tweedragt, welke in onedele personaliteiten ontaardden. De Staten vermaanden daarop beide partijen zich bij de |
||||||
1) Resol. v. Consid. I>1 426.
2) Mr. l'. Simons , .lohan de Wilt en zijn lijd. Amal. 1832. dl. I
bl. 142 vv. 3) Van 30 Sept. lüSti. Resol. v. Consid. bl. 273.
|
||||||
48
behandeling van de hun vertrouwde onderwerpen te be-
palen , zonder elkanders terrein te betreden, en de akademi- sche lessen zoo in te- rigten, dat de opregte zucht er uit blijken mogt om, met terzijdestelling van alle vinnige toespelingen, alleen het onderzoek der waarheid te bevor- deren. AVel wordt in deze Ordre tevens voorgeschreven, dat het Cartesiaansche stelsel om vredcs wille eenigen tijd niet zoude worden gedoceerd, maar op de vrijheid van denken en het uitspreken van het gedachte wordt volstrekt geen inbreuk gemaakt. Gelijke strekking heeft de Resolutie van 7 Aug. 1059 , waarbij aan de Synoden van Noord- en Zuid-Holhtnd verboden wordt zich met //de jegenwoordige trotterende quaestie van de observantie van den Sabbath ofte den Rust-dagh des Heeren// te bemoeijen. *) Wij zien uit deze voorbeelden duidelijk, dat de Staten
zich een oppergezag over de kerk toeschreven, hetwelk hun toeliet ook in hare inwendige huishouding in te grijpen. Het meest bekende bewijs van dat gezag levert de Ordre op 't bidden !) op, die wel een hevig misnoegen bij de Oranje-partij baarde, maar door het onthouden van de jaarwedden aan de weerspannige predikanten krach- tig werd gehandhaafd.3) Deze staatkunde was dus volkomen in overeenstemming
met de leer van onzen Schrijver; en het zou kunnen bevreemden, dat zijne gevoelens in dit stuk als reden van veroordeeling aangevoerd zijn, indien men niet den invloed der beleedigde partij en tevens het gevaar in aanmerking |
||||||
I) llesol. v. Cnnsid. bl. 496.
-2) Van 13 Maart 1063. Resul. r. Consid. LI. 658.
3) Ibid. bl. 791. Wagenaar, Vadert, llist. dl. XIII bl. 5" vv.
|
||||||
49
nam, dat ligtelijk de oneerbiedige uitvallen tegen de
predikanten bij den gemeenen man den eerbied voor eenen stand mogten ondermijnen, die door de bevordering van godsdienstigheid en zedelijkheid aan den staat de grootste diensten bewees. Ook meer dan een politisch schrijver dier dagen hul-
digde dezelfde verdraagzaamheid. Alleen 't belang der open- bare orde kon volgens Boxkorn') en Huher s) maatregelen tegen andersdenkenden wettigen; slechts die gezindten, wier leerstellingen of eeredienst verderfelijk waren,3) mog- ten niet geduld worden. Beide verdedigen eene godsdienst van Staat, alzoo eene heerschende Kerk, die in tegen- overstelling der overige gezindten door het opeubaar gezag bij uitnemendheid ondersteund en beschermd wordt, schoon Huber het oppergezag van den Staat over de Kerk met warmte voorstaat, en de heerschappij der Synode over geloofs-punten in het wezen der zaak niet van de Pause- lijke hiërarchie onderscheiden rekent.4) Wij komen derhalve tot het eindbesluit, dat de vrijheid
van godsdienst, welke de la Court aanprees, geheel over- eenkwam met de meening der meest verlichte staatkundigen en geleerden van zijn vaderland.5) Maar wij mogen hierbij f |
||||||
1) Inslitutiones politicae. I. I. c. VII.
2) De jure civilalis. 1. I. Sect. V.
3) Boxkorn rekent hieronder echter de sekte der Doopgezinden «qui
iniquum esse existimant ac docent, gerere Magistratus bellum , admitii- strare , aliaque ejusmodi, sine quibus nee esse Respublica potest, nee conservari.» t. a. p. § 15. i) t. a. p. cap. I § 8.
5) In een der belangrijkste tegenschriften , getiteld : Hollands Op-
komst ofte Bedenkingen op de schadelyke schriften genaamt Gravelyke Kegeeringe en Interest van Holland , Leijd. 1662 , wordt aan de la Court wel verweten , dat hij de vervolging der Remonstranten en Room- 4
|
||||||
50
niet uit liet oog verliezen, uit welke oorzaak die ver-
draagzaamheid , welke geen andere natie met ons gemeen had '), haxen oorsprong nam. Bij de la Court zagen wij het handelsbelang op den voorgrond staan. Holland moest eene vrijplaats voor alle verdrukte gezindten wezen, opdat de toevloed van vreemdelingen het door vermeerdering van inwoners, kapitalen en fabrieken steeds in bloei zou doen toenemen. Maar om die voordeden te behouden, was het noodig dat men in de omliggende landen met het vervolgen van andersdenkenden voortging. Zoo daar de- zelfde begrippen van verdraagzaamheid ingang vonden, die in Holland heerschten, zou van zelf die rijke bron ophouden te vloeijen. Het was dus zeer natuurlijk dat Pieter de Groot, Nederlands gezant in Zweden, den 6. Sept. 1668 aan Johan de Witt het volgende schreef: >/By welcke occasie, ick my verplight vinde, UEd. te seggen, dat ick uyt haer Hoog Mogende Resolutie van den 10. Augnsty, genomen op versoeck van de koop- |
||||||
sclien met te doukere kleuren had geschilderd , maar toch dezelfde ver-
draagzaamheid gepredikt. Zie b. v. bl. 18ÏS : «eene Religie te bescher- men , en andere met ooghluykinghe te dulcli-n is de beste en seekevste forme voor een Slaat als Hollant , welcke bestaat uit allerlcy natiën en volkeren.» 1) Hoe men in Engeland over de Hollandsche staatkunde in dit op-
zigt dacht, blijkt o. a. uit Macaulay , Life and writings of Temple (Critical and historical Efsays , ed. Tauchn. Leipz. 18?>0) bl. 231: At the ensuing election (16TJ) , ïemple was chosen for the university of Cambridge. The only objection thal was made to him by the members of that learned body was that, in his linie work on Holland , ho had expressed great approbation of the tolerant policy of the States ; and this blemish, however serious , was overlooked, in consideration of his high rcpulation, and of the stiong recomraendations with which he was furnished by the Court.» |
||||||
51
luyden van de Gereformeerde Religie, op Riga') han-
delende, met verwonderiuge liebbe gesien, dat haer Hoog Mog. intentie is ,--------dat aen de voorsz. koopluyden
de vrye exercitie van de Gereformeerde Religie moge
werden gegeven; daer ick moet bekennen van sentiment te syn, dat er niet ruineuser voor de Commerciën van onsen Staedt kan uitgevonden werden, als soodaenige libre exercitie, die ick gelove, dat veele Familiën uyt ons Landt soude trecken, bijaldien dat deselve soo in Denemarcken, als in dit Eyck, wierde toegestaen.v De Witt antwoordde hem den 8 Oct.: //Ick vind UEdts. con- sideratien over haer Ho. Mog. Resolutie van den 10 Augusty , raeckende de vrye exercitie van de Gereformeerde Religie, van de Handelaers op Riga, vry gewightigli; ende sal daer op in de volgende deliberatien behoorlycke reflectie nemen *).'/ Met regt verklaarde dus meer dan eene eeuw later de
waarheidlievende Kantelaar 3) in zijn Advies over de af- scheiding van Jcerk en staat, uitgebragt in de Nationale Vergadering : //Hoe hoog men ook de vrijheid geroemd moge hebben , welke de Godsdienst in Nederland genoot, Nederland verdiende dien roem slechts betrekkelijk; het- geen hier vrijheid genoemd werd, en genoemd mogtwor- den , in vergelijking met andere landen, dat was inderdaad |
||||||
1) Destijds aan Zweden behoorende.
2) Brieven van de Wilt, dl. II bl. 590, 593.—Behalve deze plaats
is mij in deze Brieven niets voorgekomen , waaruit het gevoelen van den grooten staatsman omtrent godsdienstvrijheid zou kunnen worden opgemaakt. 3) Zie over Kantelaar do Bijdragen lot de geschiedenis der Onncenlelinj
van 1795 lol 1798, door Mr. G. W. Vreede. 2e stuk, Amst. 1881. bl. 14 vv. |
||||||
52
slavernij , wanneer men het toetste aan de eeuwige wetten
der natuur. Ja, laat ons rondborstig spreken, die gedeel- telijke vrijheid was meer een gewrocht van omstandigheden , dan van grondbeginsels; meer een gevolg van zooge- naamde convenientie dan van liefde voor regtvaardigheid en billijkheid ').'/ Maar niet alleen in zuiverheid der bron, waaruit de
gewetensvrijheid voortsproot: ook in eene meer juiste opvatting van de betrekking tusschen Kerk en Staat heeft men zich sedert het laatst der vorige eeuw te verheugen Tot op dien tijd had zich de Kerk in drie verschillende, ■verhoudingen tot den staat bevonden. Zij had dien be- heerscht, of was er volkomen aan onderworpen geweest, of wel had zich een zelfstandig aanzijn tegenover het staatsgezag verzekerd , en met de overheid als het ware verdragen gesloten. I>eze gesteldheid was niet onnatuur- lijk , zoo lang de algemecne (katholieke) Kerk alom haren schepter zwaaide, en zich dien met eenigen schijn van legt op 't geestelijke gebied kon toeëigenen, terwijl zij de behartiging der stoffelijke belangen aan 't wereldlijke bestuur overliet. Maar de hervorming stelde voor die eenheid eene verscheidenheid van gezindten in de plaats, welke in de tot dien tijd toe geldige begrippen verwarring moest brengen, en verpligtte tot eene keuze tusschen verschillende kerken, die elkander niet alleen het opper- gezag , maar zelfs het regt om te bestaan betwistten. Wel bragt de natuurlijke loop der dingen mede, dat bijna overal die godsdienst, welke bij het volk de diepste wortelen geschoten had of wel aan de regenten het meest behaagde, |
||||||
1) Redevoeringen en Dichtstukken , uitgeg. door M. Siegnnbeek ,
Haarl. 1826, bl. 224. |
||||||
53
tot godsdienst van staat verklaard werd, en daardoor
als heersehende Kerk tot dezen ongeveer in eene derge- lijke verhouding kwam, als de Middeleeuwen gekend hadden; maar daarmede was toch aan het bestaan van afwijkende gezindten den bodem niet ingeslagen, die men wel vervolgen en uit de landpalen verdrijven, maar nooit volkomen uitroeijen kon. Dit moest bij verdraagzame denkers tot het besluit leiden, dat alle godsdienstige gezindten dezelfde regten zonder onderscheid behoorden te genieten, en dat het begrip van de Kerk als magt in den Staat eene bloote hersenschim was, daar men slechts aan vereenigingen van menschen had te denken, die de- zelfde meeniugen koesteren, en hunne eeredienst op dezelfde wijze wenschen uit te oefenen. Even als alle dergelijke zedelijke ligchamen^zijn zij van het staatsgezag afhanke- lijk, en kunnen van hetzelve niets meer vorderen, dan uit de algemeene regten der bijzondere leden en uit hare hoedanigheid als instellingen tot aankweeking van het geloof voortvloeit. Deze hoedanigheid echter schenkt aan die vereenigingen in de oogen des wetgevers hooge waarde. Godsdienst en zedelijkheid zijn onafscheidelijk verbonden, en maken te zamen den eenigen waren grond- slag van volksontwikkeling en algemeene welvaart uit. Derhalve heeft de Staat bij de ongestoorde en vruchtbare werkzaamheid van vereenigingen, die onmisbaar zijn tot opwekking en verlevendiging van een' zoo weldadigen nationalen zin het hoogste belang. Hij verleent haar dus zijne bescherming, maar blijft aan het beginsel van ge- lij Meid voor de wet ook hier getrouw.') |
||||||
1) Vgl. von Rolleck , in het Staals-lexicon (herausgcg. von C. von
llolteck iind C;irl Welcker , 2e Atiflage , Altona , 1847) in voce Kirche, |
||||||
54
Aan het besef van deze waarheid hebben onze staats-
regelingen sedert het laatst der vorige eeuw en de artikelen 164s tot 170 van onze tegenwoordige Grondwet hunnen oorsprong te danken. |
||||||||
§ 2-
Wij moeten nu tot de beschouwing van den anderen
belangrijken maatregel overgaan, welken de la Court tot het aanlokken en behouden van vreemdelingen onontbeerlijk achtte. //Naast de vrijheid om God te dienen, zegt hij,*) volgd de vrijheid om den kost te moogen winnen, sonder eenig diergekoft Borger-regt; maar alleen uit kragte van eene seekere woonplaats, en gemeen regt aller Imvoonderen.'/ Het is immers natuurlijk dat geen vreemdelingen zich in //hejt kostelike en weinige renten geevende Holland" zouden neerzetten, dan met onbeperkte vrijheid //om te verkiezen en te oeffenen soodanig eerlyk levensmiddel, welk sy tot haare subsistentie bequaam te syn souden geoor- deeld hebben.'!'Anders zou men het voordeel van vele nieuwe ondernemingen en van het invoeren van uitheemsche kunsten en handwerken missen; ook zou de huur van dienstboden en werklieden bij gebreke van eenen toevloed van vreem- delingen veel hooger worden.2) Het spreekt immers ook |
||||||||
dl. VIII, bi. 137—163. Hello, du régime conslitulionnel, I, bl.
123—188. 1) Aamcijsing, bl. G7.
2) Aamrtjsing, bl. G8. « Want men siet dat by gebrek aan Vremde-
lingen te lande, de Boeren soo groote jaarelikse huuren, en daj-loon aan haere dienaars moeten geeven , dat sy niet dan seer bekommei- lik , onde de Dienslbooden seer wecldrig leeran konnen. Ende dejselfde |
||||||||
55
van zelf '/dat ecu Staat, die uit syn eigen sblven niet
bestaan kan, onder pretcxt van besloote Borgerrtyt, gansch geene Vreemdelingen raag buiten keeren, maar geduurig nieuwe Inwoonders tot zig trekken, ofte geruïneerd werden moet// Niet alleen echter is de bedoelde maatfegel voor- deelig, maar ook billijk; want '/alle Ingesetenen die hier te Lande een vaste woonplaatse hebben, of begeren te nemen, syn voor soo veel geene vremdeUngen, nMar Land- saaien , ende behooren tot de noodzakelijke gemcene leevens- middelen soo wel als de oude Borgers toegelaaten te werden.'/ In plaats dus van de zoodanigen als nadeelig aan de algemeene welvaart uit te sluiten, moeten zij, die een diergelijk verbod verlangen //ende ten dien einde eenige bysondere gonst van den Regeerderen begcerenv voor iischadelike Inwoonersn gehonden worden.') Wij vinden hier dezelfde klagt over het gebrek aan
eigen hulpmiddelen, over de onmogelijkheid om zonder den bijstand van eene zeer ontwikkelde nijverheid zoowel in handel als fabriekwezen te bestaan, welke ons reeds te voren in het oog is gevallen. Ook blijkt hier op nieuw, dat Hollands bloei geacht werd grooteiideels op de mildere beginselen van verdraagzaamheid te steunen, welke zijne Regenten in tegenoverstelling van die der omliggende |
||||||
ongemakken voeld men in de sleden , ook onder de Ambagtsluyden
en Dienstbooden die liicr ongediensliger , koslliker en ondraageliker , als in cenif; ander Land zijn.» Vgl. Mr. Berg, de réfugiés in de Nederl. 1, bl. 301 vv. — De la Court ziet hier geheel voorbij, dat een hooge stand van het arbeidsloon meestal het teeken is van o eine bluhende Lage der Volkswirthnchuft, wobei die Gewerbe grosze Gewinnsle geben, iind das Volksvcrmögcn sich in sclinel- Icm schrille vergröszert. • Jtau, Grundsalze dor Volkswirthschaflskhre. 1817. bl. 257. 1) Aanwysing, bl. 70.
|
||||||
56
Rijken bezielden. Zoodra men ook daar tot gelijkstelling
van vreemdelingen met ingezetenen1) overging, moest de toevloed van de eerste naar Holland en daarmede het voordeel, clat zij aanbragten, ophouden.2) Dit leidde van zelf tot maatregelen, welke tot doel hadden de vreemde natiën te beletten in vrijzinnigheid met ons te wedijveren. Onder anderen schijnt hieraan de vernieuwing in 1656 van het plakaat der Hoog Mogenden van 6 Maart 1653, houdende dat geen scheepsvolk dezer landen zich in uit- heemschen zeedienst zou mogen begeven , te moeten worden toegeschreven; want, zoo al de oorlog met Engeland de behoefte aan zeelieden in 1653 dringender gemaakt had, driejaren later, toen wij in vollen vrede verkeerden, had deze reden hare kracht verloren. Het schijnt dat Johan de Witt deze verordening zeer heeft gebillijkt, daar hij den 28 Maart 1656 aan G. van Slingelandt, onzen gezant in Zweden en Denemarken, schrijft, dat het plakaat //sonder eenige exceptie ter executie sal werden gesteld //8) terwijl hij op andere plaatsen blijkbaar met zekere inge- nomenheid meldt, dat vele vreemde schippers zich in dienst van onze kooplieden bevonden. *) De onbekrompenheid, waarmede onze voorouders de
gastvrijheid jegens vreemdelingen uitoefenden,s) steunde |
||||||
1) Zie over do mate dier gelijkstelling, waarvan de bevoegdheid
om ambten te bekleeden meestal uitgesloten was : Mr. Berg , de réfu- giés , bl. 56 vv. 2) Vgl. Mr. Berg, t. a. p. bl. 255 vv.
3) Briesen , V , bl. 387.
i) Ibid. 111, bl. 305 , 318. 5) Hoezeer men hier te lande reeds van de vroegste tijden er op
uit was , om door vrijdom van tollen en andere maatregelen vreem- delingen aan te lokken, bewijst Jkr. Mr. II. J. van der Heim , iets |
||||||
57
derhalve minder op liet gevoel van regt en billijkheid, |
of' op een helder inzigt in de voordeelen van een geheel vrij volken-verkeer, dan wel op de zucht om alle om- standigheden aan de vermeerdering van rijkdom dienstbaar te maken. Zoo men in later dagen de Fransche réfugiés, die door de herroeping van het edict van Nantes hun vaderland verlieten, door allerlei gunsten aanlokte en op de mildste wijze ondersteunde, het was op hoop dat hunne kunstvlijt vergoeden zou, wat de vijandige gezindheid van Frankrijk door verbodswetten en hooge tol-tarieven ons telkens dreigde te ontnemen.') De geschiedenis van Hollands staatkunde in dit opzigt moge dus, trots menig blijk van grootschen en edelen zin, het egoisme tot voor- naamste grondslag hebben: zij is desniettemin een onafge- broken bewijs van de heerlijke waarheid, dat, ook op het gebied van stoffelijke welvaart, de vervulling der plig- ten van welwillendheid en billijkheid met een welbegre- pen eigenbelang strookt. |
||||||
over vroegere scheepvaart-welten , 'sGrav. 1850, bl. 2—14. Vgl. Mr.
Berg t. a. p. bl. 7 vv. — Men vergete echter niet, dat de gastvrij- heid zich hoofdzakelijk slechts tot die vreemdelingen uitstrekte , welke zich in Holland kwamen vestigen. Jegens andere , die slechts kwamen handel drijven , was men minder gunstig gezind. Vgl. het volgend Hoofdstuk , en aldaar vooral bl. 61. 1) Mr. Berg, t. a. p. bl. 128 vv., 167 , 191.
|
||||||
IV. HOOFDSTUK.
|
||||||||
Maatregelen ten behoeve van Ingezetenen.
|
||||||||
§1-
Wij hebben in het vorige hoofdstuk de maatregelen
overwogen, welke de la Court als de beste beschouwde, om den toevloed van vreemdelingen naar Holland aan te wakkeren; en daarbij opgemerkt, tot welke onbekrompen- heid een juist inzigt der belangen van de verschillende takken der nijverheid hem gevoerd had. Men kon reeds uit den aard der zaak het vermoeden opperen, dat een man, die de vreemdelingen zoo zeer begunstigde en hun de vrije mededinging met zijne landgenooten niet ontzeide , ook voor deze op de opheffing van alle hinderpalen, welke het onbelemmerde gebruik van hunne vermogens in den weg stonden, moest aandringen. En waarlijk, zoo wij reeds te voren gelegenheid hadden aan het doorzigt van onzen schrijver hulde te brengen, nog veel hooger klimt onze bewondering, wanneer wij in hem eënen krachtigen voorvechter ontwaren van vrijheid in handel en nijver- heid. *) Immers behoort tot de maatregelen, welke volgens |
||||||||
i) Welvaren, bl. 113: «Voorwaar necrinf» is geen erf, maar een
jonkvrouw (toul par amour, rien par force) die de rucgc keert aan |
||||||||
59
hem in 't belang der ingezetenen moeten genomen worden,
in de eerste plaats, dat de privilegiën der handels-com- pagniën eft de dwingende keuren der gilden en hallen , welke ten allen tijde zulk een hardnekkigen strijd tegen de beginselen van vrijheid en gelijkheid gevoerd hebben, geheel moeten worden vernietigd. Het is dan ook vooral door zijn nadrukkelijk protest
tegen het monopolie, in welken vorm het zich vertooncn mogt, *) dat de la Court zich een' onsterfelijken naam heeft verworven. Zijne lofredenaars laten meestal uit dit punt alle licht op hem vallen. Wij moeten ons echter door den schijn niet laten verleiden. De afkeer van mo- nopoliën is geen genoegzame titel om dën naam van een voorstander der vrijheid in handel en nijverheid te kunnen dragen. In onze dagen verstaat men daardoor dien toestand, in welken de productie, 't zij van een geheel volk, 't zij van enkele individuen, door geene kunstmatige belemme- ringen wordt bemoeijelijkt, en ieder alleen met de hinder- |
||||||
alle die haar dwingen ofto hard handelen willen > ende die ter contrarie
goed , lighaam en ziele gulhartig overgeeft, aan die haar meest cares- seert, dient ende oppast.» I) Welvaren, bl. 63. «Met het woord monopolie verstaa ik een magt
door het publik geauthoriseerd , om alleen met uitsluiting van alle andere ingesetenen , zijn dienst te verkoopen ende goederen te maken, kopen ofte verkoopen, hetwelk onder Ingesetenen, die gelijke lasten dragen , strijd tegen de naturelike billikheid, en daarom door Re- geerders nooit behoorde te werden gepleegd, dan om een veel grooter eewigdurend goed over de stad in 't geheel te bekomen,-------te
meer dewijl dit een geaulhoriseerde plondering-------zoude wezen ,
enz.» Vgl Bastial, Sophismes économiques, 2e Serie, Paris, 18*8,
chap. I : physiologie de Ia spoliation. — Het mag verwondering baren dat de la Oourt met geen woord gewaagt van het stapelregt der slad Dordrecht , waarover toch in zijnen tijd wel geklaagd werd. Zie noot 3) op de volgende bladzijde. |
||||||
60
palen van klimaat, armoede van den grond, verwijdering
van de groote markt en diergelijke, welke de natuur oplevert, te worstelen heeft.1) Nam onze schrijver de vrijheid der nering in dien uitgestrekten zin op ? Wij moeten hierop ontkennend antwoorden. Zijn gezigteinder j was 'nog te beperkt, om de geheele wereld te omvatten, / en het innige verband tusschen de belangen der onder- scheidene volken te doorzien.2) Hij dacht alleen aan zijn vaderland, en wel met bepaalde uitsluiting en bcnadeeling / van andere landen. Zoo hij vrije nering aanprijst, als het middel om Holland te doen bloeijen, is het niet zoo zeer, omdat deze in 't algemeen voor elk land voordeelig is, als wel omdat het den toestand van dat gewest tegenover andere landen aanmerkelijk zou verbeteren, en wanneer men hem gevraagd had, of hij zijne beginselen omtrent dit punt gaarne op andere landen wilde zien toepassen, zou hij zonder eenigen twijfel zich met heftigheid daar- tegen verklaard hebben.3) |
||||||
1) Vgl. de Bruijn Kops , Beginselen der Staathuishk. Leijd. 18jO ,
bl. 122 : t vrije nijverheid is die toestand , waarin het een ieder vrij- staat om zijnen arbeid en voortbrengende diensten aan Ie wenden lot welk doel hij verkiest, en over zijn voortbrengsel te beschikken zoo als hem het voordeeligst toeschijnt, mits men dezelfde vrijheid in an- deren niet schade. » 2) Dit verband wordt zeer schoon ontwikkeld in het vertoog , geti-
teld : Mémoire de M. P. de Groot a Louis XIV, Paris 10 Ocl 16"0, bij Mignet, Negociations relatives a la succession d'Espagno, t. III bl, 622. Daar spreekt echter de diplomaat , die op verlaging van tolta- rieven aandringt. 3) Dezelfde geest heerscht in een hoogst merkwaardig pamflet van
1669, getiteld : Praatje in 't ronde of Verhaal van een gesprek, enz. door een Liefhebber der vrijen Handel. Daar wordt op bl. 8 gezegd , dat men aan de Schotten de gunst niet moet bewijzen • dat ze zoo vry met hare Waren in ons Land komen handelen, • Daarentegen moet |
||||||
61
Wij oiitnioeten hier dus dezelfde eenzijdigheid, die
ons bij ^ijne denkbeelden over godsdienstvrijheid en een open burgerschap reeds in het oog viel. Hij misgunt aan vreemde natiën elke winst, omdat die, volgens het stelsel der handelsbalans, met een evenredig nadeel aan onze zijde gepaard gaat; en hoe mild hij in het alge- meen omtrent de vreemdelingen denke, welke zich hier komen nederzetten, jegens alle andere is hij met een geest van uitsluiting bezield, die hem tot aanprijzing der bepaling verleidt //dat alle handwerken ende bedie- ningen, gemaakt, veikoft ende gepleegd wierden, door alle en ook geene andere menschen, dan hier te Lande hunne vaste woonplaatse hebbende // ten einde //dit asen der Uitheemsen op den Hollanderen'/ voor goed te keer te gaan. ') Een voorstander van handels-vrijheid in dien ruimen
zin , welken men er thans aan hecht, mag de la Court dus niet genoemd wor Jen. Dit neemt niet weg, dat hij de monopolien en belemmerende reglementen , die de vrijheid en gelijkheid der burgers beknelden, op de voortreffelijkste wijze bestreden heeft, gelijk uit de volgende opgave der gronden blijken kan, waarmede hij tegen het privilegie |
||||||||
in Holland vrijheid en gelijkheid heerschen : «Het is ook gants onbe-
tamelyfc , dal men alle de koopluiden uit de andere Hollandse steden wil dwingen de Schotse waren te moeten komen te Dordrecht koopen , hetwelk voor dezelve koopluiden zeer moeyelyk en kostelik zal vallen.» En als de burger van Dordrecht beweert, dat het nipt edel is aan deze stad, waaraan Holland ccnen de Witt en de vrijheid te danken had, hare welvaart te misgunnen , wordt hem geantwoord : « niemand mis- gunt u dat gy welvaart, en dat het u welgaat, maar men zeit alleen dat gy u welvaart niet moet zoeken lot en met schade en nadeel van anderen. " (bl. 13). IJ Annioijsing 61. 77. |
||||||||
der Oost-Indische Compagnie en de gilden te velde trekt.
De nOctrogen en Gildens» sluiten vele bekwame inge-
zetenen van den handel ofte hanteeringe uit. ) Zij maken de werklieden door de zekere winsten dom
en traag, waardoor de nijverheid achteruit gaat.2) Zij zoeken met de allerminste moeite de grootste win-
sten te maken. Daarom drijft de O. I. compagnie alleen handel in zulke zaken, die overvloedig winsten geven , terwijl aan de medeburgers het maken van kleinere wordt belet.3) Zij maken de waren duur, en strekken daardoor tot
nadeel van de verbruikers, op welke zij eigenlijk eene belasting leggen.4) |
||||||
1) Aanwijsing, bl. 72.
2) Armwijsing, bl. 73. Welvaren , bl. 07.
3) Aametjsing. bl. 74 , 86.
4) Aanwijsing, bl. 76. Op deuzelfden grond verklaart de la Court
zich in het Welvaren der Stad Leiden bl. 64 , 149 vv. tegen het uitsluitende voorregt der hoogleeraren om collegie te geven. « Ja dat meer is , met de Akademise saaken is het soo verre gekomen , dat agtien ofte twintig professoren, van het publik geloond om de weeten- schappen voor niet te konnen uildeelen , ter Contrarie met uytsluitiiij; van alle andere Leeraers , een gilde hebben gemaakt , om door haar monopolie de wetenschappen aan de studenten op het dierste te kon- nen verkoopen. » Hij verlangt dat, volgens de oorspronkelijke inrigting der meeste hoogescholen , aan de « Doctoren ende Magislri door de promoüe-Butle de magt verleend worde den stoel te behleeden met les- sen ende puhlike disputatien, als mede Privata Collegia ie honden. • Vgi. Edinburgh Review, June 1831, bl. 384 vv. waar de oudste inrigting der hoogescholen met grondige geleerdheid wordt uit een gezet.— Bij de beraadslagingen over de afschaffing der gilden in onze eerste Nationale Vergadering van 1796 en 1797 werd de gelijkvormigheid der Academiën met de Gilden ook aangeroerd door Van de Kasteele. Zie Mr. G. W. Vreede, bijdragen lot de gesch. der omwenteling , 2e Stuk. bl. 93. |
||||||
63
Zij noodzaken tot groote onkosten, welke de voor-
deelen aanzienlijk verminderen. ') De winzUcht leidt bij de O. I. Compagnie tot allerlei
verderfelijke maatregelen, onder anderen tot liet vernietigen ' van voortbrengselen, om de prijzen op te voeren.2) De afsluiting dor verschillende bedrijven door de gilden
ïs lastig eii verwekt nuttelooze onkosten, daar men dik- wijls met verscheidene menschen te doen heeft, terwijl men er slechts één noodig had.3) De reglementen op de fabricatie verhinderen den voor-
uitgang der nijverheid, en zijn bovendien of verkeerd of |
|||||||||||||
•"""
|
|||||||||||||
overtolli
|
'5'
|
daar de fabrikant zich naar den smaak der
|
|||||||||||
koopers rigten moet. *)
|
|||||||||||||
1) Aanwijsigmg. bl. 8G. «Ende eeven alsoo weinig kan van sooda-
nige Gompagnión onlkend werden , dut hoe de selve meer Landen Conquesteeren , hoe de selve haar Cdpitaal meer moeien gebruiken en spendecren tot Conservatie der gemelde Landen , ende hoe de seive meer te beheeren hebbende , de koopmanschap min konnen behertigen en vermeenigviildigen ; daar ter Contrarie onse particuliere Ingeseetenen, door die meenigvuldige geconquestcerde sterkten en Landen, des te meer bequaamheids en seeuriteits souden hebben , om op de Indien te handelen.» — «God geeve (vervolgt hij op bl. 88) de Oosl-Indise Com- pagnie sig daaraan spiegele , eer het te Iaat sy. » 2) Aamcijsing. bl. 86.
3) Welvaren bl. G9.
4) Aanwijsing, bl. 89. Welvaren bl. 35, 69, 115. «Maar eindelik
seg ik in speculatie zeer ligt om te doen ie zijn , een Halle op te riglen die sekerlih veel goeds , en gansch geen quaad zoude doen: namenilik met twee letteren te veranderen, stellende in de ordren omtrent persoonen die hun eigen goed handelen , over alle, in plaats van moeten, mogen, endo in de ordren omtrent Dienaars, andrer luiden goed handelende , niet dat deselven souden mogen maar moeten volgens de schriftelike ordren der eygenaars. Aanwgsing. bl. 89. «Want het presuppoiieert twee seer belaccbelikke saaken : namenilik dat de vreemde koopers van ons sullen moeten koopen soodanige manifacturen |
|||||||||||||
64
Ziedaar de hoofdgronden ; welke de la Court tegen liet
monopolie der O. I. Compagnie en der gilden aanvoert. Hij blijft hierbij niet staan, maar treedt ook in eene bestrijding der redenen, die voor die inrigtingen schenen te pleiten. Sommigen beweerden dat >/de Hollanders soo- danig geaart syn, dat sy met eenen openstaanden handel in Asia, Afrika en Amerika alle die Landen met koop- manschap overvoeren, ende bij gevolge dien handel ten nadeele van Holland vernietigen souden.'/ 4) Maar de la Court toont aan, hoe dat zoogenaamde overvoeren juist een blijk van een' zeer bloeijenden handel was, terwijl de tijdelijke schorsing, die er door veroorzaakt werd, spoedig van zelve ophield. Met meer grond kon ten voordeele der O. I. Compagnie gezegd worden, dat zij in den aanvang onmis- baar was geweest tot krachtige bescherming der zeevaart; maar hoewel de la Court dit toestemt,2) wijst hij aan , hoe de omstandigheden veranderd waren, en 't geen vroeger noodwendig mogt heeten, nu een allerschadelijkst misbruik was geworden. Ten opzigte der gilden beant- woordt hij de tegenwerpingen, welke hij verwacht,3) met dezelfde juistheid. Men roemde het voordeel, dat in de reglementen op de vervaardiging en in de merken, welke op de goederen gesteld werden, gelegen was; daar- door toch werd het bedrog voorgekomen, en aan den |
||||||
ende handwerken , als het ons sal lusten te maaken : of dat men in
andere Landen niet sal maaken de manifacturen ende handwerken die wij verbieden.» 1) Aanwijsing, bl. 73 vv.
2) Aanirijsing. bl. 147.
3) De wijze , waarop hij over dit onderwerp spreekt, toont echter ,
dat men in zijnen lijd niet fjeheel ongewoon was, het vóór en legen dier inrigtingen te overwegen. |
||||||
65
verbruiker de zekerheid gegeven , dat hij voor zijn geld
goede waar in handen kreeg. De la Court brengtjle ijdelheid van diergelijke voorschriften aan het licht, die toch het be- drog niet verhinderen kunnen, en toont bovendien aan, dat het volstrekt niet met de eerlijkheid strijdt den ver- bruiker waren aan te bieden, die minder duurzaam maar goedkooper en daarom meer naar zijnen smaak zijn. Alleen het //niet te leveren of te tellen zoodanige waren ende prysen als wedersyds is verkoft ofte belooft'/ kan in den handel met den naam van bedrog bestempeld worden.') Bij eenc andere bedenking, welke weder met de theorie
der handelsbalans in verband staat, moet ik uitvoeriger stil staan, omdat zij bewijst hoe digt hij ertoe genaderd was, om de ongerijmdheid van dat stelsel in te zien. //Daar en tegen,'/ zegt hij , na al de nadeelen der gilden te hebben opgesomd, //kan ik niet bedenken eenig goed nogte schijn van dien, welk de gildens in Holland ver- oorsaken , dan alleen, dat vremde Ambagts Meesters en Gesellen buiten des Zands hunne werken gemaakt hebbende, ende die hier aan onse Ingeseetenen verhopen Killende, om alsoo winsten wit onsen naar haren Lande te trekken, daar over ende daar in door onse Gildemeesters be- keurd ende gestut werden.» Het is blijkbaar, dat hier het nadeel bedoeld wordt, hetwelk de invoer van vreemde |
||||||
1) Welvaren, bl. 38 vv. «Vals galon voor zoodanige te verkoopen,
is een dienst voor die 't zoo begeerd. En dat meer is, in de wereld is geen valsclie waar , maar die sonder kennisse ende informatie desel- ven koopen wil van onbekende verkoopers, die raaakl gemeenlik in zyn hoofd van goede valsclie waar. Gelyk aan de andere zyde iemand , die ietvves voor wat anders als betselve warelik is , opdringt , een valse of verkeerde naam geeft , waar in alle 's werelds bedrog , in koopman» schap omgaande , bestaat. » 5
|
||||||
GG
manufacturen en dus de uitvoer van geld te weeg zou
brengen. //Maar behalven dat sulks meer ten naa als ten voordeele des Lands belet irad, alsoo bij gevolge onse Visseren, Manifacturieren, Negoti anten en Reederen in vragtscheepen mitsdien ook werd benomen, de vrijheid om kunne helwefliglicden ten hesten des doenelik te koopen , soo is nog daarenboven kcnnelik enz.// De la Court krijgt hier het voordeel der verbruikers in het oog. Niet alleen duur te vcrkoopen, ook goedkoop te koopen was voor- deelig, vooral voor ecne natie, die hare waren naar alle hemelstreken vervoeren moest; en de uitdrukkelijke ver- melding van Kegotianten en Reederen bewijst, dat hij hierbij niet alleen aan grondstoffen dacht, welke men krachtens het mercantile sijsteem ook tegen den laagsten prijs trachtte te verwerven. Hij staat hier dus op het punt om het licht, dat tot nog toe alleen de voortbren- gers beschenen had, op de verbruikers te doen vallen , en daardoor aan de wetenschap eene geheel andere en betere rigting te geven; doch hij stapt weder van die gedachte af, en vervolgt den zoo even afgebroken volzin, door te verklaren //dat dit asen der Uitheemsen op die HoUanderen ten kraftigsten ende ten nutsten soude werden tegen gegaan, indien men toeliete dat alle handwerken ende bedieningen , gemaakt, verkoft, ende gepleegd wierden, door alle en ook geene andere menschen, dan hier te Lande hunne vaste woonplaatse hebbende.// *) Intusschen kan men aan zijne verdediging der vrijheid
van handel en nering eene hooge waarde niet ontzeggen. In een' tijd, toen het monopolie nog in allerlei octrooijeu en privilegiën door wetgeving en bestuur gehuldigd werd, |
|||||
1) Aanwijsing , bl. "tl,
|
|||||
07
had hij den moed met al de onbeschroomdheid en het
zelfvertrouwen der waarlieidsliefde daartegen te kampen, en hij deed dat op zulke duchtige gronden, dat hij zelfs bij de beste schrijvers in bondigheid, duidelijkheid, en volle- digheid weinig achterstaat. ') Er doen zich nu drie vragen voor, wier beantwoor-
ding voor de juiste waardering der staatshuishoudkundige verdiensten van onzen Schrijver van gewigt is. In hoe- verre was hij oorsponkelijk ? Moet ook soms aan Johan de Witt een deel in dezen strijd tegen het monopolie worden toegeschreven? Welken invloed hebben zijne denk- beelden op de ontwikkeling der wetenschap uitgeoefend? Wat de eerste vraag betreft, het valt gemakkelijk aan te toonen, dat aan de la Court de eer toekomt van het eerst de nadeelen der handels-compagnien en beslotene gilden helder ingezien en met naauwkeurigheid uiteen- gezet te hebben. In zijne dagen was er nog geene eigen- lijke wetenschap der staatshuishoudkunde. Men tastte nog in het duister rond naar de ware beginselen, en meende die te bezitten in de meermalen vermelde theorie der handels-balans, waarvan men reeds bij Baco sporen aantreft, 2) doch die juist in dezen tijd door Thomas |
||||||
1) Zie Adam Smüh, ed. Guillaumin, Paris, 1843, t. 1. bl. 157
vv. t. II , bl. 270 vv. — J. B. Say , traite d'economie politique, Paris, 1819. t. I. p. 237—263.— K. H. Rau , Grundsatze der Volks- wirthschaftpolilik , bl. 311—325. — R. Mohl in helStaalslexicon , dl. V , bl. 743—747. 2) Sermones fidelcs , n°. XV, de scditionibus et turbis. « — — cum
uinnc publicae opulontiae augmentum ab exteris natiouibus lucrifieri uecesse sit; (quicquid enim alicubi adjicitur, alibi detrahitur).» — In hetzelfde opstel verklaart Baco zich tegen liet monopolie. «Nihil autem prius debet esse aut consultius , quatn ut videat Magristatuum prudentia, ne pecuniarum thesaui apud paucos recondantur.-------Hoc praecipue |
||||||
68
Mun voor 't eerst opzettelijk behandeld en verdedigd
was.1) Wat wonder ook dat eenc theorie algemeen ingang vond, welke op zulke eenvoudige en natuurlijke gronden scheen te steunen. Die rijk is, heeft veel geld. Derhalve, dacht men, bestaat het wezen van den rijkdom in het bezitten van veel geld; en zoo men dit van een enkel individu op eene geheele natie overbrengt, dan is deze des te rijker en dus te welvarender, naarmate het een grooter kapitaal in goud en zilver bezit. Tn de oude wereld, waarin bovendien de minachting voor handen- arbeid en bepaaldelijk voor fabrieksnijverheid aan de bevordering der welvaart in den weg stond,2) was men tot dergelijke gevolgtrekkingen gekomen;3) en toen de handel sedert de kruistogten krachtig herleefde en de neringen in de steden begonnen te bloeijen, ging men op denzelfden dwaalweg voort. *) Met de beschouwing van het geld als den eenigen waren maatstaf van rijkdom hing de meening ten naauwste zamen, dat de winst van den een altijd met verlies voor den ander gepaard moest |
||||||
efficietur , supprimendo , aut saiteni coércendo , voragines iHus, Foenoris,
Honopoliorum-, et Latifundiorum in 1'ascua conversorum , et similium. > 1) M'Culloch , Litorature of polilical Economy , London , 1845. Vgl.
van denzelfden schrijver de Inlroduction hislorique l'elude de l'econo- mie politique, vertaald in het Journ. des Econ. t. XXIII , Mai 181!) , 'bl. 121. Mun ontwikkelde zijne theorie reeds in 1G21. 2) Blanqui, histoire de 1'economie politique.Paris, 1843. t.I. 1)1. 43 v».
3) Cicero pro L. Vlacco , c. 28 : « Exportari aurum non oportere ,
cum saepe anlea senatus , cum , me consule , gravissirae judieavit.» — Plinius , hist. nalur. I. XII, c. 18 : « Arabiae eliamnum felicius mare est : ex illo namque margaritnB mittit. Minimaque computatione millies centena millia sestertium annis omnibus India et Seres, peninsulaque illa imperio nostro adimunt. Tanto nobis deliciae et feminae constant. » — Vj!1.. M'Culloch , introd. hist. t, a. p. bl. 123. Ulanqni, t. a. p. bl. 8*. 4) Blanqui, t. a. p. bl. 194 vv. , 234 vv.
|
||||||
fiü-
gaan. Om nu geld Ie winnen en daardoor rijker te wor-
den, was het noodwendig dat men meer verkoopen kon, dan men behoefte had zelf te koopen; en deze uitkomst kon slechts op tweederlei wijze verkregen worden. Men moest in zijn eigen boezem de voornaamste middelen bezitten, om zijne behoeften te bevredigen, zoodat men niet gedrongen was aan iemand geld uit te geven, en. zelf nog het overschot voordeelig kon afzetten; of wel men moest het langs kunstmatigen weg zoo ver brengen, dat men zeggen kon: ik alleen verloop ,') daar men in dat geval door het ophouden van alle mededinging de verbruikers afhankelijk en zich zelven meester van de prijsbepaling gemaakt had. Beide middelen echter verleid- den onvermijdelijk tot groote bekrompenheid. Het eerste deed een streven naar onafhankelijkheid, gelijk men het noemde,2) geboren worden , waarvan wij de blijken reeds bij de la Court hebben opgemerkt, en welk begrip zelfs in onze dagen nog niet geheel verdwenen is. Het tweede voerde tot verbod en uitsluiting, en gaf een krachtig voedsel aan die naauwere vereenigingen van kooplieden en fabriekanten, welke meestal uit behoefte aan gemeen- schappelijke verdediging ontstaan waren,3) doch weldra in verderfelijke monopolie-nesten ontaardden. Het octrooi in 1602 aan de O. I. Compagnie voor den tijd van 20 jaren gegeven , bedoelde alleen door de vereeniging van versnipperde krachten den handel te bevorderen. *) De |
||||||
1) Vgl.'de Bruyn Kops, beginselen der staatshuishoudkunde, bl. 184 vv.
2) Blanqui, I , bl. 373.
3) Meijer , Esprit etc. IV , bl. 45 vv.
i) Luzac, IIcll. Rijkd. I. bl. 253, De la Court stemt toe: «dat
vermits dit Land met den oorloge tecgen den Koninge van Spanje ■worstelende , alle syne kraglen noodig had, het seer vooreigtelik is |
||||||
70
groote winsten, daardoor verkregen, maakten echter blind
voor de nadeelen, die er mede gepaard gingen, terwijl het eigenbelang der bewind- en deelhebbers, die doorgaans ook in de regering zaten, dien schadelijken alleenhandel telkens bestendigde. De gilden hadden een1 krachtigen steun gevonden in de gemeentelijke vrijheden en privile- giën , en bovendien de bescherming der regering genoten, die gedeeltelijk uit hunne hoofden was zamcngesteld.') Het was dus natuurlijk dat ten tijde van onzen schrijver nog geene krachtige stem zich in Holland tegen dat mo- nopolie verheven had.2) Het zou. echter mogelijk geweest zijn, dat zich in
naburige landen gelijktijdig met de la Court anderen tegen dat stelsel van uitsluiting hadden doen hooren; doch wij vinden daarvan bijna geen spoor. In Frankrijk hield men zich in de eeuw van LoAewijk XIV vooral met de beschouwing van het belastingstelsel bezig: en |
||||||
geweest, die Geoclroycerde Comparjnien op Ie rieten : maar nu dien
handel aldus gefondeerd is , soo soude men konnen twyffelen , ot' gezegde Compagnien allyds op den ouden voet behooren te continueeren. » 1) Meijer, Esprit etc. IV bl. 103 vv. Zie o. a. S. can Leeuwen,
Handvesten ende privilegiën van den Lande van Rijnland. Leyd. 1G67. bl. 393. Vgl. Mr. G. W. Vreede, geschied- en letterkundige herin- neringen. Gorinch. 1836. 2e stukje, bl. 28—73. — Bij het refuge in 1G85 werden de éinigrés meestal voor eenige jaren van alle keuren der gilden ontheven j maar er werd tevens voor gewaakt, dat er geen fabrieken wierden opgerigt, waardoor de hier bestaande zouden hebben kunnen benadeeld worden : Zie Mr. Berg, de réfugiés in de Nederl. , bl. 57 , 103 , 271. 2) Bij onzen oudsten staatkundigen schrijver , Philippus de Leiden ,
worden de privilegiën der gilden als strijdig met het Romeinsche regt (1. 2 C. de Monopol. el da Conv. neg. UI. IV , 59) afgekeurd. Trac- tutus juridico-polkici, Amst. 1701. Casus XXXV11 bl. 110 —118, Vgl, bl. 135. |
||||||
71
Vauban ') zoowel als Eacine 2) hadden aan hunne voor-
stellen tot hervorming bij den grooten monarch eene ongenade te danken, die hen van verdriet ten grave bia°-t. Ouder Colbert was de theorie der handelsbalans de ziel van alle staatshuishoudkundige maatregelen geweest,s) en het waren eerst de Economisten, wier denkbeelden over vrijheid van handel en nijverheid lijnregt tegen de mono- poliën van gilden en handelsgezelschappen aandruischten. Ook in Engeland treft men vóór de la Court geen' schrij- ver aan, die hem ten gids zou hebben kunnen zijn. Wel had daar het Parlement ten tijde van Elisabeth zich hefti"- verklaard tegen de onmatige uitoefening van het koninklijk prerogatief der mouopoliën,4) hetwelk deze vorstin onder de schoonste paarlen harer kroon3) telde; en was weder onder Jacob I dezelfde geest duidelijk gebleken. °) Maar het gold daarbij voorregten, aan enkele personen ten koste van de geheele natie toegekend, en die dus veel meer in 't oog sprongen, en veel ondragelijker waren,7) dan het monopolie van meer of min uitgebreide corpora- tiön. Ook blijkt het niet dat men het verband tusschen beide reeds inzag; er was een groot verschil tusschen de |
||||||
1) Nolice Historique sur Ie maréchal de Vmibau, vóór de Ed. Guil.
laumin, Paris, 1843, bl. 15 vv. 2) Oeuures de Racine, Paris 1813, i. I. bl. XX vv.
3) Blanijui, t- T. Chap. XXVII.
4) Hume, the History of Enjland. Lond. 1818. Vol. V bl. 387,
438 vv. — Hallam , Histoire Conslitutionnelle d'Angleterre, publ. par Guizol, Paris 1828. t. I bl. *00 vv. 5) The chief flovver in her garden, and iho principal and head pcarl
in her crown and diadetn. 6) Hume, t. a. p. VI. bl. 107. Hallam, t. a. p. II, bl. 110.
7) Zij troffen de eersts levensbehoeften, b. v. lout , ijzer , olie ,
papier, zwavel. |
||||||
72
vergunning om alléén zekeren tak van nijverheid te mogen
uitoefenen, en het regt om, zonder zelf koopman of fa- briekant te zijn, bij uitsluiting zekere waren te mogen verkoopen. Het kan dus niet bevreemden, dat in Eng- lands great 'happinessl) van 1677 en in de Discourses upon track van Dudley North van 1691 2) de eerste beschouwingen over de na.deelen van het monopolie voor- komen. Wij besluiten dus, dat aan onzen de la Court de eer
behoort, van het onregt en de verderfelijke gevolgen van het monopoliestelsel vóór allen helder te hebben in liet licht gesteld. Misschien echter was hij in dit opzigt de tolk der gevoelens van den grooten Raadpensionaris Johan de Witt, die, gelijk wij in de Inleiding zagen, volgens sommigen eer niet onbelangrijk aandael aan de Aanivijsing gehad heeft. De hoofdbronnen echter laten ons ten aanzien der
denkbeelden van dien staatsman op dit punt geheel in liet onzekere. In de Resolutiën van Consideratie komen betrekkelijk slechts weinige verordeningen omtrent handel en nijverheid voor, en in deze heerschen de verkeerde beginselen, die toen aan de orde van den dag waren. De privilegiën der gilden worden er in gehandhaafd,3) de oprigting van sommige fabrieken belet, waar die met individueel belang in strijd kwam,4) voorschriften om- trent de fabricatie gegeven,6) en de prijs van gouden en |
||||||
1) U'Culloch , t. o, p. bl. 40.
2) Ihid. bl. 42.
3) Resol. o. Consid. bl. *94 , 581.
i) HU, bl. 049. 5) lbid, bl. 638, C4S.
|
||||||
73
zilveren werken niet aan de vrije mededinging tussohen
vraag en aanbod overgelaten, maar bij de wet bepaald.') Nergens vinden wij eenig blijk dat liet in den geest van Jolian de Witt lag om de vrijheid der nijverheid, gelijk de la Court die bedoelde, te bevorderen. In zijne Brieven treffen wij daarvan evenmin eenig spoor aan. Wel zijn er drie plaatsen, die hier in aanmerking schijnen te kun- nen komen, doch welke bij nadere beschouwing geen licht geven. In eenen brief aan Boreel van 26 Junij 1661 spreekt de Witt van hetgeen men tegen den onder- nemingsgeest der Engelschen moest overstellen. //Ende wat belanght de Uitheemsche Navigatien, daer toe men de Ingesetenen aldaer seer schynt te animeren, daer tegens weet men alhier, immers voor als nogh, mede niets an-^ ders te opposeeren, dan de industrie ende de goede me- nagie van de Ingesetenen van desen Staedt.//2) Men zou hieruit misschien kunnen opmaken, dat de Witt, meer nog dan op verbods-wetten en toltarieven, op de veerkracht der natie zelve bouwde, en daarom minder tegen mede- dinging opzag; maar de plaats laat eene meer natuurlijke verklaring toe, met het oog op den dreigenden oorlog, dien de Witt zoo gaarne ontwijken wilde. In eenen brief aan Pieter de Groot van 20 Augustus 16683) vermeldt de Witt, hoe Zweden, zoowel door het verbieden van den aankoop van geschut gedurende den oorlog met Crom- |
||||||
1) Ibid, bl. 733. Hierbij worden echter Iwce belangrijke waarheden
uitgesproken ; 1°. het materiaal was dikwijls niet te bekomen voor den prijs, bij do Muntplakaten vastgesteld ; 2". do ondervinding leerde , dat gouden en zilveren penningen zeer bezwaarlijk onder da gemeente oy> dezelfde waarde Kunnen gehouden worden. 2) t. a. |>. I. bl. G82.
3) t. 3. p. II. :i8i.
|
||||||
71
well, als door verhooging der tollen, onzen handel afbreuk
gedaan had, maar geeft daarbij tevens te kennen, dat het zich daardoor eene schade van vele milioenen had berokkend. Het schijnt dus dat de Witt begreep, datpro- hibitiën ook nadeelig zijn voor het land, dat er gebruik van maakt; maar daar de maatregelen van Zweden meer het gevolg waren van vijandige gezindheid of van Fran- sche en Engelsche inblazing , en niet het bepaalde doel hadden om eigene nijverheid te bevoordeelen, zoo beteekcnt ook deze plaats weinig. Eindelijk wordt in eenen brief aan Pi eter Vogelsangh van 10 JSTov. 1G59 ') gesproken van het al of niet raadzame, om het uitvoeren van turf, bij de bestaande schaarschte, in het belang der ingezetenen te verbieden. Zij kon derhalve met voordeel worden uit- gevoerd. Het verbod van uitvoer had dus eene vermindering van nationalen rijkdom ten gevolge. Was de Witt tegen vrijen uitvoer? De zin der plaats is duister. Wij zijn genaderd tot de beantwoording der vraag,
welken invloed de la Court op de ontwikkeling der weten- schap heeft uitgeoefend? In ons land is die vrij gering, zoo niet geheel onbeteekenend geweeet. De strijd tusschen de Staatspartij en de Prinsgezinden hield ten tijde van |
||||||
i) t. a. p. bl. 255: « Op 't proeureren van Turf uyt dese Proviuciöii
is voor desen bij de Leden van haar Ed. Groot Mogende Vergaederinye mede reflectie gemaeckt, dogh als doen niet wel uytvoerlyek gcoor- deeldt, voornaemenllyek ten opsighte de Huysluyden alhier jaerlycks niet veel meer Turf maeckten ofte Schuereu als sy binnens Landts nae gissinge konnen debitere, ende dat nridtsdien nae apparentie alhier wey- nigh quanliteyt te bekomen soude wesen, ende deselve noch uytgc- voerdt wordende een grooten dierto , tot merckelycke beswaeringh van de Ingesetenen alhier causercn soude ; niettemin sal ick in geen ge- brcecke blijven----------diesüeckt andermaal in deliberatie te brengen. • |
||||||
75
de Witt de gemoederen te zeer bezig, dan dat een on-
derzoek omtrent de nadeelen van handelscompagniën en gilden aanhoudend de aandacht zou hebben kunnen ves- tigen. De geschriften van de la Court maakten dan ook bijna uitsluitend opgang door de vinnigheid, waarmede tegen de verheffing van den Prins van Oranje geijverd werd, en de onbeschroomde taal, waarin de heerschzucht der predikanten gelaakt, en ondergeschiktheid van de Kerk aan den Staat gepredikt werd.') Tntusschen was het natuurlijke gevolg der reactie, dat die werken met de zegepraal der vroeger onderliggende partij onderdrukt, zoo niet vergeten werden. Wij zagen reeds, hoe de gees- telijkheid er in was geslaagd, in 1669 den voortgang van den druk der Aanwijsing te doen staken. In 1672 kwam de stadhouderlijke partij op het kussen. De buitensporig- heden van een dolzinnig graauw, dat aan den weldoener des vaderlands al de onheilen van het oogenblik toeschreef, noodzaakten de la Court tijdelijk de wijk te nemen, en in de rust, die volgde, deelden zijne geschriften op hunne beurt in het lot van de meeste blaauwboekjes, welke ten tijde der stadhouderlooze regering in zoo groo- ten getale het licht hadden gezien, en achter de bank werden geschoven. De Sinrijke Faiulen, die in 1689 verschenen, bevatten nog wel eene heldere ontwikkeling van zijne gevoelens omtrent de nadeelen van geoctroijeerde handels-gezelschappen en gilden;2) maar het is mij niet gebleken , dat daarop veel acht is geslagen. In de Pro- positie var Willem IV tot redres van d:n koophan- |
||||||
1) Dit blijkt uil den inhoud der tegenschriften, die het onderwerp
dur monopoliën of niet aanroeren , of er zeer los overheen loopen. 2) Zie aldaar b. v. bl. 12S, 2(36 , 352.
|
||||||
76
del') treffen wij geene huldiging der denkbeelden van de
la Court aan. Zelfs Luzac, die toch verklaarde door de Aanwijsing tot het schrijven van zijn beroemd werk op- gewekt te zijn,2) heeft daarvan weinig partij getrokken, en staat verre beneden zijnen voorganger. Over de mid- delen sprekende, welke tot opbeuring der diep vervallene volkplantingen zouden kunnen dienen, haalt hij ') een paar bladzijden uit de Aanwijsing aan, *) waarin de la Court de nadeelen van het monopolie der O. I. Compag- nie grondig uiteen zet. In plaats van te begrijpen, dat de knoop in het verkeerde der uitsluiting van anderen gelegen was, vat Luzac die woorden op, alsof de la Court het nadeel vooral daarin had gesteld, dat de bijzondere handelsgezclschappen slechts het belang der deelgenooten zoeken, en tracht aan te toonen, dat een goed bestuur ';) dit bijzondere belang met het algemeene wel zal weten overeen te brengen. De wijze, waarop hij er over rede- neert, bewijst dat hij de la Court volstrekt niet begrepen heeft. Op eene andere plaats 6) van de gilden gewagende, zegt hij : //Niemand zal ligt ontkennen, dat zij mede tot aanwas en bloei van onze fabrieken en manufactuuren, en, uit dien hoofde, ook tot bevordering van onzen koop- handel en scheepvaart, gestrekt hebben. Sommige hebben tegen de gildens als schadelijk voor de vrijheid, welke het fabriceeren vereischt, geschreeven , en gemeend dat zij afgeschaft moesten worden. Het is daarmede gelegen |
|||||||
1) Nederl. Jaerboeken, 1731 , bl. 895 vv.
2) Hollands Rijkdom, Voorreden, bl. XIX vv.
3) t. a. p. IV bl. 473. Vffl. III , bl. 41S.
i) Namelyk uit Cap. XIX , Ijl, 8i—88. 5) d. i. volgens hem, met oen erfstadhoudcr aan het hoofd.
6) t. a, p. III bl. 103.
|
|||||||
..
|
|||||||
77
als met andere zaaken : zoo ras vindt men uiet het een
of 't ander letsel aan eene zaak, of men verwerpt die ge- heel. Ik zal er in 't vervolg nader van moeten spreken: hier moet ik echter aantekenen, dat onze gilden niet aan die bezwaarende lasten onderworpen zijn, als in an- dere landen , en dat dezelve veele goede schikkingen be- vatten , welke bij anderen niet gevonden worden.'/ In het vervolg van zijn werk roerl hij echter dit onderwerp niet meer aan. De Unitaris Zillesen ') staat in dit opzigt bo- ven Luzac. Want hoewel hij nog onder het stelsel der handelsbalans gebukt gaat,2) en de noodzakelijkheid der uitsluitende handels-compagnien betoogt, 3) telt hij de dwingende keuren van hallen en gilden onder de voor- naamste oorzaken van het verval van onzen handel, en eischt hij vernietiging der laatste als een der middelen van herstel. *) In zijn vaderland is de la Court dus te lang miskend
geworden. Onze voorouders begrepen den helderzienden man niet, die zijne tijdgenooten meer dan eene eeuw vooruit was; en terwijl zij door de mildheid, in hunne gastvrijheid jegens vreemdelingen betoond, op het gebied der nijverheid over te brengen, de eer der prioriteit ver- kregen en misschien den handel duurzaam aan zich geboeid |
|||||
1) Mr. G. W. Vreede , Bijdragen tot de gesch. der Oinwent. Ie stuk,
Amst. 184". bl. 23. 2) Wrjsgeerig onderzoek wegens Neerlands opkomsl, bloei en welvaart.
Amst. 1796. bl. 3 , 77 , 93 , 208 enz. Merkwaardig is echter de vol- gende daarmede strijdige uitspraak op bl. 66 «een land-------kan rijker en vermogender worden-------— enkel door den binnenland-
schen ,— en zonder eenigen buitenlandschen koophandel.»
3) t. a. p. bl 177, 2-2$.
4) t. a. p. bl. 18M—194 ; 3G9—291.
|
|||||
78
zouden hebben, was dit het gevolg vun hunne onver-
schilligheid : dat eerst in onze eeuw de gedachten van een Schot,') door een ïranschman 2) gepopulariseerd, hunne naneven op het spoor van waarheden bragten, welke reeds voor bijna twee eeuwen met zooveel juistheid door een landgenoot waTen in 't licht gesteld. Doch laat ons zien of de la Court misschien elders,
met name in Frankrijk of Engeland, meer invloed heeft gehad. Het was natuurlijk dat zijne schriften niet geheel onbekend bleven aan de menigte van vreemdelingen, die ten gevolge van de herroeping van het edict van Nantes, en zoowel vuur als na de verheffing van AVillem III op den troon van Groot-Britannië zich in't laatst der 17e eeuw in ons vaderland bevonden. De vriendschapsbetrekking, welke tusschen de la Court en den grooten Raadpensio- naris had bestaan, moest bij hen de belangstelling in eenen man verhoogen, die juist daardoor bij de nu heer- schende partij nog meer gehaat was. Hoewel ik echter zonder verder bewijs niet kan aannemen, dat zijne ge- schriften vóór hunne vertolking eenigen invloed op de ontwikkeling der wetenschap buiten 's lands hebben uit- geoefend : zoo kan hierdoor verklaard worden, hoe de 1'ransche uitgever er toe kwam om den titel van Mémoires de Jean de Wiit aan het hoofd der verkorte vertaling te plaatsen, die in 1709 het licht zag.3) Vóór dien tijd hadden Boisguillehert4) en T'auban5) de rij der staats- |
||||||
1) Adam Snüth.
2) Jean Baplislc Say.
3) Vgl. § 2 der Inleiding.
4) Détail de la France, 1G!)7. — Faclum de la France , 1709.
;>) Dime royale, 1707. |
||||||
79
huishoudkundige schrijvers van eenig gezag geopeud. Zij
wezen vooral op liet onregt van ongelijkmatig drukkende
belastingen, en gaven middelen tot invoering van eene betere verhouding en evenredigheid aan de hand, maar schijnen de nadeelen van handels-vereenigingen of gilden nog niet te hebben ingezien; ook stonden deze met de onderwerpen, welke zij behandelden, in geen noodwendig verband. De eerste krachtige aanval tegen het monopolie ging van de school der Economisten uit.') In de Ma- ximes générales du gouvernement économique (Tun royaume agricole van Quesnay wordt er op aangedrongen: vqu'on main tienne Tentière liberté du commerce, car la police du commerce intérieur et extérieur la plus sure, la plus exacte, la plus profitable a la Nation et ïi 1'Etat, consiste dans la pleine liberto de la concurrence ;>/ 2) en dat hij |
|||||||
J) In de Dictionnaire de VEncyclopedie wordt ook op vrijheid van
handel en nijverheid slerk aangedrongen. Zie dl XXVII , op het woord Mnilrise, bl. 217 : «Les maitrises ne servenl proprement qu'i fomen- ter la division et ie raonopole." Bl. 220: «Je oe comprends pas qu'on puisse hésiter pour ouvrir a tous Jes sujels la carrière du négoce et des arls : puisqu'cnfin il n'y a pas ;'i délibérer, et qu'il est plus avan- tageiix d'avoir bien des travailleurs et des Commercans , dut-il s'en trouvcr quelquesuns de malhabiles, que de rendre 1'oisivelé presque inévitable , et de former ainsi des fainéins, des roleurs et des filous.» Vj»]. echter het artikel Compagnie , dl. X, bl. S61 , waar een geheel stuk uit Josiuh Child (A New Discourse of Trade , 1751) , deu krach- ligon voorstander der Engolsche O- I. Compagnie, wordt overgenomen, en in navolging van dien schrijver bandels-vereenifjingen worden goed- gekeurd , waaraan ieder op eene of andere wijze deel kan nemen , zoo als bij de Hollanders plaats heeft , tqui admellent librement et in ■ différement , dans toules leurs associalions de marchands et même de viles , noti-seiilement tous les sujets de 1'Etat , maïs encore des Juifs , cl toutes sortes d'élrangers • Zie over J. Child : M Culloch, Literalure, 1,1 41,99,849. 2) Blanqui, t. a. p. IT, LI 85.
|
|||||||
______
|
|||||||
80
bepaaldelijk ook de gilden op het oog had, bewees Turgut
door het edict van ïebr. 1776, waarbij zij volkomen werden afgeschaft, op grond dat de vrijheid, om door arbeid den kost te winnen, tot de heiligste regten der menschheid behoort.l) Het is mogelijk dat de Mémoires de Jean de Witt de Economisten op het spoor van hun stelsel gebragt hebben, of ten minste er toe hebben bij- gedragen om hunne denkbeelden te verhelderen; maar de consequentie, waarmede zij de grondbeginselen van het produit net en het laissez faire, laissez passer2) ontwikkelden, en bovenal hun inzigt, dat de rijkdom niet alleen in goud en zilver bestaat,3) hetwelk hun een vasteren steun gaf voor hunne beschouwingen dan aan de la Court ten dienste stond, maken dien invloed bij ge- f
breke van meer afdoende blijken toch twijfelachtig.
Stelliger moet ik mij ten opzigte van Engeland verkla-
ren. Immers was daar vóór het verschijnen der vertaling in 1748 meermalen op het openen der gilden en beslo- tene handels-compagnien aangedrongen. Reeds in 1675 werd in een geschrift, getiteld: IIow the navigation of England may be encreased de naturalisatie van vreemde protestanten voorgestaan.4) Vijf jaren later weet de on- bekende schrijver van Britannia Languens het schijnbare3) verval der nijverheid, behalve aan den uitvoer van geld en den invoer van Fransche weelde-artikelen, ook aan |
||||||
1) Blanqui t. a. p. II , bl. 103. «Celte propriélé esl la première ,
la plus sacrée et la plus imprescriptible de toutes.» Drie maanden later werd liet edict echter herroepen, 2) Ibid; II, bl. 80, 93.
3) Ibid., II, bl. 81.
i) tVCulloch , bl. 40. o) Ibid. bl. 40. |
||||||
81
liet monopolie der Ü. 1. Compagnie en van andere haa-
dels-vereenigingen.') In 1753 bestreed Josiak Fucker met vuur alle soorten van monopolie, zoowel der com- pagnien als der gilden, 'n\ A brief Essay un the advantages and Disadvantages whieli respectively altend Franc e and Great Britain tolt/i regard to Trade. 2) Het is dus niet waarschijnlijk dat de vertaling der politieke gronden en maximen van de la Court op Smith zulk eenen invloed zou hebben uitgeoefend, welken hij niet onafhankelijk van dat werk zou hebben ondergaan, te meer daar een herhaald verblijf te Parijs hem met de hoofden der Fran- sche economische school, met name Qnesnay en den abt Morellet, in naauwe gemeenschap had gebragt.3) Ik kan dien invloed des te minder laten gelden, daar voor 1743 in Engeland herhaaldelijk op het innig verband tusschen den handel der verschillende volken en het on- gerijmde en verderfelijke van verbodswetten gewezen was; iets, waaromtrent de la Court, die alleen den bloei van den Hollandschen koophandel, en dan nog wel vooral door afbreuk van dien van andere natiën, beoogde, nog geene gevestigde meening had. Sedert 1677 was in Eng- lands great Happiness in het licht gesteld, dat men winnen kon, al scheen de balans des handels nadeelig.4) In de Discourses upoti trade van Dudley North van 1C91 schemeren de zuiverste beginselen der staatshuishoudkunde |
||||||
1) M'Culloch bl. 41.
2) Ibid. bl. 50.
3) Notice sur la vie et los iravaux d'Adam SmM, par Dlanqui ; in
do ed. Guillaumin , Paris 1813, t. I. bl, XIV v. — Vgl. Blanqui, t. a. p. II, bl. 90. •4) M'Culloch, LI. -40.
6
|
||||||
82
reeds door; ') en in 17-11 werd het schadelijke der ver-
bodswetten, zoo wel voor de uitbreiding van den wereld- handel als voor de natie 2elvc, die er gebruik van maakt , door Sir M. Declcer in An Essay on the causes of the decline of the foreign trade met onmiskeubare zekerheid aangetoond.2) Adam Smith had dus waarlijk onzen de la Court niet noodig om zich op de hoogte te stellen, van waar hij de oorzaken van den rijkdom der volken overzien, en het bedricgelijk stelsel der handelsbalans met onverbiddelijke redeneerkunde den bodem kon inslaan. |
|||||||||
Behalve de vrijheid van handel en nijverheid, welke
ieder in de gelegenheid stellen zou, om op de voordee- ligste wijze zijn levensonderhoud te zoeken, behoort eene regeling van het belastingstelsel in het belang van den handel tot de maatregelen, welke de la Court, gelijk wij aan het einde van het tweede hoofdstuk zagen, ten opzigte van Hollands ingezetenen aanprijst. Wij moeten ons nu met de beschouwing van zijne denkbeelden om- trent dit onderwerp bezig houden. Vooraf tot beter ver- stand een enkel woord over de gewone belastingen, welke tijdens de Republiek in de provincie Holland geheven werden. Zij bestonden uit Convoyen, Licenten, Yeil- en |
|||||||||
1) M'Culloch, bl. 42. «The whole worM as to trade is but as one
nation or people , and therein nations are as persons.» — « Moncy is a merchandise, whereof there may be a glut as well as a scarcity, and Ihat even to an inoonvenience. • — « All favour lo one trade , or interest, is au abuse , and cuts so mucb oi' profil from the public.» — Dit geschrift werd echter welni(j verspreid, t. a. p. bl. 43. 2) il. Culloch, bl. 46.
|
|||||||||
____.
|
|||||||||
sa
Laslgelden , tollen , imposten , verponding en andere hef-
fingen, meest van tijdelij ken aard, als haardstede-geld, hoofdgeld , familiegeld , ambtgeld , personele quotisatie , honderste penning, enz.1) Onder Convoyen verstond men de regten op den uit- en invoer, in den aanvang ge- heven tot bestrijding der onkosten van den oorlog te water. De Licenten waren oorspronkelijk gelden, waar- mede men de vergunning kocht om met streken, waar- mede men in oorlog was, koophandel te drijven, doch smolten weldra met de convoyen in een.s) Het Lastgelcl werd geheven van alle schepen, die op de Middellandschc Zee voeren, om de onkosten tot bescherming van den Lcvantschen handel te dekken; terwijl het Veil-oiMast- geld om dezelfde reden van de schepen, die naar Noor- wegen of de Oostzee vertrokken, werd ingevorderd. Onder Imposten werden de belastingen op het verbruik begrepen, in onze dagen Accijnsen geheeten. 8) Volgens het vijfde artikel der Unie van Utrecht moesten deze //in alle die voorsz. geunieerde Provinciën eenpaerlick ende op eenen voet, tot ghemeen defentie derselver Provinciën, opghestelt, (en) gheheven — — — werden,'/ *) maar de uitvoering dezer bepaling bleef achter, en reeds in 1583 kwam men overeen //dat iedere Provincie zoude mogen volstaan met al zulke maandelijksche quote, gewone en buitengewone |
||||||
1) Mr. P. II. Engels, de geschiedenis der belastingen in Xodei land.
Rolt. 18S8. bl. 19 vv. ü) (Schellema) , Verhandeling over den geest van het plalaat v.
1725 , op den ophef der Convooyen en Licenten. Amst. 1816. bl. 7 vv. V{»1. S. van Slingclandl, Memorie over het redres der saaken van de Admiraliteit; in zijne Staalkundige Geschriften, IV bl. 289 vv. 3) Mc. P. II Engels, t. a. p. bl. 86, 92, 93
i) P. Paulus, Unie van Utrecht. 1. bl. 375.
|
||||||
84
opbrengsten, als zij, ouder elkander, niet gemeene toe-
stemming , — — — zouden bewilligen: lioedanige op- brengsten elke Provincie uit al zulke middelen kon vinden, als zij, naar den stand harer zaken, zoude meenen te behooren.'/ ') Wel werd later dikwijls op de handhaving van het genoemde artikel aangedrongen, doch zonder gevolg. De la Court spreekt dan ook alleen van de belastingen,
die de provincie Holland, onafhankelijk van alle overige gewesten, zoowel tot betaling van hare qnote als tot dek- king van hare bijzondere uitgaven, behoefde. Zijne denk- beelden komen hoofdzakelijk op het volgende neder. Elk verbod, om eenige koopwaren , lioedanige die zijn ,
uit of in te voeren, is voor Holland zeer bedenkelijk, omdat de smokkelhandel5) dan de winsten aan de minst eerlijke provincie of stad in handen speelt.3) Om dezelfde reden is het- niet raadzaam, eenige last-,
convooi-, of veilgelden op nieuw in te stellen of te ver- hoogen.4) Bovendien schijnt liet lastgeld op de schepen te drukken, maar treft in wezenlijkheid de goederen, dat is den handel, die daardoor ligtelijk verkopen zou^ daar men de waren het liefst naar die plaatsen voert, Waar zij het minst bezwaard zijn.") |
||||||
1) P. /Was, t. a. p. bl. 403.
% Vijl. Blanqui, biet. de 1'écon. polit. II, bl. 25.
3J Aanwijsing bl. 93. — Vgl. Mr. P. W. Alsliirphius Gretelink ,
het belang «au het aannemen van lift be^irsel van Porto Franco voor Nederland. Gron, 1843. Op bl. 12 wordt deze plaats uit de Aaniiij- sing vermeld. 4) Op verzoek der Staten van Hnlhnd scli:ilïe Karel V in IS45 een
Couvooi-geld op den uitvoer der granen af. Zie Luzac, Holl. RijUd. 1. Bijlage A 5) Aamcijswg bl. 93.
|
||||||
85
De over zee inkomende goederen moeten minder worden
belast dan die per as worden aangevoerd, omdat de zee- handel voordeeliger is '/als men overweegd dat de scheepen- hier gebowd, uitgerust, met eetwaren voorzien en gemand worden; ende dat de harren en voerluiden van geen be- lang, en uitheemsen zyn.'/ *) De vreemde natiën, die onze schepen meer dan hunne
eigene bezwaren, moeten bij ons evenveel belast worden.s) Alle -inkomende ruwe waren moeten gansch niet, maar
ruwe uitgaande zooveel doenlijk belast worden.s) Alle waren, hier te lande vervaardigd, moeten gansch
niet worden bezwaard; waar alle vreemde gemaakte waren, zoowel inkomende als uitgaande, behooren zooveel bezwaard te worden als zonder gevaar voor de negotie geschieden kan, vooral ook bij den doorvoer, opdat onze waren in het buitenland de voorkeur mogen behouden.4) Het is dwaas en schadelijk, den uitvoer van goud en
zilver te verbieden.s) Men moet de vreemdelingen, die zich in ons land ves-
tigen, niet meer belasten dan de ingezetenen.6) '/Alsoo de imposten, die eenigzins vrywillig betaald
werden, minst aanstootelik syn, soo behoorde men daar omtrent, te houden decse ordre: dat men eerst en meest |
||||||
1) Aanwgsing, b . 96.
2) Aanwijsing, bl. 97.
3) Aamcijsing, bl. 98.
i) Aanwijsing, bl. 98. Zie ook bl. HO. — In de Propositie van
Willem IV lot redres van den koophandel van 1751 lieerscht vulko- men dezelfde geest , alsmede in de consideralien van kooplieden , bij Luiac, Hollands Rijkd. , Io Deel , Bijlage D. 2. Vgl. O. E. Engelen, tlisscrt. de prouosilionibus Guilielmi IV, Traj. 1840, bl. 38, G7 , "5. fi) Aanwijsing , bl. 09.
6) Aamrijiing, bl. 108.
|
||||||
86
belaste soodanige waren, als tot een \neiisc\\c\ïk gemak, ver-
maai of cieraad strekken.'/ Vervolgens //soodaanige, die geen menschen tot liaare spijse, drank, hleedinge, lijf- berginge, brand en ligt ontbeeren konnen,1) vermits de Vreemdelingen neevens de Inwoonders deeses Lands alsdan liaar aandeel draagen, ende niemand verschoond ofte uit- gesonderd werd.'/ Daarna allen //die wegens den Staat, Steden, platte Landen, Dylcagien of Waterschappeneenig voordeel van magt, eere of loon booven andere Inwoonders genieten.'/ Vervolgens alle inwoonende Leeraars, Kunste- naars en der selver Instrumenten, voor soo veele die om- trent gemalc, vermaak, cieraad enz. beesig sijn: alsmeede naa deese voor melde, alle Meesters ende gesellen van soodanige Anibagten, die op onse eigene en geene andere Ingeseetenen asen.* 2) Daarna //de Landbouwers, Duinmeyers en binnenlandse Vissers, die op onsen eigen onverganke- lyken loodem asen.'/ Eindelijk de vaste goederen; hoewel die belasting wegens de daaraan verbondene schatting, de onvoorziene vrugteloosheid der landen en het ledig staan der huurhuizen zeer ongelijk' drukt.3) Wanneer al de genoemde belastingen niet voldoende
zijn //soude in eene mgemeene groote nood van geld kon- |
||||||
1) Juist hel tegenovergestelde beginsel werd bij de Staatsregeling
van 1798 aangenomen. Zie aldaar art. 210 , cl. Ü) «Als syn, Bakkers , Brouwers, Wijn- en Viskoopcrs, Vlees-
houwers , Kleeder- en Schoenmakers , Timmerluiden , Metselaars, Smca- den en Glasemakers etc. Maar in sondanig geval soude noodsaakelik wecsen om ons voedsel te behouden , ende de Vreemdelingen soo weinig als moogelik is op ons te latten asen , alle haare soodanige waaren ofte handwerken in Holland koomende om aldaar gesleelen te werden , te belasten soo scer, dat onse oigone bnoven die vrcemdo hier te Lande geconsumeerd wierden. 31 Aanwijsing, bl. 108—111,
|
||||||
87
iten werden opgesteld eene algemeene schatting van alle
roerende en onroerende goederen der Inwoonderen,') om volgens de selve op te brengen eene duisendsten, twee honderslen ofte honderden penning. Ende staat seer wel te letten, dat ik segge in eene ongemeene groote nood, alsoo waarelik in deese schattinge veel meer aardigheid voor den genieene Inwoonderen, en schaade voor den Staat, als in eenig ander voorsclireeven geld-middel te vinden is.'/ 2) Boven alles behoort men zich te wachten, door eenige belasting "de vier sullen van onsen Staal, naamentlik de Manifachiren, Visserijen, Negotien en Reedery in Vragt scheepen,// te verzwakken. Mogt dit echter onvermijdelijk zijn, dan moeten de manufacturen het laatst en minst belast worden, omdat die het ligtst verhuizen; daarna de visscherijen; vervolgens de negotien; eerst en meest de reederij in vrachtschepen, omdat deze ons niet ligt begeven zal, zoolang wij de drie overige takken van nijverheid behouden.3) Onder de gronden, waarop deze beginselen steunen,
|
|||||||
1) Vgl. Mr. E, vin Voorlhwjsen, over liet invoeren en afschaffen
van Accijnsen. Utr. 1851 , bl. 43 , waar deze plaats der Aanwijzing wordt aangehaald. 2) Zie vooral de verdere ontwikkeling hiervan , Aanwijsing, bl. 112 :
« door gonst en afgonst, en door onkunde dei' Schattcrcn , voorue- mentlik in het koophandel dryvendü Holland, daar do rykilommen zeer ongestadig zyn , (moei) omtrent het draagen van deesen last ceiin ondraagelyke ongelyhheid weiden gevonden. Die door eene lastige en nogtans opregle verklaringe der goede gemeene Ingesectenen wel eenig- sins geminderd , maar ook door de onvermydelyke valsche verklaringen der quaadvrillige Inwoonderen vermeerderd soude werden. Behalve dat vocle andere Ingeseetenen------van haare renten lecvendc , "m deese
swaare lasten to ontgaan, zigbynnae Tfnabuuren souden necder settcn.»
3) Ar>nwrjsir>g . hl. 115—1 IS.
|
|||||||
—._______________
|
|||||||
83
zien wij de zucht, oin vreemdelingen aan te lokken, weder
eene voorname plaats innemen. Ook treedt de begunsti- ging van de fabrieksnijverheid door beschermende tolta- rieven en verbodswetten, en de geringschatting van den binnenlandschen handel *) andermaal te voorschijn. De voorkeur voor belastingen op voorwerpen van weelde toont dat de la Court nog in de dwaling verkeerde, dat vooral zulke belastingen gedragen worden door hen , die ze be- talen,2) en niet inzag, dat zij door de vermindering van het verbruik, hetwelk voor de rijkere standen geen op- offering heeten mag, den schamelen werkman het karig loon ontrooven. Wanneer wij deze beginselen met de klagten over Hol-
lands afhankelijkheid 3) van den vreemdeling in verband brengen , dan behoeft het wel geen bewijs meer, dat de la Court zich ten opzigte der handelsbalans niet boven zijne tijdgenooten verhief. Zijn gevoelen omtrent de dwaas- heid van een verbod van uitvoer van goud en zilver schijnt wel hiertegen te strijden, maar doet dit in wer- kelijkheid niet. Ook Thomas Mun, de eerste, die het mercantile stelsel volledig ontwikkelde, had zich tegen dat verbod verklaard, omdat de handel der Engelschc Oost-Indische Compagnie zonder dien uitvoer onmogelijk kon gedreven worden, en het ten slotte toch op vermeer- dering van numerair uitliep, wanneer de uitkomst der handelsoperatie een voordeelig saldo gaf voor het moeder- |
||||||
1) Deze wordt even weinig geteld in de Propositie van Willem IV.
Zie Mr. G. E. Engelen, t. a. p. bl. 72. 2) Zie Rau , Grundsiïtze der Finanzwissenschaft. Heidelb. I. bl. 3(!3
vv.— Mr, E, van Voorlhuysen , de directe belastingen. Ulr. 1818, bl. 30—38, 3) Ygl. bl. 25 vv , 00 dezer Verhandeling.
|
||||||
89
land.') De la Court was om geen andere reden tegen een
dergelijk verbod. Zijne herhaalde uitvallen tegen de land- lieden en de binnenlandsche handelaars, die geene winsten in V land halen,2) strekken hiervan tot bewijs. |
|||||||||
§ 3.
|
|||||||||
Het laatste punt, dat ons in dit hoofdstuk ter behan-
deling overblijft, is de regeling der justitie in het belang der handel drijvende ingezetenen. Het wederzijdsch goed vertrouwen , dat men met den naam van crediet bestem- pelt , is het levensbeginsel van alle verkeer. Zonder dat crediet immers zou de rijke man zijne kapitalen aan geen ondernemer toevertrouwen; en de verpligting om dadelijk te betalen zou alleen den ruil-handel toelaten. Maar tot de elementen van dat crediet behoort in de eerste plaats de zekerheid, dat men den achterstalligcn schuldenaar tot betaling zal kunnen dwingen , derhalve , dat men goed en kort regt kan krijgen.3) Bovendien is velerlei bedrog mogelijk, dat de wetgeving zoo al niet voorkomen , dan toch voor een groot gedeelte onschadelijk maken kan. De denkbeelden van onzen schijver zijn geheel op deze overwegingen gegrond. Zij betreffen vooral het faillisse- ment ' *) en roeren verscheidene punten aan, welke de wetgeving dier dagen , met name de Ordonnantie voor de kamer van desolate loedels te Amsterdam, den 13 Sept. |
|||||||||
1) M'Culloch, Litcrature, bl. 38. Vgl. lijne Inlrod. llist. bl 123 v.
2) Aanwijsing, bl. 76, 109, 119.
3) Rau, Volkswiilbschaftslclire. bl. 3S8-362.
4) Nog golden algemeen de regels: 1°. Dococlor est, ergo frauila
lor; 2°. decoctor pracsumitur malus. Mr. A. C. lloltius, liet Nedcr- Jaml«chc faillitenregl, Utr. 18'iO , bl. 6. |
|||||||||
00
1659 door octrooi der Staten van Holland eu West-
Friesland bekrachtigd, ') nog niet kende. In de eerste plaats noemt hij het /-seer noodsakelik, om
regtvaardige vonnissen te konnen verkrijgen, te stellen in alle geleegentheeden een seer groot getal van Regteren, ende aan die de Vrijheid te geven , om sonder iemand te ontsien , met BalleJcens ofte andersins heimelik te stem- men , of wel indien weinige Regters in de vierscharen en dingsfrallen, met bevelle van opentlik te stemmen gesteld wierden; dat als dan ook ten minsten die Baljouwen, Schouten ende Regters, op seekere tijden aangeklaagt , ende reekeninge van hnn doen ende laten te geeven, voor ende aan eene seer groote meenlgte, gehouden mogten werden.'/2) Onder de Graven ontbraken die waarborgen, zoodat //in saaken daar sy gonst ofte afgonst droegen, bynaa altyds naar der selver sinnelikheid door die weinige Regters3) gevonnisd wierd.'/ ■—- '/Ende hoewel seedert clien |
||||||
1) Handvesten der Slud Amsterdam. Amst. 1748. 2c siuk. bl. C87,
Ygl. Hallius, t. a. p. 1)1 20. Zie ook hel Edict van Karel V van i Oei. 1540, bij Mr. S. van Leeuwen, Manier van procedeeren , Amst. 1739 , bl. 234 vv. 2) Annwijsing, bl. 123.— Een' beteren waarborg tegen de vonnis-
sen der lagere regterlijke Collegiön , leverde zeker het middel van hoo- ger beroep tot de hoven van justitie op ; doch de aristocratie had door de bepaling, dat van de extra-ordinaire criminele vonnissen en do stedelijke politie-niaatregclen geen appel viel, dezen waarborg verijdel.!. Zie Meycr , Esprit etc. t. IV. bl. 221—224. Vgl. Kluit, Hist. der Slaatsr. III. bl. 51 vv. Het geschil over het grooter of kleiner getal regters , welko tot eene goede regisbedoeling vercischt worden , is ook thans nog een onbeslist vraagstuk. Zie o. a. Bentham, de 1'organisa- tion judiciaire , chap. X. 3) tHier ende daar eenen Azing , ofwel vyf ofte secven Rogters
len platten Londen . pmlo omtrent son vcele Schetpenen in de stee- den.» bl. 129. |
||||||
91
tijd, door het a/sweeren der Gravelike Regeeringe, ende
insonderlieid door liet overladen des laaiden Stadhouders
van Holland, die allergrootste gemcene gonst ofte schrik ten opzigte aller Regteren en Scheepenen, ende dien vol- gende de meeste oorsaak der onregtvaardige vonnissen omtrent de allergrootste, ende ook andere saaken, is weggenoomen: soo hebben nogtans de Baljouwen ende ' Schouten ten opsigtc der gemeene Ingeseetenen in alle, en voornamentlik criminele saken, behouden haar oud ge- ende ont-sag." ') Tegen geweld is //eenige, lioewel seer gebrecklge ordre
van Justitien gesteld. Minder volledig nog en afdoende zijn de waarborgen tegen bedrog, en het is //aller ver- wonderinge waardig, dat Holland do Koopmanschap, in voege als sy hier gepleegd moet werden, heeft kormen behouden , met soo veele toetten ofte heneficien van Reg- len, uit die krygslievende Roomsche Republyh afdaalende, ende hier den koopluiden dienende puurelik om meer profyts met bedrog, als met eerelyke koophandel te kon- nen doen.'/ 2) Ten einde met beter gevolg daartegen to kunnen waken, stelt de la Court voor: |
||||||
1) Aamcijsing , bl. 130.— Zie over de inagt der lialjuvven c» Schou-
ten Meijer , t, a. p. t. IV chap. XI. — Ecu 2«vu'ü der bestaande mis- bruiken was op 3 April IGüO de benoeming; van eene Slaals-Commissie, om te dienen van advys, hoedanige nadere ordre ende reglement, omtrent de extra ordinaire Crimineele Proccduyren, voornamcnllyck van suballerne Hecht banchen geslell en beraeml soude honnen en be- Uoorcn te werden; bij Mr. J. de Bosch Kemper , Welb. van Strafvor- dering. Amst. 1838. dl. I bl. CXXV.— 2) Aantcijsing, bl. 131. De la Court bedoelt de brieven van Cessie
en Alleiminatie , welke men van den lloojjen Raad verkrijgen kon. De Groot, Inleiding tot do Holl. lUgtsgel. b. 3. d 51. Vj<l. \Voit>, v. r>v. a. "f)">, 709. Wetb. v. Kooph. a. 900. |
||||||
92
dat de naam der kooplieden iu een publiek register
worde ingeschreven; ') dat de ouders en bloedverwanten niet mogen onterven,
wanneer zij binnen het jaar na de inschrijving geene aanteekening van hun voornemen hebben gedaan;2) dat geen koopman, vooral geen gefailleerde, de aan-
vaarding van eene erfenis moge weigeren ;3) dat de giften, vóór het faillissement gedaan, moeten
worden nietig verklaard ; 4) dat het den koopman niet vrij moet staan, zijne vrouw
ten nadeele der schuldeischers in de huwelijksche voor- waarden te begunstigen;5) dat de vrouw niet bedingen moge, dat haar bij ontbinding des
huwelijks de keus van deel aan winst en verlies vrij zal staan;6) dat de huwelijksche voorwaarden in de publieke registers
moeten worden overgeschreven;7) dat het gewone dagboek van den koopman, staande
ter goeder naam en met eede gesterkt, met noiariele geschriften moet worden gelijk gesteld;8) |
||||||
1) Aanwijsing, bl. 132.
2) Ibid.
3) Ibid.
4) Ibid. Vgl. Wetb. v. Kooph. a. 774 vv.
5) Aanwijsing , bl. 133. W. v. K. a. 880—883. Vgl. het Ediclvan
Karel V van 1540, t. a. p. bl. 238, a. 6 , bij hetwelk de schuldeischers aan de vrouw worden gepraefereerd. 6) Aanwijsing, bl. 133. de Groot, i. a. p. b. 6. d. 12 u<>. 10: «Maar
wel vermag de vrouw te bedingen haar vrije keur, om na 't scheiden van huwelijk te komen in de helft van winst en verlies, of hare ingebrachte goederen na zich te nemen. • Of deze bepaling in ons Burgerlijk Wetboek overgenomen zij , wordt betwist. Zie aldaar a. 187, 210 vv. Regisgel. Btjllad, He deel, bl. 303. 7) Aanwijsing, bl. 133. Burg. Welb. a. 202.
8) Aantcijsing, bl, 133, W, v. Konph. a. 10.
|
||||||
93
dat Ju koopman, die zijn register vervalscht, als een
vulsche munter aan lijf en leven moet worden gestraft;') dat men uit kracht van liet dagboek alleen, met eedc
gesterkt, parate executie moet toelaten;2) dat er geene bijzondere vierschaar zij voor de geschillen
tusschen kooper en verkooper ;3) dat het voorregt van inventaris niet moet worden toe-
gelaten, als de gemeene schuldeischcrs zich als erfgenamen willen gedragen ; dat geen brieven van cessie of atterminatie moeten ge-
geven worden; dat men op de minste aanklagt over kennelijke wanbe-
taling den schuldenaar nopen moet borg te stellen, of bij weigering, met zijne boeken in beslotene hechtenis zetten, om verduistering te voorkomen; en dat de kwaadwillige schuldenaar met zijne vrouw en mondige kinderen in een publiek werkhuis gezet, of wel, bij verzwarende omstan- digheden, aan de galg moet gehangen worden;4) dat men den gevlugten failliet als landverrader vervol-
gen, zijne bedienden vatten, hen door de pijnbank tot |
||||||
1) Aamcijsing, bl. 133. Vgl. do Wel van 10 Mui 1837 op de en-
kele en bedriegelijke bankbreuk (Stantsbl. n". 21.) Ü) Aanwijsing, bl. 134. Zie over de menigvuldigheid van het leggen
vun beslag op de goederen van den schuldenaar } waaraan Holland den naam van palria arrcslorum te danken had : Meijer , Esprit elc. t IV. bl. 386. Lusac houdt die gewoonte voor eene der oorzaken van den bloei onzes handels. Holl. Rijkd. III bl. 103. 3) Aanwijsing, bl. 134. Zie over de reytbanken van koophandel
Meijer, t. a. p. t. VI, ehap. XXVII 4) Aanwijsing , bl. 136. Wetb. v. K. a. 764 vv. De la Court spreekt
niet van de vrijgeleiden , die toen algemeen in zwang waren , en keurt ze dus zeker af. Zie Mr. A. C. Hollius , t. a. p. bl. 7. — Amslerdam- sche Secretary, Amst. 1714 , bl. 389 v. |
||||||
9-1
bekentenis dwingen, ') en al zijne schuldenaars en schuldd-
schers door bedreiging van straf tot onverwijlde verklaring van hunne schulden en insehulden aansporen moet; aan den bekermenden medepligtige worde vergiffenis geschon- ken, de voortvlugtige worde op bepaalde tijden ingedaagd , en zoo hij niet verschijnt, in effigie gehangen; zelfs wil hij de kinderen eerloos hebben verklaard;2) eerlijke kooplieden daarentegen, buiten hunne schuld
faillerende, moeten het tiende gedeelte van hun vermogen blijven behouden.3) |
||||||
1) Aamcijsing bl, 13". «Want voorwaar, indien de Pijnbank eenij;
gued gebruik heelt, soo is het in saaken daar 's Lands welvauron aan hangd , ende daar kennclik iKecpligligen van het schelmstuk moe- ten zyn » Omtrent 1050 had Jonklijs, geneesheer en Schepen te Rot- terdam , legen de pijnbank geschreven. Zie Schellcma, geschied- en letterkundig mengelwerk , 1822 , 3. deel , 1. stuk — l)at Johan de Wilt in dit opzigt eenstemmig met de la Court dacht, bewijst zijn brief aan Nieupoort van 29 Oct. 1655 [Brieven, III, bl. 13,"i) : «ick badde wel gewenscht, dat men den voornoemden van Rmjven door scherper middelen gebraght hadde, tot wat klaerder conlessic op eenige punten , enz. » 2) Aanwijsing, bl. 137.
:i) Aanwijzing, bl. 140. |
||||||
V. HOOFDSTUK.
|
|||||||
Ilniteiilandsclie Staatkunde.
|
|||||||
De derde reeks van maatregelen, welke de PolUihe
Maximen uitmaken, in wier uiteenzetting het onderwerp der Aanwijsing bestaat, betreft de bescherming der zee- vaart. Zij was de voorname grondslag van Hollands opkomst en bloei. Zij had dat gewest tot den rang der groote Mogendheden verheven. Met regt kon zij dus cischen, dat hare belangen het middelpunt der staatkunde met betrekking tot het buitenland zouden zijn. Drie zaken kwamen hierbij vooral in aanmerking. Niets
kon voor den koophandel schadelijker zijn, dan oorlog. Derhalve was het bewaren van den vrede en het hand- haven van eene strenge onzijdigheid een eerste vereischte.') De lieerschende dwaalbegrij>pen omtrent de middelen ter vermeerdering van de nationale welvaart hadden bij alle natiën tot verbodswetten en uitsluiting van vreemden ge- leid. Door voordeelige verdragen moest men trachten die |
|||||||
Ij Aanwijsing, Deel II, Cap. II—IV.
|
|||||||
96
belemmeringen weg te nemen,') De Europesche handel,
die grootendeels door onze handen liep, was weldra niet meer toereikend geweest om de winzucht en den onderne- mingsgeest van onze kooplieden te bevredigen. Daarom scheen het wenschelijk dat de stichting van nieuwe kolo- niën , van welke de ingezetenen niet door bevoorregte lian- delsgezelschappen waren uitgesloten, nog andere uitwegen opende. *) Elk dier punten verdient eenigc oogenblikken onze aandacht. § 1.
//De Hollanders," zegt onze schrijver, //wagten niet,
gelijk als andere Volkeren, tot dat men de goederen in haar land komt koojpen, en met gereed, geld betaald; maar sij senden haare goederen door de gehcele AVeereld, en houden die aldaar in de Pak/tuisen, op Koopluiden wag- tende; en dat nog het beswaarlikste is, verkoopende, geschied het meesten deel in Europa op een jaar dag jaa dat meer is, wanneer in eenige Vremde Landen eenige gewassen ofte toaaren seer overvloedig ende goedkoop zyn, werden die aldaar aanstonds door onze koopluiden gekoot met gereed geld betaald, ende in de Tah-huysen aldaar bewaard, totdat de saisoenen en scheepen voor de hand zyn, om die gekofte Waaren herwaarts ofte elders te doen vervoeren. Sulks de Vyandige Volkeren seer Iigtelik haare handen op veel Hollandse, en wy ter contrarie niet wel op eenige Vyandige goederen konnen leggen.'/ 3) Onze |
||||||
1) Aanwtjsing , Deel II, Cap. V—X.
2) Aammjsing, Deel I , Cap. XXVI.
3) Aanwijsing , bl. 238.
|
||||||
97
menigvuldige handelsvloten gaven den vijand de beste ge-
legenheid om grooten buit te maken, en ons daardoor bij het uitbreken van den oorlog onnoemelijke schade toe te brengen. Een oorlog te lande //hoewel het selven aan Hol- land soo schaadelik niet is, als een oorlog ter Zee,'/1) gaat toch altijd met aanzienlijke verliezen gepaard. Der*- halve moet het voor een' vasten regel worden aangenomen , dat het bewaren van den vrede zooveel mogelijk in het oog worde gehouden, en hiermede hangt natuurlijk zamen, dat men bij vredebreuk tusschen vreemde mogendheden de stiptste onzijdigheid trachte in acht te nemen. Welke reden zou er ook kunnen bestaan, om ons tot
eene oorlogsverklaring te nopen, waaraan zulke verderfe- lijke gevolgen verbonden zijn ? Wel worden, vervolgt de la Court, drie onderscheidene gronden tot regtvaardiging van een' oorlog aangevoerd, namelijk de bescherming en bevestiging der grenzen, de zucht om vreemde natiën tot opheffing van onmatige tollen te dwingen, en de noodza- kelijkheid om het evenwigt van Europa te helpen hand- haven ; maar geen van alle kan den toets van een naauwge- zet en onpartijdig onderzoek doorstaan. Immers is die versterking der grenzen niet anders dan
een voorwendsel der krijgslustige Stadhouders geweest, die wel begrepen dat de vrede aan hunne grootheid en magt niet bevorderlijk kon zijn. Holland behoeft volstrekt geene verdere veroveringen te maken tot eigen zekerheid. Door zijne natuurlijke ligging wordt het genoegzaam verdedigd. Het is //soo wel van Zeen en Rivieren omringd, soo een gebroohen Land, soo volk-ryk, soo vol van groote na by een gelegene wel gefortificeerde (dit werd voor af vast |
|||||
1) Aamoijsing, bl. 239.
|
|||||
98
gesteld,) onwiubare Steeden, die ieder eenïïeir souden
/ konnen uitleeveren ,-------dat gansch geen Potentaat ter
"Weereld hier soude met een Vyandig Heir inkomen of
wel met een groot Heir ingekomen zynde, is kennelik , dat de selve Vyand door de geduurige onverwagte over- vallingen der na by gelegene Steeden, en het slaan syner Convoyen , ofte Voeragiehaaleren, in het korte soude ge- noodsaakt weesen , door die geduurige minderinge syner kraften, den Hollandsen bodem schandclik te ruimen, en seer haastelik met syn Heir te vertrekken.'/ ') Tegen- over de andere Nederlandsche gewesten schijnt Holland minder gunstig gelegen. Maar deze trekken //oneindelik meer nuttigheids uit Holland, als Holland uit haar, die alle met den oorlog aanstonds souden ophouden.'/2) Der- |
||||||
1) Aametjuing, bl. 349.
2) Aftmnijsing , bl. 350 : « nameDtlik , 't zy met eenigc Gesanlschftp-
pen ordinaris ende extraordiuaris , 't zy met eeuige Commissien en De- putaticn in eenig Collegie van de gesamentlike Bondgenooten, 't zy met eenig Ambt ofte Beneficie in ende omtrent de Regeeringe , Hegts- vorderinge , Finantie, ende Oorlogs-saaken , van dep Generaliteit han- gende , ende van de gesamentlike Bondgenoten betaald werdende, te bekleeden , te bedienen , ofte te genieten. Vermits sy dieuvolgende van Holland alleen , meer als agt en vyftig in het honderd van alle het gnnt sy genieten , konnen te trekken. Ende ten opsigle van eenig bewind omtrent den koophandel ende saken der Zee, 't zy binnens Lauds van de Admiraliteiten hangende, 't zy buitens Lands door Resi- denten , Consuls, etc. waargenomen werdende, is kennelik dat ge- noegsciiim allo het Loon van Holland alleen moet komen. Ende door de Hollandse koopmanschap , en wonderlyke volkrykheid, alsmede na by gelegentheid , consumeren de Ingesetenen der gemelde Provintien , hier alle haare Mamifacturen, en overvloedige gewassen , lot hoogen prysen ; ende trekken tot seer laagen prysen iiit Holland alle 't gunt haar ontbreekt, daar in tegendeel Holland met een Oorlog teegen deese ot die Provintie gansch niet gevoelig in syne koopmanschap ofte vertier •oude komen te lyden. Ende daarenboven Siet men , dat de Provinlien |
||||||
99
halve zullen die gewesten, hun eigenbelang wel bereke-
ncnde, Holland nimmer aanvallen. Maar, al mogt het zoover komen , dan zou Holland, met Utrecht vereenigd, //in weinig tyds door eene te maaken Graft van de Zuider-zee in de Lek, ende door de Sluysen soo te leg- gen , dat by alle Vloeden de landen, 't zy buiten 't zy binnen de gemaakte Fortificatie leggende, naar gelieven souden ondervloejen, met weinige kosten, in soodanige sterkte en stand van defentie, tegen alle geweld konnen werden gebragt, dat het, menscheliker wyse gesprooken, onmoogelik soude zyn, die door eenige magt van buiten te overweldigen.'/ 4) Ja zelfs de bijzondere steden kunnen door de gemakkelijkheid om het land onder water te zet- ten , en de onmogelijkheid om een leger in ons koud klimaat te laten overwinteren, zeer goed eene vreemde krijgsmagt wederstaan, zoo de Regenten maar niet door de Stadhouders belet worden , de daartoe vereischte voor- zorgen te nemen.2) Wat de tweede reden betreft, namelijk de zucht om
vreemde natiën tot opheffing van onmatige tollen te nood- zaken, een oorlog is zeker het minst doeltreffend middel, //want die remedien voor Holland altyds erger sullen zijn als liet quaad. Maar schynd het selven veel bequameliker te |
||||||
van Gelderland, Vriesland, Overijssel, etc. hunne arme jonge Gesellen
cnde Maagden, in hun Vaderland door Ambagten ende Diensten aan den kost niet konnende geraken , seer voordeeliglik van tijde tot tij- den in Holland loosen. • 1) Aimwijsing, bl. 3G1. De la Court zegt, dat reeds Willem I aan
zulk eene inundatie-lijn gedacht heeft. Hij berekent de onkosten op twee en een half millioen guldens. Vgl. over deze lijn en de geschiktheid van Holland tot verdediging : W. J. Knoop, Bijdrage tot de kennis van ons krijgswezen te lande, in de Gids voor 1849, Ie Dl. bl. 133 vv. 2) Aanwijsing , bl. 374.
|
||||||
100
konnen werden gebeeterd, met die geenen, die in die
tollen werden verligt, alhier soo veel te beswaaren als onse Waaren, Koopluiden, en Schippers aldaar buiten 's Lands beswaard werden.') In allen gevalle bevind men door- gaans en veeltyds, dat die onmatige Tollen sig van selfs verbieden, ofte dat de Negotie in die beswaarde waaren eeven soo wel gaat als van te vooren. Want indien door die Tollen de koopmanschap in die waaren werd belet, soo voeld de geen die de Tollen heeft verswaard, terstond soo groote scliaa'de, dat hij van selfs genoodsaakt werd die Tollen te verligten.v 2) De derde reden, die tot oorlog zou kunnen nopen,
het gevaar namelijk, hetwelk liet evenwigt van Europa bedreigt, noemt de la Court insgelijks volkomen onge- grond. //Want indien wy onse Steeden ende Grensen naar behoren ende onwinbaarlik gefortificeerd hebbende, als dan volgens het intrest van onzen Staat, aan ende teegen een yder seggen: Da pacem JDomine in diebus nostris, Heer geeft ons Vrede in onse daagen, Besser ist f ried mit beswerligkeit den Jerieg mit eiiel gerechtigkeit, soo sullen die in nood zijn, ligtelik van eenen anderen Staat geholpen werden, en ten quaatsten gaande, souden wy met stil sitten onse Jinantien en sterkte te Lande en ter Zee soodaanig versterken en verbeetere, dat niemand ons ligtvaardiglik, maar wel andere swakkere Nabuuren, |
||||||
1) Zie over ona tarief van 1671 , tegen het Fransche van 1GG7 over-
gesteld : Wagenaar, Vaderl. bist. XIII, bl. 438 v. Blanqui , bist. de 1'écon. polit. II, bl. 20. 2) Aanwijzing, bl. 247. De la Court is hier weder op het punt van zich
boven het prohibitief stelsel te verheffen , daar hij de schadelijkheid van verbodswetten , ook voor hen, die te instelt , volkomen schijnt in te zien. |
||||||
101
soude aantasten.'/ — '/En dienvolgende konnen (wy) niets
beeters doen, dan naar te volgen het prijswaardig exempel der Katten. Naamentlik, een Kat converseerd nooit met vreemde Dieren, die van zijnen aart niet zijn; maar blijft ten huise, ofte geneert sig met andere Katten, moeid sig met niemand als sijn eigen te beschermen, seggende in sig selfs: koeld niet dat u niet brand, en 't zijn ver- raders die my geduurig toeroepen, Turn tua res agititr, paries cum proximus ardet. Het gaat u aan ,
Als gij ziet staan , Al in den brand, Uws naasten wand. Om mij soo doende in de mat te lokken, en dan in den
brande te laaten steeken; ja selfs onder en tusscheu mijn goed te helpen pionderen.'/ ') Alleen ten opzigte van Frankrijk moeten wij zorgvuldig toezien, dat de Spaansche Nederlanden een schutsmuur blijven tusscheu ons en dien staat; en '/wanneer schynbaarlik Vrankryh de Spaanse Nederlanden te overmeesteren, ende ons Ge- buur te werden staat, is Gallum amicum non, vicinum habeas !) om dien magtigen ende te gelijk van ouds dertelen baldadigen Buurman voor te komen, niet alleen noodsa- kelik, dat Holland sig sorgvuldiglik wagte van alle Verbonden, waarmeede Vranhryh eenigsins gebaat soude |
||||||
1) Aamctjsing, bl. 254, 256.
2) Dit spreekwoord is reeds van zeer oude dagleekeninjj. Zie Egin-
hardus , de vita et gestis Caroli Magni, Cap. XVI in fine: • Erat enim semper Romanis et Graecis Francorum suspect» potenlia , linde et illud Graecum exstat proverbium: Tov (poayxóv (f'ihov i'xjl' ' ytixova ni'x ïpji- vu'- bl- 1(l9 • noot 2)- |
||||||
■ 102
werden, maar ook dat alle Potentaten ende Staten van
Europen te samenspannen, om den verderen aanwas van dat Rijk, welk albereid alle sijne Buren al te veel over- wassen is, te beletten.//') Wanneer men vraagt, in hoeverre deze vredelievende
Maximen overeenkomen met de staatkunde van Jolian de Witt, *) kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. Vrede te bewaren en voordeelige handelsverdragen te slui- ten 3) is steeds het streven van den grooten Raadpensio- |
||||||||
1) Aanwijsing , bl. 305. Het is opmerkelijk dat in het lnleresl van
Holland, in 1C62 uitgekomen, nog niet geen woord van deze bezorgd- heid over Frankrijks inzigten gesproken wordt. Vgl. Interesl, Cap. XXXV, bl. 160—164 , en 182. 2) Mr. G. W. Vreede , de verdiensten onzer voorouders in het vak
der diplomatie. Gorinch. 1835. bl. 28: « Het kenmerk ïijner Staat- kunde -------was, het behoud van Europa's evenwigt, en, als een nuodwendig gevolg, de handhaving der onafhankelijkheid van eiken Staat,
de bestrijding der veroveringszueht van Lodewijk XIV, en daarbij toch de bewaring eener stipte onzijdigheid. • Vgl. Kluit, iets over den Eu- gelschen Oorlog, 1794. bl. 148. S. Süj'i, Opkomst en bloei, bl 3S8vv. 3) Brieven van de Wilt, VI, bl. 560 : «twee notable slipulatien ,
daer van niet en kan werden gerelaeheert, naementlyck-----------dat
buyten alle exceptie ofte duysterheyt van doen voortaeu alle nieuwe
of verhoogde Tollen egael moeten syn over de Ingesetenen van desen Staat, ende ten anderen dat geen vreemde Natiën laegcr belast of favorabelder getracteert mogen werden dan de Subjecten van desen Staet. • Deze beginselen komen bij alle tractaten terug. Het was een vaste regel der Hollandsche staatkunde, dat men zich altijd bereid verklaarde evenveel vrijheid toe te staan, als andere natiën wilden ge- ven. Zie o. a, de Memorie van W. Nieupoort, gezant in Londen, in April 1660 aan Monk overhandigd : « Ende raeckende het werek van Commercie, dienaengaende verklaert die Natie (q. Holland) solemne- lycken , dalse de vryheydt van dien egaellycken promoveert ende sup- porteert, soo wel voor dese Natie als voor haer selven ; Gelyck on- wederspreeckelyck uyt Tiaere proceduren in de Sond ende Oost-Zee is blyckende , ende door haere gentraele admissie van alle vrye traffy- quanten in haere Havenen, ende Marcklcn even gelyck met haere |
||||||||
103
naris geweest, en niets lag minder in zijne bedoelingen
dan Hollands gebied en aanzien door veroveringen te vermeerderen. Maar, terwijl de la Court in de kalme rust \an het studeervertrek de voordeden der onzijdig- heid overdacht, stond de Witt aan het roer van staat, en werd tot handelen gedrongen, hetgeen nu en dan zekere afwijking van algemeene beginselen vorderde. Van daar dat de bewaring der neutraliteit in dien volstrek- ten zin, welken de la Court er aan hechtte,1) voor hem onmogelijk was; en dat het evenwigt tusschen de groo- tere en kleinere staten van Europa hem meermalen niet zoo onverschillig voorkwam , als het de la Court toescheen, die door zijne verwijdering van liet staatsbestuur de on- derscheidene verwikkelingen der politiek en de veelvuldige belangen van Holland niet zoo goed doorzien kon. Wel is het hier de plaats niet, in eene uitvoerige ontwikke- ling der staatkunde van de Witt te treden; maar ik meen toch het gezegde door eenige opmerkingen te moe- ten staven. Toen hij aan het bewind kwam, was de Staat in den
hagchelijken oorlog met Cromwell gewikkeld. De zeemagt bevond zich in eenen slechten toestand; de koloniën lie- pen gevaar.2) Het eerste werk van de jeugdigen sta^its- |
||||||
Oiiderdanen ; soo als hel selve op alle gclegentheden sal werden ge-
manifesteert. • Brieven van de Wilt, III, bl. 863. 1) Vgl. ecbler § 2 , waaruit blijkt dal de la Court het voor onze vei-
ligheid noodig rekende, dat Frankrijk, Spanje en Engelani tegen elkander opwogen. Hij raadt echter niet aan , dat evenwigt door andere midde- len te bevorderen , dan door zich van naauwe alliantiën met die mo- gendheden te onthouden. 2) Mr. G. Groen van Prinslerer , Handboek der geschiedenis van het
Vaderland. Leid. 1846. I dl bl. 433 vv. Lttiao , Boll, Rjjkd. IV, bl. 139. |
||||||
101
man was d'én vrede te sluiten, waaraan 's lands welvaart
de grootste behoefte had, terwijl hij zelf verklaarde dat men »om uyt een bloedigen Oorlogh te geraecken , al wat toegegeven// ') had. Geen middel werd door hem ver- waarloosd om de drie oorlogen,2) die later zijn bestuur bemoeijelijkten, te voorkomen, of spoedig en op de meest voordeelige wijze te eindigen.. In 1657 hadden de Staten Generaal3) het noodig geoordeeld Portugal, dat zich in het bezit van Brazilië hersteld had, door kracht van wapenen tot afstand van liet herwonnen gebied te nood- zaken. In 1661 werd aan dezen krijg, die ons weinig schaadde , doch den handel der Portugezen bijna geheel ver- nietigde 4) , door het beleid van den Raadpensionaris op de beste wijze een einde gemaakt. Een zeer gunstig handels- verdrag , waarbij aan de onzen de vrije vaart op Portugal met al zijne koloniën verzekerd werd, terwijl de vijand nog acht milliocn guldens bovendien moest betalen, zou ons het gemis der rijke bezittingen in Zuid-Amerika vol- komen vergoed hebben, indien niet de rampzalige neiging om tegen minder moeite zich ook met minder winst te vergenoegen, den ondernemingsgeest onzer door den over- vloed reeds verslapte voorouders langzamerhand had uit- |
||||||
1) Brieven, IV. Bi. 23*.
8) Met Portugal 1657—166! , met Engeland 16C4—1067, met Frank-
rijk 1672. 3) Dat Holland en derhalve de Wilt hierin de voornaamste hand
hadden , bewijst Wagenaar , Vaderl. hist. dl. XII bl. 445 vv., waar hij verhaalt dat Friesland eerst zijne toestemming weigerde , doch door Holland tot rede word gebragt , op grond dal hier geen sprake was van eenen aanvallenden krijg, tot welke volgens de Unie van Utrecht een- parigheid van stemmen vereischt werd , maar van verdediging. i) Mr P. Simons, Johan de Wilt, dl. I, bl. 72.
|
||||||
105
gedoofd. ') Intussclien hadden de geschillen met Engeland
een' aanvang genomen, die weldra in een open strijd zouden uitbarsten. De briefwisseling van de Witt met onze gezanten te Londen -) vervult ons met bewondering voor den onvermoeiden ijver en het onuitputtelijke ver- nuft, waarmede hij dezen krijg trachtte te ontgaan, en toen deze eindelijk uitbrak, had hij Frankrijk door het tractaat van 1G62 zoodanig aan onze belangen weten te verbinden, dat niet alleen de Bisschop van Munster , ■
Engelands bondgenoot, spoedig tot den terugtogt ge-
drongen werd,3) maar ook binnen drie jaren de vrede te Breda tot stand kwam, waaraan de Pranschetusschen- komst niet minder deel had dan de roemruchtige togt naar Chatham. *) Het was bij deze gelegenheid echter gebleken, dat de landmagt in een diep vervallen staat verkeerde. Zoodra men dus gegronde vrees voor de be- doelingen van Frankrijk begon te koesteren, was de Witt er op uit, om ook in dit opzigt zich tegen eenen onverhoedschen aanval te dekken.6) Niets werd door hem onbeproefd gelaten om den hevigen storm af te wenden, die van den kant van Frankrijk dreigde,6) en het is een aandoenlijk maar verheven schouwspel den grooten man met al de hulpmiddelen der meest geoefende |
||||||
1) Mr. r. Simons, 1. a. p. bl. 110 vv. — Luzac, Hol!, Iiijkd. III,
bl. 373. 2) Brieven, Dl. IV. Zie vooral bl. 3S4, 416.
3) Mignet , Negotiation» relatives a la succession d'Espagne. Paris ,
1835. t. I. bl. 423 vv. 4) Mignet, t. a. p. t. I Part. II Sect. III. bl. 411—549.
5) Mr. P. Simons, l. a. p. dl. III bl. 185 , 244 vv. , 270 vv.
6) Mignet, t. a. p. t. II. Part. IV. Sect. I. bl. 482-577. t. III.
Pari. IV Sect, IV. bl. 359—711. lirieven van de Witt, deel I, II en IV. |
||||||
106
diplomatie te zien worstelen met den heei'sclizuclitigen
Lodewijk XIV en den beginselloozen Karel IT, die in hun geheim traktaat van Dover') den ondergang der Republiek reeds gezworen hadden.8) /'. Verre dus van uit begeerte tot uitbreiding der gren-
|
|||||||||||
V
|
|||||||||||
zen,3) of wel om vreemde natiën tot verlaging van hare
|
|||||||||||
toltarieven te dwingen, tot geweld zijne toevlugt te nemen,
bleeft de Witt den weg des vTedes bewandelen, zoolang die met de eer *) en het aanzien van den Staat strooken kon. Want evenzeer als van ijdele roemzuclit, was hij vrij van flaauwheid of lafhartigheid. Het beslag, in 1657 met zulk een gunstigen uitslag op allen Franschen eigendom |
|||||||||||
1) Van 22 Mui 1670. Mignet, t. a. p. III bl. 187. Zie ook M. 236.
i) Macaulay, Sir William Temple. Critical and Hist. Essays, ed.
Tau:lm. Leipz. 1850. t. 111 bl. 180: • It was hardly possible even for a man 60 penetrating as Ds Witt to foresee to what deptlis of wickedness and iiifamy Ihis execrable administration (the Cabal) would descend. » 3} De stad Munster wilde zich in 1660 onderwerpen. « Een voorslag
bij de meeste Provinciën smakelijk ; niet bij Holland. » Groen van Prinstcrer , Handboek , I, bl. 447. 4) Hij let er op , dat de Franschen in de officieele stukken niet
schrijven zouden Srs. les Etuis, maar voluit Seigneurs. Brieven, I bl. 641. Over de aanmatiging der Engelschen ten opzigte van het domi- nium maris schrijft bij in 1601 : «ick nebbe rondt uyt verklaert, dat eer wij die ima inaire Souverainiteyt souden erkennen , ofte bij maniere van Concessie van de Engelsclie onlfangen , die vryheydt tot hetbevae- ren ende bevisschen van de Zee > die ons van de nature , ende nae 't Volckeren-reght competeerde , wij alle den laetsten druppel bloedt daer by souden laeten. IV , bl. 144. Vgl. VI. bl. 524 : «soosalUEd. (JV. Heyns, namelijk Heinsius de beroemde philoloog en dichter, gezant in Zweden) oock in 't toekomende seer wel doen in mondelinge of schrittelycke aanspraeeke, die UEd. aan syne Majesteyt soude mogen komen ie doen , geens woorden te gebruyeken , die eenige de minste suhjectle denoleren , of daer nae smaocken souden mogen, • |
|||||||||||
107
gelegd,1) de reeds vermelde oorlogsverklaring aan Por-
tugal in hetzelfde jaar, en de vastberadenheid, waarmede hij twaalf jaren later den aanval van Frankrijk afwachtte, toen hij de overtuiging had verkregen dat deze onvermij- delijk was,s) waarborgen hem volkomen tegen zulk een verwijt. Wat echter het evenwigt van Europa betreft, uit twee
oogpunten zag hij de dringende noodzakelijkheid in om daarvoor in de bres te springen. De handel op de Oostzee was voor de onzen van het hoogste belang. Niet alleen moesten naauwe alliantiën met Denemarken ons tegen de ijverzucht der Hanzesteden, met namen van Lubeck, be- hoeden; maar bovenal moest daartegen gewaakt worden, dat niet eene der Noordsche mogendheden eene beslissende overmagt en daardoor de gelegenheid verkreeg om onzen handel afbreuk te doen.3) Het evenwigt tusschen Dene- marken en Zweden te bewaren, was reeds ten tijde van Oldenbarneveld een der grondregelen van Hollands politiek geweest;4) en de herhaalde tusschenkomst in de Noordsche |
||||||
1) Mr. P. Simons , t. a. p. 1 bl. 68 vv.
2) De Fransche gezant de Powponne schreef den 3 Oct. 16G9 aan
Lodewijk XIV, toen de Staten besloten hadden zich te wapenen, en met hoogere tol-tarieven de Fransche verbods-maatregelen te beant- woorden : «Nul autre n'avait iait paraitre plus d'éloignement que- M. de Wilt pour un parti si périlleux ; si j'en crois des gons instruils, nul autre ne léinoigne a cette heure plus de résolutioo pour Ie ha- sarder ou au moius pour s' y préparer , Ie temps qu'il donne a dé- libérer , devant que de prendre une résolution , est suivi de beaucoup de fermeté lorsqu'il 1'a prise. • Mignet, III, bl. .597. — Vgl. het oordeel van d'Eslrades , in zijne lettres (uitgave van 1719), t. IV, bl. 128, 140, 157 , 306, en van Temple, bij Mr. P. Simons, t. a. p. I bl. 200. 3) Vgl. Luzac , Holl. Kijkd. III. bl. 342 vv.
4) Mr. G. W. Vreede, Nederland en Zweden Utr. 1811 , 1844.
bl. 31 , 18, 55 , 96. |
||||||
108
aangelegenheden, in 1656 en volgende jaren,') bewees,
hoe de Witt in dit opzigt aan de staatkunde van zijnen grooten voorganger getrouw bleef.s) Gewigtiger nog was de bezorgdheid voor Frankrijk,
waarin wij zagen dat de la Court volkomen deelde. Wel hadden de Staten Generaal nog in 1634 Riclielieu een plan van verdeeling der Spaansche Nederlanden voorge- legd ;3) doch sedert had men met dien Staatsman inge- zien , hoe onmisbaar die scheidsmuur voor de rust van beide landen was ; en tevens , hoe daardoor de onafhanke- lijkheid der Republiek werd verzekerd.4) Vooral nadat van Beuningen in 1662 het eerst aan de AVitt zijne onrust omtrent de ware bedoelingen van Lodewijk had medegedeeld,s) was diens staatkunde onafgebroken op dat punt gerigt;6) en, zoo hij al aan d'Estrades den voor- |
||||||
1) Groen van Prinslerer , I. a. p, I bl. 445 vv.
2) Brieven, III bl. S89 : «het but van de voornoemde drie Staeten
(Frankrijk, Engeland en de Nederlanden) behoorde Ie syn , de Koningen van Swcdrn ende Denemareken te brengen in soodanig postuer , dat By den anderen souden konncn balanceren.» bl. 634 : «opdat de Coni- mercien sonder verhinderinge haere loop mogen hebben. » De la Court keurt die tusschenkomst af. Aanwijsing bl. 236. 3) Mignet, t. a. p. I bl. 174.
■4) Den 23 Febr. 1669 verklaarde de Wilt ronduit aan den Fran-
schen gezant de Pornponne : «que leur (n. des Hollandais) salut dépen- dait de la barrière que forme encore ce qui reste des Pays-Bas an roi calholique. • Mignet, t. a. p. III, bl. 574. 5) Brieven van de Wilt, I, bl. 476, 493. Vgl. /ƒ J. van der
Ileim , dissertatio de Legatidnibus a C. Beuningio gestis. Lngd. 1847. bl. 76 vv. C) Vgl. Mr. J. R. Thorbeche, in bet Dric-maandelijksch Tijdschrift
voor 1836, n°. 2 bl. 183. «Johan de Wilt stond op een scherpen post. Zijn leven was een strijd tegen het lot der Republiek j een strijd , waarin zij het spits afbeet voor de saak van het regtsgenoolschap der volken. Men verhaalt van eene rnagtige stad der oudheid, dat de gra- |
||||||
109
|
||||||||||
slag deed, om du gewesten, waarop de begeerlijkheid
van Lodewijk vlamde, te verbrokkelen ,') de verdere loop der onderhandelingen bewees overtuigend dat, dit slechts een middel geweest was om diens gezindheid te polsen.s) |
||||||||||
§ 2-
|
||||||||||
Het tweede punt, dat bij de behandeling der buiten-
landsche politiek onze aandacht trekt, betreft de verbon- den en verdragen met vreemde mogendheden, wier hoofd- doel alweder de bescherming van den koophandel behoorde te zijn. De la Court weidt in 't breede over dit onder- werp uit. Een kort overzigt zijner denkbeelden zal echter voldoende zijn. Hij begint met de onderscheiding tusschen Freerlens-
Tractaalen, welke bestaan in //eene weederzydige beloften van eikanderen geen qnaad te doen// en Alllantien of Verbonden, welke verpligten //tot ietwes te doen, dat men sonder Alliantie veeltijds niet doen, ofte tot iet- wes te laaten, dat men sonder Alliantie veeltijds niet laaten soude willen.'/ 3) üe eerste zijn even heilzaam als de laatste verderfelijk. Want hier ontbreken dwang- middelen; en dus gaat de magtigste met de voordee- len heen, daar ieder slechts zijn eigen belang beoogt. |
||||||||||
ven harer dappere en goede burgers aangelegd waren in de vesting-
wallen , welke haar verdedigden. De Wilt viel op de bres zelve.» IJ Mignet, t. a. p. I, hl. 199. Lodewijk zelf twijfelde aan de op-
reglheid van dien voorslag, bl. 189. 2) Brieven van de Wilt , IV , bl. 749 : « ieder een stuk te laeten
behouden is contra I'rincipia, Gallum amieum, non eicinum.' Vgl. bl. 101, noot 2) dezer Verhandeling. 3) Aanicijsiug, bl. 266.
|
||||||||||
110
Alleen dan kan men voordeel van eene Alliantie trekken,
//als men bedingd dat een ander eerst moet volbrengen.') — Want omdat de Heersugtigheit alle andere herts-togten te booven gaat, ende de Hoge-overlieid, en voornament- lik een Monarch, selfs allen uiterliken, ende insonder- heid den Publiken Gods-dienst ordonneerd, be-ende ont- kraftigd, naar 't met den wei-stand der Kegéeringe, ende der gemeene Onderdanen welvaren, hier ende hier naa meest over een komt ofte strijdig is: soo segt men te regt dat den Staat nog bloed nog Religie heeft, ende dat de eenvoudigheid altyd bedroogen werd; sulks liet regt van 't spel is, Betrout niet, soo werd gy niet be- droogen.'/ -) Een vorst door geschenken te willen winnen , is even goed als //syne gaven aan den Duivel op te offeren, om van hem niet beschaadigd te worden.'/Schen- kingen aan gunstelingen daarentegen kunnen dienstig zijn, om een dreigend kwaad te voorkomen.3) Alles komt |
||||||
1) Dit is geheel in den geest van Johan de Witt. Bij gelegenheid
der onderhandelingen over een tractaat met Engeland irj 1659 schreef hij: «dat men geene gedaghlen hebbe tot offensive Ligucn» (Brieven, III , bl. 694) en verklaarde «dat die onïoorsightigheydt in de Regen- ten alhier niet en konde werden gesupponecrt, dat men sigh van deser syde nacder soude verbinden, —-------sonder de minste seeckerheyt ,
dal____het beloofde insgelycks-------gepresleert soude werden.» (t.
a. p. bl. 762.) Bij het sluiten van het traktaat vau 1662 met Frank-
rijk dringt hij er op aan • dat alle doenelycke precautien geadhibeert werden in consideratie dat van deser zyde getracteert wert cum po- lenliore.» (t. a. p. I , bl. 429.) Zie dezelfde voorzorg ten opzigte van Engeland, IV, bl. 123. Vgl. Il , bl. 606.— Zelfs bij gelegenheid der Triple Alliantie sloeg de Witt alle voorslagen tot een offensief verbond met Engeland af. Mignet, t. a. p. II. bl. '147. 21 Aanwijsing , bl. 269.
3) l>. de Groot schrijft den 8 Dec. 1668 uit Stockholm aan de Witt :
«Hoe meer dat ick dese ende andere Regeeringen considerere, hoe |
||||||
111
er op aan //of de bedingers een gemeen Interest liebben>/;
want anders worden alle verbonden gemaakt ten voor- deele des sterksten.') Na deze algemeene beginselen gesteld te hebben, gaat
onze Schrijver voort, met in 't bijzonder over het al of niet wenschelijke van alliantiën voor Holland te spreken. Hollands interest bestaat npurelik in Vrecde;» dus zijn alle verbonden /'geboud op Conquesten en glorie// scha- delijk, en alleen die, welke gemeenschappelijke verdedi- ging bedoelen, voordeelig, omdat zij den vrede bewaren en verlengen , of den oorlog verkorten.s) De republieken, die '/op vreede en koopmanschap gefundeerd// zijn, en met ons hetzelfde belang hebben, zoeken ons aan den eenen kant altijd te zeer de loef af te steken , om ver- trouwen te kunnen inboezemen, en zijn aan den anderen te onbeteekenend, om kraehtdadigen bijstand te schenken. Dus moeten met deze geene alliantiën gesloten worden, maar alleen tractaten van vriendschap en handel. 3) //De Keiser |
||||||
moer dat ick geconfirmeert werde in het gevoelen , dat ick nebbe ,
dat de grootste saeken , nae de interessen van de principaelste Minis- ters , endo niet nae die van het publiek, werden gemanieert; ende dat doorgaens een seeckerder ende onkoslelyckster wegh is, die te winnen , die het oor van een Koningh hebben, als den Koning selfs ; omdat al het geene , dat aen het Gemeen wert gegeven , niemandt particulicrlyck en oblijjeert, ende daeromme meer reputatie, als danck behaelt. ' Brieven, II, bl. 605. Vgl. bl. 617, G18. 1) Aanwijsing , bl. 273.
2) Aanwijsing , bl. 275.
3) Zie tot bewijs, hoe vroeg men in Holland reeds aan diergelijke
verbonden dacht: Luznc, Holl. Rijkd. I, Bijlage A, bl. 7.— Brieven van de Wilt, I, bl. 677 (3 Jan. 1664); «Om met de Republycque van Veneliën eenig naeder Tractaet aen te gaen , te weten van Vriend- schap , Commercie ende Marine , verlrouwe ik dat alhier wel goede inclinatie sonde werden gevonden ; muer den Staedt te obligeren tot |
||||||
112
en Koning van Poolen zijn voor ons gansch niet consi-
derabel; ende de Kroon Deenemarken soo onmagtig, en voor- als nog soo weinig bequaam om te oorlogen, dat wy het selven nooit vreesen, ende nu nog min hoopen moeten daar van in onse ongemakken te werden geholpen. Sweeden en Brandenburg zyn ook soo magteloos, dat wy deselve nooit teegen onse vyanden souden konnen in waapenen brengen, sonder daar toe merkelike sommen van penningen vooraf te verstrekken ; en, gelijk als hier booven vermeld, alle sodanige Alliantien zijn bow-vallig.v') Mogt echter de hulp dier zwakke mogendheden wensche- lijk worden , dan kunnen wij er gerust mede handelen , daar wij , als de sterkste, immer zonder gevaar het trak- taat onder eenig voorwendsel zouden kunnen verbreken. '/Gelyk waarelik tusschen Souvereine Heeren alle Ver- bonden aangegaan, ende de ceden gedaan werden, im- mers behoorden te werden , met deze stilzwygende conditie , de selve naar te komen, soo lange het interest des Lands dat toelaten sal.n !) Wij treffen hier eene geringschatting van de heiligheid
der verdragen aan, welke van eene machiavellistische kleur 3) |
||||||
seecker ende present verschot van merckelycke subsidie», op eene
onseeckere verwagtinge van groole vergeldinge naer 't verloop van veel tijds , ende de veranderinge van verschcyden saeken , dunckl my niet sper geraeden, voornaementlyck aen eene Republicque , die voor desen met 'r daedt getoont heeft, dat sy niet light vrywillighlyck en scheyt van geit, ende die 't desen slaedt ongelegen is mei maght Ie gaen executeren. • 1) Aanwijsing , bl. 2"9.
2) Aanwijsing , bl. 280.
3) Macchiavelli, del Principe. Cap. XVIII, bl. 310: « Nè mil ad
un principe mancheranno cagioni legiltime di colorare la innosservan- lia. » — Lodewijk XIV dacht niet anders. Hij vroeg ia November |
||||||
113
niet is vrij te pleiten. Het doet eer aan de regtschapen-
heid ') van onze voorvaderen, dat dit zwakke punt in de door onzen sclirijver verkondigde leer dadelijk opgemerkt en afgekeurd werd. Immers wordt in het Plakaat van hunne EdelGrootmogenden van 28 Mei 1669, waarbij de gedrukte exemplaren der Aanwijsing worden verbeurd ver- klaard, na de verachting van de pubh/cqus kerk als reden van veroordeeling opgegeven, dat //het voorschreve Boeck in veele passages aanleydinge soude geven — — omme — — te insinueren veele pernicieusc, detestable ende verfoeyelycke maximen, medebrengende dat men niet lan- ger schuldigh is Alliantiën ende be-eedighde Verbonden te houden ende te presteren, als de observantie van eedt en trouw met het intrest van de Republycque kan werden gecompasseert; zynde gronden ende maximen, die by alle Menschen, maer voornamentlyek by desen Staet (die al- tydt hare hoogste glorie heeft ghestelt in een religieuse observantie van Traktaten, Verbonden ende Alliantiën) behooren te zyn ende te blyven in een eeuwige afschrick ende execratie." 2) Dat deze verklaring geheel in den geest van Johan de Witt was, kan uit onderscheidene plaatsen zijner Brieven blijken. *) Zijn geheele bestuur werd door |
||||||
1671 aan Condé of hij , een tractaat van onzijdigheid met Spanje
sluitende, zich niet een voorwendsel benemen zou, om de Nederlan- den aan Ie vallen. Want >il n'entendait pas s'interdire a lout jamais de lui déclarer la guerre lorsfju'il y trouveiait sa convenance.» Condé antwoordt: «ces sorles de piétextes ne munquent guèie , quand on est en état de les faire valoir.» Mignet, t. a. p. Hl bl. GGö , 669. Vgl. bl. 692. 1) De tvvislschriften tegen de la Court trekken vooral van dil puntl
parlij, om bem aan te vallen. Zie b. v. Hollands Opkomst, bl. 236.' 2) B. W. Wtlewanll , Proeve enz. bl. 189.
3) VI, bl. 98. «de voorslugh om haer Hoog Mog, te doen
8
|
||||||
114
de meest uaauwgezette naleving der tractaten gekenmerkt
Onze tusschenkomst in den Noordschen krijg van 1656 levert daarvan een sprekend voorbeeld. Het door de Zwe- den belegerde Dantzig had zich tot bijstand aan de Staten Generaal gewend, de Hollandsche zeevaart eiselite dringend, dat aan dit verzoek voldaan wierd, en niemand kon vu- riger dan Johan de Witt de opheffing dier belemmeringen wenschen.') Toch aarzelde hij aan de Resolutie van Hol- land, om aan de benaauwde stad hulp te zenden, gevolg te geven, omdat het verdrag, in 1640 met Zweden gesloten, zulks niet scheen te gedoogen. Hij deelde zijne bedenkingen bij missive aan de voornaamste Regenten van Holland mede, en eerst toen deze verklaarden bij het genomen besluit te volharden, dreef hij het in de Staten Generaal door.2) Het is te betreuren dat de onpartijdige geschiedenis
het oordeel vellen moet, dat niet alleen in dit geval de staatkunde onzer voorouders van de zuivere beginselen des regts afweek. Zoowel bij den vrede van Munster als bij dien van Nijmegen ontging men het verwijt van trouweloosheid niet, daar men er alleen op uit was, om door een afzonderlijk verdrag gunstige voorwaarden te bedingen.3) Baatzucht was evenzeer het karakter van de |
||||||
ee.nigo voorige AUiantien , is , myns bedunckens , by UEd. wel te
reghte niet ernst gedebalteert , ende moeten maximen in desen stael nooit ingevoert, oock, rayns oordeels, soodaenig<>. propositien niet sonder demonstratie van misnoegen aengehoordt werden.' Vgl. V, bl. 13. 1) Brieven, III, bl. 47 vv.
2) Brieven , V. Voorreden , bl. X vv. Vgl. bl. 420.
3) Groen van Frinslerer, t. a. p. bl. 358,528. Vgl. Mr. G. W.
Vreede, de verdiensten onzer voorouders in 't vak der diplomatie. Gorincli. 1835. bl. 52 , aant. Ij. |
||||||
115
Hollandsche politiek als dat van alle andere mogendheden ')i
Maar zoo wij op dit punt de aangeboren ingenomenheid met de daden van het voorgeslacht aan de waarheid ten ofl'er brengen, mogen wij evenmin verzwijgen, dat het doel hunner Staatkunde zich in verscheidene opzigten zeer gunstig onderscheidde. Hunne zaak was die van vrijheid en regt. Naauwelijks vrijgevochten van Spaansche dwingelandij, werden zij de natuurlijke beschermers van de burgerlijke en gewetens-vrijheid van Europa.2) Terwijl elders het belang der dijnastie de staatkunde regelde, stond bij hen de bloei en kracht des vaderlands, het waarachtige welzijn der natie op den voorgrond; en zóó uitstekend door kunde en beleid waren hunne diplomaten, dat alleen Lodewijk XIV, die de vorstelijke gaaf bezat om het talent op te sporen en aan het licht te brengen , |
||||||
1) De zending van Pauw en Joachimi in 1649 naar Engeland, om
pogingen ten gunste van Karel 1 te beproeven , was zeker een edele stap. Maar zou men dien gedaan hebben , zoo de stadhouder Willem II niet met eene dochter van dien koning ware gehuwd geweest ' Zie over die bemiddeling: (Huizot, histoire de la rérol. d'Angleterre. Oeuvres Choisies, Brnx. 1848, l>l. 187, 201-207. Vgl. Clarendon, history of Ihe Rebellion , Vol. I. P. II, bl. 1019 : «The Peiuco of Orange (Frederik -Ilenrik) had a very signal affection lor the Kings service ; — the States of Holland were so far 1'rom bcing incüued to the King , that they did him all the mischief thcy could. » Aangehaald bij Mr. G. W. Vrecde, de verdiensten onzer voorouders enz. bl. 54. 2) Macaulay , Life and Writings of Tempte , t. a.p. bl. 186= « From
the Restoration to the accession of the house of Hanover , Holland and Trance were to England what the right hand horsuinan lo Ihe left hand horseman in Cürger's fine ballad were lo Wildgraf,— the good and the evil councellor , — the angel of light , and the angel of darkness. The ascendency of France was inseparably connected vvith the prevalence of tyranoy in domestic affairs. The ascendency of Hullaud was as in- separably connected with the prevalence of politica! liberly , and of mutual toleration among Protestant sects. » |
||||||
1IC
met hen kon wedijveren.1) In eene eeuw, waarin klein-
geestigheid en egoisme den schepter zwaaiden,2) hebben zij voorzeker de schoonste rol vervuld. De verbonden met rijken, die in aanzien en magt ons
op zijde kwamen of overtroffen, zijn in de vorige beschou- wing van de la Court nog niet besproken. Hij behandelt deze in afzonderlijke hoofdstukken , waarvan ik den inhoud zal opgeven. Alleen Frankrijk, Spanje en Engeland, zegt hij , zijn
volkomen tegen ons bestand, zoodat //geen ons vreesd, maar wij haar vreesen moeten.// 3) Jegens deze moeten wij dus zeer voorzigtig zijn, en nagaan hoeveel wij hen en zij ons kunnen schaden. Frankrijk voert veel manufacturen 4) naar ons uit. Het
Fransche zout en de Fransche wijnen worden meest door ons gesleten en verhandeld; doch in geval van oorlog zouden wij wijn uit Duitschland en zout uit Portugal en Spanje kunnen halen, en daarmede dezelfde winsten maken , terwijl de gewone inkomsten van den adel en de geeste- lijkheid in Frankrijk zeer zouden verminderen. De Fran- |
||||||
1) Guhol, bist. de la Civil. bl. 3*1: «II n'y a de diplomatie en
Europe au XVlIe sicèle , qui paraisse egale a la diplomatie fran^aise , que la diplomatie hollandaise. Les ministres de Jean de Witt et de Guillnume d'Orange , de ces illustres chefs dn parti de la liberté civile et religieuse, sout les seuls qui paraissent en élal de lulter conln; les serviteurs[du grand roi absolu. • 2) Von Rolleck , allgemeine Geschichte , dl, VIII, bl. 20: ■ Koine
Periode ist so arm an gemüthlichen oder geisligen Triebradern ; von einem Willen , von einem selbstsliindigen Leben der Völker kaum mehr eine Spur ( alle Bewegunp; geht von den Ilüfen aus , ihre Hebel sim! Inlriguen , Geld und Waflen. ■ i) Aanwijsing, bl. 281.
i) Van deie wordt cene gclieele lijst opgpgoven op. bl. 282 vv,
|
||||||
117
schcn hebben weinig schepen, en drijven meest al hunnen
koophandel met Hollandsche vaartuigen , 't geen hun bij vredebreuk tot groot ongerief zou strekken. Te land kan Frankrijk ons evenmin aanvallen als ter zee, wegens-de gesteldheid, van onze kusten, terwijl het ons zeer gemakke- lijk valt in Frankrijk te landen en te plunderen. Alleen door het in beslag nemen van onze schepen en het belem- meren van onzen handel in de Middellandsche zee kan het ons schaden ; doch dit weegt niet tegen onze voordeelen op. liet schijnt dus dat wij Frankrijk evenmin behoeven te vreezen, als Frankrijk ons. Derhalve moeten wij ons zorgvuldig van alle alliantien met dat Rijk onthouden, te meer daar Spanje en Engeland door zulk eene aansluiting minder geducht voor Frankrijk zouden worden, hetgeen niet m ons belang is.') Spanje moet door talrijke vloten gemeenschap houden
met zijne West-Indische bezittingen, even als met Napels en de Nederlanden. Daartoe worden voor een groot gedeelte onze schepen gebruikt, daar Spanje's zeemagt gedurende den oorlog zeer verminderd is. Bij liet uitbreken van den krijg zouden wij dat land dus op zee en in zijne buiten- landsche en overzeesche bezittingen zeer veel afbreuk kunnen doen. Daarentegen kan Spanje uit zijne Nederlanden met een leger in ons land vallen, hetgeen echter wegens de bevestiging van onze grenzen weinig schaden zou, terwijl wij dan ook altijd Frankrijk zouden kunnen bewegen om Spanje aan te tasten. De aanhang der roomsch-Katholieken is te zwak om in zulk een geval gevaarlijk te worden. De slotsom dezer beschouwing is, dat Spanje groote voor- deelen van ons trekt, terwijl een oorlog voor beide landen |
|||||
1) Aanwysing, 2. Dool, Cap, VIII. bl. 281—287
|
|||||
r
|
||||||
118
ongeraden is. Maar evenzeer moeten wij ons van allian-
tiën met Spanje onthouden, daar in het gewigt van Frank- rijk en Engeland tegenover dat rijk onze zekerheid ge- legen is.') Engeland is door den aanwas van zijne manufacturen,
de ontdekking van i/clie omi'Uspreekelijk vis-rijke Terre- neufse bank," de stichting der koloniën in Weet-Indië en de aanwinst van Schotland zeer magtig geworden, en heeft daarbij eene aanzienlijke scheepsmagt gekregen. Daar het te land niet kan aangevallen worden, en wegens het bijna voortdurend waaijen der weste-winden er altijd voor de schepen gelegenheid is om uit te zeilen, zoo kan iiet onze zeevaart ten allen tijde grootelijks verontrusten. Maar vooral sedert de navigatie-akte voert Engeland veel meer bij ons in, dan omgekeerd, en heeft dus bij den vrede een dubbel belang. Door onze vloten zouden wij den En- gelschen handel veel nadeel kunnen toebrengen, vooral aan de kustvaart, die wegens de kleine en verspreide rivieren zeer aanzienlijk is. Veroveringen kunnen de En- gelschen op ons evenmin maken, als wij op hen; maar terwijl de Engclschen op onze lage kust niet gemakkelijk kunnen landen, laat de r/suivere diepe kust» van Enge- land, Schotland en Ierland ons toe overal //onder beschut van ons eigen kanon volk aan lande te setten, ende daar meede die Steeden, Vlekken en Dorpen te pionderen, ende in den brande te steeleen.* 2) Engeland kan alleen een oorlog ter zee voeren; daartoe is meer geld noodig, dan waarover de Koning beschikken kan. Het Parlement zou |
||||||
1) Aanwijsing , 2. Doel , Gap. VIII , bl. 287—290.
2) In het Interest komen ilozo laatste woorden «iet voor. Zij slaan
op den roem vollen togt naar Chatham, |
||||||
119
in zulk een geval blijvende belastingen moeten toestaan,
waartoe het nimmer komen zal, daar de koning liet dan niet meer zou beschrijven. *) Daarenboven zouden wij met onze spaarzame regering !) met weinig hulpmiddelen veel meer kunnen doen dan Engelands monarchie met veel, terwijl de belastingen in Engeland weldra zoo drukkend zouden worden, dat men den koning door oproer dwingen zou aan den oorlog een einde te maken. Doch deze is ook niet in het belang van 's konings gunstelingen; want, <jf zij zouden zich zelve aan het krijgsgevaar moeten blootstellen, of aan land blijven en aanzien //dat de Ad- miralen de eere der goede successen en zij de schande der quaade souden moeten draagen; wanneer sy, in plaatse van alle behoeftigheden wel te versorgen, zig met de pen- ningen uit de subsidien en buiten spruitende souden heb- ben verrijkt.// 3) Een oorlog is dus voor beide partijen zeer schadelijk; de Engelschen zouden ons ter zee, wij hen te land meer afbreuk kunnen doen. Wij moeten der- halve onze marine versterken, en met Engeland geene andere alliantiën aangaan, dan defensive tegen Frankrijk, welke berusten op gemeenschappelijke vrees. Want elke andere zou ons tegenover Engeland zwakker maken, terwijl het bij gezamenlijke veroveringen den biyt behouden zou. *) |
||||||
1) Vgl. Macaulny, hislory of England. eJ. Tauchn. Leipz. 1840.
■II. I bl. 224. 2) Aanwijsing bl. 297 : «Ende is wel aan te merken , dat gemelde
quislinge ende spaarzaamheid respcclive, niet alleen in de finanlie ende omtrent de gemeene geld-middelen , maar ook in de bysondere huyskoudingen der Engelsen en Ilollanderen bevonden werd.» 3) Zie Macaulay , t. a. p. I, bl. 303 vv.
4) Aanwijsing, 2. Deel, Cap. IX bl. 290—302.—Men denke bij
deze voorspelling o. a. aan (lihraltar. |
||||||
120
De la Court wijkt bij deze. beschouwing van Hollands
staatkunde ten opzigte der groote mogendheden meer of min van zijn vorig beweren af, dat de bewaring van het evenwigt ons volkomen onverschillig was , en erkent het be- lang daarvan dat niet alleen Frankrijk, maar ook Engeland en Spanje door de beide overige worden in bedwang gehouden. Johan de Witt was geheel van liet gewigt dezer zaak voor Hollands onafhankelijkheid overtuigd. Engeland door Frankrijk, Frankrijk door Engeland van zich af te hou- den , was een beginsel, waaraan hij tot het laatste getrouw bleef.') Het traktaat van 1662 en de Triple Alliantie mogen daarvan ten bewijze strekken. Ook deed hij altijd pogingen om met beide mogendheden te gelijk verdragen te sluiten , opdat hij aan geene van beide reden tot misnoegen geven zou.2) Voor het diepgczonkene Spanje echter, dat herhaaldelijk om bescherming van zijne Nederlanden smeekte,3) was hij minder dan de la Court beducht; en |
|||||
1) Vgl. Groen van Prinsterer , t. a. p. I, bl. 410 §. 333.
2) Brieven, III, bl. 406 , 623. Vgl. de Memorie van mijne intentie»
en notabele bejegeningen , door llugo de Groot, in het Oud en Nieuw , uit de Vadeiiandsclie geschiedenis en letterkunde , verzameld door I'. Scheltcma. Anisl. 181^ BI. 221: • Nopens de Alliantien van ons Landt, waer onder de voomaeniste syn Vranckryck e» Engeland!, heb ick altyt geoordeelt, da! men die beyde seer respectieuselyck behoort te onderhouden , en die twee Koningen soo veel te behagen , als de vry- heyt kan toelaten , sonder den ecnen te veel voordeels Se geven boven den anderen. lek was wel indachtigh, hoe dat d'Allianlie eerst mei Engelandt alleen , aengegaen tot praejudilie van Vranckryck, ende daer uae met Vranliryck tot praejuditie van Engelandt , een Graef van llol- landl liet leven haddo gekost, en veroorsatckt de ruine van veel treffe- lycke en edele familicn. Ick wi.-t oock wel, dat die Contra-balance ons dienstig was. • 3) Mignet, t. a. p. I bl. 238. 11, bl. 138. Ook bij Engeland. Il ,
bl. 12& : tOn cborcha a sauver la monarchie par souscription.» Vgl. |
|||||
121
hoewel de heerschzuchtige ontwerpen van Lodewijk XIV
sedert 1669 bijna geen twijfel meer overlieten, toefde hij toch met zich nader aan Spanje te binden, omdat hij wel begreep dat het te allen tijde tot eene alliantie genegen zou zijn, en hij tegenover Frankrijk elk voorwendsel tot oorlog wilde vermijden. ') |
|||||||||
§ 3.
|
|||||||||
Het onderwerp der koloniën, waarmede wij ons in
dit hoofdstuk nog moeten bezig houden, roert de la Court vooral aan met het oog op de nadeelen der be- voorregte handelsgezelschappen, die de ingezetenen van de vrije vaart uitsloten. In alle landen, zegt hij,2) en dus ook bij ons, zullen menschen zijn , die door tegen- spoed van de middelen zijn beroofd geworden, om hun brood te verdienen. Hierbij komen afstammelingen van Eegenten, die door Niewelingen verdrongen zijn, en daarom van gezag en eer verstoken naar veranderinge tragten ; en behoeftigen , die door onzen rijkdom worden aangelokt, en, zoo zij hier hunne nooddruft niet bevre- digd vinden, ligtelijk onlusten zouden verwekken , waarbij |
|||||||||
Mignet , t. a. bl Hl , p. i ■ •ïaut que la monarchie espngnole avait
été assez puissanle potir inquiéter en mème lemps la France et la républiqne des 1'rovinces-Unies, ces deux états avaient èié des alliés naturels. Mais après la pais des Pyrenées , l'Espagne étant tombée dans uu état complet d'irnpnissance, les Hotlandais s'apereurent prompte- ment que Ie dariger s'élait déplacé pour eux , et qu'au lieii d'avoir désormais a craindre l'hoslüité de leurs anciens maitres , ils n*avaieni plus S redouter que les empiêtements de leur ambitieus allié.» 1) Mignet, t. a. p. III, bl. S72. Eerst den 17 Dec. 1671 werd
eene defensive alliantie met Spanje gesloten. Ibiil 1)1. 062. 2) Aanwijsing, bl. 142.
|
|||||||||
322
de woelgeesten der eerstgenoemde soort zich tot leiders
zouden opwerpen. Ten einde dat kwaad te keeren, heb- ben oude en nieuwe Staten Colonien aangelegd, //om deu benaawden of misnoegden Ingeseetenen een oopen te geeven;// weshalve het verwonderlik is, dat Holland dit voorbeeld nog niet heeft nagevolgd, en nog geen //vrije Colonien voor alle Hollandse Ingeseetcnen heeft gemaakt: hoewel wy met onse scheepvaart seer veelc vrugtbaare, leedige, ende onbebowde Landen ontdekt, ofte beseilt hebben, alwaar indien Colonien waren opgeregt, sodaanig vrv, en nogtans onderworpen aan de Heeren Staaten van Holland, als de Hollandse platte Landen en niet stemmende Steeden zijn; soude konnen veroorsaakt wer- den , eene ongeloovelik groote ende seekere Negotie en scheepvaart met de Inwoonders van Holland.// Het moe- derland trekt daar voordeel van , omdat zijne geldmidde- len en krachten zoowel in vrede als in oorlog daardoor gesterkt worden; en omdat men misnoegde ingezetenen kan loozen, door hen in de kolonie eenig bewind te geven. Maar de octrooijen der Oost- en West-Indische compagniën beletten het aanleggen van nieuwe volk- plantingen , door van alle plaatsen, waar zulks geschieden kon, alle andere ingezetenen uit te sluiten. Hierdoor worden belangrijke uitwegen aan den handel ontnomen. Van de bewindhebbers dier compagniën, die alleen de eigenbaat der deelhebbers beoogen, is eene openstelling der koloniën niet te verwachten. Men heeft wel beweerd, dat de Hollanders in Oost- en West-Indië te vadsig zijn en te ongebonden leven, om nieuwe koloniën te kunnen stichten en in stand houden; doch de voorspoed, dien wij overal gehad hebben, waar wij ons ook hebben neer- gezet , bewijst het tegendeel. |
||||
123
"Eude die daarenboven aanmerkt, dat geene Landen
ter Weereld, 't zy wey- 't zy teol-landen soo veel, als eeven onse Hollandse platte Landen bebouwd zyn; als ineede dat geene andere Boeren' soo veele Vreemde Lan- den bereisen als de onse: sal over tuygd werden, dat geene Natie ter Weereld, tot nieuwe Coloniën ende den landbow soo bequaam is, als eeven onse Hollandse Na- tie.» ') Maar het gemelde onverdiende verwijt spruit daar uit voort //dat de Heeren Bewindhebbers der gemelde Coinpagnien, alle haare Boots- en Krygsluiden als ook alle andere Dienaars op soo naaw-bepaalde voorwaarden lmuren, ende hun ook afneemen soo veelvoudige eeden , luidende op verbeurte van hunne verdiende gagien en goederen: dat seer weinige Inboorlingen van het Vrye Holland, immers geene dan uit grooten nood, ende daar en teegen seer veel des onkondige of slaafagtige ende ondeugende arme Vremdelingeii, sig in dien harden dienst verhuuren willen. Gelijk ook waarhaftig is, dat alle deselve sig in de Indien, voorneementlik in Oosten bevinden, niet alleen gedurende, maar ook selfs naar 't uitgaan van haar dienst, in eene gansch ondraagelike dwang ende slaavernye.2) Sulks aldaar niemand kan see- |
||||||||
J) Aanwjjsing, bl. 159.
2) Vgl. Nederlandsch Inaië in haare tegenwoordige toestand beschomod.
liataria 1773: «Zeker zoo de menschen het wel in Europa wisten, zij zouden zig wel wagten , van zoo ligt na llollandscb India te gaan , en zag men eens van nabij in Europa, de aldaar aangedaan wordende allervernederendste en liranuische behandelingen , ik verlrouwc vast (of alle billijkheid moest daar ook vaarwel gezegt zijn) dat de daar zijnde oppergebieders , in die zaak wel eens order zouden stellen. Men kan dan hier vrij uitroepen : Groote God! nimmer is een Hollander meer gedrukt en veragl geweest onder het Spaansche juk , als onder dit iifc India gezag voerend gebroed.» Aangehaald door L. C. I). van Dijk „ |
||||||||
124
kerlik weivaaren, als de Hooge Ministers, die gesteld
weesende om gemelde eeden der Huurlingen en heveeleu der Compagnie te doen naar koomen. niminiM quis cus- tocliet ipsos custodes, ende geene Opsienders om haar te agterhaalen hebbende, gemecnelik malkander verschoonen; ende daar naa hier met groote schatten koomende, vree- sen, dat die van de Heeren Bewindhebbers sullen aan- gehaald en verbeurd gemaakt werden.'/ ') Tot staving zijner beweringen neemt de la Court het
geheele Plakaat over, dat jaarlijks uit naam van den Gouverneur Generaal en de Eaden van Indie te Batavia werd afgekondigd. Daarin was onder anderen bepaald, dat alle schuldvorderingen, welke de ambtenaren der Com- pagnie te haren laste hadden, aldaar moesten worden in- gesteld en aangezuiverd ; dat niemand zulk eene vordering mogt koopen of verkoopen; dat niemand eenig goud of zilver, gemunt of ongemunt, met zich naar Europa mogt voeren, maar alles tegen wissels aan de Compagnie moest worden afgegeven; dat niemand vertrekken mogt, zonder twaalf maanden loon te goed te hebben; dat men bij zijn vertrek al zijne vaste goederen verkoopen moest, op straffe van verbeurtverklaring ten voordecle der Compagnie; dat niemand koopwaren mogt medenemen, en zelfs voor de vracht |
||||||
dJiss.) hisloria iiiquisiüoiü's in di-licta a praefectis atque oflicialilnis in
India comraissa. Traj. 1847. bl. V. 1) Zie over de handelwijze der O. I. Compagnie en het bederf harer
ambtenaren : M. Dassen, de Nederlanders in de Molukken. Utr. 1848. Derde Afdeeling : de Moluksche eilanden onder het monopoliestelsel; vooral bl. 148 vv. — de Sluers , de vestiging en uitbreiding der Ne- derlanders ter Westkust van Sumatra. Amst. 1849. dl. I bl. 1—27. Bl. 21 : • Ouder zulk een bedorven stelsel kon het noch het land noch der Compagnie weigaan.a Dl. II bl. 201 : «Hare handelingen kunnen ons slechts leeren wal wij hebben te vermijden. |
||||||
125
van zijn huisraad twee duizend guldens voor elk last be-
talen moest. Voorzeker lioogst drukkende bepalingen, welke de verklaring wettigen : "Sulks geen wonder is, dat soo weinige loff'elike , en soo veele onweetende, leuije , quistige en ondeugende meuschen, in dienst dier Compagnien naar Indien vaaren." ') Ook hier huldigt de la Court derhalve het beginsel van
vrijheid. Hoe ware het te wenschen geweest, dat men zijne wenken opgemerkt en behartigd had ! Dan zou de ondernemingsgeest der natie bij voortduring gevoed, en niet door te gemakkelijk verkregen winsten verslapt en ten laatste uitgedoofd zijn. De O. .1 Compagnie zou niet, na een' kortstondigen maar onvergelijkelijken bloei, waarin zij jaarlijks 22°/0 kon uitdeelen, onzen reeds drukkenden schuldenlast met meer dan honderd millioenen hebben bezwaard. 2) |
||||||
1) Aanwijsing , W. 158.
2) Blanpol ten Cnle , |;eschiedenis van Neèrlands zeevaart en bundel,
Ainst. 1836. bl. 113 vv. — Lnzuc, Hollands Rijkdom, I bl 306 v. |
||||||
VI. HOOFDSTUK.
|
||||||||
Regeringsvor in.
|
||||||||
Met de behandeling van het vraagstuk, welke regerings-
vorm aan het algemeen welzijn de meest bevorderlijke zij, besluit de la Court zijn werk, en wijdt daaraan het geheele derde deel. Wij merkten reeds op, dat de staat- kundige schrijvers der 16. en 17. eeuw zich bij voorkeur daarmede bezig hielden.1) De despotische rigting, welke het vorstelijk gezag sedert de Middeleeuwen genomen had, leidde van zelve tot eene vergelijking met de mo- narchiiin van het Oosten of de tirannen van Griekenland en Home, op welke de herlevende studie van de klassieke schrijvers bijna onafgebroken wees. De republikeinsche geest der oudheid had eene warme sympathie gevonden in de vrije gemeenten, wier poorterschap met het burger- regt der ouden zooveel overeenkomst had;2) en indien de laatsten in het mede-regeren8) den zekersten waar- |
||||||||
1) Vgl. § 3 der Inleiding.
2) Brougham , political philosophy , Lond. 1844. dl. III bl. 7—12.
3) Cicero, de repulil. 1. I. c. XXVII: « Vix particeps liberlatis polest
|
||||||||
127
borg der vrijheid meenden te bezitten, hielden de eersten
• hunne vrijheden en privilegiën voor een niet minder on- waardeerbaren schat. Geen wonder dus dat de vorst, die de regten zijner gemeenten met roekelooze hand aantastte, op gelijke lijn werd gesteld met den tiran, die zich van de alleenheerschappij had meester gemaakt. Onze strijd tegen Elips was bijzonder geschikt om dergelijke be- schouwingen op te wekken, en den afkeer voor alle een- hoofdig gezag te versterken. ') Behalve den monarchalen regeringsvorm, hadden de ouden nog de aristocratie en de democratie gekend. Tusschen deze bleef de keus over, waar men den eersten verworpen had; doch het was na- tuurlijk dat men zich bij dien vorm bepaalde, waartoe de geschiedenis langzamerhand had geleid. Bij de opkomst der vrije gemeenten in de Nederlandsche gewesten werden bij elke zaak van eenig gewigt alle poorters bij klokslag- tot beraadslaging en beslissing opgeroepen; later waren in vele gemeenten op verzoek der poorters zelve ligchamen van notabelen ingesteld, die in alle zaken, wier belangrijkheid ecne algemeene vergadering niet dringend vorderde, zonder nadere raadpleging der burgerij hunne stem uitbragten.2) |
||||||
esse niiiltitudo , cara omni consilio commnni ac potestate careat ».
c. XXXI : • Ilaque nnlla alia in civitate , nisi in qua populi potestas summa est , uilum domiciüum l.'bertas ha! et ■. t) Echter was men zelfs na den dood van Willem I nog niet alge-
meen republikeins-gezind ; hoewel Bilderdijk zich voorzeker te sterk uitdrukt in de Geschiedenis des Vaderlands dl. VI, bl. 151: «Geen hair van alle de hoofden te samen genomen (ik voege er gerust de baarden, knevels, enz. bij), dat toen om Republiek dacht. Ja onze vaders zijn wel huns ondanks gerepublicaniseert'. • Zie Mr. G. W. Vreede, de verdiensten onzer voorouders in *t vak der diplomatie , bl. 12. 2) Kluit , Bist. der Holl. Slaatsr. IV, bl. 156 vv. Vgl. Raepsact,
bist. der Etats Géneraux , (Oeuvres, dl. II) bl. 51 vv. , 291 vv. |
||||||
12S
Het sprak ook van zelf dat de ingezetenen, die zich met
handel en nijverheid bezig hielden, den tijd niet hadden om zich voortdurend met aangelegenheden van bestuur in te laten, en deze gaarne aan de meest gegoede en geachte burgers overlieten. Zoo was allengs overal eene aristocratie ontstaan, die hare afgevaardigden naar de gewestelijke Staten - zond. Tegenover die vergadering had de Graaf ge- staan ; maar in welke verhouding? S. van Slingelandt,*) Kluit,2) Raepsaet,3) en anderen 4) hebben een helder licht op dien aiouden stand van zaken geworpen. Het is thans een onbetwistbaar punt in de geschiedenis van het staatsregt, dat de Graaf oorspronkelijk, eerst als verte- genwoordiger van zijnen leenheer , later als souverein vorst verre boven de Staten verheven was. Maar wij zagen in de Inleiding, hoe de behoeften der vorsten de regten der gemeenten, en daardoor der Staten, trapswijze deden aan- groeijen, en hoe men in het regt van verzet een krachtig middel tot handhaving van de verworven vrijheid gevon- den had. In de eeuw van de la Court was deze historische ontwikkeling echter nog niet tot klaarheid gebragt. De geschiedenis der Middeleeuwen werd nog lang daarna niet met die naauwkeurigheid behandeld, welke door het voor- |
||||||
1) Verhandeling van de oude regering van Hulland onder de Graa-
ven ; in zijne Staalkundige Geschriften , dl. I bl. 1—85. 8) Hist. der Holl. Staatsr. dl. I, bl. 17—4G. 3) t. a. p.
4) J. C. de Jonge, Verhandeling over den oorsprong , vourigang
en de hoedanigheid van den invloed des derden Slaats; in de Werken der Leidsche Maatschappij, 1825, dl. I, Slnk I.— J. D Meijer, Verhandeling over de vraag ; of de graven van Holland aan de Staten verantwoording deden of lieten doen enz. 1832; in de Verhandelingen in geleerde genootschappen, ie bundel, 'sGrav. 184ti .bl. 155—225. |
||||||
129
beeld van Montesqieu ') opgewekt, meer en meer in zwang
gekomen is. De arcliiven werden nog niet zoo vlijtig on- durzoclit, onmisbare bronnen lagen nog verborgen. Daarbij had de loop der dingen er toe bijgedragen , om aan de Staten tegenover den Graaf of zijnen hoogsten ambtenaar, den Stadhouder, al meer en meer invloed te verzekeren. Terwijl men tegen Filips streed, was er in de denkbeel- den omtrent de wederzijdsche betrekking tusschen Staten, Graaf en Stadhouder natuurlijk verwarring gekomen. De naam van den Vorst, tegen wiens dwingelandij men zich met inspanning van alle krachten weerde, prijkte tot zelfs aan 't hoofd van het Octrooi, waarbij in het vrij- gevochten Leiden eene protestantsche hoogeschool werd opgerigt.3) Willem I was gewoon bij alle gewigtige maatregelen de Staten te raadplegen,3) omdat hij zonder hunne bewilliging in de noodige gelden toch ook weinig kon uitrigten, en wel begreep, hoe het er op aankwam om alles te vermijden, wat eigenbelang of ijverzucht kwet- sen kon. Het bestuur van Leicester versterkte hunne |
||||||
1) Vgl. J. Heemskerk, Diss. de Montesquivio. Amst.183fl.Pars I, bl.lOÜvv.
ü) P. Paulus , Verklaring dor Unie. dl. I bl. 192. Bijnkerslwck ,
Qnaest. jur. pnbl. 1. II e. I. Kluit, t. a. p. I bl. 168. — Zie over «lie oprigting vooral : A. 's Gravesande, de Unie van Utrecht herdacht. Bijvoegsel B, bl. 129—149. 3) Kluit, t. a. p. I bl. 70. In de Ordonnantie ende Instructie by
tien Prinse van Orange gemaeckl voor die van Hollanl , om by pro- visie dner nae 't sehe Lam geregeerl te worden , van 25 Aug. 1572 , verklaart hij daarinne niet te zullen doen of ordonneren dan by ad- vyse van de Stalen, soo dien die gelegenheid des Lands en de humeu- ren van de ingeselenen van dien best kennelijk waren. Vgl. bl 78 : « de Stadhouder had beloofd , nipt dan met hun adeis te zullen be- velen , niet, omdat zij daartoe gerechtigd waren, enz.» Zie ook dl. IJ, hl 370. — T. P. Tresling , Disquisitio historica de prudentie Cui- litlmi I in republica perlurbata. Traj. 1831. bl. 185. 9
|
||||||
130
zelfstandigheid; en zoo zij zich tot regtvaardigiug der
tegen hem genomen voorzorgen op de provincialo opper- magt beriepen , zij begonnen insgelijks de leer te verkon- digen , dat van de oudste tijden her het hoogste gezag- door hen aan de Graven was opgedragen, en het dus na de afzwering van Eilips van regtswege tot hen was wedergekeerd.') Deze theorie strookte volkomen met de heerschzucht der Hollandsche aristocratie, die reeds aan de verheffing van Willem I tot Graaf hinderpalen had in den weg gelegd.2) Zij vond natuurlijk des te meer weerklank in de gemoederen, naarmate de gehate Engel- sche partij er te heftiger tegen te velde trok , en zelve eene nog meer onhistorische theorie verkondigde.3) De |
||||||
1) Kort Vcrtooch van 't Recht van de Ridderschap, Edelen, ende
Sleden van HoUnndt en Wesl- Vriesland , van allen ouden tyden in den voorsz. Lande geb7-uyckt , tot behoudenisse van de Vrijheden , Gerech- tigheden , Privilegiën , ende Loffclyche gebruyehen van den selven Lan- den, van 16 Oct. 1587. « i. liet is kennelyck dal de landen van Hol- landt met West-Vriesland emle Zeelandt zyn Iserlert eten tydt van 800 Jaren herwaarts geregeert ende bericht geweest by Graven ende Gra- vinnen , den welcken by den Ridderschap , Edelen ende Steden , re- presenterende de Stalen van den selven lande , de Heerschappye ende de Souvera'mileit der setver landen waltelyck is opgedragen ende go- defereert geweest , — — V. Eyntelyck is boyten tvvyfel dal de ad- ministratie von de SuuverayMteyt van de landen t'allen tyden wette- lyek is aengenomen geweest by den Staten der selver, soo wanneer door aflijvigheyt , minderjarigheyt , krancksinnigheyt, misverstaat ofte renige andere inconvenienten de landen verlaten syn geweest van de wettelycken bedieniage der Princen.-------• Vgl. Kluit, t. a, p. 11,
W. 28ü vv.
2) Amsterdam en Gouda maakten zwarigheid. Kluit , t. a. [>. I
bl. 320 vv. 361. 3) In het Verloog van den Engelschen Raadsheer Wilkcs van 1581
werd beweerd : dat de Oppcrmagt niet bij de Staten, maar bij den grmeenen man gezocht moest worden ; • hetgeen de partij van Leiees- t«r voorgaf , ten einde daardoor haar gezag Ie handhaven.» {De Bosch |
||||||
131
juiste kennis van het oude staatsregt ontbrak, om de
ongegrondheid van de aristocratische voorstelling aan te toonen. Het kan derhalve niet bevreemden, dat zij zonder nader onderzoek werd aangenomen en op de open- bare meening eenen beslissenden invloed uitoefende, vooral nadat de beroemde Huig de Groot haar in zijn werkje de antiqidtale reipublicae latavicae') met zijn gezag als geschiedvorscher en geleerde bezegeld had. -) Het lag in den aard der zaak dat de Staten, wier
souvereiniteit nu boven alle bedenking verheven scheen, met leede oogen het gezag der Stadhouders zouden aan- zien, dat nog in vele opzigten het hunne beperkte. Na den dood van Willem IT dacht men dat juk voor goed te kunnen afschudden. Waartoe, vroeg men , is het aan- stellen van eenen Stadhouder noodig, nu de oorlog met Spanje tot een gelukkig einde gebragt, en derhalve aan een krijgshoofd geen behoefte meer is ? 3) Op deze vraag werd meestal geantwoord, door op het 9. artikel der Unie van Utrecht, hetwelk de beslechting der voor- naamste geschillen tusschcn Provinciën of Steden aan de Stadhouders overliet, 4) en op de onvergankelijke verdiensten van het huis van Oranje te wijzen.5) Het |
||||||
Kemper) de staatkundige partijen in Noord-Nederland, Amst. 1837,
bl. 115. Vgi. Kluit, t. a. p. bl. 280 vv. 1) 1610. Zie vooral cap. V.
2) Zeer wijdloopig wordt deze leer uiteengezet in Hollands aeloude
Vrijheid, buylcn hel Stadhouderschap, beschreeven door Emanuel van der lloeten Amst. 170G. Ten onregte verwarde Bareulh dezen met onzen
de la Coiirt. Zie Kok, Vaderlandsch Woordenboek , 2. druk. dl. X bl. 565. 3) AiUema , Herstelde Leeuw, "s Grav. 1652. bl. 195.
4) AiUema, t. a. p. bl. 100 vv. Vgl. l'ieter Paulus, t. a. p II, bl. 178 w.
?>) Zie de eonclusiën van Friesland tegen de Acte van Seelmie , in de Resol. v. Consid. bl. 112 rv.
|
||||||
132
behoud der eensgezindheid scheen evenzeer als de pligt
der dankbaarheid de benoeming van den Prins tot de hooge waardigheden zijner voorouders aan te bevelen. Maar de behoefte aan scheidsregters werd door Holland vol- strekt niet erkend,') en niet zonder ironie wierp liet aan zijne tegenpartij de vraag voor, of de erkentelijk- heid zich zoover moest uitstrekken, dat men den on- mondigen nakomeling ecne onnoodige en gevaarlijke ~) bediening opdroeg, alleen omdat zijne voorouders het vaderland duurzaam aan zich hadden verpligt? 3) Om twee redenen hield Holland dat ambt onbestaanbaar
met zijne vrijheid en zelfstandigheid. Vooreerst kon de stadhouder, meester van het krijgsvolk , en daardoor van de versterkte plaatsen, zich ligtelijk opwerpen tot tiran , en |
||||||
1) Ailsemn , t. a. p. bl. 220 vv. Zeeland (door Holland bewerkt ,
ibid. bl. 126) en Utrecht {Hollands boutje) sloegen middelen voor, om zonder Stadhouders lot eene goede beslechting der geschillen te gera- ken. Ibid. bl. 143, 171. Vyl. bl. 1 dezer Verhandeling. 2) Ailsema, t. a. p. bl. \1~l: «dat oock de jonge Prins don Slaat
geen danck sonde welen, vo^r d'ecre hem in syn Kinlsheyt aengedaen; als stillende duchten , dal het hem er/'clyck toequara ende dat men hem niet konde verby yaen. Waer by dan oock quamen dese secrete consideralien ; afs dal hy soo na verwant was aan Vranckryck, Spaignen, Engelant, Denemarck ende sell's in 't Landt soo machtigh begoedet , aen den staet soude formidabel syn , ende dat sulck voor eene Repu- blycke ende voor de liberleyl periculeus was. » 3) In de Deductie tol Juslificalie der acte van Seclusie wordt ge-
zegd, dat het Stadhouderschap 61 een last, óf eene belooning is. In het ccrsle geval: « wie sach oyt sorge met surcharge van nieuwe sorge beloonen' Ende voorwaer al 't gene selfs beloonige waerdigh is, kan niemandt lot voldocninjje van belooninge werden toegereeckend. » In het tweede geval: «Wie hoorden oyt soodanigen sustenue , dat over eene bewesene weldaet een tweede weldaet , selfs noch over de nako- melingen , tol recompense soude moeten werden gegeven ? • Resol. t>. Consid. bl. % vv. |
||||||
133
alle banden afwerpen; en de gebeurtenissen ten tijde van
Filips , Leiccster en Anjou ') hadden overvloedig geleerd , hoe men tegen een veldheer op zijne hoede moest wezen. Hoe zwaar deze bedenking bij do la Court woog, blijkt onder anderen daaruit, dat hij de eenhoofdige regering met algemeenc Slaavemije gelijk stelt,2) en het voor ontwijfelbaar houdt dat Willem I zich een onbeperkt gezag zou hebben aangematigd //indien een Moorder syn leven niet hadde verkort.'/s) ])e ware vrijheid kwam hem onbe- |
||||||
1) Zie de Deductie lol Juslificalie der Acte van Seclusie , 2. deel ,
eap. III. 2) Aanwijsing , b(. 25 i.
3) Aanwijsing , Voorrede----Niet minder 6lerk uit zich Jolian de
Wilt in de aangehaalde Deductie, deel 11, cap. I ifl. 20 (Rcs. t. Consid.
bl. 77): • Wederomme, als Hollandt ia den Jaro 1581 nu alles haddc (jepraepareert omme den Heero Prince Willem hoochloffelycker ge" ilachteiiisse —-------te hulden tot Grave-----------: Siet daer werdt
een eer- ende Godloos Moordenaer verweckt, die van 'sLandts Vyan-
den omgekocht wesende, dien glorieiiscn Prince het leven berooft------
ende sulcks binnen soo korten tyd daer nae , dat voor des selfs over-
lyden de voor-geroerde denunciatie niet ter executie gesteldt heeft konnen worden : Ende al-hoe-wel door 't voorschreven moordadigh feyt, dese Landen van haer voornaemste steunsel berooft zynde , liet teer ghebouw van den nieuwgebooren Stael evidentelyck scheen to stillen instorten , ende de Inwoonderen van dien wederomme onder de voorige Spaensche Slaverny te sullen geraecken , soo heeft nochtans Godt Alraachtich, uyt soo dicke duysternisse een helder licht geschept, ende niet alleenlyck den Staet genadichlyck ende wonderbaerlyck staende gehouden , maer oock de Ingeselenen van dien gepraeserveerC , ende behoedt voor de nieuwe subjeclie daer inne de selce albereydts ge- noeghzaem waren gepraecipileerl. • Aan Gods genadige tusschenkomst wordt in n* 22 insgelijks de dood van Willem II toegeschreven , en daarop in n*. 23 krachtig aangedrongen , dat men zich toch niet weder moedwillig door de benoeming van eenen Stadhouder in zulk een gevaar zoude begeven « op allegatie , ende overwegingc dat Godt ilc Heere niet altijds miraculen doet. » |
||||||
134
staanbaar voor met een eminent hoofd, dat haar elk
oogenblik zou kunnen vernietigen. Om echter de kracht van dit argument wel te vatten,
moeten wij eenige oogeublikken stil staan bij een meer gezet onderzoek naar hetgeen hij eigenlijk door vrijheid verstaat, waarbij natuurlijk de beteekenis, welke men in zijnen tijd van dat woord hechtte, van groot gewigt is. Vrijheid immers is eea betrekkelijk begrip , hetwelk eene ontheffing van banden uitdrukt, die eens gekneld hebben; en het ligt dus in den aard der zaak dat elk tijdvak eene bijzondere meening over dit onderwerp gekoesterd heeft.') Omtrent twee kenmerken der vrijheid zijn bijna alle
schrijvers dier dagen het eens , namelijk: onafhankelijkheid van vreemde magten, en eene regering volgens de oude vrijheden en privilegiën des lands.2) Het mederegeren, dat kenmerk der oudheid, werd nog niet algemeen als |
||||||
1) Monlesqieu, Esprit des lois , 1. XI cliap. II: «chacun a appeli'i
Uberlé Ie gouvernement qui éloit conforme a ses coulumes ou a ses inclinations. » 2) Zie o. a. Grotius , de jure belli et pacis, 1. I cap. IH § 12 no. I.
Idem, de anliquitale reip. bal; c. I. Deductie tol Juslificatie der Acte van Seclusie, 2. Doel , cap. V, u°. I. Brieven vvn de Wüt, IH, bl. 33, 42, Hi. Mr. J. Meerman, de burgerlijke vrijheid in liaare lieilzaamc, de volksvrijheid in haare schadelijke gevolgen voor- gesteld. 2. druk, Leijd. 1793, bl. 8—17, 26.— Merkwaardig is do definitie vau liberlas bij Boxhorn, (Institulionespolitieke , I. I. c. V § 6.) die haar hierin stelt, dat de salus populi boven alles behartigd worde.— Iluber , die aan het staatsregt een maatschappelijk verdrag len grond- slag legt , vindt de wijheid vooreerst in de bevoegdheid om dat ver- drag aan te gaan , en ten tweede in de veiligheid van persoon en goe- deren , daar men de overeenkomst juist tot verzekering dier regten gesloten heeft. De jure civilalis , 1. I Sect. II c. V § 34. — Vgl. Mr. II. W. Tydentan, de voormalige staatspartijen in de Nederlandschc Republiek. Leiden, 1849 bl. 82. Groen vau Printlerer, Handboek dor geschiedenis van het vaderland , dl. J S 325. |
||||||
135
vernachte beschouwd om vrij te heetcn;1) zelfs verklaarde
do Raadpensionaris van Zeeland Mr. JoJian de Brune zich tegen eene verantwoording der regering aan liet volk.2) Schede acht eene algemeene deelneming aan de rege- ring niet onverschillig , maar vindt het toch voldoende , zoo er mnar eenig lid der familie in de regering zit.3) Aangaande een ander punt echter waren de gevoelens zeer verdeeld. Men was het eens, dat een volstrekt een- hoofdig gezag met de bestaande wetten en den bloei des lands ten eeuenmale onbestaanbaar was; *) maar kon men |
|||||||
1) Ala zoodanig komt het voor in do Verhandeling van de vrijheid
m den Iliergerslaat, 1737 (van de Beaufort) bl. 103 vv. Vgl. bl. 30 vv. Vgl. de gevoelens van van Slingelandl, Kluit, Cras en /'. Paulus over de vereisclnen der vrijheid bij Mr. G. IK. Vreede , do Regering en de Natie. Amst. 1845, bl. 0, 2o , i 3G , 140. 2) De grondsteenen van eene vaste liegeringe, Gorinch. 1661. bl.
5213 : t 't Is wacr, dut de overheydt — — soo veel liet mogclyck end' oorbaar is , de Gemeynto (moet) doen blycken , de nootsaecke- liekheydt end' oorsaecken van de lasten : maer ten komt evenwel den volcke niet toe, in dese heymenissen van slaet, haer sinncn in ie dringen. — — De overheydl en is oock niet comptabel aen de Ge- nieynte, » Zie Tliemis, VI. deel, IS4'i. bl. 317. 3) « Per quos ipsi sibi quoque parlicipes reipublica videntur. • Liltei'-
tas publica (ed. Burmannus Secundus in parle alterae Analecl. Belg. Lugd. 1772) bl. 13. 4) Zie tot bewijs , dat ook de staclliouilelijke partij zoo dacht: Toetsc
o» liel luslerschrifi 'C Onrecht genaaml: Sladthouierlijeke regeeringe; door 1). 1'. E. Leijden , 16C2. bl. 10" «in de wetten en gerechtigheden bestaat de vryheyt. ■ Bl. 92 vv. : « nicmant sal ontkennen , dat de macht der Stadhouders afhanght van hare principalen. — Den klagen- den Vecnhoer over de fuemroovende pasquillcn legens syn Iloogheyl , 'sGrav. 1602; «Neen, Hullaut, uwe vryheyt bestaet niet in consent tut laster en beestachtige wereken , maer in eene Aristocralivo Regeo- ïinge lot maintenne van uwe privilegiën en voorrechten. • Bl. 10 : • gevende aen de voornoemde hare Hoofden nu wel een meerder en absoluter, dan weder een minder, en ingebondener machl , ende |
|||||||
-
|
|||||||
136
niet zonder gevaar een eminent hoofd hebben , onder zulke
beperkingen, die het misbruik zijner magt verhinderden ? Zelfs de Groot, hoe weinig grond hij persoonlijk had om met het bewind der Stadhouders te zijn ingenomen , had zich van dat gezag niet afkeerig betoond.1) Maar hier van wilden de voorstanders der zuiver Staatsgezinde partij niet hooren. Zij hielden het voor onmogelijk en boven tle menscheli jke natuur, dat een vorst, die door den invloed op de keuze der stedelijke overheid en de magt over het krijgsvolk zijnen wil onbepaald kon doen gelden, de aangeboren heersclizuclit uit pligtgevoel of vaderlands- liefde verzaken zou.9) De geschiedenis, niet alleen der |
||||||
Commissie, doch allydt noodigh achtende over hacr te stelten eenige
persoonen van uyi.icmende aansieu ende digniteyt, ende reslringerendo oude munierende do selve doorgaena mei behoorlycke Wellen endo Reglementen tegeos alle Excessen. » — Hollands Opkomst ofl Beden- kingen op de. schandelijke Schriften , gennmnl Grafelijke Regeeringe en Interest van Holland. Leijden , 1(iij2 ; bl. 16S: «Evenwel en moot niemand monen, dat wij een Monarchale Regering in dese Landen best ourdeelen , geensins, deze slryl tegen do natuure der Inwoonders , ge- lyk wy souden konnen aantonen , maar wy willen alleen sproken voor snik een Hooft, ofl Stadhouder weiekers magt bepaalt en afhangende is van d'Algemeyne Slaten. » I) De anliquitale reip. balao C. I; «Quodsi ad hoc optimatium
imperium ex ordinibus composimm legilimus accedat principatus, ea \ero Respublica oplinie videri debet et delecla esse el temperata. » ~i) Aanwijsitig, Voorreden : • deze Prinsen van Oranjen geeno Enge-
len , maar menschen zijnde, niet behoorden te werden beschuldigd. over gebreken (verkwisting , wellust , ondankbaarheid , heerschzueht) die alle menschen, ofte ten minsten alle soo hoog-geboorene ende geslegene inunschen onderworpen zijn. — Eindelik , wal aangaat der opgemeldor princen van Oranjeo a/nbilic ol'te heersugtigheid kan niet werden ontkend —< — dat de selvo geineen is allen ntcuschen — — Knde dien volgende (behuorde men) de Princen van Oranjen over haaio veriueei'deriuge ofle aauwasseiide autboriteit ende kragt in het bedienen ofte Regeeren der Vereenigde Nederlanden ende der veroverde Sleeden |
||||||
137
grijze oudheid, maar ook tier omliggende Kijken en
bovenal der Italiaansche republieken , leverde te veel voor- beelden van die hcerschzucht op, om zoodanige vrees niet te wettigen;1) en zelfs in Engeland, waar het Parlement, gelijk de la Court zelf verklaart, nog meer dan eldera de willekeur des kouings betoomde, waren de meeste martelaars der vrijheid gevallen.s) 1t Scheen derhalve raad- zaam geen Stadhouder meer aan te stellen, zoo men de heerlijke vruchten van den tachtigjarigen krijg niet wilde verbeuren.3) De groote waarborgen van onzen tijd: do |
||||||||
iilsoo seer — te pryaen , als men te agten ende te looven ploeg ecu
vlylig eerlik Koopman , Jio syiio goederen door Neeringe e»de Negotie weet ie vermeerderen , want in die vermeerderinge van Hlngl kennelik alle der Princen hanteering ende Negolialie bestaat. » t) Grolius, Annales (Amstel. 1038) bl. 8: «Quanta iugeuiis cupidu
incedat subruendi leges, quae vim potenüae infringunt, insignes priu- cipum aut populoruni rtiinac vetera ac nova dnenmenta exstani. » Cicero, «Je republica , 1. II c. XX1ÏI ; « Nam in qua republica est unns nliquis porpetua potoslate , pracsertim rejjii, quamvis in ea sit et senatus------
taaien illud excellit reginm nomen, neque potest ejusmodi respu-
l>lica non regnum et esse et vocari. ■ Vgl. S. Si ijl, Opkomst en blüoi, 1)1. 234 vv. 2) Sinryke Fabulen , bj. "25 : « Endo oovermits in geenen Lande
ter weereld dan in Engeland, nu bekend is eene Polilihe Regcering , waar een Koning naar Reglen , ende ook in der daad den Wellen onderworpen is , gelyk liet selve blykt soo haast aldaar een Parlament vergaaderd is ; ende dat des niet te min de Koning in het afweesen des Parlamenls , van seer oude tyden af, de Wetten soodaenig heeft ■ Ie.en uitvoeren , dat in dien Lande alleen , meer als in alle andero Landen van Europa te saamen , Menschen zyn gedood , die geroemd hebben, als onschuldige ende Polüike Martelaars. voor de Vryheid ende de wettige Regeeringe des Lands, te sterven : enz. • 3) Ik heb in het tijdvak van de Wilt uitsluitend de vraag behandeld
gevonden, of de aanstelling van cenen Stadhouder noodij; , nuttig , raadzaam was. Eerst later drong men er op aan, dat het Stadhouder- schap een essentieel gedeelte der Slaatsinrigling uitmaakte. lic (Kfllit) de rechten van den mensch , Amst, 1793 , bl. 415. |
||||||||
138
afscheiding der Staatsinagten, eenc ware volksvertegen-
woordiging , de verantwoordelijkheid der ambtenaren, de openbaarheid en de vrijheid der drukpers waren aan die dagen meerendeels nog vreemd; en hoewel men op het voetspoor van Aristoteles ') en Cicero 2) den gemengden regeringsvorm voor den besten hield, behoorde eene even- redige verhouding tusschen monarchie, aristocratie en democratie, waarop het constitutioneel staatsregt thans berust, nog tot de onbereikte idealen.3) Doch ook al rnogt de vrees voor despotisme overdreven
schijnen, altijd moest het overwigt van Holland lijden door de benoeming van eenen Stadhouder, die tevens tot andere gewesten in gelijke betrekking stond en daardoor de belangen der Generaliteit niet aan die van Holland in 't bijzonder kon opolieren. Wij zagen reeds in hoe menig opzigt de Hollandsche Staatkunde, die bijna uitsluitend op bevordering der handelsbelangen gerigt was, zich door |
||||||
i) De rcpublica , 1. IV c. 12; öoaJ 5'«i> ÜfitlVOV f\ Tt
l*i%Qf, , Toaovrro fioi>if.i(axï(t<x. '2) De republica , 1. 1 c. XLV: «Quod Ha cum sit, tribus primis
generibus longe praestat, mea sentculia , regium ; regio autem ipsi praostabit id , quod erit aequalutn et temperalum ex tribus optimis re- rum pitblicarum modis. Placet cnim essti quiddam in republica praes- lans el regale ; esse aliud auctoritate princlpum partum ac Iribulum ; esse qunsdam res servatas judicio voluntatique multitudiiiis. • Vgl. Tacilus, Annales, 1. IV c. XXXIII: «Nam cunctas nationes et urbes p»puius, aut primores, aut singuli regunt: delecta ex lus et conso- ciata reipublicae forma laudari faciliui quam evenire , vol si evenit , liaud diuturna esse jwlest. » 3) Huber, de jure civitatis, 1. I Sect. VIII c. VI § 4 : «Adhue
exspeclamus, dum talis Rcspublica plures habens Rcipubl. formas specie diversas , ex omni scculorum memoria nobis monatrelur , quae cxsliterh vel aetatem ferre potuerit. » |
||||||
139
den band der Unie bekneld en gekreukt gevoelde. ') Bovenal
werd het den Stadhouderen verweten, dat zij, om hunnen dorst naar roem en grootheid te bevredigen, de bescher- ming der zeevaart verwaarloosden, en de koopvaardijvloten aan vijanden en kapers ten prooije lietena); zelfs ging men zoo ver van hen te beschuldigen, dat zij dit soms alleen deden, om het lastige Amsterdam, hetwelk steeds hunne eerzuchtige plannen dwarsboomde, te kwellen en te verzwakken;3) en moge ook dit verwijt minder gegrond heeten, zeker is het dat de Stadhouders als Kapitein-Generaals |
||||||
]) Hoofdstuk I.— Opmerkelijk is liet gezegde van Luzac (Huil. Rijkd.
III, hl. 183) , waar hij over den aanslag van WUlera II op Amsterdam spreekt : «Aen den anderen kant zoude het niet vreemd zijn , dat Amsterdam , en eenige andere Hollandsche steden gevreesd hebben, dat de koophandel uit Holland wederom naar Vlaanderen en Brabant zoude verhuizen , bijaldien de Vrije Staat zijne veroveringen en bezit- tingen nog verder uitbreidde. • Zie in verband hiermede de articles secrels van het I'rojet de traite fait entre M. Ie Prince d'Orange Guülaume , et M. Ie Comle a"Estrades en 1G50 (lettres d'Estraden , I , bl. 93), en Mr. II. W. Tijdeman op Bilderdijk, IX, bl. 252. 2) Aan dit onderwerp wijdt de la Court het 1. Hoofdstuk van het
2. Deel der Aanwijsing.— Vgl. Bilderdijk, Vaderl. Gesch. d. VII, bl. ,HÜ : « het ontbrak niet aan libellen (n. reeds in 1584), die den Piins een ondraaglijker tyran dan Filips scholden en den Koophandel den ondergang spelden , zoo men hem tot Heer had, maar een onvoor- beeldigen bloei daar tegen , zoo men hem uit de voeten , en de Ue- geering alleen in handen der Staten bracht. • — Lustte betoogt ia Hollands Rijkdom, (bl. 54 vv., 99 av., 131 vv., 150 vv.) dat zoo- wel de Graven als de Stadhouders de belangen van handel en zeevaart zeer hebben ter harte genomen. Zillesen ontkent dit ten opzigte der laatsten in Ncerlands opkomst, bloei en verval, bl. 152. Vgl. Mr. J. C. de Jonge; geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen ; dl. IV , stuk 1 , bl 1—«61. 3) Aanwijsing, bl. 484. Vgl. bl. 11 dezer Verhandeling. Uit dit oog-
punt vooral beschouwde Holland den aanslag vat) Willcm II op Am- sterdam. |
||||||
140
uit den aard der zaak zeer geneigd moesten zijn tot oorlog ,
waarin zij zich vrijer bewegen en hunne talenten schitteren- der ontplooijen konden.') Bij al deze bedenkingen voegde zich nog,uit hoofde der betrekkingen van bloedverwantschap en aaiiliuwelijking tusschen de huizen van Oranje en Stuart de vrees voor eene te naauwe aansluiting aan Engeland, waarmede de onaf haiikelijkheid der Republiek ernstig scheen bedreigd te worden.2) Het laat zich dus wel begrijpen , dat de edelste- en meest vaderland-lievende mannen kon- den ijveren tegen de verheffing van een vorst, aan wiens voorzaten het vaderland zonder twijfel onnoemelijk veel te danken had, maar wiens grootheid geen bron van twee- dragt en onheil worden mogt. 3) Ten tijde van de la Court waren dan ook de voortreil'elijkste staatslieden der partij van de Witt toegedaan ; de Prinsgezinde factie bezat slechts mannen van middelmatige bekwaamheid. *) De vraag, of er al of niet een Stadhouder zou zijn,
werd derhalve door Holland voor eene levensvraag gehou- den. Om haar draaiden meest alle staatkundige beschou- wingen. Ook de la Court houdt zich in het derde Deel |
||||||
1) Ten opzigte van Willem II wordt dit zelfs door Bilderdyk erkend
in de Vaderlandsche Geschiedenis, dl. IX, bl. 29, 252 vv. 2) Bl. 12 vv. dezer Verhandeling.
3) Vgl. K. t>on Rotlech , Allg. Gesch. VIII, bl. 48 : « Nicht Neid
gegen Oranien fühlte Witt, nur republikanische Scheu für detii Für- stensohne , welcher, wenn der Sieg ihn krönte, leicht turn Monar- chen emporwuchs. » 4) Mr. J. van hennep , Elisabeth Musch, Amst. 1850; bl. 110 ;
• Het was liet ongeluk dier partij, dal zij, althands tol aan den jarc lt>72 toe , niel een enkelen staatsman van schitterende talenten onder hare gelederen telde : terwijl al do groote en schrandere mannen , die onze Staat in die dagen bezat, de Wilt, van Beverningk , van Beunin- gen , ook toen nog Fagel, tot de Staatsgezinden behoorden.» |
||||||
141
der Aanwijsing uitsluitend bezig met het betoog, dat eene „
regering zonder Stadhouder noodwendig alles behartigen zou, wat hij in de beide vorige Declen als grondzuilen van Hollands welvaren had voorgedragen, terwijl integendeel een Stadhouder , in plaats van de heilzame maximen te volgen, aan den bloei des vaderlands onherstelbare slagen zou toebrengen. «y Die regering immers, zegt hij,1) zal de beste zijn,
wier belang met dat der ingezetenen strookt. Nu is er geen bestuur denkbaar, waarbij dit meer plaats zou kun- nen hebben dan bij de tegenwoordige Eegenten; want hunne voordeden als magistraten zijn zeer gering, en bovendien worden zij van tijd tot tijd door nieuwe geslagten verdrongen; //sulks altyds noodsaakelik is, en soo lange de Regering aan geene afsonderlike Familien eigen is, bly- ven sal, dat veele Bloedvrinden der Regeerderen in de Hollandse Steeden sig met de koopmanschap geneeren.'/ De Regenten stellen in de gereformeerde godsdienst goen bijzonder belang, daar //de KerJceUIce Bedieningen, van Predikant, Ouderling ofte Diaken — — soo weinig profitabel endc aansienelik zyn, dat de Regeerders ende Magistraats-persoonen seer selden genegen zyn, die diensten door sig selfs, ofte door hunne Bloedvrinden, te beklee- den.'/ 2) Natuurlijk wordt hierdoor de Tolerantie bevorderd. Het aanlokken der vreemdelingen door een open burger- schap maakt de steden groot en rijk, schept nieuwe ambten, welke de Regenten aan hunne gunstelingen kun- nen geven, en brengt eene groote verscheidenheid in Meligiën, Natiën, Talen en Occupaiiën te weeg, waardoor |
||||||
1) Atinwijsing , Deel III, oap. I, bl. 388 vv.
±) Aanictjsing, bl. 3!)". |
||||||
142
de kunstmatige toepassing van den regel divkh et impera
overbodig wordt. Bevoorregte Corapagniën en Gilden kun- nen door haren vast aan een gekoppelden aanhangligtelijk al te magtig en daardoor gevaarlijk worden voor de Re-
genten; weshalve het waarschijnlijk is dat deze //secr weinig sullen geneegen zyn, door nieuwe Octroyen en bepalingen, de Vryheid hunner gemeene Ingesetenen te beletten ofte te bepalen.'/ ') Daar zij rekening en verant- woording van hun beheer moeten doen, en tevens bij den bloei van den koophandel zelve een voornaam belang heb- ben , zoo bezit men den zekersten waarborg dat 's lands penningen met spaarzaamheid en ten algemeencn beste zullen besteed worden,5) en vooral tot steun en aanmoe- diging der zeevaart zullen worden aangewend. Ook is van soodanig geïnteresseerde Vrye Regeerders eene meer doel- treffende regeling der justitie en met name het instellen van een grooter getal regters te verwachten; //want de Politike Regeerders door het getal der Suhalterne Regteren , ende der Raads-Heeren groter te maken, des te meer weegens magt, aansienelike ende weegens jareliks loon voordeelige Amten, souden hebben en konnen begeevcn , aan hunne liefste vrienden.// 3) Dezelfde reden zal hen tot het stichten van koloniën aanzetten, waarbij altijd nieuwe posten en bedieningen ontstaan. Daar zij in oorlogstijd zelve in de verhoogde belastingen moeten dragen, zullen zij veel zorgvuldiger dan een vorst, die daarvan gelijk |
||||||
1) Aanicijsing , bl. 412.
2) De Wilt beloonde soms uit eigene beurs de lieden , die liij lot
hot bekomen van noodde inlichtingen gebruikte. Brieven, I bl. 43. Vul. den brief van P. de Groot aan de Witt van 13 Febr. 1G09 {Brie- ten, II bl. (J21) , aangehaald op bl. l noot 4) der Inleiding. 3) Aanwijsing, bl. 413.
|
||||||
143
onso voorleedo Hoofden der Jlepiéüke') vrij was, den
krijg mijden. Dat zij overigens bij hunne zoowel binnen- als buitenlandsche staatkunde de belangen van handel en zeevaart op het oog zullen houden, behoeft geen nader betoog. Het kon niet anders of de keerzijde dezer beschouwing
moest met de hatelijkste kleuren geteekend worden. De heftigheid van onzen Schrijver , zijne vurige verknochtheid aan de Staatsgewijze regering, zijne meening, dat eer- en geldgierigheid de eenige drijfveren waren der mensche- lijke handelingen,2) verhinderden hem de Stadhouders met die onpartijdigheid te beoordeelen, welke zelfs in onze dagen, nu het tijdvak van Johan de Witt, na zoo- vele lotwisselingen van ons vaderland, voorzeker geheel tot de geschiedenis behoort, nog dikwijls te vergeefs gezocht wordt. Zonder ontzag vaart hij tegen de grond- leggers onzer vrijheid uit, en wijt hun al de rampen, die den Staat getroffen hadden. Zelfs verleidt de eenzij- digheid hem zooverre, dat hij tot regtvaardiging van zijnen afkeer aanvoert, dat //alle de Monarchale Hollandse .Steeden , Cuilenborg , Vyanen , Leerdam, Ysselstein etc. ten nadeele der Hollandse koopluiden soodaanig de Jus- titie oeftenen, dat deselve te regt mogen werden verge- leeken by Algiers, Tripoli, Thu?iis en Salee." ') |
|||||
A) Deductie lot Justif. dor Acte van Soclusie, deel II, cap. Vï,
n°. 5 : « Hebbende de hooch-oemclte Ilcercn Piincen daer-en-boven oock met hunne gantschc Familien , ende die gene die daer nen zyn gcal- lioert geweest, genoten vrydom endo exemptie van alle 'e Landt) Im- posten , mitsgaders oock van alle cxlraordinaris schattingen. " 2) Zie hl. 17 dezes Verhandeling.
2) Aanwijsing, hl. 435.— Zie van Zurrli , Codex ISatavus, voce
Knilemburg , Vinnen , Leerdam en UssehUin. |
|||||
144
liet lust mij niet alle beschuldigingen en aantijgingen
van onzen Schrijver op te sommen. Waar de partijzucht zoo hoog klimt, als in zijnen tijd het geval was, daar worden veelal ook de degelijkste schrijvers zoozeer door hunnen ijver weggesleept, dat zij zich van hatelijkheden niet onthouden kunnen. Tntusschen blijkt er des te ster- ker uit, hoezeer de Staatsgezinde partij op de Stadhou- ders verbitterd was. Een uittreksel uit de twee hoofdstuk- ken, die aan Johan de "Witt worden toegeschreven,1) en daarom in dubbele mate de belangstelling wekken, zal deze gezindheid nog nader in het licht stellen. / Het eerste behandelt de vraag: Waarom de gemeene ' Vryheid in Holland niet meer goeds heeft veroorsaakt, seederd de dood des Princen van Oranje, lesten Stad- houders van Holland, ende Capitains Generaal ad vi- tam. Immers heeft men nog weinig vruchten dier vrijheid genoten, en zijn met name de Imposten niet minder drukkend. Dit moet echter aan de feilen der vorige re- gering worden geweten , waarvan de kwade gevolgen nog niet hebben opgehouden. Want vooreerst was de provincie Holland in 1650 //belast met penningen op interest ge- ligt , ter somme van 140 millioenen guldens, en nog daarenboven met loopende schulden ter somme van om- trent dertien millioenen;» welke zware last //door den Capitain Generaal en syne Flatteurs den goeden Re- geerderen van Holland over den halse gedrongen is, aangesien de voorschreeve Capitalen verspeld zyn, tot uitvoeringe van de ambitie en glorie van den gemelden Capitain Generaal." Wel is waar dat de krijg sommige |
||||||
1) Deel III Cap. V en VI.
|
||||||
.
|
||||||
] 15
takken van nijverheid deed bloeijen, en het land ver-
rijkte door de menigte van gegoede vlugtelingen , die zich hier kwamen nederzetten; maar dit woog niet op tegen de nadeelen der gedurige geldleeningen, welke nieuwe heffingen noodzakelijk maakten. Immers behoor- den wij te begrijpen, dat wij nu nog geschat en ge- schooren moeten werden om de interesten van dat capi- ta-al op te hrengen en te betalen.// ') De overhelling der vroegere bewindslieden tot oorlog
had het natuurlijk gevolg, dat de bescherming van den koophandel werd verwaarloosd. Het eerste kostte zooveel geld, dat men voor het laatste niets meer over had. Men ]iet de Franschen en Engelschen dus straffeloos de pi- raterye op groote schaal drijven. Daarbij kwam, dat na den Munsterschen vrede terstond eenige oorlogschepen werden verkocht, waartegen de Kegenten zich niet verzette- den , daar zij niet ongaarne zagen dat de zeemagt, welke de Stadhouder welligt tot voortsettinge van de interessen zijner familie tegen Engeland zou hebben willen gebrui- ken , verminderd werd. Eenige dier schepen zijn echter juist de voornaamste kapers geworden; hetgeen aanlei- ding gaf tot het seer waarschjnelihe vermoeden, dat de Stadhouder die zeerooverijen gaarne zag en zelfs heime- lijk aanmoedigde, om daardoor //die van Amsterdam gedivee te maaken, en tot syne devotie te 1crygen.ii Onze schuldenlast is later nog door den oorlog met
Engeland en onze bemoeijingen in de Oostzee verzwaard. Den eersten hebben wij voorzeker aan het huis van Oranje te wijten. Immers hebben de Engelschen ons kort na het overlijden van Willem II met een plegtig gezantschap de |
||||||
1) Aanteysing, bl. 482.
10
|
||||||
146
vernieuwing van liet tractaat van entrecours van 1495 aan-
geboden ; en hoewel liet zeer raadzaam scheen , dit voorstel niet af te slaan, r/soo hebben noglans die ijeene die haar als slaven aan den Iluise van Oranjen verbonden hielden, niet alleen het besluit van H voorsz. geloenste Tractaat wederhouden, maar ook de voorsz. afgezondene Ambassa- deurs alle hoon en smaatheid doen wedervaren." — "En dit is de ware oorsaak van den voorsz. droevig en Oorlog.>> Wat nu de zaken der Oostzee betreft, zoo Holland had kunnen handelen naar syn waar e Interest, dan zou men den oorlog tusschen Zweden en Denemarken zeker hebben voorgekomen. Maar de Oranjegezinde Regenten hebben zich te veel getrokken gevoeld '/naar het fluctue- rende ende veranderlyk humeuren interest van den Cheur- vorst van Brandenburg , om dat juist die Prins door syn huwelik aan den Huise van Oranje is geattacheerd." Derhalve is met dezen een defensief verbond tegen Zweden gesloten , waardoor Holland de onzijdigheid verloren heeft, en geen geschikte middelaar was in den oorlog tusschen Polen en Zweden , //die voorheenen altyds voomamentlik door haare interpositie en directie was geassopieert.// Kort daarna heeft de Keurvorst, na een goed deel der beloofde subsidiën genoten te hebben, zich plotseling omgekeerd en aan Zweden aangesloten, daarbij uitdrukkelijk de alli- antie met Holland verbrekende. Deze daad //teegens den aard van deese Natie ten hoogsten strydig" heeft echter de gemoederen van den Keurvorst zoodanig afgewend, //dat de opregte Regeerders het waare Interest van deesen Staat, buiten alle andere reflectie behertigende, haare heilsaame advysen hebben konnen doen gelden.')// Men 1) Uit de Brieeen van de Wilt is mij niet {jebleken , dat hij het
|
||||
m
is dan ook weldra op da regio gronden voor een Land
van Commercie met Zweden in onderhandeling geraakt, en heeft daarmede den 11 Sept. 1656 het tractaat van Elbing gesloten ; waarbij onder andere zeer voordeelige voor- waarden bepaald was , dat ten opzigte der tollen "tusschen beide de Natiën eene volkomene gelykheid in alles soude moeten werden geobservcert.'/ De ratificatie echter van dit voor ons zoo gunstige tractaat is steeds uitgesteld en ten slotte geheel achterwege gebleven ; *) en wel door toedoen van den Keurvorst, die weldra den koning van Denemar- ken weder tegen Zweden in het harnas heeft gejaagd, ten einde eene gunstige gelegenheid te vinden om zich met Polen te verzoenen, en van dat rijk de souvereiniteit over Pruisscn benevens andere voordeden te bedingen. Deze omstandigheden hebben ons in eencn nieuwen oorlog ge- |
||||||
tractaat van 1655 met den Keurvorst afkeurde. Integendeel schrijft
hij 23 April 1655 aan Nieupoort ; «Alle de advertentien , die wij we- ten te bekomen , van de intentien der Swcden met haere nieuwe stereke armature , doen ons geloven , dat het tegens Polen ende Ikan- denburgli aangesien soude wesen , omine de Zee-Havenen vau de selve ofte onder haere Protectie van de Oost-zee gelegen , te bemagluigcn , endc alzoo nae hun wel gevallen de Tollen aldaer te verhoogen , ende op de Commercie in de Oost-zee nae hun believen de wet te stellen ; lek meene, dut de Heeren Slaeten van Hollandt ende Wesl-Vries- landt— het voorsz. werek dapper sullen apprehenderen , ende lner interest daer inne soo hoogh wegen, dat deselvige den voortganck van 't voorsz. desseyn sullen soecken te stuyten , ende met alle mid- delen helpen afweren. • Brieven 111, bl. 47. Vgl. bl. 51 , 55 , 58 , 66. — Deze geheele beschouwing is veeleer in den geest der beginselen van de la Court aangaande de onzijdigheid , die steeds door Holland moest worden in acht genomen. (Zie bl. 100 vv., 108 , noot 2) dezer ver- handeling. 1) Zie over de teleurstelling van de Wilt daarover zijnen belang-
rijken brief aan Pieler Vogelsangh van 22 Sept. 165'J. Brieven , VI , t>l. 116. |
||||||
148
■wikkeld, dien wij derhalve insgelijks aan den Keurvorst
te wijten hebben. In het volgende Hoofdstuk wordt onderzocht: Wat
goede vrugten de beginselen van eene vrije llegeeringe albereids gebaard hebben , seclerd de Bood des laatsten Stad- houders ende Capitains Generaal tot den jaare 1662. Vooreerst moet men als zoodanig beschouwen dat het vergrooten der staatsschuld heeft opgehouden en de in- teressen van 5°/0 op 4°/0 zijn herleid , hetwelk de Regenten , die zelve een groot gedeelte van hun vermogen in Hol- landsche fondsen hadden belegd , tegen hun eigen voordeel in 't algemeen belang hebben doorgedreven.') Hierdoor is het mogelijk geworden om de geheele schuld in den tijd van 41 jaren af te lossen, wanneer men namelijk het jaarlijksche overschot tot aankoop van schuldbrieven gebruikt. Onder de Stadhouders heeft men ook wel de renten van 6i°/o °P 5 0ebragt; maar daar 't geen hierdoor werd uitgewonnen tot vermeerdering der krijgs- magt en niet tot aflossing gebruikt is, heeft deze herlei- ding weinig gebaat. De tweede voorname vrucht der vrije regering bestaat
hierin , dat een groot aantal troepen met eenparig goed- vinden van de leden der Unie zijn afgedankt, waardoor bijna ƒ500,000 zijn uitgespaard.2) Wanneer dit geld ook |
||||||
1) Aanwijzing, bl. 495: «liet Land is een Wees-kind ; en de Re-
geerders zijn de Voogden van dut ^Vees-kind. » 2) Aammjsing , bl. 500 : « daar uit dan, bij comparalie van 't ge-
passeerde in den jare 1650 , af te nemen is , het geluk van de jegen- woordige tijd, booven die gecne die 't swaard van onsen eigenen Capitain Generaal in onsen boesern heeft sien drukken : om dat de npregte Regeerders van Holland , volgens haar Regt en hunnen pligt , maar een gedeelte van de voorsz. als nu gecasseerde en gereduceerde |
||||||
tot ailossing gebruikt wordt, zal de geheel e scliulddelging
nog vroeger plaats hebbeu ; hetgeen bovendien reeds te verwachten was wegens de lijfrenten , waarin een gedeelte der schuld bestaat.'/ ') Salks dat wy het Land van Be- lofte al merkelik beginnen te naderen; en, in gevalle wjj door onse ondankbaarheid en murmureeren teegen God de Heere, en oover onsen Moses, ons niet weederom foomen te werpen in de slavernye van Hgipten de oove- rlge reise door de Woestyne haest sullen volbragt hebben.« Als eene derde vrucht moet worden aangemerkt, dat alle geschillen en twisten, die zoowel tusschen Provin- ciën als Steden of wel tusschen Regenten van dezelfde plaats onvermijdelijk zijn , nu veel gemakkelijker en snel- ler zijn gestild en uit den weg geruimd dan ten tijde der Stadhouders, wier belang {divide et impera) het dik- wijls medebragt om het vuur der tweedragt aan te blazen.8) Maar de voornaamste vrucht der Stadhouderlooze rege- ring bestaat daarin, //dat als nu, naar het waare Interest van Holland, al 't geene uit de inkomsten van den Lande ordinaris en extraordinaris, booven de betalinge van de |
|||||||
Militie tot outlastinge vat) *t Land , on tot een voorbereiding van (Ij
uoodifje ontlastinge dor arme Gemcintc , van haaren halse {jeschooven
hadden. »
1) Zie over de nadeelen dier lijfrenten : H. Hooft Granfland, de
staatsschulden getoetst aan de beginselen der staatshuishoudkunde.
Utr. 1851 , bl. 56 vv. 2) Tot voorbeeld worden vermeld de geschillen van 1653 in Over-
ijssel , en van 1655 en 1656 in Groningen en Ommelanden ; terwijl de generaale amnestie, door Holland in 1651 uitgeschreven, nadat het zoozeer door den aanslag van Willem II op Amsterdam was geledeerd, als een bewijs wordt aangevoerd , dat «by de Regeerders vati een vryc Republik meerder beoogd en naargejaagd werd het ganeene best , als de voldoeninge van eenige menschclyke kitlelende passien. » Bl. 503. |
|||||||
_____
|
|||||||
150
renten en interessen, mitsgaders de resterende geaffecteerde
Compagnien overig is, aangelegd en gebruikt werd tot vermeerderinge en versterhinije van da magt ter zee, in plaatse dat liet voor deesen tot onnutte, ja dikmaals ook voor Holland schaadelike beleegeringen, en andere expe- ditien te Velde, naar de ydele glorie van den Capitain Generaal verquist wierde.'/ Dadelijk na den dood van Willem II is men met grooten ijver begonnen voor de zeemagt te zorgen, die nu wel drie of viermaal grooter is dan tijdens den oorlog met Spanje. Daardoor alleen hebben wij aan de ondragelijke rooverijen der Transchen in de Middellandsche zee een einde kunnen maken, en toen zij in 1637 beslag op onze schepen en goederen hadden gelegd, ons prompieli/c en reputatieuselgk uit die ongelegenheid gered. Daaraan alleen is het ook te danken, dat de handel en zeevaart, '/niettegenstaande alle de voor- geroerde swaare ongemakken, nog in reedelikeu stand zyn gehouden, en tegenwoordig weer hand over hand beginnen toe te neemen. Sulks dat voorwaar onverdragelik is, de botligheid of malitie van die menschen, die haar over den tegenwoordigen toestand van saaken beklagen . en de voorgaande tyden gelukkiger estimeren als deese.'/ Ziedaar den zakelijken inhoud der hoofdstukken, van welke de la Court zoo stellig verklaarde de schrijver niet te zijn.') Of Johan de "Witt daarvoor moet gehouden » worden, kan, daar de stijl zich niet bijzonder van dien van de la Court onderscheidt, uit den inhoud alleen niet met zekerheid worden opgemaakt. Het oordeel over onze bemoeijingen in de Oostzee komt niet volkomen met het |
|||||
1) Zie Inleiding , bl. X1H
|
|||||
151
elders uitgedrukte gevoelen van dien staatsman ') over-
een; terwijl het niet wel denkbaar is, dat hij zich zelveu met Mozes zou hebben vergeleken. Intusschen blijft het mogelijk dat de Witt, zonder de beide hoofdstukken geheel geschreven te hebben, hier en daar iets veranderd en bijgevoegd, of wel aan zijnen vriend een of anderen nuttigen wenk gegeven hebbe. Wat hier van zij, om drie redenen vooral was de
schrijver der hoofdstukken tegen de Prinsen van Oranje; vooreerst als hoofden eener factie, die twist en onrust veroorzaakte; ten tweede als verkwisters van 's lands penningen in eenen noodeloozen en zelfs schadelijken krijg; en ten derde als achteloos omtrent de belangen der koopvaardij. De Brieven van de Witt stemmen hier- mede volkomen in, en toonen tevens hoe het belang van Holland boven alles bij hem gold. *) Duidelijker nog |
||||||
1) Zie bl. 10 v. dezer Verhandeling.
2) Brief aan van Beuningen van 6 Oct. 1661 (I, bl. 440) : ■ liet
gesagh van den Prince van Oraigne in den Staet is t'eenemael tegens do interessen van Vranckryck, vermits den gemelde Prince alfySts de Engelsehe partje houden sal , soo ten reguarde van syn Naebloetver- wantschap aen die syde , als door de opvoedinge van Engelsehe Mannen ende Wyven , die by hem syn, ende by continuatie van de Voogh- dyschap van den Koningh van Grool-Briltannien, nogh meer end» meer by hem gesleldt sullen worden.» — Brief aan W, Nieupoort van 3 Dec. 1655 (III, bl. 150): «lek oordeele dat wij een groote saeki; voon de provincie viN hollandt souden hebben uytgewerckt , in cas alle de voorsz. punten by de respective Provinciën geapprobeert-------
konden werden, • (namelyk) «dat by haer Ho. Mog. ende de Stae-
•en van de respective Provinciën soude werden geresolveert ende royeren van alle do protesten, ende hevige geschriften op 't punt dor bewuste seclusie tegens de Provincie van Hollandt,-------Ende
dat — Prins Willem van Nassauw tot Veldt-Maerschalck gekosen wor-
dende , van haer Hoog Mogende selfs by instructie de Wet soude ontfangen , van geene vorderc Stadthouderschappen ofte Vice-Stadt- |
||||||
152
straalt zijne raeenmg door in de Deductie tot Justijicatie
der acte van ^Seclusie, meerendeels uit zijne pen gevloeid.4) Tn dit merkwaardig Staatsstuk treffen wij , behalve de reeds vermelde gronden tegen het Stadhouderschap, de reinste republikeinsclie2) gevoelens aan omtrent de gelijkheid van alle burgers, en het openstaan der hoogste waardig- heden alleen voor deugd en bekwaamheid. 3) Men mag |
||||||
houderschappen (e mogen bekleden — — mitsgaders (brief van 10
Dec ) met soodanige kantelen ende clausulen tot preservatie van dn vryheyt ende tot voorkominge van al te groote auctoriteyt in een per- soon , beset, als men eeuigsints in een persoon soude konnen desi- dereren. • — Brief aan de Ileeren van Beverwaerl en van Hoorn van i April 1661 (IV, bl. 107): .Dat ick aldaer (n. in Engeland) den naem draege altydt het interest van den Heer Prins van Oranje tegens geweest te syn , komt my niet vreemt voor , aengesien ick het selve altyd geposlponeert hebbende na het interest van den Staot, dikmaels om 't laetste te bevorderen , eenige saeken hebbe helpen pousseren , ende ook andere met stilsitten aengesien, die het interest van syn Hoogheyt in 't bysonder geconsidereert synde, daer mede niet ten besten waren over- recnkomende. — Brief aan Johan Boreel van 26 Nov. 16G9 (IV , bl. 903): « iek en merck niet, dat haer Ed. Groot Mog. eenighsints inclineren wederom eenige Nationale Regimaelen in te haelen of in dienst aen te nemen , als bij experientie bevonden hebbende , dat soodaenige Itilitie altydt eenigo dependentie blyft houden aan haer Heer ende Meester. » 1) Wagenanr, Vadert. Hist. XII, bl. 346.
2) Vgl. Cicero, de republica , 1. II c. XII.
3) Deel II, CaP. V, n°. 1 (Resol. t. Consid. bl. 98.) «de prin-
cipaelste effecten, en de voornaemste vruchteu van een rechte vry- heydt, ende onbevleckte liberteyt, daer inne bestaende , uaer 't ooi - deel van haer Edele Groot Mog. conform 't eenparigh gevoelen van alle Politicquc Sehryvers, dat de hoogste digniteyten voor de deucht open staen, ende dat noyt aen ryekdornmen , geslachten , qualiteylen van Voor-ouderen, ofte andere bywerpselen van de fortune soo veel werde gedefereert, als aen de vromigheydt, capaciteyt , ende meriten van de Personen selfs. » — Vgl. den brief van de Witt aan de Ileeren van Bevencaerl en ra» Hoorn, van 7 April 1662 (IV, bl. 228) : «Ick hadde wel gewenscht, dat in de beluygingc van genoegen over |
||||||
158
echter betwijfelen of deze iiere denkwijze bij alle Regen-
ten even zuiver was, en of er zich niet bij velen eeue jaioezij tegen den adel ouder mengde, wien de burger- lijke aristocraat toch den glans van een beroemden naam niet ontnemen kon. Da la Court stond bij Johan de Witt niet achter. Hij
was een echt republikein in den geest der oude Grieken en Romeinen, en zoo hij zich nu en dan door partij- zucht tot onregtvaardigheid vervoeren liet, verre was hij verwijderd van eene verblinding, die de gebreken der aristocratische regering niet opgemerkt, of wel uit voor- ingenomenheid met de Regenten verbloemd zou hebben. Dit blijkt overvloedig uit zijne denkbeelden over de za- menstelling der regering en den onderlingen band tusschen |
||||||
't geene voorsz is, by syne Majesteyt (den koning van Engeland) acn
Ulïd. gedacn , myn Naera niet gespeldl vvaere geweest, ofte immers , dal UEd. daeivaii in haere Missi >e aeu de Regeringe geen menlic hadde geniaeckt, bestaende alle myne Glorie , oude 't bul van allu myne Actiën daerinne alleen , dat- iek myne Ileeren Superieuren de Slaeten van Hollandt ende West-Vrieslandt, ende voor al mede myn eygen selve mogo voldoen, waer inne iek niet soude konnen reüsseren, indien ick niet haer Ed. Gi'oot Mog. alleen ende iu 't geheel toeschreef, de eer- ende de kraght van al 't geene by haer geresolveert ende in 't werek gesteld! wordt ; ende indien ook haer Ed. Groot Mog., ende alle de Leden van derselver Vergaderinge my niet vry kenden , van alle con- trarie gedaghten ; ende aengesien UEd. niet onbewust is, boe lichte- LYCK DE UOLLANDTSCUE HUMEUKEN IMPRESSIE VATTEN , VAN DAT EEK UINISTEU
S1GH TE VEEL ARBOGEEBT , ENDE GELTCK MEN DAN SEGOT , DE UEES1EII speeldt ; mitsgaders ook hoe naedeligh soodanige impresien syn, ra
een vkye republyck, voor allen ende een iegelyck , die aen de Rege- ringe participeren, ende voornaementlyck, voor den geenen wiens functie raaer is Ministeriael. • — Zie ook de Resolutie van 20 Slaan 1G37 (bl. 303), waerbij bepaald wordt dat men voortaan in verzoek- schriften aan hun Edel Grout Mogendea geen eeretituls , '( tij van Jonker, Heeren , Grave, Vrince ofte diergehjke, iou mogen bezigen. |
||||||
154
Regenten en onderdanen, welke in enkele nog onuitge-
gevene hoofdstukken van het Welvaren dar stad Leijdcn ') het meest ontwikkeld zijn. Zij verdienen ten slotte nog met een enkel woord vermeld te worden, omdat zij tot eene juiste en volledige kennis van onzen Schrijver zeer veel bijdragen. Het voorlaatste Hoofdstuk der Pol'dike Weegschaal,
die, gelijk wij in de Inleiding zagen, 2) door delaCourt met eene voorrede voorzien is, waaruit zijne ingenomen- heid met dit werk blijkt, draagt het merkwaardige opschrift: dat eene aristocratie, die allernaest aan de Populare Regeringe komt, gewisselih de beste Regaring is. 3) Al- leen de onmondig en , vrouwluiden, dieners, vreemdelingen, stommen, doven, infamen, arme luiden van almissen ofte in Gods-huisen levende en verdere heJioeftigen worden van de regering uitgesloten.4) Het wordt tevens als een ver- |
||||||
ij Bijlage E.
2) BI. XIII.
3) Vgl. Huber, do jure civitatls, 1. I. Sect. II cap. VIII § T> :
« Quod si regimen populare commodo publico adversum sit, ut fere contingit, operac pretium est , animadvertere, ut Arislocralia quam proxime ad Democraliam accedens constituatur, modusque adininis- trandi sic adtemperetur, ut inter licentiam Procerum et confusionem multiludinis media via procedatur, quod ut difïicile, sic non esse TU)t> dSvvaTtav , exempla tam nostri quam euperiorum temporum fecere fidem. » ■i) Aldaar bl. 676. — Voor een republikein der XVII. eeuw gaat
dit al heel ver. Vgl. Brougham, polit. philos. III bl. 87 : «The Com- monwealth men of the 17th century , like the old Komans , never were very uice in weighing how large a porlion of the people influen- ced the goveriiement, or how long their delegatcs retained the trust in their own hands, and with how litlle reference to tho wishes of the nation at largo they exercised their powers , provided the suprem* power was in the hands of many , and not of a single chief. » |
||||||
155
eischic aangemerkt, dat de regering niet in bepaalde ge-
slachten gevestigd zij. ') In de Aanwijsing zelve laat de la Court zich over dit onderwerp niet uit; maar uit de medegedeelde fragmenten van het Welvaren zien wij dat hij het met zijnen broeder volkomen eens was. Wel gaat Lij ook daar op die wijze te werk, dat hij aantoont hoe Let eigenbelang der Regenten met eene beslotene aristo- cratie in strijd was: maar de afkeer tegen eene inrigting, waarbij de geboorte meer dan de bekwaamheid bij de be- noeming tot ambten en waardigheden in aanmerking kwam , en de pligt der Regenten, om het welzijn des volks boven alles in liet oog te houden, komen er treffend in uit. Ook lieerscht daarin zigtbaar een weerzin tegen volksberoerin- .gen en omwentelingen, die, uit eene laakbare en aanhou- dende afkeuring van enkele gebreken in het Staatsbestuur voortgesproten, meestal te gelijk den ondergang van het goede na zich slepen, zonder dat iets beters in de plaats worde gesteld. De la Court was een vriend van langzamen, rustigen vooruitgang,5) niet door daden van geweld en |
||||||||
1) t. a. p. : « En indien alle andere Ingezetenen tot de Regeeringo
wierden toefjelaten , meen ik dat men gewisselik in sodanige Arislo- cratike Regeringe sonde vinden alle die gewigtige voordeelen der Popu- l;»re Hegeeringe. — — En soude men ter contrarie bevryd zyn van alle hier voorgemelde nadeelen der Populare Regeeringe. Gelyk men insgelyks hier soude vinden alle voordeelen sonder de gevoelige gebre- den der Aristokratike Regeeringe. — En de onverdragelike laatdunhen- heid der heerschende Familien ofte Geslaglen soude hier gans weinig plaatse vinden. En boven alle, zouden de gemeene Ingesetenen ontslagen zyn in deze Regeringe, van alle lasten en ongemakken , haren oorsprong nemende uit de Monarchale Regeering, en de drukkende prerogativei» der Edel-luiden ofte favorilen , waar door over den geheclen aardbodem don gemeene Ingesclenen de rugge werden ingereden. » 2) V81. bl. 23. |
||||||||
156
plotselijke omkeeringen, maar door voorlichting en ver-
edeling der openbare meening verkregen. Verre dus van met die heftige democraten, die door
balddadige omverwerping der bestaande orde van zaken als bij tooverslag eene hersenschimmige maatschappij in het leven pogen te roepen, of met de oligarchisch gezinde Eegenten zijner dagen op mie lijn te kunnen worden geplaatst, moet hij voor een der schranderste en voor- treffelijkste republikeinen gehouden worden, op welke onze geschiedenis roemen kan. Het welzijn van zijn geboorte- grond ging hem innig ter harte; en hoewel het hem niet vergund werd een werkzaam aandeel aan de regering te nemen: op het gebied der bespiegeling heeft hij met on- beschroomdeu ijver zijne uitnemende talenten voortdurend aan het heil zijns vaderlands gewijd. |
||||
BIJLAGE A.')
|
|||||||
Mr. Gerard van Hoogeveen, Schout der stad Leyden
eyr. in materie van Correctie, causeert ende bedaecht voor de Ileeren die van de Gerechte der stad Leyden , Pieter de la Court de jonge Coopman ged<". in 't selve eas , hem aenseggende ende waerheyt is sulcx, dat hij ged<\ in 't maent van Julius 1648 benevens syn Broeder Jan de la Court in 's Gravenhage door eenen Jan Breecke- velt heeft doen drucken, vercoopen ende onder de men- sclien doen distribueren ende oock selff gedistribueert, seeclcer fameus libel geintituleert Factum ofte gerechtig- heyt van de huysvrouw van Adriaen Heereboort; dat liy ged". mede in de maent van October lacstleden 't voors. factum geamplieert met een voorreden en verscheydene mar- ginale Ampliatien ende andere byvouchselen door denselven Breeckevelt heeft gedaen herdrucken door ordre, soo hy scyt, van syne ged1S. suster Heerboorts huysvrouwe, ende dat hy noch tenselven tyde door syn ged"s. eygen expres bevel heeft doen drucken seecker ander fameus libel, |
|||||||
1) Zie bl. V der Inleiding. — Do Hoor B. W. Witewaall heeft dit
en de volgende stukken np het Stadhuis te Leiden gefundei) , en mij vei'jjimd ze |nibliek ie maken. |
|||||||
158
geintituleert Antwoort op de verdedinge van Adriaen
Heereboort hem gegeveii door syn swaeger , welckc twee fameuse libellen hy gede. mede onder de menschen ge- distribueert ende doen distribueren heeft door de gemel- den Breeckevelt; continerende deselvc drie boukgens veele vuylichheden, lasterlycke ende injurieuse versierde calom- nien, omme daer door, was het doenlyc geweest , wech te Tooven ende te verdempen, niet alleen de eere ende luyster, naem ende goede faem van heere Adriaen Heere- boort professor philosopliiae en subregens in het collegie Theologie van de Ed. Groot Mog. heeren Staten van Hollant ende West-Vrieslandt, maer oock mede van alle syne Vrunden ende alle eerlycke burgeren deser stede met hem kennisse en conversatie hebbende, ja soo verre selfl's dat men hem Ileereboort door deselve fameuse li- bellen gesocht heeft te stellen als een schantvleck voor de stadt daerinne hy woont, de vergaderinge daer hy een lidt van is, ende der religie die hy belydt, omme alsoo denselven van alle eere ende de honorable publycke ampten, die hy bedient, te doen destitueren ende alsoo te ruineren, waerdoor de vrede ende ruste der goede in- gesetenen deser stadt gestoort ende menichte onlusten ende onrusten tusschen d'eene burger ende d'ander werden ver- wekt, alles contrarie ende in cleynachtinge van de publi- catie in cas subject specialycken gepubliceert den 30 July 1648 voorleden, mits welcken soo concl*. de heere ey. dat de boukxkens hier vooren gemelt verclaert sullen werden te weesen verbeurt, ende dat hy ged". daeren- booven sal worden gecondt. alle de overgeblevene ende ongedistribueerde exemplaren te brengen op het raethuys deser stede, dat voorts hy ged<\ daerenboven by den voorn: gerechten arbiteralycken sal werden gecorrigeert |
|||||
.
|
|||||
159
ende oock naer gelegentheyt ende vereysclien van saecken
gestraft, alles in conformité van de voors. publicatie, initsgaders gecond'. in de costen ter saecke voors. alreede gevallen ende noch te vallen, als oock mede te restitueren de eerlycken vereeringe dcwelcke van stadswege aen den aenbrenger sal werden gegeven, gereserveert de heere ey. uyt den name ende van wegc de hooge Overicheyt so- danich recht ende actie als hem uyt derselver name ten laste van de ged". vermogens de beschreven rechten ende placcaten deser Lande is competerende, omme deselve te institueren daer ende sulex hy te raden werden sal. Bode mitte roede der stadt Leyden ghy sult u van
wege my onderges, transporteren aen de persoon van Pieter de la Court de jonge ende denselven wettelycken insinueren dat ick den eysch ende concl. by my voor desen 't synen laste in materie van correctie genoomen, ende daer op noch niet en is geantw', raetsaem gevonden hebben te verminderen ende te veranderen sulex ende gelyck uyt den bovenstaenden eysch ende concl. te sien is ; dachvaert daaromme de voors. la Court ten eynde hy op donderdage toecomende, wesende den 18 martii, in persoon de Clocke negen uyren 's mergens sal hebben te verschynen voor de Ed. Heeren die van de Gerechte op 't raedhuys deser stede, ende dat hy aldaer op den- selven verminderden ende veranderden eysch en concl. sal hebben te antw«. ende voorts te procederen als naer style in materie van correctie gebruyckel. is ; laet copie van desen voors. eysch ende relateert u wedervaren. Act. den 17 martii 1649. <J. V. HOOGE VEEN.
1649.
|
||||
180
Op ten XVII martii 1649 's morgens de clocke aclit
uyren heb ick onderges, gedaclivaart Pieter de la Court de jonge omme te compareren voor U myn Erentf. Heercn die van de gerechte deser stede Leyden jegens donder- dage eerstcomende 's morgens ten negen uyren, met die gedagr'en. Jan de la Court, mitsgaders den eys hem voorgel, op matery van correctie ende hem van alles copye gele- vert; die voorges. . Jan de la Court gafl' tot antwoort: iele neem die niet voor myn ende voor myn broeder aen. Actum als boven by my en,as ci.assen" vat? doup
bode mettie roede 1619.») |
||||||||
BIJLAGE B.
|
||||||||
Aen d'JEd. Achtbare Heren van de Geregte
der stad Leiden. Geeft met behoorlike Reverentie te kennen Jolian de
la Cour koopman alhier, hoe dat tusschen den Heer Officier als eischer in materie van correctie ende den suppliant als verweerder difl'erent is ontstaan ter sake van seker boukien, dat by de suppliant soude syn doen drukken ende uitgeven na de publicatie uwer Achtbaar- heden, ende gemerkt den suppliant daar geen auteur van |
||||||||
I) Dagvaardingen van gelijken inhoud hebben ook ([«kregen Julmn de
la Court en de boekdrukker van Breeckcvelt. i) L\k bl. V der Inleiding. |
||||||||
161
is, ende niet heeft doen drukken nog uitgeven, soo meent
hy dat de gemelte Heer Officier geen actie en competeerd, ende dewyle hy suppliant evenwel niet garen proces soude sustineren, soo versoekt hy ootmoedelik dat uwe Acht- baarheden met dese syne verclaring gelieven te nemen contentement, ende daermede de proceduren van de voor- noemde Heer Officier te doen cesseren , 't welck doende sal de suppliant dubbeld over redenen hebben om UE. Achb. te bedanken ende sig te seggen Uwer Achtbaarheden seer verpligte en ootm. Onderdaan,
JOHAN DE I,A COUR.
|
|||||||||
BIJLAGE C. *)
|
|||||||||
Aan tfMedele Agtbare llecren, van den
Geregte der Stadt Lei/den. Geeft met behorelyke Eerbiedinge te kennen Pieter de
la Cour de ionge, koopman alhier, hoe dat tusschen den IJeere Officier deser stede als eisscher in materie van cor- rectie , ende den suppliant als verweerder, different is ont- staan ter sake van seker Boukien, dat naa de publicatie uwer Agtbaarheden by den Suppliant soude zyn laten drukken ende uitgeven. Ende gemerekt dat naa de gemelde publicatie wel vier schriften tegen den suppliant ende syne naaste vrinden, in druk waren uitgegeven, sonder dat |
|||||||||
4) Zie bl. -V der Inleiding.
11
|
|||||||||
162
d'Autheurs, Drukkers, ofte Bocck-verkopers waren gecau-
seert, meende de suppliant dat den gemelden Heere Offi- cier geen actie competeren soude over een schrift, dat tot wederlegginge der voorgaande soude uitkomen. Yoor- nementlyk dewyl de suppliant eerst geaggredieert endc aangerandt zynde geworden, geen de minste Intentie heeft <*ehad door dat Boukien, d'Eere, luister, naam endefaam van syn Heer Swager te benemen. Maar ter contrarie dat het Boukien toen eerst is in 't ligt gekomen, als 't scheen dat de Eere des suppliants ende syner naaste vrinden tegen calumnieuse schriften, die selfs naa de publicatie uitqiia- men, niet anders en konde verdedigt worden, komende 't selfde Boukien evenwel in 't ligt, door ignorantie des suppliants, vermits hy van den inhoud der publicatie uwer Agtbaarheder. niet wel onderregt zynde, selfs die nog ge- hoord, nog gelesen had; Jaa komende 't sclve Boukien in 't ligt tegen des suppliants eigen inclinatie ende met voor- gaande presentatie door twee Eerwaarde mannen aan syjien Heere Swager gedaan , van 't selve te sullen stuiten: Indien syn Heer Swager mede geliefde van schry ven op te houden. Niettegenstaande heeft het den Heere Officier gelieft de Eerste schry vers voorhygaande, den snppliant alleen in materie van Correctie -voor Uwe Agtbaarheden te citeren; Ende alsoo den suppliant niet garen ter sake voorschre- ven verder proces soude sustineren, als nooit intentie ge- had hebbende sig tegen d'Ordonnantien Uwer Agtbaarhe- den_____») 0pvUp»-5 abusivelyk te zyn geschied. Versekerende dienvolgende Uwer Agtbaarheden, sig selven in toekomende
naarstelik te sullen wagten van ietwes te begaan, dat soude mogen strekken tot eenige de minste kleinagtinge |
|||||
i) Hier schijnen eenige woorden Ie ontbreken.
|
|||||
163
uwer Achtbanrheden Keuren, wetten of Ordonnantie!).
Versoekende ootmoedelyk dat uwe Agtbaarheden met syne
verklaringe gelieven te neemen contcntement, ende daar- mede de proceduren des gemelden Heere Officier te doen cesseren, dit doende sal de suppliant dubbel over redenen hebben uwe Agtbaarheden op 't hoogst te bedanken ende sig te seggen Uwer Agtbaarheden
Seer verpligte ende ootmoedige Onderdaan,
l'IETER DE LA COUR.
|
||||||||
BIJLAGE D.1)
|
||||||||
By Mr. Gerrit van Iloogeveen, Schout der stadt Leyden,
aen die van de Gerechte in materie van correctie beclaeclit synde Pieter ende Jan de la Court Coopluyden, gebroe- deren, ende Jan van Brecckevelt Bouckverkoper in 's Gra- venhage, ter oirsaecke by de voorn, broeders waerengedaen drucken ende by den voorn. Boeckverkoper gedruckt,seec- kere twee bouxkens geintituleert, het eene factum ofte gerechticheyt van de huysvrouwe van adriaen Heereboort, het andere geintituleert, Antwoort op de verdedinge van Adriaen Heereboort, contrarie het expres verboth by die van de Gerechten tegens het drucken van soodanige boux- kens gemaeckt, ende op den XXX July laestleden naer voorgaende Clockegeslach van het raedthuys deser stede |
||||||||
i) Zie bl. VI der Inleiding.
|
||||||||
164
gepubliceert, soo hebben de gemelte Pieter ende Jan de
la Court aen de voorn. Gerechte gepresenteert twee re- questen, bij dewelcke te weten Pieter de la Court, naer gedaene schultkenningc, ende Jan de la Court, naer ge- daene ontkentenisse, elk respectivelyck versoucken, dat de proceduyren van den Schout mochte werden opgehouden ende gesteuytet. Welcke requestcn in de vergaedcringe van die van de Gerechte voorgelesen synde, soo is by de Burgemeesters deselfdc in bedencken gegeven, of, reguart genomen dat de voors. respectivc requesten ende versoucken by-de voorn. Pieter ende Jan de la Court werden gedaen ende gcpresenteert ante litem contcstatam, dat mede de differenten dewelcke oirsaecke gegeven hebben tot het schryven van de voors. bouxkens seer naer gealiecrden syn betreffende, eride als noch uytstaende, omme des te beter te komen tot slissinge ende bevredinge van de voors. difl'erenten ende geschillen, of sulex niet beter ende ge- raetsamer was dat het proces ter dien oirsaecken den supiten bij den Schout gemoveeit, by andere wegen als'by definitive sententie werde geassopieert ende. uyt de wech geleyt. Waerop by de voorn. Gerechte wesende gedelibereert, hebben deselfde de voors. saecke verklaert te wezen com- posibel, ende dienvolgende den schout deser stede geau- thoriseert, omme over de voors. saecke met de ged^ns en supplianten te mogen transigeren ende composeeren, mits dat door de voors. transactie ofte compositie werde geex- tingueert ende te niet gedaen alle actiën ofte aenklachte van wat natuyre ofte hoe die soude mogen genaemt wesen, den voorn. Schout door ofte over het schryven van de voors. bouckxkens competerende, dat mede den schout van het geit 't welck hy ten dien oirsaecke by compositie ofte transactie sal komen te bedingen, ten behouven van |
|||||
______
|
|||||
165
den armen sul mouten uytkeeren eene somma van twee
hondert Guldens, des soo sullen de voorn. ged'»s ensup-
pliauten, alvoorens tot de voors. compositie te mogen
werden ingelaeten, den Heere professor Hecreboort haren
swaeger hebben te yerklaeren ende erkennen te zyn een
eerlyck man; ende omme de voors. resolutie de opgenHi*.'>i
Pieter ende Jan de la Court bekent te maecken, is goet-
gevonden dat zy beyde voor de Burgemeesters zullen werden
ontboden ende hun by deselfde (alvoorens de voors. ver-
klaeringe afgevordert ende bekomen hebbende) sal werden
bekent gemacckt, dat die van de Gerechte de saeckcn
tusschen hacr ende den voorn. Schout uytstaende hebben
vcrklaert te wesen composibel, ende dat zy dienvolgende
met den Schout daervan zullen vermogen te transigeren,
mits dat het selfde geschiede voor paeschcn, op peyne
dat de voors. tyt verstreecken synde in de voors. saecke
sal worden voort gcprocedeert naer gewoonte.
Aldus geresolveert den XXII Martii 1649.
Welcken volgende Pieter ende Jan de la Court op-
ten XXIII daeraenvolgende voor Burgern™». ontboden ende Pieter daer alleen verschenen synde, soo is den- selfden by Burgemren. de voors. verklacringe afgevordert geworden, doch alsoo den voorn. Pieter de la Court dif- ficulteerden dienaengaende yetwes te resolveeren, sonder alvorens de voors. saecke met syn vaeder, (die hy seyde buyten de stadt te wesen) te hebben overwogen ende ge- communiceert, soo is hem by den Burgenrc». daartoe tydb vergunt tot den XXV daeraenvolgende. Ten welcken dage de voors. Pieter de la Court weder-
om voor Burgcmecsteren verschenen synde, heeft aen |
|||||
160
deselfde bekent gemaekt de voors. hem afgevorderde ver-
klaeringe ora vele ende verscheyden oirsaecken (sonder nochtans deselfde te verhaelen) niet te konnen doen, doeh dat in plaetse van dien by hem was geconcipieert ende ontworpen de naervolgende schriftelycke verklaeringe: formula sub conditione etc.
Alhoewel ick in myn eygene gewisse volkomen over-
tuycht ben, teu hoogsten verongelyckt ende geinjurieert te zyn , soo in myn privé persoon, als in de persoonen van myne naaste vrienden, niet te min alsoo een goet Chris- ten gehouden is indachtich te zyn den Christelycken lessen, hebt uwen vianden lief, segent se die w ver- vloecken, doet wel die geenen die u haeten, ende bid voor dengeenen die u gewelt doen ende die u vervolgen , soo verklaere ick dienvolgende niet genegen te zyn haat ofte toorn tegens myncn Hr. swager te voeden, maar dat ik nefi'ens die geenen welcke gaarn kinderen huns hemelschen vaeders soude syn, hem van herten vergeve alle hetgeene waermede hy my geledeert heeft; biddende God den heer dat hy het hem insgelyckx gelieve te vergeven, opdat wy beyden soo doende erfgenaemen mo- gen werden des eeuwigen levens. "Welcke verklaeringe by den Burgern^. ten voors. dage
overgenomen synde, hebben deselfde opten XXX van deselfde maent gedaen rapport aen die van de Gerechte van hun voors. wedervaeren , ende voors. verklaeringe in de vergaederinge van die van de Gerechte by den Secre- taris doen voorlesen, waerop by de voorn. Gerechte zyn- de gedelibereert, hebben d' selve verstaen, dat men met de voors. verklaeringe behoort te nemen contentement, |
||||
167
ende dien volgende goet gevonden , dat by de Burgoiu ».
den voorn. Pieter de la Court sal werden bekent ge- maeckt, dat die van de Gerechte de voors. saecke hebben verklaert voor composibel, eude dat dienvolgende met den eersten met den schout dienaengaende sal mogen werden getransigeert, ofte dat by faute van dien in de voors. saeeke by de voorn. Gerechte in materie van Cor- rectie sal werden voort geproeedeert ende gedaen zulx. als sy luyden sullen bevinden te behooren. Welcke voors. resolutie ten zelven dage den voorn. Pie-
ter de la Court, ten dien eynde voor Burgem»1. ontboden zynde, is bekent gemaeckt, dewelcke oock aengenonien Leeft zich daer naer te zullen gedragen. Aclum den voorn. XXX Martii 1GW.
|
||||||||||
BIJLAGE E.
|
||||||||||
Fragmenten uil hut Welvaren der Stad Leiden, welke door
den Heer B. W. Wttewaall in zijne Proeve enz.
niet zijn opgenomen.')
CaP. VI. DAT DE FONDAMENTEN DER POLITIE NIET STRIJDEN
TEGEN DE FONDAMENTEN DER RELIGIE. '/Dewyl alle menschen eerst sig zelven, ende daarna
|
||||||||||
1) De Heer Mr. P. II. de Ia Court ie Utrecht , die mij met de
meeste welwillendheid het gebruik van zijne handschriften heeft toe-
gestaan , heeft mij tevens vergund deze nog onuitgegevene fragmenten als Bijlage te plaatsen. |
||||||||||
168
anderen behoorden te beminnen, boo moeten de Begeer-
ders ook boven alle 't Welvaren hunner eigen Onderdanen, ende daarna anderer naburige menschen besorgen. Maar omdat wy geen Engelen, nog de Regeerders Goden zyn, en konuen wy alle het gewenschte goed omtrent andere menschen niet doen, nogte zy vremde Onderdaanen re- geeren, ofte goede zinnen geven. Waardoor het dikwils gebeurd, dat nog wy ons eigen selven, nog de Regeerders haar eige Onderdaanen, konden beschermen, tenzy met anderen te ruineren: en die hetselven pleegen, Moderamine inculpatae tutelae, door noodweer, zyn aller eere waardig. Op dese gronden en soud ik, niet alleen iemand die my met wapenen overvald, tot bescherming myns levens mo- gen dooden, maar dat meer is, Indien iemand in een hongerig belegerde stad, door gramschap vervoerd, van my, die apparentelik met myne familie van honger zoude moe- ten sterven, voor brooden, die hem alsoo noodsakeük waren, begeerde te koopen een zwaard om daar mede tegen zyn medeborger te vegten, soude ik dat niet behooren te doen, al was de apparentie dat hy selfs door het zwaard, of wel daar na met zyn familie, van honger zoude stenen ? Het is warelik zeer duister, hoe veel een ieder tot zyn eige conservatie moet en niet zeer klaar hoe veel een ieder mag doen. Maar tenzy men God, ende alle natnrelike wetten lochenen wil, is kennelik, ende buiten twyfel> dat men zyn eige familie, Wyf ende kinderen niet aban- donneren mag, maar conserveren moet, al zoude daaruyt de ruine van een andere en meer familien ontstaan: En nogtans moeten wy, ook van onse actiën, niet alleen Gode en ons eigen gewisse, maar ook der Hooge Overheid re- kening geven; want voorwaar hoe konnen eenige civile obligatien, tot conservatie van ons selven ingevoerd, by |
||||
169
ons haar kragt behouden, als wy, alleen door de selven
naer te komen, souden te niet gaan? Eeven eens staat het met allen, en insonderheid onse Eegeerders van Ley- den, sy moeten ernstig wenschen enz. (Het vervolg van dit Hoofdstuk is gedrukt in de Proeve van den Heer B. W. Wttewaall, bl. 149 v.) CaP. Vil. HOE VEERE DE OVEMGHEID TOT CONSERVATIE
HUNNER ONDERDAANEN MAG GAAN. Jaa dat meer is, 't gunt voor particulieren het ver-
foeyelikste ende goddelooste schelmstuk zoude weesen, is dikwils voor de Ilooge Ouerigheicl een lofl'elike ende by God aangenaame Heldendaad; alsoo noodweer,moderamen inculpatae tutelae, haar niet alleen geoorloofd is tegen haare eige onderdaanen, maar in tyden van nood, ende tot noodige conservatie van hare Eepublik, is haar ook op vreemde Regeerders ende Onderdanen alle ofleiisie, ten deesen einde strekkende, geoorloofd.1) Hier geld, non refert qua sed quo. Dolus an virtus quis in hoste requirat; daar legt nietwes aan gelegen wat weg men inslaat als men wel eindigt, en vermits alle menschen, die sigtegen onse noodwendige conservatie stellen, onze vyanden zyn, mogen die door de Ilooge Overigheid bedroogen, over- weldigd ende gedood werden. Dit zyn die Virtutes Iferoicae, deugden der Helden,
daar men op de akademien zoo veel ende met zoo wei- nig kennisse van spreekt. En voorwaar, indien die Go9- |
|||||
t) In eene kantteekening staal hierbij : « Indien Regeerders ver|ilij;t
zyn haar eij;c RquiUik te conserveren, suo zyn alle middelen, d;mr tue noodwendig , jjeoorloofd.» |
|||||
170
delike Helden, Mozes endu Josua , tot conservatie van
hut Joodsclie volk, jure naturali, volgens het regt van de nature, mogten dooden alle Cananiters; soo kan lig- telik geloofd worden, dat de Goddelike wet endc open- baringe haar, als executeurs der Goddelike justitie, ver- pligt heeft te vernielen alle Manspersonen, 't zy jong of oud, ende alle man-bekend-hebbende vrouwluiden, om soo doende hare landen , steden ende maagden te konnen besitten. Maar indien het selven tege het naturelik regt streed, soude swarelik konnen werden begrepen , voornu- meutlik door iemand die nooit in sich selven eenigen pro- phetischen yvcr heeft gevoed , hoe God de Heer zyn eigen , eeuwigdurend in ons geplant ligt, door eenig nieuw- schynend ligt tot dulsternisse soude konnen maken ; de- wyl het een nooit door het ander vernietigt, maar wel verbeterd schynd te konnen werden. Immers is waaragtig dat het zelven , voor de gemene Israëliten, geen particu- liere inspiratie hebbende , een ongelovelike ende zeer harde zaak zoude geweest zijn, te moeten gehoorsamen aan Mozes ende Josua, in tgunt zy tegen het ligt der nature quaamen te gebieden. Namentlik, te dooden volkeren, soo goed, ende onnosele kinderen, beeter als sy selfs waren, daarenboven souden bygevolge alle de Israëliten met waarheid, op het naturelik ligt wel gefondeerd, voor 011- naturelike, wreede ende goddelose mcnsclien onder de Heidenen hebben konnen werden uitgekreeten. quod alü in me, id- mihi in alium licet, dat een ander op my, is my op een ander geoorloofd , is niet min waaragtig, als, quod tïbi fieri non vis, alteri ne feceris, Doet eenen anderen niet, 't gunt gy niet wild dat een ander u doe. Ende even soo waaragtig is ook, dat men op een ander gebruiken mag alle wapenen, die hy op ons , |
||||||
171
in soodanige gelegendheid, gebruiken zoude; tenzy men
in don natureliken stand den eenen mensche boven den andere eenig voorregt toeschrijven wil; ende ten zy men zegge, dat hier geen rigtsnoer van eenige billikheid ge- vonden kan worden, maer dat men regtveerdigen moet alle daaden, die God met een goede uytkomst kroont, in gevolge van het spreekwoord: Magnum etfelix scelus, virlus vocatur — Gelukt het wel, soo is 't Eomeinsch, soo niet, een schelm-stuk. Dat verre zy.— Immers is kennelik dat de Ilooge Overigheid, buiten alle particu- liere revelatie, ende boven alle geschreve wetten zynde, allesins het naturelik regt gebruiken mag, sonder eenige andere wetten, dan die de nature leert, onderworpen te zyn. Caï. VIII. van 't gunt de regeerders der stad lei-
den OMTRENT SIG SEI.VEN MOETEN DOEN\ Met deese maximen soude Leiden op zeer teere mid-
delen van subsistentie lang konnen staan, voornementlik indien de Regeerders zig niet alleen, ten aansien van een derde, wel dragen; maar op hun eigen zelfs ook zorgvuldig arbeiden, altyd indagtig zynde hunne eyge baat- ende eer-sugi soo in te toornen, dat zy niet ge- dyen , tot deeser noodige fondamenten omwerpinge, ende verstrooyinge van zoo veele duysenden Onderdaanen, nu met eerlike, gevarelike en beswarelike middelen aan den kost geraakende, ende daarenboven zoo veele tot bescher- minge der Republike contribuerende. Het welk des te noodzakeliker is, dewyl door dat versuim , de ondergang der Regenten en hunner afkomelingen daarop zoude moe- ten volgen, waar voor zy, in plaetse van beklaagd ende |
||||
172
geholpen te worden, verdienen zouden van üod ende den
inenschen vervloekt ende gestraft te zyn. CaP. LXV1I. IEMAND DOOR WETTEN VAN DE REGEERINGE TE
SECLUDEEREN IS DEN REGEERDERS ZEEK, SCHADEI.IK. Vermits in welgestelde Aristocratische Regeeringen,
daar niemand uit kragt van geboorte, maar yder door keur, toe is geregtigd; de keur behoort te vallen op de bequaamsten, ende het een seer aanstootelikc saake is , dat iemand soo veele van zyn eige bequaamheid tot de Regeeringe, sig laat voorstaan; dat hy voorbygcgnan weesende, soude durven seggen verongelykt te zyn: soo is het aan de andere zyde ook een zeer aanstotelik, ende gansch gevarelike saake; dat een Hein getal menschen oopentlik door wetten derft verilaaren, dat zy alleen tot de Regeering heqnaam, ende geregtigd zyn. Want alle die soo doende door wetten gesecludeerd werden, alsdan door een gemeen interest teegen de Regeerders worden aancengekoppeld; ende schynen de gesecludecrden alsdan, met ecren te konnen vergelykenissen maken, tus- schen de bequaamsten uit den hare, ende de onbequaam- sten onder de Regeerders. Ende als de steden zeer volk- rijk , ende de Regeerders ofte pretendenten tot de Regee- ring, in zeer kleinen getale zouden wesen; gelyk dat beiden hier ter stede zoude zyn, — soudo hetselven een zeer gevarelike, — ende voor de Regeerders een ruineuse saake werden bevonden: indien door ccnig geval, dcese geaff'ronteerden, ende teegen de Regeering misnoegde Bor- gers , quamen by een te vergaderen ; Want die vergadering alsdan niet zoude schcydcn, bod der eenigc essentiële ende sroote veranderingen in de Regeering te hebben gemaald. Ende dienvolgende, soo is in alle manieren noodzakc-
|
||||
173
lik voor den Regeerders; dat zy het dessein van de
Ttegecringe aan haare familien vast te maken, als het grootste secreet der Republike, in haaren borst smooren; niet alleen omdat het naar meineediglieid schynd te smaaken, dat men een generale eed, van den bequaamsten voor deeser steede Regeering te sullen kiesen, bepaald tot zyn eigen particulier voordeel: maar ook, omdat haare magt des te meer arbitrair, ende grooter is, als de selven door geen wetten in het kiezen bepaald werd. Daarenboven sal men klarclik zien, soo lang eenig
considerabel voordeel aan de Regeering vast is, dat dit gemeen interest, alsoo krngtig als eenige wet, de Re- geering aan de regeerende familien zal vast maken: Ende daar de Regeering schaade soude koimen geven, sullen de Regeerders , gelyk als voor deesen , de magistrature ook door nieuwe seeven-jarige poorters konnen doen bedienen. Eindelik is ook waaragtig, dat die nu in voorspoedige ty den, door deese vrje keus worden voorby gegaan, weesenden in grooten getale, daar door des te min reeden hebben, om misnoegd te wesen, dat men haar in het kiesen van een ofte weinig persoonen, heeft over het hoofd gesien; tenzy deselven, de naam van bespottelik laatdunkende, ende oiiverdragelik eergierig verdienen: Be- halven dat veele sig met die ydele hoop, van gekoosen te sullen , of mogen werden, voedende, daardoor de Re- geeringe des te meer toegedaan zyn. Sulks in alle manieren klaar is, dat de Regeerders
door een arbitraire keur, haare partyen, verminderen, ende magtelooser maken: vermits deselven soo doende, veel meer werden gedeeld; Ende dat sy ter contrarie, veel meer ingesetenen, soo in voor, als legenspoedige tyde?i , aan de regeeringe verpligten. Waardoor dese forme |
||||
174
van regeeringe, gewisselik langduriger sal wcseii, ende
de voordeden der llegeeriiige veel seekerder in hare fami- lien sullen werden gecontinueerd. Cap. LXXTX. Dat een Onderdaan moet te vreeden zyn
MET DE REGEERING , HOE GEBREKKIG DIE OOK ZY.
Dus gesprooken hebbende van tgunt tot het weivaaren
der onderdaanen en Regeerders heiword; schynd nog te resteren, dat men de gedagten eigentlïk over de Regee- ringe deser stede late gaan , ende met een aanwyze , dat de regeering in zoo een ongelijke heerscliing van zoo wey- nig mentchen niet bestaan kan, menscheliker wyze ge- sprooken, omdat die dominatio paucorum, indien zy te conservere is, niet kan worden staande gehouden, dan met alle voordeden der Regeeringe over alle de Lee den gelykelik uit te deelen. En de Genereus en, die haar eige magt ten voordecle der vrijheid ende des Vaderlands souden willen verminderen, sullen in dccse boose wereld nooit zoo veele in getale zyn, dat zy de ambitieusen souden Iconnen overstemmen , waarom die ongelijke magt, ......(.<*) ende menschelike begeerlikheid, gewisselik eenmaal
zal uitbersten, soodanig dat de swakste party, door der
sterker geweld ende Tirannie sig genoodzaakt sal oordeele de onderdaanen te hulp te roepen. Sulks het dienstig zoude schynen te zyn wel te over-
leggen, of daese regeeringe niet zoude te brengen zyn tot een onveranderlik geruster , ende gemakkeliker forme, soowel voor de Regeerders als voor den Onderdaanen: maar dat komt niemand toe als den Regents zelfs, en hoewel ik misschien daar meer van heb gesprooken als myne conditie betaamd, soo is dat niet geschied, met |
||||
175
voornemen om myn Vaderland te beschaadigen, want voor-
waar , altyds sal ik vervloeken een onderdaan die veran- dering in de Regeeringe tragt te brengen; al wat hy doen moet, is God om een goede regeering bidden, ende sig te vreede houden, met zoodanige als die is. Genereuze, T^oorsigtige ende Goedaardige Regenten, konnen somtijds daar ietwes goeds in doen, maar goede gelegenheid moe- ten zy daartoe afwagten; want by mislukken, ruineren zy gemeenelik haar selven, ende haare getrouwste vrien- den , alsmede de eerlikste Burgers, ende de Boose alsdan de regeering alleen inkrijgende fatsoeneren die naar haare verkeerde passien. Waarom het misschien de Regeerders zelfs ongeraden is, daarna te tragten. Wel doen zy die grooter verloop beletten. Volgens het Monnike spreek- woord : Qui vult bene et feliciter vivere, semper bene loquatur de domino priori, faciat officium suum taliter qualiter, et sinat mundum vadere sicut vadit. Die de wereld laat hebben zyn loop Heeft in het eind de beste koop. Want multa scire, pauca exsequi, veel weeten en weinig
doen, is een der beste en noodsakelikste maximen in de politie. Sulks men gewisselik allen onderdane als een zeer noodsnkelikc en misschien ook den Regeerders als een seer heilsame lesse wel soude mogen inschcrpen het rymtjen des Heeren van Pibracq : l) |
|||||
1) Vgl. de Consideralien van Staal ofte I'ulilyhe Weegschaal, bl.
681 y waar hetzeifiie versje wordt aangehaald, maar de voorgaande monniken-spreuk anders wordt vertaald. Het laatste Hoofdstuk van dit werk komt zeer wel met dit LXXIX van het Welvaren overeen , het- geen het vermoeden bevestigt, dat Pirtcr bij de uitgave van de wer- ken van zijnen broeder daarin veel heeft veranderd en bijgevoegd. Zie B W. Wttcwaall, 1'roeve , bl. XVIII. |
|||||
176
Aime lestat tel que tu Ie vois estre,
S'il est Royal aime la Royauté; S'il est de peu ou bien Communauté Aime 1'aussy car Dieu t'y a fait naistre. Hebt gy een Heer zoo voeg u na zyn Wet:
Syn weynigen aan 't hoogste roer geset, Of geld de Borgerstem? smaalt niet, dank God Die u daar levens gaf of vryheids lot. |
||||
T HESE S.
|
||||||||||||||
i
|
||||||||||||||
Probanda mihi videtur eorum opinio qui statuunt,
i causam in traditionibus necessariam aliud non esse quam voluntatem domini, ncgotio vel facto decla-
ratam. |
||||||||||||||
II.
|
||||||||||||||
Locatoi1 non habet jus pignoris in frivola seoundi con-
ductoris, neque habet pignus pignoris. |
||||||||||||||
III.
|
||||||||||||||
Pactum non est naturalis obligatio.
|
||||||||||||||
IV.
|
||||||||||||||
In legibus nostris ïnterpretandis ratio quidem saepe
liabenda est grammatices, non ita tamen ut logicen aut historiam superet. |
||||||||||||||
178
V.
Statuta personalia peregrinum in patria nostra sequuntur. VI,
Uxor renuntiare non potest communioni damni et lucri.
VIT. In fideicommissariis hereditatibus jus exspectantis pen-
det a morte fruentis. vin.
Nee facto nee jure opus est ut in societate mercatoria,
quae sub ratione sociali contrahitur, ipsi socii decoctores tiant, quoties ipsa societas in eam conditionem incidit. TX.
Si dies solutionis in cambio non sit expressus, sol-
vendum est ad visum, non ad usum qui dicitur. X,
Reus absens condemnatus impensas ofi'erre debet, si in
oppositioncm veniat. XI.
Libertas publica est muniinentum libertatis civilis.
|
||||
179
XII. Janus de Witt liaud improbandus est, quod in Gui-
lielmnm III avitam Gubernatoris dignitatein conferri no- luerit. XIII.
Poena mortis nee justa est nee necessaria.
XIV. Jus appellandi ad causas quoque criminales extenden-
dum est.
■
XV.
JNTostram facimus senten tiam Jurisconsulti de Ie Bidart
de Tlmmaide (des vices de la législation pénale Beige, Mons 1843, p. 162.) //Lejuge d'instruction ne devrail pas utre admis a déposer, comme témoin, dans une procédure criminelle ou correctionnelle faite par ses soins, et sur des faits dont il n'a eu connaissance qu'en sa qualité de magistrat chargé de l'instruction.// XVI.
Usus navium praedatoriarum improbandus est. XVII.
Placita oeconomo-politica , quae defendit Petrus de la |
||||||
1
|
|||||
180
Court, acerrimus licct liberae industriae in patria sua
propugnator, nituntur thcoria bilancis sive trutinae mer- catoriac, quam vocant. 1
XVIII.
Mercatura interna divitias auget.
XIX. Male statuunt, qui opiiicum fabroruravc peregrinorum
operas conducere vetant. XX.
Tributum, quod tantum reditus premit, (inkomen-be-
lasting) cetera tributa et vectigalia cxcipere nequit. |
|||||