JAARBOEKJE
|
||||||||
VAN HET
|
||||||||
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
|
||||||||
„NIFTARLAKE"
|
||||||||
1914
|
||||||||
UTRECHT - L. MASSELINK
|
||||||||
L. S.
|
|||||
Ofschoon bij het ter perse gaan van dit jaarboekje het
ooriogsnieuws bijna alles overstemt, meenen wij toch met de uitgave te mogen voortgaan, in de stille hoop, dat ons vader- land niet in den oorlog zal worden meegesleept. Aan allen, die aan de samenstelling medewerkten, betuigen
wij onzen dank voor de moeite, die zij zich hebben willen getroosten. Voor de inzending van bijdragen over geschiedenis, monu-
menten, zeden of gebruiken, enz. betreffende de omstreken van de Vecht, houden wij ons gaarne aanbevolen. Zij kunnen dan in een volgend jaarboekje worden opgenomen. J. G. Th. GREVENSTUK.
L. J. VAN DER HEIJDEN. J. W. VERBURGT. 29 Augustus 1914.
|
|||||
BESTUUR.
Ds. J. W. VERBURGT, Nigtevecht, Voorzitter.
J. G. Th. GRE venstuk, Baambrugge, Secretaris. D. DE ZWART Jr., Abcoude, Penningmeester. Kapelaan L. J. VAN DER HEIJDEN, Loenersloot, Bibliothecaris.
G. VAN ARKEL, Abcoude. J. D. BASTERT, Breukelen. W. H. KOOMANS, Abcoude. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
Ta CJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Q
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI
|
||||||||||
LEDEN.
|
||||||||||
C. de Joncheere.
Hans Matthes.
|. A. Matthes.
Mr. M. P. Th: a Th: van der
Hoop van Slochteren.
Mevr. van der Hoop van Slochteren.
M. Onnes van Nyenrode. Mr. W. F. E. Spiering. B. Q. P. Verbiest.
's-Oraveland:
Mr. D. J. A. Baron van Harinxma thoe Slooten.
Dr. P. Plantenga. Ant. Smeerdijk. W. Voorbeytel Cannenburg. Harlingen:
Pastoor J. H. G. Jansen.
Hilversum:
C. I. Doude van Troostwijk.
L. G. Kardoes. Dr. M. Noordewier.
Koog aan de Zaan:
C. Maarschalk. Kortenhoef:
Jonkvr. J. M. A. C. van Beyma.
Bern. A. van Beek.
Ds. J. van Bruggen.
H. H. Lemke.
Mevr. W. M. Terpstra-Reerink.
J. Warmolts.
Krommenie:
P. van Walbeek.
Loenen:
W. Ader.
Mr. E. van Beusekom.
G. Fikkert. H. Hissink. L. L. Posthuma. Mevr. de Wed. G. C. J. van Reenen van Lexmond. |
||||||||||
Abcoude:
|
||||||||||
G. van Arkel.
Ds. H. J. Baarslag.
H. Baarslag.
W. van den Bosch.
A. Eijkelboom.
H. de Graaf.
j. van Hulsen.
j. M. C. van Kempen,
W. H. Koomans.
Th. Moinat.
Aug. Niemer.
Jos. Niemer.
Mevr. Roos Vlasman-Lingeman.
Pastoor Dr. D. A. W. H. Sloet.
J. Trouw.
F. C. C. Baron van Tuyll van
Serooskerken.
H. T. 1. Velthuijse. F. D. Wattjes. D. de Zwart Jr.
Amsterdam :
F. ]. Bergendahl.
Mevr. E. H. de Bont-Reijvers.
E. N. Grevenstuk.
Prof. Mr. J. A. van Hamel.
P. Jansen Hzn. Ankeveen:
P. J. Eijma.
E. R. D. Schaap. Mevr, H. W. J. Schaap—van der Pek. Baambrugge:
Mej. D. van Doorn.
J. G. Th. Grevenstuk. P. H. Groenevelt. Br enkelen:
J. D. Bastert.
V. L. Baron van Boetzelaer.
H. G. de Bruijn.
Pastoor J. A. W. Harbers.
C. G. Hoekstra.
|
||||||||||
VII
|
|||||||
N. W. Baron van Till.
E. A. H. A. van de Velde. Ds. P. C. llsseling. Loenersloot:
Dr. M. van Haaften.
Kapelaan L. J. van der Heijden
M. Middelberg.
Loosdrecht:
C. J. Hacl<e van Mijnden.
Ihr. C. H. C. A. van Sypesteyn
W. Voogsgeerd. Maarssen:
Pastoor Dr. Alph. Ariëns.
D. P. Becker.
M. Becker. P. Broeksmit.
S. I. Cambier van Nooten.
M. H. Eggink.
Dr. A. M. Hartog.
E. A. ie Jolle.
Ctir. Kan. Mr. W. H. Köliier.
Dr. A. R. van Linge.
Ds. M. J. Sanders.
Ds. A. A. van Schelven.
|. B. Scheuer.
Kees Valkenstein.
C. W. E. van Voorst van Beest.
C. E. Wolff.
Maarsseveen:
Willem van Leusden.
H. Schoenmaker Ezn. Mr. W. B. Westermann. |
|||||||
Nieuwer sluis:
N. Bastert.
C. W. G. Cruys.
Mr. H. I. Doude van Troostwijk.
Nicrtevecht:
G. Th. C. Callenfels.
Th. E. B. Honders. M. H. Laddé. Ds. J. W. Verburgt. Tienhoven:
G. A. B. Fijnvandraat.
Utrecht:
J. B. P. Biegelaar.
R H. Driessen.
Mr. Dr. G. Baron van Hugen-
poth tot Aerdt.
Jhr. J. Lampsins van den Velden. |an van der Lip. E. G. Wentink.
Vreeland:
Ds. H. Th. Barbas.
W. H. M. Brouwer Ancher.
A. H. Colenbrander.
C. A. Lion Cachet.
A. van Paddenburg.
Dr. J. A. Portengen.
L. Schiethart.
Zuilen:
F. L. S. F. Baron van Tuyll van
Serooskerken van Zuylen. |
|||||||
vni
DONATEUR. Loenersloot:
G. A. A. Middelberg.
|
|||||||||
BEGUNSTIGERS.
|
|||||||||
Abcoude:
G. Moen.
Mej. H. C. Moinat.
Gs. van Selten.
H. Smuling.
D. van Teeseling.
J. Wassinl<.
Mej. J. Walfjes.
Amsterdam:
jan de Grijs.
Baambrugge:
G. Feringa.
J. van Heerden. W. C. Smuling. Br enkelen:
J. A. Beerens.
S. Breuninghoff. A. Griffioen. |
|||||||||
G. C. Hoekstra.
|. H. M. Janse. E. B. van Julsingha. Huib. Matthes. Ph. J. Schippers. Ds. C. J. H. Verweijs. Kortenhoef:
P. Garretsen.
H. Grotendorsl. J. Hendriks. |. N. Hiensch. H. Koops. H. Pasman. Mijdrecht:
M. Fernhout.
Vreeland:
Mej. A. J. Portengen. |
|||||||||
STATUTEN
van het Oudheidkundig Genootschap
„NIFTARLAKE". |
||||||||||||||
Artikel 1.
|
||||||||||||||
Het genootschap draagt den naam „Niftarlake" naar de
voormalige gouw, waarin de tegenwoordige Vechtstreek gelegen is. Het is gevestigd te Abcoude. Art. 2.
Het genootschap stelt zich ten doel: -
a. de belangstelling voor de geschiedenis en oudheden van de
voormalige gouw Niftarlake op te wekken en te vermeerderen ; b. zooveel mogelijk medewerking te verleenen tot instand-
houding van oudheden en historische monumenten. " Art. 3. ■ ' ' '
Het genootschap tracht dit'doel te bereiken:
a. door het houden van vergaderingen, lezingen, excursies,
kunstbeschouwingen en tentoonstellingen; b. het uitgeven van oudheidkundige werken en plaatsbe-
schrijvingen; —c. het bijeenbrengen van een topografischen atlas; i
r xi. het inrichten van een bibliotheek.
■ Art. 4 ^m>-''' • ^ ■
De duur van het genootschap' wordt bepaald op 29 jaar,
ingegaan den X'i'^^^ ]\xm 191^.) ' ' Het vereenigingsjaar iodpt van 1 Januari tot 31 December.
Art. 5. . .
|
||||||||||||||
Het genootschap bestaat uit leden, eere-leden, donateurs
.€11 begunstigers. |
||||||||||||||
iïvrf
|
||||||||||||||
u> v -'-■^ ^-"i'
|
||||||||||||||
»:,.^-
|
||||||||||||||
Art. 6.
Leden van het genootschap zijn zij, die een jaarlijksche
contributie van ƒ 2.50 betalen. Eere-leden zijn zij, die zich jegens het genootschap bijzonder
verdienstelijk hebben gemaakt en als zoodanig door de leden- vergadering op voordracht van het bestuur benoemd zijn. Donateurs zijn zij, die het genootschap steunen door eene
jaarlijksche bijdrage van ten minste ƒ 5.—. Begunstigers'zij'rt zij, die eene jaarlijksche bijdrage van ƒ 1.—
betalen. Art. 7.
De leden hebben stemrecht. Zij hebben toegang tot alle
leden-vergaderingen, lezingen, excursies en tentoonstellingen van het genootschap. De donateurs hebben dezelfde rechten en ver- plichtingen als de leden. De begunstigers hebben alleen toegang tot de lezingen en
tentoonstellingen in de plaats hunner inwoning. Men kan lid, donateur of begunstiger worden door zich
aan te melden bij een der bestuursleden. Het dagelijksch bestuur beslist dan over de toelating. Art. 8.
Het bestuur van het genootschap bestaat uit minstens vijf
leden, die uit de leden en-d€-donateurs gekozen worden door de algemeene vergadering. Om de 3 jaar treedt Vs van het bestuur, zoo na mogelijk berekend, af, volgens een op te maken rooster en is dadelijk herkiesbaar. Het bestuur benoemt uit zijn midden een dagelijksch bestuur,
waarin o. a. zitting hebben de voorzitter, de secretaris, de penningmeester en de bibliothecaris. Art. 9.
Het Dagelijksch Bestuur vertegenwoordigt het genootschap
in en buiten rechten. Art. 10.
De geldmiddelen van het genootschap worden verkregen
uit de contribuliën der leden en begunstigers, uit de bijdragen der donateurs en uit vrijwillige bijdragen en schenkingen. |
||||
XI
Art. 11.
De besluiten tot:
1" vervreemding van eigendommen van het genootschap,
2" opheffing van het genootschap,
3" verandering der statuten,
worden genomen op eenc vergadering, waar minstens '-/':( der leden aanwezig is. Komt in eene vergadering een dezer onderwerpen in be-
handeling en is het verelschte aantal leden niet aanwezig, dan kan daaromtrent geen besluit worden genomen, maar wordt binnen eene maand eene nieuwe vergadering uitgeschreven, waarop met meerderheid van stemmen kan beslist worden door de aanwezigen. Art. 12.
Alle overige besluiten worden genomen met meerderheid
van stemmen. In de algemeene vergadering van het laatste genootschaps-
jaar, wordt beslist over de verlenging van den duur van het genootschap. |
||||||
Aldus vastgesteld op de algemeene
vergadering van 8 Juli 1914. |
||||||
JRRRVERSLRQ,
|
|||||
Kon in 1913 op de tweede algemeene vergadering reeds op
den vooruitgang van ons genootschap gewezen worden, thans kan worden medegedeeld, dat de belangstelling zoodanig is toegenomen, dat het aantal leden sedert het vorig verslag weder met 30 is vermeerderd en slechts met 2 verminderd. Onder zulke omstandigheden is het niet te verwonderen,
dat het een aangename taak is over de werkzaamheden van ons genootschap verslag uit te brengen. Op de vorige algemeene vergadering, op Vrijdag 20 juni
1913 in het hotel „De Kampioen" te Nieuwersluis gehouden, werden een aantal bestuursleden gekozen, die op ééne uitzon- dering na allen hun benoeming hebben aangenomen. Alleen de heer Mr. W. F. E. Spiering te Breukelen meende voor de be- noeming te moeten bedanken. Aangezien alle namen in het jaarboekje 1913 voorkomen zal ik deze, om uw geduld niet op de proef te stellen, hier niet herhalen. Voordat tot de benoeming van bestuursleden werd over-
gegaan waren de statuten en het huishoudelijk reglement na verschillende besprekingen goedgekeurd en werd besloten op de statuten de Koninklijke goedkeuring aan te vragen. Naar aanleiding van eenige opmerkingen van ons medelid,
den heer f. M. C. van Kempen, cand.-notaris te Abcoude, die welwillend op zich genomen had, de noodige maatregelen te treffen, meent het bestuur echter eenige wijzigingen te moeten voorstellen. De aanvrage om de Koninklijke goedkeuring is daardoor vertraagd. Verder werd op die vergadering besloten om eene excursie
per boot te doen naar het Muiderslot en om een jaarboekje uit te geven. De leden van de commissie voor de excursie en die voor
het jaarboekje werden door den voorzitter aangewezen en namen hunne benoeming aan. Van hetgeen verder op deze vergadering behandeld werd,
|
|||||
XIII
meestal kleinere zaken betreffend, zal ik met het oog op den
tijd geen uitvoerig verslag geven. Op Woensdag 10 September had de boottocht plaats. De
„Vreeland" een der Vechtbooten, was daarvoor door de com- missie afgehuurd. Feestelijk gepavoiseerd voer deze boot van Utrecht langs alle Vechtdorpen om overal deelnemers aan den tocht op te nemen. leder deelnemer ontving een keurig gedrukten gids, met een
fotografie van het Muiderslot er op. Onze voorzitter gaf in dezen gids eene korte beschrijving van alles wat men op den tocht voorbij zou varen. Algemeen werd deze attentie op prijs gesteld.
Door bemiddeling van den heer Bastert had de heer Kouffeld,
restaurateur te Maarssen, op zich genomen voor comsumptie aan boord te zorgen en heeft zich tot tevredenheid van de deel- nemers daarvan gekweten. Ofschoon het in den morgen regenachtig was, klaarde het
weder weldra op en al was er in het begin nog veel wind, toch kon men de Vecht in al haar natuurlijke schoonheid bewonde- ren. En zoo arriveerde het gezelschap, uit ruim 60 personen bestaande, in opgewekte stemming te Muiden. Dadelijk werd naar het slot gewandeld, waar eerst een foto
genomen werd en de conservator, de heer Dr. R. Jesse, de bezoekers rondleidde en de noodige toelichtingen gaf. Al het merkwaardige, dat hier tentoongesteld was, ter gelegenheid van de herdenking van Neêrland's lOO-jarige onafhankelijkheid te vermelden, zou eene onmogelijkheid zijn. Genoeg zij het mede te deelen, dat slechts zeer zelden zulk eene kostbare verzame- ling te bewonderen valt. Maar wat hier niet achterwege mag blijven, is een woord van hartelijken dank aan Dr. Jesse voor de groote welwillendheid, waarmede hij aan de uitnoodiging van het Bestuur gevolg gegeven heeft. Nadat men de tentoonstelling gezien en na zich gerestau-
reerd te hebben in de taveerne, die als het ware door Vecht- bewoners overstroomd werd, ging het gezelschap naar de merk- waardige oude Herv. Kerk, waar men door den burgemeester- slotvoogd van Muiden, den' heer J. L. de Raadt, en den heer D. Karsemeijer, president-kerkvoogd, werd ontvangen en rond- geleid. Onze voorzitter gaf toen een stukje geschiedenis en eene beschrijving van al de mooie dingen, die in de Kerk aanwezig |
||||
XIV
zijn, terwijl de heer van Arkel eenige architectonische aanwij-
zingen deed. Na een woord van dank aan allen, die het bezoek aan kerk
en slot gemakkelijk en aangenaam hadden gemaakt, werden de deelnemers weer ingescheept en de terugtocht aanvaard. Te oordeelen naar de verschillende mededeelingen van de
deelnemers en de berichten in de plaatselijke bladen, is deze excursie weer een groot succes voor ons genootschap geweest. Ook het jaarboekje mocht zich in groote belangstelling
verheugen. Het werd door de leden algemeen met voldoening ontvangen en in de pers zeer gunstig beoordeeld, terwijl van de overgebleven exemplaren nog een zeker aantal werd verkocht. En nu de gehouden lezingen.
Daartoe door het bestuur uitgenoodigd, had de heer J. W.
Enschedé te Amsterdam zich belangeloos bereid verklaard op 22 Januari van dit jaar te Abcoude eene lezing te houden over „Onze muziek in den Franschen tijd". In eene keurige voordracht deelde hij de resultaten van zijne onderzoekingen mede en ver- schafte aan zijn gehoor bovendien een groot genot door het spelen van de besproken muziek op het klavier en andere instrumenten, terwijl enkele melodieën door hem gezongen werden. Door de groote koude en de slechte onderlinge verbinding
van onze dorpen was de opkomst niet zoo groot als de lezing verdiend en het bestuur verwacht had. Daar onze voorzitter door een sterfgeval in zijn huisgezin
verhinderd was om tegenwoordig te zijn, zeide de secretaris namens de aanwezigen hartelijk dank aan den geachten spreker voor zijne zeer belangrijke en aangename voordracht, daarbij den wensch uitsprekende, dat de heer Enschedé bereid zou willen zijn om later nog eens wat over zijne nasporingen te willen mededeelen. Ook maakte de secretaris van deze gelegenheid gebruik om
tot de twee leden, die het eerst tot ons genootschap zijn toe- getreden en die beiden op deze lezing tegenwoordig waren, een enkel woord te richten. Ds. H. J. Baarslag had kort te voren zijne 40-jarige ambtsver-
vulling herdacht en even daarna was Pastoor D. A. W. H. Sloet door de Universiteit te Leuven tot Doctor/zonom causa benoemd. Onder hartelijke instemming van de aanwezigen werden
beiden namens ons genootschap gelukgewenscht. |
||||
XV
Eene onzer geachte bestuurderessen, Mevr. Schaap—van der
Pek, was op uitnoodiging van het bestuur bereid bevonden te Breukelen eene lezing te houden over oud-Italiaansche kunst. Door het ongeluk haren echtgenoot overkomen, moest deze lezing echter worden uitgesteld en heeft het bestuur getracht daarin op andere wijze te voorzien, zoodat thans reeds kan worden medegedeeld, dat Prof. Vogelsang te Utrecht zich zeer welwillend bereid heeft verklaard in het laatst van dit jaar te Breukelen eene lezing te houden. De heer Kees Valkenstein had de toezegging gedaan om te
Maarssen eene lezing over een folkloristisch onderwerp te hou- den, doch was tot zijn leedwezen daarin, door gebrek aan tijd, verhinderd. Het bestuur meende echter, dat Maarssen toch aan de beurt moest komen en daarom werd toen naar een anderen spreker uitgezien. Onze voorzitter stelde zich daartoe beschik- baar en hield op 26 Februari in „de Harmonie" te Maarssen voor eene volle zaal eene lezing over het dorp Maarssen en de oude buitenplaatsen aldaar. Op 12 Maart hield ons bestuurslid voor Vreeland, Dr.J. W.
Portengen, in de bewaarschool aldaar eene lezing over oude bouwkunst, terwijl zijne dochter, Mej. Portengen, zoo welwillend was daarbij de lichtbeelden op het doek te vertoonen. Het lokaal was bijna geheel gevuld en zelfs vele oude bekenden uit Kortenhoef waren aanwezig, maar uit de andere plaatsen had de gebrekkige communicatie vele trouwe comparanten terug gehouden. Thans rest nog alleen te spreken over eene lezing te Loe-
nen, gehouden door onzen voorzitter op 27 Maart over de Herv. Kerk aldaar en het Slot Croonenburgh. Door de goede zorgen van den heer Mr. E. van Beusekom was te Loenen eene com- missie gevormd, bestaande uit Mevr. de Wed. G. CJ. van Reenen van Lexmond en de heeren W. Ader, Mr. E. van Beusekom, C. W. G. Cruys, Mr. H. J. Doude van Troostwijk, G. Fikkert, Dr. M. van Haaften, Kap. L. J. van der Heijden, L. L. Posthuma, N. W. Baron van Till, E. A. H. A. van de Velde en Ds. P. C. IJsseling, die allen, voor zoover dit nog niet het geval was, als lid tot ons genootschap toetraden. De lezing, welke in de groote zaal van „Het raadhuis van
Croonenburg" gehouden werd, werd door een talrijk publiek met aandacht gevolgd. Tot groote teleurstelling van het bestuuf |
||||
XVI
weigerde het toestel, waarmede de lichtbeelden vertoond zouden
worden, te werken. Gelukkig was een der aanwezigen, de heer Blok, zoo welwillend zijn lantaarn ter beschikking te stellen, waardoor de belangrijke collectie platen, zij het dan ook in kleiner formaat dan anders, vertoond konden worden. Waar nu het huren van een lantaarn, met inbegrip van de
bediening, betrekkelijk kostbaar is en wanneer men een goed- kooper adres heeft, de toestellen dikwijls haperen, meende het dag. bestuur, dat het aanbeveling zou verdienen, wanneer het genootschap zelf een goed toestel aanschafte en een persoon aanstelde, die altijd voor de bediening zou kunnen zorgen en daarmede dan ten volle vertrouwd zou raken. Daarom werd besloten, dat het batig saldo van 1913 het begin zou zijn van een fondsje, waaruit het genootschap binnen zekeren tijd een lantaarn met toebehooren zou kunnen aankoopen. Nadat onze voorzitter dit plan aan ons geacht medelid Jhr. Lampsins van den Velden had medegedeeld, zond deze kort daarna de eerste bijdrage tot stijving van dat fonds, waarvoor hem bij dezen dank wordt betuigd. Behalve het jaarboekje, de excursie en de lezingen was ons
genootschap echter ook nog op ander terrein werkzaam. Door ons bestuurslid voor Maarsseveen, den heer Willem van Leusden, werd aan het bestuur medegedeeld, dat de gemeenteraad van Maarssen besloten had om den koepel van „Nieuw Vechtevoort" aldaar te doen afbreken. De heer van Leusden verzocht daarom de medewerking van het genootschap om te voorkomen, dat er weder een schilderachtig punt aan de Vecht verdwijnen zou. Het Hoofdbestuur richtte toen tot den gemeenteraad van Maars- sen een verzoekschrift, met het verblijdend gevolg, dat deze op zijn besluit terug kwam en mededeelde, dat de gemeente Maarssen geen geld voor herstelling kon uitgeven, maar dat er geen bezwaar bestond, wanneer ons genootschap daartoe de middelen verschafte. Voorloopig is de koepel dus gered, maar als men straks
het verslag van onzen penningmeester zal hooren, zal men begrijpen, dat de middelen van ons genootschap nog niet van dien aard zijn om zulke uitgaven vooralsnog te kunnen doen. Wellicht zou er met de herstelling een jaar contributie van al onze leden gemoeid zijn. 't Zal dus niemand verbazen, dat het bestuur dit niet aandurfde. Aan onze bestuursleden te Maarssen |
||||
c XVll
werd echter het verzoek gericht om zoo mogelijk een middeltje
te bedenken, dat het behoud van den koepel zou mogelijk maken. Met erkentelijkheid mag nog worden vermeld, dat de heer Jan
de Grijs te Amsterdam een aantal boeken voor de bibliotheek ten geschenke gaf. En hiermede kan dit verslag worden gesloten.
Bedriegen de voorteekenen ons niet, dan zal het aantal
leden nog voortdurend stijgen. Reeds nu is veel grootere belang- stelling waar te nemen voor alles wat uit vroegeren tijd onze landstreek en onze dorpen siert en zoo aantrekkelijk maakt en zij zal er, naar wij hopen, in de toekomst krachtig toe bijdra- gen om de waardeering en de zorg voor hetgeen vroegere geslachten ons hebben nagelaten, te doen toenemen. Aldus uitgebracht op de algemeene vergadering, gehouden
in het Hotel „de Kampioen", te Nieuwersluis, op 8 Juli 1914. De Secretaris,
J. G. Th. GREVENSTUK. |
||||
STAAT van Ontvangsten en Uitgaven over het Eerste Genootschapsjaar 1912.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ONTVANGSTEN.
Contributie:
2 donateurs.....
25 leden ......
11 begunstigers . . . .
Excursie:
bijdrage van 23 deelnemers (10 deelnemers gingen voor eigen rekening). Nadeelig Saldo
|
UITGAVEN.
Lezing 13 Maart en 7 Mei.
Excursie, diverse kosten . Expositie.......
Kleine kosten.....
|
||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 38
„ 74 . 6 „ 12 |
|||||||||||||||||||||||||||||
60
51 25 60 |
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 10
|
|||||||||||||||||||||||||||||
62;50
lli-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 83
„ 46 |
|||||||||||||||||||||||||||||
50
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ129
,. 2 |
50
46 |
||||||||||||||||||||||||||||
ƒ131
|
|||||||||||||||||||||||||||||
96
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ131
|
|||||||||||||||||||||||||||||
96
|
|||||||||||||||||||||||||||||
31 December 1912.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
IV. g. DE ZWART,
Penningmeester.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
STAAT van Ontvangsten en Uitgaven over het Tweede Genootschapsjaar 1913.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONTVANGSTEN.
Contributie:
1 donateur ....
82 leden .....
28 begunstigers. . .
Excursie:
bijdrage 63 deelnemers
|
UITGAVEN.
Saldo vorig jaar . . .
Lezing Abcoude 16 Januari
„ Breukelen 24 „ , „ Abcoude 12 Febr „ Kortenhoef 20 Mei Jaarboekje.....
Opbrengst verkochte boekjes
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 2
„ 10
„ 6
„ 37
„ 57
„ 84
„118 „ 22 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46
86 34 39 80 34
97 805 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 95
„ 11 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Excursie . .
Kleine kosten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ340
„ 23 |
965
035 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Batig saldo
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ364
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 December 1913.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w. g. DE ZWART,
Penningmeester.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliotheek.
|
|||||
In den loop van het jaar werd de kleine boekenverzameling
(zie jaarb. 1913 blz. XVIII) met de volgende aanwinsten verrijkt, waarvoor den schenkers hier namens het bestuur dank wordt gebracht: Catalogus eener verzameling oudheden tentoongesteld in de
Sype (Nieuw-Loosdrecht). Schatkamer der Nederl. Oudheden door Lud. Smids.
Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, dl. VI
(handelend over de Vechtstreek). Kapel te Baambrugge door L. J. v. d. Heijden.
Grensgeschil tusschen Slootdijk en Breukelen in het jaar
1797 door L. J. v. d. Heijden. Geschiedenis der parochie Maarssen door R. W. J. Peters.
Parochie Bunnik. Geschiedkundige aanteekeningen door M.
J. Gasman. Het Kerspel Loenersloot door L. J. v. d. Heijden.
Amstellandsche Arcadia door Daniël Willink.
Dichtmaatige Gedachten over Honderdvijfentwintig Bijbelsche
Pfintverbeeldingen (1727) door Cl. Bruin. Bloemkrans voor christelijke Liefde- en Zeedegedichten
(1723) door Daniel Willink. Ons voorgeslacht door W. J. Hofdijk (6 dln.).
Het Kasteel Vreeland door L. J. v. d. Heijden.
Toneel der Nederlanden door F. Halma (2 dln.).
* *
* De verzameling lantaarnplaatjes mocht aangroeien tot 135
stuks, welke vooral merkwaardige gebouwen uit ouden en nieuwen tijd vertoonen, gelegen in de dorpen Abcoude, Baam- brugge, Kortenhoef, Loenen, Maarssen, Nieuwersluis, Vreeland. L. J. V. D. H.,
Biblioth.
|
|||||
Folklore.
|
|||||
Gedurende de laatste eeuw heeft men er in de meeste landen
naar gestreefd, de gegevens der folklore zoo zorgvuldig mogelijk te verzamelen. Het werd dan ook hoog tijd, want al mag men zich soms verwonderen over de bijzondere vasthoudendheid, waarmee sommige gewoonten zich tot op den huldigen dag gehandhaafd hebben, door de uitbreiding van het verkeer, de algemeene verspreiding van lagere scholen enz., verdwijnen zoowel de typische kleederdrachten als de oude plaatselijke gebruiken tegenwoordig zeer snel. 't Is van groot belang, voor het te laat is, zooveel mogelijk gegevens te verzamelen, want ook voor de ethnologie of vergelijkende volkenkunde, een wetenschap, die eerst gedurende de laatste decenniën is opgekomen en die een ruimeren blik op den mensch en de menschelijke ontwikkeling geeft, zijn ze van veel gewicht. Het is dan ook wel de moeite waard, hieraan, zij 't ook nog zoo weinig, eenigszins mee te werken. Nu is, voor zoover mij bekend is, van de folklore van de gouw Niftarlake nog niet veel studie gemaakt; alleen heeft Mevrouw Schaap in het eerste jaarboekje van Niftarlake een zeer verdienstelijke bijdrage geleverd over de bijeenkomsten van den Boerenstand. Zouden nu de leden van Niftarlake, die toch meest allen op dorpen wonen en daar waarschijnlijk dikwijls oude gebruiken aantreffen of aangetroffen hebben, niet geneigd zijn, in den volgenden jaargang van dit boekje mede te deelen, wat hun omtrent typische gewoonten in deze streek bekend is? Op deze wijze zou men wellicht zonder veel moeite belangrijke
gegevens kunnen verzamelen. Eén gebruik, dat mij toevallig ter oore kwam en dat, naar
ik hoor, hier zeer veel aangetroffen wordt, is: huiduitslag te genezen door wrijven met erfgoud. Aan in de familie overge- ërfde kostbaarheden wordt hier dus een genezing-brengende kracht toegeschreven. Sommige lezers zullen allicht zeggen: dit is wel een eigenaardig bijgeloof, maar wat is er voor bijzonder merkwaardigs in, de moeite van het vermelden waard? Op zich- zelf genomen beteekent dit gebruik dan ook werkelijk niets, |
|||||
maar wanneer men het vergelijl<t met ethnographische gegevens en
dan ziet, hoe algemeen verspreid het geloof in dergelijke geërfde kostbaarheden is, dan komt men tot de conclusie, hier waar- schijnlijk met een bijzonder oud, primitief denkbeeld te doen te hebben. Als bewijs hiervan wil ik aanhalen, wat de Heer A. C. Kruijt omtrent eenige volkeren in onzen Indischen Archipel mededeelt: erfstukken, vooral overgeërfde kostbaarheden, doen dikwijls dienst als fetichen en hebben bijzondere kracht, door- dat de zielestof der voorouders zich door de tijden heen op dergelijke voorwerpen heeft gezet. Niet dat er nu, volgens mij, een bijzondere betrekking zou bestaan tusschen een Utrechtsche boerin en een inboorling uit Borneo of Sumatra, maar in beiden treft men een algemeen menschelijke voorstelling uit een primi- tief stadium van ontwikkeling aan. Verwonderlijk is de taaiheid, waarmee een dergelijk primitief gebruik eeuwen en eeuwen lang, tot in onzen „verlichten" tijd toe, is blijven bestaan, en belangrijk is het, zooveel mogelijk dergelijke gegevens te verzamelen, om door onderlinge vergelijking tot den mogelijken oorsprong te kunnen doordringen. Vreeland, A. J. PORTENGEN,
Juli 1914. litt. docta.
|
||||
De geheimzinnige sleutel.
|
||||||
De lezer verplaatse zich in gedachten met mij naar de
vroegere kerkeraadskamer te Baambrugge, waar op 12 juni 1738 de kerkeraad was bijeengekomen en zich ernstig bezig hield met eene zaak, die al zijne aandacht in beslag nam. De „eerwaarde vergadering" •) werd gepresideerd door Ds. van
Essen en de ouderlingen en diakenen waren allen tegenwoordig. De zaak, die met zooveel ernst besproken werd, betrof
niemand minder dan Tatik Adriaansz, een kort te voren afge- treden diaken, die eene zijner vrouwelijke dorpsgenooten van tooverij beschuldigd had. Doch ik zal het liever Ds. van Essen zelf laten vertellen:
„En wijl er was voorgekomen, hoe Tadick Adriansz tegen „Thys Harmansen Drost en Cornelis Schijf, zijnde een Roomsch „boer, door kwaadaardige agtcrklapp en onbezonnenheid van „Tovcrije en Toovenaer'^ spreeckende, zig tegens hen hadt uit- „gelaeten, dat hij zuixs weeten konnde, door zeeker middel en „bijzonder Neeltje Huisvrouw van Pieter Hol op Postwijck woo- „nende daervan hadt beschuldigt, die Tadick voorn: deswegens „zouw aenklaagen, zoo heeft Predt. en ouderl. op voorsigtige „wijze in de Huisbezoecking daernae ondersogt en de voorge- „melde Perzoon wegens het een en ander met alle overtuigende „redenen bestraft en hem wegens zijne Liefdeloosheid ontrent „zijne eevennaasten (Laetende het ander nog tot naeder onder- „zoeck) de Taefel des Heeren ontzegd, waarvan aen de Broede- „ren rapport is gedaan, die zuixs wel bevallen heefd. —" Met deze voorloopige bestraffing van den schuldige was de
zaak echter nog niet in orde gekomen. De kerkeraad was ern- stig bezorgd geweest, „naedemael het te vreezen was, datdeese „zaak van meer hatelijcke gevolgen zoude zijn" en had daarom op voorstel van Ds. van Essen en de ouderlingen besloten om partijen zoo mogelijk tot' verzoening te bewegen en daartoe gezamenlijk de noodige stappen te doen. |
||||||
I) De kerkeraad wordt in de notulen meestal zoo aangeduid.
|
||||||
De eerste pogingen waren echter op onwil afgestuit.
Doch na „de bedieninge des H. Avondmaal is zulcks weer
^hervatt, waneer de E. kerckenraad de meergemelde Tadick „voor zig ontbooden hebbende op de bescheidenste wijze heefd „zoecken t' overtuigen, dat hij door geloof te geeven aan en het „pleegen van zodaenige superstitueuse middelen van den weg „des woords afweeck" en aan de gemeente groote ergernis gaf. Om ernstiger gevolgen te voorkomen, gaf men Tatik den
raad zich met Neeltje Hol te verzoenen, waartoe hem nogmaals de bemiddeling van den kerkeraad werd aangeboden, welke ditmaal door hern aangenomen werd. Als gevolg daarvan hadden daarna op 3 Juni „de noodige
„devoiren van de gesaementlijcke Broeders" ten huize van Neeltje Hol plaats gehad, omdat de^e geëischt had, dat Tatik bij haar komen en haar van „de opgetijgde laster vrijspreecken moest". Ditmaal slaagden de pogingen tot verzoening beter. Partijen
namen genoegen met de wederzijdsche verklaringen, die in het bijzijn van Thijs Harmansz werden afgelegd. Al was er dus geen reden meer om voor eene gerechtelijke vervolging van een der gemeenteleden te vreezen, toch werd op deze vergadering nog breedvoerig en in grooten ernst over deze zaak gesproken, want tot dusverre had men Tatik nog niet kunnen overtuigen „van „het kwaad zelfs in het betigten van menschen met zulke God- „vergeetene handelingen". Na rijp beraad werd daarom „geresolveert hem daerover
„ten eersten naeder t' ontdecken en t' overtuigen en in 't bij- „zonder van dat middel door hem daertoe gepleegd". Het duurde echter tot April van het volgend jaar voordat
Tatik voor den Kerkeraad verscheen en duchtig onder handen genomen werd. In de eerste plaats werd er hem een verwijt van gemaakt, dat hij vroeger, toen hij nog te Abcoude woonde, een zijner kinderen door een toovcnaar had laten zegenen en verder werd hij ondervraagd over het middel „'t geen Hij ge- „bruickte om soodaenige Toveraers t' ontdecken geiyk hij hadd „voorgegeeven te kunnen weeten door een Sleutel, in een Bijbel „vastgeklampt zijnde, die zig bij het noemen van de Persoon, „die de Toverkunst pleegde zouw beweegen, heefd zulxs niet „alleen beleeden, maar oock staande gehouden, dat het een zeeker „middel was, waarin Hij geen kwaad konn zien, kunnende niet „geloochent worden, dat er nog Toveraers en toverije in de |
||||
„weereld was, jaa dat Hij niet konn gelooven, dat zulxs een
„onbetaemelijcke handelwijse was en dat Hij meende, dat God „op dusdanige wijse door beweeging van die sleutel het kwaad „ontdecken wilde, waarop de Predikant Hem onderscheidenllijck „en voornaementlijck uit Gods woord heeft beantwoordt en „kortom aangeweescn, dat dit een middel was van God in zijn „woord niet geopenbaart, jaa dat daerdoor Gods woord mis- „bruikt. God vermeetel verzocht of, (alschoon niet uit die toelegg „mogt geschieden) de Booze geraadpleegt wierd; en dat een „Xten ') tegens zulk een kwaad door waeken en bidden moest „strijden, en het hem niet geoorloofd is zig van andere midde- „len tegen Toverije te bedienen dann het woord Gods ernstig „te ondersoecken en God te bidden om van alle en bijsonder des „Satans Listige werkingen en verleydinge tot zonde bevrijdt te „worden". Nadat aan Talik nog verschillende bijbelteksten waren voor-
gehouden, werd hij door den predikant en den kerkeraad vrien- delijk en ernstig vermaand om zijne dwaling te erkennen. Alle vermaningen waren echter vruchteloos, Tatik bleef
onhandelbaar en niet te overtuigen. Toen dan ook kort daarna de gedeputeerden van de classis
te Baambrugge kwamen, werd hun oordeel gevraagd over deze zaak, die de gemoederen reeds duchtig in beweging had gebracht. De gedeputeerden keurden de handelingen van den kerke-
raad goed en gaven den raad Tatik nog eens ernstig te onder- houden en hem nog niet tot het H. Avondmaal toe te laten en, zoo hij hardnekkig bleef volhouden, de zaak aan de classis bekend te maken. Dientengevolge werd Tatik nogmaals voor den kerkeraad
ontboden, maar hij weigerde te erkennen, dat hij gedwaald had, zoodat Ds. van Essen de volgende verzuchting slaakte: „Van Predt. aagesproken zijnde wegens zijne meergemelte
„snood bedrijf of hij nu eenigszins tot inkeer was gekomen en „onse vermaninge hem te voren gedaan ingang bij hem hadden „gehadt, zoo hebben we met ontroering onser zielen bevonden, „dat hij daarbij persisteerde zonder te erkennen zijn kwaad of enige „gehoor naer onse vermaningen te geven. Ja dat hij veelmeer „daarmede scheen te spotten en te lachen, zeggend onder ande- |
|||||
1) xten — christen.
|
|||||
„ren, wat ons daar(aan) geleegen was, dat hij in 't geheel geen
„kwaad daarin konnde zien, waarop hem nogmaals in ernst is voor- „gestelt, dat waneer hij daarin volhardde, dat het blijk zou wesen, „dat hij in den strik des Duivels was, en wij de zaak voor de „classis zoude trecken, waarom hij niets gaf, maar zeide, dat „hij dog niet zwaarder konde gestraft worden, alzo hij reeds „van het Avondmaal was gecensureert". Aangezien deze sleutelgeschiedenis reeds vele menschen
tegen elkander in het harnas gejaagd en heel wat opschudding veroorzaakt had, was de kerkeraad zeer ontstemd over de bijgeloovigheid en de koppigheid van Tatik. En, te oordeelen naar eene enkele uitlating, schijnt het, dat ook de Katholieken, die toen te Baambrugge nog zeer talrijk waren, er iets over gezegd hadden. Een en ander was oorzaak, dat de kunsten met den sleutel groote ergernis gaven. Ds. van Essen en de ouderling van Heusden werden dan ook gemachtigd om de zaak in de classikale vergadering van Oct. 1739 ter sprake te brengen. Op deze vergadering deelde Ds. van Essen mede, dat zeker
lidmaat ') zich aanmatigde te kunnen zien wie tooveren kon en wie niet, door middel van een sleutel, vastgeklemd in een bijbel, welke hij dan op twee vingers droeg. Zoodra nu de naam genoemd werd van iemand, die van tooverij verdacht werd, begon de sleutel, volgens zijn zeggen te draaien als de persoon,, die genoemd werd, werkelijk aan tooverij deed. Niet alleen waren reeds verscheidene menschen beschuldigd
maar uit nieuwsgierigheid begonnen ook andere personen proeven te nemen met dit middel, dat door den kerkeraad ver- foeid en zeer gevaarlijk geacht werd en daarom met kracht werd bestreden. Verder deelde Ds. van Essen mede, dat de schuldige onder
censuur was gesteld maar hardnekkig aan zijne dwaalbegrippen bleef vasthouden, waarom de kerkeraad gaarne met raad en daad gesteund wenschte te worden. De classikale vergadering oordeelde:
„dat D. van Essen en kerkenraad zeer wel heeft geprocedeert „tegens dien mann en op de allernadruckelijkste wijse moet „geholpen worden. En dat zodanige dingen niet anders aenmerkt „dan werken des Duivels, en indien andere zig tot zulke proef- |
|||||
1) De naam werd nog niet genoemd.
|
|||||
„nemingen laten vervoeren op dezelve wijse zullen worden
„gestraft; en hij volhardende zig zwaarder straffe zal weerdig „maken". Dit oordeel kreeg Ds. van Essen in den vorm eener resolutie
mede naar huis, maar toen men Tatik door den schoolmeester had laten ontbieden om voor den Kerkeraad te verschijnen, om deze resolutie te hooren voorlezen, had hij kortweg geweigerd om te komen en, zooals Ds. van Essen er gewichtig en duide- lijkshalve bijvoegt „gelijk ook bleek doordien hij nu niet com- „pareerde". Toch besloot men hem nogmaals te ontbieden en ook zijn
knecht Wouter, „wijl men van buiten vernam, dat die meede „assisteerde, wanneer zijn Baas die proefneemingen in 't werk „stelde, willende van hem de waarheid of onwaarheid vernemen". Op de volgende vergadering verscheen wel de knecht, maar
de baas weigerde te komen, daardoor, zooals Ds. van Essen het uitdrukt, „vilipendeerende dus classis en kerkenraad". Aangezien er met Tatik toch niets te beginnen was, besloot
men hem niet meer te ontbieden en de zaak in handen van de classis te geven. Met den knecht kon men echter beter opschieten, want
toen men hem vroeg of het gerucht waar was, dat hij zijn baas bij de proefnemingen hielp, verklaarde hij, dat hij daartoe eens verleid was geworden, gelijk hij dan ook omstreeks Paschen aan den predikant had medegedeeld, maar dat hij toen reeds beloofd had dit nooit meer te zullen doen. En „hoewel hem zulxs hertelijk op zijn gemoed wierd gelegt,
„hem voorhoudende Gods alweetenheid en regtveerdigheid" betuigde hij, dat hij er zich na dien tijd niet meer mee had willen bemoeien. Met deze verklaring moest de kerkeraad ge- noegen nemen en, omdat hij binnenkort de gemeente zou ver- laten, maakte men geen bezwaren om hem eene attestatie te geven. Intusschen was de kerkeraad met deze zaak reeds een jaar
zonder succes bezig en de classis had reeds eene tweede reso- lutie genomen, maar Tatik trok er zich niets van aan of waste koppig om toe te geven. Niettegenstaande men kort geleden besloten had hem niet
meer te ontbieden, wilde de kerkeraad, die zijne halsstarrigheid niet verkroppen kon, hem toch nog eens ondervragen om op |
||||
8
de eerstvolgende classikale vergadering verslag te kunnen uit-
brengen. Omdat Tatik toch niet kwam als hij geroepen werd, ging de predikant, vergezeld van de twee ouderlingen, hem thuis opzoeken en las hem de tweede resolutie van de classis voor, waarop Tatik mededeelde, dat wanneer hij er voor zich zelf geen nadeel bij had, hij wel van de proefnemingen wilde afzien, maar van zijn vooroordeel was hij niet af te brengen. Na deze kleine toenadering besloot men hem weer eens op te roepen. Wanneer hij dan niet wilde verschijnen en zijne dwaalbegrippen niet wilde laten varen, zou hij als „contumax" worden beschouwd en zijn naam aan de classis worden bekend gemaakt, opdat dit, naar het oordeel van den kerkeraad, zoo schadelijk en verder- felijk kwaad met wortel en tak mocht worden uitgeroeid. Weer ging Ds. van Essen met een ouderling naar Tatiks
huis om zelf de oproeping mede te deelen, want wanneer men den schoolmeester zond, was het vergeefsche moeite. Tatik beloofde nu dat hij zou komen en zoo zien wij hem
op 3 juni 1740 weer voor den kerkeraad verschijnen. Zijne komst schijnt wel eenige voldoening gewekt te hebben, want, zegt Ds. van Essen in zijne statige volzinnen: „gelijk hij ook „nu binnengeroepen zynde voor ons sisteerde". Men vroeg hem nu of hij de resolutie van de classis goed-
keurde en zich er aan wilde onderwerpen. Nu, hij had er niets tegen, dat men het als een kwaad
beschouwde; het kon, meende hij, misschien wel kwaad zijn, maar hij was er niet van overtuigd, en geloofde ook niet, dat het uit den Bijbel bewezen kon worden, want niemand kon ontkennen dat er toovenaars waren. Hij wilde ook niet toegeven dat het een werk des duivels
was. Dat oordeel was veel te hard. Hoogstens kon men het eene bijgeloovigheid noemen. Wanneer de classis het kon bewijzen, zou hij er zich bij neerleggen. Toen Ds. van Essen hem daarna vroeg, of hij dan vond
dat het een werk van God was, durfde hij dit niet toestemmend beantwoorden. Op de vraag of hij zijne dwaalbegrippen wilde laten varen
en of hij geene proeven meer nemen zou, antwoordde hij kort en bondig, dat hij niet meer doen kon dan van het kwade afwijken en niet weten kon of hij in zijn verder leven geen proeven meer zou nemen. |
||||
Hij wilde daarom niets beloven, maar zeide te hopen, dat
God hem er van zou afhouden. Zoo had hij telkens zijne antwoorden klaar 6n bleef hij
steeds meester van het terrein. Ware het niet geweest, dat hij door zijne beschuldigingen een voortdurende onrust in de gemeente veroorzaakte, dan zou men bepaald geneigd zijn geweest om het hierbij te laten, maar nu vroeg men hem nog „of hij alle haat, „kwade suspiciën op zijnen evenmensch zal afleggen en niemand „ook directelijk of indirectelijk met zulke dingen beschuldigen „of die zijnen evennaasten te laste leggen". Tatik vond, dat wanneer hij er zich niet meer mee bemoeide
hij ook niemand beschuldigen kon. Als hij menschen zag, die den naam van toovenaar hadden moest hij er aan denken. Zijne antwoorden voldeden den kerkeraad niet en worden
achterhoudend en dubbelzinnig genoemd, zoodat men besloot dat hij vooralsnog onder censuur zou blijven, totdat hij van zijne dwaalbegrippen genezen was, In Nov. 1740 werd hij nog eens opgeroepen, nadat men er
weer met de classis over gehandeld had. In tegenstelling met vroeger verscheen hij nu telkens wan-
neer men hem ontbood, maar men kon hem niet tot andere gedachten brengen. Hij verklaarde nu ronduit, dat wanneer men zijne gevoelens zoo verderfelijk en slecht vond, men hem maar als lidmaat moest schrappen. Hij had gedacht dat men hem nu verder wel met rust zou laten. Men bracht hem toen onder het oog, dat men zijne „teregtbrenging ampts en pligtshalven" moest zoeken. Zijn drijven had intusschen reeds heel wat kwaad bloed gezet, want de menschen, die hij als toovenaars of toovenaar- sters had gedoodverfd, werden door de overige inwoners ver- afschuwd en gemeden en zelfs hunne kinderen hadden hieronder te lijden. Toen men hem hierop wees, werd hij brutaal en „wilde zulks
„met alle gewelt opstrijden, wat hem was voorgehouden, zonder „naar rede te willen luijsteren, waarop hem zijne stoute onbe- „schaamtheid is aangetoond". 't Zou mij te ver voeren om alle verdere bijzonderheden te
vermelden. De kerkeraad wilde hem met zachtmoedigheid behan- delen, maar al toonde hij soms eenige toenadering, wanneer hij op de vergaderingen verscheen, was er weer niets met hem te beginnen. |
||||
10
Meermalen trachtte hij van de censuur ontheven te worden
en eenmaal zelfs deed hij eene poging om eene attestatie naar Abcoude te krijgen, maar de kerkeraad was noch tot het een noch tot het ander te bewegen. Wanneer hij werkelijk wenschte weder als een „Broeder in den schoot der kerke ontvangen te „worden", moest hij, zoolang hij te Baambrugge woonde, ook aldaar lidmaat blijven. Jarenlang bleef de zaak sleepende en in statu quo. 't Werd
met Tatik eer erger dan beter, zoodat hij zelfs in 1765 nog onder censuur stond. Hij liet toen niet de minste begeerte blijken om daarvan ontheven te worden. Wanneer soms de kerkeraad nog eens eene poging aanwendde om hem te bezoeken, hield hij zich niet thuis, terwijl hij, tot groote ergernis van den toen- maligen predikant, Ds. Vos, zich geheel aan de bijwoning van den openbaren eeredienst onttrok! Baambrugge, . J- G. Th. GREVENSTUK.
Juni 1914.
|
||||
*i»
|
|||||||||||
XS.f'
|
|||||||||||
JSTlEtrW ZoOSSJtECMT X72S
|
|||||||||||
De Sypetoren.
|
|||||||||||
Mijnheer Niftarlake, wanneer U er niets tegen hebt, dan
beklimmen we onzen toren eens. Voor een paar jaar waart U zoo vriendelijk om de Sypekerk te komen zien, mag ik U van- daag, bij dit mooie en heldere weer, op den Sypetoren brengen? En als U dan weer luisteren wilt, vertel ik meteen wat van zijne oude en jonge geschiedenis. Laten we eerst naar boven gaan om rond te zien, en daarna, bij het afklimmen, in den toren hier en daar een kijkje nemen. Op zoo'n zomerschen dag is het lekker frisch op den toren
en is het werkelijk een genot om over de Gooische heiden en op de glinsterende Plassen te turen. Recht vóór ons ligt het Dorp, vroeger Sype, later Nieuwkerk, thans Nieuw-Loosdrecht genoemd. Rustig ligt de dorpsweg tusschen huizen met geboomte, en alles draagt het merk van bloei en welvaart en van bescheiden |
|||||||||||
12
welgesteldheid. Het dorp is weer opgeklommen uit den toestand
van verval, waarin het vroeger verkeerde en waarvan ook het volgende versje, uit lang verleden dagen, kond doet: Nieuw-Loosdrecht, dat geheel in het groen geboomt gelegen,
Het oog des wand'laars door natuurlijk schoon verrukt, Biedt zijn bewoneren nogtans geen ruimen zegen. Daar 't algemeen verval het zeer gevoelig drukt. Rechts omgaande zien we vlakke weiden, waarop een rijke
veestapel graast, aan onzen voet liggen, terwijl wat verder de heuvelen opduiken. Ginds zijn de Plassen, U welbekend. Vroeger was dit alles land, rnaar met dat land verdween ook spoedig de welvaart. Gelukkig dat de watersport ook dit schoone plekje aan zijne vergetelheid ontrukt. In den winter bij sterk ijs en 's zomers door al die zeil- en roeibooten biedt deze plassenzee met hare eilandjes eene uitgezochte natuurweelde. Wat mooie witglinsterende zeilen I Nu gaan we verder en zien op Sypesteyn met zijn weelderig
rosarium. Was zulk een rozentuin het hoofdtype van den middel- eeuwschen tuin, de nieuwe aanleg van dit oude kasteel roept en noodigt ons op allerlei wijze naar het grijze verleden terug. Daar is de boomgaard, ginds de groententuin. Ziet ge die monu- mentale brug, en wat verder den doolhof? Een mooi stuk is die kasteeltoren, aardig zijn die beide kleine torens en, zie, daar is het werkvolk juist bezig een ander torentje op te metselen. De Sypsche kerktoren ziet gaarne dit deftig gezelschap. En als we nu nog even door den kijker in de verte turen,
dan ziet ge achter die dubbele rij heuvels Soesterberg met zijn vliegterrein, op den Dom kunt ge misschien zien, hoe laat het is, daar ligt Breukelen, hier vlak tegenover de toren van Oud- Loosdrecht, en ginds reikt uw blik tot achter Bussum en Naarden. Leest men reeds in Tegenwoordige Staat van Holland: „Nieuw Loosdrecht heeft een schoonen toren, met een goede spits, die van vrij verre gezien kan worden", het uitzicht van den ouden Sypetoren blijft een treflijk schouwspel bieden. Ge ziet eene schoone streek vol afwisseling, met weiden en bosschen, met heuvelruggen en watervlakten. Wanneer wij nu weer naar beneden gaan, kunnen we hier en
daar even toeven, öm een stukje geschiedenis op te halen. Een |
||||
13
toren, reeds vrij wat ouder dan de Hervorming, heeft heel veel
in zijii notitieboekje, niet alleen van hetgeen rondom hem ge- beurde, maar ook van datgene, wat binnen zijne dikke muren voorviel. Hemelvuur en oorlogsvuur hebben tegen en in den Sypetoren gewoed. Alleen na 1900 is hij reeds viermaal door den bliksem ge-
troffen, zoodat het een wonder mag heeten, dat hij er nog zoo fier en krachtig staat. Augustus 1904 sloeg de bliksem twee gaten in de muren. In den vroegen morgen van 7 Mei 1910 stond de spits in brand. Haan en kruis lagen brandend op den trans, terwijl boven uit de spits een vuurpluim sloeg. Dat waren dreigende oogenblikken, want de wind was fel en stond recht op kerk en dorp. Gelukkig slaagden vereende krachten en werd dit dorpssieraad behouden. Toch dreigde sindsdien nog twee- maal gevaar van het onweer. Hier, waar we nü staan, sloeg de bliksem in Juni 1911 splinters van de balken en rukte hij dezen rollaag steenen weg. En opnieuw in 1912 werdde toren op twee plaatsen getroffen. Wie zou niet huiveren bij zooveel gevaar. Moge thans door flinke bliksemafleiders dat gevaar zooveel mogelijk afgewend zijn. Maar ook het oorlogsvuur oefende zijne vernielende werking.
We zijn hier bij de klokken. Indien deze hare geschiedenis gingen vertellen, waren we vooreerst nog niet klaar. Wat hebben ze al niet beluid, ingeluid en uitgeluid, op den stillen rustdag en door de week, bij begrafenis of brand, bij de geboorte van een vorstentelg of bij de viering van Nederland's onafhankelijkheid. De doffe klank van de groote klok herinnert nog altoos aan
den tijd, toen het Vaderland reddeloos scheen en de Vechtstreek menig statig gebouw in puin en ruïne zag liggen. Lees maar eens het rondschrift: 'K wyerd var; 6000 pont door 't frans geboeft tot gruys;
'K weech 1700 nu en dyen opnyeuw Godes huys. Yan Adryaens Gudensteyn ende Yan Gerryts Roeys Kerckmesters ynderlyt, anno 1675. De kleine klok heeft niets bijzonders. Er staat op; anno 1769
me fecit Pieler Seest Amstellodami. Ge kunt gerust op dezen zolder loopen, want alles is hecht en sterk. Door de vriendelijke zorg van het Gemeentebestuur is de toren in de laatste jaren zoowel binnen als buiten degelijk gerestaureerd. Daar ziet ge |
||||
14
den slaghamer van het uurwerk. We zijn hier dus bij het hart
van den toren en naar zijne slagen regelt zich de Sypsche burgerij en gemeente bij haren arbeid en hare samenkomsten. Jammer dat die hamer al te veel meedoet aan werkstakingen. Reeds in eene instructie voor den koster uit de zeventiende eeuw staat dit: hij zorge, dat de klok behoorlijk op tijd slaat. Dit voorschrift, dat een stukje geschiedenis uit 1600 en zooveel doet raden, blijft zijne beteekenis houden tot in deze twintigste eeuw. Thans zijn we weer beneden. U, mijnheer Niftarlake, mijn hartelijke dank voor uwe gewaardeerde belangstelling, en mijne beste wenschen voor uw Oudheidkundig Genootschap, dat ijverig helpt om de heugenis van oude tijden te bewaren. L. V. |
||||
o Veclitstroom, met uw blanke Swaanen,
Uw vogels, vissen en geboomt, Uw Hofsteen en uw schoonen Laanen, Alom met welig gras bezoomd! Jan de Regt.
DE NAAMEN VAN ALLE DE BUITENPLAATSEN VAN
UITRECHT TOT AAN MUYDEN, WELKE IN HET WERK „DE ZEGEPRAALENDE VECHTSTROOM" VOLGENS HAARE GELEGENHEID WORDEN AANGEGEVEN. Amsteldam, ANDRIES DE LETH.
den 1. Decemb.
des jaars 1718.
De belangrijkste geschiedkundige aanteekeningen uit de
naamlijst bij de dorpen en bij de voor het meerendeel thans nog bestaande huizen, zijn uit het oorspronkelijke werk overgenomen in de spelling van die dagen. Van de talrijke later verrezen buitenplaatsen, welke daarin niet worden opgegeven, wordt hier geen melding gemaakt. De cursief gedrukte bijvoegingen omtrent den tegenwoordigen
staat, enz., zijn van den inzender. De Stad UITRECHT. Die van Uitrechts oudheid en andere
bijzonderheden begeeren iets te weeten, zullen zich van Beka, Heda, Hortensius en Andere, wel konnen bedienen. De Lusthof SY-BAALEN; de Konstwerken op deeze Plaats
zijn aanmerkelijk door een ruime Zaal, van binnen door Gerhard Hoedt beschilderd, nevens een uitmuntende Orangeryen. Binnen de bebouwde kom der stad Utrecht, onmiddellijk bij
de Knollenbrug, draagt een ouderwetsch huis den naam van „Zijden Balen"; bij het daarnaast gelegen nieuwe gebouw is dezelfde naam op een steenen inrijhek vermeld. Het „cierlijke Terras" waarover in „de Zegenpraalende Vecht" wordt gesproken, is dus thans met straten bedekt. Het huis ROOSENDAAL, thans nog als buitenverblijf in
gebruik. Het Landhuis van JUFFROUW DU PON.
|
||||
16
Het dorp ZUYLEN, volgens Alting, (Notit. German. Inferior.
2 part., bl. 173.) geheeten Thule, in een Donatiebrief van den jaare 838. Het Huys te ZUYLEN, leenroerig aan den Gesliciite van
Uitrecht; waar mede, den 28January A" 1695, de Heer REYNAUD VAN TUYL VAN SEROOSKERKEN is beleend: thans nog als baUenverblij'f in gebruik. De Lust-Plaats VECHTENSTEIN, thans nog als buitenplaats
in gebruik. Het Dorp MAARSSEN, wiens benaaminge de Oudheidmin-
naars gaarne zouden trekken, met Hortensius, van de Marsi of Marsaci, oude Duitsche volkeren: hoewel ik mij liever aan de zijde van die geene zou begeeven, die dezelve van de maaren, moeren en Broekken, laage en natte velden, afhaalen. BOELESTEIN (Een Aadelijk Sticht der Heeren OORDYNEN),
thans nog als buitenverblijf Bolestein in gebruik. DOORNBURG, een Landhuys, vereeuwigd door het aange-
naam Gedicht van Juffrouw Catryna Lescaille, te vinden bij/ac. van Royen, in zijn Landleven, 116 bl, thans nog als buitenver- blijf in gebruik. HARTEVELD, thans nog het buitenverblijf Herteveld.
ELSENBURG. Het huis is gesloopt, de naam is echter be-
waard gebleven in een boerderij, welke op den overtuin van deze voormalige Plaats staat. De Plaats SOETENDAAL is gesloopt.
Het Huys GOUDESTEIN. Deze Plaats ter eeren heeft de
Heer Constantijn Huijgens wel eer drie Puntdichten op het papier gesteld; thans nog als buitenverblijf in gebruik. Het Rechthuys van MAARSSEVEEN. Wat ondertusschen de
Heerlijkheid van Maarsseveen aangaat, verzuimenis en Krijgs- orkaanen hebben veel papieren verdonkerd en vernield. De voorstelling van een zwart varken op het voormalige
uithangbord is door oudere inwoners nog niet vergeten; thans staat hier een optrek Buitenlust; terwijl het rechthuis naar de Kaatsbaan te Maarssen is verplaatst. De Lust-Plaats HOOGEVECHT; thans boerenwoning.
OTTERSPOOR, de Lust-Plaats van JACOB VAN LENNEP,
thans het buitenverblijf Leeuwenburg. Het Landhuys GANSENHOEF, thans nog als buitenplaats
in gebruik. |
||||
17
Het Huys OUDAAN, rondsom in het water, van vooren aan een
hangend Torentje tusschen twee Gevels kennelijk; thans nog onder den naam van „Ridderhofsiad Oudaan" als buitenverblijf in gebrui/c. Het Huys NYENROODE aan de Wagenweg bij Breukelen, meer
als eenmaal vijandelijk vernield; gelijk A° 1481, door die van Utrecht, hetzelve hebbende belegerd en ingenoomen: en weder naa de herbouwing en verbetering, A^ 1674, door de Fransche brandstichters. Als buitenverblijf thans nog in gebruik. VREDENOORD, thans nog als buitenverblijf met fabriek in
gebruik. Het Landhuys van den Heer THEODOOR BOENDERMAKER,
thans in gebruik als het buitenverblijf Boom en Bosch. Het Huis GUNTERSTLIN; wel eer een Eigendom van den
Heer Pensionaris Jan van Oldenbarneveld. A° 1672 deeden het den moedwillige Franschen springen: naa 't verbranden der Huysen Ruwiel en Nienroode; zoo dat het heden is een Nieuw Gebouw, en niet zoo swaar als voor het Verbranden: van dit Heerenhuijs is bezitter de Heer FERDINAND VAN COLLEN, Hoofd-Officier der Stede Amsteldam, Heere van Gunsterstein en Thienhoven. Thans nog als buitenverblijf in gebruik. Het vermaaklijk Dorp BREUKELEN, van hoogen ouderdom,
zijnde Anno 838, door Graaf Rotgar, aan de Kerk van Utrecht geschonken; als wanneer men het noemde Bracola, Brokledeen Broekenlandia, gelijk in de oudste Schrijvers kan worden naagezien. Het Huys QUEEKHOVEN; het Kost School van den Heer
MANNOURIE; zeer bekwaam om de toegezondene jongelingen aldaar te onderwijzen, en met de schoone Plantagien te ver- lustigen. Thans de buitenplaats Kweekhoven. De Buiten-Piaats GROENEVECHT, thans als buitenverblijf in
gebruik. De plaats VECHTVLIET, thans de buitenplaats Vegtvliet.
De plaats HOFWERK, het huis is gesloopt en op het terrein
is thans de Kweekerij Hoffwerk gevestigd. De plaats WEERESTEIN, thans de buitenplaats Weeresteijn.
De Buiten-Plaats VIJVERHOF, wegens het aankweeken van
zeldzaame Bloemen en uitheemsche Planten, met regt geheeten Flora Batava; thans nog als buitenverblijf in gebruik. De Buitenplaats OVERHOLLAND, thans nog als buitenver-
blijf in gebruik. |
||||
18
De Buitenplaats STERRESCHANS; in den gruwsaamen
oorlog van het Jaar 1672, een fraaije Vesting zijnde geweest, thans als buitenverblijf in gebruik. De Buitenplaats RUPELMONDE thans nog als buitenverblijf
in gebruik. De Schans NIEUWERSLUIS. Dit is de Pleisterplaats voor
die met de Jaagschuit naar Uitrecht of Amsteldam zich begeven. Het Landhuis OUDERHOEK; men weet bij overlevering,
dat het TEN WIELE plag genaamd te zijn; dat het een jagthuys der oude Bisschoppen is geweest, en dat het, omtrent Ao 1619, is gekoomen aan de Voorouderen van den Heer ANTONI VAN HOEK. Dit laatste feit schijnt dus de oorsprong te zijn van den
uitgang „hoek" van eenige buitenplaatsen in dezen omtrek. Thans is hier een boerderij gevestigd; op twee steenen poort-
stijlen komt de naam van deze eertijds zoo belangrijke lustplaats voor, vermeld in een Lofdicht van Johannes Antonides en in het Sierdicht van Dr. Lud. Smids. „Maar OUDERHOEK, mijn vreugd, mijn lust," enz.
Het Landhuys van den Heer ANDRIES PELS, thans het
buitenverblijf Vreedenhoff; in 1760 met het bekende monumentale hek voorzien. De Buitenplaats MIDDELHOEK, thans nog Middenhoek.
De Buitenplaats NIEVWERHOECK, thans nog Nieuwerhoek.
Het oude Huis CROONENBURG. Hier heeft Gerrit van Velsen
als eigenaar gewoond en hierheen is ook A" 1296 de gevangene Graaf Floris de V door de wraakzuchtige Saamengespannene vervoerd; de plaats waar het oude huis heeft gestaan, een swaar gebouw A° 1122 gesticht door Jan van Kroonenburg, Ridder onder graaf Diderik den VI, tegenover het tegenwoordige buitenverblijf Vegt-lust, is thans een weiland: niet ver van daar brengt een uitspanning den naam nog in herinnering onder het opschrift „Het Raadhuis van Croonenburg". Het Dorp LOENEN, anders Lonen of Lona, een der oudste
Dorpen in het Sticht van Uitrecht; A" 953, al door Keizer Olto de Groote aan de Kerk van Utrecht weggeschonken. LOENEN, het Landhuys van den Heer C. PERSIjN, aan de
andere zijde van het Dorp, in het koomen van Vreeland naar Loenen; thans een tuinderij: slechts een vijver en oud metselwerk onder den grond worden daarvan nog aangetroffen. |
||||
19
WALLESTEIN eertijds Kickenstein; de Lustplaats van den
Heer BALDE, Agent van Zijn Koninglijke Majesteit van Deen- marken. Het huis is gesloopt, slechts een paar steenen poortstijlen vermelden nog den naam van dit eertijds zoo uitgestrekte bui- tenverblijf. De plaats OOSTERVEGHT, thans een fabriek. De naam
Oostervecht is echter behouden gebleven en gevoegd bij dien van het buitenverblijf Terra Nova. Het dorp VREDELAND of VREELAND, hebbende landwaard
agter zich leggen den opslag van een vernieuwd Kasteel; merk ondertusschen aan, uit een oud Segel, dat ook al van ouds Vreeland onder de Steden is gerekend. . . . , wij zijn te Vredeland;
een neeringrijke Plaats, welks stand Wel eer een Bisschop kon bekooren, Dat hij die tot een vaste Stad Wou maaken...........
Vermaak'lijk Vreland! leer mij denken
Aan 't Vredeland van hooger staat: CLAAS BRUIN.
De plaats VREEDERUST, thans nog als buitenverblijf in
gebruik. Eindelijk dient ook niet overgeslagen te worden dat het Speelhnijs (de vroegere koepel van dit buiten) op Ouderhoek boven de Karpervijver heeft gestaan; weleer mondde hier de Oude Vecht uit. Het Lusthuis DE NES of HET REAALEN-EILAND, thans
polder de Nes met een bleekerij op de plaats waar „het land- huys lag, in het geboomt gedoken". Het eiland „de Nes' is in 1633 door den heer ontvanger Pieter Reaal gekocht; de koopsom werd in gouden ducaten voldaan, sedert gaf de kooper het ter- rein, „daar de Vecht loopt rondom" den naam van „het Realen- eiland". Van het huis werd de eerste steen gelegd 8 April 1687. Het Huys te NEDERHORST, thans als buitenverblijf in
gebruik. Het oude Dorp DEN BERG, staande haar Kerk, geheel van
moppen, op een hoogen heuvel. Voorts is deesen heuvel gelegen op een sandplaat, loopende, soo
men voorgeeft, self binnen Amsteldam, tot in de Warmoesstraat. |
||||
20
De Lust-Plaals PETERSBURG.
O, Petersburg! o roem der Hoven!
Hier kon Czaar Peter veilig rusten, Dit Landjuweel kon hem bekooren. CLAAS BRUIN.
Anno 1717 meermalen door haare ZAARSCHEMAJESTEITEN
bezogt en ook naar zijn Voornaam benoemd, zijnde het Land- huis van den Wel. Ed. Qestr. Heer C VAN BRANDS, resideerende tot Amsteldam, Rijks Edelman, Hofraad en Resident van zijn TZAARSCHE MAJESTEIT: in de Groote Laan werd haar TWflyesfezYCATHARlNAALEXIEWNAmet een keurig muziek van gezang en snaarenspel vereerd: het groote kabinet, op het Bergje, vormde het dagelijks verblijf van hunne Kijserlijken Majesteiten. Van al de heerlijkheid dezer lustplaats is niets meer over-
gebleven; alleen de naam prijkt nog op een der groote luifel- banken in de Kerk. Was het terrein van Petersburg weleer „een ruime waterplas", thans is het veranderd in wei- en griend- land. (NIGTEVECHT door Ds. J. W. VERBURGT.) De naamloose Plaats van den Heer JAN BRANDJES, later
de boerderij met heerenoptrek ZWAANVECHT, is in 1913 afge- brand. Het Landhuys ROOSENDAAL, thans boerderij met het
jaartal van herbouwing 1891. De Hofstede OVERDAM, d. w. z. tegenover den Hinderdam,
is thans evenzeer een boerderij. De Hofstede VECHT WIJK omtrent Weesp; het huis is ge-
sloopt, de naam is op de palen van het hek behouden, onder meer is thans een uitspanning op dit voormalig buitenverblijf gevestigd. De Lustplaats DRIEMOND; op drie wateren het uytzicht
hebbende nl. het Geyn, de Gaasp en Smal Wezop, thans het buitenverblijf Schoonoord. De Stad WEESP; Wesepe en Wispe van ouds; een stad
al genoemd in een bisschoplijke Vergunbrief van den jaare 1131, en door verschijdene krijgsgevallen, der jaaren 1356,1505 enz. genoegzaam bekend. Eindelijk, vertoond zich hier de stad MUYDEN, met haar
overoud casteel, wel eer, omtrent A" 1290 door Floris de V, |
||||
21
Graaf van Holland, gebouwd en naderhand de wooning der
Drosten van Muyden en Baljuwen van het Goyland. Ondertusschen is ook deeze stad A" 1353 door Keizer Otto den
Eersten, aan de Kerk van Uitrecht weggeschonken; van welke wel eer een gevangene meerminne, volgens Wilhelm Hermani bij Mattheus, Analector, I Tom, pag. 523. had voorspeld: Maden sal Maden bliven. Maden en sal noit becliven. (toenemen.) Vreeland, Dr. P.
Lente van 1914.
|
|||||||
Huis te Velde.
|
|||||||
Talrijk waren de Ridderhofsteden en Heerlijkheden, die alom
door het Sticht verspreid lagen, en niet het minst talrijk aan de boorden of in de onmiddellijke nabijheid van de Vecht. Vele daarvan waren in de dagen van den riddertijd machtige burgten en kasteelen, welker geschiedenis belangrijk is voor de kennis van het verleden dezer streek. Niet alle echter waren burgten met dreigende torens, vanwaar de wachter bij dag en bij nacht zijn spiedend oog deed gaan over den omtrek, om bij het minst alarm den hoorn te blazen; en met ophaalbruggen, waarover de ridders in losse wambuizen vroolijk ter jacht uitgingen of zwaar geharnast ten strijde togen. Neen, vele hadden het aanzien van onze eenvoudige landhuizen en buitenverblijven, of zooals de rijke Amsterdamsche koopman in de 17^ eeuw zijn lustoord had. Geen riddermatige rechten bezat de bewoner, die het meestal als onderleen bezat van een of ander machtig kasteel- heer. Van hun verleden is weinig bekend. Toch is het niet van belang ontbloot naarstig bijeen te zamelen, wat de geschiedenis, hoe verspreid en schaars dan ook, van deze kleinere hof- steden ons nog biedt. Zulk een hofstad was ook gelegen onmiddellijk onder
Loenen. Wanneer we thans den straatweg, die voert van Loenen naar Loenersloot, opwandelen en „Rijzicht" zijn voorbijgegaan, |
|||||||
22
zien we een boerderij liggen, welke onze aandacht trekt door
een gevelsteen, waarop we lezen 't Huis te Velde
1733. Dit jaartal duidt misschien wel op de stichting van dit huis,
maar geenszins van de hofstad „Te Velde", welke we reeds een 400 jaren vroeger ontmoeten, i) Het was op 14 Mei 1328, dat graaf Willem UI van Holland
met het Huis te Velde en 20 morgen iands beleende Hugo van Loenerslool, die gehuwd was met Elsabe van de Wale. Na hem werd op 9 Januari 1380 met het Huis te Velde beleend zijn kleinzoon Hugo van Loenerslool, daar zijn vader Gijsbrecht reeds overleden was. Op 24 Mei 1413 werd zijn broeder Steven van Loenerslool
er mede beleend, die het in hetzelfde jaar opdroeg aan zijn oomzegger: Johan van der Meer, heer van Ter Meer en Maarssen, zoon
van Frederik van der Meer Jansz. en Lysbeth van Loenersloot. Hij huwde Elisabeth van Clarenburch en hertrouwde Clemenlia. Hij beleende met het Huis te Velde: Boudewijn van Swielen op 24 Juli 1431. Deze was heer van
Loenersloot, Oucoop, ter Aa, Calslagen, Zwieten, en was gebo- ren in 1371. Hij huwde Lutgart van Nyenrode, dochter van Otto van Nyenrode en Heilwich van Vianen. Jan van Swielen, heer van Opmeer, Obdam, Spanbroek,
jongste zoon van voorgaanden, werd bij doode zijns vaders beleend met het Huis te Velde en 20 morgen Iands 15 Nov. 1454. Hij huwde Maria van der Abeele en hertrouwde Emeren- tia van der Marck. Zijn zoon uit het eerste huwelijk Adriaan van Swielen verkreeg het 31 Aug. 1470, van wien
het overging op zijn dochter Josina van Swielen op 20 Juli 1487, die huwde met Willem
van den Coulster. Daarna kwam het Huis te Velde in de geslachten Oemvan
Wijngaarden, van den Rijn, Barnaerls, Cooymans. Nadat het in het begin van 1690 was aangekocht door Anlhony van Lyn- |
|||||
1) De gegevens, hier bijeengezameld, liggen verspreid in het tweedeelige werlt
van Jhr. Mr. E. B. F. F. Wittert van Hoogland. Bijdrage tot de Utrechtsche Ridder- hofsteden en Heerlijkheden ('s Hage 1912). |
|||||
23
den, zien we het Huis te Velde achtereenvolgens door erfenis
of aankoop overgaan in het bezit van watert van der Aa, 27 juni 1710.
Anna Maria Moens.
Maria Magdalena van Ornia.
Hendrik van Moens.
Gerbrand van Moens.
Ysbrand Kiefft Balde.
Sofia Johanna Balde, Regina Catharina en Anna Adriana
Balde, dochters van voorgaanden, verkoopen het 30 November 1803 aan Daniel Gerard van den Burch.
Abraham du Bois.
Hermanus van Os.
Jacobus Hendricus van Reenen.
Gerlach Cornelis J. van Reenen.
Jacob Hendrik van Reenen.
L. J. V. D. HEIJDEN.
|
||||||
Een ^^Qerechty'zitting,
Dat in vroeger tijden, de Overheid niet geheel en al de
Hygiëne en daardoor de volksgezondheid verwaarloosde, kan men uit het volgende niet onvermakelijke voorval zien, dat ik in een van de notulenboeken der gemeente Tienhoven vond op- geteekend. — Dingsdag den 2en Febr. 1790.
Barthold Sandtmann Schout, Cornelis Slagt, Tennis Groten- dorst en Adriaan Manten, Schepenen van Tienhoven, ten ver- zoeke van /acob Verhoef in den Gerechtshuize, extra geconvoceert zijnde, compareerde aldaar gemelde Jacob Verhoef, medegebragt hebbende een dood kalf, hebbende twee hoofden, vier ooren, agt pooten en eene staart, zeggende dat hij het gemelde kalf had gekogt om hetzelve (als zijnde een wondergewrogt in de natuur) voor geld te laten zien en alzo zijn voordeel daarmede |
||||||
24
te zoeken. Dat hij, Verhoef, begrijpende, dat het voorzegde kalf
wel haast zoude verrotten en bederven zich had vervoegt bij den chirurgijn Jacobus van de Water, woonagtig te Thienhoven en aan denzelven had afgevraagd of hij, van de Water, in staat was het voorzegde kalf voor verderven te bewaren? Dat voor- noemde chirurgijn daarop had geantwoord wel in staat te zijn het meegebragte kalf te balsemen, dat het niet konde verrotten nog bederven, dat zij vervolgens daarover hadden geaccordeert voor 3 gulden, voor welke somme voornoemde chirurgijn had aangenomen het meer voorzegde kalf te balsemen, wanneer hij dat gedaan zijnde er voor instond dat het niet zoude verrotten nog bederven. Dat voornoemde chirurgijn het kalf gebalsemd hebbende had geordonneert hetzelve te brengen bij den bakker onder den oven om het te laten opdrogen, dat hetzelve aldaar niet lang gestaan hebbende, zeer benauwd begon te ruyken, waarom hij. Verhoef, verzogt, dat Schout en Gerecht hetzelve geliefde te examineeren, om te oordeelen of het niet reeds verrot en bedorven was en wel langer konde bewaard worden. Waarop Schout en Gerechte voornoemd het meergemelde kalf nauwkeurig geëxamineert en bezigtigd hebbende, kwamen te bevinden dat hetzelve reeds aan 't verrotten was en in overweging genomen hebbende dat de grote stank daarvan uytgaande welligt schadelijke gevolgen zoude konnen hebben, is geresolveert voornoemde facob Verhoef aan te zeggen, het zomenigwerf gemelde kalf zonder eenig tijdverzuim drie voeten diep onder de aarde te doen begraven. Aldus geresolveert in den Gerechtshuize voornoemt
(volgen handteekeningen).
Tienhoven, Juli 1914. G. A. B. FljNVANDRAAT.
|
||||
JiCei-^i^ïuys■JOn>MKM3Zr2i.O iusscAeayJiocne/ircjt-^^/ietoi'eT'si^sa^theVecAt.
|
||||||
Rouwborden in de Kerk te Loenen.
|
||||||
Tot een der machtigste kasteelen in het Sticht behoorde
weleer Cronenburgh, dat gelegen was aan den tegenwoordigen straatweg van Loenen naar Nieuwersluis. Even door Loenen, juist voorbij de christelijke school en het Cronenburgher laantje ziet u aan uw linkerhand een vierkant stuk weiland, dat van den straatweg is gescheiden door een breede sloot. Deze sloot was in dagen van voorheen een breede gracht, welke het machtige huis Cronenburgh bespoelde. Van het kasteel zelf is nfets meer over. Wel werd het na de verwoesting der Franschen in 1672 herbouwd door Adriaan Wittert van der Aa en door Italiaansche meesters versierd, doch in 1837 werd het geheel gesloopt. Ter gedachtenis aan de fiere ridderschap, die eens dit huis bewoonde, hangen in Loenen's schoone Ludgeruskerk nog een twaalftal rouwborden. De meeste daarvan dragen de namen en wapens van hen tot wier herinnering ze zijn opgehangen. Van een viertal |
||||||
26
is zulks niet het geval, 't Is daarom wellicht dienstig in dit jaar-
boekje meer bekendheid te geven tot wier gedachtenis ze zijn opgehangen, omdat niet altijd aan lederen belangstellende de ge- gevens daartoe ten dienste staan. Het derde rouwbord in het westelijk ruim der kerk draagt
geen naam, maar wel de wapens en sterf tedatum: O. 19 Martii 1676. De wapens wijzen uit, dat het werd opgehangen ter memorie van: Elisabeth Anna van Wassenaar van Warmond, Stiftsjuffer
van Bergen in Henegouwen, gemalin van Anthony van Lynden, Heer van Cronenburgh, Loenen, Mijnden, Loos- drecht, Loenderveen, Muydevelt, Teckop en Grunsfoort Boven de galerij zien we een rouwbord met wapen en
slerftedatum: Obiit XII November MDCCXIIl. Het herinnert aan:
Adriaen Wittert van der Aa, Heer van Cronenburgh,
Loenen, Klincherland, Grijsoord en Vlaardingerambacht.
Aan de oostzijde hangen twee borden met de data: 28Getob.
1684 en 17 Juni 1685. Zij hooren aan: Frans van Lynden en Elbert van Lynden, beiden jong
gestorven zonen uit het tweede huwelijk van Anthony van Lynden met Cornelia Anna van Issendoorn a Blois, gesloten 17 Mei 1681. L. J. V. d. HEIIDEN,
R. K. Pr.
|
||||
Kluchtigh Boeren Geselschap ^)
|
||||||||||
door
|
||||||||||
QERBRRMD flDRIRENSZ. BREDERO. (1585—16]8).
|
||||||||||
Arent Pieter Gijsen, met Mieuwes, Jaap en Leen,
En Klaasjen, en Kloentjen, die trocken t'samen heen, Na 2) 't Dorp van Vinckeveen;
Wangt 3) ouwe Frangs 3), die gaf sen Gangs 3), Die worden of ereen *).
|
||||||||||
Arent Pieter Gijsen, die was so reyn 5) int bruyn,
Sen fioedt met bloem-fluwiel die sat hem vrij wat kuyn 6),
Wat scheefjes en wat schuyn,
So datse bloot'), ter nauwer noot Stongt hallif op sen kruyn.
|
||||||||||
1) Aan het „Boertigh Liedtboeck" van den Amsterdamschen dichter Qerbrand
Adriaensz Bredero, wiens zinspreuk luidde „'t kan verkeeren", ontleen ik deze schildering van een zeventiende-eeuwsch boerenfeest in de Vechtstreek. De dichter streeft er naar, met woorden en schriifwijze zooveel mogeliik de taal van de boeren, waarvoor hij een open oor had, te benaderen; vandaar verschillende eigenaardige schrijfwiizen. 2) Na = naar. Oorspr. bestond er geen onderscheid tusschcn deze woorden.
3) De n werd in vele dialekten niet zuiver uitgesproken, maar als de ng b.v.
in ging. Dere uitspraak doet Breeroo in zijne schrijfwijze uitkomen; men leze dus: want oude Frans, die gaf zijn gans, en in regel 8 b.v.: stond. 4) „Die zou worden afgereden". Het „gans rijden is een oud volksvermaak:
tusschen twee palen of boomen is een touw gespannen, waaraan een gans bij de pooten is opgehangen. De neerhangende kop is met zeep, vet of olie besmeerd. Wie dien, bij het er onder doorrijden, op een wagen of te paard, er afrukt, wint de gans. [Zie: J. Ter Gouw „De Volksvermaken"]. 5) reyn = keurig.
6) kuyn = zwierig.
7) bloot — slechts
|
||||||||||
28
Maar Mieuwes, en Lecnijen, en Jaapje, Klaas en Kloen
Die waren ekliedt i) noch op het ouwt fitsoen 2), In 't root, in 't wit, in 't groen,
In 't grijs, in 't graeuw, in 't paers, in 't blacuw, Ghelijck de Huysiuy doen.
|
|||||||||||
Als 3) nou dit vollickje te Vinckeveen anquam,
Daer vongdese ^) Keesjen, en Teunis, en Jan Schram,
En Dirck van Diemerdam,
Mit Sijmen Sloot en jan de Doodt, Mit Tijs en Barent Bam.
|
|||||||||||
De meysjes vande Vecht, en vande Vinckebuurt
Die hadden heur luychje 5) te 6) wongderlijck eschuurt,
O, se waren so eguurt 7),
Maer deynckt iens, Fij had lange Sy Huer ongerriem 8) ehuurt!
|
|||||||||||
Sy gingen in 't selsip 9); daer worden so eschrangst,
Gedroncken, gesongen, gedrumelt 'O) en gedangst, Gedobbelt en gekangst"),
Men riep om wijn, het most so sijn, EIck Boerman was een langst '2).
|
|||||||||||
I) ekliedt = gekleed; e- staat dikwijls voor ge-. Men vindt hier dikwijls een ie
waar 't Hollandscli een ee heeft, o. a. ook in Mieuwes, fluwiel; dit is Friescli dialckt en komt veti te Amsterdam voor. 2) Op het ouwt fitsoen — volgens de oude mode.
3) als = toen.
4) vongdese = vonden ze.
5) tuychje = zilveren of gouden ketting met schaar en naaldenkoker.
6) te = zeer.
7) eguurt ^= opgepronkt.
8) ongerriem = gordelriem, waaraan de sleutelring enz. hingen.
9) selsip =- gezelschap.
10) gediumelt =^ in het rond gesprongen.
11) gekangst = hazard gespeeld.
12) langst = lans, vriend, borst, kerel.
|
|||||||||||
29
Aelwerige ') Arent, die trock het ierste mes
Tuege Piete Kranck-hooft, een korselige 2) Kes; Maer Brangt van Kaellenes,
Die nam een greep ^), hij kreech een keep ''), Mit noch een boer vijf zes.
|
|||||||||||
De meysjes die liepen, en lieten dat geschil,
Kannen noch kandelaers, noch niets en 5) stonger 6) stil:
Maer Kloens die stack, en hil '^)
So dapper uyt, dat een Veenpuyt «) Daer doodt ter aerden vil.
|
|||||||||||
Sijmen nam de rooster, 9) de beusem en de tangh,
En wurrepse 'O) Ebbert, en Krelis vuer de wangh, Het goetjen ging sen gangh.
Het sij deur 't glas, of waer 't dan was, Mijn blijven was niet langh.
|
|||||||||||
Ghij Heeren, ghij Burgers, vroom en wel gemoet.
Mijdt der Boeren Feesten, sij sijn selden so soet, i') Of 't kost yemandt sijn bloet,
En drinckt met mijn, een roemer Wijn: Dat is jou wel soo goet.
Vreeland. A. J. P.
|
|||||||||||
1) aelwerige = gemelijk.
2) korselige == lichtgeraakt.
3) greep = mestvork.
4) keep = snee.
5) noch niets en = en niets.
6) stonger ^= stond er.
7) hil uyt ^ weerde zich.
8) Veenpuyt = Veenboer, d. i. hier boer uit Vinkeveen. Puyt is eig. kikker.
9) de rooster = het vuurrooster.
10) wurrepse ^= wierp ze.
11) soet-- zachtaardig.
|
|||||||||||
Oud-Loosdrechtsch porselein.
|
|||||
Een energiek man, iemand die wat aandurfde en dan met kracht
het ondernomen werk doorzette, was dominé Joannes de Mol te Oud-Loosdrecht. Dat zijn ijverige geest behoefte had aan meer werk dan zijne betrekking in het rustige dorp hem kon verschaffen, is de verklaring van het feit dat hij daar ter plaatse in 1771 eene porseleinfabriek oprichtte. En dit zij te zijner eere gezegd: hij heeft niet alleen gedaan wat mogelijk was om de fabriek tot bloei te brengen onder moeilijke omstandigheden, doch heeft er ook naar gestreefd om haar goed en fraai werk te doen voort- brengen; zoodat Oud-Loosdrecht er trotsch op mag wezen dat het één van de weinige, slechts vijf, fabrieken van porselein in in ons land in de 18e eeuw, heeft gehad. De andere waren te Weesp, 's-Gravenhage, Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel. Het porselein was al in de 16e eeuw in Europa bekend.
Het kwam toen op indirecte wijze uit China en Japan; doch eerst in 1707 gelukte het J. B. Böttcher te Meiszen in Saksen om het te maken, na een lange reeks van proefnemingen. Deze nieuwe kunst bleef geruimen tijd het geheim der Meiszner fabriek; toen het bekend was geworden werden eerst in de verschillende Duitsche vorstendommen en later over geheel Europa, fabrieken opgericht. Bij ons geschiedde dit eerst in 1764, te Weesp, door Graaf
van Gronsveld-Diepenbroek. Hij beweerde zelf het maken van porselein uitgevonden te hebben. Het is mogelijk dat hij niet geweten heeft hoe het in Duitschland vervaardigd werd, en dat hij alleen wist dat de verlangde eigenschappen ontleend werden aan eene bepaalde soort van aarde, zonder te weten welke aarde dat was. Wellicht heeft hij met goeden uitslag proeven genomen.
Voor deze meening is wel wat te zeggen, want het Weesper porselein verschilt nog al van het Duitsche. Het is ook mogelijk dat hij op de Gooische heide de aarde heeft gevonden die hij noodig had, en heeft later Ds. de Mol, toen hij in 1771 het materiaal van de Weesper fabriek overnam en zelf een fabriek |
|||||
31
te Oud-Loosdrecht oprichtte, dit geheim geweten en verder
geëxploiteerd. Mij is indertijd door een deskundig persoon mede- gedeeld dat hij zelf ook kaolin, porselein-aarde, op de Loosdrecht- sche heide gevonden had. Het Oud-Loosdrechtsche porselein is meestal van zeer goede
qualiteit, van een helder witte kleur. Dit verklaart dat het bijv. zonder decor geleverd werd aan de beroemde Haagsche porselein- fabriek, die het dan door hare bekwame schilders liet decoreeren en het dan met haar merk, dat er al in Loosdrecht onder het glazuur opgezet was, verkocht.Hiervan zijn voldoende aanwijzingen. Trouwens de Haagsche fabriek liet evenzeer wit porselein uit Sèvres, Doornik, enz. komen. Eene specialiteit van de Oud-Loosdrechtsche fabriek was
het maken van biscuit bustes, die op porseleinen voetstukken stonden en die meestal beroemde Nederlanders voorstelden. Ook vindt men figuren en relief op verschillende voorwerpen. Zij was met de fabriek te Ouder-Amstel, hare opvolgster, de eenige die beeldwerk heeft vervaardigd; de laatste maakte biscuit figuren. Eene andere specialiteit was het vervaardigen van allerlei
huishoudelijke voorwerpen als doozen, nachtlichtjes, pijpensleedjes, tafelschellen, beltrekkers, enz.; al naar het voorwerp meer of minder gedecoreerd. Het decor bestond meestal uit zeer fraai geschilderde land-
schappen, vooral gezichten op de Loosdrechtsche plassen; doch ook uit bloemen, vogels, enz.; terwijl de randen dikwijls zeer rijk en altijd smaakvol zijn versierd. Ook het matte verguldsel was goed. De vormen zijn evenals die van het Weesper porselein zeer mooi en zuiver van stijl; veel beter dan die van het latere Amstel-porselein, hoewel dit dikwijls zeer fraai is beschilderd. Dat Ds. de Mol veel zorgen door zijne fabriek heeft gehad,
is wel zeker. Want zijn fabrikaat was natuurlijk door de fijne afwerking en beschildering kostbaar; en wie kwam het koopen in het afgelegen dorp dat toenmaals berucht was om zijne slechte, zelfs gevaarlijke wegen? Daarom was het al dadelijk noodig dat hij een ander afzetgebied had en dit had hij in een magazijn te Amsterdam. Hij heeft ook niet het geluk gehad van de fabrieken in den Haag en Nieuwer-Amstel, die van Koning Lodewijk Napoleon subsidies van 10.000 en 20.000 gulden kregen. En toch konden deze fabrieken het niet uithouden en moesten liqui- deeren; Ds. de Mol daarentegen, heeft volgehouden tot zijn dood. |
||||
32
Zijne grootste zorg zal echter wel de concurrentie zijn geweest.
Vooreerst met de beroemde Haagsche fabriek, dan met het Duitsche porselein, dat in de mode was. In Frankrijk (Sèvres) en in Engeland had de porsel'ein-industrie eene goede vlucht genomen en trad concurreerend op, evenals vooral ook Doornik. Daarbij was het volk gewend aan zijn Delftsch aardewerk, dat goedkoop en sterk was, terwijl in het midden der 18de eeuw ons land overstroomd werd met goedkoop en fijn Engelsch aardewerk, dat zelfs in ons land werd nagemaakt. Bovendien waren de oude Hollandsche families gehecht aan hun mooi Chineesch porselein. Toch gaf Ds. de Mol den strijd niet op. Hij bracht porselein
in den handel met decor in het genre van de gezochte fabrikaten in het buitenland. Zoo vindt men zijn porselein gedecoreerd in de manier van Saksisch, Sèvres, Doorniksch, Fürstenberger en ander porselein; zelfs Chineesch. Hij plaatste er de merken van die uitheemsche fabrieken op. Doch het moet gezegd worden dat men dan altijd, al is het wat verstopt, toch een merk van zijne fabriek er bij kan ontdekken. Een paar jaren voor zijn overlijden, dat in 1782 plaats vond,
trachtte Ds. de Mol van zijne fabriek eene vennootschap te maken. Tenminste hij gaf in Juli 1779 een „Plan van Geldleening ten behoeve van de fijne Porcellain Fabriecq van de Oude Loosdrecht", uit; hierin wordt gesproken van Heeren Commis- sarissen en van „Vierhonderd Obligatiën of Aandeelen", terwijl de leening ƒ200.000 groot was. Deze transactie schijnt geslaagd te zijn, want na den dood
van Ds. de Mol werd de exploitatie van de fabriek voortgezet. 'In de „Vaderl. Letteroefeningen" van 1789, pag. 448, komt eene beoordeeling voor van P. J. Kasteleijn's Volledige beschrijving van alle Kunsten, Ambachten, Handwerken, Fabrieken, enz., waarin het volgende voorkomt: „Na het overlijden van Ds. de Mol, die in 1782 stierf, raakte de fabriek alleen in het bezit van eenigen der hoofdparticipanten, zijnde de Heeren ). Rendorp, A. Dedel, C. van der Hoop en J. Hope. Zij werd door gemelde Heeren in 1784 overgebracht aan den Amstel, nabij Amsterdam, even voorbij den Omval, aan het zoogenaamde Molentje, en aldaar met verdubbelden ijver voortgezet door den Heer F. Daeuber." In 1808 werd de fabriek weer verplaatst naar Nieuwer-Amstel,
doch reeds in 1810 opgeheven. |
||||
33
Uit het verplaatsen der zaak na het overlijden van Ds. de
Mol en het wederom verplaatsen in 1784 onder de leiding van den in 1782 benoemden directeur F. Daeuber, mag men wel afleiden dat de fabriek een goeden naam had en hare producten gezocht waren. Het Loosdrechtsche porselein is op verschillende wijzen
gemerkt geworden, zooals uit vele stukken in mijne verzameling blijkt; doch het gewone, meest voorkomende merk bestaat uit de drie letters M O L, op verschillende wijzen geschreven. De beteekenis van dit merk blijkt te zijn, volgens het bovengenoemde „Plan van Geldleening", in mijn bezit: Magazijn Oud Loosdrecht. Er staat echter niet in waar dit gelegen was. De letters Mol vormden tevens den naam van den eigenaar. Het Oud-Loosdrechtsche porselein werd later meestal ver-
ward met het Amstelsche en ging onder dien naam door, som- tijds met de bijvoeging Mol, als Mol-Amstel, alsof het een soort Amstelsch porselein was. Zelfs de groote auctionarissen maken nog telkens die dwaze fout in hunne catalogi. De Amstel-fabriek was feitelijk eene voortzetting van de Loosdrechtsche, te Ouder- Amstel, door dezelfde vennootschap en met hetzelfde materiaal, terwijl de vormen dikwijls behouden werden. Men vindt bijv. voorwerpen, die „Amstel" gemerkt zijn en die volkomen gelijk zijn aan andere, die het merk Mol van Loosdrecht dragen. VAN SYPESTEYN.
|
||||
: Beschrijving der Oudheden
':;, in de Gemeente fIbcoude-Proostdij. |
||||||
DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.
De kerk der Hervormde Gemeente is het oudste, nog
aanwezige gebouw van Abcoude-Proostdij. Het is een driebeukige kruiskerk, van baksteen opgetrokken. Zij dateert uit het begin der 15e eeuw. De beuken worden gescheiden door tien ronde zuilen met achtkantige basementen en achthoekige blad-kapiteelen. Het plafond is van hout. In den noordelijken zijbeuk zien wij nog de oorspronkelijke balken. De steenen traceeringen in de ramen zijn verdwenen. In den oostelijken muur van den zuide- lijken zijbeuk is eene met kalk aangevulde nis zichtbaar. Tegen den oostelijken muur in den noorder-zijbeuk is eene eenvoudige, eiken lambriseering van vóór de reformatie. De tegenwoordige kerkekamer was voorheen desacristie;
uit het holle geluid, dat gehoord wordt bij kloppen tegen den zuidelijken muur, dichtbij de deur, blijkt, dat hier een nis is geweest, waarschijnlijk het sacrarium; dit bestaat uit een nis met fonteintje, dat tevens in verbinding staat met een zink- putje, waarin het water wegloopt van de handenwassching vóór en na de H. Mis, alsook waarin gestort wordt o. a. de overgebleven asch van Asch-Woensdag, het onrein geworden wijwater enz. De oude doopkapel was weleer in het zuid-westelijke
deel der kerk; de ronde bogen aldaar, dicht bij den vloer, zijn nog niet verklaard. Het koor is uit denzelfden tijd als de kerk; het wordt in
het oosten afgesloten door een halven tienhoek. Het koorgewelf is van hout. Boven tegen de muren zien wij eenige schalken, welke gediend hebben tot het dragen van beeldjes; zij eindigen van onderen in kraagstukken, In den noordelijken muur van het koor, boven de sacristie,
is een deur, welke waarschijnlijk de toegang was naar hel oksaal. |
||||||
35
De t o r en is in de 19e eeuw geheel ommetseld. Hij draagt
het wapen van het kapittel van St. Pieter: twee kruislings liggende sleutels van zilver op een veld van azuur. Aan dit kapittel kwam de ambachtsheerlijkheid Abcoude-Proostdij en Aasdom toe. De kap van den toren is, nadat de oude door den bliksem
vernield was, in 1705 vernieuwd. In den toren hangen twee klokken. De groote klok met een diameter van 1.41 M. draagt tus3chen twee versierde randen met Romeinsche koppen en kinderfiguren het opschrift: SANTÉ . COSMAS . ET . DAMIANVS . IS . MIN . NAEM.
MIN . GHELWT . IS . VOER . GOD . BEQVAEM.
DEN . LEVENDEN . ROEP . ICK.
DEN . DODEN . OVERLW . ICK.
lAN . TOLHWS . VAN . WTRECHT . ME.
FECIT . ANNO . DOMINI . 1537.
Ter opheldering van de namen Cosmas en Damianus diene, dat de kerk was gewijd aan de gedachtenis van deze heiligen ^). In den heiligen-kalender der Oostersch-Katholieke kerk en in den canon van de H. Mis in de Roomsch-Katholieke Kerk, welke door Gregorius de Groote (590—604) werd geformuleerd, komen Cosmas en Damianus 2) voor op 27 September. Zij waren broeders van Arabische afkomst. Tijdens de christen-vervolgingen onder Diocletianus woonden zij in de zeestad Aegea in Cilicië, waar zij de geneeskunde uitoefenden en de kranken kosteloos genazen door gebed en het kruisteeken. Gemarteld door den heidenschen stadhouder Lysias, om hen tot afzwering van hun geloof te brengen, beleden zij Christus standvastig. Zij wederstonden de wreedste martelingen en werden met het zwaard gedood in 303; volgens anderen in 287. Cosmas en Damianus waren de schutspatronen van artsen en apothekers. Hunne beelden werden gewoonlijk voorzien met zinnebeelden, ontleend aan de genees- en artsenijkunde. In de R. C. Kerk wordt op hun gedenkdag, den 27sten September, Lucas 6 : 18—23 voorgelezen. De kleine klok, van 0.60 M. middellijn, heeft tusschen twee
versierde randen dit opschrift in Elsevier letters: SOLI . DEO . GLORIA . HENRICVS . MVERS . ME . FECIT . 1621. 3), |
|||||
1) Historie ofte besdirijving van 't Utreclitsche Bisdom door H. v. R. II. blz. 424,
Leiden 1719. 2) Zöckler in Herzog's Real-Encyklopadie.
3) Qode alleen zij de eer. Henricus Muers maakte mij. 1621.
|
|||||
36
De toren heeft een oud uurwerk met ijzeren kolommen
op de hoeken, met Dorische kapiteelen en basementen. In het tor en por taal is een kruisgewelf, met een Chris-
tuskop als sluitsteen; de ribben eindigen in kraagsteenen; op drie van deze kraagsteenen is een masker of momaangezicht gebeeldhouwd; op den vierden een wapen, bestaande uit drie bladen, geplaatst twee boven en een onder, en boven deze bladen een vijfpuntige ster. Het koor wordt van het ruim der kerk afgescheiden door
een prachtig, vroeg-renaissance Koorhek. Toen in den jare 1672 Abcoude door de Franschen ge-
plunderd werd, moest ook de kerk het ontgelden. De vijanden staken in den nacht van 17 November 1672 de kerk op twee plaatsen tegelijk in brand. Door de vereende krachten van Abcoude's inwoners en eenige Staatsche soldaten uit Weesp werd zij voor algeheele verwoesting bewaard. Intusschen was door dien brand veel vernield, wat later nimmer hersteld is kunnen worden. Van de fraai beschilderde kerkramen bleef niets over. Het orgel, gemaakt in 1633 door den te dier tijd beroemden G. van Pisa, werd onbruikbaar. ') Ook het prachtige koorhek was reeds aan het branden, doch werd gelukkig gered. Om de brandplekken onzichtbaar te maken, werd het onderstuk jammerlijk beschilderd, alsof het marmer ware. Onder leiding van Jhr. B. W. F. van Riemsdijk is het koorhek in 1897 geheel gerestaureerd. De verflaag werd weggenomen; twee kolommen naast de door- gang moesten worden bijgemaakt en naar de overblijfselen of sporen der oude polychromie, welke bij de restauratie voor den dag zijn gekomen, werd het geheel hersteld. Uit denzelfden tijd als het koorhek is de preekstoel.
Ook deze is met knap beeldhouwwerk in de paneelen versierd; toch staat hij eenigszins in uitvoering bij het koorhek achter. Het klankbord en het voetstuk werden in 1897 bijgemaakt.
De kuip heeft zes paneelen. Het naar het koorhek toegekeerde paneel is niet versierd. Oorspronkelijk hing de preekstoel tegen den tweeden pilaar van den zuiderbeuk. Op de andere paneelen zijn achtereenvolgens gebeeldhouwd:
Lukas met den os: Johannes met den arend; johannes, die Jezus doopt; Markus met den engel en Mattheus met den leeuw. Het |
||||||
1) Oeheym-Schrijver van Staat en Kerke der Vereenigde Nederlanden, beginnende
met die van de Provincie Utrecht. 1759. Zie onder: Abcoude. |
||||||
37
tweede paneel vormt de deur. Verschillende huisteekens zijn op
te merken, zoodat vermoed wordt, dat verschillende werklieden eraan gearbeid hebben. |
||||||
De koperen lezenaar van den preekstoel, uit de eerste helft
der 18^ eeuw, is versierd met de wapens van Utrecht en Abcoude-Baambrugge. Het doophek van eikenhout en van snijwerk voorzien,
dateert uit de eerste helft der 17^ eeuw. Uit denzelfden tijd zijn de beide koperen blakers. De koperen doopboog en de lezenaar van den voorlezer zijn uit het laatst der 17^ eeuw. Ook eenige banken verdienen onze belangstelling. Zij
|
||||||
38
behoorden aan de bewoners van de naburige buitenplaatsen.
De eikenhouten bank, in het westen van het schip, is uit
de eerste helft der 18^ eeuw; de kolommen zijn uit later tijd. Aan de voorzijde der luifel zien wij twee wapens. De bank aan de noordzijde der kerk dateert uit de IS^ eeuw.
Tegenover deze staat eene bank met een fraai fries uit het midden der 17e eeuw. Een cartouche met wapen, een kasteel voorstellende, is later aangebracht en dateert uit het begin der 18^ eeuw. Vóór in het ruim staan vier banken, eveneens van eikenhout,
vervaardigd omstreeks 1630. Zij zijn van snijwerk voorzien. In het koor hangt een ruitvormig wapenbord met
vrouwelijk wapen, hetwelk als hartschild heeft: drie zuilen van keel op een veld van goud. Als randschrift lezen wij: , OBIIT ANNO . DNI 1614 . MENSIS . AVGVSTI . DIE. 8. O Een ander wapenbord is geheel onleesbaar; een derde
heeft als onderschrift: O. 13. APRILIS. 1727. 2)
In den „Geheym-Schrijver van Staat en Kerke der Veree-
nigde Nederlanden, beginnende met die van de Provincie Utrecht 1759 bladz. 171", lezen wij betreffende de kerk van Abcoude: „Vijf Wapenborden verderen het Choor aan de Muuren,
dog in de Kerk ziet men 'er geene aangehangen". Het vierde wapenbord, eveneens onleesbaar, is terugge-
vonden in het koor, maar het vijfde is niet meer aanwezig. De merkwaardigste grafstede in Abcoude's kerk is de
grafkapel van Theodorus de Leeuw, Heer van Abcoude— Baambrugge. In 1715 kocht Th. de Leeuw de ambachtsheerlijkheid van
de Staten der provincie voor eene som van 20.400 gulden. 3) In 1723 liet hij de monumentale kapel aan de westzijde van het koor aanbouwen. De achtkante kapel heeft een hardsteenen vloer; hooge, witte muren en een houten plafond. Vanuit het koor geeft een marmeren poort toegang, welke met een gesmeed ijzeren hek is afgesloten. Boven den ingang prijken de kolossale |
||||||
1) Overleden in het jaar onzes Heeren 1614 in de maand Augustus, op den Ssten dag.
2) Overleden 13 April 1727.
3) Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, deel XII, Te Amsterdam
1772, bl, 120 en 121. |
||||||
39
wapens van den Ambachtsheer Th. de Leeuw en zijne echt-
genoote, Maria de Smeth '), geflankeerd door twee groote leeuwen van wit marmer, hebbende als harlschild het wapen der gekochte heerlijkheid: drie zuilen van zilver op een veld van keel. Daaronder staat op een lint: HiC TERMINVS H^RET^)
ANNO 1723 I. B. NYS.
De poort is van zwart marmer. De sluitsteen, een vrouwe-
kop, is van wit marmer. Op de eene kolom zijn aangebracht, in wit marmer, de
kwartierwapens van den Ambachtsheer Th. de Leeuw: de Leeuw, d'Hoschepied, de Clarces, Beek. Op de andere kolom die van Maria de Smeth: de Smelh, Ter Smitten, Engels, Wolters. Het beeldhouwwerk is van den architect of beeldhouwer L B. Nijs. Door het ijzeren hek binnentredende zien wij op den voor-
grond eene blauwe zerk, welke tot sluitsteen van den grafkelder dient. Hierop in wit marmer een relief, voorstellende een engel, die met een pijp aan den mond bezig is zeepbellen te blazen: zinnebeeld van de broosheid des levens. Daaronder de spreuk: SPES 3)
ALTERA vnjE
Aan den wit-gestucadoorden muur hangen de wapenborden
van de Leeuw en zijne vrouw. Op het eerste lezen wij MOBILISSIMO . AMPLISSIMO . VIRO 4)
THEODORO . DE . LEEVW TOPARCHAE . IN . ABCOVDE . ET . BAMBRVGGE CAPITVLI . DIVI . PETRI |
||||||
1) Archief Kerkvoogdij.
2) Hier hangt de eindpaal.
3) Er is hoop op een ander leven.
4) Voor den hoogedel gestrengen heer Theodorus de Leeuw, Heer van Abcoude
en Baambrugge, Kanunnik van het kapittel van St. Pieter te Utrecht, eertijds voor de provincie Utrecht afgevaardigde naar het zeevaartkundig genootschap van Zeeland en van de West-Indische Compagnie te Amsterdam; heemraad van het bestuur der Lekdijken-Bovendams, hebben de treurende erfgenamen dit gedenkteeken laten plaatsen als bewijs van voortdurende liefde en blijvende herinnering. Overleden den 7den April 1744 in den leeftijd van 63 jaren.
|
||||||
40
QVOD . TRAIECTI . EST . CANONICO
AD . COLLEGIVM . ARCHITALASSICVM . ZELANDIAE
ET . SOCIETATIS . INDIAE . OCCIDENTALIS
REIPVBLICAË . TRAIECTINAE . NOMINE
AMSTELODAMI . QVONDAM . DELEGATO
VT . ET . CONCILII . AGGERVM
QVI . SVPERIOREM . LECCAE . RIPAM . COERCENT
ADSESSORI
PERENNIS . ET . PIETATIS . MEMORIAE . CAVSA
HEREDES . MOESTISSIMI
H. M. P. C.
O . D . VII . APRILIS . A . M . D. CC . XLIV. ATATIS . LXIII
Op het vifapenbord van Maria de Smelh lezen wij:
O. IIL APRILL: ')
Ao M. D. CC. XLIII. Na het overlijden van dit echtpaar mag niemand in deze
kapel begraven worden. ^) In het koor zijn de volgende grafsteden van eenig belang:
Reer CöTmas barbertrs .... defer kercke
1557.
Op de plaats der puntjes stond het woord: pastoer, hetwelk
uitgehakt is. Cosmas Harberts komt voor in 1552 als pastoor te Abcoude. 3) Hij is 1557 overleden. Op een zerk met wapen staat:
JOHANNES GOUSSET
SCHOUT VAN ABCOUDE & BAAMBRUGGE HOOG
HEEMRAAD VAN DEN
ZEEBURG & DIEMERDYCK
OBIIT 5 JANUARY A» 1733.
Op een andere zerk met wapen staat:
HERMANUS WENKINK
HOOG HEEMRAAT VAN
ZEEBURGH EN DIEMERDYK
SCHOUT VAN ABCOUDE EN BAAMBRUGGE ETC.
__________ OBIIT D 29 JANU = A» 1745.
1) Overleden 3 April 1743. -
2) Archief Kerkvoogdij.
3) Memorie- of Fundatieboek in het archief der R. Kath. Kerk.
|
||||
41
Op een derde zerk met wapen lezen wij: HEBR: XIII : 17
ZYT . UWEN . VOORGANGEREN . GEHOORSAAM .
EN . Z^TSE . ONDERDANIG.
WANT . SY . WAKEN . VOOR . UWE . ZILEN .
ALS . DIE . REKENSCHAP . GEVEN . SULLEN .
OP . DAT . SY . DAT . DOEN . MOGEN .
MET . VREUGDE .
EN . NIET
AL . SUGTENDE .
WANT . DAT . IS . UW . NIET . NUTTIG .
HENRICÜS HARLINGIÜS
ECCLESIASTES . ABCOUDENSIS
O, 24 MAART A" 1754.
Op een dubbel graf met 2 wapens staat:
GRAFSTEDE BEHORENDE
CORNELIS VAN MARKEN NICOLAASZ
BURGERMEESTER EN RAAD TE WEESP
EN
VROUWE MARIA ELISABET GOUSSET
EGTE LIEDEN
MITSGADERS BEWAARPLAATS VAN DE BEENDEREN
HUNNER OUDERS EN KINDEREN UYT DE KERK
TE WEESP ALHIER BY EEN VERGADERT EN BY GESET
WYDERS LIGT HIER TE RUSTE HET LYK VAN
WYLEN JONKVROUWE ADRIANA MARIA VAN MARKEN
IN DEN BLOEY VAN HAAR JAREN ONTSLAPEN TE LOENEN
DEN 1 JUNI EN ALHIER BY GESET DEN 6 JUNI 1778
Een andere zerk heeft een wapen, waarop een slang, een
vogel en een haan en een tweede wapen met een wilden bok. Het opschrift luidt: \y^. JAN HANEDOES
Natus 23 Ocf^. 1689. Obiit 10 April 1777
|
||||
42
HENDRINA DE WILDE,
Nata 8 May 1696, Obiit 2 Feb^ 1774 =y.>^^ ^^-^- ^^^^- Juist In deze kerk
|
|||||||
Nog is merkwaardig een zerk met twee wapens, met het
opschrift: HIER LEGT BEGRAAVE
MARIA VAN SPYK, HUYSVROUWE VAN
PiETER VAN BUYTENE GEBOORE DEN
27E JANUARY 1715
OBIIT 24 SEPTEMBER 1760
HIER LEGT BEGRAAVE
PIETER VAN BUYTENE
GEBOORE 9 AUGUSTUS 1698
OBIIT 10 MAART 1762
DIT GRAFT MOET 70 JAAREN GESLOOTEN BLYVEN.
|
|||||||
De zerken in het schip der kerk zijn kleiner; drie op
één graf. Hier is merkwaardig: een oude zerk uit 1509. Het opschrift
is zeer beschadigd. De woorden: „bidt voer die ziellen" zijn moedwillig uitgehakt. Leesbaar is het volgende:
M" ro^ en Ir fterf Willem____
Cpmenffz Jln« ro^ rtüll Tterf____
Willemfz opten beliiedbe------
Rier bel l begraue onder desen serrick...
Wat zeggen wil:
Anno 1509 sterf Willem. ....
Tymensz. anno 1547 sterf .... Willemsz op ten heilige .... Hier beiden begraven onder desen serk .... (bidt voer die ziellen) |
|||||||
43
Op andere zerken:
I C D
Hieronder: twee gekruiste griepen. |
||||||||
SYMON REVERSE
KUYT EN ANNA
KLAS
HET RAT VAV AVON
TU REV
No. 10 _______________
Buiten de kerk, in den noordermuur lezen wij op twee
grafzerken, beide bovenaan versierd met doodshoofd, gekruiste dijbeenderen en guirlande: HIER LEGT BEGRAVEN D, HEER lACOBUS DE VOS
ZEDERT DEN IA ARE 1756
PREDIKANT TE NIEUW VOSMEER.
1766 TE LIEFKENSHOEK; 1770 TE GAPINGE
DEN 10 SEPTEMBER 1775 TE ABCOUDE
HEBBENDE 25 lAAREN IN
DEN DIENST VAN GODS WOORD GEARBEID
OVERLEDEN DEN 26 VAN WIJNMAAND IN DEN lAARE 1781
IN DEN OUDERDOM VAN 53 lAAREN 1 MAAND 6 DAGEN
4 UREN.
|
||||||||
W. VAN GULPEN
NOTARIS TE ABKOUDE
OBIIT 8 MAART 1815
|
||||||||
In 1828 werd voor 't laatst in de kerk begraven.
|
||||||||
44
De Roomsch-Katholieke kerk is uit den laatsten
tijd; zij is voltooid in April 1888. ') Voor ons doel is belangrijk het mooie orgelfront,
|
||||||||
uit den tijd der vroeg-renaissafice-, ongeveer 1530. Dit orgel-
front met balustrade is afkomstig uit de Groote kerk van Gouda; het werd in 1745 verkocht aan de Luthersche gemeente te Gouda en is in November 1900 door het R. K. Kerkbestuur van Abcoude aan- gekocht voor circa 700 gulden. 2) in het Maria-altaar is een b e e 1 d der H. Maagd geplaatst, hetwelk dateert uit het begin der 16e eeuw. Het werd in 1888 bij de verbouwing der pastorie op zolder gevonden. Vanwaar het afkomstig is, is niet bekend. Een gipsafgietsel van dit beeld is te zien in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. 3) Zeer kostbaar en fraai bewerkt is een geborduurd rug-
|
||||||||
1) Geschiedenis van de Parochie van de H.H. Cosmas en Damianus te Abcoude
door D. Huurdeman, Kapelaan te Abcoude bl. 83. 2) Geschiedenis van de Parochie enz. bl. 85 en 86.
3) Geschiedenis van de Parochie enz. bl. 83.
|
||||||||
45
schild van een v e s p e r m a n t cl, uit het laatst der
16>^ eeuw. Het borduursel stelt voor Abigaïl, huisvrouw van |
||||||
Nabal, die tot David komt met geschenken, als David, vluch-
tende voor Saul, rondzwerft in de woestijn Paran. Deze geschie- denis staat beschreven in 1 Samuël 25. De preekstoel, in rococostijl, is onlangs geheel geres-
taureerd. De verguld zilveren gedreven monstrans, een fraai
stuk werk, is in 1913 gerestaureerd en teruggebracht in den oorspronkelijken vorm. In den catalogus der nationale tentoon- stelling voor oude Kerkelijke Kunst, te 's-Hertogenbosch gehou- den in 1913, bladz. 125, wordt deze monstrans aldus beschreven: Verguld zilveren gedreven monstrans. Vierlobbige voet met de symbolen der vier Evangelisten in ovale medaillons, baluster- |
||||||
46
stam en ten deele opengewerkte kelk, waarop het cylinderglas
rust, geflankeerd door zuiltjes, die het deksel dragen, een open- gewerkten halven bol, waarop een ronde toren van twee ver- diepingen, tusschen obelisken. Aan weerszijden van den cylinder en van het deksel bevinden zich engeltjes met de Passiewerk- tuigen. Hoog 0.65 M. Begin IT^e eeuw. In het achterhuis van het huis, gemerkt A 139, achter de
Hervormde kerk, ziet men een d e u r k a 1 f, met het wapen van Utrecht er in uitgebeiteld, dragende het jaartal 1618. |
||||||
Wat mag dit beteekenen?
In den meer genoemden „Geheymschrijver" lezen wij, blad-
zijde 175, dat de vier voornaamste herbergen te Abcoude waren: 't Fortuyn, de Eendracht, de Jonge Prins en „In Utrecht". Het huis met de deurkalf moet deze herberg „In Utrecht"
geweest zijn. Hiervoor pleit: het wapen van Utrecht op de deurkalf; het groote ruime vertrek, hetwelk volgens den eige- naar aanwezig was in het oude huis, dat thans afgebroken en vernieuwd is; de bakken, welke hier ter plaatse gevonden zijn en het gewone plaveisel waren voor een gelagkamervloer; en ten slotte pleit hiervoor de ligging van het huis. In de Kerkstraat A 66 is een gevelsteen in den zijgevel
met het jaartal MDCCXL. G, VAN ARKEL.
J. W. VERBURGT. |
||||||
Inhoud,
|
|||||
Bestuur van het Genootschap......... blz. v
Naamlijst der leden, donateur en begunstigers . . . „ Vl
Statuten................. „ vili
Jaarverslag..............." . „ xii
Ontvangsten en uitgaven 1912—1913....... „ xvill
Bibliotheek................ „XX
Folklore, door Mej. A. J. Portengen...... „ 1
De geheimzinnige sleutel, door J. G. Th. Grevenstuk. „ 3
De Sypetoren, door Dr. G. VellenQA (met illustratie) „ 11
Namen van buitenplaatsen aan de Vecht, door Dr. J. A. Portengen „ 15 ^
Huis te Velde, door L. J. van der Heijden . . . . „ 21
Een „gerechts"zitting, door G. A. B. Fijnvandraat . „ 23
Rouwborden in de kerk te Loenen, door L. J. van der Heijden (met illustratie) . „ 25
Kluchtigh Boeren Geselschap, door Gerbrand adriaensz Bredero, met aanteekeningen van Mej. A. J. PORTENGEN „ 27
Oud-Loosdrechtsch porselein, door Jhr. C. H. C. A. VAN Sypesteyn (met 2 illustraties) „ 30
Beschrijving der Oudheden in de Gemeente Abcoude- Proostdij, door G. van arkel en J. W. Verburgt (met 4 illustraties). „ 34
|
|||||