JAARBOEKJE
|
||||||||
VAN HET
|
||||||||
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
|
||||||||
�NIFTARLAKE"
|
||||||||
1917.
|
||||||||
L MASSELINK - UTRECHT
|
||||||||
L. S.
|
||||||||
Met groote voldoening mag de Redactie vaststellen, dat de
belangstelling in ons Jaarboekje voortdurend toeneemt. De exemplaren, ten vorigen jare daartoe beschikbaar gesteld, waren spoedig uitverkocht. Hoewel de kosten, vereischt voor het uitgeven, door de
ongunstige tijdsomstandigheden zeer vermeerderd zijn, heeft de Redactie gemeend, dat deze onze eerste Lustrum-uitgave toch dien naam waardig moest zijn. Daarom werden alle bijdragen met de noodige illustraties aan den druk toevertrouwd en wordt het boekje U, in eenvoudig, doch met goud versierd gewaad aangeboden. De Redactie is zeer erkentelijk voor de opstellen, welke zij
mocht ontvangen, en ziet met groote blijdschap het aantal der medewerkenden vermeerderd. De Redactie van het Jaarboekje:
|
||||||||
J. G. Th. GREVENSTUK.
Dr. D. A. W. H. SLOET. J. W. VERBURGT. |
||||||||
September 1917.
|
||||||||
BESCHERMHEER.
Mr. Dr. F. A. C. GRAAF VAN LYNDEN VAN SANDENBURG,
Commissaris der Koningin te Ulrcclit. |
|||||||||||||||
BESTUUR.
Ds. J. W. VERBURGT, Nigtevecht, Voorzitter.
J. G. Th. GREVENSTUK, Baambrugge, Secretaris. D. DE ZWART |R., Abcoude, Penningmeester. Dr. D. A. W. H. SLOET, Abcoude, Bibliotliecaris. G. VAN ARKEL, Abcoude. J. D. BASTERT, Breukelen. W. H. KOOMANS, Abcoude. |
|||||||||||||||
1)
|
|||||||||||||||
00
f}
Q |
|||||||||||||||
Verder Ie;
Ankeveen:
Breukelen: |
|||||||||||||||
Mevr. H. W. J. SCHAAP-Van der Pek.
V. L. Baron VAN BOETZELAER.
M. ONNES VAN NYENRODE.
W. ADER.
N. BASTERT,
Dr. M. VAN HAAFTEN.
Jhr. C. H. C. A. VAN SYPESTEYN.
Dr. A. M. HARTOG.
Mr. W. H. K�HLER.
WILLEM VAN LEUSDEN
Mr. W. B. WESTERMANN.
Mr. H. I. DO�DE VAN TROOSTWIJK. '
E. G. WENTINK.
KEES VALKENST^IN. Dr. I. A. PORTENGEN. L. SCHIETHART. F. C. C. Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN.
|
|||||||||||||||
Loenen:
Loenersloot:
Loosdreciit: Maarssen: Maarsseve�n
Nieuwersluis;
Utrecht: Vleuten: Vreeland: Zuilen:
|
|||||||||||||||
VI
|
||||||||||||||||||
DONATEURS.
|
||||||||||||||||||
Amsterdam:
A. Erdmann. W. Hethey. |
Hilversum :
�De Gooi- en Eemlander". Vreeland :
Mr. R. H. Erdmann. |
|||||||||||||||||
LEDEN.
|
||||||||||||||||||
Mevr. H. W.
der Pek. |
J. Schaap�van
|
|||||||||||||||||
Abcoude :
|
||||||||||||||||||
G. van Arkel.
Ds. H. J. Baarslag.
H. Baarslag.
Jhr. P. P. de Beaufort.
H. de Graaf.
|. van Hulsen.
j. M. C. van Kempen.
W. H. Koomans.
Th. Moinat.
Jos. Niemer.
W. F. Pape.
loh. Rentinck.
j. F. G. Rincker.
Mevr. Roos Vlasman-Lingeman.
Pastoor Dr. D. A. W. H. Sloet.
J. Trouw.
Luit. I. Th. H. van Weeren.
F. D. Wattjes.
D. de Zwart Jr.
Amersfoort :
Kapelaan W. Boerma. Amsterdam :
F. J. Bergendahl.
Prof. Mr. I. A. van Hamel.
P.Jansen Hzn.
Mr. ]. Kappeijne van de Coppeiio.
H. L. Klein.
Aug. Niemer,
Ankeveen:
P. I. Eijma.
E- R. D. Schaap.
|
||||||||||||||||||
Baambrugge :
Mej. D. van Doorn.
I. G. Th. Grevenstuk. C. P. de Groot.
Ds. H. H. Kolkmeijer.
A. Schoenmaker. Breukelen :
I. D. Bastert.
D. J. M. Bianchi.
V. L. Baron van Boetzelaer.
G. Bruna.
H, G. de Bruijn.
A. H. Colenbrander,
Kapelaan H. J. Hageman. Pastoor J. A. W. Harbers. C. G. Hoekstra. Mr. M. P. Th. a Th. van der
Hoop van Slochteren.
C. de loncheere. J. S. Kniphorst. Hans Matthes. J. A. Matthes. M. Onnes van Nyenrode, Mr. W. F. E. Spiering. B. G. P. Verbiest.
Mej. J. M. E. Willink van Collen.
Mej. M. E. Willink van Collen. Bussum:
Joh. Osieck,
Mevr. |. M. Osieqk�de Haan,
|
||||||||||||||||||
VII
|
|||||||
L. L. Posthuma.
N. W. Baron van Till.
E. A. H. A. van de Velde.
Mr. A. M. de Vries. Loener sloot:
Dr, M. van Haaften.
Pastoor F. B. F. Stroetman. Loosdrecht:
C. J. Hacke van Mijnden.
Jhr. C. H. C. A. van Sypesteyn.
W. Voogsgeerd. Maarssen:
Pastoor Dr. Aiph. Ari�ns.
D. P. Becker.
M. Becker. P. Broeksmit.
S. I. Cambier van Nooten.
R. H. Driessen.
H. F. A. Dubois.
F. J. de Freytag.
A. M. Hartog. Kapelaan A. van Hofslot. S. P. ten Holt. E. A. Ie joile.
Chr. Kan. *
Mr. W. H. Kohier.
Ds. J. Kr�ger.
Dr. A. R. van Linge.
Ds. M. j. Sanders.
J. B. Scheuer.
Kapelaan J. I. SA'ildens.
C W. E. van Voorst van Beest.
C. E. Wolff.
Maarsseveen :
J. P. de Keizer.
Willem van Leusden. Frans Smilhuysen. H. Schoenmaker Ezn. Th. I. G. M. Wagener. Mr. W. B. Westermann. Nleuwersluls :
Mevr. de Wed. C. W. G- Cruys. |
|||||||
Didam:
Kapelaan L. I. van der Heijden. ''s-Orav eland:
Mr. D. [. A. Baron van Harinxma
thoe Slooten.
[ohn van Lennep. ^s-Oravenhage:
]. H. C. van Reenen [r. Groningen.
Kapelaan F. ]. Schoemaker.
Drs. G. A. B. Fijnvandraat. Harllngen:
Pastoor I. H. G. Jansen. Hilversum :
Dr. L. Alma.
C. ]. Doude van Troostwijk.
L. G. Kardoes.
J. C. Keg.
Luit.-Kol. E. Luden.
Dr. M. Noordewier.
Koog aan. de Zaan :
C. Maarschalk. Korlenhoef:
Ds. J. van Bruggen.
J. Warmolts. Krommenie:
P. van Walbeek. Laren :
Mevr. W. M. Terpstra�Reerink.
Loenen :
W. Ader.
N. Bastert.
Mr. E. van Beusekom Jr,
G. Fikkert.
H. Hissink. . ,
P. B. J. Kruseman, .
|
|||||||
VIII
|
||||||||||||
Mr. H. |. Doude van Troostwijk.
Ph. W. Osleck. Nigtevecht :
G. Th. C. Callenfels.
Luit. H. B. Dorgelo. Th. E. B. Honders. M. H. Ladd�. |. L. Thiepking. Ds. J. W. Verburgt. Putten o. d. Veluwe:
P. H. Groenevelt. Rhenen.
J. Houtman. Utrecht :
]. B. P. Biegelaar.
Mr. J. Hooft Graafland.
Jhr. J. Lampsins van den Velden.
Jan van der Lip.
P. J. G. Verburgt.
E. G. Wentink.
Vleuten:
Kees Valkenstein. |
||||||||||||
Vreeland:
Ds. H. Th. Barbas.
C. Blatt.
W. H. M. Brouwer Ancher.
G. H. Hooft van Vreeland.
). A. Lantsheer.
C. A. Lion Cachet.
A. van Paddenburg.
Dr. J. A. Portengen.
L. Schiethart.
de Vuursche:
E. Tegelberg.
Wageningen:
Dr. F. C. Wieder. Weesp :
W. A. van Dockum. Zuilen:
Ds. J. J. H. Pop.
F. L. S. F. Baron van Tuyll
van Serooskerken van Zuylen. F, C. C. Baron van Tuyll van
Serooskerken. |
||||||||||||
BEGUNSTIGERS.
|
||||||||||||
S. Breuninghoff.
A. Griffioen. G. C. Hoekstra. I. H. M. Janse. E. B. van Julsingha. Ph. ]. Schippers. Ds. C. J. H. Verweijs. Bussum:
Jan de Grijs. Kortenhoef: - ,
H. Grotendorst.
J. Hendriks. J. N. Hiensch. H. Koops. |
||||||||||||
Abcoude:
G. Moen,
Mej. H. C. Moinat.
Gs. van Setten. D. van Teeseling. J. Wassink. Mej. J. Wattjes. Baambrugge:
G. Feringa.
J. van Heerden. W. C. Smuling. Breukelen:
J. A. Beerens, |
||||||||||||
IX
|
|||||||
Mijdrecht:
M. Fernhout. Vreeland:
Mej. Dr. A. J. Portengen. |
|||||||
Loenen :
Ds. P. C. IJsseling. Oud-Loosdreeht:
H. I. van 't Lindenhout. |
|||||||
VUFDE ]f1f1RVERSLR<3.
|
|||||
Door de welwillendheid van ons bestuurslid M. Onnes van
Nyenrode kon de vorige algem.eene vergadering van ons genoot- schap gehouden worden in de ridderzaal van het kasteel Nyenrode. Nadat de voorzitter de vergadering had geopend, richtte hij
een woord van dank tot den gastheer en gaf daarna een kort overzicht van de restauratie van het kasteel Nyenrode. De secretaris en de penningmeester brachten vervolgens ver-
slag uit, respectievelijk over de lotgevallen en de geldmiddelen van het genootschap. Hierna werd met algemeene stemmen besloten om weder een
jaarboekje uit te geven en eene excursie te houden. Na breed- voerige besprekingen werd met 27 tegen 7 stemmen besloten om een bezoek te brengen aan eenige musea te Utrecht �f aan eenige plaatsen ia de Vechtstreek. Na behandeling van eenige huishoudelijke zaken bracht de
heer Onnes, voordat de vergadering gesloten werd, dank aan den voorzitter voor diens uitstekende leiding. Door het bestuur werd de datum voor de excursie vastgesteld
op Donderdag 17 Augustus en bepaald, dat een bezoek gebracht zou worden aan Weesp en Nederhorst-den-Berg. De commissie voor de excursie ondervond te Weesp en Ne-
derhorst de grootst mogelijke medewerking en verkreeg over- al toegang voor de deelnemers aan de excursie. Te oordeelen naar de stemming op de algem. vergadering had
de commissie echter grootere deelneming verwacht, zoodat de aanvankelijk grootsch opgezette plannen tot een minimum moesten worden teruggebracht. Een en ander veroorzaakte zoo- veel moeite, dat er eerst ernstig over gedacht werd om de ex- cursie niet te houden. Nauwelijks 20 personen hadden zich aan- gemeld, waarvoor natuurlijk ��n motorbootje voldoende was. Toen zich daarna nog anderen aanmeldden, moest weder naar |
|||||
XI
een ander vaartuig worden omgezien, zoodat de voorbereiding
ditmaal veel zorg vereischte. Met fraai opwekkend weder voer op 17 Augustus een witte
Vechtboot als een zwaan langs de mooie dorpen van het oude Niftarlake. Te Weesp werd het Stadhuis, de Herv. Kerk, de Kath. Kerk en het St. Bartholomeus-gasthuis bezichtigd. Algemeen was men verrukt over de schoone dingen, die men te zien kreeg en de voorzitter was zeker de tolk van de deelnemers, toen hij aan den burgemeester op het stadhuis, aan den pastoor in de Kath. Kerk en aan de kerkvoogden in de Herv. Kerk hartelijk dank betuigde voor de groote bereidwilligheid waar- mede zij hunne schatten hadden laten bezichtigen. Nadat men den inwendigen mensch wat versterkt had, voer
de boot naar Nederhorst, waar onder leiding van Baron van Lynden van Nederhorst het Kasteel bezichtigd werd, waarna de deelnemers zich opstelden om gezamenlijk gekiekt te worden. Baron van Lynden geleidde daarna het gezelschap naar het
merkwaardige Bergkerkje, dat eveneens met groote belangstelling bezichtigd werd. Na eqn hartelijke dankbetuiging aan den vrien- delijken gids trokken de deelnemers naar de Kath. Kerk, die nog in feesttooi was, omdat de pastoor zijn 25-jarig priester- schap had herdacht. De deelnemers aan den tocht hadden op dien dag veel ge-
zien, het weder was, behalve een regenbui te Nederhorst, prach- tig en de vaart langs de schoone Vecht was verrukkelijk. Eenige maanden later verscheen het jaarboekje en werd we-
der met belangstelling ontvangen. Op 10 October 1916 hield Prof. W. Vogelsang eene voordracht
te Loenen, over �de voorstellingen van den oorlog tot aan de 18e eeuw". Natuurlijk is de ruimte voor dit verslag te beperkt om een overzicht te geven van deze hoogst belangrijke voordracht, die met groote aandacht door de aanwezigen werd gevolgd en waarmede de geleerde spreker opnieuw ons genootschap aan zich heeft verplicht. Wegens de beperkte communicatie per spoor trokken verschil-
lende leden uit Abcoude, Baambrugge en Loenersloot met een oude tramwagen, met omnibussen en andere vehikels gezamen- lijk naar Loenen, waar de aankomst van dezen zonderlingen optocht niet weinig drukte veroorzaakte. Ons medelid Pastoor Stroetman had dien avpnd welwillend
|
||||
XII
het gebouw van de R. K. Werklieden-Vereeniging afgestaan,
hetgeen door het genootschap zeer gewaardeerd wordt. Op 22 Maart 1917 hield de heer A. W. Weismann, architect
te Amsterdam, op de bovenzaal van �het Statewapen" te Breu- kelen, eene causerie over �de schoonheid van Nederland". Bij een reeks keurige lichlbeelden wist hij de belangstelling voor de schoonheid van ons land op te wekken. Ook hij heeft het genootschap ten zeerste aan zich verplicht. Op 1 Maart 1917hield ten slotte de secretaris in het Patronaats-
gebouw te Abcoude eene lezing over de Parochie van de H. H. Cosmas en Damianus aldaar, van af den vermoedelijken tijd der stichting tot op heden. De lezing werd met lichtbeelden opgeluisterd. Het Patron^atsgebouw was door ons bestuurslid Dr. Sloet
kosteloos ter beschikking gesteld. Slechts enkele leden bedankten, terwijl er 4 overleden zijn.
De groote belangstelling, die ons genootschap allerwege in
de Vechtstreek ondervindt, de bereidwilligheid waarmede men overal de wenschen van het bestuur tegemoet komt, maar bovenal het voortdurend toenemen van het aantal leden ge- ven na een vijfjarig bestaan de belofte voor eene schoone toe- komst. De Secretaris van het Genootschap
J. G. Th. GREVENSTUK.
Uitgebracht
op de Alg. Vergadering te Abcoude van 13 Juni 1917. |
||||||
O V e rjl e d e n i n 1 917 :
IVlr E. van Beusekom, te Loenen, sedert 1914 bestuurslid van
�Niftarlake". En de leden: , A. Eijkelboom, te Abcoude.
Ds. W. H. Stegenga, te Oud-Loosdrecht. Jhr. A. L, van Schuyienburg van Bommenede, te de Bilt. |
||||||
staat van Ontvangsten en Uitgaven ovef het vij�de Genootsehapsjaap 1916.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontvangsten.
Batig Saldo vorig jaar. ,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven.
Lezing Abcoude 20 Januari.
� Maarssen 17 Februari
� Loenen 10 October .
jaarboekje 1915: nagekomen
1916: Excursie Weesp.....
bijdrage 52 deelnemers.
Diversen........
Batig saldo.......
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 3166
» 51j71
. 22 45 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 54
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
795
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C H.tributie:
2 donateurs .
133 leden. . . 25 begunstigers |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 10
� 332 � 25 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 10
n 211
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
88
06"* |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
� 221 945
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
�367
� 15
� 7 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50
53
50
325 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 130
� 104 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarboekje:
opbrengst verkochte exempl
Extra gift van een lid. . . . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5754
33,91 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 445
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 445 325
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w.g. D. DE ZWART JR.
Penningmeester.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 December 1916.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Oorijzer in Niftarlake.
Dr. Alberta J. Portengen.
|
||||||||
Meer en meer begint overal in ons land de typische volks-
dracht te verdwijnen, om plaats te maken voor een navolging, somtijds een zeer gebrekkige, van de mode, zooals die zich vanuit Parijs over de omliggende landen verbreidt. We moeten dan ook trachten, de overblijfselen ervan, zoolang ze nog voor- komen, zoo goed mogelijk waar te nemen, om dit materiaal, dat voor de kennis van ons volk toch zoo belangrijk is, niet geheel verloren te doen gaan. Vandaar dat ik wil trachten hier een kleine beschrijving te geven van de boerinnekap'), zooals die in het Noordelijk gedeelte van Niftarlake gedragen wordt en eenmaal veel algemeener gedragen werd; thans zijn het nog slechts de oudere boerinnen, die er zich mee tooien, en wel voornamelijk des Zondags; in de week dragen zij de Utrechtsche trekmuts, zonder ijzer. Hiernevens ziet men in figuur 3 een blonde Vreelandsche
|
||||||||
1) Men wordt er aan herinnerd, dat men onder �kap" den metalen ring heeft
te verstaan. Het kanten of tulen voorwerp heet uitsluitend �muts". |
||||||||
3-
boerin in vol ornaat, met de gebloemde witte kanten muts over"
oor- of hoofdijzer, waarvan slechts de z.g. boeken') gedeeltelijk zichtbaar zijn; onder het ijzer bevindt zich nog een zwart kapje om het haar te bedekken. De muts is aan het ijzer bevestigd door twee gouden naalden, die aan beide zijden boven de boeken zichtbaar zijn. Verder draagt zij de z.g. voornaald, eveneens van goud en de haarkrulletjes. In figuur 4 is dezelfde boerin van terzijde afgebeeld, terwijl
men in figuur 1 de sieraden afzonderlijk ziet. Wanneer de boerin in rouw is, maakt dit nog verschil; dan heeft ze (vgl. fig. 2) geen gebloemde kanten, doch een effen tulen muts en geen voornaald. Het eigenaardig gebruik, om rond een groot gedeelte van het
hoofd een gouden band te dragen, moet wel dikwijls verwonde- ring hebben gewekt. Toch is er, voor zoover mij bekend is, maar zeer weinig over geschreven. Behalve het hoofdstuk, dat eraan gewijd is door Professor Dr. J. H. Gallee in zijn groot werk �Het Boerenhuis in Nederland en zijn bewoners", vond ik slechts een paar artikels van J. H. Halbertsma in de Overijselsche Almanak van 1849 en 1853,. en van johan Winkler in �Oud Nederland". Vandaar dat de gegevens nog slechts voor een klein gedeelte
verzameld zijn. Vast staat in ieder geval, dat het gebruik van oorijzers eens veel meer verbreid is geweest dan tegenwoordig, ook buiten de grenzen van ons land, zoo o.a. in Belgi�, Skandinavi�, Duitschland en het Engadin. Als bewijs hiervan is hiernevens (fig. 5) een teekening opgenomen van een in een Deensch graf gevonden oorijzer"). Ook in ons land was het een veel meer voorkomende dracht, die niet tot het platteland beperkt was. Zoo waren b.v. de zeventiende-eeuwsche dames in Amsterdam, Haarlem en Zaandam er veelal mee getooid, zooals men nog op verscheiden schilderijen kan opmerken, o.a. op die van Frans Hals. Pas later begonnen ook de lagere standen er zich mede te
tooien, hetgeen o.a. blijkt uit de volgende woorden van een Amsterdamsch �joffertjen" : |
||||||
1) De boeken, elders pooten, token of stikken genoemd, zijn de uitstekende
vierkante metalen plaatjes. 2) Fig. 5 en 6 zijn ontleend aan het genoemde artikel vanj. H. Halbertsma in de
Overijselsche Almanak van 1849. |
||||||
4
�Ik bid je, let eens op de meiden,
�Zoudt gij ze konnen onderscheiden �Van burgers-dochters? draagen zij �Niet van fijn goud, zoo wel als wij �De strikken') aan het hoofd, en ringen �En kettingen, en alle dingen?"-) |
|||||||
Fig. 5.
Toch was de verbreiding van de oorijzer-dracht niet in alle
streken gelijk; hier te lande kwam of komt het voornamelijk voor in Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, Friesland, Groningen en Drente en in de streken om de Zuiderzee, dus niet in het grootste deel van Gelderland en evenmin in Limburg en Brabant. Ook in het Zuidelijk gedeelte van Niftarlake, ongeveer ten Zuiden van Loenen, ziet men geen oorijzers, doch slechts de z.g. trek- mutsen, die eveneens in Holland gedragen worden, maar dan op een andere wijze vastgespeld. Waarschijnlijk hangt dit wel samen met verschillen in afstamming. Aan de hand van velerlei ge- gevens, dialekt, woningbouw, kleederdracht enz., zou men kunnen nagaan, en heeft men dit gedeeltelijk ook reeds trachten te doen, wat de oorsprong van dit verschil is. Johan Winkler is tot het besluit gekomen, dat de oorijzers een speciaal kenmerk waren van de Friezen, die oudtijds behalve in de tegenwoordige pro- vincie Friesland de kuststreken van de Noordzee, tot in Zeeland toe, een groot gedeelte van Noord-Holland en misschien ook het Noordelijkste deel van Utrecht bewoonden. Zekerheid hier- omtrent is echter nog niet verkregen. |
|||||||
1) Met de �strikken" van fijn goud worden natuurlijk de stikken of boeken
bedoeld. 2) Bernagie, Belachelijke Jonker, 2de tooneel. Vgl. J. Winkler, Oud Nederland.
|
|||||||
5
Het is wel eigenaardig, dat er zooveel verschillen in de dracht
zijn, waaraan men zich angstvallig houdt. Een oud rijmpje zegt dan ook: �Houdt je aan je eigen dracht,
�Anders wordt je uitgelacht." Zoo bestaat er b.v. verschil tusschen die in Noord-Holland
en de hier behandelde, hoewel men ze oppervlakkig misschien voor gelijk zou houden. Ginds zijn de boeken n.I. kleiner en hooger geplaatst, terwijl men er dikwijls in plaats van de voor- naald midden op het voorhoofd een juweelen stiftje draagt, dat aan een kettinkje bevestigd is. Ook is er in de onderscheidene streken verschil in de teekening op boeken, naald, halsslot, enz. Dit zijn natuurlijk gewoonten, die zich langzamerhand gevestigd hebben en het zou een heele studie op zich zelf zijn telkens te onderzoeken, wat er de oorzaak van kan wezen. Waarschijnlijk is dit zelfs dikwijls in het geheel niet na te gaan. Want we kunnen toch geen geloof hechten aan verhaaltjes, zooals het volgende, door Winkler medegedeelde, over de voornaald: �Volgens de volksoverlevering was in Noord-Holland in de
vorige eeuw (d. w. z. de IS'^s) een schoone jonge maagd, die den geslachtsnaam Peereboom droeg. Haar algemeen erkende schoon- heid werd echter ontsierd door een litteeken of een zoogenaamde moedervlek midden op het voorhoofd. Om deze wanstaltigheid te bedekken, nam zij heure haarnaald te baat; immers zij was de eerste, die de haarnaald, welke in haar tijd nog maar tot boven het eene oog reikte, tot midden voor het voorhoofd droeg. Vandaar dat zulk een verlengde naald, die langs de geheele breedte van het voorhoofd gaat, en thans uitsluitend zoo ge- dragen wordt, in de vorige eeuw in Noord-Holland den naam van een �peereboompje" droeg"'). Wel is het te begrijpen, dat de verschillen, toen ze eenmaal
ontstaan waren, str"feng gehandhaafd zijn, o.a, door het weinige verkeer en de weinige aanraking tusschen de verschillende gewesten en vooral doordat de bewoners ervan elkander altijd min of meer als vreemden bleven beschouwen. Nu doet zich onwillekeurig de vraag voor: hoe is men er toch
toe gekomen, het hoofd in een metalen pantser te sluiten? |
|||||
1) Door mij werden eenige wijzigingen in de spelling aangebraclit.
|
|||||
Deze vraag is niet zoo eenvoudio; te beantwoorden. Met hoeveel
gebruiken is dit niet het geval! Eeuwen en eeuwen bestaan ze, soms slechts met kleine veranderingen, maar de oorzaak van hun ontstaan is vergeten en daarnaar kan men slechts gissen. Zoo zijn er van het ontstaan van dit gebruik ook verscheiden min of meer geloofwaardige verklaringen uitgedacht. Het waar- schijnlijkst dunkt mij de ook door Halbertsma gegevene, dat de oude Germanen, wellicht mannen zoowel als vrouwen, een ring om het hoofd droegen, om de lange haren bijeen te houden. Een dergelijke ring, van brons, is o.m. gevonden in een graf te Epe en is hier in figuur 6 afgebeeld. Uit de grootte, de ligging, de |
|||||||
Fig. 6.
|
|||||||
nabijheid van een haarnaald, enz., kon men afleiden, dat het
een hoofdring was. Ook de Angelsaksen kenden den �heafod beah" of hoofdring en de vrouw van Graaf Dirk II, Hildegardis, droeg een gouden ring om het haar, zooals blijkt uit het Evangeliarium van Egmond, dat zij + 975 aan de abdij aldaar schonk. Daar een ring bij het dragen vele bezwaren had (hij kon licht te nauw of te wijd zijn en te zeer drukken), ging men hem van voren splijten en langzamerhand werden nu de uiteinden eenigs- zins versierd. Dit ziet men b.v. bij het Deensche oorijzer, (fig. 5) dat wel breedere versierde uiteinden heeft, doch overigens nog den ringvorm, evenals b.v. hier en daar in Friesland het geval is. |
|||||||
7
In Zeeland noemt men het dan ook �beugel" of �hoepel". Dikwijls werden de uiteinden bij de ooren schuins naar beneden omgebogen; vanhier de naam ��rijzer. Langzamerhand is men den ring dan gaan verbreeden, totdat men den nu bekenden breeden vorm kreeg. De naam �ijzer" duidt natuurlijk het oorspronkelijke materiaal aan. Toen men later in grooter mate goud en zilver bezat en de weelde toenam, is men het ook daarvan gaan maken. Hier en daar hadden de vrouwen er b v. een zilveren voor in de week en een gouden voor Zondags. Wanneer nu echter het bijeenhouden van het haar hel eenige
motief was om zulk een ring te dragen, dan zou men kunnen verwachten, dat die dracht weer afgeschaft zou zijn, zoodra deze beweegreden verviel, dus toen de gewoonte ontstond, dat de vrouwen het haar in een wrong op het hoofd droegen. Dit is echter niet het geval geweest. Eeuwen lang hebben de na- komelingen der oude Friezen oorijzers gedragen en pas in den tegenwoordigen nivelleerenden tijd raken ze in onbruik. Zou het uitsluitend ijdelheid geweest zijn ? Dat is loch moeilijk aan te nemen. Weliswaar flatteert de dracht van ijzer en muts dik- wijls, doch het haar, �het voornaamste sieraad der vrouw", wordt er toch maar door bedekt en vooral in den tijd van overgang, toen het opgestoken werd, moet de ring eenigszins belemmerend geweest zijn en was er alle reden voor, om hem af te schaffen. Waarom heeft men dat dan niet gedaan ? Mij dunkt, dat de reden daarvan niet ver te zoeken is. Men was aan den ring gehecht, niet uitsluitend omdat men zich gaarne hield aan de gewoonte der voorouders, of omdat men hem mooi vond, doch vooral omdat hij nog een ander doel had. Wanneer we boeken, oorknoppen, halsketting-slot, naald en voornaald be- schouwen, dan zien we, dat ze elk een bepaalde teekening be- vatten, dikwijls zelfs hetzelfde motief. In dit geval staat er b.v. zoowel op de boeken als op de voornaald een hoorn. En wan- neer we nu eens verder in de wereld rondkijken, ook buiten Europa, dan bemerken we, dat op de meest verschillende plaatsen der wereld de vrouwen gewoon zijn, ooren, hals, haar, enz. van sieraden te voorzien. Ik heb daarbij speciaal de vrouwen van nog betrekkelijk onontwikkelde stammen op het oog, die ongeveer in hetzelfde stadium van ontwikkeling zijn als onze voorouders, de oude Germanen. Zij doen dat niet uitsluitend uit ijdelheid, doch vooral ptn die kostbare lichaarnsdeel^n ^q |
||||
8
dus ook hun leven te vrijwaren tegen booze invloeden.
Het zijn voor hen een soort amuletten. En nu is het wel merkwaardig om op te merken, dat de vrouwen in Libye zoowel als de vrouwen uit praehistorischen tijd in Itali� haar en voorhoofd ook versieren met ringen, hoorns, spiralen en dergelijke') evenals de boerinnen hier te lande nog tegenwoordig. Vooral ringen zijn altijd bijzonder heilige voorwerpen. Nu wil ik daarmee natuurlijk in het geheel niet zeggen, dat die boerinnen de kap enz. dragen als amulet, maar slechts, dat deze versierselen oudtijds voor amulet gediend hebben en dat ze daarom ook niet afgeschaft zijn, toen de dracht van het haar ze overbodig maakte. En later zijn ze blijven bestaan, ook al was de reden ervoor verdwenen, door de gehechtheid aan oude gebruiken, die zoo algemeen bij ons volk voorkomt; men denke slechts aan den bouw der boerenwoningen, en aan verscheiden ook oorspronkelijk heidensche gebruiken, zooals de Paaschvuren en het Sint Nikolaasfeest, om slechts enkele te noemen. |
|||||
1) Vgl. J. Bellucci, Parall�les ethnographiques, Amulettes.
|
|||||
DE LIJKKIST VAN WEERESTEIN.
|
|||||||
In de maand October 1760 deden de arbeiders van den heer
Graafiand, een Amsterdammer die op Weerestein tusschen Nieuwer- siuis en Breukelen woonde, eene merkwaardige vondst. Op een stuk land, dat een half uur achter de plaats onder Loosdrecht lag, stuitten zij bij het graven in den grond op ge- ringe diepte op eene zware steenen kist (men zeide van �arduinsteen", maar denkelijk wel van tufsteen), die 8 voet min 1 duim, binnenswerks 7 voet 3 duim lang was, boven 2 voet 3 duim, beneden 1'/,, voet breed, het deksel boven 3 voet, beneden 2'/o voet breed, dik bijna 5 duim. Geopend bleek de kist een geraamte te bevatten : men vond een doodshoofd met zeer witle tanden, dat rustte op eene looden plaat in den vorm van een bisschopsmijter, eenige beenderen, en verder de zool van een muil, een stuk van een bisschopsstaf en verschillende munten. Het geval trok zeer de aandacht. Van alle zijden vloeiden
de nieuwsgierigen toe; de kranten maakten er melding van, en het blijkt, dat vele bezoekers aanleekening gehouden hebben van hetgeen zij gezien hadden. Sommigen namen ook stukjes van de beenderen mede, als relieken; want al spoedig verhaalde men, dat hier het lijk gevonden was van den Utrechtschen bisschop Hunger (c. 854�866), wiens begraafplaats tot dan toe onbekend geweest was. Maar de heer van Loenen-Kroonen- burg (het was destijds Mr. IJsbrant Kieft Baelde, schepen van Amsterdam) maakte een einde aan de zaak, en liet de beende- ren zooveel mogelijk verzamelen, in eene kist sluiten en in de kerk (van Loenen zeker wel') plechtig begraven. |
|||||||
1) De heer Kl�nne verzekert echter (Arch, aartsb. Utrecht. XXU p. 314), dat eene
pverlevering spreekt van een tiisschop, begraven in eene kapel der kerk vc« Breukeier} |
|||||||
10
De steenen lijkkist, die, zooals te verwachten was, buitenge-
woon zwaar was (men sprak van 2000 pond) is zeker ten slotte wel stukgeslagen. Maar voordat het zoover kwam, is zij nog eenige jaren te zien geweest, eerst in eene loods op Weerestein, en later (in Augustus 1765) bij het oud-lid van de Amsterdamsche vroedschap Rogge, die zeker in de buurt woonde en de kist wel van zijn buurman en ambtgenoot Graafland zal hebben gekregen. Bij de kist bevond zich toen nog de looden plaat, waarop men den naam Hunger meende te lezen, met een zilveren muntje, dat op de voorzijde een hoofd met een bisschopsstaf, van achteren een Jeruzalems-kruis vertoonde. Waar dit alles tenslotte gebleven is, is niet bekend; maar de herinnering aan het geval is toch bewaard gebleven. Ik wil er hier even van spreken, omdat het wel be- langrijk schijnt. Ik laat eerst volgen de verhalen, die ons van de zaak overgebleven zijn. �Voor eenige dagen heeft men in deeze provintie een zonder-
linge ontdekking gedaan. Tusschen de Nieuwersluis en Breukelen heeft zeeker heer van aanzien t' Amsterdam een lusthuis, en achter 't zelve eenig weiland leggen, 't geen tot eenig ander gebruik zullende geapproprieerd werden, door arbeidslieden wierd omgespit. Deeze lieden ontdekken in 't graven, niet zeer diep in de aarde, een steene doodkist, die, nadat daarvan was ken- nis gegeven aan den heer eigenaar des lands, met veele moeite en arbeid uit de grond gedolven wierd, wanneer men bevond, dat dezelve wel omtrent tweeduizend ponden zwaar was. De kist open gemaakt zijnde, vond men daarin het bekeneel, eeni- ge beenderen en zeer witte tanden van een mensch en veel stof, alsmede eenige weinige penningen, waaruit men na onderzoek op goede gronden heeft opgemaakt, dat deeze kist het stoffelijk overschot heeft bevat van den H. Hungarius, elfde bisschop van Utrecht, een Fries van geboorte, die om zijne zonderlinge godvrucht en geleerdheid door toedoen van den vroomen Odulphus tot die hooge waardigheid verheven wierd. Het is waarschijnlijk, dat de gemelde Hungarius, voor omtrent 900 jaren overleden, in een tijd dat het Utrechtsche bisdom, wegens de verschrikkelijke verwoesting der Hormannen, in druk en elende zat te zuchten, aldaar in stilte door het kapittel zal zijn begraven geworden, 't Geen dien bisschop verders betreft, k^n d^ l^ezer breedvoeriger vinden in de Staatkundige historie |
||||
Il
van Holland, I deel, bladz. 136 en volgende, bij den drukker
deezes te bekomen". (NederlandEche Meicurius. Oclober 1760 p. 137.� Vgl. De Navorscher. VIII p. 34.)
�1758 of eenige jaren later. Een boer, het land omspittende,
stiet op een harden steen ; vervolgens al verder rondom stotende, merkte hij dit een vierkante langachtige steen te zijn; en de aarde daaraf geschopt hebbende, zag dat het was een steenen kist, in hetwelk begraven was het lichaam van St. Hungerus, zooals bleek uit de letteren op de zark. Een menigte volks, van alle kanten zamengevloeid, opende de kist en vonden het lichaam daarin, zooals hetzelve begraven was; doch roerende vielen alle gebeenten in malkander: een yder nam een stukje daarvan, zoo het hem voor de hand was; doch de heer van Loendersloot of Kronenburg heeft alle deeze overblijfselen bij hem laten brengen, dezelve in een kist gesloten en met staatsie in de gemelde kerk doen begraven." (Arch. V. h. aartsbisd. Utrecht. XXII p. 313, naar eene aanteekening in de biblio-
theek van het Amsterdamsche Begijnhof.) |
||||||||
�Nota. Anno 1761 inter Nieuwsluys et Breukelen, pagos via
intermedia inter Ultrajectum et Amstellodamum, tumba lapidea in agro inventa fuit, 2000 pond gravis. In ea invenerunt cranium, ossa aliqua, denles albi, frustum pedi pastoralis et numismata plurima; e quibus examinatoribus constitit, corpus S. Hungeri episcopi Ultrajectensis XI in ea fuisse sepultum. Qui verosimiliter tempore Normannorum, hanc ecclesiam depopulantium ab annis nongentis, a capitulo eo loco sine pompa fuit sepultus." (Arch. aartsb. Utrecht. XXI p, 213, waarschiinlijk naar het bericht in den Neder-
landschen Mercurius.) |
||||||||
�Corpus S. Hungeri, XI episcopi Ultrajectensis, inventum est
in Breukel prope Maarsen, pago 2 leucis ab Ultrajecto silo, anno D"'. 1766 mense Augusto. Erat conditum in lumba lapidea, adjuncto plumbo, formanj infulae (seu mitrae) ferente, cui nomen Hungeri erat inscriptum, unacum nummo memoriali argenteo. Haec omnia, scilicet cistam lapideam, plumbum etnummum
videre est apud dominum Rogge, exconsulem Amstelodamensem et susceptorem Admiralitatis, anno 1766; qui suspicatur ossa |
||||||||
12
S. Hungeri ablata esse ab hortulano Catholico, qui tumbam de-
tegerat fodendo." (Arch. aartsb. Utrecht. XXI p. 214, naar eeneaanteekening van den Haarlemschcn
pastoor Qallenkamp. 1810 vlg) �De arduinsteene kist, gevonden op een stuk lands onder
Loosdregt, V, "ur van de plaats van de heer Graafland onder Breukelen gelegen, is lang 8 voet min een duim. Den bak binnewerks is lang 7 voet 3 duim.
Het boveneynde van de bak is breet 2 voet 3 d.
Het benedeneynde I'/., voet.
De deksel is aen het boveneynde 3 voet breet, en beneden 2 V, voet.
De deksel en bak zijn bynae 5 duimen dik.
De figuuren van het stuk loot en silver (welke beyde gevon-
den wierden onder seker bekkeneel, dat aen het hoofdeynde van de kist lag; alsmede nog een stuk been benevens een stukje sool van muil of schoen, dat onbeschadigt was,) zijn desen : |
||||||||||||||
NTeR eo7Tr <^
Uoc lAcer/NS Tllinulo . /
|
||||||||||||||
Boa/!/ f Hoc' -i
|
||||||||||||||
<.^
|
||||||||||||||
c^'
|
||||||||||||||
Op dese syde stont een
menschenbeeltenis, dat veel naar een vrouwhoofd leek; dog hadde een bisschopsstaf voor sig. Op de rand waeren eenige weinige let- ters te sien; ^"N dan waeruit geen sin te V V maken was. |
||||||||||||||
Op d'andere syde was een
cruis in de midden, met nog vier klijner kruissen in ider hoek van het groote kruis, alsmede nog eenige kruisjes op de rand, waartusschen vier a vijf ^"^^ kenbaere letters sig VV bevonden.'' |
||||||||||||||
(Naar eene aanteekening in handschrift yan c, 1760: Topogr. atlas der provincie
Utfecht, no. 709.) |
||||||||||||||
13
|
|||||||
�Op Weeresteyn, verbeeldende de loots, daar de steene kist
van den bisschop Hungerus in bewaard word. Hs. Numan ad viv. del. aan de Vecht op debuytenplaats van d'heer Graafland". (Aanteekening in dorso van eene teekening in kleuren van eene schuur: Topogr.
atlas der provincie Utrecht, no. 1964.) |
|||||||
Thans volgt, wat ik over het geval te zeggen heb. Dat wij
hier te doen zouden hebben met de overblijfselen van den Utrechtschen bisschop Hunger, die zich, terwijl de Noormannen zijn bisschopszetel bemachtigd hadden, gevestigd heeft te St. Odi- li�nberg in Limburg, komt mij onwaarschijnlijk voor; de eenige reden van deze onderstelling schijnt mij het feit, dat hij vrij wel de eenige van de oudste Utrechtsche bisschoppen was, wiens begraafplaats men destijds niet meer meende te kennen. Want wel zegt men, dat de heilige man op het laatst van zijn leven te Utrecht schijnt teruggekomen te zijn; maar zelfs dit is onzeker, |
|||||||
14
En al mocht het waar zijn, dan begrijpt men toch niet goed,
waarom de prelaat zich in het opene veld te Loosdrecht, waar niets blijkt van eene z�� oude kerk, onder de aarde zou heb- ben laten stoppen; terwijl men toch, vooral destijds, wel bijzondere waarde hechtte aan eene begrafenis in eene kerk. Dat de zaak in den jammer dier tijden �in stilte" zou zijn uitgevoerd, is toch niet wel aannemelijk; want eene steenen kist van 2000 pond ge- wicht is niet wel in het geheim te vervoeren. Toen het gerucht zich verbreidde, verhaalde men, dat de naam
van St. Hungerus op de kist stond, � ook wel, dat die naam voorkwam op de looden plaat, die onder het doodshoofd ge- vonden was. Maar het eerste is niet zeer aannemelijk: zoover mij bekend is, was het geene gewoonte, om namen op dergelijke steenen kisten te beitelen. En hoewel de inscriptie op de looden plaat, waarvan ons een afschrift bewaard is, verre van duidelijk is, meen ik toch wel den naam van den doode in de onduidelijke letters te kunnen lezen en te kunnen vaststellen, dat die naam geheel niet op dien van St. Hungerus gelijkt. Wie dan w�l de eerwaarde doode is geweest, wiens overblijfselen
men in 1760 gevonden heeft, kan ik niet zeggen; maar toch kan ik wel enkele aanwijzingen geven. De inscriptie van de voorzijde der looden plaat lees ik aldus: �Wiltefevis episcopus(?) laqueo inter .... hoc jacet in tumulo". De achterzijde is veel onduidelijker; ik lees: �Valtetus.....v.....atur s . . . o
quisque bon�m hoc vo....." Ik zal het niet wagen,
dit te ontcijferen: de letters leveren niet veel zin. Nog daaren-
boven vrees ik, dat de inscripties niet volkomen betrouwbaar gelezen zijn; want dat de heilige man door den strop gestorven zou zijn, komt mij niet zeer waarschijnlijk voor. Maar zooveel valt er toch uit op te maken, dat wij hier te doen hebben met de overblijfselen van zekeren bisschop, die eenen naam droeg, die op de letters Wiltefevis moet geleken hebben; dat op de keerzijde de naam van zekeren Walterus vermeld stond, is wel zeker, maar het verband met onzen bisschop blijkt niet duidelijk. Iets meer licht geeft de beschrijving van de munt (een uit
velen, die in de kist gevonden zijn), waar op de voorzijde een menschenhoofd afgebeeld was met een bisschopsstaf voor zich, op de keerzijde een Jeruzalemskruis. Men schijnt die munt voor een munt van bisschop Hunger gehouden te hebben (anderen spreken van een gedenkpenning). Maar Ijet is zeker, dat dez^ |
||||
15
bisschop nog geen munt geslagen heeft, nog veel minder
een gedenkpenning. Maar wel zijn er bisschopsmuntjes bekend, die aan de beschrijving van het stukje zilver beantwoorden. De serie der bisschoppelijke munten begint met bisschop Adelbold (1010�1026); zeer dikwijls komt het bisschopshoofd met den staf op deze oude munten voor. Ook ziet men dikwijls op de keerzijde een kruis, meestal met vier bolletjes in de hoeken; de vier kruisjes in de hoeken ontmoet men slechts op eeiiige onzekere muntjes, die men tot het midden der 12e eeuw brengt, en op eenige munten van bisschop Boudewijn van Holland(l 178�1196). Tot dezen tijd (tweede helft der 12e eeuw) zou men dus de kist willen brengen; niet later, want de gemijterde bisschoppen uit de 13e eeuw (reeds bisschop Godfried's muntjes van 1156-1178 vertoonen nu en dan een mijter) kunnen onmogelijk gezegd worden �naar een vrouwhoofd te lijken." Maar de vorm van de looden plaat, die eenigszins die van een bisschopsmijter zal geweest zijn, verbiedt van de andere zijde toch ze ouder te stellen; want eerst in 1119 kregen de Utrechtsche bisschoppen van den paus het recht om een mijter te dragen. De conclusie ligt dus voor de hand: onze doode zal de
wijbisschop geweest zijn van een der Utrechtsche bisschoppen uit de tweede helft der 12e eeuw. S. MULLER Fz.
|
||||
EEN VECHT-PO�ET.
|
|||||||
j. Alhoewel er maar een eeni-
�ge Zonne, de twee halfronden �des aardtkloots beurtelings �verlichtende, d'oorzaak en de �koninginne van den dagh is, �zoo blinken er echter ook �nog andere lichten aan den �hemel, die meede hunne tinte- �lende uitstralinghe hebbende, �schoon niet van dezelfde luis- �ter en grootte, nochtans de �bespiegelende aandacht der �aanschouweren verdienen, en �tot zich trekken, en met recht onder de gestarnten gerekent �worden."') Als een dezer �lichten aan den Parnashemel" wordt ons voor-
gesteld de dichter Lucas Rotgans, oudtijds een bekende figuur in de Vechtstreek, wiens gedichten, volgens een zijner vrienden, een �behaagelijke verlustiging en uitspanninghe,en eene herinne- ringe van zommige oude en nieuwe zaaken" geven. Lucas Rotgans in October 1654 te Amsterdam geboren, stamde
uit een deftig oud geslacht. Zijn vader Jacob Rotgans was verwant aan vele Amsterdamsche Burgemeestersfamilies als: Bas, Ouds- hoorn, Huydecoper, Geelvinck, v. Beuningen, e. a. en bekleedde het ambt van �Gevolmagtigde der Monsteringhe van HoUandt", terwijl zijne moeder, Magdalena Timmerman, zoowel van vaders- als van moeders zijde, van voornamen huize was. Toen Lucas nog jong was, stierven reeds zijne ouders, waarna hij onder leiding van zijne grootmoeder en zijne voogden te Breukelen kwam. Te Utrecht doorliep hij de Latijnsche school, en deed daar de noodige kennis op om de Latijnsche schrijvers in proza |
|||||||
J) Po�zie van Versch. Mengelstoffen Lucas Rotgans, uitgeg. te Amsterdam bij Ant.
Schoonenburg. 1735. |
|||||||
17
en po�zie te verstaan, en zich daarvan naderhand in zijne gedichten
te kunnen bedienen. Bij het uitbreken van den oorlog in 1672 moest hij huis en
hof, die een prooi der vlammen werden, verlaten, en trad in den krijgsdienst. Zijne diensten werden evenwel niet genoeg door bevordering beloond, zoodat hij in 1674 het leger weer verliet, en zich vestigde op �Kromwijk", gelegen aan de Vecht tusschen Maarssen en Breukelen, welk lusthuis inmiddels door de zorg zijner grootmoeder was herbouwd. Hier woonde Rotgans, totdat �het verwoestent beest des oorlogs was getemt" en trok toen naar Frankrijk, ten einde �dat magtig rijk te zien, waaruit �zulke zwaare wolken van verwoestinge tegen zijn Vaderlandt �waren opgerezen". Na een bezoek aan Parijs keerde hij huiswaarts en huwde kort
daarna met Anna Adriana de Salengre, welke in 1689 stierf, en hem twee dochters naliet. We lezen, dat hij, �zich nu weer in �dien eenzaamen staat op zijn vermaakelijk �Kromwijk" bevinden- �de, gemeenzaamer, als gezelschap behoevende, met de Muzen �scheen om te gaan." Hij begon zich hier op de Dichtkunst toe te leggen, hoewel hij, �reeds 30 jaaren oudt zijnde, nog niet gevormt �was om de Po�tische hemelfallen te ontfangen en onmagtigom ,die mondelingh uit te brommen, of op 't papier naar vereisch �over te brengen." Zijn broeder, Paulus Rotgans, kanunnik ten Dom te Utrecht
(f 1699 op den huize �Drakenburg" ) was minder dichterlijk aangelegd, en luisterde nauwelijks, als Lucas zijne verzen voordroeg. Zijne zuster, in 1664 op Nijenrode geboren, waar toen zijne ouders woonden, luisterde gewoonlijk aandachtig naar zijne voordrachten, terwijl ze de fijne naaldkunst beoefende. Deze zuster huwde met Albert Heinrich de Salengre, Ontvanger-generaal van de Convoijen en Lycenten over Rijssel, Douay, Doornik, Yperen, Veurne, Dixmuy- den met hunne Kaslelenijen. Frangois Halma') geeft in zijn Voorbericht van Rotgans Po�zie
een aardig �afbeeldtzel" van 's dichters persoon. Hij beschrijft hem als: �iemant van middelbaare gestalte, noch onder het dwergen,- 1) Frangois Halni.i,3 Jan. 1653 teLangerak a/d. Lek geboren, gaf een verbeterde Psalm-
berijming in het licht welke in 1717 gedrukt en van muziek voorzien werd. HU vestigde zich in 1674 te Utrecht als boekhandelaar, trok in 1699 naar Amsterdam, en in 1710 naar Leeuwarden. Vele goedbewerkte woordenboeken zijn van zijne hand verschenen o. a. een Fransch-Nederlandsch, dat vele jaren zijne waarde heeft behouden. (H. Verweert, Handwoordenboek der Vaderl. Qesch.)
|
||||
IS
�als het reuzengcslachte te rekenen. Zijn wezen vertoonde
�teffens eene vriendelijke aantrekkelijkheid en deftige ontzag- �baarheit. Uit zijne oogen straalde de schranderheit van zijn �vernuft en doordringentheit van oordeel. Hij had eene bevallige �bespraaktheit en eene minzaame stemme, was in den bloei zijns �levens niet te rank noch te zwaarlijvig, maar van een ligchaams- �stant, die een rustig man paste. Vriendelijk tegen menschen die �hij achtte, kon hij dikwerf door haastigheit verrukt, schielijk �opstuiven, wanneer hij meende, dat het recht gekrenkt wierd! �Hij was van een zagtzinnigen aart, wat aan allen, die d'eere �zijner verkeeringhe genoten, telkens opnieuw bleek, Hij leefde �matig en ingetogen, en alleen, als na eene jagtpartijvoornaame �leden der Staatsregeeringe hem quaamen uitnodigen, en't geest- �verwekkent druivennat genoten wierd, kon hij, booven peil der �heughelijkheit met hen vroolijk, wat ruimspraakelijker en milder �in 't uitbrommen zijner vaarzen zijn. Zijne toehoorderen, reeds �verheugt van den wijn, hoorden hem met blaakenden ijver aan, �en beantwoordden zijne dondertoonen met eene algemeene �goedkenninghe en vroolijk handtgeklap, dat echter nooit in hem �den windt van verwaantheid ontstak. Doch wanneer hij zommige �zijner hooghdraavende dichlstukken in 't gezelschap zijner vrien- �den uitbromde, geschiedde zulks met zoo eene donderende ende �luidruchtige uitspraake, dat vloer en wanden scheenen te bee- �ven, en 't vertrek noch naaderhandt eenige uuren lang met zijne �schaaterende uitgalminge vervult scheen." Geen wonder, dat deze voordrachten gaarne door zijne vrienden
werden bijgewoond, temeer, waar den gasten op �Kromwijk" tevens een gul onthaal te beurt viel, zoodat hunne ooren �op �'t keurlijkst door de verrukkende Zanggodessen wierden gestreelt, �terwijl ze zich verquikt vonden door het smakelijk druivennat �des gulhartigen opdisschers." Het park gaf dan ook in dien tijd een Parnas- of Muzentempel te aanschouwen, door de dankbare gasten hun gastheer aangeboden als blijk van erkentelijkheid. In deze schoone omgeving �legde Rotgans, d' eer van Nederlandts Po�ten,
�Geteelt in 't kloek verstant,
�Bij 't ruischen van den stroom der zilv'ren Vecht
�En aan haare oeveren gezeeten, ■
Zich op de Dichtkunst toe." - ,
|
||||
waartoe de �oneindige verscheidentheit van landtgezichten, als
zoovele prikkelen", den dichter aanspoorden. �Hier zat hij buiten zorge en alle stadtsgewoel
�Verrukt in zijnen geest, tot dichten afgezondert, �Parnas stont zijn vernuft hier daagelijks ten doel, �Terwijl de weerelt stond voor zijn gezang verwondert." Geen wonder, dat Rotgans de schoonheid van deze omge-
ving bezingt in enkele zijner gedichten, de z. g. �Landtgedichten op twee heerlijke lusthuizen, beide in 't vermaakelijk Sticht." Ie �Gezang op Goudesteijn" toegewijd aan zijn neef
Johan Huydecoper, ridder, heer van Maarsseveen, burgemeester van Amsterdam, waaraan we het volgende fragment ontleenen: �O Koningin der Stichtsche stroomen,
�Die met Uw kristallijnen vloedt,
�Zoo meenig aadlijk slot begroet,
�Bevolkt met schaaduwrijke boomen:
�O Vecht! gij geeft mijn Zangnimf stof
�Nu gij haar oog vergunt te aanschouwen
�Uw hoven, boomgaardts en landtsdouwen,
�Om ruim te weiden in Uw lof. \
�Zij streeft langs Uwe waterboorden
�Verzelt met menig lustpaleis, �Waarin de bouwkunst leeft naar eisch. �O Pronkjuweel van Neerlandts oorden 1 �O tweede tempe, zoo vermaart! �Hoe zal ik best Uw lof ophaalen ? �Uw schoonheit doet mijn zanglust dwaalen, �Hier is natuur met konst gepaart. �Hier spiegele ik mij in de stroomen,
�'k Hoor hoe de Vecht al vlietent ruischt, . �Terwijl de kiel door 't zilver bruischt, �'k Ben van verwondering opgenoomen, �En zie mij blindt door 't schoon gezicht, ^ �Mijn oogen scheemren voor de straalen,
�Wat stroom kan bij de Vechtstroom haaien ? |
||||
20
�Wat zoet en lieflijk gerucht �Vervult de Maarsseveensche lucht? i,De nimfen dartelen op het water, ; �Terwijl de Vechtzwaan op 't geluidt
�Al juichent, tot een vreugdeteken �Haar hals ten biezen uit komt steeken, �Waar of dees vrolijkheit uit spruit �Verzelt van dees eerbiedigheden ? �O wijze en schrandere Maarsseveen,
i,Zoo rijp van deugt, als rijp van oordeel, j,Leef lang, en voer de heerschappij �In dees gevaarelijke tijden, �Dan zal de Vechtstroom zich verblijden �Met d' Amstel en het schiprijk IJ." 2e �S t i c h t s L a n d t z a n g" op Heemstede aan Diederik
van Venhuizen, heer van,Heemstede, Williskop, Kortheeswijk enz., hoogheemraad van den Lekdijk bovendams, en kanunnik ten Dom te Utrecht, waarin hij beschrijft: �Hoe 't Stichts gewest, van Vrankrijks juk ontslaagen,
�In luister toenam, na 't verloop der oorlogsplaagen �Hoe weide en beemde opnieuw herleefden en het woudt �Weer quam te voorschijn met paleizen trots gebouwt. �Nu laat Uwe oogen van de hoogte t' allerweegen
�Naj^uwkeurig speelen door dit Stichts geweste in 't rondt, �Daar groet de Rijngodin, opborrelende uit den grondt �Dit aadlijk landtpaleis en al de ridderslooten, �Nabuuren van haar stroom, afkomstig van den grooten, �De Lekrivier ziet haar afbruisSchen langs het veldt �Tot daar de Vechtstroom door haar waaterkruiken zwelt. ��e Vechtstroom, die mij kan een hengstebron verstrekken, �En aan haar boorden vaak mijn zanglust op komt wekken. �Daar praalt d' aaloude muur van Utrecht, rijk van glans,
�De toren heft de kruin aan 't zwerk en hemeltrans, �Gij stijgt wel met Uw top omhoog, o Stichtse toren, �Maar hebt Uw luister door Uw tempelval verloren!" |
||||
21
Zijn vriend vindt deze landhuizen zoo �vermakelijk en zin-
betoverend" afgeschilderd, dat de trekken van zijn tafereel het �ooirsprongkelijke in de natuur" evenaren. Verder vinden we van zijne pen een
B ij schrift op den Toren van Breukelen.
�Vrouw Pergens') ijver tot Godts kerk �Lei hier den eersten steen aan 't werk, �Gij, die dit nieuw gebouw aanschouwt, �Vergaap U niet aan steen of hout; �Maar tree met een godvruchten zin �Vernieuwt van geest, ter tempel in, �Leg daar Uw oude zonden af, �Zoo vindt gij 't leven bij Uw graf." Merkwaardig is het, dat de heer Halma, die verrukt was over
de dichtkunst van Rotgans, het noodig scheen te oordeelen er een paralleldicht op te maken, n. 1. �Hoe heerlijk praalt de nieuwe toren
�Veroudt met zijne kerk te voren, �Van Breukelen, zoo trots herbouwt, �Gij die dit hoog gevaart' aanschouwt, �En met zijn spits door 't zwerk ziet rijzen, �Moogt vrij vrouw Pergens' ijver prijzen, �Maar denk, Godts eeuwig kerkgesticht �Staat boven, in 't onnaakbaar licht." Ten slotte zij nog vermeld, dat d� dichter eenige treur- en
blijspelen schreef, o.a. �Eneas en Turnus", benevens enkele gedichten, zooals de �Boerekermis", waarin hij de Stichtsche ge- bruiken beschrijft. Verder een gedicht over �d' aardbevinge opgedragen aan Witzius (in oudtheit kloekervaaren)". Dit gedicht, tijdens Rotgans leven niet in druk verschenen,
droeg hij menigmaal aan zijne vrienden voor, of, om 't zijn vriend Halma te laten meededen: �Hij bromde die vaarzen menigwerf met zooveel kracht van
�zijne donderende stemme uit, dat er d'aarde pronkvaaten en �glaazen van weerklonken, en de wanden zelfs, als op nieuw, |
||||||
1) Vrouwe Pergens, Echtgenoote van den bezitter van �Niienrode", die het slot
deed verbouwen, na den oorlog van 1672, toen het evenals Kromwijk in de asch werd gelegd. |
||||||
22
�aan 'tbeeven scheenen te geraaken, gelijk de natuur der zaake,
�zijns gedichts en zijnerdoordringendeuitspraake, wanneer hij ze �op dien hoogsteigerenden toon zette, meebragten." , Omstreeks 't midden van October 1710, begaf de dichter zich
naar Amsterdam, om zijn bundel �Leerzaame Verdichtzelen" ter perse te bezorgen, werd onderweg aangetast door de �kinder- pokjens, (die zorgelijke quaale voor bejaarden)" en overleed reeds den volgenden dag. Halma eindigt zijne levensbeschrijving met een �rouklagt uit-
�geboezemt over de schielijke doodt van den edelen wijtbe- �roemden Lucas Rotgans, Pronk der Nederlandsche dichteren, �overleden op ZEd. Landthuys �Kromwijk", den 3^" en plegtig �begraven den 8«" van Slagtmaent 1710, out LVI jaaren: �Moet ik, door rou geprangt. Uw droevige uitvaart zingen
�Doorluchte Vechtzwaan, door Uw zangen wijt vermaart ?" Een ander tijdgenoot klaagt, dat
�de Roem der dichteren, Parnassus grootste wonder,
�Verscheid, met hem de konst, en daalt te vroeg in 't graf. �de Blonde Vechtnimf vlecht cypres om lijf en armen, �Betreurend 't zwaar verlies van haare Stichtsche Zwaan. �De Vecht, het Y en d'Amstelnimfen klaagen
�Nu door den doodt haar is de man ontdraagen �Die eertijdts was haar eenig welbehaagen �Haar vreugde en lust. �De grootste Dichter, die het Y heeft voortgebracht
�Die Neerlandts echte taal ten toppunt heeft verheeven, �De wakkere Rotgans, die verdiende altijd te leeven, �Rust in het graf, maar leeft door zijne zwaaneschacht." Baambrugge, WILHa. F. GREVENSTUK.
juni 1917.
|
||||
Een akte uit den jare 1317, waarin Wouter van
Mijnden voor zich en zijne nakomelingen
trouw belooft aan den Graaf van Holland.
|
||||||
De hierboven genoemde akte, welke in het oude archief van
Holland berust en die den ITden October van dit jaar op een bestaan van juist 6 eeuwen kan bogen, verdient zeker wel eens in herinnering te worden gebracht, al was het alleen maar om haar eerbiedwaardige oudheid. Ze heeft te meer aanspraak op vermelding, daar ze in oud-Hollandsch is gesteld, terwijl de meeste stukken uit dien tijd hun inhoud in het Latijn tot uit- drukking brengen. Moge het volgende als toelichting voor het ontstaan der akte
dienen. Tot de tegenwoordige gemeente Loosdrecht behoort een
buurtschap. Mijnden geheeten, die een afzonderlijk waterschap uitmaakt. Zij grenst in het westen aan de Vecht, welker oever aldaar de Mijndensche dijk heet, in het zuiden aan Breuke- lerveen, in het noorden aan het Loosdrechtsche riviertje de Drecht en in het oosten aan de diepe uitgeveende Loos- drechtsche plassen. Dit gebied vormde oudtijds de heerlijkheid of het gerecht van Mijnden. Ruim 100 jaar geleden werd deze oude heerlijkheid met de gemeente Loosdrecht vereenigd. Het Huis of Kasteel van Mijnden lag aan de Drecht, ter
plaatse, Waar dit riviertje door de Mijndensche sluis verbinding heeft met de Vecht. Het lag alzoo niet ver van het dorp Loenen, doch aan de overzijde van laatstgenoemde rivier, schuin tegen- over het oude slot Cronenburch. Het Huis te Mijnden was een zeer sterk gebouw, dat eenige
eeuwen lang aan het geslacht van dien naam tot zetel diende. Naar gemeld wordt, werd het in het jaar 1227 gesticht door Egidius, den zoon van Gijsbrecht I van Amstel. Naar men weet, hadden de Heeren van Amstel hun gebied
ook aan de oostzijde van de Vecht weten uit te breidrn en hadden zQO ook vasten voet gekregen in Loosdrecht en M'jndcn, |
||||||
24
Deze gebieden nu vielen aan Heer Egidius van Amstel ten deel,
die den naam van Mijnden aannam en de stamvader werd van het geslacht van dien naam, dat eenige honderden jaren de be- zitter was van de landen aan de Drecht. Nu kent men uit de geschiedenis den treurigen afloop van
het geslacht van Amstel. Door den Graaf van Holland onder- worpen, nam Gijsbrecht IV van Amstel met Herman van Woerden en andere edelen deel aan een samenzwering, die Floris V het leven kostte. Wel had Amelius, de toenmalige Heer van Mijnden, geen deel
genomen aan het complot, maar de gevolgen bleven ook voor hem niet uit. Niet alleen was het op zich zelf voor hem reeds bedenkelijk, dat hij een spruit was van het oude Amstelstam- huis, tegen hetwelk zich de macht van Holland wegens den ge- pleegden moord keerde, maar hij had zich indertijd met zijn persoon en goederen borg gesteld voor Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden, toen deze Heeren onderwerping en trouw aan den Graaf beloofden. Dientengevolge raakte Amelius zijn onafhankelijkheid kwijt; hij moest de opperhoogheid der grafelijkheid van Holland over zijn heerlijkheden erkennen. Mijnden en Loosdrecht werden nu leenen van Holland en Amelius werd van souverein over zijn gebieden vazal van Holland. De beide heerlijkheden aan de Drecht waren voor den Graaf
geen te versmaden aanwinst. Dat blijkt genoegzaam uit de aan- zienlijke opbrengst van de tienden, tinzen en beden, gelijk de Grafelijke Rekeningen van het Henegouwsche Huis dat aantoonen. Wouter van Mijnden, die zijn vader Amelius in diens bezit-
tingen opvolgde, moest dus het Huis of Kasteel en de heerlijk- heden als leenen van den Graaf ontvangen. Deze laatste wilde zich echter door een bijzondere akte van
de trouw en onderworpenheid van den Heer van Mijnden ver- zekeren. Dit geschiedde in den jare 1317. De bisschop van Utrecht, een oom van den Graaf, van wien deze veel steun voor zijn gezag over Amstelland had gehad, was in dat jaar gestorven. Zijn voorganger op den Utrechtschen zetel had eenige jaren vroeger het verdreven Amstelhuis opgestookt, om hetAmstelge- bied te heroveren, wat ook tijdelijk gelukt was. En nu er thans weder verandering in het Sticht intrad, hoe licht konden er van ^aar uit invloeden uitgaan, om het Amstelgebied ^nd^rm^alaan |
||||
25
de macht van Holland te onttrekken en het oude stamhuis in
zijn gezag over die heerlijkheid te herstellen. En zou ook de Heer van Mijnden daarvoor zijn medewerking niet verleenen ? En daarom, gelijk Commelin zegt, heeft de Graaf, �vrezende dat te eeniger tijt het oude quaet in de nacomelingen (van Amstel) weder mogte opborrelen, daer inne willen voorsien en van zijn leen- mannen goede versekering nemen". En die �goede versekering" verkreeg de Graaf dan van Wouter van Mijnden in den brief van 17 October 1317. Deze brief houdt, kort weergegeven, in: Wouter van Mijnden
verbindt zich en zijn nakomelingen, dat hij, waar hij zijn goed in rechten leen van den Graaf houdt, nimmer tegen dezen of zijn opvolgers zal optreden; dat hij integendeel hem met raad en daad zal ter zijde staan en hem tegen iedereen zal helpen met lijf en goed en met alle macht. Mocht Wouter een huis timmeren (natuurlijk een ander versterkt huis dan het reeds bestaande Kasteel), dan zou de Graaf ook daarover de beschikking hebben, indien deze in geval van oorlog, of om welke reden ook, zulks zou noodig achten. En eindelijk, ingeval Wouter eenig punt van deze verklaring daadwerkelijk verbrak, (hetwelk God mocht ver- hoeden) dan zou hij �dat Huis" en al zijn goed verbeuren en beide zouden aan den Graaf terugkomen, die er hem mede beleend had. (Met �dat Huis" wordt het toen reeds bestaande Kasteel van Mijnden bedoeld: in de stukken van dien tijd duidt men een kasteel aan met de benaming: 't Huis, of dat Huis). Voor de nakoming dezer verbintenis stelde Wouter van Mijnden verschillende borgen. De akte luidt in haar geheel aldus: �Alle luden doe ick verstaen Wouter van Mijnden, knape,
Heeren Amelis van Mijnden Ridders, in kennisse der waerheit, dat ick met mijnen vrijen wille ende bi raide mijnre gemeene Vrinden mij en mijne nacomelingen euwelick verbonden hebben, ende verbinde mit desen jegenwoordigen brieve op alle mijne goet en miere nacomelingen, met mijnen lieven gerechten Heere, eenen Edelen Prince, Heere Willem Grave van Henegouwen, daer ick mijn goet of houde ten rechten Leene, ende mit sijne nacomelingen, in deser maniere als hier na beschreven staet, dals te weten, dat ick Wouter voersz. ende mijne nacomelingen nimmermeer sullen doen noch werken wegens mijnen lieven rechten Heer den Grave voornoemt, noch jegens sijne nacome- lingen, mker igk ende mijne naicomelingen sullen hem helpen, |
||||
26
ende sijne nacomelingen jegens eiken man mit raide en dade,
na alle onse macht, mit live ende mit goede, ende voort, waer 't saecke, dat ick of mijne nacomelingen een Huis timmerde, dat soude sijn en blijven een vrij ende ledich open Huis mijns Heeren Grave voersz. ende sijne nacomelingen toe alle hare wille te besitten ende te gebruijcken, jegens elcken man, wan- neer dat sij 't begeeren ende eischen mit brieve of mit boden, ende waer dat sake dat ick Wouter voersz., of enich van mijne nacomelingen enich van deze voersz. poincten brake jegens onsen rechten Heere den Grave voornoemt of jegens sijne nacomelingen, dat Godt verhoeden moet, ende sij in hare waerheden proeven mochten, soo soude dat Huis ende alle mijn goet jegens mijnen �"echten Heere den Grave voersz. ende sijne nacomelingen ver- beurt sijn ende vrij ende ledich aan hem ende sijne nacome- lingen wedercomen, sonder enich wederleggen, ende omdat ick Wouter voersz. wille en begeere voor mij en mijne nacomelingen alle dese puncten alse hier naer bescreven staen, vaste en euwe- lich te houden ende te blijven, soo hebbe ick desen brief be- segelt mit miere segel uijthangende, ende om meerre sekerheit soo heb ick mijnen lieven Heere Willem Grave etc. te borge geset Heere Gijsbrecht Heere van Ijsselsteijn, Heere Arent sijne Gutsten soone, Heere Steven van Zuijlen Ridders, Zweder van Vianen, Zweder van Zuijlen, Harman van Zuijlen, Hendrik van Loenreslooth, Gijsbregt van Ruwiele, Gerrijt Sluijter van Nijen- rode, Jan van Rijswijck, Splinter Heeren Dierix Zoon, ende Gijsbregt van Pole, in dusdaniger manieren, dat dese voornoemde borgen, waer dat saecke, dat ick of miere nacomelingen, in eniche puncten hier naer beschreven dede of uijt rechten jegens mijnen lieven gerechten Heere den Grave voersz. of jegens sijne nacomelingen, soude sijn jegens mij of mijne na- comelingen, om te letten en te crencken aen Lijff ende aen Goede, waer sij mogen, nae alle hare macht, ende omdat ick Wouter voirsz. mij en mijne nacomelingen hierin verbonden ende verwillecoert hebbe mit mijnen vrijen wille als voersz. is, so bad ick den voornoemden borgen, dat sij alle hare segels aan desen brief wouden hangen, t' enen oirkonde alder stucken, die hier voer bescreven staen, ende wij Borgen voernoemt, door beden wille Wouters voernoemt, hebben onse segelen gehangen aen desen brieven bij de sine t' enen oirconden, want wi 't kennen,' dat alle d^s^ stucken alsoo sijn, als hier boven ge- |
||||
27
screven staet. Gegeven in 't Jaer dertien hondert seventien des
Sonnedaghs na Sint Victors dagh." Wij willen hier nog een en ander bijvoegen.
Dat zulke aanzienlijke en zoo vele edellieden als borgen
wilden optreden voor Wouter, levert niet alleen het bewijs, dat zij vertrouwen stelden in zijn eerlijkheid en goede trouw, maar ook van welk aanzien en beteekenis Mijnden zelve was. De meeste waren Stichtsche edelen; enkele ook Hollandsche. Mijnden had tot nu toe het meest met het Sticht in verbinding gestaan. Weldra zou het geslacht van Mijnden evenwel in den Hollandschen adel ingroeien, hoewel zijn heerlijkheid in den uitersten hoek van Holland lag. Wouter en zijn nakomelingen hebben de belofte van trouw,
in de akte door zoo vei�n bezegeld, immer gestand gedaan. De graven van Holland hebben in alle tijdsgewrichten op den
steun en de aanhankelijkheid van de Heeren van Mijnden kunnen rekenen. Dezen waren bijna allen's Graven baljuw in Loosdrecht; enkelen hunner behoorden zelfs tot hun meest vertrouwde raads- lieden. Later werd het hun vergund ook weder hun oorspron- kelijken geslachtsnaam te voeren en zij noemden zich nu Van Amstel van Mijnden. In de 15e eeuw kwamen ook de heerlijkheid en het slot
Cronenburch in hun bezit. Meermalen vertegenwoordigden zij den adelstand in de ver-
gaderingen van de Staten van Holland, De laatste Heer van Mijnden uit het oorspronkelijke geslacht
was Antonius van Amstel van Mijnden, de derde van dien naam. Hij leefde in het veelbe\vogen tijdperk van de Kerkhervorming
in ons land en van den woeligen tijd van het eerste gedeelte van den tachtigjarigen oorlog. Door de inlegering van Spaansch krijgsvolk in zijn kasteelen
Mijnden en Cronenburch tijdens het beleg van Haarlem en door andere oorzaken verarmde hij zeer. En eenige jaren later, in 1588, tijdens de troebelen van het Leiceslersche tijdvak, een periode van ware anarchie in deze gewesten, werd het Huis te Mijnden verwoest en niet weder opgebouwd. De eenige zoon van Antonius van Amstel van Mijnden was
jong gestorven. De beide oudste zijner vele dochters trouwden met de twee broeders Frans en Steven van Lijnden uit Gelder- land. Aan de nakomelingen van Frans viel Cronenburch ten deel; |
||||
28
Mijnden en Loosdrecht verbleven aan het nageslacht van Steven dat deze laatste heerlijkheden nog een eeuw lang heeft bezeten. Na dien tijd waren zij in het bezit van verschillende aanzien-
lijke geslachten. De titel dier eigenaars bleef als van ouds: Heer van Mijnden en Ambachtsheer van Loosdrecht. Van den luister van de oude heerlijkheid Mijnden getuigde
ook het aantal van ongeveer honderd leenen, die er van afhan- kelijk waren en welkef ligging uit de thans nog aanwezige leenboeken zoude zijn na te speuren. Wat de ru�ne van het oude kasteel betreft, in een akte uit
den jare 1605, opgenomen in een oud Gerechtsboek van Loosdrecht wordt er van gesproken als van �dat vervallen slot ende huijs tot Mijnden." In een reeks onuitgegeven historische aanteekeningen van
C. Cooten van Blomswaard, berustende in het archief op den Sijpesteijn alhier, staat anno 1737, deze bijzonderheid omtrent de ru�ne vermeld. �Voor eenige jaaren heeft men voor gehad deez' puijnhoopen
te ontdekken, en te graaven in derselver fondamente, om oud- heede en de nette grondslag, die niet, noch ook den opstal bekend is (ons weetens), te ontdekken, dog is agter gebleeven door d' wijnig liefde ter kennis der vaderlandse oudhijd." In den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden
(1750) wordt gezegd: �Ten Noorden van den Drecht, niet verre van de Mijndersluis,
door welke alle vaartuigen van de Loosdrechten naar de Vecht moeten, is ten oosten dezer rivier, een ruig begroeide Puinheu- vel, die gelijk men nog eenigzins kan ontdekken, met graften omvangen is geweest. Deze is het eenig overblijfsel van het Huis te Mijnden, dat vrij groot schijnt te zijn geweest en vol- gens de gedaante der steenen, die men hier weleer vondt, doch merkelijk minderen en verdwijnen, een hooge Oudheid moet gehad hebben." Oude lieden herinneren zich thans nog uit hunne jeugd die met
gras en ruigt begroeide puinhoopen, welke omstreeks 1860 ge- heel werden opgeruimd, terwijl de buitengewoon zware, uitge- graven steenen van de fondamenten her- en derwaarts vervoerd werden, om weder als bouwmateriaal te worden gebruikt. De plaats, waar eertijds het kloeke kasteel zich verhief, werd in een stuk weiland herschapen. Zoo had 's menschen hand hier |
||||
29
weder geheel uitgewischt, wat zij voorheen met alle zorgvuldig- heid had gewrocht. De oorspronkelijke aanleg van het terrein rondom het vroeger
Huis van Mijnden laat zich nog goed onderkennen. Sommige oude grachten zijn nog in den vorm van breede slooten aldaar overgebleven; andere zijn dicht gemaakt, doch zij teekenen zich in haar vroegeren loop nog eenigzins als groenere strooken in het weiland, waaruit de grond thans bestaat, af. Een lichte verhooging van den bodem op den noordelijken oever bij een afbuiging van de Drecht op 2 a 300 schreden van den Vechtdijk wijst thans de plaats aan, waar eens het Kasteel van Mijnden stond. Het is de taak der geschiedenis de herinnering aan deze merkwaardige plek levendig te houden, evenals van zoovele andere historische plekjes, waaraan de landstreek van het oude Niftarlake zoo rijk is. Loosdrecht. W. VOOGSGEERD.
|
||||
KRONIEK VAN VREELAND
VAN AF DE STICHTING TOT DE SLOOPING VAN HET KASTEEL.
|
||||||||
Anno
1253
1260
19 Sept. 1260
3 Nov. 1265
1267
15 Mei.
1268
1276
1277
|
||||||||
Hendrik van Vianden, Bisschop van Utrecht, bouwt
het slot te Vreeland. (1) Bisschop Hendrik verkoopt het landgoed Enge,
ten behoeve van den bouw van het kasteel. (2) Bisschop Hendrik verbindt zich, dat te Vreeland
nimmer een tol op de Vecht mag worden geheven. Vreeland verkrijgt stedelijke rechten en wordt tot
stad verheven. (3) Bisschop Hendrik doet afstand van het slot te
Vreeland, ten behoeve van het Sticht. (4) Gijsbrecht van Amstel slaat te vergeefs het beleg
voor Vreeland. (5) Jan van Nassau, Bisschop van Utrecht, verpandt
het slot te Vreeland aan de Heeren van Amstel. (6) Gijsbrecht van Amstel stelt wederrechtelijk een tol
op de Vecht te Vreeland in. (7) |
||||||||
31
|
|||||||||||||||
Anno
1278 28 Aug. |
|||||||||||||||
Graaf Floris V vernieuwt het verbond met de
Stichtenaren; hij liomt den Bisschop te hulp en slaat het beleg voor Vreeland; zijn krijgsmacht was even- wel te gering om het tot overgaaf te dwingen. (8) Eenige Hollandsche edelen erkennen Gijsbrechts
aanspraken op het huis te Vreeland. (9) Arnout van Amstel geeft, onder beding van lijfs-
behoud, het kasteel Vreeland aan den Graaf van Holland over. (10) Willem van Mechelen, Bisschop van Utrecht, be-
vestigt de privilegi�n der stad Vreeland. (11) Jan van Diest, Bisschop van Utrecht, verpandt
Vreeland aan graaf Willem III van Holland. Bisschop Jan belooft veertig dagen aflaat aan hen,
die giften schenken voor den wederopbouw van de kerk te Vreeland. (12) Floris van Boekhorst, Baljuw van Amstelland,
onderhoudt den verdedigbaren toestand van het slot Vreeland, door aankoop van wapentuig, enz. Margaretha, Gravin van Holland, stelt Vreeland
in handen van haren zwager Eduard den Derde, Koning van Engeland. (13) Margaretha verkoopt het kasteel van Vreeland aan
Jan van Arkel, Bisschop van Utrecht. Bisschop Jan bevestigt bij open brief, de stedelijke
rechten van Vreeland. Karel IV, Keizer van het Duitsche Rijk, schenkt
aan Bisschop Jan het privilege om op de Vecht bij Vreeland een tol te heffen. Jan van Verneburg, Bisschop van Utrecht, ver-
pandt het kasteel te Vreeland aan den Heer van Loenersloot. (14) De gelden niet voldaan zijnde, stelt Arnout van
Hoorn, Bisschop van Utrecht, Zweder van Gaasbeek, Heer van Abcoude, als borg, die daardoor in het bezit van Vreeland komt. johan van de Velde wordt tot maarschalk van
Vreeland benoemd. |
|||||||||||||||
1279
21 Jan.
1280
|
|||||||||||||||
1298
13 April. 1327
7 Oct. 1333
4 Maart. 1342
|
|||||||||||||||
1351
Dec. 1352
1363 1364
26 luni. 1369
1370 |
|||||||||||||||
1373
|
|||||||||||||||
32
|
|||||||||||||
Anno
1374
24 Dec.
1375
1379
|
|||||||||||||
Bevestiging van het privilege der tolheffing op de
Vecht bij Vreeland. Otto, ridder van Schonauwen, vervangt Johan van
de Velde als maarschalk Van Vreeland. Floris van Wevelikhoven, Bisschop van Utrecht,
betaalt de schulden rustende op het kasteel Vree- land, met geld hem door de Stad Utrecht daartoe verstrekt. (15) De stad Utrecht benoemt Frederik van Draken-
burg tot kastelein op het kasteel van Vreeland. Frederik van Blankenheim, Bisschop van Utrecht,
bevestigt de privilegi�n en vrijheden van Vreeland. Frederik van Baden, idem, idem, idem.
Rudolf van Diepholt, idem, idem, idem.
David van Bourgondi�, idem, idem, idem. Bisschop David stelt Frederik Utenham aan als
kastelein van Vreeland. Keizer Maximiliaan van Oostenrijk schenkt Vree-
land aan de Stad Amsterdam, welke hem trouw was gebleven in zijn strijd tegen de Hoeksche partij. De stad Amsterdam schenkt Vreeland weder aan
Bisschop David. johannes Vosch, namens het Kapittel van Utrecht,
ter inspectie gezonden, rapporteert dat het kasteel onbewoonbaar is. Hendrik van Beijeren, Bisschop van Utrecht, laat
het kasteel te Vreeland versterken en bezetten, ten einde den toevoer langs de Vecht te beheerschen. (16) Bisschop Hendrik draagt het wereldlijk bestuur
over het Sticht op aan Keizer Karel den Vijfde. (17) Karel V sticht binnen de stad Utrecht het slot
Vredenburg, tot welks bouw hij het kasteel Vreeland laat sloopen. |
|||||||||||||
1390
1395
23 Dec.
1427
8 Aug.
1435 29 Mrt.
1457 9 Juni.
1481 1483
|
|||||||||||||
1490
1524 1527
|
|||||||||||||
1527
15 Nov.
1529
|
|||||||||||||
AANTEEKENINOEN.
|
|||||
(1) Na de twisten met de machtige heeren van Amstel en
van Woerden, welker beslechting in het voordeel van Bisschop Hendrik was afgeloopen, besloot deze Kerkvoogd ook Otto van Gelre voor diens strooptochten binnen het Sticht te tuchtigen. Met grooten buit zegevierend binnen Utrecht teruggekeerd,
liet hij daarvan een kasteel bouwen op de grens van het Sticht, waar dit open lag naar de zijde van Amstelland; hij schonk het den naam van �Vredelant", in verband met het doel om den vrede aan de bewoners van dit deel van het Sticht te ver- zekeren. (2) Hoe aanzienlijk de buit ook geweest was, toch moest
Bisschop Hendrik om den geweldigen bouw te voltooien zijn eigen middelen aanspreken. Hij heeft daartoe dit landgoed, gelegen tusschen Papendorp
en Utrecht verkocht. (3) Intusschen hadden zich in den omtrek van het kasteel
talrijke landbouwers, kooplui en ambachtslieden gevestigd, waar- toe de gunstige ligging aan de Vecht vermoedelijk niet weinig heeft bijgedragen: zoo zelfs dat reeds in 1265 door den Bisschop aan de Stichting stedelijke privilegi�n (op den voet der stad Deventer) werden verleend. (4) Eenige dagen voor zijn dood droeg Bisschop Hendrik
het bezit van geheel Vreeland over aan het Sticht. (5) Nauwelijks had zijn opvolger, jan van Nassau, de bis-
schoppelijke regeering aanvaard, of Gijsbrecht sloeg het beleg voor het sterke slot Vreeland; de tegenstand duurde echter zijn Kennemers te lang en hij moest hen bevredigen door een roof- tocht naar de stad Utrecht, dat in den nacht werd verrast. (6) Door schulden genoopt, verpandde Bisschop Jan het
kasteel (hetwelk door een belegering niet had kunnen worden bedwongen) aan zijn tegenstanders, de Heeren van Amstel. Van nu af aan begint een tijdperk van afwisselend bezit van
het kasteel, waardoor het niet ten onrechte �Pandslot" of �On- rustburg" door de geschiedschrijvers, wordt geheeten. (7) Als waterweg van het hoogste belang werd aanstonds
door Gijsbrecht op de Vecht bij Vreeland een tol geheven. De verbinding van de landen aan de Oostzee toch met Utrecht,
kon via de Zuiderzee alleen langs de Vecht plaats hebben, waar dan verder aansluiting met de overige provinci�n kon worden verkregen. Deze tolheffing raakte dus veler belang en vond te meer
aanstoot, doordien Hendrik van Vianden in 1260 zich verbonden had den doorgang hier voor altijd vrij te laten. |
|||||
34
(8) De vrije handel werd hierdoor zoodanig belemmerd, dat
Bisschop Jan het kasteel gewelddadig terug trachtte te bekomen, waartoe hij een leger op den been bracht, dat evenwel ver- slagen werd. Hierop hulp van den Hollandschen Graaf Floris den Vijfde
verkregen hebbende, werd gezamenlijk het beleg voor het kasteel Vreeland geslagen, hetwelk door Arnout van Amstel (Gijsbrechts broeder) werd verdedigd. (9) Intusschen waren er pogingen aangewend om een ver-
zoening tusscheh den Bisschop en de Heeren van Amstel te bewerken. Het zenden van gezanten aan Amstel met het voorstel om de
wapenen neer te leggen, leverde geen resultaat op. Graaf Floris bad zich toen van hulptroepen voorzien in Zee-
land, onder aanvoering van Costijn van Renesse. (10) Gijsbrecht tot ontzet der belegerden opgedaagd, ont-
moette bij Loenen de legermacht van Floris; deze behield de overhand m het gevecht en voerde Gijsbrecht gevankelijk naar de slotpoort, waarop zijn broeder Arnout het kasteel overgaf. (11) Na zijn verheffing tot bisschop ging Willem over tot
bevestiging van de plakkaten door zijne voorgangers uitge- vaardigd. Zooals uit de vermelde jaartallen blijkt, zijn de meeste datums der hernieuwingen van de privilegi�n door de achtereenvolgende bisschoppen voor de geschiedenis bewaard gebleven, (12) Nevens de talrijke particuliere woningen, reeds in den
eersten tijti rondom het kasteel verschenen, was ook een aan den Heiligen Nicolaas gewijde Kapel verrezen op de plaats der tegenwoordige N, H. Kerk. In de hevige oorlogen grootendeels vernield, trachtte Bisschop
Jan van �iest de noodige middelen bijeen te brengen om haar weder op te bouwen. (13) De twisten tusschen Gravin Margaretha en haren zoon
Willem leidden tot hare uitwijking naar Engeland; onder meerdere bezittingen stelde zij ook het kasteel te Vreeland in handen van haren zwager Koning Eduard 111. Toen deze echter zelf naar de partij van haren zoon overging,
verkocht Margaretha het kasteel aan Bisschop Jan van Arkel. (14) Bisschop Jan binnen Goor gevangen genomen door de
gebroeders van Solms, Otto van Kemmenade en andere vijandig gezinde edelen, moest zestien duizend oude schilden als losgeld betalen, . Om deze som bijeen te brengen, verpandde hij eenige kasteelen
jn het Nedersticht, « < |
||||
35
(15) Hierdoor komt de Stad Utrecht in het feitelijk bezit
van Vreeland, met het recht tot benoeming van een maarschalk aldaar. (16) In de voortdurende oneenigheid tusschen Bisschop
Hendrik en de poorters van Utrecht, begreep deze het voordeel dat hij nog van het kasteel Vreeland kon trekken door den toevoer van levensmiddelen, wapenen en munitie naar Utrecht te kunnen beheerschen, waarom hij het inderhaast liet bezetten. (17) De val van de bisschoppelijke waardigheid in Utrecht,
maakte een einde aan het wereldlijke gezag dezer kerkvorsten. Karel de Vijfde nam de ontredderde zaken over, om ze met
krachtige hand weder Ie ordenen. (18) Aangezien Keizer Karel oordeelde dat het noodzakelijker
was, om binnen de muren van Utrecht tegen het stedelijk verzet een sterkte te bezitten dan tegen de Stichtsche vijanden daar- buiten, liet hij het slot Vreeland sloopen; de afbraak werd naar Utrecht vervoerd en daar als bouwstof gebruikt bij de stichting van het kasteel �Vredenburg". BRONNEN,
Jhr. J. A. F. Backer. Het slot Vredelant.
Het Nieuws van Loenen, enz. 1 Mei 1909.
l�HANNES DE Beka. De Roiscopi'? ultraiectinis. Utrecht, 164J. pae. 97. MR. L. C. VAN DEN BeRGH. Handboek der Middel-Nederlandsche Qeographie. 's-Oravenhaee, 1872. pae. 248.
DR. GiSBERT Brom. Regesten v.nn Oorlfonden betreffende het Sticht Utrecht. Utrecht, 1908. pag. 223.
Jhr. J. J. DE Geer van oudegein. Bijdragen tnt de Geschiedenis en Oudheden der Provincie Utrecht. Utrecht, 1860. pag. 375.
W. Heda. Historia Episcoporum Uitrajectensium. Utrecht, 1642. pa». 222.
L. J. VAN DER Heijden, Het kasteel Vreeland en eenige aanteekeninsen omtrent liet Kerspel. Archief voor rte Geschiedenis van het Aarts Bisdom Utrecht. Deel XXXIX. Uirecht, 1913. bl. 228. MR. J. VAN LenMEP en J. W. Hofdijk. Merkwaardige kasteelen in Nederland. Leiden, 1884. D;el lil. pag. 207.
A. Matthaeus. De Jure Oladii Tractalus. Leiden, 1689. pag. 286.
Mr. S. Muller, Fzn. Drie lltrechiscne Kroniekjes v��r Beka's Tijd. Bijdragen van het Historisch Qeaoot'schap te Utrecht. Elfde Deel. Utrecht, 1R88. pag. 495. H. V. R. (HIJN). Historie van 't Ulrechtsche Bisdom. Utrecht, 1744. Deel II. pae. 401.
L. Smits. Schatkamer der Nederlandsse Oudheden. Amsterdam, 1711. pag. 370.
Tegenwoordige Staat van Alle Volken. Amsterdam, 1772. Deel XXII. pag. 130.
Melis StOKE. Rijmkronyk. Uitgave B. Huydccnper. Leiden, 1772. Deel II. pag. 203. 207.
Ds. J. W. VeRBURGT. Kerkbode voor de Vechtstreek. Utrecht, I9I0. No. 38 e. v.
J. VAN DEN Vondel. �Qysbreght van Aemstel" uitgegeven door Dr. C. H. Ph. Meijer. Zutphen. 1901. pag. 18.
WAGENAAR. Vad-Tlandsche Historie. Amsterdam, 1750. Deel III. pag. 36. |
||||
Vreeland in het bezit van den
Engel5chen Koning (1351). Dr. Alberta J. Portenqen.
Het is waarschijnlijk slechts weinig bekend, dat het kasteel
Vreeland met twee andere sterkten, Geertruidenberg en het kasteel Heemskerk in Kennemerland eenmaal gedurende korten tijd in het bezit is geweest van den Engelschen koning. Dit had plaats in de eerste jaren van de zoo vermaarde Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Op het gevaar af, u iets bekends mee te deelen, wil ik toch nog even in het kort de omstandigheden vermelden, die tot deze twisten geleid hebben. In het jaar 1345 sneuvelde Willem IV, graaf van Holland,
Zeeland en Henegouwen in de buurt van Stavoren, bij een tocht dien hij had ondernomen om de Friezen te onderwerpen. Daar hij geen kinderen naliet, beleende de keizer van het Duitsche rijk, Lodewijk van Beieren, in naam nog steeds opperleenheer van deze gewesten, zijn gemalin Margaretha, Willems oudste zuster, daarmee. Hoewel Holland en Zeeland zwaardleenen waren, zoodat een vrouw er geen opvolgingsrecht had, werd Margaretha hier toch als gravin gehuldigd. Het stadhouderschap droeg zij op aan haar tweeden zoon Willem, met den titel van �verbeider". Reeds voor dezen tijd waren er twisten tusschen de edelen onderling en deze namen steeds in hevigheid toe. Toen nu Margaretha met het oog op de hevige verwarring, die er heerschte, in 1349 de gewesten Holland en Zeeland geheel aan haar zoon afstond tegen een groote som gelds, ried de eene partij der edelen, die door haar was achteruitgezet, benevens een groot aantal steden Willem aan, om zich niet aan deze overeenkomst te houden. Na eenige onderhandelingen over en weer brak er een burgeroorlog uit. Dit is de strijd, die bekend staat onder den naam �Hoeksche en Kabeljauwsche twisten" '). Over het geheel sloten |
||||||
1) Het is mogelijk, dat de naam Kabeljauwen is afgeleid van de lichtblauwe
schubben van het Beiersche wapen. De Hoekschen (hoek = haak) zouden dan degenen zijn, die de Kabeljauwen wilden vangen. |
||||||
37
de steden zich bij Willem en de Kabeljauwen aan, terwijl vele adellijke geslachten aan Margaretha's zijde stonden. Zij zocht steun bij haar zwager, koning Eduard III van Engeland,
want Lodewijk van Beieren, haar gemaal, was al in 1347 ge- storven. Een Engelsche vloot stak over naar Zeeland, vereenigde zich met die der Hoekschen en versloeg Willem in 1351 bij Vere'). Doch kort daarna keerde de kans; de Engelsch-Hoeksche vloot werd bij Zwartewaal verslagen. Nu moest Margaretha vluchten. Zij begaf zich naar Engeland en stelde de drie vestingen, die nog in haar bezit waren, Geertruidenberg, Vreeland^) en Heemskerk, in handen van Eduard III. Deze veranderde echter weldra van partij. Toen Willem Vn.1. met Eduards nicht, Mathilde van Lancaster, trouwde, liet hij Margaretha verder aan haar lot over. Haar zaak stond nu hopeloos en in 1354 verzoende zij zich met haar zoon, waarbij zij hem tegen een jaargeld Holland, Zeeland en Friesland geheel afstond. Willem genoot echter niet lang van zijn gezag. Reeds in 1357 werd hij n.l. krankzinnigen moest zijn broer Albrecht hier in zijn plaats regeeren. Het duurde nog tot het jaar 1492, voordat er definitief een einde kwam aan de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten'). |
||||||
1) Het is wel vermeldenswaard, dat in dezen strijd waarschijnlijk voor het eerst
hier te lande buskruit werd gebruikt. 2) Vreeland behoorde natuurlijk oorspronkelijk aan het Slicht, doch bisschop
Jan van Diest had deze belangrijke sterkte reeds aan graaf Willem III van Holland (1304�1337) in pand gegeven. 3) Vgl. voor dit tijdperk o. a. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche
Volk, dl. I. Door de groote verwarring, die hier na den dood van Willem IV heerschte, zijn er helaas veel oorkonden enz. verloren gegaan, zoodat onze kennis van dezen tijd slechts gebrekkig is. |
||||||
O�DERHOEK,
|
|||||
De Vechtstreek was reeds van ouds een lievelingslustoord
voor den minnaar van natuurschoon. Denk slechts hoe in den riddertijd tal van burchten en kasteelen zich ringden om Loenen, dat als het middelpunt van de Vechtstreek gelden mag. Daar stonden met hun torens, kloek en rijzig, de trotsche kasteelen Sypestein, Mijnden, Kronenburg, Nijenrode, ter Aa, Loenersloot, Abcoude, Nederhorst en Vreeland. Maar toen de glorie van den riddertijd, zoo vol kleurige po�sie, taande, groeide een ander geslacht op, dat ons vaderland zoude brengen zijn gouden eeuw, een bloeitijdperk op gebied van kunst en letteren, handel en zeevaart, van wapenroem te water en te land. Maar het zijn sterke beenen, die de weelde dragen kunnen.
De rijkgeworden koopman ging langzamerhand in menig op-
zicht den toon aangeven, dikwijls niet ten voordeele van kunst en schoonheid. De spoedig verworven rijkdom en weelde uitte zich in overlading en gekunstelde schoonheidsnamaak. Van die overlading en dat schoonheids geknutsel wordt ons
ook verhaald, toen in de 17e en 18« eeuw de Amsterdamsche pa- trici�r en rijkgeworden koopman zijn lusthof bouwde aan de groenende boorden der immer schoone Vecht. In plaats van den zwierigen edelman, gedost in los en kleurig
wambuis, met wuivenden vederbos op baret of helm en gezeten op zijn vurigen klepper, stapt daar statig langs 's Heeren dreven in lange zwarte jas met wit gepoederde pruik de deftige acht- tiende eeuwer heen. Wanneer we hier dan spreken van schoone buitenplaatsen en kunstige lusthoven spreken we in den geest dier tijden. Van de vele lusthoven, die langs de Vecht werden aangelegd,
is Ouderhoek, gelegen bij Nieuwersluis wel een van de meest bekende en beroemde. Van haar is ons in plaat, zang en reis- beschrijving nog zooveel over gebleven, dat we een beeld van haar kunnen vormen, dat de werkelijkheid nabijkomt. |
|||||
39
Claas Bruin') geraakte bij haar gezicht in vervoering en zong
in zijn Arcadia: Heerlijk Lusthof, rijk van praal,
Aan de Zilv're Vecht geleegen.
Met uw schoone wandelweegen: 't Lust mij, met de nachtegaal,
Vrolijk tot uw' roem te kweelen: 't Lust mij in dit middaguur
Al uw schoonheid te verdeelen, Daar de konst pronkt bij natuur.
Lud. Smids-) heft aan:
Hoor Ouderhoek! hoor, mijn beminde:
Bij wien 'k alleen mijn wellust vinde. En daar mijn ziel zoo gaaren gaat; De Beverwijker wandeldreven En Haarlem moeten 't mij vergeven, Mijn leven hangt aan dezen draad 1 Ouderhoek was, van Loenen uit, gelegen aan deze zijde van
Nieuwersluis, daar waar de Vecht zich buigt, zoodat het jaagpad en de straatweg zich scheiden. De buitenplaats strekte zich uit aan beide zijden van den straatweg. Wanneer men de oude afbeeldingen van �Ouderhoek" be-
schouwt, staat men verbaasd over de vindingrijkheid van den ontwerper van den tuin. De stijl van toenmaals is sedert lang uit de mode, maar het kan niet ontkend worden, dat de aanleg |
||||||
1) Claas Bruin te Amsterdam geboren 20 Febr. 1670 en 28 Dec. 1732 overleden,
sclireef behalve vele bijbelsche poSsie en tooneelspelen : Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arcadia of dagverhaal van twee reizen in en omtrent die gewesten gedaan, in dicht- maat uitgebreid, en met aanteekeningen voorzien van Lud. Smids (Amst. 1716, 2e dr. 1730). De zegepralende Vecht of de berijming van honderd van deszelfs fraaiste gezigten (Amst. 1719 4e dr. 1791); ook afzonderlijk uitgegeven als Speelreis langs de Vechtstroom, op de uitgegeven gezigten van de zegepralende Vecht (Amst. 1719 fol. en 8o.) 2) Ludolf Smids werd te Groningen geboren 13 Juni 1649, promoveerde te Leiden
in de geneeskunde, vestigde zich 1673 te Groningen en na zijn overgang tot de Protestansche Kerk in 1685 te Amsterdam, doch schijnt geen praktijk uitgeoefend te hebben. Naast vele andere werken schreef hij: Schatkamer der Nederlandsche oud- heden enz. met 60 verbeeldingen geteekend door R. Rochman (Amst. 1711, 2de dr. Haarlem 1737, 3de dr. Amst, 1774) en vermeerderd met een aanhangsel door Th, vai^ Brussel in 1778, |
||||||
40
eene groote mate van bekoorlijkheid bezat. Van het beschikbare terrein was uitmuntend partij getrokken.
Op de punt van den driehoek, tusschen den straatweg en
de Vecht, was een koepel geplaatst, van waaruit men een ver- rukkelijk uitzicht op de rivier had. Langs een breede laan kon men van daar het huis bereiken, terwijl het tusschenliggend terrein was benut voor twee regelmatige driehoeken, waarin sierlijke figuren van gras in allerhande krullen en langs de kanten regel- matig gesnoeide pyramide-boompjes waren aangebracht. Vier obe- lisken van levend groen, kunstig gesnoeid, aan het begin en het einde van de laan geplaatst, gaven een deftig en tegelijk feestelijk aanzien aan dezen voortuin. Achter het huis zag men een boomgaard, die door een hoogen haag van geschoren boomen van het huis gescheiden was. Door een groote opening, in den vorm van een poort, kon men van uit het huis tot aan het einde van den tuin op het menigmaal bezongen en geroemde bergje zien. Het hieronderstaande plaatje geeft dien doorkijk op smaak- volle wijze te aanschouwen. |
||||
41
Allereerst treft het gezicht op den grooten karpervijver, die
in keurig symetrischen vorm met hoeken en bogen is aangelegd. Aan den rand van den vijver ziet men rijk gebeeldhouwde
obelisken en hekken, terwijl het geheel omzoomd is door ber- ceaux van levende boomen, die met meesterhand tot gaanderijen zijn gesnoeid. Verder ziet men op de platen het doolhof en in het centrum
daarvan een tweede vijver, die wel niet zoo kostbaar is aange- legd als de eerste, maar toch een zeer aangenamen indruk maakt. In het midden daarvan drijft een bootje in schelpvorm, terwijl de stijfheid van de geschoren heggen getemperd wordt door kabinetten van latwerk en marmeren borstbeelden van Frederik Hendrik, Willem II, Willem III en diens gemalin, de Engelsche koningsdochter. Verder ziet men ook het bergje, achter dezen laatsten vijver gelegen afgebeeld. Langs een breeden, statigen, steenen trap bereikte men den top van dit bergje, waarop een tempeltje was gebouwd en langs welks glooiende zijden gras- figuren in grillige vormen waren aangebracht. 'k Zet mij op het Bergje neer
't Rotsig Bergje, 't geen mijn stappen
Opwaarts voert langs twintig trappen. Ouderhoek, dat, zooals de overlevering wil vroeger den naam
�Ten Wiele" droeg en een jachthuis van de bisschoppen van Utrecht was, kwam omstreeks 1619 in het bezit van de familie Hoek. In het einde der IT^e en in het begin der 18'ie eeuw was eigenaar Christiaan Hoek. Deze was de Maecenas van Ludolf Smids en andere kunstenaars. Ludolf Smids schreef op Ouderhoek zijn �Schatkamer der
Nederlandsche Oudheden". De koepel op het bergje was zijn studievertrek: 't Bergje, daar Heer Smids weleer
Zijn Parnas op plag te stigten. Dit werk droeg hij op aan Christiaan Hoek, die voor hem
de prachtige teekeningen van Roeland Rochman had aangekocht, opdat hij deze afbeeldingen der adellijke huizen voor zijn werk zoude gebruiken. Een Boek vol Oudhe�n, dat ik, met uw welbehaagen.
Op onze jaardagh, u eerbiedigh op kom draagen, |
||||
42
't Raakt Holland en het Sticht: haar Huysen, Sloten, Steen, Met Frieslands ruime naam bepaald in 't algemeen. Trek toch geen hand terugh; wil deeze gift niet laaken;
'k Hoop, mijn Schatkamer zal u leeren en vermaaken:
Het schrift vermaaken, met gevallen van ons land En 't printwerk leeren, dat er niets blijft in zijn stand. Aan Christiaan's zoon Anthony droeg hij het derde deel op van
de werken van Ovidius, welker vertaling door Abraham Valen- tijn, hij van aanteekeningen voorzag. Behalve de kunstschilder Philip Tideman, die het speelhuis van
binnen beschilderde, was ook de bekende Jacob de Wit op Ouderhoek werkzaam, en vervaardigde daar voor den eigenaar een schoorsteenstuk. Alberdingk Thym verhaalt ons daarvan de volgende anecdote:') De eigenaar van Ouderhoek had Jacob de Wit uitgenoodigd en
wilde op onkostbare wijze partij trekken van zijn talent. Een paar weken logeerde en trakteerde hij Jacob, die inmiddels een schoor- steenstuk moest schilderen. Dit kwam voorspoedig ten einde en viel goed uit. Toen Jacob vertrekken zoude, merkte hij zijn gastheer op, dat deze hem 600 gulden te betalen zoude hebben. �Wel hoe", zeide deze, �en ik heb u al dien tijd geherbergd I En je hebt er maar twaalf dagen aan gewerkt", �'t Is waar, zeide Jacob, �gij hebt er anders niet van gezien, maar ik ben er wel twintig jaren voor bezig geweest. Had ik geen twintig jaren gestudeerd, dan had ik uw stuk niet kunnen maken". Czaar Peter de Groote van Rusland, die in 1717 een tweede
maal ons land bezocht, vertoefde tot driemaal toe met de Czarina op Ouderhoek 2). Als ik mij niet vergis, zegt Christemeijer 3), was het hier, dat Peter, bij het nagerecht van een ter zijner eer gegeven maaltijd, voor het eerst de ananas � toen nog een in Europa zeldzaam en schaars bekend gewas � leerde kennen. De toenmalige tuinman op Ouderhoek, die in 't aankweeken |
||||||
1) Jos. Alb. Thym. Volks-almanak voor Nederlandsche Katholieken 1869. blz. 112,
Jacob de Wit. De Fransche Kerk, te Amsterdam, thans afgebroken, was vooral bekend om de �de Witjes". 2). Publications du JWuse� d'Antropologie et d'Ethnographie de l'acad�mie imperiale
des sciences de St, Petersbourg XI, 1911. 3). J, B. Christemeijer. Het lustoord tusschen Amstel en Grebbe en elders in het
Sticht van Utrecht. Eerste deel (Schoonhoven 1837) blz. 66. Hij schreef ook nog: landelijk schoon, in het Sticht van Utreclit en Omstreken. (Utr. 1836). |
||||||
43
van deze vruchtsoort zeer ervaren was, had het hieraan te
danken, dat Peter hem overhaalde, om met hem naar Rusland te gaan, waar hij nog lang daarna het ambt van opzichter bij een der vorstelijke tuinen bekleedde. Van de buitenplaats Ouderhoek en haar lusthof bestaan
meerdere afbeeldingen. In het bovengenoemd werk �de Vecht- stroom" vinden we zes mooie platen: Ouderhoek, het Landhuis, van den H^- Antony van Hoek, van
buiten. Ouderhoeks Speelhuis, nevens het gesigt naer de Nieuwersluijs.
Ouderhoeks Gesigt van het Speelhuis A"- 1717 met bezoek van
sijn Czaarsche Majesteit driemael vereerd. Ouderhoeks Gesigt van het Bergje naer het Huis.
Ouderhoeks Gesigt, bij de Karper-Vijver, door de Berceaux,
naer het Bergje. Ouderhoeks gesigt over de laetste Kom naer het Bergje.
Ook van P. Lutgers bestaat van dit buiten een lithographie,
vervaardigd in 1836. Evenals zoovele andere buitenplaatsen, is ook Ouderhoek ver-
dwenen. Alleen twee steenen hekpalsn, in 1914 opnieuw opge- metseld, die toegang geven tot de boerderij, bewoond door A. Miltenburg, dragen als laatste overblijfsel den naam van de eens zoo bekende buitenplaats. Didam. L. J. v. D. HEIJDEN.
|
||||
^^.^^^Sg-j^^^^^
|
||||||||||||
.V
|
||||||||||||
�&■'
|
||||||||||||
De Ridderhofstad Guntersfein vanaf de Vecht gezien.
|
||||||||||||
De Ridderhofstad Qunterstein^
in het bijzonder als woonplaats van ]ohan van Oldenbarnevelt,
Raadpensionaris van Holland. |
||||||||
Aan') het zandpad bij de Vechtbrug te Breultelen verrijst het
witte, vierkantige Huis Gunterstein, gekroond door een met beelden voorzien torentje en aan de Vecht-zijde versierd met zijn wapen: drie leli�n van goud op een veld van keel. Het monu- mentale gebouw, met zwarte onderpui en op pilaren rustend balkon, spiegelt zich in een breede, heldere gracht, die ook het voorplein met de oranjerie�n omspoelt. Het front van het huis ligt tegenovergesteld aan de rivier; een ruime oprit over twee vaste bruggen en het voorplein leidt daarheen. Het �Groote Huis", zooals het vaak in den volksmond heet, heeft een uitgestrekt park met lommerrijke lanen en uitgebreid plantsoen, waarin prachtexemplaren van boomen van allerlei soort') Gunterstein draagt in alle opzichten een ouderwetsch, deftig, eenigszins vorstelijk karakter; het heeft iets klassieks; het maakt een �historischen" indruk. |
||||||||
') De gegevens voor deze beschtijving zijn alle, zonder uitzondering, ontleend aan
het archief, de bibliotheek en het gebouw zelve van Gunterstein. 2) De beeldengroep in het park stelt voor: Pluto die Persephone rooit.
Persephone, door de Romeinen Proserpina genaamd, is in de Grieksche mythologie eene dochter van Zeus en Demeter. Toen zij zich bij het plukken van bloemen wat ver van hare gezellinnen verwijderd had, werd zij door Pluto geroofd, die haar tot zijne gemalin en alzoo tot koningin der onderwereld verhief. Demeter zocht hare dochter met een fakkel, dien zij aan de vlammen van den Etna had aangestoken, te vergeefs in alle oorden der aarde. Eindelijk vermeldde haar de nymf Arethusa of Helios, wat geschied was. Zeus beloofde haar toen, dat hij haar weder in het bezit zou stellen van hare dochter, bijaldien deze in het rijk der schimmen nog niets genuttigd had. Daar Persephone intusschen reeds een granaatappel met Pluto gedeeld had, gaf Zeus haar verlof om de helft van het jaar op de aarde door te brengen. De strekking van deze mythe is niet moeielijk te raden; zij is namelijk eene alle- gorische voorstelling van het plantenr�k, hetwelk ieder jaar herleeft. In deze omgeving van zoovele voortbrengselen der schoone natuur is zulk eene
beeldengroep uitnemend op hare plaats, 't Is wel mogelijk dat zij eens een der sie- raden was van de lustplantagie van den Heer Theodoor Boendermaker, het tegen- woordige �Boom en Bosch"; tenminste in het jaar 1719, toen het plaatwerk �De Vechtstroom" werd uitgegeven prijkte het beeld van de geschaakte Proserpina in Heer Boenderraaker's hof, |
||||||||
46
�Als men, onder het statige loof derboomen wandelende, deze
met zoo veel zorg onderhouden lustplaats bewondert, dan her- innert men zich onwillekeurig, dat onder datzelfde loof eens de edele Johan van Oldenbarneveld de belangen des vaderlands heeft overwogen; dat hij daar verademing heeft gezocht van de onvermoeide werkzaamheden, welke hij zich ten beste des lands liet welgevallen, en gewisselijk ook meer dan eens de wispel- turigheid des volks en de ondankbaarheid der Vorsten zal hebben overpeinsd. Het verheugt ons, dat de grond, door dien eerbied- waardigen bezitter vereeuwigd, ook later het eigendom van mannen geworden is, die in 's lands geschiedenis loffelijk vermeld staan, en die het zich tot eenen heiligen pligt hebben gesteld Gunterstein in eere te houden, zoodat het nog tegenwoordig, in alle opzichten een sieraad van den Vechtstroom mag genoemd worden.'") Gunterstein tijdens Johan van Oldenbarnevelt, aan wien het
vanaf het jaar 1611 tot aan zijn dood in 1619 toebehoorde, had een geheel ander aanzien dan het tegenwoordige Huis en ook verschilde het van het oude slot, gelijk het in de IS^e eeuw werd gesticht. De geschiedenis van Gunterstein kan gevoegelijk in drie deelen gedeeld worden en wel alzoo dat het eerste deel handelt over het oude, oorspronkelijke slot vanaf zijn stichting tot het jaar 1511, toen het door de Utrechtschen tot den grond toe werd geslecht; het tweede deel de Ridderhofstad betreft, vanaf den wederopbouw tot het jaar 1672. als deze door de Franschen werd verwoest; dit is dus het Gunterstein van Johan van Oldenbarnevelt; het laatste deel de geschiedenis van het tegenwoordige Huis bevat, dat in 1681 werd gebouwd, en waaraan de namen van Ferdinand van Collen en Herman Dani�l Willink van Collen onafscheidelijk verbonden zijn. Het oude Gunterstein vanaf de stichting tot aan
zijn slechting in 1511. �Hoezeer het niet met stellige zekerheid kan bepaald worden,
is het eene geenszins gewaagde gissing, dat Guntersteyn eertijds een Leen van van Amstel of van Woerden zoude geweest zijn, hetwelk na den moord van Graaf Floris V tot de verbeurd ver- klaarde goederen behoord heeft, die een Leen van Holland |
||||||
1) C. P. E. Robid� van der Aa, Oud-Nederland in de uit vroegere dagen over-
geblevene burgen en Msteelen gesclietst en afgebeeld. Nijmegen 1845. Quntersteijn, |
||||||
47
geworden zijn, gelijk het zulks dan ook, ofschoon in het Sticht
gelegen, sedert altijd gebleven is."') Het zou gesticht zijn door zekeren Gunter, van wien het den naam heeft ontleend; stein, of steen beteekende vroeger dan ook: kasteel. Het kasteel van ridder Gunter heeft nog heden ten dage hetzelfde wapen � drie leli�n van goud op een veld van keel � als hetgeen door de Gunter's gevoerd werd, waardoor de genoemde afkomst wel tot zekerheid wordt. Het jaar der stichting is echter niet nauwkeurig te bepalen. Het geslacht Gunter of Gunther stond in de 13<'e of 14<^e eeuw in Utrecht in groot aanzien en is uit dat van Lichtenberg gesproten-). Het is reeds lang uitgestorven. In m.s. Aanteekeningen van A. Buchelius leest men: �Guntersteijn, een Ridderhofstad gelegen onder Breukelen, bij de brug�1300 bekend, behorende door die van Gunter als 't schijnt getimmert of gepossedeert." Volgens Robid� van der Aa bezat de familie Gunter een sterk
huis te Utrecht, naar welke eene straat den naam droeg en wordt een Arnout Gunter in 1326 als Schepen van Utrecht vermeld. Uit het geslacht van Gunter ging het slot in dat van Everdingen
over. De van Everdingen's behooren tot de voorzaten van Johan van Oldenbarnevelt, zooals uit de acte van 1611 blijkt, waarbij Gunterstein andermaal voor eene Ridderhofstad door de Staten van Utrecht werd verklaard.^) Ook het geslacht Everdingen was te Utrecht gevestigd.*) Uit eene oorkonde van isgs^^) blijkt dat Gunterstein toen ter
|
||||||
1) Robid� V. d. Aa. Oud-Nederland.
2) Historia Episcoporum Ultrajectensium, auctore Wilhelmo Heda etc. notls
Ulustrata ab Arnoldo Buchelio Batavo. Ultraject. 1642. KI. fol. pag. 243 en pag. 252 in noot bovenaan en den brief van Bisscliop Jan daarop volgend d.d-Ao. 1346, waarin een Gijsbert Qunter genoemd wordt; en ook pag.225 noot rr. Aanteekening H. D. Willink van Collen.
3) Zie bijlage II.
4) Robid� v. d. Aa: Het geslacht Everdingen was bevriend aan dat van Van
Amstel. Een Qeulbert was in 1324 Deken van het Kapittel te Dom; een G�sbert treft men aldaar in 1326, onder de Kanunniken van St. Maarten aan; terwijl een Beernt in 1466 en een Loof Thonisse van Everdingen in 1576 als Raden voorkomen. Zie S. V. Leeuwen, Bat. III. bladz. 1197 en van de Water, Deel 1 bl. 244, Deel III bl. 127 en 174. 5) Deze oorkonde wordt ook vermeld als dateerend van 1 Febr. 1399.
|
||||||
48
tijd gepacht werd door Johan van Nyenrode van Elsebe van Loendersloot'). Het is moeilijk te verklaren hoe Robid� van der Aa in 1400
als eigenaar vermeld Hugo de Bloot-) en in 1413') Elzabe van Loenresloot Vrouwe van Isendoorn, aan wie Gunterstein blijkens genoemde oorkonde reeds in 1398 toekwam. In 1500 werd Gunterstein door Hendrik van Nyenrode*) aan-
gekocht. Terwijl hij het bezat kwamen er onrustige dagen. De Bourgondi�rs namen Gunterstein in ten jare 1508 en pleegden er veel moedwil, totdat zij het op het einde van datzelfde jaar ontruimden. Maar erger was de slag, die het Huis in 1511 trof, toen het
door die van Utrecht overrompeld en tot den grond toe geslecht werd. Hendrik van Nyenrode overleefde deze gebeurtenis nog eenigen tijd en overleed in 1519 in den hoogen ouderdom van 84 jaren. |
||||||
1) Ridder Johan van Nyenrode, Heer van Velsen en den Poel, was gehuwd met
Margaretha van Minden. Hij waseenzoon vanQhysbrechf,den derden Heer van Nyenrode uit diens tweede huwelijk met Margaretha van Rijn. Volgens de genoemde oorkonde bekent Hugo van Loendersloot, als voogd en momber van Elsebe, dochter van Heer Splinter van Loendersloot, eene som van 18 gouden Frankrijksche schilden van Johan van Nyenrode ontvangen te hebben voor 2 jaren pacht van de hofstede Gunterstein en 7 morgen lands, daartoe behoorende. Zie J. J. de Qeer: Nalezingen op de proeve eener geschiedenis van het geslacht van Nyenrode bl. 171. Hierbij teekenen wij ook aan dat volgens de Geer door genoemden Ghysbrecht van
Nyenrode in 1385 het gerecht de tienden en tinsen van Breukelerveen en Tienhoven gepacht werden van het Kapittel van St. Pieter te Utrecht. 2) Robid� van der Aa: Hugo de Bloot,ook wel als Hughe van Bloot vooikomende
een afstammeling uit het aanzienlijk geslacht van Bloot, tot hetwelk ook die Philips behoorde, die ten tijde van Graaf Diderik VI als Schildknaap vermeld wordt, en die andere Philips, welke in 1407 als Ridder en Drossaart voorkomt. Later vestigde dit geslacht zich te Delft en schreef zich Blotius. In 1575 en vroeger was een Hugo Blotius Keizerlijk Bibliothecaris te Weenen. Zie S. v. Leeuwen. Bat. III. bl. 1193 en D. v. Hoogstraten en J. L. Schuer. Groot Algemeen Woordenboek, Letter B, folio 276 en 277. In het handschrift van Buchelius staat hieromtrent: �Ao 1400 of daaromtrent vind
ik dat 't zelve huis met 7 morgen lands verleid is Hugo de Bloot." 3) Elzabe of Elsebe van Loenresloot erfdochter van Splinter van Loendersloot
en Elsebe van Zuyien verkreeg den vrijen eigendom van het huis Gunterstein in 1415, welke haar op den 16 Sept. van dat jaar werd overgedragen door Johan van Nyenrode, baljuw en erfmaarschalk van Gooiland, in naam des graven van Holland. Zie: J. J. de Geer: Proeve eener geschiedenis van het geslacht van Nyenrode bl. 37
V. Mieris IV 344. Beschrijving van het beroemde Huis Gunterstein gelegen in het Nedersticht van
Utrecht aan de rivier de Vecht MDCCXXXII. 4) Hendrik van Nyenrode was een natuurlijke zoon van Gysbert Heer van
Nyenrode en gehuwd met Jovfre N. Ruysch. Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
|
||||||
49
Van dit oude Gunterstein zijn ons geen meerdere aan-
teekeningen bewaard gebleven. Ook kennen wij geen afbeeldingen
van het oorspronkelijke slot, dat wij ons hebben voor te stellen
als een middeleeuwsch kasteel, door torens versterkt en van
|
|||||||||||||
-u?
|
|||||||||||||
, / Jt:i,ϣ-fft^iat^i�rt~
|
|||||||||||||
tStc
|
|||||||||||||
O UT- GrUNTBR STJ�ZN
|
|||||||||||||
schietgaten en grachten voorzien. Het zal veel gelijkenis gehad
hebben met de afbeelding �Out-Gunterstein" ') door A. Radema- ker gemaakt, waarvan wij een reproductie geven. De Ridderhofstad Gunterstein vanaf de slechting in
1511 tot aan zijne verwoesting in 1672, vooral als
woonplaats van Johan van Oldenbarnevelt.
Gysbert van Nyenrode, zoon van den genoemden Hendrik,
aan wien Gunterstein in den jare 1519 bij erfenis toekwam, wordt door Robid� van der Aa als herbouwer genoemd. De afbeel- dingen door A. Rademaker, Saftleven en W. Swidde geven ons een duidelijke voorstelling van het Gunterstein van die dagen. |
|||||||||||||
1) Dezer kopergravure is uit 1661 en is abusievelijlc 1611 gedateerd.
|
|||||||||||||
50
Den 23s*en Mei 1539 werd Gunterstein door de Staten van
Utrecht als riddermatig erkend en kreeg het dus de rechten van eene Ridderhofstad, Bij Heer Gysberts overlijden ging de Ridderhofstad in 1553
over op diens zoon Hendrik. Deze ovierleed ongehuwd in 1557 en werd in het bezit van Gunterstein opgevolgd door zijn broeder Jacob, welke gehuwd was met Vrouwe Catharina Swart. Hoewel Heer Jacob van Nyenrode kinderen had, heeft hij toch met voorbijgang van deze, bij uiterste wilsbeschikking, Gunterstein in het jaar 1568 gebracht aan zijn moeder Cornelia van Waveren, behoorende tot eene aanzienlijke Amsterdamsche familie, welke het naliet aan hare dochter Margaretha, echtgenoote van Jan Mounix. Van Gunterstein in deze dagen maakt �het Hoofd der Neder-
andsche Historieschrijvers" n. 1. P. C. Hooft gewag, die het Gruntestein noemt. Hij beschrijft in zijne �Nederlandsche Histo- ri�n'") dat Adriaan Vijgh-), met 500 uitgelezene soldaten van Schoonhoven naar Breukelen werd gezonden om de rivier de Vecht aldaar af te sluiten. Hij wierp te Breukelen schansen op en legde eene bezetting van 40 man op Gunterstein. jan Baptista Taxis, Fourage-meester der Spanjaarden, die dat
te Utrecht vernam, zag in, welk nadeel dat voor de Spanjaarden kon hebben. Terstond trok hij met Spaansch krijgsvolk er heen, overviel Vygh en dwong hem het kasteel en de schans te ont- ruimen, waarop Taxis met de zijnen Gunterstein bezette en de begonnen werken deed slechten. Hoewel het Huis niet geheel en al van schade kan bevrijd
gebleven zijn � wij vinden dienaangaande niets opgeteekend � is het voor geheele vernieling gespaard gebleven. Omstreeks het jaar 1584 kwam de Ridderhofstad aan de
oudste dochter van Jan Mounix') en Margaretha van Nyenrode, Maria genaamd. Reeds in 1587 ging Gunterstein over op hare zuster Francisca, die gehuwd was met Jan van Gerven, van welke het weder omstreeks 1597 vererfde op eene jongere |
||||||
1) Boek VIII, het jaar 1573.
Zie ook P. Bor: Oorspronck, begin en vervolg der Ned. Oorlogen en beroerten
Dl I 6e boek iol. 439: �de Heer Baron van Batenburg heeft in Juni of Juli 1573 voor den Prins van Oranje het huis te Breukelen ingenomen maar wreder verlaten." 2) Deze wordt bii Wagenaar Deel VI bladz. 424 Overste van Gorinchem genoemd,
3) Ook de schrijfwijze Monniks komt voor.
|
||||||
51
zuster Christina Mounix, toen reeds weduwe van Caspar de
Bruxelles'), Heer te Gendereng. In het huis-archief bevindt zich eene hoogst zeldzame kaart
van het terrein van Gunterstein, uit het jaar 1604, gemaakt door Jan Rutgerszoon van den Berch, gezworen landmeter voor den Hove van Utrecht. Het Goed wordt ook hier Gruntesteyn ge- noemd evenals bij Hooft. Na den dood van Christina de Bruxelles in 1610 kwam de be-
zitting aan haar zoon Karel, die Gunterstein in 1611 verkocht aan �Johan van Oldenbarnevelt, Ridder, Heer van Berkel en Roodenreys, Advokaat en Raadt van den Lande van Hollandt en Westvrieslandt." Zoo is aan Gunterstein de herinnering ver- bonden van een zeer belangrijk persoon uit onze vaderlandsche geschiedenis; het werd in 1611 alzoo de bezitting van een man wiens naam destijds in en buiten de Republiek op aller lippen was en wiens tragische dood acht jaren daarna door niet wei- nigen met blijdschap, door veel meerderen met ontzetting zou worden vernomen. Hoe Gunterstein aan de .Flonkerstar der Barnevelden"-) ge-
komen is door koop van Jhr. Carel van Brouxelles, blijkt uit den leenbrief, die hierachter als Bijlage I is afgedrukt, uit wel- ken brief tevens te zien is, dat de Ridderhofstad, hoewel een deel van het Sticht zijnde, leenroerig was aan Holland. Op verzoek van Johan van Oldenbarnevelt werd Gunterstein
den 10<i=" December 1611 door de Staten van Utrecht ander- maal voor eene Ridderhofstad erkend.') De heer H. D. Willink van Collen, Heer van Gunterstein,
overleden 28 Februari 1913 heeft een uitgebreide collectie �Oldenbarneveldiana" bijeengebracht, bestaande uit boeken, platen en penningen betreffende johan van Oldenbarnevelt en |
||||||
1) Het geslacht De of Van Bruxelles, ook wel Brouxelles genoemd, had in de
16e eeuw veel invloed; de Raadsheer Philibert van Bruxelles deelde zeer in het vertrouwen der Landvoogdes en werd door haar tot belangrijke zendingen gebezigd en bij moeilijke staats-gebeurtenissen geraadpleegd. Vergel�k J. Wagenaar, Vaderl. Historie Deel VI, bladz. 10 en 137. De hiet voor-
komende Caspar was President in het Hof van UIrceht. Zie: Robid� van der Aa. 2) Zie Claas Bruin: �Speelreis langs de Vechtstroom" over �Gunterstein".
�De Flonkerstar der Barnevelden,
Die Martelaar van Staat, wiens lof Geen tong ooit kan naar waarde melden, Was eertijds heer van deezen hof. 3) Zie de acten hiervan in Bijlage H.
|
||||||
52
|
|||||
JOHAN VAN OLDENBARNEVELT.
Heer van de Ridderhofstad �Gunterstein". Ao. 1611�1619. |
|||||
53
zijn tijd. De collectie is uitnemend verzorgd en van nauwkeurige
aanleekeningen en critische beoordeelingen voorzien. Alle platen en afbeeldingen van den raadpensionaris zijn in chronologische volgorde gerangschikt en gecatalogiseerd naar Fred. Muller, Portretten en Hist. platen; van Someren, Portretten en Le Blanc. De bibliotheek bevat een 35-tal grootere en kleinere werken,
welke handelen over Johan van Oldenbarnevelt; de zeldzame worden in Bijlage III vermeld. Het aantal platen betreffende Johan van Oldenbarnevelt, zijn
tijdgenooten en zijn tijd is zeer groot. De collectie bevat o. a. een vijftigtal portretten van dien grooten staatsman en een twintigtal afbeeldingen van zijne terechtstelling. Alleen de zeld- zame platen vermelden wij in Bijlage IV. Merkwaardig is een eigenhandige brief van den Heer Raad-
pensionaris Johan van Oldenbarnevelt, geschreven op den huize Gunterstein den IT^en October 1613, welke brief in het huis- archief wordt bewaard.') Hij is gericht aan den �Welgeboren Heere Heer Walraven, Heere van Brederode, Vianen etc. en handelt over de confiscatie van de goederen van Hendrik van Brederode. Van dezen niet onbelangrijken brief geven wij eene reproductie, terwijl de tekst luidt als volgt: �Welgeboren Heere.
Den Heere van Veenhuysen heeft mij gesegt dat Uwe Exc.
goede beliefte is van mij te verstaen wat consideratien ick in de questieuse zaeke hebbe, nopende die ontfangen vruchten ge- durende den oorloghe; daerop ik deese swaricheyt hebbe ge- vonden : dat deese actie nochte die quaestieuse goederen bij den fisque van myn Heeren van Hollant nyet en zijn aen- geslaghen nochte bekent geweest; zoo dat tractaet van bestant daertoe nyet wel getrocken en kan worden en die naedere verklaringe van 't zelve tractaet gemaeckt, zoude te uwe Exc. nadeel weesen, van den tijt aff dat die confiscatie des Coninx heeft gecesseert over alle de goederen van heer Heyndrick Heer van Brederode. s. g. Deese consideratie heeft mede veel bewogen te raden tot accoord. Bij mijne voorgaende en hebbe ick nyet vermaent van voor-
|
||||||
1) Zie: Kroniek van het Historiscli Qenootscliap te Utrecht29Jaarg. 1873,waarin
genoemde brief is opgenomen. |
||||||
54
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
<_ ._^';^.^/ >'tvJvi v.-.^^ ,.�,^^ Pt,». .,i,;,4,' y
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
f '
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
■ ^ §">-* *.^w.Va!^.,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
f- -�■■
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
- -.*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
'■^■"-«^'-.'-■u.-^ 7^ -i:, ■;,:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
. V»^ j. 1^4''^ f «^^-t^.»*.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
I
Eigenhandige brief van Johan van Oldenbarnevelt, geschreven op.Gunterstein
den 17den October 1613. Op de helft der ware grootte. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
55
geroerde dienst, uwe Exc. bekent. lek en hebbe daervan in het
langhe gesproken met heere G. van Thoars, die daertoe wel geaffectioneert is, die jongste en was daer nyet. Haere Exc, hadde wat verstaan van andere processen, maer zeyde nyet te weten in specie met wye. lek zoude (onder correctie) dienstelijck vinden die acta van 't jongste te onderzoecken en dan meerder bij alle gelegentheyt, weesende 'tselve nodich ter afweeringhe van alle contreminen ; ende mij hiermede nogmaels tot uwe Exc. zeer dienstelijck gebiedende, bidde God den Heere Almachtich, Welgeboren Heere, uwe Exc. in voorspoet ende gesontheyt te houden in syne heylige bewaringhe. Uyt Guntersteyn den IT^en Octobris 1613.
Uwe Exc. zeer dienswillighe dienaer
JOHAN VAN OLDENBARNEVELT. Van nyens is hier geadviseert datter drie costeleycke schepen
uyt Oost-Indien voor deesen jare gecomen zijn." Nog eene andere herinnering is op Gunterstein aanwezig be-
treffende }ohan van Oldenbarnevelt en wel een schoorsteenstuk, hoog 1.95 Meter en breed 1.38 Meter, op doek geschilderd, waarschijnlijk door H. en C. Saftleven'). De schildering stelt voor het oude slot Gunterstein zooals het zich vertoonde v��r- dat de Franschen het in 1673 geheel ru�neerden-) en gelijk Johan van Oldenbarnevelt, die het in 1611 tot zomerverblijf gekocht had, het bezat.') Bij diens veroordeeling in het jaar 1619 werd het geconfisqueerd en verkocht � daarop ziet, allegorisch, de groote uil, het beeld der wijsheid, die er door zijne belagers: de roofvogels en kraaien, van wordt verjaagd, terwijl de ruiter. Prins Maurits, het komt bezien.*) In het jaar 1619 werd Johan van Oldenbarnevelt, Heer van Gunterstein sedert 1611, van zijne ridderhofstad �verjaagd". |
||||||
1) Herman Saftleven de Oude. Zijn zoon en leerling: Cornelis Rehoren te
Rotterdam 1606, aldaar begraven 4 Juni 1681. Aanteekening van H. D. Willink van Collen. 2) Zie afbeelding door J. Sorious, F. Muller. Hist. platen no. 2365, «relke ets van
1673 later gebruikt is In �'t Ontroerde Nederland" Amsterdam 1676, in 4o.; zie Dl. Il pag. 626 en 4C0. 3) Zie �Verhooren van Johan van Oldenbarnevelt". Uitgegeven door het Historisch
Genootschap te Utrecht. 1850. bladz. 114. 4) Aanteekening van H. D. Willink van CoUeii,
|
||||||
56
|
||||
o
|
||||
57
J. van Oldenbarnevelt Voor buitenlands geweld Een rots, voor 't land een vader, Gedoemt gelijk verrader; Was grijze Barneveld.') Aan zijne terechtstelling herinnert ook Vondel in zijn vier-
regelig vers: Dit 's Grootva�r, van wiens deugd geene eeuwen zullen
[zwijgen;
Hij deed zijn Rechters zelfs het hair te berge stijgen,
Toen hij ter vierschaar quam al even wel gemoed.
Zijn vijand dronk de dood aan zijn onschuldig bloet.")
Bij de veroordeeling van Johan van Oldenbarnevelt werden
zijn goederen geconfisqueerd en zoo ook zijne bezitting Gunter- stein. Betreffende de verbeurdverklaring van deze Ridderhofstad is zeer belangrijk een origineel handschrift'), aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Uit dit handschrift blijkt ten eerste dat �Guntersteyn" c. a. werd verbeurd verklaard en ten tweede dat*) �alsoo joffrouwe Odilia van Oldenbarne- |
||||||
1) Onderschrift door W. den Eigen, voorkomende onder een afbeelding van
J. V. Oldenbarnevelt door P. van Gunst; F. Muller Portr. 3975. 2) Onderschrift onder zijne afbeelding, ge�ist door I. Wijsman.
V. Someren I. pag. 183 Sub no. 192 �Chocolaad (Vaderlandsche)" Amsterdam bij
D. M. Langeveld 1796. 8o. 3) Oldenbarnevelt � Ledenberch. Eerste (en derde) Reeckeninge van Jan van
Haeften als gecommitteert tot die administratie der geconfisqueerde goederen van Johan van Oldenbarnevelt en Gillis van Ledenberch van Jaeren onlfanks 1619 en 1620 (en 1622) ende den uitgeeft daerjegens gedaen. Origineel handschrift in 2 dln, elk v«n omstreeks lOO blz. fol. Het bevat een opgaaf der goederen van Oldenbarnevelt en Ledenberch, meerendeels in de prov. Utrecht gelegen. Jammer dat het handschrift niet geheel compleet is en gedeeltelijk niet te volgen door lacunes en onduidelijk schrift, Aanteekening van H. D. Willink van Collen,
4) i. fol xxxni.
|
||||||
58
veld'), zuster van den voorz. H^ .v. O. deze liuysinge bewoont heeft tot Martius A" 1620". Vermoedelijlc veilde zij er niet uit, beweerende Gunterstein
gehuurd te hebben, en (wellicht) de huur haar vooruit door haar broeder te zijn geschonken, of met hem voor zijne ver- oordeeling verrekend; ten minste het bedrag der huur wordt pro memorie genoteerd.") Dit gebruik of deze huur betrof �huis met gedeelte meubilair, cleijne boomgaert en blomhoff." Verder blijkt uit dit handschrift') dat: Geraerdt Verhaer, te dier tijd scholtus tot Leusden, Gunterstein met de meubelen en huisraet, cleijne boomgaert en blomhoff, �van de Staten van Utrecht en rendant (i. e. Jan van Haeften q. q. als hierboven) gehuert heeft voor drie jaeren nae malkanderen geduerende, ingegaan sijnde Victoris 1620, voor jaerlix 240 ponden"; ten slotte zegt het handschrift dat �de groote boomgaert van Guntersteijn afzon- derlijk verpacht werd; in �1622 aan Jacob Jansz, schout en brouwer te Breukelen voor de somma van sestig ponden munte.""') Tragisch eindigde het leven van dezen grooten staatsman op het schavot met verbeurd verklaring zijner goederen. Er bestaat o. a. een medaille met den beeldenaar van loannes ab Olden- barnevelt en aan de keerzij deze regels: De tijt heeft nimmer weghgenomen
De naem en t overschot der vroomen
Want na dat zij zijn overle�n
Blinkt hunne deugt voor yder een.
|
|||||
1) Qerard van Oldenbarnevelt, gehuwd met Deliana van Wede, uit welk huwe-
lijk 3 kinderen zijn gesproten : 1. Johan van Oldenbarnevelt, geboren 14 September 1547, onthoofd 13 IWei 1619;
gehuwd in 1575 met Maria van Utrecht, welke eeboren is in 1553 en overleden 19 Maart 1629, uit welk huwelijk geboren zijn: Reinier van Oldenbarnevelt, (oudste zoon) Heer van Groeneveld; overleden 1623. Willem van Oldenbarnevelt, Heer van Stoutenburg, gedoopt 13 Nov. 1590, gehuwd met Walburg Marnix van St. A'degonde. Geertruid van Oldenbarnevelt, (ouiste dochter) gehuwd 23 Sept. 1597 met Reiinout van Brederode, Heer van Veenhuizen, Spanbroek en Oosthulzen, baanderheer van Wezenberg, overleden 1601. Maria van Oldenbarnevelt, huwt 1603 met Cornelis van der Myle. 2. Elias van Oldenbarnevelt, pensionaris van Rotterdam in 1586. Zijn dochter was
Johanna van Oldenbarnevelt, gehuwd met Adriaan Arentszn. van der Dussen. 3. Odilia van Oldenbarnevelt.
Het wapen van van O'denbarnevelt is een ankerkruis van zilveropeen veld van keel.
2) Loopt tot fol. 37.
3) Fol. XXX sqq van Dl II.
4) Alle aanteekeniagen betreffende dit handschrift waren genoteerd door H, D,
Willink van QoHen |
|||||
59
Na Odilia van Oldenbarnevelt en later Geraerdt Verhaer kwam
Qunterstein in 1623 aan Leenart Sweersz, een Amsterdamsch koopman, die evenals zijn voorganger het Huis met boomgaard en bloemhof huurde van de Staten van Utrecht. Ten onrechte beweert Robid� van der Aa, dat de ridderhofstad vervolgens bij erfrecht overgegaan is in het aloude geslacht van Cats, daar er van erfrecht geen sprake kan zijn na confisquatie'). Door verkoop werd Gunsterstein vervolgens het eigendom
van de familie Ploos van Amstel.-) In 1672, een jaar zoo bijzonder rampspoedig voor vele gebou-
wen in onze historische Vechtstreek, bleef ook Gunterstein niet gespaard. De moedwillige Franschen lieten het met buskruit springen in de maand September van dat jaar, nadat zij de huizen Ruwiel en Nyenrode verbrand hadden. Zoo werd Gunter- stein van zijn ouden luister beroofd, dien wij nog aanschouwen kunnen op twee afbeeldingen door A. Rademaker.') |
||||||
1) S. van Leeuwen noemt in zijne Batavi.i Illustrata, blz. 897 �het geslaete van
Cats van allen ouden t�den een van de considerabelste van gants Hollandt en Zeelandt." Volgens Robid� van der Aa is Qunterstein aan het geslacht van Cats gekomen,
doordat Adriana, (en niet Geertruid), dochter van Mr. Johan van Oldenbarnevelt gehuwd met Reinout van Brederode, Baanderheer van Wezenberg, een dochter Deliana had, welke in 1618 gehuwd is met Theophilus van Cats. 2) Robid� van der Aa:
Oorspronkelijk schreef dit geslacht zich alleen Ploos, doch Adriaan Ploos, Heer
van oude-Qein en Thienhoven en Raad in den Hove van Utrecht, die in 1639 over- leed, en een der Regters was, gesteld om Oldenbarneveld te vonnissen, werd bij open brief van Prins Frederik Hendrik, van 6 January 1634, verklaard gesproten te zijn uit den huize van Amstel van Mynden, en dien ten gevolge schreven zich diens nazaten Ploos van Amstel. Zie Mr. J. Scheltema, Staatkundig Nederland, Deel II Stuk I bladz 199. Engelbregt Ploos van Amstel was de laatste bezitter van Qunterstein uit ziin geslacht. Zie Leenbrief in bijlage V. Uit dezen t�d dateert:
�Afbeeldinge van het oude Huis Qunterstein Anno 1646" Copie van eene teekening
naar R. Rochman door H. C. Steenbergen. Ao 1892. 3) De kopergravure �De Breukelse-Brug en Out Gunterstein door A.Rademaker
is gedateerd 1660 en te vinden in: �Kabinet van Nederl.en Kleefsche Oudheden,door JWatth. Brou�rius van Nidek en Isaac de Long, 6de deel bladz. 261 Amsterdam 1794. De kopergravure �Out-Qunterstein" door A. Rademaker, abusievelijk gedateerd 1611
(dit moet zijn 1661) is te vinden in hetzelfde werk bladz. 276. Een copie van dit Out- Qunterstein �Guntersteijn" en van �De Breukelse Brug" komt voor in de �Versame- ling van 100 Nederlantse Outheden en Gesigten door A, Rademaker en in 't koper gebragt door I. M. Bregmagher" Amsterdam bij IJsack Greve bove de Beurs bij 't Schermschool in de kas No 7 in kl. 4o zonder jaartal. Bij Le Blanc staat vermeld: Johan Martin Brechenmacher, �diteur et graveur trav,
A Augsbourg, fin du 17 i�me siede. Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
In het huisarchief is verder nou een teekening door Jan Salomon Bos, overl. 1879,
van Quntersteyn Ao 1661, naar A. Rademaker. |
||||||
60
Het tegenwoordige Gunterstein, vanaf zijn herbouw
in den jare 1681. De ru�ne van Gunterstein werd gekocht door vrouwe Magdalena
Poulle, weduwe van Adriaan Daems,') die den 6'^^" September 1680 door �de Staten van Hollant ende Westvrieslant" met Gunter- stein werd beleend.-) Deze liet in het jaar 1681 het riddermatige huis herbouwen
op de oude fundamenten, gelijk het thans massief en eerwaardig aan de oever der Vecht zich verheft. 3) Zij heeft den eersten steen doen leggen door haar drie-jarigen neef Pieter Poulle.') Het huis-archief bevat vele afbeeldingen van Gunterstein, o.a.
eene verzameling met titel van 15 gezichten op het kasteel, de orangerie, berceau, plantsoen enz. in twee uitgaven, welke ons de ridderhofstad voorstellen tijdens Magdalena Poulle. 5) Het inwendige van het gebouw is geheel in overeenstemming
met de uitwendige verschijning; de inrichting is ouderwetsch- 1) Magdalena Poulle, eerder weduwe van Juan Dormion, was een dochter van
Pierre Poulle en Margu�rite Didier; zij overleed kinderloos. 2) Zie de leenbrief in Bijlage V, overgenomen uit �Beschrijving van het be-
roemde Huis Gunterstein !:;elegen in het Nedersticht van Utrecht aan de rivier de Vecht. MDCCXXXII. 3) De hoogte van het Huis bedraagt 21 M. 86 c.M. Boven den ingang staat in
groote Romeinsche cijfers het jaartal 1681. 4) �Pieter Poulle soon van Benjemijn Poulle heeft de eerste steen geleyt op den
Ie November 1680 out sUnde op deren dagh drie jaer" staat op een marmeren inge- metselden steen in den Noordwestelijken hoekpilaster van het huis circa een halven meter onder water; gevonden en weder ineemetseld Maart 1880. Pieter Poulle, geboren 1 November 1577, overleden v��r 1699, zoon van Benjamin
Poulle en Elisabeth Tiellens. Aanteekening van H. D. Willink van CoUen. 5) �Veues de Gunterstein,
De diees A Madame de Gunterstein et de Thienhoven a Amsterdam par Nicolas
Visscher avec Privelege des Etates generaux." Titel en 15 gravures; de eerste staat, uitgave van ca 1690, heeft bovenstaande
opdracht, op titel van Nicolaas Visscher. Onder de platen staat: de Lespine Exc. Cum Privile: Ord: Hollan:et West Frisia. De platen zijn waarschijnlijk door Willem Swidde; maar de titel benevens een paar der gezichten door I. Mulder gegraveerd Onder den titel staat dan ook:
I. Mulder ad vivum del. et fecit.
Cum Privile : Ord: HoUan et West Fris.
Deze eerste staat heeft geen nummers in marge links zooals de tweede staat.
�Veues de Gunterstein.
Dediees A. Madame de Gunterstein en de Thienhoven aAmsteldam par Jean Covens
et Corneille Mortier avec Privelege des Etates geperaux". Titel met 15 gezichten. Tweede staat. Vermoedelijk is de titelplaat alleen van
I. Mulder: hieronder staat dan ookt I. Mulder ad Vivum del.: et fecit. Cum Privile: Ord.: Hollan: et West. Fris. De gezichten door Willem §widde. Aanteekening van
H, D. \yiitink van pollen, |
||||
61
|
||||
o
|
||||
62
|
||||
I 11 i,.i'
|
||||
63
deftig. Belangrijk zijn de twee schouwen uit het jaar 1682, gemar-
merd door Pieter Verhoek, de gobelins uit denzelfden tijd, de schilde- rijen van Van der Plasen Saf tleven en de familieportretten. In den gang staan twee luxe kanonnen van koper,gemerktJoh.Ouderogge uit 1676. Aan de Familie Poulle herinnert nog het embleem, voor-
komende op de beide palen van een der inrijhekken, alsook boven den ingang van het huis, bestaande uit een veld van rood, waarop van goud twee sterren en daaronder een vluchtende kip achtervolgd door een vos op een groen veldje, met het rand- schrift : Poulle, Garde toy du Renart. Ook een haardplaat is met dit embleem versierd. In het jaar 1699 werd Gunterslein ') na den dood van Vrouwe
Magdalena Poulle en volgens hare testamentaire beschikking levenslang het eigendom van haar broeder Ridder Benjamin Poulle 2j Heer van Berkenrode, onder den last het te legateeren aan hunne nicht Maria de Bordes, dochter van Baudouin de Bordes en Maria Poulle, waaraan in 1711 werd voldaan.^) 1) uit dezen tiid dateert de afbeelding:
,'t Huys te Quntcrsteyn". In het huisarchief ia de 2de staat aanwezig.
De 1ste staat heeft: per C. Specht 1698 in: �de riddermatige huysen en gezichten
in de Provincie Utrecht, geteek. en in 't licht gebracht door C. Specht 1703 Utrecht, 2de staat heeft een ander adres: I. Ottens exc. Aanteekening van H. D. Willink
van Collen. 2) In de studeerkamer van Gunterstein hangt het portret van Bei�jamin Poulle,
Heer van Berkenrode, Gunterstein en Tienhoven, geschilderd door N. IWaes in 1677. Benjamin Poulle, Ridder-Baronet, (Zie Elias Vroedschap v. Amsterdam sub no272)
is 29 April 1646 gedoopt in de Walenkerk te Amsterdam, gestorven 19 Augustus 1711 ; door Koningin Anna van Engeland tot I?idder (Knight) verheven 27 Juni 1701; Raad in de Vroedschap v. Amst. 1703�1711 ; Schepen 1706. Luit. der burgerii 1675; Heemr. en Schout v. de Watergraafs- of Diemermeer 1084;
commiss. van de Posterijen 1698�1704; koopman en reeder op Engeland, Spanje, Itali� en Levant; bankier. Woonde in 1675 op den Fluweelenburgwal, later op het Singel over de brouwerij �de Swaan"; Heer van Berkenrode onder Heemstede, door aankoop uit den faill. boedel van Hendrick van Alkemade, Heer van Berkenrode en Qroote Linde, volgens verlijbrief d.d. 10 Febr. 1691 der Staten van Holland en West- Friesland; in 1699 volgens tesiament zijner zuster Magdalena Poulle Heer van Gunter- stein en Tienhoven. Huwt 30 Juli 1675 met Elisabeth Tiellens, welke 17 Maart 1652 in de Nieuwe Kerk te Amst. gedoopt is en gestorven 19 Febr. 1724, dochter van Michiel Tiellens en Catharina van der Ghiessen. Elisabeth Tiellens hertrouwde 27 Augustus 1713 met Mr. Jan Trip, Burgemeester van
Arasterdam. Uit haar eerste huwelijk was de reeds genoemde Pieter Poulle geboren. Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
Robid� v. d. Aa schrijft abusievelijk Pouille in pi. v. Poulle en dat de laatste telg uit
dit geslacht zich schreef van Poulje van Nuland ; Poelien van Nulant, (niet Poulje van Nuland) was een Dortsche familie; zie Elias Vroedschap van Amsterdam bladz. 480. 3) Het beeld van Proserpina, zie bladz. 45, draagt het jaartal 1712 en kan eene
herinnering zijn, dat de van Collens Gunterstein toen betro kken. |
||||
64
Maria de Bordes geboren in 1649 was 25 Jan. 1680 gehuwd met Mr. Ferdinand van Collen ')� Aan dezen herinnert �de soet- vloeijende dichter" Claas Bruin.') �'k Zie Gunterstein ^), dat praalgebouw,
Dat Lustpaleis van heer van Collen,
Die Hoofdschout van beproefde trouw,
Die 't duizendhoofdig beest voor 't hollen
Aan 't Y betoomt, door 't rijp verstand:
Een Cesar, in den krijg ervaren:
Een Cato van ons Vaderland,
Die nimmer zal zijn ziel bezwaaren,
Om 't recht te kreuken door verraad,
Uit onverzaad'baare eigenbaat."
Mr. Ferdinand van Collen, Heer van Gunterstein en Tienhoven,
geboren te Amsterdam 28 Juli 1651, overleden 30 October 1735, en begraven te Breukelen, was een bekend, groot man. Van 1672 tot 1674, dus op den leeftijd van een en twintig jaar, diende hij zijn vaderland als Cornet van een compagnie dragonders. Het volgende jaar nam hij als vrijwilliger dienst op 'sLands vloot en streed in de oorlogen met Zweden in de Oostzee en met de Franschen in de Middellandsche zee, welk tijdperk, wat voorbereidend was tot vol- |
||||||
1) Ferdinand van Collen, zoon van Jeremia van Collen en Susanna van Uffelen.
Jeremia van Collen is gedoopt te Amsterdam 10 Januari 1608; krijgt in 1659 bevesti- ging van adeldom; is 6 Juli 1676 overleden. Casper von Collen, of van Ceulen kwam in 1599 uit Aken naar Amsterdam, ver-
bannen wegens religie, met zijn tweede vrouw Catharina du Bois en overleed aldaar in 1615- De geregelde stamreeks der van Collen's vangt aan met Setvatius von Collen, geb.
te Aken in 1480. Zie de slamreeks in iNederland's Adelsboek 1913,11de jaarg. biz. 96-99. 2) �Speelreis langs de Vechtstroom" in �De zegepralende Vecht" Amsterdam bij
Wed, Nic. Visscher 1719. 3) In het onder 2) genoemde plaatwerk komt voor: �Het Huis Gunterstein, van
den Hr Ferdin. van Collen, Hooft Officier van Amsterdam, Heere van Gunterstein en Tienhoven etc." door Dani�l Siopendaal. Ook dateert uit dezen tijd:
�Veue Qeneralle du Chasteau de Gunterstein et Dependances.
Willem Swidde ad Viuum delien: et fecit. (= W. Swidde schetste het naar het
leven en maakte het.) De Lespine Exc. Cum Privilegio Ordin : Hollan: et West-Frisiae."
De eerste staat, circa 1720. (de 2de Nicolaas Visscher; de 3de Covens en Mortier
excud. (excud = excudit = graveerde.) Tijdens dezen Heer Ferdinand van Collen veischeen ook: Beschrijving van het
beroemde Huis Gunterstein, gelegen in het Nedersticht van Utrecht aan de rivier de Vecht MDCCXXXII, met 15 gezichten door W. Swidde. Dit zijn dezelfde als de reeds vermelde Veues de Gunterstein, uitgave van circa 1690. |
||||||
65
gende hooge ambten en waardigheden, duurde van 1675 tot 1678. In
de jaren 1706, 1707 en l708 treffen wij dezen Heer F. van Collen aan als Gedeputeerde te Velde, in weil<e waardigheid hij lauweren oogstte in de veldslagen van Rammiiies en Oudenaarde. Van 1709 tot 1719 bel<!eedde hij de hooge waardigheid van Hoofdschout van Amsterdam, alwaar hij in 1727 tot het Burgemeesterschap werd geroepen, welk aanzienlijk ambt hij uitoefende in de jaren 1727, 1731 en 1734. Uit erkentelijkheid van de groote verdienste van dezen man
plaatste de stad Amsterdam een gedenknaald') in het park van Gunterstein. Vrouwe Maria de Bordes overleed 17 Juli 1719 en was de eerste,
wier stoffelijk overschot in de grafkapel'-) werd geplaatst. 1) De gedenknaald heeft tot opschrift:
Ferdinandus van Collen
Natus Amsflod Ao MDCLI Dom. in Gunterstein (= geboren te Amsterdam in
het jaar 1651 Heer van Ounterstein.) Toparcha Tienhoven Af> MDCCXII (= Heer van Tienhoven in het jaar 1712.)
Senatr. Urbs. Ao MDCXCIV (� raadslid in het jaar 1694.)
Sabs. Ao JWDCXCVI Praetor Ao MDCCIX (� schepen in het jaar 1696. Hoofd-
schout in het jaar 1709.) Consul Ao MDCCXXVII Obiit Ao MDCCXXXV. (= Burgemeester in het jaar
1727. Overleed in het jaar 1735.) Ter opheldering diene dat de Ambachtsheerlijkheid Tienhoven sedert lang met
Gunterstein vereenigd was; door zijn huwelijk met Maria de Bordes is F. v. Collen hiermede beleend den 17den Augustus 1712. Volgens Prof. P. J. Muller moet Sabs. veranderd worden in Scabs. = Scabinus:
schepen, welk ambt F. van Collen bekleedde van 1696�1701. Sedert 1694 was hij raadslid van Amsterdam. 2) De grafkapel, aangebouwd aan de Hervormde kerk te Breukelen, werd in
1718 gesticht door Mr. Ferdinand van Collen, Heer van Gunterstein en Tienhoven, omdat het graf zijner ouders en voorouders in de kerk te Velsen geheel gevuld was. Tot deze stichting was de vergunning van de Vrouwe van Nyenrode; Patrones der Kerk, Anna Pergens, Douairi�re Johan Ortt gevraagd en bekomen, blijkens haar, in het archief van Gunterstein nog voorhanden, eigenaardig schrijven : �dat ick U W G b gedaghten wegens een Kapel of Tombe in de Breuckelse Kerc te maken, aen Kercmeesteren heb gecomrauniceert: alhoewel ick dienaangaende wel despotick had konnen ageeren: dog om aen alle formalityten te voldoen hebbe haer UWGb. intentie selfs aengewesen ; en syn mede van gedaghte dat UWGb. van die plaets kan disponeren. Sy (n.1. de kerkmeesters) spraken oock van enigh voordeel voor de Kerc te bedinghen; dogh heb haer van UWGb. genereusheyt dienaengaende verseckert." De kapel, gebouwd volgens het ontwerp van J, Mast, bekend bouwkundige uit
dien tijd te Utrecht, vertoont uitwendig den achthoekigen vorm met een boogven- ster aan de oostzijde en een aan de westzijde, benevens de later aangebrachte deur. Het koepelvormige met leien gedekte dak is met eene eenvoudige, witte urn gekroond. Inwendig is zij in dezelfde eenvoudige, strenge l�nen ingericht. De gewitte muren zijn met rouwborden gevuld. In het midden dekt een zware, hard- steenen zerk den ingang tot den grafkelder. Van het ruim der kerk is de kapel afge- sloten door een gesmeed hek met fraai smeeddecoratief, voorstellende de symbolen van den tijd en van den dood. |
||||
66
|
|||
67
De laatste afstammelinge der familie van Collen, Johanna Maria
Elisabeth van Collen geboren 30 Sept. 1820, overleden 16 Maart 1853, huwfde den eersten Mei 1844 met den Heer Dani�l Wil- linl{, die den 24sten Aug. 1808 geboren en den 25sten Oct. 1871 overleden is. Met koninklijke bewilliging voegde hij den naam van Collen bij den zijnen; zoo is hij de eerste, die den naam droeg van: Willink van Collen.') Uit dit huwelijk werden twee zoons en vier dochters geboren
van welke Mejonkvrouw J. M. E. Willink van Collen de tegen- woordige eigenaresse is, die met hare zuster Mejonkvrouw M. E. Willink van Collen Gunterstein bewoont. Met weemoed denken wij aan hun hooggeachten broeder Herman
Dani�l Willink van Collen, geboren 17 Januari 1849, overleden 28 Februari 1913, in wiens studeerkamer wij de gegevens voor dit artikel mochten verzamelen. Wij hebben een dankbaar ge- bruik gemaakt van zijn welverzorgd archief en nauwkeurige aanteekeningen. Gelijk voor menige instelling, had hij ook een hart voor Niftarlake, gelijk hij lid was der commissie, die ons oudheidkundig genootschap in Breukelen introduceerde.-) In verband met Gunterstein nam deze Heer een geheel eenige
plaats in door zijn buitengewone liefde voor en kennis van planten, in welk opzicht hij een groeten naam had. �De heer Willink van Collen was meerdere malen lid van het
Hoofdbestuur der Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, was een zeer gewaardeerd lid der Vaste Keurings- commissie en trad meermalen op als jurylid op buitenlandsche tentoonstellingen. Hij had eene bijzondere voorliefde voor de helaas bijna overal op den achtergrond geraakte Zuid-Afrikaansche |
||||||
1) Het wapen van de familie Willink van Collen is een gevierendeeld schild.
I en IV van azuur met een eikentak van goud (wapen der Willink's) II en III door- sneden; a. van rood met twee schuin-gekruiste gouden pelgrimsslaven; b. van blauw met twee bellen van goud (^relot'*) naast elkander. Met een hartschild van rood met 3 lelies van goud. (2 en 1) II en III met het
hartschild is het wapen der van Collen's. Gekroonde, gevleugelde .ielm met eiketak. Helmteeken : een engel van voren gezien,
doch het hoofd in profil, gekleed in een blauwe tuniek met gouden gordel en goudeij zoom van onderen, de armen van den elleboog af en de beenen bloot, alles in natuurlijke kieur, met nederwaarts gerichte zilveren vleugels, de linkerhand in de z�de gezet en in de rechter een gouden pelgrimsstaf houdende, welks beneden einde op een blauw bergje rust, waarop de engel staat. 2) den 24sten November 1912.
|
||||||
Heer van Qunterstein en Tienhoven van 1871 tot 1913.
|
|||||
6�
en Australische planten, waarvan hij persoonlijk eene veel om- vattende kennis bezat en eene uitgebreide verzameling heeft aan- gelegd. Mede behoorde hij tot de eersten, die krachtigen steun betoonden aan de Krelage-Stichting." ') Eene zeldzame plant van de verzameling op Gunterstein is de
�Doryanthes excelsa", welke aldaar den 14<ien Mei 1912 in bloei was. �De heer H. D. Willink van Collen had haar dertig jaren geleden als eene kleine plant op een veiling in de buurt ge- kocht en de hortulanus van den Hortus te Groningen, de heer A. Fiet, zeide toen, dat hij een kwartje aan de armen van Breu- kelen zou geven, wanneer zij bloeide. Zij is in bloei gekomen en wel met purperroode bloemen! Deze plant bloeide voor het eerst in Europa bij den heer Ch. Long te Bromley Hile;dat was in het jaar 1814. Later heeft zij een paar malen haar schoone bloemtuil laten zien in den botanischen tuin te Dublin en hier te lande bloeide zij in 1873 op de buitenplaats van jhr. Six te 's Graveland en in 1898 in den Hortus te Amsterdam. Haar vader- land is zuidelijk Australi�. De bladeren, licht groen van kleur, staan in een rozet bijeen; ze zijn zwaardvormig, hebben een lengte van anderhalven meter en loopen in een scherpe punt uit. De grootste zijn sierlijk omgebogen, de kleinste, die meer het midden uitmaken, staan schuins-rechtop. Het Guntersteinsche exemplaar had een aantal zijscheuten gemaakt en was dus aan den voet eenigszins bossig. De bloemstengel, die 1.60 M. hoog was, kwam daar echter prachtig boven uit."'^) Speciaal legde de heer H. D. Willink van Collen er zich op
toe om �oude" planten te verzamelen en die, welke op het punt van te verdwijnen waren, te redden, en heeft hij in zijn kassen en in zijn hof �een schatkamer, waarin tal van kostbaarheden verborgen zijn" ') bijeengebracht. |
|||||
1) Zie �Weekblad voor Bloembollencultuur'' onder redactie van ], H. Wentholt
te Haarlem. U Maart 1913, no. 88, 28sle Jaargang. 2) Zie �Utrechtsch Prov. en Sted. Dagblad" van 15 Mei 1912. 135 A.
3) Zie: Sieboldia. Weekblad voor den tuinbouw in Nederland. 9 Nov. 1878.
Redacteur H. Witte. Leiden. In 't bijzonder noemt de redacteur de Eryngium brome- liae folium Delar, in 1824 uit Mexico in Europa ingevoerd, vroeger hier en daar eekweekt, daarna vergeten, maar in den laatsten tijd met een paar andere soorten op nieuw in den handel gebracht. Op Gunterstein stond er een in den open grond; het blad even 4 c.M. breed, 1.70 M. lengte: welk een ontwikkeling dezer plant; een prachtige Umbellifeer, |
|||||
70
Ook de Heer J. K. Budde, Hortulanus te Utrecht, roemde bij
zijn bezoek in Juni 1905') de verzameling �oude" planten op Qunterstein aanwezig, en bewonderde in het park de Magnolia acuminata of Spitsbladerigen Beverboom, die een hoogte heeft van 15 a 16 Meter en een breedte van 6 � 7 Meter. Zoo biedt Gunterstein ook in zijn archief-) en in zijn hof een
merkwaardige, belangrijke verzameling van oudheden. Dit gevoegd bij het historisch monument, hetwelk in het
indrukwekkende gebouw zelve verrijst, en het eerbiedwaardig geboomte der uitgestrekte plaats, maakt het tot een der meest beteekenisvolle en aantrekkelijke plekjes in onze geheele streek. Blijve Gunterstein zulks tot in lengte van dagen!
J. W. VERBURGT.
|
||||||||||||||||||
1) Zie Utrechtsch Prov. en Sted. Dagblad 18 Juni 1905.
2) Wat de afbeeldingen van Gunterstein betreft, behalve de reeds genoemde, zijn
ook in het huisarchief aanwezig: ,De Ridder-Hofstad Gunterstein bij Breukelen, van voren en van de Vecht te zien,
geteekend door J d(e) B(eyer) en gegraveerd door H. S(pilman) in 1744". Komt voor in het verheerlijkt Nederland of Kabinet enz., diende tot opheldering
van den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, 7e deel, Amsterd. Wed I. Tirion 1773. |
||||||||||||||||||
De Ridder hoffstad Gunterstejn
15 Aug. 1747 J. de Beyer fee 1747 (fee =: fecit := maakte het).
Oorspronkelijke teekening in kleuren.
Ountersteyn Ca Ao 1759
|
||||||||||||||||||
Gunterstein
J. F. Christ del. CA. Vievireg Excud.
P. Lauters Lith.
|
||||||||||||||||||
,'t Huys te Guntersteyn"
door van Vianen, naar Casp. Specht. |
||||||||||||||||||
Een lithographie circa Ao 1860.
|
||||||||||||||||||
Een teekening in rood krijt, zonder naam,
Qunterstein uit 1681.
|
||||||||||||||||||
.Twee teekeningen in sepia zonder naam, naar A. Rademaker.
|
||||||||||||||||||
Gezigt te Breukelen aan de Vecht 21/2 uur afstands van Utrecht.
La village de Breukelen aux bords de la Vecht dans les environs d'Utrecht.
|
||||||||||||||||||
Qunterstein door Swidde.
|
||||||||||||||||||
BIJLAGE I
Leenbrief van 3 December 1611'), waarbij Gunterstein
door de Staten van Holland en West-Friesland wordt
toegewezen aan Johan van Oldenbarnevelt.
|
|||||||
�De Ridderschap, Edelen ende Steeden van Hollant ende
West-Vrieslandt representeerende de Staaten van denselven Lande, doen condt allen luyden: Dat voor Heer Reynoudt van Brederode Ridder, Heer tot Veenhuysen, Spanbrouck, Spierdyck, President in den Hogen Rade van Hollant, Zeelant ende West- Vrieslant, als ten desen versocht, ende bewarende de plaatse van den Heere Stadthouder van onse Leenen, ende den Leen- mannen hiernaa genoempt, gecomen ende gecompareert is, in properen Persone, Doctor Johan Baseus, Raadt ende Reecken- meester van Hollant; ende heeft, uyt crachte van syne speci- ale procuratie op hem gepasseert, bij Joncker Carel van Brouxelles, Heere van Grandreng, voor Notaris ende Getuygen binnen de Stadt Utrecht, in dato den 10 Novembr. lestl. den stilo ve- teri, beneffens desen in onse Leenregister van Hollant geregistreert, ons met halm, hande ende monde opgedragen, overgegeven ende quytgeschonden, sonder eenich recht, actie ofte toeseggen daar meer aan te behouden, als onse Leenmannen wysden dat Recht was: Dat Huys geheten Guntersteyn met seven mergen Lants daar 't voorsz. Huys op staat, alsoo die samentlijck gelegen sijn in den Gestichte van Utrecht, in den Kerspel van Breuckelen, in de Proostdye en Gerechte van St. Peters t' Utrecht, die belegen hebben Frederick de Boel ende Jan van Haversteyn, aan de Zuytsyde, ende den wech die geheten is die Stege aan de Noortsyde, streckende van de Vecht op en aan de Land- scheydinge; ende dat ten behoeve van Heer Johan van Olden- barnevelt Ridder, Heere van Berckel, Rooderys, Advocaat ende Raadt van den Lande van Hollant ende Westvrieslandt: |
|||||||
1) Kabinet van Nederlandsche en Kleefiche Oudheden door Mattheus Brou�rius
van Nidek en Isaac Ie Long 1794. Deel VI bladz. 272 en 273. A. Matthaeus ^de Jure gladii cap. XV pag. 271, 273, |
|||||||
72
Zoo is 't, dat Wy, de voorsz. Opdrachte, overgifte, ende
quytscheldinge believende, ende danckelyck nemende (behoudens Ons, ende eenen ygelicken zyns Rechts;) verlyt ende verleent hebben, verlyen ende verleenen mits desen onzen Brieve, den voornoemden Heer Johan van Oldenbarnevelt, dat voorsz. Huys Guntersteyn, met seven Mergen Lants, daar 'tselve Huys op staat, breeder hier voren geroert; te houden van ons, van wegen die Graaflicheyt ende Hoge Overicheyt van Holland ende Westvriesland, Heer Johan van Oldenbarnevelt voornoemt, synen Erven ende Nakomelingen, tot eenen Erf-Leene; ende te ver- heergewaden als 't verschynt met een rooden Sparwer, oft vyf Schellingen daarvoren. Ende hier van heeft ons die voornoemde Heer Johan van Oldenbarnevelt Hulde, Eedt ende Manschap gedaan, als behoorde; daarby aan ende over waren, als onze Leenmannen van Hollant, Heer Johan Berck, Ridder, eerste Raadt, Pensionaris der Stadt Dordrecht, Adriaan Duyck Heere van OutKarspel, Jacob van Mierop, Clerck Ordinaris van de Reeckencamer in Hollant, ende Egbert Cool onse Greffier van de Leenen. T'oorconden desen onsen Brief besegelt met onsen Grooten
Segelle; 'tweick Wy in gelycke saacken gebruykende syn. Gedaan in den Hage, den 3 December, Anno XVI hondert
ende elf." Deze leenbrief was gezegeld met een zegel van roode was,
onder uithangende aan een �dubbelden francynen steerte". ,0p te plycke" stont:
,By den Staten van Hollant ende West-Vrieslant: Ter relatie
van den Stadhouder ende Leenmannen voornoemt;" en was onderteekend: R. van Brederode. |
||||
BIJLAGE II.
Acte waarbij Johan van Oldenbarnevelt aan de
Staten van Utrecht verzoekt om Gunterstein
voor een Ridderhofstad te erkennen en
de erkenning als zoodanig. ')
|
||||||||
�Aan mijne Ed. Mog. Heeren, die Staten 's Lants van Utrecht,
ofte haar Ed. Mog. ordinaris Gedeputeerden, vertoont reverente- lyck Johan van Oldenbarnevelt, Heere van Berckel, Roderys enz. dat hij ettelycke Maanden geleden verstaan hebbende, dat Ie coope was, het Huys te Guntersteyn, met zyn toebehooren, ende dat het als hondert jaren geleden, 't zelve hadde toebe- hoort die van Everdingen, zyne Bloetverwanten; ende dat onge- vaarlyk tweehondert jaren te voren 't voorsz. Huys altyts aan voornaame Edelluyden hadde behoort: Heeft goetgevonden 't zelve te coopen; in meyninge aldaar zyn woonplaatse te nemen, ten minsten voor ettelicke Maanden in't Jaar, ende daarna ymantvan syne Kinderen ofte Kints-kinderen aldaar met eenige lustre te planten; op vast betrouwen, dat uwe Ed. Mog. geen swaricheyt en souden maacken 't zelve Huys, als hebbende alle qualiteiten van een Ridderhuys, naa d'ordre 's Lants van Utrecht vereyscht, mede te houden voor een Ridderhuys, om die Vry- ende Gerechticheyden als andere Ridder-Hofsteden te mogen genieten: Versoeckt dierhalven de Remonstrant, dat U.Ed. Mog. believe hem daartoe te verleenen behoorlijke Acte. �Dit doende, enz."
Deze acte was onderteekend met den naam: J. van Olden-
barnevelt. Op de Marge stond: �De Gedeputeerden van de Staten 's Lants
van Utrecht, gezien den inhouden dezer Remonstrantie, verclaren het Huys te Guntersteyn te hebben die qualiteyten tot een Ridderhuys ofte Ridder-Hofstede, na de ordre 's Lants van |
||||||||
1) Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden 1794. Deel VI bladz. 274,
275, 276. A. Matthaeus, de Jure gladii cap XV pag. 273, 274. |
||||||||
74
Utrecht vereyscht; 't zelve Huys over sulcx voor een Ridder-
huys ofte Ridderhofstede repeterende ende houdende, omme die Vry- ende Gerechtigheden als alle andere Ridder-Hofsteden te mogen genieten. Ordonnerende dezen, zowel in de Secretarye van de voornoemde Heeren Staten, als ten Hove geregistreert te worden. Gedaan t' Utrecht, den 10 December 1611".
Daaronder stond:
Ter Ordonnantie van de voorsz. Gedputeerde.
Het was onderteekent: G. de Ledenberch.
|
||||||
Acte van de Staten van Utrecht, waarbij haar Ed, Mog. de ge-
noemde verklaring �approbeeren, ratificeeren en confirmeeren". �Die Staten van den Lande van Utrecht, op een generale
Dagvaart ofte beschryvinge Staats-gewyze vergadert zynde, ge- hoort het rapport van haar luyder ordinaris Gedeputeerden, ende daaruit volcomentlyck verstaan hebbende de redenen, waaromme de voornoemde Gedeputeerden op den tiende Decembris voor- leden verclaart hebben, het Huys te Guntersteyn te hebben die qualiteyten tot een Ridder-huys ofte Ridder-Hofstede vereyscht, omme de Vrij- ende Gerechticheden, als andere Ridder-Hofsteden te mogen genieten: Hebben dezelve verclaringe eendrachtelicken geapprobeert, geratificeert, ende geconfirmeert, gelyck haar Ed. Mog. die approberen, ratificeren, ende confirmeren by desen. Ordonnerende desen sowel in de Secretarye van haar Ed. Mog. als in de Griffie van den Hove, benevens de voorsz. eerste Verclaringe geregistreert te worden. Gedaan t' Utrecht, den 26sten Mart 1612".
Daaronder stond:
�Ter Orndonnantie van myne voornoemde Heeren die Staten",
en was onderteekent: G. de Ledenberch. |
||||||
BIJLAGE lil
Zeldzame boeken, aanwezig in de bibliotheek
van Gunterstein, handelende over Johan van
Oldenbarnevelt en zyn tydgenooten.
|
|||||||||
Warachtige Historie van de Ghevanckenisse, bekentenisse,
leste woorden ende droevighe doot van wylen Heer Jotian van Oiden-barnevelt, Ridder, Heere tot Berckel, Roderys, etc, Advocaet van den Lande, Bewaerder van den Qrooten Zegel ende Chartres van Hollandt ende West-Vrieslandt. Te samen ghebracht meest uyt zyner Edt. eygiiene, behendelyck
uytghesondene ende bewaerde Schriften, die men daer van heeft connen becomen. Mitsgaders uyt de verklaringe van zyne Edt. Dienaer Johan Francken, ende 't gunt voort by een yeder notoir is. Ghedruckt, in 't Jaer ons Heeren, 1620. Gedrukt,') door een zekeren J. Veselaer uit Antwerpen, die
gegrepen en inde gevangenis gezet werd te Amsterdam in 1621 |
|||||||||
Sententien:
By den Hove van Holiant ghearresteert jegens Reynier van
Oldenbarnevelt, Heere van Groenevelt: David Coorenwinder, gewesene Secretaris van Berckel: Adriaen Adriaenssz van Dyck, gewesene Secretaris van Bleyswyck, over haerluyder grouwelycke en moordadige Conspiratie jegens den Persoon van den Doorluch- tigen en Hoogh. gebooren Vorst, den Heere Prince van Orangien &c mitsgaders tegens den welstandt van 't Landt. Ghepronuncieert ende gheexecuteert in 's Graven-Haghe den
29 Marty 1623. In 's Graven-Haghe.
Bij de Weduwe ende Erfgenamen van wylen Hillebrant
Jacobssz van Wouw, Ordinaris Druckers van de Ed: Mog: Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt. |
|||||||||
1) Aanteekening van H. P. Willink van CoUen,
|
|||||||||
76
Aurea Legenda.
Barnefeldiana,
Das ist,
Auszf�hrliche und warhaffte Beschreibung der Ankunfft desz
Adels, besonderer Tugenden und ganszen Lebens desz Meisters
Jehann von Barnefeld gewesenen Advocaten von Holland und
West-Frieszland
Sampt angehenckter Sentensz oder Urthel so den 13 May (anno 1619 in dem Haag v^?ider ihm auszgesprochen) unnd an seiner Person exequirt, und vollzogen worden. Alles ausz den Originali�n, so im bemelten Haag Gedruckt (und
diser zeit dem g�nstigen Deutsclien Leser zu gutem �bergesetzt worden. Es ist ein unertraglich Last, Wann der Knecht �br sein Herren Prast N�rnberg
In Simon Halbmayern Buchladen zu finden. |
|||||
Slechts de zeldzame boeken zijn hier vermeld.
|
|||||
BIJLAGE IV.
Zeldzame platen betreffende Johan van
Oldenbarnevelt, zijn tijdgenooten
en zijn tijd in de collectie:
H.D. Willink van CoUen.
|
||||||||
lohannes ab Oldenbarnevelt eques d. Berkeliae Roderisae.
Aetatis 71 Ao 1618. Fred. Muller') Catalogus van Portretten sub no. 3971 m.') Wt den bogaert, De Haen, Ledenb�rch, Hogerbeets, Grotius,
bernevelt, Moersbergen, Taurinus. Fred. Muller') Hist. pi. 1358.
Van 1) Oldenbarnevelt en zijne vrienden, waarschijnlijk door
Cz. de Pass�. Vertoninghe der tegenwoordighe stant int Vrye Nederlandt. 1618.
F. M. <) Hist. pi. 1313. (abus. Ao. 1616) zie ook Supplt. d' Arminianze. Schans tot Leyden.
Ao 1618 �) F. M. Hist. pi. 1327b. t' Arminiaens Testament.
16 Oct. 1618 1), door S. de Fries, bijgewerkt door C. J. Vlsscher,
iste staat. F. M. Hist. pi. 1329.; 't Arminiaens Testament.
Gedruckt in 't laer ons Heeren 1618. F. M.') Hist. pi. 1329a met uitleggend spotvers in het Hollands.
C. I. Visscher excud. D Arminiaensche dreck Waghen.
Ghedruckt in 't laer ons Heeren 1618. F. M. 1) Hist. pi. 1352a- |
||||||||
1) Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
2) De afbeelding van Johan van Oldenbarnevelt in deze bescbriiving is etn
reproductie van deze plaat. -^ |
||||||||
78
Op de Jonghste Hollantsche Transformatie. Zeer') waarschijnlijk door S. Savry A^ 1618, F. M. 1333«- Titelprent �) van het zeer zeldzame anonyme in 4° pamphlet
van Jacob Cats: �Bedenckinghe by ghelegenheyt van de fjegen- woordighe steert-sterre, op de vergaderinghe van de huyden- daechsche Synode, met 't samensprake nopende de jegenwoor- dighe steert-sterre enz. en Nieuwjaersgifte aen den lezer". A" 1618-'19. Bibl. van Pamphl. No- 1576. Deze zeer groote
en �schrickelycke" comeet verscheen den 27sten Nov. 1618. Door Jan van de Velde. F. M. Hist. pi. 1348 (zie ook supplt),')
Spotprent �) op de Arminianen.
Ao 1618. F. M. Hist. pi. 1355. Afbeelding') van den ouden en nieuwen tijd, na 13 Mei 1619
uitgegeven. Spotprent tegen J. van Oldenbarneveld c. s. F. Muil. Hist. pi. 1373. door Simon Frisius. Terechtstelling 1) van J. van Oldenbarnevelt; zonder opschrift.
F. M. Hist. pi. 1383, Wellicht door C. de Pass�. lustitie aen lan van Oldenbarnevelt geschiet den 13 May 1619.
F. M. »)� Hist. pi. 1384 door C J. Visscher. Vera effigies loan ab Oldenbernevelt aetat. suae 72. 1619. (Aan
beide zijden hiervan afbeeldingen van) 1. van Oldenbernevelt onthooft den 13 mey; Loevestein; R. Hogerbets. H. de Groot: eewich gevangen den 18 mey; Gielis van Ledenberg aldus op- gehangen den 15 mey; C. Vorstius 4, D. Trefel 3, I. Wten- bogaert 2, Haen 1; 2 en 4 syn eeuwich gebannen, 1 15 iaren, 3 voor 2 iaer gebannen. door I) Jan van de Velde (dubieus, zie Frank en v. d. Keilen
29). F. M. Hist. pi. 14133- F. M. Portret 3966g (portr. all��n).
lustitie aen lan van Oldenbarnevelt geschiet den 13 May 1619.
Jan van Oldenbarnevelt, Ridder, Heer van Berkel Rodenrys. Aetatis 70 A 1617. 't Hof van Hollandt. |
|||||
1) Aanteekening van H. p. Willink van QoUen,
|
|||||
7�
Johannes uijt den Boogaardt, gewesen Predikant van Syn
Excel. Hugo Grotius Pencionaris der Stat Rotterdam.
Rombout van Hoogerbeets Raets-heer ende Pensionaris der
Stat Leyden. Aetatis 58 A» 1619. 't Gerecht van 's Gravenhaege.
Lovensteijn.
Gillis van Ledenberg Secretarius der Heeren Staten Van Wtrecht.
Adolff van Wael, Heer van Moersberghen.
F.M.i) Hist. pi. 1385 (deze collectieve afdruk is hoogst zeldzaam),
door C. J. Visscher.
Johannes ab Oldenbarnevelt Eques D. Berkeliae Roderisae etc.
Advoc. et Custos Magni sigilli et Archivor Holl et Westfr. met 3 verzen: �Op d' Afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt" en een: �Gespreek op het Graf van wylen Joan van Oldenbarnevelt. Zie 1) Vondels' Poezy, gedichten A 1632 in 4e. Aanhangsel bl. 4 achter deel II |
|||||||
.Op d' Afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt:
Dit 's Oldenbarnevelt; die, in den Kryg en Vrede,
Syn goet, en bloet, ten dienst van 't Vaderlandt bestede.- Die Hollants eer bewaarde en voor haar vryheit sprak; Die Spanjens dwinglandy en Maurits hoogmoet brak; Die Geit verschafte en Raadt; die zonder schuldt moest sneven, En op het Hof-schavot verlaten Kop en Leven; Verdoemt, van Bastaard-Raad, als was hy een Verraer; Die Godt de wraak beval; en stierf s' Staats-Martelaar. C. D.
Dit 's.Oldenbarnevelt; die, in den Kryg en Vrede,
Syn Staatzucht aan de greyns van schelmse list bestede;
Die met een dubb'le tong serpentse dichts�ls sprak;
■Die Maurits roem bevocht en eet en trouheit brak; Die na 's Lants onheil dong; die door een Beul moest sneven,
' En op het Hof-schavot verlaten Kop en Leven; Gedoemt van 't heilig Recht voor Kerk en Lant-verraer;
� Die, met Godts wraak belast, stierf hoogmoets Martelaer. |
|||||||
1) Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
|
|||||||
80
Anders. Dit 's Oldenbarnevelt, die al syn kracht bestede Met list, ten dienst van hem, t' ontzenuwen de Vrede; Die HoUants roem beroofde, en haar tot wraak ontstak; Die Spanje miride in 't hert, en Maurits tegensprak; Die loon verkreeg na werk, en op 't Schavot moest sneven, Ten kosten van syn Goet, en ouden Kop, en Leven: Gedoemt door 't wettig Recht voor Schelm en Landverraer: Dus stierf hij Armiaans, en bleef haar Martelaar. |
||||||
Gespreek op het Graf van wylen Joan van Oldenbarnevelt.
Tusschen een Vreemdelingh, en Kerckgalm. Vr. Wie luystren om de vraegh eens Vreemdelinghs t� hooren ?
Kerkg. Ooren.
Vr. Wie stopt 's Lants Voorspraeck hier den mont met desen steen? K. Een.
Vr. Mauritius? wat kon den Lantvooght dus verstooren? K. Tooren.
Vr. Zoo heeft hy om verraedt hem 't leven afgesne�n? K. Neen.
Vr. Was 't om de Vryheydt dan met kracht op 't hert te treden? K. Reden.
Vr. Wat mist al 't Vaderlandt by 't korten van dien draet? K. Raet.
Vr. En brack men meer dan 't Recht der vrygekochte Steden? K. Eden.
Vr. Wat baert dit, hu elck voelt hoeveel syn doot ons schaet? K. Haet.
Vr. Wat moet men doen die met den Dwinghlant t' samen- sweeren? K. N^eefen.
Vr. Zou dan hun hooghmoedt haest verwelcken, als het gras ? K. Ras.
Vr. Wat zal men Barnevelt, die 't juck socht af te keeren? K. Eeren.
Vr. Wat wort de Dwingelant, die 't Recht te machtigh was? K. As.
|
||||||
81
Heer lan van Oldenbarnevelt. Anagramma
Bewaarden Hollant in eeren. Praalbeeld voor den Vader des Vaderlands volgens de schetse van I. Oudaan. F. M. 1) Portr. 3986 bb. F. M. Hist pin. 1396. J. (niet I.) Oudaan (abusief bij M. Oudaen). |
|||||
1) Aanteekening van H. D. Willink van Collen.
|
|||||
BIJLAGE V. �)
Leenbrief, bij welken Gunterstein wordt opgedragen
aan Magdalena Poulle.
|
|||||||
De Staten van Hollant ende Westvrieslant doen cont allen
luyden, dat voor onsen lieven ende getrouwen Bewaerder van onsen groten seegele, Hr. Arend van Wassenaar, Heere van Duyvenvoorde, Voorschote, Veur Rosande, ende Houtvester van onsen lande, als Steedehouder en Registermeester van onse leenen, ende den leenmannen hier na genoempt, gecomen ende gecompareert is Willem Braamshorst, Exploteur van de Ed. M. Heeren Staten 's lands van Utrecht over de boedel ende goederen van wylen Jr. Engelbregt Ploos van Amstel, als daar toe specialyk geauthoriseert, uyt crachte van de ordonnantien ende Regle- menten van hooggemelde Heeren Staten gearresteerd, breeder in de conditie van vercoop genarreert, betreffens deese geregistreert, ende heeft hy comparant uyt crachte van de voors. ordonnan- tien ons met halm, hand, ende monde opgedragen, overgegeeven en quytgescholden, sonder eenig recht, actie ofte toeseggen meer daer aan te behouden, als onse leenmannen wysden dat recht was, ende dat ten behoeve van Magdalena Pouille, Weduwe van Adriaan Daems, dat huys geheeten Gunterstein, met seeven mergen lands, daar 't voors. huys op staat, alsoo die samelijk geleegen syn in den Gestichte van Utrecht, in den Kerspel van Breukelen, in de Proosdye ende Gerechte van St. Pieter tot Utrecht, die beleegen hebben Frederik de Poole ende Jan van Haversfein aan de Zuytsyde, den weg, die geheeten is die Steege, aan de Noordsyde, streckende van der Vecht op, aain de lant- scheidinge toe. Soo is 't, dat wy de voorschreeve , opdragt, overgift�, en quytscheldinge believende ende aanneemende, be- houdens ons en een iegelyks recht, verlyt ende verleent hebben, verlyen eqde verleenen by deesen onsen brieve de voorn. |
|||||||
1) Zie: �Beschrijving van liet beroemde Huis Gunterstein gelegen in liet Ne-
dersticht vun Utrecht aan de rivier de Vecht. MDCCXXXII, |
|||||||
�3
Magdalena Pouille, dat voors. huys, geheeten Gunterstein, met seeven mergen lands, daar 't voors. huys op staat, geleegen ende beleegen ende streckende als vooren, te houden van ons bij de voors. Magdalena Pouille, haren erven ende nakomelingen tot eenen erfleen, 't welk voortaan in onse Leenregister ge- designeerd sal worden met Numero 1142, ende te verheer- gewaden, als 'tverschynt, met een rooden sperwer, of vyf schellingen daar voor; ende voor de voornoemde Magdalena Pouille heeft hier van ons hulde, eedt, ende manschap gedaan Salomon Dierquens, Raadsheer in den E. Hove van Brabant, als daar toe by deselve Magdalena Pouille meede present synde geauthoriseert, ende dat in handen van den gemelden onsen Stadhouder, behoudelijk ende wel verstaande, dat der voor- scheene Magdalena Pouille man en voogd indertyd gehouden blijft ons selfs hier van hulde, ende eedt, ende manschap te doen binnen 'sjaars na haren trouwdag, daar bij, aan, en over waaren, als onse Leenmannen, Johan van Dam, onse Griffier van de leenen, Cornelis Bosch, Adv. voor onsen hove van Justitie, Johan Buys, Clercq van onse Leenkamer, en Mathias Haveus, Commies van de Abdy van Rhynsburg, t' Oirconde deesen brief beseegelt met den seegele van onsen Leenhove hier onder aan gehangen. Gedaan in den Hage den 6 September des Jaars 1680. Was geteekend Arend Baron de Wassenaar.
Super plicam:
By de Staten van Hollant ende Westvrieslant ter Resolutie
van den stadhouder ende Leenmannen voornoempt, J. v. Dam 1680. Was geschreven op Francyn, en voorzien boven met een zegel van drie guldens, en onder het zegel een tegenzegel van den Leenhove van HoUandt en Westvrieslandt, gedrukt in roden wassche, en uithangende aan een dubbelde Francyne staart. |
||||
't Dorpje Kortenhoef.
|
|||
Sluisje te Kortenhoef.
|
|||||||
't Dorpje Kortenhoef als kunst-
centrum in de Gouw Niftarlake. (Met schetsjes van de schrijfster.)
|
|||||||
Van de Gouwe Niftarlake is Kortenhoef wel 't meest stief-
moederlijk met kunstschatten bedeeld, en van wat er nog is, de Nederlandsch Hervormde kerk, weet men den naam van den maker niet. Wie was 't, die in de eenvoudigheid zijns harten de bijzonder mooie kerk en toren gebouwd heeft, � 'n onbekende, 'n gewoon lid van 't gilde ? � z'n naam is verloren in de tij- den; toch was 't een groot kunstenaar. Zeker zou 'tde daartoe noodige, diepe, uitgebreide en moeilijke studie looneri, om na te gaan, wat er in de Gouwe (zie de grens in ons eerste jaar- boekje, 1913) op het gebied van beeldende kunst, in de ruimste beteekenis van 't woord, is voortgebracht geworden. Is er in de kloosters geschreven met die ontzaggelijk mooie Gothische letters, waarvan 't hoofd 'n kunststuk was? � Is er verlucht en werden er getijboeken gemaakt, met miniaturen? Wat voor kunst was er in de kerken? � Waren er muurschilderingen, |
|||||||
86
was er kunstnaaldhandwerk in priestergewaden, altaarkleeden,
in mis- en andere benoodigdheden voor den dienst? Wat was er in de latere Stichtingen, kasteelen, vestingwerken, wat is daar ondergebracht aan inheemsche kunst? De eenige Gothische muurversieringen, mij aan deze zijde van de Gouwe Niftarlake bekend, zijn niet in Kortenhoef, maar in Nederhorst-den-Berg, te voorschijn gekomen bij de restauratie, omstreeks 1894. 't Bleken niets dan lijnen en kruizen te zijn, zeer onbeholpen ge- teekend, zeker door geen meesterhand en nog minder door 'n artist. 't Werd een teleurstelling, � zoodat men toen niet beter wist te doen, dan de open gekomen plekken maar weer te overkalken, omdat de vondst de onkosten van 't afbikken toch niet loonen zou. Van een bepaalde schilderschool, d. i. van een bent schilders,
die dezelfde kenmerkende eigenschappen bezitten en zoowat in ��n tijdperk en ��n streek leefden, leerden en werkten, is in de Gouwe Niftarlake en Kortenhoef niets bekend; alleen van de stad Utrecht zou, omstreeks 1500, even van 'n zelfstandig op- treden sprake hebben kunnen zijn, waarvan eenige specimina getuigen in 't aartsbisschoppelijk museum en in de Stadscollectie, nu in 't stadhuis bewaard. Van Kortenhoef zijn bekend of onbe- kend, dorpsteekeningen, zooals van alle dorpen aan de Vecht, in koper ge�tst en onderteekend j. d. B., geen andere waarde vertegenwoordigend dan die der afbeelding van de plaats. Van schilders in de Renaissance weet men in Kortenhoef niets. Wel waagt Jhr. Rudolf Six van Vromande in 't jaarboekje voor ge- schiedenis en plaatsbeschrijving van 't Gooi, � eerste jaargang 1906 pagina 16, � de veronderstelling, dat onze beroemde land- schapschilder Jacob van Ruijsdael in het Gooi geboren zou zijn op't slot Ruijsendael, oostelijk van Blaricum gelegen, dat in 1750 nog bestond, en dus een buur van Niftarlake zou geweest zijn. Maar of hij in Kortenhoef gewerkt heeft, weten we niet met zekerheid. Dat zijn broeder Salomon 't hier echter wel deed, zou men uit zijn motieven kunnen vermoeden. De eerste, die veel later Kortenhoef uit een landschappelijk
oogpunt ontdekte, was de schilder Pieter Gerard van Os, te 's-Gravenhage gestorven in 1839. Langen tijd heeft hij gewoond in het landhuisje, naast mij, aan de Ankeveensche tevens Nif- tarlaaksche-rade, waar hij ook gedichten maakte, meestal opge- dragen aan Mr. Straalman, die toen den Trompenburgh bewoonde. |
||||
87
Het huisje heette in dien tijd Smirna en werd in Samerang
omgedoopt door den portretschilder Sangster, die er later woonde, maar ongeveer twintig jaar geleden is het bij Berg-en-Vaart ge- trokken en heeft het ook dien naam gekregen. Het is mogelijk dat ook een leerling van van Os: Jan van
Ravenswaaij te Kortenhoef gewerkt heeft. Op de historische ten- toonstelling in het stadhuis te Naarden was van hem onder meer een klein schetsboekteekeningetje aanwezig, genomen van den vaartkant v��r mijn huis, waar toen nog een rij knotwilgen in plaats van de huidige eiken, stond. Kortenhoef geeft alleszins aanleiding om als concentratiepunt
van de schoonheden van Niftarlake beschouwd te worden: de groote meren, 't Wije, de Kortenhoefsche plassen en die van Loosdrecht kort daarbij, de nabijheid van de Vecht en dan, last not least, het, tot voor korten tijd ouderwetsche dorpje zelf, vooral toen de weg nog niet begrint en gelijk een kolfbaan was, maar diepe met gras begroeide, teekenachtige wagensporen en graszoden langs de voetpaden had, en toen er dat mooie oude molentje aan 't Fransche pad nog stond en een statige boerderij aan 't begin der Zuwe. Na 1870, toen met den Fransch-Duitschen oorlog, de Hollandsche
schilders, die in Parijs en in Barbizon werkten, terug kwamen, gingen hun oogen eigenlijk eerst open voor de intieme schoon- heid van ons eigen landschap. De groote Barbizonners hadden hun den weg gewezen. Toen werden de schoonheden van Kortenhoef een openbaring
voor hen; zijn fijnwazige watervlakten, de nooit volprezen, met riet en ruigt en elzestruiken begrensde dobbers, de talrijke intie- me slootjes en vaartjes en de toen nog vele zeer oude boerde- rijen, welke altijd een zeer aantrekkelijke �sketching-ground" gebleven zijn. Men ging hoe langer hoe meer gelooven in de waarde van
het echte Hollandsche landschap vooral toen Roelofs 't Gein ontdekte en uit Loosdrecht en omgeving motieven voor zijn schilderijen koos. Het is voornamelijk de groep, die men met 'n enkel woord samenvat onder den naam �Haagsche school" � wat overigens onjuist is �, welke vanaf den tijd van H. B. Koekoek tot aan de moderne kunst der laatste jaren hier ge- werkt heeft, en er tot menig kunstwerk werd ge�nspireerd, niet ?ooal5 de ouderen deden door 'n gezicht op Kortenhoef te trekenen |
||||
88
of te schilderen, maar omdat zij de schoonheid van die motie-
ven zochten, welke toevallig hier gevonden werden, en die om het motief, en als zoodanig alleen, waarde voor hen hadden. Een menigte schilders trok naar het, niettegenstaande z'n vol-
komen isolement, toch gemakkelijk bereikbare Kortenhoef en verkozen 't boven het evenzeer geliefde dorpje Noorden, dat, volgens de Hagenaars, alleen te benaderen bleek door eerst twee uren sporen, dan twee uren rijden en dan twee uren wandelen. In 1888 kwamen eerst de schilders Gerard ten Hoek en Kruse-
man van Elten; daarna Victor Bauffe en P. |. C. Gabriel, A. Lange en de Utrechtsche van Everdingen, verder Nic. Bastert en Geo Poggenbeek. Als Roelofs zijn schilderijen tot standaardwerken van 't Gein
maakte, dan is Bastert de man van de Vecht en Gabriel die van Kortenhoef. Hij was de meest belangrijke figuur onder allen, die ieder voor zich 'n figuur, 'n aparte persoonlijkheid, waren. Weinigen hadden dit landschap zoo lief als hij; tot zijn laatste
levensdagen bleef zijn eenig verlangen, nog eens naar Kortenhoef te mogen terugkeeren. Nimmer ga ik 't dorpje door of ik her- inner mij hoe hij op z'n vaste plaatsje in de waranda bij Beyer placht te zitten uitrusten. Met en na hem begon de groote trek naar Kortenhoef. (Men
denkt onwillekeurig aan Barbizon, waar na den dood van Rousseau, Diaz en Millet het jonge, schilderende Frankrijk de een met meer, de ander met minder talent, heentrok, in de hoop, dat, al mocht hen het genie dier meesters niet ten deel gevallen zijn, het toch een beetje op hen zou afstralen.) De jonge schilders schilderden dezelfde onderwerpen. Het was
als tijdens en na Mauve, toen velen naar Laren trokken en tijdens en na Albert Neuhuis toen velen zich daar aan binnen- huizen te buiten gingen. Voor de schilders, die in Kortenhoef gewerkt hebben, is dat
z��r zeker �n uit 't oogpunt der Nederlandsche kunst �n ten opzichte van hun eigen leven 'n aparte periode geweest. Ook toen was er nooit sprake van 'n Kortenhoefsche school. Dit was des dorpjens bloeitijd en al behooren de schilders
die er kwamen misschien niet tot de allergrootste van alle eeuwen, al zijn ze daarom misschien te veel aan de realiteit gebonden, geen van ons mag hunn? waarde ook maar ��n |
||||
89
oogenblik onderschatten. Ze waren de dragers van hunnen tijd,
de vertegenwoordigers van hunne kunstperiode. Als groote bankinstellingen en dergelijke dingen uit dien tijd,
lang niet meer zullen bestaan en vergeten zijn, dan zal nog een klein studietje of teekeningetje van Gabri�l, van Van Everdingen, Bastert, Poggenbeek en anderen, blijven ontroeren, zooals ons nu een klein schetsje van Van Os of Ravenswaaij ontroert,om- dat zij ons iets geven van hun schoonheids- en blijheidsemotie, van hun geluk en mooivinden van 't landschap, en wie denkt er b.v. nu nog aan kantoren en dergelijke instellingen, al waren ze ook nog zoo groot, van 't begin van de vorige eeuw of aan die uit den tijd van Rembrandt of van Vondel. Het is verwonderlijk en pleit zeer voor het onverwoestbare
schoon van 't landschap, wanneer we teekeningen of schilderijen naast eikaar leggen uit verschillende tijdperken b.v. van j. d. B. �f van Van Os en z'n tijdgenooten, �f van Gabri�l en de zijnen, of van de jongste nu daar aan 't werk zijnde generatie Ritsema, Van Beek en Smeerdijk, dat, niettegenstaande het niet te ver- vormen karakter van Kortenhoef, uit 't zelfde motief bij ver- nieuwing der denkbeelden verschillende dingen te halen zijn, en dat ieder z'n eigen persoonlijkheid, z'n eigen tijd en z'n eigen mooivinden er in brengen kan, zonder de schoonheden ervan in 't minst te schaden. Een aardigheid, hierop betrekking hebbende, is dit:
Van Everdingen en Bastert hebben eens op 'n middag vanuit
de waranda van �'t Rechthuis" � 't logemeatje � naar 't zelfde motief 'n studie geschilderd ; beider sentimenten, zoo verschillend van elkaar en zoo eigen voor zichzelf, hebben zich daarin vol- ledig uitgesproken. In de studie van Van Everdingen staat voorop, wat hij van zijn
karakter en ontroering in 't werk brengen wil, terwijl in die van Bastert 't absoluut onbevangen, nuchter, eerlijk, in hooge mate natuurlijk, in zuivere kleur en juiste lijn volgen van't uiterlijk waarneembare ligt. Welk van deze beide voor 't nageslacht de meeste waarde hebben zal, we zouden 't kunnen gissen, maar meer ook niet. Is de tijd van 't onbevangen, uiterlijk waarneembare voorbij,
en vraagt 't volgend geslacht meer naar de ontroering, die wij ondergingen ? De nieuwe jonge generatie zal 't ons zelf zeggen en er op antwoorden � elk geslacht brengt z'n eigen kijk op de dingen, en z'n eigen kunst en kunstappreciatie mee. |
||||
90
Zeer beroemde kunstenaars, sommige met 'n wereldnaam,
hebben in Kortenhoef gewerkt, maar ook eenvoudige, die op dezelfde hoogte bleven; ook enkele, wier eens zeer bekende namen weinig meer genoemd worden of geheel vergeten zijn en ook eenige, die aan de kunst ontvielen en weer andere die nog midden in hun leven en in hun werk zijn. Ieder logeerde bij Beyer in �het Rechthuis", dat toen nog,
volgens de goede oude gewoonte, tegelijk gemeentehuis was, en boven de raadkamer had. De oude Beyer wist 't den schilders naar den zin te maken, hij had op zolder 'n schildersatelier, en zelf timmerman, maakte hij voor hen de raampjes en spijkerde hun doeken op. Bij dorpsherbergieren schijnt de liefde tot de kunst en de lust
tot collectioneeren, om welke reden dan ook, in te varen, zoodra ze kunstschilders onder hnnne logeergasten krijgen, want ook Beyer verzamelde langzamerhand 'n kleine collectie van de studies, die elk landschapschilder gaarne als souvenir na een weldoorgebrachte zomer achterlaat, en waaromheen hij zelf eikenhouten lijsten maakte, gezaagd uit de oude wijzerplaat van het torenuurwerk van de Nederlandsch Hervormde Kerk. Victor Bauffe heeft eigenlijk den grond voor die collectie
gelegd, door in 1889 voor de aardigheid in de gelagkamer een der paneelen van 'n deur, naar 'n opkamertje voerend, te be- schilderen. Toen A. Lange het andere paneel van diezelfde deur verluchtte, heeft tenslotte Gabriel 't derde voor zijn rekening genomen, � en ook de Engelsche schilder Howe heeft 'n deur- paneel van 'n klein, tot gezamelijke eetkamer dienend, achter- kamertje beschilderd. Beyer vertelde er graag van, vooral van Gabriel, die al gepakt
en gezakt en tot vertrekken gereed stond, en toen, inplaats van z'n reeds opgeborgen palet, een oud vuilnisblik gebruikte. Die deuren bleken 't begin te worden van 'n collectie; ver-
schillende schilders offerden Beyer op zijn verzoek 'n studielje en zoo werd 't langzamerhand iets wat er bijna bijhoorde en van zelf sprak; wie bij Beyer logeerde gaf iets in zijn collectie en niemand wilde ontbreken. De daar vertegenwoordigde schilders waren: Gabriel, Kruseman
van Elten, van Everdingen, A. Lange, Marinus Heyl en zijn beide leerlingen Bastert en Poggenbeek, Victor Bauffe, Floris Verster, Wijsmuller, Vogel, Evert Pieters, Hecht, Duyventz, Ten Hoet, |
||||
91
Koekoek, Krol, van der Meer, de dames Mesdag�van Calcar, Terpstra�Reerink en Anema, dan Reintze, E. R. D. Schaap, Snijders, Wiggers, Vreedenburgh, de drie schilders die er nu nog wonen en werken: Jacob Ritsema, Bernard van Beek en Anton Smeerdijk, en de buitenlanders Miss Lampart, Carleton, Wiggens, Howe en F. Patte. Toen een paar jaren terug de oude Beyer stierf, ging de col-
lectie uiteen. Zijne erfgenamen hebben alle schilderijen, op 'n paar na, op de plaats zelf geveild. De opbrengst viel erg tegen, men had zich gouden bergen daarvan voorgesteld, maar er was geen koopkrachtig publiek. Ware alles naar Amsterdam of 's-Gravenhage gezonden en daar verkocht geworden, hoogst- waarschijnlijk zouden ze heel andere prijzen opgebracht hebben; zelfs de beroemde deur kon het niet verder dan f 200.� brengen, welk bod niet aanvaard is. Op hun oude plaats zoeken m'n oogen nog steeds de studies
en schilderijtjes, alsof 't goede vrienden waren, wier bijzijn die lage ruimte tot iets verbazend gezelligs maakte, 't Was of de geest der schilders tusschen die wanden, die zoo dikwijls van hunne vroolijkheid getuige waren, nog voortleefde, alsof er nog iets van hen was blijven hangen, iets dat met een zelfstandig leven doorging; er blijft voor mij nog steeds iets ontbreken, niette- genstaande de zich vormende nieuwe collectie. De dorpelingen zijn zoo innig met de schilders in contact
gekomen, dat er nog overal verhalen over hen circuleeren: van de welwillende gezindheid jegens hen van den molenaar van den � nu gesloopten � molen aan de Horstermeer als zij met zijn toestemming op zijn erf kwamen; maar ook van diens ver- ontwaardiging en hardhandig optreden, wanneer 't bezoek buiten zijn voorkennis en goedvinden gebeurde; � van schilders, die, nog niet goed kunnende wielrijden, met beladen rijwiel, studie, schilderkist en al, in vollen ren de Kwakelvaart inreden; van de vele in 't dorp verrezen ateliers en de daaraan ver- bonden geschiedenissen; van de daarin gehouden tentoon- stellingen; van de liefde voor de jacht van vele artisten, en hunne in vroeger jaren zoo geliefde drijfjachten met schuitjes op de plassen, op koeten, door een groot aantal schilders mee- gemaakt, waarvan slechts twee in 't bezit van 'n jachtacte waren; van de buit, die 's avonds bij Beyer verbiljard werd; van den doofstommen schilder ten Hoet, wiens geluid men alleen ge- |
||||
92
hoord heeft, toen hij een kunstbroeder met schuit en al zag
omkantelen en kopje ondergaan. De bevolking vertelt ook graag van de fabelachtig hooge
prijzen, die de daar ontstane kunstwerken zouden hebben opge- bracht. �Er is hier al wat goud vandaan gehaald" zeggen ze dan.
Tot degenen die een figuur waren te Kortenhoef en nog zijn,
behoort in de eerste plaats Marinus Heyl, een der nestoren onzer Nederlandsche schilders, �de goede Heyl", zooals we hem zoo graag onder elkaar noemen; reeds meer dan dertig jaren 'n trouw bezoeker van Kortenhoef; met z'n vriendelijk, vroolijk, blij gezicht en fladderende haren als 'n jonge dichter en die eiken keer, als men 't geluk heeft hem te ontmoeten, de emotie geeft, dat iets heel liefs ons tegemoet komt. Het is erg in de lijn van den tegenwoordigen tijd, dat de schilders
die nu nog in Kortenhoef wonen, af en toe kleine exposities van hun werk houden. De gelegenheid, om ver van alle handels- drukte, midden in 't echte schildersland, het landschap, wat men zooeven doorging, te zien vertolkt, en z�� intiem met kunst en kunstenaren in contact te komen, wordt den kunst- liefhebbers maar zelden geboden. De eerste tentoonstelling van dien aard � 'n jaar of acht
terug -� was 'n gecombineerde, in 't atelier, dat mevrouw Mesdag�van Calcar met de meeste bereidwilligheid voor dit doel afstond en welke heel veel belangstelling trok van de doortrekkende Bussummers en Hilversummers, die naardeLoos- drechtsche plassen gingen om te zeilen of te zwemmen, �schuitje te varen of theetje te drinken". De schilders wier werk toen ge�xposeerd werd, waren: Gabri�l,
van Everdingen, Marinus Heyl, Bastert, Poggenbeek, Ritsema, Gerard Krol, Mevrouw Mesdag�Van Calcar, Mevrouw Terpstra� Reerink, Bernard van Beek, Kaiser, Koekoek, Lange, Noordewier, van Voorden, A. Smeerdijk, van Scha�k, M. Stuber, Vreeden- burgh, Wijsmulier, de eenige geboren Kortenhoever: P. van den Broek, E. R. D. Schaap en ik. Bij de tweede tentoonstelling, 't jaar daaraanvolgend, expo-
seerden buiten dezen nog: Victor Bauffe, Mevrouw Van Limburg Stirum, Mejuffrouw Anema, Mevrouw Van Schalk�Van Russel en D. van Driest, en de nu onlangs overleden van Rossum du Chattel. In de laatste jaren schijnt de groote trek der artisten |
||||
93
naar Kortenhoef een beetje voorbij. De oorlog heeft echter daar- aan geen schuld. Vele schilders met hunne schiideressenaanhang zijn weggetrokken, vele ateliers staan leeg, enkele werden tot woonhuis ingericht. Het is een bekend feit, dat buitenlanders veel van ons land
en onze kunst houden, Engelschen, Amerikanen en ook Professor von Canal, een zeer beroemd Weensch schilder, heeft een zomer gewerkt in Kortenhoef, dat zeker wel degelijk in z'n geheel als 'n natuurmonument kan beschouwd worden. Wie 't dorp een twintig jaren aaneen kent, zal geleerd hebben, dat |
||||||
De Kwakel.
't afbreken van oude huisjes en 't vervangen door nieuwe,
't landschap niet zoo hopeloos bederft als men wel gevreesd heeft, al mist men noode van de oude boerderijen de groenge- worden rieten daken de mooie kleur en lijn, die een verleden meedragen; al verbrandde in de laatste vijftien jaren de honderd malen geschilderde prachtige boerderij bij den Kattenbrug, en al werd menig huisje afgebroken of zoodanig opgeknapt, dat alle charme verging. Al zeer gauw komt er in de nieuwe huisjes iets geleefds, iets dat 'n geschiedenis vertelt; de invloed van wind en weer en ook de meestal gelijktijdig gezette boomen en struiken geven al gauw^ 'n beetje lijn en bekoring. En buiten |
||||||
94
dat; de plassen blijven even mooi, de vaartjes van 'n even intieme schoonheid, de uifgeveende stukken behouden hunne weelde van plantengroei vol idylle in den bloeitijd der waterlelies en hunne rijkdom aan motieven als 't riet pluimt in 't najaar; daardoor zal Kortenhoef steeds een rijke bron van schoonheids- motieven blijven voor kunstenaars, die de natuur liefhebben boven alles en tot verheuging van elke menschenziel, die gevoel voor natuurschoon heeft. H. W. ]. SCHAAP�
Ankeveen, juli 1917. VAN der Pek. |
||||||
Broodvoorziening in 1795.
Een aardige vergelijking van de overheidszorg in de brood-
voorziening in de moeilijke tijdsomstandigheden waarin wij leven met die van onze over- en bet-overgrootouders, levert ons een in het gemeente-archief van Tienhoven bevindend verslag waarin wij lezen hoe schout en schepenen van Tienhoven in hun vergadering van 19 Juni 1795 besloten, ten einde de burgers voor broodgebrek te behoeden, een kapitaal te leenen van f400, rentende 4o/o 'sjaars, en dit kapitaal dan aan den bakker Bakker te leenen, om hiervoor zonder dat hij rente behoefde te betalen, een last rogge te koopen en dan vervolgens iedere week zooveel rogge, als hij noodig zou hebben om te bakken, terwijl er althans ��n last in voorraad moest blijven, om daardoor het gevreesde broodgebrek nog eenigen tijd te kunnen voorkomen. T. F. V. D.
|
||||||
Een kaart van de Vechtstreek
uit den jare 1531. De notaris A. Perk te Hilversum, als historicus o.a. bekend
door zijn vele en belangrijke aanteekeningen enz. op Peerl- kamp's vertaling van Hortensius' �Opkomst en ondergang van Naarden", copieerde nu bijna een eeuw geleden allerlei oude kaarten van Gooiland. Twee van deze deed hij in het genoemde boekwerk opnemen. De oorspronkelijke stukken behoorden toen- maals aan de administratie van het Domein, welke ze later afstond aan het Rijks-Archief. Hoe de kunst van reproduceeren is vooruitgegaan, kan ons
de hierbijgevoegde fotografure leeren, wanneer wij haar verge- lijken met de bijlagen van de Hortensius-uitgave. Doch niet daartoe werd dit fragment der oorspronkelijke kaart in dit Jaarboekje opgenomen. Wel als een bijdrage tot de kennis van de Vechtstreek in de eerste helft der zestiende eeuw, waarbij wij in aanmerking dienen te nemen, dat de cartographen van die dagen minder hebben gelet op de topografische juistheid, dan op eene voorstelling van het landschap in zijn geheel. Hunne kaarten geven als het ware een panoramisch beeld; en hoe aardig zij teekenden, doet o. a. het slot te Muiden zien. De kaart dagteekent uit 1531 en is alzoo een der oudste van
onze �laghe lande bie der See". Enkele details toonen dit nader aan: � het nieuwe verlaat, ter plaatse waar na de stichting van die waterkeering, Nieuwersluis zoude verrijzen, werd gebouwd in 1517; het Uitermeer � waar de boeren tweemaal 's jaars hadden te visschen om Bisschops tafel te voorzien � is nog niet drooggelegd, en het in 1529 gesloopte slot bij Vreeland is er niet meer op te vinden. Enkele aanteekeningen omtrent de plaatsen, welke op de
kaart � in het Jaarboekje verkleind weergegeven � voorkomen, mogen hier volgen. Carfusen was de volksnaam van het Karthuizerklooster, te
Bloemendaal in 1793 door Zweder van Abcoude gegrondvest, en � na in 1579 te zijn verlaten � in 1580 gesloopt. Als uit- |
||||
96
spannigsplaats zouden de Utrechtenaren hier hun Chartreuse vinden. Ten Dale (ook wel Daal geheeten) is de jonkvrouwelijke
abdy Mariendaal, alzoo dat klooster aan Maria gewijd, hetwelk gelegen is �ten dale", t. w. in het lager gedeelte van het Sticht, of wel in het Nedersticht, gelijk wij vinden in den rechterboven- hoek der kaart een �vrouwe dale" nl. het vrouwenklooster in dat Nedersticht. Mariendaal was een schepping van Thedoricus van Kevelwart, in 1245 gegrondvest. Zij werd in 1580 ver- woest, en leende haar naam aan den tegenwoordigen Daalschen dijk. Het meer met de eenden is natuurlijk de tegenwoordige
Horstermeerpolder, in de vorige eeuw opnieuw drooggelegd. Voor Bussum schreef de teekenaar �huyssen". Wel was deze, plaats toen nog slechts een gehucht, uit enkele huizen gevormd, doch Bussum komt reeds een paar eeuwen vroeger in de ge- schiedenis van Gooiland voor. Perk verbeterde dan ook op zijn copie die fout van den cartograaf, liet evenals op het orgineel het eigenlijke dorp Huizen onbenoemd, en vergat over te nemen �Loosdrecht", zijnde dit het oude, terwijl bij de kerk van het nieuwe geen naam wordt vermeld. Eveneens bleef onbenoemd Kortenhoef, (aan de kromming van den weg tusschen �Loos- drecht" en �Vrelant", en op Perk's copie ook Ankeveen. De naam van de huizengroep bij de uitwatering van het Uitermeer is moeilijk te bepalen. Wellicht heeft daar eene hofstede van be- teekenis gestaan, waarvan geen spoor overbleef. A. N. J. F.
|
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cronenburgh
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nychtevecht
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE GEMEENTEWAPENS IN DE
VECHTSTREEK. |
||||||
De gemeentewapens in de Vechtstreei< zijn meestal afkomstig
van geslachten of kerkelijke corporati�n, die er in vroegere eeuwen de heerlijkheidsrechten uitoefenden. Zij hebben dikwijls historische beteekenis. De afbeeldingen van St. Maarten herinneren aan den Patroon
van het Sticht, de paaschlammeljes aan het kapittel van St. Jan en de sleutels aan het kapittel van St. Pieter. Talrijk zijn de wapens, die van de oud-adellijke geslachten
afkomstig zijn. Nadat de geslachten der oorspronkelijke heeren waren uitgestorven, gingen de gerechten meestal voort om te zegelen met de oude wapens, die later door de gemeenten werden overgenomen. In de Republiek der Zeven Provinci�n werd geen toezicht op
het voeren van wapens uitgeoefend, maar nadat ons land het Fransche juk had afgeschud, werd een poging gedaan om hierin verbetering te brengen. In de Staatscourant van 5 Jan. 1815 werden alle steden, dorpen,
heerlijkheden, districten en corporati�n, die voorheen of tot dusverre wapens hadden gevoerd, opgeroepen, om v��r 1 Mei van dat jaar aan den Hoogen Raad van Adel een nauwkeurige afteekening en beschrijving van die wapens in te zenden, onder bijvoeging van alle gegevens, die op den oorsprong daarvan betrekking hadden, ten einde daarop de confirmatie van den Souvereinen Vorst en registratie te kunnen erlangen. Ook de steden, dorpen, enz., die nog geen wapen hadden
gevoerd, maar dit verlangden, moesten v��r 1 Mei hun wensch daartoe aan den H. R. v. A. kenbaar maken, met opgave hoe zij dat wapen wenschten samen te stellen. Geslachtswapens van de vroegere heeren werden niet aan
de gemeenten toegestaan, tenzij deze die wapens reeds eenige eeuwen gebruikt hadden. Behoorde de gemeente tot de oude vrije of ambachtsheerlijkheden, dan werd het oude wapen beves- tigd, zoowel voor de gemeente als voor den eigenaar der heerlijkheid, als zij zich beiden daarvoor hadden aangemeld. |
||||||
98
Als regel kregen zij dan ieder een diploma, ofschoon het ook wel eens voorkwam, dat gemeente en heerlijkheid gezamenlijk ��n diploma kregen, zooals hierachter blijken zal bij Kortenhoef. Ook omtrent het gebruik van kroonen, schildhouders of andere
versierselen werden regels vastgesteld. De gemeenten, die in de Prov. Staten vertegenwoordigd werden, mochten een kroon en schildhouders bij hun wapen voeren. Aan de overige gemeenten werd dit niet vergund, tenzij die versierselen reeds voor 1795 in gebruik waren. Voor het bevestigen van oude en het goedkeuren van nieuwe
wapens werden taxa en leges geheven. Daartoe werden de steden, dorpen, enz. in 7 rangen verdeeld. Weesp viel in den e^en rang en moest voor het bevestigen
van het wapen � 14.� betalen, benevens � 7.� voor leges. Muiden en de andere plaatsen uit de Vechtstreek vielen in
den 7'ien rang, waarvoor de taxe bedroeg : voor bevestigen �10.� en voor het goedkeuren van een nieuw wapen � 12.-.In beide gevallen bedroegen de leges � 5.�. Ofschoon dus de kosten niet behoefden af te schrikken, hebben
toch niet alle plaatsen uit de Vechtstreek zich aangemeld, hetzij omdat zij geen wapen hadden, of omdat zij er geen geld voor konden of wilden uitgeven. Op 3 Jan. 1818 verscheen een Koninklijk Besluit, waarin
bepaald werd, dat gemeenten beneden 5000 zielen kosteloos hun oude wapen konden laten bevestigen of een nieuw wapen konden krijgen. De leges moesten echter worden betaald. Bij de Kieswet van 1850 werd bepaald, dat het zegel van
de gemeente op de stembriefjes voor de gemeenteraden moest voorkomen, en bij Kon. Besluit van 16 Nov. 1852, dat op de ambtspenningen van de burgemeesters aan de eene zijde het Rijks- en aan de andere zijde het gemeente wapen kon worden geplaatst. De belangstelling, die langzamerhand bijna geheel verdwenen was, werd toen iets grooter, omdat sommige gemeenten nu gaarne met een wapen wilden prijken. Toch zijn er nog gemeenten overgebleven, die geen wapen
hebben of hun oude wapen niet hebben laten bevestigen. De hierachtervolgende beschrijvingen die met een f gemerkt
zijn, zijn die van de geregistreerde wapens en de tekst is woordelijk en letterlijk gevolgd naar de beschrijving voorkomende in het officieele register. |
||||
99
Aan Jhr. Mr. W. A. Beelaerts van Blokland, secretaris van
den Hoogen Raad van Adel, die met groote bereidwilligheid deze beschrijvingen voor mij afschreef, betuig ik gaarne mijn weige- meenden dank. De wapens, die door de gemeenten gebruikt worden, wijken
somtijds af van de offici�ele beschrijving, zoodat dan de af- beeldingen bij dit artikel niet met de beschrijving overeenstemmen. |
||||||
ABCOUDE-BAAMBRUQGE.
f Van keel met drie zuilen van zilver.
(Dit wapen komt in het register van den
H. R. van Adel voor onder den naam Abcoude. Bevestigd 11 Sept. 1816.) Het kasteel van Abcoude werd, naar men meent, omstreeks
het jaar 1085 gesticht door Willem van Abcoude, maar ging later over in het geslacht van Zuylen. Het wapen van dit geslacht bleef tot heden het wapen van de heerlijkheid Abcoude, ook nadat deze heerlijkheid in andere handen was overgegaan. De gemeente Abcoude-Baambrugge voert hetzelfde wapen,
doch gebruikt stempels, waarop dit met een kroon gedekt is. Op het Rijksarchief te 's-Hage bevindt zich nog een zegel
van Zweder van Abcoude met drie zuilen (1268), evenals van Ghiselbert, heer van Abcoude. ') Jacob van Gaesbeeck, heer van Abcoude, Putten en Stryen
(f1459), wiens geslacht een wapen voerde van �sable boude met een gekroonden leeu van goude", gebruikte een zegel met vier kwartieren: Abcoude (van Zuylen), Gaesbeeck, Putten en Stryen.-) In 1715 werd de heerlijkheid Abcoude, daarna meestal Abcoude-
Baambrugge genoemd, door de Staten van Utrecht verkocht aan Theodorus de Leeuw, die, evenals de meesten zijner opvolgers, het wapen van Abcoude als hartschild op zijn familiewapen plaatste. Het dorp Baambrugge, thans de hoofdplaats van de gemeente,
heeft nooit een wapen gehad. De oudste heeren van Abcoude voerden: in goud een
zwarte wolf. ') 1) Grondtrekken der Ned. Zegel- en Wapenkunde, door Mr. L. Ph. C. van den Bergh.
2) Als boven.
3) De Wapens van den Ned. Adel door J. B. Rietstap.
|
||||||
100
ABCOUDE-PROOSTDIJ. Van azuur met twee schuin gekruiste sleutels van
zilver of goud. Boven het raadhuis staat het wapen met sleutels
van goud en gedekt met een kroon. Op de toren- spits zijn de sleutels van zilver, evenals op oude kaarten. De heerlijkheidsrechten werden hier vroeger uitgeoefend door de Heeren van St. Pieter te Utrecht. De heerlijkheid werd dan ook dikwijls Abcoude-St. Pieter genoemd. Het bovenvermelde wapen is niet bevestigd. |
|||||||||||
ACHTTIENHOVEN.
�i" Een schild van zilver met een paaschlam van
keel, de stok van het vaandel van zilver. (Reg. V. d. H. R. v. A. Verleend 24 Dec. 1857.) Dit wapen houdt de herinnering levendig aan het kapittel van St. Jan te Utrecht. De kleuren van het wapen zijn echter omgezet. |
|||||||||||
ANKEVEEN.
Van azuur met 3 waterhennen (of meerlen), 2 en 1,
|
|||||||||||
"^g van zilver, waartusschen een hartschild van zilver
met een reiger van natuurlijke kleur, staande op ^^ een terras van sinopel. (Opgave van den burgemeester 1898.)
Dit is het wapen van de familie de Wael, �) met het wapen
van de heerlijkheid Ankeveen als hartschild. Op een steen in den muur van de �twaalf woningen" te Ankeveen, welke, naar men mij mededeelde, eigendom zijn van de R. K. Armen aldaar en indertijd door eene Mevr. de Wael werden geschonken, komt dit wapen in ruitvorm voor, gedekt met een heerlijkheidskroon. De ruitvorm van het wapen zou echter doen vermoeden, dat eene ongehuwde dame de schenking heeft gedaan. |
|||||||||||
1) Da waterhennen of meerlen in het w.'ipen-de Wael worden ook wel eens van
goud vermeld. |
|||||||||||
101
In de vergaderkamer van den gemeenteraad staat een archief-
kast, waarboven het oude wapen, een reiger, is gebeeldhouwd en er hangt in die kamer ook een geschilderd wapen : van zilver met een reiger van blauw, staande op een terras van groen. Zoo komt het ook op oude kaarten voor. Indien men ooit mocht besluiten om het wapen te laten
registreeren, zou het aanbeveling verdienen om enkel het oor- spronkelijke wapen met den reiger te nemen. |
||||||
BREUKELEN-NUENRODE.
f Gevierendeeld, waarvan het eerste en vierde
van goud, beladen met een roode dwarsbalk. Het tweede en derde gebalkt van blauw en goud van zes stukken, waarop negen St. Andrieskruisen staande, vier, drie en twee. Het schild gedekt met eene gouden kroon. (Komt in het Reg. v. d. H. R. v. Adel
voor onder den naam Breukelen. Bevestigd 10 Juni 1818.) Uit deze offici�ele omschrijving valt niet op Ie maken, welke kleur de St. Andrieskruisjes hebben en op welke balken zij geplaatst zijn. In het werk: De Gemeentewapens, vand'Ablaing van Giesenburg, staan blauwe kruisjes op de gouden balken, wat dus met de afbeelding in het offici�ele register zal overeen- komen. Het wapen herinnert aan de oud-adellijke geslachten van
Rueel, van Nyenrode en van Persyn (van Velsen). Het kasteel Nyenrode te Breukelen zou, naar men meent,
omstreeks het einde der 13e eeuw gesticht zijn door Ridder Gerard Splinter van Ruele. Zijn nakomeling, Gijsbrecht van Nyenrode, die aanvankelijk het wapen van Rueel (Ruwiel): een fasce van keel op een veld van goud met een barensteel voerde, liet, na het uitsterven van den hoofdtak van Rueel de baren- steel weg en schijnt in 1392 het wapen iijner moeder, Maria van Persyn van Velsen, in zijn wapen te hebben opgenomen. Hij voerde het wapenschild, dat nu door deze gemeente wordt gebruikt, met dit onderscheid, dat de St. Andrieskruisjes in de wapens van Nyenrode van Velsen, Persyn en Velsen rood zijn.') Waarschijnlijk was de kleur daarvan in 1818 niet bekend. I) Vergl. J. B. Rietstap, de wapens van den Ned. Adel en Batavia Ulustrata
door S. V. Leeuwen. |
||||||
102
BREUKELEN-ST. PIETERS. f In azuur twee schuingekruiste sleutels van
goud. (Reg. H. R. V. A. Verleend 6 Dec. 1911.)
Herinnert aan het kapittel van St. Pieter, dat
hier vroeger de heerlijkheidsrechten uitoefende. |
||||||
KORTENHOEF.
Gevierendeeld het eerste en vierde deel van goud,
beladen met een halven voet van sabel, het Hoefijzer van zilver. Het tweede en derde deel van keel be- laden met een Pelikaan met uitgespreide vleugeis, voedende zijne jongen en staande op een nest, alles van zilver. Zoo luidt de beschrijving op het diploma van 16 April 1839, waarmede de heerlijkheid en de gemeente Kortenhoef in het bezit van dit wapen werden bevestigd. Blijkens het offici�ele wapenregister is alleen het wapen van de heerlijkheid beves- tigd, maar de gemeente heeft dit diploma in de burgemeesters- kamer hangen. Den 11 Febr. 1839 kocht Ds. A. N. van Pellecom de heerlijk-
heid Kortenhoef voor/ 2425.�en hield daar op 12 Maart 1839 zijn feestelijken intocht. Reeds een maand later werd het wapen �bevestigd", iets wat eenigszins zonderling klinkt, als men weet, dat Ds. van Pellecom zijn familiewapen in het tweede en derde kwartier van het wapen zijner pas verworven heerlijkheid en van de gemeente liet opnemen. De benaming �halve voet" is voor den paardepoot met hoef
niet gelukkig gekozen, 't Zou aanbeveling verdienen om het oude wapen weder in eere te herstellen. Aangezien de heerlijkheid vroeger aan het kapittel van St.
Marie te Utrecht behoorde, zou men eerder een kroon dan een paardenhoef in het wapen verwacht hebben, te meer omdat de oude namen van Kortenhoef: Curtevenne, Curtenhoven, Corten- houff met een paardenhoef niets gemeen hebben. De paardenpoot met hoef zal dan ook waarschijnlijk na de Hervorming zijn aangenomen. |
||||||
103
LOENEN. f Van lazuur beladen met zes dwarsbalken van
goud en een band van 'tzelfde brocherende over het geheel. (Reg. H. R. V. A. � Bevestigd 26 Juni 1816.)
Dit is het oude wapen van de heerlijkheid Loenen, dat ook wel eens opgegeven wordt: van goud met vijf zwarte dwarsbalken en een rechterschuinbalk over alles heen.') Of: gedwarsbalkt van 16 stukken zwart en zilver, over alles heen een rechterschuinbalk van goud. 2) Voor het oude rechthuis, thans �het Raadhuis van Cronen-
burgh", staat nog een verward wapen, waarop het wapen van Loenen in het hartschild voorkomt. Op het Rijks-archief te 's-Hage is een charter aanwezig van
1274, waaraan een zegel hangt van Mijdrecht. Het charter was vroeger mede bezegeld door raad en gemeente van Muiden, Aemstel en Loenen, doch deze zegels zijn verloren geraakt. 3) 't Is niet onmogelijk, dat het wapen in zijne vroegere kleuren: goud en zwart, een variant is van het oude wapen van Amstel. |
|||||||||
LOENERSLOOT.
In goud een rood St. Andrieskruis.
Dit wapen was volgens opgave van den vroegeren burgemeester L. A. van Hengst het wapen van de gemeente Loenersloot. 't Is mij echter niet gebleken, dat dit wapen van het geslacht en de heerlijkheid Loenersloot door de gemeente gebruikt wordt. |
|||||||||
LOOSDRECHT.
f Van zilver en sabel van acht stukken met een
geschaakt kruis van zilver en keel brocherende over het geheel. (Reg. H. R. V. A. � Bevestigd 26 juni 1816.)
De offici�ele omschrijving vermeldt niet, dat het |
|||||||||
een St. Andrieskruis moet zijn.
|
|||||||||
1) De Vroedschap van Arasterdam (Wapen Mr. Jan Balde), p. 1072.
2) Kaart van de Contribueerende Districten v. d. Zeeburgerdijk.
3) Mr, L. Ph. C. van den Bergh, Ned, Zegel- en Wapenkunde,
|
|||||||||
104
Dit wapen is bijna hetzelfde ais het wapen van het geslacht
van Amstel van Mijnden: gedwarsbaikt van goud en zwart van acht stukken; en een van zilver en rood in twee rijen geschaakt St. Andrieskruis over alles heen. ') Het huis te Mynden, (gem. Loosdrecht) werd in 1227 gebouwd
door Egidius van Amstel van Mynden. De heeren van Mynden waren ambachtshe�ren van Loosdrecht.
|
||||||||
MAARSSEN.
f Van rood beladen met zes
gouden le)i�n geplaatst en orle in het midden een schild van blaauw, beladen met drie gouden ruiten staande twee en een. Het schild gedekt met een gouden kroon en ter wederzijde vastgehouden door een klimmenden leeuw in natuurlijke kleur.
(Reg. H. R. V. A. � Bevestigd 10 Juni 1818).
De herkomst van dit wapen is niet bekend. Bij de aanvrage
om bevestiging, honderd jaar geleden, schreef de burgemeester aan den Hoogen Raad van Adel: �Ik heb de eer UHoogWelGebs. bij deze te doen toekomen
�een afdrukzel van het wapen dezer gemeente; ik heb ook alle �mogelijke recherches, zelfs bij den Heer van Maarssen, naar �den oorsprong van hetzelve gedaan, dan daaromtrent niets �kunnen vernemen, weshalve ik de bevestiging van hetzelve bij �deze verzoeke." Ook mij is het tot dusverre niet gelukt om eene verklaring
te vinden, 't Is mogelijk dat de zes leli�n op het roode veld aan het geslacht van Weede herinneren. |
||||||||
MAARSSEVEEN.
Wapen van de heerlijkheid:
Van zilver met een wild zwijn van zwart, staande
op een terras van groen.
De herberg �het Zwarte Varken" te Maarssen,
waar dit wapen op het uithangbord geschilderd
|
||||||||
1) Rietstap, de wapen; van den Ned, Adel,
|
||||||||
105
was, was het oude rechthuis van Maarsseveen. 't Schijnt, dat het eeuwenoude uithangbord de aanleiding is geweest, dat het zwijn in het wapen is opgenomen. |
|||||||||
MUIDEN,
t Van lazuur beladen
met een fasce van zilver, het schild gehouden door een meerman en een meer- min. (Register H. R. v. A. � Be-
vestigd 26 juni 1816.) Zie de aante�kening hierachter bij het wapen van Weesp. De legende van de meermin is te algemeen bekend om die hier nogmaals te herhalen. De oude zegels van Muiden vertoonen een koggeschip. |
|||||||||
NEDERHORST- DEN-BERG.
f Gegolfd van rood en goud van acht stukken.
(Register H. R. v. A. � Bevestigd 10 juni 1816.) Tengevolge van een schrijven van den Schout van Nederhorst d.d. 18 Aug. 1819, is dit wapen echter vervallen. Het was reeds den 30 Sept. 1818 toegekend aan de ambachtsheerlijkheid Nederhorst. |
|||||||||
NIQTEVECHT.
Gedeeld: 1. in blauw een zilveren sleutel;
2. in zilver een zwarte sleutel, beide sleutels staand en afgewend, i) Dit wapen, door de gemeente gevoerd, is het wapen van de heerlijkheid Nigtevecht, die vroeger tot de goederen van de Utrechtsche kerk behoorde. De sleutels herinneren dus waarschijnlijk aan het kapittel van St. Pieter. |
|||||||||
1) De Vroedschap van Amsterdam door Johan E. Elias, bii de wapenbeschr�ving
van Pieter Reael. II, 1098. Het wapen wordt zoo ook afgebeeld op de Wapenkaart van Amst. burgemeesters ^o»'' Hendrik de Leth, |
|||||||||
106
Op het raadhuis is de zwarte sleutel blauw gekleurd. Voor
het logement (het oude rechthuis) staat het wapen onderste- boven ; vroeger was dit wapen met een helm en lambrequins versierd, doch de kleuren waren omgezet. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, heeft men waarschijnlijk helm en lambre- quins vervangen door een lauwerkrans en het schild omgedraaid, zoodat de baarden van de sleutels naar beneden wijzen! Dit wapen is nog niet geregistreerd.
|
|||||||||||
RUWIEL,
Deze gemeente heeft geen wapen, wel de heer-
lijkheid: in goud een roode dwarsbalk. Het slot Rueel, Ruele, Ruweel of Ruwiel werd in
1265 gebouwd door Ridder Gijsbert van Ruele. ') Hij stamde af van Ridder Arnold Loef, die in 1226 voorkomt en uit het oude geslacht van Voorne zou gesproten zijn. |
|||||||||||
TIENHOVEN.
|
|||||||||||
Van rood met 15 blokken, geplaatst 4, 3, 3, 3, 2.
De eerste en laatste blokken van de tweede en vierde rij zijn uitgesneden in den vorm van een I. Het laatste blok op de tweede rij en het eerste op de vierde rij zijn van zwart, al de overige van goud. Wellicht moeten de uitgesneden blokken zuilen voorstellen. (Zie hierachter bij Zuilen). Tienhoven zou vroeger een ander wapen gehad hebben: van
goud met een zwevend kruis van blauw. 2) Met zwevend kruis zal waarschijnlijk een verkort kruis be-
doeld zijn. |
|||||||||||
1) Oudheden en Qest. v. h. Bisdom Utrecht II, 421.
2) Vergl. G. A. B. Fijnvandraat: Uit Tienhovens verleden,
|
|||||||||||
107
VREELAND. f Van zilver beladen met een twee-toornige brug in natuurlijke
kleur, het dakwerk van lazuur, van boven een rood schildje beladen met een goud kruis, van onderen St. Joris den draak vellende. (Reg. H. R. v. A. � Bevestigd 30 Sept. 1818.)
Dit wapen werd later vervangen door het volgende:
f Doorsneden, het eerste van zilver beladen met
een burcht of kerk met een klok- of kijktoren van
keel en dakwerk van lazuur, waarboven een
schildje van keel beiaden met een kruis van zilver
(wapen van het voormalige Sticht van Utrecht),
het tweede van lazuur beladen met een SI. Maarten
te paard, met zijn zwaard een pand van zijn mantel afsnijdende
ten behoeve van een hem volgenden gebrekkigen bedelaar
van goud.
(Reg. H. R. V. A. � Verleend 17 Mei 1889.)
|
||||||||||
Men schijnt
het wapen in zegel van het |
in 1889 een poging gedaan te hebben om
overeenstemming te brengen met het oude stadje Vredelant. Toen echter het diploma aangekomen was en daarop het wapen stond zooals hier- boven is afgebeeld, schijnt men zeer teleurgesteld te zijn geweest. Althans vele jaren was het wapen op het diploma bedekt door een afbeelding van het oude zegel. Boven den in- gang van het raadhuisstaat dan ook niet het offfci�ele wapen, maar een dat overeenkomt met 't hiernevens afgebeelde zegel. |
|||||||||
1) Over de vraag �St. Maarten of St. Joris" zie men het artikel van Dr. J. A.
Portengen, Jaarboelcje Niftarlalce 1915. |
||||||||||
108
WEESP. f Van lazuur, waarop een paal van zilver.
(Reg. H. R. V. A. � Bevestigd
26 Juni 1816.) |
||||||||||
Het oudste wapen van Weesp vertoonde een
kerkgebouw, welk wapen op het stadhuis, op den marmeren schoorsteenmantel in de kamer van den secretaris, is uitgehouwen. Men beweert wel eens, dat de zilveren paal in het wapen
van Weesp en de zilveren dwarsbalk in het wapen van Muiden de Vecht moeten voorstellen. |
||||||||||
WEESPERKARSPEL.
|
||||||||||
f Van lazuur, beladen met een paal van sabel.
(Reg. H. R. V. A. � Bevestigd 22 Oct. 1817.) Vroeger was het wapen gelijk aan dat van
Weesp. |
||||||||||
WESTBROEK.
|
||||||||||
f Gevierendeeld het eerste en vierde van keel,
beladen met drie zuilen van zilver, het tweede en derde van sabel met eene fasce van zilver. (Reg. H. R. V. A. � Bevestigd 11 Oct. 1816.)
Het eerste en vierde kwartier: Zuylen en het
tweede en derde kwartier: Borssele. Dit wapen herinnert aan het geslacht van Borssele. Van Frank
van Borssele, Heer van Zuylen en Westbroek, den laatsten echt- genoot van Jacoba van Beieren, hangt op het kasteel Zuylen een geschilderd portret, waarop zijn wapenrok met dezelfde kwartieren voorkomt. |
||||||||||
109
ZUILEN. f Een rood schild met drie zilveren
zuilen staande twee en een. Het schild gedekt met eene goude kroon en ter wederzijde vastgehouden door een wildeman. ^^If il\L (R^S- "� ^- '^- A- � Bevestigd 10 &SiF^»^^ Juni 1818-) Frederik van Zuylen-Anholt, die door Graaf Floris V tot ridder in de orde van St. Jacob werd benoemd'), wordt vermeld als de stamvader van het geslacht Zuylen. Het roode schild met drie zilveren zuilen wordt dan ook wel eens aangeduid als dat van Zuylen-Anholt. De later ontsproten tak van Zuylen van Nyevelt voert: van zilver met 3 roode zuilen. De bijzondere wapenfiguur, die in onze Ned. heraldiek een
zuil genoemd wordt, komt alleen voor in het wapen van Zuylen en de daarvan afgeleide wapens. Men meende wel eens, dat de zuiltjes kolommen moesten voorstellen, in verband met de overlevering, dat het geslacht van Zuylen van het Romeinsche geslacht Coloniia zou afstammen. Of deze overlevering op goede gronden berust is moeielijk uit te maken. De Middel-Nederlandsche namen Suesna"), of Sualisna waarmede, naar men meent, Zuylen wordt bedoeld, bevestigen deze overlevering niet. De in Beieren gevestigde tak van het geslacht Van Zuylen heeft
aan de zuiltjes meer den vorm van een I gegeven, ongeveer zooals hiervoren bij het wapen van Tienhoven is aangeduid. Men vindt de zuiltjes terug in de gemeentewapens van Abcoude-
Baambrugge, Kuilenburg, Vianen, Westbroek, Wijk bij Duurstede en Zuilen, s-'A lH.>.«(�t>,X|vw |
||||||||||||
J. G. Th. GREVENSTUK.
|
||||||||||||
Baambrugge,
|
||||||||||||
Oct. 1917.
|
||||||||||||
Vergl. Encycl. Winkler Prins.
Suelna? |
||||||||||||
1)
2)
|
||||||||||||
Inhoud,
|
||||||
I. Naamlijst van het bestuur, de leden, donateurs
en begunstigers van het Genootschap .... blz. v
II. laarverslag van den Secretaris....... � x
III. Verslag van den Penningmeester....... � xiii
|
||||||
1. Het Oorijzer in Niftarlake, door Mej. Dr. Alberta
j. Portenoen.............� 1
2. De Lijkkist van Weerestein, door Mr. Dr. S.
Muller Fz..............� 9
3. Een Vecht-po�et, door Mej. W. F. Grevenstuk. � 16
4. Een akte uit den jare 1317, waarin Wouter van
Mijnden voor zich en zijne nakomelingen trouw
belooft aan den Graaf van Holland, door W. Voogsqeerd........... � 23 5. Kroniek van Vreeland, door Dr. J.A. PORTENQEN. � 30
6. Vreeland in het bezit van den Engelschen Koning
(1351), door Mej. Dr. Alberta J. Portenqen. � 36
7. Ouderhoek, door Kapelaan L. J. v. D. Heijden . � 38
8. De Ridderhofstad Gunterstein, door Ds. J. W.
Verburqt..............� 44
9. 't Dorpje Kortenhoef als kunstcentrum in de Gouw
Niftarlake, door Mevr. H. W. J. Schaap�v. D. Pek. � 84
10. Broodvoorziening in 1795, door D". G. A. B.
Fijnvandraat............� 94
11. Een kaart van de Vechtstreek uit den jare 1531,
door Gen.-Maj. A. N. J. Fabius......., 95
12. Gemeentewapens in de Vechtstreek, door J. G. Th.
Grevenstuk.............� 97
|
||||||