^^^.^^U^^-cW^
|
|||||||||
JAARBOEKJE
|
|||||||||
VAN HET
|
|||||||||
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
„NIFTARLAKE"
1934 |
|||||||||
ELECTR. DRUKKERIJ H. J. SMITS
OUDK GRACHT 231 — UTRECHT |
|||||||||
L. S..
Hierbij hebben wij het genoegen ons twee en twintigste
jaarboekje aan te bieden. Als gewoonlijk betuigen wij onzen dank aan de verschillen-
de auteurs voor hunne belanglooze medewerking en aan ons medelid Joan Vis, door wien wij in de gelegenheid werden ge- steld een uitgebreid verslag van de dit jaar gehouden excursie naar Zalt-Bommel in dit boekje op te nemen. De Redactie van het Jaarboekje:
J. G. Th. GREVENSTUK.
A. E. RIENTJES.
Mr. Dr. J. W. VERBURGT.
September 1934.
|
||||
BESCHERMHEER.
Jhr. Mr. Dr. L. H. N. BOSCH RIDDER VAN
ROSENTHAL,
Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht.
|
||||||||||
BESTUUR.
|
||||||||||
Mr. Dr. J. W. VERBURGT, Leiden, Voorzitter. \ 5
|
||||||||||
3
|
||||||||||
J. G. Th. GREVENSTUK, Baambrugge. Secretaris.
Dr. D. A. W. H. SLOET, Abcoude. f "
}. D. BASTERT, Breukelen, Penningmeester.
L. SCHIETHART, Vreeland.
JAN VAN DER LIP, Utrecht. . «
A. VAN BEEK, Weesp. ' °
Pastoor A. E. RIENTJES, Maarssen.
J. WARMOLTS, te Kortenhoef.
N. BASTERT, te Loenen.
Jhr. C. H. C. A. VAN SYPESTEYN, te Loosdrecht.
Dr. A. M. HARTOG, te Maarssen.
Mr. W. B. WESTERMANN, te Maarssen.
E. G. WENTINK, Aerdenhout.
F. C. C. Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN,
te Zuilen.
Jhr. Mr. C. DEDEL, te 's-Gravenhage. Dr. J. J. F. STEIJLING, te Maartensdijk. |
||||||||||
LEDEN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII
|
|||||||
F. J. de Freytag.
Mr. H. C. L. van Ginkel.
Herm. v. d. Grift.
F. J. J. van Hasselt.
G. C. Hoekstra.
E. B. van Julsingha.
J. Kasteleijn. C. W. Matthes.
Hans Matthes.
lac. Molenkamp.
Deken P. W. A. Pieck.
Jhr. Mr. H. H. Röell.
Dr. K. de Snoo.
Mej. J. M. E. Willink van
Collen.
Mej. M. E. Willink van Collen.
Bussum:
Bern. L. A. M. v. Ogtrop. Doorn:
fhr. J. K. Lampsins van den Velden. Driebergen:
Jhr. P. P. de Beaufort. Giessendam:
A. J. Middag. 's-Graveland:
F. E. Blaauw.
L. A. Boeré. Mr. D. J. A. Baron van Ha-
rinxma thoe Slooten. 's-Gravenhage:
Bureau der Rijkscommissie voor de Monumenten.
Jhr. Mr. C. Dedel. Mevr. A. Portengen-van den Broeke.
Mevr. Wed. Th. J. Verrijn Stuart-Visscher Gorter.
|
|||||||
Groningen:
Kapelaan F. J. Schoemaker. Haarlem:
C. Maarschalk.
Hantum (Fr.):
Ds. G. van Veldhuizen. Heemstede:
C. Blatt. P. J. C. Blatt. ' s-Hertogenbosch:
B. G. P. Verbiest.
Hilversum:
R. W. C. Baron van Boet- zelaer. D. de Bree.
Ds. J. van Bruggen.
C. L. Heek.
A. Roland Holst Jr.
J. Kardux.
Gencraal-Maj. E. Luden.
C. Metzelaar.
W. Pitlo.
P. A. Pijnappel.
Katwijk a.d. Rijn:
Mevr. M. L. H. Eerdbeek- Claasen. Kortenhoef:
Stichting „Curtevenne".
J. Warmolts. Krommenie:
P. van Walbeek. Leiden:
Mr. Dr. J. W. Verburgt. |
|||||||
VIII
|
||||||||||||||||||||
Loenen:
N. Bastert.
Goswin H. Boner.
G. ]. Dokkum.
Mr. W. J. Doude van
Troostwijk.
C. de Joncheere. Dr. M. A. de Jongh. J. M. C. van Kempen. Mr. H. P. Loggere. G. J. Weijland Jr. |
||||||||||||||||||||
C. E. Wolff.
Mr. W. B. Westermann.
Wybren Wijmstra.
|
||||||||||||||||||||
Maarsseveen:
A. Duynstee.
Jhr. j. Huydecoper van
Maarsseveen.
Dr. A. M. Venker. |
||||||||||||||||||||
Maartensdijk:
Dr. ]. J. F. Steijling. M unster scheveld:
Pastoor J. }. Swildens. Nederhorst den Berg:
C. A. de Bree.
G. Hoetmer Nz.
Mevr. G. A. Pos—Kofoed.
G. Graaf Schimmelpenninck.
Ds. H. P. Stegenga.
|
||||||||||||||||||||
Loenersloot:
G. Kalff Azn.
Ir. E. Middelberg.
|
||||||||||||||||||||
Loosdrecht:
P. J. Houtzagers.
Mr. Dr. N. J. C. M. Kap-
peyne van de Coppeilo.
Mevr. de Wed. C. Matthijsen-Roland Holst.
Jhr. Q. J. van Swinderen. Jhr. C. H. C. A. V. Sype- steyn.
W. Voogsgeerd. |
||||||||||||||||||||
Nieuwer sluis:
Th. W. Blijdenstein.
Douair. A. Baron de Girard
de Mielet van Coehoorn. Mevr. Wed. Mr. U. H. van
Notten-Doude v. Troost- wijk. Kapitein J. Vermeulen.
|
||||||||||||||||||||
Maarssen:
R. H. Driessen.
A. M. Hartog.
J. Homan van der Heide.
Ds. A. V. d. Kooy.
Th. S. van Linge.
M. Oskamp.
Pastoor A. E. Rientjes.
A. J. van Rossum.
J. B. Scheuer.
K. Sillevis.
|
||||||||||||||||||||
Nigtevecht:
Mevr. de Wed. M. H.
Laddé.
G. A. van Wees. |
||||||||||||||||||||
IX
|
|||||||
Noordwijk:
Dr. F. C. Wieder. Nijmegen:
H. J. van 't Lindenhout. Oosterbeek:
Mr. E. van Beusekom.
Oudenrijn:
Jan Eloy Brom. Rhenen:
Mr. J. H. M. A. Doude
van Troostwijk. Rossum:
A. F. van Goelst Meijer. Rotterdam:
Bibliotheek der gemeente
Rotterdam.
Jhr. P. A. H. Martini Buys.
Simonshaven:
Ds. H. Steginga. Utrecht:
J. B. P. Biegelaar.
Dr. C. Broeksmit.
Dr. K. Heeringa.
Pastoor L. J. v. d. Heijden.
Jhr. Dr. B. M. de Jonge van
Ellemeet.
J. Th. van der Laan. H. van der Lip. Jan van der Lip. Jhr. Dr. L. H. Quarles van Ufford.
|
|||||||
A. Ph. Ridder.
Mr. W. C. Schuylenburg.
Mr. L. Sillevis.
H. J. Smits.
P. J. G. Verburgt.
Velp:
V. L. Baron v. Boetzelaer. Vreeland:
G. Ph. Ittmann.
L. Schiethart. Weesp:
A. van Beek.
W. A. van Dockum.
Th. J. Houtman.
H. de Kloet.
J. G. Nordemann.
N. Smit Jzn.
R. Wartena özn.
Weesperkacspel:
A. de Groot
G. P. Sorber. Wijk bij Duurstede:
B. Schoenmaker.
Zeist:
J. A. Lantsheer. Zuilen:
F. C. C. Baron van Tuyll
van Serooskerken. Zwolle:
Dr. G. A. B. Fijnvandraat. |
|||||||
X
DONATEUR,
Utrecht:
Dr. H. Th. s'Jacob. BEGUNSTIGERS.
Breukelen:
Ds. C. J. H. Verweijs. IN MEMORIAM.
|
||||||||
Abcoude:
D. van Teeseling. |
||||||||
A. K. Berkhout, Vreeland.
L. G. James, Notaris te Maarssen.
Pastoor B. J. Brouwer te Loenersloot.
E. A. H. A. van de Velde. Burgemeester van Loenen.
H. Hissink te Loenen, Opzichter van Amstelland.
P. ]. Eijma te Ankeveen.
W. H. van de Poll, Notaris te Abcoude.
Ir. Dr. A. R. van Linge te Maarssen.
|
||||||||
Jaarverslag.
|
|||||
Op 20 Juni 1933 werd de 22ste Algemeene Vergadering
gehouden in het Hotel ,,de Kampioen" te Nieuwersluis. Nadat de Voorzitter de vergadering geopend had, herdacht
hij de afgestorven leden en gaf daarna het woord aan den Secretaris, die verslag uitbrac!ht over het afgeloopen Genoot- schapsjaar. Daarna deed de Penningmeester rekening en ver- antwoording van zijn gehouden beheer, waarna de rekening door de vergadering werd goedgekeurd. De vraag kwam ter sprake of het niet gewenscht was om na
de in het voorjaar gehouden excursie naar het Paleis te Soest- dijk en het Raadhuis te Hilversum, nog een excursie te houden naar Amsterdam, waartoe besloten werd. Voor deze excursie meldden zich echter te weinig deelnemers aan, zoodat hiervan werd afgezien. De Heeren J. Warmolts, N. Bastert, Jhr. C. H. C. A. van
Sypestein en E. A. H. A. van de Velde werden als bestuurs- leden herkozen en de Heer A. E. Rientjes, Pastoor te Maars- sen, benoemd als Bestuurslid en lid van de Redactie van het jaarboekje. Al deze Heeren hebben hunne benoeming aange- nomen. De Heer E. A. H. A. van de Velde is echter na dien tijd overleden. De Heer Baron van Boetzelaer te Velp, die her- kozen was, meende te moeten bedanken. De Heer Dr. T. Th. s' Jacob, Commissaris der Koningin in
de Provincie Utrecht meende, in verband met het neerleggen van zijn ambt als Commissaris, te moeten bedanken voor het Beschermheerschap van ons genootschap. De uitgave van het jaarboekje ondervond weder de gewone
belangstelling. Jammer genoeg zijn weder verschillende oude, getrouwe
leden van ons genootschap, o.a. de Heeren Pastoor B. J. Brou- |
|||||
XII
wer te Loenersloot, E. A. H. A. van de Velde, Burgemeester
van Loenen, H. Hissink, Opzichter van Amstelland te Loenen en P. J. Eijma overleden, terwijl eenige anderen, als gevolg van de tijdsomstandigheden, hebben bedankt. Hiermede meen ik dit verslag te kunnen besluiten.
J. G. Th. GREVENSTUK,
■Secretaris.
Nieuwersluis, Juni 1934.
|
||||
Staat van Ontvangsten en Uitgaven over het 22e Genootschapsjaar 1933--1934
|
|||||||||||||||||
ONTVANGSTEN:
Batig Saldo..................
Contributies:
Over 1933 5 leden......ƒ 12.50
Over 1934 174 leden ... „ 435.—
2 leden ad ƒ 5.—......., 10.—
1 lid .............. 3.—
1 donateur ........... 10.—
2 begunstigers ......., 2.—
|
UITGAVEN:
Jaarboekje 1933............... ƒ 430.98
Incassokosten, drukkosten, zaalhuur,
porti, reiskosten, enz............ 112.993^
Batig saldo.................... 637.52>^
|
||||||||||||||||
ƒ 673.25
|
|||||||||||||||||
472.50
24.10 11.65 |
|||||||||||||||||
Verkochte jaarboekjes
Gekweekte rente... |
|||||||||||||||||
ƒ 1181.50
|
|||||||||||||||||
J. D. BASTERT,
Penningmeester.
|
|||||||||||||||||
ƒ 1181.50
|
|||||||||||||||||
De Excursie naar Zalt-Bommel
op
Dinsdag 28 Augustus 1934. |
||||||
Met een kleiner aantal deelnemers (sters) dan vorige jaren
— het waren er nu ca. 40 — werd een excursie gemaakt naar het stadje Zalt-Bommel aan deWaal. Een heel onbekend oord voor Niftarlake, trouwens ook ver over de grenzen. En we gelooven wel als niet de vriendelijke uitnoodiging
van den Edelachtbaren Heer Burgemeester van Rossum, ons medehd A. F. van Goelst Meyer, op de algemeene vergade- ring was voorgelezen en verdedigd, er waarschijnlijk niet aan Bommel gedacht zou zijn, hoezeer dit stadje dan ook op antiek- historisch aanspraak mag maken. We schrijven dit niet alsof we teleurgesteld zouden zijn in
onze verwachtingen, integendeel, de werkelijkheid heeft onze illusies overtroffen, maar staat men op het standpunt: uitslui- tend excurseeren in het gebied van Niftarlake, dan valt natuur- lijk Z.-Bommel buiten de lijn. Doch laat ons thans daarover niet disputeeren, maar trachten weer te geven wat we dien dag gezien en genoten hebben, opdat ook de thuisblijvers — dit woord is goed bedoeld, lezers! —- eenigszins een indruk van dezen schoonen dag mogen meenemen. De tocht
geschiedde van uit Utrecht, als goed gekozen en welgelegen punt van samenkomst. Eén groote Touringcar van de Fa. Oskamp te Maarssen, gevolgd door 'n paar luxe auto's vorm- den de stoet. Het in die dagen onbetrouwbare weder hield zich dien dag naar wensch, er kon zelfs met ,,open wagen" gereden worden. Een tochtje door het Sticht is altijd ver- rukkelijk, het landschap boeit aan beide zijden van den weg. Groote boomgaarden, volgeladen met blozende wangetjes en verscholen bleekneusjes, wisselen telkens af met grazend vee in groenende weiden. |
||||||
XVI
Als we bij Culemborg na lang wachten de Lek overgestoken
zijn en het stadje doorgesukkeld, trekken we door de Betuwe, al even rijk aan groen en hout als benoorden de Lek. De Linge bij Geldermalsen houdt zich heel koest, men zou niet vermoe- den dat dit onschuldig uitziende watertje in den winter zoo geweldig kan tekeer gaan. In de verte zien we de nieuwe kolossale brug over de Waal,
en daarnaast half verscholen in het hoogoprijzende geboom- te den merkwaardigen toren van Bommel. De nieuwe brug, eerder mag men spreken van ,,bruggencomplex", het zijn er eigenlijk 3: 2 voor den spoorweg en 1 voor het loop- en rij- verkeer, geeft een heerlijk uitzicht op de stad, die Westelijk van de brug, knus in het hout en groen, in een bocht van de Waal hgt neergevleid, als in een dal. Naar het Oosten ziende is het de statige rivier, die zich in
sierlijke kronkelingen tusschen de vruchtbare landouwen voortslingert en eindelijk verliest. Heerlijk en indrukwekkend is het op deze brug even te verpoozen en te genieten van het niet-te-beschrijven panorama dat zich hier voor het oog too- vert. De brug.
Om een idee van den omvang van dit bruggenstel te krijgen,
mogen we hier wel eenige cijfers meedeelen, die we volledig- heidshalve gaarne willen opnemen. De onderkant van de brug ligt 16.83 M. + N.A.P., dat
is nog 9.14 M. boven den hoogst voorkomenden waterstand. De betonstorting en grondverplaatsing is geschied met reus- achtige grijpbakken. De wanden zijn bekleed met stampbeton van Schwarzwalder granietblokjes. Aan den totalen bovenbouw is niet minder dan 8000 ton
i)zer verwerkt. De onderbouw is gebouwd door de N.V. Internationale
Gewapend Beton-Bouw te Breda (I.G.B.). De totale leng- te (de beide korte aanbruggen meegerekend) bedraagt 928.60 M., de breedte 12 M., met de paden erbij totaal 17.72 M. Het zomerbed telt 3 doorstroomopeningen, ieder 120 M.
wijd, het Noordelijk winterbed 8, elk van 55 M. wijdte. De brug rust op 2 landhoofden en 10 pijlers.
Met den bouw van deze monsterbrug is 3 jaar gemoeid
|
||||
XVII
geweest. Begonnen in het najaar van 1930, toen de hooge
rivierstanden het \verken onmogelijk maakten en er feitelijk eerst in 1931 flink gewerkt kon worden — kon de ople- vering reeds eind 1933 plaats hebben, eenige maanden vóór den gestelden termijn. Dat was te danken aan de goede or- ganisatie der uitvoering e.m.a. factoren. De kosten van den onderbouw bedroegen ± ƒ 1.116.000.
Deze gegevens zijn ons welwillend verstrekt door den Hoofd-Ingenieur van de Rijkswaterstaat Ir. W. J. H. Harm- sen. Een stukje geschiedenis.
Alvorens de lezers in de stad rond te leiden, willen we eerst iets vertellen van haar verleden, waarvan wel niet bijzonder veel is opgeteekend in de geschiedenisboeken, maar toch nog wel genoeg om haar ontwikkeling in den loop der eeuwen te kunnen volgen. ,,Aangaande geen stad van Gelderland" schrijft J. S. van
Veen in ,,Gelre" (1913) ,,weten wij zoo weinig als van Bom- mel". En hieraan is een vroeger stadsbestuur zelf de grootste schuld, immers in de eerste helft der XIXc eeuw heeft Bom- mel's gemeentebestuur een groot deel van het Oud-archief moedwillig vernield, als was het oud vuil. Misschien be- schouwden deze heeren het wel als zoodanig. Er moet reeds in de IXe eeuw een oord of dorp bestaan
hebben met den naam Bomela, gelegen op een delta tusschen Maas en Waal. Een giftbrief van den 12en Augustus 850 vermeldt de schenking van goederen, gelegen in Bommel e.a. plaatsen door Bisschop Balderik aan de kerk van Utrecht. In 999 verleende Keizer Otto III aan Bommel het recht
van Tol^heflen, alsmede van het Gruit en de Munt. Bommel zal toen niet meer dan een burcht geweest zijn,
waaromheen zich langzamerhand huizen en hoeven gegroe- peerd hebben. Bovengenoemde drie voorrechten benevens de gunstige ligging van het vlek hebben zeer zeker tot zijn eco- nomische ontwikkeling bijgedragen. Vermoedelijk is het voorvoegsel ,,Zalt" er bijgeplaatst ter
onderscheiding van een ander plaatsje Bommel, daar in de buurt, dat later Maas-Bommel genoemd werd. Het woord Zalt, Salt of Saut duidt op den handel in zout, dat aangevoerd werd uit Holland, "Zeeland, Engeland en Frankrijk, in Bommel ver- |
||||
XVIII
scheep» en naar Duitschland vervoerd. Anno 1297 werd voor
het eerst Saut-Bommel geschreven. In 1231 bouwde Graaf Otto III muren en grachten om
Bommel en verleende haar stadsrechten, ofschoon reeds in 1196 in het vredesverdrag tusschen Graaf Otto II van Gelre en Hertog Hendrik van Brabant van een ,.opidum" gesproken wordt. Korten tijd is Bommel onder Brabantsch bestuur ge- weest, doch in 1316 kwam het weer in Geldersch bezit. Graaf Reinald II verhief haar opnieuw tot stad en het recht van de gemeene weiden, opdat zij van de opbrengst ,,onse Stat des te gevuechlycker stereken ind bemueren mogen". De stad kreeg daarmede den omvang dien zij altijd gehad
heeft en thans nog bezit. Tegelijk kreeg zij toen de Jaarmarkten, die werden gehou-
den de eene daags voor Pinksteren en de andere den 21 sten September .,ende continuerende 14 dagen daarna". Op Dins- dag na St. Nicolaas 1327 kreeg de stadsregeering het recht van Reinald om belastingen en boeten van hare ingezetenen te heffen, en dat in Bommel welvaart heerschte moge blijken uit een nog aanwezig belastingcohier van 1369. De heer Becke- ring Vinckers, een Bommelaar, die de historie der stad heeft blootgelegd, berekende dat Zalt-Bommel in voornoemd jaar meer dan 2000 zielen telde, die te samen ruim £ 2000 aan be- lasting opbrachten. Reinald deed nog meer: hij stelde een Rechtbank in, omvat-
tende de stad Bommel, Bommeler- en Tielerwaard, bestaande uit een Ambtman en 16 Schepenen, met de bepaling ,,wat die ,.Schepenen van Boemel wijzen dat sal regt blijven. Ende wes ,,zij niet wijs en zijn daer toe, zullen sy doen eissen die Sche- ,,penen Boemelreweerd ende van Thielerweerd metter Stadt ,,Bode van Boemel etc." Na den dood van Reinald bevestigde zijn dochter Mechfeld,
hertogin van Gelre, al de rechten en vrijheden, die haar vader en 'haar broers de stad hadden geschonken en vermeerderde deze in 1378 zelfs nog. Zoo was de 14e eeuw het glanstijdperk van Bommels bloei. De parochiekerk werd in 1303 tot ,,Colle- giale kerk" verheven; verschillende Godshuizen (instellingen van weldadigheid) werden gesticht; de werkzaamheid van het Muntgöbouw uitgebreid, de zouthandel, lakenindustrie en scheepvaart ontwikkelden zich krachtig. |
||||
XIX
Het Bommelsche laken wordt in een Accijnsboek van Dus-
seldorf (aanvang 15e eeuw) tegelijk genoemd met het Amster- damsche, het Leidsche en het Engelsche laken. De toetreding tot de Hanze in dien zelfden tijd, alsmede tot het Verbond van Steden, ridders en knapen der 4 kwartieren is een bewijs te meer van Bommels grooten bloei. Doch zooals altijd en overal, na den grooten bloei komt het
verval, zoo ook in Bommel. Verschillende oorzaken droegen daartoe bij. Zoo o.a. de heffing van nieuwe tollen te Venlo e.a. plaatsen langs de Maas. Bommel zag zich daardoor in haar oude rechten bekort en verzette zich met Nijmegen en Tiel daartegen. Daarbij kwamen de watersnooden, branden en be- legeringen in de 2e helft der XVe eeuw, die de stad nu juist niet ten voordeel waren. Een tijdelijke opleving kwam met het recht tot brouwen en
slijten, dat Hertog Karel van Gelre de stad rond 1500 schonk: een soort monopolie voor de Bommeler- en Tielerwaarden. Deze tak van nijverheid breidde zich zoo sterk uit, dat de
stad in 1544 niet minder dan 16 flinke brouwerijen telde, die tesamen ruim 1470 gulden accijnzen opbraAten. De brouwers werden menschen van aanzien en hunne fami-
liën behoorden tot de aanzienlijkste en invloedrijkste, waaruit burgemeesters, schepenen en gezanten voortkwamen. De her- bloei der stad was ook in het buitenland bekend, want in 1557 kregen de Magistraten van Tiel en Bommel zitting en stem in de vergadering der Hanze te Keulen. Deze ,,bier-welvaart" zou echter niet van langen duur zijn.
De godsdiensttwisten en Spaansche invallen in de XVIe eeuw bleven niet zonder inwerking op het economische leven. Bom- mel was de eerste Geldersche stad, die zich door haar eigen burgerij op 31 Juli 1572 van het Spaansche juk losmaakte. Bommel was dus Geus, terwijl Gelderland nog Spaansch was. Bommel was een vaak omstreden grensvesting in den Hol- landsch-Spaanschen strijd, een voornaam strategisch punt voor Holland, het garnizoen werd door Hollandsch geld betaald. Willem van Oranje werd haar Stadhouder en noemde zich ,,Stadhouder van Holland, Zeeland en Bommel". De stad was nu ,,Calvinistisch" geworden, doch dit belette
de neringzieke Bommelnaren niet, zooveel als mogelijk was handel met de Spanjaarden te drijven. |
||||
XX
De burgerij voelde zich, door de uitzonderlijke positie, die
de vesting geographisch en strategisch innnam, boven andere steden verheven en voerde deswege een eigen zelfstandige politiek. Zoo wenschte zij na Oranjes dood in 1584 niet Prins Maurits als Stadhouder, doch wel den ,,goedigen" Leicester, van wien zij geen krachtige tegenmaatregelen te vreezen had. Zij was hierdoor 1Y^ jaar zonder Stadhouder. En toen de Stadhouder kwam, had de ,,goedige" Leicester echter niet veel te vertellen, de stadsregeering ging haar eigen weg, stoorde zich weinig aan de bevelen en wetten van boven, doch zocht vóór alles eigen geldelijk voordeel, door handel te drijven met de Spanjaarden en hen frauduleus van levensmidaelen te voor- zien. Deze smokkelhandel bevorderde echter allerminst den vrede onder de burgerij; hevige twisten ontstonden er door, zoo erg, ,,dattet Aventmael des Heeren hierrom stillestont" {D. Brouwer: De Reductie). Na Leicester's vertrek en met den groei der jonge Republiek
raakte het uit met Bommel's zelfstandigheid. De Raad van State greep in, stelde Maurits aan als Stadhouder en maakte een einde aan de ongewenschte handelspractijken. Na lang- durigen tegenstand kwam de Reductie in 1602 tot stand. Ook de XVIIe eeuw was niet bepaald gunstig voor Bom-
mel. In 1629 werd 's Hertogenbosch. na de verovering door Frederik Hendrik, grensvesting. Aan Bommel werd dit voor- recht ontnomen. De handel verplaatste zich hierdoor ook naar Den Bosch. De bevolking verarmde, met gevolg dat de belas- ting niet meer op tijd of heel niet binnenkwam. Het Kwartier van Nijmegen zag zich genoodzaakt in 1663 een Collecteur te zenden om de achterstallige verpondingen van 1658 e.v. jaren op te halen. Het gepeupel kwam hiertegen in opstand en kon slechts met behulp van vreemde troepen bedwongen worden*). De stad geraakte wederom meer en meer in verval en toen
de Franschen in 1672 naderden, hadden zij met Bommel ge- makkelijk spel, de vestingwerken waren zoozeer verwaar- loosd, dat zij (de Franschen) er zonder veel tegenstand den 21 sten Juh konden binnenrukken. Zij zijn daar een jaar ge- legerd geweest, hebben er, evenals elders, schrikkelijk huis- gehouden en vertrokken weer na zware brandschattingen. |
|||||
*) J. J. van Hasselt, Beschrijvinghe der Stadt Bommel, 1725.
|
|||||
XXI
Bommel was niet meer dan een stil stadje geworden. Geen
scheepvaart, geen handel, geen verkeer, dus ook geen wel- vaart. De weinige schepen, die de stad nog aandeden, waren door de vorming van een zandplaat in de Waal omstreeks 1700, ook nog genoodzaakt op verren afstand van de stad te blijven ,,alhetwelk de welvaart van Bommel zeer veel heeft doen afnemen", zooals de schrijver in den Tegertw. Staat" me- dedeelt. De stad was met 300 of 400 huizen verminderd en telde nog maar pl.m. 600 huizen met ca. 2700 inwoners. De XVIIIe eeuw was de eeuw van Bommelsche burgertwis-
ten. De Regentenpartij en de gildenmeesters lagen voortdurend met elkaar overhoop. Er waren daar toenmaals 2 burgemees- ters, die om beurten regeerden. iNa het incident bij de Goe- jan-verwellensluis toonde de bevolking zich in groote meer- derheid Oranjegezind, de patriotten moesten het toen wel erg ontgelden. In 1794 kwam de Fransche overheersching, die tot 1813 aanhield. Aanstonds na het vertrek der FransChen, toen de bevol-
king herademde, kwam er ook weer eenige opleving in Bom- mel's handel en welvaart. Deze bloei nam gestadig toe, vooral ook door den in 1847 aangelegden nieuwen straatweg Utrecht —'s Hertogenbosch, die dwars door Bommel liep. Geleidelijk aan ontplooide zich de industrie: leerlooierijen,
sigarenfabrieken, zeepziederij, ijzerfabriek, e.m.a. werden ge- sticht. Thans is Bommel een welvarend stadje met ruim 4000 zielen. Na dit korte historisch-overzicht keeren we terug tot de ex-
cursie en wel tot de Ontvangst op het Stadhuis.
Door uitstedigheid van den Burgemeester werd het gezel-
schap ontvangen door den waarn. Burgemeester, Wethouder }. Rutgcrs, die in hartelijke bewoordingen het ,.welkom" toe- riep, en z'n vreugde erover uitsprak dat Niftarlake het oog op Bommel had laten vallen, als doel der excursie. Iedere burger van Bommel, aldus Burgemeester Rutgers, is
trotsch op zijn stad, en al is Bommel geen middeleeuwsche stad meer met nauwe kronkelende straatjes, met massieve poorten en ihooge wallen, toch is hier nog veel van het antieke bewaard gebleven, mede dank zij Monumentenzorg, die in samenwer- king met het Stadsbestuur alles wil restaureeren, dat eenigs- |
||||
XXII
zins van belang mag geacht worden. Het laatste antiek dat
nog was, wil spr. even in herinnering brengen, met name het oude Veer; ook dit is verdwenen. De nieuwe monumentale Waalbrug heeft ook dit restje historisch leven overbodig ge- maakt. Tenslotte wijst de heer Rutgers op het nieuwe stads- deel buiten de wallen, waar nu de nieuwe H.B.S. is verrezen; op de groentenveiling, waar dezen zomer 4 miUioen K.G. aardbeien verhandeld zijn. De heer Mr. Dr. J. W. Verburgt, voorzitter van Niftarlake,
dankt het gemeentebestuur voor de officieelc ontvangst en den waarn. Burgemeester voor de hartelijke woorden zooeven ge- sproken. Ook dankt spr. den Edelachtbaren heer A. F. van Goelst Meyer, burgemeester van Rossum, die het initiatief tot deze excursie genomen heeft. Het bezoek aan de stad, vervolgde de heer Verburgt, zal
geen desillusie zijn, we zijn hierheen gekomen niet alleen om de stad van Barleus e.a. groote mannen te zien, doch ook om het Zalt-Bommel van de XXste eeuw te zien. Onder gezellig gepraat werd nu de koffie geserveerd, waar-
na vluchtig Het Raadhuis
werd bezichtigd. Het tegenwoordige Raadhuis staat op dezelfde plaats waar
voorheen het voormalige . middeleeuwsche Stadhuis gestaan heeft. Zeer waarschijnlijk is dat wel als bouwwerk mooier geweest dan het tegenwoordige, althans oude teekeningen doen dit vermoeden. Eenige kraagsteenen met vroeg-Renais- sance ornament die in de Oudheidkamer bewaard worden, zijn de eenige overblijfselen van het statige middeleeuwsche gebouw. De tegenwoordige hardsteenen stoep of bordes is gemaakt
in 1724, naar teekening van Vorsterman, (vermoedelijk een architect) dateerende 1670; aan den steenhouwer Knoops werd daarvoor in eerstgenoemd jaar ƒ 1000.— uitbetaald in mindering van de rekening. De oude gebouwen stonden toen nog, hoewel zeer bouw-
vallig. Eén der 3 gevels werd spoedig daarna afgebroken en „toegeplanckt". Eenige jaren later besloot de stadsregeering de oude vervallen gebouwen te doen vervangen door een nieuw Raadhuis, naar teckening van Anthony Vievant, architect te |
||||
XXIII
Arnhem, echter met weglating van alle daarop aangebrachte
ornamenten. Architect van Swieten ontwierp het metselwerk, terwijl architect van Sugtelen voor het houtwerk zorgde. Na veel tegenstand en moeilijkheden werd 't geheele werk
voltooid in September 1763. De secretaris Essenius schonk aan het nieuwe Raadhuis een schilderij voorstellende een ge- zicht op Zalt-Bommel, gezien vanaf de Tielerwaard en ge- schilderd omstreeks 1750. Het stadsbestuur wilde voor deze hoffelijkheid niet onderdoen en vereerde den Secretaris met een anker Rijnwijn en en half okshoofd rooden wijn. Inferieur.
Van de in het gemoderniseerde interieur aanwezige merk-
waardige voorwerpen willen we noemen: een groote eiken geldkist met hoogen ijzeren trechter, vermoedelijk midden XVIe eeuw; een groote spiegel (dagmaat 50 x 60 cM.) in rijk gesneden opengewerkte eiken lijst met forsche versiering van acanthusranken, op de bovenlijst in het midden het wapen van Bommel. Voorts een aantal schilderstukken en teekeningen, betrek-
king hebbende op Bommel en de Bommelerwaard. Eenig in zijn soort is een schilderij (43 x 31) voorstellende Prins Willem van Oranje op zijn doodsbed. Nadat dit alles bezichtigd was, wandelde het gezelschap
onder geleide van de heeren van Goelst Meyer en Rutgers naar de Gasthuistoren,
ook een overblijfsel uit het middeleeuwsche glorietijdperk. Deze toren behoorde eertijds bij de Gasthuiskapel, een stich-
ting van weldadigheid, waarvan voor 't eerst melding gemaakt wordt in een Schepenbrief van 1327. Omstreeks 1400 wordt de straat, aan welke het Gasthuis
grensde. Gasthuisstraat genoemd. Het was geen Gasthuis in onze moderne beteekenis, doch alleen voor passanten, pel- grims, reizende geestelijken en arme vreemdelingen, die geen onderdak hadden. Alles geschiedde om Gods wil, uit Hefde tot den naaste. Het Gasthuis behoorde oorspronkelijk aan de Zusterkens van het Maria-Magdalenaklooster en bezat reeds in 1327 een kapel en altaar, dat geschonken was door Petrus Moliart. |
||||
XXIV
Toen het stadsbestuur in 1572 Calvinistisch geworden was,
kwam het Gasthuis aan de Hervormden. Het diende achter- eenvolgens tot kerkgebouw voor de Waalschc, later voor de Duitsche gemeente, daarna als garnizoenskerk. In den Franschen tijd waren er Engelsche troepen in ge-
legerd, het werd zelfs gedegradeerd tot slagerij en vleeschhal. Na 1830 werd er geen godsdienstoefening in gehouden; men bracht er de Rijschool onder en in 1845 werden de gebouwen tot Ziekeninrichting gerestaureerd. De slanke vierkante toren is nog dezelfde gebleven; zij is
opgetrokken van rooden baksteen, matig versierd met natuur- steen, en wordt gedekt door een achtkante spits met open klokkenhuis. Aan den westgevel, vlak onder het eenige wijzerbord, is een
mechaniek aangebracht, bestaande uit ruiterfiguren en speer- dragers die bij voluur-slag langs elkaar heen rijden. Aan bei- de zijden staan ruiters met klaroenen, die niet beweegbaar zijn. De toren is eigendom der burgerlijke gemeente.
Carillonconcert.
In den Gasthuistoren hangt een klokkenspel van 29 klok-
ken. Het is grootendeels vervaardigd door Gebrs. Frans en Peter Hemony, de beroemde klokkengieters uit de 17e eeuw. De grootste is ouder, zij vermeldt het jaartal 1523 en is ge- goten door Jaspas Moer, terwijl 8 kleinere klokjes dateeren van 1721 en 1735. De klank der klokken is van licht, sopraan-achtig timbre.
Het stadsbestuur had de bijzonder-aardige attentie gedurende een uur het carrillon te doen bespelen door den stadsbeiaar- dier de heer Parre, die verschillende bekende en onbekende liederen op zijn hoogverheven instrument ten gehoore bracht. Jammer was het dat het gezelschap door oponthoud bij Cu-
lemborg niet tijdig in Bommel kon arriveeren, het had dan het geheele concert kunnen beluisteren, doch de intocht in Den Bommel was er niet minder luisterrijk om en ook de beiaardier heeft niet minder eer van zijn spel gehad. De Oudheidkamer.
Naast het Raadhuis aan de rechterzijde bevindt zich de Oud- heidkamer, men zou haar ook het Museum van Zalt-Bommel |
||||
XXV
kunnen noemen. In 1925 is de verzameling in dit bescheiden
gebouw (de voormalige Stadsherberg) ondergebracht. Slechts met een vluchtige blik kon het vele merkwaardige, dat hier is bijeengebracht, bezichtigd worden. Het is natuurlijk geheel ondoenlijk in dit verslagje alles op te sommen, wat daar aan- wezig is. Enkele voorname stukken mogen terloops genoemd worden. Zoo b.v. een groep van 5 monniken, die een gestor- ven medebroeder ten grave leggen, in eikenhout gebeeldhouwd, Nederrijnsch werk uit de XVe eeuw; een verguld zilveren ananasbeker met latijnsch opschrift op den voet, Duitsch pro- duct midden XVe eeuw. Drinkhoorn met zilveren montuur en opschrift ,,Snijdersgilde 1619"; 2 geëtste drinkglazen met op- schrift en wapen, vermoedelijk XVIIe eeuw; en nog vele an- dere voorwerpen afkomstig uit de stad en de Bommelerwaard. In de vitrine bevinden zich een perkamenten handschrift uit
1405; Bijbel, incunabel met sierlijk geteekende hoofdletters, dateerende uit 1477. Voorts eenige schilderijen uit de Hollandsche School, van
de jaren 1580 tot 1844. Het eerste gedeelte van de excursie was hiermede afgeslo-
ten, de tijd was daar om de Lunch
te gaan gebruiken in Hotel De Sociëteit, heerlijk gelegen aan den linker Waaloever, met schitterend uitzicht op de kapitale Waalbrug en op de dorpjes aan de overzijde van den breeden stroom. Tijdens de lunch nam de heer Gualtherie van Weezel, Voor-
zitter van V.V.V. te Bommel de gelegenheid waar om eenige vriendelijke woorden te spreken over het bezoek van Niftar- lake aan de stad en wat daarmede in verband staat. De Voorzitter van Niftarlake beantwoordde deze woorden
op de hem eigen hoffelijke wijze. Het volgende bezoek gold nu
de Ned. Herv. Kerk,
sieraad en trots van Zalt-Bommel. Als men vanaf de nieuwe Waalbrug Bommel binnengaat, ziet men rechts tusschen hoog en dicht opgaand geboomte het bovenstuk van den vierkanten toren, en zonder hem ooit gezien te hebben, krijgt men den indruk dat dit een schoon stuk bouwkunde moet zijn. En in- derdaad, de indruk, dien kerk en toren op den aandachtigen |
||||
XXVI
bezoeker maken, is overweldigend, is nauwelijks te verwerken
en ook niet voldoende te beschrijven. We willen dan ook niet eens pogen een zwak idee van dit
machtige middeleeuwsche bouwerk te geven, doch slechts aan- raden zoodra zich daartoe een gelegenheid voordoet, het zelf te gaan zien. Éénmaal zien is beter dan 10 maal schrijver zegt een Chineesch spreekwoord. Men staat verstomd bij het aandachtig beschouwen van dit
heerlijke kunstgewrocht, over de zeer hooge aesthetische op- vattingen en de onuitputtelijke fantasie van de middeleeuw- sche bouwmeesters en kunstenaars, opvattingen en inspiraties, die alleen konden voortspruiten uit een diep godsdienstig ge- moed. Uit elk onderdeel, zoowel als uit het geheele machtige en rijk beladen bouwwerk, spreekt vromen godsdienstzin en symbolische taal. Welk een grootsche en wereld- en tijden- omvattende ziel moeten die kunstenaars gehad hebben, om werken te scheppen die, niettegenstaande de voortdurende wisselingen der tijden en de daarmee gepaard gaande ver- anderende kunstopvattingen, de eeuwen trotseeren en na 500 jaren nog niets aan hun schoonheid en degelijkheid hebben ingeboet! Doch niet alleen de bouwmeesters en kunstenaars — men
telde deze veelal onder de monniken — ook het volk moet minstens veel zin en liefde voor de kunsten gehad hebben om zich zoo enorm veel geldelijke en andere opofferingen te ge- troosten, zonder welke het totstandkomen van dergelijke kunst- producten eenvoudig onmogelijk zou zijn. Doch de Middel- eeuwer gaf graag en veel, het: ,,Geeft en U zal gegeven wor- den", was voor hem geen looze klank. Wij zullen thans aan de hand van het prachtige boekwerk:
,,De Monumenten van kunst en geschiedenis in de Prov. Gel- derland" uitgave van de Algemeene Landsdrukkerij, eenige Historische bijzonderheden
van de Groote Kerk vermelden. Er heeft waarschijnlijk vóór deze een andere kleinere kerk
gestaan, misschien wel op dezelfde plaats, die reeds in 1280 als Parochiekerk (Ecclesia de Bomle) wordt genoemd. De tegenwoordige kerk is ingewijd in 1304, door Gerard
van Nassau, Schatmeester van 'het Sticht van Utrecht, in te- |
||||
XXVII
genwoordigheid van Domheeren en Dekens van het Utrecht-
sche Kapittel. De eerste brand, die de kerk teisterde, was in 1368, den 18den Augustus, bij een hevige stadsbrand. Kort daarna begon men met de herstellingswerkzaamheden. Nog geen 100 jaar later, in 1462, op St. Bartholomeusdag, woedde er wederom een stadsbrand, waarbij de kerk zwaar bescha- digd, doch onmiddellijk hersteld werd. Op Hemelvaartsdag van het jaar 1538 werd de toren door den bhksem getroffen en brandde af ,.tot dat wulfsel boven de dokken toe". Precies 20 jaar later werd de torenspits weer opgetrokken tot 63 voet- hoogte en werd toen tegelijk de groote klok ingehangen, die een opschrift draagt, dat aan den brand herinnert. Van Hasselt vermeldt ook nog een stadsbrand, ,,op St. Jan-
Baptistendag in den Jare 1523, door eigen verzuim, waar door wel 900 Huizen in de assche raakten, en bleef daar van niets ongeschonden staan als de Groote Kerk". Na den overgang der stad aan de Staten, in 1572, legde de
Calvinistische stedelijke regeering beslag op de kerk en gaf deze in handen der Hervormden, waarmee voor het gebouw een tijdperk van ontluistering en geleidelijk verval aanbrak, al- dus bovenaangehaald werk van de Landsdrukkerij. De voor versterking der stad gezonden Waalsche troepen trachtten de kerk te plunderen, zij roofden de gewijde vaten van het altaar. Toen echter de burgers dit vernamen, liepen zij te wapen en verjoegen de gewaande helpers. In 1574 werd de toren vanuit de Spaansche schans te Tuil
gebombardeerd, doch telkens weer hersteld. Zoo vermelden oude rekeningen telkens grootere of kleinere uitgaven voor re- paratiën. In 1586 zijn er Schotschc troepen in gelegerd geweest en
in 1599 hebben Fransche soldaten er leelijk huisgehouden; omstreeks dien tijd werden verschillende vensters dichtgemet- seld, waardoor het gebouw van zijn schoonheid inboette. De eerste sporen van het witten van de kerk vinden wij ver-
meld in 1605, Ook woedde er weer eens een brandje in de torenspits, in het jaar 1696, waarbij 'het brandende bovendeel van den toren met de gloeiende klok gedeeltelijk in den toren stortte en gedeeltelijk op de kerk. Behalve van den bliksem e.a. ongelukken had het gebouw
in 1714 en 1717 ook erg te lijden van zware stormen, zoodat ingrijpende reparaties noodig geworden waren. |
||||
XXVIII
Nog meer stormen en rampen brachten verwoestingen aan,
totdat in 1864 de toestand gevaarlijk werd en algeheele restau- ratie noodzakelijk geworden was. Met subsidies van Rijk, Provincie en particulieren werd de toren in 1908—1917 ge- restaureerd onder leiding van architect jac. v. Gils, zoodat die althans voor verder verval bewaard bleef. De restauratie van de meer en meer in verval geraakte kerk deed de Kerk- voogdij besluiten het werk zelf ter hand te nemen en te be- kostigen. Vergelijkt men de kerk in haar huldigen toestand met een
afbeelding op een paneel, dat in de kerk hangt, dateercnde van 1538, dus vóór den grooten brand en vóór de Reformatie, dan is het verschil wel duidelijk zichtbaar, niet ten voordeele van de tegenwoordige kerk. Zij heeft op die schilderij de allures van den Keulschen Dom: fier, slank, majestueus en in détails fijn als kantwerk. Bezichtiging van Interieur.
Ds. Knipscheer, een deskundige op oudheidkundig gebied,
ontving het gezelschap in de kerk en vertelde eenige bijzon- derheden uit de historie, toegeliAt met aldaar uitgestalde plaat- en boekwerken. Z.Eerw. wees vervolgens op den Preek- stoel, die in 1679 voltooid zou zijn. 't Klankbord is vermoe- delijk omstreeks 1736 vervaardigd. Van meer beteekenis en kunstwaarde zijn de kanunnikenbanken, die vroeger in het Priesterkoor gestaan hebben, thans vormen zij de scheiding tusschen schip en koor. Het fijne houtsnijwerk zal vermoede- lijk in het begin der XVe eeuw gemaakt zijn. Zeer merkwaardig zijn vervolgens de blootgemaakte muur-
schilderingen, waarvan de kerk er vermoedelijk vele zal be- zitten. De tafereelen en portretten, die tot nu zijn gerestau- reerd, zijn een schildering getiteld: Diets des trois vifs et des trois morts", omstreeks 1500; Drie Evangelisten onder elkaar, 1510—1520;
De H. Christophorus (pl.m. 1540), Muurschildering in het
koor (eind XVe eeuw). De gewelven vertoonen nog veel decoratiewerk, dat in 1857
op zeer ingrijpende wijze is ,,gerestaureerd". In de Van Rossemskapel bevindt zich een zandsteenen doop-
vont, met komvormig gebogen en gebeeldhouwde kuip, staan- |
||||
XXIX
de op een gladden achtkanten voet. Op den rand staat het
jaartal 1544. Voorts zijn in de kerk 'n groot aantal groote en kleine graf-
zerken aanwezig. De oudste is wel die van een Priester, begra- ven in 1407; nog een van een anderen Geestelijke anno 1478. Toen het voornaamste vluchtig bezichtigd was, werd van
de kerk en van Ds. Knipscheer dankbaar afscheid genomen en toog men naar het Maarten van Rossumhuis,
genoemd naar den grooten veldheer van dien naam. Van de onderscheidene Renaissance-huizen, die Bommel be-
zit, is dit wel het voornaamste. Het is nog twijfelachtig of Marten van Rossem in dit huis
gewoond heeft, immers in de erfactie van den Maarschalk (Gelre XXXI p. 16) wordt wel van ,,erfhuyse te Poderoyen en Arnchem", gesproken, alsook van het ,,Slot to Hulhuesen", doch niet van een huis te Zalt-Bommel. Meer waarschijnlijk is de hypothese van meergenoemden heer Beckering Vinckers, dat dit gebouw voor Maarten is opgetrokken, hem althans heeft toebehoord, maar dat hij het vóór zijn dood in 1555 heeft overgedragen aan zijn zwager Johan van Isendoorn. De naam ,,Maarten van Rossem-huis " zou dan toch ook niet
ten onrechte aan het gebouw gegeven zijn. Omtrent den tijd van stichting van dit huis.bestaat — bij ge-
brek aan voldoende gegevens — nog eenige onzekerheid. Jhr. Victor de Stuers stelde den bouwtijd op ca. 1530, op grond van de laat-Gothische opzet en de vroeg-Renaissance ornamentiek van boogtrommels e.d., die onder Spaansch-Portugeeschen in- vloed staan. Weismann zegt in ,,Geschiedenis der beeldende Kunst,
1898" dat het in 1536 gebouwd moet zijn. Misschien ligt de waarheid wel in 't midden. Het was reeds in 1589 bekend als ,,huyse Merten van Rossem". Het is opgetroken van rooden baksteen met schaarsche aan-
wending van bergsteen. 't Heeft Renaissance-trapgevels, met op de hoeken spietorentjes, die alleen ter versiering gediend hebben, zadeldaken, een traptoren, die gedekt wordt door een achtkanten dakruiter met speer. Aan de achterzijde is het aanzien fraaier dan aan de straatzij de. |
||||
XXX
Interieur.
Het huis heeft slechts 2 verdiepingen, die aan den buiten-
kant door een geprofileerde zandsteenen waterlijst gescheiden worden. De eerste verbouwing had plaats in 1613, toen de tegen-
woordige afsluitende pui met deur en lichten zijn aangebracht. In 1881 is het gebouw door het Rijk aangekocht en tot
Kantongerecht ingericht. De groote architect Dr. P. J. H. Cuypers heeft het in 1885 grondig gerestaureerd. Als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen is het Kantongerecht te Bom- mel opgeheven, zoodat het gebouw nu geen andere dan een historische bestemming heeft. De vensters zijn van glas in lood, met onderluiken in wit-
roode kleuren. Er zijn nog verschillende groote fraaie antieke schouwen
te zien, alsmede een gebeeldhouwde kraagsteen. Een eiken betimmering en een eiken schoorsteenboezem met fries zijn destijds in het Rijksmuseum te Amsterdam ondergebracht. Tijdens de wandeling door de stad, wezen onze geleiders
nog op meerdere Antieke gevels,
die zoo hier en daar tusschen de andere huizen opduiken. Met groote belangstelling hebben we o.m. gekeken naar
het huis Waterstraat 26, met rijkbewerkten gevel, datee- rende van omstreeks 1550; een slanke trapgevel in de Boscii- straat, thans leelijk bepleisterd en geheel verminkt; de fraaie trapgevel van perceel Markt 3, half Gothisch, half Renais- sance, is gelukkig niet bepleisterd maar in de baksteenkleur gelaten. In 1664 werd deze gevel verbouwd. Dergelijke inte- ressante gevels bezit Bommel nog tamelijk veel. Ze worden gelukkig beschermd en in eere gehouden. De R.K. Kerk.
De Roomsch-Katholieke gemeente van Zalt Bommel be- zit ook een eigen kerkgebouw. Na gedurende bijna een eeuw van priesters verstoken te zijn geweest, werd in 1663 weer een geestelijke oogluikend toegelaten, het was een Francis- caner monnik. Het eerste kerkje was een particulier woon-i huis, dat in 1707 voor den Eeredienst werd ingericht. In 1781 kon een kerkgebouw in de Oliestraat in gebruik geno- |
||||
XXXI
men worden en de tegenwoordige kerk is een baksteenen
gebouw, in 1837 in Waterstaatstijl opgetrokken. Het heeft een eenvoudige classicistische gevel met koepeltorentje. Het nederige gebouw steekt wel hemelsbreed af met zijn monu-> mentale zusterkerk van de Herv. Gemeente! De meubelen van de R.K. Kerk zijn kunstproducten uit
de XVIIIe en XlXe eeuw. Terugreis.
Aan het einde van deze heerlijke en leerzame wandeling
werd nog even de thee gebruikt in het Hotel, buiten de stad en werd hartelijk afscheid genomen van de heeren Rutgers, van Goelst Meyer en Gualthier van Weezel, die zich alle moeiten hadden getroost het korte verblijf in Bommel zoo aangenaam mogelijk te maken. En terwijl de Touringcar door de Betuwe voortsnorde,
spraken de Excursisten nog druk over Bommel en haar mooien toren, over de vriendelijkheid van de gastheeren en. over de genietingen van den dag. Deze excursie zal voorzeker nog lang in aller herinnering
blijven voortleven. JOAN VIS.
|
||||
Nico Bastert.
|
|||||
De bekende landschapschilder, mocht 7 Januari van dit jaar
zijn tachtigsten verjaardag vieren. De gelegenheid, mij door de redactie van het jaarboekje van
Niftarlake geboden, grijp dk gaarne aan om ook hier een enkel woord aan dezen ,,jongen" tachtigjarige te wijden, aan hem, die toch zoo tal van mooie, door ons geliefde plekjes aan de Vecht en elders in ons schoone land gelegen op meesterlijke wijze heeft vereeuwigd. Het ligt niet in mijne bedoeling om als beoordeelaar over zijn
omvangrijk werk de loftrompet te steken; meer bevoegden von^ den daartoe opnieuw gelegenheid bij de in Maart van dit jaar in Pulchri te 's-Gravenhage gehouden eeretentoonstelling, waar de talrijke bezoekers niet minder dan 140 nummers von- den opgesteld. Men kan wel haast zeggen, dat geheel het ,,oeuvre" van Bastert er vertegenwoordigd was. Het was een genot er te toeven en zich te verlustigen in de
werken, die in de achtereenvolgende stadia van zijn leven zijn tot stand gekomen. Zeker zal ook menig niet-deskundige, het werk van meer rescenten datum beschouwend, gedacht hebben, dat het heerlijk moet zijn om nog zóó te kunnen werken als men bijna tachtig is. Zij die het voorrecht hebben Bastert persoonlijk te kennen,
w^eten, dat het zijn innemend en vriendelijk karakter is, dat hem zoo vele vrienden doet hebben. Hij, de kunstenaar, doch ook de beminnelijke mensch, is dan ook vooral in de Vecht- streek een bekende figuur bij oud en jong. Is het dan een wonder, dat bij op zijn verjaardag gehouden
receptie in het door hem bewoonde gezellige patriciërshuis te Loenen aan de Vecht tal van personen van diverse pluimage den jarige en zijn familie met dezen gedenkwaardigen daQ kwamen gelukwenschen? Het was daar een voortdurend komien en gaan en een lust
te zien met welk een opgewektheid de jubilaris zich met de |
|||||
xxxm
verschillende bezoekers ondejdbield. Werkelijk, iemand die op
dezen leeftijd nog over een dergelijke vitaliteit beschikt mag benijdenswaardig genoemd worden. Het moet allen, die de schilderkunst liefhebben, een voldoe-
ning hebben geschonken, dat ook de Regeering niet is achter- gebleven om Bastert te toonen, dat ook zij hare bewondering heeft voor hetgeen door hem gedurende zijn lang en werk- zaam leven werd gewrocht, hetgeen tot uiting kwam in de rede door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten- schappen gehouden toen zijne Excellentie de eeretentoonstel- ling in Pulchri op 15 Maart van dit jaar opende. Ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag werd
Bastert benoemd tot Officier van de Orde van Oranje Nassau, terwijl hij tevens de versierselen draagt van Ridder van de Orde van St. Midhel van Beieren. Van ganscher harte wensch ik Bastert toe, dat zijn heldere
geest en vaardige hand hem ook op zijn verderen levensavond nog lang in staat zal stellen ons te verblijden met veel belang^ wekkends op het gebied van zijn kunst. JAN VAN DER LIP.
Utrecht, September 1934.
|
||||
Parochie van den H. Antonius
te
Kortenhoef |
||||||||
Het dorp Kortenhoef — in de 12e eeuw Curtevenne — was
kerkelijk bezit, door Karel Martel aan het Utrechtsche Bis- dom geschonken. In het laatst der 11e eeuw schonk Koenraad van Zwaben, bisschop van Utrecht, Kortenhoef met nog an- dere goederen aan het kapittel van St. Marie te Utrecht. Tusschen dit kapittel en de Heeren van Amstel ontstond
oneenigheid omtrent de grenzen en tienden der goederen. In 1156 werden deze, door de vanwegen den keizer aangestelde scheidsmannen vastgesteld^). In 1235 werd opnieuw een over- eenkomst gesloten-). Tot het einde der He eeuw bezat Kortenhoef slechts een
kapel, welke onderhoorig was en bediend werd door den pas- toor van Vreeland, zooals blijkt uit een oorkonde van 1380, waarin een geschil tusschen den pastoor van Vreeland, tevens rector van de kapel te Kortenhoef, Arnold Pietersz. Springer en het kerkbestuur van de H. Sacramentskapel te Amsterdam, werd beslecht door den Officiaal van Utrecht. Het geschil kwam hierop neer, dat de Kerkmeesters van de H. Sacraments- kapel, tegen de waarheid in, beweerd hadden dat de rector van de Kapel te Kortenhoef ten eeuwigen dagen verplicht was jaarlijks een maat witte tarwe te schenken. Pastoor Springers voorganger Meester Godschalk had deze aanspraak betwist en gebracht voor den Officiaal van Utrecht, die wegens gebrek aan bewijs der tegenstanders pastoor Godschalk ontsloeg van genoemden eisch ■'). Eerst op het einde der 15e of begin der 16e eeuw werd de
|
||||||||
'1) V. d. Berg Oork. 13. No 304.
2) Brom. Regesten No 879.
3) J. F. M. Sterck. Uit de geschiedenis der H. Stede, t>lz. 7.
|
||||||||
nog heden bestaande, en thans in handen der Hervormden
zijnde, kerk gebouwd. In 1535 werd Waltecus Amelius als pastoor te Kortenhoef
opgevolgd door Henricus Henrici') .Het juspatronatus kwam toe aan het Kapittel van Sint Marie en later bij verkoop van de Ambachtsheerlijkheid aan de Ambachtsheeren -). In 1581 kwam hier als eerste predikant Gerrit Janszoon-').
Hem werd in genoemd jaar bij Resolutie van de Staten van Holland toegestaan te ,,mogen voortgaan ende continueren in de predicatien van de suyvere leeringe des goddelijken woords, soo wanneer hij wederroepinge" zal gedaan hebben van zijne ,,voorgaende leere van de Roomsche religie" en behoorlijk zal zijn ,,geexamineert" *). Hij was een afvallig priester, die wel met de Kerk gebroken, doch al haar leerstellingen nog niet overboord had gegooid. De nieuwe leer vond echter niet zoo spoedig ingang, want
op de synode in 1606 te Utrecht gehouden*^) verklaarde de dienaar van Kortenhoef, dat hij tamelijk gehoor heeft en 14 communicanten; ,,claechde seer verhindert te worden in den loop des H. Evangelii, om eenige vrucht te doen, door den Schout en secretaris of coster, beyde als groote ergernisse ge- geven hebbende; voeghde daarbij, dat de Schout weder ter Kercken begint te comen, maar de coster even hardneckigh blyft, sodat hij predicant geen dienst van hem heeft, ja hij door zijn aanzien velen ergernisse geeft, claechde oock, dat men driemael het Ave Maria clept, 's morgens, 's middags en 's avonds". Nicolaas Maartenszoon fungeerde in 1590 nog als pastoor.
De visitatie ten platten lande in 1593 vermeldt*), ,,dat de Kerck nog is besmet met d'outaeren". In hetzelfde jaar draagt hij zich nog voor als pastoor; en gezonden door het Kapittel van S. Marie, was hij hier reeds drie jaren, zonder toestem- ming der Staten. Hij ontving van de Kerkmeesters voor zijne '^:) Dr. K. Heeringa, Rek. Bisd. Uh. II, 125.
2) B. J. M. de Bont De ambachtsheerlijkheid Kortenhoef (niet in den
handel), blz. 28. 3) Nederl. Arch. Kerkgesch. N.S. XI, 101.
*) Arch. Aartsb. Utr. II, 27. ^) Reitsema en v. Veen. Prov. en Partic. synoden, blz. 304, 321.
«) Hist. Gen. Bijdr. VII, 229. |
||||
bediening een daalder per week en de inkomsten der goederen,
die echter zeer gering waren. Wanneer hij de plaats heeft moeten ruimen voor de bedienaar der Hervorming is niet be- kend. De eerste predikant werd om zijne Katholieke gevoe- lens afgezet en zijn opvolger werd eerst beroepen in 1600. In de dagen der verdrukking gingen de Katholieken van
Kortenhoef ter vervulling hunner godsdienstplichten naar An- keveen, waar ,,de parel der priesteren" Adrianus van Oorschot zijn zendelingswerk in het geheim volbracht. Na zijn dood nam Bartholdus Ingels, de wakkere Amsterdamsche priester, zijn verheven werk over. Ingels, als verwant aan de Katholieke ambachtsvrouwe van Ankeveen, nam zijn intrek op den huize Ingelenburg en het was daar dat de Katholieken van Anke- veen, Kortenhoef en omliggende plaatsen de troost- en ge- nademiddelen hunner H. Kerk mochten ontvangen^). Het zui- delijk gedeelte van Kortenhoef ging ter kerke te Loenersloot. In den aanvang der 19e eeuw verlangden de Katholieken
naar een eigen kerk. Men vormde een Kerkbestuur, dat in 1810 een kerk bouwde en dat 14 Setpember van datzelfde jaar naar den Aartspriester G. van Nooy kwam, om hem een pastoor voor hun nieuwe kerk te vragen. Nadat zij voor hem de verklaring hadden geteekend, dat zij den pastoor jaarlijks zouden uitkeeren 450 gulden, hem verder zouden ,,laten de stoelen in de Kerk", vervolgens hem ,,vrij brand" zouden ge- ven, en de jaarlijksche ongelden van ,,Reeël en personeel voor 't pastoriehuys" voor hun rekening nemen, werd hun een pas- toor gezonden ^) n.1. Wilhelmus Smiefs. Deze werd geboren 27 Dec. 1769 te
Belfeld (vicariaat Roermond). Hij werd priester gewijd in 1791 en kwam in 1799 op de Hollandsche missie. Tot 1810 was hij kapelaan te Hilversum. Uit het verslag, dat door den Aartspriester G. v. Nooy in
1814 aan de regeering over de meest hulpbehoevende paro- chiën in het Utrechtsche district werd uitgebracht, blijkt, dat er alhier zijn ,,132 ledematen nu dusdanig zugtende onder de schulden, dat de Kerk en pastory mijns oordeels, zoo er geen spoedige voorziening komt voor deselve, zal worden aangesla- |
||||||
1) Arch. Aartsb. Utr. XXIV.
2) Arch. Aartsb. Utr. XXXIX, 14.
|
||||||
gen en verkogt; de toenmalige aartspriester konde 't bouwen
niet beletten en die luidjes wierden bijzonder daartoe aangezet uithoofde van den verren afstand, dat zij van naburige kerken woonden, en wel inzonder door de belofte van tractement door 't toenmalig gouvernement te zullen erlangen. Ik meende ge- zorgd te 'hebben door voor 't bestaan van den pastoor met Kerkmeesteren een jaarlijksche donatie te doen teekenen, dat zij wekelijks door een bepaalde opbrengst van 1 a 2 Stuivers per communicant zouden inzamelen, dat dit is eerst matig ge- gaan, maar thans gansch verwaarloosd. zo.o dusdanig, dat ik genoodzaakt zal zijn, wil ik den pastoor van geen gebrek zien omkomen, om den pastoor er vandaan te nemen en de kerk laten sluiten". Bij Koninklijk Besluit van 22 Oct. 1814 ont- ving pastoor Smiets een jaarlijksche toelage van 400 gulden ^). Pastoor Smiets vertrok in 1815 naar Benschop. In Februari
1843 bedankte hij om gezichtszwakte en bleef bij zijn opvolger, volgens onderlinge overeenkomst, inwonen. Hij overleed 11 Februari 1845. Hij behoorde, naar men zegt, tot een congre- gatie van priesters der derde orde van den H. Franciscus, die in gemeenschap leefden, maar welke door de Fransche revo- lutie zoude zijn opgeheven^). Hij werd hier opgevolgd door:
Anthonius 't Hoen, die in 1782 te Utrecht werd geboren,
werd in 1808 priester gewijd. Hij was kapelaan te Haastrecht, vervolgens kwam hij in 1815 alhier, vertrok van hier in 1818 naar Vianen en vandaar in 1826 naar Utrecht als pastoor van de kerk in ,,'t Dorstige Hartsteegje", waar hij in Febr. 1837 overleed. Hij was zeer bemind. De schitterende lijkrede werd gehouden door kapelaan J. H. Wensing, naar aanleiding van II Cor. XII, 19 ,,de deugd werd in zwakheid voltooid" ^). Zijn portret, door Craayvanger (1836) geschilderd, hangt in de pastorie van de St. Willibrorduskerk te Utrecht. Zijn opvolger
Petrus Brouwer werd te Utrecht geboren 20 Mei 1789 en
priester gewijd 5 Aug. 1813. Hij was kapelaan te Vleuten tot 13 Nov. 1818 toen hij alhier pastoor werd. In het algemeen |
||||||
1) Arch. Aartsb. Utr. XXXIX, 132, 135.
2) Arch. Aartsb. Utr. iVIII, 106; Kerkelijk Nederland 1847, 112.
3) De Godsdienstvriend XXXVIII, 200.
|
||||||
ontwerp van subsidieering van den bouw of de reparatie van
Roomsche kerken in 1819 werd deze parochie genoemd een zeer arme gemeente, welke ter reparatie en verbetering 3064 gulden noodig heeft. Het zielenaantal bedroeg 160. Pastoor Brouwer vertrok 22 Oct. 1824 naar Uithoorn en vandaar 24 Mei 1831 naar Haastrecht waar hij 3 Mei 1852 overleed. Cornelis van den Nieuwendijk werd geboren te Utrecht
1791, priester gewijd Juli 1816, kapelaan Laren 1816, Utrecht, pastoor te Kortenhoef 1824, Baarn 1827 en te Ouden Rijn 5 Aug. 1846, waar hij 22 Nov. 1854 overleed. Hermanus Miltenburg werd geboren te Harmeien in 1782
en priester gewijd 1 Aug. 1817. Achtereenvolgens was hij kapelaan te Eemnes, Hoogland 1820, Ankeveen 1824, werd in 1827 alhier pastoor, vertrok in 1834 naar Werkhoven, waar hij 10 Dec. 1840 overleed. Theodocus Wagenaar werd geboren te Naarden en pries-
ter gewijd 22 Aug. 1820. Toen hij kapelaan te Overveen was, ging hij als missionaris naar Kaap de Goede Hoop. Na 7 ja- ren echter moest hij repatrieeren wegens ziekte, en werd toen alhier pastoor in 1834, reeds het volgende jaar vertrok hij naar Bussum en in 1836 weder naar Naarden, waar hij 9 Juli 1841 overleed. Anionius Bernardus Urbanus werd geboren te Buren 19
Juh in 1800, werd te Munster priester gewijd 3 Maart 1823. Hij was achtereenvolgens kapelaan te Maarssen, Wijk bij Duurstede, Amersfoort (O.L.Vr.), Utrec'ht (O.L.Vr.) en kwam in 1835 alhier als pastoor tot 7 Oct. 1841 toen hij naar Jutphaas overging. Hij overleed aldaar 20 Aug. 1862. Joannes Baale werd in 1799 te Oudewater geboren. Na zijn
studie te Culemborg volbracht te hebben vertrok hij naar Rome en werd aldaar 19 Maart 1831 tot priester gewijd. Hij ver- trok in 1833 als missionaris naarZweden, keerde in 1840 van- daar terug en werd toen kapelaan te Kabauw en Laren, werd in 1841 pastoor te Kortenhoef vanwaar hij vertrok als pas- toor naar Buren, waar hij na een veertigjarig pastoraat over- leed 2 Jan. 1885. Nicolaas Franciscus Marlet werd geboren te Zeist en pries-
ter gewijd in 1833, was kapelaan te Kamerik, Schalkwijk, werd vandaar in 1845 alhier pastoor. In 1849 verkreeg hij eervol ontslag en overleed te Blerik 2 April 1863. |
||||
Petrus Joannes Romeynders werd geboren te Montfoort in
1815 en tot priester gewijd 9 April 1838. Hij was achtereen- volgens kapelaan te Teckop, Soest, Hoogland 1843, Hilver- sum 1846 en werd in 1849 alhier pastoor, in 1857 te Cothen, alwaar hij 18 Dec. 1881 overleed. Gangericus Hilhorst werd geboren te Soest 21 April 1822
en priester gewijd 17 Juni 1848 op den Huize Duinzicht te Oegstgeest. Hij was gedurende negen jaren kapelaan bij den aartspriester J. Hartman te Utrecht en kwam in het laatst van 1857 als pastoor alhier. In April 1861 werd hij overgeplaatst naar Blaricum en 30 Juni 1875 naar Schalkwijk. In 1878 werd hij benoemd tot deken van het dekenaat Wijk bij Duur- stede. Hij overleed te Schalkwijk 18 Juni 1884. Als redacteur van het ,.Archief van het Aartsbisdom
Utrecht" plaatste hij daarin meerdere historische bijdragen. Joannes van den Bosch werd geboren te Valburg 31 Maart
1824 en werd priester gewijd 14 Aug. 1854. Hij werd in 1850 assistent te Oosterholt, nog in hetzelfde jaar kapelaan te Aal- ten, in 1851 te Eijbergen, in 1852 te Olburgen, in 1856 te Del- den, in 1859 te Goor en 13 April 1861 pastoor te Kortenhoef en 20 Juni 1865 pastoor te Baak, waar hij 1899 overleed. Cocnelis Bernardus Verheul werd geboren te Utrecht 1 Juni
1828. Hij ontving de priesterwijding in 1852 en werd toen ka- pelaan te Vianen, in 1863 te Montfoort, in 1865 pastoor te Kortenhoef en in 1869 te Rijsenburg. Hij was Geheim Kamer- heer van den Paus. Hij verkreeg in 1904 eervol ontslag, ver- bleef in St. Jozef gesticht aldaar en overleed 31 Aug. 1909. Hij was bekend als kanselredenaar en gaf uit: Rede uitgesproken bij gelegenheid der inwijding van het R.K. Kerkhof te Rijsen- burg (Rijsenb. 1872); Toespraak bij de begrafenis van den HoogwelEd.geb. Heer Jhr. Hh. C. M. van Ryckevorsel, ge- houden in de R.K. Kerk te Rijsenburg (Rijsenb. 1873); Toe- spraak bij de begrafenis van den WelEd. Heer David Frede- rik Oterbein (Rijsenb. 1876); Zeven toespraken bij de Ie H. Communie (Rijsenb. 1878, 1890); Liefdadigheidspreek op het Feest van Maria Onbevlekte Ontvangenis. Wilhelmus Kats werd geboren te Lopik 30 Sept. 1829 en
priester gewijd te Warmond 15 Aug. 1855. Hij werd tot assis- tent benoemd te Apeldoorn 20 Sept. 1855, kapelaan Olburgen 10 Sept. 1857, Groenlo 23 Sept. 1859, Eemnes 20 Maart 1860, |
||||
Achteveld 9 Aug. 1861. Op 20 Mei 1869 werd'hij alhier pas-
toor, doch verkreeg reeds na 3 maanden wegens zenuwzwakte ontslag uit de bediening en werd na herstel assistent achter- eenvolgens te Baarn, Blaricum, Schalkwijk, Hasselt, Vinke- veen en Pannerden. Sinds 1891 verbleef hij rustend in het nonnenklooster te Laag Elten, waar hij 8 Juli 1913 overleed. Hermanus Peet werd geboren te Hilversum in 1819 en
priester gewijd te Warmond 11 April 1857, kapelaan te An- keveen 1857, pastoor alhier 1869, te Ankeveen 1897, waar hij 7 April 1888 overleed. Wilhelmus Joannes van Soest werd geboren te Utrecht 14
Juni 1841, priester gewijd 10 Aug. 1864, assistent te Kamerik 1864, kapelaan te Keyenburg 1865, pastoor te Kortenhoef 1877. Hij bouwde onder architect Tepe de nieuwe kerk en pastorie. Hij bracht deze parochie tot geestelijke en stoffelijke bloei. Hij overleed 17 Oct. 1910. Joartnes A. J. ter Heerdt werd geboren te Deventer 1873,
priester gewijd 1897, kapelaan Arnhem (St. Walburg) 1898, Secretaris van den Aartsbisschop 1900, pastoor Kortenhoef 1910, Oosterbeek 1918. Joannes ' Wilhelmus Evers werd geboren te Westervoort
10 Mei 1866, priester gewijd 15 Aug. 1892. Hij werd kape- laan te Geesteren 20 Dec. 1892, Kabauw 13 Sept. 1895, Gro- ningen (St. Jozef) 13 Mei 1898, Oldenzaal Plechelmus 1 Dec. 1904, Arnhem (St. an) 1 Juli 1905, pastoor Meppel 30 Oct. 1907, Enschede (St. Jozef) 4 JuU 1913, te Kortenhoef 27 Sept. 1918. Hij verkreeg Juni 1933 eervol ontslag, bleef te Korten- hoef wonen en overleed reeds spoedig in het St. Majella zie- kenhuis te Bussum 2 Nov. 1933. Hij gaf als pastoor van Mep- pel ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der parochie uit: De parochie Meppel voor en na de reformatie (Utr. 1911). Isaac Petrus Josepphus Kaarsgaren werd geboren te Bus-
sum 2 Juli 1889, priester gewijd 5 Aug. 1925, kapelaan Veen- huizen, Oldenzaal, leeraar aan het seminarie Culemborg 1919, pastoor te Kortenhoef 1933. Utrecht. L. J. v. d. HEIJDEN.
|
||||
Een Hofkabaal in 1203, waarvan
de stad Weesp het slachtoffer werd. |
||||||
o Ada, teêre spruit, waar voiïdt gij een behoeder,
Als Uwe jeugd misleid door heerschzucht Uwer moeder,
De dart'le bruiloft hield omtrent Uws vaders lijk
Ten spijt des adeldoms, met Uwen lodewijk?
Gij zaagt U in den haast van Hollands onderdanen
Gevangen en Uw oom gesteld in Uw gebied.
Rampzalige Gravin, hoe smolt gij van verdriet'
De rozen Uwer jeugd verwelkten in Uw tranen.
P. LANGENDIJK.
Eendracht in tweedracht is wel het criterium der mid-
deleeuwsche toestanden in ons vaderland. Een treffend bewijs hiervoor levert ons de geschiedenis
van de rampzalige gravin Ada van Holland, in den aanvang der 13e eeuw, in het hart van den Graventijd, waarvan wel eens ten onrechte wordt beweerd dat het onmogelijk is er alle graven en gravinnen, de Ada's, de Dirken, de Willemen en de Florissen van te onthouden. W^e zeggen ,,ten onrechte, ofschoon wij volstrekt niet
ontkennen, dat het eenige moeite kost in het grafelijke- regeeringstijdperk. dat van 920 tot 1578 heeft geduurd, eenig overzicht te krijgen. Maar wat wordt ter wereld zonder moeite verkregen?
Het is de vraag maar of de lust en liefde voor de mid"
deleeuwsche geschiedenis ons weetgierig maakt, dan wei- of men onverschillig daarvoor is. Van 920 tot 1203 hebben er successievelijk 7 Dirken den
Hollandschen graven-zetel ingenomen en over den zeven- den Dirk moeten wij het hier hebben, omdat hij de vader was van de Gravin Ada, waarvan wij hierboven hebben gesproken. |
||||||
Dirk VII was getrouwd met Aleida van Kleef, een trot
sche, bazige doch kordate vrouw, wier heerschzucht haar ongeluk en dat van haar dochter Ada was. Maar hierover straks nader. Dirk VII, de oudste der twee zonen van Floris III re-
geerde in Holland van 1190—1203. De jongste zoon van |
||||||||
de ^ujihieftde.
|
||||||||
"ZeeZoMjit ervcle
|
||||||||
Floris, Willem, bijgenaamd „zonder land" deed veel van
zich spreken door zijn heldendaden op een kruistocht naar het Heilige land van waar hij terugkeerde in de verwacht ting, dat hem door zijn broeder het Kennemerland zou wor- den afgestaan. Het schijnt echter, dat de toezeggingen van zijn broeder
Dirk door de kuiperijen van Aleida verijdeld werden, al- thans, in plaats van land te krijgen, werd hij in de gevan- genis geworpen, waaruit hij wist te ontvluchten naar het land der Friezen. |
||||||||
10
Toen nu Graaf Dirk ,,na dat hij dertien jaren geregeert
,,hadde en te Dordrecht aan een sware sieckte lagh was hij ,,(niettemin) in syn_ gemoet seer benaeuwt over 't afwesen ,,van synen broeder Willem, daer hy over syn dochter Ade, ,,nocht seer jongh ende onbequaam totte regeeringh zijnde ,,tot Vooghd wilde stellen. In deese sorge steeckende stierf ,,hij ende wierd 'van elck eenen seer beklaeght", zoo ver-^ telt ons Petrus Schriverius in zijn ,,Beschrijvinge van alle Graven van Holland". Dit ontijdig afsterven van Graaf Dirk was een streep
door de rekening van Gravin Aleida, die voor haar dochter op het bezit van het graafschap hoopte, ofschoon zij zeer wel wist, dat Holland een erfelijk mannelijk leen van het rijk was, waaraan het bij gebrek van mannelijk oir weder moest toevallen, want eerst in lateren tijd zou Holland een gemengd leen worden, dat zoowel aan zonen als aan doch- ters over ging. Men denke slechts aan Jacoba van Beieren. Om nu te voorkomen, dat haar zwager Willem zich van
Holland zou meester maken, liet zij inderhaast haar dochter Ada in het huwelijk treden met Lodewijk van Loon. Zulk een haast had zij met de uitvoering van haar plan, dat zij de begrafenis van haar gemaal niet afwachtte, maar de plechtigheid deed plaats vinden, terwijl het lijk nog boven aarde stond. Nu stond de burger-oorlog voor de deur. Willem had
veel anhangers onder de edelen en geheel Kennemerland stond aan zijn zijde. Doch ook Aleida zat niet stil en stelde zich te weer. Zij
had reeds eerder een leger aangevoerd toen Dirk aan twee fronten had moeten vechten tegen de West-Friezen en de Zeeuwen. Met goeden uitslag had zij het bevel gevoerd over het leger, dat tegen de West-Friezen optrad. Ditmaal moest zij echter spoedig de vlucbt nemen. Haar
dochter Ada werd op den Burght te Leiden gevangen gezet en naar Texel verbannen. Hierop doelt Nicolaas Beets, als hij in 1838 zingt:
De Leidsche Burcht, de Leidsche Burcht,
De burcht der Wassenaren, Gij burcht van Ada's tranen nat. Met bloed bemorst, met wijn bespat. |
||||
11
|
||||||
.^w
|
||||||
Ook voor den fijnbesnaarden Staring leverde deze gebeur-
tenis de stof voor zijn ode „Aan Ada" met dezen aanhef: In 't gedruis des winds verloren,
Over 't woelig ruim der zee,
Laat zich Ada's harptoon hooren,
Jammert dus haar hulploos wee:
Feestlicht aan de toorts ontstoken
Die mijns vaders lijk bescheen,
'k Draag Uw schuld. In Moederhanden
Blonk de Bruidstooi, mij ten val,
'k Sleep een boei aan Texels stranden
'k Was gravin in Dordrechts wal.
In deze dagen werd door Philips 'van Wassenaar aan het
Uitermeer een kasteel gebouwd om Holland te kunnen ver- dedigen tegen de invallen der Stightschen, Ten Bussche heet- te dit kasteel, later ,,'t Huys ten Bosch". Nog heden herin- nert ons den naam eener boerderij te Uitermeer aan dit kasteel. Ook het slot te Muiden werd in dien tijd gesticht, |
||||||
12
Intusschen zat de Graaf van Loon ook niet stil. Hij voerde
een leger aan en deed invallen in Holland, tot in Leiden en Dordrecht toe. Ten langen leste echter bleef Graaf Wil- lem I meester van het land. Wat ging dit alles nu echter de stad Weesp aan?
We zullen trachten dit in korte trekken duidelijk te maken.
Toentertijd stond Weesp met Diemen, onder de regee-
rmg van de Heeren van Amstel. Nu gingen de Hollandschs zaken den Heeren van Amstel wel niets aan, maar de Bis- schop van Utrecht, Amstel's leenheer, nam er deel aan, zoo- dat Gysbrecht II er zich ook in moest mengen. Zoodoende besloot hij om Gravin Aleida, op haar vlucht
uit Leiden te helpen. Begunstigd door den stikdonkeren nacht, gelukte het hem
om de Gravin langs Aalsmeer, Osdorp en Weesp uit de han- den van Willem te brengen en zoo was zij reeds in Utrecht eer 't gerucht harer vlucht zich verspreiden kon. De trouwe dienst aan zijn leenheer's vrienden bewezen kwamen den Heer van Amstel en zijn ondersaten echter duur te staan. De Kennemers, onder aanvoering van Wouter van Egmond
en Albert Banjaard ondernamen met hunne schepen een strooptocht naar Amstelland. De Amstellandsche veenen werden plat gebrand en ge-
plunderd. Het slot van Gysbrecht werd in brand gestoken. Vandaar
trokken de Kennemers naar Muiden en Weesp en verder langs de Vecht tot Breukelen toe, alle plaatsen onder het rechtsgebied van Amstel gelegen. Van Weesp bleef bij deze gelegenheid slechts een puin-
hoop over. Wat Gravin Ada betreft, dit ongelukkig slachtoffer van
heerschzucht en staatkunde, stierf volgens sommige schrijvers reeds een jaar na haar gevangenneming op het eiland Texel, waarheen men haar had vervoerd. Volgens andere schrijvers heeft zij nog eenige jaren in En-
geland vertoefd en heeft zij zich daarna nog eenigen tijd in het Graafschap Loon (in Luik) opgehouden. Beroofd van den luister en rijkdom, waarop zij door hare geboorte aanspraak maakte, sleet zij haar dagen in godsdienstige overpeinzingen en met het begiftigen van kloosters en geestelijken. |
||||
13
Haar Moeder, de heerschzuchtige Aleida, leefde nog een
reeks van jaren. Toen zij stierf was Weesp allang weder uit zijn asch ver-
rezen, want de Weespers uit dien tijd zaten niet gauw bij de pakken neer. Hierop doelde de Weesper-dichter A. C. Swavingh, toen hij
op 19 Februari 1772 zich aldus uitte: O, grijze stad, weleer in Neerland zoo vermaard.
Door ramp en tegenspoed; toen 't alvernielend zwaard
Des oorlogs Uwe Vest op 't deerlijkst kwam bestrijden
En binnenlandsche krijg dit gansch gewest deed lijden.
Waarin, hoe vroom g' u kweet, na korten tegenstand,
Ge U overwonnen zaagt, geplunderd en verbrand.
Dan, als een Fenix werd gij uit Uw asch herboren,
Gij regte Uw hoofd weer op, veel schooner dan tevoren.
Weesp, Juli 1934. A. VAN BEEK.
|
||||
■ftp. p""^
|
||||||||||||||||||
sife.-'i^'
|
||||||||||||||||||
• ■ 11 .'I
|
||||||||||||||||||
.,SIC TRANSIT GLORIA MUNDI."
|
||||||||||||||||||
>i
|
||||||||||||||||||
De Buitenplaats „Cromwijck
|
||||||||||||||||||
De Buitenplaats „Cromwyck" aan de Vecht, met de Steen-
fabriek van dien naam, door Claas Bruin herdacht in diens ..Speelreis langs de Vecht-stroom": Maar hoe regeert hier cerberus?
of braakt een Etna deeze vonken, of Hekla, of Vezuvius? of word hier 't wapentuig geklonken van Mulciber, daar 't dierbaarst' bloed Door word gestort in oorlogsstormen, Neen, Reisgenooten, 't is een gloed Die steenen kan uit klei hervormen, 't Geen in een harde stof verkeert, Tot nut der Bouwkunst, nooit volleert. |
||||||||||||||||||
15
'n Rotgans! 'k voel mijn geest gedreeven,
Nu Kromwijk mij in de oogen blinkt, Om u behoorlijke eer te geeven, Hoewel met flaauwe en glanslooze inkt. O Dichter! die deez' kleenen tooren Tot uw Parnas verkooren had, Wat liet gij hier al klanken hooren. De Vechtstroom was u hcngste-nat. Al moet gij 't licht des leevens derven, Uw P'oëzy zal nimmer sterven. De brand, welke op 15 dezer het huis ,,Cromwijck" heeft
geteisterd, geeft schrijver dezes, als zijnde diens ouderlijk huis, aanleiding om hieromtrent eenige nadere bizonderheden, ook van historischen aard, in dit Jaarboekje te vermelden: Deze destijds fraae Buitenplaats, waarop 't oud-Vechtsch
Landhuis met mooi poorthek is gelegen aan de kromming van de Vecht (vandaar die naam), onder de gemeente Maarsse- veen aan het Zandpad op de grens van de gemeente Breu- ken-St. Pieters, waaronder de toenmalige steenplaats van aien naam ressorteerde, waarvan de aldaar gefabriceerde steen eene vermaardheid genoot om zijne deugdelijkheid en fraaie kleur. Het Heerenhuis is in het jaar 1672 door de Franschen ver-»
brand, en later weder opgebouwd door de grootmoeder van den bekenden dichter-krijgsman Lucas Rotgans, die hetzelve bewoonde, en aldaar overleed op 3 November 1710. In 1731 werd eigenares hiervan Vrouwe Sophia Buijs, ge-
boren Huydecoper, die hetzelve weder verkocht aan Vrouwe Pergens van Nyenrode, terwijl hetzelve op 18 Mei 1757 door huwelijk met Cornelia Toll in eigendom kwam aan den Heer Nicolaas Johannes Bastert en in de Familie Bastert onafge-» broken 'ver'bleef tot Mei 1904; wanneer hetzelve, wegens sterfgeval van den Heer Jacob Nicolaas Bastert, tengevolge van verkoop, in andere handen overging, terwijl door plaats gehad hebbende verkavelingen de Buitenplaats werd gesplitst, waardoor veel schoons ging verloren! De tegenwoordige eigenaar en bewoner der Buitenplaats is
de heer Duynstee, die hierop drijft een kapok- en parfumerie- fabriek, terwijl de vorige eigenaars hiervan respectievelijk waren de Familes Westerman en Lidhtembe'lt. |
||||
16
De aan de Tienhovensche Vaart staande Boerenhofstede.
genaamd ,,Rietveld", thans bewoond door den eigenaar, den Heer J. Stolwijk, werd voorheen in de oude papieren aange- duid als ,,de boerebruijker ,,Rietveld" met 44 morgen land, vor- mende destijds met de steenplaats ,,Cromwijck" met gebouwen en arbeiderswoningen een aaneengesloten geheel. Tot slot nog deze aanhaling:
,,Men presenteert te verhuuren een playsante, en vrugtbare
,,Hofstede, gelegen aan de Vegt tusschen Breukelen en Maer- ,,sen genaamt Kromwijk, versien met veel grote kamers, ver- ,,trekken en cabinetten, groote keuken, verwelfde kelders, .Koetshuijs en Stallinge voor 9 paarden, Tuynmanshuys, ,,voorts met Bogaerds, Tuynen, Vijvers, Heggen en Lanen. ,,met een groote Moestuyn, alle met uytgelese vrugten van al- ,,derhande soort beplant; Die gading heeft addresseere sig aan ,,de plaets zelfs en tot Amsterdam aan den Makclaer Lucas ,,de Schepper". Januari 1708 geplaatst.
J. D. BASTERT.
Breukelen Sint-P'ieters 29 Maart 1934. |
||||
Onze Nederlandsche vlag
en haar ontstaan |
||||||
Nu den laatsten tijd, meer dan voorheen, onze vlag in het
teeken der belangstelling staat, zij het mij vergund, aangaan- de haar ontstaan, zijnde ,,een duister en betwist geschiedkundig punt", zooals Mr. J. C de Jonge het eens heeft uitgedrukt, en- kele bizonderheden te mogen opdiepen uit de historie, teneinde na te gaan, hoe wc aan onze driekleur gekomen zijn. Waar we in onze nationale vlag, het symbool onzer onafhan-
kelijkheid, een kostbaar kleinood bezitten, is zij onze belang- stelling ten volle waard! Gaan we dan in onze gedachten terug tot het midden der
16e eeuw, in welken tijd de Bourgondische Vlag zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland nog in gebruik was; deze dag- teekende uit het jaar 1487, toen Maximiliaan van Oostenrijk voorschriften gaf tot het voeren daarvan aan boord van sche- pen. Zij bestond uit een rechthoekig wit veld, met een rood getand St. Andrieskruis, waarvan de armen de diagonalen van den rechthoek vormden (de Bas). Een officieel stuk, waarbij door Alva aan Bossu de uitrus-
ting wordt opgedragen van 12 oorlogsschepen, vermeldt dan ook het voeren van de ,,Bourgondische vlag". In het begin van den opstand tegen Spanje deed zich het typische verschijnsel voor, dat de Spanjaarden en de ,,rebellen" onder deze vlag tegen elkander streden. Variëteiten kwamen ook voor, b.v.: roode vlaggen met een
wit kruis, (de Bas). Een rechtbanige vlag, zooals wij die thans kennen, werd
voor het eerst opgemerkt in de tweede helft der 16e eeuw, toen, volgens den schrijver J. ter Gouw, zonder eenig vooraf- gaand officieel besluit, plotseling een vlag te voorschijn kwam. In het jaar 1572 zag men op de schepen der Zeeuwen zoo-
wel rood-wit-blauwe, als oranje-wit-blauwe vlaggen, rood en oranje veelal ineengesmolten. |
||||||
18
Volgens bevelschriften van Keizer Karel V en Philips II was
de koopvaardij'vlag rood-wit-blauw, welke kleuren zoowel door de Spanjaarden als door ons werden gevoerd. De Archivaris Ritz zegt, dat in den worstelstrijd tegen Span-
je het rood door oranje werd vervangen, terwijl de historicus Fruin onderstelt, dat rood en oranje voorkwamen als variaties van dezelfde kleur. Op 1 April 1572 werd den Briel ingenomen onder rood-wit-
blauwe vlag, en drie maanden later Gouda onder ,,vaendelen" van oranje-wit-blauw. In de vergaderzaal der Provinciale Staten van Zeeland is
aanwezig een tapijtbehangsel, gemaakt door Jan de Maecht, een inwoner van Middelburg, voorstellende de luisterrijke wa- penfeiten der dappere Zeeuwen, o.a.: de zegepraal van Admi- raal Eeuwout Pieterse Worst in 1573, en van Admiraal Lode- wijk van Boisot voor Bergen op Zoom in 1574, waarop de Ne- derlandsche vlag meermalen voorkomt, het rood soms heel licht, soms heel donker gekleurd. Op deze vlaggen, bij de drie- banige, (er zijn er ook met zes, zeven of negen velden), is de plaatsing der kleuren zeer onregelmatig. Sommige vertoonen b.v. oranje boven, wit in het midden, blauw onder, andere hebben de volgorde: oranje-blauw-wit, of wit-blauw-oranje, terwijl in enkele vlaggen zelfs één kleur geheel is weggelaten. Ook is er een vlag bij, versierd met een Nederlandschen leeuw, waaruit wel blijkt, dat hier Nederlandsche vlaggen bedoeld zijn. (de Jonge). Toen in 1582 de Hertog van Anjou zijn intrede deed in
Antwerpen, na zijn verblijf op Walcheren, werd hij begeleid door 54 Nederlandsche schepen, met ,,heur gewoonliche wim- pelen, die den Spaingiarden groote vrees pleghen aen te jaechen, met des Princen van Orangien couleuren". Eenige jaren later beval de Admiraliteit van Zeeland aan de
Equipagemeesters te Vlissingen en te Veere, een aantal vlag- gen te doen vervaardigen van een zekere soort van doek, van de ,,couleuren Oraenge, blanche ende bleu, in dry velden, om- me deselve vlaggen te gebruicken op de schepen van oor- loge", (de Jonge). Op een zilveren beker, in 1590 door de Staten van Zeeland
geschonken aan Evert Hendriksen, den stamvader van het hel- dengeslacht der Evertsen, komt tot viermaal de Nederlandsche |
||||
19
vlag voor op het schip, dat als versiering daarop is aange-
bracht. Jacob Duym stelt in een zijner boeken Prins Willem voor als
Perseus, gehuld in wapenrok, met de ,,couleuren orange, wit ende blau gesiert", en de Vrijheid als een maagd, dragende op 'haar hoed pluimen van diezelfde kleuren. Volgens Mr. de Jonge lijdt het dan ook geen twijfel, of onze vlag was toenter- tijd oranje-wit-blauw. Een geest van onderneming was de Nederlandsche kooplie-
den gaan bezielen, sedert de veiligheid des Vaderlands door den voorspoed der wapenen van Prins Maurits was verzekerd, en de vrijheid ter zee door de nederlaag der Onoverwinlijke Vloot was gewaarborgd. Deze spoorde hen aan, niet slechts de aloude betrekkingen uit te breiden, maar ook nieuwe aan te knoopen met tot dien tijd weinig of niet bezochte volken, vooral met Turkije. De Sultan van dat land verleende vele vrijheden en voorrechten, doch bepaalde tevens, dat Neder- landsche schepen alleen mochten handelen ,,onder de banier of vlag en in den naam van den Koning van Frankrijk", (van Meteren). Vandaar de veronderstelling, dat de kleuren der Nederland-
sche vlag ontleend zijn aan de Fransche. Door de Admiraliteit van Amsterdam werd bepaald, dat
scheepsvolk, gezonden tot hulp van de ,,Majesteit van Enge- land", een vaandel zou hebben, (zulks met het oog op een mo- gelijke landing), met de kleuren rood-wit-blauw, wat later werd veranderd in oranje-wit-blauw. (Vermeulen). Een vloot onder aanvoering van Vice-Admiraal Jan Ger-
brants wordt ons beschreven, gaande naar zee, aan het hoofd van het eerste eskader, behalve de gewone vlaggen, een oranje- vlag voerend, aan dat van het tweede een witte, en aan dat van het derde een blauwe. Dit wordt vermeld in een oud Instructie- boek d.d. 1588, berustende in het Rijksarchief, (de Jonge). Vondel noemt in zijn ,,Lof der Zeevaart" de kleuren der vlag
oranje-blanje-bleu, maar geen rood-wit-blauw. Tot 1630 toe blijken deze kleuren de officiëele te zijn, vol-
gens stukken in het Rijksarchief depot in Zeeland, (de Waard). Zij waren zóó bekend, dat de schepen der vijanden „des Prin- |
||||
20
sen vlagge nu en dan lieten wapperen, omme daarmede te ont-
komen de pericules". (de Jonge). De Gouverneur-Generaal te Batavia, Hendrik Brouwer,
schreef in 1634 den Opperkoopman Barend P'ietersen te Su- ratte aan, om een hoeveelheid vlaggedoek te koopen ,,rood ofte orangie, wit ende blau". In een werkje van den Franschen historieschrijver Mon-
strelet komt de mededeeling voor, dat voor de Vereenigde Provincies der Nederlanden ter betere herkenning op zee ge- bezigd werden vlaggen van drie banen van ,,orange, argent et azur". Volgens ter Gouw werd in 1652/3 oranje veranderd in
rood, terwijl ook gebruikt werd de Statenvlag, zoo genoemd wegens een roode Statenleeuw in een witte (of gele) vlag. Men had zelfs midden 17e eeuw vier vlaggen: rood-wit-
blauw, oranje-wit-blauw, de Oranjevlag en de Statenvlag. Johan de Wit deed bij de Staten-Generaal het voorstel, dat
aan alle Admiraliteiten geschreven zou worden, dat voortaan alle zeeofficieren en matrozen zouden spreken van de ,,vlag van de Generaliteit", en niet meer van de Prinsevlag. Omstreeks dien tijd lieten Haarlemsche regenten de oranje-
wit-blauwe vlag der schutters op het stadhuis brengen, doch deze rustten niet eerder, voordat ze hun vlag terug bekomen hadden. Op 17 October 1653 besloten de Staten-Generaal, om aan
den Heer van Wassenaar van Obdam het bevel van de vloot op te dragen, met deze bepaling: ,,Sonder dat hy de vlagge en wimpels sal hebben te veranderen, maar daarmede te blijven by het oude gebruick", zijnde de Prinsevlag, en dan zes dagen later wordt dit bevel op last der Hoogmogenden door den Griffier weer doorgehaald. (Vermeulen). In 1688, bij zijn overtocht naar Engeland, voerde Willem III
boven zijn gewonen grootcn standaard een wimpel, samenge- steld uit de kleuren rood-wit-blauw. Gerard Brand verhaalt, dat in het eerste Stadhouderlooze
Tijdperk de kleuren der Generaliteit waren oranje-wit-blauw, terwijl die in het Tweede vervangen werden door rood-wit- blauw. Adriaan van de Velde schilderde alleen vlaggen met den
Statenleeuw, in gebruik omstreeks 1667, maar na 1672 tooncn |
||||
21
verschillende afbeeldingen rood-wit-blauwe vlaggen, welke na
de omwenteling in gebruik zijn gebleven. Zoo streden Evertsen, Cortenaer, van Galen, Piet Hein, de
Ruyter, Tromp, kortom onze grootste zeehelden, onder rood- wit-blauwe vlag, en die kleuren wapperden ook bij Chattam, toen de Engelsche vloot vernield werd. Door al die zeeslagen kreeg onze rood-wit-blauwe vlag wereldroem, en de schrijver de Jonge zegt, als hij de kleuren onzer vlag bespreekt, dat in deze ,,teedere tijden" de vlaggen en wimpels van de vloot niet zonder ondienst van den Staat veranderd werden. We doen nu een grooten sprong, en vinden in Kronieken
van de Stad Hoorn vermeld, dat alle vlaggen in het jaar 1747 opnieuw moesten worden vervaardigd, ter gelegenheid van de verheffing van den Prins, omdat in geen 34 jaar Prinsevlag- gen gebruikt, en de oranjevlaggen sedert 45 jaren verworpen waren. (Vermeulen). De schrijver van het Boek ,,Het Groot Tooneel der Ver-
warringen in Amsterdam en elders vertoond" verhaalt ons, hoe omstreeks September van het jaar 1787 de Oranjegezinde dorpsbewoners der Vechtstreek het moesten ontgelden, toen vele Patriotten met vrouw en kroost in drommen van Utrecht naar Amsterdam trokken: ,,Te Baambrugge had men een Oranjevlag op den Toren gezet, wijl die in de hoofdstad der Provincie van den Dom en het Raadhuys woey, maar deze brutaaltjes haalden die vlag van boven neer, en brachten de- selve eerst naar Muiden en vervolgens naar Amsterdam". Ver- moedelijk werd ze daar verbrand. In datzelfde boekske vinden we nog een voorval, verband
houdende met een vlag, vermeld, waaruit blijkt, dat óók bij de Zeeuwen de liefde tot het Oranjehuis zoo groot was, dat ze niet toestonden, dat een vreemdeling kwam om oproer te ver- wekken, en den Vorst zijn eer te benemen, door het schenden zijner vlag. We lezen daar, hoe een Dordtsche Burgemeester, W. B. van den Zantheuvel, met zijn jacht naar Vlissingen kwam, en het volk tegen zich in het harnas joeg, door de vlag, die hij voerde: ,,Doe de Prinsevlag gescheurdt was, zogt men niet een dito
weer te krijgen, maar zetten een Generaliteitsvlag, (een gele leeuw in een rood veld) in de plaats. Dit wierd ras bekend. |
||||
22
en verwekten groote opschudding, een roeischuitje voer het
jadht aan boord, om te waarschouwen, dat zy zo niet in de stad moesten komen, maar zij voeren echter voort, en doe de Burgemeester met sijn geselschap uit het jacht aan land stap- ten, hoorde men onder het volk een luid geroep: ,,Keezen", ,,Keezen". En de schipper wierd gedwongen, de vlag neer te halen, het roode vlaggetje, dat van den mast woey, moest er ook af, de bailluw met schout en dienders maakten, dat het jacht schielijk wegraakten, en daarmede bleef het hier in rust. Had van den Zantheuvel, doe hij Vlissingen verliet, geheel Zeeland verlaten, zo was die Provincie in rust gebleven, maar dat was het zoeken niet, des anderen daags deed hij een nieu- we poging en landde met syn jacht te Middelburg, doe was er wel een prinsevlag, maar een roode vleugel woey er van de groote mast. Dit ging ongemerkt nog door, maar 's Vrijdags, doe het geselschap een reisje door het land waren gaan doen, maakten des Burgemeesters knecht zich lustig vroolijk met het zingen van Patriotsche liedjes, en de Kamenier met schelden en schimpen op den Prins en Oranjelui, dat maakte het gemeen gaande, men eischte, dat het roode vlaggetje zou afgenomen worden; ongelukkig kwam Doctor van der Kemp met zijn zwarte cocarde hierbij en trachtte het volk te beduiden, dat het met de vlaggen zo behoorde te zijn, als 'het nu was, hij poogden het volk met zoeten praat uit elkaar te krijgen, maar zijn oproerleus bragt alles in de war, zijn hoed wierd hem af- genomen, en een oranje-cocarde erop gezet, hij wierd genood- zaakt, op zijn knieën liggende ,,Oranje boven " te roepen, en wierd eindelijk met een dubbelen dragt slagen thuis gebracht. Eenigen maakten zich meester van het jacht, haalden de roode vlag eraf, heschen de Prinsevlag op en speelden nu den baas. De Regeering, hiervan verwittigd, liet ten eerste het jacht in bezit nemen, en op verzoek der Burgerij door Stadtslootzen na buiten brengen op de Reede, daar het geselschap erin kwam en vertrok". Volgens Mr. de Jonge berust de uitdrukking ,,Oranje bo-
ven" op het feit, dat het oranje het bovenste veld in de vlag uitmaakte. Men beweert, dat door de Duinkerker kapers, wan- neer ze een koopvaardijschip veroverd hadden, de vlaggen wer- den omgekeerd, (dus het oranje onder) en dat de onzen, wan- neer ze zulk een schip opeisdhten, dan riepen: ,,Oranje boven". m.a.w.: ,,Keer de vlag om!" |
||||
23
Bij resolutie van de Staten-Generaal werd op 17 Februari
1795 de oranjebaan afgeschaft, en op 2 Maart d.a.v. de roode baan voorgeschreven. Deze vlag werd toen geheeten ,,de Op- rechte Nationale Fransche Vlag", en zij moest op de schepen gevoerd worden om te voorkomen, dat het scheepsvolk als zee- roovers behandeld werd, daar men alleen vlaggen respecteerde van een souvereine mogendheid, waarvoor onze Republiek niet gold, dus moest men die van een anderen souverein verzoeken, (de Waard). Bij de groote omwenteling werd de ,,Bataafsche" of ,,Natio-
nale" vlag, (met een wit vierkant of z.g.n. ,,Jack" erop, in het- welk de Vrijheidsmaagd met speer en pijlbundel, waarboven een grimmige leeuw op den vlaggestok), vastgesteld. Dit was op 14 Februari 1796. Evenals die van Koning Lodewijk, vastgesteld op 1 Decem-
ber 1807, waren de kleuren dezer vlag rood-wit-blauw. Nog eenmaal had men, een jaar tevoren, de oranje-wit-blau-
we vlag zien wapperen, toen bij een oproer van het Texelsch eskader, dat den eed van trouw aan genoemden koning wei- gerde, de rust eerst weerkeerde, nadat de Prinsevlag, onder luid hoezeegeroep van het scheepsvolk, geheschen was. (de Jonge). De oude Nederlandsche vlag werd door dezen Koning Lo-
dewijk wettig goedgekeurd, en voortaan zou ze heeten: ,,De Koninklijke Hollandsche vlag". Niet ieder echter stoorde zich hieraan, en zoo kon het gebeuren, dat men in een haven twee Nederlandsche schepen naast elkander zag liggen, van ver- schillende vlaggen voorzien. Met de inlijving in het Fransche Keizerrijk werden de Ne-
derlandsche vlaggen neergehaald, en vervangen door de Kei- zerlijke Fransche. Dit stemde de Nederlanders tot groote droefheid, want het beteekende niet minder dan: het verlies van hun onafhankelijkheid, op 17 Juli 1810. Slechts op drie plaatsen bleef onze vlag bestaan; op de kus-
ten van Guinea, op Decima en in Tunis. Doch na drie jaar, toen het Fransche juk werd afgeschud,
stak ieder met verdubbelde geestdrift de aloude vlag van Ne- derland weer uit, en werd ze met gejuich der menigte begroet, (de Jonge). Hoe men ertoe kwam, de voorkeur te geven aan rood-wit-
|
||||
24
blauw, wordt nergens vermeld, alleen veronderstellen sommi-
gen, dat dit zijn oorzaak vond in het feit, dat de fletse kleuren van oranje en bleu minder tegen weer en wind bestand bleken dan het heldere rood en donkerblauw. Nadien werden verschillende vlaggen gebruikt, daar nooit
van Regeeringswege een juiste omschrijving gegeven is, die den twijfel dienaangaande geheel kon wegnemen, (de Waard). Thans wordt deze quaestie juist aan de orde gesteld, om zoo
mogelijk te komen tot een officiëele vaststelling der kleuren onzer nationale vlag; rest ons dus, om in deze een afwachtende houding aan te nemen. Tenslotte nog enkele losse mededeelingen:
In het grafelijk Rekenboek van Holland, gehouden door den
Trésaurier van Dorp van 1401—1410, vermeldende den aan- koop van een Grafelijk Statiekleed, z.g.n.: ,,Tabbairt", wordt de kleurencombinatie rood-wit-blauw reeds genoemd. Dit kleed gemaakt van fluweel, zou hebben moeten dienen voor Wil- lem VI. In het ,,Handwoordenboek der Vaderlandsche Geschiede-
nis" door'H. Verwoert wordt medegedeeld, dat de Nederland- sche vlag haar oorsprong vindt in het vaandel van Willem I, Prins van Oranje, toen hij in 1568 uit Duitsthland toog met een legermacht, om Nederland van de Spanjaarden te bevrij- den. Dat vaandel voerde de kleuren van het wapen van den Prins: oranje, (boven) wit en blauw. Men vindt het als zoo- danig afgeteekend in een in 1615 te Amsterdam gedrukt werk, zijnde een beschrijving van al de veldslagen, en waarin de volksuitdrukking: ,,oranje-blanje-bleu" te zoeken is. Volgens Guyot was het rood afkomstig van den Leeuw van
Holland, wit en blauw van het wapen van Beijeren. Mr. de Jonge zegt, dat het oranje, of eigenlijk rooc?, (welke
kleuren in vroeger tijden somwijlen, ook in de vlaggen, met el- kander verwisseld werden), voorkomt in den luipaard of roo- den leeuw van het kwartier Catzenellenbogen, in het veld van het kwartier Viande en in dat van Diest, wit in den zilveren balk van het kwartier Viande en in de zilveren baar van Bue- ren, en blauw in het oorspronkelijke wapen der Nassau's, uit- makende 't eerste kwartier van het volle wapen des Prinsen, en in de horens van het surtout Oranje. |
||||
25
Dat men de kleuren der Princevlag noemde: ,,Oranje-blanje_
bleu", vindt waarschijnlijk zijn oorsprong hierin, dat eerstens aan het hof van Prins Willem I de Fransche taal zeer veel ge- bruikt werd, en tweedens, dat de eerste verdedigers der Ne- derlandsche vrijheid veelal afkomstig waren uit de Waalsche Provincies. De naam ,,Prince-vlag" beteekent volgens sommigen niet
prinsevlag, (vlag van den Prins), maar prise- (zijnde prijs- of buit-) vlag. Het was slechts mogelijk, uit de vele gegevens enkele grepen
te doen, genoeg evenwel, om te kunnen constateeren, dat de kleuren onzer vlag ten nauwste verband houden met de ge- schiedenis van ons Vaderland. Baambrugge, Juni 1934. WILHa. F. GREVENSTUK.
|
||||
ia». B-IDDEH. HOFSTAD -& HAAK.
|
|||||||||
;sf5^
|
|||||||||
J4 Ji4^ '7^
|
|||||||||
JU KEHlK «m- A HAA». .
|
|||||||||
1744.
|
|||||||||
Het „Huis ter Haar'
|
|||||
Het was een fraaie dag in de maand Mei van het jaar 189.^:.
Over het, in die dagen nog stille Janskerkhof te Utrecht reed eene kleine omnibus bespannen met één paard. Het voertuig hield stil voor iden ingang van 't bekende hotel des Pays Bais, en de koetsier behoefde slechts zeer weinig moeite te doen het paard tot staan te brengen, daar het makke dier den tocht van het station naar het hotel en van het hotel naar het station meerdere malen per dag volbracht en ook dien dag reeds meerdere malen volbracht had. Het voertuig was beladen met een vrij langen platten koffer,
kruiselings van gekleurde strepen voorzien, terwijl er eenige groote witte letters, (v. Z. v. N.) op geschilderd waren. Naast dezen koffer bevond zich eene groote reastaisch, insgelijks van deze letters voorzien. Deze bagage behoorde aan den deftigen heer, die zich in den wagen bevond. De reiziger was gekleed in eene grijze pandjesjas en had een eveneens grijzen deuk- hoed op het hoofd, terwijl hij een gouden lorgnet droeg, en aan de hand een tweetal gouden ringen. Bovendien lag er nog eemige ik'leine handbagage bij hem op de bank. Zoodra de om- nibus voor het hotel stilhield, schoot een zoogenaamde ,,chas- seur" toe, om mijnheer bij het uitstappen behulpzaam te zijn en de handbagage in ontvangst te nemen, terwijl de huisknecht eveneens ten tooneele versdheen, om gezamenlijk met den koet- sier den koffer en de handtasch af te laden. In de vestibule van het hotel werd de nieuw aangekomene verwelkomd door den hotelhouder, de heer Koek, die hem persoonlijk naar de reeds eenige weken te voren door hem bestelde vertrekken begeleidde. De zoo juist gearriveerde gast was niemand minder dan ba-
ron van Zuylen van Nievelt van ter Haar, kortelings gehuwd met baronesse Rothschild. Hij was gekomen om de, aan hem toebehoorende ruïne te bezoeken, en zoo mogelijk te herbou- wen. Hij was dien dag vroegtijdig uit zijne woonplaats: Parijs vertrokken, teneinde nog voor het avondeten in Utrecht te zijn. Na zich verkleed, verfrischt en een brief geschreven te heb-
|
|||||
28
ben, zette hij zich neder en verdiepte zich nog eenigen tijd in
een krant, totdat de etensbel hem aan tafel riep. Na afloop van den maaltijd trok hij zich naar zijn vertrekken terug. Hij schel- de een kellner, bestelde thee en vroeg tevens den hotelhouder te spreken. Het gesprek liep over zijn ruïne. O, wat hadden zijn vrienden in Frankrijk hem daarmede ge-
plaagd! Zij, die zulke schitterende landhuizen bezaten, het eene al mooier dan het andere. En hij, Ihij bezat slechts eene ruïne. Wacht maar, had hij gezegd, eens zal de tijd komen, dat gij mijn gasten zult zijn op mijn kasteel! ,,Waar ligt die ruïne toch ergens?" was zijn eerste vraag
aan den hotelhouder, den heer Koek, ,,men heeft mij wel ge- zegd, dat zij ergens in de buurt van Utrecht lag, maar ik weet op geen stukken na, waar?" ,,Bij Haarzuilen, onder Vleuten", antwoordde de heer Koek.
,,Hoe moet ik daar komen? ' vroeg de heer van Zuylen. ,,Ja, 't beste is, dat u een rijtuig neemt", antwoordde de hóteher. ,,Hoever is het rijden?" ,,Nu ik denk zoo om en nabij een uur. Met eenig oponthoud onderweg, en daar moeten wij rekening mee houden, want wij moeten een drukken overweg passeeren en een druk bevaren kanaal, wordt het dat wel". ,,Ik wou, dat ik iemand wist, die mij daarbij kon vergezellen"
zeide de heer van Zuylen. ,,Kan ik u soms van dienst zijn?" vroeg de heer Koek. ,,Dat is heel vriendelijk van u", ant- woordde de heer van Zuylen, ,,is dat niet al te veel van u ge- vergd?" ,,Och neen, er zijn op 't oogenblik niet vele gasten in mijn hotel. Ik kan mij wel eenige uren vrij maken". Zoo gezegd, zoo gedaan. Nog denzelfden avond werd er
een rijtuïg besteld bij een bekenden Utrechtsclben stalhouder en den ivölgenden morgen om tien uur hiield eene keurige Vic- toria voor ihet hotel stil en begiarven beide heeren .zich lop weg. Precies kwart voor elf, een kwartier vroeger dan zij ge-
dadht Ihaidden, k'waimen ide heeren te Haarzuilen aan. De heer van Zuylen maakte zich bekend, haalde den sleutel van de ruïne en maakte met den heer Koek een wandeling over de puinhoopen. In de eenvoudige dorpsherberg werd een eenvou- dige maalltijd gebruikt en nadat de heer van' Zuylen nog ecni- gè zijner pachters had bezocht, werd omstreeks drie uur de terugreis naar Utrecht aanvaard, waar de heeren om vier uur aankwamen. |
||||
29
Thans ging de heer van Zuylen op zoek naar een architect,
Hij vond dien in den persoon van den heer Cuypers, in die dagen een onzer bekwaamste architecten, een man van breede opvattingen, die als architect zijn sporen had verdiend en die gebroken had met de, tot nog toe veelal gevolgde gewoonte van de historische stijlen steeds na te bootsen, doch er een eigen bouwstijl op nahield. Met dezen architect had de heer van Zuylen een onder-
houd, waarbij de heer Cuypers zich in beginsel bereid ver- klaarde eene eventueele herbouwing van 's heeren van Zuy- lens kasteel onder de oogen te zien. Een tweede bezoek aan de ruïne was het gevolg van dit onderhoud, thans in tegen- woordigheid van den architect. Deze het thans opmetingen ter plaatse verrichten, terwijl de ruïne voor het publiek werd af- gesloten. Ook de fundeeringen werden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, waarbij bleek, dat de meeste zich in goeden staat bevonden, enkele gedeelten evenwel behoefden vernieuwing. Het plan was, dat het kasteel zooveel mogelijk in den oor-
spronkelijken trant zou worden herbouwd. ,.Zooveel moge- lijk ", want het gebouw geheel en al in den oorspronkelijken toestand terug te brengen, was ondoenlijk. Het oude kasteel namelijk, bezat geen gangen, men moest door het eene ver- trek, wilde men zich naar het andere begeven. Het spreekt vanzelf, dat het kasteel, wat dat betreft, geheel anders moest worden ingericht. Toen mevrouw van Zuylen den architect hieromtrent eenige opmerkingen maakte, stelde hij haar ge- rust, door te zeggen, dat hierin op behoorlijke wijze zou wor- den voorzien. En hij heeft er in voorzien op betrekkelijk een- voudige w^ijze, door het aanbrengen van leene gaanderij, welke alle vertrekken onderling met elkander verbond. Deze gaan- derij rustte op een half gewelf, eene constructie, zooals men die vroeger niet maken kon, en welke dateerde van lateren tijd, zooals de grijze architect ons uitlegde, toen hij de leden van ons genootschap nog niet zoo 'heel veel jaren geleden, rondleidde door de zalen van dit prachtige kasteel. Toen de plannen en teekeningen van den architect ten
slotte door den heer van Zuylen waren goedgekeurd, kon ein- delijk de bouw van dit sprookjesslot een aanvang nemen. Dat hiermede ettelijke jaren gemoeid waren, spreekt vanzelf, |
||||
30
doch er moest niet alleen een kasteel gebouwd, doch ook een
park gesticht worden, rondom het te bouwen (kasteel. Te dien einde wendde de heer van Zuylen zich tot den bekenden tuin- architect, den heer Copijn, een zeer bekwaam vakman, op het gebied der tuinarchitectuur even kundig als de heer Cuypers op het gebied der bouwkunde. Zoowel Cuypers als Copijn hebben ziclh op uitnemende wijze ^van de hen opgedragen taak gekweten. Veel hoofdbrekens kostte den heer van Zuylen het feit,
dat het dorp Haarzuilen zich juist bevond op de plaats, waar het park moest komen. Met enorme kosten wist hij gedaan te krijgen, dat dit dorp verplaatst en in Oud Hollandschen stijl opgebouwd werd. Op deze wijze werd dus die steen des aan- stoots verwijderd. Thans nog een enkel woord over de geschiedenis en het in-
wendige van het kasteel. Het kasteel werd omstreeks 1162 of 1163 door Godschalk van Woerden gesticht. Tot 1451 bleef het in het bezit van diens afstammelingen. Toen werd Dirk van Zuylen er mede beleend door zijn huwelijk met Josina van der Haar. Dertig jaar later, in 1481, werd het verwoest ten- gevolge van de laatste opflikkering der Hoeksche en Kabel- jauwsche twisten. Het verwoeste slot werd omstreeks 1535 door een anderen
Dirk van Zuylen herbouwd. Dit gebouw, dat nog tot in de achttiende eeuw in stand bleef, heeft gediend als model voor den bouw van het tegenwoordige kasteel. Door het huwelijk eener erfdochter ging de heerlijkheid
de Haar aan de Banonnes van Moermont over, en van haar aan ihet geslacht ivati Stenlhorg, 'totldat zij lin ide laatste helft der achttiende eeuw 'kwam aain de van Zuyl'ens van Nijeveld. Als laatste bewoner van het oude huis wordt ons Karel
van Stenlborg genoemd, die althans nog een gedeelte van het reeds grootendeels vervallen gebouw in gebruik hield. Daarna geraakte het meer en meer in verval en werd het ten-
slotte eene ruïne, waaruit in, of omstreeks 1895, het tegenwoor- dige kasteel werd opgetrokken. Hebben wij thans in korte trekken de geschiedenis van het slot weergegeven, thans wacht ons nog een overzicht van het inwendige. Wie er niet per fiets heen wil, neme een auto, want met dit laatste vervoermiddel is het.het gemakkelijkst te bereiken. |
||||
31
Door twee poortgebouwen bereikt men het voorplein en van
het voorplein komt men via de ophaalbrug aan het eigenlijke kasteel. Dit tweede poortgebouw is het grootst van de drie, zich in de onmiddellijke omgeving bevindende poortgebouwen en is eigenlijk al een kasteel op zichzelf. Het is met het groote kasteel verbonden door middel van eene overdekte brug en eene onderaardsdhe gang. Gedurende den wereldoorlog werd het bewoond door een zwager van den heer van Zuylen. Wij nemen thans ivoor^looipig afscheid van 'het poortge'bouw om ons naar het kasteel te begeven. Via eene ouderwetsche ophaalbrug, geheel in den trant van
het oude huis, dat hier eertijds stond, treden wij het gebouw binnen, waar iwij worden rondgeleid door een ouden, in dienst der familie vergrijsden arbeider, die in het voorportaal van het slot al dra onze aandacht vestigt op het beeld van een ridder; Dirk van Zuylen, de edhtgenoot van Josina van der Haar. Van het voorportaal komen wij in de reusachtige hall. Door zeer hooge gekleurde vensters, op een waarvan de domtoren van 'Utredht in zijn volle lengte te zlien ds, valt een getemperd licht naar binnen. Aan de andere zijde van deze onmetelijke hall, ontwaren wij de door den heer Cuypers aan- gebrachte gaanderij. Dit is de gaanderij, waarvan ik in den aanvang van dit stuk reeds sprak en die in het oude gebonw niet aanwezig was. Na in de hall nog eenige zich aldaar be- vindende voorwerpen in oogenschouw te hebben genomen, begeven wij ons naar de aangrenzende billardkamer, welke fei- telijk nog min of meer een onderdeel ervan vormt. Wij komen nu weer in de hall terug en steken die over teneinde aan de overzijde nog eenige vertrekken te bezichtigen, waaronder de eetzaal. Al deze vertrekken, welke een deftigen en voornamen indruk maken, zijn, evenals de hall van eikenhouten betimme- ringen voorzien. In deze hall werden in 1898 door de familie van Zuylen eenige Indische vorsten ontvangen. Wij verlaten nu de benedenverdieping om ons langs eene
gemakkelijke trap, gemakkelijker dan men hier allicht zou ver- wachten, naar boven te begeven. Wij Ikomen mu uit op de meer- genoemde gaanderij en vandaar bereiken wij de verschillende op deze verdieping zich bevindende vertrekken. De voornaam- ste vertrekken, welke wij hier aantreffen zijn: De bibliotheek, de balzaal en de ridderzaal. Vooral de laatste met zijn drie |
||||
32
groote kronen is een zeer fraai vertrek. Het as evenwei jammer,
dat het zich hier bevindende min of meer moderne ameuble- men,t zoo 'weimig dn harmonie is met ide overigens deftige om- geving. Vooral de groote zwartgelakte ivleugel, die hier staat, madkt een eenigsizins komisdhen indruik. In deze zaal hangt, als ik mij niet vergis het levensgroote portret :van den heer van Zuylen in het prachtige roode uniform van Jdhanniter ridder. Na dit deel van het slot bezichtigd te hebben, komen wij aan
eene reeks vertrekken, geheel verschillend van degene, welke wij reeds gezien hadden. Deze vertrekken waren oorspron- kelijk in denzelfden stijl ingericht als alle overige. Later is dit veranderd. Zij maken een meer comfortabelen indruk. Naar men beweert, heeft deze verandering plaats gevonden op wensch van Mevrouw van Zuylen. Sommigen hebben deze verandering jammer gevonden, ook de architect moet haar hebben betreurd. Dit alles neemt niet weg, dat deze kamers er zeer fraai en smaakvol uitzien. Het zijn meest slaapkamers en de crème geschilderde houten isclhoorsteenmantels geven hen een voornaam karakter. Wat ons vooral treft, zijn de groote, in de muren aangebrachte nissen, waarin men groote badkuipen heeft geplaatst. Wat de torenkamers van het kasteel betreft, deze zijn deels
als badkamers, deél's als idienstvertrekiken ingeric^ht, en waar vroeger het spiedend oog van den krijgsman door de nauwe sdh'ietgaten zijn blikken gericht hield op den naderenden vij- and, verricht thans de eerzame huisknecht zijn arbeid. Alvorens het kasteel te verlaten brengen wij nog een vluch-
tig bezoek aan de, op de bovenste verdieping gelegen vertrek- ken. Zij zijn zeer laag en alle voorzien van eikenhouten be- timmeringen. Zij bevatten weinig belangrijks en worden den bezoeker slechts zelden getoond. Wij dalen thans af langs eene diensttrap en na afscheid te
hebben genomen van onzen vriendelijken leidsman, richten wij onze schreden naar het park. Volledigheid:^halve zou hier nog eene beschrijving van het
inwendige van het poortgebouw moeten volgen, doch dit ge- bouw, dat zoo goed als niet zijn poorten opent voor den bezoeker, ziet er van binnen tamelijk sober en eenvoudig uit, zoodat eene beschrijving ervan dan ook gevoegelijk achter- wege kan blijven. |
||||
33
Vanuit de bovenverdiepingen van het kasteel hebben wij het
park reeds kunnen bewonderen met zijn, in Franschen stijl aangelegde tuinen op den voorgrond en daar achter het fraaie, in Engelsöhen stijl aangelegde park. Eén dier Fransche tui- nen is destijds aangelegd ter herinnering aan den oudsten zoon van den heer van Zuylen, die vele jaren geleden in Bel- gië tengevolge van een auto-ongeluk om het leven kwam. Een afgebroken zuil herinnert aan diens ontijdigen dood. Een deel van het groote park doet eenigszins denken aan
het, eveneens door Copijn ontworpen Wilhelminapark te Utrecht. Niettegenstaande dit park slechts ruim dertig jaar geleden
werd aangelegd, treft men er boomen aan van hoogen leef- tijd. Dit is het gevolg van het feit, dat de heer Copijn op on- derscheiden plaatsen volwassen boomen heeft doen aanplan- ten. Vele Utrechtenaren zullen zich de groote ijzeren wagens nog wel herinneren, waarmede die boomen door de straten der stad vervoerd werden. Wij verlaten thans, zij het noode de schitterende omgeving
van dit prachtige kasteel en ik wil thans deze geschiedenis beëindigen. Dat ik de voorgeschiedenis van den bouw van het kasteel hier vrij uitvoerig heb kunnen weergeven, heb ik voornamelijk te danken aan wijlen den heer Koek, die gedu- rende vele jaren aan het ihoofld heeft gestaan van het beken- de hotel ,,des Pays Bas" te Utrecht. Tot slot wensch ik hier nog eenige woorden te wijden aan
de nagedachtenis van den genialen bouwmeester, den heer Cuypers, die op de puinhoopen van de aloude ruïne dit prach- tige kasteel heeft doen verrijzen. Hij heeft zich op schitteren- de wijze van de hem verleende opdracht gekweten. Van den bekwamen tuinarchitect, den heer Copijn, kan hetzelfde ge- zegd worden, hij heeft door den smaakvollen aanleg van het park en de tuinen niet weinig bijgedragen ter verkrijging van een harmonieus geheel. En tot beslluit wil lilk Ihier nog Baron van Zuylen van Nijeveld herdenken, dlie de uitvoering van dit werk heeft mogelijk gemaakt en liet ap zulk eene onbe- krompen w^ijfee door deze kundige mannen heeft doen vol- brengen! LAMPSINS VAN DEN VELDEN.
Doorn, Dennenrode 29 November 1930.
|
||||
Over de herkomst, donateurs en gieter
van de klok van Oud-Loosdrecht |
|||||
In het jaarboekje van Niftarlake 1916, waar de opschrift
ten van alle torenklokken in de Vechtstreek zijn weergegeven en besproken door den Secretaris van het Genootschap J G. Th. Grevenstuk, is een meer uitvoerige bespreking gewijd aan het opschrift van de klok in de Ned. Herv. Kerk te Oud-Loosdrecht (blz. 67—69). Gemakshalve laten wij de bespreking hier geheel volgen:
„In den vroegeren toren hingen twee klokken. Toen de
Franschen in 1673 uit Loosdrecht moesten vluchten, namen zij de torenklokken mede. Achterhaald, konden zij beide klokken niet in veiligheid brengen en hebben er toen een in de Horren (een buurtschap bij Loosdrecht aan den weg naar Kortenhoef) begraven. Vandaar dat deze weg nog ,,het Fransche pad" heet. De klok is echter tot heden niet terug- gevonden. 'De klok, die tegenwoordig in den toren hangt, heeft het
volgende opschrift: AU NOM DE JESUS MARIE ET ST. JOSEPH NOUS AVONS
ESTERE FONDUE ET AUGUEMENTEE DE DUOO DU CON- SENTEMENT DE Mire PIERRE DANIAU RECTEURE ET DE MESSrs DE LE iFABque DU TEPMS DE NOBLE JAN BUY- ZEAU Sr DE LA PALLUE ET PIERRE ©OUTTEAU Prs. DE LA Dte FABque LUC DORINEAU Sr. DU FIEF CADOU ET DAMlle ANNE MARIE DE FAYE HLLE DE HYGUE DE FAYE ES- CUIERRs DE RIBOUARD ET DE DAMlle ANNE IMBERMONT NOMMEE MARIE ANNE LEONAR HERVE SCULPTBUR ET FONDEUR MA FAICTE EN LAN 1661. In den naam van Jezus, Maria en St. Joseph zijn wij ge-
goten geworden (en aan God toegewijd?) met toestemming van den genadigen Heer Pieter Daniau rector en van de Heeren der Kerkvoogdij ten tijde van den edelen Jan Buy- |
|||||
35
zeau, Heer van La Pallue en Pieter Boutteau praeses van
voornoemde Kerkvoogdij, Lucas Dorineau, Heer van leen Cadou en Jonkvrouwe Anne Marie de Faye, dochter van Hugo de Faye, Heer van Ribouard, genaamd Marie Anne. Leonard Herve beeldhouwer en gieter heeft mij gemaakt
in den jare 1661. (Een andere vertaling van deze tekst en dit opschrift
komt voor in ,,Wandelingen door Gooi- en Eemland p. 222. Men schijnt den schrijver van deze verdienstelijke schetsen niet te hebben medegedeeld dat het opschrift in het Fransch was). Enkele afwijkingen uitgezonderd, staat hetzelfde afschrift
ook in V. d. Aa's Aardr. Woordenboek onder ,,Loosdrecht", echter zonder vertaling. Behalve om haar opschrift verdient deze klok, (diam. 1.02 iM.) gegoten in toon E, ook nog onze aandacht om hare versiering, waarop wij ook in dit artikel willen wijzen. Reeds in 1916 heeft de Heer Grevenstuk de vraag gesteld
hoe komt deze klok, die waarschijnlijk van een Fransche Katholieke Kerk in de Vendée afkomstig is, in den toren te Oud-Loosdrecht? Er werd daarbij op gewezen dat de fami- lienamen (la Pallu en Dorineau voorkomen in Poitou, dat te- genwoordig gedeeltelijk tot het Fransche departement Ven- dée behoort. Na een uitgebreid onderzoek in het Westkustgebied van
Frankrijk, is het mij eindelijk gelukt meer licht omtrent de herkomst van deze klok te kunnen geven. De klok komt uit de buurt van Nantes, en wel uit de parochie Noirmoutier, Twee personen immers in het opschrift genoemd zijn be- kend; zij zijn vermoedelijk peter en meter van de klok ge- weest. Luc Dorineau, Heer van Fief-Cadou, w^erd te Noirmou-
tier mondig verklaard op 28 September 1654. Op 29 Juni 1663 werd hij in het markiezaat van Noirmoutiers bevestigd. Hij was de zoon van Luc Dorineau en Suzanne Rebusse; trad met Marie Borrit in het huwelijk, en moet vóór 15 No- vember 1698 overleden zijn, want op dien dag heeft da boedelscheiding tusschen zijne kinderen plaats. Dan wordt genoemd Jonkvrouwe Anne Marie de Faye,
dochter van Hugues de Faye. Deze, zoo vinden wij aange- |
||||
36
teekend, was Heer van Ribouard, en bewilligde op 31 Juli
1636 een schuldbekentenis afgesloten door zijn zoon Réné.. Op 20 Februari komt dezelfde Hugues de Fayes voor als peter bij een doopsel van Louis de Magnen en Marie Anne de Fayes te Vieillevigne (Arrondissement Nantes). Hij tee- kent Hugues de 'Faye en wordt genoemd ,,Chevallier, Seigneur dudit lieu". De gegevens werden met groote vriendelijkheid voor mij
opgediept door den Heer R. Rodières te Montreuil, die zoo goed was (behalve Les archives de la Barre) ook de Diction- naice des families de Poitou van Beauchet-Filleau, en de Nofes d'état-civil (puMüées par ile Miss de Granges ide Sur- gères) te raadplegen. De lezingen van het opschrift dezer klok welke wij hier
en daar afgedrukt vonden, zijn dus nergens gelijkluidend weergegeven. Dit zal waarschijnlijk zijn oorzaak hebben in de omstandigheid, dat de klok zich in een kleine toren be- vindt, waar men haar moeilijk van elke zijde kan benaderen. Vandaar verschillende lezingen als DUOU voor DVOO, en MIRC voor MIRE, enz. Ook vindt men nergens gewag ge^ maakt van de vele ornamenten, waarmede de klok is ver- sierd. Zoo mag hier vooreerst gewezen worden op de ver- siering der kroon met 6 mascarons, vervolgens op den boven-» rand bestaande uit charitas-figuren en putti (kleine engelen- figuren) tusschen ranken, druiventrossen enz. Ook het lijf der klok is versierd met sculpturaal werk, waaronder reliëfs van engelen en heiligen, waarvan enkele zijn beschadigd en geoxideerd. Bovendien staan aan twee zijden tnog grootere voorstellingen; een in kruisvorm, door aanslag onduidelijk geworden, stelt vermoedelijk de val der Engelen, of neder- storting der duivelen voor; (Openb. XIH, 7), de andere een voorstelling van een groep, welke niet .goed vastgesteld kan worden, maar dit alles rechtvaardigt genoeg den naam ,,sculp-ï teur", (beeldhouwer) zooals de gieter zich noemt. Behalve genoemde versiering vinden wij nog op het lijf der
klok (het wapenschild van dte adellijke fam.illie de la Tremo- uille met de hertogelijke kroon gedekt, aan weerszijd>en door adelaars als tenanten vastgehouden, en daaronder een keten geschakeld van kleine schelpen, waaraan weer een adelaar hangt. Het schild (in goud) draagt een keper (in rood) ver- |
||||
37
gezeld van drie adelaars (in azuur). Dit is het wapen van de
hertogen of prinsen de lla Tremouille, zooals wij het ook vinden als hartschild in het ^vapen van de prinses de La Tre- mouille op het kasteel de Doorwerth. Zou deze te Utrecht wonende Fransche prinses iets met de kerk te doen hebben gehad? Dit wapen bevestigt nog meer de herkomst der klok uit
Noirmuotier. Immers de peter van deze kerk verwierf 26 Juni 1663 met Mathurin Bouriau fcet markiezaat Noirmoutier van den hertog de la Tremouille. (Beauchet-Fillèau, Dictionnaire des families du Foitou, t. III p. 146). Geheel onder aan den rand vinden wij nog een moeilijk te
ontcijferen opschrift: LOUIS TECRET............RETAIN..
Vermoedelijk zal voor het laatste woord (SAC) RETAIN
moeten worden, in het gew^estelijk dialect voor ,,sacristain" of koster gebruikelijk. Het is in dit geval wel een uitzonde- ring, dat de naam van den koster-klokluider op de klok staat vereeuwigd! Ten slotte komt de vraag nog naar den gieter der klok.
Leonard Hervé, beeldhouwer, die idé kldk van Loosdrecht maakte in het jaar 1661. Deze gieter ,,Sculpteur et fondeur"^ zooals hij zich telkens noemt, heeft vele gietwerken vervaar- digd, zoodat er alleen reeds een artikel zou kunnen geschre- ven worden om op de belangrijkheid van zijn werk te kunnen wijzen. Als één zijner meesterwerken wordt beschouwd de doopvont van de kerk Saint-Seurin te Bordeaux. Op deze vaasvormige ronde vont staat hetzelfde opschrift als op de Loosdrechtsche klok: LEONARD HERVE SCULPTEUR MA FAICTE LAN
1659. Daaronder het bekende vers (uit den lofzang ,,Veni Sancte spiritus"): Lava quod est sordidum
Riga quod est aridum, etc. Van Leonard Herve is ook de groote klok van Pleyben
(BnSstére) geteekend: ,,HERVE MA FAICT LAN 1667". Op 24 Juni 1670 heeft hij de oude klok van de parochiekerk Riec (Finistère) opnieuw gegoten, terwijl in 1667 onderhan-. deld werd met de ingezetenen van Port-Louis over het aan-> schaffen van drie klokken bestemd voor de kerk van O. L. Vrouw te Port-Louis. |
||||
38
Leonard Hervé was geboortig uit Saumur aan de Loire,
maar hij noemde zich steeds ,,de Nantes", omdat daar zijne werkplaats en gieterij had gevestigd. Zijn sterfjaar is niet bekend (cf. Mss de Granges die Surgéres, Les lartistes nan- tois, Paris 1899, p. 269). Voor zoover valt na te gaan zijn in ons land van hem geen klokken of andere gietwerken bekend dan de klok te O. Loosdrecht. Vandaar dat het wel een be- langrijke vraag blijft, welke nog geen oplossing heeft gekre- gen: Hoe is deze oorspronkelijk voor Noirmoutier bestemde klok in Loosdrecht gekomen? Men kan daarover voorloopig alerlei gissingen maken! De historicus Rodières, die met de geschiedkundige bijzonderheden van die streek zeer goed op de hoogte is zegt onderstellende wijze: ,,Zou deze klok niet afkomstig kunnen zijn van oorlogsbuit, ten tijde van Lodewijk XIV toen de Hollanders onze kusten onveilig maakten? Maarssen. A. E. RIENTJES.
Voor vele geschiedkundige en genealogische gegevens ben
ik dank verschuldigd aan de H.H. Ch. de la Oharie en R. Ro- dière te Montreuil-sur-Mer, die een groote belangstelling heb- ben getoond voor dit onderzoek. |
||||
De heerlijkheid Abcoude-Baambrugge
|
|||||
Op gezette tijden leest men in de dagbladen van te koop
aanbiedingen van heerlijkheden of ambachtsheerlijkheden; men vindt dan vrij kort opgegeven of, en zo ja, weilke rechten, naast dlie op de naam, daaronder woorden begrepen; men leest van collatierecht, jachtrecht, vischrecht; vaak ook van meer, maar dikwijls kan men zich aan den indruk niet onttrekken, dat een twijfelachtig geheel voor een ijdel mensch te koop wordt gepresenteerd. Menig ambacihtsheer zelf is zijn bezit niet duidelijk; hij pleegt met meer of minder trots op zijn kist te wijzen, die zijn gerechtigheden documenteeren kan, maar wat alles toch precies is, weet hij niet; van rechtsvoorgangers heeft hij meestal wel een wetenschap overgekregen, dat het vroeger heel wat anders is geweest. Gaan wij alle beschouwingen omtrent het geleidelijk ontstaan
van deze zoowel staatsrechtelijke als privaatrechtelijke forma- tiën voorbij en noemen wij een heerlijkheid een complex van rechten van den meest onderscheiden aard, die zich vroeger va.st plachten te hechten aan één, dn Ihoogheid doorgaans ge- zeten persoon. Over en te midden van zijn landelijke bevolking gezeten, genoot de laatste van hem bescherming, niet in de laatste plaats in oeconomischen zin; omgekeerd genoot de heer van het dorp, de ambachtsheer op zijne beurt bescherming van zijn ingezetenen of onderdanen, die hem door hun retributies, belastingen, diensten en ^wat al niet, feet leven op huis of slot mogelijk maakten. Tot de vrijheidsbegrippen van de laatste decennia der 18e eeuw deze situatie aan het wankelen brach- ten. De ambachtsheerlijke positie was dusdanig ondermijnd, dat overal de kasteelen werden verlaten; alleen die heeren heb- ben zich in hunne positie kunnen handhaven, die daarnevens groote fortuinen bezaten. Het nivelleeringsproces is steeds voortgeschreden; voor wie in Frankrijk buiten de groote rou- tes heeft gereisd, heeft de trieste verlaten huizen overal kun- nen aanschouwen; vaak in meer of minder gevorderden staat |
|||||
40
van ruïne. Het schragende element, het complex thans geheim-
zinnige heerlijke rechten was door afschaffing en afbrokkeling de oorzaak van het verval; ook van het verdwijnen van schit- terend natuurschoon op het platteland, waarvoor de goeddeels later opgekomen landhuisbewoning eenige vergoeding heeft mogen geven. Van die ondergegane Iheerldjikheden spreken dan nog alleen
archieven; veelvuldig bewaard, ook in openbare depots, kun- nen ze verhalen van den machtigen kasteelheer. Leenregis- ters, pachtbrieven, enz. zijn er nog vele. Maar waar deze ar- chieven zelden van spreken, is van het proces van verval van de heerlijkheid en van de mate waarin 'het plaats vond. Nog nimmer zagen wij uitgestippeld de lijn van de 18e eeuw tot het heden toe; de overspanning van de zoo bekende onaange- taste ambachtsheerlijkheid uit den tijd van onze republiek tot het niets van nu. Mogen deze weinige regelen daarvan ver- halen. Het dorp Abcoude. In haar eerste vermelding luidt de
naam van het dorp, dat vermoedelijk veel ouder is dan het slot aldaar, Abecenwalde; hetwelk waarschijnlijk wil zeggen: het bosch van de kleine Abbo. Onder deze vorm verschijnt de nederzetting in onze gezichtskring in 1085. Er is sprake van habitatores (bewoners) van Abecenwalde, wonende op de grens van de zich in de richting van Mijdrecht uitstrekkende moerassige grond (terra pal^stnis) ^). Op een volgend jaar wordt in een andere Latijnsche oorkonde melding gemaakt van een zekere Henricus de (= van) Abbenkewolde, van wien het niet mogelijk is te zeggen of in hem een voorvader van de latere heeren van Abcoude moet worden gezien, dan wel een eenvoudig dorpsgenoot^). Naast leken hadden geestelijke stichtingen er uit den aard der zaak bezittingen, zoo o.a. de abdij van de Benedictijner nonnen bij Utreoht, Oudwijk; het kapittel van Oudmunster had er reeds zeer vroegtijdig twee hoeven (in het Latijn Mansus geheeten). In 1295 werden deze bewerkt en bewoond door landlieden, die met de namen Ar- nol'dus en Wdlhelmuis werden onderikend. Het goederenre- |
||||||
^) S. Muller Fz. en A. C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht
Utrecht I (Utrecht, 1920) no. 245. 2) Aangeh. werk, no. 516. |
||||||
41
gister, of beter gezegid de goederenrol, van het kapittel noemt
hen een jaar later met een familienaam: de (van) Ricwoude, misschien te lezen als: Ricwende. Van dit bezit werd een pacht betaald van 6 librae (ponden) en 10 solidi (stuivers). Men mag aannemen, dat aldus ook tal van andere kloosters en kerken er in den loop der tijden bezittingen hebben gehad als object van geldbelegging, waarvan evenwel de herinne- ring door het verlies hunner archieven niet tot ons is gekomen. Het slot Abcoude. Men schijnt het ontstaan van het kas-
teel te mogen stellen omtrent het midden van de 13e eeuw, dus omtrent 1250, toen de heeren van Amstel, de stichters van Amsterdam en leenmannen van den bisschop van Utrecht, te- gen hun heer opstonden ^). Vast staat, dat tegen hen ca. 1260 de bisschop aan de Vecht een versterking deed oprichten, Vreeland, om zijn landen tegen genoemde edellieden te be- schermen. De conclusie ligt voor de hand, dat het eene bouw- werk de versterking van het andere heeft teweeggebracht. Het ligt niet in de bedoeling de lotgevallen van het slof
Abcoude verder te vermelden. In de volgende eeuwen heeft het, op de grenizen Van het graafsöhap Holland en het Sticht gelegen, telkens een belangrijke rol gespeeld. Omtrent het midden der 17e eeuw (ca. 1650) laten de afbeeldingen in de topografische verzameling van het Rijk (in het Rijksarchief te Utredht bewaard) ons nog zien welk een machtiige vij- and eens de Utrechtsche bisschoppen in de heeren van Ab- coude in de Middeleeuwen hadden. Het tusschen vier groote ronde hoektorens uit het water opgetrokken slot vestigde nog m het jaar van de afteekening (ca. 1646) door den teekenaar R. iRoghman een gave indruk. Een blik op de topografische kaart des Rijks (schaal 1 : 25000, blad Abcoudfe) toont, dat ook de ligging uit een krijgskundig oogpunt in vroegere tijden, haar invloed heeft doen gelden. In fhet aangehaald wer^k van Dr. H. Obreen wordt ons de
ridder Gijsbert de Ie van Ztayllen ^), in onderscheiden charters tusschen 1247 en 1260 als de eerste bezitter, vermoedelijk ook |
|||||
3) Zie La Maison de Zuijlen dans l'histoire des Pays Bas, I, Les van
Zuyien, seigneurs d'Abcoude, Gaesbeek, Wijk, Putten, Strijen, etc, par H. Obreen, docteur en histoire. 1933, (Imprimerie St. Norbert, iTonger- loo (Anvers)). |
|||||
42
de bouwer, vermeld. Dr. Obreen bericht, dat de stand van de
historische wetenschap nog niet toestaat met nauwgezetheid van Zuylen's afkomst vast te stellen; vast staat slechts, dat hij een oudste uit het geslacht van Zuylen geboren zoon moet zijn volgens de kenmerken van zijn in 1254 gevoerd zegel, be- waard aan een oorfkonde in het kapittel van St. Jan te Utrecht, welke onderscheidingen in de zegels van zijne onmiddellijke afkomelingen zich onmiskenbaar (herhalen. Onder zijne tijdge- nooten speelde Gijsbert een rol, blijkens het feit, dat zijn naam in ivele belanigrij'ke oorkonden als getuige voorkomt. De opeenvolging der 'heeren van Abcoude worde hier, ont-
leend aan genoemd geschiedwerk, zander verdere opmerkin- gen, vermeld: Gijsbert Ie van Zuylen, ridder')
vermeld tusschen 1247—1260. trouwt ...............(?) onbekend. |
||||||||||
Sweder Ie van Zuylen, ridder, heer van Abcoude,
vermeld tusschen 1268—1287. trouwt ...............(?) onbekend. |
||||||||||
Gijsbert Ile, ridder, heer van Abcoude en van Wijk (bij D.),
vermeld tusschen 1289 en 1301. trouwt ...............(?) dochter van Nicolaas van Cats, ridder,
heer van Schoonhoven.
|
||||||||||
Sweder Ile, ridder, heer van Abcoude en van Wijk, etc.
vermeld tusschen 1307—1347. trouwt waarschijnlijk Mabelia van Arkel. |
||||||||||
*) In de akten, die in dezen tijd uitsluitend in de latijnsche taal zijn
gesteld, wordt hij genoemd: Gsbertus de (van) Zulen. |
||||||||||
43
|
||||||||||||
Gijsbert Ille, ridder, heer van Abcoude, Wijk, Gaasbeek,
enz., sterft na 1366. trouwt voor 1349 Johanna van Hoorne, vrouwe van Gaasbeek en Herstal,
overl. 1356. |
||||||||||||
Willem, heer van Abcoude
en Wijk, sterft 1407. trouwt ca. 1366 Maria van Wakourt, van Aa, An- derlecht, enz. (gestorven 1402). Geene manndlijke nako-
melingen. De eenige doch- ter Johanna huwde Jan van Brederode, gesneu- veld bij Azincourt op 25 Oct. 1415. Zij was in 1411 kinder*loos overleden. |
||||||||||||
Sweder Ille, ridder, heer
van Gaasbeek, Putten, Strijen, enz. sterft anno 1400. trouwt: Anna, gravin van Leiningen (gesit. verm. 1447). |
||||||||||||
Jacob, (heer van Abcoude,
Wijk, Gaasbeek, Put- ten, Strijen enz., over- leden 1459, als laatste van zijn geslacht, trourwt Ie Johanna van Ligne. 2e in 140 Margareta
van Schoonvorst, vrouw van Cranendonck, Die- penbeek en Eindhoven. |
||||||||||||
Uit het Ie huwelijk van Jacob van Gaasbeek enz., met Jo-
hanna de Ligne werd één zoon geboren, dde in 1429 als jong man stierf. Successievelijlk werden de omvangrijke bezittingen door Jacob geliquideerd. Men leze daarover, behalve het aan- |
||||||||||||
44
gehaald werk van Dr. Obreen, de diverse regesten van het
Archief der Bisschoppen van Utredht^), alsmede de studie van den oud-Rijiksarchivaris te Utredht Dr. K. Heeringa in Bijdragen voor Vaderlandsdhe Gesclhiiedenis en Oudheidkun- de, 7e Serie dl. I, Ibidz. 51 en Vlg. Volstaan zij hier met de vermelding, dat na eenigen tijd o.m. de hier ter sprake zijnde heerlijkheid Abcoude overging in het bezit van den bisschop van Utrecht, daarna in dat van ide opéénvoligende landshee- ren, keizer Karel V en koning Philips II, en ten slotte kwam de Ihecrlijkheid met vele andere aan de Staten 's Lands van Utrecht. Men zal mogen aannemen, dat hierdoor voor de heerlijk-
heid Abcoude en deszelfs bewoners geene verandering in de feitelijke toestand kwam. Als voorheen de heeren van Gaas- beek deden, lieten de opeenvolgende bisschoppen de bezittin- gen besturen en de rechten handhaven door een door hen aan- gesteld ambtenaar. Ook later onder de heerschappij van de Staten van Utrecht geschiedde aldus. Van permanente be- woning door een edelman was geen sprake. Als vroeger een heer van Gaasbeek, zal later af en toe de bisschop er een tijd lang een verblijf hebben gehad, !hetzij uit politieke oogmerken, hetzij om verstrooiing te zoeken. Aldus waren ■— gelijk Abcoude — zeer vele ambachtsheer-
lijkheden in het bezit der Staten 's Lands van Utrecht over- gegaan. Gedurende vele jaren werden zij, als kapitaalobjec- ten in hoofdzaak beschouwd, geadministreerd, totdat de Staten in den aanvang van de 18e eeuw besloten de diverse bezittin- gen van idezen aard te gelde te maken. Krachtens resolutie van 23 April 1714 werden geveild Bun-
schoten, Leusden, Lange Ruige Weide, Bunnik. Overlang- broek, De Bilt, Themaat, Oudhuizen, Vinckeveen en Dem- merik. Zij brachten respectievelijk 8200, 10.000, 5000, 6500. 1900, 6100, 1900, 2200, 1900, en 3300 gulden op; de heerlijk- heid Abcoude Baambrugge, ingezet op ruim 23.000 gulden, noteerde bij afslag 20.400 gulden, overtreffende in waarde verre de andere. Hierin ligt mede een aanwijzing, dat zij als bel&ngrijik gold, (hetgeen nauwelijlks, bij vorenstaande schets |
|||||
^) Uitgegeven door Mr. S. Muller Fz. (Utrecht, A. Oosthoek 1920)
nos. 3423, 3424, 3425, 3431, 3801, 3805, 3817, 3843, 4122, 4138 en 4139. |
|||||
45
van de positie van de heeren van Gaasbeek, betoog behoeft.
Koopers werden Theodorus de Leeuw en diens vrouw Maria de Smeth. Tot 1748 mochten de genoemde echtelieden zich in het bezit verheugen; dat zij dit ook hebben gedaan, vertelt ons het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa; de Leeuw deed een gedeelte van het middeleeuwsch slot herrij- zen; hij herstelde twee torens, deed er fraaie spitsen op zetten en één dier torens tot landhuis inrichten, van v/aaruit men een uitgestrekt gezicht had over de omringende landerijen. In de kerk deden man en vrouw een igraftombe") bouwen; in het blijvend onderhoud dachten zij te voorzien door als last op hun heerlijkheid te leggen de jaarlijksche uitkeering van 100 gul- den aan de Diaconie der Abcoude'sche kerk, die dan voor de noodige zorg aansprakelijk zou zijn. Nog geen 100 jaren na den dood echter van de bouwers dier tombe hadden opeen- volgende eigenaren der heerlijkheid, die niet door banden van bloed aan hunne voorgangers waren verbonden, zich reeds Ven den last door afkoop ontdaan! We komen aan een tw^eede veiling. In 1749, na den dood
van het echtpaar De Leeuw-de Smeth, iwordt de ambachts- heerlijkheid geveild: het is aardig de opsomming der diverse gerechtigheden te lezen; wel is het overzicht niet verrassend, maar voor goed begrip van den omvang is de kennisneming noodig. Geveild zouden dan worden: ,,de ambachtsheerlijkhe- den van Abcoude en Baambrugge, met 't ,,aloud en vermaard" slot, gelegen...... (enz. enz.), bestaande in het recht van naas- ting van alle huizen en landen onder het gerecht Abcoude en Baambrugge ter grootte van 1818 morgen; het recht van hef- |
||||||
•*) Zie Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschie-
denis en Kunst, deel I (prov. Utrecht), 1908. Blijkens inschrift is de tombe gebouwd in 1723 door J. B. Nijs. Zij is een 8-kantige grafkapel met beeldhouwwerk. — Zie voorts Genealogische en Heraldische Gedenk- waardigheden in en uit de kerken der provincie Utrecht, beschreven door Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins. De Leeuw was heer van Abcoude- Baambrugge krachtens genoemde aankoop, kanunnik van het Kapittel van St. Pieter, bewindhebber van Oost Indische Compagnie, hoogheemraad van de Lekdijk Bovendams. Hij was een zoon van Engelbertus de Leeuw, ontvanger der gemeenelandsmiddelen te Utrecht en van Catharina de Hochepied. Zijne vrouw was een dochter van den Hamburgschen koop- man Conrad de Smeth en van Maria ter Smitten. |
||||||
46
f ing van den 13en penning van alle landerijen in genoemd
ressort, zoovaak die worden verkocht; het tiendrecht, grof en smal; de vissdherij en watertol, beginnende bij Stevensbrug loopende door Baambrugge, voorts door Abcoude; het recht van houden van een vrije paardenmarkt en van tolheffing daarbij, het recht van vrijdom van tollen en het weggeld op het zandpad tusschen Breukelen en Ouderkerk, alsmede van de tollen en gabellen op den weg door Duivendrecht; het recht tot Ihet aanstellen van het rechthuis ') in de voornoemde districten; het windrecht van den koornmolen; de tinsrechten; de zwanendrift; het recht van patronaatschap van de kerk, samen met het kapittel van St. Pieter te Utrecht, die am- bachtsheer was van het Aasdom, gelijk bedoeld patronaats- recht van ouds is geëxcerceerd; het hebben van een fraai dub- bel gestoelte in de kerk van Abcoude; het aanstellen van schout, schepenen en bode, idem van kerkmeesters, doodgra- vers, kosters, omroeper, brugman van de Hulkbrug. alsmede Vc;n de schippers over en w^eer varende op Amsterdam; wor- dende tenslotte de opgave gesloten met het eigendomsrecht op een boerenwoning ca. met omtrent 33 morgen ,,2eer schoon" wei- en hooiland, van welke landerijen 18 morgen bekend stonden allis het ,,Slöts'land'" ") en de andere 15 mor- gen lagen in den Oostzijder polder, met daarnevens 5 morgen in het dorp, geheeten het Marktveld, en V^ van 2 morgen ge- naamd de Zuwe...... ,,en dat alles te zamen in eene koop". Geeft, zooals is opgemerkt, deze opsomming niet tot be-
schouwingen aanleiding, uniek is evenw^el, dat bij het pros- pectus van dezen openbaren verkoop een opgave werd gedaan van de opbrengsten van de diverse posten, gespecificeerd en over de voorafgaande jaren 1739—1748. Wij zullen den lezer de vermelding in den breede besparen, doch enkele een oogen- blik willen bezien. Het verband tusschen het recht tot heffing van den 13en penning en het naastingsredht zal dmdelijik zijn; werd een perceel getransporteerd voor 6500 gulden, waarover den heer moest toekomen 500 gulden, dan was de listige land- |
||||||
') Het benoemen van schout, schepenen, secretaris. In de opsom-
ming worden eerstgenoemde autoriteiten naderhand opnieuw genoemd. *) Het fraai in een 'bocht van de rivier gelegen terrein, waarop vroe-
ger het kasteel der heeren van Abcoude had gestaan. |
||||||
47
man spoedig geneigd een schijnverkoop voor te wenden tot
een veel lager bedrag; de heer van Abcoude kon dergelijke practijken met het naastingsrecht voor een goed deel ont- gaan, door het tegen den opgegeven prijs tot zich te trekken "). Over de genoemde jaren braöht de exercitie van deze reöhten 8400 gulden op; behepen de tijnsrechten, de diverse tollen, tienden en al het verdere slechts de geringe som van 2497 gulden aan inkomsten over deze jaren 39—48, waarnevens de totale landpacht maar 4300 gulden voor dien tijd beliep, de revenuen daarentegen, die den ambachtsheer van Abcoude- Baambrugge toevloeiden uit de begeving van enkele van de hierboven genoemde ambten zijn ontstellend te noemen. Ook al neemt men in aanmerking dat de periode van 1739 af door de erven van de verkoopers aldus zal zijn gekozen, dat de op- brengsten uit de heerlijkheid een zoo gunstig mogelijk beeld vertoonden. Het schoutambt van Abcoude dan vaceerde in 1739, in dien zin, dat de toenmalige functionaris Boelema daar- van ontheven wenschte te worden. Hij droeg 't ambt over aan zekeren Wenking. Welk bedrag de Jaatste daarvoor aan den eerste gaf, zal wel altijd onbekend blijven; de heer van Ab- coude, de genoemde de Leeuw, erlangde voor zijne medewer- king inzake de bevestiging van Wenking in zijn nieuw ambt 6000 gulden. In 1746 — 7 jaren later — kwam het ambt met- terdaad, door overlijden van den bekleder, open te staan; de begiftiging van een niet genoemde persoon leverde toen aan den ambachtsheer niet minder dan 12000 gulden op; een voor- ziening van 1744 van iemand met het ambt van secretaris bracht uiteraard een geringere bate in; het juiste bedrag was 4488 gulden. Aldus konden dan ook de ,,producten geprove- nieert van de ampten" als verreweg de belangrijkste bron van inkomsten worden genoemd, beloopende over de jaren 1739— 1748, voor 3 begevingen alleen, 22488 gulden. Hiermee is een oordeel over de toenmalige staatsinrichting geveld. Immers moesten deze gelden in den meest onderscheiden vorm ter plaatse weder worden opgebracht, meest door iden kleinen man. |
|||||
°) In het archief van het Kapittel van St. Pieter, als ambachtsheer
van Abcoude Proosdij en Aasdom bevindt zich een lijvig dossier, dezelfde materie rakende, hetwelk echter met het jaar van opheffing der kapitte- len in 1811 besluit. |
|||||
48
Voor alle mogelijke verrichtingen waren aan den schout, sche-
pen en secretaris toekomende retributies vastgesteld. Hierom- trent geven de administratieve en rechterlijke archieven menig- maal licht. Het zal dan ook geen verwondering wekken, dat de koop-
som van de 'heerlijkheid zich aan deze cijfers spiegelde; zij bedroeg het kapitale bedrag van ruim 94000 gulden! Eigena- resse werd thans vrouwe Maria Slaars, weduwe van den heer Constantinus Cornelis de Wilhem, wonende op de Keizers- gracht te Amsterdam. Bij dispositie van haar man was haar in 1738 ihet recht gegeven ") bij testament uit den gemeensdhap- pelijken boedel over 100.000 gulden te beschikken; elk van de 2 kinderen der echtelieden zou 300.000 gulden krijgen; bij eventueel hertrouwen moest de weduwe zich vergenoegen met een uitkeering van 200.000 gulden; bij vooroverlijden van de kinderen zou Maria Slaars het huis en inboedel op genoemde gracht krijgen, benevens een weduwengeld van 400.000 gul- den en zou de boedel verder vererven. Hieruit eenig inzicht omtrent de situatie van de weduwe de Wilhem hebbende, mag men aannemen, dat de aankoop van Abcoude-Baambrugge een geldbelegging zal hebben beteekend, te meer daar van een bijzondere relatie met Abcoude niet is gebleken. Na ihaar dood *^) vererfde het vermogenscomplex, als we
Abcoude Baambrugge zoo noemen, op haar zoon mr. Constan- tinus Cornelis Jacob de Wilhem, gehuwd met Maria Jacoba van Sasburg, Van dit echtpaar op hun eenig kind Constanti- nus Cornelis Jacob Ie Leü de Wilhem, vaandrig in het regi- ment Guardes Dragonders in den Haag. Deze bezitter stierf jong in 1773, nalatende als zijn erfgenaam ^^) zijn vaders zuster Suzanna, douarière van Jacob van Berdk, burgemeester en raad van Utrecht, Avonende te Utrecht. Deze overgang was aanlei- ding tot de waardeering van de ambachtsheerlijkheid voor de |
||||||
^'') Protocol notaris Jan Ardinois te Amsterdam d.d. 12 Juli 1738.
11) Testament voor notaris Albertus Jolle Vermeer te Amsterdam 5
Mei 1752. 1^) Eigenhandig testament d.d. 18 Dec. 1772 te 's-Gravenhage, ge-
opend op dag van overlijden, 30 Maart 1773, voor den notaris Lamber- tus Sijthoff te 's-Gravenhage, aan wien het blijkens zijn protocol op eerst- genoemden datum was overhandigd. Zie ook de akte van notaris Everard Haverkamp te Amsterdam d.d. 28 Jan. 1774. |
||||||
49
successiebelasting; het resultaat was het cijfer 81.400 gulden.
Voorts vererft zij ^^) op het eenig ikind uit dit huwelijk Maria Constantia, gehuwd met de diplomaat aan het hof van de koning van Pruisen, Reinhardt Adriaan Willem Carel graaf van Heiden, Weduwe van deze geworden en daarna van Henry Bosset, heer van Obernurff, Zursten, Wenzigerode en Leeuwenstcin, kapitein in het regiment Zwitsersche guardes in garnizoen te 's Gravenhage en kolonel bij de infanterie ten dienste van de Generaliteit, vermaakte de kinderlooze bezit- ster de heerlijkheid aan haar nicht Constantia Albertine van Hasselt'"). Waardeeringen op geld worden bij deze overgan- gen n'et gevonden. Laatstgenoemde trouwde in 1804 de Utrechtschen advocaat mr. Jan de Wijs; de slechts 6 jaren durende huwehjiksband deed onze rechtsgeleerde zich de Wijs van Abcoude noemen. Hij stierf reeds dn 1809 op de 18e Augustus '■"'). Het behoeft geen betoog, dat de ontwikkeling der gebeur-
tenissen ook de waarde in geld van deze heerlijke rechten had aangetast. Het archief van de heerlijkheid vertoont hiervan de sporen in den vorm van klachten over surseance in het bezit en uitblijven van inkomsten daaruit. Met de oudste dochter ") van m.r. de W. v. A. huwde de heerlijkheid in het geslacht Timmerhans, nadat daarvoor in 1847 een openbare verkoop had plaats gevonden ''). De opbrengst van het totale complex, ^^) Akte van notaris Mr, Cornelis de Wijs te Utrecht d.d. 11 Decem-
ber 1780. *'') Testament voor den notaris Lambertus Sijthoff te 's-Gravenhage
d.d. 23 Juni 1791 en voor Hendrik van Ommeren te Utrecht 19 Juli 1802 en 8 October 1807. ^°) Zie het Archief der Heerlijkheid Abcoude no. 8. De weduwe de Wijï
v. Abcoude hertrouwde met Mr. Willem Methorst, ontvanger der regi- stratie, later hypotheekbewaarder, heer van Papecop, enz. '") Zij heette Adeleida Cornelia de Wijs van Abcoude; zij huwde in
eerste huwelijk Martinus Nicolaus Marinus Agathus van Hasselt, amb- tenaar aan het Ministerie van Koloniën. Deze stierf jong, alsook het uit dit huwelijk geboren kind; waarop zij in 1831 hertrouwde Georg, Frede- rick, Wilhelm, Theodoor, Christiaan, Casimir Timmerhans, Ie luitn. infan- terie te Nijmegen, zoon van Jacques Timmerhans, gepensioneerd chirur- gijn majoor aldaar en van Catherine Grossmann. *'') Zie Archief der Heerlijkheid Abcoude no. 17, akte notaris Joh.
Donker Hz. te Edam d.d. 1847 Dec. 29. |
||||
^ 50
precies overeenkomende met de omschrijving van 1748 hier-
voor, was slechts ruim 25.000 gulden of nauwelijks één vierde VEn de voor een eeuw bereikte hoogte, waarvoor Maria Slaars tich den eigendom kon verwerven. Kooper van de heerlijkheid was bedoeld echtpaar G. F. W. Th. C. C. Timmermans—de Wijs van Abcoude in dien zin, dat de landerijen voor 20.000 gulden aan derden werden verkocht; voor 5000 gulden zagen de nieuwe eigenaren zich in 't bezit der heerlijke rechten ge- steld Avorden, met de restrictie evenwel: ,,voor zoover althans nog bestaande en in wezen". Beknot van aJle realia vrijwel bleef de ambachtsheerlijkheid
tot heden in het geslacht Timmerhans, dat zich, als eens de Wijs, den naam van Abcoude toevoegde ^'^). Doch bij de plaats gehad hebbende afbrokkelingen en den landverkoop zou het niet blijven. Met medeweriking van de bezitters werden de tien- den in de eerste helft der vorige eeuw afgekocht, telkens bij onderhandsche contracten; het restant en de rechten tot hef- fing van den 13den penning waren geleidelijk lastige objecten met het oog op de invordering geworden; zij werden in 1850 aan de toenmalige burgemeester van het dorp en eenige andere personen verkocht voor 3500 gulden. Genoemde auto- riteit, idie eens op weKbdhagen van de ambaöhtsheer werd benoemd en mocht fungeeren, bleef nog lang in een zekere werhouding tot dezen bestaan; tot de invoering toe der ge- meentewet werd een voordracht tot vervulling van het ambt van deze gevraagd. Reëel aangelegde ambachtsheeren zagen hierin een middel om nog iets te houden van de baten die zij |
||||||
^^) Behalve een zuster, had Adelaide de W. v. Abc. een broeder Ja-
cob Jan. In 1828 wordt hij vermeld als ontvanger der registratie te Mersch in Luxemburg. Uit latere stukken blijkt, dat hij wegens plegen van frau- duleuze handelingen werd ontslagen. Prof. Gerretson te Utrecht was zoo vriendelijk mede te deelen, dat J. J. de Wijs van Abc. in 1830 dienst nam aan Belgische zijde, gewond werd te Walhem en te Berchem; op 22 Nov. 1830 werd hij Ie luitn. Big. lanciers, voorts aide de camp, o.a. van den Gouverneur van Limburg en werd gepensioneerd 30 April 1837. (Matri- cule 479 Minister van Oorlog). In een testament van zijne moeder van 1842, wier dood in 1846 hij beleefde, is sprake van haar zoons tegen- spoeden. Hij was ongehuwd en wordt in 1847 aangetroffen te A'dam op de Utrechtschestraat „buiten beroep of maatschappelijke betrekking". Met hem verdween de naam de Wijs v. Abcoude. |
||||||
51
eenmaal uit de schoutambten trokken; voor diens voordracht
erlangde de in quaestie zijnde ambachtsfceer van de burge- meester krachtens onderhandsche acte eene erkenning van 80 gulden jaarlijks, 'waarbij deze bovendien verder gratis de am- bachtsheerlijkheid moest administreeren. Overmatig gunstig kon de betrekking tusschen de twee autoriteiten in casu niet worden genoemd; immers 'het is niet aangenaam om blijvend om niet diensten te moeten verrichten; processen onder hen waren niet vreemd; de invoering van de gemeentewet heeft hier aan veel verouderds een gezegend eind gemaakt. Van de benoeming van den beurtschipper had de ambachtsheer ieder jaar een inkomst van 100 gulden; deze kwam te vervallen met de invoering van art. 48 van het reglement op het bestuur ten platten lande, vastgesteld bij K. B. van 1832 JuH 23. Het uit- oefenen van de ambachtsheerlijke vischrechten heeft het langst stand gehouden; de dienaangaande telken jare gesloten wor- dende paohtcontracten leidden tot rechtsgedingen, die echter een voor den ambachtsheer in elk opzicht gunstig resultaat hadden, zij het ook dat zij hem veel geld kostten en menige er- gernis brachten. Sedert dien worden vischvergunningen ge- geven. Met zooveel verdween in de eerste jaren der 19e eeuw ook
het patronaats- of collatierecht van de kerk van Abcoude. Hoe het zoover kwam, kon de minister van Justitie in eigen per- soon in Maart 1863 niet verklaren; eene niet uitvoerige cor- respondentie van dezen erkent uitdrukkelijk dat het recht van patronaat van ouds af aan de ambachtsheerlijkheid verbonden is geweest, doch ihoe daarmede eene vrije predikantsberoeping in ,1828 in overeenstemming is geweest, verklaarde Zijne Ex- cellentie ,,voor het oogenblik niet in te zien". Aldus zijn ook alle andere, eens op goed geld waardeerbare
rechten aan hun eind gekomen; geen kosters, geen school- meesters, geen brugwachter of hoe dan ook, worden nog door den ambachts'heer meer benoemd. Men mag zich verheugen, dat de huidige gelukkige bezitter van de heerlijkheid Abcoude Baambrugge de beteekenis van dit proces van afbraak en verval iheeft gevoeld en de mogelijik'heid van kennisnemen daar- van heeft willen bevorderen door het weinig omviangrijke. maar belangrijke, archief aan ihet rijk in bruikleen te geven ter plaatsing in het Utrechtsche depot. Maar nog rest den |
||||
52
ambachtsheer F. K. C. Timmerhans van Abcoude, eenigen
kleinzoon van eerdergenoemd'en G. F. W. Th, C, C, in zijn heerlijkheid iels; te zamen met de Ned. Herv. Gemeente van Baambrugge voelt hij zich nog verbonden aan de doorludhtige heeren van Gaasbeek door een tweetal minimale stukjes ..heerlijke" grond, die in erfpacht zijn uitgedaan voor einde- loozen tijd tegen twee of drie guldens per jaar"). Blijft dan feitelijk ten slotte alleen de voering van de
naam voor de 'huidige bezitter naar de regelen van het B. W, krachtens diens inschrijving in de registers van de Burger- lijke Stand ^''), R.VAN ROIJEN.
^®) Sedert aan de gemeente Abcoude-Baambrugge overgegaan. Red,
^'') Anterieur aan de totstandkoming van de Burgerlijke Stand zal men aan de naamcombinatie De Wijs van Abcoude rechtskracht moeten toekennen. De heer G. F. W, Th. C. C, Timmerhans vermocht, na de aankoop der heerlijke rechten in 1847, die toevoeging niet meer te bewerk- stellige; zij moet bij verrassing van een toenmaligen ambtenaar van de Burgerlijke Stand bij een doopinschrijving van zijn zoon zijn geschied. |
||||
INHOUD
|
|||||||
1. Naamlijst van het Bestuur en de Leden...... V
2. Jaarverslag van den Secretaris............ XI
3. Rekening van den Penningmeester ......... XIII
4. Verslag van de excursie naar Zalt-Bommel, door
Joan Vis........................... XV
5. Nico Bastert, door Jan van der Lip......... XXXII
|
|||||||
I. De Parodhie van den H. Antonius, door L. J. van
der Heijden........................... 1
II. Een hofkabaal in 1203 waarvan de stad Weesp het
slachtoffer vi'erd, door A. van Beek............ 8
III. De buitenplaats Cromwijdk aan de Vecht, door
J. D. Bastert ........................ 14
IV. Onze Nederlandsche vlag en haar ontstaan, door
Mej. W. F. Grevenstuk.................. 17 V. Het Huis ter Haar, door Jlhr. J. K. Lampsins van
den Velden........................... 27
VI. Over de herkomst, donateurs en gieter van de klok
van Oud-Loosdrecht, door A. E. Rientjes...... 34
VII. De heerlijkheid Abooude-Baambrugge, door Mr. R.
van Royen ........................ 39
|
|||||||