JAARBOEKJE
|
|||||||||
VAN HET
|
|||||||||
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
|
|||||||||
„NIFTARLAKE"
|
|||||||||
1936
|
|||||||||
BLECTR. DKÜKKERIJ H. J. SMITS
OUDE GRACHT 231 — UTRECHT. |
|||||||||
Ditmaal hebben wij het genoegen ons 24ste Jaarboekje het
hcht te doen zien. Wij staan dus dicht bij ons zilveren jubileum. Het verheugt ons, dat wij, evenals het vorige jaar, nieuwe
inzenders mogen ontmoeten, die ons met hun pennevruchten verrassen. Smartelijk zijn wij getroffen door het heengaan van onzen
ijverigen medewerker A. van Beek, ons onlangs door den dood ontvallen. Hoe dikwijls heeft hij ons jaarboekje met een bij- drage van zijn hand verrijkt! Veel dank zijn wij verschuldigd aan hen, die ons in staat
stelden dit boekje te laten verschijnen en een onderwerp behan- delden, dat hun aantrekkelijk voorkwam. Mogen velen in deze richting werkzaam worden, vooral de-
gene, die bekend zijn met plaatselijke archieven in Niftarlake of aanteekeningen bezitten over belangrijke onderwerpen! Dan kan het jaarboekje van 1937 een jubileum-uitgave worden. DE REDACTIE.
|
||||
BESCHERMHEER,
Jhr. Mr. Dr. L. H. N. BOSCH RIDDER VAN
ROSENTHAL,
Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht.
|
|||||||||
BESTUUR.
|
|||||||||
Mr. Dr. J. W. VERBURGT, Leiden, Voorzitter.
]. G. Th. GREVENSTUK, Baambrugge, Secretaris, j S
Dr. D. A. W. H. SLOET, Abcoude. ' "^
j. D. BASTERT, Breukelen, Penningmeester.
L. SCHIETHART. Vreeland.
JAN VAN DER LIP, Utrecht. J ^
Pastoor A. E. RÏENTJES te Maarssen.
J. WARMOLTS, te Kortenhoef. N. BASTERT, te Loenen. |hr. C. H. C. A. VAN SYPESTEYN, te Loosdrecht.
Dr. A. M. HARTOG, te Maarssen. Mr. W. B. WESTERMANN, te Maarssen. E. G. WENTINK, te Aerdenhout. Ir. F. C. C. Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN,
te Zuilen.
Jhr. Mr. C. DEDEL, te 's-Gravenhage. Dr. J. J. F. STEIJLING, te Maartensdijk. |
|||||||||
REDACTIE JAARBOEKJE.
Mr. Dr. J. W. VERBURGT te Leiden.
Pastoor A. E. RÏENTJES te Maarssen. Mej. W. F. GREVENSTUK te Baambrugge. |
|||||||||
LEDEN.
|
|||||||
Aalsmeer:
H. Bax. Abcoude:
Ds. G. G. J. Bleeker.
W. F. Pape.
Past. Dr. D. A. W. H. Sloet
Mr. A. L. des Tombe.
J. Trouw.
Joan Vis.
Aerdenhout:
E. G. Wentink. Amersfoort:
G. Adriaans.
J. J. Vermeulen. Amsterdam:
G. Ansoul.
B. H. Blankenberg.
A. J. Boom.
K. H. Broekhoff.
Prof. Dr. K. H. Bouman.
Mr. A. Ie Cosquino de
Bussy.
E. Didlaukis. Jan W. den Duijn. Fr. Duyvensz. I. Goudstikker. Mevr. Dr. L. Heyermans. J. C. Jurrjens. P. A. Kater. D. van Lankeren Matthes.
Mej. A. G. Pos. J. H. Roosenschoon. Mr. }. A. van Sonsbeeck. |
J. M. Vrickx.
Mevr. Marie C. van Zeggelen. Ankeveen:
E. R. D. Schaap. Baambrugge:
C. L. Dekker.
J. G. Th. Grevenstuk.
MeJ. Wilh. F. Grevenstuk. Mr. J. Schoenmaker. Ds. P. Six Dijkstra. G. van Walbeek. Baarn:
P'. E. Tegelberg. Batavia:
Prof. Dr. A. Grevenstuk. De Bilt:
Mr. J. H. M. A. Doude van
Troostwijk.
L. P. van Seerenberg. Bilthoven:
W. P. J. Suringar. Blaricum:
Mr. P. L. de Vries Feijens. Breukelen:
Dr. M. H. J. Adels. J. D. Bastert. D. J. M. Bianchi.
St. Breuninghoff. |
||||||
VII
|
|||||||
Haarlem:
C. Maarschalk.
Hilversum:
R. W. C. Baron van Boet-
zelaer. D. de Bree.
Ds. J. van Bruggen.
Deken H. F. Frank.
C. L. Heek.
A. Roland Holst Jr.
J. Kardux.
Generaal-Maj. E. Luden.
C. Metzelaar.
G. Graaf Schimmelpenninck.
G. Smit.
Dr. A. M. Venker.
Kortenhoef:
De Stichting „Curtevenne". J. E. van Nes van Meerkerk. J. Warmolts. Krommenie:
P. van Walbeek. Leiden:
Mevr, de Wed. Ch. L. Pel-
tenburg-van Dorsten.
Mr. Dr. J. W. Verburgt. Loenen:
N. Bastert.
G. J. Dokkum.
Mr. W. J. Doude van
Troostwijk.
C. de Joncheere. Dr. M. A. de Jongh. J. M. C. van Kempen. H. A. P. M. Tervooren. G. J. Weijland Jr. Loenersloot:
G. Kalff Azn.
Ir. E. Middelberg.
|
|||||||
A. A. ten Broek.
Pastoor J. van der Burg.
A. H. Colenbrander.
A. H. Doude v. Troostwijk.
Mr. H. C. L. van Ginkel.
Herm. v. d. Grift.
J. F. J. van Hasselt.
G. C. Hoekstra.
E. B. van Julsingha.
J. H. Jutte.
J. Kasteleijn.
C. W. Matthes.
Hans Matthes.
). Muleukamp.
Jhr. Dr. L. H. Quarles van
Ufford.
Jhr. Mr. H. H. Röell. Dr. K. de Snoo. Bussum:
J. G. Nordemann. Bern. L. A. M. v. Ogtrop. Mevr. A. Willet-Roosenburg Doorn:
Jhr. J. K. Lampsins van den Velden. Driebergen:
Jhr. P. P. de Beaufort. 's-Graveland:
L. A. Boeré. Mr. D. J. A. Baron van Ha-
rinxma thoe Slooten. 's'Gravenhage:
Bureau der Rijkscommissie
voor de Monumenten. Jhr. Mr. C. Dedel.
Mevr. Wed. Th. J. Verrijn
Stuart-Visscher Gorter. Groningen:
Kapelaan F. J. Schoemaker. |
|||||||
VIII
|
|||||||
Loosdrecht:
Mr. R. H. Erdmann.
P. J. Houtzagers.
Mr. Dr. N. J. C. M. Kap-
peyne van de Coppello.
Mevr. de Wed. C. Matthijsen-Roland Holst,
y. J. van Morsel. Jhr. Q. J. van Swinderen. Jhr. C. H. C. A. v. Sype- steyn.
Dr. C. W. van Wieringen. Maarssen:
K. Broertjes.
J. W. van Duinen.
M. H. Eggink.
F. J. de Freytag.
A. M. Hartog.
J. Homan van der Heide.
Ir. F. W. J. Hupkens van
der Eist.
Ds. A. V. d. Kooy. Ir. W. C. van Kuyk. Th. S. van Linge. M. Oskamp. Pastoor A. E. Rientjes. Mr. H. J. Scheuer. H. J. Stevenhagen. H. P. Vader. H. A. Verwoolde. C. E. Wolff. Mr. W. B. Westermann. Wybren Wijmstra. Maacsseueen:
Hendrik Booy.
Jhr. J. Huydecoper van
Maarsseveen.
C. J. Rijsterborgh. Maartensdijk:
E. P. W. van Schaik.
Dr. J. J. F. Steijling. |
Munsferscheveld:
Pastoor J. J. Swildens. Nederhorst den Berg:
Mevr. C. A. Pos—Kofoed.
Ds. H. P. Stegenga. Nieuw er sluis:
Douair. A. Baron de Girard
de Mielet van Coehoorn. Mevr. Wed. Mr. U. H. van
Notten-Doude v. Troost- wijk. Nigtevecht:
Mevr. de Wed. M. H.
Laddé.
G. A. van Wees. Noordwijk:
Dr. F. C. Wieder. Nijmegen:
H. J. van 't Lindenhout. Oosterbeek:
Mr. E. van Beusekom. Rossum:
A. F. van Goelst Meijer.
Rotterdam:
Bibliotheek der gemeente
Rotterdam.
Jhr. P. H. A. Martini Buys.
B. G. P. Verbiest.
Simonshaven:
Ds. H, E. Stegenga. |
||||||
IX
|
||||||||||||
Weesp:
W. A. van Dockum.
Th. J. Houtman.
H. de Kloet.
N. Smit Jzn.
R. Wartena Szn.
Wijk bij Duurstede:
B. Schoenmaker. Zeist:
J. A. Lantsheer. Zuilen:
Ir. F. C. C. Baron van Tuyll
van Serooskerken. Zunderdorp:
Mevr. Ds. J. A. Gerth van Wijk-Bastert. Zwolle:
Dr. G. A. B. Fijnvandraat. |
||||||||||||
Utrecht:
J. B. P. Biegelaar.
Dr. C. Broeksmit. A. P, N. den Daas. Pastoor L. J. v. d. Heijden. Jhr. Dr. B. M. de Jonge van Ellemeet.
J. Th. van der Laan. H. van der Lip. Jan van der Lip. A. Ph. Ridder. Mr. W. C. Schuylenburg. Mr. L. Sillevis. H. J. Smits. Velp:
V. L. Baron v. Boetzelaer. Vreeland:
R. M. J. de Cleyn Brem.
C. J. G. Repehus. L. Schiethart. Mevr. D. B. Sluijter. |
||||||||||||
DONATEUR.
Huis ter Heide, Zeist:
Dr. H. Th. s' Jacob. |
||||||||||||
IN MEMORIAM.
|
||||||||||||
W. VOOGSGEERD, Loosdrecht.
A. VAN BEEK, Lid van het Dag. Bestuur, Weesp.
|
||||||||||||
24ste Jaarverslag
|
|||||
Op 25 Juni 1935 werd in het hotel ,,de Kampioen" te Nieu-
wersluis de Algemeene Vergadering gehouden. Nadat de voorzitter de aanwezigen welkom had geheeten, en
de afgestorven leden had herdacht, deed hij voorlezing van een schrijven van den secretaris, die niet aanwezig kon zijn, waar- bij deze mededeelde, dat hij, na drie en twintig jaar het secre- tariaat te hebben waargenomen en gedurende dien tijd de uit- gaven van het jaarboekje te hebben verzorgd, van deze beide functies ontheven wenschte te worden. De voorzitter hoopte, dat de secretaris dit besluit zou intrek-
ken en er in toestemmen, de vijf en twintig jaren vol te maken, desgewenscht, geassisteerd door zijne dochter. Hij stelde voor, om Mejuffrouw W. F. Grevenstuk te benoe-
men als lid van de redactie van het jaarboekje en als adjunct- secretaresse. Dit voorstel werd door de vergadering onder ap- plaus goedgekeurd, waarna Mejuffrouw Grevenstuk zich be- reid verklaarde, beide functies te aanvaarden. Hierna werd het jaarverslag voorgelezen en de rekening van
den Penningmeester goedgekeurd. Aan de orde kwam nu de jaarlijksche excursie.
Voorgesteld werd een excursie naar Haarzuilens of naar Zui-
lestein en Amerongen. Dit laatst werd door de vergadering ge- kozen. De voorzitter stelde voor om den Heer Joan Vis, die zich tel-
kens verdienstelijk heeft gemaakt, door in de jaarboekjes een uitgebreid verslag van de gehouden excursies te geven, uit te noodigen, voortaan als gast de excursies bij te wonen waarmede gaarne werd ingestemd door de leden. Lezingen moeten vooralsnog wegens de hooge kosten en de
moeilijke communicatie nog achterwege blijven. Daarna werd besloten weder een jaarboekje uit te geven.
|
|||||
XII
De Heer Trouw zou gaarne zien, dat er een register op de
verschenen jaarboekjes kon worden samengesteld. De vergadering ging hiermede accoord, terwijl Mejuffrouw
Grevenstuk, daartoe uitgenoodigd, zich bereid verklaarde dit werk op zich te nemen. Pastoor Rientjes vestigde er de aandacht op, dat het wen-
schelijk zou zijn, als de deelnemers aan een ercursie van tevo- ren omtrent de belangrijkste zaken werden ingelicht. De voor- zitter zegde toe, dat het bestuur hieraan aandacht zal wijden. Op een vraag van den Heer Trouw aangaande het samen-
werken van ,,Niftarlake" met de ,,Provinciale Utrechtsche Wel- standscommissie " kon de Heer Wijmstra antwoorden, dat die commissie kort na de jaarvergadering een excursie dacht te houden langs de Vecht. Besloten werd, hiervan in het jaar- boekje mededeeling te doen. Hierna werd de vergadering gesloten.
De excursie had weder tot algemeene voldoening plaats.
Het verslag hiervan werd weder door den Heer 'Vis ver-
zorgd. Het jaarboekje verscheen als gewoonlijk en vond algemeene
waardeering. Het register op de vorige jaargangen was er reeds bijgevoegd. Het aantal leden is door overlijden of bedanken wegens de
tijdsomstandigheden heden nog teruggeloopen. Ongetwijfeld zal 't ledental weder toenemen, wanneer de tijden verbeteren. Met de beste wenschen voor het genootschap wordt dit jaar-
verslag besloten. J. G. Th. GREVENSTUK,
Nieuwersluis, 24 Juni 1936. Secretaris.
|
||||
Staat van Ontvangsten en Uitgaven over het 24e Genootschapsjaar 1935—1936
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UITGAVEN:
Jaarboekje 1935...............
Incassokosten, drukkosten, zaalhuur,
reiskosten, porti, enz..........
Batig saldo ...............
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 360.24
152.49'/2
„ 595.71 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 1108.44'/2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. D. BASTERT.
Penningmeester.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Excursie naar Harmeien
en Haarzuilens op Zaterdag 17 October 1936
|
||||||
Het was nu onder geheel andere omstandigheden dan 18 jaar
geleden, het bezoek aan Kasteel De Haar. Verschillende van de excursisten van 1936 herinnerden zich nog den tocht per oud- Hollandsche terkschuit, op den Hen Juli 1918, onder stroomen- den regen en Z.W.-storm. Niettegenstaande het midzomer was, leek het of de najaarsstormen in aantocht waren, terwijl de excursie van 't najaar '36 betrekkelijk goed weer genoot. Ook het aantal deelnemers was nog al verschillend: in 1918 pl.m. 200, in '36 ruim 60. Toch gelooven we dat beide excur- sies onder de geslaagde mogen gerekend worden, 1918 zoowel als '36; de deelnemers, ofschoon beide keeren bijna geheel an- dere personen, waren bij de eerste, zoowel als bij de 2e reis voldaan over het genotene. En een aantal van 65 personen voor een Herfstexcursie — toch niet het meest geëigende tijdstip voor een dergelijke onderneming — mag zeer zeker bevre- digend genoemd worden. O.i. een bewijs dat de jaarlijksche Excursie samengegroeid is met het wezen van het Genoot- schap en er a.h.w. een onmisbaar element van geworden. We zouden het dan ook niet meer kunnen en willen missen! En al derft men in het najaar de weelde van de warme zo-
merzon, van bloemen- en planten- en bladerrijkdom, toch heeft het middenherfstgetij ook ontegenzeggelijk zijn bekoring. Hoe schitterend is de herfstkleur in haar vele schakeeringen van bruin-paars, bronsbruin en goudgeel, het spelen en stoeien van dwarrelende en vallende bladeren en blaadjes. En als het zon- netje even te voorschijn wil komen, hoe gluurt ze dan lachend door de half ontbladerde boomen. Ja, waarlijk, de natuur was bij deze excursie nog lang niet gestorven! |
||||||
XVI
Vertrek van Utrecht.
Als gewoonlijk was de oude Domstad weer het punt van
samenkomst voor de Niftarlakers, die uit alle richtingen kwa- men opdagen. Twee autobussen brachten hen langs den Ou- den Rijn naar het dorp Harmeien voor een bezoek aan de Ned. Herv. Kerk.
Dit bezoek was slechts van korten duur, omdat er weinig be-
zienswaardigs is, althans niet voor oudheidkundigen en -lief- hebbers. De kerk met toren zijn gebouwd in de 14e en 15e eeuw, in
den stijl, zooals toen bijna alle kerken in deze streken gebouwd werden: van rooden baksteen en in laat-Gothischen trant. De Gothische origine is hier en daar nog zichtbaar, ofschoon deer- lijk verminkt, verknoeid en verwaterd. Deze verminking en verwatering is het gevolg van de verwoesting door de Fran- schen in 1673, toen bij de daarop plaats hebbende herstelling geen rekening gehouden is met den aard en den stijl van het gebouw. Ook kunnen we de restauratie, of liever de herbouw na den brand van 1900, toen het gebouw grootendeels af- brandde door inslaan van den bhksem, niet erg bewonderen. Er is van een Gothisch kerkgebouw met die geheimzinnige on- verklaarbare, maar weldadige middeleeuwsche sfeer niet veel meer overgebleven. Het tegenwoordige meubilair van de kerk is ook al niet ge-
ëigend den bezoeker in een anderen tijd te plaatsen, zoodat we er gauw uitgekeken waren. De R.K. Kerk
had daarentegen meer de belangstelling der excursisten. Niet zoozeer om de antieke schoonheid van dit gebouw — de kerk is in 1908 gebouwd door den bekenden architcet-kerkbouwer Jan Stuyt te 's-Gravenhage; ook niet om de Gothische of Re- naissance-meubelen daarin, want bijna alles is van den lateren tijd. Doch wat ons wèl trok waren de interessante schilderin- gen op muren en gewelven, alles van later en laatste tijden. De Kerkschilder Bach uit Groningen heeft hier veel gepenseeld, alsmede een leerling van Charles Eyck. Eenige gebrandschil- derde ramen in gloeiende kleuren zijn van den glasschilder Koeken uit Utrecht. De Zeer Eerw. Heer Pastoor J. v. d. Waarden was tijdens
|
||||
XVII
het bezoek van Niftarlake in de kerk aanwezig en onderhield
zich op vriendelijke wijze met de bezoekers. Een aardige atten- tie van Z. Eerw. was, het plaatsen van een middeleeuwsch Madonnabeeld op de Communiebank. Dit beeldje is van eiken- hout beeldhouwwerk, waarschijnlijk uit de XVe eeuw. Het zal ten geschenke gegeven worden aan het Aartsbisschoppelijk Mu- seum te Utrecht. Van de R.K. Kerk trok het gezelschap naar
de gewelven van het Huis Harmeien,
de laatste overblijfselen van het eens zoo fiere gebouw. De Heerlijkheid Harmeien is van zeer ouden datum, het huis
of behuizing is vermoedelijk gesticht op het einde der XlIIe eeuw door een telg uit het geslacht van Woerden, die zich daarna ook ,,van Hermeien" noemde. Nog geen eeuw later, in 1474, kwam Hertog Albrecht van Beyeren, voor de poort, nam het in, plunderde en verbrandde het. Eenige jaren daarna is het weder opgebouwd. In 1482 verscheen Stadhouder Lalaing met een Hollandsche krijgsmacht voor het huis om zich te wreken op Gijsbrecht van Zuylen, die het huis met Utrechtsche sol- daten had laten bezetten uit vijandschap tegen Bisschop David van Bourgondië. In de 16e eeuw werd het door de Staten van Utrecht tot Ridderhofstad verheven, waardoor Heer Frederick van Baexen in 1629 tot Lid der Edelen en Ridderschap werd ingeschreven. Ten jare 1772 wordt het beschreven als ,,een deftig Heeren-
,,Huis, naar de ouderwetsche wijze gebouwd, en leggende niet ..onvermaaklijk in eenen vijver, waar over eene Ophaalburg gemaakt is". Langen tijd heeft het onbeheerd en onbewoond gestaan, het
brokkelde af en verminderde zienderoog. Eindelijk heeft zich een inwoner van Harmeien over de ruïne ontfermd en haar voor algeheele ondergang bewaard. Deze inwoner, de heer C. de Waayer. geboortig van Harmeien, is een met een van-liefde- voor-de-historie-kloppend-hart, die reeds als jongeman mede- lijden met de ruïne had en voortdurend op plannen zinde deze nog eens te kunnen redden. In latere jaren is deze droom in vervulling gegaan: de heer
de Waayer kocht de ruïne en werd eigenaar, hij begon aldra met de noodzakelijkste restauratie van de gewelven. Deze be- |
||||
XVIII
nutte hij daarna als fundament en bouwde er een eenvoudig
woonhuis op. De gewelven zijn zoo goed mogelijk geconserveerd door
stevig pleisterwerk, al is dit soort restaureeren meer 19e eeuwsch dan middeleeuwsch. We hadden liever den blooten rooden baksteen gezin. De verschillende vertrekken zijn vrijwel intact gebleven, ook de 1V2 M. dikke buitenmuur. Ontvangst in de gewelven.
De heer de Waayer ontving het gezelschap in de donkere
gewelven, die spaarzaam verlicht zijn. Op amusante wijze en in historische beeldspraak vertelde hij een en ander uit de ge- schiedenis van het Huis en zijn diverse bewoners. De steenen — aldus de Waayer — zullen vandaag zeker lachen en pleizier hebben, nu een groot gezelschap van oudheidkundigen en -lief- hebbers het de eer van een bezoek aandoet. Geen wonder dat er dan ook wel stukken zullen afvallen. Na deze inleiding ging de leigenaar met een lantaarntje in de
hand het gezelschap vóór de verschillende vertrekken te be- zichtigen. De wapens van de geslachten van Harmeien en van Woerden prijken op de muren. De eigenaar bracht ons in de voormalige gevangenis, waarin nog een oude legerstede staat; bij den z.g.n. geheimen uitgang, nu dichtgemetseld; in een der gangen staat nog 'n middeleeuwschen schand- of strafpaal; met veel nadruk en niet zonder gewichtigheid toonde de Waayer ons een geheime trap, die in den dikken muur gemetseld is en naar de Ie verdieping leidt. Te oordeelen naar het soort bak- steen, die hiervoor gebruikt is, zal deze trap in de XlVe eeuw gemetseld zijn. Eveneens had de ,,geheime uitgang", die naar beneden in de gracht of vijver ;liep, veel belangstelling. Waarlijk, een bezoek aan deze gewelven is voorzeker inte-
ressant en loont de moeite! De voorzitter van Niftarlake gevoelde zich gedrongen na-
mens alle aanwezigen zijn waardeering uit te spreken tot den heer de Waayer, om zijn liefde en zorg voor de historie en de oude monumenten. Spr. dankte hem voor de joviale ontvangst en sympathieke wijze van rondleiden en verklaren. Het dorp Harmeien werd nu verlaten en koers gezet naar
Haarzuilens, waar in de oude dorpsherberg werd geluncht. Ter- wijl allen zich te goed deden aan 'n heerlijke boerenboterham, |
||||
XIX
nam de voorz. even de gelegenheid te baat om sanctie te verkrij-
gen over het besluit van de laatste algemeene vergadering, be- treffende het instellen van een Streekplan voor de Vechtstreek, ten doel hebbende het behouden van het natuurschoon in deze gewesten. De gevraagde goedkeuring werd unaniem gegeven.
Na den inwendigen mensch op gezellige wijze te hebben ver-
sterkt, maakte -het gezelschap zich op voor den hoofdschotel van den dag: een bezoek aan het Kasteel De Haar.
Zooals we in den aanhef van dit verslag reeds opmerkten had
het bezoek aan dit beroemde Kasteel onder gansch andere om- standigheden plaats dan 18 jaar geleden. Maar hoe de om- standigheden ook varieeren — het zijn per saldo toch maar bijkomstigheden — een bezoek aan De Haar blijft altijd een evenement. We zouden gemakkelijk een groot deel van het Jaarboekje
kunnen vullen met een beschrijving van het Slot en al wat daarmede samenhangt, doch om niet in herhaling te vervallen en evenmin langdradig te worden, lijkt het ons het beste de historische lijn vluchtig te volgen, dus niet meer dan -noodig is voor goed begrip van de tegenwoordige situatie ^). In zijn platenboek: Kasteelen van Nederland, veronderstelt
Mr. A. Loosjes al in de vroege middeleeuwen een slot, onge- veer op de plaats van het tegenwoordige. Het zal gestaan heb ben langs den eenigen verkeersweg tusschen Rijn en Vecht, de verbinding Utrecht—Haarlem en met de bedoeling: de be- scherming tegen de erfvijanden van Holland: de Stichtschen. Het was vermoedelijk reeds in de le helft der Xlle eeuw de
verblijfplaats van den Ridder de Haar, of ter Haar. Van dezen eersten bewoner, Ridder Coenraet genaamd, is
een legende ontstaan, die door J. B. Christenmeyer in dich- maat is vastgelegd. Deze sage verhaalt dat Ridder Coenraet, die een woesteling was, in zekeren nacht te paard over zijn slotbrug reed. In het donkere van den nacht hoorde hij een kla- |
||||||
1) Belangstellenden verwijzen wij naar het groote werk van den
Bouwmeester-Restaurateur zelf: „Le chateau de Haar a Haarzuylens". Een prachtwerk met schitterende Illustraties. Uitgegeven bij A. Oosthoek te Utrecht. |
||||||
XX
gende stem om hulp roepen. Het bleek een pelgrim van het
H. Land te zijn, die uitgeput van vermoeienis om nachtverblijf smeekte. De man zeide evengoed mensch te zijn als de Ridder en meende daarom op onderdak aanspraak te mogen maken. Coenraet spotte met 's mans hulpgeroep en zeide hem wel eens te zullen laten zien wie en wat hij, de Ridder, was. En zijn paard de sporen gevend reed hij in volle vaart, misleid dour de duis- ternis, naast de brug en verdronk. De Ridder werd door God veroordeeld om altoos rusteloos rond te blijven dolen. Een echo aan een der wanden van de ruïne zou nog aan dit tragisch ge- val herinnerd hebben, want de gids, die de bezoekers rondleid- de, liet immer een hulpgeroep hooren, alsof hij in 't water lag en de veelvuldige iherhaling der echo maakte den indruk alsof hij uitgelachen werd. Eén andere sage verhaalt hoe Ridder Allaert een kluizenaar,
die een boetepreek hield, liet vermoorden, om daarna zelf ver- vloekt te worden. We zullen ons niet verder in het rijk der sagen begeven, hoe
interessant het daar ook moge lijken. De eerste positieve datum welke van het slot genoemd wordt,
is het jaar 1165, wanneer er sprake is van Heer Gotschalk van Woerden, die een nieuw kasteel bouwde, althans het oude uit- breidde en zelf bewoonde. Daarmede hebben we dus een historie van bijna 8 eeuwen
vóór ons. In zulk een enorm tijdsbestek kan er zeer veel met een kasteel en zijn bewoners gebeuren. En dat is ook met De Haar het geval geweest. Gedurende bijna 3 eeuwen bleef het aan het geslacht van
■Woerden. In dien tijd (1296) heeft Herman v. W. zijn naam bevlekt door medeplichtigheid aan den moord op Floris V. Na dit voorval is hij zich Herman van Woerden van de Haar gaan noemen, naar men zegt om de schandvlek van den moord eenigs- zins uit te wissen. In het midden der XVe eeuw kwam de Haar aan het geslacht
van Zuylén, door het huwelijk met Dirk van Zuylen, burge- meester van Utrecht, die met het Huis en de Heerlykheid-De Haar werd beleend. Deze Dirk was geen vriend van Bisschop David v. Bour-
gohdië, dien hij, als sterk Hoeksgezinde voortdurend bestreed. David besloot hieraan een einde te maken en zond zijn veld-
|
||||
XXI
heer en bondgenoot Joseph de Lalaing, Stadhouder van Holland
er op uit om Dirk te kastijden. De Haar werd in den zomer van 1483 belegerd en stormen-
derhand ingenomen, daarna in brand gestoken en totaal ver- woest. De 40 soldaten, die op het slot gelegerd waren om het onder Jan van Harmeien te verdedigen, werden gevangen ge- nomen, voor zoover zij nog in leven waren. Heer Dirk werd nu gedagvaard, doch verscheen niet. Zijn goederen werden verbeurd verklaard en in 1505 aan zijn zoon Steven als achter- leen gegeven. Deze begon aanstonds met den herbouw van het kasteel, doch maakte het werk niet af. Zijn zoon Dirk komt de eer toe de herbouw dn 1535 voltooid
te hebben. Dit tweede kasteel De Haar moet 't eerste in glans- rijkheid en rijkdom hebben overtroffen. We hebben nergens 'n gedetailleerde beschrijving van dit huis kunnen vinden, doch we kunnen aannemen dat bij het opkomen der Renaissance in de kunst en de ihooge vlucht, dié het kunstambacht in de Neder- landen genomen heeft, geld noch moeite gespaard zullen zijn om De Haar zoo luisterrijk mogelijk te doen herrijzen. Een nieuw glorietijdperk brak voor het Huis aan, toen het in
1536 door de Staten als ,,Riddermatig" werd erkend. De Hee- ren kregen onder het bestuur van Karel V grooten invloed in 's lands zaken en waren deswege machtig en gevreesd. Op het kasteel werden meermalen groote feestmalen aangericht, die schitterden van het goud en de kostbare gerechten. Een dier uitbundige festijnen was bij gelegenheid van het hu-
welijk van Lysbeth van Zuylen, een dochter des huizes, met //ir. v. d. Does van Noortwyck en Kattendycke, 'een dichter en geleerde van meer dan nationale vermaardheid in die dagen. Dit huwelijk werd gesloten in 1564. Toen het bewonende geslacht in mannelijke linie was uitge-
storven, ging de Heerlijkheid in 1650 over aan Jan van Renesse van Zuylen van de Haar, die echter niet lang in ongestoord bezit ervan geweest is. 'Immers in 1672 kregen de Franschen het oog er op, trokken er na een korte belegering binnen, plun- derden het en staken het in brand. Na dien is het niet meer grondig gerestaureerd, het werd langzamerhand een bouwval- lig huis, dat bij elke storm een veer moest laten. Toch was het nog wel bewoonbaar. De laatste beleening had plaats in 1761, ten behoeve van Anthony Maarten van Zuylen v. N., Heer van |
||||
XXII
Wickevorsel. Het was te dien tijde bewoond door Karel van
Stembor, wiens voorvader in 1670 door huwelijk erfgenaam van 't slot geworden was. Voor zoover bekend was genoemde Karel de laatste bewoner. Toen het verlaten was, nam de bouw- valligheid zienderoogen toe, het werd een ruïne. Toch vergat de familie, die in België en Frankrijk woonde, het oude voor- vaderlijke erfgoed niet. Een der eigenaren. Jan Jacob u. Zitylen te Brugge, besteedde veel zorg aan het onderhouden van deze pittoreske en romantische steenenmassa. Omstreeks 1877 noemt Craandijk het ,,een van de schoonste, zoo niet dè schoonste ,,ruïne van Nederland, indrukv/ekkend om de strenge lijnen van ,,de nog geheel gespaarde buitenmuren van het hoofdgebouw, ,,van de ronde torens en den hoogen gevelmuur". De galerij rond het huis verklaart Craandijk als een middel ter verdedi- ging. Gedurende eenige jaren hebben de Utrechtsche studen- ten de gewelven gebruikt voor hun samenkomsten en clubver- gaderingen. De mine niet vergeten.
Schijnbaar door allen vergeten lag de toch altijd nog interes-
sante puinhoop stil en eenzaam te midden van de omringen- de hoeven en huizen. We zeggen: schijnbaar, want geheel ver- geten was ze niet, er waren menschen in ons land die zich wel degelijk het lot van het eens zoo machtige kasteel aan- trokken. Onder hen was Jhr. Victor de Stuers, de onvermoei- de pionier voor het behoud en herstel van onze oude monu- menten, de eerste. Ook de heer H. D. Willink van Collen be- moeide zich er mede en wees in een vergadering van het Kon^ Oudheidk. Genootschap op het steeds toenemende verval van De Haar. Verder de architecten G. van Arkel (later bestuurs- lid van Niftarlake), D. C. Meyer, C. Schöffer en R. P. de Vries. Deze heeren hebben de burcht bezocht en hun bevindin- gen in een rapport neergelegd en dit rapport opgezonden aan Baron Dirk Gustaaf Frederick van Zuylen v. Nyevelt te Parijs. Deze was in 1887 gehuwd met Hélène B. L. C. Baronesse de Rothschild te Parijs, bij welke gelegenheid Jhr. Victor de Stuers een teekening van het restauratieplan had ontworpen en deze het echtpaar als Huwelijksgeschenk aangeboden. Juist in dien tijd had de beroemde Fransche bouwmeester Violet Ie Duc het vervallen kasteel ,,Pierrefonds" gerestaureerd, welke |
||||
XXIII
gewagmakende restauratie Baron vn Zuyien wel niet zal zijn
ontgaan. De laatste stoot heeft waarschijnlijk de Architect Mulder te
Utrecht gegeven, die opmetingen deed en voorloopige plannen maakte en aan de hand van deze stukken in 1892 den Baron deed besluiten tot definitieve restauratie. De eigenaar kwam omstreeks dien tijd persoonlijk naar Holland om zijn ruïne in oogenschouw te nemen ^). Het gevolg van dit bezoek was de officieele opdracht aan den befaamden Dr. P. J, H. Cuypers (volgeling van bovengen. Violet Ie Duc) een van Neerlands grootste bouwmeesters, om het kasteel weer in zijn ouden luis- ter te herstellen. Deze restauratie is een zeer omvangrijk werk geworden, waarmede ettelijke jaren gemoeid geweest zijn. De volksverhalen daaromtrent zijn nogal overdrven. Zoo is nu een- maal de volksfantasie. Maar feit is toch dat de geheele res- tauratie pl.m. 20 jaren heeft geduurd; dat er eenige honderden werklieden gedurende ettelijke jaren arbeid aan gevonden heb- ben; dat in de nabijheid van het kasteel een speciale steen- bakkerij werd opgericht, enz. Nu staat de burcht daar weer fier en schoon als een Phoe-
nix uit de asch herrezen. Cuypers heeft getracht de mystieke schoonheid der Middeleeuwen te realiseeren door ze te verbin- den met moderne opvattingen en van moderne comforts te voorzien. Mr Loosjes noemt het een „gemateriahseerd droombeeld".
Historisch is 't niet aannemelijk, want inplaats van een militair sterke voorburcht vindt men nu uitgestrekte parken en gazons; de middeleeuwsche toegangspoort met 2 flanktorens lijkt ook al niet erg waarschijnlijk; de galerij boven in de Hal is ook geen zuiver element van een middeleeuwsch slot. En zoo zijn er meer onderdeden op te noemen, die uitvindingen van lateren tijd zijn. Maar dit zal de eigenaar wel zóó hebben gewild. Hiermede wil- len we de waarde van de restauratie niet verkleinen, integen- deel. We kunnen er niet anders dan alle bewondering voor heb- ben, Cuypers is zeker geslaagd in zijn idéé ,,het oude histori- sche met het modern practische te verbinden". Hij heeft er van gemaakt een machtig-fantastisch slot, dat imponeert door zijn |
||||||
1) Een interessante beschrijving van dit bezoek, van de hand van ]hr.
Lampsins v. d. Velden kan men vinden in het Jaarboekje Ao. 1934. |
||||||
XXIV
roemrijk verleden niet alleen, maar meer nog door zijn fieren
en sierlijken bouw. En Niftarlake mag trotsch zijn dit monu- ment — het grootste in den ganschen omtrek — binnen zijn gebied te mogen hebben. Het bezoek aan het kasteel,
wordt onvermijdelijk voorafgegaan door een wandeling in de
uitgestrekte, doch schoone parken. Deze zijn na de restau- ratie in Franschen en Engelschen stijl nieuw aangelegd door den vermaarden tuinarchitect Copyn te Utrecht, die o.m. ook het Wilhelminapark aldaar heeft ontworpen. In een der parken staat een gebroken zuil, door treurwilgen overlommerd, deze is opgericht als herinnering aan den oudsten zoon van Baron v. Zuylen v. N., Helin, die in 1912 bij een auto-ongeluk in België om het leven kwam. Na 3 poortgebouwen gepasseerd te zijn bereikt men het eigenlijke kasteel. Een hooge breede stoep geeft toegang tot de groote Hal, die vorstelijk aandoet en als een Gohische Kathedraal voor het oog oprijst. In deze groote verheven ruimte met haar rijkdom aan kunst-
schatten voelt men zich klein en nietig, ofschoon dit alles toch ook door menschenhanden is uitgedacht en gemaakt. Het is ook vooral de sfeer die hier zoo imponeert, dat laat zich niet bescrijven of verklaren, dat moet men gewaar worden en on- dergaan. En zooals de Hal, zóó is het geheele kasteel, de indruk wordt
nergens verzwakt of verkleind, neen, hij stijgt bij 't achtereen- volgens bezoeken der verschillende vertrekken. De heer de Greef, Rentmeester der goederen, die ons zeer
vriendelijk rondleidde, vertelde dat al het kunstwerk zooveel mogelijk door Nederlandsche kunstenaars vervaardigd was. Nicolaï van Utrecht bewerkte de zandsteenen versieringen;
van Vuuren te Amsterdam smeedde het ijzerwerk voor de di- verse sierhekken; het houtsnijwerk werd te Roermond ver- vaardigd, enz. Alles first-class werk, van het beste materiaal en op de meest kunstzinnige wijze toegepast. Bij het vertoeven in dit gebouw waant men zich in het Sprookjesland, alles lijkt zoo onwaarschijnlijk en is toch echt. Telkens waren de bezoe- kers stom van verbazing bij het zien van zooveel schoonheid en rijkdom. We mogen ons ontslagen achten van een beschrijving in fi-
|
||||
XXV
nesses, aangezien dit reeds door ons medelid Jhr. Lampsins
V. d. Velden in bovenaangehaald artikel is gedaan. Bij het verlaten van dezen schoonheidstempel sprak de heer
j, D. Bastert een dankwoord aan onzen gids voor zijn assis- tentie en wenschte hem tevens geluk met zijn onlangs ontvan- gen decoratie, bij gelegenheid van zijn 40-jarig jubilé als Rent- meester. Rest ons nog het huldigend woord van den Voorzitter aan
de Excursie-leiders te onderstreepen, en alle deelnemers een ,,tot weerziens" toe te roepen! JOAN VIS.
|
||||
IN MEMORIAM
A. van Beek.
|
||||||
In September van dit jaar is door den dood van ons heen-
gegaan de heer A. van Beek te Weesp, die vanaf 1926 lid van ons Genootschap geweest is. Met meer dan gewone kennisneming hebben wij zijn doods-
bericht ontvangen; de overledene toch was inderdaad een trouw en werkend hd van Niftarlake. Hij bezocht telken jare de Algemeene Vergadering te Nieu-
wersluis en ontbrak slechts een enkele maal bij de excursies. Hij was dan altijd vriendelijk, opgewekt en wist de gesprekken nog wel eens een humoristisch tintje te geven. Hoe is hij nog op een der laatste door hem bezochte vergaderingen met jeugdig vuur tegen de vereenvoudigde spelling te velde getrokken! Vanaf zijn lidmaatschap tot aan zijn ziekbed heeft hij regel-
matig ieder jaar het Jaarboekje met een historische bijdrage ver- rijkt, bijna uitsluitend de stad Weesp en haar omgeving be- treffende. Weesp en haar grijze historie was hem lief gewor- den, daarvan sprak en schreef hij gaarne. Uit zijn artikelen, die steeds in eerlijken en gemoedelijken toon zijn gehouden, spreekt liefde en onpartijdigheid. We zullen voortaan zijn sympathieke tegenwoordigheid en in-
teressante bijdragen moeten missen, doch de herinnering daar- aan zal bij ons Genootschap nog lang levendig blijven. Hij ruste in vrede!
JOAN VIS.
|
||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oude Vechtbrug te Maarssen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maarssen's Vechtbrug.
|
|||||
Het voorstel van de dagelijksche besturen der gemeenten.
Maarssen en Maarsseveen, aan de Raden dier gemeenten, om over te gaan tot den bouw van een nieuwe Vechtbrug met brug- wachterswoning — welk voorstel zooals bekend inmiddels in een besluit is omgezet — is niet onopgemerkt voorbijgegaan. Zoo- wel uit de naaste omgeving, als daarbuiten, kwamen al spoedig ,,adressen" binnen van verschillende vereenigingen, waarbij verzocht werd om bij nieuw- of verbouw, de brug in haar te- genwoordigen vorm, dus met de dubbele klap, te behouden. Het initiatief tot deze adressen, het mag nu wel, en tot haar eer, gezegd worden, ging uit van de vereéniging tot bevor- dering van het vreemdelingenverkeer en tot behoud van het natuurschoon in de Vechtstreek, wier voorzitter in zeer nauwe relatie staat tot den penningmeester van ons oudheidkundig genootschap ,,Niftarlake". Men zou de waarheid te kort doen door te beweren, dat aan
die adressen door B. en W. en de Raden niet „de noodige aan- dacht" zou zijn geschonken. Integendeel. Doch uiteindelijk hebben deze adressen niet kunnen bewerken, dat de nieuwe brug in haar tegenwoordigen vorm gebouwd zal worden. Men is gezwicht voor het eenige, doch den doorslag gevend argu- ment, dat de nieuwe brug berekend moet zijn voor het drukke moderne verkeer, dat ongetwijfeld in de toekomst nog belang- rijk grooter zal worden en waarbij de dubbele klap niet, althans, zeer moeilijk, gehandhaafd kan blijven. Dit wil daarom nog niet zeggen, dat de schoonheid van de brug uit het oog is ver- loren; dat een brug met één klap, daarom per sé leelijk moet zijn. Het was de bond ,,Heemschut" te Amsterdam, een op dit ge-
bied bij uitstek deskundige, die in samenwerking met de uit- voerster, de firma Bronwasser te Breukelen, zorgde voor een fraai ontwerp, dat algemeen de goedkeuring der gemeente- besturen kon wegdragen. |
|||||
Wanneer straks het jaarboekje 1936 van ,,Niftarlake" ver-
■schijnt zal naar alle waarschijnlijkheid ook de nieuwe Vecht- brug er zijn, naar ik hoop als een waardig opvolgster van onze ,,oude" Vechtbrug. De brug in vroeger jaren.
Maarssen's Vechtbrug — sinds den bouw in 1925 van een
tweede Vechtbrug, de Dr. A. R. van Lingebrug — ook wel genaamd de ,,oude" Vechtbrug, heeft ongetwijfeld reeds vele eeuwen als zoodanig dienst gedaan, al heeft zij ook in den loop dier eeuwen meerdere malen en noodgedwongen een verjon- gingskuur moeten ondergaan. Van een primitieve houten brug met één klap en geringe doorvaartwijdte, zooals oude gravure's ons doen zien, is zij uitgegroeid tot een mooie brug, zooals de- ze in verschillende plaatsen in de Vechtstreek nog voorkomt. De historie geeft omtrent Maarssen's Vechtbrug niet veel
bijzonderheden. Van een ,,nieuwe" brug over de Vecht te Maarssen wordt reeds melding gemaakt in een octrooi van ,,die Staten van den Lande van Utrecht" van 22 Maart 1614, toen op verzoek van Schout en Ingezetenen van Maarssen, Maarsseveen en Tienhoven werd besloten ,,tot den bouw en het onderhouden van een nieuwe brug over de Vecht te Maars- sen". De kosten speelden ook toentertijd een belangrijke rol, waarom tevens besloten werd tot het invoeren van een tol op de nieuwe brug (zie foto). Deze tol, hoewel gemoderniseerd, bestaat nog, afschoon, wat de overgangsrechten betreft, alleen voor niet-ingezetenen van Maarssen en Maarsseveen. Hoe het de Vechtbrug verging in de jaren 1672 en 1673 toen speciaal -de Vechtstreek veel van de Fransche troepen te lijden had, het is mij niet bekend. In het jaar 1787, in den Patriottentijd, werd de brug door een ,,corps Hussaaren van Salm" weggebroken. (In 1784 was de stad Utrecht op de hand van de Patriotten, wier generaal Rijngraaf van Salm er tot 1787 resideerde, doch bij de nadering van de Pruisen snel via de Vechtstreek naar Amsterdam aftrok). In den overtocht werd toen voorzien door gehuurde schouwen, we/ke dienst deden van 30 Juni 1787 tof 6 October 1787. De schade wegens het huren van deze schou- wen, enz. werd door Schout en Gerechten van Maarssen en Nieuw-Maarsseveen aan de Staten 's Lands van Utrecht ,,overgegeven". De brug zelf was het eigendom van den heer van Maarssen. |
||||
EXTRACT
Uyt het fcfte RcgiftctvandcCommiffien, Sec. beginnende
den 8"'"- Decembet lól i. Rakende de BRUGGE over de VECHT tot MAARSEN-
L J S T E.
V SlnnnroagmiiitttniafmRt^aattKngtlaDniofoiigtlatitn/ ottttKt»())f5
SSniggcpafftrenOf/ t eicfatntrpfe------------------- ------ i.nuyvet.
Oon rtn )daarO / ------ ------ ■----- • ------ 4. penningca.
Ban on {)oo;n-bftll / ------ ------• ------ ------ z. peonüigcn.
Ban nn Kalf / étftaap of BercStn; ------ .------ ■------ 1. penning.
Ban pOtt JOamfcö otttc Dt «ooifs 2B;<igat paffertnIX / .------ ------ r. pcimingen-
Ban (Uil ^ctjip oftt^cgupttn/ baatteo!DtBalbjuggr/ tctbtgtmnibanDm
;S)t9ippttttitrOopgttofltii/ftlcktntepft/ ---- ------ ------ i.nuyvcr. <?ntK foo tnu ttDtt uttn too; ofna;£)oniu fc^qnDeBal-b^uggtOottlicIjttn/ fnl
gttiouDtntotftnttbttaltnDufabeiagtlD------------------■ ------ 1. fluyten. fiitmanl) fal iti bc 3[uri0Dictu tian Maarren, cumfuis. iBagtnd / Maaiben of»
anbett ®ct|ltn obn bc vcchc mogen fccttn / nut &c^ptn / jityuptm of 5>tftoutDen/tot naönlöantboojfsSBjuggt-gelb/op poene san ----- 3. guldens. <8cn ^c^ippet / bu bt S3!ug met en begctti gebctn te Rebben / fal getioubtn 3pn fijn
Seri ie ftct)cbtn / altnocenci tpi gebomen fal 5pn binnen be ï^anb-lsqfn; / op poene ban ---------- ------ ------ .------ 6. ftuyvecs. «irmanafalbeboo!f5 25?u9B«/ 3uc*en/ |Jaalen/ ftepltn ofte SSoomtn ban bun
btfcftabigeiK ofDe<ïolltcttut3niunttenoppoen»tian ------ ----- lo.nuyvers. 23ottcn uctgotbinge ban ftgaabe / en fullen be IBetfleii) boo; tx ttnegttf en
fjtongetts moeten bctaratDosjben. 3teni of pmanb t ttoo;f5 2S?ng-gtBi / nut be SSoettn ofte poenen bp tiem betbeurt;
nin en aUbe betaalen / fulcfad ali9 gp m manieten boojfj fctwlbq 10 / ben feibt fut ben «ToUttttuc tn fnlcfint geballe mogen SEjtefteren / enbe Ifmaiib bobm I ïljrtftooo! gaande of beCretune eemgfmtsHefiUcrtnbt fal oetbeuttn .—. 6. guldens. GegfveD 1* Urrecbt op den ix. Martij 1614. Oiidi.r IlonJ :
G. DE LEDENBERGH, v'
ANT. VAN HILTEN.
Tot Vtrtiii , Gcdruckt by Jicttm vj* PadJnburg , Ordinaris DrocLcr dec
Cd I Mog: Hcerea Staten '< Luds Tan Utrecht, woonende bj de Vie-bnigge, |
||||
De Vechtbrug — als centraal gelegen punt — zal in vroeger
jaren, veel meer dan thans, de verzamelplaats zijn geweest van de dorpelingen, 't Was hier waar de trekschuiten op Utrecht en Amsterdam, die passagiers en goederen vervoerden, vertrokken en aankwamen en bij ,,beslooten" water de ,,toerwagens" op die plaatsen. Het vertrek van de trekschuiten werd door den brugwachter — met den bengel op de brug aanwezig — aan- gegeven, 't Was ook de brug waaraan de bekendmakingen van het Gerecht werden aangeslagen, de plaats waar nieuwtjes werden opgedaan, besproken en becritiseerd. Aan den ,,Staan- den man" mocht zoowel op de brug, als in het brughuis, getapt worden; voor menigeen wellicht een welkome aanleiding om eens een wandelingetje naar de brug te maken. Zoo nam toen- tertijd de brug in het leven der dorpelingen een voorname plaats in, jaar in jaar uit; de geslachten kwamen en gingen, doch de brug bleef, af en toe vernieuwd, verbouwd of in een nieuw kleed gestoken. Naar alle waarschijnlijkheid is toen de heerlijkheid Maarssen
door de Staten van Utrecht verkocht werd, tevens de eigendom der brug in handen van den heer van Maarssen gekomen. Zoo worden in den loop der jaren als eigenaren der brug vermeld de ambachtsheeren Van Lockhorst en daarna de ambachts- heeren Van Tuyll van Serooskerken. Deze heeren van Maars- sen bedienden niet, zooals latere eigenaren, zelf de brug en inden evenmin zelf de rechten, doch de bediening van de brug en ,,de tol van de Valbrug leggende over de Riviere de Vegt in den dorpe van Maarssen " werden door genoemde heeren verpacht. Enkele bijzonderheden over deze verpachting vin- den hier een plaats. De verpachting had in den regel plaats voor den ,,tijd van zes
aan een volgende jaaren". Bij een contract, verleden voor no- taris Willem Voorsteegh te Utrecht den 7 Mei 1803, werd de brug verpacht voor ƒ 550 per jaar aan Jan Nagel te Maarssen. (In oudere contracten worden bedragen genoemd van ƒ 730 en ƒ 700 per jaar). In genoemd jaar 1803 was eigenaar der brug de heer Diede-
rik Baron van Thuyll van Serooskerken, Heere van Termeer, Maarssen, enz. enz., voor wien — wegens diens minderjarig- heid — optrad zijn moeder ,,de Hoog Edele Geboore Vrouwe |
||||
Carolina Ursulina Philippota Baronesse van Randwijk, Doua-
rière van wijlen den Hoog Ed. Geb. Heer Rynold Diederick Baron van Thuyll van Serooskerken, in leven Vrij Heer van Heeze Leende en Zes Gehugten, Heere van Zuylenberg". Uit het hierboven genoemde contract nog de volgende ver-
plichtingen voor den pachter: ,,dat de twee schippers van Maarssen op Utrecht varende
van de Tol der Brugge bevrijd zullen zijn"; ,,dat den pachter geduurende de pachtjaaren voor zijn privé
rekening zal moeten onderhouden touw, blok en smeer tot de Brug vereyscht wordende"; ,,dat den Pachter in 't op en neder laten van de Valbrug
voorzigtig te werk zal moeten gaan, en bij het nederlaten die twee maal moeten wippen en de wervel daar opdoen"; ,,dat den Pachter ten zijnen kosten de Brug bezem schoon zal
moeten onderhouden"; ,,dat den Pachter alle schippers en passagires door en over
de Brug passeerende met alle eerbied en ordentelijkheid zal moeten bejegenen, en alle behoorelijke zorge moeten aanwen- den dat de meergemelde brug met de daarbij staande duk- dalven niet beschadigt werden en ingevalle zulks bij verzuim of door toedoen van de schippers gebeurde, als dan zodanige schip- per of schippers te arresteeren, of te doen arresteeren, en te noodzaken de aangebragte schade te boeten en betaalen, en bij nalatigheid van dien, zal den pachter zodanige aangebragte schade voor zijn privérekening moeten boeten en daarvoor caveeren"; ,,dat den pachter zal moeten beletten het runnen of hardt-
draaven over de Brug volgens appoinctement van hun Edel Mogende van Dato 13e Februarij 1750"; ,,dat den Pachter in het Vorderen van het Bruggelt zich zal
moeten gedraagen volgens 't Octrooij van hun Edel Mogende en constante practijk te Maarssen in usantie"; ,,dat zo wanneer aan den Pachter bij het passeeren van rijtuig
of schuiten eenige Brieven, Mantjes of pakjes mogten werden opgegeven om te bestellen, den zelven van een brief, pakje of mantje niet meer zal mogen vorderen, voor het bestellen dan eene stuiver, zo wanneer zulks niet verder behoeft gebragt te werden als aan het Zwarte Varken, de Warrenhoek, tot de plaats van de Heer Kramer of tot de Plaats van de Heer Abra- |
||||
ham van Vlooten en verder moetende worden besteld zal den
Pachter daarvoor mogen nemen dubbel geld ook wanneer het pak of mand zo zwaar is, dat het in de hand niet kan werden gedraagen maar door twee personen moet werden gedraagen of gekrooyen als wanneer den Pachter daarvoor zal mogen vor- deren twee of drie stuyvers naar de zwaarte of groote van het pak of de mand te rekenen". ,,dat den Pachter de aan hem als voorsz op te geeven. Brie-
ven & c. ten eersten zal moeten laaten bestellen zonder dezelve op te houden, onder wat voorwentsel zulks ook zoude mogen weezen"; ,,dat den Pachter geduurende deze pachtjaren de bengel bij
het afvaaren der schuijten behoorlijk op zijn tijd zal moeten trekken, zonder daarvoor iets te mogen pretendeeren, en wan- neer hij daarinne nalatig mogte zijn, zal door de vrouwe ver- pachteresse daartoe een ander persoon, ten kosten van den pachter op een redelijk loon mogen worden aangesteld": ,,dat den Pachter op de Brug of in het Brughuis geen volk
zal mogen zetten maar alleen aan de staande man mogen tap- pen". De laatste ambachtsheer die de brug in eigendom had, de
heer D. R. P. baron van Tuyll van Serooskerken, heer van Maarssen en bewoner van ,,Ter Meer", verkocht de brug in 1855 aan den heer A. van der Werve, koopman te Amster- dam, die haar reeds één jaar later verkocht aan den heer J. B. Plaat, metselaar te Amsterdam, 't Was in 1870, dat de brug opnieuw van eigenaar verwisselde. Eigenaar werd nu de heer H. Schipperijn te Maarssen, die de brug in 1873 overdeed aan den heer G. J. Nieuwesteeg te IJsselstein, die haar op zijn beurt in 1879 verkocht aan den heer J. de Groen, te Vrees- wijk, later te Maarssen woonachtig; diens weduwe bleef tot in het jaar 1898 eigenaresse der brug. De slechte toestand der brug in den loop der vorige eeuw,
doch vooral in het laatst dier eeuw, is voor de gemeenten Maarssen en Maarsseveen aanleiding geweest om zich van den eigendom der brug te verzekeren. Pogingen om de brug ondershands aan te koopen mislukten. Bij de wet van 2 Mei 1897, Stbl. 118, werd verklaard, ,,dat
het algemeen nut de onteigening vordert ten name der ge- meenten Maarssen en Maarsseveen van eigendommen in die |
||||
gemeenten, noodig ter verzekering van het bhjvend bestaan
der op het grondgebied dier gemeenten gelegen Vechtbrug". De wed. De Groen, geb. Heins moest de brug na een ont-
eigeningsprocedure afstaan voor een bedrag van ƒ 5014.29, nadat de beide gemeenten haar voor woning en brug ƒ 4000 hadden geboden en de wed De Groen ƒ 15000 had gevraagd. Zoo kwamen de gemeenten Maarssen en Maarsseveen in het
bezit der brug, Maarssen voor 2/3 en Maarsseveen voor 1/3 gedeelte. H. J. STEVENHAGEN.
Maarssen, Februari 1936.
|
||||
Endelhoven en Beresteyn
te Maarssen 1835^1885-1935
|
||||||
Bovengenoemde jaartallen herinneren aan het feit, dat in 1835
de Zusters thans wonend op de Langegracht zich op het Land- goed Endelhoven hebben gevestigd, en tevens dat in 1885 de R.K. Kerk van Beresteyn, thans het R.K. kerkhof, werd onder- gebracht binnen het dorp Maarssen. Beide feiten werden in 1935 herdacht, door de geschiedenis van Endelhoven en Bere- steyn in herinnering te brengen en tevens door het houden van een tentoonstelling van oude prenten, gezichten, teekeningen, portretten, enz., welke gedurende de Paaschdagen van 1936 werd gehouden in ,,Concordia" en waarvan deze regelen een klein verslag willen geven. We lazen eens de volgende uitspraak: ,,Elke tentoonstelling
van oude...... prenten wekt bij den beschouwer het onaange- naam gevoel, dat in dit gewest veel heerlijke, sierlijke bouwwer- ken zijn opgeruimd. Men kan zich van dit gevoel gemakkelijk afmaken door te zeggen, dat ditide gewone gang der historie is. Voor de ernstige onderzoeker is deze verklaring al te eenvou- dig. Het verval der kasteelen heeft zeker ipolitieke of economi- sche oorzaken". Dit alles kan herhaald worden met toepassing op de Vecht-
streek, waarvan de tentoonstelling van oude gravures, prenten en teekeningen enz. te Maarssen van 11—14 April gehouden,, een beeld gaf op bescheiden schaal, hoe riant vroeger de Vecht zich voortkronkelde langs verdwenen en vergeten ,,buitenplaat- sn", die vroeger de glorie en trots der streek zijn geweest. Ook vergeten! Onder de gravures van voormalige ridderhof-
steden en lusthoven wist men al heel moeilijk ,,Hoogevecht'" thuis te brengen, dat als type van achttiend'eeuwsche smaak„ één van de aanzienlijkste buitenplaatsen 'was, met een wonder- |
||||||
lijk geknipte, geschoren en gesnoeide tuinarchitectuur: grillig
gekrulde gazonpaden, marmeren borstbeelden tusschen gescho- ren hagen, pyramiden- en pruikboompjes, stijve en stijle terras- sen, en dat alles in grootschen en ruimen aanleg, grenzend aan Otterspoor en Gansehoef ^). Ook Otterspoor bestaat niet meer, en de afbeeldingen lieten ons een antiek huis zien met sierlijke waterkommen, tempeltjes of cabinets, speelhuis enz., aangelegd alles in lommerrijke lanen. Op Gansehoef stonden in de dagen van Joan Elias Huydecoper in 1719 ook de hagen volgens het |
||||||
Laatste rest van Beresteyn in 1936.
woord van Claas Bruin als ,,geschoren muren". Ook Soeten-
daal is onder sloopershanden gevallen. Het lag „zoo wel gele- gen", ,,zoo net bebouwd, zoo schoon beplant", tegenover 't huis Bijleveld, zooals in 1709 't latere huis Berensteyn genoemd was. Berensteyn was de woonplaats van den pastoor Bijleveld van Maarssen, die tijdens Fransche bezetting in 1672 veel invloed had, „Die menig slot en schonen hof,
(zijn naam moet aan de sterrenstij gen)
door zijn voorspraak heeft verschoont, en hen, naast God, den brand ontrukte". ^) Philips Vingboons bouwde reeds Gansehoef te Maarssen in 1655.
|
||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het orgel uit de kerk van Beresteyn te Maarssen in 1836
vervaardigd door J. v. d. Beekes. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
Van dit Berensteyn was op de tentoonstelling een alleraar-
digste afbeelding uit het jaar 1832, geschilderd op gaas als raamhorretje, en dat tot 1885 in zijn toenmahge gedaante bleef voortbestaan. Ook van Beresteyn afkomstig is het oude witte met goud afgezette pijporgel, dat het opschrift draagt: ,,J. van de Beekes me fecit 1836". Dan nog een paar fraaie meubelen, als tafel met marmeren blad, ladetafel, rijk gesneden eikenkast thans tot berging van misgewaad in gebruik. Het bovenge- noemde Beresteyn of Bijleveld was op het eind der 18e eeuw een kerk geworden en gebleven tot het jaar 1885. De klok uit het torentje draagt het opscrift: ,,fecit Amsteldam 1723", zoo- dat de naam van den maker ontbreekt, en waarschijnlijk dus gietwerk zal zijn van de ,,Stadsclockgieterij" op de Baangracht te Amsterdam. Er bestaan, zooals op de tentoonstelling bleek, nog enkele gekleurde en ongekleurde kopergravures van „De Roomsche kerk bij Maarssen", o., een door Schoute 1760 in 12°, en dan de bekende kopergravure in 4° uit Bulthuis en Bensdorp Vaderlandsche Gezichten 1788. De laatste resten van de buitenplaats n.1. het tot woning verbouwde koetshuis wordt in 1936 gesloopt, en door een nieuwe boerenwoning ver- vangen. Hoe Beresteyn gelegen was tegenover Goudesteyn zag men
op de tentoongestelde plattegrond van Maarsseveen in 1650 gecopieerd in de 18e eeuw, waarvan de inzending was te dan- ken aan den Heer Stevenhagen,, Secretaris der gemeenten Maarssen—Maarsseveen. Deze plattegrond was bovenmate in- teressant, ook voor het terugvinden van vroegere benamingen en juiste hgging van enkele verdwenen plaatsen, perceelen en toegangswegen. Er zij hier even herinnerd aan ,,Aux Brébis", Marienhof, De Meerhofstede, Oostweert, Vechtoever. Wij zien er op het huisje ,,de Croesen", nu nog zoo schilderachtig aan de Zogwetering gelegen, met zijn fraaie vlechtingen, ont- lastingboogjes, kruisvensters en ordonnantie der langasrichting aan het water gelegen, een echt smakelijk stukje toenmalige bouwtrant langs de Vecht! Van de 18 eeuwsche landhuizen en tuinarchitectuur waren
door de uitgestalde prenten mooie of beter gezegd duidelijke staaltjes te bewonderen. Jammer was geen afbeelding van „An- nenhof", het buitengoed dat Jacob Bicker Raye op 14 Augustus |
||||
.s
'Si
|
|||||||||||
§•
|
|||||||||||
ra
(O
Cl ra
> c
o |
|||||||||||
ra
S |
|||||||||||
15
|
||||||
Oud 17e eeuwsch huis aan de Zogwetering.
|
||||||
1737 in de herberg „Het Wapen van Maarsseveen" kocht van
den Heer Ammering, Van „Elsenburg", thans geheel verdwe- nen, was er nog een gekleurde koper-gravure, uit de ,,Zegepra- lende Vecht", waarbij op beperkte ruimte ,,heel veel fraais" was samengepakt. De naam leeft voort in een boerderij gelegen in den overtuin of Lanen. Het huis ,,Termeer' was eens de roem van Maarssen. Ve-
len wonen nog op ,,'t huis ter Meer", maar de bouwgeschiede- nis in verschillende perioden werd ons duidelijk uit de vele gra- vures, welke er waren te zien. In 1672 was het grondig ver- woest, en in de 18e eeuw weer in rijkdom met schitterende om- geving, getuige de 26 gravures van de Leth, weer opgebouwd Ook van de Snaafburg of Snavelburg was een gravure, en een beschrijving van de lotgevallen van dit huis, eenmaal bewoond door het geslacht van Zuylen van Nijvelt, ,,heer van Maarsse- broek", die het met zijn wapen versierde zilveren blad aan de kerk heeft geschonken. Van kleine Vechtbuitens, als Vechten- |
||||||
16
|
|||||||
V u^wii^uye scliool ,,Endelhoven" te Maarssen 1835—1935.
steyn, Vechtendaal, Daalwijck waren er gravures, evenals vele
litho's van 't Huis ten Bosch, Harteveld, Groenendaal of Groe- nensteyn, enz. enz. De wandelplaats Groenhove lag vijf minuten van Zu:]en, een half uur ten Zuid Oosten xan Maarssen, be- woond vroeger door Jacobson van Nes van Meerkerk. Een bijzondere aantrekkelijkheid kreeg de tentoonstelling door het prachtrge borduurwerk der eerste Zusters en door de portret- ten en schitterende inzending van het zusterhuis en enkele par- ticulieren. Een mooi portret van wijlen mcj. Nagel (1830) in kleurige kantrijke borduurdracht uit die dagen was een bijzon- der mooi stukje naast de minaturen van enkele damesportret- ten. Uit de oude kerk van Beerensteyn waren de 17-eeuwsche schilderijen, ivoor, snijwerk en kerkzilver, dat goed bewaard was gebleven. Ook de oude gevels en gevelfragmenten waren voor de liefhebbers van onze slinkende architectuurschat bui- tengewoon interessant. Velen kijken anders niet naar die ouder- wetsche gevels, maar nu trokken ze een levendige belangstel- ling^). Het portret van de stichteres van Endelhoven wordt hier afgebeeld. |
|||||||
2) Deze gevels en fragmenten geteekend door den Heer W. van Leus-
den zullen nog eens uitvoerig in het Jaarboekje besproken worden. |
|||||||
17
|
|||||||||
Enkele honderden hebben de tentoonstelling bezocht; na-
tuurlijk zou dit getal grooter zijn geweest, als op Paaschdag ook de tentoonstelling togankelijk zou zijn geweest. !Maar de |
|||||||||
Geschilderd portret van de Stichteres van de Manastichting
te Maarssen. ' |
|||||||||
gedachte opzet, om n.1. een grootere tentoonstelling ,,De Vecht-
streek" te organiseeren, staat nu wel in een vasten vorm ,,van mogelijk zijn" gewaarborgd, als elders medewerking verleend wordt. ......
A. E. RIENTJES.
|
|||||||||
Ridder-Hofsteden
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vervolg van hetgeen opgenomen in het Jaarboekje 1935 en
woordehjk uit hetzelfde boekwerk, deel XXI). In 't jaar 1536, werdt nader verklaard, dat de eigenaar eener
Hofstede, die deeze Vrijdommen begeerde te genieten, van de regte Ridderschap zijn moest, en zijn Hofstede eene regte Rid- der-wooning, dat is,, dat en Huisman zig op dezelve veilig ber- ,,gen mogt met lijf en goed, en er in tijd van nood, veihg op ,,slaapen". Men maakte, tenzelfden tijde, ook een Lijst van alle de Huizen, die toen door 's Lands Staaten voor riddermaatig erkend werden, volgens welken lijst het getal der riddermaa- tige Huizen is drie en zestig, die allen na 't jaar 1536 voor Rid- derhofsteden zijn erkend geworden, hieronder naar orde van 't A, B, C geplaatst, waarachter het jaar van erkenning. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
Zuilen .................. 1536
Zuilenburg ............... 1536
Zuilestein ............... 1536
De meesten deezer Riddermaatige goederen zijn aan 't Stigt
van Utrecht leenroerig, eenigen aan de Graaflijkheid van Hol- land; eenigen aan bijzondere Huizen en Heerlijkheden; enke- len zijn tinsgoed, enkelen vrij eigen goed. Het Lid der Edelen, iemand in de Orde willende beschrijven, plagt dien, volgens eene schikking, daar op, na 't afzweeren van Filips den II, be- raamd, aan de drie Leden der Staaten voor te slaan, die dan oordeelden, of hij de vereischte hoedanigheden hadt, of niet. De Edelen hebben egter, somtijds, begreepen, dat zij nieuwe Leden beschrijven konden, zonder dat zij ze den Staaten behoef- den voor te stellen. Doch het eerste en derde Lid, met naame de Stad Utrecht, hebben zig hiertegen altoos verzet, beweeren- de dat iemand in de Orde der Ridderschap kan beschreeven worden, dan die den drie Leden der Staaten vooraf was voor- gesteld. Ook werdt dit, in 't jaar 1667, bij de drie Leden, een- paariglijk goegevonden. De Edelen, hun Lid willende ver- meerderen, moesten daarvan kennis geeven aan de Gedepu- teerde Staaten, opdat er de Staaten ten spoedigsten op zouden konnen beschreeven worden. De persoonen, welken men be- schrijven wilde, moesten van de waare Christelijke Gerefov meerde Religie zijn. Zij moesten van eene Riddermaatige ge- boorte wezen, en daarvoor, van de drie Leden erkend worden. Zij moesten eene Ridderhofstad bezitten, welke insgelijks
daar voor bij de drie Leden der Staaten erkend was. Edelluiden uit eene andere Provincie moesten hunne Riddermaatige Hof- stede twee jaaren bezeten, en twee jaaren in de Provincie ge- woond hebben, eer zij beschreeven mogten worden, indien zij hunne Hofstede, door huwelijk met eene Utrechtsche Erfdog- ter, hadden bekomen. Doch zo zij,, bij erfenisse of successie. aan hun vervallen ware, vier-, en zo zy ze gekogt hadden, zes jaaren. Wijders, moesten zij volkomen vier en twintig jaaren oud zijn, en vijf en twintig duizend guldens aan vaste goederen binnen de Provincie van Utrecht gelegen, bezitten. Vader en zoon, en heele- en halve Broeders mogten niet te
gelijk beschreeven worden. Ook mogt niemand zitting neemen, dan die, vooraf, zijne Krijgs- en Regeer.ingsampten, met deeze zijne waardigheid onbestaanbaar, hadt afgelegd. Breukelen, October 1936. J. D. RASTERT.
|
||||
Het Orgelfront in de R.K. Kerk
van Abcoude. |
||||||
Een fraai stuk middeleeuwsch houtsnijwerk.
|
||||||
De R.K. Kerk van Abcoude bezit een schoon antiek Orgel-
front, zooals er nog maar weinige in Nederland te vinden zijn. Het trekt steeds weer de aandacht van oudheidkundigen,
beeldhouwers, organisten en allen, die belang stellen in antieke kunst, juist om zijn ongemeene schoonheid. Eenige jaren geleden is het onderzocht door Mr. Dr. J. W.
Verburgt, thans archivaris te Leiden en wijlen G. van Arkel, toenmaals architect te Amsterdam, wonende te Abcoude, bei- den deskundigen op dit gebied. Zij meenden den oorsprongdatum van de orgelkast te moeten
stellen op omstreeks 1530. Zij zou dus nu ca. 400 jaren oud zijn. Een merkwaardig eeuwfeest! Hoewel zij niet zoo heel ver mis waren, is het antieke stuk
toch niet in die jaren, maar ruim een kwarteeuw later geboren. Nieuwere naspeuringen in het Goudsche archief hebben dit uit- gewezen. Bloeiende Houtsnijkunst.
Er leefde in de XVIe eeuw in Holland een bloeiende houtsnij-
kunst, zooals deze in Italië al vroeger gebloeid had. Zij stond evenwel geenszins in nauw verband met de Italiaansche Re- naissance, zegt Dr. Bierens de Haan, doch was meer een vrije interpretatie van deze te noemen, zooals men die in de Neder- landen vaak aantrof. Ook de vormgeving aan en de plaats van het ornament in het snijwerk zijn specifiek Nederlandsch. In Italië was het marmer de stof, waarin de kunstenaar zijn ideëen vereeuwigde, de Nederlandsche kunstenaars grepen het hout aan, dat hier zeer ruim voorhanden was, en met hun grondige kennis van het materiaal wisten zij dit op de fijnste en rijkste wijze te bewerken. Er zijn in dien tijd tallooze producten van |
||||||
22
Renaissance-beeldhouw- en snijwerk ontstaan en de orgelkas-
ten behoorden mede onder de grootste stukken van dat genre. In Nederland zijn slechts zeer weinige exemplaren overge-
bleven. Zoo bevinden zich in het Rijksmuseum te Amsterdam enkele kasten, of liever fronten uit de XVIe eeuw, afkomstig uit de kerken van Harenkarspel, Scheemda en Utrecht. In het Nederl. Museum voor Geschiedenis en Kunst is nog een ge- deelte van de prachtige orgelkast uit de kerk van Naarden. Van het sierlijke schrijn van de Sint Laurenskerk te Alkmaar, in 1511 door Hans van Coblentz gemaakt, is alleen de galerij nog in oorspronkelijken toestand. De kast van Rhenen is verknoeid, die van de St. Bavo te Haarlem is geheel verdwenen, een fraaie teekening van Pieter Saenredam bewaart nog de herinnering er aan. En zoo zouden we door kunnen gaan. Elke plaats en pa- rochie van eenige beteekenis had haar orgel met kast en front. We lezen V3.n een 'Orc[Ci" dat reeds in 1384 in de Martinikerk te Arnhem geplaatst werd. Het was het oudste orgel van Neder- land en gemaakt door Priester Henric Bomert; Evert, de kisten- maker heeft daarbij de kast gemaakt, met deuren kon het afge- sloten worden. Een kwart eeuw vroeger werd het beroemde orgel van Hal-
berstadt, het oudste in Duitschland, door den Priester Nicolaas Faber gebouwd. Het kwam toen meer voor dat de Priesters als orgelbouwers optraden, zooals de monniken veelal kathedra- len bouwden. De Illustre Broederschap van O.L. Vrouw te 's Bosch kreeg zijn orgel in 1436. Aanvankelijk in de XlVe en XVe eeuw waren de kasten zeer
eenvoudig en alleen op practisch nut berekend, doch toen het nut van de kast op den achtergrond geraakte, ging men zich uit- sluitend toeleggen op artisticiteit, op decoratie en sierlijkheid. En dat men dan ook wel eens tot overdrijving oversloeg, laat zich lichtelijk begrijpen. De fantasie en scheppingsdrang waren schier onuitputtelijk. Zooals de Nederlandsche contrapuntisten van de XVe eeuw een ongekend groot aantal muzikale compo- sities geschapen en in de Gouden Eeuw de Hollandsche schil- ders een niet te overziene schat van kostbare doeken nagelaten hebben, zoo heeft het schrijnwerkers- en beeldhouwersgilde van den Renaissance-tijd zijn krachten en talenten besteed aan de vervaardiging van tallooze houtsnijwerken, o.a. ook de orgel- fronten. En evenals op het gebied van muzikale en picturale |
||||
24
kunst, kon ook de Nederlandsche sculptuur van de XVIe eeuw
de vergelijking met het buitenland glansrijk doorstaan. In het Standaardwerk van J. Hill, ,,Organs and organcases",
waaruit wij o.m. enkele gegevens geput hebben, is dit duidelijk waar te nemen. In dit verband noemen we nog even de orgel- kast met front in de R.K. Kerk te Jutfaas. Dit juweeltje van Gothische beeldhouwkunst is eenig in geheel Nederland. Het is wel het schoonste en rijkste kleinood dat van de middeleeuw- sche houtsnij-productie is overgebleven. Bovengenoemde Hill vergelijkt dit schrijn met het beroemde Sacramentshuis van Adam Kraft in Nürnberg, welke het in sierlijkheid en vormen- rijkdom bijna evenaart. Het front is afkomstig uit de N.-Zijds- kapel te Amsterdam, vermoedelijk geschonken door Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, die Amsterdam een warm hart toe- droeg. Tijdens de plannen voor slooping van deze schoone Go- thische kerk heeft Pastoor van Heukelum het orgelschrijn nog juist weten te redden. Na deze inleiding keeren we tot het Abcouder front terug en
vermelden allereerst iets van het Ontstaan van het orgel.
Het is afkomstig uit de Groote of St. Janskerk te Gouda, be-
roemd om haar zeldzame gebrandschilderde vensters, die juist dezer dagen volledig gerestaureerd zijn. Deze kerk, sinds 1573 hervormd, brandde in 1552, toen ze nog aan de Katholieken be- hoorde, gedeeltelijk af, waarbij ook het orgel in de vlammen om- kwam. Toen de kerk wederom hersteld was, besloot men ook een nieuw orgel te doen bouwen. Een loterij van kostbare prij- zen werd gehouden om aan het benoodigde geld te komen. De parochianen van Gouda gaven, op echt middeleeuwsche wijze, zooveel geld en goud en sieraden, dat spoedig veel meer dan ge- noeg bijeen was om het orgel te betalen ^). Weldra ging men nu tot de aanbesteding van het orgel over.
Het authentieke contract,, dat nog in het Goudsche Kerk-
archief aanwezig is, luidt ongeveer als volgt: „By forme ende manieren hier na bescreven toe sijn die
„Kerckmeysters van Sint Jans Kercke ter Goude nuter tydt ge- |
||||||
1) De Lange van Wijngaarden: Geschiedenis en Beschrijv. der Stad
van der Goude, 1879. |
||||||
25
,.accordeert mit Mr. Henrick Nichoff, ende Jasper Janszn ende
,,Claes heinrichszn., orghelmakers tot 's Hertogenbos, ende heb- ,,ben hem ambesteet een orgel te leveren ende te stellen in de ,,kercke voornd. als bij Maniere van besteck hier naevolgt." Volgt nu een nauwkeurige omschrijving van de registers met
daarbij behoorende pijpen, die allen van ,,tinnenwerck, goet ende scoen moeten syn". Vermoedelijk had het orgel 12 spre- kende registers, 2 klavieren en vrij pedaal. Deze combinatie of dispositie kwam in die dagen meer voor.
Het bestek vermeldt verder dat ,,tot dit voorz. werck sullen
,,wesen vier houten goeden balgen sulx als inde kerck tot Delft „leggen". (Het orgel in de Nieuwe Kerk te Delft werd gebouwd in 1455, door Adriaen Pietersz, in 1469 door Smits uitgebreid, in 1501 door Jan van Swanenberg gerestaureerd). Ook werd bepaald dat ,,het houtwerck sall in alle manieren
,,wesen als dat patroen hangt inde kercke ter Goude, ande noort ,.,pillaire". In ,,Het orgel in de Nederlanden" zegt Prof. Dr. Floris v.
d. Mueren dat in vele kerken in de Middeleeuwen meerdere kleine verplaatsbare orgels waren, portatieven genaamd, terwijl er ook een Positief, of vaststaand orgel was voor geregelde diensten. Het Goudsche orgel had ook een rugpositief met zelfstan-
dige registers en pijpen. Dit gedeelte van het orgel bevond zich achter den rug van den organist. In het contract volgt nu een nauwkeurige omschrijving van deze registers en pijpen, waarna opgemerkt wordt: ,,dit voorn, werck mit sijn positijf heeft Mr. Heyndrick, or-
,,ghelmaker van 's Hertogenbos angenomen te maken voor die ,,somme van 380 Carolus guldens tot 20 stuvers den gulden, te ,,betalen in promptis tachtigh der voorn, gulden. ,,Ende ten daghe van de leveringe 75 carolus gl. ende voorts
,,alie jaire dairanvolgende 75 carolus gld. ter volder betalinge ,,toe, uytgeseyt sijn caesen tot 200 pt die hem hier en boven ,,volgen sullen". Meester Henric was zoo handig ook nog boven den prijs 200
pond Stolwijkschc kaas te bedingen. Misschien was de prijs er wel naar berekend. Het orgel moest afgeleverd worden ,,ten dage van Goude
,,Kermisse tocomende, Ao. seven ende vijftig (1557). |
||||
26
Aan den orgelmaker werd voorts nog kost en inwoning tij-
dens den bouw van het instrument gegarandeerd „als sy (die ,,Kerckmeystren) voortijden gedaen hebben, ende costenvry". Het document sluit met de clausule: „Des 't oirconden hebben
„de Burgemeesters Kerckmeesters Getydenmeesters ende Mr. „Hendrick voorn, dese voorz. voorwaerden onderteekent den „elfden Junij Ao. XVc sessenvyftich". Intusschen heeft de bouw van het instrument nogal stagnatie
ondervonden, zoodat het eerst in het najaar van 1558 is afgele- verd, 't Is toen gekeurd en bespeeld door Pontijac Adrijaenszn., organist te Woerden den 19den December 1558. Dit betreft hoofdzakelijk het binnenwerk van het orgel, dus
het klinkende gedeelte. Van het gebeeldhouwde front wordt in het bestek niet gesproken. Waarschijnlijk was Mr. Hendrik geen schrijnwerker, trouwens de ka,stenmakerij en de beeld- snijderij waren in de Middeleeuwen twee aparte beroepen. Ook had de orgelmaker niet te zorgen voor werk buiten het eigen- lijke orgel, want, zoo staat in het bestek, ,,dat groff houtwerck ,,ende yserwerck steliagie 't welck die Kerckmeisters buyten des ,,voorn, meester Heyndriks costen leveren sall". Wie was nu de ,,beeltsnijder " van onze prachtige kast?
Al onze naspeuringen op dit gebied zijn tot nu toe zonder re-
sultaat gebleven, nergens hebben we eenige positieve aanwij- zing voor den een of anderen orgelschrijnwerker kunnen vin- den. Toch worden in oude stukken en kronieken van de XVIe eeuw meerdere ,,beeltsnijders" genoemd. Zoo was een der grootste de beroemde Jan Terwen, Zuid-Nederlander van ge- boorte en in 1589 te Dordrecht gestorven. Zijn geniaalste werk is wel de Koorbanken in de Groote Kerk te Dordrecht. Ook Colyn de Nole te Utrecht, was een hoogstaand kunste-
naar. Hij heeft gewerkt o.a. aan het Stadhuis van Kampen, waar ook de bekende Mr, Vrederijck eenige onderdeelen ge- sneden heeft. Of één van deze kunstenaars aan ons orgelfront gewerkt heeft, of volgelingen uit hun school, is niet met zeker- heid te zeggen. Vermoedelijk hebben verschillende kunstenaars uit verschillende perioden eraan gebeiteld. Immers het verschil in snijwerk van de pilasters en van de friezen is zoo opvallend, dat dit onmogelijk van één hand kan zijn. Toch ademt het beide den zwierigen en bevaUigen geest der Renaissance. We zouden in dit verband ook nog kunnen denken aan den
|
||||
27
Utrechtsche beeldhouwer Corn. Bloemaert, die o.a. aan den
kansel in de Bossche Kathedraal heeft gewerkt. Het moet in ieder geval een grootsch en pompeus stuk werk
geweest zijn, een majestueus gebouw als de Goudsche Sint Jan volkomen waardig. De Renaissance-rijkdom van snijwerk, maskers, bladranken en voluten is er in ruime mate op uitge- strooid. Zeer waarschijnlijk heeft zij ook deuren of luiken ge- had, al of niet beschilderd, mitsgaders een galerij, zooals de kast van Harencarspel in het Rijksmuseum nog te zien geeft. Meermalen werden luiken en deuren op kunstzinnige wijze
beschilderd, zoo b.v. beschilderde P. Saenredam de luiken van het orgel te Den Bosch; ook Holbein en Hans Memling kregen meerdere malen dergelijke opdrachten. Het orgelschrijn van Scheemda werd beschilderd met bijbel-
sche tafereelen in den trant van Jan Swart uit Groningen. Zoo moeten we ons ook het Goudsche orgel voorstellen: kolossaal van afmetingen, evenwichtig in verhoudingen, slank in opgang, daarbij rijk aan snijwerk en polychromie, het geheel indrukwek- kend als monument. Lotgevallen van het orgel.
Nadat het instrument 30 jaren had dienst gedaan, moest in
1588 de eerste reparatie verricht worden. De kosten daarvan werden betaald half door het Kerkbestuur en half door het Stadsbestuur. Korten tijd daarna is het vernieuwd door Dirck Pieterszn. orgelmaker te Utrecht, voor ƒ 132.50 tot 40 gr. vlaems, waarschijnlijk is dit een groote vernieuwing geweest, althans naar de voor dien tijd hooge kosten te oordeelen. In 1637 vinden we een ingrijpende verandering vermeld be-
treffende de kast. In dat jaar toch werd door kerkmeesters aan- besteed aan Dirck Thoniszn., schrijnwerker ,by de hoop te ,,maeken drythorentgens opt posytijf van de orgel in St. Jans- ,,kerck. Een te midtwegen ende aen ofte op elcke heuck (= ,,hoek) volgende, volgens te ontwerpe en patroon by Pieter ,,]ans2n. Oosterlaet, beeltsnijder en schrynwercker daervan ge- ,,maeckt voor ƒ 50___tot 40 gr. tstuck". Omstreeks dezen tijd kwam een nieuw element in de schrijn-
werkerij: men week meer en meer van het gezonde, mannelijke principe van vorige generaties af en sloeg over in Spielerei en carricaturisme. Pronkerij,, pralerij, holle niets-zeggende motie- |
||||
28
ven en versierselen verdrongen de stoere elementen van Go-
thiek en Renaisance. De „dry thorentgens" aan onze kast zijn daar mede de bewijzen van. Het orgel als instrument werd intusschen gaandeweg slech-
ter; in 1732 moest het belangrijk hersteld worden. Dit geschied- de door den bekenden orgelbouwer Frangots Moreau te Rot- terdam. Enkele jaren later klaagde de organist er over dat het orgel zeer ontstemd was en onder het spelen hevig schudde. Na grondig onderzoek besloot men toen het niet meer te laten repareeren maar zoo mogelijk van de hand te doen. Een ge- schikte koopster werd gevonden in de Luthersche Gemeente van Gouda, die het in 1745 overnam voor de som van ƒ 1100.—. Het geheele orgel met schrijn en alles werd door den orgel- maker Wichleb naar de Luthersche kerk overgebracht en al- daar weer speelvaardig gemaakt. Vermoedelijk zijn er toen al eenige sieraden van de fraaie kast afgenomen, de ruimte in de Luthersche Kerk was daarvoor te klein. Joachim Hess, organist en klokkenist te Gouda verhaalt in
zijn ,.Luister v. h. Orgel" Anno 1774 dat het orgel uyt de St. Janskerk, bij de overbrenging in de Luthersche ,,geheel ver- ,,nieuwd is, schoon van klanc, mannelijk, teffens lieflijk, door de ,,deugdelykheit van Holpijp en Prestant, oingiemeen fraay, ,,d'eene stem overtreft d'ander in liefelykheid. Hij beschrijft daarin ook 't nieuwe orgel, dat in 1736 in de St
Janskerk gebouwd is als een ,,Koninklijk instrument van groot- ,,se afmetingen, 78 voet hoog, konstig geplafoneerd door Pie- ,,ter Schauer, beschilderd met fraaye beelden." Het snijwerk werd uitgevoerd door Dirk v. d. Wagt te Gou-
da. Gedurende meer dan 2 eeuwen heeft het oude orgel in de Luthersche kerk dienst gedaan, totdat het op het einde der 19e eeuw te slecht werd om nog eens te laten restaureeren. De kos- ten zouden te hoog worden. Het kerkbestuur deed daarom een poging bij Jhr. van Riemsdijk, Directeur van het Rijksmuseum, het te verkoopen. Deze is het komen bezichtigen, doch ging niet tot aankoop over. Korten tijd daarna bood de heer J. Th. A. Lindsen, oudheidkundige te Utrecht er ƒ 650 voor. Dit bod werd verhoogd met ƒ 50.—, waarna genoemde heer op 28 Juli 1898 de kooper werd. Door bemiddeling van den kunstzinnigen Pastoor van Heu-
kelum te Jutfaas werd het aangekocht door het R.K. Kerkbe- |
||||
29
stuur van Abcoude. In het voorjaar van 1904 is het in de R.K.
Kerk aldaar geplaatst, De heeren Mengelberg en Maarschal- kerweerd, resp. beeldhouwer en orgelmaker te Utrecht, hadden hierbij een uiterst moeilijke taak. De kast was veel te groot voor de koorruimte vmi de Katholieke Kerk, daarenboven lag zij in tallooze kleine stukken uit elkaar. Zij moesten daarom beginnen met veel van de versierselen
weg te laten. Eendeels was dit een verk'es, anderzijds was hef ook weer een aesthetisch voordeel, om_^dat daarmede veel waf smakeloos was, verdween. Na rijp overleg, met passen en meten zijn zij toch ern geslaagd een stemmig en schoon geheel samen te stellen, dat het karakter van de middelceuwsche kern gaaf be- houden heeft, dat volkomen paste in de koornis en bovendien zich harmonisch aansluit bij het interieur van de fraaie Gothi- sche Kerk. De kroon werd op het werk gezet door de exquise wijze
waarop de kunstschilder J. F. H. Janssen te Zevenaar op aan- wijzing van Mengelberg het front gepolychromeerd heeft. De Renaissance-kleuren van goud, rood en blauwgroen, af-
gewisseld door het zilvergrijs van de pijpenbundels, zijn een weelde voor het oog en frappeeren immer weer. Waarlijk, de R.K. Kerk van Abcoude bezit in dit front een
kostbare kunstschat van lang voorbije geslachten, een heerlijke getuigenis van den religieuzen kunstzin onzer voorvaderen. JOAN VIS.
Abcoude, October '36.
|
||||
Oude Waterstaat te Baambrugge
|
||||||
De Fransche denker Jean Jacques Rousseau zou bij het con-
cipieeren van zijn gedachtensysteem over het „Maatschappe- hjk Verdrag" nog een historisch argument méér gehad hebben, indien hij den oorsprong van den Nederlandschen Waterstaat had gekend. Immers, ongetwijfeld heeft men op 't terrein van 't huidige waterschaprecht te doen met een publiekrechtelijke ma- terie, met overheidsrecht; maar toch, als oorsprong kunnen we vaak in onzen Waterstaat een vrijwillige overeenkomst aanwij- zen En hoever wij ons ook verwijderd mogen gevoelen van het
gedachtenkhmaat van een Rousseau, het is een feit, dat mede onze Gouw Niftarlake haar steentje bijdraagt tot ondersteuning van het ,,Contrat Social" van den revolutionnairen denker; en dat steentje wordt juist geleverd door den oerouden waterstaat. Laten wij namelijk zien, wat de Westzijdsche waterschap-
pen te Baambrugge als geboortebewijsje kunnen overleggen van hun Ringkade-Schouw. Wij lezen : ^)
„De ondergeschreeven Ingelanden resorterende respective
,,onder de Donkere vhetse, Roode ende Hooghlandsche neffens ,,de Groene water moolens staende aen de Veenzijde in 't Ed. „Mo. heeren staaten gerecht van Abcoude verklaeren met mal- „canderen verdraeghen ende over eengecomen te sijn sulcx ,,doende mitsdeezen in de nae volgende articulen ende dat tot „de meesten dienst ende Nut van de voorschr. polders. 1
„Eerstelijck dat yder van hun luyden gehouden sal sijn bin-
„nen den tijt van drie maenden ten langhsten soo voor aen 't ,,geyn of aen de vaert als achter aen de Veenweteringhe tot |
||||||
1) Volkomen zeker is de tekst niet. Ook de redactie van het Groot
Plakkaatboek van Utrecht bleek niet geheel betrouwbaar. |
||||||
31
„sijn Eygen costen te maecken ende voorts te onderhouden op
,,sijn eygen land ofte Hofstede een goede cade breed op de „grond thien ende op de kruyn vijff voeten, mitsgaeders twee „voeten hoogh boven 't hooghste winter water. 2
„ten tweeden dat de zijlings kade aen de zijde van de Gheyn-
„sche sloot tot laste alleen van de polder van de Donker vlietse „molen als mede de opstallen ten wederseyden van de Molen- „vliet van deselven molen tot in 't Gyn toe op de breete, swaer- „te ende hooghte als voorschr. is, binnen den tijt van drie maen- ,,den voorschr. gemaeckt ende voorts onderhouden zal moeten ,.worden. 3
,,ten derden dat daarentegens verder de zijlinghs cade aen de
,,zijde nae Abcoude toe, tot laste alleen van de Ingelanden van ,,de polders van de drie andere molens als mede de opstal ten „wedersyden van de molenvliet vandeselve molens tot in 't geyn ,,toe oock binnen de voorschr. tyt van drie maenden op de ,.breete, swaerte, ende hooghte als boven gemaeckt ende voorts „onderhouden sal moeten worden. 4
,,ten vierden opdat de voorsch. voor ende achtercaden mitsgae- „ders zijlinghs caden item d' opstallen van de voorschr. respec- ,,tive moolenvlieten alsoo binnen de vorsch. tyt van drie maen- ,,den moghen voltrocken ende voorts wel ende nae behooren ,.onder houden worden sullen de ses poldermeesteren, dat is ,,uyt yder molen twee poldermeesters benevens een ofte twee ,,van de landgenoten van yder van deselve polders, acht dagen ,na 't yndighen van de voorschr. drie maenden, de voors. caden ,,en molenvheten gaen opnemen ende schouwen ende in dit ,.lopende Jaer nogh eens in 't laest van de tyt omtrent Bam- ,,brughse kermis ende dan voorts alle Jaeren tweemael des Jaers ,,de voorschr. caden ende moolenvlieten 't samen gaen schou- ,,wen mits dat de eerste schouw geschieden sal op den 20 febr. ,,ende de tweede in 't laest van September voorsz. ende wie op ...,een van deslve schouwdaghen comt beboet te worden sal ver- ,.beuren op yder slagh ses stuyvers ten behoeve van de polder |
||||
32
„in welke de beboetingh valt ende sal de beschouwde door pol-
,dermeesters een weet daarvan worden gedaen opdat 't onvol- ,,maeckte werck binnen acht daghen daarnae volmaeckt werde „ende nae verloop van die acht daarin gebrek blijvende sal ver- „beurt worden op yder slagh de helft meer ten behoeve alsbo- „ven, sullende alsdan de poldermeesters het werck moeten doen „opmaecken tot coste van de gebreeckighen ende het verschot „van dien moghen doen innen bij overleveringh ende parate „executie, nevens den derden penningh meer. 5
„ten vijfden dat alle de landen in de voorschr. polders geleghen „en respective voor het poldergeldt soo ordinaris als extra ordi- „naris mitsgaeders voor de schouwboeten ende andere oncosten „reëelijk sullen syn en blijven verbonden. 6
„ten sesden dat mits 't oprigten van deze articulen niet verstaen
„en sal ofte kunnen werden eenige veranderinghe of vern'etingh „in de molen ofte polderbrieven d'e de voorschr. drie respective „polders yder in den haere hebben opgerecht, gemaeckt te svn, „maar sullen die in haer geheel ende volle kragt blijven, alsoo, „buyten 't schouwen der Kaaden met dies aencleeft als boven, ...yder op syn selffs en in syn geheel blijft. |
||||||
„ten seevenden dat hierover versocht sal worden approbatie
,,der Ed. Mog. heeren Staaten 's lands van Utrecht of van haer ,,Ed. Mo. gedeputeerdens. ,,Des 't oirconde desen ondertekent op 't huys te Loenresloot
„den 19 february ouden stijl des Jaers 1676. ,,(was getekent) Maria Johanna van Amstel tot Loenresloot. ,,(en2., de verdere handteekeningen van de ingelanden). ,,(was geappoincteerd). ,,De gedeputeerden van de Staaten 's lands van Utrecht appro-
,,beeren desen Schouwbrief voorbehoudens ende onvermindert ,,een ygelyck syns rechts ende gerechtigheid. ,,gedaen 't Utrecht den 31 augustij 1676. ,,(onder stond) ter ordonnantie als boven ,,was getekend) J. van Luchtenburgh. |
||||||
33
Ziedaar, het maatschappelijk verdrag, waaruit zich een stukje
overheidsgezag ontwikkelde. Het bekende geluid van de slot- tiraden, dat overigens ,,ieder op sijn selffs en in sijn geheel ,,blijf", en ,,onverminderd een iegelijck sijns rechts ende gerech- tigheid", is typeerend om te doen blijken, dat men niet meer vrijheid opofferde, dan men noodzakelijk achtte. Rousseau zou niet beter verlangen. Zeker, grooter figuren
dan Rousseau, in de eerste plaats onze Hugo de Groot hadden reeds eerder de gedachte van het ,,maatschappelijk verdrag" uitgesproken, maar de geschiedenis kent meer gevallen, dat aan een gedachte de naam wordt verbonden van hem, die haar slechts populair wist te maken. Intusschen,, de rechtsfiguur van het Nederlandsche water-
schap is bovendien de rechtsvorm van een belangengemeen- schap, die rechtsvorm, welke als uniek element, de eeuwen trotseerend, in ons Staatsrecht tot den huidigen dag de cor- poratieve rechtsfiguur vertegenwoordigt. Het rustieke Hollandsche landschap blijkt aldus reeds eeu-
wenlang in vredig samenwonen te herbergen de geestes- sprankjes van volkssouvereiniteit en van den corporatieven totalen staat beide! Zoo wil het de iron'e der Geschiedenis! Maar ons, leden van Niftarlake, interesseert de geciteerde
Schouwbrief nog nader in ander opzicht. Het jaartal 1676, op het eerste gezicht een willekeurige datum
beg.'nt namelijk voor ons te leven, als wij bedenken, dat wij ons bevinden in de jaren, volgende op het nationale rampspoe- dige jaar 1672, terwijl wij van elders zijn ingelicht over den treurigen toestand der landerijen in de jaren, op dat oorlogs- jaar gevolgd. In het Jaarboekje 1925^) wordt uit het kerkelijk archief te Baambrugge medegedeeld, hoe tot 1676 de lande- rijen, die onder de inundatie geleden hadden, voortdurend over- stroomd bleven, en dat eerst in 1676 verademing intrad. Ook weten wij^), hoe de Hinderdam in de Vecht door de
Franschen was vernield en eerst in 1674 door een sluis te Muiden v.'as vervangen. Het wordt ons duidelijk, dat men in die jaren opnieuw den strijd tegen het water moest organisee- ren, en zoo is het te verklaren, dat uit het jaar 1676 het stuk |
||||||
1) blz. 31, door J. G. Th. Grevenstuk.
2) passim.
|
||||||
34
dateert, krachtens welk alle Westzijds gelegen landerijen te
Baambrugge door één Ringkade werden omgeven en de eigena- ren zich aaneensloten, om samen een verplichting tot aanleg en onderhoud van waterkeeringen vast te leggen en onder controle te stellen. Op het kasteel te Loenersloot, in vroeger eeuwen door oor-
logszuchtige heeren bewoond '), werd thans echter in 1676 deze overeenkomst gesloten betreffende een werk des Vredes. En het wordt duidelijk, hoe men te werk ging: de landerijen
waren verdeeld in lange strooken, ,,weeren", van de voorzijde aan den Angstel tot de achterzijde aan de Vinkeveensche kade strekkende, zoodat ieder hoogere gronden aan de vóór- en la- gere terreinen aan de achterzijde exploiteerde, en ieder naar evenredigheid een gedeelte kade vóór en achter in onderhoud had. Ten algemeene laste kwamen echter de zijdelingsche ka- den en de molenvlieten, omdat deze molenvlieten extra aange- legde werken waren ten behoeve van allen, waardoor de kaden verlengd werden, welke verlenging dan ook door allen onder- houden moest worden. Desgelijks ten aanzien van de zijdeling- sche kade, omdat allen terzijde door deze beschermd werden. En deze algemeene onderhoudsplicht bestaat nog precies zoo, b.v. van de zijdelingsche kade aan de 'Geuzensloot, van welke naam wij 't romantisch tintje moeten verwijderen, dat gedachten aan de tachtigjarige worsteling onzer voorvaderen zou kunnen opwekken. Want verschillende oude stukken spreken van Geyn- sche sloot, eenvoudig de verbinding tusschen Geyn en Vinke- veensche wateren. Toch kennen de westzij dsche waterschappen de romantiek
wel. De Hornweg, bij Baambrugger en Abcouder wandelaars welbekend, heeft in zijn typische bocht — (hom = hoorn = bocht) voor den opmerkzamen beschouwer een eigen bekoring. En inderdaad, volkomen terecht boeit hier het terrein door een romantischen inslag, want hier is de plaats, waar de stroomgees- ten sluimeren van 'n oude rivierbedding, een vroegeren arm van den Krommen Angstel, die in deze kromming zijn naam alle eer aandeed. Oude kaarten geven ons aanwijzing omtrent den vroegeren loop van den Angstel, en het is merkwaardig, dat zoowel de Vecht als de Angstel op dezelfde aardrijkskundige |
|||||
1) blz. 21 Jaarb. 1925.
|
|||||
Vroegere bedding en huidige loop van Kromme Angstel of Geyn.
|
|||
36
hoogte zoo geweldig kronkelden, als aarzelden zij en konden zij
den weg naar zee niet meer vinden. Duidelijker taal dan oude kaarten spreekt intusschen de bodem des lands hier voor hem, die er oog voor heeft. Getrouw aan den kronkelenden loop volgen hier de door het slip opgehoogde terreinen aan weers- zijden den Angstel en bewerken dat juist in deze omgeving zoo- vele hoog en gunstig gelegen gronden voorkomen. De huidige loop moet dan ook later gegraven zijn. Bij de mo-
derniseering van het Hooglandsche gemaal in 1925 bleek in het grondwerk wel, dat de bodem hier niet langs den oorspronke- lijken stroom hgt. En ,,Beek en Gein" heet de hofstede, die te- genover deze bocht is gelegen; het hgt voor de hand, dat belde stroomingen een poos naast elkaar bestonden, zooals bij de Vecht voorkomt. Gedeeltelijk bestaat de oude loop trouwens nog. De definitieve afdaraming van deze bocht bracht een groote
verandering teweeg, waardoor een nieuwe watergang moest worden gegraven, welke in tegenstelling met andere verhoef- slaagde vaarten in algemeen onderhoud kwam, waarvan de reden nu te begrijpen is, en wat anders volkomen onduidelijk voor ons zou blijven. Dan leggen wij ook niet een eenvoudige oude lijst van oogenschijnlijk grillige aanwijzingen van onder- houdsplicht terzijde, en nog minder veranderen wij naar eigen inzicht daarin, want zoo'n oud stuk blijkt nu de oude en recht- vaardige voorziening te bevatten wegens een veranderde situa- tie in den waterstaat. De westzijdsche waterschappen kennen voorts een zuwe, in
N.W. Utrecht meer voorkomende. Wanneer de waterschaps- autoriteit Beekman juist ziet, dan heeft hij hier een argu- ment, dat zuwe oorspronkelijk, zijwende, zijdelings gewende kade was, wat de zuwe ten aanzien van de westzijdsche lan- derijen inderdaad is. Het Middelnederlandsch woordenboek verklaart: suw =; souwe = zouw-weg, weg naar het moeras. Tenslotte vinden wij aan de Vinkeveensche grens een vaart,
het zoogenaamde Zweth, een naam, welke als Zwette, swetha, swad, swade oorspronkelijk ,,streep", ,,grensstreep" beteekende en daarom als naam zoowel voor een strook water als land of ook voor een regel afgemaaid gras kan voorkomen. De westzijdsche waterschappen, oorspronkelijk vier in getal,
later drie, (Hoogland en Groenland zijn sedert 1822 vereenigd) |
||||
37
bleven afzonderlijk, maar in één ding zijn zij vereenigd, namelijk
in het hoog houden van de oudvaderlandsche traditie in den strijd tegen het water, getuigende van een gezond conserva- tisme door 't bewaren van kostbare overgeleverde cultuurgron- den, naast een gezond vooruitstrevenden geest, die, zonder een morbide vasthouden aan wat voorbijging ook de modernste ze- genrijke geschenken der electrische techniek weet te gebruiken in de worstehng tegen het water, het voorbeeld van der vade- ren eeuwenouden strijd in de Gouw Niftarlake waardig! Baambrugge, 1936. Mr. J. SCHOENMAKER.
|
||||
Het Huis Harmeien
|
|||||
Dit Huis is reeds in het laatst der 13e eeuw bekend geweest
en men gelooft, dat het gebouwd zou zijn door een jongeren zoon uit het geslacht Van Woerden, dat zich daarna Van Har- melen vernoemd heeft. Deze was Gerrit van Harmeien, Ridder geslagen door Graaf
Floris V. Dit Huis is in de 14de eeuw door huwelijk van Alijd van Harmeien, met Dirk van Zuilen, gekomen in het geslacht van Zuilen. Deze Dirk van Ziiilen heeft, uit zijn vrij eigen goed, 43 mor-
gen lands, gelegen te Harmeien, in het gerecht van den Proost van Oud-Munster, met het huis en de hofstede daarop staande, opgedragen aan Hendrik van Boechout, Abt van St. Paulus te Utrecht, in het jaar 1348. Zijn zoon Zweder van Zuilen werd met dat zelfde huis en
land beleend in het jaar 1381. Terwijl hij dit Huis bezat, werd het, in het jaar 1374 door
Hertog Albrecht van Beijeren ingenomen, geplunderd en ver- brand. Na Zweder's dood ontving Dirk van Zuilen de beleening,
op 3 October in het jaar 1415, die het huis, dat toen reeds weer schijnt te zijn herbouwd geweest, den Leenheer weer opgedra- gen heeft, ten behoeve van Dirk van Zuilen, zijn zoon, die daarmede beleend werd op 6 Januari 1435. Na zijn dood is het leen weer verstorven op zijn oudsten zoon Dirk van Zuilen, die nu, uit de erfenis van zijne moeder Jozina van de Haar, het Huis de Haar en andere statelijke goederen bekomen hebben- de, het Huis Harmeien, met bewilliging van den Abt van 5^. Paulus, in het jaar 1462, uitgeslagen heeft tot een achterleen van zijn Huis de Haar, ten behoeve van Gijsbert van Zuilen, zijn jongeren broeder. Ten tijde van dezen Gijsbert van Zuilen ontstond een zwaren
oorlog tuschen de stad Utrecht, op de eene, en David van öour- gondië, Bisschop aldaar, benevens zijn medehelpers, de Hollan- |
|||||
39
ders, aan de andere zijde, waarin Gijsbert, eerst de partij van
den Bisschop, en naderhand die van de stad Utrecht gehouden heeft, waarvan zijn broer op dien tijd, eerste Burgemeester was, en veel invloed had. Tot meerdere zekerheid nu, van zijn trouw, gaf hij aan die Stad het Huis Harmeien over, en stond toe, dat men daarin eene bezetting van krijgsknechten leidde, waar- op Joost van Lalain, Heer van Montigny, te dier tijd StadhoU" der van Holland, benevens Petit Salasart, een voornaam krijgs- overste, met 4000 ruiters en onderscheidene stukken kanon, den Hen Juli des jaars 1481, voor het Huis Harmeien kwam, dat aanstonds tot overgaaf gedwongen, en naderhand beroofd en verbrand werd, terwijl zij 22 gevangenen meevoerden. Na den dood van Gijsbert, welke omtrent het jaar 1492
voorviel, is de beleening gekomen op zijn zoon Dirk van Zuilen, ten wiens behoeve het Huis Harmeien den 27en Oct. 1536, op een plechtige wijze door de Heeren Staten des Lands van Utrecht, voor eene Riddermatige Hofstad erkend werd. Huis Harmeien, Sept. 1936. C. DE WAAIJER.
(Overgenomen uit: Utrechtsch Plakkaatboek en De Oude
Chroniken en Historiën van Holland en Utrecht van W. van Goudhoeven. |
||||
/ I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/ '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
--. i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r'^^' .
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■\.^')
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,n
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i' •
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r.)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V f-;»^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezicht in de Roef van de Maarssensche trekschuit.
(Naar de teekening van J. Ekels in het Rijksarchief te Utrecht). De Heer in het hoekje rechts veroorlooft zich de weelde van een vetkaars.
De andere rookt ondanks de aanwezigheid van eene dame. Op de tafel bevinden zich voor 18de eeuwsche rookers onmisbare voorwerpen: het kwispedoor, een ontzettend onsmakelijk voorwerp, en een tabakspot. Ook de schipper rookt een Gouwenaar. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervoer in vroeger tijd
„Vragtschuit*^ en Toerwagen. |
|||||||
Het veer van Maarssen op Utrecht en Amsterdam.
|
|||||||
Zoo gemakkelijk als het nu is om in korten tijd in een keurig
ingericht en gemakkelijk openbaar middel van vervoer van Maarssen uit Utrecht, of Amsterdam te bereiken, zoo moeilijk was het ,,in vroeger dagen" — lang voor trein of auto beston- den — een reis te maken. Voor Maarssen, gelegen aan de ri- vier de Vecht, was de ,,vragtschuit" het aangewezen vervoer- middel, zoowel voor personen als goederen. Dit vervoer was door reglementen aan banden gelegd en ,,Schout, Scheepenen, Secretaris en boode van Maarssen" hadden van den ,,Heer van Termeer, Maarssen, enz., last en bevel ontvangen om nauw- keurig acht te geven, dat de reglementen werden nageleefd. Bij overtreding werden de schippers beboet, of wel hunne schuiten voor een bepaalden tijd aan de ^ketting gelegd. In onze dagen van snelverkeer is het voor onze lezers misschien wel interes- sant iets meer van het Maarssensche veer op Utrecht en Am- sterdam, zooals dat weleer bestond, te vernemen. Op den 29en Augustus 1789 werden op den ,,Huyze van
Ridderhofstad Termeer tot Maarssen" twee nieuwe reglemen- ten vastgesteld, het eene op Ihet Veer en de Vragtloonen van Maarssen op Utrecht, het andere op 'het Veer van Maarssen op Amsterdam. De vaststelling van deze reglementen geschiedde namens den Heere van Termeer, Maarssen, enz., ,,ten verzoeke van Schout en Gerechte van Maarssen en om de menigvuldige klag'ten van veele goede in- en opgezetenen van de zelve Am- bagts Heerlijkheid, over diverse inconveniënten en ongeregelt- heden op het veer en de invordering van de vragtloonen". In deze nieuwe reglementen werd bepaald, dat de schippers
ieder moesten houden ,,een bekwaame overdekte vragtschuit, |
|||||||
42
voorzien van digte Meeden, goede lijnen en wat daar voorts toe
behoort". De schuiten waren onderworpen aan het toezicht van Schout
en Scheepenen, die ,,jaarlijks op Maarssense kermis, of op an- dere tijden, de schuyten met hun toebehooren moesten exami- neeren". In veAand met dit onderzoek waren de schippers ver- plicht zich met hunne schuyten aan het Rechthuis (destijds aan de Vecht gelegen) te vervoegen. Alleen goedgekeurde schuy- ten mochten gebruikt worden, terwijl bij eventuede reparatie de schippers verplicht waren elkander over en weer te helpen. ,,De schuyt op Utrecht vertrok eenmaal per dag (uitgezon-
derd Zondags en andere Feest- of KeAdagen) en wel van half Sept. tot ultimo Maart om half negen v.m. en van 1 April tot half Sept. om 8 uur v.m. Dit vertrek had plaats van den herberg ,,ihet Staate Wapen" (naar aïle waarschijnlijkheid thans hotel ,,Concordia") ,,op het laatste geluij van den Bengel, daartoe aan de Brug te plaatsen, welke door den brugman terstond op het klökkenslag van de kerk driemaals met een korte tusischenpozing geluyt moest worden". Na dat geluy moest de schipper vertrek- ken. Wachten op wie dan ook was verboden. Van Utrecht ver- trokken de schuiten naar Maarssen van 1 Sept. tot 1 Nov. om half vier, van 1 Nov. tot 1 Maart om drie uur en van 1 Mei tot 1 Sept. om 5 uur n.m. De afvaart te Utrecht geschiedde op het slaan van de Jacoby kerkklok. De schuyten lagen steeds op hun gewone plaats buiten de sluys, alleen des Zaterdags lagen zij binnen de stad. De schuyt naar Amsterdam vertrok dagelijks en eveneens van
de brug, al naar gelang van den tijd van het jaar, om half tien, half elf en twaalf uur. De schippers moesten zorg dragen, te Amsterdam binnen te varen voor het ,,boomsluyten"; de schuyt van Amsterdam vertrok het geheele jaar door des nam. 2 uur van de ,,beerebijt". Bij ,,beslooten" water geschiedde het vervoer van passagiers
en pakgoederen per toerwagen. Dit vervoer per wagen geschied- de op Utrecht dagelijks, heen en terug, op Amsterdam evenwel alleen op Maandag en Donderdag en terug op Dinsdag en Vrij- dag. Waren evenwel 4 passagiers of veel pakgoederen, dan moest een wagen ingevoegd worden ,,en anders lederen dag ge- legenheid gegeven worden om brieven of kleynder pakkasie te kunnen bezorgen". |
||||
43
Gedurende de maanden Nov. t.m. Maart mochten de schip-
pers op Amsterdam „met de schuyt van Breukelen of Loenen samen varen en hun passagiers of goederen aan de Nieuwen- sluys of Breukelen overscheepen, uitgezonderd Zondag en Woensdag dan moest naar Amsterdam worden doorgevaren en Maandags en Donderdags terug „zonder te zamen te mogen vaaren 't zij er veel of weinig passagiers of vragtgoederen wa- ren". De schippers mochten niet weigeren om de roeven te verhu-
ren, of ten behoeve van een of meer passagiers een tweede roef af te schieten. Deze tweede roef afschieten mocht niet plaats vinden, indien ,,'t Ruym van de Schuyt tot op de helft met steen, koeken, mist of pakgoederen was beladen, in dit geval was de andere helft van 't Ruym ten gerieve van de gezamenlijke pas- sagiers". Indien de roef niet verhuurd was, dan moesten de schippers toezien, dat er niet meer dan tien personen, in plaats namen, terwijl het tevens verboden was in de roef groote pak- ken, kisten en of koffers te plaatsen. De passagiersvracht op Utrecht bedroeg 2 stuivers, in het
Ruym 1 st. en 4 penningen. (Wanneer bij beslooten water het vervoer per wagen plaats had, was verschuldigd ,,in de bak voorwaarts 8 stuivers, agterwaards 6 St. en voorin agter de voerman 4 stuivers", terwijl in den wagen voor „kisten, Cof- fers. Pakken" enz. de dubbele vracht verschuldigd was). Van of naar Amsterdam was verschuldigd in de Roef 10 St., in 't Ruym 7 St., kinderen onder de tien jaren betaalden halve vracht. Het vervoer in den wagen naar of van Amsterdam be- droeg ,,in de Bak voorwaards 30 St., agterwaards 24 St. en voor in agter de voerman 20 Stuyvers". Bij genoemde reglementen werden ten slotte uitvoerig de prij-
zen voor vragt en bestelloon vastgesteld voor de verschillende „goederen", welke per schuit vervoerd konden worden. Deze lijst, alphabetisch gesteld, neemt alleen circa 9 bladzij-
den van het reglement in beslag. Maarssen. H. J. STEVENHAGEN,
|
||||||
(Met toestemming overgenomen uit het Zondagsblad van het
U. D. van 24 Nov. 1935). |
||||||
INHOUD
|
|||||||
1. Naamlijst van het Bestuur en de Leden......... V
2. Jaarverslag van den Secretaris............... XI
3. Rekening van den Penningmeester............ XIII
4. Verslag van de Excursie naar Haarzuilens en Har-
melen, door Joan Vis..................... XV 5. In Memoriam A. van Beek, door Joan Vis......XXVII
|
|||||||
I. Maarssen's Vechtbrug, door H. J. Stevenhagen...... 1
II. Endelhoven en Beresteyn te Maarsen, door Pastoor
A. E. Rientjes ........................ 8
III. Ridderhofsteden, medegedeeld door J. D. Bastert 18
IV Het orgelfront der R.K. Kerk te Abcoude, door Joan Vis................................. 21
V. Oude Waterstaat te Baambrugge, door Mr. J.
Schoenmaker........................... 30
VI. Het Huis Harmeien, door C. de Waayer......... 38
VII. Vervoer in vroeger tijd, door H. J. Stevenhagen ... 41
|
|||||||