JAARBOEKJE
|
||||||||
VAN HET
|
||||||||
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
|
||||||||
„NIFTARLAKE"
|
||||||||
1942
|
||||||||
ELÏÏCTR. DRUKKERIJ H. J. SMITS
OUDE GEACHT 231 — UTRECHT. |
||||||||
L S.
|
||||
,,Niftarlake" viert feestelijk zijn dertigsten verjaardag. Daar-
voor heeft zijn dochter: de Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied gezorgd. Haar Werk- comité had de regie, alsmede de samenstelling van den toe- lichtenden tekst aanvaard van een film, genaamd: de schoone en historierijke Vecht, welke leiding aangeboden was door de N.V. Filmfabriek: ,.Polygoon" te Haarlem. Bij deze mooie geluidsfilm voegen zich de schrijvers van
verschillende artikelen, om gezamenlijk de aantrekkelijkheid van ,,Niftarlake" in woord en beeld te teekenen. Voor zulk een belangstelling wordt hartelijk dank gezegd,
Zij het semper crescendo!
DE REDACTIE.
|
||||
Jaarverslag.
|
|||||
Op Woensdag 11 Juni 1941 had in Hotel ,,De Kampioen" te
Nieuwersluis de 29e Jaarvergadering plaats, waarbij volgens de presentielijst aanwezig waren 16 leden. De Voorzitter opende de vergadering en zeide, dat we in het
afgeloopen jaar in allen eenvoud ons werk hadden voortgezet, terwijl hij constateerde, dat enkele nieuwe inzenders ons met een artikel voor het Jaarboekje verblijd hadden. Het Jaarverslag der Secretaresse werd goedgekeurd, terwijl
na het uitbrengen van het financieel verslag door den Penning- meester, den Heeren Hans Matthes en de Joncheere verzocht werd, de rekening na te zien. Deze werd geheel accoord be- vonden, hetgeen bij monde van den Heer Matthes werd mede- gedeeld, en voorgesteld, den Heer Bastert voor zijn keurig gehouden beheer te déchargeeren. Bij de periodieke verkiezing van vijf bestuursleden werden
op voorstel van den Heer Dr. Jac. Zwarts alle vijf de aftreden- den bij acclamatie herkozen, zijnde de Heeren Dr. Mr. J. W. Verburgt, J. D. Bastert, Pastoor A. E. Rientjes, L. Schiethart en A. H. Doude van Troostwijk. Wat betreft de verlenging van den duur van het Genoot-
schap, waren alle aanwezigen het erover eens, dat deze moet worden aangevraagd. Voorgesteld werd, dat de Voorzitter in den Haag op het Departement van Justitie deze zaak zou be- spreken. Algemeen was men van oordeel, dat het te betreuren zou zijn, als een genootschap als het onze geen rechtspersoon- lijkheid zou bezitten. Daarom zou het bestuur opnieuw be- williging daarvan verzoeken, dat is beter, dan ,,zwevend" te blijven. Aangaande een te houden excursie deed de Heer Bastert het
voorstel, naar Koog aan de Zaan te gaan, waar twee musea te bezichtigen zouden zijn. Deze tocht zou per boot kunnen ge- schieden, terwijl we in onzen ledenkring personen hebben, uit die gemeente afkomstig, die als gids dienst v/ilden doen, zijnde de Heer en Mevrouw Gerbrand Vis. Aangezien iets anders in |
|||||
V
deze tijden moeilijk te organiseeren was, werd het voorstel
met algenieene stemmen aangenomen, en de datmn vastgesteld' op Dinsdag 29 Juli 1941. De Excursiecommissie zou bestaan uit de H.H. Verburgt, Bastert, Trouw, Wijmstra en Vis. Verder werd besloten weder een Jaarboekje het licht te
doen zien. De Voorzitter vroeg in aansluiting hierop om in- zending van artikelen, terwijl de Heer Ir. J. Loeff toch gaarne de traditie wilde voortzetten, ook al zouden de kosten mis- schien wel 50 'Vo hooger znij dan anders, doch dan eventueel een jaarboekje van beperkter omvang. Dan volgde het punt bijdragen aan de van Sypesteynstich-
ting en de Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied. Wat de van Sypesteynstichting betreft, gaf de Heer Bastert
een toelichting en betoogde, dat het noodzakelijk is, dat daar financieele hulp komt. Hij noemde als jaarlijksche toelage ƒ 5.—, hetgeen hij als Penningmeester kon verantwoorden. De Voorzitter steunde dit voorstel, en alzoo werd besloten. De Voorzitter legde voorts uit, dat de Comm. v. d. Vecht
vorig jaar geen bijdrage gevraagd had, doch thans weer wel. De uitgaven zijn niet zoo groot, doch er kan dan ook niet zoo- veel gedaan worden. Er zijn echter zooveel belangen te be- hartigen, daarom vroeg hij met aandrang, thans een bijdrage van ƒ 25.— toe te staan. De voortdurende werkzaamheden dezer Commissie zijn bekend, om hetgeen met vernietiging be- dreigd wordt, te behouden. De Heer Bastert deelde mede, dat hij de vorige jaarvergade-
ring dier Commissie had bijgewoond, dus is hij ervoor, de bij- drage te verleenen. De Heer van Wees vond, dat deze Commissie niet zoozeer
het doel van ,,Niftarlake" nastreeft, doch hierop antwoordde de Voorzitter, dat juist deze Commissie in den boezem van ,,Niftarlake" is ontstaan, toen op een Jaarvergadering van eenige jaren geleden een mededeeling werd gedaan over de vervuiling van de Vecht, waaruit een bespreking ontstond, die de oprichting der Comm. v. d. Vecht tengevolge had. Deze staat dus in direct verband met ,,Niftarlake", daarom gunt ook ons Genootschap aan de dochtercommissie gaarne een bij- drage, want de ontwikkeling der plaatsen hangt ten nauwste samen met de historie. Dat het dus een geheel ander genre van werkzaamheden zou zijn, is slechts schijn. |
||||
VI
De Heer Weyland juichte het toe, dat juist door de kennis
van de omgeving de Commissie voor de Vecht meestrijdt voor het behoud van de Vechtbrug te Vreeland, terwijl de Heer Bastert nog eens naar voren bracht, dat zij waakt voor het be- houd van de schoonheid van de Vechtstreek en die bevordert. Alzoo werd ook deze bijdrage verleend.
Van de rondvraag werd een druk gebruik gemaakt. De Heer
Bastert bepleitte steun te verleenen bij een actie tot behoud van den molen in den polder Breukelen-Proostdij, welke geen dienst meer doet, en daarom met slechting bedreigd wordt, hetgeen het natuurschoon zou schaden. Hij is buiten werking gesteld, omdat de wieken in den grond draaien, en het hout- en hekwerk in verval is, zoodat het te hooge reparatiekosten zou geven. Waar het hier een spoedgeval betrof, zou de Heer Bastert zich met ,,Curtevenne" verstaan. Er diende spoed achter gezet te worden, want de Heer Quarles van Ufford deelde mede, dat het nog ongeveer vier weken duren kon, eer met afbraak begonnen werd. De Heer Bastert deed nogmaals pogingen om de leden aan
te sporen, nieuwe leden te werven, aangezien door overlijden en vertrek er velen zijn afgeschreven. De Heer Weijland zou als Archivaris van ,,Niftarlake" gaar-
ne een goede bibliotheek opbouwen, en daartoe verzamelen de boekwerkjes, die in de eerste jaarboekjes als geschenk ver- meld zijn; hij informeerde, waar deze zich bevinden. De Scretaresse zou moeite doen, dit te weten te komen, terwijl de Bibliothecaris in een eerstvolgend jaarboekje ook de aan- dacht op deze bibliotheek wilde vestigen. De Heer van Wees informeerde naar een ouden gevelsteen,
vermeldende de namen der personen, die indertijd het Vecht- gemaal tot stand' brachten. Deze steen is indertijd door een der Burgemeesters gered, doch de verblijfplaats ervan is onbe- ken.d De Heer Weyland nam op zich, hiernaar te informeeren> De Heer Loeff kreeg een jaarboekje van het Gooisch Museum
in handen, en zou gaarne zien, dat ook ,,Niftarlake" een ge- westelijk museum voor onze gouw wist samen te stellen, des- noods als onderdeel van Sypesteyn; er is zeer veel, dat de moeite waard is. De Heer Trouw deelde mede, dat Polygoon een film van de
Vechtstreek zou opnemen, waarbij de Heeren Verburgt, Wijm- stra en Trouw zouden assisteeren. Eenige aanwezigen zoudea |
||||
VII
deze film willen vertoond zien voor „Niftarlake", of er een
copie van laten maken, eventueel in samenwerking met V.V.V. te Utrecht, V.V.V.B.N. ,,De Vechtstreek" en ,,Heemschut". De Heer Vis achtte dit te kostbaar. Daarna werd deze geanimeerde vergadering gesloten.
Op 25 Juli d.a.v. had de excursie naar Koog aan de Zaan
plaats; een verslag van dezen molen- en museumtocht vond in het laatste jaarboekje reeds een plaats. Het jaarboekje kon gelukkig met een voldoend aantal arti-
kelen uitkomen. En hiermede ben ik aan het einde van het jaarverslag ge-
komen, hetgeen ik nog gaarne met een mededeeling omtrent het aantal leden wilde besluiten. Mocht ik vorig jaar den wensch uiten, op onze 30e jaarvergadering de 200 leden ge- boekt te hebben, tot mijn genoegen is het 200-tal heden over- schreden. Moge het Genootschap in groei blijven toenemen! De Secretaresse:
W. F. GREVENSTUK.
Baambrugge, 17 Juni 1942. |
||||
staat van Ontvangsten en Uitgaven over het 30e Genootschapsjaar 1941 — 1942.
|
||||||||||||||||||||||
UITGAVEN:
Jaarboekje 1941 ..........
Incassokosten, drukkosten, zaalhuur,
reiskosten, porti, enz.....
Contr. Bond ,.Heemschut" .
ld. Stichting ,,Curtevenne" Bijdr. Sypesteyn Stichting 1941 ld. dez. 1942.........
Excursie 1941:
Uitgaven.......ƒ 149.20
Ontvangsten.....,, 125.—
|
||||||||||||||||||||||
ONTVANGSTEN:
Batig saldo............ ƒ 96.
Contributies:
voor 1941 21 leden . . . ƒ 52.50
voor 1942 195 leden . . „ 487.50 3 leden a ƒ 5.— . . . . ,, 15.— 2 donateurs a ƒ 5.— . . „ 10.— |
||||||||||||||||||||||
ƒ 385.21
|
||||||||||||||||||||||
79.—
7.50 2.50 5.— 5.- <
|
||||||||||||||||||||||
565.—
7.— 1.11 |
||||||||||||||||||||||
Verkochte jaarboekjes
Gekweekte rente . |
||||||||||||||||||||||
Nadeelig saldo . .
Batig saldo . . |
||||||||||||||||||||||
„ 24.20
,, 160.70 ƒ 669.11
|
||||||||||||||||||||||
ƒ 669.11
|
||||||||||||||||||||||
De Penningmeester:
|
||||||||||||||||||||||
J. D. BASTERT.
|
||||||||||||||||||||||
Ons Archief.
|
|||||
Helaas moet worden geconstateerd, dat het archief van ons
Genootschap nog zeer scliaars bedeeld is. Hoewel in verschil- lende bibliotheken, ook op oudheidkundig gebied van alles is te vinden, en werken en oude kaarten van onze Vechtstreek daar veelal niet ontbreken, zoo zou het bezit van een flinke bibliotlieek met gegevens over de Vechtstreek van groot nut kunnen blijken te zijn. De groote moeilijkheid is echter, hoe onze verzameling uit-
gebreid moet worden. Ook hier doen wij een beroep op onze leden. Wellicht zijn er onder ons, die iets kunnen missen of dubbele exemplaren bezitten. Alles wat de Vechtstreek (en directe omgeving) betreft is welkom. Ook onder Uwe vrienden en kennissen kunnen zich bezitters
van boeken, kaarten enz. bevinaen, welke voor ons van groot belang zijn. Mogelijk, dat U hier of daar ontdekkingen doet. Van een ,.bibliotheek" kunnen wij thans nog niet spreken.
Hieronder vermelden wij de op het oogenblik aanwezige werken: Utrechtsch Bisdom. (Oudheden, kerkelijke gebouwen enz.),
uitgave 1719. Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, door
Matth. Brouërius van Nidek en Isaac Ie Long. Amstellandsche Arkadia (1773), Daniël Willink.
Utrecht en derzelver fraaye omstreken, N. van der Monde.
Daniël Willinks Bloemenkrans van Christelijke liefde- en zede-
gedichten. Cl. Bruins dichtmatige gedachten over 150 bijbelsche prent-
verbeeldingen. Ons voorgeslacht, W. J. Hofdijk. (6 deelen waarvan deel 5
ontbreekt). Tooneel der Vereenigde Nederlanden, in historisch, genealo-
gisch, geographisch en staatkundig woordenboek (1725), door Francois Halman (2 deelen). |
|||||
X
Vredelant in vroegere tijden. Toespraak door Burgem. J. A. E.
Backer te Vreeland in 1894.
Eenige kleinere geschriften, overdrukken enz. o.m. over de kerk en het orgel te Loenen.
Het begin is er, en wij hopen en vertrouwen dat dit weinige
den grondslag moge vormen van een uitgebreide en doel- matige collectie van gegevens over onze geliefde Vechtstreek, en dat elk lid een steentje hiervoor zal willen bijdragen. G. J. WEYLAND Jr.,
Bibliothecaris. |
||||
Oude Jaarboekjes.
|
|||||
Dat in ons archief de jaarboekjes van sommige jaren geheel
ontbreken, of wel slechts enkele exemplaren aanwezig zijn, is een groote leemte. Het komt meermalen voor, dat jaarboekjes van vorige jaren
gevraagd worden, en dan merkwaardig genoeg dikwijls juist van jaren, waarvan geen voorraad meer aanwezig is. De jaargangen 1928, 1930, 1933 en 1935 ontbreken geheel,
van 1913, 1915, 1916 en 1929 is slechts één nummer present, terwijl de volgende jaargangen slecht zijn voorzien n.1. 1914 met 5, 1934 met 5 — en 1936 met 3 stuks. Van de overige jaren bezitten wij 7 tot 23 nummers per jaargang. Het zou daarom een groote aanwinst zijn, indien de ontbre-
kende en schaarsche jaren aangevuld zouden kunnen worden. Zouden de leden ons hier niet een handje kunnen helpen?
De mogelijkheid bestaat b.v. dat de erfgenamen van overleden leden niet zooveel belang in oudheidkundige zaken stellen en geneigd zijn de jaarboekjes af te staan, desnoods tegen ver- goeding. Ook komen onze boekjes wel voor op boekenveilin- gen. Waarschuwt U dan onzen bibliothecaris! Wellicht zijn er nog meer middelen om het gestelde doel te
bereiken. De moeite die onze leden zich daarvoor zullen willen getroosten, zal ten zeerste door ons worden gewaardeerd. G. J. WEYLAND Jr.,
Bibliothecaris.
te Loenen a.d. Vecht.
|
|||||
„'t Sluisje" te Amersfoort
(teekening van G. Adriaans).
|
||||
Excursie 1942.
|
|||||
Op Dinsdag 21 Juli 1942 werd onze jaarlijksche excursie ge-
houden, die ditmaal bestond in een tocht naar en door het oude Amersfoort. Tot nog toe waren de excursies van ,,Nif- tarlake" steeds een verrassing voor mij geweest. Dezen keer was het anders, 'k Had zelf mee mogen werken aan de voor- bereiding van het programma, zoodat mij dit geheel bekend was. Nu zou ik U kunnen gaan verhalen van de moeilijkheden, die zich bij het in elkaar zetten van de excursie voordeden, maar ik stel mij voor, dat U meer belang stelt in het resultaat van al die voorbereidingen dan in de werkzaamheden zelf. Wel moet ik U verklappen, dat wij bij de verschillende colleges van regenten of besturen, waar wij toegang verzochten, de meest mogelijke welwillendheid hebben ondervonden. Hiervoor past zeer zeker een woord van dank, alzoo: het Bestuur van de Oudheidkundige Vereeniging ,,Flehite", heeren Regenten van het St. Pieters- en Bloklands Gasthuis, heeren Regenten van de Stichting Armen de Poth, alsmede heeren Kerkvoogden van de Ned. Herv, Gemeente onzen hartelijken dank voor de genoten gastvrijheid. Het eenige, hetwelk de excursie-commissie groote zorgen
heeft bezorgd, was de warme lunch. Het laat zich hooren, dat een maaltijd voor een gezelschap van over de zeventig per- sonen in dezen schralen oorlogstijd wel eenige zorgen met zich brengt, maar ook dit gedeelte van den dag is naar ik meen be- hoorlijk verzorgd geworden, waar ik straks nog wel op terug kom. En nu de dag zelf. 't Was een motregen toen ik 's morgens
naar het Stationsplein ging. Gelukkig klaarde het weer spoedig op en wij hebben verder een heerlijken dag gehad. Frisch weer met zonneschijn! Omstreeks 10 uur doken allerlei bekende ge- zichten uit het station op en het was niet ver over tien uur toen onze karavaan zich in bev/eging zette en zich stads- waarts begaf. Ons eerste doel was het Museum van de oudheidkundige
|
|||||
XIV
vereeniging ,,Flehite" aan den Westsingel. Vanwege den om-
vang van 't gezelschap moest er gesplitst worden. In 3 ploegen werd het museum bezichtigd. Het bestuurslid van ,,Flehite", de heer Bolten en de conciërge, de heer Beerens, expliqueer- den bij het ten toon gestelde. Het museum bevat een schat van oudheidkundige waarden en schoonheden. Na de deur te zijn ingegaan treft U dadelijk een prachtige kopergravure in lijst van een oude landkaart. In een vertrek naast de entree vindt U allerlei prae-historische voorwerpen, waaronder urnen, ge- reedschap uit het steenen tijdperk, sieraden, enz. Verder een uitgebreide keienverzameling, die een duidelijk beeld geeft van de geologische ligging van Amersfoort. Doorloopende komt men in een vertrek met grafzerken, gevelsteenen, oude haardsteenen en andere steenen bouwfragmenten, waarnaast een gewelfd vertrek, ingericht als 17e eeuwsche keuken, met veel koper keukengerei en gebakken aarden kruiken, potten en pannen. Langs de trap hangen vele schilderijen. We komen vervolgens in de Regentenkamer met regentenborden, mooie kasten en een prachtige schouw. Daarnaast is de Bibliotheek. Om echter van vertrek tot vertrek te gaan, wordt wat om- slachtig, laat ik een algemeene opsomming moge doen. Een opsomming, die natuurlijk lang niet volledig is. Wij zagen een zeer belangrijken stamboom van Karel V op perkament. Voor de ramen fragmenten van gebrand glas met wapens. Een re- naissance koperen luchter. Allerlei attributen van leger en schutterij. Munten, penningen en zegels. Delftsch faïence. 17e eeuwsche palissanderhouten schouw. Schilderijen, waaronder vele oude stadsgezichten en portretten van bekende Amers- foorters. Een model van een oude tabaksschuur, die in gedach- te de tijden terugroept, waarin de tabakscultuur rondom Amersfoort een groote vlucht had genomen. Ook een model van de O.L. Vrouwetoren op 1/50 der ware grootte. Een waar meesterstuk van timmermanskunst. Haardplaten, muurankers en uithangborden. Een complete apotheek uit vroeger tijden. Een weefgetouw, zooals dat vroeger door de thuiswevers werd gebruikt. Een Gothische- en een Renaissance kamer. Allerlei zaken betrekking hebbende op de groote Amersfoorter, de raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Allerhande over de kei en den zonderling Everhard Meyster. Ja, een Egyptische kindermummie is zelfs aanwezig. Hoewel mijn opsomming lang nog niet volledig is, wil ik er toch mede eindigen, vree- |
||||
XV
zende anders vervelend te zullen worden. Moge ik bereikt
hebben, dat U ervan doordrongen bent welk een rijke ver- scheidenheid op het gebied van kunst en historie de bezoeker van het museum ,,Flehite" wacht. Na dit interessante bezoek aan ,,Flehite" werd een bezoek
gebracht aan de Kapel en de Mannendeel van 't St. Pieters- en Blocklands Gasthuis. Deze beide gasthuizen waren eertijds ge- scheiden. Het Blocklands Gasthuis bevond zich in de Lange- straat. De economische structuur van de stad maakte het ech- ter onmogelijk een dergelijke inrichting in de hoofdstraat te handhaven. Uitbreiding was bovendien onmogelijk, zoodat dit gasthuis begin 19e eeuw verhuisde naar het St. Pieters Gast- huis aan den Westsingel. Dit laatste gasthuis is een inrichting van vóór 1390. In 1907 is een nieuw tehuis gesticht, hetwelk helaas een akelige imitatie is van de Hollandsche renaissance. Van het oude gebouw zijn bewaard gebleven de Mannendeel en de Kapel. Beiden werden omstreeks 1912 gerestaureerd. De mannendeel is een groot langwerpig vertrek met een vloer van roode plavuizen en afgedekt met een eikenhouten tongewelf. Langs de wanden zijn de bedsteden. In de eikenhouten achter- wand van iedere bedstede is een gelegenheid tot plaatsing van de nachtspiegel. De bedsteden zijn afgesloten door gordijntjes van een mooie groene kleur. Voor elk der bedsteden staat een tafeltje, waarop een aarden kom om te wasschen en een stoel met biezen zitting. Ook treft men er nog 2 oude scheerstoelen. De Kapel is een eenvoudig vertrek, waar des Zondags door
den godsdienstonderwijzer kerk wordt gehouden voor de oude lieden uit de gasthuizen. Vroeger was deze kapel aardig, ver- fraaid met regentenborden, maar deze zijn thans in het nieuwe gedeelte ondergebracht. Tegen één der muren is nog een graf- zerk aangebracht uit het jaar 1628. In een nevenvertrek zijn enkele bouwdetails opgesteld, die
bij den bouw van het nieuwe gasthuis zijn vrij gekomen uit het oude gebouw, waaronder een zeer mooie eikenhouten wentel- trap en een dito renaissance bordestrapje. Vervolgens ging^ de tocht langs de Koppelpoort. Deze poort is een prachtig staal van middeleeuwsche architectuur van omstreeks het jaar 1400. Die Koppelpoort is een merkwaardig geval. Wij kennen allen de waterpoorten te Sneek en Delft. Ja, zoo'n waterpoort is Amersfoort ook rijk in Monnikendam. De Koppelpoort wijkt echter geheel af van deze poorten, daar deze poort zoowel. |
||||
XVI
water- als landpoort is. Deze combinatie is een unicum. De
tocht gaat verder langs het Spui, waar wij nog een huis zien met 2 gave gevelsteenen, waarvan één de spijziging van Elia door de raven voorstelt. Komende langs de Kapel van St. Agatha, een kloosterkapel uit het jaar 1463, die door verbou- wing op gruwelijke wijze is verminkt en alleen nog historische waarde bezit, komen wij in de Muurhuizen. Hier komen wij in de sfeer van het oude Amersfoort. Dan dringt het volop tot ons door welk een oude stad het is. Amersfoort wordt dan ook reeds in de achtste eeuw genoemd. In 1259 kreeg de plaats stadsrechten, hetwelk tot gevolg had, dat men in 1269 een be- gin maakte met de eerste ommuring. Deze wallen hadden een diameter van 465—500 M. met een omtrek van ± 1500 M. De ommuurde oppervlakte was alzoo betrekkelijk gering. Door haar gunstige ligging was de stad als woonplaats zeer gewild met het gevolg, dat het gedeelte binnen de muren spoedig te klein was om alle ingezetenen te huisvesten. Velen moesten tevreden zijn met een behuizing buiten de wallen, zoodat in 1340 reeds sprake was van een buiten- en binnenstad. Het wonen in de buitenstad bracht in die dagen echter groote be- zwaren met zich mede. Men was onbeschermd tegen plunde- ring, rooverij en brandstichting. In 1381 is men dan ook begon- nen met de buitenstad door een nieuwe omwalling in te sluiten. Voorspoedig is het met den bouw van dien tweeden muur niet gegaan. Geldgebrek bracht menigmaal stagnatie in den bouw. Om uit deze moeilijkheden te geraken stelde men voor verschil- lende straffen steenboeten in, waarbij men al naar gelang de straf was 2 tot 25 duizend steenen voor den nieuwen muur moest leveren. In 1450 kwam eindelijk de 2de omwalling ge- reed. De eerste muur had hiermede zijn beteekenis verloren en hier zijn wij aan den oorsprong van ,,de muurhuizen". Die eerste muur bestond eigenlijk uit 2 ongeveer 60 cm.
dikke muren, die op een afstand van + 7 M. waren gebouwd. Deze ruimte was wellicht opgevuld met zand en puin. Toen nu deze muur geen waarde meer had als verdediging, heeft men de opvulling tuschen de muren verwijderd, de muren zoo- noodig opgetrokken en van deur- en raamopeningen voorzien. Tusschen de muren werden balklagen en andere bouwonder- deelen aangebracht, zoodat er huizen ontstonden, die zeer terecht den naam van ,,muurhuizen" bekwamen. De straat langs deze woningen draagt nog steeds den naam van Muurhuizen. In |
||||
XVII
die Muurhuizen waren wij nu aangekomen en maakten wij ken-
nis met de vele restauraties, die in de oude binnenstad in de laatste jaren tot stand komen. Zoo'n wandeling door de Muur- huizen is een heerlijk iets. In zoo'n straatje zijn de middel- eeuwen als 't ware versteend en leven wij in gedachte eenige eeuwen terug. Zoo doorloopend langs verschillende oude bouwwerken kwamen wij ten slotte aan lunchroom Vonk, waar wij den inwendigen mensch zouden versterken. Wij zijn daar op keurige wijze door den heer Vonk ontvangen, die een waarlijk meesterschap bleek te bezitten om ons op aangename w^ijze aan tafel bezig te houden. In een distributietijd als de onze sta je dan toch nog verstomd wat goed vakmanschap vermag voor elkaar te tooveren. Ik geloof wel, dat een ieder na het verblijf in lunchroom Vonk voldaan was. Althans in de beste stemming werd de rondwandeling door de stad aange- vangen. Op den Zuidsingel kwamen wij dadelijk aan ,,Het Latijntje".
Het is een torentje met een groep van 5 pas gerestaureerde woonhuizen, die men met dezen naam placht aan te duiden. Juist is dit niet. 't Latijntje is uitsluitend de naam van het klokje in den toren. Dit klokje is afkomstig van de Agneskapel in de Heerenstraat. Deze kapel diende destijds als Latijnsche school en te dien tijde diende dit klokje om de leerlingen bijeen te roepen aan welk feit het z'n naam dankt. De toren is het overblijfsel van de voormalige Plompetoren-
poort, die met de restauratie weer in eere is hersteld. De 5 woonhuizen vormden voorheen de oude gevangenis. Ernaast staat het z.g. Secretarishuis, hetwelk in de Muurhuizen een prachtig XVIIe eeuwsch geveltje bezit, waarvan we op de morgenwandeling reeds genoten. Een weinig verder komen wij aan een bouwwerk over welks behoud gansch Nederland in rep en roer is geweest, n.1. de Kamperbinnenpoort. Na vele malen met den ondergang te zijn bedreigd is deze oude Maar- tenspoort of Vyetoerne behouden gebleven en in 1933 gerestau- reerd. Het is nog een poort uit Amersfoort's eerste omwalling en dateert uit de XlIIe eeuw. Onze weg voert ons langs ,,De gekroonde Bijenkorf", een mooie gave gevel uit 1687, die mo- menteel gerestaureerd wordt, naar de Stichting ,,Armen de Poth". Dit is een liefdadige stichting van vóór 1447. De broe- ders, die destijds levensmiddelen verstrekten aan thuis zitten- de armen, namen ook een pot met gekookt eten mede en ver- |
||||
XVIII
"wierven zich op die manier de naam van Pothbroeders en kreeg
de Stichting, die oorspronkelijk uitging van de Heilige Geest- broeders de naam van ,,Armen de Poth". We bezichtigden er de gerestaureerde Regentenkamer met de marmeren vloer in dambordpatroon van witte en roode tegels. Deze kamer bevat naast een paar prachtige kasten ook een fraaie schouw, waar- op een schildering van den Amersfoortschen schilder Paulus Bor (± 1600—1669), waarschijnlijk een leerling van Rembrandt, van een symbolische voorstelling van het werk der Stichting. Door de eeuwenoude bakkerij, waar nog heden het brood wordt gebakken voor de uitdeeling, kwamen wij in de ,,Camer van de Celzusteren". Een sfeervol vertrek met kruiskozijnen met glas in lood, een vloer van roode plavuizen, een schouw en een oude zoldering. Dit vertrek riep de herinnering op aan het hier ter plaatste gestaan hebbende en thans verdwenen Pesthuis. Na een wandeling door het hofje van deze Stichting met zijn vriendelijke huisjes voor ouden van dagen, zetten wij koers naar de Appelmarkt. Daar trok dadelijk een restauratie van een oud kroegje onze aandacht. Een XVIle- en XVIIIe- eeuwsche gevel leunen hier gezellig tegen elkaar aan. De grootste verrassing wacht ons nog, wanneer wij den hoek
omgaan en zien, dat het achterste gedeelte gevormd wordt door een Gothisch geveltje uit de XVIe eeuw. Dit geveltje staat op den hoek van de Papenhofsteeg. Aan de andere zijde van deze steeg zien wij nog een mooie gevel met spaarnissen. Deze laatste gevel is een overblijfsel van de kapittelwoningen, die na den stadsbrand van 1520 zijn herbouwd. De naam van de steeg zegt ons reeds, dat hier de papen woonden. De in de na- bijheid staande St. Joriskerk was geen parochie- maar een kapittelkerk. Zij werd dus niet bestuurd door een pastoor, maar door een kapittel van kanunniken. Deze heeren nu woonden in de steeg, waar wij nu voorstaan en vandaar de naam Papenhof- steeg. Onze wandeling vervolgende komen wij langs het Sluisje, een stadsbeeld, dat door menige schilder vereeuwigd is geworden. Boven de gezellig kris-kras door elkaar staande huisjes steekt het 8-kantige torentje van het St. Josephgesticht uit. Dit is nog een uitzichttorentje van Amersfoort's eerste om- muring. Daarna wordt al weer dadelijk onze aandacht ge- vraagd voor 2 XVIIe eeuwsche gevels, waarvan één het jaar- tal 1618 draagt. Even verder staat een prachtige gevel uit het jaar 1664. Alzoo slechts een verschil van 46 jaar, maar wat treft |
||||
XIX
ons dadelijk het verschil in vormenspraak. De beide eerste
geveltjes strak en sober. Daarentegen de laatste met een over- daad van versiering. De bekroning met sierlijk bewerkte klauw- stukken en onder de raamkozijnen guirlandes van zandsteen. Beiden echter mooie, gave voorbeelden van echt vaderland- sche bouwkunst. Wandelende langs een restauratie op den Nieuwen weg, die ons toont, dat zoon' restauratie niet alleen be- langrijk is voor het desbetreffende huis op zichzelf, maar dat het ook van onschatbaar belang is voor het stadsbeeld, komen wij aan het Gemeentehuis. Een oud heerenhuis, gebouwd in 1780—1782. Sedert 1828 is dit huis gemeentebezit. Inwendig bezit het fraai stucwerk, maar ook uitwendig vertoont het een bijzonder karakter. De voorgevel is n.1. geheel van hardsteen. Het huis werd gebouwd in opdracht van één der gebroeders Cohen, tabaksplanters te dezer stede. De andere der gebroe- ders Cohen deed voor zich in 1780 een zelfde huis bouwen aan den Zuidsingel, het tegenwoordige Pensionaat van de zusters van O.L. Vrouwe. Dit huis bezit nog voor een gedeelte de oude paarsche beglazing. Steeds voortgaande komen wij op het O.L. Vrouwekerkhof
aan den voet van den grooten toren. De O.L. Vrouwetoren, het machtige bouwwerk, hetwelk de ligging van Amersfoort in verren omtrek doet kennen. Na kennis genomen te hebben van de lijdensgeschiedenis van den bouw van de 2de omwalling vanwege de financieele moeilijkheden, staat men verbaasd hoe men in staat is geweest een dergelijk imposant bouwwerk op te richten. Gelijk zoo vaak is het ook hier een klein voorval geweest, hetwelk groote gevolgen heeft gehad. Luistert U slechts. Omstreeks Kerstmis 1444, het vroor dat het kraakte, was er een godvreezend meisje, Geertgen Arends, uit Nijkerk, die het besluit genomen had haar intrek te nemen in het groote klooster van St. Agatha binnen de veste Amersfoort. Zij gaat met haar bagage op weg en ontmoet een pater, die zij het doel van haar reis mededeelt. De pater kent het St. Agathaklooster en vertelt daarvan. Daarbij vertelt hij van de schoone kapel van 't klooster met het prachtige O.L. Vrouwebeeld. Onder- weg moet de pater van richting veranderen en neemt afscheid. Nu is onze Geertgen weer met haar gedachten alleen gelaten. Ze denkt nog over hetgeen de pater haar medegedeeld heeft over het klooster en wel in het bijzonder over het prachtige Mariabeeld. Hieraan moet ze juist veel denken. Dit heeft z'n |
||||
XX
oorzaak. Bij haar bagage heeft zij een schamel Mariabeeldje
van thuis meegenomen en nu kan ze de gedachte niet van zich afzetten, dat de kloosterzusters, die zulk een fraai beeld be- zitten, haar zullen uitlachen om dat eenvoudige beeldje van thuis. Aan de stadspoort gekomen besluit zij het beeldje in de stadsgracht te gooien en komt alzoo zonder beeldje binnen de poort. Nu wil het, dat een dienstbode binnen de stad in haar droom een boodschap van God krijgt om het beeldje uit de stadsgracht te gaan halen. Zij vertelt dit 's morgens aan haar heer, die er om lacht en op het bespottelijke wijst daar de stadsgracht bevroren moet zijn. Deze goddelijke boodschap herhaalt zich tot drie keer toe. In deze herhaling ziet deze dienstbode de waarde van de boodschap en besluit in alle stilte naar de stadsgracht te gaan. Daar komende is de gracht met een dikke ijskorst bedekt, maar tot haar niet geringe verba- zing bevindt zich op de opgegeven plaats een open wak. Ze gaat op 't ijs en vindt op de bodem van de gracht het beeldje liggen. Ze haalt het er uit en neemt het mede naar huis. Thuis zet ze een brandende kaars voor het beeldje. Deze kaars brandt wel 3 x zoolang als normaal. Ze vertelt dit aan haar biechtvader, die haar verzoekt het beeldje te mogen hebben. Bij haar biechtvader geschieden door dit beeldje vele mirake- len. Wanneer het beeldje z'n plaats in de kerk heeft gevonden trekt het een stroom van pelgrims tot zich, die door dit beeldje genezing zoeken voor allerlei kwalen. Tot van ver over onze grenzen komen de pelgrims. Deze stroom van beterschapzoe- kenden bracht overvloedig geld in het laadje. Hieruit werd de torenbouw bekostigd. Ziehier het financieele geheim. De to- ren, die opgericht werd ter eere van het gevonden, mirakuleu- ze Mariabeeldje, zou ook de Heilige Maagd met het Kindeke uitbeelden. Met wat fantasie is deze weergave in het silhouet terug te vinden. Het kleine traptorentje is dan het Kindeke. De toren heeft een hoogte van 94.50 M. Op 7 Febr. 1651 sloeg
de bliksem in de spits, hetwelk een brand tengevolge had. Door het kordate optreden van den stadstimmerman, Lenaert Nicasius werd erger voorkomen en bleef de brand tot de spits beperkt. Jacob van Campen ontwierp een nieuwe renaissance bekroning. In 1658 werd in den toren een klokkenspel van 33 klokken gehangen. In 1661 werd dit aantal met 3 vermeerderd. 31 Klokken zijn door den vermaarden klokkegieter Frangois Hemony gegoten. Als we bedenken, dat het wereldberoemde |
||||
XXI
carillon te Mechelen 32 Hemony-klokken telt, mogen wij met
onze 31 stuks van dezen meester niet ontevreden zijn. Op den torengevel is nog te zien dat destijds een kerk tegen den toren aansloot. Het O.L. Vrouwekerkhof is dan ook de plaats waar de O.L. Vr.kerk heeft gestaan. In 1787 werd deze kerk als kruit- magazijn gebruikt. Een noodlottige ontploffing deed een groot gedeelte der kerk ineenstorten met het gevolg van afbraak van de ruïne in 1805. Op het O.L. Vr.kerkhof staat ook nog de Vischmarkt, ge-
bouw in 1657. 't Is een zeldzaam geval. Een galerij met 2 rijen vierkante pijlers, waartusschen ronde Toscaansche zuilen. Toepassing van pijlers en zuilen bij één geval is wel merk- waardig. Een 10-tal meters verder vinden wij hetgeen overge- bleven is van het laatste houten huis te A'foort. Het onderste gedeelte is reeds metselwerk, maar de bovenste overbouwing is nog intact. Gothische korbeelen leveren het bewijs, dat het hier een zeer oud huis is. Langs de overblijfselen van één der driehonderd voormalige brouwerijen, brouwerij ,,De Kroon", een geval met XVIIe eeuwschen gevel uit 1663, komen we op den Hof, 't groote marktplein. De Hof dankt z'n naam aan den tuin of hof van het kasteel van de heeren van Amersfoort, het- welk destijds ter plaatse stond. Ook het straatje ,,de Vijver" herinnert aan dien ouden lusthof. De Hof heeft 'n regelmatigen rechthoek tot grondplan. Alleen aan één zijde is deze recht- hoek vergroot. Hier heeft voorheen het kasteel gestaan, dat vervolgens als raadhuis heeft dienst gedaan en ten slotte ten prooi is gevallen aan slopershanden. Naast enkele XVIIe- eeuwsche gevels staat in een hoek nog een onaanzienlijk ge- veltje. Hier was voorheen de Putjesdrukkerij gevestigd. Op de persen dezer drukkerij werd menig werk van Joost van den Vondel gedrukt. Tegen de St. Joriskerk is in 1608 de Boter- markt gebouwd, bestaande in een galerij met 8 Toscaansche zuilen. Na nog het rijke Zuiderportaal van de St. Joris uit het begin der XVIe eeuw te hebben bewonderd gaan wij de kerk binnen. Na zoo'n lange wandeling is een rustpoos den deel- nemers van harte welkom. Men zet zich hier in de banken tegenover het orgel neder. De Amersfoortsche organist, de heer Gerrit van den Burg, zal een korte bespeling geven op het mooie orgel. Jammer, dat dit orgel op zoo'n weerzinwekkende wijze het prachtige oksaal heeft geschonden. Dit is echter niet altijd zoo geweest. Deze schanddaad dateert van 1844. Reeds |
||||
XXII
in 1374, zij het dan van veel geringere afmetingen dan het
tegenwoordige, bezat de St. Joris in de Noorderbeuk een orgel. In 1550 is er sprake van 2 orgels n.1. ook één boven het Zuider- portaal. Deze orgels bevatten uitsluitend looden pijpen daar de O.I.
Compagnie nog geen tin uit de overzeesche gewesten aan- voerde. In het tegenwoordige orgel zijn nog 5 volle legisters van deze looden pijpen aanwezig, hetwelk aan het orgel zoo'n bijzonder mooi geluid geeft. In 1636 werden de orgels ge- restaureerd tot één instrument, hetwelk op zijn beurt weer in 1726 een revisie onderging. Het orgel bezat toen 1400 pijpen, 24 registers en 3 klavieren. Het tegenwoordige instrument w^erd j'^ebouwd in 1844 door den orgelbouwer Naber van Deven- ter. Het bezit 2460 pijpen, 38 sprekende- en 10 mechanische-, alzoo in totaal 48 registers en eveneens 3 klavieren met pedaal. Het werd in 1890 en 1935 gerestaureerd. De organist vertolkte op brillante en hoogst muzikale wijze
voor ons de Toccata en fuga in d-moll van Joh. Seb. Bach om daarna nog de Suite Gothique van L. Boëllmann ten gehoore te brengen. De dank, welke de voorzitter namens ons allen aan den organist overbracht, was zeer zeker verdiend en alle aan- wezigen uit het hart gegrepen. Na deze verkwikkende rust werd de kerk bezichtigd. Een middeleeuwsch kerkgebouw is gelijk een gebed in steen. Daar spreekt het religieus gevoel der bouwers uit. Een eigenschap, die bij de meeste moderne kerken ontbreekt. De toren is wel het oudste gedeelte van dit gebouw, 't On-
derste deel is romaansch. Het bovenste deel daarentegen go- thisch. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit onderstuk dienst heeft gedaan als sterkte bij het kasteel van de heeren van Amersfoort en alzoo reeds vóór de kerk ter plaatse stond. Deze veronderstelling lijkt des te meer aannemelijk als wij zien de eigenaardige wijze, waarop de toren in de kerk is opgenomen. Het oudste kerkdeel bevindt zich rondom de toren, het werd gebouwd omstreeks 1248. Het is romaansch noch gothisch, maar toont ons den zoogenaamden overgangsstijl tusschen deze beiden. Oorspronkelijk was dit gedeelte een basiliek met transept. Dat wil zeggen; het middenschip was hooger dan de beide zijbeuken. Dit is nog duidelijk zichtbaar. Bij den groote stadsbrand in 1340 werd ook de St. Joris slachtoffer van dit on- heil. Vooral het noordelijk deel werd een prooi der vlammen. |
||||
XXIII
Bleef aan de zuidzijde nog een deel van het transept staan, aan
de noordzijde verdween het geheel. Met den opbouw is het niet vlot gegaan. Dat opbouwen heeft
zoo ongeveer een eeuw geduurd. Evenals bij den 2den stads- muur was ook. hier bij den kerkbouw geldgebrek de oorzaak van den tragen gang van zaken. Meermalen werd ieder burger door de overheid verplicht 3 Arnh.-guldens bij te dragen voor dezen kerkbouw, die eindelijk in de XVle eeuw gereed kwam. De toren was in 1534 voltooid. Bij dien wederopbouw had men den ouden basiliekvorm verlaten. Men bouwde een hallenkerk, zoo- als wij die heden nog aanschouwen. Hierbij zijn middenschip en zijbeuken van gelijke hoogte. Het exterieur verliest hier- door aanmerkelijk. Het fraaie lijnenspel van steunberen en luchtbogen komt te vervallen. Het interieur daarentegen geeft een ongekende ruimtewerking met zeer ranke pilaren. Zooals wij bij ons bezoek aan de Papenhofsteeg reeds gezien hebben, was de St. Joris geen parochie- maar een kapittelkerk. In een kapittelkerk gaat het schip der kerk niet zonder meer over in het koor, maar is de plaats van de geestelijkheid in het koor door een oksaal gescheiden van de plaatsen der leeken. Het oksaal, hoewel nu op ergerlijke wijze geschonden door de plaatsing van het orgel, moet ten tijde van zijn vollen luister van buitengewone schoonheid zijn geweest. Wat ons rest, ont- roert nog. 't Is een prachtig stuk laat Gothiek uit het begin der XVIe eeuw in levendige flamboyantstijl. Dit oksaal is eenig in West-Europa. Wanneer we ons indenken, dat de ramen eenmaal bezet zijn
geweest met gebrandschilderd glas, de kerk en het koor één groote ruimte was met een lengte van bijna 74 M. terwijl de kerk een 50-tal altaren bevatte, dan moet in dien Roomschen tijd een machtige indruk van dit bouwwerk zijn uitgegaan. Die aswerking in de lengte moet een geweldigen indruk gemaakt hebben. Door de geheel foutieve plaatsing xan den kansel is dit totaal verloren gegaan. Ik noemde U reeds de lengte van ± 74 M. Daarbij is de breedte ruim 30 M. met een gewelfhoogte van 17 M. over alle 3 de schepen, dan kunt U begrijpen welk een ruimtewerking dit geeft. De inhoud van de kerk is dan ook maar eventjes + 32.000 M-'. In de kerk bevinden zich nog een mooie stijlvolle preekstoel uit 1659 en een fraai gesneden doophek uit 1674, alsmede een hardsteenen doopvont uit 1673. In den toren bevonden zich in 1760 vier klokken. In 1878 was
|
||||
XXIV
dit aantal tot 3 geslonken, terwijl nu nog 2 klokken aanwezig
zijn. De grootste werd gegoten door Gerard van Wou in 1489 en de andere door Peter van Trier in 1627. Het torenuurwerk werd in 1725 vernieuwd. Tegelijkertijd is de Klockman aangebracht. De Klockman,
dat aardige kereltje, die met een edelen zwier elk heel en half uur op z'n bel in de kerk doet hooren. Zonder eenige beschei- denheid laat hij z'n slagen hooren in het bedehuis, hetzij onder de preek of het gezang, ja zelfs onder zegen en gebed. In den tijd, dat de St. Joris was overgegaan aan hen, die de
Gereformeerde leer aanhingen, maakte menig predikant het wat al te bar met den duur der godsdienstoefeningen. In 1748 stelde de Stederaad bij verordening vast, dat geen dienst langer dan 2 uur mocht duren. De Klockman kwam nu de wat al te breedsprakige dominee's te hulp en bracht met z'n slagen dominee den tijd van eindigen te binnen. Van 1602 tot 1 Juli 1831 werd uitsluitend in de St. Joris be-
graven. De oudste grafzerk dateert van 1415. In de St. Joris is begraven Jacob van Campen, de bouwmeester van het Raad- huis op den Dam te Amsterdam. Op 13 September 1657 is hij bijgezet. Dit behoeft ons niet te verwonderen, daar van Cam- pen het buiten Randenbroek, even buiten de stad gelegen, be- woonde. Boven z'n graf is in de kerkmuur een grafmonument aangebracht. Een tweede bekende persoonlijkheid, die in de St. Joris is begraven, is de godgeleerde Seger Bernard van Espen. Hij was in 1646 te Leuven geboren. Het was een strijder tegen de volstrekte oppermacht van het Hof van Rome, reden waarom hij vervolgd werd. Vond hij eerst een veilige \ii]k- plaats te Maastricht, later moest hij deze stad weer verlaten en vond weer een onderkomen in het oud-katholiek Semenarie te Amersfoort, alwaar hij in 1728 is gestorven. Een derde Amersfoorter van groot formaat, die in de St. Joris
moet begraven zijn is de onthoofde raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Toen zijn hoofd op het schavot was gevallen is hij begraven in de Hofkapel te 's-Gravenhage. Bij onderzoek bleek later de kist daar ter plaatse verdwenen. Stonden eertijds vele graven in de St. Joris op naam van Johan van Olden- barnevelt, later vindt men hem niet meer als eigenaar van graven, zoodat wij moeten aannemen dat ze verbeurd ver- klaard zijn. Wel vinden we in dien tijd den naam van Jan Francken, den lijfknecht van Johan v. Oldenbarnevelt als be- |
||||
XXV
■zitter van een graf ingeschreven. Het is niet onmogelijk, dat
deze Jan Francken als strooman heeft gediend en dit graf de laatste rustplaats is geweest voor den grooten raadpensionaris. Hiermede was de bezichtiging van de St. Joris ten einde en daarmede ook het slot van onze excursie gekomen. Velen verzamelden zich daarna nog in lunchroom Vonk,
om onder gezelligen kout en een ijsje de belevenissen van den dag de revue te laten passeeren en hiermede behoorde de ex- cursie 1942 weer tot het verleden. G. ADRIAANS.
Amersfoort, Augustus 1942.
|
||||
De Ridderhofstad Bolestein
te Maarssen. |
||||||
A. HET TEGENWOORDIGE HUIS BOLESTEIN.
Het tegenwoordige huis ,,Bolestein" dagteekent uit de 19de
eeuw. Toen kreeg het zijn vierkante bekapping, ballustrade en brug-bordes, zijn luchtig torentje met uurwerk. Het geheel is opgetrokken uit de gracht op deels oude fundeering. Her- haaldelijk is ,,Bolestein" verbouwd. De teekening (litho) uit de serie ,,Utrecht en Omstreken"
(1836) geeft ons reeds een sinds 1825 vernieuwden toestand weer. De familie Th. H. Abels van Waveren, die het in de vorige eeuw bewoonde, heeft het opnieuw verbouwd. Een laatste wijziging had plaats in 1917 door den heer de Muinck Keizer. Aan dien in het begin der 19e eeuw vernieuwden toe- stand herinneren ons de lithographieën van P. J. Lutgers. Dan zijn er nog afbeeldingen in Zincographie uit het jaar 1894, waaronder ook ,,La salie d'armes a Bolesteyn" (gezicht in de wapenkamer van het huis, ontleend aan de ,,Catalogue de tableaux anciens de Ia succession de L. Abels"). Verschillende afbeeldingen, welke wij hier weergeven, laten de uiterlijke wijzigingen zien, en ontslaan ons van een verdere gedetail- leerde bouwkundige beschrijving, welke te veel ruimte zou eischen. Gezien vanaf den Rijksstraatweg of het Zandpad bij Doorn-
burg, domineert het vierkant gepleisterde, voorname, deftige landhuis in markant wit, de naaste omgeving. Aan de Vecht- zijde is een overdekte uitgebreide ballustrade opgetrokken, terwijl aan de voorzijde de toegang met een monumentale inrij-poort met gesmeed ijzeren hek wordt geopend, prijkende met den naam: ,,Bolestein". Twee sfinxen in zandsteen houden de wacht aan de brug, die met keien is geplaveid. Door de zware in eikenhout bewerkte deur, met wapenschilden van vroegere bewoners versierd, treedt men binnen. Uiterlijk her- kent men de wijzigingen niet meer, welke ,,Bolestein" in den |
||||||
(Foto archief Schrijver)
Bolestein vóór de restauratie 1942.
|
||||||
loop der tijden onderging. Het metselwerk is grootendeels in
kruisverband uitgevoerd, evenals Gunterstein aan de hoeken met saillies versterkt, wat hier en daar onverzorgd en slordig voor den dag komt bij het wegnemen van de pleisterlaag. De metselsteen verschilt in soort, vorm en afmeting van de ver- schillende deelen, welke later zijn bijgebouwd, bijv. bij het oude gedeelte telt men op 1 M. 16 lagen, aan de zuidzijde 21 lagen, enz. Enkele gedeelten zijn gevoegd geweest. De oude toestand realiseert men het best in het sousterrain,
waar oude gewelven en muurwerk de vroegere situaties weer- geven, zooals op bij gaanden plattegrond is aangeduid. In- wendig trekt vooral de vestibule de aandacht met stucco- werk, in Lodewijk XVI-trant en de deurbetimmering met lood- ornament uit het midden der 19de eeuw. De groote zaal (Salie d'armes) heeft met marmer bekleede wanden en is het voor- naamste vertrek van het huis. Overigens is uit kunst-historisch oogpunt in het huis weinig merkwaardigs. De trapruimte met eenvoudig sober bewerke trap, voert naar de bovenverdieping, waar op een ruimen zolder de plaatsing van kapspanten en standvinken de latere bebouwing weergeeft. |
||||||
Hoe in de 17de en 18de eeuw ,,Bolestein" er uitzag, zeggen
ons de bijgaande afbeeldingen. Het huis lag met de langas langs de Vecht, had een dubbele trapgevel, zooals meerdere huizen uit dien tijd, met schoorsteenkappen, dakvensters en windvaantjes, kruisramen met glas in lood in het bovenste ge- deelte, zooals Jan de Beyer het teekende, gesnoeide hagen en (speelhuis) theekoepel, alles volgens de toenmalige tuinarchi- tectuur. |
|||||||||||||||
OUDE QBONDPLAN
SOUSTECRAIN bOLc5TE.UN StU^AL 1 : lOO.
|
|||||||||||||||
LE.GtNOA
|
|||||||||||||||
l^H = OUDSTE. GEOEtLTE: VÓOQ 16' EEUW
XiV^mM = AANBOUW i 1600 Latere: aan&ouw
|
|||||||||||||||
I I , 1017.
|
A,^^RS5l^.3oDul"9''^
|
||||||||||||||
Oude grondplan van Bolestein.
|
|||||||||||||||
In het speelsche koepeltje, dat als campanile of kloktorentje
het dak van ,,Bolestein" versiert, waarop een pijl naar het Noorden wijst en een scheepje met volle zeilen als windwijzer dient, is een uurwerk met klok. Deze klok draagt het volgende opschrift in kapitaal:
WAVERVEEN - WAVERE - BOTSHOL - RUIGE WILNISSE - BOLESTEIN
PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT 1829 |
|||||||||||||||
De beteekenis van dit opschrift wordt ons duidelijk, als wij
weten, dat de Heerlijkheid Botshol sinds onheugelijke tijden met Waveren en Ruige Wilnis in de gemeente Waverveen, eigendom waren van den Heer van Bolestein, Theod. Henricus A_bels van Waveren te Maarssen. (Jb. ,,Niftarlake" 1939 blz. XXll). De Heerlijkheid de Ruige Wilnis bestaat grootendeels uit
poelen en uitgeveende plassen bij Vinkeveen, deels afkomstig van het Kapittel van St. Pieter te Utrecht. Botshol behoorde oudtijds aan het kapittel van St. Maria en werd evenals Ruige Wilnis in de 17de eeuw verkocht aan Anthonie Oetgens, Bur- gemeester van Amsterdam. In de jaren na 1672 hadden deze Heerlijkheden veel te lijden van de Franschen. In het begin der 19de eeuw kwamen zij in eigendom aan den Heer Th. H. Abels, welke de namen op de klok liet vereeuwigen. Toon der klok is C; het gewicht pl.m. 50 K.G. diam. 0,44 M.
De klokgieters Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel zetten de klok- gieterszaak voort van het geslacht Petit, waarmede Henricus Fritsen sinds 1815 is verbonden. Aan het oude gedeelte Zuidzijde bevindt zich nog een oud
klokje (diam. 0.22 M.) met opschrift: F. HEMONY ME FECIT AMSTELODAMT ANNO 1661.
Vermoedelijk dagteekent deze klok van den door Vondel
bezongen ,,clock- en geschutgieter" te Amsterdam den bouw van het zuidelijk gedeelte, dat wij op de oude teekening zien. Herhaaldelijk leest men bij de beschrijving van Bolestein:
„Het gebouw was toen nog niet door een gracht omgeven." Craandijk zegt: ,,Het gold in de 18de eeuw ,,voor een zeer ver- makelijk huis wegens zijn geboomte en speelhuis aan de Vecht", maar het had destijds vrij wat minder aanzien dan tegenwoordig. Het lag toen nog niet in een gracht." (Wande- lingen blz. 98). Nu is het echter wel merkwaardig, dat alle af- beeldingen van Bolestein uit de 18de eeuw (1713 — 1731 — 1790 —■ enz.) alle het huis vertoonen gelegen in een gracht en met brug aan den ingang. Wij zien geen enkele reden om aan te nemen, dat in de 16de en 17de eeuw het huis niet in een gracht gelegen was, zoolang teekeningen of geschreven docu- menten het tegenovergestelde bewijzen. De brug van Bolesteyn lag vroeger ongeveer 1 Meter meer noordwaarts blijkens de gevonden fundeering. In verband met de verplaatsing van den |
||||
ingang werd de nieuwe monumentale brug meer naar links ge-
plaatst. Deze werd aangebracht in 1866 en draagt aan de Vecht- zijde in het boogschild het opschriit: ,,De eerste steen gelegd op 12 April 1866 door Mejuflrouw L. Abels. Ontworpen door P. N. Broers, architect te Utrecht. B. HET WAPEN VAN BOLESTEIN.
Aan de Vechtzijde van het huis Bolestein ziet de voorbij-
ganger, aan het balkon bevestigd, het wapenschild, met helm gedekt, van het riddermatig huis Bolestein. Hetzelfde wapen prijkt op de hoofddeur van het huis. Dit wapen wordt ons be- schreven als volgt: een gevierendeeld schild, voerende in het eerste en vierde kwartier eenen gouden leeuw en in het twee- de en derde kwartier eene zilveren lelie, alles op een veld van geel. Dit is het wapen van het geslacht Bole, zooals het oudst ons bekende wapen van Johan die Bole voorkomt op het bord: ,,Namen und wapenen der Ridderen und Knapen des Verbandtbriefs 's Nederstichts, die gesegelt hebben met Hee- ren Rudolf van Diepholt jegens Heer Walraven van Meurs anno 1436 den lesten Martii." (R. Arch. Utrecht). Zoo staat het ook op de lijst: ,,Dese nabeschreven sijn bij
de Staten geraemt voor Ridderhofsteden" (7 Oct. 1536) met aanvulling van 1537 en 1539 ,,Boelestein". Het wapen draagt: Zilveren lelie en gouden leeuw in rood veld. Zoo blijft het
wapen van de Bole staan op de ,,Wapenkaart der oude edele en aansienlijke geslachten des Stichts van Utrecht, opgedragen aan de Weledele Grootachtbare heeren Mrs. Hendrik Asch van Wijck en Joseph Elias van der Muelen, Heer van Maarssen- broek, Regeerende Burgemeester van Utrecht." (1769). Het wapen van de eerste bezitter of stichter is dus overge-
gaan, zooals dat gebruikelijk was, op de Ridderhofstad zelf, zoodat in 1537—39, toen de Nijenrode's al Heer van Bolestein waren, en een eigen wapen hadden, toch in hun hoedanigheid van Heer der Ridderhofstad het wapen van de Bole's bleven voeren en wel met name van Johan de Bole met gouden leeu- wen en zilveren lelie's in rood veld. M |
|||||
^) Cf. ,,Wapens der hofsteden in 1537—1539 als Ridderhofsteden erkend"
in; ,,Namen en Wapenen der Ridderen" enz. fo. 8. Catalogus Archief der Staten van Utrecht no. 393). |
|||||
(Foto's archief Schrijver)
Het wapen van Bolestein.
|
|||||||||
Wapen van eigenares van Bolestein.
|
|||||||||
Hetzelfde in tateren tijd voor de Godin, en Botter van Snel-
lenburg, die in qualiteit van Heer van Maarssenbroek een eigen wapen voerden. ') |
|||||||||
C. HET GESLACHT BOLE OP BOLESTEIN.
Bolestein werd op 15 Februari 1538 tot Ridderhofstad ver-
klaard, als leenroerend goed, behoorend aan het Sticht van Utrecht. Wie heeft het gesticht? Aanvankelijk was het dus geen Rid-
derhofstad of riddermatig kasteel, maar werd genoemd: ,,Dat huys geheten Bolesteyn met de hofstede, die daartoe behoort in den karspel van Maarssen." Waarschijnlijk gebouwd, zooals overal zonder bronopgaaf te lezan staat, door Derck de Bole in de 14de eeuw. Door sommigen genoemd Dirk de Bole v. Eemstede. ~) |
|||||||||
1) Ibidem fo. 173, 188, 194.
2) Utrecht en omstreken, 1842. Van der Aa, Aardr. Wdb. i.v. Heden-
daagsche Historie of Tegenw. Staat van alle volken, Deel XXII. blz. 155 (Amst. 1772). |
|||||||||
De Bole was een oud Utrechtsch geslacht, dat dus zijn naam
aan Bolestein heeft gegeven. In het Necrologium van de St. Servaas-Abdij te Utrecht vindt men meerdere namen van die familie vermeld, o.a. Joannes Bole, Sophie Bole, kloosterzuster, Engelradis Bole, kloosterzuster in Mariëndaal, enz. ') Het ge- slacht leefde o.a. nog voort in Bole tot Heemskerk in de 17de eeuw. Verder vernemen wij van Gerard de Bole, rentmeester aan deze zijde van den IJssel in 1333. .Johan de Bole Dirksoon wordt genoemd in 1386 bij het bevestigen van het huis Loener- sloot. Op 31 Augustus 1498 wordt Jutte, dochter van Gherijt de Bole beleend met 3 morgen land in Qyck, Hadewijch, doch- ter van Johan de Bole, is weduwe van Dirck van Oostrum, die gerechtigd is in het huis Wickenborch in het gerecht van het Gooy op 11 December 1511. -) In het midden der 14de eeuw trouwde Dirk de Bole met
Engelina van Drakenburg. Op het einde der 14de eeuw woonde hier de spruit uit deze stam: Gerrit de Bole, Dirkz. Deze wordt ook als Schepen van de stad Utrecht vermeld 1372 en 1374. Daarna vernemen wij van Dirk de Bole, Gerritsz., die 20
April 1404 zijn huis Boelesteyn opdraagt aan den Bisschop van Utrecht, en het van hem in leen ontving. Dirk de Bole, Heer van Bolestein, zegelde nog in 1413, maar stierf voor 1416, daar alsdan zijn weduwe en kinderen door overgifte van haar schoonvader Gerrit de Bole Dirksz. geëigend werden in 10 morgen lands in Vuylcoop op die Weteringen. Hij trouwde met Hadewich. Hun zoon, Johan de Bole, komt voor in 1418, 1426, 1436 na den dood zijns vaders beleend met Bolestein. Hij werd reeds in 1401 beleend met 10 morgen lands in Vuylcoop, teekende in 1436 den verbandbrief en trouwde met........ Uit dat huwelijk kennen wij:
Gerrit de Bole, Hadewich de Bole, die huwde met Dirk van Oostrum. Op 29 Juli 1438 zien wij als Heer van Bolestein, Ridder Otto
Snaef, in opdracht van Johan de Bole. Op 1 September 1444 zien wij Splinter van Nijenrode bij op-
dracht van Otto Snaef. '') Op 29 September 1458 weer Splinter van Nijenrode bij op-
dracht van Otto Snaef. i) Arch. Aartsb. Utr. 27. 174.
2) Reg. Archieven Bissch. van Utrecht 713. 1191. 5014. 1128.
3) Niftarlake Jb. 1913. blz. 7.
|
||||
8
|
|||||||
D. DE RIDDERMATIGHEID VAN BOLESTEIN:
RIDDERHOFSTAD. Aanvankelijk was dus Bolestein een „hofstede" zonder Rid-
dermatige of Heerlijkheidsrechten. Toen de Ridderliofsteden een bepaalde bestemming hadden gekregen in het bestuur der Provincie, en een lijst van erkende ridderhofsteden was aan- gelegd, zien wij ook Bolestein in 1536 als zoodanig erkend en ,,riddermatig" verklaard. |
|||||||
Hal van Bolestein, teekening van W. van Leusden.
|
|||||||
Wat beteekent dat eigenlijk? Het woord Ridderhofstad in de
provincie Utrecht zegt ons hetzelfde als de ,,havezathe" in Overijsel, als de ,,borgen" in Groningen, de ,,State" in Fries- land, of het ,,kasteel" in Gelderland. Voor het uiterlijk aanzien van het adellijk huis is geen andere bepaling gemaakt dan dat ,,een Hofstede een regte Ridderwoning, d.i. dat een huisman zig op dezelve veilig bergen mogt met lijf en goed, en er in tijd van nood veilig op slaapen". Verder moest men om riddermatig te zijn voldoen aan verschillende voorwaarden, welke telkens of gewijzigd of aangevuld konden worden. De personen moesten o.a. van riddermatige geboorte zijn en daar- |
|||||||
9
voor door de drie leden der Staten, steden, adel en geestelijk-
heid, erkend zijn. Zij moesten 24 jaar oud zijn en een vermogen bezitten van vijf en twintig duizend gulden aan vaste goederen in de provincie Utrecht. In de 17de eeuw, toen de Hervorming zijn beslag had gekregen, moesten zij bovendien van de Chris- telijke Gereformeerde Religie zijn. Behalve deelname aan het bestuur des lands hadden de bezitters van een Ridderhofstad nog andere voorrechten, zooals vrijdom van bepaalde belastin- gen, o.a. van huisgeld, enz. ') E. HET GESLACHT VAN NIJENRODE OP BOLESTEIN.
Hiermede zien wij Bolestein in een ander geslacht. Splinter
van Nijenrode, de Heer van Bolestein, was Casteleyn van Mui- den en Baljuw van Gooiland. Hij sloot op 11 November 1421 een overeenkomst met zijn neef Alter van der Horst om elkan- der en zijne onderdanen niet te benadeelen in den oorlog tusschen Jan van Beyeren en het Sticht. Als Kabeljauwsch edelman diende hij Philips van Bourgondië tegen Jacoba. Den 12den October 1426 opende hij het Slot te Muiden voor Philips, Maarschalk Jean de Villiers de ITle Adam. Later koos hij partij voor Jacoba van Beyeren, en ging naar het Sticht, waar hij tegenstander van Bisschop Rudolf van Diepholt was. (Dat was in den tijd, van den strijd tusschen Rudolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg). Op 3 Febr. 1449 werd Splinter met zijn kinderen uit Utrecht
verbannen. Hij werd meermalen met stukken lands beleend, o.a. in 1439 met 200 morgen bij den Reigerbroek door Hertog Philips van Bourgondië, in 1461 met stukken op den Zwesereng door zijn neef Gijsbert van Nijenrode, welke leenen hij dadelijk weer opdroeg aan zijn zoon Gijsbert, voorbehoudend zijn lijf- tocht daaraan, te verheergewaden met een rooden sperwer. Hij stierf den 4de Juli 1471 en werd begraven in het koor van Maarssen's oude kerk. Hij trouwde in 1421 met Johanna van Beyeren. Na den dood van Spinter van Nijenrode, 17 Sept. 1497, trad
op Johan van Nijenrode, Heer van Bolestein; hij huwde twee |
||||||
') Vergelijk hierover uitvoeriger: Hedendaagsche Historie of Tegen-
woordige Staat van alle volken, dl. XXII blz. 155 (Amsterdam 1772). Kastee- lenboek van de provincie Utrecht, blz. V—XI, (Utrecht z.j.) J. D. Bastert, Ridderhofsteden in Jb. Niftariake, 1936, blz. 18. |
||||||
10
keer, eerst met Johanna van Montfoort, daarna met Geertruid
van Oye, weduwe van Suggerode. Na den dood zijns vaders Johan van Nijenrode treedt op
Splinter van Nijenrode van Velzen, die in 1508 met Willem van Zuylen van Nijevelt voor Dirk van Swieten liet Slot Loener- sloot als kastelein bezet tegen de Bourgondische krijgslieden. Hij is het, die de tegenwoordige kerk van Maarssen aan het kerkplein heeft gebouwd volgens het nog bestaande opschrift aan den hoekpijler van het noordelijk dwarspand: ,,Anno Dni millesimo quingentesimo decimo nono mensis marcij XV Splin- terus de Nieweroy vir nobil. egregiusq. huic operi primum sup- posuit lapidem". ') Na Splinter v. N. komt diens oudste zoon Egbert van Nijen-
rode aan 't hoofd van Bolestein en werd in 1537 in de Ridder- schap van Utrecht opgenomen, trouwde met Mabilia van Ro- denburg en met Adriana Sas van den Bosch. Hij werd in 1569 opgevolgd door: Adriana van Nijenrode, als Vrouwe van Bolestein overleden
in 1615. Zij is eerst gehuwd geweest met Willem van Brachel tot Hillesteyn en later met Hendrik Botter van Snellenburg. -) F. DE HEERLIJKHEID VAN MAARSSENBROEK.
Bolestein was niet alleen Ridderhofstad, het was ook de
zetel van de Heerlijkheid Maarssenbroek, zoodat de Heer van Bolestein tegelijkertijd zich ook Heer van Maarssenbroek noemde. De eerste bewoner met dezen titel was, zooals wij zullen zien, Hendrik Botter van Snellenburg (Snellenburg was terecht een riddermatige hofstad in de baronie van IJselstein), die gehuwd was met Adriana van Nijenrode, Vrouwe van Bole- stein, in het begin) der 17de eeuw. Degene, die zulk een Heer- lijkheid als Maarssenbroek bezat, kreeg zekere rechten op de in zijn gebied liggende eigendommen en bewoners. Daaronder viel ook de rechtspraak in dit gebied, in dit geval het gerecht van Maarssenbroek. De Ambachtsheer liet echter de uitoefe- ning van dit gerecht over aan Schout of Schepenen. In het jaar 1561 werd in het gerecht van Maarssenbroek door den Prins |
||||||
1) Splinter van Nyenrode overleed in 1531; hij was gehuwd met Anna
van Zuylen). Zie J. J. de Geer. Geschiedenis v. h. geslacht van Nyenrode. ^) A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis trajecti-
nae urbis atque agri inventa. |
||||||
11
|
||||||||||||||||||||||||
r
|
||||||||||||||||||||||||
,' \ ■■"■ "^ .^ itv .a
^ *• '~>»^ J • ' ■TT
|
||||||||||||||||||||||||
'Jf s \^
|
||||||||||||||||||||||||
.■^>,
|
||||||||||||||||||||||||
ï-^^-'
|
||||||||||||||||||||||||
(Foto archief Schrijver)
van Oranje, als Stadhouder in den Hove van Utrecht, ten ver-
zoeke van den Ambachtsheer en de dorpelingen het huurrecht afgeschaft en het schepengerecht ingesteld. Later werd het bezit van de Heerlijkheid Maarssenbroek louter een ornament; reeds toen de Heerlijkheid een gemeente was, bleef de Heer- lijkheid nog een gewaardeerd bezit, hoewel er aan dit bezit geen rechten meer waren verbonden. Zoo vinden wij achter- eenvolgens als Heeren van Maarssenbroek aangegeven de Botters van Snellenburg, en tot in de 19de eeuw nog Mr. P. J. van der Muelen te Utrecht. ^) Het gerecht van Maarssenbroek hield zitting in het rechthuis, een herberg van ouds; ,,de Prins." ^) G. HET GESLACHT BOTTER VAN SNELLENBURG E.A.
OP BOLESTEIN.
In de oude kerk van Maarssen hing een bord aan de muur
van het koor met verschillende wapenschilden aan weers- zijden en met het opschrift: ,,A° dni 1615 den 20ste September |
||||||||||||||||||||||||
^) Over de Heerlijkheidsrechten kan men uitvoeriger ingelicht worden
door het pas verschenen werk: Kasteelenboek, Provincie Utrecht, (Utrecht 1942). '■') Geheymschrijver van Staat en Kerk, Amsterdam—Utrecht 1759.
|
||||||||||||||||||||||||
12
sterft Mr. Henrick Botter van Snellenberch, licentiat in beyden
rechten, heere van Maarssenbroeck en de Reyerscop." Hij was een zoon van Gijsbert Botter van Snellenburg en
Francisca Borre van Amerongen. Na hem komt: Jhr. Engelbert Botter van Snellenburg op 8 Mei 1594 na de
dood van zijn moeder. Hij was dus Heer van Bolestein en Maarssenbroek, waarmede op 18 Mei 1616 hij beleend was. Hij overleed in 1619. Op 5 Jan. 1620 wordt zijn zoon, Jhr. Philip Botter van Snel-
lenburg Heer van Bolestein en Maarssenbroek. Deze is twee- maal getrouwd: met Cornelia van Zuylen van Nijevelt tot Snaefburg; (De Snaefburg lag dicht in de buurt, waar thans de hofstede van den Heer van Ek is gelegen); later met Christina van Doorn. Na den dood des vaders zien wij als Vrouwe van Bolestein
optreden: Anna Botter van Snellenburg. Zij overleed in 1659. Dan verschijnt Jhr. Willem van Zuylen van Nijevelt, die ge- trouwd was met een zuster van de vorige Vrouwe van B. n.1. Johanna B. van Snellenburg. 18 Jan. 1664. De weduwe van Willem van Zuylen van Nije-
velt, Joanna Botter van Snellenburg, draagt Bolestein op aan Jhr. David Godin. Nu leeft een ander geslacht (waarin Dros- saertschap van Maartensdijk en Scherpenisse) op Bolestein. Jan Lodewijk Godin, Hoofdschout van Amersfoort van 29
Apr. 1668 tot 1690, Proost en Kanunnik van St. Marie te Utrecht, Gedeputeerde in de Staten van Utrecht, in 1704 over- leden en te Maarssen begraven. Deze Heer van Maarssenbroek wordt elders Jacob Louis
Godin genoemd en hem was de belangrijke zending in 1672 toevertrouwd om evenals de Apostolische Vicaris Johannes van Neercassel voor de Staten van Utrecht het Hof van Ver- sailles, Lodewijk XIV, tot meer clementie met ons vernederd gewest te verbidden. Zes maanden bleef hij in Parijs om voor het zwaar gedrukte Utrecht matiging der oorlogslasten te ver- krijgen. Hierover leze men uitvoeriger bij Arend, Geschiede- nis des Vaderlands IV, II, blz. 47 en Archief Aartsbisdom Utrecht, XXII. 103. Een dochter van hem is opgevolgd, n.1.: Suzanna Godin, op
26 April 1704; deze huwde met Pieter de Malapert, Heer van Jutfaas, op 25 Mei 1704; zij bleef ,,Vrouwe van Bolestein en Maarssenbroek" en nu nam hij den titel aan van ,,Heer van |
||||
13
|
|||||||||||
^'fe
|
|||||||||||
o
|
|||||||||||
O
O
CI4
|
|||||||||||
14
Bolestein en Jutfaas" en liet aan zijn dochter Maria, gehuwd
met Elias Vermeulen, den titel na van: ,,Vrouwe van Maars- senbroek." Hij stierf in 1738. Suzanna Godin overleed op het huis Plettenburg te Jutfaas op 29 Maart 1738. ') Wij zien op 21 Dec. 1713 Jacob de Malapert, die overleed op
Bolestein 31 Aug. 1782. Hij werd opgevolgd door zijn neef (26 Apr. 1783). Wie waren in dien tijd bewoners van Bolestein? In dien tijd
(op 17 December 1816) werd Bolestein bewoond door Alexan- der Jan August van Westerholt, Kap. Luitenant ter Zee, ge- huwd met Antje Boomstra. Hun kind Charlotta overleed 10 Jan. 1817. Volgens een grafsteen in de Ned. Herv. Kerk te Maarssen overleed op Bolestein den 7den Jan. 1821 Johannes Fahraeus, geb. te Wisby op het eiland Gothland. -') Mr. Pieter de Malapert. Deze overleed op Plettenburg te
Jutfaas 6 April 1806. De erfgenamen van Jacob de Maiapert hebben op 26 April 1783 Bolestein verkocht aan Mr. Jan Carel Godin van Drakesteyn, die overleden is te De Bildt, 14 Mrt. 1787. Zijn zoon, Louis Pierre Ferdinand Godin volgt 17 Dec. 1787
zijn vader op. Hij is jong overleden. Op 6 Juni 1792 opgedra- gen aan Jhr. Walraven Robbert, Baron van Heekeren van Brandsenburg, Burgemeester van Utrecht, overleden op Hoog- beeck en Rooyen te Zeist, 23 Juli 1845. ■') Op 24 Sept. 1822 kwam Bolestein door koop aan Jan Wal-
land. Hij verkocht het huis aan Theodorus Henricus Abels van Waveren, overleden op Bolestein den 3de Aug. 1865, opge- volgd door zijn dochter, Lena Abels, geb. 5 Juli 1817 te A'dam en overleden te Maarssen 7 Febr. 1894. In 1894 op 26 April werd het verkocht aan een consortium (H. Visser, J. J. van Willigenburg en H. Hageman) om op 4 Juni 1894 over te gaan |
||||||
1) Vgl. A. E. Rientjes, Het Kerspel Jutfaas (1910) Plettenburg. In lateren
tijd was Joseph Elias van der Muelen, Heer van Maarssenbroek. Van de Botters van Snellenburg bestond in 1655 nog een katholieke tak, zie Arch. Aartsb. Utr, XI. 184. 187. L. J. van der Heyden, De Snaafburg, Jb. Niftarlake,. 1913, blz. 9. 2) Gemeente-archief, Blois van Treslong. Prins, Geneal. Merkwaardig-
heden in de kerken der Prov. Utrecht, blz. 115. 5) Het Wapen van Godin was een gouden beker op lazuur veld, vaii-
Snellenburg een gedeeld schild, halve zwarte adelaar 3 gouden sterren 2 : 1 op rood veld. Zie ,,Namen en Wapenen der Edelen in de provincie Utrecht,, p. 173, 188. |
||||||
15
aan Carel Eduard WoHf, die het op 31 Oct. 1900 weer ver-
kocht aan de H.H. J. C. Strick van Linschoten c.s. Dit was de op 19 Febr. 1901 opgerichte „Vechtstreek", een Maatschap- pij tot Expl. van onroerende goederen, die het op 3 Sept. 1903 weer verkocht aan: Johan van de Vijsel. '■) J. M. de Muinck Keizer koopt het op 28 Sept. 1917; de Ge-
meente Maarssen werd eigenaar op 12 Mei 1942. Moge het Ge- meentebestuur van Maarssen vreugde beleven van dit eeuwen- oud bezit en huis,, waarvoor met Monumentenzorg en Heem- schut ook ,,Niftarlake" groote belangstelling aan den dag heeft gelegd. H. TEEKENINGEN VAN BOLESTEIN.
1. Een teekening in Oost-Indische inkt (1723), Gezicht op het
huis Bolestein, 4° (door L. P. Serrurier, Rijksarch. Utrecht). 2. Boelestein 1731 met vierregelig HoUandsch opschrift
(origineel in 's Rijksprentenkabinet te Amsterdam). Cat. Topogr. Atlas 2° 1222. 3. Ridderhofstad Boelestein 1731, alsvoren, met Opschrift:
,,Boelestein 1731, gehoort den Heer Pieter van Malapert, Heer van Jutfaas, wonende op het huis ,,Plettenburg" (Afb. in Wittert van Hoogland, Bijdr. tot de Utr. Ridderhofste- den, dl. Il blz. 195). 4. ,,Gezicht van de Huyzinge en Ridderhofstad Bolestein",
enz. 1790. Gezicht op het huis uit het Zuiden. (Teekening in Oost-Indische inkt door Lient. ten Bosch, br. 8°; nieuw aangeworven in 1941 Rijksarch. Utrecht). 5. De Ridderhofstad Bolestein, Gezicht op het huis en de
rivier de Vecht. Kopergravure naar J. de Beyer door H. Spilman, br. 4^ (uit Nederl. Taferelen IX). 6. Dan zijn er nog afbeeldingen in Zincographie uit het jaar
1894 waaronder ook ,,La salie d'armes è Bolestein," — ge- zicht in de wapenkamer van het huis, uit de ,,CataIogue de tableaux anciens de la succession de L. Abels." Ten slotte nog Lithographieën van P. J. Lutgers.
--------------- A. E. RIENTJES. 1) Uitvoerig in Jhr. Mr. E. B. F. F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot
de geschiedenis der Utrechtsclie Ridderiiofsteden en Heerlijkheden. (Den Haag 1912), Deel II, 195. Koopacten op Gemeente-secretarie werden mij welwillend ter inzage
verstrekt. |
||||
16
BIJLAGE.
Uit een brief d.d. 7 Juni 1821 van den Burgemeester van
Maarssen, T. van der Vliet, aan den Heer Steph. Deeges te Am- sterdam: ... en doet zich thans een gelegenheid op, om het schoonste buiten-
plaatsje dat hier in den omtrek gelegen is, wel te weten Bolenstyn, 't welk den 23 dezer maand alhier publiek zal worden geveild, te kopen, het zal U E.Ed. mogelijk wel bekend zijn, want ik meen dat tijdens U W.Ed.'s ver- blijf alhier hetzelve door den Heer Westcrholt werd bewoond, bij diens vertrek word hetzelve door den Heer Pharaus gekocht voor ƒ 8500.— buiten de kosten, die man heeft het liuys veel verbeterd, daarop een chineesche tent geplaatst, die, het verrukkendst gezigt, dat men ergens kan vinden, over de straatweg en de Vecht oplevert, en daar en Ijoven de tuin, die met soorte van vruchtboomen beplant is, na de eerste smaak, aangelegd, met een woord gezegd, kan ik U W.Ed. de fraaye en aangename situatie van dat plaatsje, 't welk een riddermatig kasteel is, met haar waarde beschrijven, de meubelen worden drie dagen daarna verkocht, dus vriend! alles naar wensch. |
||||||
Brief aan Mevrouw Walland:
Maarssen, 16 September 1822.
Hoogwelgeborene Vrouwe! Geïnformeerd zijnde dat den Heer Walland heden de ridderhofstede
Bolenstyn van den Heer Ram heeft gekocht en het waarschijnlijk is, dat de Heer Koper ook de kosten van transport moet betalen, terwijl het dan ook aan Z.E.D. vrij staat zoodanige notaris te employeeren, als zijn W.E.D. zal goedvinden, het is dan ook daarom, dat ik de vrijheid neme, mij des wegens bij U Hoogwelgeboren te adresseeren, en te verzoeken, mijne belangens hierin aan den Heer Walland te willen voordragen, de wijl het toch altijd eene hardigheid is, dat perceelen in eene of andere gemeente gelegen, elders buiten dezelve worden overgedragen temeer omdat het transport in Utrecht geschieden, de registratie ook aldaar moet plaats hebben, en waarvoor naar mijn gedagten den Heer Ram dewijl zijn zwager Grothe alhier Ontvanger is, ook niet zal zijn. Ook neme ik bij deze ge- legenheid de vrijheid Baas Dolmans, die ten tijde van den Heer van Heecke- ren. Juffrouw Kuun, en ook van den Heer Fakrous op de plaats gewerkt heeft, in de gunst van den Heer Walland te recommandeeren. Na verzekering van respect aan Hoogwelgeborenen en familie van mij
en mijne echtgenote heb ik de eer met alle achting te zijn. Uw E.D.W. Dienaar en vriend,
(get.) T. VAN DER VLIET.
N.B. Afschrift van deze bijlagen dank ik aan de welwillende belang-
stelling van den Heer M. Remijnsse te secretarie te Maarssen. |
||||||
Een oude kaart van de Vechtstreek.
|
|||||
Reeds lang bezit ik een kaart van de Vechtstreek, die, door
de nauwkeurigjieid en uitvoerigheid, waarmee zij geteekend is, voor de leden van ,,Niftarlake" van belang is. Ik heb haar daarom zeer verkleind doen fotografeeren, om
haar in het jaarboekje te kunnen doen opnemen. Daar de kaart zeer zeldzaam is, kan zij zoodoende in breeden
kring bekend worden. Bij aandaclitige beschouvv^ing treffen vele bijzonderheden.
Zoo bestonden, ten tijde van het teekenen, de Loosdrechtsche plassen nog niet. Door het uitvenen zijn zij geleidelijk ontstaan. De turfvaarten en de wegen, die door de nu bestaande Loos- drechtsche plassen loopen, zijn alle nauwkeurig geteekend. Zoo ook de polders en gerechten. De buitenplaatsen langs Vecht en Angstel zijn alle vermeld. De meeste met haar be- woners. Thans iets over het vermoedelijke ontstaan van de kaart.
Rechts boven vindt men het wapen van Mr. Jeronimus de
Haze de Georgio, aan wien de kaart is opgedragen. Het is van belang iets van dezen mee te deelen.
Hij was een van de rijkste mannen van de Republiek. Im-
mers, hij liet bij zijn dood 3.300.000 gulden na! Daarbij oefende hij vele ambten uit n.1. Raad van Amsterdam en tusschen 1695 en 1717 was hij er vele malen Burgemeester. Voorts was hij Bewindhebber der West-Indische Compagnie (1696), idem der Oost-Indische Compagnie (1710), Kapitein der Burgerij, Dijk- graaf van de Vollwijk, Commissaris van het Haarlemmer- en Utrechtsche Zandpad en van het Zandpad in het Noorder- kwartier. Verder vinden we over hem nog vermeld in ,,De Vroed-
schap van Amsterdam, 1778—1795" door Johan E. Elias, aan welk werk wij een en ander ontleenen, dat Mr. Jeronimus de Haze de Georgio (wij zouden zeggen de Haze Gzn., want zijn Vader heette Georgio) geboren werd in 1651, en stierf in Loos- drecht in 1725, waar; hij ook begraven ligt. Hij leefde als zoo- |
|||||
NiEr\v-E Kavkitak MTNDEN. j-.nt bk 2 LOOSDRECHTEN. midtsgadeks vajst S GRAA EX]LA]S'r>, neve>,s hei «ERErwx van BrEU-
KEEEN, EK I-.OENDERSLOOX «cc HEEJu NAAUWKBUHIG GETEEKENI. J;N CEMEEIEg;,^ uyt gegeven dooi >) U qk>ibi3jj.i£i'li;_i;}':_!: Pr'Vllf'lc Kc x„^ij:,.l^^l„
|
||||
20
vele Amsterdammers van voornamen huize, gedeeltelijk in de
stad, gedeeltelijk in de Vechtstreek. In de stad had hij een deftig huis op de Heerengracht Zuidzijde, tusschen de Vijzel- straat en de Reguliersgracht. In Mynden of Loosdrecht had hij een buitenplaats laten bouwen, die in 1725 bij verkoop ƒ 28.000 opbracht. Dat hij Loosdrecht uitkoos als buitenverblijf zal wel verband
houden met het feit, dat hij was Heer van Mynden, de beide Loosdrechten en Stabroek. De heerlijkheid Stabroek had hij gekregen van zijn nicht, met welke hij gehuwd was: Magda- lena Clara de Haze, Vrouwe van Stabroek. Zijn huwelijk bleef kinderloos. Wij zullen wel niet ver van de waarheid af zijn, wanneer
w^ij aannemen, dat de zeer gefortuneerde Jeronimus de Haze aan den bekenden uitgever van Maarten Nicolaas Visscher opdracht heeft gegeven, tot het vervaardigen van deze kaart, waarop zijn heerlijkheden Mynden en de Loosdrechten cen- traal gelegen zijn. Ten slotte nog een enkel woord over den uitgever. Nicolaas
Visscher was kunsthandelaar en tevens uitgever van kaarten van steden en landen. Hij beoefende zelf de graveerkunst. Hij stierf in Amsterdam, 9 December 1709. Zijn weduwe heeft de zaak nog een jaar gedreven. Daar, blijkens het onderschrift van het wapen de weduwe Nicolaas Visscher de kaart aan den Heer de Haze de Georgio heeft opgedragen, is deze nauwkeu- rig te dateeren. Ze is uitgegeven in 1710. 12 Sept. 1942. A. F. VAN GOELST MEIJER.
|
||||
,,Aux Brebis" te Maarssen.
|
|||||
Fransche benamingen uit den Franschen tijd leven te Maars-
sen nog altijd voort: Solitude, Luxembourg, l'Hermitage, enz. Op de kaart van 1650, plattegrond van Maarssen en Maarssen- veen, waar de verschillende goederen, huizen, staan aange- geven, vinden wij ook ,,Aux Brebis." Op herhaald navragen bij oudere bewoners mocht ik echter geen enkele bevredi- gende inlichting ontvangen omtrent de beteekenis van deze benaming. Was het een buitenverblijf of landgoed zooals vele andere in de Vechtstreek? Volgens genoemde kaart is ,,Aux Brebis" gelegen tusschen het Huis ten Bosch (hedendaagsch Gemeentehuis) en Vechtesteyn. Het ligt achter de tegenwoor- dige huizen Overvecht, enz. op de kaart tusschen de gedeel- ten aangegeven met de namen ,,Cromhout" en ,,Van de Graeff". Als men nu weet, dat het Goed ten Bosch in 1619 aan Abraham de Graaft, wien ook het ,,huYs Vechtesteyn" toebe- hoorde, (Overkerck in 1661 en Luxembourg zijn nog later ge- bouwd), en het huys ten Bosch behoorde aan den WelEd. Heer Cromhout, dan begrijpt men dat ,,Aux Brebis" niets anders is dan de naam van den eigenaar van die landen of grondstuk- ken. Heeft een ,,Aux Brebis" te Maarssen gewoond, of bezit- tingen gehad? In de 4e aflevering van Oud-Holland, Twee- maandelijksch Tijdschrift voor Kunstgeschiedenis, Jg. LIX (1942) blz. 101 staat een opstel van P. van Eeghen over ,,Por- tretten door Rembrandt van H. Auxbrebis en zijn vrouw." Daarin vernemen wij iets van de bepalingen van het testament van Herman Auxbrebis, koopman te Amsterdam, weduwnaar van Maria van Sinnigh op 12 Augustus 1677 voor Notaris D. Doornick verleden: ,, . . . dat noch de conterfeytsels van hem testateur en van
syn huysvrouw Salr., geschildert door Rembrandt van Rijn, sullen blyven en genoten werden, aen en by d'voorsz. Hans Auxbrebis, syne Soon, en comende d'selve syne Soon te sterven sonder wettich nasaet, ofte dat de kindt |
|||||
,1
|
||||||||||||||||||||||||||||||
/ ^
|
||||||||||||||||||||||||||||||
-«-.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
'^i%
|
||||||||||||||||||||||||||||||
^-r
|
||||||||||||||||||||||||||||||
-%
|
4,'.,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
.:^'"%-.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
S..^-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
"^il
|
||||||||||||||||||||||||||||||
'""■p ^i^ "J II
|
||||||||||||||||||||||||||||||
tjk^^ „ .t
|
||||||||||||||||||||||||||||||
.'j^'.uiiit.n
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van Maarssen waarop ,,Aux Brebis".
|
||||||||||||||||||||||||||||||
23
off kinderen van d'selve syn Soon onmondigh quamen te
sterven, dat alsdan d'voorsz. Conterfeytsels sullen volgen en genoten werden, aen of by sijn testateurs outste dochter Margareha Auxbrebis, en die comende te overlyden, son- der wettigh nasaet, ofte dat haer voorsz. dochter in een Cooster ofte anderen geestelycken staet was, alsdan den d'voorsz. Anna Maria Auxbrebis, syne andere dochter." Herman Auxbrebis was 25 jaar oud, toen hij op 3 Oct, 1642
in ondertrouw ging met Maria van Sinnick, een dochter van Dirck van Sinnick ,,wonende tot Maerssen." Uit het huwelijk waren zes kinderen. Wij mogen dus aannemen, dat met den naam ,,Auxbrebis"
niet een of andere buitenplaats, maar de familienaam van den Amsterdamsclien ,,coopman" is bedoeld, die te Maarssen zijn landerijen als eigendom had liggen. A. E. RIENTJES.
|
||||
Parochie
O.L. Vrouw ten Hemelopneming
te Oudenrijn
(Stadsdam - De Meern).
|
||||||||
De naam De Meern draagt in zich nog de herinnering aan het
riviertje de Marre, Mare, Marne, een zijtak van den Ouden Rijn, welke vroeger van het dorp De Meern langs den Meern- dijk naar de hofstede, genaamd Meernhof, stroomde en daar, nabij de grensscheiding tusschen IJsselstein en Montfoort, in de voormalige Lek of tateren Hollandschen IJssel uitmondde. ') Dit riviertje is thans geheel verdwenen; alleen wijst de Meern- dijk nog op zijn vroeger bestaan en is ook de lage bodem, die voordat het stoomgemaal werd gesticht, des winters steeds on- der water stond, als een herinnering aan die vroegere mare te beschouwen"). Bij De Meern op de Hooge Woerd heeft een Romeinsch
castellum gelegen, op geen grooten afstand van den linker oever der vroegere bedding van den Ouden Rijn en van den rechter oever der vroegere Mare. Deze Romeinsche leger- plaats is omstreeks 50 na Christus opgericht als een construc- tie van aarde en hout; in 69 tijdens den opstand der Batavieren verlaten en verbrand; niet lang daarna van dezelfde materialen herbouwd, en eenigen tijd na 150 na Christus vervangen door eene van steen gebouwde legerplaats. Het zal door de Romei- nen na het midden der derde eeuw onder Frankischen druk zijn opgegeven"]. In 1301 had hier op de Hooge Woerd een bloedig treffen
|
||||||||
') J. J. de Geer. Bijdr. tot de gesch. en Oudh. der provincie Utrecht,
blz! 57. -) F. A. R. A. Baron van Ittersum. Het watersciiap .,Heycop" genaamd
,,De Lange Vliet" voorheen en thans. (Utr, z. j.) blz. 5. ^) C. W. Vülgraff en G. van Hoorn. Versl. van eene proefgraving op
■de Hooge Woerd bij De Meern. IVIeded. Ned. Aliademie v. Wetenschap. Afd. Letterk. N.R. dl. 4. No 6. |
||||||||
25
plaats tusschen de krijgsknechten van den Utrechtschen bis-
schop Willem Berthold en zijne opstandige Utrechtenaren. De bisschop, die ter bemoediging van zijne strijders hierbij tegen- woordig was, zonder zelf aan den strijd deel te nemen, viel van zijn paard en werd aanstonds lafhartig om het leven gebracht. Zijn stoffelijk overschot werd in de St. Catharijne-kerk begra- ven en later plechtig overgebracht naar den Dom. De geschied- schrijver A. van Buchel (± 1641) schrijft, dat er ter zijner tijd nog een kruis stond, geplant ten zoen van den verslagen kerk- vorst. Melis Stoke verhaalt het als volgt:
Doe gheviel 't also in desen
Dat die Bisscop wert gheraket
In 't hovet ende so mismaket
Dat 'i vallen moste ter aerde
(Was 't lief of leet) van sinen paerde
En bleef daer doet in corter ure. ^)
Te De Meern stond van ouds een kapel, welke behoorde
onder de parochie van Vleuten en resorteerende als zoodanig onder het kapittel van Oud Munster. -) In deze kapel was gesticht een vicarie of kapelanie ter eere
van den H. Antonius. De bisschop van Utrecht David van Bourgondië (1456—1496) benoemde tot vicaris van deze vica- rie, daar zij sinds den dood van Henricus de Brakel zoolang onbezet was gebleven, dat de collatie volgens de statuten van het Concilie van Lateranen aan den bisschip vervallen was, Ysbrandus, zoon van Johannes Creken.'') In de XVIe eeuw waren de Heeren van Brederode bezitters van deze vicarie. Volgens het kerkelijk register op de rekeningen van den Vi- caris Generaal van het bisdom Utrecht verwisselde in 1580 de vicaris Amelius van Nijtvelt zijn functie met Everardus Quirini.") In 1669 was het Huis van Nijenrode collator en de possesor was Jonkheer Dorp. De landerijen van deze vicarie werden verkocht voor de som van 7039 ponden 12 schell, en 6 deniers.") |
||||||
Rijm-Kronijk (uitg. 1699) blz. 192.
Joosting en Muller, Bronnen kerkel. rechtspraak. II, 316.
Muller, Regesten arch. bissch, Utr. No 3791. Bijdr. Haarl. XXXIX, 450. Gesch. d. Vicariën in de provincie ULr. Hist. Gen. Bijdr. en Meded.
IV, 593, 597. |
||||||
26
Deze kapel was in 1593 ,,een arm vervallen capelleken", dat
echter zoodanig hersteld werd, dat men er school in kon hou- den. Deze reparatiën moesten bekostigd worden door den tij- delijken vicaris, die tevens gehouden was, om op St. Antonius- dag bepaalde aalmoezen uit te deelen aan de armen. De vicarie bracht jaarlijks 100 gulden op. De eerste predikant Arnoldus Steenlant van Hulst, die tevens
schoolmeester moest zijn, werd in Jan. 1593 aangesteld op een salaris van 50 gulden per jaar, waarvan Willem Quirijnsen, die toen bezitter der vicarie was, 34 gulden moest betalen, het overige zoude door de buren worden bijgelegd. Doch Steenlant kon zich niet als predikant handhaven, daar hij reeds na twee of drie sermoenen te hebben gehouden op bevel van den onder- Maarschalk De Meern moest verlaten. Deze preeken zullen nog wel te veel katholiek geklonken hebben, — men houde bij de beoordeeling van personen en omstandigheden besproken in dit visitatie-verslag steeds in het oog, dat de visitatoren niet katholiek waren en aangesteld door de anti-katholieke Staten, — daar immers de visitatoren verklaarden, dat zij nog den- zelfden dag te Jutfaas vernomen hadden, dat deze Arnoldus ,,een Duyvelbezweerder was, en dat hij hem onderstaet 't on- tooveren. Een weynig ondervraecht zijnde van de religie, bleef hij vast op 't oude Roomsche geloof (zoo hij 't noemde) dat is bij de Papisterye. En wist gansch niet te antwoorden te pro- pooste in 't stuck van de aenroepinge der heyligen. Hij heeft een vrouw met acht kinderen, die hij seyt coram testibus (voor getuigen) getrout te hebben, maer niet in facie ecclesiae (voor de Kerk), met verclaringe dat hij se oock niet en begeerde te trouwen." ^) Daarna schijnt er geen nieuwe predikant aangesteld en de
kapel gesloten te zijn, want omstreeks 1627 richtte de Utrecht- sche Classis een verzoek tot de Staten van Utrecht om opening der kapel en deze voor hun eeredienst te mogen gebruiken. Zij richtten hun verzoek, zooals zij zeiden, tot de Staten, omdat de opening der kapel niet in hun macht was, maar in die van de Staten ,,als sijnde de hoge en souveraine macht der Provincie; en dat zij op verzoek van eenige gequalificeerde ingezetenen van De Meern met consent van den Heer van Brederode, doch onder conditie dat Uwe Ed.Mog.hoge gerechtigheyt ende juris |
||||||
^) Visitatie der kerken ten platten lande. Hist. Gen. Bijdr. en Meded.
VII, 247. |
||||||
27
dictie niet gevioleert ende vermindert werd," besloten had in
de kapel het Woord Gods te doen verkondigen, waarom zij de Staten verzochten ,,de voorsz. capelle bij provisie door haer authoriteit ende hoge macht, die sij van Godt ontfangen heeft, te openen, ende bij openinge tegens eenen ieder te main teneren, oock te ordonneren dat die voorss capelle eens al te met mocht bedient worden." Bij besluit van 4 Mei 1627 werd de kapel ten behoeve van
die van De Meern ,,ende anderer henluyder nabuyren ge- opent." Tevens werd toegestaan, dat ze door een predikant zoude bediend worden, daartoe geauthoriseerd door de Classis ,,mits dattet geschiede buyten coste van de welgemelt Heeren Staten." ') De katholieken van De Meern en Ouden Rijn, welke eersten
van ouds onder het kerspel Vleuten behoorden, kerkten te Vleuten, Harmeien en Utrecht in de Walsteegkerk. In geheel deze omgeving kwamen ter geestelijke verzorging der katho- lieken dan ook priesters uit Utrecht en Vleuten, zooals uit een bij request van 1671 begeleidende ,,Memorie van den Staet des Pausdoms te Jutfaas" door den kerkeraad ingediend, blijkt; ,,daer sijn twee papen, een die tot Utrecht wonende over en weder in Jutfaes en aen den Ouden-Rijn sijne conventikelen houdt. Op Galekop is niemand van de gereformeerde religie en also de geregte en haere bode paaps. *') Joannes van Aelst te Wilnis geboren, werd als jong priester
naar Woerden gezonden, waar hij onder groote moeilijkheden drie jaren heeft gearbeid, tot hij in 1631 de eerste pastoor van Vleuten werd, waar hij een nieuwe statie op 't Hoog, een eind buiten Vleuten vestigde. Vandaar bediende hij ook Harmeien, Spengen, Kockengen en De Meern. Hij bleef hier werkzaam tot 1673, toen hij 22 Maart, toevallig te Utrecht vertoevende, aldaar overleed.'') Joannes Vermeer, een Utrechtenaar en pastoor van de kerk
Buiten-Catharijnepoort, voorzag vooral de katholieken van Ouden-Rijn, Galekop en het Nedereind van Jutfaas van geeste- lijken bijstand. Hij overleed 19 Aug. 1688.") |
||||||
^) Rengers Hora Siccama. De geestelijke Goederen, blz. 392.
-) A. E. Rientjes. Het kerspel Jutfaas. blz. 142.
■■"l .Taarb. Niftarlake, 1941, blz. 66.
") Arch. Aartsb. Utr. X, 187.
|
||||||
28
Theodorus Mensinck werd geboren te Deventer omstreeks
1635. Hij volbracht zijne studiën te Emmerik en te Keulen, waar hij na den graad van Meester in de vrije Kunsten en het docto- raat in de wijsbegeerte behaald te hebben, de H. Priesterwij- ding ontving in 1659. In het voorjaar van 1660 kwam hij aan de Glaan als kapelaan, om de zielzorg over de katholieken der grensplaatsen waar te nemen, daarna was hij werkzaam te Oldenzaal en werd in 1662 medehelper van pastoor Herkinga te Zwolle, vanwaar hij vooral de zielzorg over de inwoners van Dalfsen en Broekhuizen uitoefende, totdat hij 6 Juli 1674 pastoor werd te Utrecht aan de kerk van Buiten-Catharijne- poort, zoodat zijne geestelijke bediening zich ook uitstrekte over Ouden Rijn en omgeving. Om gezondheidsredenen nam hij in 1692 ontslag en vestigde zich in zijn geboortestad, waar hij 16 Juni 1694 overleed. Hij schreef meerdere werken, waarvan vooral bekend is:
Het oprechte Roomsch Catholijke Mondstopperken. ') Reynerus Velthuysen werd geboren te Wilnis, was Leu-
vensch godgeleerde en Meester in de vrije Kunsten. Hij werd 15 Sept. 1690 benoemd tot kapelaan te Kampen, om vandaar uit de statie Emmeloord op het eiland Schokland te bedienen, en waar hij in 1692 pastoor werd. Daar echter bleef hij niet lang, want nog in hetzelfde jaar schijnt hij pastoor Mensinck te hebben opgevolgd, of terwijl hij te Utrecht woonde zich in Ouden Rijn te hebben ingedrongen. ") Zeker is, dat hij hier werkzaam is geweest. Hij was aanhanger van de Jansenisti- sche partij, waarin hij hardnekkig bleef volharden tot aan zijn dood, welke te Utrecht voorviel in 1726 ''') In het midden der XVIIIe eeuw was Ouden Rijn als statie
bekend zonder dat er een pastoor gevestigd was, zooals blijkt uit een lijst van staties tusschen de jaren 1737 en 1743, af- komstig uit het archief van den Nuntius Tempi, waarin we lezen, dat in de statie Ouden Rijn nauwelijks een missionaris bestaan kan en daarom deze steeds te Utrecht woonde, waar hij ook eenig onderhoud heeft. Op feestdagen ging hij naar Ouden Rijn om godsdienstoefeningen te houden.") |
||||||
i) Arch. Aartsb. Utr. XXIII, 370; Rientjes. I.c. 127; N. Ned. Biogr, V^db. I.
2) Arch. aartsb. Utr. LXV, 24.
•■') Arch. Aartsb. Utr, XXV, 390; Bijdr. Haarl. II, 359.
") Arch. Aartsb. Utr. XLIII, 241.
|
||||||
29
Op het einde der XVIlle eeuw verlangden de katholieken
een eigen kerk. Na de staatsomwenteling van 1795 hadden zit ■wel een poging in, het werk kunnen stellen tot naasting van de kapel te De Meern, maar ,,daar zij gaerne de goede harmonie met hunne protestantsche medeburgers wilden bevorderen" hadden zij zulks niet gedaan. Zij kwamen overeen omstreeks 1797, om een kerk te bouwen aan de Leidsche Vaart, dicht bij den Stadsdam ') op een klein kwartier alstand van De Meern. Zij richtten daartoe een verzoek tot de kerkelijke Overheid, en de armmeesters van Ouden Rijn Dirk van der Weijden en Nicolaas van Veen verbonden zich ,,den pastoor kerk, huis en tuin vrij in gebruik te zullen geven alsmede drie honderd gul- den jaarlijks, en blijven daer en boven voor den pastoor biegt- penningen, doopen en missen." De kerkelijke Overheid gaf toestemming en tot eerste
pastoor werd benoemd: Gerardus van der Hoeven, die echter niet lang den herder-
staf hier voerde, daan hij reeds 26 Oct. 1800 overleed. Hij werd bijgezet in de grafkelder van de familie van den Ham in de kerk te Vleuten. •") Geuit van Nooy werd geboren te Utrecht 2 Sept. 1765, stu-
deerde aan het college te Turnhout, daarna te Leuven en werd 29 Mei 1790 te Mechelen priester gewijd. Hij was kapelaan eerst te Bumiik, daarna te Weesp en in 1796 te IJsselstein, van- waar hij 14 Nov. 1800 pastoor werd te Ouden Rijn. Hij richtte hier in 1801) de broederschap van de H. Drievuldigheid op. Reeds spoedig kwam hij in moeilijkheden omtrent de grens-
scheiding. Bij de oprichting van de statie waren hare grenzen niet omschreven, waardoor moeilijkheden ontstonden met de buurtpastoors. Pastoor van Nooy zag tegen het vaststellen van een grensscheiding op, omdat hij van alle kanten scheiden moest, ook van de Utrechtsche pastoors, met name van de Paters van de Walsteeg. Bijzondere moeilijkheden ontstonden met den Vleutenschen
pastoor Adolf Tellegen over de bewoners van het dorp De Meern, tusschen Ouden Rijn en Vleuten gelegen. De pastoor van Vleuten was er in den beginne reeds niet erg mede inge- |
|||||
^) Deze ,,Stadsdam" wordt voor het eerst genoemd in 1546, en in 1640
werd vergunning gegeven dezen dam in een sluis te veranderen. Itterson l.c. blz. 90. 1) Arch. Aartsb. Utr. XXXIX, 7.
|
|||||
30
nomen, dat de katholieken van De Meern naar Stadsdam ter
kerke trokken, ofschoon hij openlijk had gepredikt, dat de vrij- heid en gelijkheid ieder het recht gaf, om te parochiëeren waar hij wilde, wat den katholieken van De Meern steeds had vrij gestaan, die soms te Vleuten, dikwijls ook te Utrecht hadden ter kerke gegaan. Toen Koning Lodewijk Napoléon op 1 Aug. 1808, terugkee-
rend tot het door de Staatsregeling van 1801 verlaten beginsel van de grondwet van 1798, den katholieken weer het recht toekende, om de kerken te naasten op de plaatsen waar zij de meerderheid der bevolking uitmaakten, meende genoemde pastoor het middel gevonden te hebben, de katholieken van De Meern weer onder zijn kerk terug te brengen: deze moesten dan hun oude kapel naasten, welke dan als bijkerk van Vleu- ten door een kapelaan zoude bediend worden. De meerderheid der De Meernsche katholieken, vooral de meer gegoeden, wa- ren van die plannen niet gediend; pastoor van Nooy stond natuurlijk aan hun zijde (of wellicht aan het hoofd) en stelde hun voor een verzoekschrift op te zenden aan Koning Lodewijk Napoleon, waarbij gevraagd werd, dat ,,de kerk van De Meern aan die van het Hervormd Kerkgenootschap zoude worden gelaten en geen reclames op dezelve gedaan of nog te doen, mogen worden geadmitteerd." Of er toen nog pogingen zijn aangewend om de kerk van De
Meern voor de katholieken terug te krijgen, is mij niet be- kend, het doet ook niets ter zake, want uitwerking hebben ze ook niet gehad. De Meern bleef onder van Nooy's kerk resor- teeren. De aandacht zijner overheden was intusschen op den hoogst
bekwamen pastoor van Ouden Rijn gevallen en de dagen van zijn eenvoudig pastoraat waren geteld. De Aartspriester J. van Engelen, tevens pastoor te Maarssen had wegens zijn zwakke gezondheid een coadjutor noodig in zijn Aartspriesterschap. Tot dit gewichtige ambt werd van Nooy uitverkoren. Het ver- lof van den Vice-Superior aan van Engelen, om van Nooy tot coadjutor te nemen dateert van 5 Mei 1809. Een jaar later overleed de Aartspriester en 8 Mei werd van Nooy benoemd tot pastoor te Maarssen en daags daarna tot Aartspriester van het district Utrecht. Over zijne vele gewichtige werkzaam- heden in het belang der Utrechtsche Kerk, en als plaatsver- vangend Vice-Superior der Hollandsche Zending kan men |
||||
31
lezen in een uitvoerig artikel van pastoor Smeets in het Ar-
chief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom XXXIX, I— 165 en in de Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem, XXXIX, 258--319. Aartspriester van Nooy overleed te Maarssen 27 Nov. 1832.
Ilenricus Eisen was de eerste pastoor van Gellicum van 1803
tot 1810, toen hij werd overgeplaatst naar Ouden Rijn. Bij Ko- ninklijk Besluit van 22 Oct. 1814 werd aan den pastoor van Ouden Rijn een jaarlijksche Rijkstoelage van 200 gulden ver- leend. Pastoor Eisen verbleef hier tot 1816, toen hij zijn ontslag
nam en zich te Utrecht vestigde. Laurentius Clemens werd priester gewijd in 1799. Hij was
kapelaan te Amersfoort (Zand) 1806, pastoor te Vreeswijk 29 Oct. 1810, te Ouden Rijn 1816, waar hij op 18 Juni 1846 overleed. De Aartspriester van Nooy vroeg in 1819 aan de Gedepu-
teerde Staten 1200 gulden tot noodige reparatie van het pasto- riehuis, welks dak en zolder zeer slecht waren; zulks heb ik, zoo schrijft hij, bij ondervinding. De kerk had 5000 gulden schuld, geen vast inkomen als jaarlijks 45 gulden, er waren 600 zielen. ') Cornelis van den Nieuwendijk werd geboren te Utrecht
18 Maart 1791 en priester gewijd in Juli 1816. Hij was kapelaan te Laren en te Utrecht en werd pastoor te Baarn in 1827 en in 1846 te Ouden Rijn, waar hij 22 Nov. 1854 stierf. -) Jacobus Joannes Keuken werd geboren te Doesburg in 1817.
Hij werd priester gewijd 13 Juni 1840, was daarna assistent te Doesburg, kapelaan te Lichtenvoorde 1841, te Baak 1842, te Bemmel 1844, te Aalten 1846, te Indoornik 1848 en werd in 1850 pastoor te Harderwijk en kwam vandaar in 1858 als pastoor te Ouden Rijn. Hij bouwde een nieuwe kerk volgens de plannen van den architect van den Brink. Ook het kerkhof werd door hem aangelegd. Hij overleed 21 Dec. 1890. In het tijdschrift ,,Ecclesiastes" gaf hij in de jaargangen lö73
tot 1879 tal van preken uit. |
||||||
Arch. Aartsb. Utr. XXIII, 255; XXxIx, 146.
Arch. Aartsb. Utr. XXXIX, 150. |
||||||
32
Wilhelmus Lunter werd geboren te Harlingen 12 Jan. 1839
en priester gewijd 10 Aug. 1864. Hij was kapelaan te Gronin- gen 1864, pastoor te Delfzijl 1875, te Dokkum 1882, en te Ouden Rijn 1891. Hij verbleef hier slechts tot 1892, toen hij wegens geesteszwakte ontslag verkreeg en zich ter verpleging vestig- de in het St. Lucia-Gesticht te Princenhage, waar hij 20 Sept. 1902 overleed. Hermanus Henricus Sinnige werd geboren te Veendam
12 Nov. 1842 en priester gewijd 10 Aug. 1867. Hij was korten tijd assistent te Zeist en te Cothen en werd daarna kapelaan te Utrecht aan de Catharijnekerk 1 Mei 1868, hetgeen hij bleef tot 4 Aug. 1882, toen hij pastoor werd te Gorsel en 1 Juli 1902 te Ouden Rijn. Over hem staat in het Memoriale van de paro- chie opgeteekend door zijn opvolger: Na een bijna vijf en twin- tig jaar pastoraat overleed hij te Ouden Rijn 2 Juni 1917 in den ouderdom van 74 jaar. Hij heeft veel gedaan voor het inwen- dige van het kerkgebouw o.a. de vernieuwing van het stuc- gewelf, dat door een houten gewelf werd vervangen, het poly- chromeeren der kerk en der beelden, de ombouw van het hoofdaltaar met nieuw tabernakel, het plaatsen der zijaltaren, het triomphkruis, gebrandschilderde ramen, voorstellende de titels, waarin Maria als Koningin wordt aangeroepen, een ge- schilderde kruisweg, een nieuw orgel, installatie van het elec- trisch licht en de betegeling van het priesterkoor. Hij ijverde volhardend ter bevordering van de veelvuldige H. Communie, zoodat reeds vóór de verschijning van het pauselijk decreet over de veelvuldige communie het getal jaarlijks meer dan verdubbeld was. Hij richtte op de devotie ter eere van den H. Antonius, waardoor den geheelen winter wekelijks een brood- bedeeling kon gehouden worden. Hiermede herstelde hij een oude traditie van de voormalige St. Antoinusvicarie in de kapel van De Meern, waarover wij boven reeds geschreven hebben. Na zijn dood gaf zijn kapelaan C. Vernooy van de nagelaten
papieren uit: Zondagspreeken van Advent tot Paschen. (Utr. 1920). Hendrikus Wilhelmus Wezenberg werd geboren te Kampen
28 April 1869 en priester gewijd 15 Aug. 1892. Hij was achter- eenvolgens kapelaan te Baak, Op den Hoorn 1894, Haarle 1895, Wijk bij Duurstede 1897, Harlingen 1900, Tubbergen 1903 en |
||||
33
pastoor te Wierden 30 Aug. 1907 en te Ouden Rijn 1917, waar
hij op zijn verzoek eervol ontslag verkreeg en zich te Utrecht vestigde. Op den tweeden Paaschdag nam hij afscheid van zijne parochianen, bij welke gelegenheid hem uit dankbaar- heid werd aangeboden een volledige uitrusting voor zijn huis- kapel. Hij overleed te Utrecht 6 Juni 1940 en werd te Ouden Rijn begraven. Wilhelmus Boelens werd geboren te Leens 10 Juli 1885 en
priester gewijd 15 Aug. 1909. Hij werd assistent te Hamersveld 10 Sept. 1909, te Ulft 11 Nov. 1910, kapelaan te Vleuten 29 Nov. 1912, te Zutphen 17 Oct. 1913 en te Duistervoorde 2 Mei 1919. Op 30 Jan. 1921 werd hij belast met de stichting van een nieu- "we parochie en den bouw van een kerk en pastorie te Ter- wolde. Na deze taak met goed gevolg ten einde te hebben ge- bracht, werd hij na een zestien jarig pastoraat aldaar op 9 Apr. 1937 benoemd tot pastoor te Ouden Rijn. Reeds aanstonds maakte hij plannen voor den bouw van een nieuwe kerk en pastorie, kocht daartoe grond in De Meern, waarheen hij de kerk wilde verplaatsen als meer gelegen in het midden zijner parochianen. Na vele moeilijkheden overwonnen te hebben, kon hij aan den architect van Leur opdracht geven de plannen voor den bouw van een kerk en pastorie te ontwerpen. Reeds spoedig kon met den bouw worden aangevangen, zoodat de plechtige eerste steenlegging plaats had op het feest van Chris- tus Koning 29 Oct. 1939. Hij hoopte, dat de kerkconsecratie zoude kunnen geschieden op St. Bernulphusdag, 19 Juli, den- zelfden dag waarop de door hem te Terwolde gebouwde kerk geconsacreerd was. Doch de daarop volgende strenge winter legde ongeveer dertien weken den bouw stil. Vol blijde hoop was hij, toen men weer aan het werk toog om het bouwwerk te voltooien. Doch helaas een verborgen kwaal wierp hem op het ziekbed, dat ook zijn sterfbed zoude worden. In den nacht van Goeden Vrijdag op Paasch-Zaterdag openbaarde zich zijn kwaal in alle heftigheid, zoodat hij naar het St. Antonius Zie- kenhuis moest worden overgebracht. Na twee operaties onder- gaan te hebben gaf hij op 6 Mei 1940 geheel overgegeven aan Gods H. Vv^il zijn ziel haar Schepper terug. Wel tragisch waren de omstandigheden waaronder zijn uitvaart plaats had en zijn lichaam aan de schoot der aarde werd toevertrouwd. Het was op den dag dat Nederland in oorlog geraakte. Nauwelijks was |
||||
34
een aanvang gemaakt met het bidden der Lauden, of plotse-
ling werd zwaar motorgeronk van vliegtuigen gehoord, zeer dicht in de nabijheid van het kerkgebouw. Onmiddellijk kwam het afweergeschut in actie en mengde zich de ontploffingen van neergeworpen bommen met het geknetter van geschut- en mitrailleurvuur. In het kerkgebouw ontstond begrijpelijker wijze een groote
consternatie: vrouwen en kinderen liepen ontsteld rond en trachten het kerkgebouw te verlaten, hetgeen echter belet werd omdat er dan zeker een groot aantal slachoffers zoude zijn gevallen. Pater Edmond, Passionist, die gedurende de ziekte van den
pastoor assistent in de parochie was, beklom den preekstoel en maande de opgewonden menigte tot kalmte aan daarbij opmer- kend, dat men veiliger onder Gods hoede in het kerkgebouw kon blijven, dan zich buiten aan het moorddadig vuur bloot te stellen. Verder deelde hij mede, dat de uitvaartdienst zoude bekort
"worden tot een gelezen H. Mis, onder welke van den preek- stoel de rozenkrans zoude gebeden worden. Na het luchtgevecht, waaronder een der toestellen was
neergestort, had in alle stilte in tegenwoordigheid van slechts zeer weinigen de begrafenis van het stoffelijk overschot op het kerkhof plaats. Na den dood van pastoor Boelens werd met de tijdelijke
w^aarneming van de parochie belast W. R. de Jong, inspecteur van het R.K. Bijzonder Onderwijs in het Aartsbisdom. Hendrikus Casianus Koelman werd geboren te Utrecht 25
Dec. 1890 en priester gewijd 15 Aug. 1917. Hij werd kapelaan te Loenersloot 2 Aug. 1918, te Lobith 13 Aug. 1920, te Uithoorn 31 Maart 1922 en pastoor op Ameland 25 Sept. 1931 en te Ouden Rijn 28 Juni 1940. Zijn onmiddellijke en voornaamste taak was den aangevan-
gen bouw van kerk en pastorie tot een goed einde te brengen, hetgeen ondanks tal van nieuwe moeilijkheden geschiedde. Den Hen November 1940 werd de kerk plechtig gecon-
sacreerd en werden in het hoofdaltaar ingesloten de relieken van de H.H. Martelaren Damianus en Floris. In den namiddag ^werd op plechtige wijze 't H. Sacrament van uit 't oude kerkje door pastoor Koelman overgebracht naar de nieuwe kerk. Utrecht. L. J. v. d. HEIJDEN, Past.
|
||||
35
|
||||||||||
Kapelaans en assistenten.
|
||||||||||
-1836
-1837 -1841 -1842 -1846 -1854 -1873 -1882 -1884 -1885 -1892 -1893 -1894 -1894 -1895 -1896 -1896 -1896 -1899 -1902 -1903 -1905 -1906 -1909 -1917 |
||||||||||
1833-
1836- 1838- 1841- 1842- 1852- 1872- 1879- 1882- 1884- 1885- 1892- 1893- 1894- 1894- 1895- 1896- 1896- 1897- 1899- 1902- 1903- 1905- 1906- 1909- 1940- |
||||||||||
J. I. van Lakerveld . .
L. Rademaker
C. A. N. van Romondt
G. Kok........
C, Pompe ......
J. GieJen ......
H. J. Roosendaal .
C. de Graaf.....
C. F. Th. van Laarhoven
J. W. Hamers A. J. van Echteld . M. H. Rademaker . . A. N. M. Meijer . .
A.. J. van Aken . . J. G. van Schalk . . J. E. A. van Leuffen . .
C. H. de Hosson . . Ph. J. J. Inde . . . . B. F. Moekate . . . .
H. van Loon .....
R. H. J. Brüning . .
W. F. A. Overmeer . .
J. Fï. Ditters.....
J. Th. J. M. Muter . .
C. A. Vernooy . .
FI. P. van Schaick |
||||||||||
Donkervliet.
|
|||||||||
(Foto archief Sclirijver)
|
|||||||||
Afb. 1. Het oude Donkervliet.
|
|||||||||
De onvolprezen, vaak bezongen Vecht, omzoomd door vele
buitenplaatsen en lusthoven, heeft een jongere zuster, even aantrekkelijk en even bekoorlijk als zij: de Angstel, die stroomafwaarts van naam verandert en Gein wordt. Ook hier zijn van ouds veel buitens, veelal minder vorstelijk dan die langs de Vecht, maar toch bijzonder fraai. Vele hebben den tand des tijds niet kunnen weerstaan, en
zijn verdwenen. Toch zijn er nog over, die een bespreking ten volle waard zijn. De buitenverblijven langs Vecht en Angstel hebben in groote
trekken eenzelfde geschiedenis. Bij den inval der Franschen |
|||||||||
37
in 1672 zijn er vele verwoest en verbrand, en niet herbouwd.
Toen de gouden eeuw voorbij was, werd het onderhoud veelal te duur voor de eigenaars der overgebleven ,,plaetsen". Toen kwam de mode nog een handje helpen: het behoorde niet langer tot de noodzakelijkheden van de groote Amster- damsche zakenlieden om een buiten langs de Vecht of de Angstel te hebben, zoodat de eigenaars zochten, ze rendabel te maken. Zoo zijn van de Angstelbuiten vele tot boerderij ge- worden, al of niet gewijzigd. En wie van Utrecht naar Amster- dam gaat, langs den thans bestaanden straatweg, beseft maar half, langs hoeveel vergane glorie hij voorbij gaat, zoodra hij bij het buiten ,,Geynzigt" in Loenersloot, nabij het kasteel Loe- nersloot, de Angstel naast zich ziet voortstroomen. Even verder wordt het oog bekoord door een rustieke op-
haalbrug temidden van zwaar geboomte, dat, weerkaatsend in den Angstel het water een donkere kleur verschaft. Geen passender naam zou dan ook gegeven kunnen worden
aan de buitenplaats, waaraan men komt, zoodra men de op- haalbrug is overgegaan, en, rechts afslaande, nog enkele tien- tallen meters heeft afgelegd. Hoe aantrekkelijk ook, het tegenwoordige huis Donkervliet
is niet oud, docli het staat op de historische plaats van het oude ,,Donkervliet", dat op afbeelding 1 staat weergegeven. Van dit oude ,,Donkervliet", zong G. Tijsens in ,.Hollands
Arcadia" of de Rivier den Amstel, vertoonende alle deszelfs Lustplaatzen, Herenhuizen en dorpen, zich uitstrekkende van Amsterdam af door Ouderkerk, Abcoude, Baembrug tot Loen- dersloot, (gedrukt bij Leonardus Schenk op den Vijgendam 1730): ,,Ik nadre Donkervliet, terwijl een zoele wind
Mij d' avondstond toeblaast, en nood mij voort te treden
Donkervliet! wat zien wij al bevalligheden
In 't vierkant Hofgebouw en Heiningen, die 't oog
Als tot zich trekken, op hun aangenaam vertoog,
Om Heer van Hoogendorp! sieraad van myne zangen!
Wiens wijze voorzorg word 's lands schatkist toevertrouwd
Om bij dit Donkervliet Uw naam te laten horen.
Getrouwe Hoogendorp, door Hollands Staat verkoren
Tot het Ontfangerschap, wat zijn wij U verpligt
Dat zelfs de Faam u nooit geen lof genoeg kan geven?
De naam van Donkervliet zal door U eeuwig leven.
|
||||
38
|
|||||||||||||||||
tD
|
|||||||||||||||||
e
<
|
|||||||||||||||||
a
(O
T3 |
|||||||||||||||||
ü
|
|||||||||||||||||
a
o Q |
|||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe eenvoudig het huis er ook uitzag, het was toch blijk-
baar ruim en voornaam genoeg om iemand van den rang van Gijsbert van Hoogendorp, Ontvanger Generaal der Vereenigde Nederlanden tot woonplaats te dienen. De afbeelding kan ook niet geheel juist zijn. Zeker niet wat betreft de verschillende maten en afstanden. De ophaalbrug en de z.g. koepel staan in werkelijkheid veel verder uiteen. Maar om ze op één plaatje te kunnen krijgen, heeft Rademaker ze maar wat dichter naar elkaar toegebracht. In 1730 treffen we op Donkervliet dus den Heer van Hoo-
gendorp aan. Van de aan hem voorafgaande bewoners is niets bekend, Evenmin van diegenen, die onmiddellijk na hem kwa- men. De eerstvolgende eigenaar, die bekend is, is de Heer Wouter Struyk, Adriaanszoon. Deze kocht de plaats in 1820 (18 Nov.). De akte van verkoop werd gepasseerd door notaris Evert van Jever te Amsterdam. De boerderij was er toen reeds bij, want bij de verkoop wordt het geheel als volgt omschreven; ,,Verkooping van een Hofstede genaamd Donkervliedt, met Heerenhuizinge, tuinmanswoning, koets- en paarden- stal, koepel, Boerenhofstede, Hooiberg en verdere be- timmeringen met deszelfs moestuinen, Broeyerijen, bak- ken, Legkasten, Vruchtboomen, Plantsoenen en andere boomgewassen, beeken en vijvers, groot 1 bunder, 66 Roe- den, 30 ellen, benevens een perceel wei- en hooiland groot 15 bunder 21 Roeden 10 ellen, alles gelegen tusschen Baambrugge en Loendersloot onder de gemeente Baam- brugge." Men ziet dus, dat de plaats reeds geëxploiteerd werd door een ,,boeren-bruiker", zooals de term in de akte luidt. De volgende personen werden op de vermelde data eigenaar,
terwijl de aankoopsommen tevens vermeld zijn. 29 Juni 1833: F. Hueber, wijnkooper wonende te Gouda .............ƒ 5920.—
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P. A. Godefroij..........ƒ 3300.—
E. Meckmann . . . .......ƒ 3000.—
J. P. Hammann..........ƒ 2700.—
C. van Rinsum..........ƒ 7000.—
W. J. van Bork..........ƒ 8000.—
J. P. Cornelissen.........ƒ 6100.—
S. Drees en E. W. G. Sluyter . . . . ƒ 6000.—
G. H. Meijer...........ƒ 7500.— |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||
Afb. 3. Donkervliet van de Noordzijde.
(Teekening van wijlen den Heer J. G. Th. Grevenstuk.) |
|||||
41
Laatstgenoemde verkocht Donkervliet aan den Heer A. L.
Hölterhoff, en daarmee werd het doodvonnis over het oude Donkervliet geveld. De Heer Hölterhoff liet de plaats afbreken, bouwde van de zoo verkregen afbraak het koetshuis, en liet op de plaats van het oude buiten een fraai nieuw zetten. Zie de afbeeldingen 2 en 3, die gemaakt werden door wijlen den Heer J. G. Th. Grevenstuk, vroeger Secretaris van het Bestuur van ,,Niftarlake", wiens vaardige teekenstift zooveel fraaie plekjes in de Vechtstreek in beeld heeft gebracht. Wanneer wij het al betreuren, dat het oude Donkervliet
werd afgebroken, dan valt er toch dadelijk op een lichtpunt te wijzen: de siertuin, die aan de plaats zulk een bekoring gaf, bleef behouden. En dat niet alleen, alle latere eigenaars heb- ben haar waarde erkend, en eraan meegewerkt, haar in haar ouden staat te behouden en zoo mogelijk nog te verfraaien. Lang heeft de Heer Hölterhoff niet plezier gehad van zijn
schepping. In 1903 werd Donkervliet verkocht aan den Heer G. A. A. Middelberg, wiens zoon en schoondochter de Heer en Mevrouw Ir. E. Middelberg—Vroesom de Haan het thans nog bewonen. Moge ook het nieuwe Donkervliet met haar zoo fraaie om-
geving nog lange jaren een sieraad voor het oog zijn voor allen die de, in normale tijden zoo overdrukke straatweg Am- sterdam—Utrecht volgen, en een bron van geluk voor zijn be- woners en de velen, die het voorrecht hebben er gastvrijheid te genieten. 11 Augustus 1942. A. F. VAN GOELST MEIJER.
|
||||
Het Fonds van algemeene Weldadigheid
te Maarssen en Nieuw-Maarsseveen |
|||||
In het jaar 1810 is, te Maarssen en Nieuw-Maarsseveen een
Fonds van algemeene weldadigheid opgericht. Welke werk- zaamheden dit fonds verricht heeft, is maar weinig bekend, maar daar waren ,,ter besturing en tot uitvoering" dezer werk- zaamheden zes Directeuren aangesteld: drie te Maarssen en drie te Nieuw-Maarsseveen. Op 8 December 1828 werden de vroeger gemaakte verorde-
ningen van dit Fonds gewijzigd, er werd een ,,reglement" op- gesteld, dat als zoodanig in druk is verschenen bij J. G. van Terveen en Zoon te Utrecht in 1829. Uit dit Reglement blijkt, dat aan minvermogenden, ,,welke uit geen armenkasten" be- deeld werden, levensmiddelen werden uitgereikt, alle genees- en heelkundige hulp toegediend in geval van ziekten of licha- melijke ongesteldheid, wondingen of kwetsingen; de inenting der voorbehoedende pokken bevorderd, behoeftige zwangere vrouwen ,,door een ervaren vroedkundigen bygestaan." Ins- gelijks zullen zoovele kinderen in de school en meisjes in het w^ollennaaien onderwijs genieten als de kas gedoogen zal. Bo- vendien zou dit Fonds eerlijke en menschlievende daden be- loonen en aanmoedigen; verborgene armoede opsporen en lenigen, en verder alle voorstellen der Deelnemers in dit Fonds ter harte nemen en ten uitvoer brengen. Ziedaar drie artikelen over doel en strekking van het Fonds. De Directie van het Fonds bestond uit een Directeur, Voor-
zitter, Secretaris, — Penningmeester, te samen 6 leden. Een der directeuren was belast met beheer voor het Schoolonder- wijs en wollen-naaien, een ander met de verzorging der zieken. Deelnemers betaalden jaarlijks 6 gulden of meer, — zij kon-
den kinderen voordragen om onderwezen te worden, of ande- ren, die verpleging en geneeskundige hulp noodig hadden. Ieder die één gulden bijdroeg om de inrichting te begunstigen werd tot Lid van het Fonds aangenomen. |
|||||
43
Zeer uitvoerig behandelt het Reglement ,,den genees- en
heelkundigen bijstand". De genees- en heelkundigen moesten jaarlijks ten minste 2 gulden aan het Fonds bijdragen en te Maarssen of Nieuw-Maarsseveen woonachtig wezen. Eigen- aardige regeling! Zij moesten blijken geven hunner bekwaam- heid aan de Directie, moesten aantoonen dat zij „bevoegd" wa- ren. Nog vreemder doet het aan, als wij vernemen, dat zij geen personen tot bijstand en verzorging in ziekte mogen voor- dragen, maar wel kinderen ter onderwijzing mogen voorstellen. De geneesheer moet ook den Directeur over het verloop der ziekte schriftelijk op de hoogte houden, en in gevaarlijke ziekte dagelijks. Indien de Directeur een consult noodig oordeelt van geneesheer of hoogleeraar, zal de behandelende geneesheer of heelmeester 3 uren te voren gewaarschuwd worden, en dan mondeling of schriftelijk den geroepen hoogleeraar den loop der ziekte en zijn behandeling moeten opgeven. De genees- heeren kunnen ook geen betaling vorderen, maar zullen als de kas het toelaat een belooning genieten. Laat ik nog even wijzen op art. 26: ,,Aan den Directeur met het beheer van het Schoolonder-
wijs en het wollen-naaien belast, zullen de kinderen, met naam en voornaam en woonplaats worden voorgedragen; tevens overleggende een bewijs door geneesheer of heel- meester uitgereikt dat aan deze voorgestelde kinderen de inenting der voorbehoedende pokken met goed gevolg is verrigt, of dat zij de natuurlyke kinderziekte gehad hebben." Welke kinderen tot de school werden toegelaten zien wij in art. 31: ,,Kinderen tot het ontvangen van onderwijs in de school
voorgedragen, zullen niet jonger dan 6 jaren en niet ouder
dan 12 jaren zijn; en in het wollen-naaien voorgesteld niet
jonger dan 8 en niet ouder dan 14 jaren op dat tijdstip
zijn mogen.
Zooals boven reeds vermeld over het Reglement, zijn het
uitvoerigst de artikelen, welke handelen ,,over den genees- en
heelkundigen bijstand", artikel 35 tot 53. Zij zullen aan de
Directie, wanneer deze zulks vordert, blijken moeten geven
van bekwaamheid, moeten aantoonen, dat zij door een wettige
macht tot uitoefening van hun beroep bevoegd zijn verklaard.
Dat was natuurlijk tot wring van allerlei charlatans kwak-
|
||||
44
zalvers en wouldbe chirurgyns, die er toen nog al vele waren.
In gevaarlijke ziekten zullen zij den Directeur dagelijks van den staat der ziekte, wond of kwetsuur schriftelijk moeten ken- nis geven. Wanneer de Directeur(!) het raadzaam oordeelt om consult te houden met een hoogleeraar of geneesheer, zal de behandelende arts drie uur te voren gewaarschuwd worden om het consult bij te wonen. Wat de levering van medicamenten betreft, zal de genees-
heer deze rekening jaarlijks vóór den 15 Jan. moeten inleveren met de oorspronkelijke recepten . . . zonder invulling van prijs der medicijnen. De directeuren zorgen voor taxatie en betaling binnen den tijd van zes maanden. Wordt de tijd der inlevering overschreden of deze niet zijn ingericht op den voet als voren bepaald, dan,, zal hij een jaar langer naar betaling moeten wachten. Dan artikel 49 nog over de medicijnen: ,,De leveranciers der geneesmiddelen kunnen in allen ge-
valle vorderen, dat de geneesmiddelen bij hen afgehaald, en de ledige fleschjes of potjes terug bezorgd worden". In artikel 50 wordt het hun nog eens uitdrukkelijk aanbevo- len, dat de grootste zuinigheid bij de keuze der geneesmiddelen in acht worde genomen; zonder den lijder te benadeelen; dit geldt vooral voor lijders die ,,niet bedlegerig maar gaande en staande zijn". Volgens art. 52 behoudt zich de Directie de macht voor om de geneeskundige en heelkundige hulp met de leve- ring der geneesmiddelen voor een vaste prijs aan te besteden! Of deze laatste aanbesteding wel in het belang der patiënten zou zijn, wordt niet uiteeirgezet. Bij vroeger-eeuwsche bouw- werken waren de aanbestede gedeelten èn wat werk èn wat materiaal betreft niet altijd de beste! Ook al wegens het ont- breken van het daarvoor noodige opzicht. De Directeuren, die heengingen bij aftreding op 8 December
1828 waren de Heeren G. S. Turk, en N. Bastert Jr. Zij hadden ijvervol, trouw en belangloos aan de oprichting en instand- houding van het Fonds meegewerkt. Op dien datum bestond de Directie uit de Heeren: J. M. de Rieux, Eerste Voorzitter.
W. Huydecoper, tweede Voorzitter. F. H. van der Helm, Penningmeester.
C. van Kerchem. G. J. du Marchie Sarvaas.
J. G. Dolmans, Secretaris. |
||||
45
Op welke wijze en wanneer dit ,,Fonds" te Maarssen en
Maarsseveen is beëindigd, viel niet na te gaan, — op het Ge- meente-Archief was daarover niets te vinden. Misschien duikt nog eens een notulenboek of een ander gedeelte van het Fonds- archief op, waardoor nieuw licht over het weldadigheidswerk der 19e eeuw kan verspreid worden. Wij hopen het. A. E. RIENTJES.
|
||||
INHOUD
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De Ridderhofstad Bolestein te Maarssen, door
Pastoor A. E. Rientjes............
II. Een oude kaart van de Vechtstreek, door A. F.
van Goelst Meyer.............. III. ,,Aux Brebis" te Maarssen, door Pastoor A. E.
Rientjes.................. IV. Parochie O.L. Vrouwe ten Hemelopneming te
Oudenrijn, door Pastoor L. J. v. d. Heyden . . V. ,,Donkervliet", door A. F. van Goelst Meyer ..
VI. Het Fonds van Algemeene Weldadigheid te
Maarssen en Nieuw Maarsseveen, door Pastoor
A. E. Rientjes................
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
17
21
24
36 42
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||