-ocr page 1-
JAARBOEKJE
VAN HET
OUDHEIDKUNDIG
GENOOTSCHAP
'NIFTARLAKE'
1975
Grafisch Bedrijf Schotanus & Jens B.V., Utrecht 1976
-ocr page 2-
INHOUD
1.  Zomerexcursie 1975: Amsterdam
2.  Financieel Overzicht.
3.  Een eeuw geleden: De redding van de Vecht.
Dr.M.N.G.Dukes.
4.  Papieren in een Schoenendoos.
Mr. M.A. Dukes-Greup, Dr. M.N.G. Dukes.
5.  Wat, waar en wanneer?
6.  Een fotografische werkgroep voor 'Niftarlake'. — Niftarlake Tentoonstelling 1976.
7.   De dominee wandelt, al honderd jaar
8.   Niftarlake Literatuur
9.  Bibliotheek Notities
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP 'NIFTARLAKE'
Opgericht 13 juni 1912
Ere- lid
G.J. Weyland, Veere
Dagelijks Bestuur:
Mr. Dr. N.J.C.M. Kappeyne van de Copello, Loenen aan de Vecht, Voorzitter.
E.R. Huitzing, Tienhoven, Secretaris.
J.H. van Walbeek, Baambrugge, Penningmeester.
Mevr. Mr. M.A. Dukes-Greup, Breukelen, Bibliothecaresse.
Overige Bestuursleden:
Dr. D.P. Blok, Nederhorst den Berg
Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Amsterdam.
Mevr. J.G. Siewertsz v. Reesema-Schmidt, Blaricum.
Secretariaat: Nieuwe Weg 17, Tienhoven, tel. 03462-1407.
Bibliotheek: Kasteel Oudaen, Breukelen, Tel. 03462-2627.
-ocr page 3-
ZOMEREXCURSIE1975;
AMSTERDAM
op maandag 18 augustus nam een recordaantal leden van 'Nifterlake' deel aan de jaarlijkse ex-
cursie, ditmaal een bezoek onder leiding van de Voorzitter aan een aantal uitzonderlijke Ams-
terdamse monumenten.
Mr. Kappeyne kon de bezoekers 's-ochtends als gasten op zijn eigen erf begroeten, en wel op
Keizersgracht 384, waar zijn kantoor is gevestigd. Een gewoon bureel is dit echter allerminst
(wie zou dat overigens, onze Voorzitter kennende, hebben verwacht?) want sinds meer dan twee
honderd jaar zetelt hier het Rooms Catholiek Armenkantoor. Het statige pand achter een sier-
lijk hek werd in 1771 gebouwd op de plaats waar, enkele maanden voordien, de oude Stads-
schouwburg was afgebrand. Op de muur van de voormalige bakkerij aan de binnenplaats her-
innert een gedenksteen met chronogrammen nog aan de geschiedenis van het plek:
'tWeLeer Ver Woest toneeL,
'tPaLels Der poezIJ
strekt V behoeftich Mensch
hier tot een bakkerij
De nog van grote ovens voorziene bakkerij — thans een ontvangstruimte en beginpunt van deze
excursie, grenst samen met fraai onderhouden hofleshuizen aan een sierlijke en door rust om-
geven binnentuin. Het hoofdgebouw huisvest nog altijd de regenten van het Armenkantoor,
wier namen en wapens de vertrekken versieren; in deze tijd houden de regenten zich bezig met
het beheer van fondsen en stichtingen, want de armen die er nog zijn worden sinds lange tijd op
andere wijze door de gemeenschap onderhouden.
Enkele decennia ouder was het tweede object van deze excursie, nl. het 'Huize van Brienen' aan
de Heerengracht Nr. 284, dat vóór 1730 moet zijn gebouwd, en wel in opdracht van de koopman
Arnoldus Johannes van Brienen. In 1933 heeft de franse Prince d'Henin, in wiens familie het
huis in de negentiende eeuw via huwelijk was gekomen, het huis aan de Vereniging 'Hendrick
de Keyser' geschonken, compleet met de grotendeels negentiende eeuwse inrichting en meubile-
ring. In de zaal werd het bezoek ingeleid door Ing. W. Raue, Direkteur van de Vereniging, die de
geschiedenis van het huis en van de familie schetste. Vooral ongebruikelijk is de wijze waarop
de ontwerper van het huis de fraaie gang, welke zich aan één kant van het gebouw bevindt, ook
aan de buitenmuur van (schijn)deuren heeft voorzien, daarbij suggererend dat men zich in de
middengang bevindt van een veel groter gebouw. De zaal is een fraai en gaaf voorbeeld van de
Regency-stijl, ook wat zijn huidige inrichting betreft; de allergorische voorstellen aan wanden
en plafond zijn waarschijnlijk alle van de hand van A. Elliger, en dateren uit omstreeks 1732.
De achterkamer van de suite, thans vergaderzaal van de Vereniging, is reeds gerestaureerd in
Empirestijl, terwijl de voorkamer thans nog op volledige restauratie wacht.
Goliath was de dominante figuur bij de lunch, want die werd gebruikt in het restaurant van het
Amsterdams Historisch Museum, dat in 1975 in het gebouwencomplex van het voormalig Bur-
gerweeshuis tussen Kalverstraat en Nieuwezijds Voorburgwal werd voltooid. Albert
Vinckenbrinck zou dit indrukwekkend Goliathbeeld in de zeventiende eeuw uit één dikke boom
hebben gesneden; samen met de kleine David stond Goliath lange tijd in de Oude Doolhof, een
-ocr page 4-
zeventiende-eeuws vermaakcentrum aan de Looiersgracht. De Oude Doolhof werd pas in 1862
opgeheven, waarna de beelden terecht kwamen in de Stadstimmertuin, en vervolgens in het
Raadhuis, het Rijksmuseum, en tenslotte in het Historisch Museum. Of Goliath nog met zijn o-
gen kan rollen, zoals in de tijd van Vinckenbrinck, hebben wij niet kunnen uitmaken; voor de
leden van 'Nifterlake' heeft hij het in ieder geval niet gedaan.
Het Koninklijk Paleis op de Dam blijft boeien door zijn ruime veelzijdigheid, ook na het zo-
veelste bezoek. Of men het zozeer moet betreuren dat het gebouw, dat door Jacob van Campen
tussen 1648 en 1662 voor de vroedschap werd gebouwd, in 1808 door Koning Lodewijk Napo-
leon tot Paleis werd verheven blijft een omstreden kwestie. Goed is het in ieder geval te kunnen
constateren dat het gebouw ondanks deze veranderde rol niet blijvend voor het publiek werd ge-
sloten. Op deze zomerdag van 1975 slenterden ettelijke honderden burgers (en buitenlui) door
de hoge zalen en brede gangen op dezelfde wijze als hun voorouders dat drie honderd jaar gele-
den deden — een toneel dat op verscheidene prenten en schilderijen in het Paleis is vastgelegd.
Want het Stadhuis was — en het Paleis is — een unieke plek, een deel van Amsterdam doch
ook verheven boven Amsterdam, waar de Amsterdammer nog altijd gaarne bij gelegenheid
wandelt, kijkt en converseert.
Een groot voorrecht was het, met Nifterlake de Nieuwe Kerk te bezoeken, want de Kerk is nu
reeds ettelijke jaren vanwege de restauratie voor buitenstaanders gesloten. Omstreeks 1408 ont-
stond de eerste kerk op deze plaats: het huidige gebouw dateert grotendeels uit omstreeks 1490.
Met zijn gotische kruisbasiliek en zijn hoge lichtbeuken met houten gewelven is dit een van de
meest imposante kerkruimten in de lage landen. De steigers, het getimmer, de midden in het
schip geparkeerde bestelauto, deze dingen deden niets van het imposante van de Nieuwe Kerk
af; eerder werd daardoor het contrast geaccentueerd tussen het banale van het straatgewoel en
de verhevene van de gothiek. Albert Vinckenbrink kwamen wij ook hier tegen, want hij was het
die de vermaarde preekstoel schiep, met zijn afbeeldingen van de evangelisten, de hoofddeugden
en de barmhartigheid. Noch het kleine orgel (het oudste van de hoofdstad, uit 1550) noch het
grote instrument zullen de eerste jaren te horen zijn; Nifterlakers op exploratie uit tussen de
hoge bergen bouwmaterialen ontdekten echter wel de bergplaats van de door Jan van Bronck-
horst in 1655 geschilderde orgelluiken, die momenteel eveneens een grondige restauratie onder-
gaan. Andere leden gingen — met succes — achter zeildoeken en zandverstuivingen op zoek
naar de laatste rustplaatsen van Michiel Adriaensz de Ruyter, Joost van den Vondel, en admi-
raal van Speyck.
Voorde zoveelste maal bleek, dat een Nifterlake-excursie geen alledaags uitstapje is, maar een
dynamische confrontatie met een levend — en levendig — verleden, die onuitwisbare herinne-
ringen achterlaat. Aan de vele verrassingen, die achter de gevel van een Amsterdams
grachtenhuis verborgen kunnen liggen; aan het aloude Burgerweeshuis, en aan het schilderij in
het Paleis waarop de regenten en wezen van het huis nog te zien zijn; en de herinnering aan het
aanblik, gedurende de allerlaatste momenten van het bezoek, van een dame van Nifterlake, stil-
letjes gezeten hoog in de steigers van de Nieuwe Kerk, mijmerend over al het schone om haar
heen.
M.N.G.Dukes.
Breukelen, september 1975
CD.
-ocr page 5-
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP NIFTARLAKE — FINANCIEEL OVERZICHT 1975
De inkomsten
De
uitgaven
Bewaarloon obligatie
ƒ
2.90
Middenstandbank, provicie
—.60
ƒ
3.50
Jaarboekje (register)
Schotanus en Jens
ƒ
1.772,60
Verschotten aan etiketten
17,25
1.789,85
Contributie St. Utrechtse Molens
25,—
idem Commissie voor de Vecht ca
25,—
Stichting Historische Reeks
10,—
Copieeren van stukken
5,—
Jaarvergadering:
convocaties
ƒ
104,40
porti verzending
87,50
"Open Hof Zaalhuur
57,—
248,90
Excursie:
convocaties
ƒ
69,60
porti verzending
75,80
entree gelden en boekenbon
82.—
restitutie inschrijfgeld
10,—
237,40
drukkosten herinnering betaling contributie
140.36
porti en andere verschotten
68,60
foutieve boekingen door girodienst
119,78
Totaal van de uitgaven
ƒ
2.673,39
Saldo van de rekening over 1974
Contributie's:
nagekomen over 1974
die over 1975
Renten:
postcheque- en girodienst
rekening- courant
inschrijving/ 1000,—
B.N.G. 8%
ƒ 1.826,31
155,50
2.323,85
ƒ 12,26
ƒ 40,43
80,—
132,79
497,—
119,78
excursiegelden
jaarboekjes, gemeente Weesp
ƒ 310,—
187,—
foutieve boekingen door girodienst
ƒ 5.005,23
Totaal van de inkomsten
Balans
Totaal van de inkomsten
Totaal van de uitgaven
Batig saldo over 1975
Aldus opgemaakt, de 28 januari 1976.
ƒ 5.055,23
2.673,39
ƒ 2.381,84
-ocr page 6-
EEN EEUW GELEDEN:
DE REDDING VAN DE VECHT
Gedurende zijn lange geschiedenis heeft de Vechtstreek verschillende malen blootgestaan aan
invloeden, welke de ondergang hadden kunnen betekenen van zijn tradities en zijn cultuur.
Oorlog heeft meerdere malen zijn dorpen verwoest; pestilentie heeft zijn bevolking meer dan
eens gedecimeerd. Toch heeft de streek nooit zo dicht bij de ondergang gestaan als halverwege
de negentiende eeuw, toen gedurende enkele decennia voorbereidingen werden getrofl^en om de
aloude Vecht zelf voorgoed op te offeren ten behoeve van de aanleg van een nieuwe verbinding
van Amsterdam met de Rijn.
Sinds eeuwen was de Vecht een van de voornaamste vaarwegen van noord naar zuid geweest.
Wie de omweg over de Zuiderzee en de Gelderse IJssel wilde vermijden volgde een oude handels-
route door bij Muiden de Vecht op te varen, om vervolgens via de stadsbuitengracht van
Utrecht — reeds in de twaalfde eeuw gegraven — de Lek bij Vreeswijk te bereiken. Vanaf de
zeventiende eeuw, toen de Weesper trekvaart werd aangelegd, kon men de Vecht eveneens vanaf
de Amstel bereiken. Toch waren voor Amsterdam noch de Vecht, noch de andere vaarwegen
van noord naar zuid ideale verbindingen met de Rijn. Naarmate de binnenvaartschepen groter
werden, begonnen de kronkelingen en sluizen op de oude vaarweg steeds hinderlijker te worden.
De verruiming van enkele bochten in de Vecht op kosten van de stad Utrecht in de zeventiende
eeuw had slechts tijdelijk soelaas gebracht. Telkenmale als het waterpeil zakte — hetgeen
vooral in de Franse tijd als gevolg van het slechte onderhoud gebeurde — moest de gehele
scheepvaart over Deventer of Dordrecht worden omgeleid. Grotere schepen uit Amsterdam
konden noch de sluis te Weesp noch die te Utrecht passeren.
Vanaf het begin van de negentiende eeuw waren er ook geheel andere factoren die de behoefte
aan een betere vaarweg van Amsterdam naar het zuiden deden voelen. Zo had de uitsluiting van
Amsterdam van de overzeese gebieden tijdens de Napoleontische overheersing tot gevolg, dat de
hoofdstad zich in zijn handelsbetrekkingen meer op het Europese vasteland moest gaan oriën-
teren. Ook het Rijnvaarttractaat van 1815, met de belofte van vrije vaart op de grotere rivieren,
verhoogde de behoefte aan een betere verbinding. Zo kwam het dat in 1821 Koning Willem I
een Koninklijk Besluit onderstekende, krachtens welke de gehele 'Keulse Vaart' over Vecht en
Lek zou worden verbeterd. Hoewel de verouderde Weerdsluis te Utrecht bleef bestaan kwam er
een nieuwe schutsluis te Weesp. Tegen het einde van 1824 was de gehele vaart op een diepte van
2,60 el gebracht, met een bodembreedte van 13 el. Toch bleef men niet lang met deze maatre-
gelen tevreden. Reeds in 1833 klaagden Burgemeester en Wethouders van Amsterdam opnieuw
over ondiepten in de Vecht bij Vreeland en Nieuwersluis, terwijl de gehele vaart als gevolg van
de sluizen en bruggen kwetsbaar bleef.
Thorbecke en de Commissie
Toen in 1852 een door Thorbecke ingestelde commissie van advies zich in de problemen van de
Keulse Vaart verdiepte kwamen ook andere aspecten naar voren. Het Koninklijk Besluit van
1821 had namelijk wel voor technische verbeteringen gezorgd, maar in een administratieve
regeling voor de Vaart was nooit voorzien. Wie de Weespervaart moest onderhouden bleek nie-
mand te kunnen vertellen; van de sluis te Weesp waren de lasten en baten daarentegen aan de
-ocr page 7-
7
Gemeente toebedeeld; de Vecht zelf lag tot Utrecht onbeheerd, terwijl de bruggen door de ver-
schillende gemeenten werden onderhouden. 'Het schijnt bijna ongelooflijk', aldus de commissie,
'dat een zoodanige toestand dertig jaren heeft bestaan .. .'
De commissie adviseerde dan ook, het traject in zijn geheel tot Rijksvaarwater te verklaren. In
technisch opzicht veranderde echter weinig, en de toestand van de vaart verslechterde in de
daaropvolgende jaren steeds meer. Schippers die, ondanks de bochten, de veranderlijke breede
en de snel wisselende waterstand de tocht langs de Vecht aandurfden raakten steeds vaker
gestrand op hoge sluisdrempels. In haar jaarverslag van 1862 constateerde de Commissie voor
de Rijnvaart bovendien, dat het vervoer over de Vecht bemoeilijkt werd door allerlei boven het
water uitgebouwde zomerhuisjes en steigertjes, vaak zonder enige beschutting van palen: aan-
varingen en tijdrovende acties voor schadevergoedingen waren steeds weer het gevolg. Vier jaar
later moest de Commissie constateren, dat op vele plaatsen de vaargeul nu slechts 2,10 el diep
was, en niet meer dan 8 el breed.
Talrijk waren de verzoekschriften, anonieme brochures, commissieverslagen en vergaderingen
die vanaf 1850 aandacht aan de kwestie van de Amsterdam-Rijnverbinding besteedden. In 1876
kwam het tot de oprichting van een 'Rijnvaartcomité' waarin leden van de Commissie voor de
Rijnvaart en vertegenwoordigers van handel en industrie zich verenigden om de zaak van een
betere vaarweg te bepleiten. Een reactie van de nationale overheid kon niet uitblijven, en in
1878 werd door het kabinet Kappeyne van de Coppello onder druk van het Rijnvaartcomité een
wetsontwerp ingediend waarin een radicale oplossing werd voorgesteld; van Amsterdam zou, via
de Gelderse Vallei, een nieuw kanaal naar de Waal bij Dodewaard worden gegraven, met uit-
schakeling van de Vecht. Het wetsontwerp was geen lang leven beschoren. Utrecht zag hierin
een ernstige bedreiging van zijn eigen economische belangen; ook de Vechtstreek, in de persoon
van kamerlid J.N.Bastert uit Maarsseveen, zag zijn economie met de ondergang bedreigd. Na
een kort, fel debat werd het wetsontwerp ingetrokken, en het kabinet trad af.
De houding van Utrecht ten aanzien van de scheepsvaart over de Vecht was in feite, in de loop
van de eeuwen, niet geheel consequent geweest. Lange tijd had men de drukte te water toege-
juicht en aangemoedigd, vooral toen het vanwege de beperkte doorgankelijkheid van de sluizen
noodzakelijk werd, vele goederen in Utrecht over te laden, een bezigheid die zowel de werkgele-
genheid in de Domstad als de welvaart onder de Utrechts schippers bevorderde. In de loop van
de achttiende eeuw was de situatie door verbeteringen in de waterweg in zoverre gewijzigd, dat
een groot deel van het verkeer in handen was gekomen van de Amsterdamse reders, die althans
met kleinere boten via Utrecht naar Keulen konden doorvaren zonder de stad zelf aan te doen,
waardoor Utrecht zijn belangstelling voor de Keulse Vaart verloor. Zodra echter de mogelijk-
heid van een alternatief traject buiten Utrecht om werd geopperd ontstond in Utrecht een
panische angst voor isolement en verval.
Alternatieve plannen
Met het verwerpen van het Wetsontwerp nam de felheid van de controverse opnieuw toe. Stof
ter discussie was er in overvloed, want vanaf 1850 waren talrijke plannen — gevraagd en onge-
vraagd — voor verbetering van de Rijnverbinding in de openbaarheid gebracht. Zo had de
Commissie van deskundigen die verantwoordelijk was voor het 'Gelderse Vallei'-ontwerp van
1878 ook een alternatief plan uitgewerkt, waarin de kanalisatie van de Vecht centraal stond.
Van alle voorstellen die tot die tijd waren verschenen was dit voor de Vechtstreek het meest
radicale. Vanaf Overmeer tot de Rode Brug bij Utrecht zou de oude rivier worden uitgediept en
verbreed. Van de schone oevers zou weinig heel blijven, want niet minder dan acht bochten
moest worden afgesneden, en wel 'bewesten Vreeland, bij de glasblazerij tusschen Vreeland en
Loenen, beoosten Loenen, bezuiden Nieuwersluis, beoosten Breukelen, beoosten Kromwijk,
bewesten Maarssen en bewesten Zuylen.' Hoe ingrijpend de gevolgen voor de dorpen zouden
zijn bleek uit een voorlopig bestek voor het traject door Loenen:
'Te Loenen is het vaarwater nauw ... Door het afgraven van den regter oever, het ma-
ken van beschoeijingen en het uitvoeren van verruimingen aan den linker oever, wordt in
het dorp een bodembreedte van 25 m verkregen. Hiertoe moeten eenige onaanzienlijke
huizen, koepels en dergelijke gebouw1:jes worden opgeruimd en voorts van verscheiden
-ocr page 8-
erven en bebouwde percelen strooken worden aangekocht. De brug is mede te naauw en
moet door eene nieuwe worden vervangen ...'
Rondom Breukelen zou uit zuinigheidsoverwegingen van een parallelkanaal worden afgezien,
met desastreuze gevolgen voor de rivier:
'Onteigening der buitenplaatsen, onmiddelijk achter de aan de Vecht gelegen woonhui-
zen zal welligt zooveel aan aankoopsomma en schadeloosstelling voor schadesnijding
vorderen, dat het de voorkeur zal verdienen de strook langs de Vecht aan te koopen en
door afbraak der woonhuizen van de buitenplaatsen, gelegenheid te vinden om de be-
staande Vecht aan de oostzijde te verbreden ...'
Ook dit tweede plan, waarin de Commissie zelf bezwaren zag, werd uiteindelijk naar het archief
verwezen, zij het dat bepaalde elementen erin later opnieuw zouden worden geopperd.
Het duurde nog twee jaar voordat een regering, geconfronteerd met zoveel verschillende menin-
gen — vooral door de scherpe tegenstelling tussen de standpunten van Amsterdam en Utrecht
— opnieuw rnet een wetsvoorstel kwam. Ditmaal zou men voorzichtiger zijn. Het plan, dat als
wetsontwerp door Minister Klerck op 6 januari 1881 werd ingediend was, voorzover men uit de
vage bewoordingen kon opmaken, een compromis, hoofdzakelijk uitgaande van verbetering van
de Keulse Vaart, met kanaalbouw slechts daar waar de oude rivier zich niet voor verbetering
leende. De geringere kosten werden als een belangrijk argument aangevoerd; door ten dele van
bestaande rivieren gebruik te maken zouden de uitgaven minder dan twaalf miljoen gulden be-
dragen, en zou men de werkzaamheden binnen vier jaar kunnen voltooien.
Verbazing te Amsterdam
Te Amsterdam, waar men de hoop reeds lang gevestigd had op een heroïsche oplossing via de
Gelderse Vallei, werd het plan met verslagenheid en verbijstering ontvangen; men zag erin een
tegemoetkoming aan de wensen van de Utrechters. Opnieuw vlogen de protestbrieven en
brochures heen en weer, opnieuw werden van alle zijden verzoekschriften tot de Kamer gericht.
Dit keer mocht het protest niet baten. Op 27 juni 1881, met 40 tegen 33 stemmen, werd het plan
tot verbetering van de Keulse Vaart in de Tweede Kamer aangenomen; op 28 juni werd het
wetsontwerp ook in de Eerste Kamer goedgekeurd, en een dag later werd het tot Wet verheven.
Nu was men te Amsterdam zowel verbaasd als verontwaardigd, te meer omdat de Wet zo on-
duidelijk was geformuleerd dat, ondanks alle toelichting in de Kamer, de regering in feite een
vrijbriefje had gekregen om alles te doen wat zij wilde. Het Algemeen Handelsblad wees erop,
dat in de Wet de naam van de Vecht niet eens voorkwam, en dat er een situatie was ontstaan
waarin Minister Klerck bij de uitvoering de tekst naar eigen believen kon interpreteren; men
had, aldus het Handelsblad, een 'Ministerieel Kanaal' geschapen.
Al gauw bleek uit de onteigeningsplannen wat men in feite voor ogen had. Waar het kanalisa-
tieplan van 1878 van acht kleine bochtafsnijdingen was uitgegaan, beoogde men thans slechts
een gedeeltelijk gebruik van de Vecht zelf, en wel over een lengte van acht kilometer.
'Het hier bedoelde gedeelte van het kanaal begint in de gemeente Nichtevecht in de Oude
Vecht .. . volgt de Oude Vecht tot even beneden den watermolen van de Hoekerpolder,
doorsnijdt dien polder, de westpunt van den polder de Nes, loopt daarna over de
oostelijke punt van het zuidelijk deel van den Hoekerpolder en bereikt weder de Vecht
ten oosten van de buitenplaats Breevecht; van hier volgt het kanaal weder de Vecht tot
even boven den korenmolen te Vreeland, doorsnijdt daarna den Voorburgsche polder,
valt weder in de Vecht, boven het eilandje bij Vreeland, volgt dan die rivier met doorsnij-
ding van de uitstekenden rechteroever bij de glasblazerij tusschen Vreeland en Loenen,
tot even beneden den watermolen van den Mijndenschen polder, den polder Breukelen-
Proostdij, en het land achter Kromwijk, kruist boven de buitenplaats Kromwajk de
Vecht en op den linker Vechtoever den Rijks grooten weg van Amsterdam naar Utrecht,
doorsnijdt den polder de Hooge en Neermaten, bereikt de Vecht bij de buitenplaats
Leeuwenvecht om die bij de stadswetering te verlaten, snijdt onmiddellijk bezuiden daar-
van nogmaals den Rijks grooten weg van Amsterdam naar Utrecht...'
-ocr page 9-
In wezen kwam het plan neer op kanalisatie van ettelijke delen van de Vecht, maar door de bouw
van drie grote kanaallussen ter afsnijding van bochten zouden diverse plaatsen buiten de vaar-
route komen te liggen, waaronder Loenen, Breukelen en Maarssen. Tegen dit dreigende isole-
ment kwamen de dorpen in opstand op; het schrikbeeld van met kroos bedekte dode rivier-
armen doemde overal op.
Inmiddels was Minister Klerck, niet zonder reden, bevreesd geworden, dat Amsterdam en de
Vechtstreek nog op de ene of andere wijze een spaak in het wiel zouden kunnen steken, en dat
er een voorstel zou komen om de wet in te trekken. Met de grootst mogelijke spoed was daarom
met de aankoop van grond begonnen voor de bouw van de sluis te Nigtevegt; met de bouw werd
zelfs nog voor de winter van 1881-1882 begonnen. Ondertussen werd hard gewerkt aan het op-
stellen en het aan de Kamer voorleggen van de diverse onteigeningsplannen.
Het plan Rutgers van Rozenburg
Het was in de nazomer van 1883, toen het kanaal naar Nigtevegt reeds grotendeels gegraven
was, dat de weerstand tot verdere uitvoering van het plan concrete vormen aannam. Op 27
september diende Jh. mr. J.W.H. Rutgers van Rozenburg een initiatiefvoorstel in om het tracé
alsnog te wijzigen, en wel door de Vecht geheel uit te schakelen. Tussen Amsterdam en Utrecht
zou langs de Merwede een geheel nieuw kanaalpand, parallel aan de Spoorlijn, worden aange-
legd, zonder sluizen. De kosten van het aldus gewijzigde kanaal zouden iets hoger zijn, maar
alle kosten van onteigening langs de Vecht zouden komen te vervallen, en de vaarroute zou
verkort worden.
Opnieuw klonk er protest vanuit de Vechtstreek. Het plan van 1881 had reeds vele dorpen uit-
geschakeld; thans zouden alle dorpen hun plaats aan de vaart verhezen. In een brochure die op
grote schaal in den lande werd verspreid schrecl uun verontwaardigd Bastert dat mr. Rutgers van
Rozenburg met zijn voorstel de belangen van de Vechtstreek op harteloze wijze opofferde aan
die van Amsterdam.
Wat mr. van Rozenburg had bewogen, zijn voorstel te doen, vermeldt de geschiedenis niet. Boze
tongen beschuldigden hem van duistere motieven, maar reeds bij het debat van 1881 had hij
zich tegen kanalisatie van de Vecht verzet; een gekanaliseerde Vecht zou nog altijd te nauw zijn,
de bruggen en sluizen onvoldoende, de onteigeningskosten van 103 gebouwen oneindig veel ho-
ger dan geschat. Nu, bij de behandeling van zijn initiatiefvoorstel, herhaalde hij deze argumen-
ten, en van alle kanten, behalve uit de Vechtstreek, kreeg hij bijval. De regering zuchtte, Am-
sterdam dacht weemoedig aan het plan Gelderse Vallei maar constateerde dat alles beter was
dan het plan van 1881. Op 2 april 1884 passeerde het voorstel de Tweede Kamer met 51 tegen
21 stemmen, en op 15 mei verscheen het in het Staatsblad.
Zo werden de onteigeningsplannen in de kast gelegd. In de tuinen en bossen langs de Vecht
werden de rode palen welke het kanaaltraject moesten afbakenen weer uit de grond getrokken
en weggedragen; de landmeters pakten hun instrumenten in en trokken naar elders^ Het nage-
slacht mag dankbaar zijn.
Vooral opvallend, wanneer wij terugblikken op dit gehele voorspel tot de bouw van het Merwe-
dekanaal vanuit het standpunt van onze eigen tijd, is het feit dat nergens in de omvangrijke
verslagen van de debaten of in de vele documenten ook maar iets te vinden is van argumentatie
ten gunste van het behoud van de natuurlijke en historische schoonheid van de Vechtstreek. De
gehele discussie rondom de kanalisatie van de Vecht was, ook voor de Nifterlakers van die tijd,
een economische en een technische. Begrijpelijk is dit wel, want de economische toestand van
vele Vechtdorpen in de jaren tachtig van de vorige eeuw was niet bepaald rooskleurig; men kon
weinig of niets over hebben voor het behoud van natuur en milieu, zeker wanneer dit ook maar
enigszins inging tegen de belangen van handel en industrie. Voor elke bezitter van een bui-
tenplaats die zich tegen de plannen tot ontmanteling van de streek verzette waren er drie ande-
ren die maar al te graag het onteigeningsgeld wilden innen. Bovendien was het een tijd waarin
men weinig waardering meer had voor de dingen waardoor de Vechtstreek eens zo vermaard
-ocr page 10-
10
Het noordelijk deel van de Amster-
dam-Rijnverbinding volgens de Wet-
Klerck van 1881 en de Wet-Rutgers
van Rozenburg van 1884.
Gebaseerd op een afbeelding in Greup
GM., De Rijnverbinding van Amster-
dam en haar Geschiedenis, Amster-
dam. 1952.
OT^S) JJ
ZUIDERZEE
/öiMS^^DAM ^^s^
'l*
{(•^
•^ECSP
migtevecHt ^
(
-^
I70
' n
1 a 1
^ # \
1 R \
1 '0. l
l >Q, 1
s
\
\
taaxaaiP Keulsc Vaart
. Wpf tRRi
V ^aUT RECHT
. Wet 1884
-
NI
was geweest. Men herinnere zich de ontboezeming vaneen journalist in de negentiger jaren van
de vorige eeuw die tot zijn verbazing één mooi bebost plekje bij Breukelen-St. Pieters had aan-
getroffen .. .
'... die ons meer aan een mooi schilderachtig plekje in Holland dan aan de Vecht
herinnert. Want de laatste .... doet ons willekeurig denken aan al die stijve, gesnoeide,
geharkte hofsteden van de vorige eeuw, die ... aan alles denken doen, behalve aan moe-
der natuur ...'
Het kanalisatieplan van 1881 was heilig vergeleken bij dat van 1878; toch waren de gevolgen
voor de Vechtstreek bedroevend geweest. Buitenplaatsen, bossen, kastelen en dorpsgezichten
zouden van de kaart zijn geveegd; menig statig gebouw, beroofd van zijn omgeving, was vlak
aan de oevers van een industriekanaal komen te staan. Zou het daarbij zijn gebleven?
Nauwelijks was het Merwed.ekanaal in 1892 geopend, of het werd voor 'kikkersloot' uitgemaakt,
en gingen er stemmen op om het te verbreden. Veertig jaar later werd het Merwedekanaal
inderdaad verdubbeld, en sindsdien is het plaatselijk nog verder verbreed. Men kan zich niet
aan de indruk onttrekken, dat een gekanaliseerde Vecht hetzelfde lot beschoren zou zijn ge-
weest.
Breukelen,
februari 1976.
M.N.G. Dukes
-ocr page 11-
PAPIEBiEN
IN EEN SCHOENENDOOS
In elke bibliotheek, hoe welgeordend ook, liggen hier en daar verborgen verrassingen. Vaak zijn
ze juist verborgen — en verrassend — omdat zij zich aan elke poging tot ordening onttrekken.
Ze behoren tot het ongeregeld goed dat het voorbijrazend leven afwerpt en achterlaat, en dat
slechts in een bibliotheek onderdak zal vinden. Soms wacht hen ook daar geen welkom; maar de
wijze bibliothecaris legt ze op een veilige plaats, want degene die speurt naar de geest van een
vervlogen tijd heeft soms meer aan scherven en vlugschriften dan aan de gedenktekens die die
tijd met opzet heeft geschapen.
Wanneer de schoenendoos in de bibliotheek van Niftarlake terecht kwam vermeldt de ge-
schiedenis niet, maar uit de inhoud kan men opmaken dat die in de jaren dertig aan het
Genootschap moet zijn toevertrouwd. Die inhoud was uit het huis Bijdorp te Loenen afkomstig,
en die heeft betrekking op de familie Valkenhoff, die het huis gedurende meer dan twee genera-
ties bewoonde. Een archief kan men het nauwelijks noemen; het is een verzameling losse
papieren — al die papieren die een Hollandse familie in de loop van de jaren bewaart — uit
weemoed of plichtsgevoel, uit piëteit of louter bewaarzucht, en soms zonder er verder bij na te
denken. Zouden wij niet — zo veel jaren later een tip van de sluier even mogen oplichten?
Het moet halverwege de vorige eeuw zijn geweest dat het huis Bijdorp, aan Oud Over, woon-
stede werd van Dr. Hendricus Bernardus Valkenhoff, die zich als huisarts te Loenen had ge-
vestigd. De familiepapieren voeren ons zelfs veel verder in de geschiedenis terug, want daar-
tussen liggen oude stambomen met het voorgeslacht uit de zestiende en zeventiende eeuw. De
Loenense dokter was niet de eerste arts in de familie; zijn vader, de eerste Hendricus Bernardus,
was in 1782 te 's-Hertogenbosch geboren en op de leeftijd van 23 jaar als arts afgestudeerd te
Leiden. In 1809 vinden wij hem in functie bij de 'Koninklijke Infirmerie op het Soestdijk', te
welker plaats Hendricus Bernardus II wordt geboren. Drie jaar later laat hij zijn bul registreren
bij de 'Maire' van Amsterdam, want hij heeft zich te Hilversum gevestigd, en in 1814 vraagt hij
als praktiserend geneesheer vrijstelling van militaire dienst. De eerste Dokter Valkenhoff is een
veelzijdig man; in 1833 deelt de Minister van Justitie hem mede, dat het 'Zijne Majesteit heeft
behaagd, U bij besluit van de 16 dezer, te benoemen tot plaatsvervanger van den Kantonregter
te Naarden' en in latere jaren oefent hij eenzelfde functie uit te Hilversum.
Hendricus Bernardus Valkenhoff junior wordt op 29 oktober 1827 in de medische faculteit van
de Utrechtse Universiteit ingeschreven; zijn candidaatsexamen legt hij cum laude af, en in 1835
promoveert hij tot Doctor in de Geneeskunde. Omstreeks 1840 treedt hij in het huwelijk met
Josephine, Baronesse van Heilman van Stoutenberg, afkomstig uit het geslacht van Johan van
Oldebarneveldt.
Van de omstandigheden die de dokter doen besluiten, zich als huisarts te Loenen te vestigen
vertellen de familiepapieren ons niets, van de intrek op Bijdorp evenmin. Bekend is echter
dat het huis lange tijd eigendom is geweest van de Heer J.W. van Reenen, die ook Vechtlust en
andere buitenplaatsen bezat, en na diens overlijden in 1852 kwamen verschillende van zijn
huizen ongetwijfeld leeg te staan. In dat jaar is Dr. Valkenhoff ongeveer 42 jaar oud; hij heeft
reeds bijna twintig jaar medische ervaring achter de rug, maar zijn kinderen zijn nog jong; het
ligt voor de hand te veronderstellen, dat de familie Valkenhoff omstreeks die tijd zijn intrek in
Bijdorp heeft genomen.
Voor de van origine Brabantse familie speelt het kerkelijk leven ook in Loenen nog een grote
rol. Van de Missie, gegeven door de Eerwaarde Paters Jezuïeten te Loenersloot in 1875 blijven
de stukken zorgvuldig bewaard. Van vakanties in België en elders worden bidprentjes mee-
-ocr page 12-
12
genomen, waaronder fraaie exemplaren met bewegende figuurtjes. En in de Sinterklaastijd ver-
geet de goedheiligman zijn rol als bisschop niet ...
'Van zijn verre reizen, over land en zee
Bracht U Sinterklaasje deze schrijfmap mee.
Schrijf nog menig brie'Qe aan Uw vriendenschaar.
God moogt U behoede, nog menig, menig jaar ...'
Versjes schrijven en overschrijven is overigens in het gezin Valkenhoff een geliefde bezigheid.
Toen papa zijn artsendiploma haalde waren er familieleden die meenden het gebeuren poëtisch
te moeten vastleggen. Als oom Petrus te Hilversum het in de jaren zeventig om niet na te
speuren reden moeilijk heeft met zijn geweten pent hij ook een gedicht:
'... ik draag mijn moeilijk pak geduldig
ik moet berusten in mijn lot
'k heb veel misdaan, maar ik sterf onschuldig
Dat weet Hij, die ik als Schepper huldig ...'
Andere gedichten en fragmenten, soms nog maar half geconcipieerd, hebben het steeds weer
over vreugd en verdriet, gewoonlijk met een religieuze ondertoon:
'... Noem deeze aarde vrij ellendig
Is al zij voortbrengt ijdel, broos,
Eene zaak is toch bestendig,
Ware liefde is eindeloos. ..'
... hetgeen niet wegneemt, dat na een dergelijk concept de verzuchting 'het geluk is de drempel
van het ongeluk' wordt opgeschreven. Had het niet andersom gekund? Er zijn gelukkig ook
luchtiger momenten, zoals dat waarop een (hopenlijk) fictief familieuitstapje naar de taptoe in
rijm wordt vereeuwigd:
'... mijn dochter tamelijk aan de zwier,
liep met een lange kanonier.
Mijn vrouw had veel plezier
Met een lange grenadier ...'
Tenminste eenmaal komt Dr. Valkenhoff in de verleiding, met zijn gezin naar Brabant terug te
keren, want in 1871 vinden wij hem bezig in Den Bosch te solliciteren. Dat zijn benoeming uit-
eindelijk niet doorgaat is wellicht te wijten aan een zekere aarzeling, zijn persoonlijke invloed
aan te wenden:
'Weledele Heer! Volgens eene heden bij U ontvangen missive is U, voor de benoeming als
eerste Geneesheer in het Geneeskundig gesticht voor krankzinnigen, door het Collegie
van de Regenten als eerste kandidaat aan den Raad dezer gemeente voorgedragen. En
daar op de voordragt drie kandidaten vermeld zijn, en de twee andere kandidaten zich
reeds persoonlijk aan de leden van het Collegie en van de Gemeente Raad hebben
aanbevolen, vermeen ik UEd dit vertroMweftj'A: te moeten mededelen, en in overweging te
geven, dit indien U belang in deze benoeming steld, het zeer noodzakelijk is dat U over-
komt en persoonlijk met de Heeren .... kennis maakt.'
Overigens werpt de briefwisseling een wonderlijk licht op het benoemingsbeleid van die tijd;
want pas nadat in principe voor zijn persoon is gekozen acht de Raad het nodig te
informeren ...
'... of UEd in u betrekking als geneesheer altijd met zorg en belangstelling de toestan-
den van krankzinnigen lijders hebt nagegaan en in den laatste tijd een bijzondere studie
van het psychologische gedeelte van de geneeskundige wetenschappen hebt gemaakt.'
Hoe het ook zij, de benoeming gaat kennelijk niet door; de Dokter blijft te Loenen.
Voor de meiden en knechten is Bijdorp een geliefd adres geworden. Een keukenmeid die het in
-ocr page 13-
13
Huize Valkenhoff goed heeft gehad wordt ook in latere jaren met haar verjaardag niet vergeten,
zoals blijkt uit de brief die zij aan een van de dochters schrijft:
'Zeer Geachte Jufvrouw! Hartelijk dank voor de attentie betoond op mijn twintigste ver-
jaardag ik hoop jufvrouw dat gij alle van deze dag nog jaren mogen getuigen zijn. O
jufvrouw wat deed mij dat genoegen einige letteren van uw te ontvangen. Ik heb een goei
St. Nicolaas gehad en ook en goede verjaardag jufvrouw. Wat ik gehad heb, ja een mooie
roode wollen doek, lichte jupon, twee bonte boezelaars, een fleschje Eau de Cologne en
drie nieuwe zakdoeken en een vrijer en jufvrouw raad U eens, nu had ik twee vrijers en
die zouden natuurlijk ruzie gekregen hebben, had ik er niet een van opgegeten, ik dacht
jij moet er het eerst maar aan, want jij bent de kleinste en de Kleinste moet er maar het
eerste van door, Lieve Jufvrouw wat ben ik blijde dat u papa zo heerlijk die knollen vond,
ja ik weet wel waar of mynheer van houdt vind u ook niet, het spijt mijn anders erg dat
uw papa verkouden is ik hoop maar dat hij gauw mag beteren. Jufvrouw zorgd u maar
goed dat uw niet verkouden word ...'
Dat het leven van een huismeid in de negentiende eeuw echter niet over rozen gaat blijkt uit het
verhaal van vriendin Anny, die wegens de slechte tijden ook een dienstje zoekt. Het valt niet
mee, een goede situatie te vinden, maar haar wederwarigheden weet zij met humor te be-
schrijven:
'Nu kan ik komen bij een ongetrouwde heer en zijn bediende, een knappe blonde heer
die had mij dol graag gehad maar vond ik er te jeugdig uitzag en was bang om in een
praatje te komen, men ondervind toch zoo iets nietwaar? ... Donderdag avond werden
wij aangenaam verrast door een flinken boeren Slagter, een Wedunaar met 5 kinderen;
die hieldt ons bezig van 7 tot 10 uur en veelom al zijn talenten en heerlijkheden op te
noemen, hij had 2 pendules 2 kasten 2 bedsteeden met gordijnen hij slaeten /oowel ossen
als varkens en kon zoo prachtig op den harmonica spelen dat hij er 40 menschen mee
kon bezighouden ... en hij zei altijd mirakel bespraakt te zijn geweest, nu dat alles
eindigde met het verzoek aan mij of ik hem niet de weg naar het spoor wilde wijze of ik
hem even wilde uitlaten hij kwam mij namelijk ten huwelijk vragen ik had op een huis-
houdstersplaats geschreven en zie de gevolgen nu je begrijpt dat het mijn keus niet was
hoor ...'
De familie Valkenhoff blijft niet lang bijeen, want twee van de zoons, Josef en Ferdinand,
hebben hun zinnen gezet op een tropencarriere. Reeds in 1867 vertrekt de eerste, twaalf jaar
later de tweede. De zoons hebben het geen van beiden gemakkelijk in Indië. Gestudeerd hebben
zij niet, en voor degene in Indië die geen diploma, geen relaties en weinig kapitaal heeft is het
hard werken voor de cultuurmaatschappijen, en zijn de verdiensten slecht.
Ferdinand, machinist op een suikerbedrijf, herinnert zijn vader eraan:
'Ja, lieve vader, U kunt wel begrijpen dat ik met de kennis welke ik op de volksschool te
Loenen heb opgedaan er nog hard bij heb moeten ploeteren om te weten te komen
hetgeen ik nu weet ... de boter is van Indië tegenwoordig af, dus nu is maar houden wat
je hebt. ..'
Josef, als administrateur op een kinaplantage, durft geen verlof op te nemen voor de reis naar
Loenen, waar zijn hart naar uitgaat, want in zijn afwezigheid zou men op zijn plaats een ander
kunnen benoemen. Jaar in jaar uit lijdt hij aan heimwee; hij moet het met brieven, kleinigheden
uit Loenen en souvenirs doen.
'Voor en aleer ik verder ga bedank ik U van harte voor de gezondenen klompen, die mij
ferm zitten en veel dienst bewijzen in de natheid, kaas overheerlijk, bloemzaden allen
uitgezaaid ... in een woord alles is na mijnen zin en zeg U nogmaals dank voor 't ge-
zondenen, dat mij eiken morgen nog eens meer doet denken aan 't ouderlijk huis ...'
'Ik las daar zoo even in het Loensche courantje dat er gezichten (geen smoelen) van
Loenen voor 1,25 op porcelein te koop zijn, als het aardig is en men kan hen ophangen
of op een koffy kop bv. de Vecht met onze overtuin en koepel of zoo iets stuur mij er dan
wat, een 8 of 10 stuks ...'
-ocr page 14-
14
Voor de broers wordt zo goed mogelijk gezorgd. Als Ferdinand in de zomer van 1892 toch met
verlof naar Loenen .komt wordt stad en land afgezocht voor 'zoo een Indische luyaard-
stoel ... met van die uitslaande houten om de benen op te laten rusten .. .' want aan de Vecht is
zoiets niet te vinden. Niet altijd voelt men de Indische behoefte zo goed aan; als Josef in 1889
Jeannette verzoekt hem nieuwe hemden te zenden levert de Loenense dorpswinkel iets dat noch
qua kleur noch qua gewicht op het tropenleven is berekend:
'Wat hebben jelui mij ... gestuurd, ben jelui gek, zulke zwarte todden voor Indien, je wil
me zeker laten trouwen, of uit begraven sturen .. .'
Wanneer ervan een hoofdpersoon in de Valkenhoff-papieren kan worden gesproken dan is dat
wel dochter Thérèse — 'Trees' — want zij was het die het langst van de familie op Bijdorp zou
blijven wonen, en het zijn de aan haar gerichte brieven die een groot deel van de verzameling
brieven vooral uit de laatste twintig jaren van de eeuw. Moederlijke brieven, van Mevrouw
Moerman te Delft bij wie zij een tijdlang als kinderjuffrouw in dienst is geweest, en die haar in
1881 gaarne terug wil zien:
'... op dezelfde condities als vroeger ... ik kan er nog niet over denken om hooger
salaris te geven maar hoop wel dit later te doen als alles in orde is...'
Grappige, plagerige brieven, van nicht Carolien, die haar er op wijst dat hoewel appels plukken
en papa verzorgen geen onverdienstelijke bezigheden zijn, Trees ook wel eens aan trouwen zou
mogen denken:
'. .. neen dan is 't beter op recepties en bruiloften te gaan, dan is dit eens een
aanmoediging om ook zo'n stap te wagen, wat dunkt U? Doch appelen plukken met
klompen aan, zult ge zeggen, is toch op zijn tijd ook wel aardig, ja?'
Trees trouwt evenwel niet. Zij blijft fruit plukken in de grote tuin te Loenen, piekert langdurig
over het lot van een meisje dat voor haar ogen in de Vecht is verdronken, maakt mooie
handwerkjes die nicht Clara gebruiken kan voor de loterij van de R.K. Ziekenverpleging te
Hilversum, zorgt nog voor papa. Wel mogen de gezusters aan die laatste meer aandacht
besteden, aldus broer Josef:
'Best kan ik mij voorstellen, dat het papa heel wat moeite moest kosten, sukkelende met
afvallen van nagels, om dan nog eenen brief te willen schrijven, wanneer ik in zijnen
plaats was deed ik het in het geheel niet, maar spande er eene van jelui voor . .. Zijn
geheele leven heeft hij feitelijk alles voor jelui over gehad, en alles zoveel mogelijk laten
leeren ...'
Even duikt hier en daar een spoor van romantiek op, en zelfs van concurrentie tussen Therèse
en Jeannette, wanneer in de familiepapieren een zekere Heer Schmier ten tonele wordt
gevoerd...
'Vroeger heb ik Juffrouw Jeannette al eens geïnviteerd hier te Amsterdam. Ditmaal moet
ik volgens belofte Juffrouw Treesje eens verzoeken. Heeft Jufvrouw Treesje nu lust om
Morgen naar hier te komen om de bakkerij tentoonstelling in het paleis van Volksvlijt te
komen bezigtigen?"
En in een brielje dat uitsluitend voor Therèse bestemd is:
'Ik heb U al zoo dikwijls beloofd om U ook eens te inviteren dat ik er toch eindelijk eens
gevolg aan moet geven en hoop ik niet dat Uwe zuster daarvoor deze keer jaloersch zal
zijn ...'
Inmiddels is in de loop van de jaren een kloof tussen de generaties en tussen Oost en West ont-
staan. Josef heeft op Java in de jaren tachtig een relatie met een inlandse vrouw aangeknoopt en
heeft er een dochter aan overgehouden, voor wie hij veel over heeft. In Loenen kan zijn vader
-ocr page 15-
15
voor de situatie geen begrip opbrengen. Tevergeefs tracht Josef papa te overtuigen, dat wanneer
hij in Indië aan de cholera zou overlijden, zijn vader afstand van zijn erfdeel moest doen, opdat
het kind alles kan erven:
'Waarom blijft Papa halstarrig weigeren ... Het HoUandsche idee is och wat die onechte
kinderen, die schoorsteenveegerskinderen, locum kinderen in een woord, al wat vuil en
schimpend is wordt die kinderen toegedacht ... Omdat ik nu geen vergunning tot die
vrouw, waar ik kinderen bij heb, bij den ambtenaar der burgerlijke stand gekocht heb,
daarom zijn zij onecht? Hoevelen loopen er op den wereld waar de getrouwde man vader
van heet te zijn en het werkelijk niet is ... ?'
Zo gekluisterd aan Bijdorp als Therèse en Jeannette zijn, zo weinig gebonden is de derde zuster
Marie. In de zomer van 1888 besluit zij, de broers in Oost Indië op te zoeken, en gedurende
enige tijd Josef s huishouding in de bergen van Java te verzorgen. Josef zelf acht het maar een
dwaze onderneming:
'Het zal wel wat wezen midden in de bosschen van God en ieder mensch afgezonderd als
ik haar was had ik maar in Holland gebleven enfin ieder zijn meug ..."
De reis loopt op een tragedie uit. Na een jaar sterft ze aan tyfus:
'Marie ligt zo ver van mijn huis begraven als de Vecht van jou huis af ligt ... Ja, wat zal
ik er van zeggen? 't Is Marie's eigen wil geweest, het was niets geen mensch voor Indië,
zij ligt boven op de berg in vrede en stilte begraven R.I.P.'
Pas achteraf kan men bespeuren wat Marie's ware motieven voor de lange reis kunnen zijn ge-
weest. Geleidelijk aan blijkt, dat zij het plan heeft gekoesterd, het dochtertje van Josef mee te
nemen naar Holland en daar groot te brengen. Echter wel in Hilversum en niet te Loenen, want,
zoals Josef zich het gesprek herinnert:
'Loenen, dat vond zij toch zoo'n beroerd gat, dat zij hoopte er nooit in terug behoeven te
komen ...'
Jeannette oppert alsnog het idee, het dochtertje naar Bijdorp over te laten komen, maar Josef
ziet er geen kans toe:
'Zond ik je haar dan natuurlijk met eene mond meer op Bijdorp zou ik hoe gering dan
ook voor eten kleeden en schoolgaan bij moeten passen ...'
Opnieuw worden wij eraan herinnerd dat het leven, ook voor het doktersgezin, niet een van
grote weelde is. Als een der zoons in 1877 naar Indië gaat wordt eindeloos over de passageprijs
gecorrespondeerd, totdat de firma van Wesel te Amsterdam een bijzondere aanbieding doet:
'Omstreeks tegen het einde der maand vertrekkende, dag nader op te geven, tegen fl.
300,— (een zeer voordelig aanbod) mits de passagier met de kapiteins tafel, zoo als die is,
geheel genoegen neemt, en voor eigen kooigoed, wijn (indien hij dit verlangt) en zeep
zorgdraagt."
Tegen het einde van de jaren tachtig, en gedurende vele jaren daarna, zijn de paar tientallen
guldens die de zoons in Indië maandelijks overmaken, op Bijdorp zeer welkom. Therèse heeft
ook wel eens emplooi gezocht en gevonden. In 1892 is de oude Dokter bezig, zijn pendule voor
duizend gulden te verkopen, mogelijk vanwege de plannen, een der zoons een reis naar Holland
te laten maken.
Ook vakantiereizen getuigen van zuinigheid. De dames begeven zich naar het Hotel Vichy te
Spa ('chambres depuis 2 Francs'), gaan een dag met de Amsterdamse familie Meyer naar Zand-
voort, reizen met trein en stoomtram naar oude kennissen in Brouwershaven. In september
1890 bevinden zij zich bij de goede vrienden von der Linde te Crefeld, waar zij een Groot
-ocr page 16-
16
Militair-Concert bijwonen. Duitsland is al twintig jaar herenigd, en uit volle borst wordt in
stanza op stanza de grootheid van het Vaderland bezongen:
'Heil dir im Siegerkranz
Herrscher des Vaterlands
Heil, Kaiser, dir!
Fühl' in des Thrones Glanz
Die hohe Wonne ganz
Lieblung des Volks zu sein.
Heil Kaiser, dir!'
Nog even werpen de familiepapieren een licht op de laatste jaren van de dokterspraktijk te
Loenen.Het isnu 1888;degezondheidvan vader Valkenhofïlaat te wensen over; in een schrijven
op het Geneeskundig Staatstoezicht wordt hij erop gewezen, dat de apotheek die hij op Bijdorp
houdt niet meer aan de eisen van de Wet voldoet:
'Uit het verslag der commissie uit den geneeskundigen raad die Uwe apotheek visiteerde,
is mij gebleken, dat de aldaar aanwezige milligramsbalans nog te wenschen overlaat, wat
gevoeligheid betreft; dat het extr. opii onbruikbaar is ... en het acetas morphi gekleurd
was, terwijl de gansche lijst geneesmiddelen, welke volgens de Wet ... steeds voorhanden
moet zijn niet aanwezig was ...'
Het volgende rapport is nauwelijks beter; de dokter is op zijn retour. Geleidelijk aan wordt zijn
praktijk gestaakt en trekt hij zich in het huiselijk leven op Bijdorp terug. In de daaropvolgende
jaren komt Dr. Valkenhoff zelden meer buiten het huis; voor de beide overgebleven dochters
wordt de verzorging en verpleging van de hoogbejaarde vader een veeleisende bezigheid. Het
einde komt 1894; enkele weken later slaat de cholera In Oost Indië weer toe, en sterft ook Josef.
De condoleancebrieven leggen wij terzijde, en wij zien hoe het gewone leven van twee onge-
trouwde dames op een buitenplaats aan de Vecht terugkeert. Fruit plukken, inmaken voor de
winter, boodschappen doen en modebladen lezen. Het dagelijks leven op Bijdorp in de laatste
jaren van de eeuw leeft in tientallen huishoudelijke kleinigheden voort. Huisman aan de
Utrechtse Oude Gracht voorziet een der dames van een hoed voor dertien gulden, maar bij de
Weduwe Herwijnen te Amsterdam vinden de dames een andere voor ƒ 3,15. Men begeeft zich
naar de Kalverstraat voor een mantel van Maison Chic, objets de fantasie bij Veerhoff en
vogelkooien bij Périn, naar de Nieuwendijk voor Lederwarden van Maison Pierre. Als Bijdorp in
augustus 1899 een opknapbeurt krijgt levert Schneider te Amsterdam fraai behang voor 35
cent per rol. Maar ook de Loenense winkeliers komen niets te kort; één gulden zestig gaat naar
Mejuffrouw Deckers die gebreide pantoffels heeft gemaakt, drieëndertig cent voor fluweel naar
Naatje Veen die de naaiwinkel heeft en die voor fl. 8,43 een costuum weet te leveren.
Zulke trivia en ephemera zijn het, die degene die in de schoenendoos grabbelt terugvoeren,
maar van welk statig document ook, maar het leven op Bijdorp tachtig jaar geleden. Een kaart
voor het circus, een boodschappenlijst, een stukje kant, een wikkel van een duur pakje zeep.
Foto's van de familie vinden wij niet, maar ergens zullen zij wel zijn, want in 1892 heeft de
vermaarde Utrechtse firma Blitz twaalf 'fotografieën' op Bijdorp afgeleverd. Wel liggen er bij
een lot uit de Staatsloterij van 1883, een kaart voor een badstoel uit Zandvoort, een vlugschrift
van horlogemaker Tapperman te Breukelen, een kalendarblad van de Javabode ...
De doos gaat dicht. Enkele persoonlijke brieven blijven, ook na bijna een eeuw, onbesproken,
want er zijn zaken die nooit voor andermans ogen kunnen zijn bestemd. Wat ons bijblijft is de
herinnering aan een ontmoeting met een vergane tijd, die zelfs voor de historicus geen alledaag-
se ervaring kan zijn.
Breukelen.                                                                                               MA.Dukes-Greup
Maart 1976                                                                                                     M.N.G.Dukes
-ocr page 17-
WAT, WAAR
EN WANNEER?
In maart 1976 werd door Niftarlake de eerste in een serie projectieavonden gehouden; talrijk af-
beeldingen uit het bibliotheekbezit werden vertoond, waaronder een aantal waarvan thema en
afkomst onbekend waren. Vele Niftarlakeleden hebben bij die gelegenheid hun heemkennis
laten blijken, want van nagenoeg alle afbeeldingen kon het onderwerp en de datum worden
achterhaald.
In dit 'Jaarboekje' wordt op overeenkomstige wijze een reeks oude afbeeldingen, die in de loop
van de jaren door het Genootschap zijn gepubliceerd, nogmaals afgedrukt, ditmaal echter
zonder titel of onderschrift. Het is aan de lezer, het onderwerp en de datum zelf in te vullen; de
antwoorden vindt men aan het eind van de serie.
-ocr page 18-
18
M
-ocr page 19-
19
-ocr page 20-
20
lO
-ocr page 21-
21
'■^w2:Sf
-ocr page 22-
22
-ocr page 23-
23
VefsieRATUR <)
SummoQuisq; 2ll
BOKivS Hoc r^
VOTIVUOI        j^/
0)ARTyRJLicn^
-ocr page 24-
24
10
ANTWOORDEN
1    Het Huis Koppelrust bij Abcoude, gesloopt omstreeks 1860; aquarel van J. Kemper.
2    De Breedstraat te Maarssen omstreeks 1905.
3    Het voormalige slot te Abcoude, afgebroken omstreeks 1860. Deze afbeelding dateert uit de
eerste helft van de 18e eeuw, toen een deel van het eerder vervallen slot weer bewoond was.
4    Endelhoven te Maarssen omstreeks 1936; sindsdien is de toestand van het verlaten gebouw
ernstig achteruitgegaan.
5    Het nieuwe gedeelte van het Jodenkerkhof te Tienhoven, met de vroegere houten gestutte
zerken en het voormalige dodenhuisje; naar een aquarel van H. van Heek.
6    Feestelijke opening van de 'Laan van Niftarlake' te Tienhoven op 16 september 1938
7    Voormalig logement en bierbrouwerij 'De Eenhoorn', tegenover Huize Hoornoord te Maarssen,
tegen het einde van de 19e eeuw.
8    Inscriptie op een looden plaat, gevonden bij een steenen lijkkist die in oktober 1760 op het
landgoed van Weerestein werd opgegraven, volgens velen de kist van een der Utrechtse bis-
schoppen uit de 12e eeuw
9    Het slot Ruwiel, verwoest door de Fransen in 1672.
10 Voormalig hek van het Marktveld te Abcoude, in deze eeuw verkocht en overgebracht naar
Santpoort als poort voor het Huis 'Kennemergaarde'.
-ocr page 25-
25
EEN FOTOGRAFISCHE WERKGROEP VOOR 'NIFTARLAKE'
Op de avonden van 26 en 27 maart 1976 werd voor een groot aantal leden van
'Niftarlake' die op Kasteel Oudaen te Breukelen bijeen waren gekomen een deel
van de verzameling lantaarnplaatjes die ons Genootschap bezit vertoond en toe-
gelicht. Deze verzameling dateert voor een belangrijk deel uit de beginjaren van
'Nifterlake' en heeft nu al historische betekenis.
Reeds tijdens deze voorstellingen werd het idee geopperd, binnen 'Nifterlake' een
fotografische werkgroep in te stellen, die deze verzameling zou kunnen aanvullen,
ondermeer door hedendaagse opnamen te maken van dezelfde plekken en gebou-
wen die zestig jaar geleden op lantaarnplaatjes werden vastgelegd Over enige tijd
zou het dan mogelijk zijn, de oude en de nieuwe opnamen naast elkaar te verto-
nen. Een fotografische werkgroep zou zich tevens kunnen belasten met de op-
bouw van een geheel nieuwe dia-verzameling met topografische opnamen van
onze streek. Tenslotte zou ook historisch materiaal dat in het bezit is van onze le-
den, van musea en van andere instellingen ten behoeve van onze bibliotheek kun-
nen worden gecopieerd.
Inmiddels hebben diverse leden zich bereid verklaard aan dit project deel te ne-
men. Andere leden hebben aangeboden, historisch materiaal uit eigen bezit ten
behoeve van 'Nifterlake' te laten copieren.
Alle leden die belangstelling hebben voor deze nieuwe 'Niftarlake'-activiteit wor-
den uitgenodigd contact met de Bibliothecaresse op te nemen (tel. 03462-2627).
Het ligt in de bedoeling, kort na de Jaarvergadering een kleine bijeenkomst van
alle geïnteresseerden te houden.
NIFTARLAKE TENTOONSTELLING 1976
Voor het eerst zal het Oudheidkundig Genootschap Niftarlake in de maand sep-
tember 1976 een deel van het bezit van zijn archief en bibliotheek tentoonstellen.
Onder meer zal men stukken uit de in dit Jaarboekje beschreven Valkenhojf-pa-
pieren, oude tol-akten, historische landkaarten en etsen kunnen bezichtigen; Nif-
tarlake bezit ook een verzameling prentenbriefkaarten uit onze streek en talrijke
curiositeiten en trivia uit het dagelijkse leven van drie eeuwen.
De tentoonstelling wordt op het Kasteel Oudaen te Breukelen gehouden en wel op
de volgende dagen:
zaterdag 11 september
zaterdag 18 september
tussen 14 en 18 uur.
Voor leden van Niftarlake en hun gezinsleden is de toegang gratis. Voor niet-le-
den bestaat de mogelijkheid, zich ter plaatse als lid op te geven.
-ocr page 26-
DE DOMINEE WANDELT,
AL HONDERD JAAR
In een uitgave van het Jaarboekje 'Niftarlake' die grotendeels aan de negentiende eeuw aan de
Vecht is gewijd mag wel worden stilgestaan bij het feit, dat precies honderd jaar geleden — in
1876 — bij de uitgeverij Kruseman en Tjeenk Willink te Haarlem het tweede deel van de be-
roemde 'Wandelingen door Nederland' het licht zag. Auteur was de Weleerwaarde Heer Ds. J.
Craandijk, 'Predikant bij de Doopsgezinde Gemeente te Rotterdam', terwijl de schetsen met pen
en potlood, waarvan het werk rijkelijk werd voorzien, voor rekening kwamen van de heer P.A.
Schipperus, 'Kunstschilder aldaar'. Het eerste deel van de 'Wandelingen', die de dominee van
Limburg tot Groningen voerden, was reeds twee jaar eerder gereed gekomen; het zevende en
laatste deel zou pas in 1884 worden uitgegeven. Thans, in 1876, was het tweede deel afgerond,
gewijd onder meer aan de Vecht en zijn omgeving.
De Vecht en zijn oevers zijn vele malen beschreven en bezongen, de ene keer ten behoeve van de
historicus, de andere keer met het oog op de natuurliefhebber, de architect, of de voorbijslente-
rende toerist. Na honderd jaar is voor al deze groeperingen de Dominee nog steeds een erudiete,
veelzijdige, maar bovendien ook charmante en vermakelijke reisgenoot op de weg langs het
Zandpad. Hij heeft zich behoorlijk in de geschiedenis verdiept, maar hij heeft tevens oog voor de
merites van zijn eigen tijd; hij staat langdurig stil bij een herenhuis, maar ook de arbeider en de
schipper negeert hij allerminst; en waar Schipperus zijn potlood neerlegt, weet hij de kleur, de
sfeer en zelfs de luchtjes van zijn wandeling in woorden af te beelden:
'Ziet ... hoe de witte zeilen van dat schip daar vóór ons en het witte jagdpaard, dat het
trekt, helder afsteken tegen de verschillend getinte kruinen van hoog opgaande
boomen...'
'Landhuizen .. . soms in gezelschap van groote steenovens, wier scherpe, doordringende
rook vaak wat al te nadrukkelijk met den frisschen geur der velden concurreert.. .'
Op zijn wandeling, die van Utrecht tot Loenen gaat, neemt hij als reisboek de 'Zeegepralende
Vecht' van Claes Bruin mee, steeds de nuchtere werkelijkheid van de negentiende eeuw vergelij-
kend met de pracht en praal van een andere tijd. Voor wat de Vechtstreek in het begin van zijn
eeuw was aangedaan kan hij geen waardering opbrengen:
'De eerste jaren dezer eeuw waren noodlottig. Fortuinen werden verwoest en onbeperkt
heerschte de moker des sloopers, die in Napoleon's gevolg was gekomen, maar wiens
heerschappij jaren lang den val des geweldigen overleefde. Zij hebben aan de omstreken
der hoofdstad een gansch ander karakter gegeven: zij herschiepen een' uitgestrekten
lusttuin in een onmetelijke steppe van gras en nogmaals gras. Wat in de dertig eerste ja-
ren van onze eeuw is gesloopt, vernield, verwoest, verstrooid door algemeen heerschende
onverschilligheid voor vaderlandsche kunst en oudheden, dat laat zich niet meer bereke-
nen. ,.'
Als schrijver heeft hij de omslachtige aanpak van zijn eigen generatie. Alvorens tot zijn onder-
werp te komen voert hij ons langs Macaulay, Beets en Jeronimo de Bosch. Hij wijdt uit over de
sociale verhoudingen, het materialisme van zijn tijd, de dienstregeling van de spoorwegen en
zelfs het moderne onderwijs ('... wat mogen onze beschaafde jongelieden en jonge dochters, die
op de H.B. scholen niets van mythologie leeren, toch al begrijpen van onze dichters uit de 17e en
18e eeuw?').
Een romantische dromer is Ds. Craandijk echter geenszins. Als iets hem niet bevalt zegt hij het
ronduit, en niet over alles wat deftig, oud of gewijd is is hij te spreken.
-ocr page 27-
27
'Aan de kerk (te Maarssen — Red.) is weinig opmerkelijks, tenzij de wijze waarop zij
door vroegere en latere 'architecten' bedorven is.'
De verblindend witte pleisterlaag op de muren van Gunterstein kon hem niet bekoren, de toen
nog op Nijenrode prijkende kantelen evenmin:
'Op den keper beschouwd, is het ook meer portlandsche cement, dan gehouwen steen,
waaraan zijn muren en kanteelen hun grimmig voorkomen ontleenen: de welbekende
nieuw-Gothische stijl, die in Engeland zoozeer in den smaak valt was hier nooit
inheemsch, en wat bij zeer uitgestrekte gebouwen voldoet, wordt ligt pieperig, als 't op
kleine schaal wordt toegepast.. .'
Voor alles langs zijn weg wat hij lelijk of storend vindt weet hij echter een verklaring te vinden
en een verhaal te vertellen dat aan de ervaring kleur verleent:
'.. . 't Zijn nu de grimmige muren van een fort, even lelijk van vorm als van kleur, die uit
het weiland nevens ons oprijzen. Een onaangename herinnering aan een noodzakelijk
kwaad te midden van den vrede, dien dit landschap ademt! Maar het fort heeft althans de
verdienste — of de onbeschaamdheid — van niet beter te willen schijnen dan het is.
Geen poëzy omhult het kwaad, geen blinkend vernis bedekt de hatelijkheid. Koud,
naakt, prozaïsch staat het daar, gelijk de hebzucht en de heerszucht, de dwaasheid en de
verblinding, de hoge politiek en de dynastieke belangen zijn, die vreedzame volkeren be-
dreigen. ..'
Boven alles kan de Dominee eenheid waarderen. De gekunstelde stijltuinen van de achttiende
eeuw zijn voor hem een abominatie; slechts een landschapstuin geeft de versmelting met de na-
tuur eromheen die hij steeds weer zoekt. Bij Vreedenhoff staat hij langdurig bij het hek te
mijmeren, want'. . . bij dezen vorsterlijken ingang zou een armelijke aanleg en een nederig huis
niet voegen... De aanleg is niet beneden de waardigheid van het hek, en het deftige huis is een
der schoonsten van de Vecht.. .'
Tot Loenen gaat de wandeling; en als het avond is stapt de Dominee in de 'stoombafge' die hem
naar Utrecht terug zal brengen. Bij ondergaande zon ziet hij het gehele schouwspel ten tweede-
male: en ditmaal, vermoeid van zijn wandeling, droomt hij van zeven eeuwen geschiedenis aan
de Vechtstroom:
'Wij zien hier ruwe Friezen met hun kudden in de lage landen en in de schaduw der moe-
rassige bosschen langs den toen reeds zoo levendigen: stroom. ... Wij zien de strijdros-
sen der ridders en de flikkerende lanspunten der wapenknechten. Daar wuiven de
pennoenen, die den rooden balk van Nyenrode en het roode kruis van Oudaen in hun
gouden banen dragen... Daar rooken de puinhopen der verbrande dorpen, der uiteen
gescheurde kasteelen en het jammerend landvolk vlugt voor de stroopende benden van
den allerkatholieksten en van den Allerchristelijksten koning. Maar daar drijven ook de
rijkvergulden speeljachten, en daar zeilen de sierlijke boeijers der Amsterdamsche
patriciërs, daar draven hun zesspannen door het zand, daar wandelen hun gepruikte en
gehoepelrokte gestalten langs de waterkolommen en de terrassen, tussen de kunstig ge-
snoeide hagen ... Daar dreunen de mokerslagen der sloopers, die de hechte gebouwen
afbreken... Wat geweest is, keert niet weder. Maar nog altijd heeft de Vechtstreek ge-
noeg, om velen bij voortduring te boeijen, en als de reizende landgenoot, die de bosch-
rijke oorden van Gelderland en Utrecht heeft gezien, 't eens vraagt, waar hij nog een
bloeijend, vrolijk landschap kan vinden, in welks midden ook de herinneringen aan de
dagen, die voorbij zijn,... laat hij dan eens denken aan de Vecht, tussen Utrecht en Loe-
nen.'
Redaktie
-ocr page 28-
NIFTARLAKE LITERATUUR
Ridderhofstad Bolenstein, door Herman Besselaer; La Maison d'Hier De Woonstede, (1974)
Nr. 23,52-66.
De Woonstede, orgaan van de Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden van België,
wordt thans in samenwerking met de Nederlandse Kastelenstichting uitgegeven, en wijdt gere-
geld aandacht aan historische huizen in Nederland. In dit nummer schrijft Herman Besselaer
een uitvoerig relaas over het Maarssense Bolenstein, van zijn stichting in de 14e eeuw tot heden.
Ook wordt aandacht besteed aan het park, dat sinds 1959 door de familie van den Berg Van een
woestenij vol onkruid is omgetoverd tot een waar paradijs, waar de bezoeker van de ene verras-
sing in de andere komt', en het theehuisje dat afkomstig is van het landgoed Doornburgh aan de
overkant van de Vecht. Het artikel is rijk geïllustreerd met voortreffelijke foto's en met schetsen
die laten zien hoe Bolenstein zich ontwikkeld heeft van een woontoren tot een buitenplaats van
allure.
Breukelen breken of bouwen?; uitgave Werkgroep Behoud Breukelen (stencil), 1975,11 pp.
Waar ongerustheid is ontstaat protest; en waar de gebruikelijke overlegkanalen tekort schieten
ontstaat (althans in onze tijd) een aktiegroep. De Werkgroep Behoud Breukelen behoort (of
behoorde, want wij horen er weinig meer van) tot de betere soort aktiegroep, die niet uitsluitend
protesteert maar ook constructief meedenkt. De groep ontstond begin 1975 als reactie op de
voortgezette afbraak van het centrum van Breukelen, in het kader van het bestemmingsplan
1968. Veel wat karakter en daarom waarde had is inmiddels verdwenen: het grootste deel van de
oude bebouwing tussen de Kerkstraat en de Nieuwstraat is gesloopt, waardoor een plein begint
te ontstaan dat noch allure noch de intimiteit van de oude, nauwe straten heeft. Bij de markt
verrijst een kolos van een rijkskantoorgebouw. Moest dat werkelijk? Terecht stelt de Werk-
groep, dat het bestaan van een saneringsplan van acht jaar geleden geen adequaat excuus is
voor sloop en nieuwbouw vandaag, want de waardering van onze oude stadscentra en
dorpskernen is nu veel groter dan in de jaren zestig. De Werkgroep Behoud Breukelen heeft
zelfs alternatieve plannen uitgewekt, niet alleen voor de bebouwing in het Centrum maar ook
voor de afwikkeling van het verkeer en de groei van de nieuwbouwwijken. Van deze en andere
acties is nu reeds resultaat te bespeuren; zo zijn het Hotel het Staate Wapen en de daarnaast
gelegen boerderij, die oorspronkelijk ten behoeve van het verkeer zouden verdwijnen, gered.
Ook in Breukelen is het getij — gelukkig — aan het keren.
op
Stichting Commissie voor de Vecht en het Oostelijk- en Westelijk Plassengebied' Verslag over
het tijdvak 1973-1975.
Veertig jaar geleden, op de Jaarvergadering van 'Niftarlake' voor 1936, sprak men over de nood-
zaak van een actie tot behoud van het natuur- en dorpsschoon in de Vechtstreek. Uit die discus-
sie ontstond de 'Commissie voor de Vecht' die dit doel mi nog onvermoeibaar blijft nastreven.
Recente initiatieven hebben o.m. betrekking op het bestemmingsplan Landelijk Gebied Maars-
sen, de sloopwerkzaamheden in het centrum van Breukelen en de plannen van het Recreatie-
schap Vinkeveense plassen. Uiterst belangrijk is de totstandkoming, in samenwerking met an-
dere organisaties op het gebied van natuur en milieu, van de 'Werkgroep Nationaal Land-
schapspark Vechtstreek' die sinds begin 1975 bezig is, een plan voor een dergelijk Landschaps-
park uit te werken.
-ocr page 29-
29
Over Holland, door CA. Schilp: Van Buiten, periodiek bulletin van de Stichting Het Utrechts
Landschap, Jaargang I, Nr. 1,1976.
De buitenplaats Over-Holland te Nieuwersluis werd in 1928 door de Stichting Het Utrechts
Landschap aangekocht; in dit eerste nummer van het nieuwe Bulletin van de Stichting vertelt
CA. Schilp de geschiedenis van het Huis, terwijl in hetzelfde nummer J. de Recht de bossen en
tlora van het landgoed beschrijft.
Het Huis werd door Jacob Poppe in 1676 gebouwd; in zijn oorspronkelijke staat getuigde het
van weinig fantasie ('op een onderhuis werden twee verdiepingen gebouwd, een deur met een
stoep in het midden, links en rechts twee raamtraveeën en de korte zijgevels vrijwel dicht') en
pas toen het in 1755 door de Amsterdammer Willem Straatman werd gekocht begon zijn
glorietijd. Van de Vecht af gezien werd achter het huis een tussenlid gezet met daarachter een
smaller deel, dat de grote zaal bevatte, en dat tot in de vijver werd uitgebouwd. Terwijl het huis
oorspronkelijk naar de rivier was gekeerd werd door de verbouwing van Straatman de naar de
weg gekeerde kant de meest interessante. Wel is aan deze zijde van het Huis een Louis Quinze
bekroning, die eveneens uit de tijd van Straatman dateerde, in de loop van de negentiende eeuw
verloren gegaan en door een smalle gootlijst vervangen. Eveneens in de negentiende eeuw wer-
den alle ramen van grote vensterruiten voorzien, een verandering die bij de laatste restauratie
weer ongedaan is gemaakt.
De huidige wijze van exploitatie van Over-Holland, als ruimte voor recepties en feestelijkheden,
betekent dat het rijke interieur steeds weer optimaal tot zijn recht komt en perfect wordt onder-
houden. Ook met het landgoed is het sinds de overname door de Stichting goed gegaan. Door
een groep deskundigen is een beheersplan voor het bos tot 1984 opgesteld, terwijl de Stichting
het terrein wil bestemmen voor de 'stille recreatie', zich in dezen aansluitend bij het streekplan
Vecht- en Plassengebied.
Dit eerste nummer van 'Van Buiten' is in beperkte oplage verspreid bij belangstellenden voor
natuurbehoud in de provincie Utrecht; losse nummers zijn k f 2,50 bij de Stichting Het
Utrechts Landschap (Postbus 73, De Bilt).
CÜD
Muiden en zijn middeleeuwse kerk, door W.GM. Gerutti;Edition Oresto, Muiden.
De kerk van Muiden met zijn oude romaanse toren van tufsteen en zijn laat gotisch schip, zijn
muurschilderingen en renaissance meubilering, is een der fraaiste van de Vechtstreek. Ter gele-
genheid van de voltooiing van het orgel en van het exterieur van het kerkgebouw verscheen dit
boek, dat op leesbare en overzichtelijke wijze de rol van de kerk in de lange geschiedenis van
Muiden beschrijft.
CO
Het Schuitenhuis te Maarssen, door D. Dekker Oud Utrecht, (1976), 49 Nr. 3, 22-23
In het Monumentenjaar 1975 is de restauratie grotendeels voltooid van het schuitenhuis aan de
Vecht te Maarssen. Een stenen botenhuis komt men zelden tegen, en van dit gebouwtje dat
waarschijnlijk uit de tweede helft van de achttiende eeuw dateert is de geschiedenis niet geheel
duidelijk. Tot 1812 stond het schuitenhuis tussen de buitenplaatsen Elzenburg en
Somersbergen; in dat jaar werden beide huizen gesloopt en kwam het gebouw, dat mogelijk in
eerste instantie bij Elzenburg hoorde, bij Doornburgh terecht. In dit leesbaar overzicht van het
schuitenhuis en zijn restauratie wordt terecht hulde gebracht aan eigenaar HJ. van Hal, door
wiens inspanning dit kleine monument aan de Vecht werd gered.
-ocr page 30-
30
Nijenrode, door E.BJ. Postma: uitgave in de reeks 'Gidsen van Nederlandse Kastelen',
Nederlandse Kastelenstichting in samenwerking met A.N.WB. 1975.
In Nifterlake behoeft deze auteur geen introduktie. Ons lid Dr. Postma heeft met dit boekje een
zeer leesbare geschiedschrijving van het Kasteel Nijenrode tot stand gebracht, die zijn eerder
verschenen Nijenrode in Prent (Breukelen, 1972) aanvult en complementeert.
CÜÖ
Monumenten voor een Leefbare Toekomst; Kijk op Maarssen, (1975), 5ejaargang, Nr. 2, 1-25.
Dit fraai contactblad van de Gemeente Maarssen wijdt een heel nummer aan de Maarssense
monumenten. Beschreven en geïllustreerd worden onder meer het pas gerestaureerd
schuitenhuis bij de Timmermanslaan dat oorspronkelijk bij het buitenhuis Elzenburg hoorde,
en de vele restauraties aan de Lange-, Korte- Heren- en Schippersgrachten. Als bijlage drukt
men een afbeelding van alle grachtenwanden en van een drietal buitenplaatsen af.
CP
Airs et Romances avec Accompagnement de clavecin. Parales et musique de Mme de Charrière.
Parijs, ongedateerd.
Het moge wel zo zijn dat bladmuziek niet als literatuur meetelt, het feit dat enkele door Belle
van Zuylen gecomponeerde liederen aan de vergetelheid zijn onttrokken mag in deze rubriek
niet onvermeld blijven. Op 14 januari 1976 vertolkte Erna Spoorenberg tijdens een een
bijeenkomst van de Kunstkring Vechtstreek op Kasteel Nijenrode een viertal liederen van de
Zuylense schrijfster,
'Als jong meisje te Zuylen' aldus Titia Geest in haar biografie, 'hield Belle ervan om voor haar
clavecimbel te zitten en te fantaseren' maar pas toen zij zich te Parijs vestigde werd zij opeens
van het componeren bezeten. 'Elke dag' schreef Belle aan haar broer Willem 'maak ik een
menuet, een allegro of een andante', maar haar ambities als componiste kende na enige tijd
geen grenzen. Ze schreef muziek voor de Phenische Vrouwen van Euripides, componeerde
viooltrio's en bracht het zelfs tot een opera, 'Les femmes', die zij zonder succes aan de Parijse
Opera heeft aangeboden. De activiteiten van Belle van Zuylen als componiste duurden
overigens slechts vijfjaar, van 1787 tot 1792. Van grote begaafheid was geen sprake, maar met
hulp van een jonge Duitse musicus en later van de Italiaan Zingarelli (wiens bijdrage tot haar
composities zij steeds weer trachtte te kleineren) bracht zij het tot een niveau dat — ook in een
tijd toen elke beschaafde jongedame iets van de compositieleer behoorde te weten — boven het
gemiddelde uitstak.
Wie op 14 januari op Nijenrode aanwezig was heeft vier liederen uit bovengenoemde Parijse
uitgave kunnen horen, voorafgegaan door een inleiding van de hand van Marius Flothuis. Het
bleken vier aardige, weinig pretentieuze deuntjes te zijn, met een elegante franse tekst:
'L'amour est un enfant trompeur
me dit toujours ma mère,
malgré son air plein de douleur,
c'est pis qu'une vipere ...'
De vergelijking met het werk van Mozart en Moussorgski na de pauze konden zij niet
doorstaan; maar dat hadden wij eigenlijk ook niet mogen verwachten.
-ocr page 31-
31
Buitenplaats Maarssen: Maandblad Heemschut, 1976 (Nr. 4), 72.
'Sic transit gloria mundi' luidde het opschrift boven een artikel van de hand van J.D. Bastert in
het Jaarboekje 'Niftarlake' voor 1934. Op 15 maart van dat jaar was de Buitenplaats
'Cromwijck' door brand geteisterd, en in een korte historische beschouwing nam Bastert, in
wiens famiUe het huis was geweest van 1757 tot 1904, afscheid van zijn ouderlijke woning.
In feite was Cromwijck toen allang geen woning meer; de bijgebouwen waarin vanouds een
steenfabriek gevestigd was geweest waren in gebruik genomen voor de fabricage van kapok en
parfumerie — een brandbaar mengsel van goederen die ongetwijfeld verantwoordelijk waren
voor het droevige lot dat het huis in 1934 overkwam.
Weliswaar werd Cromwijck na de brand ten dele hersteld, maar het dak werd niet meer opge-
bouwd, en ook na die tijd behield het huis zijn industriële bestemming. De laatste tijd is de
'Fam'-stofzuigerfabriek op Cromwijck gevestigd; het huis zelf is als kantoor in gebruik, de bij-
gebouwen als fabriek. Van de eens zo fraaie entourage is weinig overgebleven; ook de poort, die
de brand had overleefd, is inmiddels verdwenen om ruimte te maken voor een slagboom.
De Bond 'Heemschut' heeft zich het lot van de oude buitenplaats nu aangetrokken. Wij citeren
letterlijk:
'... De Bond vindt, dat met alle middelen geprobeerd moet worden de zeer gedevalueer-
de buitenplaats weer een waardig karakter te geven — een karakter, dat overeenstemt
met de hoofddoelstelling van het bestemmingsplan: behoud van het karakteristieke en,
waar mogelijk, versterking daarvan. In hetzelfde bestemmingsplan is echter ook voor-
zien, dat de stofzuigerfabriek ter plaatse van 'Cromwijck' mag uitbreiden. Heemschut
tot B en W van Maarssen: sta dit niet toe, maar probeer de fabriek aan een ander terrein
te helpen, en dan bij voorkeur in het industriegebied langs de spoorlijn. 'Cromwijck' zou
dan de bestemming van 'buitenplaats" kunnen krijgen, met de mogelijkheid er iets pas-
sends van te maken. Een tweede, doch minder aantrekkelijke mogelijkheid zou zijn het
bewuste terrein te verdelen: achter de fabrieken en voor Huize Cromwijck. Kortom, het
is in de ogen van Heemschut de moeite waard om in dit geval te trachten te komen tot
een verrijking van het karakter en de sfeer van het Vechtgebied ....'
Elke kenner van de Vecht bij Maarssen zal de Bond Heemschut willen gelukwensen met dit
initiatief; in de rij buitenplaatsen die in onze tijd weer tot bloei zijn gekomen mag Cromwijck
niet ontbreken.
(70
Van den Bogard, door P.H. Bogaard' overdruk uit Jaarboek Oud- Utrecht 1975.
Deze studie van de genealogie van een tak van het Nederrijnse geslacht Von dem Bongart is ook
voor Niftarlake relevant, want Bernard van den Bongard, hofmeester van Floris van Egmond,
trouwde omstreeks 1523 met Elisabeth Turck die zestien jaar later met het Kasteel Nijenrode
werd beleend. Het geslacht van den Bongard heeft Nijenrode nog tot 1664 bewoond.
Lichtende Voorbeelden; Maandblad Heemschut, (1975) Nr. 2, 21-25.
Het Nationaal Comité M '75, opgericht in verband met het uitroepen van 1975 tot
Monumentenjaar, heeft elf model-gemeenten tot 'lichtend voorbeeld' op het terrein van de
monumentenzorg verklaard. Eén daarvan was Loenen aan de Vecht. In zijn kwaliteit van ere-
voorzitter van het Comité sprake Z.K.H. Prins Claus de beoordeling van het Comité uit: 'Geen
enkele gemeente, die een belangrijke erfenis te beheren heeft op het gebied van oude bouw-
kunst, heeft het daar altijd gemakkelijk mee. De problematiek is immers veelzijdig, zoals ook
blijkt in het geval van Loenen aan de Vecht. De verkeerskwesties en die van de huisvesting
(inclusief het sociale aspect daarvan) worden hier verzwaard door de omstandigheid van de ge-
ringe 'speelruimte', die het grondgebied van een historisch rivierdorp met een reeks van belang-
rijke buitenplaatsen, biedt. Dit alles draagt er geenszins toe bij de taak te verlichten van de
gemeente Loenen, die zich tot taak heeft gesteld het historische karakter van de plaats te
respecteren. Het door haar gevoerd beleid heeft duidelijk aangetoond van hoe grote betekenis
-ocr page 32-
32
een stedebouwkundige aanpak van de totaliteit is, waardoor een reeks van waardevolle
dorpsbeelden kan worden veilig gesteld. Tevens echter van hoe grote waarde de zorg is voor het
bouwkundig detail, zoals verantwoord metselwerk, de juiste houtbewerking en het gebruik van
strikt authentieke vormen. Indien hieraan niet voldoende aandacht zou worden besteed zou
spoedig een schijn van historische werkelijkheid voor het echte in de plaats treden. Loenen is
niet de enige plaats in de Vechtstreek, die ondanks vele moeilijkheden al jarenlang geijverd
heeft voor het behoud van het oude dorpsschoon. Met recht echter mag worden gesteld dat deze
gemeente in het bijzonder om de volharding waarmee het doel is nagestreefd en de resultaten
die daarbij zijn bereikt, tot een lichtend voorbeeld is geworden.'
BIBLIOTHEEKNOTITIES
Hoewel de Bibliotheek van Nifterlake nog altijd aangroeit, vooral dank zij ruilafspraken met
enkele andere verenigingen en instanties die jaarboeken en tijdschriften uitgeven, is het
boekenbezit sinds enkele jaren nauwelijks toegenomen. Het is wel gewenst dat onze
Bibliotheek, die ter beschikking staat van alle leden, werkelijk een complete verzameling op-
bouwt en bijhoudt van literatuur die betrekking heeft op onze streek. Gaarne willen wij een be-
roep doen op alle leden, de verzameling aan te vullen. Welkom zijn boeken, tijdschriften, ver-
zamelingen dia's, foto's en prentbriefkaarten, maar ook familiestukken die het leven in de
Vechtstreek in de loop van de eeuwen illustreren. Enkele bijzondere wensen zijn:
—  het Verkade-album 'De Vecht' uit 1914
—  uitgaven van de Historische Kring Maarssen en andere plaatselijke verenigingen
—  een recente uitgave van het Utrechtse Kastelenboek
Verder willen wij een beroep doen op leden die oude jaarboekjes van het Genootschap kunnen
missen om deze aan Niftarlake terug te geven, want van die jaargangen die uitverkocht zijn zou
de Bibliotheek graag over additionele exemplaren beschikken die aan nieuwe leden kunnen
worden uitgeleend.
Tenslotte zouden wij graag de verzameling knipsels uit tijdschriften en kranten die betrekking
hebben op onze streek ordenen en aanvullen.
Leest U iets dat van belang kan zijn voor Uw medeleden, denkt U dan aan de Bibliotheek?
Nieuwe aanwinsten zullen wij graag in de rubriek 'Niftarlake Literatuur'vermelden.
Oudaen,                                                                                                             MA. Dukes-Greup
Breukelen                                                                                                                Bibliothecaresse
CONTRIBUTIE 1976
Het bestuur verzoekt de leden de contributie (minimum f 10,) voor dit jaar tijdig te doen
storten op postrekening No. 513805 ten name van het Oudheidkundig Genootschap 'Niftarlake'
te Baambrugge.
Het zal bijzonder op prijs wordengesteld, indien U de contributie uiterlijk 31 mei a.s. zoudt
willen voldoen. Hierdoor worden belangrijke kosten en bovendien veel werk voor de
penningmeester voorkomen. Na 31 mei a.s. zal over het bedrag der contributie, verhoogd met
f I,incassokosten, worden gedisponeerd
Van vele jaargangen van het jaarboekje, alsmede van het in 1975 verschenen Register zijn nog
exemplaren beschikbaar tegen inzending van f 8,per exemplaar voor leden en f 10,per
exemplaar voor niet- leden.