-ocr page 1-
JAARBOEKJE
VAN HET
OUDHEIDKUNDIG
GENOOTSCHAP
„NIFTARLAKE"
1977
Grafisch Bedrijf Schotanus & Jens B.V., Utrecht 1978.
-ocr page 2-
INHOUD
1.     Zomerexcursie 1977: Deventer, de IJssel en Zutphen .................. 3
B. G. Wiegeraad
2.     Molen "De Eendragt" te Weesp .................................... 7
G. S. Koelman-Poel
3.     Bibliotheeknotities ............................................... 17
4.     Het inrijhek van Vreedenhoff ...................................... 18
A. J. A. M. Lisman
5.     Een nieuwe "Zegepralende Vecht"................................... 23
6.     De moord op Floris V: Het verslag van Lustigh ...................... 24
Geannoteerd door KI. Sierksma
1. Joodse riten en symbolen aan de Vecht.............................. 30
Drs D. Dekker
8.    "De eensgezindheid" te Weesp...................................... 33
Jac. Salomons
9.     Gaan en komen in de Vechtstreek................................... 39
R. T. van der Geer
10.     Belle terug op Zuylen ............................................. 42
Simone Dubois
11.     Restauraties aan de kerk van Breukelen.............................. 44
Ds. F. J ter Beek
12.     Het Huis te Capelle te Weespercarspel............................... 47
H. Brood
13.     Vroeg stucwerk an de Vecht........................................ 54
Drs E. Munnig Schmidt
14.     Het veengebied van Maarssenbroek en de archeologie................. 57
Th. G. van Dijk
15.     Restauraties in de Vechtstreek...................................... 60
Ir. R. Apell
16.     Oudheidskamer Kockengen wordt opgeheven......................... 63
G. F. W. Herngreen
17.     Niftarlake kroniek................................................ 65
18.     Niftarlake Literatuur.............................................. 68
Jaarboekje Niftarlake
Redaktie 1977: M.N.G. Dukes, M.A. Dukes-Greup
Redaktie 1978: E. Munnig Schmidt
Tijdschrift, gewijd aan de geschiedenis van het Vecht- en Plassengebied.
Verschijnt jaarlijks in de maand december. Het Jaarboekje is een uitgave
van het Oudheidkundig Genootschap Niftarlake, opgericht 1912.
Redaktionele bijdragen, ook van niet-leden van het Genootschap en van
andere verenigingen, zijn welkom; het verdient echter aanbeveling, tijdig
contact met de redaktie op te nemen in verband met de keuze van het
onderwerp en de lengte van het artikel. Sluitingsdatum voor
manuscripten is 15 september.
Redaktie-adres: Nieuwerhoek, Loenen a/d Vecht
Telefoon 02943 - 12 80
-ocr page 3-
Zomerexcursie 1977
Deventer, De IJssel en Zutphen
De stationsrestauratie van Deventer vormde vrijdag 26 augustus 1977 het beginpunt
van de jaarlijkse excursie van het Oudheidkundig Genootschap "Niftarlake". Dit was
's morgens rond de klok van 10 uur in voornoemde gelegenheid duidelijk merkbaar,
daar 72 leden en andere vrienden van het genootschap op vrijwel de gehele lokaliteit
beslag hadden gelegd. Na de koffie en het welkomstwoord van de heer Dr. M.N.G.
Dukes, namens de excursie-commissie, kon de zorgvuldig voorbereide tocht een
aanvang nemen, die ons eerst langs verschillende bezienswaardigheden in Deventer
zou leiden en ons later per boot via de IJssel naar Zutphen zou voeren.
Deventer is de oudste stad van Overijssel met de overblijfselen van de Karolingische
tijd. Reeds in de 9e eeuw was Deventer een handelsnederzetting en in 918 werd het tot
wijkplaats voor de noormannen belaagde bisschop van Utrecht. In 1046 werd
Deventer bezit van de Utrechtse bisschop. In 1143 kreeg het stadsrecht, dat normatief
werd voor alle steden in Overijssel. Deventer kwam als Hanzestad tot volle bloei. Op
geestelijk gebied werd het tijdens de late middeleeuwen één van de centra van de
moderne devotie. Nadat Deventer in 1528 aan Karel V gekomen was, werd het in 1559
bisschopsstad. Het werd in 1578 veroverd door de Graaf van Renenberg voor de
Staatsen, die het in 1587 door verraad weer verloren, maar onder Maurits definitief
heroverden in 1591. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werd de contra-remonstrantse
leer te Deventer verdedigd door Revius, één van de stichters van het atheneum, de
latere hogeschool, die in 1878 is opgeheven. Na de ontmanteling van de vesting in 1857
herkreeg Deventer, onder andere door de aanleg van spoorwegen, een vrij voorname
positie.
De wandeling door Deventer voerde ons eerst naar het nabijgelegen Bergkwartier. Dit
stadsgedeelte ontwikkelde zich vooral rondom de kapel op de Berg , die in 1206 door
de bisschop van Riga werd ingewijd. Een nederzetting op de Berg was reeds in 881
aanwezig, toen de Noormannen de stad verwoestten. De bloei van dit kwartier, tijdens
de middeleeuwen, resulteerde in zijn uitgroei tot een wijk met vijf straten, drie stegen,
twee pleinen en een aantal gangen tussen de huizen. Het patroon is gebleven, hoewel
de huizen grotendeels in de 16e en 17eeeuw werden vervangen. De wijk verpauperde in
de 19e en 20e eeuw, echter zonder dat er veel werd gesloopt. In 1967 werd een
grootscheepse restauratie van het bergkwartier ingeluid, met subsidie van C.R.M. De
resultaten konden wij aanschouwen. Hoewel vele straten en panden nog op herstel
wachten, is een indrukwekkende hoeveelheid werk reeds verricht en rechtvaardigt het
feit, dat Deventer in 1975 een Europese prijs voor zijn restauratiewerk mocht
ontvangen, voornamelijk door zijn restauratiewerk in dit Bergkwartier. Tegenover het
einde van de Damstraat zagen we onder meer een deel van een oude stadsboerderij in
Gelders-Overijsselse stijl, daterend uit 1630, waarbij de slingerende gevellijnen
opvielen, die kenmerkend zijn voor deze stijl. De St. Nicolaaskerk of Bergkerk konden
we helaas niet bezoeken, wegens de nog niet voltooide restauratie. Deze kerk is
oorspronkelijk een Romaanse kruisbasiliek, waarvan de beide torens nog over zijn. In
de 15e eeuw bouwde men een nieuw koor en schip in de Gotische stijl, terwijl de
-ocr page 4-
4
torens in de tweede helft van de 15e eeuw van spitsen werden voorzien. Het gehele
front lijkt sterk op dat van de kerken in hel Oostzeegebied, waarmee Deventer in de
Hanzetijd veel betrekkingen onderhield. Op het Bergkerkplein en in de Bergstraat
konden we diverse fraaie gevels bewonderen. Via de Kerksteeg, waar nog druk
gerestaureerd word, en Menstraat, met een aaneenschakeling van mooie huizen,
waarvan sommige gerestaureerd zijn, kwamen we op de Brink. Hier bevinden zich
twee musea, die door ons gezelschap bezocht zouden worden. Het stadmuseum "De
Waag" is gebouwd in 1528. Hier werden goederen gewogen vóór zij werden
verhandeld. In verhouding tot het gewicht moest de koopman weeggeld betalen aan de
stad. Er waren vroeger grote deuren inde zijgevels van het gebouwen hierdoor konden
de wagens, beladen met koopwaar, naar binnen rijden. De benedenverdieping had nog
geen binnenmuren en was één grote weegruimte. De bovenverdiepingen werden
gebruikt door de hoofdwacht, een soort burgerwacht. In de hal, de vroegere
weegruimte, bevindt zich onder andere een grote luidklok, daterend uit 1557,
afkomstig van de Grote- of Lebuïnuskerk. De zoldering met zijn zware balken en
steunstukken is nog in de oorspronkelijke staat en hieraan hingen de grote
weegschalen. In dê fraaie, antiek ingerichte, keuken bevinden zich talrijke
gebruiksvoorwerpen uit vroegere eeuwen. In de zalen op de eerste verdieping zijn
verscheidene bijzondere voorwerpen tentoongesteld. Zo hangen aan de wanden in de
eerste zaal uithangborden van Deventer winkels uit de 18e en 19e eeuw. In de hier
opgestelde vitrines zijn bodemvondsten uit Deventer en omgeving opgesteld. Bij de
ingang van het gangetje hangen ijzeren maatstaven en een model van een mes, die bij
de stadspoorten hingen om de maatstaven en de messen van de kooplieden te ijken.
We zagen hier verder nog strafwerktuigen, zoals boeien, brandijzers en schandstenen.
In de trapzaal bevindt zich een uitgebreide collectie fietsen, zogenaamde vélocipèdes.
De eerste Nederlandse fiets werd in 1870 gemaakt door de Deventer smid Hein
Burgers. Op de tweede verdieping bevindt zich de wapenzaal. Hier is het oudste
schilderij te bezichtigen, waar Deventer op staat. Het toont het beleg van Deventer,
dat een Spaans garnizoen had, door de Graaf van Rennenberg, stadhouder van de
noordelijke provincies, in 1578.
Het museum "De Drie Haringen" is een koopmanshuis, daterend uit 1575. Hier
bevindt zich de grootste collectie antiek speelgoed van Nederland. Tevens is er een
kostuumafdeling. Op de eerste verdieping bevinden zich twee stijlkamers, waarin
vooral Lodewijk XVI meubilair en Lodewijk XV kasten zijn tentoongesteld. Op de
derde verdieping trekt onder andere het bijzonder mooie miniatuur-meubilair de
aandacht. De schrijnwerker kon deze miniaturen aan zijn klanten laten zien en na de
bestelling maakte hij ze op ware grootte.
Aan de noordgevel van "De Waag" is nog vermeldenswaard de koperen ketel uit 1434,
waarin toendertijd valsemunters werden gekookt. Er tegenover staat een huis nummer
69 aan de Brink met een Gotische gevel, vroeger een deel van het Gotische Gasthuis.
Bij onze verdere wandeling door de stad op weg naar het stadhuis zagen we in de
Vleeshouwerstraat een smalle topgevel met Ionische pilasters in de trant van Philips
Vingbooms. Het Jordenshof, tussen de Grote- en de Kleine Overstraat, is een hofje,
dat ettelijke malen werd verplaatst en tenslotte in 1930 weer werd opgebouwd. Op het
grote kerkhof bevindt zich de Grote- of Lebuïnuskerk met een crypte uit 1040. De
basiliek, die hier vroeger stond, werd door een Gotische hallenkerk vervangen. De
kerk is zeer indrukwekkend van buiten, maar betrekkelijk eenvoudig van binnen;,
wegens tijdgebrek konden we geen bezoek brengen aan dit gebouw. Het politiebureau,
vroeger de stadherberg "De Brunenberg" uit de 13e eeuw en later de vergaderzaal van
de Staten van Overijssel, is in wezen nu een renaissancegebouw, echter met een fraaie
-ocr page 5-
0'>eryiA.^ecj»uml.Der<fifrc»af /vf
gevel uit 1632. Het Stadhuis, gelegen op de hoek van het Grote Kerkhof en de
Polstraat is in zijn huidige samenstelling ontstaan door de samenvoeging van twee
onderscheiden delen. Aan het Grote Kerkhof bevond zich het eigenlijke Raadhuis,
dat op de begane grond vrijwel de plaats innam van de tegenwoordige vestibule van
de raadzaal. Langs de Polstraat stond het Wanthuis, een langgerekt bouwlichaam, dat
eerst later in verschillende vertrekken is opgedeeld. De samentrekking van deze twee
delen zal tussen de jaren 1482 en 1551 hebben plaatsgevonden. Deze dubbele kern
werd omstreeks 1650 vergroot met het blok van de burgemeesterskamer. Daarna
hebben diverse verbouwingen plaats gehad, zowel van de gevels als van het interieur.
-ocr page 6-
Het is dus een gebouw met een zeer ingewikkelde bouwgeschiedenis. Bij deze
ontvangst op het stadhuis brachten we achtereenvolgens een bezoek aan de vestibule,
raadzaal, burgemeesterskamer en de trouwzaal. In de vestibule werden
we na een kopje koffie toegesproken door de wethouder van Monumentenzorg in
Deventer, die ons vriendelijk welkom heette en ons inlichtte over het
monumentenbeleid van de stad Deventer. De heer J.J. van Nijendaal vertelde ons het
een en ander over de bouwgeschiedenis van het stadhuis en leide ons daarna door de
bovengenoemde vertrekken, waarbij hij onze aandacht vestigde op de diverse
bezienswaardigheden. Zo bezit de vestibule nog een stucplafond uit de bouwperiode
1693-1694 eneenfraaie schouw. Inde raadzaal viel de bijzondere uurwerkkast op en in
de uitgebouwde burgemeesterskamer het fragment van een traptoren. Na deze prettige
ontvangst zetten we onze wandeltocht voort naar de Welle, de kade aan de I Jssel, waar
de boot klaar lag, die ons naar Zutphen zou voeren. Tijdensdeanderhalf uurdurende
boottocht, stroom opwaarts naar Zutphen, gebruikten we de goed verzorgde lunch
aan boord van de "IJsselstroom". In een korte toespraak van onze voorzitter,
bedankte deze de excursie-commissie voor de bijzondere zorg, die aan deze excursie
was gewijd. Vanaf de boot konden we op de oever van de IJssel nog enkele ruïnes van
kastelen waarnemen. Na aankomst in Zutphen, liepen we via de IJsselkade en de
Kuiperstraat naar de Waterstraat. Hier staat de Bourgonjetoren, een zware
geschutstoren uit 1457, welke in de jaren dertig werd gerestaureerd. Kort daarna
kwam, als gevolg van de bombardementen, ernaast een deel van de stadsmuur weer in
zicht, welke thans ook gerestaureerd is. Hierna kwamen we op het 's-Gravenhof met
de St. Walburgskerk met de librije en daar tegenover een schelpenkoepel, die nu
behoort aan Hotel " 's-Gravenhof'.
De St. Walburgskerk is een prachtige Gotische hallenkerk, waarvan het oudste
gedeelte, waaronder het middenschip, dwarsschip en koor, uit de 13e eeuw stamt. Het
fraaie Mariaportaal tegen de noordzijbeuk is aan het einde van de 15e eeuw
toegevoegd. Talrijke wandschilderingen van bijbelse voorstellingen zijn tijdens de
restauratie na 1945 bijgewerkt. Opmerkelijk is het zeer grote doopfont uit 1527. Deze
Gotische twaalfkantige lichtkroon met prachtige versieringen was waarschijnlijk
oorspronkelijk een grafkroon boven het graf van Graaf Otto van Gelre. Bij de
rondleiding door de kerk vielen verder nog op de preekstoel uit 1670 en het orgel
daterend van 1637-1643. De toren verloor zijn koepelvormige bovenbouw bij een
brand in 1948. Deze is nu weer opgebouwd.
In 1561-1563 bouwde men tegen de zuidzijde van de kooromgang de Librije, welke
met die van Praag uniek is in West-Europa. Men kan er handschriften uit de 16e eeuw
en later bewonderen. De kostbare boeken liggen aan kettingen op de oorspronkelijke
lessenaars.
Na deze interessante bezichtigingen verwachtte men ons in Hotel " 's-Gravenhof'
tegenover de kerk. Met de hier aangeboden thee eindigde deze afwisselende en
bijzonder goed georganiseerde excursie. De excursie-commissie verdient daarvoor
een geweldig compliment.
Maarssen, augustus 1977                                                               B. G. Wiegeraad
-ocr page 7-
Molen "De Eendracht" te Weesp
Bij de Grafelijkheidsrekenkamer van Holland en Westfriesland kwam in 1691 een
aanvraag binnen, met een verzoek om windrecht. Dat verzoek om recht van de wind
betrof windkorenmolen de Eendracht, staande aan de westzijde der rivier de Vecht,
buiten de stad Weesp. Aanvrager was de brandewijnbrander uit het nijvere stadje aan
de Vecht, met name Hilgert Hilgertsz. Cramer. De aanvraag van Cramer werd
gehonoreerd met een zogenaamde "windbrief' voor de nieuwgebouwde achtkanter,
op 21 october 1691. Het verleende recht op gebruik van de wind, moest worden
betaald. Jaarlijks werd daarvoor verlangd van de aanvrager een bedrag groot ƒ 12,—
voor de eerste keer te voldoen op 1 october 1692, ten kantore van de Rentmeester
Generaal van Holland en Westfriesland in Haarlem. De windbrief, die het recht op
windgebruik regelde, bracht voor de eigenaars der molen velerlei bepalingen met zich
mee. De molen moest onder andere staan op een verhoging en de molenwerf zodanig
omheind zijn dat, "noch mensch, noch beest", enige last of hinder zou kunnen
ondervinden van de draaiende wieken. Een ongeluk toch veroorzaakt door
nalatigheid of onachtzaamheid van de houder der windbrief, moest dan ook door hem
zelf worden "geboet en gebetert" ')• Zakenman Cramer dacht aan al deze meerdere
bepalingen, wel en degelijk te kunnen voldoen, zo kwam hij verklaren voor het
toenmalige stadsbestuur van Weesp. Om in alles te voorzien was er bij de molen
metéén een "huysinge" gebouwd. Een pand waarin waarschijnlijk de meesterknecht
van het maaibedrijf zijn onderkomen vond.
De acte waarin Cramer melding doet van het windrecht hem verleend en waarin hij
zegt aan alle bepalingen te zullen voldoen werd in Weesp ondertekend, meede door
schout Hendrick Leonarts op 13 mei 1694 2).
De grond waarop in 1691 de Eendragt werd gebouwd, was niet vrij. Het
burgerweeshuis der stad liet er recht op gelden en jaarlijks moest daarvoor ƒ 5,—
erfpacht worden betaald, aan de regenten van die instelling. Dit wordt ons beschreven
in een acte van 9 mei 1698. Hilgert Cramer, de man die zo welgemoed begon aan een
nieuw molenbedrijf ter westzijde der rivier kwam al gauw in moeilijkheden. Hij was
een man die het speculeren hoog in zijn vaandel had staan. Een hoedanigheid die niet
samen te voegen viel met zijn leven als zakenman en brandewijnbrander. Een
insolventverklaring was dan ook het gevolg, zijn failliette boedel, waaronder een
vierde part van de Eendragt, ging onder de hamer. Als curator treedt op Nicolaas
Macke en op 2 mei 1698 verkoopt dit heerschap aan burgemeester Johan Galtrop, van
Weesp, Cramers vierde part van de molen, voor zegge en schrijven ƒ 502,—. Uit deze
acte weten we dat burgemeester Galtrop zich ook verplichtte een vierde part van het
windrecht zijnde ƒ 3,— en een vierde deel van de erfpacht der grond a één gulden en
vijf stuivers te betalen, aan respectievelij k de Rentmeester Generaal in Haarlem en aan
de regenten van het burgerweeshuis in Weesp. Was er in 1692 één woning bij de molen
voorhanden, nu in 1698 zijn dat er drie geworden, met zijn alle schuilen ze onder één
dak, zo staat het beschreven^).
Ruim een maand later komen we de naam van Eijsbrand Hagedoorn tegen. Ook een
man die zijn dagelijkse boterham verdiende als brandewijnbrander. Een investering
van ƒ 550,— voor evenééns een vierde deel der achtkante windkorenmolen aan de
Vecht, was voor hem een aanvaardbare zaak. Op 17 juni van datzelfde jaar 1698
verkoopt Dirk Goudenveelts van Weesp aan Hagedoorn voor dat bedrag ten
-ocr page 8-
'ji«f'.^«.-<iaBa» ,;^<'^~
De Eendragt als houtzaagmolen: van een foto in het bezit van het Gemeente-
museum Weesp.
overstaan van schout en schepenen een kwart der molen *). Goudeveelts had met
Hilgert Cramer en de heer Albertus Ploos van Amstel aan de start gestaan van het
maaibedrijf aan de Vecht. Ploos van Amstel voor de helft, de andere twee ieder voor
een vierde deel. Er wordt geen melding gemaakt van verkoping in de jaren liggende
tussen 1698 en 1712. Eijsbrant Hagedoorn, eigenaar van een vierde deel der molen,
heeft in de tussenliggende jaren het tijdelijke met het eeuwige verwisseld; zijn weduwe
Marritje Jacobs zet de zaken voort naar ons toeschijnt, want op 22 maart 1712
verschaft zij zich er nog een deel der wiekendragers bij. Een vierde part koopt zij van
Albertus Ploos van Amstel. In vergelijk met de voorgaande verkopingen moet zij voor
dat deel wel haast een woekerprijs betalen. Maar liefst ƒ 1500,— moet zij neertellen
aan haar mede-eigenaar, voor wat in de acte ten deze genoemd wordt een vierde part
der molen de Eendragt staande buiten de "Uytersse Poort deser steede Weesp" ^).
Ploos van Amstel wist meerdere voordelen binnen te halen. Dat blijkt als hij twee jaar
later het vierde part van de molen weer terug koopt van mevrouw de weduwe. Zij lijdt
-ocr page 9-
dan nog ééns een flinke schade als Ploos van Amstel op 17 februari 1714/ 1000,— aan
haar betaalt: ƒ 500,— minder dan zij had moeten neertellen bijna twee jaren daar-
voor ^).
Er treedt nog een nieuwe eigenaar naar voren eind 1715. Een regent van het
burgerweeshuis ziet wel iets in een deel der schone achtkanter, wiens wieken zich zo
gracieus spiegelen in het water der rivier. Het is Willem de Wit, deze regent, die op
Sinterklaasdag van 1715 voor schout Nicolaas van Marken de acte komt
ondertekenen, die hem eigenaar maakt van een kwart der molen. Het kost hem de
ronde som van ƒ 1150,— Carolieguldens wel te verstaan. Het betaalmiddel van die
tijd, de Caroliegulden van elk twintig stuiver het stuk ').
Controle op de voorraad granen
De stad Weesp had een controleur in dienst die aangeduid werd als de "impost-
meester", op het gemaal. Elk jaar werd daartoe een ander ambtenaar aangewezen. De
twaalf maanden diensttijd van de impostmeester liep van 1 augustus tot 31 juli van het
daarop volgende jaar. Aan het eind van ambtstermijn toog de impostmeester naar een
daartoe aangestelde notaris en liet zijn controlelijsten daar in bijzijn van getuigen
ondertekenen. Tevens werd dan de controleur voor het aankomende dienstjaar
voorgesteld.
Een aantal impostlijsten is in de notarisprotocollen van Weesp bewaard gebleven. Zo
werd er op 1 augustus 1723 een acte opgemaakt door notaris Cornelis Moet en zijn
getuigen, de gerechtsbode Gerrit van Paddenburg en de deurwaarder van de
landsmiddelen Laurens van Paddenburg. Voor hen verscheen Pieter Paussoer
impostmeester van 't gemaal die kwam vertellen wat hij zoal op de molens had
aangetroffen in het voorbijzijnde jaar. Dat was voor molen de Eendragt het volgende:
"zeven last gebroken rogge van de weduwe Ploos.
IV2 last gemalen rogge, plus 1V2 last mout van Willem de Wit, plus nog vier lasten
graan van andere klanten".
Dat alles was gecontroleerd in het bijzijn van de meesterknecht. Wie dat was wordt in
1723 niet vermeld ^). Wel op een impostlijst uit 1732, dan is meesterknecht op de
Eendragt Jan Maalsen en ligt er op de molen 13 last graan van diverse klanten
opgetast. De lijst van de impostmeesters eindigde op bijna klassieke wijze met de
woorden: "aldus gepeijlt als hier vooren ten daage als in 't hooft deeses is
verantwoort". Volgt verder de ondertekening door de notaris en de getuigen ^). Deze
officiële gang van zaken werd dus wel van importantie bevonden in het Weesp van de
achttiende eeuw.
Belasting betalen
Behalve de jaarlijkse last van ƒ 12,— te betalen voor het recht van gebruik op de wind,
was er de last op de verpondingen te voldoen.
In het gaardersboek van Weesp staat voor de molens in en rondom Weesp de volgende
kanttekening: "De wijl de huure van moolens eenig affhangt vant werk aan een mooie
is zoo vinde ons niet in staat omme juijst net daarvan een taxatie te kunnen maacken.
Want daar heden reedelijck werk aan is, is dikwijls in korten tijts bijna geen werk aan.
Zoo dat wij dit alhier opgeven, pennemorie, ze staan allegaar even hoog in
verponding" 'O).
Voor de Eendragt was de aanslag in het boek der verpondingen van 1722-1725,
begroot op ƒ 2.17.4, in meer geëigend nederlands staan die cijfers voor "twee gulden,
zeventien styuvers en vier duiten". Uit datzelfde gaarders of verpondingenboek komt
nog een nieuwtje naar voren, namelijk dat in die jaren de volksmond in Weesp molen
-ocr page 10-
10
de Eendragt van een nieuwe naam had voorzien. De brave Weespernaren doopten zijn
naam om in: "Het Krakeel" "). In 1731 staat de molen, die dan weer netjes zijn
oorspronkelijke naam draagt, in het gaardersboek aangeslagen op een huurwaarde
van 200 gulden 13 stuivers en 7 duiten. Het geheel van molen en opstallen staat dan op
naam van Willem de Wit '2). De stad Weesp moest overigens de inkomsten van de
verpondingen weer afstaan aan de Staten van Holland. Men zou dus min of meer
kunnen spreken van een staatsbelasting in dit geval.
Verpondingen en windrecht betalen waren twee dingen, er was ook nog de erfpacht die
voldaan moest worden aan het burgerweeshuis. Daar werd sterk de hand mee gelicht.
Een Schepen-Rolle uit 1725 verhaalt ervan. De heren regenten van het
burgerweeshuis, als eisers, contra de eigenaars der molen. Die eigenaars waren in 1725
de dames weduwen Hagedoorn, Valentijn en Ploos van Amstel, met als vierde in 't
verbond Willem de Wit. De regenten wilden nu eindelijk de erfpacht wel eens betaald
zien, waarvan sinds 1694 nooit meer een duit zelfs maar afgedragen was. Ze waren dus
wel zeer in gebreke gebleven, ten aanzien van de grond, waarop hun wiekendrager
stond al die eigenaren tussen 1694 en 1725 '^). Hoe dat ook zij, de heren regenten
hadden het nakijken, ze verloren hun aanspraak op de achterstallige erfpacht. Om wat
voor redenen wordt niet in de analen vermeld. Zelfs werd het burgerweeshuis
veroordeeld de kosten van het proces te betalen '•*).
Werken op de molen
Was het zo dat de controleurs der granen hun werk al vaak begonnen "bij der sonne
opgang", zoals oude actes ons dat zo mooi vertellen, de knechts die de molen
bemaalden stonden er nog even anders voor. Wind voor zover die waaide moest
gebruikt worden, omhet wiekenkruis rond te doen gaan. Dat betekende bij gunstige
maalwind continu werken, 's nachts zogoed als overdag. Was het nachtwerk, dan deed
de maalknecht zijn werk bij het licht van kaars of olielamp. Een late wandelaar of
ruiter die langs de Vecht kwam gegaan kon uit de steenvenstertjes van de Eendragt dan
het licht zien schijnen. Het zal voor velen een baken in de nacht zijn geweest. De
molenaars hadden voor het 's nachts malen geen goed woord over. Een oud
molengezegde luidt, dat het 's nachts malen door de duivel uitgevonden moest zijn.
Daar tegenover stond het werken met een voluit zwaaiende wiekenkruis overdag. Een
veel plezieriger bezigheid, getuige een ander gezegde, 't welk leert, dat een
molenaarsleven een door God geschonken leven was. Viel de wind stil, en er daardoor
voor de molen een gedwongen nietsdoen ontstond, voor de maalknechts was er geen
stilstand. Er bleven andere dingen te doen over, zoals het hanteren van de verf of
teerkwast, het scherpen van de stene enz. kortom het onderhoud van de molen werd
dan ter hand genomen. Hoe ook vaak geprezen in rijmpjes of lofgedichten, het leven
van de molenaarsknechten zal een hard bestaan zijn geweest, kunnenwe gevoegelijk
aannnemen.
Verdere aangelegenheden
Albertus Ploos van Amstel, die zich in 1715 nog een deel van de Eendragt verschafte
verliet niet zo erg lang nadien dit ondermaanse. Zijn weduwe Isabelle geboren Galtrop
was erfgename en boedelhoudster van haar mans zaken. In die hoedanigheid kreeg zij
ook te stellen met de regenten van het burgerweeshuis. Dezen, het gekrakeel om de
penningen van de erfpacht moe, gingen er toe over te verkopen; "Seeckere Grond en
moolenwerf, waar de moolen de Eendragt getimmert staat".
De regenten verkopen de grond aan de dames Hagedoorn, Valentijn en Ploos van
-ocr page 11-
11
Amstel, met als vierde lid Willem de Wit; "als sig gevoegd hebbende, sijnde te samen
eijgenaren van de moolen de Eendragt", aan de westzijde van de Vecht. De koopprijs
bedroeg 230 carolieguldens voor de vier eigenaars. Een recht van overpad op de
molenwerf bleef voor het burgerweeshuis bestaan. De acte ten deze passeerde in
Weesp voor schout Cornelis Schouten op 5 maart 1726 '5).
Zakendoen was voor mevrouw de weduwe Ploos van Amstel geen sinecure. Ze had het
moeilijk evenals meer zakenlieden van haar tijd in Weesp. Het jaar 1724 bracht voor
haar een zo groot dieptepunt dat ze een lening moest afsluiten groot ƒ 6.000,—; als
onderpand stelde ze garant onder andere een deel in het maaibedrijf de Eendragt. De
lening gaf haar even respijt, maar in 1726 liepen de zaken uit de hand. Ze werd
insolvent verklaard. Uit de desolate boedel koopt een familielid namelijk Boudewijn
Ploos van Amstel, haar vierde deel van de Eendragt voor 1233 Carolieguldens en 15
stuivers op 5 september 1726 '^).
Een kleine tien jaar later is het als in 1735 de erven Hagedoorn de erfenis van hun
ouders verdelen; moeder Marritje en vader Eijsbrant Hagedoorn hadden twee
kinderen op deze wereld gezet: zoon Gerrit en dochter Stijntje. Broer Gerrit is in 1735
ook al aan dit tijdelijke ontvallen en uit zijn versterf koopt Stijntje het vierde part voor
ƒ 1207 en 10 stuivers. Naast de huisjes en verdere opstallen is er nu ook een
molenschuit, om de werkzaamheden te vergemakkelijken. In dit alles verwierf Stijntje
bij haar aankoop op 3 mei 1735 een vierde deel'''). Ze vond het kennelijk toch niet zo'n
buitengewoon succes, die aankoop, want op 17 januari 1736 doet ze alles weer van de
hand aan vier zakenlieden uit Weesp. Dat waren Claas en Jan Rietmayer, Hendrik
Coopman en Jan Vastwijk. Stijntje leed een gevoelig verlies. Gevieren betaalden de
kopers 700 carolieguldens aan haar uit '*). Eveneens in die januarimaand hadden twee
in aanzien staande heren ook een vierde part van de Eendragt gekocht. Oud
burgemeester Johan van der Poort en Cornelis van Marken Hoogheemraad van de
Zeeburgh en Diemerdijck, telden gezamelijk ƒ 1000,— uit voor dat deel.
Vanzelfsprekend was dat ze daarbij ook in alle gereedschappen en verder toebehoren
een vierde verwierven. Zoals het ook vanzelf sprak dat ze samen vanaf die 6 janeari
1736 garant moesten staan voor een kwart van het te betalen recht van de wind, toen
nog immer/ 12 's jaars ").
In de registers van de "Liberale Gift", van 1747 wordt aangegeven, wie als
meesterknecht in dienst was van al die verschillende eigenaren. Jacob Jelisz. staat dan
te boek als "bewoonder" der Eendragt ^°).
Vergadering der vroedschap
De heren burgemeesteren en regenten der stede Weesp kregen in vergadering bijéén op
4 october 1749 een belangrijk punt op de agenda te verwerken. Er was op 19
september een missive binnengekomen van "Maar Ed: Mogende Heeren Gecom:
Raade". Inhoudende een lastgeving, om binnen veertien dagen een lijst samen te
stellen, met opgaaf van: "alle de brouwerijen, zeepziederijen, soutketen en
koornmoolens, Soo binnenals buiten uw lieden steede". De burgemeesters lieten een
dergelijke lijst samenstellen waarop onder meer staat vermeld: "Een Koornmoolen
genaamt De Eendragt staande binnen deze stadts jurisdictie aan de riviere Vecht.
Toebehorende aan Cornelis van Marken, Klaas Rietmaayer, de erven Jan van der
Poort, wordende door knechts bemaalen woonende bij en aan deselve moolen. Aldus
gedaan en opgegeven bij ons ondergetekende burgemeesteren en regeerders der steede
Weesp den 4 October 1749". De burgemeesters die de lijst met een heilbede voor de Ed:
Mog: Heeren ondertekenden waren: "Frans Cramer, Jan Visser, Nicolaas van
Marken". Overigens was de brief uit Den Haag ook versierd met een heilwens aan de
-ocr page 12-
12
vroedschap van Weesp. Namelijk: "beveelen wij u lieden de Bescherming Gods", en ter
ordonatie van Gecommiteerde Raaden ondertekend door A. van Straaten. Uit deze
briefwisseling wordt ons duidelijk dat voor het bezit van de Eendragt, drie eigenaren
op schrift stonden 21).
Hoe berekent een mens een twee-en-dertigste deel in een zo stoere molen als de
Eendragt toch was? Een haas wel wiskundig genie moet het geweest zijn die op 11 april
1752 wist uit te rekenen dat Jan Vastwijk, voorzo'n partje/73,— en 10 stuivers moest
betalen. Bezien in verhouding tot het stoere molenlijf, zou men zich het partje dat Jan
Vastwijk verwierf als een vingerbreedte kunnen voorstellen 22).
Zes jaar draaide de wieken van de Eendragt lustig verder en lieten binnen de
maalstenen hun werk doen in samenspel met de bekwame handen der maalknechts,
als er zich weer een aangelegenheid voordoet de molen betreffende. Het is 30 mei 1758
en ten stadhuize van Weesp verschijnt voor schepenen Abraham D 'arrest en Willem
Kampert een kleine menigte. Acht inwoners der goede stad, onder aanvoering van
Boudewijn Ploos van Amstel, die in zijn kielzog ook meevoerde het domineesechtpaar
Carel Brinkman en Anna Elisabeth Wolters, kwamen verklaren dat zij gezamelijk in
het bezit waren geweest van negen-en-twintig, twee-en-dertigste delen van de
windkorenmolen de Eendragt. Zij bleken samen dat onmogelijke stuk molen bij
publieke veiling verkocht te hebben: "aan ende ten behoeve van de Heeren Jan
Vastwijk voor 14/32 portie en aan Krijn Hoogeveenendesijnen voor 15/32 part, hun
ganse bezit in de moolen,,. Waarmee dan toch die rare breuksom van 29/32 in een
goed sluitende optelsom veranderde, want Jan Vastwijk bezat sedert een paar jaar
2/32 deel en Krijn Hoogeveen 1/32 part, zijnde samengeteld bij het bezit der acht
anderen, in zijn geheel de ganse achtkanter. Overgezet in goed nederlands wordt het
sommetje zeer eenvoudig. Krijn en Jan konden zich ieder bezitter van 't halve
maaibedrijf noemen vanaf die meidag in 1758. Zij betaalden contant aan de acht
verkopers. Bij de 956 carolieguldens en zes stuivers, die zij er voor over hadden, bleef
er nog wel iets te doen voor de twee nieuwe eigenaren. Nog altijd bestond het recht van
overpad op hun molenwerf. Het burgerweeshuis had, toen zij in 1726 de grond
waarop de molenstond verkocht, dat recht op overpad behouden. Later deed zij dat
recht over aan de erven van een heer Jan van Bruggen. Wie er door de jaren heen ook
eigenaar der molen was, hij of zij moest gedogen dat de van Bruggen's gebruik
maakten van dat recht. Hoe en met wat voor vervoer deze familie ook over de
molenwerf dacht te gaan om hun land in de "Binnen Aatveltse" polder te bereiken,
was om het even. Zij het dat ze met paard en wagen vol hooi, dan wel met een minder
welriekende last om te gaan vaalten, er langs toerden, de eigenaars der Eendragt
hadden het maar goed te vinden. Daar kwam nog iets bij. Het pad over de molenwerf
moest door de moleneigenaars zelve onderhouden worden, ter breedte van een goed
rijdend gespan, zodat familie van Bruggen en hunne erfgenamen zowel nu als in de
toekomst daarvan een goed gebruik konden maken ^^). Nog tot in de negentiende
eeuw bleef dat recht voor de van Bruggen's bestaan, met alle aankleven van dien, voor
de respectieve eigenaars der molen.
Jaren gaan als pluisjes op de wind, evensnel vervliegen mensenlevens. Een volgende
transportacte brengt ons het jaar 1780 en weer een publieke veiHng, die molen de
Eendragt aangaat. Krijn Hoogeveen en zijn echtvriendin, Margriete Putters, die sinds
1774 de molen in zijn geheel bezaten, hebben hun ogen voor altijd gesloten als op 30
mei 1780 de publieke veiling veiling plaats vindt. Als zaakwaarnemers bij het regelen
van hun versterf treden naar voren Baljuw van Loenen en Kronenburg, zijnde de heer
Cornelis Hoogeveen en Gijsbert van Neeven, die het ambt van schout der beide Loos-
drechten bekleedde, benevens nog een koopman uit Amsterdam, Elias Baart
-ocr page 13-
13
geheetten. De molen, met al zijn toebehoren zo als schuitenhuis, woning, schuit en alle
losse en vaste gereedschappen is dan danig in waarde gezakt. Krijn Hoogeveen had in
1774 toen hij een helft overnam van de erven van der Heij/2677en 10 stuivers moeten
betalen. Na het verscheiden van Krijn Hoogeveen werd de molen bij de veiling van
1780 verkocht aan oud burgemeester Jan Peelen voor zegge en schrijve ƒ 1680,—
waarvan ƒ 1600,— voor het onroerend goed en ƒ 80,— als koperslasten ^*).
In de bijna honderd jaren die de molen nu stond aan de Vechtoever, waren er heel wat
eigenaars aan hem voorbij getrokken. Men zou kunnen denken, dat er zo langzaam
aan wel ééns wat te vernieuwen viel aan de achtkanter. Dat zou en verklaring kunnen
zijn voor het in verhouding geringe bedrag, van oud burgemeester Peelen's aankoop.
Het veelbewogen jaar 1795 bracht veel beroeringen met zich mee. We werden "de
bataafsche republiek", en in een vreemde roes danste nederland om de vermeende
vrijheidsboom. Dat had zijn neerslag op veel bedrijven, en niet in het minst de
Weesper branderijen hadden er van te lijden en daarmee ook de Eendragt. Immers hij
draaide in dienst van brandewijnbranders. De maalsteen kregen daarvoor nu minder
te doen en waarschijnlijk is dat er nu ook graan op verwerkt werd dienende tot
dierenvoeder. Er werd in 1805 een eed voor moutmolenaars ontworpen, die er voor
Weesp als volgt uitzag: "Ik belove en zwere dat ik de impost op 't Gemaal, zoals
dezelve bij ordonatie is vastgelegd, (1805) op generlij wijze directelijk noch
indirectelijk zal frauderen, noch gedogen dat dezelve door iemand mijner huisgenoten
of lieden in mijne dienst worde gefraudeerd, dat ik mitsdien geen ander dan gemoute
granen, met mout gemengd, tot beestenvoer zal malen; dat ik ook geen tarwe, spelt, of
rogge, welke voor mesting of beesten voeder is aangegeven, zal malen dan nadat mij
zal zijn gebleken, dat deze granen ten minste met een derde deel haver, erwten, wikken
of bonen gemengd en voor de bakkers ongeschikt of onbruikbaar zijn; dat wijders
deze mesting of beestenvoeders door mij met tenminste drie ponden zand of aarde in
iedre zak zal worden gemengd in dier voege dat dezelve daardoor voor de consumptie
van menschen onbruikbaar wordt, en dat ik meede geen granen waarbij uit krach te
van opgemelde ordonatie een biljet vereist wordt, anders dan met de vereiste biljetten
op of omtrent hunne molen, huis, schuur, stal of werf, noch op mijne rijtuigen of in
mijn vaartuigen ofte waar ook, anders, die door mij zouden kunnen opgeslagen ofte
bewaard, zal op het innemen; onderwerpende mij, contrarie handelende aan de
straffen, boeten en poenaliteiten bij meergemelde ordonantien vastgesteld en
zodanige verdere of meer deze straffen, als op meineed bereid bij 's landswetten zijn, of
bij het vervolg zullen worden bepaald" js)-
Lang hadden de mouthandelaars op de Eendragt zich niet te onderwerpen aan deze
eed. Zo rond 1807 ondergaat de achtkanter een verbouwing. Hij wordt
schulpzandmolen en dat was een maaibedrijf waarvoor geen grote kapitalen of veel
dure werktuigen nodig waren. De van het strand aangevoerde schelpen werden met
kantstenen fijn gemalen en daarna gezeefd of gebuild. Het verkregen poeder diende als
onderdeel van de specie voor fijn aardewerk; het grovere zand werd ondermeer als
schuurmiddel gebruikt. In de schulpzandmolen werd ook wel biksteen gemalen, ter
verkrijging van evenééns een schuurmiddel, voor het reinigen van keukengerei, ijzeren
voorwerpen enz. enz. Biksteen werd verkregen door het fijnstampen van zandsteen,
waartoe meestal te klein geworden of gebroken pelstenen van pelmolens als grondstof
werden gebruikt.
Tijdens de Bataafsche republiek spraken we hier ten lande van Wijnmaand als we
october bedoelden. Dat waren zo de verworvenheden van de fransche tijd. Het was
dan ook op de 17e van Wijnmaand 1809 dat Willem Koopmanschap uit
-ocr page 14-
14
Weespercarspel de Eendragt als schulpzandmolen voor zijn rekening nam. Met de
daarbij voorhanden zijnde schulpen werd hij voor/ 1600', in zijn geheel eigenaar, want
sinds 1806 bezat hij al een derde deel ervan. Cornelis Bellaar en Cornelis
Koopmanschap deden hem nu voor die/ löOC, het resterende 2/3 deel erbij. Willem
betaalde zijn aankoop contant en hield daarbij over de zorg voor het recht van
overpad, dat nog immer gold voor de erven der familie van Bruggen 26).
Wij zijn weer een nederlands Koninkrijk geworden als Willem Koopmanschap er in
1815 genoeg van heeft. Nevens schuurpoeder uit biksteen en poeder uit schelpen,
maalde de Eendragt nu ook kunstcement. Willem was zelf watermolenaar aan de
Gaasp en met het kunst-cement hield hij het wel voorgezien, 7 februari 1815 dienen er
zich vier kopers aan voor het bedrijf aan de Vecht. De gebroeders van der Bergh, twee
timmerlieden uit Weesp, samen voor een derde, Gerrit Verschuur uit Muiden en
timmerman van der Stok uit Naarden voor het restant. Veel bracht de Eendragt niet
op. Slechts / 1000', telden de kopers gezamelijk neer ten kantore van notaris
Heijdanis. Willem Koopmanschap bleef garant staan voor alle stoornissen en
hindernissen die de kopers overhoopt mochten ontdekken ^7).
Houtzaagtijdperk
Na deze verkoop van 1815 ondergaat de achtkanter weer een verandering. De nieuwe
eigenaars die allen met bouwmaterialen te maken hadden in hun daaglijkse bestaan,
zijnde timmerlieden, zagen kennelijk niet zo erg veel in de fabricage van kunstcement.
Eerlijk hout hadden ze als hun stiel en deswege wordt de Eendragt aan de Vecht vanaf
die tijd houtzaagmolen.
En rustig draaide de wieken weer, nu om de op en neer gaande zagen aan te drijven, die
boomstammen tot planken deden worden. Drijfnat gingen de stammen onder de
zagen door, nadat ze met kettingen uit het water van de rivier waren getrokken. Om de
stammen goed te doen zijn alvorens ze onder de zagen kwamen, lagen ze tijden lang in
een deel der nog aanwezige vestinggracht en in de Vecht voor en naast de Eendragt.
Tot 1830 blijft dat een zelfde gegeven. De heren van der Stok en Verschuur treden dan
uit en de gebroeders van der Bergh staan nu als alléén eigenaars te boek. Pas achttien
jaar nadien op 26 februari 1840 wordt van dit alles een acte opgemaakt, ten kantore
van notaris van der Horst in Weesp. Bij hun uittreden hadden van der Stok en
Verschuur / 1600', voor hun aandeel in de molen verworven, bij onderhandse
verkoop aan de gebroeders van der Bergh ^s).
Het zagen met de Eendragt was geen onverdienstelijke bezigheid naar het schijnt. In
1833 denken de broers van der Bergh aan uitbreiding van hun zaken. Zij huren dan
voor de tijd van negen jaren a raison van / 20', 's jaars een stuk grond aan de
zuidzijde van de Eendragt. Die grond was uit de boedel ener familie Drosthagen, de
huurovereenkomst was zodanig dat de heren van der Bergh gebouwen op de grond
mochten neerzetten. Een vooruitziende blik, want op deze grond realiseerden de
gebroeders een uitbreiding met een houtloods.
Een koopcontract werd afgesloten op 23 december 1835. Dat was nog niet voldoende.
De grond lag binnen de verboden kring der vesting Weesp. Om de grond te kunnen
gaan gebruiken voor hun doelstelling moesten de gebroeders toestemming verkrijgen
van den Heer Directeur Generaal van Oorlog. Die toestemming werd vergund op 7
juni 1835 ^9). Nu bleek wat de gebroeders allang van plan waren. Een tweede
houtzaagmolen van het-type "Paltrok". Eigenhandig timmerden ze de nieuwe molen,
met al zijn toebehoren als loodsen, schuitenhuis, helling en knechtswoning. Hun aard
getrouw kreeg de molen een toepasselijke naam mee, "de twee Gebroeders". En voort
sneden de zagen door de natte boomstammen, nu in twee molens daar aan de Vecht.
-ocr page 15-
15
Wel een luidruchtige affaire, want hoe harder de stammen, des te zwaarder moesten de
zagen zwoegen.
Ook in de famiUe van der Bergh deden zich veranderingen voor. Gijsbertus sterft in
1848 en er komt een boedelscheiding in 1849. Notaris van der Horst maakt
veilcondities op voor de familie. Er zijn veel bezittingen bij de welgestelde zakenlieden
van der Bergh, waaronder ook de twee houtzagers aan de Vecht, met hun vele
gereedschappen, zoals zagen, vijlen, kettingen enz. De veiling zou plaats vinden
zaterdag 30 april 1849 in de herberg: "De Roskam", 's morgens om elf uur.
Wat er op die zaterdag ook wel van de hand ging, niet de twee molens ^o). Men zou
kunnen denken dat nadien de zaken minder goed ontwikkelden voor de familie van
der Bergh. Ten aanzien van de "Twee Gebroeders", ging dit zeker op, want in de zomer
van 1851 viel de paltrok onder slopershamers en de aloude Eendragt moest allen
verder ^i). Het tijdperk van der Bergh duurde ruim vijftig jaar. Op 16 december 1865
doet de familie de zaagmolen van de hand, waarvoor zich een koper uit Den Haag
aandiende. Deze heer "Maxwill" genaamd kreeg voor/4950', naast de molen ook de
volgende onderdelen in zijn bezit: een naambord met leeuw, een brusselsche wagen,
een karrenwagen, drie teertonnen, een houtschuit groot zestien tonnen, een
roeischuitje met roer en riemen, een kiezentrekker met tang, voorts honderd twee-en-
veertig zagen met kluchten enz. enz. Wat een naambord met als afbeelding een leeuw
van doen had met de Eendragt, valt niet zo een, twee, drie te zeggen, wel staat vast dat
mijnheer Maxwill dit alles kocht voor zijn toen nog minderjarige zoon Siegfried ^2).
In de jaren die volgden, kwamen en gingen de eigenaars voor de achtkanter in snel
tempo. Tussen 1869 en 1871 was er de tijd, dat de eigenaar niet zelf de zeilen voor de
wieken in bezit had. Hij huurde het onmisbare doek voor/ 55', per jaar van een firma
Visser uit Leiden ^^). Pieter de Ruiter uit Weesp was een man die in 1871 als loonzager
op de molen kwam werken. Al werkende wist hij zich in der jaren loop, als eigenaar op
de Eendragt te vestigen. In 1888 is alles zijn eigendom geworden, zij het met behulp
van leningen 3'*). Niet lang echter kon hij zich verheugen in zijn met noeste vlijt
verworven bezit. Nog in hetzelfde jaar 1888 verlaat hij voorgoed alles wat hem hier
ooit lief was en laat zijn weduwe met twee kinderen achter op de stadszaagmolen daar
aan de mooie Vecht. Met zijn allen zetten zij het bedrijf voort, tot in het tweede kwart
van deze zo rumoerige 20e eeuw. In 1932 lezen we via een acte nog de naam van Jansje
Vorselman de Ruiter. Zij moet een dochter zijn uit het geslacht dat in 1888 de molen
verwierf. Mevrouw Vorselman verkocht in 1932 de houtzager aan een houthandel ^^).
Nadien verviel de molen tot een groteske ruïne, die in 1950 min of meer cadeau werd
gedaan aan de gemeente Weesp. Er daagde redding op voor de oude molen in 1952. In
Weesp woonde het echtpaar Buma van Mourik-Broekman. Mevrouw Buma is
beeldhouwster, haar man arts. Met goedkeuring van Gedeputeerde Staten voerde
burgemeester Bührmann van Weesp een raadsbesluit van 17 december 1951 uit. Op 11
maart daaraanvolgende verkoopt de burgemeester ten overstaan van notaris ten
Oever, voor de symboHsche prijs van / 1', dat wat in de loop der tijden was
overgebleven van de oude molen aan mevrouw Buma. Zeven punten van beding
stonden er in de acte van koop en verkoop, waarvan er een luidde als volgt: "De
koopster is verplicht het gekochte weer in de oude staat van molen terug te brengen,
voor wat het uiterlijk betreft. Zij zal derhalve kap, wieken en omloop zo mogelijk
moeten herstellen en anders geheel moeten vernieuwen, enz. enz. Aan die
voorwaarden werd voldaan ^*). Aan de Vecht staat nu molen de Eendragt, met wieken
en stelling. Maar een echte molen werd hij niet meer, bij zijn laatste herstel. Het hele
binnenwerk ging er uit, Koningsspil, krukas, zaagramen, alles verdween. In
molenkringen woerdt hij nu aangeduid als een "lege bak". Verder hoort men spreken
-ocr page 16-
16
over de molen als een ding met een "klompenhokkie", of balkon aan de buitenkant.
Niet veel fraais dus voor de oude achtkant, die in zijn rietbedekking ook nog een
verkeerd jaartal draagt, n.1. 1694. Dat is driejaren te laat. Immers op 21 october 1691
werd zijn windbrief verleend, aan een brandewijnbrander uit het historische Weesp.
Hij werd gebouwd om graan te breken voor de affaires van brandewijnbranders. En al
is dan nu voor hem het gebruik van windenergie onmogelijk gemaakt, het stemt wel
tot dankbaarheid, dat een monument uit die rijke historische tijd van Weesp voor ons
bewaard bleef. Bovendien een bewoond monument, 't geen alle kansen in zich heeft
dat de aloude Eendragt nog lang zijn plaats aan de Vecht zal blijven innemen.
Zaandam, augustus 1977
                                                          G. S. Koelman-Poel
1.   Arch. Grafelijksheidsrekenkamer der Domeinen van Holland inv. nr. 178. Twee-
en-twintigsteboek van appoinctementen 1686-1692 fol.: 390r-391v. (Er staat een pot-
loodaantekening bij: "De tegenwoordige debiteuren B. & G. van der Bergh te Weesp hebben op 4 July 1845
zich aan de Minister van Financiën om vrijstelling van dit windgeld geaddresseerd.) Algemeen Rijksarchief.
2.   O.R. arch. inv. nr. 2878 fol: 257v.
3.   O.R. arch. inv. nr. 2879 fol: 81v.
4.   O.R. arch. inv. nr. 2879 fol: 89v.
5.   O.R. arch. inv. nr. 2880 fol: 99r.
6.   O.R. arch. inv. nr. 2880 fol: 118v.
7.   O.R. arch. inv. nr. 2880 fol: 178 v.
8.   Not. arch. inv. nr. 5236
9.   Not. arch. inv. nr. 5238
10.   Arch. Financiën van Holland inv. nr. 502 (Weesp). Algemeen Rijksarch.
11.   Verpondingenboek 1722-1725. inv. nr. C2F Stadsarch. Weesp.
12.   Arch. Financiën van Holland; Redres Generaal der Verpondingen 1731-1732 Algemeen
Rijksarchief..
13.   O.R. arch. inv. nr. 2831 (Chepenrol Weesp).
14.   O.R. arch. inv. nr. 2831 (Schepenrol Weesp)
15.  O.R. arch. inv. nr. 2882 fol: 242v.
16.   O.R. arch. inv. nr. 2882 fol: 32Iv.
17.  O.R. arch. inv. nr. 2884 fol: 126v. tot en met 127r.
18.   O.R. arch. inv. nr. 2884 fol: 138v.
19.   O.R. arch. inv. nr. 2884 fol: 137v.
20.   Registers Liberale Gift van 1747. Stadsarchief Weesp.
21.  Resolutiën van burgemeesteren inv. nr. A4D. Stadsarchief Weesp.
22.   O.R. arch. inv. nr. 2885 fol: 153v.
23.   O.R. arch. inv. nr. 2886 fol: 215r. + 2l6v.
24.  O.R. arch. inv. nr. 2891 fol: 122.
25.   Eed voor de Moutmolenaars: Stadsarchief Weesp.
26.  O.R. arch. inv. nr. 2901 fol: 104v.
27.   Not.arch. inv. nr. 5327 A. 185.
28.  Nieuw Not. arch. inv, nr. Weesp III 9.
29.   Not arch. inv. nr. 5387 A 1203.
30.   Nieuw Not. arch. inv. nr. Weesp III 9.
31.  Nieuw Not. arch. inv. nr. Weesp III 12 A. 3639.
32.  Nieuw Not. arch. inv. nr. Weesp III 28 A. 158.
33.   Not. arch. inv. nr. 22158. A. 1433. Gemeentearchief Amsterdam.
34.   Nieuw Not. arch. inv. nr. 57B A. 267.
35.   Kadasterregistratie-overschrijving nr. 2828/62 Kadasterkantoor Amsterdam.
36.   Kadasterregistratie-overschrijving nr. 3628/57 Kadasterkantoor Amsterdam.
Indien niet anders vermeld; Rijksarchief in de provincie Noord Holland.
Afkortingen:
                                                                            '
A = Acte.
O.R. arch. = Oudrechtelijkarchief
-ocr page 17-
17
Bibliotheeknotities
Met de groei van Niftarlake is ook het gebruik van onze Bibliotheek toegenomen.
Ettelijke malen in de loop van 1977 hebben ook niet-leden, wonende buiten de
Vechtstreek, toestemming gevraagd om de verzameling te mogen raadplegen in het
verband met het verrichten van historisch onderzoek. De toegankelijkheid is
van het materiaal is gedurende enige tijd niet optimaal geweest, want de uitvoerige
restauratiewerkzaamheden op Oudaen maakten het noodzakelijk een groot deel van
het archiefmateriaal stofvrij op te slaan, waardoor de stukken moeilijk te raadplegen
waren en het catalogiseren van de niet steriele stukken tijdelijk moest worden gestaakt.
Vaak bereikt ons een vraag van leden om jaarboekjes voor enige tijd te leen te mogen
hebben. Niet altijd kan op dit verzoek worden ingegaan vanwege het zeer kleine aantal
van bepaalde jaargangen. Wij willen dan ook nogmaals een beroep doen op leden die
oude jaarboekjes kunnen missen om deze aan Niftarlake terug te geven - U doet vele
medeleden hiermee een genoegen.
Naast diverse aankopen in 1977, genoemd in de sectie "Niftarlake Literatuur",
alsmede de gebruikelijke aanwas van tijdschriften, jaarboeken en knipsels ontving de
Bibliotheek in 1977 diverse geschenken, waaronder:
-  Een fotocopie van een kaart van een gedeelte van Loenen door Covens en
Mortier, Amsterdam 1719; van Drs. E. Munnig Schmidt te Loenen.
-  Een catalogus van Historisch Museum der Stad, uitgegeven door het Centraal
Museum, Utrecht 1928; van de heer A. Lisman te Groenekan.
-  Een verzameling foto's van de Vechtstreek; van Mr. J.H. van de Hoek
Oostende te Amsterdam.
-  "Honderd eeuwen schilderen" door G.H. Wissink;van de Heer W. Dobber te
Breukelen.
-  "Kerkgeschiedenis van de parochie Sint Jan de Doper te Mijdrecht-Wilnis; van
de auteur, de Weleerwaarde Heer C. Verwoerd C.M. te Helden-Panningen.
-  "Hoogheemraad Amstelland", uitgegeven t.g.v. het 450-jarig bestaan van het
Hoogheemraadschap; van Jhr. Mr. L.A. Quarles van Ufford te Breukelen.
-  "De Noordelijke Vechtplassen; Flora en Fauna", uitgegeven door de Stichting
Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied,
geschonken door de Voorzitter van de Commissie, Ir. A. Stork, te Weesp.
-  Twee reproducties van etsen van de voormalige Hofstede "Op Buuren" te
Maarssen; van de heer H. Heuschen van ACFChemiefarma N.V. te Maarssen.
-  Album met foto's en verdere gegevens van het 100-jarig bestaan in 1928 van de
Kon. Cacaofabrieken C.J. van Houten & Zn te Weesp. Dit album werd
geschonken door de heer G. Lindeboom te Weesp ter gelegenheid van het feit in
1978 40 jaar lid te zijn geweest van ons Genootschap.
Oudaen, Breukelen                                                                   M.A. Dukes-Greup
-ocr page 18-
18
-ocr page 19-
Het inrijhek
van Vreedenhoff
Reeds lang voordat wij eigenaar werden van de buitenplaats Vreedenhoff bij Loenen
aan de Vecht en het nog aan de heer B.H. Blankenberg hoorde, boeide "het huis met
het hek" mij en zocht ik er gegevens over. In de loop van de tijd heb ik er zodoende vrij
veel over verzameld. Juist omdat betreffende het mooie toegangshek zo weinig met
zekerheid vast staat, wil ik daarover het een en ander vertellen.
Met de bouw van het buitenhuis Vreedenhoff werd in 1749 begonnen. Dit gebeurde in
opdracht van de dan vijfentwintigjarige Pieter Trip (1724-1786), die stamde uit de
Amsterdamse Trippen familie, welke de bekende geschuts en ijzerhandelaren heeft
voortgebracht. Pieters vrouw, Agatha Sophia Buys, legde de eerste steen op 3 juli van
dat jaar. Omstreeks 1760 liet Trip een aanvang nemen met het plaatsen van het
inrijhek aan de openbare weg. Vanwege zijn grote afmetingen en zeer fraaie uitvoering
zal dit hek een vrij kostbaar werkstuk zijn geweest, maar volgens de overlevering
kwamen de aanschaf kosten meerdere malen boven de begrootte som uit vanwege 'n
slepende kwestie, die jaren duurde en kapitalen verslond. Volgens Trip namelijk was
in de aanneming van het werk begrepen, dat het hek geheel gereed èn geplaatst zou
worden opgeleverd. De aannemer echter hield vol, dat hij alleen tot levering verplicht
was. Dit verschil van mening had tot gevolg, dat opdrachtgever en uitvoerder jaren
lang procedeerden, gedurende welke tijd het prachtige kunstwerk, voor oprichting
gereed, in het grasland aan de overzijde van de weg lag. Trip, tenslotte, trok aan het
kortste eind en moest boven de aanneemsom, de plaatsingskosten en alle kosten van
het procederen voor zijn rekening nemen. Volgens de overlevering kwam het hek hem
toen in totaal op een uitgave van ongeveer f. 100.000,— te staan, wat zeker voor die tijd
'n fabelachtig hoog bedrag was. Ondanks de door mij gevonden aantekening uit
1868, die vermeldt dat de betreffende procesverslagen te samen een boekdeel konden
vullen, heb ik in de diverse archieven geen enkel oorspronkelijk gegeven van de
processen kunnen terugvinden. Bij het zoeken naar gegevens betreffende de maker en
ontwerper, waarover uit Trip's tijd ook nog niets is teruggevonden, heb ik ontdekt, dat
er in de 18e eeuw langs de Amstel een ijzeren inrijhek gestaan heeft, dat qua opbouw en
maatvoering vrijwel gelijk was aan dat van het Vreedenhoff. Draagt het hek langs de
Vecht de kenmerken van de Louis XV stijl, het hek langs de Amstel dat bij Tulpenburg
stond, was uitgevoerd in de stijl van de Zonnekoning. De overeenkomst tussen deze
twee hekken is zó opmerkelijk, dat ook veel moeite gedaan is om achter de naam van
de ontwerper van het laatst genoemde te komen.
We mogen slechts vermoeden,dat beide hekken door dezelfde kunstenaar getekend
zijn, want ook in dit geval bleef de naam zoek en werd geen enkele bevestiging in die
richting gevonden.
Waarschijnlijk is Tulpenburg's hek na 1717 in opdracht van de zeer kapitaalkrachtige
David de Pinto, die de buitenplaats geruime tijd in zijn bezit had, vervaardigd. Dit
kunstwerk was helaas geen lang leven beschoren, want nog vóór 1793 wordt het
afgebroken.
Zoals met de meeste oude hekwerken in ons land het geval is,was ook de naam van de
vervaardiger hiervan niet meer te achterhalen. Ja, van Vreedenhoffs hek zou de
-ocr page 20-
20
maker Constantinus Lautenslager zijn. Deze naam wordt vaak genoemd sinds er in
1868 bij de belastingen te Loenen een commies is die Bernardus Lautenslager heet.
Deze Lautenslager weet aan een ieder, die het maar horen wil, te vertellen dat het zijn
grootvader Constantinus is geweest, die smid was en Vreedenhoff s hek vervaardigde.
Ook verneemt men dan van hem, dat Constantinus' vader keurvorst van Mainz was,
die, om noodlottige redenen (?), zich hier te lande als smid gevestigd had.
Deze lezing werpt weer vragen op, daar de keurvorsten van Mainz geestelijken waren
en men te Mainz mij niets over deze historie wist te vertellen.Van Constantinus
Lautenslager ben ik wel wat meer te weten gekomen. Hij werd op 2 april 1784 te
Utrecht ingeschreven als nieuwe burger samen met zijn twee kinderen Andries en
Theodorus die, zo staat er, alhier geboren zijn. Hij was smid in de provinciale munt.
Rooms en geboren te Mentz. Wanneer ik de overlijdensakte gevonden heb, waaruit
blijkt, dat onze Lautenslager als meestersmid op 12 april 1823 in zijn huis aan de
Predikherenstraat , nu- nummer 20, te Utrecht is overleden in de leeftijd van
vierentachtig jaren, is één ding voor mij erg onwaarschijnlijk. Als, namelijk,
Constantinus de smid van Vreedenhoffs hek is geweest, dan was hij dus omstreeks
1760, toen het hekwerk vervaardigd werd, ongeveer 21 jaar oud. Voorde maker van
zo'n meesterwerk lijkt me dat wel erg jong. Niet ondenkbaar is dat hij er wel aan mee
gewerkt heeft. Opmerkelijk echter is dat ik, op zoek naar signaturen, in het ijzer gegrift
de letters LA (van Lautenslager?) en DK (?), maar ook een S (?) vond, waarvan
eerstgenoemde het grootst zijn.
Allen medewerkers? Het is heel goed mogelijk!
In 1881 verschijnt er in het "Bouwkundig Weekblad" van 7 december onder de aanhef
"Gesmeed ijzer" een artikel waarin het hek als volgt wordt beschreven: "Het hek heeft
de aanzienlijke lengte van 8.70 M. tusschen de hardsteenen pijlers bij eene hoogte van
pl.m. 6.90 M. zoodat een rijtuig met den koetsier op den bok, gemakkelijk er door kan
rijden. Het is door Hausleitner omstreeks 1770 op een stuk land tegenover
"Vreedebhoff, in eene tijdelijke smidse vervaardigd. De keurigheid waarmede het
gesmeed is, geeft aan 't geheel een schoon aanzien en het ornament doet zien met welk
een vaardigheid deze meester den hamer hanteerde".
Weer wat verder valt te lezen: "Trip liet het hier bedoelde hek vervaardigen.Het
daartoe noodige ijzer werd uit de Zweedse mijnen aangevoerd, een bekwaam
medailleur werkzaam aan de munt te Utrecht, leverde ontwerp enteekeningen".
Met de medailleur zal wel Lautenslager bedoeld worden, die hier dan de ontwerper
wordt genoemd, maar hoe de schrijver van bovenstaand artikel aan de naam
Hausleitner komt, is me nog steeds een raadsel. Het is wel de enige keer, voor zover ik
weet, dat aan de drager van deze naam het ijzerwerk wordt toegeschreven.
Van een artikel, dat acht jaar later in het blad "Oud-Holland" verschijnt, worden we
niet erg veel wijzer. Waarschijnlijk door de verhalen van de commies der belastingen te
Loenen weet men alleen het werkstuk toe te schrijven aan Constantinus Lautenslager,
die stempelharder van de Utrechtse Munt zou zijn geweest en dat deze ergens op het
hek zijn initialen CL heeft aangebracht. Dit laatste kan m.i. min of meer als een
bevestiging gezien worden dat hij er inderdaad wel aan gewerkt heeft.
In 1889 was het vermoedelijk van de vele verflagen niet meer mogelijk de door mij
teruggevonden letters te vinden. Dit kon pas in 1971 weer gebeuren, toen tijdens de
grote restauratie het hek tot op het blanke ijzer ontdaan werd van vuil en verf.
Het is opvallend dat zowel in het "Bouwkundig Weekblad" als in "Oud-Holland",
voortdurend en alleen over smeed- en kunstsmeedwerk wordt gesproken, terwijl
volgens Dr R. van Luttervelt Vreedenhoffs hek, net als de meeste andere in de
Vechtstreek, uit gietijzer zou bestaan. Hij weet er in zijn voortreffelijk boek van te
vertellen, dat de grote delen waaruit het smeedwerk is samengesteld, vermoedelijk in
-ocr page 21-
21
de aan de andere zijde van de weg opgerichte werkplaats zijn gegoten en juist vanwege
hun kwetsbaarheid niet van elders zullen zijn aangevoerd. Deze stukken waren
volgens hem zo groot, omdat ze ineens moesten worden vervaardigd en niet, zoals bij
smeedijzer wel mogelijk is in gedeelten, om later te worden samengevoegd.
Dr van Luttervelt's visie blijkt toch niet juist te zijn geweest, want, nu de oude
verflagen niets meer te verbergen hebben is te zien, dat de onderdelen wel degelijk uit
kleinere stukken bestaan, die met klinknagels, pen- en gat- of zwaluwstaartver-
bindingen aan elkaar verbonden zijn. Dit en de hamerslag, die nu duidelijk op bijna
alle onderdelen is terug te vinden, bevestigt de oude lezing, dat Vreedenhoff geen
gegoten, maar een smeedijzeren inrijhek heeft. Vele onderdelen dragen ook een
nummer of andere merktekens. Dit versterkt nog het vermoeden, dat men het hek in
onderdelen en pasklaar over de Vecht aanvoerde, zodat het kunststuk in de smederij,
waavan de overlevering spreekt, slechts in elkaar gezet behoefde te worden, wat
overigens nog een hele opgave is geweest.
Ook zijn er afdrukken van ronde stempels op het zwaardere ijzer terug te vinden, die,
gezien hun diepte, met kracht in het gloeiende materiaal geslagen zijn en waarvan de
betekenis niet duidelijk is. Enkele van deze geven goed zichtbaar een ruime dunne ring
te zien, waarin zo groot mogelijk en aan elkaar de letters A en R staan aangegeven. Bij
het bekijken van het mooie gesmeedde inrijhek (stijl Louis XIV) van huize Vechtvliet
te Breukelen, dat nu ook gerestaureerd is, vond ik tot mijn verrassing precies hetzelfde
merk in het zwaardere ijzer. Misschien tekens van herkomst of kwaliteit?
Na een vergelijkend onderzoek kwam Dr R. van Luttervelt tot de conclusie, dat
Vreedenhoffs sierraad niet door een nederlands kunstenaar zal zijn ontworpen, maar
-ocr page 22-
22
dat, gezien de relaties die de familie Trip in Zweden als groothandelaren in ijzer
ongetwijfeld zal hebben gehad, dit land de tekening leverde. Daar de ijzerbewerkingde
bevolking van Zweden meer lag dan de nederlanders, is het niet ondenkbaar dat de
onderdelen, waaruit het kunstwerk bestaat, ook daar vervaardigd werden.
Het zal echter nog wel enige tijd duren, voordat we daar de bewijzen van hebben.
Konden vier mensenhoofden, die de einden van de horizontale staven der leuningen
vormen, maar ens spreken!
Volgens een van de verhalen, die sinds mensenheugenis de ronde doen, zouden ze
o.a. de opdrachtgever, de ontwerper en de maker van het hek voorstellen en bij nadere
beschouwing blijken ze inderdaad ieder een ander gezicht te hebben.
Een ander, bekender, verhaal wil, dat het meesterstuk geheel uit koper bestaat en
zwart geverfd werd, opdat de paarden van de diligence schrokken van de fel
weerkaatsende zonnestralen. Alhoewel het hek niet van koper is, kan dit verhaal toch
wel een kern van waarheid bezitten. Het is heel goed mogelijk, dat de oorspronkelijke
verf veel kobalt blauw bevatte, wat bij het beschijnen door de zon een schittering tot
gevolg had, die te vergelijken valt, maar dan in veel mindere mate, met de
weerkaatsing van licht op sommige kevers.
Na het overlijden van de bouwheer Pieter Trip en zijn vrouw gaat Vreedenhoff
tweemaal in andere handen over, totdat in 1836 "De aanzienlijk en in alle opzichten
aangenaam gelegen Hofstede genaamd Vreedenhoff' voor het eerst in de publieke
verkoping komt.
Opvallend is dat de zeer uitgebreide advertentie in de Utrechtsche Courant met geen
woord rept ov€r het toegangshek, terwijl in dat zelfde jaar P.J. Lutgers in zijn
"Gezigten aan de rivier de Vecht" melde: "veel opmerkzaamheid trekt het zware en
fraai bewerkte ijzeren hek aan den Straatweg". Aan belangstelling hiervoor heeft het
overigens in de vorige eeuw niet ontbroken. Het hekwerk werd in die tijd het meest
beschreven en vermeld toen Vreedenhoff in het bezit van de familie Backer was. Aan
wie het gastenboek doorbladert, dat nog in het bezit van de familie is, wordt duidelijk
hoe dat komt. Soms, tot in het aandoenlijke toe, geven familieleden en kennisen
daarin blijk van hun waardering voor de schepper van het ijzeren kunstwerk aan de
weg en van genegenheid voor de man die het jarenlang koestert, Jhr. Jacob Backer.
Het ziet er somber uit voor Vreedenhoff wanneer op 29 mei 1905 Jhr. Backer op 84-
jarige leeftijd is overleden in in october daarop volgend "de deftige en hoogst
aangenaam gelegen buitenplaats Vreedenhoff met het vermaarde antiek gesmeed
ijzeren Hek, style Louis XVI (?), met hardstenen kolommen en ijzeren leuningen" in
het verkooplokaal Frascati te Amsterdam geveild gaat worden. Een maand voordat
het zover is, staan in het bekende weekblad "Eigenhaard" de volgende uitbundige
regels te lezen. "Hier is Vreedenhoff met zijn onvolprezen hek, hoog en breed, een
gevaarte; maar de lijnen hebben zulk een losse zwier en vrije vlucht dat het licht lijkt en
niets anders dan zierlijkheid ademt. Welke kunstenaars ontwierpen, welke arbeiders
smeedden, welke beurzen betaalden deze meesterstukken?".
Tijdens het veilen van het landgoed, eerst in vieren delen, komt er geen hoger bod dan
f. 4.000,— voor het hek. Wanneer er geen koper voor het geheel blijkt te zijn en het
bezit uit elkaar dreigt te vallen, brengt Jacob's dochter een bod uit op alles te samen en
is koopster voor f. 55.000,—. Zij kan niet toestaan, dat het hek voor het dan nieuwe
Vredespaleis te 's-Gravenhage zal worden aangebracht en het landhuis Vreedenhoff
afgebroken gaat worden om o.a. de oude betimmeringen en plafonds, die in die tijd erg
gewild zijn, weer in nieuw te bouwen herenhuizen dienst te laten doen. Ook voorkomt
zij met die aankoop, dat het landgoed, na het kappen der bomen en sluiten der vijver,
weer weiland wordt waarvoor veel belangstelling is.
-ocr page 23-
23
Vrij snel na de veiling heeft ze een koper voor het buiten gevonden, die ze f. 5.000,—
minder laat betalen. In de koopovereenkomst wordt wel bepaald, dat, indien de koper,
de heer Mr. F.H. Gröbel van Aalst uit 's-Gravenhage, binnen zes jaar wil verkopen of
veilen, hij deze som alsnog aan haar zal moeten voldoen.
Bij aantekening van wat later heeft ze geschreven, dat ze er geen spijt van heeft gehad.
Onder de kop: "Een fraai buitengoed behouden" weet het Algemeen Handelsblad van
9 november 1905 te melden: "Het zal voor de bewoners de Vechtstreek zeker een
heugelijk feit zijn te vernemen, dat het fraaie buitengoed "Vreedenhoff aan den
Rijksstraatweg tussen Loenen en Nieuwersluis, dat na den door van den vorigen
eigenaar, Jhr. Backer, in openbare veiling kwam, niet onder slopershanden zal
verdwijnen. De buitenplaats is door den makelaar A. Lubbers alhier aangekocht voor
Mr. Gröbel van Aalst te 's-Gravenhage, die het buitengoed gaat bewonen. Het
beroemde antiek-ijzeren inrijhek blijft nu ter plaatse mede behouden".
De liefhebbers van de Vechtstreek en haar rijke historie zullen Jkvr. Louise Backer
altijd dankbaar blijven.
Mede door haar toewijding staat het smeedijzeren toegangshek van Vreedenhoff nog
steeds op de plaats waar het tweehonderd jaar geleden werd opgericht en kan het
gemeentelijk poststempel nu nog een afbeelding van dit hek bij Loenen laten zien.
Vreedenhoff, september 1977                                                        A. J.A.M. Lisman
Een nieuw "Zegepralende Vecht"
Tot de belangrijkste boeken die in de loop der tijd over de Vechtstreek zijn verschenen
behoort nog altijd "De Zegepralende Vecht"dat in 1719/1790 te Amsterdam werd
uitgegeven, en dat bekend staat om de a/beeldingen van Vechthuizen door Daniël
Stoopendaal. Ook in de negentiende eeuw zag een belangrijk plaatwerk over de
buitenplaatsen het licht, en wel de "Gezichten aan de rivier de Vecht
" van P. J. Lut-
gers, die in 1836 voor het eerst is verschenen.
In 1977 is bij een aantal Vechtbewoners het idee ontstaan om ook in onze tijd een
dergelijk boek samen te stellen. Na een periode van verval heeft de Vechtreeks, vooral
sinds 1960, een belangrijke opbloei beleefd, die op deze wijze vereeuwigd verdiend te
worden. Een en ander heeft geleid tot oprichting van de Stichting "Plaatsen aan de
Vecht", die in 1977 tot stand is gekomen. De Stichting, welke geen winst beoogt, is
opgericht om de totstandkoming van een boek onder deze titel mogelijk te maken, en
wel op de wijze welke analoog is aan die welke in de achttiende en negentiende eeuw
gebruikelijk was. Aan de eigenaren resp. bewoners van verschillende Vechthuizen
wordt de gelegenheid geboden om via de Stichting opdracht te geven aan de tekenaar
Christ Schut om een afbeelding van hun huizen te maken; de tekening. Elke tekening
wordt eigendom van de opdrachtgever, die er echter mee instemt dat de Stichting de
tekening in het boek mag afdrukken.
Sinds de oprichting heeft een zeventigtal opdrachtgevers zich gemeld; begin 1978 is
de eerste tekening door de heer Schut gemaakt. Gehoopt wordt, het boek eind 1978 het
licht te doen zien. Voor degene die meer van het project willen weten; Voorzitter van de
Stichting is de Heer E. Munnig Schmidt te Loenen aan de Vecht, tel. 02945 - 12 80.
-ocr page 24-
De moord op Floris V
Het verslag van Lustigh
Door de Muiderberger zomertentoonstelling over Floris V, Eerste bouwer aan
Europese Ruimte,
van 11 t/m 31 juli 1977 aldaar gehouden, zilveren en bronzen
legpenningen en aanzet tot het oprichten van een eenvoudig gedenkteken in de buurt
van de plaats, waar deze belangrijke historische figuur het leven liet, is de aandacht
weer eens gevallen op een curiositeit in de Vechtstreek, waarvan maar weinigen het
bestaan kennen: een gedenksteen ter ere van Der Keerlen Godin Loenenaan de Vecht.
Bij gelegenheid van de 10de dies namelijk van het studentendispuut "OPERAM
DEMUS"werd, op initiatief van de huidige voorzitter van Niftarlake, N.J.C.M.
Kappeyne van de Copello, in 1963 aan het gemeentebestuur een eenvoudige
gedenksteen aangeboden, thans ingemetseld in de muur van een modern pand. Het
opschrift zal voor de meeste passanten wat raadselachtig zijn. Herinnert aan de
uitroep van een der edelen bij het gevangen nemen van graaf Floris: "Nu is het uit, heer
graaf met uw hoge sprongen!" En de ondertekening van het opschrift met "De Kerels "
- zoals de leden van het dispuut zich noemen
- wijst op de door Floris' rivalen
gelanceerde spotnaam "Der Keerlen God".
Een grote foto van deze steen op de bedoelde expositie, aangeboden door onze
voorzitter, was door de ontwerper voorzien van een Lauwerkransje: tot nu toe immers
is deze steen het enige gedenkteken voor deze belangrijke Hollandse graaf. Het werd
speciaal in Loenen geplaatst, omdat op het voormalige slot Kronenburg de edelen een
eerste oponthoud hadden met hun gevangene, voordat zij hem afvoerden naar zijn
eigen slot te Muiden.
-ocr page 25-
25
Bij het verzamelen van exponaten voor de tentoonstelling op Muiderberg werd mijn
aandacht gevestigd op een tot nu toe niet gepubliceerd oud handschrift, in het bezit
van "De Vaart" in Hilversum, waar het restant van de vroegere collecties van het
Goois Museum na de 2de wereldoorlog een voorlopig onderdak vond.
Het handschrift is een boekje, dat op 12 januari 1828 door de bekende notaris A. Perk
werd gekocht van een zekere Gerrit Lustigh te Leiden, kleinzoon of achterkleinzoon
van LAMBERT RIJKSZOON LUSTIGH, die het heeft uitgeschreven naar een oud
handschriftelijk boekje van Cornelis Brouwer uit Naarden. Deze op zijn beurt nam
veel over uit stukken van Hubertus Berch, een inwoner van Naarden, die bezig was een
geschiedenisboekje over de stad samen te stellen.
De weetgierige Huizer Lustigh - die vooral tussen 1718 en 1720 ijverig historische
gegevens verzamelde en noteerde - heeft zelf het handschrift Brouwer/ Berch
belangrijk uitgebreid met hetgeen vooral in de volksmond in het Gooi aan historische
feiten bewaarde.
Lustigh 's werk is vele malen gecopïéerd en in allerlei verzamelingen worden steeds
maar weer opnieuw langere of kortere fragmenten gevonden. De inspecteur der
Noord-Hollandse archieven, dr. A.J. Kölker, is bezig met een speciale studie over
Lambert Lustigh en de betekenis van zijn handschriften voor de historische
wetenschap.
Een fragment uit het "Vaart"-manuscript, speciaal handelend over de gevangen-
neming van graaf Floris, zijn verblijf op Kronenburg en op het slot te Muiden, en
tenslotte de moord op hem, kan ik hier voor het eerst in druk weergeven.
Een paar voetnoten ter verduidelijking.
KI. Sierksma
Muiderberg, "Midgaard" 1977
2 3 verso
Hoe Gerrit van Velsen, Harmen
van Woerden, ende Heer Gijsbert
van Amstel, en meer andere
verraders, den Edelen Heere
Floris graave van Hollant
verraden, ende bij de bossche
van Goijlant gevangen namen
etc.
24 recto De meeste schrijvers van de kronijcken die schrijven eenpaarlijk, dat graave
Floris van Hollant etc. in den Jare 1296 verraderlijk gevangen ende van
Gerrit van Velsen met 21 wonden doorsteken en gedoot heeft'.
Doek wij Naardenaars en wij dorpen in Goijlant, wij hebben eene
aantekeninge van dat graave Florens, voornoemt, in den Jare 1293 van
Gerrit van Velsen jammerlijk gemasacreet en voor den altare in de kerck
van Muijderbergh gestorven is^.
Den graave Floris van Hollant etc, niet wetende van het verraderlijck
opset, dat sij, verraders, aen sijn persoen wilden uijtvoeren, komt tot
Utrecht om daar nederleggen eenige verschil, dat er was tusschen den Heer
van Zuelen, en tusschen den Heer Gijbert van Amstel, en Harmen van
Woerden - dat ik denck maar een loose feijntje geweest te hebben. Den
graave met sijne famiele en eenige ridderen gaan op de voormiddagh in den
-ocr page 26-
26
Dom ter kercken en hoorden misse etc, ende uijt den Dom komende soo
geeft een out wiveken aen den voornoemden graaf een kleijn briefken, t
welck hij sijnen zecretaris dede lesen, waar in geschreven stont, s koninckx
kint aenmerkt dat den konincklijken prop(h)eet David heeft geprophiteert
seggende: selfs de man mijnes vredes, op wekken ik vertroude, die mijn
broot at, heeft de verssenen tegen mijgrootelijk
ver/jeve«,psalm4, veers 10.
Den edelen graave, hebbende niet konnen dencken dat die geene die sijn
broot met hem at souden quaat doen, heeft op dat briefje weijnigh gelet,
maar gaat met sijne ridders bij den prelaten een vrolijke maaltijt houden.
Dat gedaan sijnde, soo heeft den graave hem een weijnigh tot ruste begeven,
gelijk princen eertijts plagten te doen.
Een weijnigh gerust hebbende Heer Gijsbert van Amstel weckte den graave
op ende seijde: Mijn genadigste Heere, kom sta op; wij moeten uijt jagen
rijden gelijck geseijt is, ende wij suUen de vakkeniers met hare vakken
mede nemen.
Den graave, eer grootste geneugte en plaijsier hebbende in t
jegen en in t vederspel, die rede met een schoonen valck op de hant, en met
weijnigh knegten bij hem, den stad van Utrecht uijt^
Ende koemende ontrent den bossche van Goijlant, soo quamen uijt dien
bossche veele verraders op paarden geseten ende omcingelden den
voorzegden graave. Heer Gerrit van Velsen, die het wel hooft van dese
verraders was, die heeft eerst toem van t paart daar graaf Florens op sat
aengegrepen, en gesegt tegen den graaf:
Nu sijn u hooge sprongen gedaan;
Gij sult wesen ons gevaan.
Den graave van Hollant, als een onversaagt prince, die wirp den valck van
sijn hant en toegh sijn swaart uijt om hem te verweeren, en hadde liewer te
sterven dan aen sulcke verraders, die haren Heers kledinge aen hadden en
een partije die dien dagh noch van sijn spijse gegeten hadden,die namen
dien vorstelijken prince alsoo met verraat en met gewelt gevangen. Ende op
dat hij geen hart geluijt soude maken, soo bonden dese verraders twee
hantschoenen voor sijn mont en voorden hem soo eerst op t Huijs te
Kroonenburgh.
Dogh denckende daar niet seeker te wesen, soo voerden dese verraders hem
in dien nagt van daar op t Huijs en Slot tot Muijden. Ja, terwijl
sij,verraders, daar enige dagen met hem waren, en overlijden hoe sij hem
best van daar souden voeren na Engelant, menende hem te water van daar
te voeren.
Dogh dese verraders, die en hadden dese sware sake van gevangen nemen
soo heijmelijk niet konnen doen, ofte des graven dienaars, die bij t
gevangen nemenwaren en ontkoemen waren, die maakten dese boose en
quade feijten voort aenstonts al omme bekent.
Hoe Gerrit van Velsen den edele Heere graave Floris van
Hollant met seijn eijgen handen soo stack dat hij daar aen
stirf etc.
Dit gruwelijk stuck van verraderije en van t gevangen nemen van soo een
goetaerdigh glorieus hooggeboren prince, dat wiert terstont door het
gantsche lant verbreijt. En wie het hoorde, diens herte wiert niet alleen
bedroeft, maar die dagt ook voort op middelen om hem te helpen en te
verlossen van de handen sijner vijanden, die verraders.
-ocr page 27-
27
Ende onse voorvaders, die Naerdenaars en Goijlanders, dit stuck van
verradelijk gevangen nemen eerst wetende, maakten dat selve voort met een
vaartuegh in Kennerlant en in Waterlant bekent. Welcke Kennemer-
landers. Waterlanders en Goijlanders, haar selven aanstonts wapenden, en
metmalckanderen afspraken dat sij Kennemerlanders etc. met schepen en
schuijten voort aenstonts van ter zee na Muijden souden overvaren, en die
Goijlanders van ter lande daar bij haar koemen, om waar het mogelijk
haren goeden Heere te verlossen."
Die verraders van het slot afsiende sagen soo veele schuijten en schepen met
volck geladen tot haar afkoemen, vreesden men soude haar in t slot
besetten, gelijk stockoude Goijers dit aen mij wel voor meer dan 50 jaren
vertelt hebben.
Hierom die verraders in allerhaast den graave vast bonden op een kleijn wit
paart. Ende sijn alsoo wegh gereden. De Kennemrs haar siende ende
agtervolgende ende die van Naerden met den luijden uijt den vier dorpen
van Goijlant haar sigh vertoonden tegen te koemen, waren die verraders
niet alleen vol anxt, niet wetende hoe sij best met hem ontkoemen souden;
maar nabij Muijderbergh sijnde weecken sij met hem van den gemeenen
wege af.5
Ende soo meenden sij met hem op den harden lande van Goijlant te
koemen.Doch omtrent 200 roeden ten suijtoosten van Muiderbergh, daar
lagh een sloot, genaamt de Weteringh.^ Daar raakte den graave met sijn
paartje in. Noch heden ten dage wort die sloot genaamt Gravensloot, en
ook wel Moortsloot.
Die verraders die quamen in den eersten noch meninge te doen om den
graave met sijn paartje daar uijt te krijgen. Maar siende haar selven van
vooren en van agteren genoegsaam beset, soo is t dat alle die verraders van
den graave van hem afvloeden, en lieten hem soo sitten op den paarde in
den voorsegden sloote. Behalve Gerrit van Velzen met eenige van sijn
dienaars.
Ende alsoo Gerrit van Velzen een hart ende enboosaardigen mensch was,
en den graave seer hatede, soo trock hij in toornige moede sijn swaart. Den
graave dat siende biddede hem, hij woude sijn handen niet slaan aen een
koninckx kint en aen sijnen Heere; hij woude van sijn bastaart dogter(t)je
een gravinne maaken.
Maar Gerrit van Velzen, die vinnige en bloetdorstige
man, die was niet in sijn boos herte voldaan, voor dat hij in den graave sijn
lichaam 21 wonden en steeken hadde gedaan.' En doen is hij wederom te
paarde gesprongen en sóo hene gegaan, latende den graave noch leevende
soo in den voorsegden sloot gebonden op sijn paartje sitten.
Dit moortstuck soo gedaan sijnde, ende verraders en den moorder mede
ergh gereden sijnde, doen koemen de Kennemers, Waterlanders en
Goijlanders al t samen bij den dootgewonden grave ende maakten hem los
van den paarde, en voerden hem sagjes van daar, ende bragten hem voor
den outaar in de kercke tot Muijderbergh*.
Ende midderlerwijle noch een weijnigh met hem sprekende, soo hief hij sijn
oogen op na den Hemel, ende beval sijnen geest in de gratie handen Godts.
Ende soo stirf hij voor den altare in de kerck tot Muijderbergh, ende
vertrouwde na den aart der liefde die wij aen alle menschen gunnen, dat hij
wel onder de martelaren als een bloetgetuijge magh gerekent en gestelt
worden. Amen.
-ocr page 28-
28
Flor is V
27 recto Desen edelen hooggeboren prince Florens, grave van Hollant en van
Zeelant etc, die was een edel manne en een glorieus prince, groot vam
statuere, kloeck en magtigh van kragten, schoon van aengesigt,
welsprekende, en milt van gaven, en een goet musijcksanger en eenen
ijgelijken regt doende. Ende t is voornaam een van de eersten geweest, die
aen Hollant, Zeelant en aen Westvrieslant beschreven previlegien en
hantvestenheeft gegunt en gegeven. Waarom hij ook van den gemeenen
volck seer gelieft en bemint was, etc.
De Kennemerlanders, Waterlanders, en Westvriesers, nadien sij aen de
Naardenaars en aen de dorpluijden van Goijlant versogt en verkregen
hadden om het doot lichaam van den grave Floris tot Alcmaar te mogen
voeren en brengen, soo sijn eenigen van haren daartoe gecommitteert, en
hebben sijn doot lichaam aldaar in haren hooftkerck gebragt, het ingewant
uijtgedaan, ende in een verheven tombe geleijf; welcke tombe met roode
Leeuwen in geel velt (in t Coor) beset zijn. Ende sijn lichaam gebalsemt
sijnde wiert onbegraven mede in t Choort geset; en bleef daar soo lange t
Choor staan tot dat sijn soon graaf Jan uijt Engelant quam ende het selve
daar van daan haalde en tot Rijnsburgh in t Clooster eerlijk liet begraven,
gelijk gij in t vervolgh noch hooren sult'".
27 verso Voort wort noch verhaalt een wonderlijk voorval, van 2 winthonden die
den voornoemden grave Florens van Hollant van een sijne nichten aen hem
geschoncken waren. Welcke 2 winthonden ook bij hem waren, doen hij van
de verraders op de Goijsche Heijde gevangen genoemen wiert. Sij liepen
met hem mede tot Kroonenburgh en van daar op het Huijs te Muijden. Ja,
-ocr page 29-
29
sij liepen met hem mede van t Huijs te Muijden tot de plaatse daar Gerrit
van Velsen hem vermoorde. Dat sagen sij aen; daar gingen sij op de kant
van de sloot bij hem leggen. Ende doen men hem in de kerck tot
Muijderbergh bragt, doen gingen sij meede. Ende doen men sijn doot
lichaam na Alcmaar voerde, doen waren sij mede in t schip. Ja, doen den
voorzegden grave tot Alcmaar in den kercke stont, doen gingen sij noch bij
den bare aen sijn voetenent leggen, ende wouden niet eeten noch ook niet
drincken, hoewel men aen haar zoetemelck presenteerde. Ende bleven soo
gestadelijk bij sijn doot lichaam leggen ende souden daarbij gestorven
hebben, indien men dezelve daar niet van daan gehaalt hadde.
AANTEKENINGEN
Lustigh spreekt op pag. 25 verso van "stockoude Goijers ", die hem "wel meer dan 50
jaren "het verhaal deden. Elders vertelde hij dat hij in zijn prille jeugd zijn grootvader
nog verhalen heeft horen vertellen en deze grootvader was toen tegen de 100 jaren oud.
De "memorie" brengt ons aldus tot het midden van de 15de eeuw!
1.       "21 wonden" en verderop "21 wonden en steeken": inderdaad is bij het onderzoek der stoffelijke resten
recent gebleken dat een ware slachtpartij heeft plaats gevonden, waarbij ook vrijwel alle genoemde 21
steken te traceren bleken.
2.       Hoe Lustigh hier zo heel zeker aan het jaartal 1293 komt is een raadsel. Geen van de tot nu toe terugge-
vonden bronnen noemt dit jaartal dat beslist fout is. Het wijst er dus op dat Lustigh hier een bepaald
hem bekend handschrift citeert, waaraan hij groot gezag toekende.
3.       Hoewel Wagenaar spreekt van een jacht met behulp van sperwers en dat ook de oudste vorm was van
het "vederspel
" is het qua tijd mogelijk dat inderdaad Floris en zijn edelen op de valkenjacht gingen.
Het jagen met valken was juist toen tot een exclusieve mode geworden.
3. Het is wat vreemd dat hier niet de West-Friezen genoemd worden. Toch waren zij er bij. zoals iets
verderop blijkt.
5.       "weecken sij van den gemeenen wege af": Melis Stoke - Floris' levensbeschrijver - zegt "si soudene
voeren HA ER RE VAERDE". Dit is altijd vertaald als "herwaarts", doch moet - gezien de nu nog
aanwezige situatie - verklaard worden als: "Haren-waarts", d.i. in de richting van de Haren, hogere
zandkoppen uitstekend boven de moerassige grond in het afvloeigehied van de Vecht, oostelijk van
Muiden.
6.       De Wetering (d.i. het riviertje) wordt tegenwoordig Goog genoemd, afvloeiende van de Muider Berg.
De weg erl langs was de goog. dat is: de ga-weg!
7.       Juist deze wonden en steken maakten het dr. B.K.S. Dijkstra, honorair medewerker van het Instituut
voor Prae- en Proto- historie van de Universiteit van Amsterdam, mogelijk hij de in 1949-1951 gedane
opgravingen aan de fundamenten van hel klooster te Rijnshurg de stoffelijke overschotten, speciaal
die van graaf Floris V, te identificeren. Het rapport van deze opgravingen is helaas nog niet
gepubliceerd. Het Comité Oud-Muiderberg ijvert momenteel voor een uitgave in boekvorm.
8.       Hieruit blijt ook - wat ikzelf elders reeds poneerde aan de hand van de bodemvondsten, gedaan bij de
r.-k. Boskapel aan de voet van de Muider Berg - dat de gedachteniskapel welke in 1324 door graaf
Willem II ter ere van Floris V werd ingericht niet de basis was voor de huidige kerk van Muiderberg,
maar een aangebouwde kapel aan een beslaande 12e a 13e eeuwse parochiekerk die reeds bestond.
9.       "een verheven tombe": dit lang vergeten historische stuk is bij de Muiderberger expositie ook weer aan
het licht gebracht. Het vervoer van de zwaar eikenhouten ombouw, afgedekt met een (gebroken)
hardstenen zerk waarop enig beeldhouwwerk, was een zwaar karwei dal door de Koninklijke
Landmacht is geklaard.
10.     "in t Clooster eerlijk begraven": de Hollandse graven lieten zich traditioneel uiterst eenvoudig
begraven. De resten zijn thans in een eveneens uiterst eenvoudige, maar zeer stijlvolle tombe geplaatst,
binnen een terrein waarin gedeelten van de vroegere abdij boven het maaiveld zichtbaar zijn
opgemetseld.
-ocr page 30-
Joodse riten en symbolen:
hun betekenis voor de
tuinkoepels aan de vecht
De tuinkoepels of theehuisjes mogen ook elders in Nederland voorkomen, het is alge-
meen bekend dat ze in hoge mate typerend zijn voor de Vechtstreek. Evenzo is het
waar dat men tuinkoepels bouwde in de 15e, 16e en 19e eeuw; het is opvallend dat de
meeste werden gebouwd in de 17e en 18e eeuw, toen welgestelde Portugees-Joodse
kooplieden hun buitenverblijven in de Vechtstreek betrokken.
Bij het bestuderen van de koopakten van Vechtevoort, een hofstede die al voor 1633 in
de Breedstraat te Maarssen lag en die vanaf 1684 tot 1763 eigendom is geweest van
Portugese Joden, vonden we een bepahng die onderstreept wat we in de titel beweren.
In 1763 verkoopt Jacob Teixeira de Mattoz de hofstede-buitenplaats Vechtevoort
'aan de niet-Joodse burger Willem Henskes voor ƒ 7000,—. Voor dit bedrag krijgt de
nieuwe eigenaar ook de oude inboedel, zoals een marmeren tafel met vergulde voet en
een ledikant met een "catoenen behangsel, maar, en dat staat er heel nadrukkelijk:....
uitgezonderd nog tans de Loverhutt, die de Transportant (Teixeira de Mattoz) aan
zich zelf behoudt".
Het is zeker niet gewaagd om te veronderstellen dat die "Loverhutt" de theekoepel van
Vechtevoort was.
Wat is een Loverhut?
"Zeven dagen zult ge in hutten wonen", luidt een Joods gebod. Een volle week leven,
althans de maaltijden gebruiken, in een wankele hut onder een broos dak om op die
manier de broosheid van het leven te ervaren.
De hut, de loofhut, kan de herinnering versterken dat men onder de hoede van God
ook in de woestijn beschermd en veilig was. Ieder jaar reeds voor de Grote Verzoendag
moet met de bouw van de Loofhut worden begonnen, want vijf dagen na Grote
Verzoendag begint het Loofhuttenfeest. Een loofhut moet primitief zijn en dit kan
vooral bij de constructie van het dak tot uiting komen. Daarom maakte men het dak
van bodemprodukten als: twijgen, stro, hooi en riet.
Maar......het loofhuttenfeest wordt gevierd eind september-begin oktober en dan kan
in Nederland de regen gestadig vallen! Een broosdak kan in het Midden-Oosten de
kracht van zonnestraling breken, maar kan niet verhinderen dat in de lage landen bij
de zee, de regen als spelbreker optreedt bij het Loofhuttenfeest.
In deze streken heeft de Loofhut een solide dak nodig.
In het boek van Ph. de Vries: "Joodse ritten en symbolen", (Zutphen 19292) vonden we
een afbeelding naar een tekening van Picart, die een Loofhut voorstelt met zo'n solide
dak. Het is een koepelvormig dak met daaronder riet en hooi, gevlochten tot een
krans, die recht boven de gedekte tafel hangt.
Het is hoogst merkwaardig dat de afbeelding in de tekst onbesproken bleef; er is
namelijk weinig verbeelding nodig om in de Loofhut van Picart een theekoepel te her-
kennen.
De Loverhut inde Vechtstreek stond in de 17e eeuw op vele plaatsen grond- en nagel-
vast - het was de theekoepel.
-ocr page 31-
31
"In de Loofhut", naar een tekening van Picart (4)
Teixeira de Mattoz wilde in 1763 de koepel niet behouden om er op mooie zomerse
dagen een kopje thee te gaan drinken. De koepel, zijn Loofhut, had voor hem een
grotere betekenis.
Op een prent in de zegepralende Vecht van 1719, zien we drie Maarssense theehuisjes
die dicht bij elkaar aan de Vecht tegenover de Langestraat staan. Het is opvallend dat
de prent gemaakt werd in een periode toen de huizen, waarbij de theekoepels behoor-
den, bewoond werden door Portugese Joden. Het voorste huisje hoort bij Huis ter
Meer, dat door de eeuwen heen bewoond werd door de Maarssense Ambachtsheer,
maar dat in het begin van de achttiende eeuw verhuurd was aan Abraham Nehemia
Cardoso.
Het tweede huisje, met het koepelvormige dak, hoort bij Vechtendaal, de hofstede die
volgens een notariële akte in het begin van de achttiende eeuw eigendom was van
Aaron Nunes Henriques.
Het derde tuinhuisje, op het terrein van Vechtevoort, behoorde aan Bueno de
Mesquite.
Bij de theehuisjes kan men drie hoofdvormen onderscheiden. Het oudste type heeft
een vierkant grondvlak en een wolfdak. In de Vechtstreek zijn ze verdwenen. Het
waren plompe gebouwtjes die in de zeventiende eeuw aantrekkelijker werden, toen
men het wolfdak verving door een pyramide-vormig dak.
Het tweede type heeft een zes- of achthoekig grondvlak en een koepelvormig dak. De
meeste zijn tegen het einde van de zeventiende eeuw en in het begin van de achttiende
eeuw gebouwd.
Terecht kon men toen van tuinkoepels spreken.
Een goed voorbeeld van dit type is de fraaie koepel van Vreedenhoff bij Loenen, die
-ocr page 32-
32
Tuinkoepel van Leeuwenhurg'ie Maarssen na de
restauratie van 1976.
Foto: C. Fierst van Wijnandsbergen.
echter eerst in 1776 werd gebouwd, toen elders in de Vechtstreek al voorbeelden van
het jongste type theekoepels waren te vinden. Omstreeks het midden van de achttiende
eeuw raakten de tuinen met de rechtse paden en geschoren heggen in discrediet. De
eens zo bewonderde tuinen, aangelegd volgens de Le Nótre-stijl vond men gekunsteld
en saai. Men ging de natuurlijke zgn. Engelse parkstijl volgen en introduceerde daar-
mee ook een nieuw type tuinhuis: lage veelhoekige of ronde gebouwtjes met over-
springende rieten daken, met daaronder een uitgeschulpte rand van hout.
Op de afgebelde prent uit de Zegepralende Vecht is het oudst type vertegenwoordigd
door het voorste tuinhuisje, dat van het Huis ter Meer. Het is na 1672 gebouwd,
minder plomp niet alleen door het pyramidedak, maar ook door het vierkantige
torentje daarboven en de siervaas. Daniël Stoopendaal heeft waarschijnlijk opzette-
lijk een mensenfiguurtje bij het rechter geopende raam getekend om duidelijk aan te
geven dat Huis ter Meer en het tuinhuis al toegerust waren met schuiframen.
Het tweede type, de tuinkoepel, staat voorbij de geschoven heg.
Men kan zich afvragen of het derde tuinhuisje er in 1763 nog stond, toen Jacob
Teixeira de Mattoz notarieel liet vastleggen dat hij, transportant van Vechtevoort, de
Lovenhut aan "zich zelf wou behouden". We veronderstellen dat het afgebeelde
onaanzienlijke huisje toen al vervangen was door de tuinkoepel, die door Willem van
Leusden in een ets werd vereeuwigd enige jaren voor het werd afgebroken.
Wij eindigen met een citaat uit het jaarboekje 1927 van Niftarlake, waarin Jac. Zwarts
over deze koepel schreef: "Woest groeide er het oude hout, wild slingerden zich de
takken en bladeren tegen de oude vervallen koepel aan het water".
Drs. D. Dekker
voorzitter,
Historische Kring Maarssen
Maarssen, Oktober 1977
Literatuur:
1.   Diverse notariëaicten betreffende Vechtevoort
2.  Jaarboekje Niftarlake 1927, artikel Jac. Zwarts.
3.   Dr. R. van Luttervelt: Schoonheid aan de Vecht, Amsterdam 1944
4.   Ph. de Vries: Joodse Riten en symbolen, Zutphen 1929-
-ocr page 33-
De eensgezindheid" te Weesp
19
oftewel de rijke geschiedenis van een
onaantrekkelijk gebouw....
Neen, het is geen mooi gebouw.
Het huis met die dichtgemetselde ramen, het hoge puntdak, die men meende met
opvallend rode dakpannen te moeten beleggen en een brutaal uit al dat rood
springende dakkapel, staat daar maar wat triest aan de helaas gedempte Achtergracht
te Weesp.
Toch is het moeilijk om in deze stad een gebouw te vinden met een rijkere en zinvoller
geschiedenis.
De Achtergracht werd in de eerste decennia van de zeventiende eeuw gegraven en het
gebouw "De Eensgezindheid" zal ook wel in die jaren zijn verrezen. Eerst als twee
woonhuizen waar de Rooms-Katholieken in het geheim samenkomsten hielden. In het
begin was het dus een schuilkerk die na verloop van tijd, toen de druk minder sterk
werd van de Protestantse zijde, als officiële kerk werd gebruikt.
Tenslotte werd het gebouw te klein en kocht de Rooms-Katholieke gemeente twee
branderijen aan de Herengracht die als kerk werden ingericht.
Dat gebeurde in het jaar 1794 en in het zelfde jaar werd de kerk aan de Achtergracht
verkocht aan een letterkundig genootschap "Voor het Menschdom". Sommige
bronnen, die werden geraadpleegd, geven aan dat ook het "Departement tot Nut van 't
Algemeen" mede eigenaar werd maar als men dan elders weer leest dat de afdeling
Weesp van 't Nut eerst op 15 September 1799 werd opgericht wordt het een beetje
onduidelijk wie nu precies de nieuwe eigenaar is geworden.
"Voor het Menschdom "
In alle oude beschrijvingen van Weesp kan men lezen dat in het laatst van de
achttiende eeuw, om precies te zijn, op 9 November 1791 te Weesp een letterkundig
genootschap onder de zinspreuk "Voor het Menschdom" werd opgericht. Dit
genootschap bloeide zeer en telde veel geleerden onder zijn leden.
Drie delen met verhandelingen en letterkundige stukken zouden door het genoot-
schap zijn uitgegeven en wel in de jaren 1793-1794 en 1798.
Het heeft niet zo lang bestaan, in het begin van de negentiende eeuw werd de club
ontbonden. Het schijnt dat het departement van de maatschappij "Tot nut van 't
Algemeen" de werkzaamheden voor een gedeelte heeft voortgezet.
Die verhandelingen van het genootschap en die geleerden van naam hebben ons lange
tijd geïntrigeerd. Waar zijn die verhandelingen gebleven en wie waren die geleerden
van naam?
We vonden tenslotte in de universiteitsbibliotheek te Amsterdam een boekje met de
volgende titel:
Werken van het Genootschap, opgericht te Weesp, onder de zinspreuk
"Voor het Menschdom".
Uitgegeven te Amsterdam bij Johannes van der Hey.
MDCCXCVLLL(1798)
-ocr page 34-
34
Wellicht is het nuttig eerst aan te geven hoe "Voor het Menschdom" kon ontstaan en
we stuiten dan weer op bewegingen en stromingen die in het laatst van de achttiende
eeuw in West-Europa en dus ook in Nederland op gang kwamen. Men noemt die
stromingen respectievelijk: Verlichting, Rationalisme en Romantiek.
In die jaren ontstonden vele wetenschappelijke genootschappen. Een van de
bekendste is het Teyler's Genootschap te Haarlem. Het bestaat nog. En zo, in de geest
van de die tijd, werd ook te Weesp een soortgelijk genootschap opgericht.
Verspreiding van kennis vormde ook hier de achtergrond.
Wij geven hierbij de titels weer van de redevoeringen die in 1798 voor de leden werden
gehouden:
1)  Redevoering over hét voordeelige van een deugdzaam gedrag in vergelijking van
het nadeelige van een ondeugend.
2)  Gedachten over het bloedzweeten van Jezus. Beschreeven door de Evangelist
Lucas XVH vers 44.
3)  Over de menslievendheid.
4)  Het voor en nadeelige der eerzucht.
5)  Efrata in Rauwe en getroost. "Een cantate".
6)  Redevoering over de spreuk "Eendracht maakt macht".
7)  Verhandeling over de algemene inhoud der zedenleere of overderegten en plichten
der mensen.
8)  Verhandeling over de vijandsliefde.
9)  De deugdzame alleen leeft gelukkig.
10)  Mijne wandeling, een Leerdicht.
11)  Verhandeling over de Rem of Rim, of den Eenhoorn in de Heilige Schrift.
Volgens de overzetting in onze moedertaal.
12)  Verhandeling over de onsterfelijkheid der ziele.
13)  De laster.
Voor ons in de twintigste eeuw is de keuze van deze onderwerpen vreemd en komen ze
ons onwerkelijk voor. De keus is echter te verklaren omdat men in die tijden geloofde
in de Rede, in het vermogen van de mens om door redelijk inzicht, bewust-methodisch
zijn leven met zijn ethische en ook sociale verhoudingen te vormen, te ordenen en te
ontwikkelen.
De behandelde onderwerpen zijn dikwijls geïnspireerd op godsdienstige vraagstukken
die men in overeenstemming trachtte te brengen met het menselijke verstand en de
menselijke wil om goed te zijn en braaf te leven. De krachtige taal van na de
Reformatie missen we dan ook ten enenmale.
Er bestaat een ledenlijst. Daaruit blijkt dat de leden niet alleen uit Weesp kwamen
maar ook uit de omgeving. Wij lezen b.v. dat ook mensen uit Hilversum, Naarden,
's Graveland, Hoorn, Muiderberg, Nederhorst den Berg en Amsterdam tot het
genootschap behoorden.
In het gebouw "De Eensgezindheid" is een stuk geschiedenis van Weesp geschreven.
-ocr page 35-
35
"Het Nut"
F. Boogaard, de auteur van het uitvoerige verslag over Weesp, voorkomende in het
Aardrijkskundig woordenboek van A. J. van der Aa, deelt mee dat het Departement
der Maatschappij "Tot Nut van 't Algemeen" in 1799 werd opgericht. Deze instelling
vergaderde ook in hetzelfde gebouw.
Of de notulenboeken uit de eerste jaren verloren zijn geraakt is ons niet bekend maar
we kregen wel de notulen onder ogen vanaf 1814.
Het valt op dat meerdere inleidingen waren afgestemd op het godsdienstige. Een
uitzondering daarop maakte de heer A. M. van Dockum. Hij sprak in 1816 over: De
invloed van de scheikunde op de koophandel en het dagelijkse leven en in 1817 over
het onderwerp: Dampkringslucht.
Bij de ledenwerving werd ballotage toegepast.
Het Departement Weesp heeft reeds vroeg de noodzaak gevoeld om ook op
maatschappelijk en sociaal terrein werkzaam te zijn. Dat in tegenstelling met veel
andere plaatsen waar de gezelligheid werd bevorderd.
Nog in 1898 werd daarover door P. H. Hugenholtz, de voorzitter van de algemene
landelijke vergadering van het Nut geklaagd.
Hier behoefde men dat zich niet aan te trekken want de plaatselijke afdeling riep reeds
in het begin drie nuttige instellingen in het leven.
Dat waren a) De Nutsspaarbank
b)  De commissie tot uitdeling van warme en voedzame spijzen aan be-
hoeftigen gedurende de winter. (1810)
c)   De herhalingsschool. (1847)
De Nutsspaarbank bestaat nog altijd en behoeft verder niet nader te worden
toegelicht.
De andere twee instellingen zijn verdwenen. De herhalingsschool zal wel opgericht
zijn omdat lang niet alle kinderen de gehele school doorlopen hadden. Het strekt de
Weesper afdeling tot eer dat men reeds in 1847 die misstand onderkende en er wat aan
deed. Dat was lang niet overal het geval. Nog in 1897 hadden er van de 75.000 kinderen
die in ons land van school af waren gegaan 50.000 niet de gehele school doorlopen.
Niemand kon de ouders daartoe dwingen en meestal gingen de kinderen veel te vroeg
de werkplaatsen in of gingen helpen in het bedrijf van de vaders.
Het Nut heeft in de vorige eeuw veel voor de volksontwikkeling gedaan en Weesp
kwam daarbij beslist niet achteraan.
En..... de Soepcommissie
De Commissie tot uitdeling van warme en voedzame spijzen is een uitvoerige
beschouwing waard. Zij heeft langer dan een eeuw in onze stad gefunctioneerd. In de
wandeling sprak men van de Soepcommissie.
Tijdens de Franse overheersing stond het er in Weesp niet zo best voor.
Industrieën die altijd werk en brood aan de inwoners verschaften bestonden niet
meer. Het koren voor de brandewijnindustrie mocht nu alleen voor brood worden
gebruikt. De oorlogsomstandigheden veroorzaakten veel armoede en opnieuw
deed het departement tot nut van 't algemeen er wat aan. Men maakte een plan tot
uitdeling van warme en voedzame soepen aan noodlijdende burgers binnen de stad
Weesp. Dat werd inde vergadering van 29 October 1910 vastgesteld en een speciale
commissie benoemd die voor de uitvoering verantwoordelijk zou zijn.
Op twaalf December van dat jaar moest de stadsomroeper met het bekken luid een
voorschrift omroepen:
-ocr page 36-
36
"De behoeftige ingezetenen dezer Stad die gebruik begeren te maken van warme
soupen die gedurende deze winter zal uitgedeeld worden, kunnen zig ten dien einde
aanmelden bij de Commissie dewelke zal zitting houden op overmorgen, zijnde
Woensdag de 15e dezer, 's avonds van vijf tot acht uur in het Burgerweeshuis
alhier". Er meldden zich 149 huisgezinnen, tesamen 485 zielen. Eenjaar later bleek
dat getal uitgegroeid te zijn tot 644 mensen. In 1811 telde Weesp 3038 inwoners
waaruit blijkt dat het percentage behoeftigen vrij groot moet zijn geweest. In de
winter 1812-1813 moesten zelfs 824 mensen aan voedsel worden geholpen bij
ongeveer hetzelfde inwonertal.
Op 28 December 1812, nog gedurende de Franse bezetting werd de volgende brief
door de soepcommissie ontvangen.
Weesp, den 28 December 1812               De Maire der Stad Weesp
Aan de commissie tot de soepuitdeling.
Bij eene missive in dato 21 December 1812 werd ik door den Heer Prefekt
uitgenodigd om op den ontvangst zijner missive mijne invloed te gebruiken, ten
einde even als zulks elders geschiedt een bijeenzameling van gelden te doen, ten
einde daar door het lot der Armen en noodlijdenden te verzachten.
Het was ook door middel eener collecte waardoor men een fonds zoude
bijeenzamelen om warme en voedzame soup uittedeelen.
Het was onnodig dat ik eenige maatregelen nam, of het verzoek volbragt, dewijl
Gijl. mijne Heeren reeds voorlang zijt werkzaam geweest en mijne toestemming
alsmede bekomen had, ten einde eene Collecte te doen.
Uwe pogingen zijn met eene uitkomst bekroond, welke de verwagting te boven
gaan.
Het is mij aangenaam geweest dit aan den Heer Prefekt te kunnen mededeelen,
alsmede den ijver welke UI. bezield om wel te doen.
Ik neem deze gelegenheid waar om U.Ed. mede tedeelen de berekening der kosten
voor 150 Portiën, mij door de Heer Prefekt toegezonden ten einde zoo het door
U.Ed. mogt nodig geoordeeld worden tot maatstaf te dienen.
6 Maten Gort                       2                      17                      
25 pond vleesch                    4                        7                        8
Groenten                                                   15                      
Afkooksel van Beenen                              14                      
Een maat zout                                          14                      
Vuur                                                          14                      
ƒ. 10                        1                       8
Ik ben tevens geauthoriseerd. Mijne Heeren om met voor de uitdeling
gedecerneerde personen, over te gaan tot het gebruik der verzamelde penningen,
ten andere verzorgt gedetailleerde lijsten, zoo van den ontvangst als van 't gebruik
daarvan te maken, te doen formeeren en aan den Heer Onder-Prefekt in te zenden.
Het eerste vervalt vanzelve en het laatste alleen zoude overig blijven. Het is daarom
Mijne Heeren, dat ik U.Ed. verzoeke om wel de goedheid te willen hebben, mij
instaat te stellen aan 't laatste point te kunnen voldoen.
Ik verzoek U.Ed eindelijk mij wel te willen informeeren zoo het fonds dat door
U.Ed. is ingezameld niet toereikend mogt zijn, ten einde met E.Ed. middelen te
beramen, om in het tekort te voorzien.
-ocr page 37-
37
Geheft de verzekering aan te nemen van mijn bijzondere Hoogachting, Mijne
Heeren.
UEDW dienaar
J. Brascamp.
Uit de berekening van de Prefekt bHjkt dat 150 maakijden Tien gulden, Een stuiver
en Acht duiten moesten kosten.
De inzameling bracht in 1811 ruim F. 722.— op en in 1812 zelfs ruim f. 1058.—.
Gedurende de gehele negentiende eeuw bleef de soepcommissie werkzaam zodat
men rustig de gevolgtrekking kan maken dat deze eeuw voor Weesp niet zo gunstig
is geweest.
Van jaar tot jaar ging de commissie aan het werk. In September of Oktober
vergaderde men voor het eerst. Er werd dan besloten om een rondgang door de
gemeente te houden en bij de beter gesitueerden aan te kloppen voor een bijdrage
waarvan de opbrengst 's jaarlijks schommelde tuussen f. 600.— en f. 1200.—.
In het jaar 1849 kwam een vierde deel van de bevolking in aanmerking voor de
uitdeling.
Men kokte in een keuken van het Bartholomeus gasthuis en de benodigde
grondstoffen werden bij de Weesper winkeliers en zakenlieden ingekocht bij
inschrijving. Het St. Bartholomeus gasthuis is een zeer oud gebouw. Men weet niet
wanneer het gesticht werd. In ieder geval ver voor de reformatie. Men mag het
onder de zogenaamde godshuizen rekenen. Het staat achter het stadhuis en bij
verschilllende verbouwingen heeft de gemeente Weesp steeds meer van de
bestaande ruimten in beslag genomen.
Op dit moment is er weer een gedeelte van de gebouwen in restauratie. In het
allereeste begin werden de vreemdelingen die Weesp bezochten er geherbergd maar
later werden de wezen van het Armenweeshuis daar ondergebracht en in een nog
later stadium ook de wezen van het Burgerweeshuis alsmede behoeftige en
bejaarde mensen.
Bij het lezen van de notulen van de soepcommissie zijn we zeer onder indruk
gekomen van de wel zeer benarde omstandigheden waarin velen de winter
ingingen. Tekort aan voedsel en verwarming. In een latere tijd zorgde de comissie
ook voor het verstrekken van brandstof en het ter beschikking stellen van
brandstoffen tegen verlaagde prijs.
In 1910 vierde men het honderdjarig bestaan van de soepcommissie. Er werd toen
op 31 Oktober vergaderd. De collecte had nog f. 600.— opgebracht. De notulen
van deze vergadering zijn de laatste die wij onder ogen hebben gehad. In 1912 werd
de Armenwet herzien en zal de soepuitdeling verder wel door de gemeentelijke
instanties zijn verzorgd.
Men is echter nog geruime tijd doorgegaan en deze aktiviteiten verdwenen ten
slotte bij het inwerking treden van de Bijstandswet.
In het jaar 1835 was de heer Van Dockum secretaris van de commissie. Daarbij een
vergadering moest verzuimen kwam het volgende verslag in het notulenboek te
staan. Om de humor die er in voorkomt willen wij U dat verslag niet onthouden.
Notulen 26 Januari 1835.
Bij absentie van mij ondergetekende had het lid J. van Achter de goedheid het in
deze vergadering verhandelde te notuleren, als volgt:
-ocr page 38-
38
Eenvoudig werd er thans besloten
't Getal der portiën te vergroten
Voor hen die hongerig van maag
Zich met een nederige vraag
vervoegde bij de waarde Heren
Geen mens moet warme spijs ontberen
Nog viel er een besluit, en wel
Om deze winter in de cel
Waar soep gekookt wordt, door het sterven
Van Pieter Bos, die wij nu derven
Zijn zoon Cornelis toe te staan
In 't werk van koken voort te gaan
EN naar de grijze Constitutiën
Te zorgen voor de distributiën
Geen Houtman was bij ons present
Geen Secretaris, maar in 't end
Werd toch besloten, zonder dezen
De vroegre notulen te lezen
Waarna men ter vergadering
Als naar gewoonte wijn ontfing.
In kennisse van mij,
Van Dockum - Secretaris,
Wij hebben getracht, al was het dan maar summier, de geschiedenis weer te geven
van een stuk sociaal werk in de negentiende eeuw.
Het werd ondernomen door eigen burgers ten dienste van medeburgers die door
omstandigheden noodlijdend waren geworden.
Maar het is allemaal begonnen in de "Eensgezindheid". Daar werden de eerste
besluiten genomen.
Het gebouw heeft een belangrijke staat van dienst. Driehonderdvijftig jaar heeft
het daar gestaan. Het werd gebruikt als woonhuis, als kerk, als lokaal voor gezellig
verkeer, als cultureel centrum en als sportclublokaal.
Tegenwoordig is er een gedeelte verhuurd aan de voetbalvereniging Rapiditas.
Daar wordt ook gebiljart, er is een bridgeclub en het totobureau.
Het andere gedeelte wordt gebruikt voor verschillende sporten als judo, boksen, er
is een karateschool en gelegenheid voor bejaardengymnastiek. Altijd vervulde de
"Eensgezindheid"een functie voor groepen van mensen die eensgezind iets
nastreefden.
Daarom is achteraf de naam nog niet zo slecht gekozen.
Weesp, september 1977                                                               Jac. Salomons
Geraadpleegd werden in het archief van de gemeente Weesp de notulenboeken van
het Nut en van de soepcommissie en de voorhanden zijnde correspondentie van
deze instellingen.
Verder: Werken van het Genootschap, opgericht te Weesp, onder de zinspreuk
"Voor het Menschdom ", Uitgegeven te Amsterdam bij Johannes van der Hey
(1798).
Oude beschrijvingen van Weesp door Barent Peelen en Johannes Houtman en F.
Bogaard.
-ocr page 39-
Gaan en komen
in de vechtstreek
Terrecht heeft onze rijke oude historie de volle aandacht. Recenter verleden
daarentegen herkennen we meestal nog niet als geschiedenis, en vaak kunnen we ook
onvoldoende afstand nemen voor een beschouwing erover.
Toch is soms juist wat kort geleden geschiedde boeiend, in het bijzonder als we het
kunnen plaatsen in een wijder historisch perspectief. Zo'n verschijnsel is b.v. de snelle
bevolkingsgroei van onze streek in de laatste decennia, het onderwerp van ons artikel;
een van de eerste vragen daarbij is, of hier sprake is van een plotselinge verandering.
Eerst enige cijfers, die wat houvast geven, en wel omtrent het bevolkingssverloop in
een aantal gemeenten (tabel 1).
TABEL 1
Aantal inwoners in:
                                                          1815                      1947                      1975
600
22251
2445
7898
16348
2313
5955
10579
2981
6795
4256
12977
25749
808
1461
2721
Zuilen
Maarssen
Breukelen
Loenen
Vinkeveen, Mijdrecht en Wilnis
Kockengen
Totaal exclusief Zuilen en Loenen                                    9800                   28300                   55400
De gegevens van 1947 en 1975 zijnresp. ontleend aan volkstelling en gemeentelijke op-
gaven, die van 1815 aan een enquette, door het Departement van Oorlog ingesteld.
Ter toelichting nog het volgende.
Uitgegaaan is van de huidige gemeentegrenzen. Een geheel bevredigende herrekening
van het aantal inwoners tijdens de vroegere situaties was niet altijd geheel mogelijk,
maar de onzekerheden zijn niet van dien aard, dat ze afbreuk doen aan de
bruikbaarheid van de cijfers.
Loenen hoorde in 1815 grotendeels niet tot de provincie Utrecht, en Zuilen was in 1975
opgeheven. Daardoor ontbreken de cijfers van deze jaren voor die gemeenten.
Een klein deel van de aanwas van Maarssen en Loenen in 1975 is veroorzaakt door
grenswijziging, resp. met Zuilen en Loosdrecht. In de cijfers voor oudere jaren is dit
niet gecorrigeerd, maar in het verdere betoog is er wel rekening mee gehouden.
Vinkeveen, Mijdrecht en Wilnis zijn tezamen behandeld wegens onderlinge
grenswijzigingen in 1882.
We zien uit deze tabel, dat de groei de laatste dertig jaar gemiddeld bijna zeven maal zo
snel ging als in de honderddertig jaar daarvoor.
In het eerste tijdvak is die groei vrij gelijkmatig verlopen. Dit bleek o.m. uit een
tussentelling over de periode van 1920-1947.
En ook was die groei gelijkmatig over diverse gemeenten verdeeld, behoudens de
verstedelijking van Zuilen, en, vooral voor 1920, een achterblijven van Kockengen.
-ocr page 40-
40
Ook na 1947 blijft die groei gelijkmatig; pas na 1975 wordt de verstedelijking van
Maarssen explosief.
Het lijkt bij deze cijfers, alsof een geleidelijke natuurlijke bevolkingsgroei na 1947 in
een stroomversnelling komt door immigratie van elders.
De werkelijkheid is echter genuanceerder, en ik hoop dit aan te tonen aan de hand van
een tweede tabel.
TABEL 2
Percentage R.K. in:
1839
1947
Zuilen
34
33
Maarssen (excl. Tienhoven)
45
31
Breukelen (excl. Roiwiel-Loenersloot)
49
24
Loenen (excl. Vreeland-Loenersloot)
28
22
Vinke veen-Mijd recht-Wilnis
57
48
Kockengen
40
40
Loenersloot
46
28
Vreeland
29
12
Ruwiel
46
21
Tienhoven
II
3
Deze cijfers verschaffen meer informatie dan op het eerste gezicht lijkt.
De Reformatie in de zestiende eeuw had op het Utrechtse platteland aanvankelijk heel
weinig aanhang. Noch het volk, noch de meeste gezagdragers voelden er voor, en
protestantiseringspogingen vanuit de stad Utrecht ondervonden heftige tegenstand.
Een en ander blijkt duidelijk uit een tweetal onderzoeken, ingesteld door de
Provinciale Synode van de Ned. Hervormde Kerk.
Nu blijkt, dat onder gelijksoortige omstandigheden elders in het land, b.v. rond Delft
en Alkmaar, en bezuiden de stad Utrecht, de plattelandsbevolking niet alleen rond
1600, maar ook in 1839 in de grote meerderheid R.K. is gebleven. Daarbij moest dan
wel aan de voorwaarde voldaan zijn, dat van R.K. zijde reeds rond 1600 iets aan
zielzorg kon worden gedaan, maar dat was in de Vechtstreek wel het geval.
In de Vechtstreek zijn de Katholieke percentages echter veel lager, en dit is alleen
verklaarbaar door een externe oorzaak, namelijk de immigratie, die hier duidelijk
aanwijsbare oorzaken heeft, namelijk de verveningen en vooral de ontwikkeling van
de Vechtstreek als recreatiegebied voor Amsterdamse kooplieden.
Als immigratiefactor zijn die kooplieden zelf trouwens op den duur van minder belang
geweest dan hun dienstpersoneel, niet alleen qua aantal, maar ook omdat de ongunst
der tijden de kooplieden weer deed vertrekken, terwijl het personeel vaak achterbleef.
Soms hebben de verschillen in percentage van tabel 2 merkwaardige oorzaken.
Vinkeveen had in 1839 het hoogste percentage Katholieken, namelijk 72. De
oorzaak hiervan is, dat de pastoor in de Reformatietijd een mannetjesputter was
(bijnaam: de grote God van Vinkeveen), die zijn kudde met straffe hand bijeen
hield, en op de mededeling van het komend synodaal onderzoek door de
predikant van Mijdrecht, reageerde door zich eerst fink te bedrinken en zich
vervolgens met de vrouw van deze predikant te gaan vermaken. In Tienhoven
daarentegen, met het laagste percentage Katholieken, lag in 1610 de pastoor met
zijn parochianen overhoop, en toen bovendien nog bleek, dat hij ergens in
Friesland een moord had gepleegd, kon hij zijn biezen pakken, en werd vervangen
door een predikant, die met een flinke goodwill kon beginnen.
-ocr page 41-
41
En het verschil tussen die twee pastoors zien we dus nog op de kerkelijke kaart
van vandaag!
De religieuze verschuiving tussen 1839 en 1947 toont aan, dat de vroegere
ontwikkeling zich heeft voortgezet. In typische forensengemeenten vertoonde het
percentage Katholieken toen een sterke daling (Bussem van 92 naar 35, Hilversum van
66 naar 27), maar in statische plattelandsgemeenten met ongeveer de helft katholieken
bleef de situatie gedurende deze eeuw constant. De Vechtstreek nu neemt een typische
tussenpositie in.
Conclusie: een langzame immigratie en forensering, evenals in de tijd voor 1839. De
gegevens van tabel 1 tot 1947, waaruit ook blijkt, dat de Vechtstreek voordien sneller
dan het gemiddelde platteland, maar bepaald niet explosief groeide, bevestigen deze
conclusie.Er is dus voor 1947, en zelfs voor 1839, sprake geweest vaneen voortdurend
vestigingsoverschot, dat de religieuze samenstelling van de bevolking aanmerkelijk
wijzigde. Maar na 1947 is het tempo wel aanmerkelijk versneld.
Is er ook een levensbeschouwelijk verschil tussen de immigranten van na 1947 en de
oudere bevolking (waarvan we overigens net hebben geconstateerd, dat ook zij niet
bepaald steeds van autochthone oorsprong was)?
De ontkerkelijking na 1947 bemoeilijkt een analyse, en ook de vele wijzigingen van
gemeentegrenzen na 1947 maken een vergelijking niet gemakkelijk.
Meer houvast bood tot voor kort nog de politieke overtuiging, en deze cijfers zijn voor
ons doel erg bruikbaar, omdat gegevens per stembureau beschikbaar zijn.
In het bijzonder de gemeente Breukelen kan als voorbeeld dienen: hier liggen twee qua
inwonertal ongeveer even grote gebieden met oude en nieuwe bewoning vlak bij
elkaar. En gesteld kan worden, dat de cijfers bepaald opvallend zijn.
TABEL 3
Raadsverkiezingen Breukelen 1974
Oudbouw          Nieuwbouw            Gemengde
buurten
16%
5%
7%
25%
12%
23%
9%
8%
13%
14%
7%
9%
16%
27%
20%
11%
20%
17%
5%
10%
6%
3%
9%
4%
S.G.P. + G.P.V.
C.H.U.
A.R.P.
K.V.P.
V.V.D.
P.v.d.A.
P.P.R.
D'66
De klassieke confessionele partijen komen dus in de oude wijken op 64%, in de nieuwe
wijken op 32%, en in de gemengde op 52%.
Bij de klassieke niet-confessionele partijen zijn de cijfers juist omgekeerd, namelijk
resp. 27, 47 en 37.
En bij de jongere niet-confessionele partijen is de tegenstelling met de confessionele
nog sterker: 8, 19 en 10.
Een duidelijker bewijs van verschil in overtuiging is moeilijk denkbaar.
De gegevens van de Kamerverkiezingen in 1977 wijzen in dezelfde richting. Ze
lenen zich echter moeilijk voor een vergelijking door de verschuivingen in de sterkte
van de partijen, het hogere opkomstpercentage en de verlaging van de
-ocr page 42-
42
kiesgerechtigde leeftijd. Ze geven echter wel aanleiding tot de conclusie, dat het
verband tussen levensbeschouwing en politieke keuze minder sterk is geweest dan
in 1974.
En dit was dan het eind van de cijfers.
Wat hebben ze geleerd, of misschien beter gezegd, wat hebben ze bevestigd?
Ze hebben geleerd en bevestigd, dat onze streek reeds eeuwenlang een
immigratiegebied is geweest, en dat dit immigratieproces zich langs lijnen van
geleidelijkheid heeft afgespeeld. Juist door deze geleidelijkheid is dit immigratieproces
zonder grote controverses verlopen.
En ook daarin manifesteert zich dan weer het opnemingsvermogen van onze
Vechtstreek, zo mooi, dat de gaande man het in aantal steeds heeft afgelegd tegen de
komende.
Breukelen, september 1977                                                          R. T. van de Geer
Belle terug op Zuylen
Ongeveer tweehonderd jaar na het laatste verblijf van de achttiende.eeuwse schrijfster
Belle van Zuylen op het slot, waaraan zij de naam ontleent waaronder zij in Nederland
het best bekend is, werd in oktober 1975 aldaar een genootschap Belle van Zuylen -
Association Isabelle de Charrière opgericht.
Een dubbele aanduiding, want zij schreef in het Frans en in de Franstalige cultuur is zij
weer het beroemdst onder de naam Isabelle de Charrière, de naam van haar Zwitserse
echtgenoot.
Het Symposium en de tentoonstelling, in 1974 op initiatief van de Werkgroep XVIIIe
Eeuw aan haar gewijd, hadden hiervoor de impuls gegeven. Bij een groot aantal deel-
nemers bleek de behoefte te bestaan verder activiteiten te ontplooien om de werken en
brieven van deze misschien belangrijkste literaire figuur uit deze eeuw in ons land
-ocr page 43-
43
dichter bij het publiek te brengen. Voor velen was zij na twee eeuwen alleen nag een
naam, terwijl juist in de laatste jaren duidelijk is geworden hoezeer haar werk een lezer
van vandaag kan boeien.
Nu enerzijds, dank zij subsidies van de Nederlandse Stichting voor zuiver
wetenschappelijk onderzoek (ZWO) een redactie bezig is een uitgave van de
Verzamelde Werken en brieven van Belle van Zuylen voor te bereiden, die het
mogelijk zal maken binnen enkele jaren voor de eerste maal kennis te nemen van een
oeuvre dat voor minstens de helft nooit eerder werd gepubliceerd, leek het anderzijds
noodzakelijk een Genootschap te stichten dat zich met andere activiteiten. Belle van
Zuylen betreffend, bezighoudt. Het doel van het Genootschap is, behalve het onder-
steunen en behulpzaam zijn bij de uitgave en verspreiding van haar werk, het
beschermen, klasseren, bestuderen en verzamelen van herinneringen en ducumenten,
hulp bij het behoud van de plaatsen waar haar leven zich heeft afgespeeld, halfop het
Slot Zuylen, half in Le Pontent in Colombier bij Neuchatel. het Genootschap wil
brieven en correspondentie verzamelen, archiefonderzoek verrichten en een volledige
documentatie, met inbegrip van literatuur van en over haar, bijeen brengen, zodat er
een studiecentrum ontstaat. Eenmaal per jaar wordt een informatie-bulletin (Lettre de
Zuylen) uitgegeven met nieuws in het nederlands, Engels en Frans over uitgaven,
studies, publikaties, illustraties etc.
Het eerste nummer van het bulletin is in september 1976 verschenen, het tweede in
september 1977.
Met overige activiteiten is inmiddels een begin gemaakt: op de jaarlijkse herdenking te
Zuylen in Oktober 1977 werd een tweetal voordrachten over het werk van de schrifster
gehouden en werden fragmenten uit één van haar toneelstukken gespeeld.
Sommigen vragen zich weleens af waar die plotselinge belangstelling voor Belle in onze
tijd vandaan komt. In feite is zij minder plotseling dan het lijkt. In haar eigen tijd trok
zowel "Le Noble" (haar eerste en enige publikatie in Nederland) sterk de aandacht,
evenals werken die zij 20 jaar later in Zwitserland liet verschijnen en waarvan er een
paar herhaalde malen werden herdrukt. Maar wat bij het publiek vrijwel onbekend
bleef en zeker literair niet het minst belangrijke is - dat waren haar brieven. Haar
correspondenten, Constant d'Hermenches, James Boswell, Benjamin Constant,
familieleden en vele anderen, hebben er de waarde van ingezien en haar brieven, zoals
d'Hermenches haar schreef "voor het nageslacht" bewaard. Die bekendheid als
epistolair talent is begonnen, nadat de Franse criticus Sainte-Beuve er kennis van had
genomen. Later heeft de Zwitserse geleerde Philippe Godet een deel van haar werk en
brieven opnieuw openbaar gemaakt in het begin van deze eeuw. Maar er moest nog
veel meer gebeuren, en wij hopen dat ditmaal, dank zij de medewerking van velen
zowel in Nederland als ver darbuiten, het werk van Belle van Zuylen-Isabelle de
Charrière de bekendheid zal krijgen die haar toekomt. Levend in een woelige tijd, de
hoop kennend van de Verlichting, de verschrikkingen van de Patriottentijd en de
Franse Revolutie, was het bij haar dood in 1805 niet te voorspellen hoe de wereld er
zou gaan uitzien. Maar zij heeft die tijd meebeleefd; in haar brieven, romans, novellen,
toneelstukken en pamfletten ziet men de neerslag daarvan bij iemand die uiterst
gevoelig was voor alles wat het leven boeiend, ongrijpbaar en onbestendig maakt.
Belle van Zuylen lezen betekent dan ook geconfronteerd worden niet alleen met een
tijd die veel dichter bij ons ligt dan men zou denken, maar met een mens die van elke
tijd is.
October 1977                     '                                                             Simone Dubois
-ocr page 44-
Restauraties aan de
kerk van Breukelen
De kerk van Breukelen staat in de steigers. Van buiten evenwel is daar niets zichtbaar,
want het zijn nog papieren steigers. Hetgeen zeggen wil, dat alle tekeningen,plannen
en bestekken, adviezen en zegjes die gezegd moeten worden, gezegd en gedaan en
gemaakt zijn. Het hele pak bescheiden ligt op het daartoe bestemde en, naar gehoopt
wordt, ook geëigende bureau. En dat al maanden.
Het wachten is op het openen van de subsidiekraan van Monumentenzorg en dan
kunnen de papieren steigers plaatsmaken voor de bouwsteiger.
Deze voorgenomen restauratie was mij een aanleiding om nog eens in ons oude
kerkelijke archief na te kijken hoe vorige restauraties aangepakt zijn. Er is immers veel
en op veel en op verschillende tijden aan de Breukelse kerk gerestaureerd. Het waren
niet allemaal even geslaagde restauraties. Aan de lijnen van het bouwwerk is bepaald
geweld aangedaan, toen in het koor van de kerk een ingang werd geforceerd in een stijl,
die geheel uit de toon valt, evenals die die vlak bij de toren in de noordmuur van het
schip werd gemaakt.
Bekend is, dat in 1703 de toren tegen de vlakte ging. Hij was totaal verzakt en op een
kwade dag kwam hij, in de meest letterlijke zin op de mestvaalt terrecht.
Een en ander blijkt uit de oude rekeningboeken, die ik er eens op nageslagen heb. Het
interesseerde mij hoe die restauraties gefinancierd werden. Ten aanzien van de
torenrestauratie heb ik niet voldoende materiaal naar mijn zin weten te vinden.
Waarschijnlijk heeft men er voor een en ander wel een bijzondere rekening
opnagehouden. Men doet dat in de periode in de 19e eeuw, waarin men een restauratie
volgens een zesjarenplan uitwerkte immers ook.
Wel is het verleidelijk om een paar dingen over de torenrestauratie van 1703-1705 te
memoreren, feitjes die uit de gewone jaarrekening van kerkvoogden naar voren
komen.
De toren ligt op de mestvaalt, in de meest letterlijke zin, zoals ik meldde. De mestvaalt
was n.1. een kerkelijk bedrijf.
Er was een kerkelijke vuilniskar, die in het dorp rondging. Soms moet daar wat aan
"verstelt" worden, zo in 1703 voor f. 31.— endat was niet mis. Aaltje Willems kreeg in
dat jaar f. 40,— voor haar bemoeienissen bij het ophalen van het huisvuil, wat zij naar
het "kerkhof bracht. Jan Keessens ontving "voor vier en veertig dagen en een schoft
van modderen aan de vaalt van het kerkhof, volgens quitantie" f. 39,— 16,— 8,—.
(negenendertig gulden, zestien stuivers en acht penningen).
Ondanks de inspanningen van Jan en Aaltje, die toch ieder wel zo een anderhalve
maand in dat jaar hun beste krachten aan dit bedrijf gegeven zullen hebben, was het
geen profijtelijk jaar. Er werden slechts twee mestvaalten verkocht, samen voor f.
61.19.0. Zou dat gekomen zijn door het puin van kerk en toren, dat over het kerkhof
verspreid lag? Pas in 1704 wordt "betaald aan arbeijdsloon zoo van de fondamenten
op te graven, als de gaten te graven om de kalk in te doen, en vorders de keijsteenen bij
malkander te brengen, en het kerkhof op te ruijmen als anders, de som van f.
42.16.0.".
-ocr page 45-
45
In dat jaar 1704 maakte men zich dus al gereed om de toren te herbouwen. Er werd
puin van kerk en toren verkocht, ook oud hout.
Ik lees ook, dat er "druifsteen" verkocht werd, afkomstig van de toren althans meer
Het lijkt er op, dat de oude toren althans meer zandstenen elementen gehad heeft, dan
de toren die men in 1705 bouwde en die er nu nog staat. Misschien was die helemaal
van duifsteen. Waren ook niet de graven, die men onder de grond in de toren vond -
en opruimde - gemaakt van hetzelfde materiaal? Een en ander wijst wel op grote
ouderdom van de Breukelse kerk. Hoe oud?
Die vraag te beantwoorden vereist veel verdergaande naspeuringen dan mij nu
mogelijk zijn.
Ik laat dan de kerkvoogden van 1703/4 aan hun plezierige arbeid.
Zij brengen in rekening: "een dag uijt geweest om met van Oort te spreken wegen
duijfsteen en daaraan onkosten en verteeringe f. 1.16.0" en "voor onse daggelden f.
2.8.0." Voorts gaan zij al de steenovens af, "zoo boven als benden de stadt om de steen
te laten inschrijven, aan onkosten gehad f. 2.4.0." en weer: "voor ons daggelt f. 2.8.0."
Ook de kalkovens worden niet vergeten. De zaak moet immers hecht in elkaar
gemetseld worden. Men maakt er opnieuw een dagje van.
Het heeft er zo de schijn van, dat de herbouw van de toren in eigen beheer werd
uitgevoerd. Ik hoop in staat te zijn daar nog wat meer van op het spoor te komen.
Wanneer ik me nu wend tot de restauraties in de dertiger jaren van de 19e eeuw, dan
vind ik wel de bijzondere rekening van die restauraties. Hoewel de cijfers meestal dor
en droog zijn, lijkt het mij toch de moeite waard het financieel verslag van de
kerkvoogden, die op een geslaagd karwei in de jaren 1837-42 terugzien weer te geven
met de tekst die zij er zelf bijgezet hebben:
Buitengewone Rekening en verantwoording over buitengewone verbetering aan het
kerkgebouw te Breukelen, onder directie van den Weledel Geboren Heer G. Duuring
in qualiteit als President Kerkvoogd loopende over een tijdvak van zes
achtereenvolgende jaren van Ao 1837 tot Ao 1842 ingesloten.
Gedaan door D. de Haan in qualiteit als kerkvoogd op den 22sten december 1842.
De WelEd.Geb. Heer G. Duuring in qualiteit als President Kerkvoogd heeft met
Kerkvoogden en Heeren Notabeleder Hervormde Gemeente alhier bij inschrijving
aanbesteed de volgende percelen tot noodzakelijke verbetering van het Kerkgebouw.
1837
14 oct. Aangenomen door R. van Santen en P. van Laar
4 groote en 2 kleine ramen en een nieuwe bekoepeling
in het kruis der kerk voor een som van
dato            Aangenomen door P. Krook en D. Koning eene geheel
nieuwe consistoriekamer met een raam in het koor der
kerk voor eene som van
                                                         f. 1115,—
1838
6 jany         Aangenomen door R. van Santen en P. van Laar
5 ramen in het ruim en een nieuwe portiek achter in de
kerk voor eene som van                                                         f. 1015,—
-ocr page 46-
46
dato            Aangenomen door M. Meijer het maken van de nieuwe
eiken banken en beschot etc.
voor de som van
                                                                    f. 1320,-
1839
11 jany Aangenomen door I. Krook en D. Koning eene nieuwe
bekoepeling en 5 ramen in het koor en een plafon en
ramen in het portaal
voor eene som van                                                                 f. 747,-
f. 5531,-
Nog besteed aan het maken van een wijzerbord tot
sieraad in de kerk, dat betaald is door den WelEd.Geb.
Heer G. Duuring en aan de kerk present gedaan boven
Zijn WelEd.Geb. belangrijke bijdragen.
Uit de dan volgende verantwoording blijkt, dat het gehele bedrag van de totale
aanneemsommen in die jaren bijeengebracht is uit de vrijwillige bijdragen uit de
gemeente.
In 1838 beliepen die bijdragen voor dit doel een bedrag van f. 1120,— in 1839 kwam er
f. 2194,50 bijeen, waarbij nog f. 44,— geteld mocht worden wegens te vroeg betaalde
aanneemsom, waarop echter 5% rente ingehouden mocht worden. Hetzelfde grapje
leverde bij een andere aannemer nog eens f. 2,— op.
In 1840 kwam erf. 605,— aan bijdragen binnen uit de gemeente en in 1841 f. 609,— en
in 1842 tenslotte f. 1168,50,—
De heer Duuring financierde, waar nodig, de zaak voor uit eigen zak, waarvoor aan
rente werd vergoed f. 103,58.
Er bleef tenslotte een voordelig saldo van f. 33,42 over.
De gezamenlijke gewone rekeningen over dezelfde jaren leverden aan het eind een
voordelig saldo op van f.3,86.
Daarbij moet aangetekend worden, dat de in 1705 aangegane lening van f. 3000,—
tegen 3% met mevrouw Ortt-Pergens voor de torenrestauratie werd afgelost, dat men
aan 2'/2% grootboekinschrijvingen f. 10.000,— bezat, waarvan in 1837 f. 6000,—
verkocht werd, maar dat het einde van de periode die inschrijving weer tot f. 5600,—
verhoogd was.
De inkomsten uit eigendommen, als grootboekinschrijvingen en kerkbanken beliepen
in het laatste jaar, 1842 f 190,— meer dan in 1837.
Tenslotte wordt meegedeeld, dat de kerk geen schulden heeft, dan verwachte
reparatieën. Deze zouden makkelijk bestreden kunnen worden uit de gewone
middelen, die immers nu rijkelijker vloeien.
Niet zonder gerechte trots worden dan de namen van de kerkvoogden vermeld: G.
Duuring, president-, D. de Haan, administrerend- en A.G. de bruijn secretaris-
kerkvoogd.
Breukelen, september 1977                                  .                          Ds F.J. ter Beek
Bronnen: Archief van de Hervormde Gemeente te Breukelen, no. la, Acteboek 1693-1801. No.58,
Rekeningeboeck 1698-1738, no 58c. idem 1818-1918..
-ocr page 47-
Het Huis te Capelle
te Weespercarspel
In "De buitenplaatsen aan de Vecht" (Lochem 1948) schrijft Dr. R. van Luttervelt,
Het is niet mogelijk allen in ons relaas te betrekken want van hoeveel thans afge-
broken buitens zijn geen afbeeldingen overgebleven! In de omgeving van Weesp
b.v. kennen wij niet het Huis te Capelle, Drie Heuvelen, Honswijk, Lantscroon,
Opstal, Schapedoorn en de buitens der families Alderwelt en van Loon.
De Heer Wartena, thans rustend geneesheer, schreef in het jaarboekje van 1965 van
het Oudheidkundig genootschap "Niftarlake" over de buitenplaats "Demerary" bij
Weesp en noemde daarbij het
Verdwenen huis te Capelle van de rijke heer Slicher, bevattende, een fraaye
menagerie, fraayer niet in Hollant bekent is.
Het leek de moeite waard eens een onderzoek in te stellen in het rijksarchief te
Haarlem en het gemeentearchief te Amsterdam. Met een groot aantal charters en
stukken, die ik van bevriende zijde mocht ontvangen, bleek het mogelijk een overzicht
samen te stellen van het wel en wee van dit toch wel zeer vermaarde vroegere landgoed
over de periode 1629-1923.
Het oudst bekende stuk is een akte van 5 mei 1629.
Op die datum verscheen voor de schepenen van Weespercarspel, Jan Cornelisz Bout
en Gijsbert Martensz Bruyn, de burger uit Leiden, Adriaan Willemsz Witter met
speciale volmacht van Anna de Quesnoy, weduwe van Mr. Dirk Barentius van
Wieringen om te transporteren ten behoeve van Pieter Jansz Reael, Ontvanger van de
Gemeenelandsmiddelen te Amsterdam,
een hofstede, huis, berg, bepotingen en beplantingen vanouds genaamd Capelle,
waar tegenwoordiger bruijcker van is Willem Aerden, groot 25 morgen, 6 bont en
18 roeden land Weespermaat (is ongeveer 25 hectaren) en gelegen bij de stad
Weesp in de Honswijkerpolder onder Weespercarspel.
Het land strekte zich uit van de rechter Vechtoever aan de Lange Muiderweg tot over
de Gooch en de Keverdijk tot over de ringsloot van de Naardermeerse polder. Het
Naardermeer was in 1628 reeds ingepolderd maar werd in 1629 weer onder water
gezet, omdat bij de inval van een Spaans-Duits leger onder Hendrik van den Berg en
Montecuculi de gehele streek tussen Vreeswijk en Muiden onder water werd gezet.
Het landgoed is vele jaren in het bezit gebleven van Amsterdamse regenten. Van Pieter
Jansz Reael wordt in "De Vroedschap" van J. E. Elias gezegd dat hij geboren was in
1596 als zoon van Johan Reael en Hillegond Reijniersdr van Neck. Hij was koopman
en reder onder de firma Pieter Jansz Reael en Comp., woonde in de "Gouden Reael"
op de N.Z. Voorburgwal. Behalve Ontvanger van de Gemeenelandsmiddelen over de
stad en het kwartier van Amsterdam 1621; was hij Regent van het Sint-Pietersgasthuis
1607; Heemraad van de Nieuwer Amstel 1607; Schepen 1609; Luitenant der Burgerij
1620; Keurmeester van het touwwerk 1623 en Overman van de Kloveniersdoelen
1636. Hij trouwde op 13 juni 1604 met Weijntgen Oetgensdr. Uit dit huwelijk sproten
twaalf kinderen. Hij werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van F. 130.000.
-ocr page 48-
48
Op 20 juh 1643 compareerden voor notaris Salomon Hendricksz te Amsterdam Pieter
Jansz Reael en zijn huisvrouw Weijntgen Oetgensdr en maken testament. Zij
benoemden hun kinderen Anna, Frans, Hendrik en Joan tot hun erfgenamen.
Reael overleed in 1643 en werd 7 augustus in de Oude Kerk begraven.
Na zijn dood zette Weijntgen Oetgensdr zijn zaken voort en verrekende o.a. over het
jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van F. 300.000.
Bedacht moet worden dat de genoemde bedragen zeer hoog waren voor die tijd. Om
aan de tegenwoordige waarde te komen zouden we de bedragen zeker met 50 of
misschien nog wel meer moeten vermenigvuldigen.
Op 27 juni 1663 maakte Weijntgen Oetgensdr voor notaris Fran?ois Meerhout te
Amsterdam haar testament. Haar totale bezit aan roerende en onroerende goederen
heeft een waarde van 252.000 guldens. Voor één van haar kleinkinderen, Margaretha
Bas, maakt zij een voorbehoud, omdat zij haar "in haere oude jaeren op het
alderhoochste heeft bedroefd, vermits zij tot groote schandale een vreemt kint voor
het hare heeft gepoocht haer aente matigen ende sich te gelaeten als off zij daervan
selfs inde craem was gelegen ende 't selvige hadde gebaert, trachtende doordat
gepractiseerde en versierde middel de testatrice een erfgenaam bij te brengen".
Het Huis te Capelle werd toen gewaardeerd op 38.000 guldens en zal komen aan haar
kleindochter Wendela Bas, getrouwd met Mr. Jan van Loon. Wendela Bas was een
dochter van Dr. Jacob Bas en Anne Reael. Margeretha Bas was een zuster van
Wendela.
Wendela Bas, gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 8 augustus 1638, trouwde
16 december 1659 met Mr. Jan van Loon, geboren te 's-Gravenhage 9 november 1633;
hij was Luitenant der burgerij 1661; Kapitein 1673; Kerkmeester 1670; hij stierf te
Amsterdam 29 juli 1685. Zij wonnen drie dochters; Maria, Wendela en Agatha.
Wendela van Loon, geboren 8 juli 1663 trouwde 2 januari 1691 met Mr. Wigbold
Slicher, de jonge, geboren 17 oktober 1659 zoon van Mr. Wigbold en van Elisabeth
Spiegel. Mr. Wigbold Slicher de jonge was Raad 1705-1730; Hoofdschout 1719-1726;
Directeur van de Sociëteit van Suriname 1708; Regent Aalmoeseniers-weeshuis 1697;
Commissaris van het Zandpad op Muiden en Naarden 1705; Luitenant der Burgerij
1691; Kapitein 1709; Hoogheemraad van de Zeedijk beoosten Muiden 1719-1730. Hij
woonde aan de Herengracht noordzijde tussen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht.
Op 12 april 1692 vond er scheiding en dehng plaats en bij een daarbij gehouden loting
is het huis te Capelle toegevallen aan Wendela van Loon, de achterkleindochter van
Pieter Jansz Reael en daar zij getrouwd was met Mr. Wigbold Slicher de jonge, komt
het huis te Capelle thans in de familie Slicher. Uit dit huwelijk werd op 14 augustus
1699 een zoon geboren genaamd Willem, die op 21 december 1723 trouwde met Agnes
Josina van Loon, geboren 5 december 1703, dochtervan Mr. Pieterenvan Josinavan
Loon.
Op 19 januari 1729 maakten Mr. Wigbold Slicher en zijn vrouw Wendela van Loon
testament en benoemden hun enige zoon Willem Slicher, Commissaris van
Amsterdam en getrouwd met Agnes Josina van Loon, tot enige erfgenamen. Na het
overlijden van Mr. Wigbold Slicher de jonge, op 19 februari 1730 en van zijn vrouw
Wendela van Loon, op 17 januari 1732 kwam het huis te Capelle in het bezit van
Willem Slicher en Agnes Josina Van Loon.
-ocr page 49-
49
Willem Slicher woonde in een dubbel huis aan de Herengracht te Amsterdam tussen
de Vijzelstraat en de Reguliersgracht en was eigenaar van de hofstede 't Huis te
Capelle, aan de Vecht tussen Weesp en Muiden; hij hield in 1742 7 dienstboden,
bewoonde een huis met een huurwaarde van 1475 guldens, had een koets en 4 paarden
en zijn inkomen werd geschat op 16 a 18.000 guldens.
In het openbare leven had hij de volgende functies: Commissaris 1724; Kapitein der
burgerij 1722; Hoogheemraad van de Zeedijk beoosten Muiden 1741; Commissaris
van 't Weesper Zandpad 1758. In het Dagboek van 1732-1772 vermeldde J. Bicker
Raye nog enige bijzonderheden over de familie:
Tusschen Weesp en Muiden had de schatrijke heer Willem Slicher een hofstede
aan de Vecht, 't huis te Capelle. Hier had hij op den lOden mei eenige vrienden
genoodigd, waaronder ook Bicker Raye, die er in zijn koets heen was gereden.
Dien zelfden dag viel de koetsier, die de heeren gereden had, van den zolder, ten-
gevolge waarvan zijn nek op twee plaatsen "stukkent" was.
Bicker Raye ging nog verder en vermeldde dat:
Op de hofstede 't Huis te Capelle aan de Vecht, tusschen Weesp en Muiden, waren
21 juli (1767) inbrekers aan het werk geweest. Zij hadden in de eetkamer een kast
opengebroken en twee zakken met heele en halve rijders, een zak zilver en nog een
spoelkom met zilvergeld, in totaal voor een bedrag van 6000 guldens, wegge-
nomen. Ook was er nog een stapel "gecouleerde porselijne borden" ontvreemd,
maar overigens hadden ze niets "geforseerd".
Een week later kreeg de eigenaar, de rijke meneer Willem Slicher, echter zijn geld,
op 3 a 400 guldens na, terug. Er was een briefje bij waarop "heel konfuus" ge-
schreven stond: Wij Weesepers brengen het geit weerom; wij sijn seer benaut, so
gewonne, so geronne; wij hope dat onse siel rust sal hebben.
Het geld lag achter en boom bij de schuur van den boer, wiens boerderij bij het
groote huis van den heer Slicher stond, en werd 's morgens om vier uur door de
boeremeid, die uit melken zou gaan, gevonden. De meid had het geld en het
briefje bij den boer gebracht, die nog te bed lag en die om negen uur, met nog een
boer, het bij den eigenaar terugbracht. Deze was zeer verheugd en gaf den boer,
voor de meid, twee gouden rijders.
Agnes Josina van Loon, die kinderloos overleed op 19 april 1766, liet een vermogen na
van F. 489.000.
Haar man heeft haar nog enige jaren overleefd maar
op 8 September 1769 's nags om elf uure is te Amsterdam na een siekte van 5 a 6
weeken in de ouderdom van 70 jaaren overleden den Wel Edl. Gestr. Heer
Willem Slicher, oudste Commissaris der stadt, laatende seer veel geldt naar, enz.
In het dagboek wordt ook gesproken van
so een fraaye menargerie als niet fraayer in Hollandt bekent is,                    >
die zeer waarschijnlijk door hem is aangelegd.
Het vermogen, dat hij naliet bedroeg F. 864.600.
Het grondbezit van de familie Slicher werd in 1723 nog vermeerderd met 7 morgen
weiland. Er is een transportakte van 24 februari van dat jaar waarin 7 morgen worden
-ocr page 50-
50
getransporteerd door Anna Magdalena Steevens te Haarlem aan Mr. Wigbold
Slicher, Hooft-officier te Amsterdam, voor een somma van, 1004 gulden en 10
stuivers. Bij het overlijden van Willem Slicher was het landgoed nog geheel intact en
omvatte 32 morgen, 6 hont en 18 roeden Weespermaat ofwel ongeveer 32 hectaren.
Op 23 januari 1770 compareerden voor Wessel van Kleef, notaris te Amsterdam, de
heren Mr. Pieter Cipriaan Testart en Aalbrecht van Slingelandt voor zich en met
procuratie van Mr Wigbold Slicher, President van den Hove van Holland, als
excecuteurs van het testament van Willem Slicher en gaven aan de makelaar Jan
Schoonhoven opdracht het landgoed te verkopen.
Dat gebeurde op 10 februari 1770 toen de heer Jan Schoonhoven compareerde voor
Cornelis van Marken, schout, Nicolaas Schouten en Jan Langeveldt, schepenen van
Weespercarspel, en droeg in vrijen eigendom op aan en ten behoeve van de heer
Christiaan van Noorle, makelaar te Amsterdam:
een hofstede genaamd het hiuis te Capelle met desselfs heeren huysinge, stallinge,
koepel, menargerie, bespotingen en beplantingen, mitsgaders annex boeren-
woning, stalling, barg, schuur en verdere getimmertens alsmede de daar agter en
nevens leggende landerijen te samen 32 morgen, 6 hont en 18 roeden Weesper-
maat gelegen aan de oostzijde van de rivier de Vecht in de Honswijkerpolder
tussen de steden Muiden en Weesp enz. hetwelk laastelijk was beseeten bij de heer
Willem Slicher en dat vor een somma van 15.000 caroli guldens van 20 stuyvers.
Christiaan van Noorle's landhonger was nog niet gestild, want op 8 oktober 1791
kocht hij nog 12 morgen, gelegen aan de Bergerchooch belend ten zuidwesten het land
van koper voor de somma van 1150 guldens.
Christiaan van Noorle heeft niet lang genoten van zijn bezittingen want reeds op 20
december 1791 is hij overleden. Bij de nu volgende veiling op 7 mei 1792 werd de
volgende omschrijving gegeven:
Een hofstede genaamd het huis van Capelle met desselfs Heerenhuisinge, stalling,
koets- en wagenhuis, tuinmanswoning, koepel, Chinesche tent, menagerie,
bespotingen en beplantingen mitsgaders daaraan annex boerderij, huismans-
woning, stalling, berg en schuur alsmede de daarachter en naast liggende lan-
derijen te zamen 44 morgen, 6 hont en 18 roeden Weespermaat.
De kooppenningen zullen moeten worden betaald in grof Hollands onge-
stempeld zilvergeld, ten minsten sesthalven of in gouden rijders.
verder werd bepaald dat:
De hofstede zal op 1 juni e.k. door de koper worden aanvaard, met de voor-
waarde dat de tuinman en zijn huisvrouw, en de vier arbeiders die thans op de
buitenplaats wonen, zullen mogen blijven wonen tot 1 augustus a.s. zonder
enige hur te betalen en deze mensen in dienst te houden tegen een arbeidsloon,
de tuinman gerekend tegen 300 gulden per jaar, en de vier arbeiders tegen ieder
4 guldens per week.
De verkopers behielden het recht van de meubelen, tuinmans- en tuingereed-
schappen, broeilessenaars en ramen, tuinbanken, vis- en roeischuiten, visnetten
en viswant, alsmede het pluimvee en watergevogelte. Dit was namelijk niet onder
de verkoop van de hofstede begrepen.
De hofstede was onverhuurd. De boerderij en 25 morgen land waren verhuurd, het
land tot Kersttijd 1793 en de woning tot ultimo april 1794 voor 130 guldens per jaar.
-ocr page 51-
51
De lasten van anno 1791 waren:
Ordinaire verponding van 30 morgen, 7 hont, 9 roeden
voor 47 gulden, 10 stuivers en 15 penningen =                                           47.10.15
Gaderloon                                                                                                    2.17. 1
200ste penning                                                                                           25. 4.—
Verponding van de huizen en gaderloon                                                     11.10. 2
HOste penning                                                                                            11.10. 2
Polderlasten en subsidiepenningen van 31 morgen land en 6 hont              83.10.12
Koper is geworden Jan Noordink voor de somma van 18.000 guldens.
't Was vroeger gewoonte dat men, als men zijn einde voelde naderen, de notaris
verzocht een testament te maken.
Tegenwoordig doet men het al veel eerder. Jan Noordink had het gevoel kennelijk ook
want op 24 oktober 1815 compareerde voor notaris Roelof Papegaay te Weesp Jan
Noordink, rentenier, gehuwd met Anna Margaretha Broers, wonende op het Grote
Plein, ook wel genaamd Stadhuisplein, nummer 428 en maakte testament en
benoemde zijn huisvrouw tot zijn enige erfgename en tevens executrice benevens tot
executeurs de heren Willem Rebel en Jan Frederik Felinc, beide makelaars te
Amsterdam benevens Maas du Four, moutmolenaar te Weesp. Aan ieder der drie
laatstgenoemden legateerde hij 1000 guldens in contanten, vrij van rechten. Op 22 juni
1816 compareerde voor notaris Roelof Papegaay Anna Margaretha Broers nu
weduwe van Jan Noordink, verblijf houdende op haar buitenplaats het huis te
Capelle, die mededehng deed, dat zij de erfenis accepteerde. Zij gaf aan Willem Rebel,
makelaar te Amsterdam opdracht om op 16 september 1816 in het O.Z.
Heerenlogement te doen veilen de hofstede het huis te Capelle mitsgaders alle
landerijen. De boerderij is verhuurd voor 910 gulden per jaar aan Pieter van Schaik.
De veiling is niet gehouden want op 16 november 1816 compareerde Vrouwe Anna
Margaretha Broers voor notaris Roelof Papagaay die verklaarde uit de hand te
hebben verkocht aan Dirk Bos, Mr. Schepenmaker, wonende aan de Ossenmarkt 753,
de hofstede het huis t€ Capelle met alle landerijen voor de prijs van 12.000 gulden, die
hij aan haar voldaan heeft. Dirk Bos verklaarde, dat de koop door hem is gedaan, ten
behoeve van Godefridus Martinus Arnoldus Beerenbroek, die zich noemde Marten
Beerenbroek de Vries, geboren te Antwerpen, oud 35 jaren, zonder beroep en
wonende te Amsterdam.
Met die Martinus Beerenbroek was het eigenaardig gesteld. In het Nederlandsche
Patriciaat, jaargang 12 is een genealogie opgenomen van het geslacht Beerenbroek die
loopt vanaf 1560.
De familie Beerenbroek is Rooms-Katholiek.
Marten Beerenbroek wordt daarin niet genoemd maar behoort zeker tot dit geslacht,
wat blijkt uit een holografische uiterste wilsbeschikking die hij op 5 september 1822
opmaakte en waarin hij zijn moeder als enige erfgename noemt. Uit die genealogie
blijkt dat zijn moeder Philippine Anne Josèph de Goblet is en getrouwd te Ginneken
op 22 november 1772 met Godefridus Martinus Beerenbroek, gedoopt te Eindhoven
11 november 1728, die raadsheer van de Prins-Bisschop van Luik was.
Marten Beerenbroek was in 1817 getrouwd met Matje de Vries die echter op 4
september 1817 op huize te Capelle is overleden. Deze vrouw was van zeer eenvoudige
afkomst wat blijkt uit een akte van 16 oktober 1817, verleden voor notaris Cornelis
Gerlings te Haarlem, waarin haar erfgenamen voor hun erfdeel volkomen decharge
verlenen.
-ocr page 52-
52
Bij transporten van vastgoed was het vele eeuwen gebruikelijk, dat men de situering
aangaf door de vermelding van de belendenen, waaraan het gebied grensde. Wij
hebben het aan Napoleon te danken dat daar verandering in is gekomen. In 1811 werd
het kadaster ingesteld wat in 1831 gereed kwam.
Het volgende transport van het huis te Capelle is dan ook vermeld met de kadastrale
sectienummers.
Het was op 20 december 1827, toen voor notaris Cornelis Decker compareerde
Marten Beerenbroek die verklaarde, uit de hand te hebben verkocht aan Steeven
Versteeg, veehouder te Vleuten woonachtig:
Een boerenhofstede genaamd huis te Capelle met desselfs huismanswoning enz.
te zamen groot voetstoots circa 21 bunders, met de kadastrale sectienummers
F 126 t/m 131, 143, 144, 149t/m 164 zijnde 24 percelen voor de prijs van 10.000
gulden.
Het totale bezit was toen 38 percelen = 24 hectaren, 75 are en 45 centiare.
Er bleef dus nog een gedeelte, waaronder de Herenhuizinge, in het bezit van de heer
Beerenbroek.
Een akte, verleden voor notaris Dirk van der Horst te Weesp van 30 oktober 1835
maakt melding van een door de heer Beerenbroek, op 5 september 1822 geschreven
holografische uiterste wilsbeschikking, die door de Staatsraad President der
Regtbank van eersten aanleg te Amsterdam erkend werd. Hij benoemde als enige
erfgename zijn moeder Vrouwe Philippine Anna Joseph Goblet, weduwe van wijlen
Godefridus Martinus Beerenbroek en bij haar vooroverlijden zijn broeder Carolus
Arnoldus Antonius Beerenbroek, Ridder der Orde van de Nederlandsche Leeuw,
woonachtig op het Buitenhof naast de Gevangenpoort te 's.Gravenhage. Zijn moeder
was echter op 10 juli 1828 te Brussel overleden zodat zijn broer erfgenaam werd.
Marten Beerenbroek is op 23 oktober 1835 op huize te Capelle overleden.
In de veilcondities, opgemaakt door notaris Dirk van der Horst op 7 maart 1836,
wordt gesteld dat de veiling zal worden gehouden op zaterdag 12 maart 1836 in het
logement "den Roskam" aan het Amsterdamsche Buitenveer.
In het proces-verbaal van de veiling van 12 maart 1836 worden 2 kopers genoemd,
namelijk voor
Perceel 1; de herenhofstede het huis te Capelle met derzelver getimmerten, erven en
grond en verdere aanhorigheden
Adrianus Ridder, veehouder wonende aan de oostzijde van de Kabel-
jouwsteeg (thans Julianastraat) voor de somma van 2025 gulden en
getekend onder reserve, van zijn meester nader te kunnen opgeven.
Perceel 2; zo wei-, hooi- als bouwland in de Honswijkerpolder aan de Keverdijk,
groot ruim 21 bunders, aan de heer Petrus Franciscus Oor, logement-
houder, wonende in het logement "de Kroon" aan het Amsterdamsche
Buitenveer, voor de somma van 2450 gulden.
Op 14 maart was Adrianus Ridder bij notaris Dirk van der Horst en verklaarde dat het
perceel 1 door hem gekocht, was voor rekening van Steeven Versteeg. Deze Versteeg
was reeds op 20 december 1827 eigenaar geworden van 21 bunders land van huis te
Capelle.
-ocr page 53-
53
Op 21 april 1836 compareerde voor notaris Dirk van der Horst te Weesp, Thomas
Johannes Houtman, Griffier bij de Vredegerechten van Naarden en Weesp en Carolus
A. A. Beerenbroek die verklaarden ontvangen te hebbe van Steven Versteeg,
veehouder, de somma van 2025 gulden ter voldoening van de koopprijs voor de
herenhofstede met erve en grond en verdere aanhorigheden.
Steeven Versteeg was getrouwd met Johanna Vernooy, die uit een eerder huwelijk een
zoon had, genaamd Bart Bartesz van Bemmel, waarover Steeven Versteeg de voogdij
uitoefende.
Uit het verdere vervolg van de aanwezige stukken blijkt dat Steeven Versteeg op 5
maart 1840 is overleden en Johanna Vernooy op 21 januari 1847.
Het gevolg is dat op 20 maart 1847 notaris Dirk van der Horst de bezittingen in veiling
brengt. De totale grootte bedraagt 24 bunder, 75 roeden en 45 ellen. Het perceel heeft
vrijstelHng van tol op de Lange Brug te Weesp.
Na gedane opbieding en afslag is het perceel toegewezen voor een somme van 14.600
guldens aan Jan Hendrik Van Zadelhoff, veehouder wonende op de boerenhofstede
"De Rode Paal" onder de gemeente Nieuwer-Amstel.
Op 30 april 1847 compareren voor notaris Dirk van der Horst, Bart van Bemmel en
Cornelis Vernooy, landbouwer, wonende te Cothen als voogd over de minderjarige
kinderen van zijn zuster: Martinus, Bart, Jaantje, Jan, Johanna, Cornelis en
Stephanus Versteeg en verklaarde te hebben ontvangen uit handen van Jan Hendrik
van Zadelhoff de somma van 14.600 guldens als koopprijs van Huis te Capelle enz. en
200 guldens voor de overgenomen koemest.
Jan Hendrik van Zadelhoff is tweemaal getrouwd geweest. Uit de beide huwelijken
werden 8 kinderen geboren.
Bij een boedelscheiding op 16 september 1865 werd het Huis te Capelle eigendom van
Jan Hendrik van Zadelhoff, door taxateurs geschat op een waarde van F. 26.000,—.
De hofstede bleef in zijn bezit.
Jan Hendrik van Zadelhoffis op 28 januari 1869 overleden. Depublieke verkoop van
de hofstede vond plaats voor notaris Gerard Verrijn Stuart te Weesp in het logement
"De Roskam" aan het Amsterdamsche Buitenveer. De hofstede werd toegewezen aan
Barend van Zadelhoff, die voor één achtste mede-eigenaar is voor de somme van
40.500 guldens.
De laatste verkoping waarover bijzonderheden mogen worden medegedeeld is
gehouden op 24 januari 1922 toen door notaris Gerrit Helmus Alexander Snel te
Weesp de hofstede in openbare verkoop werd gebracht. Dit geschiedde in 3 percelen
die gezamelijk opbrachten F. 63.001,—.Eigenaar werd de heer Theodoor Johan
Verrijn Stuart.
Het is nog wel toegestaan enige latere bewoners te noemen. In 1930 werd eigenaar de
heer W. A. van Engen die in de oorlog 1940-1945 de hofstede heeft verlaten. Daarna is
er een zekere heer van Loon komen wonen en nu woont de heer H. W. Griffioen al vele
jaren op de hofstede, gelegen aan de Lange Muiderweg No. 18, een boerderij,
herinnerend aan de glorie van enige eeuwen.
Weesp, augustus 1977                                                                              H. Brood
De charters en stukken werden op 16 augustus 1977 ten geschenke gegeven aan het
rijksarchief van Noord-Holland te Haarlem.
-ocr page 54-
Vroeg stucwerk aan de Vecht
Nadat in de zestiende eeuw en vroeg zeventiende eeuw plafondbalken en planken
zolderingen in de rijke huizen fraai beschilderd werden kreeg een meer plastische
versiering in de vorm van snij en beeldhouwwerk de overhand in het midden van die
eeuw.
Daar deze versieringswijze duur was werd tegen het eind van de eeuw uit Italië
overgebrachte stucwerkkunst met graagte gevolgd voor het verfraaien van voorname
huizen.
In deze periode gaf Daniel Marot (1661-1752), gevluchte Hugenoot, de toon aan in
ons land wat betreft architecturale motieven. Het eerste Hollandse stucwerk vertoont
derhalve veelvuldig zijn invloed.
Begaafde kunstenaars in deze nieuwe techniek waren de beeldhouwers Ignatius van
Logteren (1685-1732) en zijn zoon Jan (1709-1745). Zij werkten in de zogenaamde
Lodewijk XIV stijl waarvan de bekendste voorbeelden te vinden zijn in de huizen
Herengracht 168 (Toneelmuseum) en 475 (v.h. van de Holl.Soc.v. Levensverzekering).
Hoogst waarschijnlijk hebben zij ook aan de Vecht gewerkt gezien de sterke
stijlverwantschap van het snij- en stuc werk in de huizen Queeckhoven en
Nieuwerhoek met dat in de bovengenoemde huizen. Op een beeld in de gang van het
Toneelmuseum komt de signatuur voor van Jan van Logteren gedateerd: 1733. Bij het
huis Vechtvliet verraden enige beelden ook de hand van deze kunstenaar.
Het stuc en houtsnijwerk in de gangen en plafond in een kamer van Nieuwerhoek
verdienen nader bezien te worden.
Bij het binnentreden van de brede gang door de voordeur (Vechtzijde) valt links boven
de fraaie, met acanthus bladmotieven besneden deuren de beeltenis in stuc van de
godin Prudentia op in de vorm van een putto. Waarschijnlijk werd deze laatste vorm
gekozen vanwege de betrekkelijk geringe beschikbare hoogte tussen deur en plafond.
Prudentia is herkenbaar aan haar spiegel in de rechterhand en de slang in haar linker.
Met de spiegel kan zij achter zich kijken en zij houdt het kwaad in de vorm van de slang
in de hand. Zij beeldt de voorzichtigheid van de goede koopman uit. Meestal wordt zij
vergezeld door Minerva, die het zinnebeeld van de wijsheid, eveneens een belangrijke
richtsnoer voor een koopman, voorstelt. In dit geval heeft de kunstenaar wegens ruim-
tegebrek alweer slechts de attributen van Minerva: een helm, een lans, een trom, een
kanonsloop met kogels, om Prudentia heen gegroepeerd. De voorstelling is gevat in
een fors aangezette barokke cartouche met acanthusblad versieringen en takken met
bladeren en vruchten.
Boven de deuren aan de rechterzijde van de gang zit in een aan de vorige gelijke car-
touche een putto met de attributen van Apollo: bladen met muziek, een viool
(harmonie), een mand met bloemen en een fraaie gevel van een buitenhuis (architec-
tuur). In de kamer daarachter bevindt zich een vroeg 19e eeuws stucornament in het
plafond dat inspeelt op de Apollofiguur.
Het bestaat uit een lauwerkrans, een koker met pijlen en een boog (Apollo als be-
schermer van wet en orde), en een flambouw (het vuur der inspiratie).
De vier muurvakken ter weerszijden van de deurpartijen in de gang bevatten stuclijs-
ten bekroond door zwaar uitgevoerde krullen met acanthusbladeren en een centraal
schelpvormig motief. Aan de onderzijde van dit motief "hangt" bovenin iedere lijst een
symbool van een jaargetijde: bloemen voor de lente, korenaren voor de zomer,
druiven voor de herfst en kale takken voor de winter.
-ocr page 55-
55
De godin June met haar pauw en de godin Cybele omringd door Lucht, Vuur en Water.
Foto: Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Een volgend muurvak ter linkerzijde bevat twee wapenschilden verbonden door een
gestrikt lint waaraan twee flinke kwasten afhangen. Boven de strik en onderdeel van
de zware cartouche bevindt zich een kroon met drie trifolia punten. De cartouche
randen staan aan de onderzijde in bladriet: zij die vooruitzien zijn als riet, zij buigen
maar breken niet.
Het mannelijk noch het ovale schild bevatten aanduidingen van een tekening.
In het volgende smallere ganggedeelte bevinden zich wederom vier muurvakken met
lijstwerk gelijk aan de vorige vier. Hierin zijn als versieringen bovenin aangebracht
voorstellingen verbeeldend de vier elementen: een vlam met bHksem voor Vuur,
vallend water met twee schelpen en riet voor Water, een vleugel op een wolk voor
Lucht en vruchten, bloemen en korenaren voor Aarde.
Boven ieder van de vier deuren in dit gedeelte vindt men de vier stadia van het mense-
lijk leven uitgebeeld in de vorm van de buste van een jong meisje dat lacht (Pomona);
-ocr page 56-
56
het borstbeeld van een rijpe vrouw, die als symbool een korenschoof in haar car-
touche heeft en derhalve de godin van de oogst Ceres voorstelt. Tegenover haar kijkt
een man op ons neer met een leeuwenvel om zijn schouders en een knots naast zich; hij
stelt Hercules en de herfst des levens voor. De vierde buste toont ons een oude vrouw,
de ouder-dom, die omdat zij tegenover het jonge meisje is aangebracht wellicht ook
Vertumnus zou kunnen uitbeelden.
De zolderingen van voor-en achtergang zijn gedecoreerd met grote cartouches waarin
weer kleinere zijn opgenomen uit welker midden ieder een haak steekt voor enige
kaarsenkronen. Zij bestaan uit lijsten, krullen, schelpmotieven, acanthusbladeren en
bloemranken.
DE deur onder Prudentia doorgaande brengt ons in een kamer met het enige vroeg 18e
eeuws stucplafond waarvan alleen het midden gespaard is gebleven.
In het midden van de voorstelling zweeft een putto met een stedenkroon op en een
leeuw aan haar zijde en twee sleutels in haar rechterhand: de godin der aarde, Cybele.
Met de sleutels opent zij de seizoenen die zinnebeeldig vertegenwoordigd zijn in de
hoorn des overvloeds aan haar voeten in de vorm van bloemen, korenaren, druiven en
kale takken. Uit de hoorn komen ook nog munten en een gezegeld contract.
Om Cybele heen dartelen nog drie putti die samen met haar weer de vier elementen uit-
beelden. Eén met vleugels blaast uit een zak met lucht, de tweede houdt bliksem
schichten en een vlam in zijn hand en de derde houdt een roeiriem vast en een kruik
waaruit water stroomt; in het haar en naast zich heeft zij riet en plompebladeren.
Aan de hoofdzijde van Cybele troont op de wolk die het geheel omgeeft de godin der
huiselijkheid en ijdelheid June met de pauw aan haar zijde en een spinstok in haar
hand.
In later tijd, rond 1800, is de voorstelling door een amandelvormige cartouche waarin
klimopbladeren omgeven.
De hal op de eerste verdieping heeft op de drie muren gelijkvormige stucwerklijsten
waaraan een draperie met franje op vier punten met een knoedel is opgehangen. In het
midden verdwijnt de doek onder een rond baldakijn waarop vijf struisveerachtige
acanthus bladeren staan. Tussen de twee parten van de draperie hangt uit het balda-
kijn een gestrikt koord met kwasten. Aan het baldakijn hangen vijflobben, ieder van
een bloemmotief voorzien. In drie hoeken van het plafond bevinden zich franse lelie-
vormige motieven met drie acanthusbladeren uitgespaard in eenvoudig lijstwerk.
Het houtsnijwerk aan de trappartij is in de zelfde stijl zeer fraai uitgesneden uit zacht
hout evenals het lofwerk op de deuren in de gang beneden.
Nieuwerhoek, Loenen, september 1977                                   E. Munning Schmidt
Herfstexcursie: Muiderslot
Op zaterdag 5 November 1977 maakten wij met 45 deelnemers een ochtend-excursie
naar het Muiderslot. Velen van ons waren sinds de kinderjaren hier niet meer geweest
en het was interessant het nu als volwassene te bezichtigen. Het gebouw zelf alsmede
het interieur was verfraaid, alles maakte een heel gave en goed verzorgde indruk. Na
afloop van de rondleiding dronken wij een kopje koffie in de kelder van het slot.
M.A.D.G.
-ocr page 57-
Het veengebied van Maarssenbroek
Enige bijzonderheden over de bewoning op basis van
archeologische vondsten
Het veengebied ten westen van de Vecht is als een der eerste gebieden rond Utrecht
reeds in de 10e eeuw tot ontginning gebracht '). De bewoningsgeschiedenis van dit
gebied zou men dus van de 10e eeuw af moeten kunnen volgen.
In een weidegebied, waarin het veen na drainering wordt getransformeerd is men voor
oudheidkundige vondsten over het algemeen aangewezen op het toeval. De bouw van
Maarssenbroek legde dit gebied open en hier en daar werden wat waarnemingen naar
oude bewoningssporen gedaan. Meldingen kwamen binnen van gevonden scherven,
maar meermalen werd de vondstplaats niet daarbij vermeld. Ontegenzeggelijk zal dit
vroeger zo waterrijk met eisen en wilgen begroeide moeras op de hogere gedeelten
reeds voor de 10e eeuw door van de jacht levende mensen zijn bewoond geweest.
Enkele vondsten uit steentijd en ijzertijd zijn in dit gebied gedaan. Zijn die afkomstig
van bewoners, doortrekkers of zijn die meegekomen met van elders aangevoerde
ophogingsgrond? Zo is het ook met het Romeinse materiaal, dat in 1973 gevonden
werd in het gebied, dat het coördinaat 131-459 van kaart 31 (Utrecht Oost) omsluit.
De vondstomstandigheden zijn van dien aard, dat op de gestelde vraag geen antword
kan worden gegeven.
Meer systematisch is aan de Maarssenbroeksedijk onder het verbrande pand gelegen
op coörd. 130.2-461.25 van eerder genoemde kaart onderzoek naar vroegere
bewoningssporen gedaan. Historische gegevens van dit pand heb ik van horen zeggen.
Er zou ooit een schuilkerk zijn geweest en volgens Drs. Wissink stond de boerderij
rond 1870 op naam van Cats.
De hier gevonden hoeveelheid materiaal toont een lange bewoning op dezelfde plaats.
Het oudste scherven-materiaal wijst naar het einde van de 12e begin 13e eeuw 2).
Het fijn gestruktureerde Pingsdorff-aardewerk met de mengaanbeschildering op de
schouder; het uit het zuiden geïmporteerde Andenne-aardewerk, gladwandig met een
gedeeltelijke dekking van loodglazuur en zijn typische manchetvormige hals (foto 1);
het van "bladerdeeg" gevormde uit Paffrath afkomstige kogelpotaardewerk met zijn
dakvormige rand en metaalachtige blauw-zwarte glans is in voldoende mate
vertegenwoordigd om aan plaatselijk gebruik te denken. Uit de tijd van dit aardewerk
dateren ook de hier gevonden spinklosjes (foto 2). Zij geven een beeld van de hier
uitgeoefende huisvlijt.
De eeuwen volgen elkaar op. Het vroege, ruwe steengoed uit Siegburg en Brunsum.
Het 14e eeuwse blauw-grijs gesmoorde aardewerk. 15e en 16e eeuws Rheinlandse
aardewerk, waaronder het met zoutglazuur bedekte en met stempelwerk versierde
aardewerk uit Raeren (foto 3). Het roodgebakken aardewerk met ribbelversiering
onder de rand, zoals ook gevonden is in de 14e eeuwse pottebakkersoven aan de Vecht
te Utrecht op het terrein van de voormalige beenzwart-fabriek 3).
En zou de koperen kandelaar uit de 15e eeuw, welke in het najaar van 1973 aldaar is
gevonden (foto 4) en waarvan een gelijk exemplaar in het Haagse Gemeentemuseum
staat tentoongesteld kunnen wijzen in de richting van een kerkgebouw?
In die tijd was echter nog geen sprake van een schuilkerk. De roerige tijden van de
-ocr page 58-
58
Fig 1. Andenne-aardewerk
m
Fig 2.
Spinsteentjes 13e eeuw
Fig 3. Scherven van steengoed uit Raeren
godsdiensttwisten moesten nog aanbreken toen dit type kandelaar al in gebruik was.
Hoe de mensen woonden is moeilijk na te gaan. Op deze plaats is vanwege nog recente
verbouwing veel gerommeld. Enige structuur van vroegere bebouwing is niet
gevonden. Voor een grondig onderzoek hiernaar ontbreekt het de amateurarcheoloog
in deze tijd van afbraak en opbouw aan voldoende tijd. Wat had men in deze streek
vroeger voor woningen? Waren ze twee- of driebeukig? Zoals elders in dit land, waar
huisplattegronden wel te reconstrueren waren aan de hand van bodemvondsten,
zullen ook de huizen in dit veengebied wel opgebouwd zijn geweest uit in de grond
geplaatste staanders en dakspanten. De wanden zullen wel bestaan hebben uit met
klei of met kleiachtig materiaal bestreken vlechtwerk.
-ocr page 59-
59
Fig 4.
15e eeuwse Kandelaar
gevonden te Maarssenbroek, 1973
In veengrond blijft wel het hout van de staanders, voor zover dit onder de
grondwaterlijn zit, bewaard, maar worden palen uit de grond getrokken, dan laat dit
geen sporen in het veen achter zoals wel in zandgrond geschiedt.
Wel zijn hier brokstukken van het z.g. huttenleem gevonden. Huttenleem is
aangebrande klei met daarin sporen van vlechtwerk. Het is een overblijfsel van een
door brand verwoest huis of stal. Ongetwijfeld zal deze boerderij, kerk of wat het ook
geweest mag zijn niet aan de plundertochten en de brandschatting ontkomen zijn.
Zeker niet in een gebied waarvoor de Graven van Holland nog wel belangstelling
hadden en de Bisschoppen van Utrecht te weinig geld voor verdediging konden
opbrengen.
Zetten wij alles nog eens op een rijtje, dan moeten wij op basis van het gevonden
materiaal concluderen, dat vanaf het begin der 13e eeuw te Maarssenbroek plaatselijk
geregelde bewoning is geweest en dat de gegevens van een eerdere bewoning te
summier zijn om hieraan op basis van thans bekende vondsten al te veel waarde te
hechten.
Het Maarsenerbroek heeft als eerste ontginning in het gebied van de Vecht nog te
weinig gegevens opgeleverd. Kunnen wij nog attent zijn op het Otterspoorbroek?
Ook veengrond kan huisplattegronden opleveren, maar dan moeten wij wel blijven
opletten!
Utrecht, september 1977                                                                 Th. G. van Dijk
') W. van der Pas. Tussen Vecht en Oude Rijn, Spectrum Utrecht 1962 blz. 25 met verwijzing naar K.
Heeringa "Bijdragen tot de geschiedenis der ontginning van het Nedersticht in Nijhoffs Bijdragen jrg. 1929
bl. 161, jrg. 1930 en 1931.
^) Voor een verhandeling over dit soort aardewerk wordt verwezen naar de A.W.N, monografie no. 3
"Middeleeuwse ceramiek" door Dr. J. G. N. Renaud.
^) Zie maandblad Oud Utrecht 46e jrg. blz. 19, Utrechtse misbaksels uit 1400 door A. Bruijn en drs. T. J.
Hoekstra.
-ocr page 60-
restauraties in de
vechtstreek 1976-77
De zorgwekkende financiële situatie bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg had
tot gevolg, dat er in 1976-1977 minder gesubsidieerde restauraties konden worden uit-
gevoerd dan in 1975 het geval was. Met een aantal werken werd reeds zonder een
subsidietoezegging een aanvang gemaakt, zodat het totale aantal in dit overzicht ge-
noemde objekten ongeveer even groot is als in het vorige jaar.
De grootste stagnatie in de subsidiëring van restauraties vond plaats op het gebied van
de rehabilitatie van woonhuizen met waarde als monument, waarbij zowel door het
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening als het Ministerie van Cul-
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk subsidies worden verleend. Bij het laatst
genoemde Ministerie bleek de vraag dermate het aanbod te overtreffen, dat een
subsidiestop voor de rehabilitaties moest worden ingesteld, voor die gemeenten, waar-
voor geen budgetreservering bij het Rijk was gemaakt.
Wat dit voor consequenties heeft voor de nabije toekomst is thans nog niet te overzien,
maar gevreesd moet worden, dat de mogelijkheden aanzienlijk zullen worden beperkt.
Bezuinigingen van de overheidsuitgaven en stijging van de bouwprijzen zijn hier be-
langrijke factoren.
Op het gebied van de Monumentenzorg vonden in de Vechtstreek de volgende activi-
teiten plaats:
In de gemeente Utrecht kwam de restauratie van het in het vorig verslag genoemde
pand Jagerskade 13-15 gereed, evenals de daar achter gelegen boerderij aan de Loe-
venhoutsedijk.
Bij de restauratie van het "Vechthuis" werden belangrijke bouwsporen gevonden,
welke zoveel mogelijk zichtbaar zijn gemaakt.
In Oud-Zuilen werd een aanvang gemaakt met de restauratie van het poortgebouw
van Slot Zuilen. De werkzaamheden betreffen een ingrijpend herstel van de kap en de
zolderbalklaag, alsmede de restauratie van enig natuursteenwerk. Naar verwachting
zal het werk eind 1977 gereed zijn.
In Maarssen werd (en wordt) gerestaureerd aan een relatief groot aantal panden. De
Schippersgracht kende de meeste activiteiten: no. 8 werd inwendig verbouwd, no. 9
eveneens, terwijl van beide panden de gevels werden gerestaureerd. Hetzelfde
gebeurde met de no's 11 en 16. No. 11 kreeg zijn vermoedelijk oorspronkelijke gevel-
bekroning terug.
Het origineel bevindt zich hoogstwaarschijnlijk boven het poortje naast no. 8.
Herengracht 2 werd geheel verbouwd en uitwendig gerestaureerd, en met de
restauratie van Langegracht 39 werd een aanvang gemaakt. De 18e eeuwse pui van het
pand Kaatsbaan 26 werd hersteld en gewijzigd: de houten deuren werden uitgenomen
om plaats te maken voor etalage-ruiten. De rest van de voorgevel wordt gerestaureerd.
De restauratie van Bolensteinsestraat 6 werd voltooid, evenals die van de theekoepel
van het huis Leeuwenberg aan het Zandpad.
-ocr page 61-
61
Zwaanwijck te Nigtevegt (1906)
Tegenover al deze positieve activiteiten steekt de instorting van het Landhuis
Endelhoven, gelegen naast het Gemeentehuis Goudestein, wel schril af. Deze
gebeurtenis toont aan, dat gebrek aan goede wil van de eigenaar (in dit geval de
gemeente Maarssen) en het doelbewust in de hand werken van verval tot de ondergang
van een monument kunnen leiden, zonder dat er voor hogere overheden een wettelijke
basis is om in te grijpen. Het is te hopen, dat de gemeente na het offer van Endelhoven
tot inkeer zal komen en zich met name positief gaat opstellen ten aanzien van de
aanwijzing tot Beschermd Dorpsgezicht van de oude kern van Maarssen.
Het huis Endelhoven dateerde in oorsprong uit de ie helft van de 17e eeuw en was
vertegenwoordiger van één van de oudste typen van buitenplaatsen aan de Vecht,
vergelijkbaar met het Huis te Bosch, eveneens in Maarssen. In het begin van de 19e
eeuw werd het verbouwd in de toestand, waarin het tot de instorting verkeerde.
In de gemeente Breukelen werd een begin gemaakt met de uitbreiding van het huis
Vredenoord aan de Rijksstraatweg. Deze uitbreiding geschiedt in de vorm van her-
bouw van een vleugel, welke in het begin van deze eeuw werd gesloppt.
Het huis krijgt op deze wijze zijn oude proporties, zoals die zijn weergegeven op de
lithografie van P. J. Lutgers uit 1836, weer terug.
Aan de ophaalbrug voor de ingangspoort van het kasteel Nijenrode werden herstel-
werkzaamheden verricht. Voor de restauratie van het merkwaardige tuinornament in
het rosarium konden helaas nog geen subsidiegelden beschikbaar worden gesteld,
zodat het bouwwerkje nog wel enige tijd in gedemonteerde toestand bij de smid zal
moeten blijven.
De werkzaamheden aan kasteel Oudaen vonden voortgang. De ontmanteling van de
westgevel leverde tal van interessante bouwsporen op, welke bij de restauratie zo veel
mogelijk zullen worden verwerkt. Het hangtorentje werd grotendeels vernieuwd.
-ocr page 62-
62
De achter het huis gelegen boerderij werd gedeeltelijk gerestaureerd en gedeeltelijk
verbouwd, evenals het huis rechts van het oude poortgebouw, dat voor bewoning
geschikt werd gemaakt.
Het pandje Brugstraat 32, hoek Dannestraat, werd zo ingrijpend vernieuwd, dat
helaas, mede ten gevolge van ondeskundigheid, van het authentieke karakter niets
meer is overgebleven.
De gemeente Breukelen nam zelfde restauratie ter hand van de uitspanning Het State-
wapen, gelegen bij de brug over de Danne bij de oude N.H. Kerk. Aan de voorberei-
dingen voor de restauratie van dit kerkgebouw werd naarstig doorgewerkt. Hopelijk
zal de restauratie binnen afzienbare tijd in uitvoering genomen kunnen worden.
De monumentengemeente Loenen werd getroffen door de rehabilitatie-stop. Werken
die in uitvoering waren genomen zijn de rehabilitaties van de panden Dorpstraat 26,
29, 30,46, 82 en Grutterstraat 7. De rehabilitatie van Spinnerie 1-3 werd voltooid. Van
dit voormalige werkplaatsje werd een bijzonder aardige woning gemaakt.
Begonnen werd met de restauratie van de theekoepel aan de Vecht bij het klooster
Mater Dei. Deze wordt zoveel mogelijk in zijn 18e eeuwse vorm teruggebracht.
Met de restauratie van Mijndensedijk 1 werd eveneens begonnen.
In Loenersloot kwam de rehabilitatie van het v.m. Rechtshuis gereed. In dit pand zijn
twee woningen ondergebracht.
In Vreeland kon na vele jaren van wachten worden begonnen met de rehabilitatie van
de Diaconiewoningen aan de Lindegracht. Dit complex van 17e eeuwse woninkjes
wordt geschikt gemaakt voor huisvsting van bejaarden met aanpassing aan de nor-
men, die wij in onze tijd daarvoor stellen.
In Nigtevecht kwam de omvangrijke verbouwing en restauratie van het huis Zwaan-
wijck, een van onze jongere monumenten, op gang. Dit huis, daterend uit 1906, wordt,
met de bijgebouwen, verdeeld in appartementen, waarbij de monumentale waarde van
de gebouwen slechts minimaal wordt aangetast. Een plezierige omstandigheid was,
dat de structuur van het hoofdgebouw de verdeling in appartementen uitstekend toe-
liet. Er wordt nog gestudeerd op de restauratie van het omringende park.
In Baambrugge werd het huisje Brugstraat la gerestaureerd, en in Abcoude het pand
Hoogstraat 22. Hier bleek het noodzakelijk te zijn de gehele achtergevel te ver-
nieuwen op een nieuw aan te brengen fundering.
In Nederhorst den Berg werd een begin gemaakt met de restauratie van de panden
Voorstraat 13-14-15.
De tweede fase van de restauratie van het stadhuis van Weesp werd afgerond, terwijl
een begin kon worden gemaakt met de derde fase.
De rehabilitatie van het pand Sluikstraat 37 werd ter hand genomen; de
werkzaamheden aan Hoogstraat 35-37 werden voltooid.
Een bijzondere, en voor het stadsbeeld zeer belangrijke restauratie werd afgerond,
teweten die van de molen "de Vriendschap" aan de Utrechtseweg.
In Muiden kwam het omvangrijke werk aan de Zeesluizen gereed (zie ook het jaar-
boekje 1976). De restauratie van de toren van de Nederlandse Hervormde Kerk werd
eveneens voltooid, terwijl aan het pand Herengracht 40, een zeventiende eeuws huis,
werd begonnen.
ir. R. Apell
Rayon-architect bij de
Rijksdienst voor de
Utrecht, september 1977
                                            Monumentenzorg.
-ocr page 63-
Oudheidkamer Kockengen wordt
opgeheven
Op 14 maart 1958 komen vijftien enthousiaste inwoners van Kockengen voor het eerst
bijeen om de oprichting van een oudheidkamer te bespreken.
Nog enkele vergaderingen volgen in de lente waarin ontwerpstatuten worden opge-
steld, het voorlopige bestuur een uitbreiding ondergaat om het regionale belang tot
zijn recht te laten komen, en tenslotte voorbereidingen worden getroffen voor de
officiële opening op 8 juli 1958.
Uit de notulen van die eerste vergaderingen en uit de stichtingsakte verleden voor
notaris Doude van Troostwijk te Breukelen op 15 december 1948 komt het doel van de
in het leven geroepen "Stichting Oudheidkamer voor Kockengen en Omstreken of
Streekmuseum" duidelijk naar voren. Men wil voorwerpen welke historische
betekenis zijn voor de geschiedenis van Kockengen en omgeving verzamelen. Deze
goederen zullen in een op te richten oudheidkamer of streekmuseum bewaard en
onderhouden worden.
Reeds spoedig werden veel oudheidkundige voorwerpen, voornamelijk z.g. boeren-
antiek, geschonken door Kockenezen en andere belangstellenden. Vooral de
verzameling boerenwagens, tilburies, arresleden etc. trok bijzonder de aandacht; ook
kon een fraaaie fotokollektie opgebouwd worden.
Aanvankelijk was de Oudheidkamer gevestigd op de eerste verdieping van de speciaal
voor dat doel verbouwde zolder van het gemeentehuis te Kockengen. De uitbreiding
van de koUektie maakte het noodzakelijk naar een ruimere behuizing om te zien. Deze
werd, naar het zich aanvankelijk liet aanzien, gevonden in de "Oude Werf' een oude
boerderij welke gelegen was langs de Heycop (thans Korte Kerkweg 12 en 13). De door
meerdere gezinnen bewoonde voormalige boerderij verkeerde in slechte staat en werd
door de Rijksdienst voor Monumentenzorg in 1963 aan de gemeenteraad als be-
schermd monument voorgesteld. Het bestuur van de Oudheidkamer liet in 1964 een
restauratieplan opstellen en een ontwerp voor de bouw van een wagenschuur maken
door architect Stooker te Utrecht. B. en W. van Kockengen konden zich geheel met de
ideeën verenigen en G.S. van Utrecht keurde vervolgens het besluit van de
gemeenteraad tot aankoop van de "Oude Werf' en bestemming tot monument goed.
Bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd een restaratie-
subsidie aangevraagd voor 65% van in totaal ƒ 78.000,—.
Bijna eenjaar later werd op 23 maart 1965 van het Ministerie bericht ontvangen dat dit
verzoek werd afgewezen hoewel de Rijksgoedkeuring voor de restauratie reeds was
verleend. Nadien heeft het bestuur diverse malen de restauratie nog op het Ministerie
bepleit, doch tevergeefs.
Eind 1967 heeft de Oudheidkamer op eigen kosten een wagenloods laten bouwen op'
het land van de heer Van Schaik aan de Wagendijk om de vele oude voorwerpen en rij-
tuigen waarvoor in het gemeentehuis en brandweerkazerne geen plaats meer was goed
onder te brengen. Na enige jaren bleek dat het onderkomen te vochtig was. Een
adviescommissie ingesteld door G.S. van Utrecht, bestaand uit een drietal
museumdirecteuren, bezocht de kollektie in januari 1971 en oordeelde de toestand
volstrekt ontoereikend. In de loop van 1971 en 1972 werd duidelijk dat van de zijde
van Gedeputeerde Staten geen positief antwoord tegemoet kon worden gezien op een
-ocr page 64-
64
subsidieaanvraag om het museum te huisvesten op de zolders van een pas
gerestaureerd voormalig kaaspakhuis in de kom van het dorp. De Raad der gemeente
Kockengen bleek uitsluitend bereid aanvullend te subsidiëren als G.S. als eerste
meewerkte.
Veel pogingen zijn nadien in het werk gesteld om de kollektie althans voor de streek te
behouden. Dit mislukte steeds omdat óf de verzameling te veel omvattend was óf de
individuele voorwerpen, men denke aan de rijtuigen, te groot van omvang waren. Na
enige teleurstellende ervaringen moest op 12 januari 1974 tot opheffing van de
Stichting worden besloten. Overeenkomstig art. 9 der statuten moesten de goederen,
zoveel als mogelijk, over stichtingen of instellingen die een verwant doel nastreven,
worden verdeeld. Eerst zijn de in bruikleen verkregen voorwerpen teruggegeven aan
de oorspronkelijke eigenaars of erfgenamen. Daarna is in eerste instantie B. en W. van
Kockengen benaderd om de kollektie geheel of ten dele in eigendom te aanvaarden,
maar het gemeentebestuur zag, behalve voor de fotokollektie en enige kleine voor-
werpen, helaas geen mogelijkheden. Vervolgens is de verzameling schriftelijk aan B.
en W. van Woerden aangeboden voor het gemeentemuseum doch ook dat College
moest het tot zijn spijt laten afweten eind 1974.
Het bestuur van de Oudheidkamer is er tenslotte uitstekend in geslaagd om kleinere
koUekties bij deels gespecialiseerde musea of instellingen onder te brengen. Een vijftal
rijtuigen ging naar het Nationaal Rijtuigenmuseum "Nienoord" in Leek (Gr.). Het
bejaardentehuis de Vossenschans is ten behoeve van de sociëteit in de gerestaureerde
Willemshoeve te Woerden bijna volledig met gebruiksvoorwerpen van de Oudheid-
kamer ingericht. Het Centraal Museum der gemeente Utrcht kreeg een kollektie
aardewerken borden, bekers en andere meest kleine bezittingen; het speelgoedmuseum
te Deventer werd verrijkt met wat kinderspeelgoed.
Ook ons Genootschap werd bedacht: de Placaatboeken, 5 dikke werken over oude
verordeningen in de provincie, werden aan het boekenbezit toegevoegd. Een grote
kollektie gebruiksvoorwerpen is ten slotte in eigendom aan de stichting " 't
Groenhuys" te Breukelen overgedragen.
Veel werk is de afgelopen jaren door het bestuur der Stichting verricht om de
honderden historische voorwerpen op een verantwoorde wijze elders onder te
brengen. Jammer genoeg kon de verzameling in zijn totaliteit niet voor de streek
behouden blijven, voor een niet onaanzienlijk deel is dit, zij het versnipperd over
meerdere instellingen, toch gelukt.
Onverbrekelijk zullen aan het werk van de Oudheidkamer de namen van de oud-ge-
meentesecretaris J. C. Jongeneel en J. Kerste verbonden blijven.
Beide enige jaren geleden overleden bestuursleden zijn de grote stimulans tot
oprichting van de stichting geweest en hebben zich bijzonder verdienstelijk gemaakt
om voorwerpen van historische waarde voor het nageslacht te behouden.
Op 17 december 1977 vond de laatste vergadering van het bestuur van de Stichting
plaats in de Willemshoeve te Woerden, waarbij ook het bestuur van Niftarlake was
uitgenodigd. In deze vergadering werd de Stichting opgeheven. Het archief en het
overgebleven saldo werden aan Niftarlake overgedragen. Mr. N. J. C. M. Kappeyne
van de Coppello, lid van het bestuur der Stichting, sprak als Voorzitter van Niftarlake
een dankwoord en memoreerde het grote enthousiasme waarmee het vele werk in
Kockengen was verzet.
Kockengen, december 1977                                                       G. F. W. Herngreen
-ocr page 65-
Niftarlake kroniek
Jaardaarnaboekje
Het Jaarboekje Niftarlake voor dit jaar komt enkele weken later van de pers dan
gewoonlijk; de oorzaak van deze vertraging moet men bij de redaktie zoeken, die zijn
activiteiten ten behoeve van het Jaarboekje steeds weer wegens de ingrijpende restau-
ratie van Oudaen moest onderbreken. Daarvoor onze verontschuldigingen.
Overigens weerspiegelt de sterke groei van "Niftarlake" zich duidelijk in de kwantiteit
en kwaliteit van het materiaal dat in de loop van dit jaar ter publikatie is aangeboden.
Een steeds groter getal Niftarlake-leden blijkt origineel historisch onderzoek te
hebben verricht, dat een plaats in het Jaarboekje verdient. Na een zorgvuldige selectie
kwamen niet minder dan twaalf bijdragen voor publikatie in aanmerking. Om
hiervoor ruimte te scheppen is een aantal rubrieken - "Vechtallerlei", "Het Boek van
Gisteren" en "Wat, Waar, Wanneer" dit jaar vervallen: alle keren, naar wij hopen, in
1978 terug.
Het station dat nooit had gehoeven.....
Onder deze kop werd in "De Vechtstroom" van 29 juni 1977 de curieuze geschiedenis
van het nieuwe stationgbouw te Abcoude uitvoerig verteld. Het station, enkele dagen
voor het verschijnen van het artikel in gebruik genomen, is zeker niet het mooiste dat
de Vechtstreek te bieden heeft. Voor de treinreiziger uit Amsterdam die de betonnen
troosteloosheid van de Bijlermeerstations zojuist achter zich heeft gelaten was het
"oude" station van Abcoude een prettig teken dat hij zich nu eindelijk buiten bevond.
Uitzonderlijk mooi was het gebouw niet, maar het vormde de eerste van een reeks
negentiende eeuwse dorpsstationettjes die het traject van de oude Rijnspoorweg naar
Utrecht en Amersfoort maarkeerden. De stationsgebouwen van Vreeland en Nieuwer-
sluis zijn al twintig jaar ter ziele; dat van Breukelen mist een vleugel sinds een bom-
bardement in de tweede wereldoorlog. En nu is ook het station van Abcoude, na
honderd jaar, ter zijde geschoven ten gunste van een tochtige stalen constructie die het
veel geplaagde Gein ontsiert. Wie weten wil hoe het zo ver kon komen verwijzen wij
naar het desbetreffende artikel in de Vechtstroom (een huis-aanhuisblad dat wel vaker
is opgekomen voor de belangen van het Vechtmilieu).
Tot troost: het oude stationsgebouw, thans opslagplaats, wordt vermoedelijk op de
gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Een wapen voor waterschap "De Vecht"
Op 23 juni 1977 werd bij Koninklijk Besluit een wapen verleend aan het nieuwe onge-
veer 13.500 ha grote waterschap "De Vecht", dat door samenvoeging van een aantal
kleinere waterschappen tot stand is gekomen. De officiële beschrijving van het wapen -
voor wie de taal de wapenkunde verstaat - luidt als volgt:
"In krukkenvair, goud en azuur, een kruis van zilver, beladen met ketenen van
Keel; hartschild van goud met een leeuw van keel, getongd en genageld van azuur.
Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee parels."
-ocr page 66-
66
Ter explicatie: "krukkenvair" in goud en blauw is een symbool van de lage vervening,
waarbij de watergaten aangeduid worden met blauw, het zetveld met goud (het
verdorde riet, buntgras, e.d. zoals dat er in de winter bijstond). De verticale arm van
het zilveren kruis vertegenwoordigt de Vecht, terwijl de horizontale arm al die
stroompjes en waterlopen vertegenwoordigt die hun water naarde Vecht afvoeren. Op
het snijpunt staat van Floris V - "goud met een rode leeuw, blauw van tong en nagels"
en over de armen van het kruis zijn kettingen gelegd als symbool van de gevangen-
schap van Floris - De kettingen zijn rood (keel), omdat zij stellig roestig zijn
geweest, en bruin is een kleur die de wapenkunde niet kent.
Het wapen is in overleg met het bestuur van "De Vecht" ontworpen door mr. G. A.
Bontekoe.
Fort veroverd
Het fort Maarsseveen dateert uit 1881; tijdens de meidagen van 1940 deed het even
dienst als verdeigingswerk tegen de Duitse invasie. De provincie Utrecht kocht hrt fort
in 1969 met het doel het te beschermen voor dagrecreatie; in de daaropvolgende jaren
ontstond er bovenop het foet een uitzichtplateau met picknickplaatsen; beplanting
werd aangebracht, de gracht werd voor hengelaars bestemd, het fort zelf kreeg echter
geen bestemming. En toen, in 1976, werd Fort Maarsseveen gekraakt door een aantal
jonge mensen die vonden, dat het leegstaande gebouw als woonruimte diende te
worden gebruikt. Blijkens een rapportage in het Utrechts Nieuwsblad van 21 juli 1977
hebben de nieuwe bewoners van het vervallen interieur veel gemaakt; verder verval is
voorkomenn, acht jonge mensen hebben onderdak, en in de vensterbanken staan
bloembakken met begonia's. Een ongebruikelijke manier om een monument te
behouden, misschien, maar wij kunnen hem moeilijk onsympathiek noemen.
-ocr page 67-
67
Pijpekoppen
Gedurende meer dan vier eeuwen werd de vaderlandse bodem verrijkt met ontelbare
onvergankelijke relikwieën van voorbijgaand genot: de koppen en stelen van
miljoenen stenen pijpen. De eerste stenen pijpen kwamen uit Engeland, en de eerste
pijpemakers in Nederland waren ook uitgeweken Engelse, gevlucht voor de
vervolgingen van Jacobus de Eerste. In de Vechtstreek vindt men in de bodem niet
alleen de pijpen die in deze streek zijn gerookt, maar ook de vele pijpen die
aangevoerd werden met met huisvuil uit Amsterdam, dat veelal gebruikt werd bij de
besmetting en ophoging van terreinen op de landgoederen langs de Vecht.
Pijpekoppen, vaak voorzien van tekenen die de naam van de maker aangeven en de
datum van fabricage, hebben hun eigen archeologie en archeologen. Eén van deze is
ins lid, Mevr. Hogenhout, Nieuweweg 5, Tienhoven. Mocht U, gravend in Uw tuin,
iets interessants vinden, laat U Mevr. Hogenhout het wel even zien.
Endelhoven: sic transit.
Men kan het eens of oneens zijn met degenen die van mening waren, dat het huis
Endelhoven te Maarssen een karakteristiek landhuis was, dat behouden had moeten
worden; het erbarmelijke einde van dit huis, waarvan de verwaarloosde resten op 2
juni 1977 zijn ingestort — en kort daarna opgeruimd —moet echter iedere kenner van
de Vechtstreek verdrietig stemmen. De voorspelling in het Jaarboekje 1976 dat het
gebouw geen windstoot meer zou verdragen is helaas waar gebleven. In een waardig
hoofdartikel in het maandblad Oud Utrecht voor augustus 1977 heeft de Heer A. H.
R. Hoogezand de "schromelijke verwaarlozing" van dit reeds in 1963 door de
Gemeente Maarssen aangekocht huis veroordeeld. Zijn hoop, dat Provincie of Rijk de
Gemeente op enigerlei wijze tot herbouw kunnen verplichten kunnen wij slechts delen.
Drie molens
In het ongerept poldergebied aan de oostzijde van de Vecht, net ten zuiden van
Maarssen, staan nog twee watermolens die vroeger het water uit de polders van
Maarsseveen en Westbroek op de polders pompten. Beide zijn sinds enige tijd
eigendom van het Utrechtse Molenstichting, die de molens overnam nadat deze door
het toenmalige waterschap Maarsseveen-Westbroek definitief buiten gebruik waren
gesteld. Overigens was die ene molen — een bovenkruier uit 1753 — reeds in de jaren
dertig van een motor voorzien, na welke tijd de wieken niet meer draaide. In de tweede,
een wipwatermolen gebouwd omstreeks 1830, is al enige jaren geleden een electrische
motor geïnstalleerd voor het "show-draaien" van de wieken. Sinds de zomer van 1977
wordt hard gewerkt aan de restauratie van de bovenkruier, die weer bedrijfsklaar zal
worden gemaakt. Bij het hernieuwen van het mechaniek zal de molen aan een zgn.
"B.W.0."-molen worden, in het kader van de Wet "Bescherming Watermerken in
Oorlogstijd of Buitengewone Omstandigheden", zodat hij ook in de tijd van nood
weer als watermolen kan worden ingeschakeld of stroom kan opwekken.
Minder rooskleurig is de situatie van een derde molen in de omgeving, nl. de
wipwatermolen die tussen het station van Breukelen en de Rijksweg staat. Ondanks
het feit dat de gemeente Breukelen moeite gedaan heeft om deze molen weer in goede
staat te laten brengen staat die nu nog praktisch op instorten. Rijkswaterstaat was al
lange tijd eigenaresse, thans is de eigendom overgegaan naar de Utrechtse
-ocr page 68-
68
Molenstichting. Daarmede is de hoop op restauratie gestegen. Wel is door de bouw
van de dijk voor de Rijksweg in de vijftiger jaren de windvang aanzienlijk beperkt,
waardoor de molen niet meer in bedrijf zou kunnen worden gesteld. Desalniettemin is
deze laatste Breukelse molen niet uit het landschap weg te denken. Zou overplaatsing
naar een minder benauwd plekje geen overweging verdienen?
Een Schuttershalskraag te Weesp
Blijkens het nieuwste jaarverslag van de Gemeentemuseum te Weesp is de
schuttershalskraag, een van de merkwaardigheden van dit museum, in de loop van
1976 gerestaureerd en thans opnieuw te bezichtigen. Deze vergulde zilveren kraag
dateert van het begin van de 16e eeuw, en behoort tot de mooiste stukken van de
museumcollectie.
De voormalige schutterij of thuisstrijdmacht werd verdeeld in dienstdoende
afdelingen in gemeenten waarvan de bevolking in de bebouwde kom 2500 inwoners of
meer bedroeg; de sterkte werd bepaald op twee man per honderd zielen. De schutterij
in Nederland verdween in 1907. In Weesp heeft de schutterij vele eeuwen
gefunctioneerd; naast zijn plichten had de schutterij ook diversen rechten, zoals de
wijntap en de vrije visserij in het St. Anthonius viswater.
Niftarlake Literatuur
Naar een nationaal landschapspark de Vechtstreek;uitgave van de Commissie voorde
Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, 1977
Het interim-advies over de Nationale Landschapsparken van de Interdepartementale
Commissie Nationale Parken en Nationale Landschapsparken, dat in februari 1975
werd uitgebracht, bevat een aanbeveling tot het verrichten van onderzoek en het
opdoen van ervaring in en vijftal proefgebieden, t.w. Waterland, NW-Overijssel,
Winterswijk, de Veluwe en Mergelland. Het is bijzonder verheugend, dat Niftarlakes
dochter, de Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, het
initiatief genomen heeft voor de Vechtstreek een dergelijke proef te nemen. De in deze
studie verzamelde gegevens leveren doorslaggevende argumenten om de Vechtstreek
tot nationaal landschapspark te verklaren. In het genoemde advies wordt een zodanig
park omschreven als een door de rijksoverheid aangewezen gebied van tenminste
10.000 ha, bestaande uit zowel natuurterreinen, wateren en/of bossen als
cultuurgronden en nederzettingen, dat een grote rijkdom aan natuurlijke
en landschappelijke kwaliteiten en aan cultuurhistorische waarden vertegenwoordigt
en als zodanig een overwegend samenhangend harmonisch geheel vormt, waarin het
beleid van de overheid er op gericht — uitgaande van een conceptie voor inrichting,
ontwikkeling, beheer en bestuur van het gebied als geheel — het specifieke
gedifferentieerde karakter van het gebied, met name ook ten behoeve van de zich
recreërende mens, in stand te houden en te ontwikkelen, waarbij rekening wordt
gehouden met de sociaal-culturele en economische belangen van de aldaar wonende
en werkende bevolking.
De Vechtstreek is meer dan tweemaal zo groot als de als norm gestelde 10.000 ha en
-ocr page 69-
69
dat dit gebied ook verder ruimschoots voldoet aan de gestelde eisen om tot
landschapspark te worden verheven toont de commissie in de ruim 100 bladzijden van
haar rapport overduidelijk aan. De werkgroep, de bioloog Anth. J. M. Zwitserlood,
die de voorlopige tekst samenstelde, de redactiecommissie en eindredactrice Charlotte
Noë hebben knap werk geleverd. De foto's van Evert Boeve en de tekeningen van
Johan Briedé, die de toestand van een 30, 35 jaar geleden weergeven, maken deze
publikatie ook uiterlijk aantrekkelijk.
In het eerste hoofdstuk over de betekenis van de Vechtstreek wordt de
wordingsgeschiedenis behandeld aan de hand van geologie en geomorfologie,
hydrologie, vegetatie en de invloed van de mens. Nadat de tegenwoordige toestand en
recente ontwikkelingen zijn aangestipt, geven de auteurs de volgende toetsingscreteria
voor de waardering: ontmoetingsplaats van verschillende bodemlandschappen,
waterkwaliteit, vegetatie, fauna en cultuurhistorische facetten, zoals grondgebruik,
wijze van verkaveling, vaar- en rijwegen, kastelen en buitenplaatsen, dorpskerken,
beschermende stads- en dorpsgezichten, boerderijen en molens en militaire
versterkingen.
Te onderscheiden zijn: het buitenhuizenlandschap van de zuidelijke Vecht; het meer
open en vlakke stroomruggenlandschap van de noordelijke rivierlop; het open
weidegebied van o.m. de Aetsveldse en Nieuwe Keverdijkse polders; de intieme en
kleinschalige petgatengebieden in afwisseling met de grote plassen; het typische
slagenlandschap tussen Maartensdijk en Westbroek en het geometrische
parklandschap van de 's-Gravenlandse buitens. Toch vormt de Vechtstreek,
landschappelijk gezien, één geheel, doordat de Vecht, de Angstel en het Gein zich als
een continu bebouwde en beboste gordel door het landschap slingeren. Het
landschapsbeeld wordt daardoor in hoge mate bepaald en zo krijgt de Vechtstreek
haar identiteit.
In het tweede hoofdstuk wordt uiteengezet hoe bestemming, inrichting en beheer van
de Vechtstreek als nationaal landschapspark geregeld moeten worden. Richtlijn
daarbij moet zijn het zodanig structureren en integreren van alle facetten die deel
uitmaken van het nationale landschapspark de Vechtstreek dat instandhouding van
het specifieke, gedifferentieerde karakter en behoud, herstel en ontwikkeling van
natuur- en cultuurwaarden zo goed mogelijk worden verwezenlijkt. Uit het oogpunt
van landschappelijke waarden worden drie zones onderscheiden van zeer waardevol
via belangrijk tot slechts van geringe betekenis. Het waterbeheer is hierbij van zeer
groot belang. Met kaarten wordt een en ander verduidelijkt.
De hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de Vechtstreek zijn neergelegd in
twee streekplannen uit 1968, één voor het Utrechtse en één voor het noord-
Hollandsche gedeelte. Helaas wordt het daarin gestelde uitgangspunt om de
bevolkingsgroei van buiten het streekplangebied te beperken door de huizenbouw niet
de benodigde, maar de beschikbare ruimte als norm aan te houden, meestal te ruim
gehanteerd. Sterke bevolkingsgroei tast het karakter van de streek aan en brengt de
centrale open ruimte in gevaar. Ook aanleg van rijkswegen en hoogspanningsleidingen
vormen daarvan een ernstige bedreiging.
De commissie geeft in haar samenvatting de volgende richtlijnen voor behoud en
herstel van het landschapsbeeld van de Vechtstreek:
1. De bandstructuur van Vecht, Angstel en Gein dient te worden gehandhaafd of
hersteld door een doeltreffend beheer, met name van de begeleidende beplanting.
Deze beplanting mag —met het oog op de openheid van het aansluitende gebied
bij Angstel en Gein — buiten de eigenlijke bandstructuur niet te zwaar worden,
dus voorzichtigheid bij het aanbrengen van nieuwe beplantingen is geboden.
-ocr page 70-
70
2.   Aantasting van het open karakter van de weidegebieden door bebouwing en
aanleg van wegen en spoorlijnen, alsmede van niet passende beplantingen moet
worden tegengegaan.
3.    De karakteristieke verkavelingspatronen met inbegrip van wegen en waterlopen
en de daarbij behorende beplanting van kavelgrenzen dienen zoveel mogelijk te
worden gehandhaafd.
4.   De voor elk landschapstype karakteristieke vorm van grondgebruik moet worden
gehandhaafd of hersteld — oneigenlijke vormen dienen te worden tegengegaan.
Wij hebben vrij uitgebreid geciteerd uit dit sympathieke geschrift, dat wordt afgerond
door een literatuurlijst en een verklarende lijst van woorden en uitdrukkingen. De
actualiteit van de materie gaf daar alle aanleiding toe. Maar of dit pleidooi veel uit zal
halen? De bebouwde kommen van Maarssen, Abcoude en Weesp worden buiten het
nationale landschapspark gehouden, omdat de daar tot stand gekomen
nieuwbouwwijken in het geheel niet aansluiten bij de landschappelijke schaal en
structuur van de omgeving. In Maarssen en Weesp worden vestigingsmogelijkheden
gesignaleerd buiten de grenzen van het landschapspark. Op die manier scheept men de
buren op met wat men zelf niet hebben wil, gaat het open landschap toch verloren en
dreigt verdere visuele vervuiling, zoals Breukelen, Kerkelanden, Overvecht en
Bijlmermeer ons reeds aandoen. Soms denk je, de commissie is al te idealistisch —
nieuwbouw in plaats, stijl en materiaalkeuze aansluitend bij aard en structuur van het
omringende landschap of van gebouwen met cultuur-historische waarde,
hoogspanningsleidingen dienen in de Vechtstreek niet meer te worden aangelegd — en
dan weer weet je, dat zelfs als al haar aanbevelingen gemeengoed worden en
rechtskracht krijgen, ontwikkelingen buiten de Vechtstreek altijd weer inbeuken en
uitzonderingen zullen meebrengen. En wat komt er van herstel terecht, hoe komen we
van de bestaande aantastingen af? Ook leden van Niftarlake wonen in landschappelijk
ontoelaatbare nieuwbouwwijken en rijden met hun auto over het landschap
versnipperende snelwegen. Deze wat sombere gedachten weerhouden ons echter niet
ten volle de conclusie van de commissie te onderschrijven: De Vechtstreek is het waard
een nationaal landschapspark te worden.
J. H. V. d. H. O.
Johannes de Mol - Predikant-fabrikant uit de 18e eeuw; uitgave onder auspiciën van
de Historische Kring Loosdrecht; Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1974.
Op 8 april 1753 hield een nieuwe dominee zijn intredepreek in de Oude Kerk van
Loosdrecht. Op 22 november 1782 stierf Ds. Johannes de Mol tijdens een bezoek aan
Amsterdam. Wat zich in de tussenliggende 29 jaar te Loosdrecht heeft afgespeeld zou
als basis kunnen dienen voor een fraaie historische roman; want het verhaal van de
dorpsdominee die uit overwegingen die zich na twee eeuwen moeilijk laten
reconstrueren, overgegaan is tot het stichten van een vermaarde porcelijnfabriek
werpt een uniek licht op vele aspecten van maatschappelijk leven van die tijd. Uit een
door Ds. de Mol nagelaten brief zou men kunnen opmaken dat hij de
porseleinfabricage als liefhebberij is begonnen; uit zijn liefhebberij groeide echter een
fabriek die van grote betekenis werd voor de welvaart in zijn dorp. Van de
-ocr page 71-
71
Oeconomische Maatschappij te Amsterdam zou hij in 1780 een gouden medaille
ontvangen voor de kwaliteit van zijn poerselein; maar zijn schulden moest hij in dat
jaar nog in tonnen tellen en steeds weer raakte hij in moeilijkheden met octrooien,
bedrijfssponnage en buitenlandse concurrentie.
Dit eerste deel in de "Historische Reeks Loosdrecht" pretendeert geen definitieve
gescheidschrijving van het leven en werk van Ds de Mol te verschaffen; het eindigt
zelfs met een beroep op de lezer om bij te dragen in de voltooiing van het speurwerk
waartoe hier een aanzet is gegeven; intussen geeft dit boekje echter wel een goed
documenteerd en leesbaar inleiding tot een aspect van de geschiedenis van onze streek
dat alle aandacht verdient. Het boek is te raadplegen in de bibliotheek van Niftarlake.
Het Vecht landschap: Rapport van de Werkgroep Vechtlandschap van Staatsbos-
beheer, tot stand gekomen in samenwerking met de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg; Staatsbosbeheer, Utrecht, 1977.
Het rapport "Het Vechtlandschap" is misschien het meest gedegen stuk documentatie
dat de laatste jaren over onze streek is verschenen, met een schat van gegevens over de
huidige situatie en ontwikkeling van dit gebied maar tevens voorzien van een goede
analyse van de geboden materie en krachtige aanbevelingen. De schrijvers bespreken,
met behulp van talrijke cijfers en afbeeldingen, het ontstaan van het Vechtlandschap,
het natuurleven en millieu rondom de Vecht, de cultuurgeschiedenis van de streek, en
de problemen van bewoning, verkeer, landbouw, beheer van de buitenplaatsen,
milieuverontreiniging en recreatie. De aanbevelingen vloeien dan ook niet uit een
hang naar het verleden voort, maar uit een gedegen studie van de ontwikkehng die
gaande is en de behoefte van degene die deze streek bewonen. Het rapport laat zich
niet samenvatten, de uitvoerige conclusie evenmin; voor ieder Niftarlakelid dat zich
voor de verdediging van het milieu in onze streek wil inzetten vormt dit boek een
onmisbare handleiding. Het is in de bibliotheek van Niftarlake te raadplegen.
Het Mysterie van Muiden - Het Muiderslot, door Ton Koot; Nijgh en van Ditmar,
Den Haag, 1977.
Ton Koot is van 1948 tot 1972 Slotvoogd geweest van het Muiderslot. In die periode is
door herstel en restauratie het Slot zelf, maar ook zijn naaste omgeving, zoveel
mogelijk teruggebracht in de staat waarin die verkeerden tijdens de bloeitijd, toen P.
C. Hooft er woonde en het Muiderslot trefpunt was van de Muiderkring.
Voor dit boekje raadpleegde Ton Koot talrijke bronnen en kon hij gebruik maken van
de grondige kennis van de archeoloog dr J. G. N. Renaud, opgedaan tijdens de
opgravingen van 1954, waarbij deze in zijn conclusie kon spreken over "verbijsterende
verschijnselen". Mysterie is er genoeg, al was het alleen rondom de vraag die de
schrijver in zijn openingswoord stelt, nl. wanneer het Slot gebouwd werd, door wie en
waarom.
Het boek is verlucht met talrijke oude afbeeldingen van het Slot, waarvan sommige
niet eerder in druk zijn verschenen, alsmede met 28 fraaie tekeningen van de hand van
de schilder W. G. Hofker.
-ocr page 72-
72
OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP NIFTARLAKE
FINANCIEEL OVERZICHT 1976
De inkomsten
Saldo rekening over 1975
ƒ 2381,84
Girodienst: herstel boekingsfout
„ 25,09
Introducé's: lezing Oudaen
„ 10,-
Excursiegelden
„ 1512,—
Verkoop oude jaarboekjes
„ 576,75
Aflossing obligatie
„ 1000,—
Renten:
van de obligatie
ƒ
80,—
van de rek. courant
44,79
van de giro
„ 19,88
ƒ 144,67
Contributies:
nagekomen 1975
ƒ
160,—
over 1976
?7
2947,80
ƒ 3107,80
totaal inkomsten
ƒ 8758,15
-ocr page 73-
73
De uitgaven
Jaarboekje 1975                                                  ƒ 1549,40
Jaarboekje 1976
,,
5087,50
Verzendkosten
"
768,90
Lezingen op Oudaen:
convocatie en porti
51
159,65
Jaarvergadering
,,
63,—
Fotocopieën en porti
,,
200,20
Materialen en representatie
"
54,10
Contributies:
St. Utr. molens
ƒ 25,-
Comm. De Vecht ca.
„ 25,-
ƒ
50,~
Bankkosten
6,—
Ten behoeve van de bibliotheek
156,^
Van de excursie
1614.11
Girodienst: foutieve afboeking
"
25,09
uitgaven
ƒ
9733,95
totaal uitgaven
ƒ
9733,95
Balans:
Totaal van de inkomsten                                     ƒ 8758,15
Totaal van de uitgaven                                         ,, 9733,95
Nadelig saldo over 1976                                      ƒ 975,80
Aldus opgemaakt, de 20 januari 1977
de penningmeester,
(J. H. van Walbeek)
-ocr page 74-
74
Oudheidkundig Genootschap "Niftarlake"
Bestuur
Ere-lid:
G. J. Weyland, Veere
Dagelijks Bestuur:
Mr. br. N. J. C. M. Kappeyne van de Coppello, Loenen a/d Vecht, Voorzitter
Drs. E. Munnig Schmidt, Loenen a/d Vecht, Plaatsvervangend Voorzitter
H. J. Aalderink, Vreeland, Secretaris
J. H. van Walbeek, Baambrugge, Penningmeester
Mevr. Mr. M. A. Dukes-Greup, Breukelen, Bibliothecaresse.
Overige Bestuursleden:
Dr. D. P. Blok, Nederhorst den Berg
Mr. J. H. van den Hoek Ostende, Amsterdam
Mevr. J. G. Siewertsz v. Reesema-Schmidt, Blaricum
Redaktie Jaarhoekje:
Voor 1977: Dr. M. N. G. Dukes en Mevr. Mr. M. A. Dukes-Greup, Breukelen
Voor 1978: Drs. E. Munnig Schmidt, Loenen a/d Vecht.
Secretariaat : Klapstraat 21. Vreeland, tel. 02943 - 13 58
Bibliotheek : Kasteel Oudaen, Breukelen, tel. 03462 - 26 27
Gironummer: 513805
ledenlijst
Nieuwer Ter Aa
R. W. C. Molenkamp
Abcoude
Drs. J. Baalbergen
R. Bianchi
T. H. de Boer
A. den Breejen
Drs. D. G. Carasso
Mevr. M. Dieker-Moen
J. Enters
P. Geerts
De gemeente Abcoude
Mw. W. D. de Graaf-Vossensteijn
J. de Groot
Mr. F. A. M. ten Herkei
H. C. M. Hoppenbrouwers
J. Th. Kemme
N. L. Loeb
J. K. Luttikhuis
Kerklaan 20
Sandbergstraat 8
Meerzicht 1
Meerzicht 12
Oldenhoff 35
Dr. Koomansstraat 21
Meerzicht 10
Aasdomstraat 1
Meerzicht 8
Gemeente huis
Meerweg 19
Gein Noord 24
Gein Noord 32
Sandbergstraat 1
Sandbergstraat 7
Molenweg 16
't Marktveld 19
-ocr page 75-
75
Zilverschoon 107
D. V. Troostwijkstraat 51
F. Postlaan 5
P. V. Wijngaerdtlaan 12
Jan Trouwstraat 4
D. V. Troostwijkstr. 55
Gein Zuid 7
Reyer Spreijstr. 10
F. Postlaan 15
Torenlaan 32
Kerkplein 14
Stationsstraat 54
P. V Wijngaardtlaan
Sandbergstraat 4
W. van ter Meij
J. J. Pabon Jr.
H. Schoenmaker
Dr. P. L. Schram
J. B. Scheur
J. J. Smorenburg
Mr. J. W. F. M. Swinkels
B. A. H. M. Theunissen
Mevr. M. E. Treep-Hoffmann
W. C. C. Trouw
Mw. G. L. J. Uiterwaal-Völker
Mw. C. A. L. M. Vis-Volker
Drs. L. J. van Welsenis
B. H. de Vries
Alknaar
Mr. Dr. J. Belonje
A mersfoon
Oudh. Ver. Flehite
Amstelveen
J. W. N. V. Achterberg .Ir.
J. J. W. Hofman
H. Raadschelders Wennink
Mw. H. Vlot-v.Lonkhuvzen
Nassaulaan 39
Westsingel 50
Amsterd. weg 270
Montblanc 43
Verestraat 38
Ferd. Bolweg 89
A msterdam
S. Emmering
Gem. Archief
Mw. J. H. Greup-Nicolai
Mr. J. H. v.d. Hoek Ostende
D. Hoen
Kon. Ac. V. Wetenschappen
K. F. van Leuven
Mw. E. G. Pannevis-Lammerts v. Bueren
W. A. C. Reesink
H. Renes
J. R. Ritman
Mr. W. Siewertsz v. Reesema
Mw. J. C. V. Veen-Coenen
Universiteitsbibliotheek
Jhr. S. G. van Weede
Mevr. A. C. v. Wijk
J. Zwaan
Ankeveen
B. A. P. Baron van Harinxma thoe Slooten
Arnhem
Rijks Inst. v. Natuurbeheer
Baambrugge
H. F. Anger
A. Kemp Jr.
Prof. Dr J. Koekebakker
Mej. E. van der Lee
Mw. A. H. Mebus.Riechelman
R. Th. Schoenmaker
A. W. STeer
A. Kemp Jr.                                 -             '■
J. Vermeerstraat 14
Amsteldijk 67
De Boelelaan 267
B. Wiegeringstraat 1056
Amstelv, weg 1056
Keizersgracht 569/571
Minervalaan 71-
Minervalaan 84'
Koninginneweg 40
Werengouw 25 (Nieuwendam)
Bloemgracht 19 hs
Keizersgracht 353
Minervaplein 2
Singel 425
J. V. Goyenkade 27'
Westlandgracht 225^
Lijzijde 45
Dorpsweg 80
Kempenbergerweg 11
Pr. Beatrixstraat 13
Pr. W. Alexanderstraat 6
Kleiweg 52a
Rijksstraatweg 113
B. Straalmanstraat 1
Rijksstraatweg 8
Pr. Beatrixstraat 13
Pr. W. Alexanderstraat 6
-ocr page 76-
76
Prof. Dr. J. Koekebakker
Mej. E. van der Lee
Mw. A. H. Mebus.Riechelman
R. Th. Schoenmaker
A. W. Steenhof
P. C. Versloot
J. H. van Walbeek
Baarn
Jhr. Mr. C. Dedel
J. van Vliet
Barneveld
M. Snijder
P. C. Versloot
J. H. van Walbeek
Bennehroek
G. M. de Heer
Kleiweg 52a
Rijksstraatweg 113
B. Straalmanstraat 1
Rijksstraatweg 8
Pr. Joh. Frisostraat 46
Rijksstraatweg 39
Rijksstraatweg 20
Wilhelminalaan 6
Javalaan 30
Thorbeckelaan 116
Rijksstraatweg 39
Rijksstraatweg 20
Bennebroekerdreef 49
De Bilt
H, C. de Wit
Dorpsstraat 126
Bill hoven
P. H. Boogaard
U. Twijnstra
Blaricum
Mw. J. G. Siewertsz v. Reesema-Schmidt
Bosuillaan 111
Rubenslaan 20
Langeweg 5
Breukelen
Mw. Alblas
T. C. Akkerman, Notaris
J. Bakker
Mw. Mr. L. G. Baud
Ds. F. J. ter Beek
C. Blom
N V. Bosman
J. de Bruin
J. W. de Bruyn Kops
P. J. Burggraaf
Drs. N. W. Caro
H. Th. Colenbrander
C.  H. Cozijnsen
Jac. van Dam
W. Dobber
Dr. M. N. G. Dukes
Mw. Mr. M. A. Dukes-Greup
K. Fiolet
B. Fritzsche
M. Fruithof-Matthes
R. T. van de Geer
D.  W. Gerwig
Mej. J. Gevers
A. V. d. Grift
Mw. Mr. E. A. Haars
H. C. J. Hendriks
A. A. Hermans
Drs. J. W. M. Heslenfeld
R. J. Hofman
A. H. R. Hoogezand
Bisschopswater 14
Rijksstraatweg 43
Griftenstein 2
Kerkplein 16
G. van Nijenrodestraat
Straatweg 85
J. E. Boutstraat 3
Brugstraat 54
Zandpad 61
Straatweg 84
Rijksstraatweg 49
't Heycop 508
Niftarlakestraat 7
Orttswaranda 55
Zandpad 27
Zandpad 80 "Oudaen"
Zandpad 80 "Oudaen"
Zonswaerdt 16
Vrijheidslaan 23
Scheendijk 5
Nassauplein I
Dannestraat 33
Linnaeusdreef 26
Rijksstraatweg 183
Kerkplein 16
Julianastraat 25
Zandpad 40 B
Zandpad 83
Zandpad 83
Zandpad 87
-ocr page 77-
77
S. Jonker
Mr. J. D. V. Ketwich Verschuur
C. C. van Kleef
Mw. M, A. Koelemij-Postma
J. F. B. Kraan
M. van Krahngen Jr
Mevr. A. J. E. Lempke-Cramer
H. K. Lenstra
Ir. H. F. Mertens
J. Molenkamp
J. van Muiswinkel
R. W. L. Mijnssen
Openbare Bibliotheek
Dr. E. B. J. Postma
J. H. Posthumus
Jhr. Mr. L. A. Quarles van Ufford
H. Rot
H. J. Schröder
P. B. A. Smits
Mw. A. J. Stilting
Mw. F. Verhagen
H. J. G. Verhallen
Mr. J. A. Vermeulen
J. Verweij
A. J. Visser
A. de Wijs
Zandpad 86
Vrijheidslaan 38
Beatrixstraat 7
Linnaeusdreef 11
Vrijheidslaan 14
Herenstraat 4
Zandpad 3 "Vechtlust"
Nieuwstraat 3
Rijksstraatweg 236
Rijksstraatweg 204
Eendrachtlaan 71
Rijksstraatweg 76
Stationsweg 3
Rijksstraatweg/ Nijenrode
Zandpad 125
Kasteel Gunterstein
Zandpad 42
Straatweg 114
Rijksstraatweg 101
Laan v. Gunterstein 3
Straatweg 74
Brugstraat 47
Brouwerij 1
Mecklenburgstraat 6
Zandpad 105
G. V. Doornikstraat 121
Breukeleveen
E. de Graaf
Dr. P. J. Sinninghe Damsté
Herenweg 25
Herenweg 89
Brugge
Jhr. P. H. A. Martini Buijs
Nieuwe Gentweg 53
Colhen
Mr. C. Th. E. Graaf v. Lijnden v. Sandenburg
Kasteel Sandenburg
Doorn
Ir. H. J. Doude v. Troostwijk
F. A. Groen
Mw. C. V. d. Stoop-Koekoek
Parklaan 40
V. Heemskerklaan 41
van Galenlaan 12
Driebergen
J. M. Castelein
W. V. Abcoudelaan
Eindhoven
1. V. Bruza
Muzenlaan 84
's Graveland
G. Kortenoever
B. H. A. Oosterbroek
Leeuwenlaan 295
Nrd. Einde 178
Groenekan
A. J. A. M. Lisman
Groenekanseweg 54
's-Gravenhage
Mr. J. A. Alleman
H. W. van Klaveren
Kon. Bibliotheek
Rijksburureau voor Kunsthistorische Documentatie
Wassenaarseweg 90
Gr. Hertoginnelaan 96
Lange Voorhout 34
Korte Vijverberg 7
-ocr page 78-
78
W. L. van Velsen-Metzelaar
J. C. Woestenburg
J. P. Bak
Haarlem
A. G. van der Steur
Bankastraat 111
Bagijnestraat 28
Koninginnegracht 96 d
Nieuwe Gracht 17
Haarzuilens
N. van Royen
L. J. Huisinga
Hilversum
J. G. Alleman
M. Langelaar
T. W. Ploeg
J. de Ronde
H. D. Scheltema
W. J. Steyling
Huizen
J. F. Dudok van Heel
F. Renou
Kockengen
Dr. J. A. van Dongen
De gemeente Kockengen
Dr. G. F. W. Herngreen
W. van Schaik
C. Versloot
Kortenhoef
Vereniging Curtevenne
J. Daams
W. Spaan
Langbroek
Mw. E. Y. E. G. Backer-Loeb van Zuilenburg
F. B. Schotanus
Laren
R. W. C. Baron van Boetzelaar
Leiden
R. H. B. Meijboom. arts
Loenen ajd Vecht
J. W. Blok Jr.
C. Dierdorp
Dr. A. Dunning
A. Gelderman
L. J. de Geus
C.  L. Glastra van Loon
J. M. Hessels
Mr. Th. van Hilst
P. M. Hinsch
M. J. P. A. Graaf d'Hollosy
H. Kalkman
Mr. Dr. N. J. C. M. Kappeijne van de Coppello
Mw. Th. E. C. M. Kappeijne v. d. Copello-van Panhuys
D.  P, Koets
Ockhuizerweg 16 a
Ockhuizerweg 20
Trompenbergerweg 2 b
Grasmeent 67
Oude Amersfoortseweg 44
Busken Huetplein 16
Utrechtseweg 58 a
Koninginneweg 18
Valkenveenselaan 56 a
Nw. Bussumerweg 83 a
Wagendijk 12
Gemeentehuis
Godinweg 2
Wagendijk 2
Portengen 97
Moleneind 32
Zuidsingel 23
Kortenh. dijk t/o NH Kerk
Langbroeksedijk B 32
Kasteel Lunenburg
Velthuijsenlaan 7
Hooigracht 48
Vreelandseweg 4
Keijzer Ottolaan 30
Dorpsstraat 16
Oud Over 39
't Rond 13
Rijksstraatweg 157
Dorpsstraat 10
Gruttenstraat
Oud Over 39
Mijndensedijk 20
Huize Blijdorp, Oud Over
Oud Over 59
Oud Over 59
Wallenstein 55
-ocr page 79-
79
Graaf Janlaan 2
Rijksstraatweg 130
Oud Over 154
Oud Over 120
Vreelandseweg 8
Rijksstraatweg 78
Driehovenlaan 38
Dorpsstraat 28
Rijksstraatweg 153
Torenstraat 1
Oud Over 102
Van Lijndenlaan 10
Huize "Oud Over"
Weerestein 57
Oud Over 41
Oud Over 93
Oud Over I
Oud Over 48
Rijksstraatweg 75
Brugstraat 10
Oud Over 88 a
Dorpsstraat 40
't Rond 5
Dorpsstraat 77
K. Knol
Mw. W. van Kralingen-Niekerk
D. C. van Leeuwen-Boomkamp
J. Leicher
Prof. Dr. J. M. Luttge
J. v. d. Meulen
Drs. E. Munnig Schmidt
C. W. van Nie
Mw. H. H. Pijzel-Dommisse
W. A. van Schaijck
Mevr. A. Schars
G. A. van Schijndel
J. P. Seijffert
L. H. Sondaar
J. C. Spekman
Mevr. A. A. Steffens
Mej. A. G. Stolp
Jhr. Mr. J. P. E. Teding van Berkhout
Mevr. I. Teijema
Mw. G. Thijs-Mantel
W. G. Tober
G. J. Uittenbos
S. G. de Vries
Mr. A. Vrij
H. J. M. van der Wedden
Loenerslool
M. van Erven Dorens-Vinke
M. F. M. Baronesse van Nagell-Martini Buys
Mr. G. H. Nubé
J. W. F. Straesser
Drs. J. H. W. Veenstra
Loosdrecht
H. Aalberts
Mr. J. H. M. A. Doude van Troostwijk
J. P. Freese
Mej. E. Haselen
C. H. F. Simons
J. M. L. Trouw
J. G. Boeschoten
W ter Veld
'Valk en Hening'
Rijksstraatweg 147
Kasteel Loenersloot
Voorburgstraat 30
Hollandstraat 19
Rijksstraatweg 228
Rembrandtlaan 1
Nieuw Loosdrechtsedijk 69
Oud Loosdrechtsedijk 247
Nootweg 10
Rad ing 4
Van der Helstlaan 5
Hotel "De Driesprong" Veendijk 1
Nieuw Loosdrechtsedijk 300
Maarn
Mr. R. W. van Ketwich Verschuur
Maarssen
i. Achterberg
M. H. A. Beks
J. H. W. van Bemmel
B. O. van den Berg, .Architect BNA
J. W. L. Beijer
B.  van den Boom
P. J. W. van Breukelen
C.  de Vries
J. E. Brinkhof
S. W. G. de Clercq
Dr. J. Cosijn
A. R. A. Croiset van Uchelen
Mw, M. van Dam-Smallenbroek
D.  Dekker
Raadhuislaan 10
Breedstraat 6
Schippersgracht 11
Kuyperstraat 29
Bolensteinseweg 1
Binnenweg 60
P. C. Hooftstraat 37
Schippersgracht 22
R. d. Beerenbrouckstraat
Machinekade 6
Straatweg 17
Straatweg 17 b
Van Houtenstraat 16
Langegracht 30
Zandpad 13
-ocr page 80-
80
Rijksstraatweg 56
J. Catsstraat 17
Maarssen
Zuylenveld, Oud-Zuilen
Klokjeslaan 16
Langegracht 22
Straatweg 17
Dr. Plesmanlaan 350
Langegracht 37
Diependaalsedijk 102
Straatweg 156/158
Bloemstede 483
Julianaweg 19
Zandpad 8
Kerkweg 25
Kerkweg 9
Herengracht 7
Wilhelminaweg 3
Diependaalsedijk 54
P. C. Hoofstraat 25
p/a Kennedylaan 30 a
Zandpad 40
Van Houtenstraat 22
Dr, Arienslaan 68
Heuvellaan 10
Talmastraat 18
Zandpad 24
Machinekade 1
Schippersgracht 9
Raadhuisstraat 18
Wilhelminaweg 8
Stationsweg 12
Herengracht 22
Postbus I
Zandweg 1
Duivenkamp 590
Zandpad 4
Duivenkamp 851
Zandweg 44
Kuijperstraat 17
Kerkweg 39
Dr. Arienslaan 126
Royaardslaan 10
Kerkweg 23
A. Cuijpstraat 1
Kennedylaan 20
Binnenweg 47
Stationsweg 2
Wetkanaaldijk 10
Westkanaaldijk 10
Bloemstede 387
H. J. van Droogenbroek
H. J. DoUekamp
Gemeente Maarssen
G. van Heusden
Mw. B. L. Heuschen-de Vos
Th. J. Hiemstra
E. W. Hommes
P. van Kerkvoort
W. J. H. van Kessel
G. K. van der Klis
S. Komdeur
Mej. A. M. Kooijman
J. Kraayenhagen
Dhr. & Mevr. R. Kuiper
Mr. Q Waverijn
Drs. A. P. Messer
B.  C. J. de Mol
A. J. Mook
Dhr./Mevr. Okkinga
E. J. Overgaauw Bastiaanse
R. Plomp
P. J. C. Plomp
C.  Plomp-Faber
R. Pos
M. Remijnse
E. J. Rinsma
Dr. A. van Rossum
Mw. A. Rost van Tonningen-Homburg
C.  Saeys
Dr. Th. E. E. van Schaik
Mw, A. W. Schucking Kool
J. N. Servaas
M. F. M. van Seumeren
G. D. Schwartsz
Stichting Openbare Bibliotheek
Prof. Dr. H. J. L. Smeets
J. Spoelstra
A.  Th. Stigter
J. H. van Tongeren
B.  Vermeulen
Y. Visser
Mw. A. van der Vlugt-de Groot
G. Vogel
D.  van der Wal
Mw. P. Westenburg-de Groot
B. G. Wiegeraad
P. Zöllner
W. Zuidervaart
Ds. J. Zuurdeeg
R. C. Zwaardemaker
Mw. G. A. I. Zwaardemaker-Job
W. Zweers, Architect BNA
Maarsseveen
Th. Schouten
Maarlensdijk
M. van den Berg
De Meern
Jac. de Bruijn
Looijdijk 81
Egelskop 17
Rijksstraatweg 84
-ocr page 81-
g]
Muiden
W. Jongeneel
Muiderberg
Stichting v. Banistiek & Heraldiek
A. I. J. M. Schellart
Mijdrecht
G. H. van Walbeek
Naarden
H. Poolman
Nederhorsl den Berg
J. F. A. Baar
Dr. D. P. Blok
A. J. Cruq, arts
J. J. Gillissen
J. van Mesdag
H. Spekreijse
V.V.V.
Nigtevecht
Mw. M. Amesz-Helmers
Openbare Bibliotheek
Nieuwersluis
J. H. H. Blijdensteijn
Mevr. L. Cohen Tervaert-Oskam
D. W. Doude van Troostwijk
L. W. Doude van Troostwijk
G. E. J. Huetink
J. J. Lamme
Dhr/Mw L. Lido de Haas
J. M. Luttge
C. M. Oostveen
J. W. Raadschelders
J. P. Schmal Jr
Mw. L. Simons
Dhr/ Mw Stassen-van Meurs
A. A. Weersma
Nijmegen
H, A. J. Koekenbier
Nijverdal
H. J. Kuhlwillm
Oosterbeek
Mr. E. van Beusekom
Overveen
Mw. A. de Vries-van der Lee
Rhenen
Th. Th. M. M. Bijleveld
Rotterdam
Bibliotheek & Leeszalen
Mr. J. J. Canter Cremers
Herengracht 62
Brink
Van Ostadelaan 23
Dorpsstraat 23
Kloosterstraat 20
Overmeerseweg 8
Ankeveensepad 7
Voorstraat 39
Voorstraat 2 a
Ankeveensepad
Voorstraat 11
Overmeerseweg 116
Dorpsstraat 41
Jhr. Huijdecopstraat 3
Rijksstraatweg 70
Stationsweg 10
Straatweg 18
Rijksstraatweg 28
Zandpad 1 b
Rijksstraatweg 57
Rijksstraatweg 38
Zandpad 27
Rijksstraatweg 42
Rijksstraatweg 42
Rijksstraatweg 8
Mijndensedijk 62
Zandpad 29
Rijksstraatweg 45
Stijn Buijsstraat 25
Rijssensestraat 124
Stationsweg 46
Julianaweg 8
Burgemeester
Nieuwe Markt I
Rozenburglaan 52 b
-ocr page 82-
82
Soesl
S. P. Baron Bentinck
Vosseveldlaan 56
Tienhoven
W. Beets
Mw. A. A. E. Bodisco Massink-Eggink
W. T. de Boer
A. Hogenhout
E. R. Huitzing
C. P. J. Klap
Mw. E. van der Laan-Faber
Th. K. A. Liem, arts
Mr. C. J. Rijsterborch
H. Smitskamp
Mw. W. M. Voet-Eggink
Nieuweweg 2
Dwarsdijk 22
Laan van Niftarlake 22
Nieuweweg 5
p/a Nieuwe weg 17
Looijdijk 7
Veenkade 16
Laan van Niftarlake 81
Laan van Niftarlake 54
Laan van Niftarlake 43
Dwarsdijk 22
Utrecht
N. Beumer
H. A. Danklof
Mw. G. J. van Julsingha
J. Mezger
Prov. Bibliotheek
Rijksarchief
Stichtse Cult. Raad
St. Openbare Bibliotheken
H. J. Soeten
Universiteitsbibliotheek
J. Vor der Hake
G. J. Jonker
Marnixlaan 45
Nieuwegracht 69
Lamerislaan 362
Schimmelpennincklaan 35
Achter St. Pieter
Alex. Numankade 201
Mariaplaats 51
Voetiusstraat 2
Attleeplantsoen 24
Wittevrouwenstraat 9/11
Livingstonelaan 98
Troosterlaan 24
Veere
G. ,J. Weyland
Nieuw Sandenburgh 37
Venraij
Mw. B. Wijnen
Vinkeveen
Dr. J. de Vries
Tedderstraat 10
Zuwe 180
Vleuten
W. Uittenbogaard
Vogelzang
G. Koopman
Prof. T. Brandsmalaan 17
Vogelzangseweg 41 a
Voorburg
Mr. F. H. Fries
P. Hess Jr
Mr. G, A. A. Middelberg
Laan van Leeuwensteijn 1
Staringkade 46
Prins Bernhardlaan 178
Voorschoten
H. M. van der Horn
Vondelstraat 16
Vreeland
H. J. Aalderink
Mw. B. Bakker-Rijssenbeek
J. Berger
J. Bonting
M. C. Brandes
R. M. Duin
Mr. J. J. Feijten
Mw. W. de Gelder-de Ruiter
Klapstraat 21
Ruiterstraat 5
Vijverlaan 5 b
Duinkerken 5
Voorstraat 7
W. van Mechelenstraat 5
Maartenplein 15
Boslaan 2
-ocr page 83-
83
Mw. M. H. Happee
J. H. Beukeboom
J. Jongsma
J. Olde Loohuis
F. D. Sprenger
Drs. C. Verhaar
Mw. G. E. Verhaar-Klomp
J. N. W. Voorhoeve
J. H. Vrij
J. Wittmer
W. W. Zijlstra
De Vliet 8
"Forthoeve" Zuwe 131
Klapstraat 13
Boterweg 44
Voorstraat 5
Fl. van Boekhorststraat
Fl. van Boekhorststraat
Boslaan 4
Vredelandstraat 71
Maartenplein 29
Boterweg 6/8
Waardenburg
A. F. van Goelst Meijer
Kasteel Waardenburg
Wapeningen
Boekhandel Kniphorst
Hoogstraat 49
Wassenaar
F. C. Wieder Jr
Papeweg 8
Weesp
Gemeente Museum
Mw. J. S. Janse de Jonge
G. Lindenboom
J. Salomons
Ir. A. Stork
G. A. van Wees
Drs. G. R. Zondergeld
Boekhandel De Ark
H. Brood
Herensingel 162
Bejaarden Centrum "Niftarlake"
Aetveldseweg 76
Waarschapstraat 32
Meidoornlaan 305
Utrechtseweg 59
Herengracht 31
Herensingeri62
Nieuwstad 28
Frans Halsstraat 44
Wilnis
H, W. van Soest
Dorpsstraat 59
Woerden
G. J. Wesseling
Wolfheze
Mw. J. E. Birnie-van Iperen
Gebr. van Eijckstraat 4
Duitse Kampweg 6
Wijk bij Duurstede
Mw. G. J. E. Dijkman-Schoenmaker
Mw. A. Luijkx-Buijsrogge
Zandweg 27 c
Hoge H off weg 3
IJssehlein
A. G. Cool
Prov. Bibliotheek Centrale
Kronenburgplanisoen 5
Postbus 35
Zaandam
Mw. A. M. C. Vis-Honig
J. G. Koeman
Frans Halsstraat 51
Linnaeusstraat I
Zeist
Mw. A. C. M. Adels-Vermeulen
J. P. B. Biegelaar Jr
Mw. C. CH. van Haselen-Vonk Midlandi
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
Ir. J. van der Sleesen
Arnhemse Bovenweg 63
p/a 't Rond 3
Arnhemse Bovenweg 12
Broederplein 41
Arnhemse Bovenweg 16
nat 15
-ocr page 84-
84
Oud-Zuilen
J. C. J. Plomp
Dorpsstraat