TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
|||||||
18e jaargang nummer 1 maart 1984
Redactie-commissie
M. Bijleveld-Scholts, Schalkwijk; A. Graafhuis, Utrecht;
L.M^J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk (eind- redactie); O.J. Wttewaall, 't Goy. Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nummer;
J.Th. Rijntjes, Het noodherstelplan voor de toren van Houten.
H.F.L. Mansvelt Beek, Boerderij Waalseweg 53 te Tuil en
't Waal, gem. Houten. Jaarverslagen van de vereniging over 1983.
Boekbespreking: 75 jaar Muziekvereniging Kunst na Arbeid,
Houten. |
|||||||
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
Tijdelijk: H.M.J. Rossner, Burgweg 4, Odijk, tel. 03405-2019. Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren: f.12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening nr. 214585). |
|||||||
J
|
||||||
HET NOODHERSTELPLAN VOOR DE TOREN VAN HOUTEN
|
||||||
Houten ligt op een uitloper van een oude stroomrug,
die van het zuidoosten naar het zuidwesten uitwaaiert tussen de Lek en de Kromme Rijn. De kerk werd ± 900 n.Chr. gesitueerd op de hoogste
plaats, naast de ruines van een Romeins bouwwerk. De brink bij de kerk - het huidige Plein - was het kruispunt van een belangrijke oost-westroute (de huidige Loerikse- weg - Burgemeester Wallerweg) en een noord-zuidroute (de Lobbendijk). De brink kreeg daardoor een belangrijke handels- en verzorgingsfunctie. De centrumfunctie van de brink is te verklaren uit het feit dat de omliggende landerijen nogal verspreid lagen. Deze landerijen vormden op zichzelf kleine woongemeenschappen, de zogenaamde gerechten. Deze gerechten waren bestuurlijk gezien welis- waar zelfstandig, maar kerkelijk gezien waren ze aange- wezen op Houten. Dit verklaart de belangrijke functie van de brink als sociaal ontmoetingspunt en de vele wegen die er naar toe leidden. De kerktoren was daarbij het belang- rijkste oriëntatiepunt, vandaar dat alle wegen uiteindelijk bij deze toren uitkwamen. De kerk is in eerste instantie hoogstwaarschijnlijk
Romaans van vorm geweest. In 1535 zijn de toren en het koor in gotische stijl verbouwd. De eerste geleding van de toren is uitgevoerd in tufsteen en dateert van deze datum. Om- streeks 1580 werd de kerk overgenomen door de Hervormden. In 1674 heeft de orkaan die het schip van de Utrechtse Dom- kerk heeft verwoest, tevens het grootste deel van de toren van Houten over het kerkdak geblazen. Toren en kerk werden herbouwd. Op de spits en de trans na, dateert het huidige aanzien van de toren uit deze periode. De invloed van de Hervormden bij de herbouw van de kerk is duidelijk merk- baar. De beide zijbeuken vervielen; de aanwezige kapellen werden weggehakt en niet herbouwd. Het koor van de kerk werd gebruikt als consistoriekamer. |
||||||
De toren vóór de restauratie in 1895. (Topografische
verzameling van de gemeente Houten) |
||||
In 1798 zijn bijna alle torens eigendom van de gemeenten
geworden. In 1895 krijgt architect Alfred Tepe opdracht tot restauratie van de toren. Deze restauratie geeft de toren een veel slanker aanzien. De lange spits is een antwoord op de spits van de R.K. kerk (1882) en moet de toren weer monumentale kracht geven. De balustrade en de spits ver- tonen gotische kenmerken. Noodmaatregelen
De toren verkeert momenteel in zeer slechte toestand.
Omdat er geen geld is, is het niet mogelijk op korte termijn over te gaan tot restauratie van de toren. Daarom is er een noodherstelplan gemaakt, voornamelijk om het proces van verval op kritieke punten te kunnen stoppen. In het najaar van 1982 is men met de werkzaamheden begonnen. Nu is het nog mogelijk belangrijke onderdelen van de toren in hun oorsprong te herkennen, op te meten en in een enkel geval zelfs nog te conserveren. Het volgende is daarom nood- zakelijk: - de torenspits waterdicht maken;
- de gevels zoveel mogelijk te beschermen tegen inregenen;
- de schilderingen te conserveren en gedeeltelijk te
restaureren; - gevaarlijke onderdelen vast te zetten of te verwijderen;
- belangrijke onderdelen en detailleringen op te meten.
Uniek in dit verband is het gebruik van een zogenaamde glazenwassersinstallatie om de gevels te inspecteren en klein herstelwerk uit te voeren. Dit idee is geboren uit puur geld- gebrek. Een staande steiger is duurder en bovendien - gezien het karakter van het herstelplan - veel te massaal en niet flexibel genoeg. Wat is er nu, september 1983, van de uitgangspunten van
het noodherstel overgebleven? Eén belangrijk punt is, dat de prioriteit duidelijk bij
de gevels ligt, met de nadruk op de west- en de zuidgevel. Ontbrekende voegen worden ingevoegd en loszittende voegen worden uitgehakt en opnieuw gevoegd. Verweerde tufsteen of zandsteen wordt als er gevaar bestaat voor inwateren met |
||||
specie afgesmeerd. De nadruk ligt dus duidelijk op het
'regenjasje' van de toren. De toegangsdeuren zullen wel gerestaureerd worden.
Afgezien daarvan zal straks voor de leek niet te zien zijn dat er aan de toren gewerkt is. Aan de eerste ge- leding (van tufsteen) en aan de balustrade zal niets worden gedaan. Voor wat betreft de binnenzijde is alleen het toren-
portaal van belang. Tijdens een onderzoek naar de gewelf- schilderingen in het portaal zijn vrij unieke vondsten gedaan. We doelen daarmee op de originele pleisterlaag, waarin kraslijnen in een blokmotief zijn aangebracht, op |
||||||
Een van de gewelfschilderingen in het torenportaal,
(Foto O.J. Wttewaall 1983) |
||||||
de west- en oostwanden met rollagen (1) boven muuropeningen.
Dit alles is alleen met strijklicht vagelijk te zien onder de lagen witkalk, als dragende elementen van de architec- tuur. De gewelfschilderingen zelf, vermoedelijk voorstel- lende gildewapens, meestertekens en varianten op het kruis- motief, zijn vrijwel compleet. De schilderingen aan de westzijde hebben veel schade geleden door inwatering van het gevelmetselwerk. De gebruikte verf is van één kleur, te weten het zogenaamde dodekop-rood. De schilderingen zijn later, over de witkalk heen, minimaal één keer snel en onzorgvuldig opgehaald c.q. overgeschilderd. Ook hierbij is gebruik gemaakt van kraslijnen (2). Binnen het noodherstelplan is het niet mogelijk tot
restauratie van de schilderingen over te gaan. Als er iets gedaan wordt, dan zal de nadruk liggen op het opmeten van de kraslijn-figuratie, het op tekening zetten hiervan en het onderzoeken van een verfmonster. Verder kunnen we alleen hopen dat er ooit geld zal zijn
voor een totale aanpak van de toren voordat de klok - letterlijk en figuurlijk - voor het laatst heeft geslagen. J.Th. Rijntjes (ing.)
|
||||||
Noten
1 . Rollaag: Een toogvormige gemetselde laag staande
stenen boven een kozijn of een open ruimte in een muur- werk. 2. Kraslijnen: met een kraspen in de nog natte specie-
laag (op muren of plafonds) ingekraste lijnen van figuren of vakken, die daarna met kleuren worden opgevuld. |
||||||
BOERDERIJ WAALSEWEG 53 TE TLILL EN 'T WAAL.
GEM. HOUTEN Inleiding
In september 1980 kreeg ik een aflevering van het tijd-
schrift 'Tussen Rijn en Lek' onder ogen waarin een foto stond opgenomen van bovengenoemde boerderij. Mijn nieuws- gierigheid was dadelijk gewekt door het uiterlijk van de boerderij, speciaal door de gedrukte vorm van de kap en door de 7.gn. kloosterkozijnen in de voorgevel. Dit wekte bij mij de indruk dat het om een ouder exemplaar ging en het leek mij zinvol om de boerderij ter plaatse te onder- zoeken voor de Stichting Historisch Boerderij-onderzoek. Dank zij de medewerking van de eigenaar, de heer J.A.
Dijns, die voornemens was de boerderij ten behoeve van een nieuw te bouwen woning te slopen, kon ik samen met mijn collega J. van Aalst in december van dat jaar de boerde- rij bezoeken. Ook was hierbij aanwezig W. van den Heuvel, restauratietimmerman van het Nederlands Openluchtmuseum, om een deskundige bijdrage te leveren met zijn kennis over traditionele houtconstructies. De eerste kennismaking met de boerderij bevestigde mijn
vermoeden dat het bezoek zeker de moeite waard was. Hoewel het interieur al voor een groot deel uitgebroken was - zoals op de opmeting (afb. 1,2) te zien is - waren er binne en buiten nog genoeg interessante details bewaard gebleven om te onderzoeken en vast te leggen. Aan de hand van mede- delingen van de heer J.A. Dijns was het mogelijk ons een indruk te vormen van hoe het interieur voor de sloop eruit gezien had. Terwijl Van Aalst en ik aan het opmeetwerk begonnen, onderzocht Van den Heuvel de houtconstructies of) houtsoort, ouderdom, bewerking en verbindingen. Wat aan- vankelijk als een schetsmatige opmeting bedoeld was groeide in een paar dagen uit tot een volwaardige opmeting, waarbij zoveel mogelijk details vastgelegd werden. Een laatste bezoek werd in januari van het volgend jaar
gebracht, nadat de boerderij ongelukkigerwijze tijdens de |
||||
nieuwjaarsnacht was afgebrand. Bij deze gelegenheid konden
nog enige aanvullende gegevens, onder meer over de stai- lingswijze en de fundering, vastgelegd worden. Een uitgebreid verslag van de resultaten van het onder-
zoek volgt hier, gecombineerd met de gegevens verkregen van de Archeologische Werkgroep Schalkwijk. Deze heeft onder leiding van de heer F.H. Landzaat opgravingen gedaan binnen de restanten van de uitgebrande boerderij . Ik heb gekozen voor deze uitgebreide verslaggeving om op deze wijze te laten zien wat men zoal in en rond een oude boerderij in deze contreien kan aantreffen. Ligging
Het boerderijtje lag in de lintbebouwing aan de Waal-
seweg welke de dorpskernen van Tuil en 't Waal verbindt. Het was gescheiden van deze weg door de smalle Waalse Wetering die evenwijdig aan deze weg loopt. Een betonnen brug verbond het erf met de openbare weg. De voorgevel stond in noord-oostelijke richting naar de weg gekeerd. Ten tijde van de opmeting behoorde bij de boerderij nog slechts een klein lapje grond van het oorspronkelijke areaal. Dit areaal heeft zich waarschijnlijk in zuid- westelijke richting tot aan de noordelijke Lekdijk uit- gestrekt, die slechts op 300 meter van de boerderij ver- wijderd was. De boerderij lag ten opzichte van het omringende
land nauwelijks waarneembaar hoger: ze was gelegen op een zogenaamde oeverwal. Dat wil zeggen dat hierlangs de oude stroombedding van de Lek ligt, aan weerszijden waarvan de rivier de grofste partikels, die zij met zich meevoerde, heeft afgezet. Deze zandige kleigrond is bij uitstek geschikt voor akkerbouw en fruitteelt. |
||||||
Afb. 1 en 2 Boerderij Waalseweg 53 te Tuil en 't Waal,
gem. Houten. Opgemeten door H.F.L. Mansvelt Beek en J.P.H, van Aalst, dec. 1980. Getekend door H.F.L. Mansvelt Beek, Arnhem, 1981. Opmeting SHBO 589 in 2 bladen. |
||||||
.T^—tV»
|
-V» - 4^ -«ViVVXT
|
||||||||||||||||||||||||
o
cü
r
|
|||||||||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||
S?
|
|||||||||||||||||||||||||
,',
|
|||||||||||||||||||||||||
Ir:/.
|
|||||||||||||||||||||||||
^.'
|
|||||||||||||||||||||||||
--------------•>■ f -^ AT.'
|
|||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L,_,___
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
|||||||
Uiterlijk
De boerderij was een driebeukig gebouw, opgetrokken
uit rode steen, mogelijk 18e-eeuws, formaat 23-24 x 11,5 X 4,5 cm (10 lagenmaat = 48,5 cm) en een trasraam van klinkers, formaat 21,5 x 10,5 x 4 cm. In de voorgevel (afb.3), die gewit was, bevonden zich in
de middenbeuk een zgn. zesruiter en een opgeklampte deur met eenvoudig bovenlicht. Ter weerszijden hiervan zaten er in deze gevel zogenaamde kloosterkozijnen. Deze ko- zijnen met hun karakteristieke 'oren' werden door een |
|||||||
Afb. 3 Boerderij Waalseweg 53 te Tuil en 't Waal, 1980. In
de voorgevel zitten ter weerszijden twee zgn. klooster- kozijnen, die zich o.m. kenmerken door een 'kalf' of middendorpel. Ook zijn de 'oren' aan de onder- en boven- dorpels te zien die ter weerszijden van de kozijnen een eindje in het metselwerk steken. Boven het dubbele open- slaande raam ligt het wolfeind van het dak. Foto SHBO. |
|||||||
11
|
|||||
'kalf'of middendorpel in twee vensteropeningen verdeeld
(zie afb.2, detail 2). De onderste vensteropening werd gesloten door een luikje. De bovenste was oorspronkelijk verdeeld geweest - te oordelen naar de aangetroffen stopstukjes - door glasroeden als vierruiter. Hoewel deze kloosterkozijnen in elk geval 18e-eeuws
geweest zullen zijn, hoeft dit geen indicatie te zijn voor de ouderdom van het gebouw: de kozijnen kunnen immers van de afbraak van een ouder huis afkomstig ge- weest zijn. Op zolderhoogte bevond zich in de midden- beuk een zoldervenstertje met dubbele openslaande ramen. Op deze hoogte werden ook stenen van een groter formaat aangetroffen. De voorgevel was gedeeltelijk in leem of klei,
gedeeltelijk in traskalk gemetseld. Het trasraam ging schuil achter een geteerd plint, om de onderzijde van de gevel tegen opspattend regenwater te beschermen. Bij het ontbloten van de onderzijde van deze gevel kwamen twee oude schrobgaten tevoorschijn, waardoor vroeger het schrobwater naar buiten werd geloosd. Het fundament stak slechts ca. 35 cm onder het
maaiveld en bezat geen versnijdingen. Het stond plaat- selijk op een vlijlaag van twee rijen strekken met een halve steen tussenruimte, zoals te zien is op de langsdoorsnede op afb.1. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze twee rijen strekken ten gevolge van de druk van het bovenliggende metselwerk enigszins gekanteld waren. De zijmuren waren eveneens opgetrokken uit rode
steen, maar deze waren geheel gemetseld in traskalk. In de linkerzijmuur bevond zich ter hoogte van het woongedeelte een venstertje dat met een luikje afge- sloten kon worden; in de rechterzijmuur een mestluik, waardoor de mest van het stalletje naar buiten ge- werkt kon worden. In de achtergevel (afb.4) was een be- trekkelijk kleine deeldeur, bestaande uit een boven- en onderdeur. Ter linkerzijde hiervan was er een opgeklampte deur, die toegang gaf tot de stalruimte in de zijbeuk; ter rechterzijde een raampje dat licht verschafte in de middenbeuk. |
|||||
12
|
|||||||
Het trasraam van de achtergevel was oorspronkelijk
witgekalkt geweest. In tegenstelling tot de voorgevel, die geheel witgekalkt was, waren hier de vlechtingen dui- delijk zichtbaar, waarmee de bovenkant van de gevel be- ëindigd was en waarop het riet van het dak geknepen was. Deze vlechtingen getuigden van de zorg waarmee indertijd het boerderijtje gebouwd is. Vlak onder het dak bevonden zich speciale muurankers
om de gebintplaten aan de achtergevel te hechten (zie afb.2, detail 6). De schoten van deze ankers waren boven het oog voel korter dan eronder om te voorkomen dat deze b()V(>n het metselwerk van de gevel uitstaken. |
|||||||
Afb.4 Achtergevel van de boerderij Waalseweg 53 te Tuil
en 't Waal. Goed te zien zijn de vlechtingen waarmee de schuine zijden aan deze gevel zijn beëindigd. In het midden de smalle deeldeur, bestaande uit een onder- en bovendeur. De kleine deur geeft toegang tot de linkerzijbeuk, waar- in de stal was ondergebracht. Foto SHBO. |
|||||||
13
|
||||||
Constructie
|
||||||
Omdat de constructie van de traditionele boerderij
afwijkt van het hedendaagse huis wil ik daar eerst iets over vertellen. De draagkracht en de langs- en dwars- stabiliteit van het gebouw worden in hoofdzaak geleverd door het gebintwerk, samen met het metselwerk van de kopgevels en de brandmuur, welke laatste zich in onze boerderij ongeveer halverwege beide kopgevels bevindt. Een enkel gebint is een samenstel van twee stijlen en een horizontale balk, in de hoeken verstijfd door schuingeplaatste schoren. De gebintstijlen steunen op gemetselde poeren, die tevens voorkomen dat de stijl- voeten in de vochtige bodem wegrotten. Op de twee dwarsdoorsneden (alb.1) zijn beide gebinten van het boerderijtje duidelijk te onderscheiden. De gebinten zijn in de lengterichting van het huis
aaneengekoppeld door gebintplaten die over de stijl- koppen heen liggen. Ook tussen de gebintstijlen en plateti zijn schoren aangebracht. In onze boerderij ontbreken ze overigens in het voorhuis. Op de langs- doorsncde zijn deze platen met bijbehorende schoren goed te onderscheiden en ook is te zien dat ze in de eindgevels en de brandmuur opgelegd zijn. Door deze hoofdconstructie wordt het gebouw, zoals te
zien is op de twee dwarsdoorsneden, ruimtelijk in drieën verdeeld, namelijk in een middenbeuk en twee lagere zij- beuken. Deze driedeling komt architectonisch tot uit- drukking in de achter- en voorgevel van de boerderij, waar de belangrijkste deur- en raamkozijnen zich in de middenbeuk bevinden en de kleinere in de zijbeuken. Terug naar de gebintconstructie binnen onze boerderij.
Het eiken gebint (afb.5) in het voorhuis kan wel 17e-eeuws geweest zijn. Evenals in het geval van de kloosterkozij- nen, is het ook hier de vraag of dit oorspronkelijk is geweest. Nog zichtbaar in de gebintbalk waren de kepen van vroegere ingelaten kinderbalkjes, die waarschijn- lijk in de vorige eeuw zijn vervangen door opgelegde kinderbalkjes, die de zoldervloer ondersteunden. Van deze laatste balkjes, die oorspronkelijk van de voorgevel tot |
||||||
14
|
|||
15
|
|||||||
de brandmuur reikten, was er ten tijde van de opmeting
nog slechts één over. Deze was oorspronkelijk, zoals op de tekening te zien is, geraveeld geweest ter doorlating van het (niet meer aanwezige) rookkanaal. Merkwaardigerwijs bevonden de schoren van het juist-
genoemde gebint zich bovenop de gebintbalk, misschien om ze uit het zicht van de woonruimte te houden óf ter aan- vulling van de hoogte van het kapspant in het voorhuis. Het gebint in het achterhuis was waarschijnlijk 19e-eeuws en onderscheidde zich door de opgelegde gebintbalk, een ongewoon verschijnsel in deze streek (afb.6). Bovenop de twee gebinten staan ter ondersteuning van
het dak twee schaarspanten,in de lengterichting van het huis verbonden door gordingen. Waar de spantbenen elkaar in de nok kruisen is een nokgording opgelegd. Op deze nokgording ontmoeten de sporen van beide dakschilden elkaar, die lopen vanaf de muurplaten en halverwege door de gebintplaten ondersteund worden. Op de sporen (ter plaatse genoemd 'daksparren') waren gekloofde eiken rietlatten gespijkerd waarop het rietdek was gebonden. De spanten waren waarschijnlijk in de vorige eeuw (of
zelfs later) vernieuwd. De benen van het spant in het voorhuis hadden dezelfde lengte als die in het achter- huis. Wat ze daardoor in de lengte tekort schoten (immers de gebintbalk lag in het voorhuis lager) werd aangevuld door de bovenliggende schoren (afb.2 en afb.5). Ik laat in het midden of deze schoren indertijd voor dit doel aangebracht zijn, of dat ze altijd al bovenop de gebintbalk hebben gezeten om ze uit het gezicht van de woonkeuken te houden. |
|||||||
Afb. 5 Detail gebint in het voorhuis (naar achteren ziend).
Merkwaardig is dat de schoor tussen gebintbalk en stijl bovenop de balk is geplaatst. Op deze schoor staat een been van het kapspant. In de gebintbalk zijn nog de (opgevulde) kepen te zien, bestemd voor de vroegere ingelaten kinder- balkjes. Op de gebintstijl ligt de plaat, waarop de sporen van het dak opgelegd zijn. Het gedeeltelijk afgebroken muurtje vormde de achterzijde van de voormalige bedstede. Het ontpleisterde gedeelte van de brandmuur markeert de voorzijde van die bedstede. Foto SHBO. |
|||||||
16
|
|||
17
|
|||||||
Als belangrijk constructief element wil ik nog de
zgn. stalliggerdragers (ter plaatse genoemd: 'nekbomen') noemen, die de gebintstijlen in de lengterichting met de achtergevel en de brandmuur verbinden. Op deze nekbomen lagen rondhouten die aan de andere zijde tegen de dak- sporen aan waren gelipt. Op deze wijze beletten ze dat de sporen de zijmuurtjes naar buiten drukten. Verder lagen over deze stalliggers losse planken waardoor zoldertjes gevormd werden voor berging van hooi, gereed- schap en dergelijke. Het metselwerk van de kopgevels en de brandmuur diende
behalve voor de afsluiting van de ruimten tevens ter op- legging van gebintplaten en gordingen: ze stonden op plaatsen waar hun dragende functie evengoed door gebinten vervuld had kunnen worden. Enige eeuwen terug, toen de baksteen nog geen gemeengoed op het platteland was, zal dit bij de toenmalige boerderijen zeker het geval geweest zijn. Ter afsluiting van deze gevels en de zijwanden zijn toen andere materialen toegepast, afhankelijk van de beschikbaarheid, kosten en andere factoren: beleemd vlechtwerk of planken. Indeling
In het voorhuis was oorspronkelijk de grote woonkeuken
met schouw, welke laatste echter ten tijde van de opmeting al weggebroken was. In de brandmuur, waartegen deze schouw geplaatst was geweest, bevond zich de deur welke toegang gaf tot het bedrijfsgedeelte. Aan de andere zijde van de |
|||||||
Afb. 6 Detail gebint in het achterhuis (naar voren ziend).
Goed te zien is dat de gebintbalk op de stijl gelegd is. Tussen stijl en balk is een schoor aangebracht. Bovenop de gebintbalk ligt een plaat in de lengterichting van het huis. Nog juist zichtbaar bovenop deze balk is een been van het kapspant te zien. Halverwege de gebintstij1 is de 'nekboom' bevestigd, waarop rondhouten liggen, die een planken vloer- tje dragen. Achter deze nekboom waren een aantal krammen ingeslagen ter bevestiging van stalpalen. Aan deze stalpalen werd het vee gestald. |
|||||||
18
|
|||||
schouw was een venstertje dat uitzag op het bedrijfsgedeelte.
In de zijbeuken ter weerszijden van de grote woonkeuken
waren oorspronkelijk door halfsteensmuurtjes twee zij- kamertjes afgescheiden. Ter rechterzijde was een bedstede aangebracht geweest (ten tijde van de opmeting niet meer aanwezig) met daarachter een voorraadkamertje. Vanuit het linkerzijkamertje was er een trap naar de zolder. Op de juistgenoemde halfsteensmuurtjes waren evenwijdig aan de gebintbalk twee balken opgelegd geweest, die meehielpen de zoldering te dragen. Het houtwerk in het voorhuis, met inbegrip van de een-
voudige opgeklampte deuren, is oorspronkelijk steenrood geverfd geweest. Op de vloer in het linkerzijkamertje bevond zich nog een restant van grijze en rode plavuizen, formaat 21 x 21 cm, waarmee oorspronkelijk het hele voor- huis bevloerd is geweest. In het achterhuis bevonden zich ter weerszijden van de
(lemen?) deel de overzolderde zijbeuken. Slechts in één zijbeuk waren aan de achterkant van de nekboom (en wel tussen de brandmuur en de gebintstijl) krammen ter be- vestiging van stalpalen aangebracht (afb.2, detail 5). Afgaande op het aantal krammen (8x2 stuks) zou hier plaats voor A koetjes geweest zijn. Naar mededeling van de heer H. Nieuwhoff Jzn., die in zijn jeugd op het boer- derijtje heeft gewoond, zijn er bij zijn weten nooit anders dan geiten gehouden. De mest van het stalletje kon door het mestluik in de zijgevel weggewerkt worden. Of het hier om een pot- of grupstal ging is mij niet bekend. Het gehele metselwerk in het achterhuis was gewit en
gedeeltelijk voorzien van een zwart plint.Dit plint was ter weerszijden van de deeldeur iets omhoog gezet - een aardige architectonische vondst die we ook elders in het land aantreffen - waardoor deze belangrijke toegang een extra accent kreeg. Ook ter weerszijden van de ingang in de voorgevel was het plint iets omhoog gezet geweest. Het kapspant zowel in het voor- als in het achterhuis was gewit, wat deze belangrijke constructie in het schemer- duister een krachtig accent verleende. |
|||||
19
|
|||||
Iets over de bewoningsgeschiedenis
De boerderij komt voor op het kadastrale minuutplan
van Tuil en 't Waal uit ca. 1828 onder sectie B nr 103. Ze is dan, blijkens de bijbehorende legger, eigendom van Abraham Schimmel (arbeider), Maria Schimmel (weduwe van Gijsbertus Schimmel) en Johannes Schimmel (schipper). Hieruit blijkt duidelijk dat de grootte van het bedrijfje te gering was om voor de bewoners als hoofdbron van in- komsten te dienen. In 1842 werd de boerderij, die toen nog een bakhuis bezat, verkocht aan Burgemeester Lagerwey, als kerkvoogd van de Nederlands Hervormde Kerk te Tuil. Titels van aankomst (stukken die bewijzen dat men aan enig goed is gekomen) waren volgens de koopakte niet aanwezig zodat we niet weten wie de eigenaars van vóór 1828 waren. In deze eeuw werd het achtereenvolgens bewoond door de
familie Nieuwhoff en, tot 1979, door Manus Kloek. In 1980 werd het door de Ned. Herv. Kerk verkocht aan de heer J.A. Dijns, welke inmiddels op de plaats van de verbrande boer- derij een nieuwe woning gebouwd heeft. Enige archeologische vondsten
Door de archeologische werkgroep Schalkwijk en Tuil en
't Waal zijn in en rondom de afgebrande boerderij in het begin van 1981 opgravingen gedaan onder leiding van de heer F.H. Landzaat. Enkele feiten, die hierbij aan het daglicht zijn gekomen, laat ik hier volgen. Onder de plavuizen bevond zich een zandlaag van grof
rivierzand, waarin enkele pijpekoppen en scherven uit de 19e eeuw en een muntje, gedateerd 1823, werden aangetroffen. Uit deze laatste vondst mag geconcludeerd worden dat deze zandlaag in of na 1823 ter verhoging van de vloer in de woonkamer is aangebracht. Onder de zandlaag werd een klei- laag aangetroffen vermengd met zand, langzaam overgaand in vettere klei. In deze laag werd 16e-, 17e- en 18e-eeuws aardewerk aangetroffen. Het schervenmateriaal was dusdanig over het vloeroppervlak verspreid dat er hierbij aan vloer- verharding gedacht kan worden. Op de grens van klei/zand en vette klei werden scherven van zgn. Siegburgaardewerk |
|||||
20
|
|||||
(vóór 1500), fragmenten grijsblauw gesmoord aardewerk en
Paffrath-scherven (13e eeuw) aangetroffen. Ook werden er middeleeuwse bakstenen (28 x 14 x 7 cm) aangetroffen. Ver- der werden er in de omgeving van de haardplaats fragmenten van wandtegels gevonden die dateerden uit de periode 1600-1650. Tegen de brandmuur werd nog een oude asplaats gevonden met daarbij nóg een plaats met asresten, waar- schijnlijk afkomstig van een askuil. Tenslotte werden er nog twee oude duiten gevonden met de opschriften 'Zee- landia 1793' en 'Overijssel 1765'. Conclusie
Samenvattend kan men stellen dat de boerderij, zoals
die door ons is opgemeten, in hoofdvorm in ieder geval in het begin van de vorige eeuw al heeft bestaan. Mogelijk is ze van oudere datum maar bewijzen heb ik daar niet voor. Dat deze plek eerder bewoond is geweest dan de 18e eeuw en dat de boerderij een voorgangster heeft gekend is aan- nemelijk gezien de daar gedane archeologische vondsten. Men moet bij deze vondsten, naar mijn mening, er wel rekening mee houden dat veel van het materiaal veel later dan de datum van vervaardiging aangevoerd kan zijn. Temeer als men bedenkt dat de scherven in de laag klei met zand ter verharding zijn aangebracht. Wat betreft de ouderdom van de boerderij zijn er dus
twee mogelijkheden: de boerderij dateert, afgaande op de kloosterkozijnen en het gebint in het voorhuis, uit de 18e eeuw. Of men heeft in het begin van de 19e eeuw met ge- bruikmaking van deze onderdelen, afkomstig van een voor- gangster of een boerderij elders, deze boerderij gebouwd. In beide bovengenoemde gevallen is het aannemelijk dat later nog eens het gebint in het achterhuis en de kap met de kapspanten zijn vernieuwd. Bij deze gelegenheid kunnen de ingelaten kinderbalkjes vervangen zijn door opgelegde exemplaren en het niveau van de vloer in het voorhuis verhoogd met rivierzand. H.F.L. Mansvelt Beek
Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Arnhem |
|||||
21
|
|||||||
Literatuur
|
|||||||
Archeologisch Bulletin, jg.1 (1981) nrs 1 en 2. Uitgeg.
door de Archeologische Werkgroep Schalkwijk en Tuil en 't Waal. De benaming van houtverbindingen en constructieve houten
elementen in oude boerderijen. Een poging tot systema- tisering. 2e dr. Arnhem 1982. Hekker, R.C. De ontwikkeling van de boerderijvormen in
Nederland. (In:) Duizend jaar bouwen in Nederland. Dl.II. Amsterdam 1957. Voskuil, J.J. Van vlechtwerk tot baksteen. Geschiedenis
van de wanden van het boerenhuis in Nederland. Arnhem 1979. |
|||||||
Lijst van bouwkundige termen
Opmerking: de hieronder gebruikte benamingen voor
onderdelen van houtconstructies zijn meestal kunstmatige termen, zoals die door de Stichting Historisch Boerderij- onderzoek bij voorkeur gebruikt worden. Omdat per streek de benaming van een onderdeel nogal eens verschilt, heeft de Stichting een aantal standaard-benamingen ontworpen (zie tweede titel in het literatuurlijstje), zodat er op dit gebied een Babylonische spraakverwarring voorkomen wordt. Hoewel dergelijke standaardbenamingen zeer gemak- kelijk zijn bij bijvoorbeeld een publikatie als deze, is het niet zozeer de bedoeling dat ze in het dagelijkse spraakgebruik de plaatselijke termen vervangen. brandmuur scheidingsmuur tussen woon- en
bedrijfsgedeelte in een boerderij,
die tot de nok van het dak reikt. dakschild één der schuine zijden van een dak;
dakvlak.
|
|||||||
22
|
||||||||||||||
dakspoor
gebint |
||||||||||||||
zie spoor.
samenstel van twee stijlen en een
gebintbalk, die is ingelaten in of opgelegd op die stijlen. Naar de wijze van verbinding wordt het type gebint genoemd. Zo kent men in Utrecht hoofdzakelijk ankerbalk- gebinten, In de boerderij Waalse- weg 53 ontbreken deze echter. De hoeken tussen stijlen en gebint- balk zijn over het algemeen verstijfd met schoren of korbelen. lange balk, waarvan over het algemeen
de breedte groter is dan de hoogte, welke in de lengterichting van het huis over de stijlkoppen heen wordt gelegd. Op deze wijze koppelt men de gebinten aaneen. lange balk of rondhout die over de
kapspanten heen ligt om deze aaneen te koppelen. Hierop worden tevens de sporen van het dak gelegd. stal bestaande uit een koestand, waar-
achter een lager gelegen goot waarin de mest van de opgestalde koebeesten valt: de grup of groep. plat of afgeschuind uiteinde van een
balk(je) of rondhout dat past in een keep van een ander houten element. het maken van een lip aan een balk(jc)
of rondhout. met klampen (dwarshouten) in verband
brengen en verstevigen. metselwerk met een ongeveer vierkante
omtrek, dat deels onder de grond, deels daarboven uitsteekt. Dit wordt |
||||||||||||||
gebintplaat
1. Óvh/ p.A? f
|
||||||||||||||
gording
grupstal/groepstal
lip fip-J
|
||||||||||||||
poer ^1/
|
||||||||||||||
23
|
||||||||||||||||||||||
toegepast om bijv. een gebint-
stijl te funderen. een potstal is in wezen niet meer
dan een kuil van 50-100 cm diep, waarin de koeien met hun mest om- hoog rijzen. De koeien staan hierin vast aan stalpalen. De mest die ver- mengd wordt met stro en ander plantaardig materiaal is van be- lang voor het cultiveren van schrale grond. indien een opening in een balklaag
van een verdieping aangebracht moet worden ten behoeve van een rook- kanaal of een trapgat, dan wordt er een zgn. raveling aangebracht. Hier- bij worden de ten behoeve van de opening ingekorte balken op een dwarsbalk, de raveelbalk, opgevangen. bijzondere vorm van een kapgebint of
-spant, bestaande uit twee schuin- geplaatste balken, die elkaar kruisen in de nok. Ongeveer op halve hoogte zijn de benen van het spant verbon- den door een spantbalk. balkje, onder een hoek geplaatst tus-
sen twee elkaar ontmoetende delen van een houtconstructie om er een stijf geheel van te maken. Men kan bijv. schoren vinden tussen stijlen en ge- bintbalk (in welk geval deze schoren ook wel korbelen genoemd worden) en tussen stijlen en gebintplaten. zie schootanker.
een schootanker bestaat uit een veer
en een schoot, die gestoken is door het oog van de eerste. Het plat uit- |
||||||||||||||||||||||
potstal
|
||||||||||||||||||||||
ituAv'ioi"
|
||||||||||||||||||||||
pcrfv^'iX'
|
||||||||||||||||||||||
ravelen
|
||||||||||||||||||||||
jia,^ ttjikiaxJc.
|
||||||||||||||||||||||
schaarspant
|
||||||||||||||||||||||
schoor
|
||||||||||||||||||||||
schoot
schootanker |
||||||||||||||||||||||
24
|
|||||||||||||||||
gesmede uiteinde van de veer is
tegen de zijkant van een balk ge- spijkerd. Het overige gedeelte van de veer steekt door het metselwerk, waaraan het verankerd is met de schoot welke aan de buitenkant van het m.w. door het oog van de veer is gestoken. één der twee schuingeplaatste balken,
waaruit een schaarspant bestaat. lange balk of rondhout; deze wordt
tegenover een andere spoor in schuinst stand over de gordingen gelegd. Over de sporenparen worden pan- of riet- latten gespijkerd, waarop de dakbe- dekking bevestigd wordt. rondhout of balkje, dat opgelegd is
op de stal liggerdrager en een zijmuur in een boerderij. Hierover liggen planken, die een zoldertje vormen. (plaatselijke term: 'nekboom') balk in
de lengterichting van de boerderij aangebracht tussen de opeenvolgende gebintstijlen en het metselwerk van de brandmuur en de kopgevels. Hierop worden de stal 1iggers gelegd en de stalpalen worden eraan bevestigd. lange zijkant van een baksteen; de
korte zijde wordt kop genoemd. hoogte gemeten over tien lagen bak-
steen en tien (lint)voegen. specie bestaande uit tras (fijnge-
malen tufsteen) en kalk. dat gedeelte van een buitenmuur, dat ,
gedeeltelijk onder het maaiveld, ge- deeltelijk daarboven steekt en uit |
|||||||||||||||||
spantbeen
|
|||||||||||||||||
spoor
|
|||||||||||||||||
stalligger
|
|||||||||||||||||
stal liggerdrager
|
|||||||||||||||||
strek
10-lagenmaat |
|||||||||||||||||
traskalk
|
|||||||||||||||||
trasraam
|
|||||||||||||||||
25
|
||||||||||||||||||
klinkers bestaat: het is bedoeld
als vochtkering. raam, door glasroeden in vieren
verdeeld. |
||||||||||||||||||
vierruiter
|
||||||||||||||||||
versnijding
|
trapsgewijze versmalling in het
|
|||||||||||||||||
metselwerk.
rlijlaag \r^''^^"\^ onderste laag stenen van een
l«^ fundament, die zonder specie gelegd
|
||||||||||||||||||
raam, door glasroeden in zessen
verdeeld. |
||||||||||||||||||
zesruiter
|
||||||||||||||||||
Afb. 7 Deze plank werd in het achterhuis van de boerderij
gevonden. De tekens vormen waarschijnlijk een eigenaarsmerk, dat vóór het vlotten van het hout in de deels gekantrechte stam is aangebracht, een zgn. vlotmerk. Dit zou aangebracht zijn om het eigendom van deze stam of een aantal stammen, verzameld tot een vlot, aan te geven. Bij het verzagen van de stam in planken is dit merk gespaard gebleven. Foto NOM. |
||||||||||||||||||
26
JAARVERSLAG 1983 |
|||||||
I Het ledenbestand
In 1983 werden 11 nieuwe leden ingeschreven. 14 leden
bedankten. De kring telt nu 232 leden. II Het bestuur
|
|||||||
Op de jaarvergadering van 20 januari 1983 werden
L.M.J. de Keyzer en C.J. van der Grind-van Hengstura herkozen, waardoor het bestuur ongewijzigd bleef: L.M.J. de Keyzer voorzitter
dr. C. Dekker vice-voorzitter
T. Springer-Stam Ie secretaris
C.J. van der Grind-van Hengstum 2e secretaris
A.G. de Wit penningmeester H.M.J. Rossner lid
P.S.A. de Wit lid
Het bestuur kwam drie maal in vergadering bijeen. In de
loop van het jaar legde T. Springer-Stam, wegens langdurig verblijf in het buitenland, tijdelijk het secretariaat neer. H.M.J. Rossner zal het secretariaat voor ca. een jaar waar- nemen. De kascommissie bestond uit H.J. Kuyer en H.A. van der
Grind. Het verslag van de penningmeester is elders in dit periodiek opgenomen, evenals het verslag van de archeologische werkgroep. III Het periodiek
In 1983 verschenen 4 nummers van het periodiek. De laatste
aflevering was geheel gewijd aan het boek Het Kromme Rijngebied, in de middeleeuwen van onze vice-voorzitter prof.dr. C. Dekker. De redactiesamenstelling bleef ongewijzigd. |
|||||||
27
|
|||||||
IV Het verenigingsprogramma
Na de jaarvergadering sprak op 20 januari 1983 de heer
L. Schulman uit Amsterdam over: 'De muntslag vanaf de oudste tijden tot heden op stijl bekeken'. Uit Klein Azië, Lydië, zijn de oudste munten bekend,
vervaardigd van elektron (een alliage van goud en zilver), goud en zilver. Later wordt ook koper en brons gebruikt; tegenwoordig bestaan munten veelal uit nikkel en aluminium- alliages. Het gebruik van munten (als ruilmiddel voor de handel veel eenvoudiger dan goederen) komt via de Griekse steden in Klein Azië naar Europa. De Griekse stadstaten sloegen elk hun eigen munt totdat
Alexander de Grote (356-323 v.C.) eenheid bracht in het muntsysteem; in zijn rijk was de munt met Heracleskop aan de voorzijde en een staande Athena op de keerzijde overal geldig. Later werden ook opschriften aangebracht. Bij de Romeinen, die geleidelijk de hegemonie van de Grieken overnamen, kwamen veel keizerportretten op de voorzijde voor en op de keerzijde fraaie zinnebeeldige figuren. Kunsthistorisch gezien zijn zowel de Griekse als de Romeinse munten van belang. Na de ondergang van het Romeinse rijk zien we munten uit het Merovingische en Karolingische tijdperk, met op de voorzijde een kop en op de keerzijde een Christelijk kruis. Later zien we op de keerzijde vaak het wapen van de landsheer, koning of keizer, zoals we nu nog zien. Aanvankelijk waren de oudste munten onregelmatig van
vorm, later werd de ronde vorm (reeds in de 5e eeuw v.C.) algemeen, en is dat nu nog. |
|||||||
De heer drs. W.J. van Tent, provinciaal archeoloog van
de provincie Utrecht sprak op 10 februari 1983 voor een groot aantal geïnteresseerden over 'Oude bewoning in het Kromme Rijngebied'. De laatste 10 a 15 jaar is door de R.O.B, en anderen
in het Kromme Rijngebied vrij veel onderzoek verricht naar de bewoning in de tijd rond het begin van de jaartelling. Twee opgravingsterreinen werden onder de loupe genomen: één |
|||||||
28
|
|||||
terrern gelegen bij Vechten, gemeente Bunnik en het andere
terrein aan de Doornkade te Houten. De opgravingen vonden plaats in 1981 en 1982 en de vondsten zijn te dateren in het begin van de jaartelling. De meeste vondsten zijn nog niet onderzocht; o.a. de
duizenden aardewerkscherven wachten nog op verdere bewerking. Toch is duidelijk dat men in Vechten met een Romeinse neder- zetting te doen had; het aardewerk is Romeins (import), dus allemaal op de draaischijf vervaardigd. Een waterput is op- gegraven die bestond uit twee tonnen op elkaar met op de duigen een huismerk: lOF en VSVDV. Uit deze put kwam een bronzen munt met een beeltenis, waarschijnlijk van Marcus Agrippa. De opgraving aan de Doornkade te Houten bracht een
inheemse nederzetting aan het licht. Het aardewerk is met de hand gevormd, zowel organisch gemagerd als ook met aarde- werkgruis. Organisch gemagerde potscherven zijn een kenmerk voor de inheems-Romeinse periode. Het aardewerk is vergeleken met het Romeinse aardewerk van inferieure kwaliteit. Duidelijk werden enige huisplattegronden aangetoond in
een wirwar van waterlopen, latere oversnijdingen en een nog weer later (waarschijnlijk middeleeuws) slotensysteem. De huizen met een afmeting van 6 x 20 m. waren 2-schepig.
Naast één van de huisplattegronden lag een waterput waarvan de ton nog volledig intact was. De onderkant van de ton stond tot in het zand, 2i m. onder het huidige maaiveld. In het midden van de ton een paal. De dia's gaven een goed en duidelijk beeld van de op-
gravingen. Zaterdagmiddag 19 maart 1983 werden ongeveer 60 leden van
de Historische Kring ontvangen op het raadhuis van Vianen door loco-burgemeester de heer H. van der Bruggen. Na de ontvangst, waar de loco-burgemeester een korte
inleiding hield, en een kopje koffie werd het raadhuis be- zichtigd onder de deskundige leiding van de heer J. Ruijter. Het raadhuis werd omstreeks 1450 gebouwd, in 1515 uitgebreid en tussen 1956 en 1962 gerestaureerd. In het raadhuis hangt een collectie 16e- en 17e-eeuwse
portretten en een doek van H. Vroom waarop de stad Vianen |
|||||
29
|
|||||
en het kasteel Batestein is te zien rond 1620.
De stadswandeling lag in handen van drie leden van de
Historische Vereniging 'Het land van Brederode' en voerde langs historisch interessante bouwsels. Vianen heeft een ongeveer rechthoekige aanleg, van noord naar zuid door- sneden door de brede Voorstraat die aan de noordzijde wordt afgesloten door de Lekpoort. Het geslacht Brederode heeft een belangrijke rol gespeeld in Vianen; in de Ned. Herv. Kerk, die door omstandigheden niet bezocht kon worden, bevindt zich nog een fraai grafmonument (1540) van Reinoud III van Brederode en zijn vrouw Philipotte van der Marck. Wanneer een mens iets heeft te verliezen dan gaat men
zich wapenen, aldus drs. G.B. Janssen, die op 12 april voor ruim 50 toehoorders een lezing hield over de geschiedenis van de vestingbouw van 1500-1900. Men deed dit vroeger door het bouwen van vestingen.
Rond de middeleeuwse steden werden muren gebouwd met torens. Toen men tot de ontdekking kwam dat dit niet af- doende was, ging men over tot het bouwen van een aarden wal achter de muur; later werd ook nog buiten de muur een gracht gegraven. Op vele plaatsen is dit nog te zien, o.a. in Wijk bij Duurstede. De verdediger moest de aanvaller altijd een stapje vóór zijn. Zo werden de vestingwerken steeds ingewikkelder. Simon Stevin was behalve wiskundige en leraar van prins Maurits ook een groot vestingbouwer; in meer dan 30 steden heeft hij verdedigingswerken aan- gelegd. In de 17e eeuw was het Menno van Coehoorn die z'n bijdrage aan de vestingbouw heeft geleverd. In de provincies Utrecht en Gelderland zijn later veel
forten gebouwd met wallen; vooral om de stad Utrecht zijn nog vele forten te vinden. Onder de vertoonde dia's waren ook unieke luchtfoto's,
die een uitstekende illustratie gaven van de toch al zo duidelijke uitleg van de heer Janssen. Zaterdag 4 juni namen 50 leden deel aan de jaarlijkse
dagexcursie. Het reisdoel was ditmaal Drente. In de ochtend werd het veenmuseumdorp 't Aole Compas in Barger- |
|||||
■50
|
||||
Comp^scuuTTi bezocht. In de tentoonstellingshallen kreeg men
een eerste indruk van de geschiedenis van deze in 1866 gestichte veenkolonie. Daarna kon men wandelend of met de trekschuit - en enkelen zelfs met het veentreintje - het 150 ha. grote terrein verkennen met de plaggenhutten, veen- arbeiderswoningen, kerkje, school, bakkerij, winkeltjes en kerkhof, alsmede de werktuigen, de verveningsmodellen en de schaapskudde. Na een uitstekende Drentse koffietafel op het terras in
Ermerzand werd de reis voortgezet naar Orvelte, een levend dorp vol monumenten. Na een inleiding met dia's kregen we een rondleiding door het dorp met de prachtig gerestaureerde Saksische boerderijen en ambachtelijke bedrijfjes. Ook het diner werd in Ermerzand gebruikt en om ca. 22.00
uur kwam er een eind aan een interessante tocht. Zaterdagmiddag 1 oktober hadden ruim 80 leden en belang-
stellenden zich in Schalkwijk verzameld voor een bezoek aan fort Honswijk onder leiding van de commandant Lieshout. Aan de hand van kaarten werd de plaats van fort Honswijk in de waterlinie geschetst. Dit fort is nog steeds in gebruik bij het Ministerie van Defensie, hoewel niet meer als vesting. Na de rondleiding door de gebouwen van het fort volgde
nog een tocht over de buitenwallen, met mooie uitzichten op de Lek. Voor bijna 90 aanwezigen hield dr. H.J.A. Berendsen op
20 oktober een boeiend betoog over de ontstaanswijze van het landschap van de Kromme Rijn. Het onderzoek van de heer Berendsen met assistenten richtte zich op dit gebied gedurendt tien jaar. Daarbij werden ca. 90.000 boringen verricht. In dit landschap kan men globaal drie gebieden onderscheiden: het zandgebied, het rivierkleigebied en het veengebied. De terreinvorming is o.a. ontstaan onder invloed van landijs, wind, rivierafzettingen en veen. In Nederland zijn de af- zettingen geologisch gezien zeer jong en ontstaan tijdens de laatste ijstijd, zo'n 200.000 jaar geleden. In deze Salien-periode begint dan ook de geschiedenis van het Kromme Rijngebied. Het heuvelige zandgebied, ruwweg het noordoostelijk
|
||||
31
|
|||||
deel van het belangengebied van onze historische kring,
werd gevormd doordat ijslobben als een bulldozer het land opstuwden. In het Lemien (ca. 100.000 jaar geleden) was de gemiddelde temperatuur ongeveer hetzelfde als nu, waardoor het ijs smolt en een weg zocht over de laagste delen van de stuwwal. In de Utrechtse Heuvelrug zijn deze smeltwater-doorgangen zeer duidelijk herkenbaar. Het rivierkleigebied is ontstaan tijdens de laatste
10.000 jaar, het Holoceen. Smeltwater van hoger gelegen delen van Europa zocht zich uitwegen en in ons lage land ontstond een ingewikkeld netwerk van zich steeds verleg- gende rivieren en rivierarmen. De Kromme Rijn moet op een bepaald moment een breedte hebben gehad van zo'n 200 meter, maar is steeds meer verzand. Na de afdamming bij Wijk in 1122 en bij IJsselstein in 1285 stelde deze rivier niet veel meer voor en wordt de Lek, die volgens spreker al zo'n 2000 jaar bestaat, de hoofdrivier. Bewoning in Nederland vond alleen plaats op de hoge
zandgronden. Pas in de 2e eeuw na Chr. worden de oever- wallen, de hoge stroomruggen, bewoond. In de middeleeuwen ging men de kommen bewonen nadat de techniek van het af- wateren onder de knie was gekregen. Met het door de boringen verkregen materiaal kon men met o.a. de C14- methode de bewoningstijdvakken tot op 30-50 jaar nauw- keurig bepalen. Ook bij de datering van de fossiele rivieren heeft men een dankbaar gebruik gemaakt van deze methode. De heer Berendsen illustreerde zijn verhaal met duide-
lijke dia's, zodat een zeer verhelderend geheel ontstond. Op 22 november besprak de adjunct-archivaris van de
Utrechtse Gemeentelijke Archiefdienst, A. Graafhuis, voor 46 aanwezigen in zijn inleiding enige boeken die betrekking hebben op het Kromme Rijngebied, waaronder het nieuwe boek van dr. C. Dekker. Ook werd aandacht geschonken aan het boekje 'Utrecht ommuurd' en de gelijknamige tentoon- stelling in de Gemeentelijke Archiefdienst. Daarna kwam het stamboomonderzoek ter sprake. Mochten
gegevens over geboorten, huwelijken e.d. niet in de gemeentelijke archieven te vinden zijn, dan bestaat er |
|||||
32
|
||||||||
kanp dat men meer succes heeft bij de kerkelijke archieven.
Na de pauze werden dia's vertoond van oude gevelstenen
en monumenten. Zaterdagmiddag 17 december waren ongeveer 30 leden
aanwezig in het Catharijneconvent in Utrecht om onder leiding van de heer Van Dam een bezoek te brengen aan de tentoonstelling Luther in de Lage Landen. Dit jaar viel de 500e herdenking van Luthers geboortedag. De expositie gaf een beeld van de invloed van Luther op
de Hervorming in de Nederlanden. Daarnaast waren voorwerpen bijeengebracht, die de geschiedenis van de Lutherse gemeenter in Nederland in beeld brengen. In de 16e eeuw zijn er niet meer dan enkele duizenden Lutheranen geweest in de Neder- landen. Door immigratie uit Duitsland en Scandinavië groeit hun aantal in de 17e en 18e eeuw. In Amsterdam is rond 1700 16% van de bevolking Luthers. Na 1800 blijft het aantal Lutheranen achter bij de bevolkings-ontwikkeling. Hun aantal stijgt niet boven de honderdduizend. In onze eeuw daalt dit tot enkele tienduizenden. |
||||||||
Tenslotte
Het bestuur bedankt alle leden die zich in 1983 op welke
wijze dan ook hebben ingezet voor de activiteiten van onze Historische Kring. T. Springer-Stam, Ie secretaris
H.M.J. Rossner, wnd. Ie secretaris |
||||||||
Verslag van de Algemene Ledenvergadering d.d. 19 januari 198^
1. Opening
De voorzitter, de heer L.M.J. de Keyzer, heet de 33 aan-
wezigen welkom. De lezingen en excursies in het jaar 1983 trokken veel belangstelling en de voorzitter spreekt de hoop uit dat de door het bestuur te organiseren activiteiten voor 1984 van hetzelfde hoge niveau zullen zijn. |
||||||||
33
|
|||||
2. Verslag van de secretaris
Dit wordt gepubliceerd in het eerstkomende periodiek van
1984. (Zie elders in dit nummer; Red.) De voorzitter dankt het secretariaat voor de vele werk-
zaamheden ook dit jaar weer voor de kring verricht. 3. Verslag van de penningmeester
Ook dit verschijnt in het eerste nummer van 1984. (Zie
elders in dit nummer; Red.) 4. Verslag van de kascommissie
De kascommissie, die bestaat uit de heren H. van der
Stoop en mr. C. van Schaik, heeft na inzage van de stukken ook dit keer de penningmeester gedechargeerd. 5. ^Verkiezing bestuursleden
De heren C. Dekker en A.G. de Wit zijn aftredend en
stellen zich herkiesbaar. Er zijn aan het bestuur geen tegen- candidaten gemeld, zodat de heren Dekker en De Wit herkozen worden. De voorzitter dankt alle leden voor het vertrouwen in dit
bestuur gesteld. 6. Penningmeester
De heer A.G. de Wit legt het penningmeesterschap, dat hij
sinds de oprichting in 1966 heeft vervuld, neer. Zoals onder punt 5 vermeld blijft de heer De Wit deel uitmaken van het bestuur. De voorzitter dankt Antoon de Wit voor het vele werk
van de afgelopen jaren. Spreker prijst de scheidende penning- meester als zijnde er een van het zuiverste water. Ondanks de vele hoge uitgaven voor het periodiek, de lezingen en de excursies heeft de penningmeester steeds weer zijn boeken met een batig saldo kunnen afsluiten. Hem wordt een enveloppe met inhoud overhandigd. Overeenkomstig art. 10 van de statuten heeft het bestuur
uit zijn midden een opvolger gezocht. Penningmeester is nu de heer Peter S.A. de Wit. |
|||||
34
7. Periodiek
Ook in het afgelopen verenigingsjaar zijn weer vier nummers
verschenen, waarvoor de redactie een dankwoord verdient. De leden worden opgeroepen de redactie bij te staan in het leveren van kopij voor het periodiek. 8. Rondvraag en sluiting
Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt waarop de voor-
zitter deze algemene ledenvergadering sluit. N. Rossner
|
||||||
.JAARVERSLAG AKCHHOLCXJISCHF-: WKRKGROEP
|
||||||
In Augustus 1983 is de opgraving in de Wcrnaar in Houten
gereed gekomen, een opgraving waarmee men in het voorjaar van 1982 al was begonnen. Het betrof hier een kreekvulling waaruit een groot aantal scherven van inheems aardewerk uit het begin van onze jaartelling werden verzameld. Ook werden enkele spinsteentjes en een gave benen naald gevonden. De beschrijving van de vondsten zal echter nog geruime tijd in beslag nemen. Zoals bekend is Houten een groeigemeente, wat inhoudt dat
er op grote schaal woningen worden gebouwd. Bij deze activi- teiten vindt veel grondverzet plaats, o.a. voor het graven van funderingen voor wegen en woningen. Bij voornoemde werkzaamheden worden op veel plaatsen woonsporen gevonden van bewoners uit het begin van de jaartelling. Het feit dat deze woonsporen op zo vele, en ook op verschillende plaatsen worden gevonden, geeft ons de indruk dat er in die tijd rond de oude dorpskern van Houten een vrij dichte bewoning is geweest. De leden van de Archeologische Werkgroep proberen deze vindplaatsen zoveel mogelijk op tekening vast te leggen en het daaruit komende archeologische materiaal te verzamelen. In 1983 is ook het verslag van de opgraving bij de boer-
derij Overdam uit 1978-79 gereed gekomen. Dit verslag zal in het volgende nummer worden opgenomen. |
||||||
35
|
||||||||||
Tot slot wil ik alle medewerkers van de Archeologische
Werkgroep bedanken voor het zware graafwerk, het wassen van de scherven en het maken van de tekeningen, en in het bijzonder Mary de Bruin voor het restaureren van onze vondsten. L. de Keyzer
|
||||||||||
FINANCIEEL JAAROVERZICHT HISTORISCHE KRING 1983
|
||||||||||
Saldo rek. cour. Lezingen 470,—
(per 31-12-1982) 3218,59 Zaalhuur 370,—
Periodiek 3203,65
Saldo spaarrek. Porti 1251,55
(per 31-12-1982) 595,20 Aandeel div.exc. 622,06
i Abon. U.N. 120,60
Ontv. contributie Kantoorben. 255,81
1983 4932,33 Proj. scherm 145,--
Diversen 147,05
Ontv. rente 1983 49,14 Saldo rek. cour. (per 31-12-1983) 1652,04
Verk. losse Saldo spaarrek. periodieken 56,30 (per 31-12-1983) 613,80
|
||||||||||
8851,56 8851,56
|
||||||||||
A.G. de Wit, penningmeester
|
||||||||||
36
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de titel '75 jaar K.N.A.' vierde de muziekvereniging
Kunst na Arbeid op 19 en 20 augustus 1983 haar 75-jarig bestaan. Ter gelegenheid hiervan heeft het bestuur een boekje
laten samenstellen waarin de geschiedenis van de vereniging vanaf de oprichting in 1908 tot heden is beschreven. De tekst is samengesteld uit de notulen, jaarverslagen en aan- tekeningen die over die periode bewaard zijn gebleven. Het geheel geeft ons een beeld welk een belangrijke plaats
K.N.A. in het muzikale en culturele leven in de dorpsgeschie- denis van Houten innam. Het boekje is geïllustreerd met een groot aantal tekeningen en foto's. Voor eenieder die daarin is geïnteresseerd is het boekje
verkrijgbaar door storting van f.8,60 op reknr. 3298.01.449. ten name van de Rabobank Houten, onder vermelding van de titel, waarna het zal worden toegezonden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De redaktie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||