TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
||||||
18e jaargang nunnner 2 juni 1984
Redactie-connnissie
M. Bijleveld-Scholts, Schalkwijk; A. Graafhuis, Utrecht;
L.M.J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk (eind- redactie); O.J. Wttewaall, 't Goy. Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nununer:
L. de Keyzer, A. van Schip, Graven naar de historie van
Overdam. D.R, Klootwijk, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwejg
door Dr. C. Dekker. Enige vragen en opmerkingen. Heden en verleden.
C. Vollbehr, De restauratie van het Witte Kerkje (N.H.)
te Odijk. Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
Tijdelijk: H.M.J. Rossner, Burgweg 4, Odijk, tel. 03405-2019. Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren: f.12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening nr. 214585). |
||||||
GRAVEN NAAR DE HISTORIE VAN OVERDAM
|
||||
Midden in de polder, op een afstand van meer dan 400
meter van de openbare wep, ver van alle verkeersdrukte, waar de omgeving nog de indruk wekt dat de tijd heeft stilgestaan, vinden we de boerderij 'Overdam'. Het is een van de oudste boerderijen in het Kromme Rijngebied en ligt aan de Binnenweg te Houten, een statig en voor- naam gebouw, gedekt met riet, en omgeven door leilinden. In het terrein rond het erf markeert een lichte golving nog steeds de loop van de gracht die gebouwen en erf eens omsloot. Van deze boerderij gaan de eigendomsrechten terug tot
14 November 1357 (1), als Willem Overdam, knape, bekent dat hij eerlijk verkocht heeft aan Rumer Uten Goye zijn 'huizinge en hofstede genaemd Overdam'. Rumer Uten Goye was gehuwd met Fije van Veen; hun
kinderen waren Eerst, Gherijd, Otte, Ghije, Johan en Aetsaert. Met uitzondering van Ghije en Aetsaert hadden zij de naam van hun moeder aangenomen. Zo vinden we dat Gherijd van den Veen Rumers Zoon, was gehuwd met Margrieten van Crachtwijk. Otte van Veen Rumers Zoon was gehuwd met jonckvrouwe Oedel (2). Rumer Uten Goye is overleden tussen 24-02-1397 en
26-03-1398 (3). Op 13-01-1400, twee jaar na het overlijden van zijn vader, draagt Gherijd van Veen de huizinge en hofstede genaamd 'Overdam' over aan Hendrik van Rijsen- burg (4). Op 07-05-1412 kwam het goed in het bezit van het Kar-
thuizer klooster in Bloemendaal bij Utrecht (5). De Karthui- zers verkochten op St. Luciendag (13 december) 1418 alle rechten die zij hadden aan het Kapittel van Oudmunster te Utrecht (6). Dit kapittel heeft het goed 'Overdam' in bezit gehad tot aan het einde van de jaren 1700. Tijdens die periode is de hofstede bewoond geweest door pachters. Pas in het begin van 1800 vinden we dat de bewoners en eigenaar weer één en dezelfde zijn. |
||||
•.Ir c- ............
|
||||||||||||
1/
Afb.l Boerderij Overdam, 1 aug. 1626. Tekening: Hendrik
Verstrale. RAUy arahief Oudmunster^ nr.922-98. |
||||||||||||
I
|
||||||||||||
Op een kaart uit 1626 (7), (afb. 1), zien we de hof-
stede omgeven door een gracht met als toegang een poort- gebouw. Op de tekening worden, buiten de boerderij, het woonhuis en het bakhuis, tevens als bijgebouwen een vee- schuur en twee hooibergen aangegeven. Behoudens enkele reparaties is er in de daarop volgende 320 jaar niet veel meer aan de hofstede veranderd. Mevrouw W. Zomer-Veldhuizen herinnert zich dat in 1900 het poortgebouw nog aanwezig was, maar dat het enkele jaren daarna gesloopt is. Het was in verval geraakt en had zijn functie als bescherming van de boerderij verloren. De boerderij met het woonhuis en het bakhuis zijn nog
steeds aanwezig; de hooibergen en de veeschuren zijn in de jaren 1960-1970 afgebroken. Met betrekking tot de gracht weten we dat de eigenaar in 1950 begon deze te dempen. In 1970 was de gracht geheel gevuld met afval, gedeeltelijk |
||||||||||||
\
|
||||||||||||
huisvuil afkomstig uit het dorp Houten, waarna als deklaag
^^n laag grond aangebracht werd. Rond 1970 verkeerden de gebouwen in een zeer slechte staat (afb. 2), zodat de eigenaar A. Zomer besloot om op enige afstand van de oude Doerderij een nieuw woonhuis met veestallingen te bouwen. De hoge kosten van herbouw en geringe mogelijkheden tot modernisering van de oude boerderij waren hiertoe de aan- leiding. Toen in 1978 de nieuwbouw gereed was, werd de Oude boerderij 'Overdam' verkocht aan de heer W.J. Kruitwagen, "iie de boerderij kocht om er zelf in te gaan wonen. Op dat moment verloor 'Overdam' na ruim 600 jaar zijn
Agrarische bestemming. Maar ondanks zijn nieuwe bestemming bleef het oude 'Overdam' behouden, want voordat de nieuwe eigenaar er in ging wonen, liet hij de boerderij eerst grondig restaureren en inwendig verbouwen, waarbij hij zo- ^&el mogelijk het uiterlijk aanzicht van 'Overdam' intact J-let. Gevels werden opnieuw opgemetseld en rotte kozijnen vervangen. De kap werd in zijn geheel vernieuwd en weer niet riet gedekt, alles in 'oude stijl'. jferkzaamheden verricht door de werkgroep
Direct bij de aanvang van de restauratiewerkzaamheden
erd contact opgenomen met de eigenaar en de aannemer en werd gevraagd of we de werkzaamheden mochten volgen,
eiden hadden geen bezwaar. De werkgroep kreeg bovendien bestemming om aan de voorzijde van het woongedeelte van e boerderij een proefsleuf, haaks op de voorgevel, te graven. De opzet was om aan de hand van het wandprofiel
sn deze sleuf, de afstand van de gracht ten opzichte van e woning in te meten. Voor de resultaten daarvan zie Aib. 3. Verder hoopten we met het uit de sleuf verkregen
^rcheologische vondstmateriaal het vroegste tijdstip van
ewoning van de boerderij exacter vast te kunnen stellen, e verwachtten vondsten te doen die er op zouden wijzen At de boerderij al lang vóór 1357 bestond. De werkzaam- eden bestonden uit onderzoek binnen en buiten de gebouwen. Hiertoe kwam de werkgroep in 1978 11x en in 1979 16x op
en zaterdagmorgen samen. Nadat de aannemer de houten vloer had verwijderd was
|
|||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. .c^imim,,.cs:^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb.2 Boerderij Overdcan voor de restauratie, april 1978.
Voorgevel met links het bakhuis. Foto: Jos. Sahalkun-jk. |
|||||||
het mogelijk om binnen de muren van het woongedeelte een
onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van oudere funderingen, doch deze werden niet gevonden. Wel werd in de woonkamer een gemetselde trap van kloostermoppen (afm. lOi X 31 X 6i cm) blootgelegd, die vroeger toegang gaf tot de kelder. Ook werden wat gebruiksvoorwerpjes als kralen, knopen en een 17e-eeuws spinsteentje gevonden. Vermoedelijk zijn deze vroeger via open naden in de planken vloer daar terecht gekomen. Het onderzoek buiten de gebouwen bestond uit het verza-
melen van scherven etc. uit door de aannemer gegraven sleuven ten behoeve van kabels en leidingen. Hierbij werden ongeveer 1200 scherfjes gevonden van roodbakkend geglazuurd aardewerk, die niet voor aparte beschrijving in aanmerking kwamen, omdat ze te klein waren en al door grotere fragmenten uit die periode rijkelijk werden vertegenwoordigd. Uitermate belangrijk voor ons onderzoek was het graven van een proef- sleuf vóór het woongedeelte van de boerderij. Dit leverde 1534 dateerbare scherven op, die ons een goed beeld gaven van het vroegst gebruikte aardewerk. De door ons gegraven sleuf had een breedte van 200 cm, een lengte van 20 m. en een diepte van 2,7 m. en plaatselijk ter hoogte van de gracht |
|||||||
'^fb. 2 Opmeting - doorsnede van de graoht van Overdam.
Tekening: Archeologische Werkgroep. |
|||||||
een diepte van 3,4 tn. (Zie ook afb. 3). Uit de bovenste
lagen van de gracht kwamen uit het vuilnis waarmee deze gedempt was een aantal als recent te dateren vondsten (flessen, stukjes aardewerk, en dergelijke) die niet verder beschreven zijn. Inventarisatie en chronologie van het aardewerk
Totaal werden er 2734 fragmenten aardewerk gevonden.
Na wassing werden daarvan 1200 stukjes als minder belang- rijk afgevoerd. De resterende fragmenten werden vervolgens in drie groepen verdeeld: steengoed en volksaardewerk, hetgeen weer onderverdeeld werd in grijsblauw en rood- bakkend geglazuurd aardewerk. Kenmerkend voor het steengoed is zijn hardheid en
waterdichtheid. Hoewel dit aardewerk dikwijls geglazuurd werd, was dit niet nodig om het waterdicht te maken. Door de aanwezigheid van veldspaten in de klei en door het toegepaste bakprocedé, smolten deze bij het bakken, waar- door het voorwerp zijn poreusheid verloor. Steengoed was een importproduct, afkomstig uit de pottenbakkerscentra rond Keulen. Het wordt getypeerd naar de plaats van her- komst: Frechen, Siegburg, Aken, Keulen, etc. Naar onze streken bestond de export vooral uit drinkgerei: kannen, kruiken en drinkbekers. De bekende 'Jacobakannetjes', de bruine baardmankruiken en de fraai in grijze en blauwe tinten geglazuurde zegelkannen zijn voorbeelden van steen- goed. Het vroegste fragment steengoed gevonden op Overdam stamt uit de tweede helft van de veertiende eeuw en is af- komstig uit Siegburg. Het is een stuk van een drinkkommetje, ruwhandig, met een kamversiering op de buik en een ruw geknepen voet. Een fraai voorbeeld van zestiende-eeuws steengoed uit Raeren is de trechterbeker, waarvan drie frag- menten gevonden werden . Een bodem-wandfragment van een zestiende-eeuwse baardmankruik uit Keulen heeft over de buik een gestempelde fries met ranken, naar beide kanten daarop acanthusbladeren met daartussen medaillons. De jongste fragmenten steengoed die op Overdam werden gevonden stammen uit de zeventiende eeuw en zijn afkomstig uit Westerwald en Frechen. Zij vallen op door hun fraaie kobaltblauwe glazuur. |
|||
Het blauwgrijze aardewerk kenmerkt zich doordat het
dikwijls geen standring heeft maar 'lobben': uit de bodem van de pot getrokken platte afgeronde schijfjes, waarop nog dikwijls duim- en vingerafdrukken van de pottebakker te vinden zijn. Op Overdam zijn echter ook fragmenten van dit type aardewerk gevonden, die wèl een standring hadden. Het blauwgrijze aardewerk, dat beschouwd kan worden als de voorloper van het roodbakkend geglazuurd aardewerk, is niet geglazuurd. Het is echter toch redelijk waterdicht, doordat het reducerend gebakken is. De gevonden fragmenten stammen alle uit een tijd, niet vroeger dan 1350 en niet later dan 1400. Het roodbakkend geglazuurd aardewerk, dat aanvankelijk
nog dikwijls de vorm van het blauwgrijze aardewerk had, verdrong geleidelijk aan het blauwgrijze. Het is een draai- schijf-product dat door lokale pottebakkers in grote hoe- veelheden en grote verscheidenheid gemaakt werd. Daar het goedkoop was, was het gebruik daarvan zeer algemeen. Dit type aardewerk is altijd (gedeeltelijk) geglazuurd. De kleur van het gebruikte glazuur kan variëren van helder tot geel, blauw of groen. De vroegste op Overdam gevonden scherven van dit type stammen uit het begin van de vijftiende eeuw en komen waarschijnlijk uit Lauwerecht in Utrecht. We vonden scherven van zeer uiteenlopende gebruiksvoorwerpen: vet- vangers, koekepannen, olielampjes (waaronder één waarschijn- lijk uit Amersfoort), schenkkannen, knikpotten met lobben of standringen en van grapen: potjes met een steel en drie pootjes (afb.A). Zeer goed vertegenwoordigd waren de frag- menten van testjes, sommige rechthoekig en andere rond van vorm, met één of twee oren. Hoewel van deze testjes veronder- steld wordt dat ze, gevuld met kooltjes vuur, gebruikt werden als voetenwarmer in een stoof, troffen we op de meeste frag- menten geen sporen van vuur aan. We sluiten de mogelijkheid dan ook niet uit, dat een aantal van de testjes gebruikt is als drinknap, maatbeker, papkom, of iets dergelijks. De jongste scherven roodbakkend geglazuurd aardewerk, die van buiten groen en van binnen geel geglazuurd zijn, stammen uit de achttiende eeuw. |
|||
afb.4 Aardewerkvondsten uit de gracht van Overdam. O.a.
steengoed, volksaardewerk en een besahilderd etensbord. Foto: Otto Wttewaall. |
|||||||
Slotbeschouwing
We hebben op Overdam zeer plezierig gewerkt en hebben
een aantal zeer interessante vondsten gedaan. Jammer genoeg hebben we echter uit de gedane vondsten niet af kunnen leiden dat Overdam al bewoond werd vóór 1350. Uitgaande van de mogelijkheid dat een vroegere bebouwing (b.v. van hout) op een iets andere plaats gestaan heeft dan het huidige Overdam, werden op een aantal plaatsen rond de gebouwen grondboringen verricht tot een diepte van 1 m. In de boorkernen werd daarbij echter geen twaalfde- of dertiende-eeuws aardewerk, als bijvoorbeeld Badorf, Pings- dorf of Paffraht, aangetroffen. namens de Archeologische Werkgroep
L. de Keyzer
A. van Schip |
|||||||
Aantekeningen
1. Rijksarchief Utrecht (hierna afgekort RAU), Oudmunster
nr. 1358 14-11-1357 2. RAU St. Pieter nr. 587 13-02-1407
3. RAU Oudmunster nr. 1358 26-03-1398
4. RAU Oudmunster nr. 1358 13-01-1400
5. RAU Oudmunster nr. 1358 07-05-1412
6. RAU Oudmunster nr. 1358 13-12-1412
7. RAU Oudmunster nr. 933 1626
|
|||||||
10
|
||||||
HET KROMME RIJNGEBIED IN DE MIDDELEEUWEN. DOOR Dr.C.DEKKER.
ENIGE VRAGEN EN OPMERKINGEN |
||||||
Als oud-bewoner van Zuid-Beveland en daar grasduinend
in de historische geografie, nam schrijver dezes indertijd met groot interesse kennis van Dekkers gedegen proefschrift over dit mooie eiland. Als inwoner van Bunnik en geïnteres- seerd in de geschiedenis van het Kromme Rijngebied, ver- raste Dekker ons voor de tweede maal; deze keer met boven- genoemd boek. Het werk is van even groot allure als zijn proefschrift, geeft een schat aan historische informatie en zal menig bewoner van het Kromme Rijngebied aanzetten zich te verdiepen in de geschiedenis van deze streek. Ondergetekende is bijzonder geïnteresseerd in het gebied tussen Bunnik en Zeist. Zijn exemplaar van Dekkers boek is, daar ter plaatse, dan ook 'versierd' met een aantal vraag- tekens en opmerkingen. Mogen we er hier enkele te berde brengen? We volgen daarbij de paginering van Dekkers werk, terwijl voor de bronnen voornamelijk verwezen zal worden naar 'Van Hinsbergen, Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist', verder aan te duiden als BZ... Pag.69. Hier schrijft Dekker: 'bisschop Gwyde geeft
in 1308 een aantal hoeven wildernis aan de St.Laurensabdij van Oostbroek ter ontginning uit.' De betreffende oorkonde van 22 febr. 1308 luidt: 'Wij
Ghuy... bisschop 't Utrecht... dat wij aenghezien hebben armoede ende reijnicheit van goeden leven der Joncfrouwen van Vrouwencloester... hebben hem ghegheven in rechter aelmissen achte hoeven lants in onser wildernisse...' (BZ. Dl.1, bl.28). Hoewel oorspronkelijk een deel van het dubbelklooster van St.Laurens te Oostbroek, bezat de Abdij van Onze Lieve Vrouwe, ofwel het Vrouwenklooster, op het moment van uitgifte in 1308 reeds rechtspersoonlijkheid. Dat blijkt o.a. ook uit de schenking van de Stoetweegse wetering aan het Vrouwenklooster op 28 mei 1279, en de aankoop van het Eijkenebosck bij de Molenweg te Zeist op 9 oct. 1311 (BZ. Dl.1, bl. 25 en 32). |
||||||
11
|
||||
Pag.72. Dekker zegt: 'Op een bepaald complex, de
elf hoeven genaamd, drukken alle (- bisschoppelijke -) lasten tegelijk; weder-, varkens-, stro-, voeder- en bedegeld.' In de rekening van de Raden en rentmeester generaal
van de Domeinen over 1529 lezen we, dat dezelfde lasten ook opgebracht werden door 'een hoeve ende twee vieren- deel korenlants'. 'Die elff hoeven mit die hoeve ende twee vierendeel korenlants tot Zeijst wert betaelt...' In de bisschoppelijke rekeningen, voor zover bewaard,
kwam dit korenland niet voor; het verscheen zodra Karel V de wereldlijke macht overnam en orde op zaken ging stellen. Wat Dekker schrijft over de sterk verspreide ligging
van de elf hoeven, - waarvan Bart Woutersz. in 1617 een viertal bezat, 'gelegen in elff partijen' -, zal ook wel opgaan voor de 'een hoeve ende 2 vierendeel koornlants'. Van de vijf gebruikers ervan in 1529 blijken drie ook gerechtigd te zijn in de elf hoeven (Rek. 1529, BZ. Dl.2, bl. 6 e.v.). Pag.75. Dekker stelt hier: 'In Kattenbroek en in de
kleizijde van Stoetwegen ontbreken sporen van het oude bisschoppelijk domein.' Maar in een 16e-eeuwse ligger van goederen van het
klooster Windesheim bij Zwolle wordt, betreffende de Bra- kel, gezegd: 'Item noch giefft het convent voerschr. den rentmeister van Con. Maj. toe Utrecht van hoer arffe toe Zeist tot hofguet 2 Keys. g.14 st. Noch uth etselvige guet Brakel ontfangt het Capittel van St.Johan te Utrecht.. (BZ. Dl.2, bl. 138). En bij een transport van de Brakel op 4 dec. 1630 wordt, naast andere verplichtingen, als last op dit goed vermeld: 2 gulden, 14 stuivers, 6 pennin- gen ten behoeve van de Domeinen van Utrecht. (BZ. Dl.3, bl. 147). Deze lasten moeten van oudsher op het betref- fende land gerust hebben. Het goed de Brakel strekte zich van de hofstede de Brakel uit in de richting van Zeist. Het lag in Kattenbroek. Pag.75. 'In 1308 ontving Jan van Zeist van het ka-
pittel van St.Pieter 9 morgen land in erfpacht in Stoet- |
||||
12
|
||||||||
wegen, bij zijn eigen land, dattet kotlant heet. Het
laatstgenoemde kotland lag in het westen van Stoetwegen.' De plaatsbepaling van Dekker is nogal vaag. Dit kot-
lant kan, menen we, nauwkeurig gelocaliseerd worden. In de oorkonde van 31 oct. 1308 wordt gezegd, dat de
negen morgen liggen: 'in Stoetwegenre gerechte tusschen der vrouwen lande van Vrouweneloester op dene side ende minen lande, dattet kotlant hiet, op dander side'. Deze 9 morgen zijn een deel van een stuk land, dat later vele malen in de bronnen voorkomt als 12 morgen land van St.Pieter. Deze 12 morgen lagen tussen de Blikkenburger- laan en de Tiendweg, en werden begrensd door het land van Vrouwenklooster aan de ene en Cockardshoeve aan de andere Tekening door de landmetev Covnelis van Bevok uit 1572.
RAV, Invenf-a-Hsarahief van het Kap. van St.Pieter te Utreaht, nr.èoS. |
||||||||
Q
|
||||||||
13
|
|||||
kant. Het land komt o.a. voor op kaarten van Cornelis
van Berck (1571) en van Jan van Diepenem (1645). Jan van Zeist ontving een stuk land, dat 3 morgen klei-
ner was dan het op deze kaarten ingetekende stuk van 12 morgen. Van dit stuk land staat één begrenzing vast, namelijk die met 'land van Vrouweneloester'. De ontbrekende 3 morgen moeten dan gezocht worden aan de andere zijde, bij Cockardshoeve aan de Groene wech. Tussen deze Groene wech en de Bliekenburger weteringhe, (kaart C. van Berck), ligt een stuk land van 1790 vierkante roe, (kaart J. van Diepe- nem), ofwel 3 morgen. Deze 3 morgen vormen, wat in de oor- konde genoemd wordt: 'minen lande, dattet kotlant hiet'. Ze zullen later door St.Pieter overgenomen zijn en gevoegd bij de 9 morgen die het kapittel reeds bezat. En wel tus- sen 1308 en 1314; in dit laatste jaar komen de 12 morgen van St.Pieter voor de eerste keer voor (oorkonde 31 oct. 1308: BZ. Dl.1, bl. 29; oorkonde 13 maart 1314: BZ. Dl.1, bl. 33). N.B.: In het waardevolle proefschrift van Donkersloot-
de Vrij: 'Topografische kaarten van Nederland voor 1750' (1981), komt de kaart van Cornelis van Berck (1571) niet voor in de inhoudsopgave van kaartboek 29, bl.168. Ook haar opmerking omtrent Cornelis van Berck op bl.190: 'maar de kaarten die tot dusver van hem bekend zijn, zijn van gebieden buiten Utrecht', behoeft correctie, mede gezien de door Dekker vermelde kaart van de Dwarsdijck van Cornelis van Berck (1562). (Dekker, pag.352). Pag.156. Dekker schrijft hier over de vroondiensten:
'Inderdaad had de Abt van St.Paulus... in de 14e Eeuw nog recht op wagendiensten, terwijl de Bisschop er in Leusden aanspraak op kon maken...'. Wij menen dat de Bisschop in de 14e Eeuw ook in Zeist
recht had op wagendiensten, en waarschijnlijk zelfs op nog andere 'klassieke' vroondiensten. In de Rekening van de Rentmeester aan deze zijde van de Yssel over 1377/78 lezen we o.a.: 'Item met Wouter van Haghenauwen... ghe- reden tot Zeijst ende tot Loesden, die waghen te ghebie- den. . . ' |
|||||
14
In dat jaar zien we, dat de Bisschop tien maal wagen-
dienst door bewoners van Zeist liet verrichten, om proviand, huisraad e.d. te vervoeren. Dat deze wagen- diensten de bewoners heel wat onbetaalde tijd gekost moeten hebben, kunnen we afleiden uit de volgende post: 'Item... Claes Brigten ende Willemken den wagenknecht gheseindt tot Zeijst om waghen te ghebieden int Langhe- broec te varen om haver, ende tot Stoutenborch te vueren... ende des eens daechs en was die haver niet reede, alsoe dat die waghen weder vueren ijdel tot Zeijst, ende des anderen daeghs quamen si weder int Langhebroec...'. Deze wagens waren 2{ dag in de weer. De Bisschop had blijkbaar ook nog recht op andere dien-
sten, want in dezelfde rekening lezen we: 'Item van enen wegh te maken daer men hoye over mennen soude...; doe men dat hoye meijde den mederen drincken ghedragen, ende doe men dat hoy wan ende opperde... den luden drincken gheseindt ende den waghenluden van Zeijst ende van Loesden ende die gheboden waghen, die dat hoye vuerden...; metten cost, die die waghenluden deden doe men dat gras mende uten made...'. De Bisschop had hier blijkbaar recht op gratis prestatie
en verzorgde alleen eten en drinken voor de betrokkenen (BZ. Dl.1, bl.76 e.v.). Blijkbaar had ook de Abdis van het St.Ursula Convent
te Utrecht recht op hand- en spandiensten. In 1603 moest haar hofstede Braemdolen onder Driebergen grondig op- geknapt worden. In de Rekening van de rentmeester over dat jaar lezen we: 'Aen Aelbert Jansz., 's landts loopende boode over toe
Bunnick, Zeijst, in 't Goy, Schalkwijck tot Cothen ende 't Soest de huysliede, bruyckers des convents versocht te hebben ora voor den convente tot Utrecht seeckere steen ende calck te layen en deselve op des convents hoffstadt tot Dreybergen te brenghen... Den laesten juny 1603... gehadt 20 huysliedenwagens
van des convents pachters omme de vorscreven steen, calck ende andere materialen te layen ende op de voorscreven hoffstede te brengen..., waerom men de voorscreven huys- lieden heeft cost ende dranck gegeven. Voor vracht van den eenen waeghen betaelt... Ende den
|
|||
15
|
||||
anderen was den convente gehouden dienst te doen.
Voor waegenvracht alsdoen niet vermits een van des
convents huyslieden deselve voerden.'. In de rekening komen nog meer van dergelijke posten
voor (BZ. Dl.3, bl.24 e.v.). Pag.170. (zie ook voetnoot 11). De Kerkweg van Bunnik
naar Zeist. We zijn het eens met Dekker, en dus ook met ds. Kuyper, dat onze mening over het tracé van deze oude Kercwech onjuist was. Evenals de stelling, dat de oude Kercwech en de Cattenbroecker Kercwech niet dezelfde wegen zouden zijn. Wel blijven we er bezwaar tegen maken om deze weg al in
de Middeleeuwen Groene wech te noemen. De benaming Groene wech komt voor de eerste maal voor op de kaart van Cornelis van Berck uit 1571, en is vóór die tijd in geen enkele Zeister oorkonde te vinden. Het tracé van deze Groene wech is op de originele - dus
niet afgeplakte - luchtfoto grotendeels te volgen. De vol- ledige luchtfoto mag, i.v.m. de aanwezigheid ter plaatse van militaire terreinen, alleen bestudeerd worden met speciale toestemming van het Ministerie van Defensie. En onder voorwaarden, die verdere publicatie verbieden. Pag.82/236. (kaarten), 81 e.v.
Ten zuiden van de Niënhof lag het gebied de Rumpst
dat zich, langs de Kromme Rijn, uitstrekte tot voorbij de hofstede van die naam. Dekker geeft over het zuidelijk gedeelte ervan enkele interessante bijzonderheden. Maar ook het noordelijk deel, gelegen tussen de weg naar Zeist en de Niënhof, is belangwekkend. Vergelijken we, in het terrein, het patroon van dit
deel met dat van het ernaast gelegen Kattenbroek, dan krijgen we de indruk, dat de Rumpst ouder is en dus vroeger in cultuur gebracht werd. Terwijl we in het Kattenbroek de professioneel uitgezette percelering met de rechte sloten zien van de copeontginning, vinden we op de Rumpst in de diverse percelen de halfronde perceelsvorm, die wijst op het gebruik van de met meerdere ossen bespannen zware ploeg. Bij deze vorm van de akkers begon de ploeger, met |
||||
16
zijn lange ploegspan, al voor het einde van de akker de
bocht te maken, om met minder moeite te kunnen keren. Deze halve S vorm was vroeger mooi te zien op de plaats, waar nu de sportvelden van Bunnik liggen; maar ook ten noorden daarvan is dit verschijnsel nog uitstekend waar te nemen. Als de Rumpst inderdaad een ouder cultuurgebied is dan het Kattenbroek, zal het in cultuur gebracht zijn door de bewoners van Bunnik, aangezien het vóór Zeist liggende Kattenbroek toen nog niet ontgonnen was. En die bewoners zullen dan ook de weg langs de latere Hakswetering aan- gelegd hebben als een beschermende kade tegen het water van het Kattenbroek. Deze weg eindigt bij de Kouwenhoven- se laan en reikt zó ver genoeg om de Rumpst te beschermen. Zou de weg pas aangelegd zijn bij de ontginning van
het Kattenbroek en het gelijktijdig daarmee graven van de Hakswetering, dan zou de weg de gehele Hakswetering volgen tot aan de Zeisteroever. Maar daar is, naast de Hakswetering, geen spoor van een weg te vinden. Dit gedeelte van de Rumpst moet natuurlijk ook mogelijk-
heden voor de afwatering gehad hebben. In het noordelijk deel bestond die mogelijkheid door een sloot aan de Rumpster zijde van de kade, die uitkwam in het brede waterbekken voor het vroegere landhuis de Niënhof. Van- daar ging het water richting Grote Laan, om door een nog aanwezige natuurlijke waterloop in de griend de Kromme Rijn te bereiken (Schetskaart 5). Heeringa heeft dit water indertijd gezien als de oorspronkelijke loop van de Hakswetering. Een andere watergang, waarvan de restanten nog over de hele lengte te vinden zijn, liep door de brede hakhoutsingel, vanaf het Tolhuis richting Kattenbroek. Daar kon het water geloosd worden op het nog niet ontgonnen Kattenbroek (Schetskaart 3). Bij de latere ontginning van het Kattenbroek heeft
men waarschijnlijk onderlinge afspraken gemaakt en maat- regelen getroffen, waardoor deze afwateringsmogelijkheid van de Rumpst bewaard bleef, zonder dat het Kattenbroek last van dit water zou krijgen. Tegenover de uitgang van de waterlozing werd in de
ontginning Kattenbroek een damconstructie aangelegd, waar- door het water van de Rumpst gedwongen werd de Hakswetering |
|||
17
|
||||||||
Bit.*.iitk
|
||||||||
18
te volgen, zonder dat het lage Kattenbroek er hinder van
ondervond (Schetskaart 4). De ontginning van het Kattenbroek tot aan de Zeister-
oever heeft waarschijnlijk in één keer plaatsgevonden. Men zou dan bij deze cope-ontginning een volkomen rechte Koppeldijk, en evenwijdig daaraan een volkomen rechte Hakswetering verwachten. Dit is echter niet het geval. Precies op de hoogte van de Kouwenhovense laan vertonen zowel de Koppeldijk aan de ene, als de Hakswetering aan de andere kant, een lichte knik naar rechts, zodat ze ook daar evenwijdig blijven lopen. De reden van deze kleine wijzi- ging in de richting is niet duidelijk. In de loop van zijn geschiedenis heeft de Hakswetering
meerdere uitmondingen gehad. Oorspronkelijk door de Kouwenhovense wetering, maar dit gedeelte slibde dicht. Daarna volgde de wetering een tijdlang de zuidelijke tak (Schetskaart 2). Tot ook deze tak verlandde, waarna men de oorspronkelijke loop weer heeft uitgegraven. Tegen- woordig doet de oude Hakswetering nauwelijks nog dienst, na het graven van het Griftkanaal en een nieuwe afwatering, oostelijk van de oude wetering. Als onze opvattingen over de Rumpst juist zijn dan
zal zich, voor de ontginning van het Kattenbroek, gedu- rende de natte tijd, een aanzienlijke hoeveelheid water verzameld hebben in het lage deel van Kattenbroek, tegen de dam langs de Rumpst aan. Dit water kon pas voorbij het eindpunt van de dam, dus bij de latere Kouwenhovense laan, afgevoerd worden. Het ligt dan voor de hand, dat die afvoermogelijkheid daar in de buurt zijn begin had. Het is daarom mogelijk dat de Kouwenhovense wetering, waarschijnlijk onder een andere naam, al een zeer oude waterloop is, die oorspronkelijk een zuidelijker tracé had. In het terrein is nog een natuurlijk stroompje aan- wezig, dat tot vrij dicht bij Kouwenhoven komt (Schets- kaart IA. Zie ook Dekker, pag.172, en voetnoot 28, pag.173). Pag.461, voetnoot 301.
Dekker heeft wat moeite met het uit 4 stukken land
bestaande gerecht van de Proost van St.Pieter. Hij be- spreekt daarbij 16 morgen van St.Pieter en zegt: 'Het |
|||
19
|
||||
manuaal van 1460 voert daarnaast geen ander land van
St.Pieter onder Stoetwegen op, dat van 1540 nog in totaal 40 morgen. Dit laatste getal kunnen wij niet verklaren'. Dekker vergist zich hier. In het manuaal van 1540 worden
alle vier percelen van het gerecht van St.Pieter, met hun juiste grootte (16m, 12m, 8m, 6m), correct vermeld. Een post van 40 morgen komt in het manuaal van 1540 niet voor. Wel komt die post van 40 morgen voor in het manuaal van
1470, evenals een identieke post van dezelfde grootte in het manuaal van 1460. We willen de twee posten uit de manualen van 1460 en 1470 wat nader bekijken. Vanzelf komen we dan uit bij het stuk land van 8 morgen van St.Pieter, want dat zit verborgen in deze posten. 1460. Item Jan van Rijnes mit sijnen broederen 40 mergen.
1470. Item Jan Rijnes mit sijnen broderen 40 morgen van
den heren van Sint Pieter. Sol. (=betaalt) Herman Jacops van 8 mergen...
8 stoters. In 1470 had de opsteller van het manuaal na '40 mergen'
moeten vermelden ':waarvan 8 mergen erfpacht' (van den heren van St.Pieter). In de Rekening van de Kleine Kamer van het kapittel
van St.Pieter over 1469/1470 (BZ. Dl.1, bl.281) staat vermeld: '8 mergen in Cattenbroeck, in erfpacht bij Renes,
"et Hermannis Jacobi prope Bunnijck colit dicta
jugera".'
Hermannis Jacobi, alias Herman Jacops uit het manuaal
van 1470, heeft dus onder de ploeg 8 morgen land van St.Pieter, in erfpacht bij Renes. Deze 8 morgen is het enige stuk land dat Renes - voor zover bekend - in Cattenbroek in erfpacht had. Pag.171/172, noot 23. (met onjuiste bronvermelding).
Dekker bespreekt daar 8 morgen land van St.Pieter,
door Klootwijk ten onrechte gelokaliseerd in het uiterste westen van Cattenbroek. Dekker stelt daarbij vast: 'de... inmiddels 7 morgen geworden - 8 morgen moeten volgens de kaart van J. van Diepenem (1645) veel verder oostelijk gelokaliseerd worden'. |
||||
20
|
|||||
Gezien de kaart van Van Diepenem heeft Dekker met zijn
lokalisering het gelijk volkomen aan zijn kant. Het per- ceel land van 8 morgen zou dan in Cattenbroek gelegen hebben, op de hoogte van het tennispark van Bunnik. Maar o.i. klopt de situering op de kaart van Van Diepe-
nem niet met een aantal andere oorkonden. We willen trachten de zaken op een rij te zetten, en vernemen dan gaarne waar we eventueel de fout ingingen. Als eerste oorkonde bekijken we er een, die Dekker
ook gebruikte, maar dan wat uitgebreider. In de Rekening van de Kleine Kamer van St.Pieter over
1495 lezen we omtrent de begrenzing van de 8 morgen van St.Pieter: 'quorum confines orientaliter op die Coppel- dick off die Straetweeteringe, occidentaliter in die Hoghe weeteringe, daer Jan Tyell ende Aert Vermaer myt hoeren lande myt over die weeteringhe ligghen a parte aquilonis aen die vrouwen van Vrouwencloester, austra- liter myt die landen die Gherit Snuick pleegen toe te hoeren'. Uit de zinsnede 'daer Jan Tyell ende Aert Vermaer
myt hoeren lande myt over die weeteringhe ligghen', krijgen we de indruk, dat er aan de overzijde van de Hoghe wetering nog ander land in Cattenbroek zou liggen. In dat geval zou de Hoghe wetering, de westgrens van de 8 morgen, dóór Cattenbroek lopen. Is onze interpretatie echter onjuist, dan moet de Hoghe wetering in ieder geval synoniem zijn met de Hakswetering, die immers op de kaart van Van Diepenem de westgrens van de 8 morgen vormt. Maar dan komt de naam Hoghe wetering, stromend door het laagste deel van het Cattenbroek, ons wel erg vreemd voor. Verder blijkt uit de oorkonde van 1495 dat er, ten
noorden van de 8 morgen, land van Vrouwenklooster lag. Nu had het Vrouwenklooster in Cattenbroek maar 1 post land, waarvan we de ligging aantoonden in een vroeger artikel (Oude Kerk van Zeist. Tussen Rijn en Lek, 1977, no.4). Het land wordt in een aantal oorkonden gesitueerd: 'streckende van de landen toecomende Jor. Frederixh van Baexen... Zuytwaerts tot in de Hackweteringe toe', en liggende: 'ten beijden zijden van den Coppeldijck'. |
|||||
21
|
||||
Dit land strekte zich dus in een lange strook uit
vanaf Kersbergen langs de Noordgrens van het gerecht Middelbroek, kruiste de Koppeldijk op korte afstand van de Koppelbrug, en liep vandaar door het noordelijkste deel van Cattenbroek tot aan de Hakswetering. De 8 morgen van St.Pieter grensden aan dit land van Vrouwenklooster, en zouden dus ook in het noordelijk deel van Catten- broek gezocht moeten worden. De 8 morgen van St.Pieter vinden we waarschijnlijk
ook terug in een oorkonde van 8 febr. 1406 (BZ. Dl.2, bl.286). Het betreft een, helaas, beschadigd charter, waarin een ruzie tussen Joh. van Renes en zijn zoons beslecht werd. We lezen er o.a. in: 'Voert zal hem her Johan gheven zes ende dertich
morgen lants gheleghen beneden Zeijst, mit eenre hoff- stede geheten Dolreberch, des is achte morgen erfpacht van den... om een mare zuivers 's jaers, ende zes morghen leengoet van den bisschop van Utrecht. Voert zal hij hem gheven in Cattenbroec tot Zeijst
dertien morghen'. De ligging van Dolreberch situeerden we in: 'Dolre-
berchs hofstede' (Tussen Rijn en Lek, 1978, no.3/4). Het goed lag op de plaats van de tegenwoordige Vinken- buurt, op de Zeisteroever dus. De genoemde 'zes ende dertich morgen lants' moeten daar in de buurt gezocht worden; op de Zeisteroever en in het noorden van Catten- broek. Dat Johan van Renes in die omgeving leengoed van de
bisschop bezat weten we uit een oorkonde van 19 maart 1388: 'gelegen in Cattenbroyck... opstreckende van Dol- reberchs hofstede aen den Werswech in Cattenbroec', (4m in 8ra)... 'ende naest gelant beneden dye nonnen van Vrouwencloester'. Weer zien we hier het land van Vrouwen- klooster in het bovenste deel van Cattenbroek. Helaas is er een beschadigd gedeelte in de zin: 'des
is achte morgen erfpacht van den ......... om een mare
zuivers 's jaers'. Maar we weten dat Renes in deze om-
geving maar één stuk land in erfpacht had en wel de 8 morgen van St.Pieter. We weten tevens uit meerdere oor- |
||||
konden (1433, 1436, 1438, 1442), dat Renes daarvoor als
erfpacht 'een mare zuivers 's jaers' betaalde. Het zijn o.a. deze overwegingen die het ons nog steeds
moeilijk maken om in de 6i morgen land op de kaart van Jan van Diepenem inderdaad de 8 morgen van St.Pieter te zien. Pag.166. (kaart). De afwatering van Stoetwegen.
In dit gerecht tekent Dekker twee weteringen ten be-
hoeve van de afwatering. In het noorden de Blikkenburger- wetering, in het zuiden de Stoetweegse wetering, met een uitgang bij de hofstede de Rumpst. De af,watering van Stoetwegen lijkt daarmee maar vrij gebrekkig geregeld. De Blikkenburgerwetering was van oorsprong een oudere
watergang (Dekker, pag.173). Maar dan blijkbaar zo gering van omvang, dat men er met de percelering tijdens de ont- ginning geen rekening mee hield. De opvolger van deze watergang, de in de 17e eeuw gegraven Blikkenburgervaart, loopt dan ook door de percelering. Een raadsel is, waar het af te voeren water bij de Tiendweg heen moest. En dat terwijl er in dit gebied toch een aanzienlijke hoeveel- heid afgevoerd moest worden. De Heuvelrug gaf veel water, en het laag gelegen Schordenbroek eveneens. Dat er over de waterbeheersing in die omgeving te klagen viel, merken we uit een post in de Rekening van het Vrouwenklooster over 1611 (BZ. Dl.3, bl.66): 'Betaelt aen Evert Janss., Dirck Corneliss. ende Tonis Toniss. dachhuyrders tot Zeijst twe ende dertich gulden van Slooten te graven in des Con- vents elsenbosch tot Zeijst,(-op de Zd. grens van de Preeckstoel-), ten eijnde het voorss. bosch sijn water te beter soude mogen loosen'. Van de Stoetweegse wetering vermeldt Dekker (pag.182),
dat de Abdis van Vrouwenklooster die geheel in bezit kreeg door koop van het rechte stuk door de Rumpst, gevolgd door een schenking van de rest in 1279. We kunnen ons moeilijk voorstellen, dat de Abdissen van Vrouwenklooster, met hun bezit van ruim 200 morgen in Stoetwegen, achteraf zo blij geweest zullen zijn met deze schenking. De verlandende oude Rijnarm, wat de Stoetweegse wetering toch was, vormde een wel wat geringe afwateringsmogelijkheid. We zouden verwachten, dat er tijdens de ontginning van
|
|||
23
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Stoetwegen een wetering gegraven zou zijn vanaf de Preeck-
stoel tot aan de Kromme Rijn. Een dergelijke wetering is er nu inderdaad wel. Precies in het verlengde van het rechte stuk wetering in de Rumpst loopt hij rechtdoor tot de Tiendweg, om met een kleine afwijking achter langs de Blikkenburg om, tot over de Blikkenburgervaart te reiken. Op enkele plaatsen ligt deze wetering in de percelering, op andere plaatsen vormt hij duidelijk een perceels- scheiding. We kennen echter de ouderdom van deze wetering niet. Wel weten we, dat hij er al geweest moet zijn voor de aanleg van de Wulperhorst (eind 17e eeuw). Bij die aanleg werd, op het landgoed, het tracé van de wetering gewijzigd en opgenomen in de singels, die rondom het landhuis gegraven werden (Schetskaart). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze. i5t
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
/\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
1<
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
l,.u
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
o*\/tr'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
^Si,t
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
*x^.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
\^
|
f^.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
%
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
••<^Jv
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
0kA»it
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
•J>t^■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Rs^.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
KI
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
CVijlc.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
24
|
|||||||
Terreinverkenning voor dit - en vroeger - onderzoek
kon verlicht worden dank zij verlof van Rentmeester ing. H.K.M. Lugtmeijer en boswachter J.M.C, de Greeff van 'Het Stichts Landschap', om hun terrein ook buiten de paden te verkennen. Voor dit verlof nogmaals onze dank. D.R. Klootwijk,
Bunnik. |
|||||||
Nawoord
Met het schrijven van een algemene studie over een
redelijk groot gebied staat men voor bepaalde mogelijk- heden. Het aangeven van grote lijnen, het vergelijken met omliggende gebieden en zo min mogelijk in detail treden, of anderzijds diep op de details ingaan, maar zich dan strikt beperken tot het onderzoeksgebied. De ervaring heeft geleerd dat, wanneer men zowel het één als het ander doet, de kans groot is dat een zo breed opgezet onderzoek nooit af komt. Juist bij lokaliseringskwesties, waar retrospektief
gewerkt dient te worden, kan bij diepergaand onderzoek de konklusie soms anders luiden dan oppervlakkig leek. De heer Klootwijk, die zeer minutieus op een klein gebied onderzoek verricht, heeft in het voorgaande hiervan blijk gegeven. Wanneer een nieuw verschenen historische studie aanleiding geeft tot verder onderzoek dan kan dit voor de auteur alleen maar verheugend zijn. Er is geen onder- werp van historische aard waarover het laatste woord reeds is gezegd. C. Dekker
|
|||||||
25
|
||||||
HEDEN EN VERLEDEN
|
||||||
Boerderij de Geer, Binnenweg 19, kadastraal bekend
gemeente Houten Sektie A nr.4484. Deze boerderij, niet te verwarren met de Grote Geer, werd in de tweede helft van februari 1984 gesloopt. Enkele jaren geleden werd de boerderij de Geer door
de gemeente Houten aangekocht t.b.v. de aanleg van de Rondweg en een daaraansluitend deel van de Groenzone, dit alles in het kader van de uitgroei van Houten. De boerderij zelf viel hier buiten, maar verkeerde in een zeer slechte staat van onderhoud; zo slecht dat de kosten van herstel hoger kwamen dan de nieuwbouwwaarde, zodat de gemeente genoodzaakt was het gebouw te slopen. |
||||||
26
DE RESTAURATIE VAN HET WITTE KKRKJE (N.H.) TE OPIJK |
|||||
De pleisterlaag op de muren van de N.H. kerk te Odijk
vertoonde in de afgelopen jaren steeds meer scheuren en op vele plaatsen werd het baksteenwerk weer zichtbaar. Bovendien sloegen de muren op ettelijke plaatsen door. Het vochtgehalte nam steeds meer toe, mede door het ont- breken van een beschermende huid. Ook het stucwerk binnen de kerk kreeg daardoor veel te lijden, gelet op de vele geel/bruine kringen die ontstonden. De huidige kerk is in feite het koor van de in 1820
afgebroken 13e-eeuwse kruiskerk. Deze ouderdom en het feit dat er in geen jaren iets aan de geconstateerde gebreken was gedaan, maakte in 1981 een forse restauratie noodzakelijk. Door de kerkvoogdij werd een bouwcommissie van deskundigen gevormd, die onder leiding stond van de Utrechtse architect dhr. J.C. Meulenbelt, en werd bijge- staan door adviezen van Monumentenzorg. Ook was er een advies gevraagd aan het bedrijfschap stucadoorsbedrijf te Rijswijk. De bouwcommissie moest rekening houden met de mogelijkheid dat een volledige restauratie niet haalbaar zou zijn, gelet op de zeer hoge kosten van een rigoureuze aanpak. Het was haar taak, een beperkte, maar toch een voor de komende jaren zo goed mogelijke oplossing te vinden. De financiën
De meeste financiën werden en worden bijeengebracht door
een stichting i.o. 'Vrienden van het Witte Kerkje te Odijk', waarbij de kerkvoogdij verantwoordelijk blijft voor het beheer en onderhoud van de kerk. Nu al zes jaar wordt er jaarlijks in de zomer te Odijk een unieke rommelmarkt ge- houden. Een commissie van vijf mensen heeft de zorg voor deze activiteit. Daarnaast vindt er in het najaar een textielmarkt plaats. Het rommelmarktgebeuren wordt door vele Odijkers gesteund. Zo'n 140 vrijwilligers nemen er meer of minder aan deel. Tijdens de laatste zomer-rommelmarkt werd er netto f.18.000,- opgebracht en door de textielmarkt nog |
|||||
27
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
?8
eens f.2.500,- netto. Een tweede bron van inkomsten zijn
de collecten en giften die voor het onderhoud van de kerk bijeen worden gebracht door de kerkelijke gemeente. De bouwcommissie inventariseerde de noodzakelijke restau-
ratie op zo'n f.80.000,-, exclusief een overheids-subsidie van f.6.000,-, waarvan de helft diende voor het herstel van de klok. Helaas bleek tijdens de restauratie dat het begrote bedrag met f.20.000,- moest worden overschreden doordat onvoorziene tegenvallers plotseling naar voren kwamen. De globale planning van de restauratie
Zoals reeds vermeld ging in september 1981 een bouw-
commissie van deskundigen van start. Vastgesteld werd dat de muren tot op een hoogte van 3 m. met zout verzadigd waren, waardoor er aan de binnenkant geel tot bruine kringen en vlekken ontstonden. Om een goed beeld van de oorzaak te verkrijgen werden er monsterboringen verricht. In een laboratorium werd de omvang en de aard van het euvel vastgesteld. Op de buitenmuren diende een zodanige vocht- werende substantie aangebracht te worden, dat het bak teen- werk bleef ademen. Anders zou het vocht een andere uitweg zoeken. De stuclaag aan de binnenkant zou na het herstel van de losgeraakte stukken gewit worden. Het behandelen van de fundering, waardoor de muren geen grondwater meer zouden opzuigen, werd door Monumentenzorg ontraden, omdat men het effect op het muurwerk niet kon voorspellen. Een ander punt was dat de glas-in-loodramen aan vernieuwing
toe waren. Herhaaldelijk bleken ruitjes of het lood het te begeven. Gelet op de kosten en op het feit dat het kerkgebouw doorgaans slechts 1 keer per week wordt gebruikt, werd af- gezien van het plan om dubbele beglazing aan te brengen. Overigens werd vier jaar geleden een nieuwe centrale ver- warming geïnstalleerd, die uitstekend functioneert. Be- sloten werd vier van de acht ramen en de twee kleine ramen boven de toegang aan de kopgevel te vervangen. De overige vier grote ramen zouden nog wel een tiental jaren mee kunnen. De deurpartij naast de kansel zou worden aangepast aan de kansel en de liturgische tafel. Ook de klokkestoel |
|||
29
|
||||
diende gerenoveerd te worden, het uurwerk nagekeken,
en een geheel nieuwe wijzerplaat aangebracht. De uitwerking van het plan
In de tweede helft van october 1982 werd een eerste
begin gemaakt met de grootschalige aanpak van de restau- ratie. Begonnen werd met de vervanging van de vier grote ramen en de reeds aangegeven twee kleine ramen. De kleur van de ruitjes (9i x 15 cm.) varieerde van wit/geel/groen- en violet-achtige kleuren, evenals de oorspronkelijke ruitjes. De horizontale hoofdroeden en de kleinere verticale roeden werden nu geheel uit een koper-legering vervaardigd, om roestvorming te voorkomen. Helaas geldt dit niet voor de draairamen. De Tilburgse firma verving in de blijvende ramen meteen de kapotte ruitjes door nieuwe. De gave ruit- jes afkomstig uit de te vervangen ramen werden met en zonder lood aan de liefhebbers verkocht ten bate van het restauratiefonds. Geschat werd dat de oude ramen 75 a 100 jaar geleden werden geplaatst. In november 1982 volgde het afstralen van de buitenmuren
met staalgrit. Het straalbedrijf Gebr. Cuypers te Weert heeft in één week tijds onder een druk van 8 atm. alle muren van het kerkje, inclusief de consistorie, gestraald. De man die de straalpijp bediende was beveiligd door een speciaal pak, en werkte met een masker op, waarin verse lucht circuleerde. Uiteraard moesten de ramen beschermd worden door een op maat gemaakte mal van hout. Het geluid van de compressor en de opgejaagde stofwolken waren in de omgeving duidelijk merkbaar. Alhoewel door de kracht van de straal veel baksteen zichtbaar werd, moest nog veel bikwerk verricht worden, alvorens met het herstel van de pleisterlaag begonnen kon worden. Verder bleek vooral de steunberenpartij aan de kerkhofkant ernstig te zijn aan- getast door inkankering, zodat met veel metselwerk de muren weer in goede staat gebracht moesten worden. Het was aannemersbedrijf W. van Tellingen te Zeist dat voor dit werk, evenals voor de werkzaamheden binnen de kerk, werd ingeschakeld. De heer H. van Grondelle te Driebergen nam het stucwerk voor wat betreft het fundament der kerk |
||||
30
|
|||
31
|
||||
tot op de hoogte van het z.g. trasraam voor zijn rekening,
en eveneens het stucwerk in het interieur van de kerk. Rondom de kerk werd op een diepte tot de eerste versnijding van de fundatie langs de muren een sleuf gegraven, om de stuclaag zo laag mogelijk te kunnen aanbrengen. In de specie werd een vochtwerende substantie verwerkt. De sleuf werd nadien opgevuld met grint en grof zand, zodat het regenwater door deze drainage goed doorgelaten werd. Vermeldenswaard is nog dat tijdens genoemd graafwerk aan
de kerkhofkant brokstukken en resten van oude heuvelland- schapstegeltjes zijn gevonden, daterend uit de tweede helft van de 17e eeuw. Het stelde een slakkenmotief voor met spinnekophoekjes, Utrechts of Amsterdams. De stukjes zijn als een puzzel in en bij elkaar gelegd en gepast, gelijmd, ingewassen en verkocht op de rommelmarkt. Het zichtbare baksteenwerk boven het trasraam werd weer
bepleisterd met een vochtwerende substantie, zodat er een vrij gaaf oppervlak ontstond. In mei/juni 1983 werden de muren wit gesausd door Schilderwerken G. van Dijk te Zeist. Ook daarbij werd een anti-alkalimiddel verwerkt. Tevens werd al het houtwerk, inclusief het torentje en het ijzer- werk, in donkergroene en ecru-kleurige tinten geschilderd. Wijzerplaat en haantje
De ijzeren wijzerplaat, aangebracht op een houten schild,
was hier en daar doorgeroest en moest vervangen worden. De oude wijzerplaat werd geschonken aan het Nationaal Beiaard- museum te Asten. Het is niet bekend hoe oud de plaat is. De nieuwe wijzerplaat werd in hout uitgevoerd en gepolitoerd in een donkergroene kleur. Hierop werd een 2 cm. brede cirkel in rood aangebracht, waarop de Romeinse cijfers werden ge- schilderd in dezelfde goudkleur als de wijzers van de klok. Het haantje (50 x 55 cm.) was deerlijk verminkt door een
aantal kogelgaatjes. De firma Van Dijk heeft dit kunstig weggewerkt en de haan bekleed met goudblad, zodat Odijk weer over een echt goudhaantje beschikt. De Monumentenwacht van de procincie Utrecht belastte zich met het verwij- deren en het opnieuw plaatsen van het haantje. Daarbij hebben ze de vergaarbakken, bestemd voor het regenwater. |
||||
32
|
||||
afgedekt met speciaal gaas, zodat vogels zich daar niet
kunnen nestelen. Klokkestoel
De stoel waaraan de luidklok van 110 kg. verbonden is
moest, om de veiligheid te garanderen, hoognodig vernieuwd worden. Odijk heeft het geluid van het klokje enkele maanden moeten missen. Eind november 1982 werd de luid- klok, die in 1949 door de firma Van Bergen te Heiligerlee was gegoten, weer in bedrijf genomen. Op de luidklok staat het volgende te lezen: 'Mijn voorganger is door oorlogsgeweld vertreden,
nu klinkt mijn stem bij juichen en bij wenen.' Voor het uuin*erk en de klok werd de firma Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel ingeschakeld. Naast de hoofdingang werden twee koperen lantaarns
geplaatst, die passend zijn bij zo'n oud kerkje. De binnenkant van de kerk
De muren binnen de kerk zijn grotendeels door vrijwil-
ligers gewit, zij het onder deskundig toezicht. Maar voor- dien is er veel stucwerk gebikt, zijn er scheuren bloot- gelegd en oude lagen verwijderd. De reeds door ons genoemde heer Van Grondelle heeft een en ander vakkundig afgewerkt met goud- en roodband. Helaas bleek het gebruikte witsel niet bestand tegen de alkalihoudende muren, zodat de geel- bruine kringen en vlekken weer terugkwamen. In october 1983 zijn de muren opnieuw behandeld, m^aar nu met een procédé dat verkleuring voorkomt en waarbij de muren blijven ademen. Tot nu toe is er geen spoor van verkleuring te vinden. De z.g. 'trap- of stoothoogte', van 50 cm. naar 30 cm. terug- gebracht, werd geschilderd in blauw/grijze kleur, wat ook de kleur is van de verwarmingsbuizen, en de kleur van de zerken. De deur naast de kansel, die toegang geeft tot de
consistorie, werd vervangen door een vlakke deur, uit- gevoerd in eikenhout, en gesierd, vanwege het klampwerk, met grove gesmede nagelkoppen. Nu het kozijn is weg- |
||||
33
|
|||||
gelaten, sluit de deur direct aan op het stucwerk, dat
aan de bovenkant is afgewerkt in een ellipsboog. De transparante kleur van de deur is in overeensteiraning met die van de kansel en hij is versierd met een fraaie koperen kruk. Het is de bedoeling dat het houten kruis boven de kansel en de deurpartij in dezelfde houtsoort en kleur wordt uitgevoerd. Het liturgische centrum heeft duidelijk gewonnen aan evenwicht en dienstbaarheid. De rode kokosmat vanaf de hoofdingang naar het
liturgisch centrum is vervangen door eenzelfde loper, maar nu naturel in kleur. De mat lopende van en naar de zijmuren vóór de liturgische tafel langs is geheel ver- dwenen. De blauw/grijze zerken in de vloer komen nu veel beter tot hun recht en laten hun oorspronkelijke hoe- danigheid - w.o. een grafkelder van de familie Kol - duidelijk zien. De vier toegangsdeuren van het kerkportaal, waarvan
twee in het middenpad en één aan weerszijden van het |
|||||
34
|
|||
35
|
||||
portaal, werden in het chinees-rood uitgevoerd. Nadat
de deuren vooraf 'geslepen' werden, is het oppervlak strak en glad. De twee openslaande 6 cm. dikke grenenhouten buitendeuren, met aan de bovenkant een Romaanse boogvorm, werden drie jaar geleden geheel vernieuwd. In overeen- stemming met de deuren in het halletje werd de binnenkant van deze deuren eveneens chinees-rood geschilderd. Een tegenvaller was de ontdekking dat een oude steun-
balk aan de kopgevel boven de hoofdingang, waar de gaan- derij gedeeltelijk op steunt, in verregaande staat van ontbinding verkeerde. Deze werd dan ook verwijderd en daarvoor in de plaats werd een betonlatei geplaatst. Met metselwerk werd een en ander afgewerkt en daarna werd bepleistering aangebracht, zodat het toegangshalletje geheel in een witte tint is uitgevoerd. Het was bekend dat er achter het stuc- en witwerk in
de kerk z.g. wij-tekens verborgen moesten zitten. Na enig speurwerk zijn er een tweetal gevonden, maar de toestand waarin ze zich bevonden was verre van fraai. Het ene wij-teken bevindt zich boven de deur die toegang geeft tot de consistorie; het andere bevindt zich in het liturgisch centrum tussen de ramen aan de N.W.-zijde. De wij-tekens bestaan uit een cirkellijn van 1 cm. breed, met een diameter van ongeveer 25 cm. Binnen de cirkel zijn een achttal diagonalen aangebracht die elkaar niet raken. Aan een viertal daarvan - het plus-teken - tegen de cirkel aan bevinden zich haakjes die op een anker lijken, terwijl de diagonalen naar het midden toe dikker en ronder zijn afgewerkt. Wijst dit op hoop? Blijkbaar werd er in oude tijden bij een wijding of herwijding van een kerk, een raam of iets dergelijks met een rood-bruine verfsoort een zogenaamd wij-teken aangebracht. Deze wij- tekens zijn weer duidelijk zichtbaar geworden door de kunstige hand van de heer A.F.E. Kipp, verbonden aan de Oudheidkundige dienst te Utrecht. Het gedeelte dat niet tevoorschijn is gekomen is bij het oorspronkelijke aan- gevuld, maar in beduidend lichtere kleur. Hierbij willen we nog verwijzen naar de kerkinterieurs van de vermaarde tekenaar-schilder Isings, die de betreffende wij-tekens duidelijk laten zien. |
||||
Het meubilair is uitgebreid met 20 gematte stoelen, in
vorm pelieel aanj;epast aan de in gebruik zijnde eiken st oe]en. Natuurlijk is de instandhouding van zo'n oud monument
als dit kerkje heel wat waard, vooral omdat van oud Odijk bitter weinig over is. Maar meer nog, en betekenisvol, is dat het kerkje volledig aan zijn doel beantwoordt. Het kerkelijke leven ontwikkelt zich erg positief. Gereformeerden en hervormden werken eendrachtig aan de 'samen op weg gedachte onder leiding van de energieke predikant Ds. J.W.B. Smit. Ook met de katholieke kerk in Odijk zijn er uitstekende contacter. Odijk verheugt zich ercjp dat het kerkje niet alleen door de Otiijkse g,emeenschap wordt g,edragen, maar dat tot (kids eer ven l(>vende gemeente gebouwd wordt, zow(>l in de diepte als in de breedte. C. Vol Itiehr
Odi )k |
||||||
De laatste drie jaar zijn er tclkiMis vier kaarlensets
van Odi jk in omloop gebracht, waarondi-r eiui van het Witte Kerkje. Sinds kort zijn er drii> ansichtkaarten te vei— krijgen, waaronder een van het [)as-gerest aureerde kerkje van Odijk, voor f.0,50 per stuk. Uiteraard zijn de baten gelu'el bestemd voor de restauratie van het kerkje. Tot slot vermelden we nog dat het bankrekeningnummer van de 'Vrienden van het Witte Kerkje' te Odijk luidt: Rabobank, 32.98.41.181. Het gironummer van de Rabobank is 214585. Inlichtingen: tel. 03405-62687. |
||||||