TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
19e jaargang nummer 4 december 1985
Redactie-commissie
R.Butterman, Houten; L.M.J.de Keyzer, Houten;
G.de Nie, Schalkwijk (eindredactie); H.Reinders, Utrecht; 0.J.Wttewaall, 't Goy; A.Graafhuis (erelid). Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nummer
H.Reinders, Bij de honderdste geboortedag van
Johan de Kruijf. D.R.Klootwijk, Nogmaals: Veldnamen in Bunnik
H.Reinders, Dupliek Veldnamen
|
|||||
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627. Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren: f. 12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening nr. 214585). |
|||||
67^
|
||||||
Ji vJ?C
|
||||||
Johan de Kruijf (1885-1966) in l<il(). Zelfportret.
|
||||||
êÜ_ii§_tl°0!i§Iïi§£Ë_8êt22l£êïi§S_XËD_J2!2Ën_!iê_5lHii£
Als de post zijn werk goed doet, rolt dit nummer bij U
in de bus precies een eeuw nadat op 22 december 1885 in Bunnik Johannes de Kruijf werd geboren. In de tachtig jaar van zijn leven heeft hij als geen
ander het Krommerijngebied getekend en geschilderd. Zijn productie was enorm groot. Op één dag kon hij wel een schilderij of vijf tekeningen maken! Gelukkig tekende hij niet elke dag, want dan zou zijn gezellige huisje in Bunnik uit z'n voegen zijn gebarsten. Zoals vele andere kunstenaars kon hij maar moeilijk afscheid van zijn werken nemen. Nooit heeft hij zelf iets verkocht, evenmin bij zijn leven geëxposeerd. Van de vele werken die hij thuis had, liet hij zelden iets zien en nooit aan vreemden. Soms kregen zijn goede vrienden of zijn neefjes en nichtjes wel eens iets cadeau, maar het meeste bleef in grote mappen op de zolder staan. Toen hij overleed, liet hij zijn weduwe (die ook tekende)
achter temidden van zeer vele werken die nog nooit iemand had gezien. Zijn oeuvre omvatte zestig jaar veranderend Bunnik. Een man die het meer dan waard is op zijn honderste
verjaardag geëerd te worden. Een volledige levensbeschrijving is eerder dit jaar
door de Culturele Raad Bunnik uitgebracht: Johan de
Kruijf, leven en werken. Zo lang de voorraad strekt
is het nog te bestellen door overmaking op bankrek.
65.80.10,247 t.n.v. C.R.B, van ƒ 5,-
In ons periodiek is zeventien jaar geleden al eens
aandacht aan De Kruijf besteed (Jrg.2 (1968) nr.2, blz.4-8),
toen het Rijksarchief Utrecht een deel van de nalatenschap
aankocht.
In dit nummer treft U een aantal anecdotes aan die
over De Kruijf de ronde doen en die een sfeerbeeld
oproepen van een leven voor de kunst.
|
||||
I ^ S
|
||||||||||||
r-.:.««fö3a
|
||||||||||||
De Raaphof, de boerderij tegenover het geboortehuis
van De Kruijf. In 1891 kreeg zijn vader hier een ongeval en overleed enkele maanden later. Let op de valse signatuur. De Kruijf signeerde zelden omdat hij alleen voor zijn plezier tekende. Na zijn dood is zijn weduwe dagen bezig geweest om de tekeningen voor de verkoop 'klaar' te maken, d.w.z. er de naam van haar man onder te zetten. De Kruijf zette er alleen een datum onder. |
||||||||||||
Korte levensloop
Na een moeilijke zwangerschap bracht Johanna de Kruijf-
de Kruijf op 22 december 1885 een zoon ter wereld die door zijn vader, de landarbeider Karel de Kruijf werd aangegeven als: Johannes. |
||||||||||||
Vele kinderen hadden Karel en Johanna de Kruijf al
gekregen maar het merendeel was jong gestorven of levenloos geboren. Slechts drie kinderen werden volwassen: Janus (1867-1932), Arie (1876-1922) en Johan (1885-1966). In 1891 kreeg Karel de Kruijf een ongeval toen hij op de hooizolder van de Raaphof aan het werk was en overleed enkele maanden later. Janus nam de zorg voor het gezin op zich, ondanks zijn slechte gezondheid. Beide broers konden een opleiding volgen. Arie bracht het tot sportleraar in het leger. In 1922 verongelukte hij met zijn motorfiets, Johan mocht studeren. Dat wilde in Bunnik begin deze eeuw zeggen dat hij naar de ambachtsschool mocht. Johan leerde voor huisschilder en toen hij bij een baas In Zeist werkte, werd hij opgemerkt en kon met een beurs van Koningin-moeder Emma verder leren aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Daar haalde hij tekenaktes en gaf er van 1910 tot 1950 les aan het Nederlands Lyceum. Hij koos niet van harte voor het leraarschap, maar kreeg hierdoor een financiële basis zodat hij zijn vrije tijd aan zijn enige hobby kon besteden: tekenen. Dat deed hij op zondag en in de vakanties. Hij kwam daarvoor op de fiets naar Bunnik waar hij bij zijn familie of bij Francien van Tuil logeerde. Tijdens examens leerde hij zijn vrouw kennen: Mara Willeumier. Zij kwam uit een kunstenaarsgeslacht en was misschien nog wel meer begaafd dan Johan. Ze kon zeer goed aquarelleren en was ook bedreven in borduren. In 1929 trouwden ze. Kinderen werden niet uit dit huwelijk geboren. Na zijn pensioen ontwierp Johan een huis dat hij in Bunnik naast de Boaz-bank liet bouwen. De gevelsteen, ook een eigen ontwerp, vatte zijn leven in één beeld samen: de hoorn des overvloeds. "Daar komt je vader"
Janus was 18 jaar ouder dan Johan. De twee broers
hingen enorm aan elkaar. Misschien voelden ze zelf hun relatie niet helemaal als die van twee broers, maar was er door de omstandigheden meer sprake van een vader-zoon relatie. Johan had zijn opleiding te danken aan het |
||||
harde werken van Janus. Deze had het vaak benauwd en
het werk als boereknecht was hem eigenlijk te zwaar. Daarom begon hij na het overlijden van zijn vader een kruidenierszaakje annex petroleumhandel in het huisje aan de Schoudermantel 75. Zijn moeder en later ook zijn vrouw hielpen in de winkel; Janus zelf trok er op uit met zijn hondekar vol vaten. Hij had een wijkje in Bunnik en Odijk. Er was in dit familiebedrijfje altijd wel werk: voorraden aanvullen, bestellingen rondbrengen, de geit melken of het aardappellandje aan de overkant wieden. Als Johan van de ambachtschool thuis kwam, was hij eigenlijk te moe om in de winkel te helpen. Janus wilde dit dan ook niet hebben. Hoewel hij een paar handen best kon gebruiken was het altijd: "Ga jij maar tekenen jochie" en dat heeft Johan nooit vergeten. Johan moest elke dag naar de Ambachtsschool in Utrecht lopen. Een fiets kon er niet af en ander vervoer was te duur. Dus moest hij met zijn buurjongen Evert van Tuil elke dag anderhalf uur heen en anderhalf uur terug lopen en dat alles op klompen en in de korte broek om de lange zondagse broek te sparen. Janus was na de dood van vader de Kruijf toeziend voogd
over zijn broers geworden maar werd door Johan's vriend- jes voor zijn vader aangezien. Toen ze eens aan het spelen waren en Janus met de petroleumkar voorbij kwam, zei één van de vriendjes: "Kijk Hassie, daar komt je vader aan". De Ambachtschool
Johan de Kruijf had het niet gemakkelijk op de ambacht-
school. Hij was niet zo sterk en het lopen naar de school, elke dag drie uur, was hem veel te zwaar. Vaak kwam hij doodmoe thuis en ging dan nog voor het eten naar bed om 's-morgens nog wat te kunnen lezen voor hij naar school ging. Hij was erg leergierig. Gelukkig hoefde hij niet alléén naar school te lopen. Onderweg werd er veel gevochten en dan werd hij door zijn boezemvriend en buurjongen Evert van Tuil beschermd. De vriendschap duurde hun hele verdere |
||||
Vrouwelijk naakt door Johan de Kruijf.
Tot aan zijn huwelijk (!) in 1929 maakte Johan nog wel
eens een portret. Daarna gaat hij zich op landschappen toeleggen. Dit model slaagt erin om met haar enige kledingstuk (haarbandje) de mode uit 1922 te volgen. |
||||
.MJI^-f'jMtttH,
|
|||||
Mannelijk naakt door Mara de Kruiif-Willeumier.
De vrouwen die Johan tekende waren geheel naakt terwijl
Mara's mannen een lendendoek omhadden. Stuiten we hier op een van de laatste taboes van onze eeuw? |
|||||
.^■l,.
|
||||||||||||||||||
1
^
|
||||||||||||||||||
-i-A- i-^r':AN:j:.c-,-
Rome 1938.
Tijdens de schoolvakantie in de zomer werden grote
buitenlandse studiereizen gemaakt.
|
||||||||||||||||||
leven, ook toen ze beide al lang uit Bunnik weg waren.
Veel vrienden had hij niet, maar als een vriendschap eenmaal gesloten was, dan bleef deze levenslang en strekte zich ook uit over de familie van de vriend. Zo was hij ook bevriend met Everts zus Francien, bij wie hij logeerde toen Janus niet meer aan de Schouder- mantel woonde. Pinda's
Toen hij allang leraar was, kwam hij nog regelmatig
naar Bunnik om "Bij te eten". In den Haag at hij niet slecht, maar wel anders dan hij het vroeger in Bunnik gewend was. Hij at vaak in restaurants omdat hij zowel overdag als 's avonds tekenles gaf. Maar op de eerste dag van de vakantie stapte hij met een koffer op de fiets en fietste naar Bunnik. In die koffer zaten een paar kleren en verder vooral papier en potloden. Hij reed naar Bunnik en logeerde daar bij zijn broer Janus en later bij diens dochter en haar man. Zijn neefjes en nichtjes keken vol ongeduld uit naar hun oom Jan en gingen hem vaak een heel eind tegemoet. Na vele uren trappen kwam hij dan in Bunnik waar ze stonden te wachten op hem, maar vooral op de zak met pindas die hij voor ze meebracht. Die kon je in Bunnik begin deze eeuw niet kopen. De Kruijf, gewend aan het stadseten keek daarentegen uit naar het eenvoudige en zware Bunnikse eten: stamppot van veel aardappelen met groente en vet en het donkere roggebrood. Het Haagse lerarenbestaan was zijn zekerheid, maar het had zijn hart niet. Pas in Bunnik voelde hij zich weer volledig thuis: "Janus geef me m'n broek en m'n klompen, ik wil spitten. Ik wil weten wie ik ben!". Mara echter kon moeilijker in Bunnik wennen. Capri
In de tijd dat Bunnikse kinderen alleen maar buiten het
dorp kwamen voor het jaarlijkse schoolreisje (op boere- wagens naar de pyramide van Austerlitz), reisden Johan en Mara al naar verre oorden. Ze bezochten vele malen Italië, Frankrijk en zelfs Palestina. In deze zuidelijke |
||||
10
|
|||||
Vlak na de bevrijding in Bunnik.
Het huis van Johan en Mara in Den Haag was door de
Duitsers afgebroken voor de aanleg van de Atlantikwal. Daarom beleefde hij de bevrijding in Bunnik. Daar tekende hij deze rijpende kersen. |
|||||
11
|
|||||
oorden kwamen ze onder de bekoring van de zon en de
kleurenpracht bij de Middellandse zee, net als Vincent van Gogh een halve eeuw eerder. Capri vormde voor hen het hoogtepunt. Terug in ons
land schreef hij er diverse artikelen over. Johan zat er meestal te tekenen, Mara maakte vaak een aquarel. Naar Italië gingen ze niet alleen om te tekenen, maar vooral om er kunst te bekijken en hun inzichten in de kunstgeschiedenis te verdiepen. Met koffers vol teke- ningen kwamen ze weer thuis. Soms gaven ze onderweg iets aan mensen die ze tegenkwamen. Zo doken er eens drie Italiaanse tekeningen op in Groningen. De eige- naar bleek ze ergens in Italië van De Kruijf te hebben gekregen. Dat was een uitzondering, want -zoals gezegd- De Kruijf was niet zo scheutig in het afstaan van zijn creaties. "Niks van gemerkt"
Over De Kruijf als leraar doen de meest wonderlijke
verhalen de ronde. Geinteresseerde leerlingen kregen van hem een gedegen opleiding in de kunstgeschiedenis, het tekenen en de materialenkennis. De anderen konden hun gang gaan. Orde houden kon hij niet zo best, hij hield er absoluut niet van. Wie echter zijn best deed, kreeg haast privé onderwijs en had een prima schooltijd. Zo leerde hij bijv. de broers Henri en Anton Pieck en de vader van Paul van Vliet hoe ze moesten tekenen. Maar het kon soms ook een hekseketel zijn. Eens, toen het weer eens een zeldzame bende was in zijn klas, rende iemand naar de rector: "Ze zijn mekaar de koppen aan het inslaan". De rector ging mee naar De Kruijf die rustig zat te tekenen terwijl om hem heen de wereld verging. "Niks van gemerkt" was zijn olijke reactie. Op zijn terrein was hij een goede leraar. Hij had een
heldere kijk op de kunstgeschiedenis en kon zijn leer- lingen verbanden aangeven als geen ander. Hij legde precies de juiste accenten en kon het evenwicht vinden tussen doceren en zelf laten doen. Veel leerlingen |
|||||
12
|
||||
"...was zo'n aardige vent."
|
||||
13
droegen hem op handen. Hij was voorstander van de vrije
expressie in een tijd toen andere tekenleraren nog frontaal lesgaven en vaasjes lieten natekenen. "Voor na m'n pensioen..."
Toen het broer Janus slechter ging en hij ondanks zijn
60 jaren een zeer oude man leek, deed Johan iets voor zijn broer terug. Hij liet in de Langstraat een modern huis bouwen, zogenaamd om er na z'n pensioen in te gaan wonen. In de tussentijd kon Janus wel in het huis wonen. Johan was toen nog 22 jaar van z'n pensioen af. Het was duidelijk dat dit huis bedoeld was als dank voor z'n broer, een dank die de bescheiden Janus misschien niet had geaccepteerd als Johan hem het huis rechtstreeks had aangeboden. Janus beleeft er nog drie prettige jaren en kan zijn broer Johan (die net gehuwd was) en Mara gastvrijheid verlenen. Na de dood van Janus in 1932 woont zijn dochter er enkele jaren met haar man en als die elders werk krijgt wordt het huis verkocht. Over het pensioen wordt niet meer gepraat. Geld
Misschien typeert de manier waarop De Kruijf tegen geld
aankeek hem nog wel het beste. Hij woonde sinds 1950 naast de Boaz-bank in Bunnik, maar neemt een bank in Zeist. Hij kon prima met z'n buurman van Wijngaarden, de directeur van de bank opschieten, maar vond het niet nodig dat deze iets van zijn geld afwist. Over de aankoop van de grond voor het huis en de
betaling van de bouw, doet ook zo'n merkwaardig verhaal de ronde. Hij zou op de dag van de betaling naar z'n bank in Zeist zijn gelopen, nam er het hele bedrag in contanten op en liep met een enorme stapel bankbiljet- ten op zak naar Houten om daar notaris van Buma te betalen. Onderweg zat hij met al dat geld op zak rustig nog wat tekeningen te maken. Het echtpaar de Kruijf kon met een zekere afstand tegen
|
||||
14
|
|||||
geld aankijken omdat Johan een dubbele en Mara een
enkele baan had en ze vrij zuinig leefden. Het enige waar ze veel geld aan uitgaven was aan tekenspullen en buitenlandse reizen. Hoewel ze zich het duurste teken- papier konden veroorloven, tekenden Johan en Mara meestal op achterkanten van oude tekeningen en van kalenders. In zijn nalatenschap vond ik o.a. een halve rouwkaart, diverse convocaties en examenkaarten met tekeningen achterop. Het verhaal gaat dat Johan net als iedere 65-plusser
iedere maand trouw zijn AOW op het postkantoor ophaalde en het geld daarna in een oude jas op zolder bewaarde. Na zijn dood bleek er een vermogen in die jas te zitten! Die makkelijke houding tegenover geld stamt niet uit
zijn laatste jaren. Al in zijn diensttijd was hij zo. De eerste tijd stond hij onder bevel van een korporaal die steeds geld leende zonder het terug te betalen. Dat gaf niet zoveel vond De Kruijf: "... 't was zo'n aardige vent". Al snel werd hij van een gevechtseenheid overgeplaatst naar de tekenafdeling waar hij o.a. alle rang- en ordetekens schetste voor een standaardwerk in het leger dat nu nog wordt gebruikt. In de eerste wereldoorlog moest hij opkomen, maar mocht
al in 1916 weer naar zijn school terug. Daarna ging hij met verlof, maar moest later nog een keer op herhaling. In de tussentijd was hij zijn zakboekje kwijtgeraakt. Dat kwam deze brave man ook nog op celstraf te staan. Hij raakte altijd van alles kwijt. Het enige waar hij goed op lette waren zijn potloden. Daarvan had hij altijd een assortiment gevechtsklaar in zijn vestzak. Niet storen
In zijn latere jaren kocht hij een roeiboot, de Nimf.
Daarmee voer hij op de Krommerijn op zoek naar een motief. Meestal roeide hij eerst tegen de stroom in richting Odijk, waar hij tussen de middag lunchte bij "Mijntje". Erg veel verder kwam hij ook niet, want er |
|||||
15
was altijd veel dat zijn aandacht trok. Dan meerde hij
de Nimf af, nam zijn tekenkist met het papier en ging zitten tekenen. Hij had velletjes papier die precies op het deksel van die tekendoos pasten, zodat hij altijd een goede ondergrond had. Als hij daar zo zat te tekenen, wilde hij liever niet gestoord worden. Slechts met een enkeling maakte hij wel eens een praatje, maar meestal reageerde hij nukkig als hij halverwege een schets werd gestoord. Over mensen die hem met gezeur van zijn werk afhielden klaagde hij: "geestelijke armoede; de mensen kunnen zich niet amuseren". Omdat je hem niet bij het tekenen mocht storen en hij achteraf nooit zijn werk liet zien, waren maar heel weinig Bunnikers precies op de hoogte met het werk van De Kruijf. Maar de interesse in het dorp was er wel degelijk. De drie tentoonstellingen die er na zijn dood van zijn werk zijn gehouden, trokken steeds veel publiek. Ferdinand
Het ideaal van De Kruijf was een ongecompliceerd leven
in een hutje aan de Krommerijn. Omdat hij van zijn werk niet kon leven -hij verkocht nooit- moest hij leraar worden, maar zijn verlangen bleef en zijn ideaal was een kleurrijke bunnikse dorpsfiguur: Ferdinand Hulsdouw. Zo Ferdinand al helemaal normaal was, dan gt^-lroeg hii zich in ieder geval niet zo. De gebroeders Snel uit Bunnik vertelden dat hij vroeger eens een stuk van het veel te kleine katholieke kerkhofje aan de Schouder- mantel moest ruimen voor een begrafenis. Het kerkhof lag achter een ijzeren hek met puntige spijlen, waar je langs moest als je bij de kerk of de pastorie moest zijn. Om de kinderen aan het schrikken te maken die kwamen biechten, nam hij eens de opgegraven doodskoppen en zette die bovenop de spijlen zodat ze kinderen recht aankeken. Vooral de meisjes waren doodsbenauwd. De pastoor werd boos en zei: "Ferdinand, wat doe je nou?", maar hij antwoordde,hangend op zijn spade: "Tja, meneer pastoor, ik moest ze toch ergens kwijt?" Tot dit soort mensen voelde De Kruijf zich meestal wel aangetrokken. Hij had oog voor het bizarre. |
||||
16
|
||||||||
'Uw
|
||||||||
In de stallen van Bet je van de Vecht.
Eén van de laatste werken van De Kruijf. In 1965 maakte
hij deze aquarel. Hij is er niet aan toe gekomen om behalve blauw ook de andere kleuren aan te brengen. |
||||||||
17
Ferdinand woonde vlak bij het geboortehuis van De Kruijf
in een vervallen hutje aan de Krommerijn met een geit en een poes. Dit was het ideaal van Johan de Kruijf, ver van de beschaving ongestoord schilderen in een hutje met een spinnende poes naast zich. Een Bunnikse oudheidkamer?
Johan de Kruijf interesseerde zich bijzonder voor de
Romeinse geschiedenis van Vechten. Hij had belnagstel- ling voor de vondsten die gedaan werden tijdens de aanleg van Rijksweg 12 in 1939. Door zijn vele reizen naar o.a. Italië, had hij een gedegen achtergrondkennis van het romeinse leven en kon de vondsten dan ook in het juiste kader plaatsen. Jarenlang heeft hij ervoor geijverd de vondsten in
Bunnik te houden en ze onder te brengen in een eigen oudheidkamer. Hij wilde dat de gemeente het vervallen kasteel Cammingha zou kopen om het te restaureren en als museum in te richten. Hij bood aan om dan gratis het nodige onderzoek voor de inrichting te doen. Helaas is dat er nooit van gekomen. De meeste schatten werden tijdens de oorlog geroofd door ondeskundige schatgravers die meer vernielden dan ze opgroeven en de werkelijk interessante vondsten zijn afgevoerd naar Leiden. In Bunnik zelf is niet meer dan een handvol verroeste spijkers en anderhalve zak met scherven over. Het einde.
|
||||||
De laatste jaren voor zijn dood ging zijn geheugen
achteruit. Hij kon zich niet zo lang meer concentreren en zijn werk kreeg hiervan sporen mee. Vanaf zo'n tien jaar voor zijn dood werden de kleuren somber en soms angstaanjagend, hetgeen ze daarvoor nooit waren. In zijn Haagse tijd had hij de 's zondagse gang naar
de Hervormde Kerk vaak gewisseld tegen een gang naar de duinen met tekenpapier, maar na zijn pensioen werd hij een trouw bezoeker van de Bunnikse Hervormde Kerk, waar hij vele jaren eerder in was gedoopt. |
||||||
18
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.....aiiiiy;[iinMfrT|i-'f['r-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;*",
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p'^-^'i.;'^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■.X...:..'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
..;-:"■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thorn.
Johan en Mara bezochten samen dit Limburgse plaatsje,
links Johans impressie met oog voor perspectief en detail (bezem). rechts Mara die haar fantasie de vrije loop laat.
Uit de Dorpsstraat komen Marta en Maria aanlopen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het laatst kon hij niet goed meer lopen. Hij stopte
met de visites aan Mw Enkelaar en Zr Spinhoven en liet zich thuis door kapper van Dam knippen ("hij droeg het haar altijd kort"). Eén van de weinigen die er nog regelmatig op bezoek kwam was Ds. van der Kraan. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19
|
|||||||||||||||
%*
|
|||||||||||||||
Zr Spinhoven kan zich zijn laatste dag nog herinneren.
Zij organiseerde altijd de reisjes voor de bejaarden. Johan en Mara behoorden tot de vaste deelnemers. Zr Spinhoven: "Hij was zelden ziek maar op één dag liep hij slecht, de dag van ons jaarlijkse reisje. Mevr, de Kruijf stond erop dat hij meeging. We dachten dat hij de volgende dag weL weer zou kunnen lopen. Die avond overleed hij." Henk Reinders.
|
|||||||||||||||
Alle illustraties in dit nummer werden gemaakt door
Johan de Kruijf en zijn vrouw Mara. Ze zijn thans eigendom van de schrijver van dit artikel. |
|||||||||||||||
20
Nogmaals j^_Veldnamen_in_Bunnik^ In "Tussen Rijn en Lek" 19 (1985), No 2, publiceerde
Drs. Reinders een artikel over veldnamen in Bunnik. Mogen we hem complimenteren met de grondige wijze waarop hij Bunniks verleden aanpakte. En de hoop uitspreken dat meerdere resultaten van zijn werk, binnen afzienbare tijd, beschikbaar komen voor de ongetwijfeld talrijke belangstellenden. Reinders vraagt om hulp bij dit werk. Mogen we daarbij
een bescheiden handreiking doen? We gaan daarbij wel eens het kader van Reinders artikel te buiten, maar sommige veldnamen hebben nu eenmaal een oud verleden. Terwijl het werk van Dekker, waarnaar Reinders verwijst, door zijn opzet niet in details kan treden. De Brakel, grootte en ligging.
Reinders brengt in bovenstaand artikel een correctie
aan op het mijne, verschenen in "Tussen Rijn en Lek", 18 (1984), No. 2. De correctie is ons welkom, maar het gegeven was ons bekend. Aangezien we echter reageerden op een stelling van Dekker omtrent het Cattenbroek beperkten we ons in het betreffende artikel ook tot dit gebied. Gaarne geven we toe, dat een verhelderende noot omtrent de werkelijke grootte van de Brakel wenselijk was geweest. In een artikel in "Tussen Rijn en Lek", 11 (1977),
No. 2/3, schreven we al dat het bezit van het klooster Windesheim, de Brakel, ongeveer 50 morgen groot was. Naast de 24 morgen aan de Zeister zijde van de hofstede lag er een ongeveer even groot stuk aan de Bunnikse kant. Dit is blijkbaar van oudsher zo geweest. En het is zo gebleven tot het moment waarop het kloosterlijk bezit in particuliere handen overging. In de rekening van de Rentmeester aan deze zijde van de IJssel over 1328/29 (1), wordt onder het hoofd "Roemsterveld ende te Bunnick" bij de hofgoederen Emont van Brakel als eerste vermeld. Deze moet een aanzienlijk bedrag opbrengen voor zijn hofgoed in het Bunnikse. |
||||
21
|
|||||
Vrijwel zeker gaat het daarbij om het gedeelte van de
Brakel tussen de Kromme Rijn en de hofstede. In het Manuaal van het Morgengeld over 1511 staat Dirck Claesz., de pachter van de Brakel, genoteerd voor 49 morgen (2). En dezelfde Dirck Claesz. komen we tegen in een request van 18 febr. 1535 waarin hij om verminde- ring van zijn aanslag in het huisgeld verzoekt (3). We lezen daarin: "Dirck Claesz. en heeft lant, sant, gront, eygen huis noch hoff hem toebehorende, dan gebruyct ontrent vyfftich margfn lants mit huys ende hoffstede daerop staande, toebehorende 't cloester tot Windeshem gelegen Overijssele by Zwol." Op 25-A-1611 verkoopt Jr, Gijsbert van Hardenbroeck zijn hof goed "de Ruemst van Weerensteijn". We lezen als belendingen van dit goed o.a. "westwaerts streckende lanx den Crommen Rhijn" en "noertswaerts de heren van Windesem". Aangezien ook het Cattenbroekse deel van het goed steeds in de bronnen vermeld blijft, heeft het kloostergoed de Brakel, tot de verkoop op 18-9-1616 blijkbaar steeds dezelfde omvang en ligging gehad en zich uitgestrekt van de Kromme Rijn tot aan de oude Cockardshoeve (4). Een onduidelijke rol speelt hierbij een stuk land van
het kapittel van St. Jan. De boven genoemde Emont van Brakel krijgt op 5-1-1538 van dit kapittel in erfpacht: 2 morgen land in de parochie Zeist en in het gerecht van de bisschop, gelegen vlak bij de Rijn (5). Dit land wordt later nog vele malen uitgegeven, zonder blijkbare binding met de Brakel. Maar in een ligger van goederen van Windesheim in 1570
lezen we: "Noch uth etselvige guet Brackel ontvangt het capittel van St-Johan te Utrecht 2 car.g 2 (6). En als op 4-12-1630 de Brakel -blijkbaar alleen voor schout en schepenen van Cattenbroek getransporteerd wordt aan de wed. van Jhr. Willem van Gent, wordt op diezelfde dag bovendien door deken en kapittel van St. Jan apart aan dezelfde wed. getransporteerd: 2 morgen, behorende tot "het erve ende goet genaerat Braeckel tot Zeist" (7). Blijkbaar bestond er toch ergens een binding tussen het kloostergoed de Brakel en de 2 morgen van St. Jan. |
|||||
22
De Hakswetering.
In zijn artikel situeert Reinders de Hakswetering aan
Bunnikse zijde van de Sportlaan. Op kaartje 1 eindigt de wetering tegen de Grotelaan; op de kaartjes 2 en 5 loopt de wetering onder de voetbalvelden langs, ter hoogte van de brug in de Julianalaan. We menen dat Reinders zich hier vergist. De -zeer oude- Hakswetering was onderdeel van de
copeontginning het Cattenbroek. De wetering liep
-als gebruikelijk bij een copeontginning- op een afstand
van +^ 1250 m. evenwijdig aan de ontginningsbasis, de
Koppeldijk te Zeist. Dienend voor de afwatering van het
Cattenbroek lag de wetering aan de Zeister kant van de
Sportlaan.
Vanaf de Vinkenbuurt liep de oude Hakswetering in een
rechte lijn tot bij de hofstede de Brakel (8).
Dit eindpunt van de wetering doet wat vreemd aan, want
de copeontginning Cattenbroek liep verder door, tot iets
voorbij het nieuwe K.I. station. Wellicht heeft de
aanwezigheid van de nog oudere, in het Cattenbroek
vooruitstekende, Cockardshoeve de ontginners ter hoogte
van de Brakel belet om het normale copepatroon te
blijven volgen.
Vele tientallen oorkonden geven als belending van
landerijen in het Cattenbroek aan: "streckende van de
Koppeldijk tot aan de Hakswetering". We komen daarop
terug bij de bespreking van 't Hoochsteenbergen.
Kromme Rijn, rivier die ooit de noordgrens van het
Romeinse Rijk vormde. Inwoners van Bunnik zouden hieruit kunnen lezen, dat
indertijd Romeinse schepen de plek van de Witte Huisjes passeerden. Ze vergissen zich dan. In een artikel in dit periodiek (jrg.2(1972), nos.2 en 3)
kwamen we al tot de conclusie, dat de Romeinse Rijn langs Zeist gestroomd heeft. In zijn proefschrift: "De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht", (Utrecht, 1982) bevestigt Dr. H.J.A. Berendsen deze |
|||
23
|
||||||||||
B W1 n >k
|
||||||||||
O-ji?
|
||||||||||
mening. Hij toont aan dat in de Romeinse tijd de water-
voerende bedding van de Rijn van Odijk langs Zeist stroomde, verder in een boog ten noorden van de huidige Kromme Rijn liep en de bedding daarvan bij Vechten kruiste (zie o.a. zijn kaart op blz. 191). Couwenhoven. Boerderij bij de Nienhoff.
Deze boerderij in Cattenbroek, vroeger de Coude Hoef f,
is waarschijnlijk zeer oud. We menen te mogen aannemen dat de bisschop, bij het opstellen van het -overigens onbekende- copecontract begin 12e eeuw, voor zichzelf een "voerslagh" in de nieuwe ontginning Cattenbroek heeft bedongen. De Coude Hoeff met 2 morgen land wordt in de oorkonden dan ook steeds als bezit van de bisschop vermeld. |
||||||||||
24
|
|||||||
Ni(euw)enhoff. Kasteel aan de Grotelaan. (afRebroken).
Het gerucht van een "kasteel" aan de Grotelaan bereikte
ons meermalen. Het is wat overdreven. De Nienhoff was een buitenplaats, zoals er tientallen in de nabije omgeving stonden. Het gebouw, hoewel al niet meer voorkomend op de Topografische kaart van 1927, is pas in 1929 afgebroken (9). In het dichte struikgewas was kortgeleden nog een aanzienlijke hoeveelheid puin te vinden op de plaats van het oude landhuis. Vinkebuurt, buurtschap bij de Nienhoff.
In een artikel in dit tijdschrift , (jrg.12 (1978) ,no.3/4)
toonden we aan dat deze buurtschap in de 14e eeuw bekend stond als "Dolreberchs hofstede". De Schoudermantel.
|
|||||||
Dit is een oude veldnaam. Waarschijnlijk al daterend uit
de allereerste tijd van de ontginning ter plaatse. De percelering ging uit van de nu nog bestaande weg. Op de schetskaart is in de oudste percelering duidelijk een ouderwetse halve schoudermantel te onderkennen. In 1977 schreven we reeds: "Aan tal van oude namen merken we dat de Middeleeuwer een vaak wonderbaarlijke handigheid demonstreert bij het zien van een vlak, ook onder moeilijke omstandigheden, om dan zijn waarneming door een realistische en beeldende uitdrukking weer te geven. Daarbij dienen we in het oog te houden dat de Middeleeuwer steeds in de natuur is en een scherpe blik heeft voor variaties in vorm, hoogte, grond- soorten, begroeiing e.d. van de bodem. En die bodem speelt in zijn leven een grote rol; zijn economisch bestaan hangt er vrijwel geheel van af" (10). 't Hooch Steenbergen.
Dit gebied komen we voor de eerste maal tegen in
sept. 1621. Het wordt dan leenroerig aan de Domproosdij,
die er meteen de vorige eigenaar, Jr. Dirck van der
Does, mee beleent.
De belendingen van dit stuk worden in 1621 aangegeven
|
|||||||
25
als: "gelegen in den gerechte van Bunninck, daar
suydwerts den Grommen Rijn ende noortwerts de E(dele) heere van Coninxvrij naast gelant ende gelegen sijn". Deze "heere van Coninxvrij" is op dat moment Frederick van Baexen, heere van Coninxvrij, heer van Kersbergen te Zeist. En in 1725 lezen we: "7 morgen genaamd Hoog Steenbergen"
omtrend de brugge ten noorden van de Krommen Rijn" (11). De begrenzing uit 1621: "suydwerts den Grommen Rijn naestgelegen" is duidelijk. Interessant is de begrenzing aan de tegenovergestelde zijde: "noortwerts de heere van Coninxvrij naest gelant". Aangezien het geslacht Kersbergen in 1621 geen land in
het gerecht Bunnik bezat -voor zover ons bekend- en evenmin eigendom in Stoetwegen had, moet de belending: "noortwerts de heere van Coninxvrij naestgelant", gezocht worden in het Cattenbroek. In het Cattenbroek bezat Kersbergen de "Vrou Beien
Hoeve", aangekocht tussen 1538 en 1540. Deze hoeve lag bij -ten N. van- de Kouwenhovense laan en strekte zich uit van de Koppeldijk tot de Hakswetering (12). Dit kan echter de begrenzing "noortwerts" van 't Hoog Steen- bergen niet zijn. De percelering in het gebied tussen de Kromme Rijn en de Kouwenhovense laan laat, daar ter plaatse, geen aaneengesloten strook land van 7 morgen toe. Terwijl ook de begrenzing: "suydwerts den Crommen Rijn", hier niet klopt. De gehele breedte van de griend ligt daar tussen de Kromme Rijn en het e.v. beginpunt van de 7 morgen. Het huis Kersbergen heeft in de 17e eeuw nog meer land
aangekocht in Cattenbroek. Te weten: 2 morgen (van 24 m.) van het Vrouwenklooster.
5 morgen van Balsem Bijkens, burger te Utrecht.
11 morgen (van 16 of 17 m.) van de Abdij van Oostbroek. Het eerste stuk, het land van het Vrouwenklooster, valt
af. Het was na 1621 nog in bezit van genoemd klooster en lag bovendien in het uiterste noorden van het Cattenbroek. |
||||
26
|
||||||
2*
»r
|
||||||
rSliMiiéi.rji4ii
|
||||||
27
Blijven dus over de stukken van 5 morgen en van 11 mor-
gen. Wanneer die stukken door Kersbergen zijn gekocht weten we niet exact en de situering ervan zullen we met vrij grote reserves moeten verrichten. Op de schetskaart is, aan de hand van een kaart van
J. van Diepenem (1645), de zuidelijke helft van Catten- broek ingetekend. De Cockaardshoeve voegden we toe naar een kaart van de Roy (1664). De latere Koelaan is met stippellijn weergegeven, terwijl ook enkele namen aan de kaart zijn toegevoegd. De zuidelijke weg, of delen ervan, kennen we in de
geschiedenis als: Cattenbroeker Tiendweg, de Kercwech, de Groene wech, de Stoetwech en de Stoetwegher dijk. De weg vormt de grens van de copeontginning Cattenbroek. Het enigszins bochtige tracé van de weg, niet passend in het rechte lijnenpatroon van de copeontginning en de op dit tracé aansluitende percelering, tonen aan dat deze weg ouder is dan de ontginning. Op de kaart zien we, boven de 8 morgen land van St. Pieter, staan: "De Heer van Kersbergen". Het hier gelegen land moet, gezien de bespreking hieronder, de genoemde 5 morgen van Balsem Bijkens zijn. Het ligt ter hoogte van de tennisbanen van Bunnik. Maar ook dit land kan niet de in 1621 aangegeven begrenzing "noordwerts" van 't Hooch Steenbergen zijn. Dit Hooch Steenbergen zou dan niet "suydwerts" aan de Kromme Rijn grenzen; de brede griend ligt er ook hier tussen. Rest ons nog te bespreken de 11 morgen, die de heer van
Kersbergen kocht uit 17 morgen land van de Abdij van
Oostbroek. Bij deze bespreking zal de naam Ackershoeff
onze aandacht vragen.
In de rekening van de Rentmeester van de St-Laurensabdij
te Oostbroek (1573) lezen we o.a.: "Dirck Cornelisz. in
Cattenbrouck gebruyckt van den Convente twe parthijen
van lande...." (13).
In de uit 1580 daterende goederlijst van dezelfde Abdij
staat: "Dirck Cornelisz. bruyct van ons convent 12
margen lants, leggende in Cattenbrouck... daar die
|
||||
28
|
|||||
Regulieren van Windesheim boven (lees: ten oosten) met
een hoeve lants geheeten Ackerhoeff ende Gijsbert Gijsberts den ouden mit Gerrit Boyents beneden naest- gelant zijn" en "noch 5 margen lants daer Gijsbert voors. boven ende beneden naestgelant is, streckende mit die voorgaende 12 margen van den Coppeldijk tot aen die Hackweteringe toe." (14). De bovengenoemde Ackershoeff komen we ook tegen in de
Blaffaard van de Ontvanger der Domeinen over 1556, maar daar staat: "Ackershoeff tot Zeist, toebehoirende die Regulieren bynnen Utrecht" (15). De vraag wordt dus: is de Ackershoeff bezit van het
Regulierenklooster van Windesheim bij Zwolle of van het Regulierenklooster in Utrecht? De Ackershoeff wordt ook meermalen genoemd in de lijsten
van het strooielgeld. Dit strooielgeld werd aan de bisschop betaald voor het recht om in diens wildenis plaggen, strooisel e.d. voor bemesting en brandstof te mogen halen. Dit recht kwam alleen toe aan de allereer- ste boerengemeenschap van Zeist; de latere ontginningen, o.a. te Cattenbroek, kregen dit recht niet meer en betaalden dan ook geen strooielgeld. Hieruit kunnen we concluderen dat het klooster van de
Regulieren van Windesheim met hun goed de Brakel, liggend in de copeontginning Cattenbroek, waar geen strooielgeld betaald werd, niets te maken heeft met de Ackershoeff. De veel oudere ontginning Cockardshoeve (zie o.a.
Dekker, blz. A60), moet gezien worden als de Ackershoeff van het Regulierenklooster te Utrecht. De namen Cockardshoeve (Jan Herbertshoeve) en Ackers- hoeff zijn synoniem. De opgave van de goederenlijst van Oostbroek (1580) is dus onjuist. De opsteller van deze goederenlijst heeft zich hier vergist. Maar zijn vergis- sing is begrijpelijk, want in de eraan voorafgaande alinea heeft de opsteller, als begrenzing van een ander stuk land, ook de naam Regulieren van Windesheim gebruikt en daar terecht. |
|||||
29
|
|||||
Het betreffende gedeelte van de goederenlijst van
Oostbroek (1580) dient dus als volgt gelezen te worden: "Dirck Cornelisz. bruyct van ons convent 12 margen lants leggende in Cattenbroeck.... daar die Regulieren van Utrecht (=Cockardshoeve) boven met een hoeve lants geheeten Ackershoeff (=Cockardshoeve) .. .naestgelant sijn". De begrenzing van de Cockardshoeve kennen we uit tal van oorkonden, en steeds wordt het Convent van Oostbroek daarin als de noordelijke belending opgegeven. De volledigste opgave is te vinden in een oorkonde van 2 dec.1480 (16).:daer die oude Kerckwech naest- gelant is aen doe oestsijde ende oeck aen die zuydzijde, ende die heeren van Oestbroeck naestgelant sijn aen die noertsijde, aen tweste eijndt legghen tconvent van Windesem, tconvent van Oestbroeck ende ghemeen wech voerss.(zie schetskaart). Het stuk land van Oostbroek uit de goederenlijst van
1580 kan nu gesitueerd worden. De 12 morgen en 5 morgen lagen en één strook land, beginnend bij het meest zuidelijke deel van de Koppeldijk, langs de noordzijde van de Cockardshoeve en de noordzijde van het Cattenbroekse deel van de Brakel tot aan de Hakswetering. We merkten hierboven, bij de bespreking van de Hakswetering, al op dat genoemde wetering inderdaad tot de Brakel doorliep. Van de 17 morgen van Oostbroek kocht Kersbergen er 11.
Begrenzend "noortwerts" 't Hooch Steenbergen zouden deze 11 morgen tot aan de Hakswetering moeten liggen. We hebben echter geen bronnen, waaruit dit laatste met zekerheid blijkt. Vandaar onze reserves. Lagen de 11 morgen van Kersbergen wel tot aan de wetering, dan zouden de begrenzingen van 't Hooch Steenbergen: "Suydwets den Grommen Rijn ende noortwerts de E.heere van Coninxvrij naest gelant", kloppen, 't Hooch Steenbergen zou dan gezocht moeten worden vanaf de Kromme Rijn tot aan de Hakswetering, even ten noorden van de Brakel, en in "den gerechte van Bunninck". We menen toch, dat we met vrij grote zekerheid de 11
morgen van Kersbergen aan de kant van de Hakswetering mogen zoeken. Op de kaart van J.van Diepenem (1645) |
|||||
30
|
|||||||||
komt de Kersbergensteegh voor (zie schetskaart).
Vrijwel zeker wijst dit op land van Kersbergen langs die steegh, dat er toen al enige tijd gelegen moet hebben. Ook de Roy tekent op zijn kaart van 1696, op deze plaats de Kersbergen steegh. Maar op zijn kaart van 1677 noemt hij deze weg de Sandenborchsteegh. Dat zou er op kunnen wijzen, dat het huis Sandenborch ook land bezat langs deze steegh. Dat klopt ook, want op de kaart van de Roy van 1664 staat, boven de Cockardshoeve,"de heer van Sandenborch naestgelant". Het is dus mogelijk dat Sandenborch 5 morgen land boven Cockardshoeve bezat, en Kersbergen de 11 morgen tot aan de Hakswetering had. In het Manuaal van het Oudschildgeld van 1685 blijkt
Kersbergen nog steeds eigenaar van de 11 morgen, maar Sandenborgh wordt daarin niet meer genoemd als eigenaar van de 5 morgen. De heer Reinders beschikt voor dit gebied over veel
gegevens; wellicht kan hij iets beginnen met boven- staande suggesties. We wensen onze collega veel succes. |
|||||||||
3981 BL Bunnik,
Pr. Margrietstr. 5,
tel. 03405-61530, D.R. Klootwijk.
|
|||||||||
noten;
|
|||||||||
1. R.A.U., Inv. Arch. Bisschoppen van Utrecht, No. 401.
2. R.A.U., Inv. Arch. der Staten van Utrecht, No. 52-11.
3. R.A.U., R.A. No. 130.
4. idem, No. 1347-1.
5. R.A.U., Inv. Arch. Kapittel van St. Jan, No. 169,
dl. I, fol. 17 verso. 6. R.A.Overijssel, Inv. coll. afschriften, No. 13.
7. Inv. Gem. Archief, S, No. 196, fol. 250.
|
|||||||||
31
|
|||||
8. de Roy: Caerte van de Hoge, Lage en de Middelbare
Jurisdictie van Seijst ende Driebergen, 1677. id. Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht, 1696.
9. Mondelinge mededeling van de Heer J.M.C, de Greeff,
Stichts Landschap. 10. D.R. Klootwijk: Grepen uit de geschiedenis van
terrein en omgeving van het "lyceum Schoonoord" alias "de Preeckstoel", in Tussen Rijn en Lek 11 (1977), No. 2/3.
11. W. van Iterson: "Hoe in 1621 in Bunnik een nieuw
leen tot stand kwam", in Tussen Rijn en Lek, 3 (1969),No.4. 12. G.A.U. Inv. Bew. Arch. I, No. 1274.
13. R.A.U., K.K.K. No. 542.
14. idem No. 540.
15. R.A.U., R.A. 343.
16. G.A.U., Bew. Arch. II No. 871, fol. 244 (Cartula-
rium van het Regulierenklooster te Utrecht. |
|||||
32
Dupliek "Veldnamen_in_Bunnik"^ Van de redactie kreeg ik de mogelijkheid om een kort
nawoord te schrijven. Het april-artikel moest naar zijn aard en opzet helaas
zeer beknopt zijn. Het wilde slechts een opsomming zijn van de voorkomende namen. Vaak paginas dikke dossiers moesten tot één of twee regels worden ingekrompen. Met het aanwezige materiaal kan zonder enig probleem ons periodiek de rest van deze eeuw gevuld worden. Veel van de opmerkingen van de heer Klootwijk had ik zelf ook kunnen maken, maar moest ik noodgedwongen weglaten. Dat wil overigens niet zeggen dat ik alle gegevens van de heer Klootwijk kende. Wie zich met een locale geschiedenis bezig houdt, staat voor het dilemma aangegeven door Dekker in ons blad van april 198A, dat ik woordelijk kan beamen. Veel van de opmerkingen van de heer Klootwijk hebben
een aanvullend karakter, vooral waar ze tijdsgrenzen van mijn onderzoek ruim overschrijden. Over een aantal opmerkingen wil ik graag dupliceren deels om mijn ongelijk toe te geven, deels omdat ik bij mijn mening blijf. De Hakswetering. De heer Klootwijk heeft hier volkomen
gelijk, de Hakswetering maakt inderdaad geen bocht maar loopt rechtuit naar de Brakel. De sloot langs de Sportlaan had geen naam. Door de aanwezigheid van deze sloot is de fout me bij latere controle niet opgevallen. De Krommerijn. Omdat ik moest inkorten, heb ik de
veranderde loop van de Krommerijn geschrapt, mede gezien de vele literatuur die hierover al gepubliceerd is. De Niënhoff. Of je over een kasteel of over een
landhuis/buitenplaats moet spreken, is een kwestie van definitie. Veel oud-Bunnikers hebben het over het "kasteel" en bij hun terminologie heb ik mij aangesloten. Toen Baron van Hardenbroek in 1893 of 1894 aan Cuypers de opdracht gaf om een huis voor hem te ontwerpen, |
||||
33
bouwde deze een gedrocht met vele siertorentjes en
andere overbodige frutsels. Zekere feodale trekjes kunnen aan deze grootgrondbezitter niet ontzegd worden. Als hij met een van zijn vurige paarden of in zijn "Spücker" met het kenteken L 2 rondreed, zal deze telg uit het geslacht Hardenbroeck zich ongetwijfeld verwant hebben gevoeld aan zijn voorouders die wel kastelen bewoonden. Zijn dochter Wendela Elvira (geb. 1895) die ik onlangs mocht interviewen, heeft zich over de benaming van het huis van haar ouders nooit zorgen gemaakt. Wel over het feit dat Cuypers achter de pronkgevel een kil en vochtig monster had opgetrokken. Zij dacht er niet met plezier aan terug omdat het huis zo slecht verwarmd was. Tegen "landhuis" heb ik geen bezwaar. 't Hooch Steenbergen. Op grond van de gegevens die ik
ter beschikking had toen ik de 'veldnamen' beschreef, leek het me niet verantwoord om een andere aanduiding te geven dan dat het te zoeken was ten zuidwesten van de Bunnikse brug. Collega Klootwijk heeft geprobeerd om aan de hand van zijn archiefplaatsen deze aanduiding nader te precieseren. Een poging die ik bijzonder waar- deer vanwege zijn interessante bewijsvoering. De heer Klootwijk baseert zich vooral op belendingen en komt dan tot twee mogelijke liggingen: 1. in Cattenbroek.
2. Als deel van de Brakel op perceel A 44 (zie kaartje).
Omdat ik mij niet capabel acht om iets over Cattenbroek
te zeggen, zal ik alleen op de situering onder Bunnik ingaan. We kunnen kunnen vier aspecten bekijken: A. de grove plaatsaanduiding.
Deze is: bij de brug te Bunnik. Bij^ de brug hoeft niet
hetzelfde te zijn als naast de brug, maar anderzijds mag de afstand vanaf de brug ook weer niet al te groot worden. In hoeverre kun je van een stuk land in Catten- broek (hemelsbreed minimaal 600 meter) of onder de |
||||
34
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-,, «..J-r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"■'3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^j^-ec- lÊi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■^'^C^ir:.-::-'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:*»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
--ir",T^' .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tf^ilr
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
x^ I,;-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"•7*
ff |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ s sf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de brug te Bunnik.
Hier moet ergens 't Hooch Steenbergen hebben gelegen,
maar waar precies? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35
Brakel (minimaal 400 meter), nog zeggen dat het 'bij'
de brug van Bunnik ligt? 'Te Bunnik' is ook duidelijk: we moeten het binnen de
gerechtsgrenzen van Bunnik zoeken. We mogen ervan uit- gaan dat de Bunnikse schepenen wisten dat hun competen- tie beperkt was tot de grenzen van het gerecht Bunnik en ook dat de schepenen die grenzen precies kenden. Het probleem doet zich echter voor dat de Bunnikse
schepenen regelmatig deze twee beperkingen aan hun laars lapten en akten maakten die elders thuishoren (3), zowel omdat ze bewust akten inschreven uit omlig- gende gerechten -al dan niet in het bijzijn van een schepen uit dat gerecht- als omdat ze per taxatie werden betaald en er dus voordeel van hadden als ze hun competentie te buiten gingen en bijv. een stuk uit Cattenbroek taxeerden. Daarvan had ook de land- eigenaar voordeel, want hij hoefde nu niet naar twee verschillende colleges toe die waarschijnlijk op twee verschillende dagen bijeenkwamen, maar kon het alleen in Bunnik af. Het lijkt mij niet onmogelijk dat Hoogsteen- bergen helemaal niet in Bunnik lag en dat het alleen maar vermeld werd als liggende 'bij de brug te Bunnik' om geen problemen met de gewestelijke overheid te krijgen. B. De eigenaar.
De eigendomsstructuur en de belendingen gaan hand in
hand omdat bij belendingen meestal naar de eigenaar van het belendende perceel wordt verwezen. De heer Klootwijk gaat niet in op de eigendomsstructuur van Hoogsteenbergen in de 18e eeuw, daarom zal ik dit wèl doen. De laatste vermelding die ik heb stamt uit 1736 (4), Mr. Willem Pesters was toen zonder kinderen over- leden en liet de Nienhoff na plus drie losse percelen, waaronder Hoogsteenbergen. Ze worden allemaal getaxeerd door de Bunnikse schepen en worden dus gesitueerd onder Bunnik, maar ook deels onder Cattenbroek! Het Bunnikse perceel dat de heer Klootwijk mij sugge-
|
||||
1832
|
||||
SCW/V>L___lAaor^^
|
||||
37
reert, kreeg van het kadaster in 1832 het nummer A 44.
Dit was een deel van de Brakel, met 62 morgen onder Bunnik, Cattenbroek en Maarsbergen (?!), waarvan er 32 onder Bunnik lagen. Als we de percelen A 44-50, die in 1832 het Bunnikse deel van de Brakel vormen, opme- ten, komen we precies op 32 morgen. Er zijn dus geen wijzigingen geweest in de oppervlakte zoals die van ouds was. In 1703 laat van Heurn deze 32 morgen na aan zijn
schoonzoon Jeremias Orrock (5), wiens erfgenamen het in 1762 doorverkopen aan Hermanus Schneider(6). Hieruit blijkt dat het perceel dat de heer Klootwijk als Hoogsteenbergen suggereert, in 1736 geen eigendom van Mr. Willem Pesters kan zijn geweest. C. De belendingen.
Het betoog van de heer Klootwijk is voornamelijk op de
belendingen gebaseert. Helaas komen noch in de taxatie uit 1736 (4), noch in het testament van Willem Pesters uit 1731 (7), belendingen voor, zodat we de juistheid van eerdere belendingen niet aan die van latere kunnen toetsen. D. De oppervlakte.
Het controleren van een ligging d.m.v. de oppervlakte
is het minst betrouwbare van de hiervoor genoemde aspecten. Oppervlaktes kunnen immers door erfdelingen en samenvoegingen sterk wisselen zonder dat er een akte van hoeft te worden opgemaakt en ook is de mogelijkheid van particuliere herverkaveling nooit uit te sluiten. Ze zijn dan ook bij een bewijsvoering alleen te gebruiken als middels een kaart of ondubbel- zinnige belendingen vaststaat dat er geen wijziging in vorm, ligging of oppervlakte heeft plaatsgevonden. De heer Klootwijk presenteert alleen het oostelijk deel van perceel A 44 en dat lijkt identiek aan perceel A 44 uit 1832. In het westen, bij de Krommerijn is er echter mogelijk een samenvoeging geweest met een stuk van 4 M. dat in 1651 nog los wordt genoemd (8). Tellen we hierbij |
||||
38
|
|||||
(ie 7 morgen van Hoogsteenbergen op, dan zitten we aar-
dig in de buurt van de kleine 12 morgen van perceel A 4A uit 1832. Het samenvoegen van deze twee percelen zou de verklaring kunnen zijn waarom de naam verloren is gegaan, maar we staan nu voor het probleem dat het absoluut niet meer aan de Krommerijn grenst en bovendien verder van de brug komt af te liggen. Gaan we er echter van uit dat de 4 morgen al bij Hoogsteenbergen hoorde, dan klopt de oppervlakte niet meer. Ook als we Hoogsteenbergen dichter bij de brug zouden
zoeken, op perceel A 34, klopt er niet veel van. Dit perceel werd door de familie Pesters pas in 1754 gekocht van de Momboirkamer (9) en was dus in 1736 geen eigendom van Mr. Willem Pesters. Bovendien heeft dit perceel in 1832 een oppervlakte van 13,5 morgen en niet van 7. Op grond van het bovenstaande houd ik mijn twijfels over
de juiste ligging van Hoogsteenbergen. Het lijkt me niet dat we Hoogsteenbergen in Bunnik moeten zoeken en daarom spreekt het eerste alternatief, de ligging in Cattenbroek met wèl aan. Mag ik de heer Klootwijk (en allen die mondeling of
schriftelijk gereageerd hebben) hartelijk danken! Helaas is één uwer, de heer P.H. Boogaard uit Bilt- hoven kort na zijn tachtigste verjaardag overleden zonder dat wij onze gedachtenwisseling geheel konden afronden. Onze deelneming gaat uit naar zijn kinderen. Henk Reinders
Utrecht. |
|||||
39
|
||||||
noten;
1. R.A.U,, R.A. 13A7-1 fol 63.
2. Interview op 29-6-1985 met de negentigjarige
Baronesse W.E. Hooft Graafland-van Hardenbroek. 3. zie bijv. R.A.U., R.A. 1347-2 fol 174-176 en vele
andere plaatsen in het Bunnikse schepenenarchief. 4. R.A.U., R.A. 1347-5 fol 10.
5. G.A.U., U 127 A002 fol 9.
6. R.A.U., R.A. 1347-5, 1762.
7. R.A.U., R.A. 1347-5 fol 27.
8. R.A.U., R.A. 1347-2 fol 172-174.
9. R.A.U., R.A. 1347-5, 1754.
Naschrift redactie:
|
||||||
Beide historici hebben uitvoerig de gelegenheid
gekregen om hun visie op Hoogsteenbergen onder woorden te brengen. Zoals Dekker vorig jaar april al schreef: "Er is geen onderwerp van historische aard waarover het laatste woord al is gezegd." Omdat er voorlopig nog voldoende copij ligt en discussie naarmate ze langer duurt steeds gedetailleerder wordt en daarmee voor de lezer minder interessant, sluiten we die over 't Hooch Steenbergen' hierbij af. |
||||||
40
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y —
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-#----.''
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t"^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
--r-^^\. ci'v
|
*~\
|
r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>7
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Y^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^r^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■x;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fluitekruid op de bunnikse eng.
Pentekening op de achterkant van het jaarverslag van
de bunnikse Boaz-bank over 1951. Johan de Kruijf vond het blijkbaar zonde dit fraaie blauwgrijze papier weg te gooien. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||