TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
||||||||||||||
20e jaargang nummer 1 maart 1986
|
||||||||||||||
f'
|
||||||||||||||
Inhoud van dit nummer
|
||||||||||||||
•^
|
||||||||||||||
-Van de redactie
-G. Hamming-Nap: Het dagelijks leven in Houten in de 19e eeuw.
-F.H. Landzaat: Een aardewerkbord met een rebus.
-Jaarverslag en Financieel Jaarverslag 1985.
-Jaarverslag 1985 van de Archeologische Werkgroep.
-B. van der Houwen: Opgraving aan de Loerikseweg te Houten.
-H. Reinders: Recensie: G. Vermeer, De oude of St. Stevenskerk te
Werkhoven.
-H. Reinders: Recensie: A. Graafhuis: De Utrechtse Heren Zeventien. -H. Reinders: Recensie: L.M.J. de Keijzer: 100 jaar R.K. Kerk Houten |
||||||||||||||
redactie-commissie
R. Butterman, Houten; L.M.J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk;
H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy; A. Graafhuis (erelid).
Eindredactie en redactie-adres
G. de Nie, Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03A09-1580
|
||||||||||||||
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
mevr. T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627. Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 25,- per jaar (studenten en scholieren: ƒ 12,50), over te maken op rekeningnr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening van de bank: 214585). |
||||||||||||||
7^ c ri éj 6 i'
|
||||||||
Het dagelijks leven in Houten in de 19e eeuw
|
||||||||
I. Overzicht van de geschiedenis van Houten en zijn bestuur
In de 'Franse tijd', bij keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werd
de gemeente Houten in het leven geroepen. Als grondgebied van de gemeente Houten werden de voormalige gerechten Houten en 't Goy, Oud- Wulven en Waijen, Wulven, Heemstede en Schonauwen aangewezen. Het gemeentebestuur werd gevormd door een burgemeester, een adjunct- burgemeester en vijf gemeenteraden. De gemeenteraden werden benoemd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. In 1816 trad het 'Provinciale Reglement van Bestuur ten platteiande
van Utrecht' in werking, waardoor het grondgebied van de gemeente Houten werd beperkt tot de voormalige gerechten Houten en 't Goy. De schout van Houten werd wel tevens schout van Oud-Wulven. Vanaf 1850 werden de ambten van burgemeester van Houten en Schonauwen uitgeoefend door één persoon. De in 1816 ingevoerde veranderingen waren in wezen een terugkeer naar die goede oude tijd van voor 1811. Men wilde ver- schillende Franse initiatieven uit het maatschappelijke leven verwij- deren. Dit blijkt onder andere ook uit het opnieuw invoeren van de titel 'schout' in plaats van 'burgemeester'. |
||||||||
Van de redactie
|
||||||||
Met ingang van dit nummer wordt ons tijdschrift gezet op professionele
tekstverwerkingsapparatuur. U kunt dat zien aan de opmaak van de pagi- na's. Tevens wordt gebruik gemaakt van een nieuw lettertype dat kleiner is
zodat er 25% meer tekst op een pagina kan. Zonder op kwaliteit te
tioeven beknibbelen kan zo een aanzienlijke besparing op drukkosten en
vooral op portokosten worden verkregen. Wij kunnen ons echter voorstellen dat er lezers zijn die moeite hebben
om dit kleinere lettertype te lezen. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan verzoeken wij U vriendelijk contact op te nemen met de re- dactie. |
||||||||
Rond 1816 telde de gemeente Houten ongeveer 750 inwoners. In 1832 werd
de gemeente door het Kadasterkantoor Amersfoort ingedeeld in drie secties: sectie A (Houten), 99 gebouwen; sectie B (Schoneveld) 12 gebouwen; sectie C ('t Goy) 38 gebouwen. Houten was een agrarische gemeente, waar in 1851 984 hectare landbouwgrond en 82 hectare boom- gaard in gebruik was. De produkten hiervan werden grotendeels verkocht op de markt in Utrecht, omdat er in Houten zelf geen week- of jaar markten werden gehouden. De bevolking was in 1850 verdeeld in 731 Katholieken en 534 Hervorm-
den. De Katholieken kregen pas in 1885, voor het eerst sinds de 16e eeuw, weer een eigen kerkgebouw. Tot dan toe hadden zij een verbouwde boerderij aan de Loerikseweg gebruikt voor kerkdiensten want in de 16e eeuw was het Katholieke kerkgebouw, nu de Plein-kerk, door de Hervorm- den in gebruik genomen. Ingevolge het 'Reglement op het bestuur ten plattenlande in de pro-
vincie Utrecht' werd de titel 'burgemeester' in plaats van 'schout' definitief ingevoerd. De samenstelling van het gemeentebestuur werd als volgt: één burgemeester, twee assessoren -vergelijkbaar met wet- houders van nu- en vier gemeenteraden. De raad werd benoemd door de Provinciale Staten van Utrecht, na 'alvorens daaromtrent het plaatse- lijk bestuur te hebben gehoord'. Het bestuur vergaderde in een kamer van herberg 'De Roskam'. De burgemeester fungeerde tevens als secretaris, belastingontvanger en
als ambtenaar van de burgerlijke stand. Naast zijn werk in het gemeen- tebestuur vormde de burgemeester, samen met enkele raadsleden en een paar belangrijke grondbezitters het 'Bestuur van Binnenlandse Lasten'. Dit Bestuur zette het werk voort van de in de middeleeuwen ontstane lichamen belast met de zorg voor de waterlozing in de laaggelegen gebieden. In de loop van de tijd ging het Bestuur ook zorgen voor het onderhoud van wegen en zelfs van de kerktoren. Hierdoor was haar werk steeds moeilijker te onderscheiden van het werk van het gemeente- bestuur. Omdat de burgemeester voor zijn werk in het Bestuur geen aparte titel had, is het soms niet uit te maken in welke kwaliteit hij optrad. Met de oprichting van de waterschappen in 1863 verviel de taak van het 'Bestuur van Binnenlandse Lasten'. In de loop van de 19e eeuw werden de wegen in de gemeente bezand of
begrind. Voor die tijd was men aangewezen op de kleiwegen, die 's |
||||
winters meestal onbegaanbaar waren. Doordat de wegen vaak slecht
begaanbaar waren, was de jaagschuit of trekschuit naar Utrecht een belangrijk vervoermiddel. En al vanaf 1868 kon men gebruik maken van de diensten van de Staatsspoorwegen via de spoorlijn Utrecht - 's Hertogenbosch. De gemeentewet van 1851 bracht de direkte verkiezing van de gemeente-
raad door kiezers naar gegoedheid, het censuskiesrecht. Tevens werd het ambt van wethouder ingevoerd. In 1857 werden de gemeenten Houten, Oud-Wulven en Schonauwen samengevoegd, zodat de gemeente Houten weer dezelfde omvang had als in 1811. |
|||||
II. Zuigelingenzorg of bakerpraatjes?
Dankzij de 'Inspectie Geneeskundig Staatstoezicht voor Gelderland en
Utrecht' is er nu nog een objectief verslag van de zuigelingenzorg in de vorige eeuw. De Inspectie gelastte op 16 januari 1891 een onderzoek naar de voeding van kinderen en de daarmee mogelijk in verband staande kindersterfte. Er waren een aantal vragen opgesteld, waarop door de plaatselijke geneesheer/verloskundige antwoord moest worden gegeven. Die antwoorden van de geneesheer/verloskundige zijn erg interessant:
-10% van de kinderen wordt gevoed met moedermelk tot maximaal 1 jaar.
-A0% van de kinderen krijgt moedermelk + kunstvoeding.
-503È van de kinderen krijgt alleen de eerste paar dagen moedermelk
(zolang de dokter nog langs komt), daarna niet meer. -op de boerderijen wordt de moedermelk vaak gemengd met 50% koemelk en
met faeces van de koe. -10% kookt de melk eerst.
-bij de arbeiders krijgen de kinderen verdunde geitemelk, bij de
boeren krijgen de kinderen verdunde koemelk. -als de melk met water wordt verdund, dan wordt dat zelden gekookt.
-30% van de kinderen krijgt vanaf een half jaar melk met brood of
beschuit pap en/of eieren. -70% van de kinderen eet wat de pot schaft vanaf een half jaar.
-pap wordt gevoerd met een lepel (van koper) die niet goed schoonge-
maakt wordt. -vanaf 1 a 2 jaar eet het kind voor 100% met de pot mee.
De opmerking van de geneesheer/verloskundige aan het eind van de
|
|||||
antwoordenlijst: "Buurvrouwen en bakers geven vaak slechte adviezen
over verzorging en hygiëne van moeder en kind". Volgens bakers, en dus ook de moeders uit de vorige eeuw, was het
ergste wat een kind aangedaan kon worden: KOU. Daarom werd er voor een kind een plek dicht bij de kachel gereserveerd en mocht er vooral geen raampje open. Tocht zou funest zijn voor het kind -de rook van de kachel was minder erg; 'rookvlees kan lang duren'-. Direkt na de geboorte werd het kind stevig geschrobt en daarna in hete
lappen gewikkeld. Deze lappen hadden eerst uren boven de stoom van de ketel gehangen om goed warm te worden. Het kind werd dan dusdanig in de lappen gewikkeld, dat het geen vin meer kon verroeren. Als het jonge kind deze behandeling overleefd had, huilde het vaak dagen lang. Om het huilen te stoppen, werd een zogenaamd 'koesje', een doek met daarin een uitgekauwd stuk brood met suiker, in de mond gestopt, zodat het tevreden kon sabbelen. Overdag lag het kind vaak in de wieg in de kamer, 's Nachts was dat te lastig, daarom was er in de meeste bedstedes een houten kribbe boven het bed getimmerd. Wanneer het kind dan begon te huilen hoefde de moeder de bedstede niet uit, maar kon ze vanuit het bed het kind pakken en helpen. Men had in die tijd, in onze ogen, vreemde ideeën over gezonde voe-
ding. Een sprekend voorbeeld daarvan is het mengen van koemest door de melk voor de baby, of het gebruiken van ongekookt water voor het verdunnen van de melk. Zelfs tijdens de choleraepidemie rond 1880 reageerden de mensen laatdunkend op het advies van de geneesheer om het water voor het gebruik tekoken en hun handen te wassen. Uit de antwoorden van de geneesheer blijkt verder, dat een klein deel van de baby's gevoed werd met moedermelk. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn, dat de arbeidersvrouwen zich als zoogster verhuurden bij de rijken. De rijken wilden toen kennelijk ook al het figuur van hun vrouwen zo goed mogelijk houden en lieten het zogen van hun kinderen over aan de arme vrouwen. Het is jammer, dat de geneesheer niet ver- meld heeft, waarom er koemest door de melk gedaan werd. Ik heb er geen aannemelijke verklaring voor kunnen vinden. Het spreekt voor zich, dat de melk met water verdund werd omdat dat goedkoper was. Direkt na de geboorte werd een baby goed geschrobd want alle vuil
moest eraf. Dat was de enige goede wasbeurt, die de meeste kinderen kregen. Spottend wordt wel gezegd, dat de mensen vroeger twee keer in |
||||
hun leven goed werden gewassen: bij hun geboorte en bij hun sterven.
Bij het verschonen van de baby, dat gebeurde eens in de twee of drie dagen, werd het kind met een lap schoongeveegd en dat was dan de wasbeurt. Diezelfde lap werd dan vaak weer gebruikt om de tafel af te vegen of om de andere kinderen het gezicht 'schoon te vegen'. |
|||||
III. Kinderspel?
Hoe de kinderen vroeger leefden weten we uit allerlei verhalen. We
kennen allemaal die van Ot en Sien, maar in hoeverre deze de realiteit van een eeuw eerder benaderen zien we in een brief van de Maire van Schalkwijk van 17 juli 1812 aan de Onderprefect van het Arrondissement Amersfoort. Deze Onderprefect moest in opdracht van de Intendant van Binnenlandse Zaken een rapport uitbrengen. De brief, die door de Maire van Schalkwijk aan de Onderprefect werd
gezonden in antwoord op de gestelde vragen geeft een beeld van de leefomstandigheden van de kinderen in die tijd. Ter illustratie volgt hier de letterlijke tekst van de brief van de
hand van de Maire van Schalkwijk: Het getal der inwoners bestaat in den boeren en daghuurders. De
wijze van opvoeding der kinderen bestaat alhier dat zij in haar jonge jeugd al gebruikt worden langzamerhand tot buitenwerk, van aardappelen te rapen en te schillen, een geytje te heuyen en zo alderhande dinge te doen en ook te school te gaan om wat te spellen, leezen en schrijven te leeren en vervolgens te leeren gaan bij den dominee en pastoor. En dan de jongens tot 't drij- ven bij de ploeg of een ambagt en alderhande boerenwerk, ook wel op 't peerd voor de schuit jagen te leeren; de meysjes 't huis en boerenwerk en wat naayen, breyen en stoppen te leeren. De opvoeding van eeten is eerst zoete penkermelk met wat be- schuit en blom of boekendemeel dooreen gekookt termett wat aardappelen en varse groentens en een gekookt appeltje, wat erten en boontjes, vlees en spek, wat gepeerelde garst en boe- kende grutten en wat tarwe- en roggebrood en zo wat erten gekookt en die in de gekookte kernemelsepap gegetenen ook bijgevals wel is vis. Kleeding bestaat in linnen en bombasijn en gestreept, alsook
|
|||||
6
laken en sersie. Vooreerst in de jongheid een gestreepte en
catoene rokjes, dito jurkje of jakje, dan een linnen of bomba- sijne broekje en buisje, den anderen een dito kieltje en ook een dito boerenwambuisje termett een sersie rok of een blauwe laken- se. De vrouwe een baaye gestreepte, ook een catoene rokje, een nagemaakte of Amersfoortse sersie jak en rok, ook wel is catoen. De vermaken hier den een met een geyt, den andren een lam, den
derde een jong hondje of kat, den vierde een hitje, daar leert men termettt rijen en den omgang daarvan hebben. Den andere een wagentje den men in loopt en den andere een molentje, ook wel is een kleyn schuyverwagentje daar men van alles in kruid en rijd en dan een hoop zand, daar men in werkt en speelt en vervolgens alderhande buitenwerk. Zoals gezegd, deze brief geeft een beeld van de leefomstandigheden van
de kinderen uit die tijd. Vermoedelijk wilde de Maire van Schalkwijk bij de onderprefect in een goed blaadje komen, door de leefomstandig- heden zo ideaal te schetsen. Naar mijn mening is het onwaarschijnlijk, dat de kinderen allemaal vlees en spek te eten kregen. Zeker de arbei- derskinderen in die tijd zullen weinig vlees gegeten hebben. Ook kan ik me niet voorstellen, dat de kinderen alleen speelden ter voorberei- ding op hun toekomstige taak in het leven. Ongetwijfeld hebben de kinderen in die tijd 'niet-nuttige' spelletjes gedaan. |
|||||||
IV. De school
|
|||||||
Onderwijs was in het begin van de vorige eeuw een wat wij nu zouden
noemen 'primitieve affaire'. Er was geen wettelijk geregeld onderwijs, geen leerplicht, geen geregelde status van de leerkracht. Als op het platteland een groep ouders vond, dat hun kinderen toch iets moesten leren, ondernamen ze samen iets. Gezamelijk werd een ruimte gezocht en ingericht en werd een onderwijskracht gefinancierd. Niet zelden werd daarvoor de koster, tevens voorzanger, die goed kon lezen en schrij- ven, als onderwijzer aangesteld. Pas omstreeks 1807, werd het onder- wijs wettelijk geregeld. De situatie in Houten was ook niet ideaal. Er werd school gehouden in
een leegstaande schuur van ongeveer negen meter lang en acht meter breed. Naar aanleiding van de wettelijke regeling van het onderwijs |
|||||||
werd in 1825 een ontwerp gemaakt voor een nieuw schoolgebouw (zie
tekening). 'Het schoolhuys' werd gebouwd op het 'Groentje', het tegen- woordige plein in Houten. Er werd in één leslokaal aan ongeveer tachtig leerlingen les gegeven. Voor al die leerlingen in de verschil- lende leeftijden was slechts één leerkracht beschikbaar, die overigens niet bevoegd was. De leerkracht, vaak een ex-militair, moest voor zo'n baantje bij de burgemeester solliciteren. Zijn disciplinaire inslag was al een enorm pré. Daarnaast moest hij goed kunnen zingen om als voorzanger in de kerkdienst te fungeren. De benoeming als onderwijzer impliceerde tevens de benoeming als koster en lijkbezorger. En na- tuurlijk moest hij goed kunnen lezen en schrijven. Wanneer de onder- wijzer voor één van zijn bijbaantjes onder schooltijd werd weggeroepen was het gebruikelijk, dat zijn echtgenote voor hem inviel. In de zomer moesten veel kinderen op het land meehelpen. Veel ouders hadden de arbeidskracht en inkomsten van hun kinderen hard nodig. De onderwij- zer, die dan zonder leerlingen zat, ging ook op het land werken om zijn karig jaarloon aan te vullen. 'Het schoolhuys' van 1825 bestond dus uit één lokaal, waarin het hele
schooleven zich afspeelde: Er waren echter maar vier ramen, waardoor het daglicht onvoldoende naar binnen viel. De leerlingen moesten dus gebruik maken van kaarsen om genoeg licht te hebben. Ook was er geen ventilatiemogelijkheid en na een uur was het er al vreselijk benauwd. Doordat alle jassen en klompen in dezelfde ruimte hingen en stonden werd het nog extra vochtig. Zo'n tachtig leerlingen zaten in lange rijen op houten banken
zonder rugleuning (een rugleuning vond men niet nodig, de kinderen moesten maar leren om rechtop te zitten). De banken waren nogal dicht bij elkaar geplaatst, waardoor het voor de onderwijzer ondoenlijk was om alle leerlingen te bereiken, laat staan ze te helpen bij een pro- bleem. Voor de onderwijzer was het belangrijker om de orde te handha- ven. Dat deed hij met de 'ongeluksvogel', een namaakvogel, die hij een ondeugende leerling naar het hoofd gooide. De leerling moest de 'onge- luksvogel' bij de onderwijzer brengen. De straf kon gegeven worden door slaan met de plak op de handen of slaan met het Spaanse rietje Voor de domme leerlingen was er een zogenaamd ezelsbord, de dom-ge- achte leerling werd dan met het ezelsbord om de hals voor de klas gezet. De verwarming van 'het schoolhuys' was een grote kachel, een alles-
brander. De kachel moest gestookt worden met de brandstof, die de leerlingen meebrachten, zoals hout, turf of soms kolen. Die ene kachel |
||||
Tekening behorende bij de openbare aanbesteding uan de
bouw uan een nieuw schoollokaal op het Plein in 1825. Het archief uan de gemeente Houten, nr,2329 |
||||
kon natuurlijk nooit het hele lokaal verwarmen. Het gevolg was, dat de
leerlingen, die vlak bij de kachel zaten, het gloeiend heet hadden, terwijl de leerlingen aan de andere kant van het lokaal zaten te bibberen van de kou. Het spreekt voor zich, dat zo'n rokerige alles- brander de atmosfeer in de klas ook niet ten goede kwam. De enige sanitaire voorziening van de school was een zogenaamd 'stilletje', een emmer c.q. 'doos' in de hoek van het lokaal. In de loop van de dag deden de leerlingen hun kleine en grote boodschappen op het 'stille- tje', waardoor de atmosfeer nog meer verpest werd. Pas in 1883 kwam er verandering in deze situatie naar aanleiding van
een brief van de onderwijsinspectie aan de gemeenteraad van Houten, waarin de school in 'het schoolhuys' niet toelaatbaar werd genoemd. Er werd toen een school met drie lokalen, aangepast aan de eisen van die tijd gebouwd op het 'Groentje', ondanks fel protest van de buurtbewoners, die vonden dat een school daar niet paste. Ze vonden, dat hun uitzicht en licht uit de winkels werd weggenomen, waardoor de panden in waarde zouden verminderen. Ook hadden ze helemaal geen behoefte aan die 'wilde kinderen' op het 'Groentje'. |
|||||
De schooltijden
Voor de kinderen bleef er weinig tijd over om te spelen, 's Winters
moesten ze 30 uur per week naar school en 's zomers AO uur per week. De schooldagen waren 's winters korter, omdat de school anders teveel brandstof nodig had voor de verwarming, 's Zomers waren de schooltij- den langer, maar daar stond tegenover, dat veel kinderen in de zomer- periode school verzuimden, omdat hun krachten nodig waren op het land. De lestijden waren 's winters: 9.00 tot 12.00 en 13.30 tot 15.30 uur en 's zomers: 9.00 tot 12.00 en 13.30 tot 15.30 en 16.00 tot 18.00 uur. In het archief van de gemeente Houten zijn de verschillende lesroosters van de klassen nog bewaard gebleven. Het schooljaar werd verdeeld in twee semesters, een zomer en een wintersemester. Om een indruk te geven hoe een lesrooster er uitzag rond 1860, volgt hier een lesrooster van klas zes: 09.00 - 10.00 uur: schrijven. 10.00 - 11.00 uur: lezen. 11.00 - 12.00 uur: taal. 13.30 - IA.30 uur: rekenen van de lei. 14.30 - 15.30 uur: aardrijkskunde van Nederland. De dinsdag was van 10.00 tot 12.00 uur gereserveerd voor de dominee om
godsdienstles te geven. |
|||||
10
De vakanties en vrije dagen iwaren:
-de verjaardag van de koning.
-de week na Pasen.
-Hemelvaartsdag en de vrijdag erna.
-de tweede week van de Utrechtse kermis.
-twee weken in augustus.
-de kerstvakantie van 23 december tot 3 januari.
In de week voor Pasen werd de overgang vastgesteld. Voor de leerlingen
van klas zes werd dan bekeken of zij voldeden aan de volgende eisen:
-het lezen van proza en poëzie.
-het schrijven zonder voorbeeld van rekeningen en kwitanties.
-rekenen, (hoofd-) vlakte-rekenen en inhoudsberekeningen.
-het tekenen van cirkels, cirkelbogen, vaas en bloemvormen.
Dit was waarschijnlijk allemaal in de week voor Pasen gepland, omdat
de arbeiders en de meiden jaarcontracten hadden van 1 mei tot 1 mei.
|
|||||
V. Het bijzonder onderwijs
Het onderwijs werd in de 19e eeuw van staatswege geregeld. Er kwamen
langzamerhand meer mogelijkheden voor ouders die hun kinderen naar een school wilden sturen waar de kinderen opgevoed werden in hun levens- overtuiging. In de archieven is niets te vinden over bijzonder onder- wijs in het begin van de 19e eeuw. Ook andere bronnen vertellen er niets over. Pas in 1869 neemt de plaaselijke R.K. parochie het initiatief om een
eigen school te stichten. Op 17 mei 1869 stuurt de pastoor een brief aan de burgemeester met het verzoek een school te mogen bouwen op een stuk grond van de parochie. Dat het niet vanzelfsprekend was, dat de burgemeester toestemming zou geven voor het bouwen van de school blijkt duidelijk uit de onderdanige toon van de brief. De pastoor stelt in zijn brief, dat de school niet weinig tot verfraaiing van het dorp Houten zal strekken! De parochie kreeg de felbegeerde toestemming en bouwde een school met
twee lokalen en een onderwijzerswoning. Om niet in herhaling te val- len, laat ik hier de inrichting en dergelijke achterwege. Het spreekt voor zich, dat de pastoor in deze school het godsdienstonderwijs voor zijn rekening nam. Het ging goed met de Katholieke school. Zo goed, dat de school later uitgebreid werd en men zelfs toestemming kreeg om |
|||||
11
de school gedeeltelijk op een bestaande weg te bouwen, waarbij de
gemeente de wegomlegging regelde. Op de 'openbare school' werden gewoon godsdienstlessen
gegeven, vandaar dat een christelijke school niet nodig was.Pas na 1880 werd in Houten de 'Uereeniging v/oor een School met den Bijbel' opgericht. Vermoedelijk konden de leden uan die v/ereniging goed overweg met de open- bare school en de gemeente. Ze kregen van de gemeente toestemming om een lokaal van de openbare school te gebruiken. Pas na de tweede wereldoorlog werd er in Houten een eigen 'School met den Bijbel' opgericht. |
||||||
VI. Patent-schuldigen: een scala van beroepen.
Houten was in de 19e eeuw een overwegend agrarische gemeente. In 1815
bedroeg het aantal inwoners van de gemeente Houten (inclusief Schalk- wijk en Tuil en 't Waal) 1140, waarvan 25 'grote boeren' en 24 'kleine boeren'. Het aantal huizen was toen 1A8, waarvan 78 arbeiderswoningen. De boeren en arbeiders hadden vanzelfsprekend allerlei 'toeleverings- bedrijven' nodig. Een schout, c.q. een burgemeester, een gemeenteraad, een veldwachter, een dominee en een pastoor ontbraken ook in Houten niet. Behalve de genoemde beroepen werden er in Houten nog vele andere beroepen uitgeoefend. Het boek 'De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en antwoord' geeft
een globaal beeld van de beroepen, die er in dat jaar in de gemeente Houten voorkwamen, namelijk: 2 timmerlieden 1 wagenmaker
2 smeden
2 bakkers
3 kleermakers
5 schoenmakers 1 glazenmaker 1 raseerdei (=kapper - red.)
3 naaisters. Om een exacter beeld te krijgen van de beroepen die in Houten beston-
den, heb ik de lijsten van patent-schuldigen in 18A8/49 en in 1856/57 bestudeerd en met elkaar vergeleken. Patent-schuld was een belasting die werd geheven naar beroepen inkomsten. In de lijsten zijn aanteke- |
||||||
12
ningen te vinden als: "inkomsten beneden de ƒ 3,-"; "beroep wordt In
Utrecht uitgeoefend, geen inkomsten in Houten, voorstel: geen belas- ting"; "zeer geringe winst uit bedrijf, voorstel: aanslag van ƒ 1,50". In de lijst kwam ik een groot aantal tappers, kroeghouders 'bij de kan inslaand' en herbergiers-biljarthouders tegen. Het bleek, dat deze beroepen meestal door dezelfde persoon werden uitgeoefend. Dat wil zeggen, dat die personen apart belasting moesten betalen voor tapper, kroeghouder en herbergier-biljardhouder, ook al werden deze beroepen in hetzelfde pand uitgeoefend. Kennelijk waren er ook kroeghouders die goed met de belastingontvanger (de burgemeester) op konden schieten, want in sommige gevallen werden tapper en kroeghouder in één vak genoemd. Voor de hoogte van de belasting was het waarschijnlijk ook belangrijk in hoeveel kamers de kroeghouder het publiek ontving. In de lijsten werden opmerkingen geplaatst zoals: "2 kamers op de bene- denverdieping", "3 kamers op de benedenverdieping" en zelfs een kroeg met "5 kamers op de benedenverdieping". Houten had als dorp relatief veel kroegen c.g. herbergen. De oorzaak daarvan was, dat Houten onge- veer één dag gaans van Utrecht lag. Veel rezigers overnachtten in Houten of gebruikten er iets in de kroegen, wat een aardige duit opleverde. Eén van de belangrijkste conclusies die uit de lijsten van patent-
schuldigen valt te trekken is, dat Houten Houten geen industrie bezat en dat de meeste neringdoenden kleine zelfstandigen waren. Slechts in uitzonderlijke gevallen hadden deze zelfstandigen een knecht. Eén wagenmaker had twee knechten en één timmerman had vier knechten. De rest van de zelfstandigen werkte echt zelfstandig. Dat zelfstandig werken betekende dat er soms dag en nacht gewerkt moest worden om een klus op tijd klaar te hebben. Wanneer een timmerman of metselaar een opdracht had aangenomen, werd daarbij een datum afgesproken waarop het karwei af moest zijn. Was het karwei niet op tijd klaar, dan konden de opdrachtgevers gebruik maken van het zogenaamde 'gijzelingsrecht'. Volgens dat gijzelingsrecht mochten de opdrachtgevers zich op kosten van timmerman of metselaar in één van de kroegen vol drinken tot het karwei geklaard was. Ook valt uit de lijsten af te leiden dat verschillende zelfstandigen
vaak meerdere beroepen tegelijk uitoefenden. (Helaas werd er niet bij vermeld hoeveel kinderen ze te eten moesten geven). Een sprekend voorbeeld van meerdere beroepen van één persoon is de man, die timmer- man, metselaar, huisschilder, glazenmaker, loodgieter en wagenmaker |
||||
13
tegelijk was. In 1848/49 kwamen de beroepen koekkraamster op de ker-
mis, kuiper en turfkoopman nog voor. In 1856/57 stonden deze beroepen niet meer op de lijst. Het is niet duidelijk of die beroepen toen niet meer bestonden, of dat er voor die beroepen geen belasting meer hoefde te worden betaald. Het is zelfs mogelijk dat de omschrijving op de pa- tentlijst in de tussentijd veranderd was. Op de patentlijst van 1856/57 kwam ik een paar nieuwe beroepen tegen,
namelijk die van bestelder van goederen, pakjes en boodschappen; nota- ris en waardeerder van roerend en onroerend goed. Hieruit kan voor- zichtig geconcludeerd worden dat Houten economisch vooruit was gegaan. Het boek 'Het sociale leven van Nederland' van Th. van Tijn onder- schrijft deze conclusie. In heel Nederland werd de economische situa- tie beter. Het agrarische bedrijf bloeide en het gevolg daarvan was dat de agrariërs meer geld te besteden hadden, wat weer tot gevolg had dat de middenstanders betere klandizie hadden. In heel Nederland nam het aantal neringdoenden toe met gemiddeld ongeveer 20%, terwijl de bevolkingstoename in die tijd ongeveer 8% was. In schrille tegenstel- ling tot de landelijke cijfers stonden de ontwikkelingen in Houten: daar verdwenen neringdoenden, te weten drie schoenmakers, vier manu- facturiers, één winkelierster, één grof- en hoefsmid en drie herber- giersters. Gezien de eerdere voorzichtige conclusie, zou dit betekenen dat de overblijvende neringdoenden hun brood beter konden verdienen door het verdwijnen van verschillende concurrenten. Helaas zijn de inkomsten of de hoogtes van de belastingaanslagen niet in de lijsten vermeld. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of de middenstanders in Houten er economisch ook werkelijk op vooruit waren gegaan. Uit de patentlijsten valt weinig te halen met betrekking tot de ge-
zondheidstoestand van de bevolking en van de veestapel. Er waren zowel in 1848/49 als in 1856/57 één geneesheer-verloskundige, één rijks- veearts en twee lijkbezorgers. In de lijsten wordt niet gesproken over de drukte van hun werkzaamheden. Overzicht van de beroepen die voorkomen op de lijst
met 'patentschuldigen' in 1848/49 en 1856/57. aantal
1848/49 1856/7 1 - slijter (later niet meer belast?)
6 8 kroeghouder, bij de kan inslaand |
||||
14
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tapper
herbergier/biljardhouder + vermelding van aantal
benedenkamers
slagter
vleeschhouwer
winkelierster,inkomen beneden de ƒ 1.000,
brood- en beschuitbakker
windkorenmolenaar
grutter en pelmolenaar, aangezien deze werkzaamheden
met de hand geschieden zeer geringe inkomsten, voorstel
ƒ 1,50
timmerman/metselaar
metselaar
huisschilder/glazenmaker
timmerman/metselaar/huisschilder/glazenmaker/
loodgieter/wagenmaker
rietdekker
wagenmaker
verhuur paarden en rijtuigen, één ervan was tevens
herbergier en schoenmaker
grof- en hoefsmid
schoenmaker
kleermaker
manufacturen c.g. manufacturen en inlands gewoon
koopman
koopman/wagenaar/waagmeester
wagenaar (=koetsier, voerman) meestal als nevenberoep
tolgaarder, inkomen beneden ƒ 300,-
brievenbestelder
bestelder van goederen, pakjes en boodschappen
kuiper
turfkoopman
koekkraamster op de kermis
lijkbezorger (tevens schoolmeester)
lijkbezorger (tevens herbergier en schoenmaker)
geneesheer en verloskundige (Dr. Koen)
rijksveearts (Dr. Noest)
notaris
waardeerder van roerende en onroerende goederen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
VII Woonoflistandigheden van het gewone volk
Het gewone volk, de arbeiders, leefde in voor onze begrippen belabber-
de omstandigheden. De woninkjes waren klein en de kinderschare was vaak groot. De meeste woningen bestonden uit: -een kamertje, waar het gezin dagelijks leefde; -een zolder, waar het hele gezin sliep. Lang niet alle woningen hadden een bedstede in de kamer, daar waren de kamertjes te klein voor;
-een schuurtje, waarin ook een 'keukentje' gebouwd was en waarin de geit, als men er één had, huisde.
Een toilet was een luxe, die gedeeld moest worden met meerdere gezin- nen uit de wijk. De arbeiderswoningen werden in groepjes/wijken bij elkaar gebouwd, zoals langs de Molendijk, de Leedijk, Loerik enzo- voort. Zelfs nu zijn die wijken nog duidelijk te onderscheiden, al zijn de huizen in de loop van de tijd een stuk groter geworden. Hoe slecht de woonsituatie was, blijkt uit de voorschriften voor
gebouwen: -een toilet mag niet voor meer dan twee woningen zijn. -in een toilet moet ventilatie aanwezig zijn (het hartje in
de deur). -ieder huis moet zijn voorzien van een afvoer voor rook, wa-
ter en vuil. -de vloeren mogen niet vochtig zijn.
-de muren en daken (!) mogen niet waterdoorlatend zijn.
Tussen 1850 en 1900 verdwenen langzamerhand al de arbeiderswoninkjes. De overheid zag in dat het voor veel mensen een onhoudbare situatie was om in te leven. De eigenaren van huizen konden subsidie krijgen om de woningen te verbeteren en ze aan te passen aan de 'moderne' voor- schriften voor gebouwen. De nieuwe arbeiderswoningen waren iets gro- ter. In de jaren na de tweede wereldoorlog zijn de laatste van die woningen afgebroken. In het archief van de gemeente Houten is nog een tekening van zo'n wo-
ning bewaard gebleven. De eigenaar van de woning H 206, Leedijk 26, wilde in 1905 zijn woning verbouwen en moest toen tekeningen voor de bestaande woning inleveren met zijn plannen voor de verbouwing. Zoals op de tekening te zien is had de woning al iets meer comfort dan de oorspronkelijke arbeiderswoninkjes. Er was een woonkamer, een aparte keuken en een aparte schuur. De zolder bleef één grote slaapkamer voor het hele gezin, nu wel voorzien van twee ramen. Het toilet was nog steeds een 'huisje' buiten, maar dat was in die tijd heel normaal. |
|||
16
Vil De boerderij
Er waren in 1815 in de gemeente Houten 49 grote en kleine boeren. Die
boeren hadden gemiddeld 12 koeien, A paarden en 2 a 3 varkens. Een voorbeeld van een 19e-eeuwse boerderij is de boerderij aan de Houtense Wetering nummer A9. Deze is gebouwd in 1860 en werd vorig jaar voor het eerst verbouwd. Voordat de boerderij verbouwd werd ben ik er geweest om te kijken hoe de boerderij er in de vorige eeuw uitzag. Voor de boerderij staan hoge lindebomen. Dit is typerend voor de boerderijen in deze streek. Vaak hoorden boerderijen tot het landgoed van een kasteel. Aan de luiken van de boerderij kon men zien bij welk kasteel een boerderij hoorde. De luiken werden dan in de kleuren van het wapen van de kasteelheer geschilderd. Naast bijna alle boerderijen was een bakhuis gebouwd. Hierop kom ik later terug. Het model van de boerderij is: alles onder één kap. De voorgevel
bestaat uit vier ramen van de benedenverdieping en twee ramen van de bovenverdieping. De achtergevel: In het midden is een grote dubbele deur. Deze is bestemd voor paard en wagen, bijvoorbeeld beladen met hooi. Boven de dubbele deur bevindt zich een klein deurtje. Wanneer de wagens te vol waren om door de dubbele deur te kunnen, werd het hooi vanaf de wagen direkt door dat deurtje op de hooizolder gestoken. Links van de grote deur geeft een kleine deur toegang tot de grup van de koeienstal. Een kleine deur rechts van de grote geeft toegang tot de grup achter de paardenstal. De paarden en de koeien staan in de schuur met de kop naar het midden en dus met het achterwerk naar de buitenmuur. Daarom zijn die kleine deuren nodig om achter de koeien en de paarden de mest weg te kunnen halen. Als je door de grote deuren naar binnen gaat beland je op de deel. Net
als honderd jaar geleden staan de koeien er nog met de kop naar de deel. De paarden zijn inmiddels vervangen door tractoren. De paarden- stal is er nog wel. Een opvallend verschil is er tussen de voerbakken voor de paarden, die hoog zijn, en die voor de koeien, een goot in de het leem op de grond. Niet alleen het vee, maar ook de knecht hoorde in de schuur. Een afge-
timmerd hoekje op de hooizolder was zijn slaapkamer. Wanneer er 's nachts iets bijzonders met het vee aan de hand was, bijvoorbeeld een koe die moest kalven, was de knecht er direkt bij en kon de boer blijven slapen. De hooizolder was boven het schuurgedeelte gebouwd en de zolder boven het woongedeelte van de boerderij werd gebruikt als |
||||
17
|
|||||||||
Houtense Wetering nr.49
foto: Otto Wttewaall, 1985 |
|||||||||
Het graan werd soms in zakken en soms los gestort opge-
|
|||||||||
graanzolder,
slagen. |
|||||||||
Het woongedeelte
De voordeur vind je aan de zijkant van de boerderij. Door die deur kom
je in een korte, met mozaïektegels betegelde gang. De voordeur werd trouwens niet vaak gebruikt. Meneer pastoor maakte er gebruik van als hij op visite kwam en bij trouwerijen en begrafenissen werd de deur gebruikt. Vanuit de gang kun je in de kaaskamer, de kelder, de pronkkamer en de woonkeuken komen. In de pronkkamer, die zeer luxe was ingericht, is de antieke betegeling van de schouw nog bewaard geble- ven. Vanuit de pronkkamer kom je in de opkamer. Deze kamer was hoger gelegen omdat de kelder eronder lag. De kelder kon niet lager, want anders zou het grondwater erin lopen. De opkamer had geen speciale functie. In de ene boerderij werd hij
gebruikt als slaapkamer, in een andere als rommelkamer en in weer een |
|||||||||
18
andere als opslagkamer voor de uitzet van de huwbare dochters. De
functie van de woonkeuken spreekt voor zich. Tussen de woonkeuken en de deel is een portaaltje met een pomp, de enige watervoorziening van het hele woongedeelte. Het toilet is buitenshuis. Een stenen 'huisje' met een emmer erin, een houten plank erop met een gat erin. Het toilet was aan de schuurzijde van de boerderij gebouwd, dan hoefden ze niet zo ver te lopen naar de mestvaalt wanneer de emmer vol was. »
Van bakhuis tot zomerhuis In de vorige eeuw hadden de boerderijen rieten daken. Daarom was het
brandgevaar in de boerderijen vrij groot. In het begin van de 19e eeuw begon men daarom met het bouwen van de zogenaamde bakhuizen. Dat waren stenen gebouwtjes, vanwege het werken met vuur gebouwd op veilige afstand van de boerderij. De eerste bakhuizen waren net groot genoeg om er een oven in te plaatsen. Ze hadden dan ook geen deur, maar een luik, waardoor men de oven kon bedienen. Tijdens het bakken werden de muren van het bakhuis warm. Het toilet werd daarom tegen de buitenmuur van het bakhuis aangebouwd, zodat het daar niet meer zo erg koud was. De ontwikkeling van de bakhuizen ging verder. Er werden grotere bak-
huizen gebouwd, waarin met gehalve ruimte voor een fornuis ook ruimte voor het wassen creëerde. Het luik werd vervangen door een deur. Op sommige kille zomerdagen vond men het jammer om in de boerderij te gaan stoken en zocht men de warmte van het bakhuis op. Dit leidde er toe, dat het boerengezin op de duur dehele zomer zijn intrek nbam in het bakhuisje. Die naam veranderde nu zo langzamerhand in zomerhuis. De bakhuizen werden uitgebouwd en kregen meer het aanzien van een woonhuis. Er kwamen ramen in en vaak werd er een varkenskot aange- bouwd. In de winter werd het bakhuis gebruikt als kaasmakerij. Wanneer het lente werd, werd de kaasmakerij leeggehaald, schoongemaakt en weer ingericht als woning. Geke Hamming-Nap
|
|||||
Zie ook 'Tussen Rijn en Lek' 17 (1983),1 p. 1-5 (red.)
|
|||||
19
|
||||||
Een aardewerkbord met een rebus.
|
||||||
Zoals in de 12e jaargang van ons periodiek (1978) 3/4 p. 29-31 werd
vermeld, werden in 1977 tijdens een opgraving bij de boerderij 'De Knoest' gelegen aan de Schalkwijkse Wetering (gem. Houten) in een daarbij gelegen gedempte sloot scherven van oud Delfts aardewerk gevonden. De scherven waren wit geglazuurd en versierd met een blauwe bloemen-
rand. Al spoedig werden er meer scherven gevonden en kon er na veel geduld een bijna compleet bord met een doorsnede van 22 cm. samenge- steld worden. Hierbij bleek dat in het midden vijf maal de letter 'W' was geplaatst. De eerste conclusie was dat het hier de beginletters betrof van de families De Wijkersloot-Walencourt-van Wateringen- Weerdensteyn en mogelijk ook Wttewaal, die in de omgeving van Tuil en 't Waal, Houten en Schalkwijk al eeuwen bekend zijn. Bij navraag bleek de familie de Wyckerslooth de Weerdesteyn echter borden van wit aarde- werk te bezitten met een blauw bladmotief in de rand en in het midden een kroon met een 'W' eronder. |
||||||
20
Direct werd de heer A. Pastoors, kenner van deze families, geraad-
pleegd. Hij was zo vriendelijk om verschillende uittreksels van stam- bomen ter beschikking te stellen en schreef bovendien: "...kunnen de letters op het bordje misschien bedoeld zijn als een aanduiding van een spreekwoord of gezegde, zoals er wel meer op dergelijke bordjes voorkomen?" Inderdaad bleek dat uit de overige scherven een ander bord kon worden samengesteld met een zelfde bloemversiering en met de tekst: "Dat Gaet In". De heer Pastoors vervolgde met: "Omdat het bloemmotief mij aan tulpen
doet denken heb ik mij afgevraagd of het bordje gedateerd mag worden uit de tijd van de tulpenrage, die omstreeks 1630/40 haar hoogtepunt bereikte." Die jaren kloppen met een brandewijn- of papkommetje, gere- constueerd uit scherven van dezelfde vindplaats, dat in de literatuur gedateerd wordt op 1630. Dit alles gaf echter nog geen bevredigend antwoord op de vraag naar de
betekenis van de vijf 'W's. Dus werd besloten tot een oproep in ons periodiek en in het Mededelingenblad van de Ned. Vereniging van Vrien- den van de Ceramiek (Nr. 96 (1979) 4) maar ook dit had geen resultaat en de borden werden voorzichtig opgeborgen. Het antwoord op de rebus
Na ruim zes jaar trof ik in het 100-jaar oude illustratieblad 'Eigen
Haard' (jaargang 1886), een artikel aan onder de titel: "De zomer in 't land". Dit artikel gaat over het vroegere minnespel, waaronder ook de gewoonte om "onder allerlei zinne- en raadselspel, onder allerhande spreuk- en zinnebeelden, te handelen van de liefde". Hierbij gehoorde ook "grasjes plukken en ze te meten om te sien wie eerst soud' sijn de Bruyt". Het artikel eindigt met "Och, goede oude tijd, toen men jong was 't wilde weten, dat men het was!" Midden in het artikel wordt verteld dat men ook weleens een rebus in
het zand knutselt en geduldig wacht tot het antwoord op: "^ie iJeet Vlat het hart VJel VJil gegeven is. Naar mijn mening lost de schrijver in 'Eigen Haard' hiermee ook onze vraag uit 1977 op: geen adelijke families maar een ondeugend spelletje! |
|||||
F.H. Landzaat
|
|||||
21
Jaaryerslag_1985
I. Het ledenbestand.
Vele nieuwe leden meldden zich voor de kring zodat het ledenaantal nu 265 bedraagt. II. Het bestuur.
|
|||||
Op de jaarvergadering van 2A-1-1985 werden mevr. C.J. van der Grund-
van Hengstum en de heer P.S.A. de wit herkozen. De samenstelling van het bestuur is als volgt: L.M.J. de Keyzer voorzitter
C. Dekker vice-voorzitter
mevr. T. Springer-Stam Ie secretaris
mevr. C.J. van der Grind-van Hengstum 2e secretaris P.S.A. de Wit penningmeester
mevr. N. Rossner lid
A.G. de Wit lid
De kascommissie bestond uit mevr. Brey en de heer Knittel. Het bestuur
kwam dit jaar twee maal bijeen. III. Het periodiek
In 1985 verschenen vier nummers van het periodiek. De samenstelling van de redactie bleef hetzelfde. Uitwisseling van periodieken werd aangegaan met de volgende verenigingen: 1. Nederlandse Genealogische Vereniging.
2. Stichting "Oud-Woudenberg".
3. Historische kring IJsselstein.
Het bestuur wil allen danken die zich voor de kring hebben ingezet en
speciaal de v^rijwilligers die de convocaten en periodieken rond hebben gebracht. IV. Het verenigingsprogramma
Na de korte jaarvergadering op 24 januari 1985 te Bunnik sprak de heer M. van Hoogstraten over: "De molen... onze vriend". De 36 aanwezigen hebben geboeid geluisterd naar een enthousiaste spreker die waarschijnlijk iedere molen in Nederland kent en daar bovendien prachtige dia's van heeft. |
|||||
22
De ontwikkeling van de huidige molen, zowel de windmolen als de water-
krachtmolen is niet met zekerheid te achterhalen. De heer van Hoogstraten heeft een hypothese dat de windmolen in de Arabische wereld is ontstaan, op grond van de hoge ontwikkeling in het Midden- Oosten tijdens het neo lithicum. De Romeinen kenden het gebruik van waterkracht. In Nederland heeft de molen sedert de middeleeuwen een grote rol gespeeld zowel op economisch als op waterstaatkundig gebied. Veel polders zijn drooggemalen met windkracht en waarschijnlijk is in 1036 al de eerste inpoldering geweest. Een tekening van het mechanisme in de molen en een korte technische
explicatie lieten zien hoe de wind- of waterkracht omgezet wordt in energie. De oudste in Nederland bekende molen is de standaardmolen, maar we kennen ook de bovenkruier, bergmolen en stellingmolen. De windkrachtmolen werd niet alleen gebruikt voor het malen van graan- soorten maar ook bijv. voor het persen van olie en voor de bereiding van zuur voor de leerindustrie. De waterkrachtmolen werd en wordt nog wel gebruikt bij de papierindustrie. Andere vormen van energie hebben echter de wind- en waterenergie van molens goeddeels verdrongen. Van de vele duizenden molens die ons land heeft gehad is nog maar een
gering aantal overgebleven, sommige in gebruik als graanmolen, andere als watermolen, maar allen een sieraad in het landschap. Middeleeuwse stadswallen en stadspoorten was het onderwerp waarover op
13 januari 1985 de heer T, van Straalen een lezing met dia's hield. De heer van Straalen, verbonden aan de Rijksdienst voor Monumenten- zorg, hield eerst een korte inleiding, daarna zagen we op de dia's wat er nog over is van de vele honderden kilometers stadswallen en stads- poorten, wat er bij opgravingen nog te voorschijn komt, en de con- clusies die daaruit getrokken kunnen worden. Veel is gerestaureerd, maar er is ook veel verloren gegaan. Drs. H, Reinders sprak op 2h april 1985 voor 80 aanwezigen over
Bunnikse boeren, burgers en buitenlui. De heer Reinders, die een uit- gebreide studie maakt over Bunnik in de 17e, 18e en 19e eeuw, heeft een volledige reconstructie gemaakt van de Bunnikse bevolking van 1600 tot 1860, van ieder perceel grond in Bunnik, de eigenaren en bewerkers van 1596-1832 en alle bewoners en eigenaren van huizen van 1596-1940. Op deze lezing vertelde hij iets over het dagelijkse leven in Bunnik in de 18e eeuw. Aandacht kregen vooral de sociale structuur, de kle- ding en de dagindeling van de Bunnikse inwoners. |
||||
23
De grote excursie op 8 juni 1985 ging dit jaar naar België. Daar werd
de Abdij van Averbode bezocht, gesticht in 113A door de orde van de Norbertijnen. Na de lunch was er een rondleiding van 2 uur door Diest, een oud stadje waarvan de geschiedenis nauw verbonden is met het Huis van Oranje. Het stadje is nog gedeeltelijk ofnwald en heeft vele historische gebouwen en kerken. Bezocht werden: het Begijnhof, de St. Sulpitiuskerk, het stedelijk museum en de Ü.L. Vrouwekerk. Dr. P.A. Henderikx hield op 2A september 1985 een lezing over de
Benedendelta van Rijn en Maas landschap en bewoning van de Romeinen tot ca. 1000. De loop van de rivieren en de bodemgesteldheid hebben grote invloed
gehad op de bewoning in het deltagebied, totdat in de 10e eeuw de veenontginningen daar verandering in brachten. Drie bronnen stonden de heer Henderikx ter beschikking om nederzettingen te localiseren: a. geschreven bronnen zoals goederenlijsten van kloosters, oorkonden,
en verhalende teksten. b. plaatsnamen.
c. archeologische gegevens, voornamelijk aardewerk: romeins, mero-
vingisch en karolingisch. Hiermee konden 180 nederzettingen gelocaliseerd worden; 60 nederzet-
tingen waren niet te localiseren. Bewoningssporen zijn gevonden op de hoger gelegen delen van het landschap, de stroomruggen en duinen. Het veengebied werd niet bewoond; waarschijnlijk werd er wel vee geweid en hout gehaald. Op zaterdag 26 october 1985 was er een excursie naar het Slot Zeist.
Dit werd tussen 1676 en 1686 gebouwd door Willem Adriaan graaf van Nassau en heer van Zeist. Zijn vader was heer van Odijk, woonde op kasteel Beverweerd en was een bastaardzoon van prins Maurits. Willem Adriaan geeft opdracht aan de architect Jacob Roman voor het hoofdge- bouw. Wie de zijvleugels heeft gebouwd is niet bekend. Het interieur met zijn vele muur- en plafondschilderingen werd door Daniel Marot, tuin en ifiterieurarchitect, ontworpen. Willem Adriaan had een passie voor water: we zien dat niet alleen in
het trappenhuis waar zeegoden en dolfijnen langs de muur dartelen in barokke stijl, maar ook in de tuinen, ontworpen wederom door Daniel Marot. De tuinen waren een verkleinde afspiegeling van de tuinen van Versailles. Slot Zeist wordt nu gebruikt als cultureel centrum en is voor iedereen toegankelijk. Mevr. Kodde verzorgde de rondleiding voor 60 geïnteresseerde leden en belangstellenden. |
|||
24
Op Kraamvisites, bruiloften en begrafenissen bi.j een regentenfamilie
was de titel van een lezing door Dra. Judith Hokke op 21 november 1985. Over het openbare leven van de regenten als bestuurders van stad en gewest is genoeg bekend, maar hoe het privéleven van deze regenten er uit heeft gezien is nog een onbeschreven bladzijde in de geschiede- nis. Mevri Hokke heeft samen met mevr. G. Coumans het persoonlijk familiearchief (1600-1800) van de families van der Muelen en van Citters doorgelezen. Het bewerken van de dagboeken en duizenden brie- ven resulteerde in een doctoraalscriptie. Uit het materiaal komt naar voren dat er een hechte familieband
bestond. De parnerkeuze werd meestal door de wederzijdse ouders gear- rangeerd, maar de ouders hielden wel rekening met de voorkeur of afkeer van het betreffende kind. Over het algemeen had men veel kinde- ren maar door de vele ziektes bereikte de helft van de kinderen de volwassenheid niet. In de brieven leert men over de zorg en het ver- driet van de ouders over hun zieke en gestorven kinderen, maar ook leest men over het plezier was ouders aan hun gezonde kinderen bele- ven. De kinderen werden goed verzorgd; de jongens kregen onderwijs, meestal van gouverneurs, in de exacte vakken, taal en geschiedenis; de meisjes kregen onderwijs in handwerken, muziek en het lezen van stich- telijke lectuur. De opvoeding werd afgesloten met de z.g. 'Grand Tour'. Ofschoon men rijk of zeer rijk was, werd het geld niet over de balk gegooid: men leefde tamelijk zuinig. Geld werd uitgegeven aan duurzame goederen: aan huizen en aan de aanleg en het onderhoud van tuinen. In deze scriptie hebben de auteurs de belangrijkste stellingen van de
gezinshistorici getoetst aan hun resultaten. Zij menen dat bijv. het idee dat het gezinsleven er steeds op vooruitgaat zeer schadelijk voor het historische onderzoek is en niet strookt met hun bevindingen, uit de 17e en 18e eeuwse brieven komen juist overeenkomsten met onze tijd sterk naar voren. Zaterdagmiddag 7 december 1985 werd een bezoek gebracht aan de Sterre-
wacht te Utrecht. De Sterrewacht is gelegen op de overblijfselen van het vroegere bolwerk 'Sonnenborgh', behorend tot de verdedingsgordel die in het midden van de 16e eeuw om Utrecht werd aangelegd. Uit de geschiedenis van het bolwerk blijkt dat het reeds in 1587 aan inwoners van de stad verhuurd werd, in 1639 wordt de 'hortus academicus' aange- legd voor de medische faculteit en in 1695 werd de ledige woning op het bolwerk als chemisch laboratorium ingericht. |
||||
25
In 1847 weet Prof. Buys Ballot een deel van de Zonnenburg te huren
voor meteorologische waarnemingen en dan komt in 1851 op voorstel van Buys Ballot de sterrewacht op Zonnenburg. Van 16A2 werden echter de 'astronomische speculatiën' al gedaan vanaf de Smeetoren. Hierop be- vond zich een achtkantig koepeltje waar het instrumentarium stond opgesteld. Ook de Zonnenburg zal niet lang meer de sterrewacht huis- vesten; deze moet over enige tijd verhuizen naar de Uithof. Een film over zonnevlammen liet zien dat het zonoppervlak regelmatig
in sterke beweging is. De rondgang door de gebouwen en de resten van het vroegere bolwerk was een soort sluipdoor-kruipdoor vanwege de krappe behuizing voor het instrumentarium. In de koepel staat nog een kijker, maar de waarnemingen worden tegenwoordig in Zwitserland gedaan. Met de zonnespectrograaf wordt nog wel gewerkt. T. Springer-Stam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Financieel Jaaroverzicht 1985
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.S.A. de Wit, penningmeester.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26
Jaarverslag Archeologische Werkgroep |
||||||
In 1985 kwam de werkgroep dertig keer bijeen, zes zaterdagen werden
besteed aan terreinverkenningen en vierentwintig aan de opgraving aan de Loerikseweg, een opgraving die al in 198A was gestart en waarover U elders in dit periodiek kunt lezen. In augustus 1985 werd deze opgra- ving voorlopig afgesloten in verband met een daar te bouwen bedrijfs- gebouw. Getracht zal worden om toestemming te krijgen het nog reste- rende deel van het terrein te mogen opgraven. Ook verzorgde de werkgroep een tentoonstelling in de hal van het ge-
meentehuis in Houten. Deze tentoonstelling werd gehouden van 1 juli t/m 31 december en gaf een overzicht van de vondsten die de laatste drie jaren door de werkgroep werden gedaan. De vindplaatsen ervan zijn verspreid over de nieuwbouwcomplexen in Houten. Zo werden bij het graven van een wegcunet potscherven gevonden uit de
vroege ijzertijd, 700-500 jaar vóór onze jaartelling, de oudste vondst tot nu toe in Houten gedaan. Bij de aanleg van een gasleiding in de Wernaar werden woonsporen gevonden van een inheemse bewoning van vóór onze jaartelling. Deze opgraving leverde veel vondsten op als pot- scherven, spinsteentjes en weefgewichten. Dat kan ook gezegd worden van een inheems-Romeinse waterput in het cunet van de Rondweg bij Wulven. Doch het meeste materiaal dat op de tentoonstelling was uitgestald,
was afkomstig van een inheemse-Romeinse bewoning uit de eerste twee eeuwen van onze jaartelling. Deze vindplaats is gelegen dicht naast de boerderij de 'Groote Geer' en werd ontdekt bij het graven van de recreatiepias. Bij de opgraving werden delen van huisplattegronden, stookplaatsen en vooral veel waterputten gevonden. De woonsporen en vondsten waren door het gebruik van het terrein als landbouwgrond nog maar weinig verstoord, zodat uit het vondstmateriaal een aantal in- heemse maar ook Romeinse potten waren te restaureren. Daarnaast werden ook een aantal Romeinse munten, mantelspelden en versieringen van deze opgraving op de tentoonstelling uitgestald. Het geheel werd met opgravingstekeningen, foto's en een aatal tekstbladen toegelicht. Veel dank is verschuldigd o.a. Otto Wttewaall, die aan deze ten-
toonstelling een grote bijdrage leverde. Dat geldt ook voor alle mede- |
||||||
27
werkers van de werkgroep en aan M. van Dijk, de eigenaar van het op-
gravingsterrein aan de Loerikseweg. Tot slot wil ik nog vermelden dat de Rijksdienst voor het Oudheidkun-
dig Bodemonderzoek in 1985 is begonnen met een opgraving op een ter- rein genaamd 'Tiellandt', gelegen vóór de boerderij 'de Steenen poort' in Houten. Dit onderzoek vindt plaats op een archeologisch beschermd terrein, vooruitlopend op de toekomstige woningbouw. De resultaten ge- ven aan dat dit terrein belangrijk is voor de vroege geschiedenis van het dorp Houten. De graafwerkzaamheden zullen ook in 1986 worden voortgezet. We hopen daar later nog op terug te komen. L. de Keyzer.
Opgraving aan de Loerikseweg te Houten
|
||||||
De leden van de Archeologische Werkgroep zijn altijd op hun hoede
wanneer ergens in de gemeente gegraven wordt. Bij de realisatie van Groot-Houten is onze bodem flink op z'n kop gezet en dit gaf ons een goed inzicht in de bewoningsgeschiedenis. Ook buiten het uitbreidingsplan wordt gelet op elke graafaktiviteit.
Zo werd aan de Loerikseweg ter hoogte van de spoorwegovergang een greppel gegraven. Deze mogelijkheid om in ons bodemarchief te kijken werd direkt benut en niet zonder succes. In het V-vormige slootprofiel werden enkele diepzwarte verkleuringen zichtbaar. De datering hiervan was niet moeilijk, enkele vroeg-middeleeuwse scherven wezen erop dat zich hier een voor ons erg interessante bewoning zou kunnen bevinden. Het middeleeuwse materiaal mag dan minder oud zijn dan de vondsten uit de Romeinse tijd, het is voor ons een interessante periode waarvan we tot nu toe weinig gevonden hebben. Ook uit andere bronnen weten we vrijwel niets over de bevolking die hier toen leefde. Het onderzoek
We kregen toestemming voor een onderzoek. Op een plek van één meter van de greppel werden vier proefputten van elke twee bij twee meter uitgezet. Één voor één werden deze uitgegraven. Telkens werd een laag van 20 cm verwijderd. Het vlak werd geschaafd en daarna uitgetekend. Van elke laag zijn de vondsten apart gehouden. Dit ging door tot op een diepte van +_ 160 cm, waar de grondsporen ophielden. Deze werkwijze |
||||||
1. IJzeren sleutel 2. Fragment v/an een benen kam
3. IJzer beslag met 2 koperen klinknagels 4. IJzeren gesp
5. mes
|
||||
29
doet misschien wat overdreven aan, maar het is de enige manier om
inzicht te krijgen in de grondsporen en hun datering zonder dat er belangrijke gegevens verloren zouden kunnen gaan. Uit de grondsporen was af te lezen dat we te maken hadden met een
sloot die uitgegraven was in het zand. De kanten waren bekleed met klei en de vulling bestond geheel uit humeuze zwarte grond, waarin zich vele scherven bevonden. De scherven zijn van Paffrath, Pingsdorf en Ardenne aardewerk uit de 12e en 13e eeuw. Alhoewel we nog geen duidelijke bewoningssporen hadden aangetroffen,
werd besloten om enkele grotere putten te maken op het land aan de andere zijde van de greppel. Met een graafmachine werd de bovenlaag van jf 50 cm. verwijderd. De put had een lengte van 16 meter en was 3 meter breed. Het graven en schaven werd verder met de hand gedaan. In totaal werden vier van dergelijke putten aangelegd, evenwijdig aan elkaar. In put I en IV werden meerdere lagen uitgegraven, tot op een diepte van 75 cm. Put II bleek alleen relatief recente sporen te bevatten. In put III kwamen twee merkwaardige rechthoekige kuilen te voorschijn, de zwarte vulling stak sterk af tegen het omringende geel- witte zand. Voorzichtig werden deze putten uitgegraven volgens de quadranten-methode. Dit is een onderzoeksmethode die veel gebruikt wordt bij grafheuvels. Op de te onderzoeken plaats worden twee lijnen uitgezet die elkaar in het midden loodrecht kruisen. De plaats is nu in vier gelijke delen verdeeld. Twee tegenover elkaar liggende delen worden uitgegraven, de andere twee delen blijven bestaan. Zo heeft men later nog de mogelijkheid om een eventuele gelaagdheid te bestuderen. In ons geval vielen de vondsten enigszins tegen. Na het intekenen van de diverse wandprofilen werd de resterende vulling van de put ook doorzocht. |
|||||
Benen glis (schaats)
|
|||||
30
|
|||||
Pelgrims-insigne uit de 1^ eeuw
|
|||||
De sporen
Wanneer we de grondsporen uit de vier grote putten en de vier kleine
proefputten bekijken, zien we een sloot en enkele kuilen of vijvers. De kuilen zijn in geen geval normale afvalkuilen, ze bevatten groten- deels humeuze grond en de hoeveelheid afval is erg gering. Het wijst meer in de richting van vijvertjes of verdiept gelegen hokken. De vondsten
De aardewerkscherven vormen, zoals meestal, het leeuwendeel van de
vondsten. Ze kunnen allemaal gedateerd worden in de twaalfde en der- tiende eeuw. We kunnen de volgende groepen onderscheiden: -Het decoratieve Pingsdorf-aardewerk, import-aardewerk met karakteris- tieke roodbruine vegen of krullen. -Ardenne-aardewerk, eveneens import, te herkennen aan de licht rosé
kleur en de gele glazuurspatten. -Ook veel Paffrath-aardewerk werd gevonden. Dit zijn zwart/blauwe
kogelpotten met een typerende rand. Het breukvlak van de scherven is grijs tot wit van kleur. Gok dit aardewerk werd geïmporteerd en wel vanuit Duitsland. |
|||||
Opvallend is het geringe aantal inheemse kogelpotten. Hier is uit af
|
|||||
31
|
||||||||
jr
|
||||||||
1. Pingsdorf randscherf met tuit 2. Pingsdorf randscherf
3. Pingsdorf bodem 4. Paffrath randscherf 5. Randscherf uan een inheemse kogelpot |
||||||||
32
te leiden dat men nauwelijks nog zelf aardewerk vervaardigde maar het
kwalitatief veel beter import-aardewerk kon kopen. Aan het kleine aantal Romeinse scherven zijn geen conclusies te
verbinden. In de omgeving van Houten, met name hoog op de stroomrug wordt veel Romeins aangetroffen. Scherven van dit aardewerktype vorm- den in de vroege middeleeuwen waarschijnlijk al een normaal onderdeel van de grondtructuur. De tweede groep van veel voorkomende vondsten vormen de botten van
dieren. Heel opvallend was hier de grote hoeveelheid vogelbotten. Deze botten zijn nog niet nader gedetermineerd, maar waarschijnlijk zal het vooral om ganzen gaan. De vele dikke eierschalen die gevonden zijn, wijzen in die richting. Ook dunne eierschalen zijn gevonden, waar- schijnlijk van kippen. Twee botten waren bewerkt tot z.g. glissen. De functie hiervan is niet
onomstreden, maar de meest gebruikelijke verklaring is dat ze gebruikt werden als schaats of als glijder onder een slede waarmee men zich over het ijs kon voortbewegen. Een eenvoudige benen kom werd gevonden, bestaande uit drie samenge-
klonken stukjes been, waarvan in de middelste de tanden van de kam zijn uitgezaagd. Het meest tot de verbeelding sprak echter de vondst van een z.g. pelgrims-insigne. Dit werd gevonden op 6 april 1985. Het dateert uit de 14e eeuw en werd in een mal van leisteen gegoten, in een legering van tin en lood. De afbeelding stelt het gelaat van Christus voor, op een doek die Veronica hem op zijn kruisweg op zijn gezicht drukte. Deze doek bevindt zich in de St. Pieter te Rome en was in de middeleeuwen één van de belangrijkste relekwieén aldaar. De pelgrims die naar Rome gingen brachten dit insigne mee. Het is niet uitgesloten dat de bewoners van de Loerikseweg, waarvan de bewonings- resten bij deze opgraving zijn gevonden, als pelgrim naar Rome zijn geweest. Als voorlopige conclusie kunnen we stellen dat we hier te maken hebben
met een twaalfde-dertiende-eeuwse bewoning waar pluimvee een belang- rijke rol gespeeld heeft. Men kocht geïmporteerd aardewerk en het is heel goed mogelijk dat één van de bewoners op bedevaart naar Rome is geweest. Het onderzoek is voorlopig afgesloten, we hopen echter dat we het
later zullen kunnen voortzetten. Bert van der Houwen.
|
||||
33
Recensie: G. Vermeer: De oude of St. Stevenskerk te Werkhoven.
|
|||||
Gerrit Vermeer schreef op verzoek van de Hervormde kerkvoogdij van
Werkhoven een 32 pagina's tellend boekje over de Hervormde kerk van Werkhoven. Wie van een uiterst gedetailleerde beschrijving van de kerk en haar bouwgeschiedenis houdt, kan goed in dit boekje terecht. Enige voorkennis is wel vereist want de schrijver gaat er blijkbaar van uit dat al zijn lezers weten wat hoeklisenen zijn, waar een tympaan voor dient of wat het verschil is tussen een keper- en een diamantkopfries. Dat is eigenlijk jammer want het boek is bedoeld voor de Werkhovenaren ze]f die merendeels geen kunsthistorici zijn. Het boek is gemaakt door de Stichting Clavis die ijvert voor het be-
houd van middeleeuwse kerken. De heer A. Mekking van die stichting vertelde tijdens de aanbieding van het boekje aan Burgemeester Steeg- mans op 29 november vorig jaar dat de kerk van Werkhoven met z'n 1100 jaar geschiedenis het oudste gebouw van de gemeente Bunnik is en één van de meest rijk gedetailleerde natuurstenen torens van Nederland bezit. Gerrit Vermeer zelf vertelt van zijn boekje: "Het instandhouden van
zo'n kerk is een gevecht zonder zicht op de overwinning. ledere res- tauratie is een verarming: oude materialen worden weggenomen en nieuwe komen er voor in de plaats. Het is eigenlijk net als bij een gebit. Des te langer je wacht, des te desastreuzer is de ingreep". De kerkvoogdij hoopt met dit boek veel mensen te interesseren voor de
kerk en zo fondsen bij elkaar te krijgen voor de restauratie die hard nodig is. Die plannen kunnen we uiteraard van harte ondersteunen. Het zou uiterst kortzichtig zijn om aan de geldnood van het moment een eeuwenoud monument op te offeren. Weg is weg! Overigens heeft de gemeente Werkhoven al eens geprobeerd om de toren af te breken. De gemeente moest voor het onderhoud opkomen terwijl de inkomsten van het klokluiden naar de Hervormde gemeente gingen. Het gemeentebestuur nam de beslissing om de toren af te breken en de tufstenen te verkopen. Onze voorouders waren vaak van ieder historisch besef gespeend. Het boekje bevat na de wat te zware beschrijving van het gebouw wat
'coleur locale', leuke en wetenswaardige feitjes over de kerk, haar gebruikers en de strijd die er rond het gebouw in de loop van elf eeuwen is gevoerd. |
|||||
3A
Helaas kon de schrijver slechts een klein deel van zijn materiaal in
het boekje vermelden. Om nog wat meer van hem te weten te komen is zijn naam door de machtige Werkhovense lobby in onze vereniging aan het bestuur doorgegeven als kandidaat spreker. Het boekje kost slechts fl. 8,50. Het is o.a. te koop in Bunnik bij
boekhandel van Ravenswaay. Henk Reinders
|
|||||||
Recensie: A. Graafhuis: de Utrechtse heren zeventien
|
|||||||
Ons redaktie-erelid A. Graafhuis kan het niet laten om behalve anderen
te stimuleren tot archiefonderzoek, zelf ook te snuffelen. Een pen- nevrucht van hem mogen we hier recenseren, handelende over de 17 Utrechtse burgemeesters uit de periode 1813-1980. In een tijdschrift over het gebied tussen de Rijn en de Lek hoort dit
boek thuis omdat de stad continu geprobeerd heeft (en probeert!) haar invloedssfeer naar alle kanten uit te breiden. Zo kocht de stad in de loop van deze eeuw de landgoederen Amelisweerd en Rijnauwen plus de boerderij Mereveld maar slaagde er maar ten dele in deze ook in te lijven. Niet altijd hoeft dat een slechte zaak te zijn want het Uni- versiteitscentrum de Uithof hoort onbetwist bij de stad Utrecht maar strekte zich aanvankelijk uit over de gemeenten Utrecht, Bunnik, De Bilt en Zeist. Het is alleszins te rechtvaardigen dat de stad het hele gebied van de Uithof wilde inlijven. Minder enthousiast was de stad over het afstaan van randgebieden aan de omliggende gemeenten ter compensatie. Alle burgemeesters passeren de revue, van Jan van den Velden die
aantrad direct na het vertrek van de Fransen in 1813 tot Henk Vonhoff die Utrecht slechts zes jaar geleden verliet. Er is een groot verschil in stijl en handelwijze tussen de diverse burgervaders. Vele werden gerecruteerd uit de adel zoals Baron van Heeckeren van Brandsenburg (geen onbekende naam in Werkhoven), van Asch van Wijck, Baron van Lynden of Baron van Tuyll van Serooskerke. Er is in het boek een duidelijke lijn te zien in de 'stijl' van de eerste burgers. Begin vorige eeuw werden ze gekozen uit de gemeenteraad en hielden zich dan |
|||||||
35
ook voornamelijk met de gegoede burgers uit hun eigen kringen bezig.
In de loop van deze eeuw wordt de burgemeester bereikbaar voor al zijn inwoners. Fockema Andreae (191A-1933) begon hier voorzichtig mee, vanaf De Ranitz was het gebruik dat iedere Utrechtenaar de burgemees- ter kon spreken. De burgemeesters deden veel goeds voor hun gemeente maar in de 19e eeuw ging dat van bovenaf, tegenwoordig meer gedemocra- tiseerd. Baron was Heeckeren van Brandsenburg liet zich zelden tussen het gewone volk zien, Henk Vonhoff trok rustig het pak van stations- chef aan compleet met pet, fluit en ambtsketen, liet zich een taart in het gezicht gooien en ging zelf palen slaan voor nieuwe gebouwen. Graafhuis plaatst de burgemeesters in hun tijd en in de steeds belang-
rijker plaats die de stad innam. Hij noemt de grote gebeurtenissen in Utrecht die in hun ambtstijd tot stand kwamen. Uiterst merkwaardig vind ik de vermelding van Disco. Daarbij moet ik
denken aan 'jong en dynamisch' maar het blijkt te gaan om de heer J. Disco die door burgemeester Vonhoff met zijn 102e verjaardag wordt gefeliciteerd. Het is bijzonder interessant om al de verschillen tussen deze 17 mensen te zien, de problemen waar ze voor stonden en de manier waarop ze die oplosten. A. Graafhuis: De Utrechtse heren zeventien, uitgeverij HES, Utrecht,
198A, ISBN 90 6194 134 2 prijs ƒ 30,- Henk Reinders.
|
||||||
Recensie: L.M.J de Keijzer: 100 jaar R.K. Kerk Houten, 1885-1985.
|
||||||
In het juni-nummer van vorig jaar schreef onze voorzitter, L.M.J. de
Keijzer, al over: 'Alfred Tepe, bouwmeester van de RK kerk te Houten',
een voorstudie voor het boekje: '100 jaar RK Kerk Houten' dat enkele
maanden later zou uitkomen. De Keijzer geeft in zijn '100 jaar' wel over 1000 jaar informatie, een
bescheidenheid die hem siert. 64 pagina's telt deze uitgave van het parochiebestuur van de RK kerk O.L.V. ten Hemelopneming (Loerikseweg 12, Houten) waarvan er 50 over de geschiedenis gaan en 14 over de huidige parochie. |
||||||
36
De Keijzer schildert de geschiedenis van Houtens kerk sedert de Noor-
mannen. Er was al vroeg een eigen kerk, gebouwd in de 9e eeuw door Herlulf. In 1593 ging de oude kerk over tot de Reformatie zodat de Katholieke Houtenaren geen eigen kerk meer hadden en naar de om- liggende dorpen Bunnik, Jutphaas en Schalkwijk moesten. In 1798 werd het verbod op de openlijke uitoefening van de RK-eredienst opgeheven en nog in datzelfde jaar werd met de hulp van o.a. Hervormde Houtena- ren (die liever geld voor een nieuwe RK kerk gaven dan de oude terug te geven) een boerderij gekocht en verbouwd tot kerk. Een van de eerste pastoors was Gerardus van Heerden die de recensent
gaarne met name noemt omdat hij uit Bunnik kwam waar hij in 1798 ka- pelaan was geweest bij pastoor Banens. De Keijzer vermeldt dat van Heerden een vroom mens was met een zwakke gezondheid die in 1807 o- verleed en in de Hervormde Kerk werd begraven. Daar kan ik nog zijn geboortejaar aan toevoegen: 1764, zodat hij maar 43 werd. Het lijkt vreemd dat een pastoor in de Hervormde kerk wordt begraven maar dit was op vele plaatsen zo. Net als bijv. in Bunnik hadden oude katho- lieke boerengeslachten lang voor de Reformatie grafsteden gekocht in hun kerk en bleven deze gebruiken ook nadat in de kerk de mis niet meer werd gelezen. Door stijging van de welvaart kon de kerk eerst vergroot en verfraaid
en een eeuw geleden vervangen worden door een nieuwe. Bouwmeester Tepe kreeg de vrije hand om een kostenbesparend experiment uit te proberen: geen toren voor de kerk maar er bovenop. De toren rust op vier stevige zuilen waar de kerk omheen is gebouwd. Zo spaarde men geld uit en werd bovendien een zeer origineel silhouet verkregen, iets waar Tepe al rekening mee had gehouden. Sedert een eeuw bepalen de twee torens het 'gezicht' van Houten. Te bescheiden is de parochie waar op pag 41 tussen de kapelaans ene B.J. Alfrink verscholen staat, kapelaan in Houten van 1929 tot 1931, zonder dat men vermeldt dat dit de Alfrink is, de grote Kardinaal. Het is een prettig leesbaar en keurig verzorgd boekje geworden dat wij ook bij U zouden aanbevelen als het niet door de voorzitter was geschreven. Henk Reinders.
|
||||