6 r
|
||||||||||||||
U océ é^
|
||||||||||||||
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
||||||||||||||
20e jaargang nummer 2 juni 1986
|
||||||||||||||
Inhoud van dit nummer:
M.S.F. Kemp: VINKENBURG EN HET BURGJE (1)
De vroegste geschiedenis van twee hofsteden in Odijk
I. van der Wiele
en H. Reinders: DE KORENWaEN TE WERKHOVEN
F.H. Landzaat: 850"^ JAAR VONDSTEN IN SCHALKWIJK
Oproep: SCHALKWIJK 850*
|
||||||||||||||
redactie-commissie
R. Butterman, Hoijten; L.M.J, de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk;
H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy; A. Graafhuis, Utrecht
(erelid).
|
||||||||||||||
Eindredactie en redactie-adres
mevr. G. de Nie, Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580
|
||||||||||||||
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
mevr. T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627. Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 25,- per jaar (studenten en scholieren: ƒ 12,50), over te maken op rekeningnr. 32.98.07.n98. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening van de bank: 214585). |
||||||||||||||
-1-
VINKENBURGENHETBURGJE
De vroegste geschiedenis van twee hofsteden in Odijk
1. Inleiding en probleemstelling
De verschijning van het momumentale werk van de hand van Dr. C. Dekker: "Het Krommerijngebied in de middeleeuwen" (1) was reeds eerder aanleiding tot enkele opmerkingen en vragen aan de hand van minutieus detailonderzoek (2). In een kort naschrift bij deze vragen merkt Dr. Dekker op dat de historische onderzoeker, die zich tot taak stelt een algemene studie te schrijven van een redelijk groot gebied, een keuze moet maken. Teveel aandacht voor details bergt het gevaar in zich dat 'grote lijnen' niet of slechts moeizaam zichtbaar worden. Omgekeerd kan bij diepergaand onderzoek de conclusie soms anders luiden dan oppervlakkig leek en dit geldt vooral bij localiseringskwesties waar 'retrospectief gewerkt dient te worden' (3). Zo'n localiseringkwestie vormt het onderwerp van ons onderzoek: de locatie van de hofstede Vinkenburg in Odijk, door Dr. Dekker in zijn boek geïdentificeerd met het huis van Willem van Odijk (vermeld in 1288) alsmede met de nog bestaande boerderij het Burgje, gelegen aan de Vlowijkerwetering (afb. 1). Ik hoop in mijn bijdrage duidelijk te maken dat het dertiende- eeuwse huis van Willem van Odijk inderdaad gezocht moet worden op de plaats waar thans het Burgje gelegen is, maar dat vereenzelviging van deze 'burg' met de hofstede Vinkenburg onjuist is. Tevens wordt ant- woord gegeven op de vraag waar dit Vinkenburg dan wèl moet hebben gelegen. Zo is het geworden een verslag van retrospectief onderzoek in het Krommerijngebied, een bezigheid waartoe vooral het werk van Dr. Dekker zelf mee inspireerde! Aan het slot van de bespreking van Odijk als één van de domeinen van
de Abdij van Deutz, wijst Dekker op het intrigerende van de naam Vinkenburg op de plaats waar hoogstwaarschijnlijk het zwaartepunt gezocht moet worden van het 'Deutzbezit' (4). Met elkaar in verband worden gebracht de vroege vermelding van het huis van Willem van Odijk in 1288 -welk huis dan omringd is door de landerijen toebehorend aan het kapittel van Sint Marie- en de nog bestaande hofstede het Burgje, waar tot op de huidige dag sporen van een vroegere gracht herkenbaar zijn. Het Burgje zou zijn naam ontlenen aan de Vinkenburg, voor het eerst
vermeld in 1473, welke burg temidden van andere middeleeuwse steenhui- |
||||
-2-
|
|||||
afb. 2c Foto van het Burgje anno 1968, met mevr. J.F.M,
Hoek ing-Benschop en hun zoons Herman en Pieter. Welwil- lend ter beschikking gesteld door de huidige bewoners de heer en mevr. Mocking-Benschopo |
|||||
C^rijck- ialkeufiirai
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^......
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M'cl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■^■'■■^■- ■■■•r&SH-*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afb. 2. Kaart van de Valkenburgtiend te Odijk (1717)
RAU, Top. Atlas Sint Marie 790-3. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.zen door Dekker wordt genoemd - in één adem dus met de befaamde kaste-
len langs en bij de Langbroekerwetering (5). Tenslotte brengt schrij- ver de Vinkenburg nog een keer ter sprake en wel bij de bespreking van de Odijkse ontginningseenheden. Naast het Goor, Atteveld en Strijmaat is er het gebied dat begrensd wordt door het Raaphofsepad, Vinken- burgsteeg, Woerdweg en de grens met Bunnik. Dit gebied blijkt een ontginningseenheid te zijn, waarvoor als tiendblok in 1697 opeens de benaming 'Valkenburgtiend' opduikt (afb. 2). Bij gebreke van 'Val- kenburg' als veldnaam of persoonsnaam in Odijk, komt Dekker tot het vermoeden dat het hier een verbastering betreft van Vinkenburg en hij noemt deze ontginning dan ook 'Vinkenburg'. Aangezien deze betiteling niet oorkondelijk kon worden gestaafd, wordt zij door schrijver tussen aanhalingstekens gehanteerd (6). De gedachtengang is duidelijk: de boerderij het Burgje, gelegen in de
onmiddellijke nabijheid van de Vinkenburgsteeg, J^ het vroegere Vin- kenburg. Dit Vinkenburg moet op zijn beurt blijkens kaarten van het |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-4-
|
|||||
bezit van het kapittel van Sint Marie het oude huis van Willem van
Odijk zijn. Aan de andere zijde van de Vinkenburgsteeg blijkt een tiendblok te liggen geheten Valkenburgtiend, kennelijke verbastering van Vinkenburgtiend. Dit alles lijkt heel aannemelijk en is op deze wijze dan ook door Dekker in zijn boek in kaart gebracht (afb. 3): de ontginning 'Vinkenburg', begrensd door de Vinkenburgsteeg, aan de andere zijde waarvan gelegen is het vroegere huis van Willem van Odijk alias Vinkenburg alias het Burgje. Toch zijn er enkele vragen. Allereerst is het vreemd dat de hofstede
Vinkenburg niet ligt _in het gebied dat als tiendeenheid de naam Val- kenburgtiend (als verbastering van Vinkenburgtiend) draagt, maar er- naast. Voor de onderzoeker met genealogische invalshoek komt daar nog iets bij. Aan het begin van de zeventiende eeuw, als het proces van achternaamvorming in volle gang is, duiken er in Odijk opeens twee familienamen op: 'Verburg' en 'Van Vinkenburg'. Tenslotte komt in het oudste schepenregister van Odijk in 1586 de hofstede 'Terborch' voor (7), naar zou blijken de benaming van het huis van Willem van Odijk alias het Burgje. Als circa 1625 de nazaten van Bernt Huibertsz zich Van Vinkenburg gaan noemen betekent dit, dat deze naam nog geenszins in onbruik is geraakt, laat staan versleten tot Burgje of Terborgh: er moest welhaast sprake zijn van twee hofsteden! De vraag rees of beide families Verburg en Van Vinkenburg hun naam aan hofsteden hadden ont- leend en vervolgens of deze hofsteden zouden kunnen worden getraceerd. 2. Belastingcohieren: houvast voor een methode
Bij onderzoek naar vroegere bewoners en bewoning in het Sticht kunnen bewaard gebleven registers, waarin werd bijgehouden wie bepaalde be- lastingen moest betalen, enorme diensten bewijzen zoals ook in ons geval zal blijken. Voor ons onderzoeksgebied betreft het heffingen op eigendom en gebruik van landerijen: uit de vijftiende eeuw zijn ver- schillende manualen van het Morgengeld bewaard gebleven welke onder- ling vergelijkbaar zijn (8). De verschillende percelen land worden achtereenvolgens vermeld volgens een bepaald patroon (men liep kenne- lijk een 'vaste' route) waarbij tegelijkertijd werd opgeschreven wie de eigenaar was en wie de gebruiker, soms onder vermelding van betaal- de of nog uitstaande bedragen. Wij maakten gebruik van twee registers, een van ca 1434/6 en een van 1470: door beide met elkaar te vergelij- ken komen vele wijzigingen aan het licht in de eigendomsverhoudingen maar ook voor wat betreft de verpachtingen in deze periode. Voor de |
|||||
-5-
|
||||||
224
|
||||||
afb^ 3. De ontginningen onder Odijk en Werkhoven ten
westen van de Kromme Rijn (afb„ 34 uit 'Het Krommerijn- gebied in de middeleeuwen' van Dr, Co Dekker), |
||||||
-6-
|
||||
zestiende eeuw bezitten wij iets dergelijks in de register van Oud-
schildgeld daterend uit 1536, zij het dat hier de opbouw anders is dan in de vijftiende eeuw (9). Ook hier worden vermeld eigenaren en ge- bruikers van alle percelen, maar nu gaat de wandeling niet van perceel naar perceel, maar van hofstede naar hofstede. Niet langer is de ligging van de landerijen bepalend, maar de bewerker van de grond. Alle percelen die door één persoon in eigendom worden bezeten of in gebruik gehouden, staan achter elkaar vermeld en kunnen dus heel wel een eind uit elkaar liggen! Zo krijgen we nauwkeurig inzicht in aantal en grootte van de bebouwde hofsteden, alsmede in de namen van hun bewoners. Dit register van 1536 (voor het hele Sticht bewaard geble- ven) vormde de basis voor dat van 1600 en 1686 zodat ook hier bij vergelijking mutaties van eigenaren en pachters gesignaleerd kunnen worden (10). Voor het begin van de zestiende eeuw zijn verder bewaard gebleven enkele registers van het Huisgeld (11) en twee manualen van het Morgengeld van respektievelijk 1501 en 1511 (12). Deze beide laatste registers zijn voor ons onderzoek moeilijker te hanteren omdat hierin wel de namen van de pachters worden genoemd maar meestal niet die van de eigenaren, terwijl aj.leen de totalen van het in gebruik zijnde land worden vermeld. Wanneer we bedenken dat vrijwel alle gebruikers van landerijen in het Krommerijngebied wel één of meer percelen pachtten van de grote kapittels in de stad Utrecht, de gast- huizen of kloosters aldaar en dat van sommige van deze instellingen een doorlopende reeks rekeningen bewaard is gebleven, dan laat zich raden hoe vruchtbaar een gekombineerde studie van al deze bronnen kan zijn! Wat deze belastingkohieren betreft; Odijk staat in alle genoemde series vermeld, behalve 1686. Op basis van deze gegevens schatten wij het aantal hofsteden dat in Odijk bij het uitgaan van de middeleeuwen werd bebouwd op 25; was het mogelijk er één als Terborch/het Burgje en één als Vinkenburg aan te wijzen? 3. De hofstede Terborch alias het Burgje
In 1288 ontvangen Willem van Odijk en zijn oudste zoon van het kapit- tel van Sint Marie hun goederen in Odijk in lijfpacht. Deze goederen worden als volgt nader gespecificeerd (13): 17 morgen rond het huis van Willem van Odijk
14 hond bij de brug 1 akker van 4 hond 21 morgen op Atteveld 41 morgen totaal. |
||||
-7-
De eerstvolgende oorkonde die bewaard is gebleven, dateert uit 1325
wanneer dezelfde goederen, vermeerderd met 2 morgen bij het huis van Johannes Utermeent, in lijfpacht worden gegeven aan Gijsbert van Roemst en diens zoon Nicolaas (14). Vervolgens is een oorkonde bekend uit 1367 waarbij Alard van de Doem en Werner Braam, burgers van Utrecht, dit land in pacht ontvangen (15). Gedurende vrijwel de gehele vijftiende eeuw zijn deze landerijen in gebruik bij leden van de familie van Vianen van Rijsenburg (die het ongetwijfeld weer onder- verhuurd zullen hebben), waarna omstreeks 1487 het hele complex goede- ren van 42 morgen weer in afzonderlijke percelen wordt genoemd en verpacht. Dit blijkt uit de pachtregisters van het kapittel welke sedert het begin van de vijftiende eeuw werden bijgehouden (16). Zij leveren het volgende beeld op: 1410 Fya, weduwe Dirk Gijsbertsz, 42 morgen in Odijk
1420 Gijsbert van Vianen van Rijsenburg, 42 morgen die Gijsbert
Scade Dirksz had, te Odijk.
1431 Gijsbert van Rijsenburg, 42 morgen 1462 heer Gijsbert van Vianen van Rijsenburg, idem (Dirk van Dort wordt zijn zwager genoemd)
1478 Zweder van Rijsenburg, 42 morgen op Atteveld. In 1487/8 worden dan de volgende losse percelen genoemd, alle met eenzelfdg toevoeging: "zoals Zweder van Rijsenburg had": 14 hond: Dirk Willemsz 1 hoeve op Atteveld: Paulus Willemsz Bogaard
10 hond: Gosen Jansz, schout te Odijk 2 morgen: Deliana Herberts (ws. weduwe van Herbert Rumersz)
5 morgen: Gijsbert Herbertsz waarna pacht gelijk overgaat op
Dirk van Rossum Splintersz 6 morgen: Dirk van Rossum.
Jan Hermansz tenslotte gebruikt 2 morgen die Gijsbert van Rijsenburg
had; men ziet hier dus vrijwel de gehele oorspronkelijke partij lande- rijen uit 1288, in percelen uiteengevallen. Van het goederenbezit van het kapittel van Sint Marie te Odijk zijn
verschillende kaarten bekend. Behalve die welke in het boek van Dr. Dekker voorkomt en die de situatie laat zien van 24 hond land, is er ook een ongedateerde kaart van 11 morgen in twee percelen van resp. 5 en 6 morgen (afb. 4 en 5). Volgens bijschrift zijn deze 11 morgen land het laatst gebruikt door Jan Aartsz Vereem en 'nu' door Eerst Daamsz (een Van Schalk). Beide kaarten lijken door dezelfde hand getekend en van bijschriften voorzien te zijn, zodat ook de ongedateerde van ca |
|||
-8-
|
|||
-9- .
afb. 4. Kaarten van 24 hond land van Sint Marie te Odijk
(1583). RAU Top, Atlas, Sint Marie 1420, 1583 moet zijn. Duidelijk zichtbaar op de plaats waar thans de boerde-
rij het Burgje ligt is de aanduiding van een hofstede. Dit moet dus het vroegere huis van Willem van Odijk zijn: boven dit perceel liggen 6 morgen van Sint Marie, beneden strekken zich 5 morgen, eveneens van dit kapittel, uit - deze landerijen moeten deel uit gemaakt hebben van de 17 morgen 'rond het huis' van Willem van Odijk in 1288. Uit de pachtregisters komen de belendingen van beide percelen in 1487 (17): 6 morgen boven: Dirk van Rossum, de pachter zelf
beneden: Hendrik van Gent 5 morgen boven: Hendrik van Gent
beneden: de Vinkenburgsteeg.
Het land waarop het vroegere huis van Willem van Odijk en tot diep in de zestiende eeuw een hofstede stond, boven en beneden belendend het kapittel van Sint Marie, was kennelijk allodiaal goed. Het was in 1487 in bezit van Hendrik van Gent en in 1583 blijkens bovengenoemde kaait, van 'de heer van Lokhorst'. Nu viel op zijn plaats de akte van 18 mei 1586 in het oudste schepen-
register van Odijk (18) waarin Vincent van Lokhorst zijn hofstede ge- heten Terborch hypothekeert! Deze hofstede, groot 22 morgen 2 hond 81 roe, is alsdan in gebruik bij Jan Aartsz Vereem, dezelfde pachter die we tegenkwamen in relatie tot de 11 morgen toebehorend het kapittel van Sint Marie. Het moest mogelijk zijn de hofstede Terborch, identiek met het huis van Willem van Odijk in 1288 èn met de boerderij het Burgje, in de belastingkohieren terug te vinden. Dit bleek het geval: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-10-
|
||||||||
6 morgen van de Scholasterij van de DOM br. Cornelis Adriaensz
6 morgen van het Convent Jeruzalem en Vrouwenklooster br. Vereem 4 morgen van Dhr. van Rijsenburg br. Jan Willemsz 3 morgen van Cornelis Adriaensz br. Conelis Adriaensz zelf
li morgen van Steven van Rumelaar, eigendom van een vicarie St. Jan br.Jan Jansz Vereem
Aart van der Eem blijkt in 1536 in totaal 53 morgen land onder Odijk
te gebruiken, waaronder de twee percelen van Sint Marie 'bij het huis van Willem van Odijk' en 20 morgen van de Jofr.van Driebergen. Deze laatst post moet de hofstede Terborch zijn welke in 1586 wordt gehypo- thekeerd: voor de belasting werd ook toen al naar beneden afgerond! Is er iets meer te vinden over de eigenaren van dit allodiale goed? Vol- gens Dr. Maris (21) wordt heer Vincent van Lokhorst in 1525 - onmondig zijnde - beleend met de helft van de tienden te Vuilkoop, na overlij- den van Geertruid van Gent, weduwe van Jan van Driebergen. Blijkens leenacten van ditzelfde goed was Geertruid een dochter van Hendrik van Gent welke in 1457 werd beleend na dode van zijn vader Willem van Gent. Een dochter van Geertruid was: Cornelia van Driebergen die in 15A8 weduwe heet van heer Geryt van Lokhorst, ridder (22), de ouders van Vincent van Lokhorst. Het verband tussen Hendrik van Gent die in 1487 bij de belending van 5 en 6 morgen van Sint Marie wordt genoemd en de heer van Lokhorst op de kaart van 1583, alsmede de hypotheek- stelling van Terborch door Vincent van Lokhorst in 1586, is hiermede voldoende gelegd. De manualen van het Morgengeld betreffende Odijk completeren dit beeld en geven tevens inzicht in de gebruikers van de hofstede: |
||||||||
1434/6 (23) Willam van Gent 10 morgen,
Henrik van Luttikenhuis 12 morgen, Kosterij van DOM 6 morgen, (Jan Gijsbertsz gebruikt ook nog 3 broek en 8 morgen van de Vrouwe van 1470 (24) Hendrik van Gent 10 morgen,
Henrik van Luttikenhuis 12 morgen, Kosterij van OOM 6 morgen, Jan Gijsbertsz 3 morgen, Henrik van Braams weduwe 8 morgen |
br. Jan Gijsbertsz
br. Jan Gijsbertsz
br. Jan Gijsbertsz
morgen van Eerst van Harden-
Nijeveld)
br. Dirk Splintersz
br. Dirk Splintersz br. Dirk Splintersz br. Dirk Splintersz br. Dirk Splintersz |
|||||||
Het land van het kapittel van Sint Marie is in de 15e-eeuwse
|
||||||||
-11-
|
||||
registers niet terug te vinden; waarschijnlijk is dit ondergebracht in
het totaal van 121 morgen van Gijsbert van Rijsenburg waar beide delen mee beginnen. In het oudste deel staan geen gebruikers vermeld, maar in 1A70 worden 9 pachters van de heer van Rijsenburg genoemd, waaronder Dirk Splintersz die 6 morgen gebruikt - wellicht één van de twee percelen van Sint Marie. Vergelijking van de registers van 1501 en 1511 laat zien hoe Aart
Vereem tussen deze beide jaren Dirk van Rossum Splintersz moet zijn opgevolgd als boer/pachter op Terborch (25): 1501 Dirk van Rossum, 4 hoeven 2 morgen, betaalt zelf 66 morgen
1511 Dirk van Rossum, a hoeven 2 morgen; 'zeyt Dirck dat hy bet. heeft 9 morgen en voer Aernt Vereem 53 morgen; rest Gheryt van Ryn 4 mor- gen. ' De hier genoemde 53 morgen laten zich gemakkelijk herkennen als het
totaal dat Aart van der Eem in 1536 in gebruik heeft. Een vrijwel ononderbroken reeks eigenaren èn gebruikers liet zich op deze wijze reconstrueren van begin 15e eeuw tot ca. 1600; toch heet de jongstbe- kende gebruiker Vereem en niet Verburg! Het goed Terborch moet tussen 1586 en 1600 in andere handen zijn
overgegaan, omdat in het register van Oudschildgeld over dat laatste jaar als eigenaar van de 20 morgen worden vermeld: de kinderen van de heer van Amelrode. Gebruiker is dan Jan Jansz Vereem, de zoon van Jan Aartsz Vereem welke we al tegenkwamen als pachter vóór 1583. Jan Jansz Vereem gebruikt in 1600 nog vier van de zeven percelen die zijn over- grootvader Aart van der Eem in 1536 bebouwde. Twee ervan zijn in- middels in gebruik of bezit van Cornelis Adriaensz. Nu blijkt, alweer volgens het oudste schepenregister van Odijk (26) Jan Aartsz Vereem met zijn vrouw Jannigje Hermansdr op 2 juli 1589 o.a. 3 morgen land te transporteren op Cornelis Adriaansz, belendend boven noord Sint Marie en beneden zuid het Vrouwenklooster, strekkende uit de Vlowijkerwete- ring in de gemeent. Volgens een 17e-eeuws manuaal van het kapittel van Sint Marie gebruikt een Anthonis Cornelisz in 1612 11 morgen land van het kapittel; in 1630 wordt dezelfde nog als zodanig vermeld, maar in 1641 Bernt Hermansz de Roy "loco Anthonis Cornelisz" (27). Het sterke vermoeden bestaat dat deze Anthonis Cornelisz identiek is met Antoni; Cornelisz Verburch, welke b.v. in 1619 vermeld wordt als schout van Odijk (28). Deze schout was nl. de zoon van Cornelis Adriaansz: op 13 oktober 1623 compareren Arien Cornelisz, Anthonis Cornelisz, schout tot Odijk en Jan Cornelisz wonende te Utrecht voor henzelf en voor hun |
||||
-12-
|
||||||
moeder in verband met rentebrieven van hun vader Cornelis Adriaensz,
zaliger (29). Alle kinderen van Cornelis Adriaensz komen 30 maart 1625 nogmaals voor (30) en dan tekent de kennelijk oudste zoon Jan als 'Van Odijck'. Anthonis Cornelisz is waarschijnlijk Jan Jansz Vereem op Terborch opgevolgd aan het begin van de 17e eeuw, nadat zijn vader Cornelis Adriaansz al in 1589 met de aankoop van 3 morgen land in de onmiddellijke nabijheid van de hofstede, de grondslag legde voor het gebruik van meerdere percelen. Van Jan Aartsz Vereem is uit het oudste schepenregister van Odijk bekend dat hij zijn goederen keer op keer met renten belastte (31), zodat zijn zoon Jan die in 1600 nog voorkomt wellicht kort daarna de hofstede heeft (moeten) verlaten (32). Mis- schien is de Jan Thonisz die tekent als "Verburch" (en wonend te Odijk), vermeld 1635, een zoon van de vroegere schout (33), maar nader onderzoek naar mogelijk nageslacht is niet verricht. Samenvattend kan worden geconcludeerd: dat de identificatie van het huis van Willem van Odijk uit 1288 met de nog bestaande boerderij het Burgje juist is; dat deze hofstede in de zeventiende eeuw Terborch genoemd werd; dat de eerste de beste pachter na het honderdjarig verblijf op de boerderij van de familie Vereem, zichzelf naar de hofstede noemde "Verburch" en tenslotte dat de enige relatie met Vinkenburg is gelegen in het feit, dat de 5 morgen van Sint Marie naast het huis van Willem van Odijk, grenst aan de Vinkenburgstéég. Het torentje met kantelen, aanduiding voor een middeleeuws steenhuis (zie afbeelding 3) kan blijven staan, maar de naam Vinkenburg moet worden vervangen door Terborch of het Burgje. |
||||||
Eigenaren en gebruikers van Terborch:
Jaar eigenaar gebruiker
1288 Willem van Odijk en zn Willem Willem van Odijk
1325 ws. Gijsbert en Nicolaas v Roemst
1367 ws. Alard vd Doem en Werner Braam
1^10 Fya Dirk Gijsbertsz weduwe
1434/6 Willem van Gent en Henrik Jan Gijsbertsz
Luttekenhuis
1470 Hendrik van Gent, Dirk Splintersz van Rossum,
Overleden ca. 1520 vermeld tot ca. 1508
|
||||||
-13-
|
||||
1521-na 1536 Geertruid van Gent Aart van der Eem te Odijk, later
wed. Jan van Driebergen en zijn zoon Aart Aartsz Vereem
Cornelia van Driebergen, wed.
Gerrit van Lokhorst, ridder,
ca. 1540-na 1586 Vincent van Jan Aartsz Vereem, tweede helft
Lockhorst 16e eeuw.
1600 Kinderen van de heer Amelroy Jan Jansz Vereem
1610 De heer van der Dussen Cornelis Adriaansz (33a)
1612 Anthonis Cornelisz (Verburgh)
4. De hofstede Vinkenburg
Voor de bepaling van de plaats waar 'Vinkenburg' heeft gelegen konden wij met enige zekerheid van één ding uitgaan: ergens in de buurt van de Vinkenburgsteeg moest zich de hofstede hebben bevonden waaraan deze steeg haar naam ontleende. Nu wij het Burgje alias Terborch, gelegen aan de ene kant van de Vinkenburgsteeg, hadden geëlimineerd, leek het dus wel zeer waarschijnlijk dat de Vinkenburg aan de andere kant van die steeg gezocht moest worden; ergens in het gebied door Dekker de ontginning "Vinkenburg" genoemd. De vroegste vermelding van de hof- stede, in 1473 (34) spreekt van 'die hofstede tot Wynckenborch', in gebruik bij Johan Klaasz. Zij ligt in de hoefslag voor 11 morgen, belendend boven: het kapittel van Sint Jan en beneden: een altaar in de Sint Nicolaaskerk waarop gevestigd de S. Sebastiaansvicarie. In 1473 is heer Machelem Vuystinck bezitter van deze vicarie. Deze 11 morgen worden in de transportakte gezegd deel uit te maken van in totaal 48 morgen, geheten het goed Ten Hert. Van dit goed wordt in genoemd jaar 20 morgen 1 hond en 80 schaft overgedragen aan de kanun- nik Evert Zoudenbalch (35), waaronder dus Vinkenburg. Een eerste poging om van deze kant uit tot een nauwkeuriger plaatsbepaling te komen, had geen succes. Het goed Ten Hert wordt wel genoemd in de 15e- eeuwse registers van Morgengeld over Odijk, maar zonder eigenaar en gebruiker en met een veel te gering aantal morgens namelijk: 9. Onder- zoek in het kapittel van Sint Jan naar percelen onder Odijk gelegen, leverde niet meteen iets op en in het archief van de Sint Nicolaaskerk bleek nauwelijks iets over het aan Vinkenburg grenzende vicariegoed te vinden. Maar er was nog een mogelijkheid: in de eerste helft van de 17e eeuw bleken er verschillende personen in Odijk woonachtig of vandaar afkomstig, welke de naam Van Vinkenburg voerden. Een Huibert Berntsz van Vinkenburg gebruikte in 1662 6 morgen land onder Odijk van het convent van Bethlehem (36). Dirkje Berntsdr. van Vinkenburg huwt |
||||
-14-
|
||||
voor schout en schepenen te Utrecht 19 mei 1638 met Klaas Ariensz
Vermeulen (37). In 1686 legt Laurens Huybertsz van Vinkenburg te Odijk, 33 jaar oud, een getuigenis af (38). Een broer van Dirkje en Huybert leek te zijn Adriaan Berntsz, die afkomstig van Odijk, voor schout en schepenen te Utrecht huwt met Beertje Cornelisdr. van Pols- broek in 1646. Blijkens de bijlagen gaf zijn vader Bernt Huybertsz te Odijk op 27 maart 1646 toestemming voor dit huwelijk (39). Uit de schaars bewaard gebleven 17e-eeuwse rekeningen van Beverweerd bleek dat Bernt Huybertsz in 1648 8 morgen land huurde 'bezijden Vinken- burg' ; in 1662 is pachter van hetzelfde land zijn kennelijke zoon Huybert Berntsz (40). Een Bernt Huybertsz te Odijk vond ik tenslotte nogin 1619 als schepen en als pachter van 4 morgen onder Odijk van het klooster van Sint Servaas (41) en in 1622 als pachter van 8 morgen land van de Ridderlijke Duitse Orde (42). Wie was deze Bernt Huybertsz, van wie tenminste twee kinderen zich Van
Vinkenburg gaan noemen, gebruiker van Landerijen te Odijk van de Ridderlijke Duitse Orde, Sint Servaas, Bethlehem en Beverweerd? Was het mogelijk hem en vooral de hofstede die hij bewoonde - dat moest immers de Vinkenburg zijni - in het register van Oudschildgeld van 1600 terug te vinden? Zijn naam kwam in het register niet voor. Wel echter de reeds genoemde
percelen (en nog enkele méér) alle in gebruik bij Frans Cornelisz: 1600 (43) de nummers 74 tot en met 81
8 morgen van Beverweerd (74)
8 morgen van Jan van Santvoord als eigenaar (75) van een vicarie in de Sirvt Nicolaaskerk
8 morgen van de Ridderlijke Duitse Orde (76)
6 morgen van het Bethlehemconvent (77)
14 morgen van de weduwe en erfgenamen van (78)
Jhr. Johan van Cuijlenburgh
(ws. 2 morgen) van de kerk van Odijk (79)
1 morgen van Beverweerd (80)
4 morgen van Sint Servaas (81)
Van deze acht percelen kwamen wij er al vier tegen in gebruik bij
Bernt Huybertsz of diens zoon Huybert Berntsz van Vinkenburgh, terwijl de 8 morgen van Beverweerd blijkens de rekening naast de hofstebe Vinkenburg lagen - kortom alles wees erop dat wij 'goed' zaten: ergens tussen de nummers 74 en 81 moest zich de Vinkenburg bevinden! En het |
||||
-15-
|
||||
moest dus wel raar lopen als dat niet het enige allodiale bezit in de
rij zou zijn: de 14 morgen eigendom van de familie Van Culemborg. Hoe nu verder? Besloten werd de aansluiting Frans Cornelisz - Bernt Huy- bertsz te onderzoeken, zo mogelijk. De rekeningen van het Duitse Huis en van het convent van Bethlehem
gaven in 1601 als pachter te zien van resp. 8 en 6 morgen te Odijk: Jan Jansz Stoock, zwager van Frans Cornelisz; in 1609 komt dan voor het eerst voor Bernt Huybertsz in plaats van Jan Stoock (44). De volgende huwelijksinschrijvingen in het schepentrouwboek van Utrecht legden het gezochte verband: 1599 1/12 Jan Jansz Stoock tr. hJeeltje Frans Cornelisdr te Odijk.
1605 21/12 Bernt Huybert Berntsz te Houten tr. Neeltje Frans Frans-
dr. te Odijk. Neeltje Frans Fransdr is ongetwijfeld een verschrijving voor Neeltje Frans Cornelisdr, die kennelijk als weduwe van Jan Stoock haar tweede echtgenoot Bernt Huybertsz uit Houten op Vinkenburg bracht. Waar- schijnlijk is Bernt Huybert Berntsz een telg van hét geslacht Overdam, een familie die haar naam ook ontleende aan een eeuwenlang bewoonde hofstede (45). Nu de relatie tussen het geslacht van Vinkenburg en de in Odijk gele-
gen hofstede was gelegd, keerden wij terug naar de zestiende eeuw om te pogen meer over het allodiale goed Vinkenburg te weten te komen. Het bleek in één oogsopslag dat alle percelen die Frans Cornelisz in 1600 gebruikt, in 1536 in gebruik waren bij Adriaan Dirckx. Ook waren de eigenaren vrijwel identiek zoals blijkt uit het onderstaande: 1536 (46) Adriaan Dirksz gebruikt: 8 morgen van Beverweerd (74)
8 morgen van heer Aart Munter (75)
8 morgen van de Ridderlijke Duitse Orde (76) 6 morgen van het Bethlehemconvent (77) 14 morgen van Jfr. Culenborch (78) (ws 2 morgen) van de kerk van Odijk (79)
1 morgen van Beverweerd (80) 4 morgen van Adriaan Dirksz zelf (81)
Nog steeds bestond wel het sterke vermoeden dat de 14 morgen land van
'Jfr' van Culenborch de Vinkenburg aanduidde, maar het zoeken was naar bewijs en iets meer 'zicht' op deze hofstede. Daarom werden alle percelen die 1536/1600 in gebruik waren bij de pachter van Vinkenburg, |
||||
-16-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan een onderzoek onderworpen. Wat dat onderzoek opleverde, is te le-
zen in het Septembernutmer van 'Tussen Rijn en Lek'. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema I, VERBURG
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cornelis Adriaensz
geb. ca. 1542; overl. vbör 1625 1610 op hofstede Ter Borch X Willemgen Cornelisdr (ws. dochter van Cornelis Cornelis Joostens uit Werkhoven) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is 1635 geld schuldig
te Odijk aan Adriaan Adriaansz |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-17-
|
|||||||||||||||||
schema II VAN VINKENBURG
|
|||||||||||||||||
Bernt Hubert Berntss
uit Houten tr. 1) Utrecht Neeltje Trans Fransdr te Odijk (alias Neeltje Frans Cornelisdr wed. Jan Jansz Stoock) 1605 en 2) ca 1620 Elisabeth Adriaansdr van Schaick (meded. hr. van Werkhooven) 1619/27 schepen; 1648 lid NH gemeente Odijk etc. |
|||||||||||||||||
Cornelia Bernt
Huybertsdr te Odijk tr. Utr. 25/8 1625 Jacob Cornelisz van Velthuysen wedr. Petertgen Jansdr van Deyl (octr. om te testeren 1633) |
|||||||||||||||||
Huybert Berntss
pachter van ver- schillende per- celen rond Vin- kenburg; sterft voor 1669 tr. Weyntgen Lau- rensdr. die als wed. AM te Odijk huurt van Sint Servaas etc |
Adriaen Berntss
burger en bakker te Utrecht tr. Utr. 1646 Beertgen Cornelisdr. Polsbroek; testeren 1650 |
Dirckgen
Berntsdr van Vinckenborch
jdr van Odijk tr. Utr. 19/5 1638 Claes Ariensz Vermeulen |
|||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||
Laurens Huybertsz
van Vinkenburg 1686 ca 33 jaar oud tr. Odijk gerecht 24 october 1697 Willemijntje Gerritsdr. van Hackfort |
|||||||||||||||||
-18-
Noten bi.i het eerste gedeelte
* Tenzij anders vermeld alle bronnen in het Rijksarchief Utrecht 1. Dekker, C. Het Krommerijngebied in de Middeleeuwen. Een instituti-
oneel-geografische studie (Stichtse Historische Reeks 9) De Wal- burg Pers, Zutphen, 1983 2. Klootwijk, D.R. "Het Krommerijngebied in de middeleeuwen door C.
Dekker. Enige vragen en opmerkingen". Tussen Rijn en Lek 18 (198a) nr. 2 pag. 10-2a 3. C. Dekker "Nawoord", idem p. 2a
4. Dekker, Krommerijngebied p. 126
5. idem p. 275
6. idem p. 227
7. Rechterlijk Archief (RA) 13a5-X fol. 19«. 1586 mei 18 Jhr. Vincent
van Lokhorst hypothekeert zijn hofstede te Odijk genaamd Ter Borch, groot omtrent 22 morgen 2 hond 81 roeden, die Jan Aartsz Vereem het laatst gebruikt heeft. 8. Staten van Utrecht (SvU) 48 (ca 1434-1436) en SvU 49 (1470)
9. SvU 143 (1536)
10. Fin. Inst. 1676 (1600) en 1679 (1685)
11. SvU 59 (1517) en SvU 54 (1525)
12. SvU 51 en 52
13. Sint Marie 1423; 1288 november 13
14. idem 1325 april 25
15. idem 1367 maart 11
16. idem 957-1 fol. 32, 46vso, 75 en-957-2 fol 9, 37, 59vso, 63-66
17. idem 957-2 fol. 63 en 65
18. als noot 7
19. SvU 143
20. Financiële Instellingen (Fin. Inst.) 1676
21. Maris, J.A. Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit het
landsheerlijke tijdvak, dl. I De Nederstichtse leenacten, p. 126 22. "De Nederlandse Leeuw", kolom 24l, Akte van 23-8-1548
23. SvU 48
24. SvU 49
25. SvU 51 en 52
26. RA 1345-X fol. 202-204 en ook in DOM 2558 (afschrift). Naast deze
3 morgen eigen goed draagt het echtpaar Vereem nog op: 2 morgen eigen, 6 morgen van de Scholasterie van de DOM, huur van 5 hond |
||||
-19-
|
|||||
van Balthasar van der Berch advocaat te Utrecht en pacht van 1
morgen van Vincent van Lokhorst. 27. Sint Marie 317
28. Archief van de Ridderlijke Duitse Orde (RDO) 767, 1619 april 17
29. RA 233 deel 3
30. Gemeentearchief Utrecht (GAU), Notarieëel Archief (U.......)
U017a001 fol 5. 1630 september 25 (idem UÜ17a002) komen voor:
Anthonis Cornelisz Verborch als principaal en Jan Cornelisz van Odijk te Utrecht als borg, zijn schuldig aan Goosen Berntsz, burger te Utrecht etc. 31. Hij belast bijv. "de" 3 morgen 1578 maart 7 met rente (RA 13a5-X
fol. 167V50-168) idem 1579 feb. 10 met lijfrente (fol 180/1; hij is dan gehuwd met Metgen, kennelijk zijn eerste huisvrouw), idem eind 1580 met rente (fol 182). Bij de omschrijving van 6 morgen land van het Convent van Jeruzalem dat Jan Aartsz Vereem gebruikt in 1585 (SvU 937-1) staat vermeld dat hij "fugitif geworden es". 32. Een echtpaar Jan Jansz Vereen x Marichgen Eelgisdr te Werkhoven
krijgt 160a december 17 octrooi om testeren (RA 230). Hun recipro- ke lijftocht is dan ook te vinden GAU U 006b003, 1604 december 29. Blijkens de rekeningen van het Vrouwenklooster over 2 morgen te Odijk gebruikt Jan Aartsz dit land in 1595/7, Jan Jansz Vereem in 1601 en Bernt Adriaansz vanaf 1603. Volgens RA 15a-4 heeft Jan Jansz Vereem x Marichgen Eelgisdr 1603 maart 28 kwestie met Bernt Adriaansz Schinkel te Odijk. 33. GAU U 015a002 fol 17,- 1635 maart 17 Jan Thonisz Verburch te Odijk
verklaart schuldig te zijn 76 gulden etc. 33a. GAU 3253, 1610 nov. 4: Cornelis Adriaensz te Odijk is de rent-
meester van de heer van der Dussen schuldig i.v.m. pacht van de hofstede Ter Borch. 34. Archief Zoudenbalch 68 fol. 153 e.v. 1473 september 6
35. zie het voortreffelijke artikel over hem van Mevr. Suir, E.T.
"Evert Zoudenbalch, domkanunnik te Utrecht in de tweede helft van de vijftiende eeuw" Jaarboek Oud-Utrecht 1977, p. 7-55 36. GAU Bewaarde Archieven II 1276-b
37. Dit echtpaar komt voor in de "kwartierstaat van P.J.K. van Werk-
hooven" Gens Nostra XXX (1975) pag. 360 38. RAU, notarieel WOOlaOOl 1686 april 2
39. GAU II 3295 pak 3
40. Rekeningen Beverweerd in de nagelaten papieren van Theodorus
Backer, in leven schout van Odijk en rentmeester van Beverweerd, |
|||||
-20-
|
|||||
RAU: huis Beverweerd, ongeïnventariseerd gedeelte.
41. Bernt Huybertsz is schepen te Odijk 1619 april 17 (RDO 767); hij
is pachter van n morgen van Sint Servaas 1619 maart 9 (RA 227-3) 42. RDO 883-1; 1622 februari 15
43. Fin. Inst. 1676
44. Rekeningen Convent van Bethlehem (GAU Bew. Arch. II 1276a):
1586-1599: Frans Cornelisz 1600: nu Jan Stoock zijn zwager; Rekeningen Duitse Huis (RDO 880): - t.m. 1599: Frans Cornelisz 1600: Jan Jansz Stoock
45. Voor Huybert Berntsz gegyselde neemt Gerrit Berntsz t'eksploit aan
(Gerrit woont in het Goy) 1579 oktober 26 (RA 154-3). De kerkmees- ters van de Buurkerk hebben iets met Huybert Berntsz in het Goy i.v.m. pacht 1579 november 16 (RA 154-3). In de rekeningen van de Buurkerk komen voor (GAU Bew. Arch. II 45) als betalend voor 5 morgen onder schonouwen: Geryt Berntsz 1569 april 19 en Geryt Berntsz en Huybert Berntsz zijn broer, 1571 januari 31. Gerrit Berntsz komt voor als Gerit Berntsz Overdam, alsdan wonend te Woerden, van wie 5 februari 1582 een halve hoeve leengoed in het Goy publike wordt verkocht, tegen welke gerechtelijke verkoop o.a. Hubert Beerntsz opponeert (RA 188-10). Zie voor dit leengoed Maris etc. pag 110 waar ook de vader van Gerrit en Bernt wordt genoemd: Bernt Jansz Overdam. 46. SvU 143
|
|||||
-21-
|
|||||||||
DE KORENMaEN TE WERKHOVEN.
|
|||||||||
De oude molen
Op een oude kaart van Werkhoven (1) staat een molen afgebeeld aan het begin van de oprijlaan naar de Beverweerd, voorbij de 'meulepoppen' bij de brug over de Kromme Rijn. Aan deze molen ontlenen de meulepop- pen hun naam. De molen staat er al zeer lang. Dekker (2) meldt dat de molen er in 1395 al stond: "voert'XII morgen lants gelegen beneven Beverweerde over den Rijn, dair die moeien op staet ende geheten is den Weert, mitten dagelixen gerichte, tijnse ende tienden groff ende small". De molen stond er dus al zeer lang. Het was in de 18e eeuw een open standaardmolen met een eigen loswal en bakkerij ernaast. Bij |
|||||||||
afb, 5. De oude molen te Werkhoven. RAU Sint Jan 328
|
|||||||||
-22-
|
|||||||
dit type draaide de hele molen rond een verticale houten spil van 80
cm. dik, de standerd. De molen bestond uit een grote houten kast van vele tonnen zwaar die in zijn geheel op de wind werd gedraaid. In die kast bevond zich het gehele systeem, inclusief de zware molenstenen. De molenaar hees de zakken graan naar boven waar ze in een trechter, de kaar, werden uitstort. In een dun straaltje liep het graan dan naar beneden tussen de molenstenen door. Omdat dergelijke molens vooral uitmuntten in topzwaarheid, werd de standerd geschoord door acht dikke balken die samenkwamen op vier stenen muurtjes. Op oude kaarten is een dergelijke molen dan ook meestal te zien als een kast op voetjes. Op kadasterkaarten herkent dit type molen meestal door de vierkante grondvorm terwijl stenen molens meestal een ronde vorm hebben die op kadasterkaarten te zien is als een rondje. Dit type wordt voor het eerst in de 13e eeuw genoemd. Eind 18e, begin 19e eeuw raakte het hier uit de gratie. Was de molen aan vervanging toe, dan werd een stenen molen gebouwd. In 1832 was deze oude molen nog eigendom van molenaar de Bouter maar
deze moet niet lang daarna de onverdeelde helft van de eigendom over- dragen aan kasteelheer Baron van Heeckeren. De molen lag daar aan de Kronnme Rijn enerzijds uitstekend i.v.m. het
vervoer van graan per schip maar anderzijds slecht want de molen stond |
|||||||
afb. 6c De nieuwe molen te Werkhoven met rechts de oude
Katholieke kerk ca, 1890. RAU Top, Atlas 2000,0,123 |
|||||||
-23-
|
||||
veel te dicht bij het bos van de Beverweerd dat de wind uit de zeilen
nam en vermoedelijk had Van Heeckeren vanuit de Beverweerd ook liever een ander uitzicht. Molenaar Gerardus Arnoldus de Bouter kreeg op 4 maart 1882 toestemming om een nieuwe molen buiten het dorp te plaatsen en Baron van Heeckeren liet de oude daarna afbreken. De nieuwe molen
Volgens de bouwvergunning moest de molen: "op minstens 200 meter van gebouwen of localen bestemd tot ziekenverpleging, uitoefening van openbare eeredienst of scholen (__) en rondvormig door steen worden
gebouwd ter hoogte van ca. 20 meteren voorts door een houten kapwerk
opgetrokken worden op eene hoogte van ca. 25 meter" (3). Overigens had men deze bepalingen letterlijk uit de wet overgenomen en werd op de naleving niet gelet. De oude R.K.-kerk stond er namelijk zo'n beetje met de rug tegenaan, binnen de 200 meter. Tussen het moment van het verzoek en de toekenning van de bouwvergun-
ning verliep slechts één maand. Zes maanden na de dagtekening moest de molen in bedrijf zijn. Of dat gelukt is weten we niet maar wel staat vast dat de molen er in 1884 stond. In dat jaar wordt de afbraak van de oude molen en de bouw van de nieuwe geregistreerd. Het kadaster loopt daarmee altijd wat achter. De molen werd uiteindelijk een stel- lingmolen, met een kap die kon draaien vanaf een soort balkon, de stelling, die rondom de molen liep. De molenaars
Twee molenaars hebben op de nieuwe Werkhovense molen gewerkt: Gerard de Bouter en zijn jongste zoon Jan. Gerard de Bouter werkte hard, net als zijn zoon en trok zijn klanten
uit Odijk, Werkhoven en een enkeling uit Langbroek. De beide concurre- rende molens waren gelegen te Bunnik en te Cothen. Daar behoorden de beide molenaars tot de Hervormde Kerk terwijl De Bouter Katholiek was. Het geloof speelde een zekere rol in het aantrekken van klanten. De boeren kozen er vaak voor om bij geloofsgenoot te laten malen. Her- vormde boeren die niet al te ver hoefden om te rijden gingen liever naar de Hervormde Van de Hoven in Bunnik of van Eek in Cothen. Katho- lieke Odijkse boeren die dichter bij Bunnik woonden, togen toch vaak naar de Katholieke De Bouter. Tussen de molens waren geen strakke grenzen te vinden. Een actieve molenaar die zelf zakken graan ging halen bij de boeren thuis, kon klanten trekken tot onder de wieken van zijn concurrent. Gerard de Bouter werd oud en zijn oudere zoons hadden |
||||
-24-
|
|||||||
afibo 7. Het gezin van Gerard A, de Bouter ca, 1880.
v,i„n„r„; Heintje, Vader, Tonia, Tinus, Moeder, Kees en Jan. Eigendom van mevrouw Elberse te Werkhoven. |
|||||||
niet op de dood van hun vader gewacht. Ze waren elders molenaar gewor-
den. De jongste zoon, Jan Th. J. de Bouter nam de molen over na het over-
lijden van zijn vader in 1914. Hij was een vriendelijke man, hard- werkend, geen stilzitter. Met de boeren die langs kwamen maakte hij graag een praatje. In 1916 trouwt hij met Wilhelmina G. Miltenburg uit Bunnik die in 1917, drie weken na de geboorte van hun zoon overlijdt. Die zoon wordt Gerard genoemd naar zijn grootvader. Gerard zal op tragische wijze in 1949 in Indië omkomen. In 1919 hertrouwt Molenaar J.Th.J. de Bouter. Zijn tweede vrouw kwam uit Langbroek en bracht daarom vele Langbroekse klanten naar de Werkhovense molen mee. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. |
|||||||
-25-
|
||||||
k «^
|
||||||
afb„ fio De molen in 1986 nagebouwd door Jong Nederland,
Midden op de achtergrond de echte molen zonder wieken. foto: Ina van der Wie Ie,
In 1939 werd Jan de Bouter voor de tweede keer weduwnaar. Veel klanten
uit Langbroek die voor de tweede mevr. de Bouter naar Werkhoven kwa- men, bleven daarna weg. Twee dagen voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog trouwde De Bouter voor de derde keer. De bruiloftsgasten konden door de drukte van militairen op de stations nauwelijks thuis- komen. In het maaibedrijf ging toen niet veel om. De T-Ford waar Jan de
Bouter zijn bestellingen mee reed werd door Nederlandse militairen in mei 1940 gevorderd en kwam nooit meer terug. De Bouter kocht toen een bestelfiets maar al snel was het niet meer mogelijk om te malen. Het graan ging naar de distributie en die liet het niet bij De Bouter in Werkhoven malen. Dus schakelde hij over op het vetmesten van kalveren, het houden van kippen en de handel in kippenvoer. Malen was slechts klandestien mogelijk gedurende de nacht want de molen werd al snel door de Duitsers in gebruik genomen als uitkijkpost. Twintig militai- |
||||||
-26-
|
||||
ren, meest jonge studenten, waren in het parochiehuis gelegerd.
Vier van hen stonden steeds op het platte dak van de molen naar Engelse vliegtuigen te kijken. Er was een hokje op het platte dak getimmerd. De militairen hadden slechts een geweer en konden dit niet tegen het vliegtuig gebruiken. Dat zou de aandacht trekken en dan was de molen een gemakkelijk doelwit. Van molen naar maalderij en fouragebedrijf
Jan de Bouter nam direct een aansluiting toen de PUEM in 1921 Werkho- ven op het electriciteitsnet aansloot. De PUEM plaatste een electrici- teitshuisje tegen de molen aan en De Bouter kocht een 20 PK elec- tromotor die de windkracht kon vervangen (4). Zo kon hij voortaan ook malen als er geen wind was. Na de installatie van de motor werden de wieken verwijderd. Hij noemt zich niet langer korenmolenaar maar spreekt van zijn maalderij. Niet lang duurde deze bloeitijd. Het molenbedrijf veranderde rond 1930 van karakter, vóór die tijd was het zo dat de molenaar werk genoeg had. De boeren kwamen af en toe met een zak graan die gemalen moest worden. Als service haalde De Bouter ook wel de zakken bij de boeren op of.bracht het meel terug. De boeren waren lang niet altijd even netjes op hun graan. Soms zaten er muize- keutels in de zakken. Daarnaast kocht De Bouter zelf ook diverse graansoorten in, die hij mengde en als varkensvoer of kippevoer ver- kocht. Vóór de dertiger jaren was dit bijzaak. Na 1930 veranderde dit alles. De meeste boeren lieten niet langer graan malen voor eigen rekening waar ze brood van bakten maar gingen van graanbouw over op andere producten, verkochten het graan naar de graanbeurs in Utrecht en kochten brood bij de bakker. Het einde van de molen
Veel molens kregen rond 1930 de genadeklap. Ze werden buiten gebruik gesteld, de wieken werden vanwege het gevaar snel naar beneden gehaald en de kap verrotte. Zo ging het ook met de Werkhovense molen. Boven- dien kreeg De Bouter concurrentie van de gebr. Vernooy die een maalde- rij begonnen. Deze werd later door de A.B.T.B. overgenomen. In 1933 gaat de kap eraf. De vogels hadden het riet van de kap volle- dig vernield. De Bouter wilde de molen voortaan nog slechts als opslag gebruiken en koos voor de goedkoopste oplossing: een paar meter van de muur afbreken en de hoogste vloer als dak gebruiken, afgedekt met mastiek. De gemeente Werkhoven echter voelde er weinig voor om de muur te |
||||
-27-
|
||||
verlagen en schakelde gemeente-architect Van Straalen uit Zeist in.
Deze stelde een houten puntdak voor met een vaantje voorzien van het jaartal 1933 en aannemer Breedveld uit Jutphaas berekende er een prijs bij. De 'hoüte achtkante schuine kap __ met ijzeren windvaan' moest
ƒ 330,- gaan kosten (5). In de moeilijke jaren van de crisis was dit
een heel bedrag. Een arbeidersgezin kreeg van de Steun slechts la gulden per week. De Bouter, die verder geen enkel belang bij het puntdak had, vroeg de gemeente de kosten te willen dragen. Na wat heen en weer gepraat slaagde De Bouter er blijkbaar in om de gemeente te overtuigen zodat er een stuk van de muur afging. In die vorm is de molen nu nog te zien. De Bouter legde zich na de oorlog toe op de handel in graan waarvan hij kippe- en varkensvoer maakte en op het mesten van kalveren. Gemalen werd er nog zelden. Omdat hij geen opvol- ger meer had, verkocht hij zijn bezittingen in 1962 aan J.B. Elberse. De heer en mevr. de Bouter woonden nog vier jaar in het huis "De Molenwiek" dat ze naast de molen lieten bouwen. Na het overlijden van de heer de Bouter in 1966 is zijn weduwe hertrouwd. Ze woont nog steeds in Werkhoven. Haar danken we hartelijk voor haar medewerking aan dit artikel en voor het uitlenen van de foto's. Jong Nederland uit Werkhoven heeft de molen verkleind (6 meter hoog)
ter gelegenheid van het carnaval 1986 herbouwd. Tijdens de carnavals- optocht reed deze molen rond met als motto: 'geef de Werkhovense molen wieken'. Vele Werkhovenaren lopen nu met het plan rond om de molen inderdaad te restaureren. Helaas schieten de financiën voorlopig nog tekort. Ina van der Wiele
en Henk Reinders Noten:
1. RAU, Top. Atlas, Sint Jan 328.
2. C. Dekker, Het Krommerijngebied in de middeleeuwen, Stichtse Histo-
rische Reeks 9, Zutphen, 1983, p. A79. 3. Gemeentearchief Werkhoven 726 (op het gemeentehuis te Bunnik).
4. Gemeentearchief Werkhoven 734.
5. Gemeentearchief Werkhoven 913.
|
||||
-28-
|
|||||||||
850 JAAR VONDSTEN IN SCHALKWIJK
|
|||||||||
In dit artikel klinkt de opmaat voor de viering van 850 jaar Schalk-
wijk. 850 jaar, want Schalkwijk bestond al langer maar in 1136 wordt het voor het eerst uitdrukkelijk in een akte genoemd. We komen daar in het decembernummer uitgebreid op terug. In dit artikel van de heer Landzaat wordt een beknopt overzicht gegeven van een aantal vondsten die in Schalkwijk zijn gedaan, met name uit de beginperiode van de ontginningen, midden 12e eeuw. In het komende seizoen zullen deze vondsten op een tentoonstelling in Schalkwijk te zien zijn. Aan het eind van dit artikel volgt dan een mededeling over de viering van 850 jaar Schalkwijk en een oproep voor hulp daarbij. Vondsten in Schalkwijk
Bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amers- foort zijn vele meldingen gedaan van vondsten in het Krommerijngebied. De meeste vindplaatsen liggen ten noorden van het Amsterdam-Rijnka- naal, waar al zeer vroeg mensen wgonden op de oude stroomruggen. Maar ook ten zuiden van dit kanaal, in Schalkwijk, liggen diverse vind- plaatsen, al is het aantal relatief veel minder: |
|||||||||
coördinaten omschrijving van het terrein
140/444 Bewoningssporen uit de Romeinse tijd.
I4I-I43/445 idem.
140-443/442 idem.
140/445 idem plus sporen uit en de vroege middeleeuwen.
140/445 Het voormalige middeleeuwse kasteel Vuylcoop.
141/444 Aanleg en overblijfsel van het middeleeuwse kasteel
Schalkwijk. «
Zie het schetskaartje. Coördinaten overgenomen van de stafkaarten. |
|||||||||
We kunnen het op deze terreinen gevonden aardewerk verdelen over drie
perioden: Romeins, middeleeuws en van na de grote ontginningen. Romeins aardewerk is vooral aangetroffen op de stroomruggen en bij
de Schalkwijkse wetering, vanouds een moerasstroompje dat het water in westelijke richting afvoerde. Hieruit kunnen we afleiden dat bewoning |
|||||||||
-29-
|
||||||
•t Goy
|
||||||
447
446 445 444 443 442 |
||||||
afb, 9. Coördinaten van de vindplaatsen van aardewerk
in Schalkwijk, Schetste kening door H. Re inders. slechts sporadisch voorkwam op terreinen die van nature een goede
afwatering hebben. Middeleeuws aardewerk (11e, begin 12e eeuw) uit de periode vlak
voor de grote ontginningen is alleen op het terrein laO/445 gevonden. Het genoemde terrein is langgerekt en ligt op de zogenaamde Vuijlcoop- se stroomrug die grofweg loopt van 't Goy/Wickenburg naar Vuylcoop/- Tull en 't Waal. Het middeleeuwse aardewerk wordt bij kasteel Vuylcoop aangetroffen, het Romeinse in de buurt van de Trip. Deze weg liep vanouds via Schonauwen tot aan de Schalkwijkse wetering. Aan de vele bochten te zien, betreft het een zeer oude weg, mogelijk zelfs nog daterend van voor de grote ontginningen. Enkele Badorfscherfjes (ca. 900), opgeraapt aan de voorzijde bij de ingang van het zwembad De Trip, zouden dit kunnen bevestigen. Het bovengenoemde middeleeuwse aardewerk bestaat hoofdzakelijk uit het zogenaamde steengoed (12e-13e eeuw) en Siegburgh-aardewerk (lae-15e eeuw). Dit is ook aangetroffen |
||||||
-30-
|
|||||||
op het terrein rondom de genoemde kastelen Vuylcoop en Schalkwijk.
Daar echter lopen de vondsten door tot in de negentiende eeuw. Aardewerk uit de beginperiode van de ontginningen. De meeste van de
terreinen met vondsten uit deze periode liggen dichtbij of aan de Schalkwijkse wetering. Volgens Heijmink Liesert kwam dat omdat de Schalkwijker wetering als ontginningsbasis was genomen (1). Dat lijkt logisch want Schalkwijk kende lintbebouwing helemaal van Vuylcoop tot aan de Heul bij de Lek toe. Toch is Dekker (2) het daar niet mee eens. In het speciale Schalkwijk-nummer dat gepland is voor december dit jaar, zal op deze vraag ongetwijfeld uitgebreid worden ingegaan. Een uitgebreid onderzoek naar de oudste bewoningssporen is nooit gedaan. Wel heeft onze eigen archeologische werkgroep op een enkel boerenerf detailonderzoek kunnen verrichten. Het oudste materiaal dat daar tot nu toe werd aangetroffen was Siegburgh-aardewerk. Ouder schervenmateriaal werd door de werkgroep in 1976 aangetroffen
bij het uitbaggeren van de Schalkwijkse wetering. Hier vond men:
-een stukje van 2x5 cm Pingsdorf (met een bruin vlekje!, 10e-13e eeuw)
-een stukje van 4x5 cm Andenne (lle-12e eeuw, zie afb. 11)
-div. stukken Steengoed (vroeg Siegburgh of Schinveld, 12e-l4e eeuw)
|
|||||||
w^ ^P
|
|||||||
afb. 10. Vondsten gedaan door de archeologische werk-
groep onder Brink 2 te Schalkwijk. Foto O.J. Wttewaal, |
|||||||
-31-
|
||||
-5 stukjes (2x3 en 3x5 cm) Paffrath met zandkorreltjes (12e-13e eeuw)
-21 stukken blauw-grijze kogelpotscherven (lae eeuw) -40 stukken Siegburgh (l4e-15e eeuw). Deze scherven kunnen vrij nauwkeurig gedateerd worden (3). Pingsdorf-
en Paffrath-aardewerk zijn kenmerkend voor de 12e eeuw. Andenne- aardewerk, waarvan in Schalkwijk tot nu toe slechts één stukje werd gevonden, bevatte een weinig loodglazuur. Dit Belgische aardewerk komt in de lage landen vooral in de 11e en 12e eeuw voor. Het is te herken- nen aan de licht bleekgele kleur met een duidelijke gele, willekeurige en wat afdruipende loodglazuurband op de schouder (4). Het is niet zonder meer zeker dat het aantreffen van 12e-eeuws aardewerk in de Schalkwijker wetering betekent dat er toen ook al mensen aan de wete- ring woonden. Immers: de wetering kan het van elders hebben aange- voerd. Hiermee zitten we weer bij de vraag: Schalkwijkerwetering ontginningsbasis: ja of nee? Ook in 1979 werd Andenne-aardewerk aangetroffen en wel onder de woning
van de heer H. Baas aan de Brink 2 te Schalkwijk. Het huidige maaiveld ligt daar thans 2aü cm boven N.A.P. Onder de fundering van de huidige woning (bakstenen met een maat van 27x13x6 cm) werd de fundering van een kleinere woning aangetroffen (bakstenen met een maat van 30x16x8). Deze oudere fundering lag 30 cm van de rooilijn van de latere funde- ring af. Onder de oudere fundering bevindt zich op 60 centimeter boven N.A.P. een ondoordringbare kleilaag die blijkbaar als keldervloer en funderingslaag dienst deed. Gezien de ondoordringbaarheid van deze laag is dit waarschijnlijk de oudste laag die door mensen is gebruikt. Op deze keldervloer werden een dierlijk bot, vermoedelijk van een schaap en stukjes Andenne-aardewerk gevonden, welke uit de 12e eeuw stammen (zie afb. 12). Tussen de oude en de nieuwe fundering werd een wijnvat met een Franse lelie erop aangetroffen, gevuld met rivierzand. Hierin bevond zich een stukje Siegburgh-aardewerk. Helaas was dieper graven om technische redenen niet mogelijk zodat niet zeker is of er zich in diepere lagen misschien nog ouder aardewerk bevond. Dit zou duidelijk kunnen maken of de Brink uit 12e eeuw stamt of misschien al wel uit de Romeinse tijd. Ook deze vondst heeft weer direct te maken met de reeds tweemaal genoemde vraag over de ontginningsbasis. Hope- lijk inspireren de gestelde vragen diverse auteurs om middels het insturen van een artikel hun licht te laten schijnen over de situatie in Schalkwijk 850 jaar geleden! F.H. Landzaat
|
||||
-32-
I noten:
I 1. Heijmink Liesert, P.M.: Schalkwijk, de geschiedenis van een
! stichts dorp, Schalkwijk, 1979.
j 2. Dekker, C: Het Krommerijngebied in de middeleeuwen, Zutphen, 1983
p. 253v.
' 3. Renaud, J.G.N.: "Middeleeuws Ceramiek", A.W.N. Monografie 3, Den I Haag, 1976, p. 10 n. Heide, G. van der: Graven naar het verleden, Teleac, Utrecht, 1972.
|
|||||||
•»»♦♦»»««»•♦»»#*»«»»«•♦
|
|||||||
SCHALKWIJK 850
|
|||||||
* Ter gelegenheid van het ruim 850-jarig bestaan van het ontgin- *
* ningsdorp Schalkwijk zal in de komende maanden o.l.v. de heer ♦
* F.H, Landzaat een tentoonstelling worden ingericht met ar- *
* cheologische vondsten uit het dorp vanaf het begin van onze ♦
* jaartelling tot in onze eeuw toe. Nadere aankondiging volgt via *
* de pers en in dit periodiek. •
* »
* Tevens heeft zich een initiatiefgroep gevormd om dit ruim 850- *
» jarig bestaan in het komende seizoen op creatieve en feestelij- * * ke manieren te herdenken. Deze groep bestaat voorlopig uit de *
* heren H. Baas, W. van den Heuvel, W. Kruijssen, F.H. Landzaat *
* en R.H. van der Ven. ledere Schalkwijker die ideeën heeft *
* en/of iets wil doen wordt uitgenodigd zich te melden bij de *
* heer H. Baas tel. 03409-1446. «
« • * Tenslotte roept de redactie auteurs op die bereid zijn een bij- *
* drage te leveren aan het speciale Schalkwijk-nummer, om z.s.m. *
* contact met haar op te nemen via tel. 03409-1580. ♦
« » |
|||||||