-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
20e jaargang                                        nummer 3                                    september 1986
Inhoud van dit nummer
M.S.F. Kemp: VINKENBURG EN HET BmGJE (2)
De vroegste geschiedenis van twee hofsteden in Odijk
D.R. Klootwijk: ENIGE OPMERKINGEN OMTRENT DE ONTGINNING VAN HET
CATTENBROECK
G.de Nie: Recentie: HENK REINOERSs BUNNIK
redactie-commissie
R. Butterman, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keyzer, Houten;
G. de Nie, Schalkwijk; H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy;
A. Graafhuis, Utrecht (erelid).
Eindredactie en redactie-adres
mevr. G. de Nie, Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
mevr. T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 25,- per jaar (studenten en scholieren: ƒ 12,50), over te maken op
rekeningnr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en
Lek', Rabobank Houten (postrekening van de bank: 214585).
-ocr page 2-
TT i>3(>'T
De vroegste geschiedenis van twee hofsteden in Odijk
5. Wat detailonderzoek oplevert
In hoofdstuk 2 werd gesteld dat vrijwel alle gebruikers van landerijen
in het Krommerijngebied wel één of meer percelen pachtten van de
kapittels of andere geestelijke instellingen in Utrecht. Het complex
goederen dat in gebruik was bij de pachters van Vinkenburg is daar een
prachtig voorbeeld van: afgezien van Beverweerd en de 4 morgen eigen
goed alsmede de la morgen van Jfr. van Culenborch, zijn er vier kerke-
lijke grondheren. Hoe vruchtbaar zou een combinatie van alle beschik-'
bare bronnen in relatie tot het raam zijn, dat uit de 16e-eeuwse
belastingcohieren naar voren was gekomen?
Beverweerd, 8 morgen en 1 morgen (74/80)
De oudste rekening van Beverweerd uit het jaar 1566 en' de bijbehorende
omschrijving van percelen uit 1568 (46a) geven aan dat Frans Cornelisz
8 morgen land gebruikt naast de hofstede Vinkenburg alsmede nog een
morgen, samen groot 8è morgen 2 hond en 76 roe, belendend boven: de
Vinkenburgsteeg en beneden: Jan Botter. In het manuaal van de Bever-
weerdse goederen van 1710 (47) wordt dit land aldus omschreven: "eerst
drie akkers behalve de Vinkenburgsteeg strekkende van de Heerweg naar
Odijk tot aan de gruppel en vandaar in de Vlowijkerwetering met vier
akkers en van deze Wetering tot aan het Achterzandpad naar Wijk met
vijf akkers en vandaar tot aan het weiland van de heer van Rijsenburg
insgelijks met vijf akkers, waarvan de laatste partij wordt genoemd de
Elskamp; belendend in het Noorden: Tibbe Willemsz van Schaik en ten
Zuiden: het kapittel van Sint Marie en Beverweerd". Het land blijkt
tiendplichtig deels aan Sint Servaas (namelijk van de weg tot aan het
Zandpad), deels (namelijk de Elskamp) aan Sint Pieters 'Groten Goy'.
Ten tijde van landmeter Verstrale's opmeting in 1631 was Bernt Huy-
bertsz gebruiker van dit land; in 1710 is de weduwe van Theunis Corsz
gebruikster 'ten Halven'. Het manuaal geeft tenslotte aan dat op 11
augustus 1715 dit land wordt overgedragen aan Theodorus Backer, schout
van Odijk (48). Op bijgaande kaarten (afbeelding 5) staan de
situaties uitgetekend in resp. 1631 en 1710. Bekend was dat dit land
van Beverweerd grensde aan de Vinkenburgsteeg, maar het heette óók te
liggen 'bezijden de hofstede Vinkenburg' - dit Vinkenburg moest dus
-ocr page 3-
-2-
-ocr page 4-
aan de andere kan liggen. Met de op de kaarten vermelde namen van de
heer Hackfordt in 1631 en Tibbe Willemsz van Schaik in 1710, meende
ikde eigenaren van de hofstede gevonden te hebben. Ten onrechte, naar
zou blijken. Overigens bleek dit land dus niet tiendplichtig te zijn
in de Valkenburgse tiend.
Vicarie in Sint Nicolaaskerk, 8 morgen (75)
Hoewel in het archief van de Sint Nicolaaskerk over deze vicarie niets
te vinden was, bleek dit perceel wel in de 15e-eeuwse registers van
het Morgengeld aanwezig:
lo34/6 Jan de Wit, eigenaar van 8 morgen; betaald her Henrick van
Santen.
1470 Vicarie Sint Nicolaas 8 morgen; betaald Jan Claesz.
In hoofdstuk 4 zagen we hoe bij de omschrijving van de hofstede
Vinkenburg in 1473, deze beneden grensde aan genoemde vicarie. Gebruik
makend van de ervaring dat in de vijftiende eeuwse belastingregisters
de percelen aan elkaar grenzend achter elkaar worden vermeld, was de
direct op dit perceel volgende inschrijving significant:
1434/6 Hubert Zoudenbalch, eigenaar van 11 morgen
1470 Frank van Ysselsteyn en Lubbert Snouck, 11 morgen (helaas
worden de gebruikers niet genoemd)
Wanneer heer Evert Zoudenbalch in 1473 de hofstede Vinkenburg, in de
hoefslag liggend voor 11 morgen, krijgt opgedragen, dan zijn blijkens
de acte de vorige eigenaren: Adriaan Freyse als getrouwd Hadewich
Franckendr. van Ysselsteyn en Aleyd, weduwe van Franck van Ysselsteyn.
Blijkens het artikel van Mevr. E.T. Suir (49) over de Utrechtse domka-
nunnik Evert Zoudenbalch waren de weduwe van Franck van Ysselsteyn en
Evert beide kinderen van Hubert Zoudenbalch welke in 1450 overleed.
Met andere woorden: Vinkenburg en misschien wel het hele goed Ten Hert
was oud familiebezit van de Zoudenbalch's en wij hadden de hofstede
teruggevonden in de oudste registers van het Morgengeld!
Tenslotte bleek er toch niet iets over de Vicarie in de Sint Nicolaas-
kerk te vinden. Bij de beschrijving van de 8+1 morgen van Beverweerd
waren wij een rijtje belenders/rechtsopvolgers tegengekomen, op welk
spoor nog even werd doorgezocht:
1568 Jan Botter
1631 de heer Hackfordt
1710 Tibbe Willemsz van Schaik.
Bij het zoeken naar de overgang Botter-Hackfort bleek via de klappers
van het notarieel archief in de stad Utrecht bij oppervlakkig onder-
-ocr page 5-
-4-
zoek het volgende: op 18 december 1609 (50) geeft Jufr. Agnieta Botter
van Snellenberch, weduwe van Floris Hackvoort, een vicarie in de Sint
Nicolaaskerk op het Sint Sebastiaansaltaar, na overlijden van heer
Johan Santvoort, aan haar zoon Jhr. Alphert Hackvoort. Bij acte van 4
november 1607 (51) protesteert Jfr. Henrica van Hemert, weduwe van Jan
Botter van Snellenberch, dat de "weduwe Hackforts" Jan's dochter, zich
de sleutels van het sterfhuis heeft toegeëigend. De belending 'Jan
Botter' in 1568 en die van 'de heer Hackfordt' in 1631, moeten derhal-
ve gelezen worden als 'vicarie Sint Nicolaaskerk'. Johan Botter van
Snellenberg wordt nog vermeld in 1579 als 'requirant' tegenover Frans
Cornelisz en Cornelis Dirckx beiden te Odijk als 'gerequireerden'
(52); terwijl bij de opsomming van Pastoriegoederen onder Odijk in
1582/5 vermeld staan "twee akkers bouwland in Frans Cornelis' bouwing
die Frans zelf gebruikt". Het land is altijd van de Pastorie te Odijk
geweest, maar nu onlangs 3 jaar geleden toegeëigend door ene Jan
Botter (53).
Ridderlijke Duitse Orde, 8 morgen (76)
De archieven van de Ridderlijke Duitse Orde zijn een buitengewoon
belangrijke bron, omdat op enkele hiaten na een doorlopende serie
rekeningen van ca. 1365 tot 1600 voorhanden is. Wanneer onder de
pachtlanden, behorend tot een hofstede of 'bouwing' zoals men in de
16e eeuw zei, een perceel van het Duitse Huis voorkomt, betekent dit
meestal dat we met grote waarschijnlijkheid de gebruikers tot in de
14e eeuw kunnen nagaan. Deze omstandigheid doet zich ook in ons geval
voor. Het betreffende land komt in de rekeningen voor als 7 morgen, 8
morgen, 9 morgen min li hond en gerekend voor 8 etc. Voor ons doel
zijn de achtereenvolgende gebruikers van belang (5^»):
1365-1379 Lambert van der Cule en Wouter (later Jan) Wtenweerde;
10 morgen
1380 Lamberts zoon van der Cule en Jan Utenweerde; 8 morgen
1381-1415 Jan van der Cule; 8 morgen
1425 Jan van der Kwl en Lambert zijn zoon; 8 morgen
1436 e.v. Lambert van der Kuul; dit is doorgehaald en er boven
staat: Jan Claesz 9 morgen aan 3 percelen
1434/6 en 1470 registers van het Morgengeld geven: Duitse Huis 8
morgen, betaald Jan Claesz
1484 nog vermeld: Jan Claesz
1488 e.v. Aart Jansz 9 morgen (min li hond welke in 1486 aan
Johan Trant waren gegeven)
-ocr page 6-
-5-
1510 Aart Jansz en Adriaen Dircksz 'zijn dochtersman'
1522-1539 Adriaan Dirksz (die dus ook in het register van het
Oudschildgeld over 1536 vermeld wordt!)
1547-1561 Cornelis Gherytsz
1564-1600 Frans Cornelisz
1600-1605 Jan Jansz Stoock
1608 Beernt Huybertss.
Hoogstwaarschijnlijk mogen wij in deze personen ook de gebruikers van
de Vinkenburg zien; dit geldt in ieder geval voor de zestiende eeuw en
een groot deel van de vijftiende eeuw, waar Johan Klaasz blijkens het
transport in 1473 gebruiker is van de 11 morgen van heer Evert Zouden-
balch.
In de rekeningen van 1408/1415 is de omschrijving van het land van het
CXjitse Huis als volgt: 7 morgen tussen de Woerdweg en de Trechtweg, 4
hond bij Gijsberts hofstede van Schadewijck en 2 hond achter Aleid van
Oostrum.
In 1533 in een pachtbrief van Adriaan Dirksz luidt de omschrijving als
volgt (55): 8 morgen aan drie percelen:
a) een stuk land belendend boven: Gerrit Knijff, beneden Jfr. van
Rijn Evert Zoudenbalchszuster - strekkende van de Odijkerweg
tot de Trechtweg
b) een stuk land boven: vikarie van de Oom, beneden: Vikarie van
Sint Jan, strekkende van het Toepad tot aan land dat aan de
Bekeerde Susteren toebehoorde en dat Adriaan Dircksz nu 'aan
zich gekocht heeft'
c) stuk land boven: Vikarie van de Dom, beneden: Jacob Jan Lub-
bertss int Goy, strekkende van de Vlowijkerweg tot de Vlowij-
kerwetering.
In 1550 in een pachtbrief van Cornelis Gerritsz heet het (56):
a) 3 morgen, waarboven landen die Claas Adriaansz gebruikt van
Mr. Jasper van der Berch, beneden: Duitse Huis met land dat
Willem Woutersz gebruikt.
b) land belendend boven: Jfr. van Culenborch (is doorgehaald en
verbeterd in 'Vikarie Sint Niclaes te Oudmunster')
c) 1 morgen ten Noorden waarvan belendend Herbert Hubertsz (wat
ook is doorgehaald en verbeterd in 'Jan Herbertsz') met Eerst
Daemesz.
Vermoedelijk grensde althans een deel van het land van het Duitse Huis
aan Vinkenburg, namelijk daar waar de omschrijving luidt: Jfr. van
Rijn Evert Zoudenbalchszuster (1533) en de Jfr. van Culenborch/Jhr.
-ocr page 7-
-6-
Oan van Culenborch (1550), belendingen die kennelijk slaan op perceel
nr. 78, het 'eigenlijke' Vinkenburg.
Convent van Bethlehem, 6 morgen (77)
De geschiedenis van dit perceel is ook tot de eerste helft van de 15e
eeuw terug te voeren. De verschillende gegevens worden hieronder
chronologisch weergegeven:
1434/6 Geryt van Rijn eigenaar van 6 morgen; bet. her Henrick van
Santen (morgengeld)
1444/6 Gerikt van Rijn c.s. transporteert 6 morgen op de Susteren
van de Wijngaart en het Convent van Bethlehem (voor wie
optreedt her Henrick van Santen. De belendingen zijn bo-
ven: Henrick van Renen, borger te Utrecht en beneden het
Duitse Huis (57)
1463 20/3 Convent van Onze Lieve Vrouwe in de Zon bij de Wijn-
gaard verklaart vroeger gemeenschappelijk met Convent van
Bethlehem te hebben gehad 6 morgen, belendend boven: Jan
de Wit en beneden: het Duitse Huis met land dat Jan Claesz
en zijn kinderen nu gebruiken. Dit land behoort nu geheel
aan het Convent van Bethlehem (58).
1470 Convent van Bethlehem, 6 morgen, bet. Jan Claesz (Morgen-
geld)
1536 Adriaan Dirksz gebruikt 6 morgen van het Convent van Beth-
lehem (Oudschildgeld)
1582/5 Frans Cornelisz gebruikt 5 morgen in Odijkergoyer (belen-
dend als 1444!) van het convent van Bethlehem ingaande
1572 (59)
1607/8 In de helaas niet ver teruggaande rekening van het convent
wordt voor het laatst Jan Stoock als gebruiker genoemd
(60)
1609/61 Bernt Huybertss is pachter; in 1661 heet hij Bernt Huy-
bertsz van vinkenburg
1662/7 Huybert Berntsz van Vinkenburg is pachter
1668 Jan Cornelisz Keyser, Arien Berntsz van Odijck (kennelijk
Huybert's broer, bakker te Utrecht) en Arie Gerritsz van
Overdam zijn pachters (61)
Ook hier dus weer bevestiging van het beeld van opeenvolgende gebrui-
kers van de hofstede Vinkenburg - van Jan Claesz tot aan leden van de
familie van Vinkenburg - zoals wij dat uit andere bronnen al hadden
gekregen.
-ocr page 8-
-7-
De kerk te Odijk, ws. 2 morgen (79)
Bij de opsomming van de kerkegoederen te Odijk in 1582/5, blijkt Frans
Cornelisz 2 morgen weiland te gebruiken voor 5 gulden (62); ook is er
sprake van de reeds genoemde twee akkers bouwland gelegen in zijn
'bouwing' die Frans zelf gebruikt en waarop Jan Botter aanspraak
meende te maken.
In de oudste kerkerekeningen van Odijk wordt Bernt Huybertsz aan
het begin van de 17e eeuw ook vermeld: dit land zal dus wel in gebruik
zijn gebleven bij de pachters van Vinkenburg (63).
*?"*^.-.} Jitj..^- l..,4- X;.-*»- ,:■).■■>H~C tf'^^Y/i irt - ,*{
•^ •.,,. 1...,»— -.->- -,>»,»(.—J.-".. \^'^. r ■ ^.-..- V^ .-,.,, .,.•'- i',ï».>—
-irt-.s-".;.-^-^ .--• ^.■.•.-,- "^^,-t,.-.!—-Jrt..-.<.*- ';"?'«*>^#
^ _•• ■ -■' > ■                    '-■■''-/^ ■ ---'ii'^''*-'^^ l-.>i-JJ.^é
----,~.^ l-.v-i i\2'"-- ~ i' '^",'"''' " ' '^"^ ^"" ('■ ■" ^"^ ^' "—-*
''.....~) -i'-.'.'.s I-i- ffrrf- ■,-7T|'-'^' ■,-"■.' ', '^' >.. ->4"'J>;•Tl^•.'SW-_
^ .- .,.~ —: , L-,'..-'>.} .;-,■■ Kin?i^..,...S.^Tf-"^^
^ '•...... -#1
s
cifb. 6. Akte van verhuring van kerkeland te Odijk aan
Cornelis Thonisz van Wijkersloot (1627 maart 8/10)
onaertekena o.a. door de predikant Mindenus, de schout
Anthonis Cornelisz Verbourch (op het Burgje) en schepen
Bernt Hubertss (op Vinkenburg). RAU, Archief Hervormde
Gemeente Odijk nr. 128.
-ocr page 9-
-8-
Het klooster Sint Servaas, 4 morgen (81)
Dit perceel kon eveneens in de 15e-eeuwse registers van Morgengeld
worden teruggevonden, dankzij de vermelding in 1533 van land toebeho-
rend aan de Bekeerde Susteren dat Adriaan Dirksz van hen had gekocht
(zie hierboven, de beschrijving van 8 morgen van het Duitse Huis). De
vermeldingen volgen hieronder chronologisch:
143a/6 Gerrit van Zuilen, eigenaar van 3 morgen (Morgengeld)
1470 Susteren in de Wijngaard, 3 morgen (Morgengeld)
1533 "land dat Adriaan Dirksz van de Bekeerde Zusters heeft ge-
kocht"
1536 Adriaan Dirksz, 4 morgen van hem zelf (Oudschildgeld)
1569 17/1 Cornelis Gerritsz wonend op de Heemstede en Anthonia
Roetersdr, echtelieden transporteren een rente aan Frans
Cornelisz en Adriana zijn vrouw uit 3 morgen en een akker
van 5 hond, strekkende van de Stadweg tot land van het
Duitse Huis; belendend boven: de kerk van Odijk en beneden:
Zielpriesters van Sint Marie. Op dezelfde dag draagt Frans
Cornelis dit land over aan de rentmeester van Sint Servaas
(6a) (oudste schepenregister van Odijk)
1582/5 Sint Servaas heeft te Odijk 3 morgen 4 hond (omschreven
als in 1569) waarvan gebruiker is Frans Cornelisz die het
huurt voor 9 jaar, ingaande 1580 voor ƒ 15 jaarlijks (65)
1600 Frans Cornelisz gebruikt 4 morgen van Sint Servaas (oud-
schildgeld)
1619 Bert Huybertsz te Odijk ontvangt van Sint Servaas 4 morgen
aldaar in huur (66)
1669 Een steekproef in de rekening van de abdij van Sint Servaas
gaf voor dit jaar: Wed. Huybert Berntsz huur 4 morgen te
Odijk voor 6 jaar.
De Cornelis Gerritsz wonend op de Heemstede welke in 1569 een rente
uit 3 morgen 4 hond opdraagt, is waarschijnlijk dezelfde als de Corne-
lis Gerritsz die blijkens de rekeningen van het Duitse Huis de voor-
ganger van Frans Cornelisz op Vinkenburg ca. was. Cornelis zal dit
land hetzij gekocht, hetzij geërfd hebben van Adriaan Dirksz. Hij komt
ook voor met de naam Overdam (67). Gezien de op elkaar aansluitende
patronymica is het verleidelijk in Cornelis Gerritsz de vader te zien
van Frans Cornelisz, ook al omdat zij na elkaar op Vinkenburg zitten.
Toch bleek dat vermoeden onjuist (68); een bewijs te meer hoe voor-
zichtig men moet zijn met het trekken van genealogische conclusies uit
dit soort gegevens!
-ocr page 10-
-9-
Deze gedetailleerde bespreking van de percelen die samen met de Vin-
kenburg eeuwenlang werden bewerkt, leverde een aardig beeld op van de
bewoners en de landerijen die zij gebruikten. Vinkenburg was terugge-
vonden in de registers van Morgengeld van 1436 en 1470 met als vroegst
bekende eigenaar Hubert Zoudenbalch, de vader van de domkanunnik
Evert. De samenhang tussen verschillende percelen die in de 16e eeuw
en later nog bestond, kon ook voor de 15e eeuw worden aangetoond. En
tenslotte was de plaats waar Vinkenburg moest hebben gelegen toch bij
benadering gevonden: gerekend en gemeten vanaf de Vinkenburgsteeg was
er dus eerst de 8 morgen van Beverweerd, daarnaast lagen 8 morgen van
een Vicarie in de Sint Nicolaaskerk en dan zou daar Vinkenburg moeten
liggen. Was het mogelijk nog dichterbij te komen?
6. Het goed Ten Hert
Het oudste schepenregister van Odijk bleek andermaal een verrassing in
zich te bergen: op 20 mei 1581 hypothekeert en transporteert Johan van
Culemborch met zijn echtgenote een deel van 20 morgen 1 hond en 80
schaft namelijk
5i morgen en 2 hond welke de kopers Jan Gijsbertsz en
Willemtgen zijn huisvrouw laatst hadden gebruikt (69). In de akte
wordt gesteld dat dit land valt onder genoemde 20 m 1 h 80 s volgens
eigendomsbrief van 1456 Sint Ponciaensdach, welke brief van waarde
blijft uitgezonderd deze 5i morgen en 2 hond. Wij vonden dit perceel
terug in de register van Oudschildgeld over 1536 en 1600 (70) en wel
als nummer 82, het eerste van een complex van negen stukken land in
1536 bebouwd door Gijsbert Aartsz Weduwe:
1536 Jfr. van Rijn 6 m, br Gijsbert Aartsweduwe
1600 Bartholomeus Claesz 5i en
Willem Jansz snijder i m, gebruiken zelf.
Blijkens het schepentrouwboek van Utrecht huwden aldaar op 13 juli
1594 Meus Claes Henrickx in de Leechweijde met Willemtgen Thonisdr.
weduwe van Jan Gijsbertsz te Odijk (71). Nu is het om te beginnen
opvallend dat óók in de akte van 1473 sprake is van 20 morgen 1 hond
en 80 schaft! Deze overeenkomende precieze bepaling geeft aan dat wij
met exact hetzelfde land te doen hebben. De eigendomsbrief voor Evert
Zoudenbalch noemt deze 20 m 1 h 80 s 'onderdeyld in 48 morgen gen. het
goet then Herte, aen 9 stucken' welke alle nader worden gespecificeerd
(wij vermelden de belendingen alleen voor zover in het kader van ons
onderzoek van belang):
i morgen in Goer, gebruiker Geryt Zoudenbalch
17i morgen in twee percelen, waarvan Geryt Zoudenbalch lli morgen
en Willem Hermansz 6 morgen gebruikt
-ocr page 11-
-10-
17 hond, gebruikt door Jacob Aartsz
9 hond, gebruikt door Jacob Aartsz
5i morgen 2 hond, boven: Willem van Wesel, beneden Oudmunster,
in gebruik bij Jacob Aartsz
6  hond, gebruikt door Jacob Aartsz
7  morgen, gebruikt door Johan Claesz
1 akker van 4 hond over de Wetering, br. Johan Claesz
de hofstede "tot Wynckenborch" groot 11 morgen, gebruikt door
Johan Claesz.
Het totaal van deze negen percelen is precies 47 morgen 5 hond, het
goed Ten Hert omvatte dus drie hoeven. De 5i m 2 h die in 1581 worden
overgedragen aan Jan Gijsbertsz c.u. (72) herkennen we moeiteloos in
bovenstaande opsomming. Het lijkt nu wel zeer waarschijnlijk dat tot
de 20 morgen 1 hond 80 schaft ook moet hebben behoord de hofstede Vin-
kenburg - gerekend voor de hoefslag 11 morgen (zo ook in het Morgen-
geld 15e eeuw) voor het Oudschildgeld 14 morgen; 14+5 morgen en 5
hond is vrijwel 20 morgen!
Helaas laat zich het hele goed Ten Hert in Odijk nog niet in de vijf-
tiende eeuwse registers terugvinden, zij het waarschijnlijk wel het
grootste gedeelte:
1434/6 Hubert Zoudenbalch                                11 morgen (VINKENBURG!)
het goed ten Hert                                    9 morgen
Hubert Zoudenbalch                                  6 morgen
Hubert Zoudenbalch                                10 morgen
1470 Frank van Yselsteyn                                                    (VINKENBURG!)
en Lubbert Snoeck                                   11 morgen br. Jan Claesz
het goed ten Hert                                    9 morgen
Frank van Yselsteyn
(erboven: Geryt Jacob Aarntsz in Tollestege)
en Lubbert Snoeck
                                    6 morgen
Hubert Zoudenbalch                              10 morgen (deze was toen
al lang overleden: de verhoudingen waren kennelijk des-
tijds al niet geheel helder)
Er bleken nog drie eerdere eigenaren voor Hubert Zoudenbalch met grote
waarschijnlijkheid genoemd te kunnen worden. Blijkens de omschrijving
van het hele goed Ten Hert in 1473 kwam drie maal de belending 'Oud-
munster' voor; de vraag rees of er pachtbrieven van Oudmunster uit die
tijd bewaard waren gebleven. Dat bleek het geval^ In 1418 pachtte
Aalbert van Strymaat 11 morgen van Oudmunster (73) waarvan o.a. 8
morgen boven: Gherit Zoudenbalchs erfg en 2 morgen boven: Gherit
-ocr page 12-
-11-
Zoudenbalchs erfg. In 1372 pachtte Gherid van den Riin Gherytss de-
zelfde 11 morgen (74) waarvan 8 morgen boven: Ghisebrecht van den
Herte
en 2 morgen boven: idem. Tenslotte gebruikt ca 1350 Wouter Uten
Bogaerde deze 11 morgen van Oudmunster (75) en dan is de belending bij
genoemde 8 en 2 morgen: Jacob van den Herte, burger van Utrecht!
In litl3 (76) belooft het Convent van Minderbroeders te Utrecht aan
Gerrit Zoudenbalch dat zij 'jaerlickx memorie doen sullen Tyman
Soudenbalchs syns Vaders, ende Joncfrou Peternellen syns moeders, ende
Gysbert van der Hart syns neven.
Volgens het al eerder genoemde artikel van Mevrouw Suir over Evert
Zoudenbalch was deze Gerrit Tymansz Zoudenbalch diens grootvader. Het
ligt voor de hand aan te nemen dat het goed Ten Hert via 'neef'
Gijsbert van den Herte in de familie kwam; een zo lucratief bezit
verschafte hem ook een plaats in de memorie van de familie Zouden-
balch...
7. een kaart met daarop: Vinkenburg
Hebben wij ons totnogtoe voornamelijk met materiaal uit de zestiende
eeuw en vroeger bezig gehouden, er was nog één kans dat jongere gege-
vens iets naders konden vertellen over de plaats waar Vinkenburg ge-
zocht moet worden. Die ene kans werd met succes benut (al zal er wel-
licht in de toekomst nog het een en ander aan toegevoegd kunnen wor-
den): er kwam een kaart tevoorschijn uit totaal onverwachte hoek waar-
op Vinkenburg in de vorm van een boerderijtje staat getekend (afb. 7)
Uit het Manuaal van de goederen van Beverweerd bleek, dat een Tibbe
Willemsz van Schaik omstreeks 1710 nogal wat land in üdijk in eigendom
bezat, waaronder ook in de onmiddellijke nabijheid van Vinkenburg (zie
hoofdstuk 5, bespreking van het land van Beverweerd). Na het
overlijden van Tibbe van Schaik machtigt diens enige zoon en erfgenaam
Eerst Tibbensz van Schaik op 29 juli 1723 iemand om voor het gerecht
van Odijk over te dragen aan de heer Gerard Breijer in totaal 51i
morgen land voor de som van ƒ 5700,- (77). De omschrijving van de eer-
ste twee percelen luidt als volgt: 4 morgen schoon weiland achter de
hofstede van Oudmunster en gebruikt door Annichje, weduwe van Claas
Willemsz van der Aa (een 'soort' schoonzuster, want Tibbe van SChaik
was gehuwd geweest met Bartha Claasdr. van Swesereng die weduwe was
van Willem Gerritsz van der Aa (78)!) en 14 morgen bouwland ook bij de
voorss hofstede gelegen
, met gebruikster alsvoren. Zou deze 14 morgen
met daarop de hofstede Vinkenburg zijn? Dan zou dit allodiale en
daarom zo moeilijk grijpbare goed (deels) ook aan land van Oudmunster
-ocr page 13-
-12-
^
%>,
'r^-
VL~^. ...,,„.i,.,jié«..,.
^
=r-j*
^
afb. 7. Kaart van 11 morgen land van Oudmunster te Odijk
(1598). RAU, top. Atlas OM 933 fol 12.
vergroting van "Vinkenburg"
-ocr page 14-
1» X ■ --":■/<■ \i /
■•■•*•
-•'                                                                                                                                                                               '• ' ■ ■ ■ '--Jl ',                                                                                                          ■'.
. ,. •• . :. • .: ■•■« •-. <..'              - -^^vV*                                                 ;
afh. 8. Topografische kaart met daarop bij benadering ae
plaats waar Vinkenburg gelegen moet hebben.
grenzen. De topografische afdeling op het Rijksarchief te Utrecht
bleek de ontknoping van ons recherchewerk in petto te hebben in de
vorm van een kaart van land toebehorend aan het kapittel van Oudmun-
ster (79). Deze kaart van in totaal 10 morgen 193 roe onder Odijk is
getekend door landmeter Jan Rutgersz van der Berch en gedateerd 13 mei
1598. hij laat zien dat perceel A, groot 2 morgen 318 roe, Noordwest
grenst aan de Prins van Bueren (=dan eigenaar van Beverweerd) en
Zuidoost aan Jan van Collenberch. En alsof dat nog niet genoeg is, to-
rent boven deze belending uit een getekende boerderij met wat bomen,
waarnaast duidelijk herkenbaar staat Frans Cornelisz!
De hofstede Vinkenburg moet evenals Terborch in de onmiddellijke
nabijheid van de Vlowijkerwetering worden gezocht. Daarbij liggen
beide hofsteden ongeveer even ver van de Vinkenburgsteeg; Terborch ten
zuiden van die steeg en Vinkenburg ten noorden. Geen wonder dat iden-
tificatie van beide hofsteden met 'burg' in de naam, moeilijkheden
opleverde!
Naar het ontstaan van deze namen blijft het gissen. Terborch alias het
huis van Willem van Odijk (volgens Dekker misschien een late meier)
zou wel eens een echte oude burg kunnen zijn geweest, een versterkt
stenen huis dat al vroeg centrum was van de nederzetting Odijk. Vin-
-ocr page 15-
-l4-
kenburg acht ik eerder een nieuwlichter: echt iets voor aanzienlijke
'stadjers' (de Zoudenbalch's!) die op steenworp van de oude burg hun,
ook niet onaardige, buitenplaats met een voorname naam tooien. Maar:
misschien heeft denaam ook te maken met heer Herman Vinke, kanunnik
van Sint Jan, die volgens akte van 1337 (80) een altaar had aan 4|
morgen in de Gheer te Odijk ... of met het huis Vinkenburg te Utrecht.
Gelukkig wordt niet alles in één keer gevonden!
M.S.F. Kemp.
noten:
46a. Fin. Inst. 102
47. Archief Beverweerd 186
48. Dit zal wel omtrent de 9 a 10 morgen zijn welke de administrateur
van de boedel van Theodorus Backer transporteert op de heer van
Incourt (=de heer van Rijsenburg) 1726 juli 8 (GAU II 1711).
Volgens de rekeningen van 'de kerk te Odijk is Backer aldaar in
1725 overleden blijkens de volgende inschrijving: "1725 september
13 Theodorus Backer schout van Odijk voor vier poosen luijden, tot
Utrecht begraven 2-8-0" (Herv. Gemeente Odijk 129)
49. als no. 35
50. GAU, 001a003 fol 93
51. GAU, U003a017 fol 45vso
52. RA 154-3 1579 november 3
53. SvU 937a fol CXIIII
54. RDO 646 manualen van de renten 1365-1379
RDO 880 rekeningen                          1373-1617 (87 delen, enkele hiaten)
Het beeld van de 17e eeuw kan als volgt gecompleteerd worden:
1622 februari 15 Bernt Huybertsz te Odijk ontvangt 8 morgen die
hij laatst had (RDO 883-1)
1657 januari 22 Adriaan Berntsz vanwege Bernt Huybertsz zijn vader
8 morgen aldaar (RDO 883-2 fol 54)
1662 oktober 13 Huybert Berntsz i.p.v. zijn zaliger Vader 8 morgen
alsvoren (RDO 883-2 fol 54)
1669 maart 13 Jan Philipsz te Odijk 8 morgen aldaar die Huybert
Berntsz laatst had (RDO 883-2 fol 108)
55. RDO 1181; 1533 januari 3
56. RDO 1181; 1550 januari 11
57. GAU Bew. Arch. I 1099
58. GAU Bew. Arch. I 1303
-ocr page 16-
-15-
59. SvU 937-1
60. GAU Bew. Arch. II 1276
61. idem
62. als noot 53
63. Archief Hervormde gemeente Odijk 128: Bernt Huybertsz betaalt 1626
6 gulden 5 stuivers voor de huur van de Elskamp, groot 2 morgen,
de kerk toebehorend. Hij wordt 1657 voor het laatst in de reke-
ningen vermeld; in 1658 voor het eerst: Huybert Berntsz (niet
verder vervolgd). In dit nummer vindt men overigens op fol. 16
naast elkaar de handtekeningen van Anthonis Cornelisz Verbourch,
schout en Berndt Hubertss, kerkmeester - de bewoners dus van
respectievelijk Ter Borch en Vinkenburg! (1627, zie afbeelding 9)
64. RA 1345-X fol 136/7
65. SvU 937
66. RA 227-3; 1619 maart 9
67. Bv. 1569 januari 17 (GAU 705 fol 32, 33) Jan Reyersz de Jonge,
timmerman en burger te Utrecht x Marichgen transporteren op Corne-
lis Gerritsz Overdam x Anthonia Roetersdr zijn stiefvader en
moeder, een huis.
1571 juni 16 (Sint Pieter 1097) Cornelis Gerritsz Overdam, wonend
in het Overeind van Jutfaas etc.
68. Frans Cornelisz is de zoon van Cornelis Aalbertsz te Bunnik zoals
blijkt uit het volgende: GAU Bew. Arch. II 707, rekeningen van de
Sint Nicolaaskerk - 1562/3 ontvangen van een rentebrief 'die van
ons kerckenwege beleyt is op enen genaemt Frans Corneliss wonend
Odijck ende Cornelis Aelbertss sijn vader wonend Bunnick als
borge'. Vergelijk ook RA 13a5-X fol 69: 1580 januari 18 Frans
Cornelisz te Odijk principaal en Cornelis Cornelisz zijn broer te
Bunnik borg etc. Deze broer Cornelis gebruikt 1600 als Cornelis
Cornelis Aalbertss ca 40 morgen land in Bunnik (Fin. Inst. 1676)
69. RA 1345-X fol 171VS0, 172
70. Resp. SvU U3 en Fin. Inst. 1676
71. Meeus Claasz is de stamvader geworden van de Odijkse tak van een
familie van Swesereng; wij zien zijn kleindochter Bartha later
gehuwd met Tibbe Willemsz van Schaik uit wiens boedel in 1723 o.a.
de Vinkenburg wordt verkocht (zie noot 78)
72. als noot 69
73. Oudmunster 1244; 1418 juni 23
74. Oudmunster 1244; 1372 juni 17
75. Oudmunster 934 fol XXIXvso
-ocr page 17-
-16-
76. 1413 woensdag na Sint Bonifaciusdag. In extenso te vinden in:
Anthonius Mattheus: Fundationes et fata Ecclesiarum etc, Leiden
170a; pag 249, 250
77. U 1753001 fol 106; 51i M Odijk + 4 M Galecop.
78. volgens vriendelijke mededeling van wijlen de heer A. Pastoors te
Utrecht:
I. Willem Hermansz van Schaik wonend buiten Tollesteeg tr.
Utrecht 1655 (proclamaties)
Lijsbeth Tibben Ohros, weduwe van Willem Gerritsz. Zij over-
lijdt kort voor 1678. Hij heeft in erfpacht een huis gen. de
Engel in Tolsteeg (Notaris Leechburch 1678 30/11) en
transporteert 12 morgen op Rijsbrug 3 maart 1674. Eén zoon:
II. Tibbe Willemsz van Schaik sterft mei 1718; boedelscheiding 8
oktober 1718 Notaris J. Woertman (Ul44a005 fol 202) trouwt
Bartha Claasdr van Swesereng, weduwe Willem Gerritsz van der
Aa; enige zoon en erfgenaam:
III. Eerst Tibbensz van Schaik, woont 1723 Odijk (U175a001 fol. 106
29/7 1723); transporteert o.a. de Vinkenburg etc.
79. Oudmunster 933 fol. 12, 1598 maart 13 (zie afb. 8) Dit is dus de
11 morgen van Oudmunster waar naastgeland is ca 1350 Jacob van der
Hert en in 1372 Ghisebrecht van der Hert. Op deze kaart lezen we
dus "naast gelant Jan van Collenberch". Aanvankelijk identificeer-
de ik deze Jan van Collenberch met een Jan van Culenburch, hetgeen
onjuist blijkt (ook het register van Oudschildgeld spreekt in 1536
van 'Jfr. van Culenborch'). Deze "van Culenborch's" konden door
A.W.E. Dek in zijn artikel over de Van Culemborg's evenmin ge-
plaatst worden: Hij vermeldt hen aan het eind van artikelals niet
aan te sluiten (Maandblad Ned. Leeuw XCII kolom 115)
Dek noemt Jan van Culenborch die zijn vrouw Mary Jansdr. van Rijn
50 gulden vermaakt uit het goed Hagenauwen in 1519, dit moet dus
de 'Jfr. van Rijn' zijn welke wij in belendingen tegenkwamen. In
hetzelfde maandblad publiceerde Mr. A.J. Kronenberg drie jaar
eerder een stamreeks Van Colenberch waar onder generatie V genoemd
wordt: Jan van Colenberch, geb. ca 1470, schepen etc. te Utrecht
die tr. 1) voor 1512 Tymanna van Huchtenbroeck Aelbertsdr en 2)
voor 1519 Maria van Rijn, dochter van Jan van Rijn en Maria
Zoudenbalch
(Ned. Leeuw LXXXIX kol. 250/2). Hiermee is het raadsel
van deze Van Culenborch's opgelost: het zijn van Co(l)lenberch's!
Terwijl tevens de rechtsopvolging van de eigenaren van
'Vinkenburg' nu geheel gereconstrueerd kon worden:
-ocr page 18-
-17-
ca 1350 Jacob van der Hert
1372 Ghisebrecht van der Hert
ca lal3 Gherit Zoudenbalch, na de vorige, zijn 'neef'
tot 1450 Hubert Zoudenbalch Gheritsz
ca 1473 heer Evert Zoudenbalch
ca 1500 Jan van Rijn als gehuwd Maria Zoudenbalch
1519 Jan van Colenberch als gehuwd Maria Jansdr. van Rijn
1536 Juffrouw van Rijn
ca 1600 haar zoon (of kleinzoon?) Jan van Colenberch.
Helaas kon uit het artikel van mevr. Suir over heer Evert Zouden-
balch niet opgemaakt worden wat de plaats is van Maria Zoudenbalch
t.o.v. heer Evert, maar dit moet via Booth's handschriften te vin-
den zijn.
Door vriendelijke mededeling van Mr. K. van Schaik te Utrecht is
er tenslotte, na afsluiting van dit artikel, nóg een akte boven
water gekomen die bij verder onderzoek van belang is: nl. de
feitelijke publieke verkoop in 1723 van 4l morgen land te Odijk en
Galekop waaronder 'de' l4 morgen, mèt omschrijving (U142a003) fol.
158 ev) l4 morgen bouwland te Odijk in verschillende percelen:
a) 7 M strekkende van de Voordijk over de Vlowijkerwetering tot
aan het Achterzandpad, N: Oudmunster + de heer Gentman, Z:
Duitse huis.
b) 2 M strekkende geheel alsboven, N: Scholasterij van de Dom, Z:
de heer van Beverweerd
c) 3i M strekkende van land van de heer van Beverweerd over de
Vlowijkerwetering tot het Achterzandpad, N: Oudmunster + de
heer van Beverweerd, Z: De heer van Rijsenburg met Sint Servaas
d) li M strekkende van de Voordijk over Vlowijkerwetering tot land
van de heer van Beverweerd, N. de heer van Beverweerd zelf + de
heer Gentman, Z: de heer van Beverweerd - welke percelen,
vernuurd aan de weduwe van Claas Willemsz van der Aa, worden
verkocht aan Johan Tilberg voor ƒ 1400,-. Wellicht dat deze
akte er toe bijdraagt dat in de toekomst Vinkenburg in het he-
dendaagse Odijk exact kan worden aangewezen!
80. Sint Jan 1240
-ocr page 19-
-18-
Enige opmerkingen omtrent de ontginning van het Cattenbroek
Het Cattenbroeck, gelegen tussen Bunnik en Zeist, was een deel van de
grotere cope-ontginning Stoetwegen-Cattenbroeck. Het ontginningsgebied
Cattenbroek vereenzelvigen we in onderstaand artikel met het -vermoe-
delijk- evenoude gerechtsgebied Cattenbroeck.
Het gebied wordt begrensd -zie schetskaart 1- door het Zeisteroever in
het noorden en de Groene Wech in het zuiden. De beide andere zijden
worden gevormd door de evenwijdig aan elkaar lopende Hakswetering en
de Koppeldijk, die beiden -afwijkend van de normale copeontginning- in
het noordelijk deel in de richting een lichte afwijking naar rechts
vertonen.
Tot dit gebied wordt in de middeleeuwen ook gerekend de veel oudere
Cockardshoeve, een mini-gerechtje. Deze hoeve is door meerdere schrij-
vers besproken, o.a. door Dekker (1). De hoeve wordt al in 1314 ge-
noemd, ruim vóór de ontginning van het Cattenbroek (2). De vooruit-
geschoven ligging van de hoeve zal later de percelering van het Cat-
tenbroeck beïnvloeden.
Cattenbroeck vóór de ontginning
Het Cattenbroeck zag er vóór de ontginning heel anders uit dan nu het
geval is. Het land vertoonde meer relief en het lag hoger. Het gebied
heeft in de natte tijd als boezem gediend voor de toevloed van water
van de nog niet afgedamde Rijn en van de Heuvelrug. Dit water zal zich
verzameld hebben in de omgeving van de tegenwoordige Hakswetering en
afgevoerd zijn via de oude loop van de Kouwenhovensewetering (3). Het
land was een lege wildernis, onland dus, maar bepaald niet nutteloos
voor de omwonenden. Zij konden er hun vee laten grazen, riet, biezen
en rijshout halen, groenschollen steken voor de bemesting van hun lan-
derijen en klei verzamelen voor het dichten van schuren en woningen.
Op de hogere, begroeide gedeelten konden zij in hun behoefte aan
brandhout en geriefhout voor de reparatie van hun landbouwwerktuigen
voorzien. Zij zullen er zeker ook wel wild tegengekomen zijn.
In het gebied lagen gedeeltelijk verlande of dichtgeslibde restgeulen.
Deze zijn op schetskaart 1 schematisch weergegeven (4). Bij de ontgin-
ning van het Cattenbroeck beïnvloedden deze geulen op enkele plaatsen
nadrukkelijk de percelering. Dit is, bij de op de'schetskaart genum-
merde plaatsen, zelfs op monderne kaarten en luchtfoto's te zien. De
-ocr page 20-
-19-
afb. L
Zeisteroever
r.rijgakker
Schetskaart naar 1) J. van Oiepenem {\(A^)
2) H.J.A. Berdendsen, genese Landschap "Cj
Zuid-UirechL, kaart
a.                  Stoeii-egen
Vrouwenkloosier naest gelant „,., , O
^ BlikkenBurg
restgeul, die bij 3) op het terrein van de Niënhoff kwam, is op dat
landgoed zelfs nu nog watervoerend. De geul werd daar recentelijk door
het Utrechts Landschap geschoond en van een attractieve brug voorzien.
-ocr page 21-
-20-
Het waren deze elementen die, in balans, het karakter van dit land-
schap bepaalden. Als straks de mens, door de ontginning van dit gebied
die balans verbreekt, zal dit, naast de winning van het begeerde
nieuwe land, ook onvoorziene en vaak onwelkome gevolgen hebben.
De ontginning van Cattenbroeck
Voorbereidingen.
De ontginning van het Cattenbroeck was pas mogelijk
na 1122. In dat jaar werd de Rijn bij Wijk bij Duurstede afgedamd (5)
en bleef men voortaan gespaard voor de jaarlijkse overstromingen van
deze grillige rivier. Men moet direct na 1122 met de ontginning een
aanvang gemaakt hebben, anders was de schenking van de synodale rech-
ten over het broek bij Zeist aan de Domproost in 1126 een zinloos
gebaar. Terwijl men vroeger door verbranden van bos vrij simpel aan
cultuurgrond kwam, ondervond men bij de ontginning van moeras en broek
veel groter tegenstand. Zo'n ontginning eiste een professionele aan-
pak, waarvoor een gedegen organisatie, aanzienlijke technische kennis
en zware kapitaalsinvestering vereist waren.
De neiging om wildernis te ontginnen werd in de 12e eeuw versterkt
door een aantal factoren: om te beginnen was er in die periode een
sterke toename van de bevolking. In het starre domaniale systeem was
toen niet meer voor allen emplooi te vinden. De "boventalligen" waren
er tuk op nieuw land te krijgen. Bovendien gingen de graanprijzen in
die tijd flink omhoog. En tegelijkertijd zaten de grote landeigenaars,
kerk, kloosters en adel met het gegeven dat ze tot nu toe van hun
uitgestrekte grondbezit maar een zeer lage grondrente kregen. Ontgin-
ning van het onland beloofde hen meer inkomsten.
We weten niet hoe de zaken in 1122 geregeld werden. Over de eigenlijke
ontginningen, die toen heel gewoon waren, werd vrijwel niet geschre-
ven. Wel is het zeker dat de bisschop met een aantal concessionarissen
een copeverdrag gesloten heeft, waarbij hij waarschijnlijk een 'voer-
slagh' in de nieuwe ontginning voor zichzelf bedong. De bisschop
blijkt tenminste steeds eigenaar te zijn van Kouwenhoven in het Cat-
tenbroeck. Maar van het copeverdrag zelf is niets bekend en evenmin
van de concessionarissen. Als de bronnen gaan spreken, zo'n anderhalve
eeuw na de ontginning, zien we dat de Abdij van Oostbroek en het
Vrouwenklooster flink gegoed zijn in de ontginning. Gezien hun eigen
stichtingstijd moeten we betwijfelen of deze kloosters tot de conces-
sionarissen behoorden. Als adelijke eigenaars ontdekken we Renes,
Grawaert van Weerdensteijn, van Amerongen, van Woudenberg, Ysselstein,
van Valckendail, van Zuylen van Blikkenburg, van Cattenbroeck, het
-ocr page 22-
-21-
geslacht van Seijst en ook enkele rijke burgers uit Utrecht. Maar wie
van hen eventueel tot de concessionarissen behoorde, is niet na te
gaan. Wel mogen we aannemen dat het benodigde geld grotendeels van de
kerk kwam; die is immers in de middeleeuwen de grootste geldschieter.
Ook de adel kon daar geld lenen, met als eventueel onderpand zijn
andere landen.
De kennis voor de onderneming bezat men. In Vlaanderen, Holland en
Zeeland was men al veel eerder met dit soort werk begonnen. Ook de
aanleg van de 'Rijsdijk' bij Wijk bij Duurstede in 1122 wijst erop dat
men de techniek onder de knie had.
Het werk geschiedde met handkracht. De inwoners van Zeist e.o., afge-
zien wellicht van enkele 'daghhuerders', hadden genoeg werk op eigen
bedrijf. Men zal dus arbeiders van buiten aangetrokken hebben: werke-
lozen, lieden die graag een nieuw stuk land wilden en varenslui die
als seizoenarbeider konden werken. Zeker is er een -doorgaans goedbe-
taalde- landmeter bij betrokken geweest. En wellicht heeft een aantal
concessionarissen als commissie van toezicht durend oog gehouden opde
voortgang van het werk. Of er veel gebruik werd gemaakt van paarden-
tractie weten we niet. We betwijfelen het; er zal in deze omgeving
niet voldoende weidegrond voor het benodigde aantal dieren zijn ge
weest.
De landmeter heeft, als gebruikelijk bij de copeontginning, hoeven
uitgezet in het Cattenbroeck. De hoeven en de scheidingssloten staan
niet helemaal haaks op de beide zijkanten, de Hakswetering en de
Koppeldijk. Dat is ietwat ongebruikelijk bij een copeontginning (6).
We menen dat dit het gevolg is van de werkwijze van de landmeter, die
o.i. bij het uitzetten van de hoeven begonnen is met het doortrekken
van de lijn Waterige weg-noordzijde Cockardshoeve tot de Hakswetering.
Ten noorden van die lijn werden de hoeven evenwijdig aan elkaar uitge-
zet zodat ze niet helemaal haaks stonden op Hakswetering en Koppel-
dijk. De afstand hiertussen bedroeg de gebruikelijke 6 voorling
(furlong) of 1250-1300 meter en om op de in deze streken gebruikelijke
16 morgen per hoeve uit te komen werd de breedte gesteld op 30 roe
(114 meter). Ten noorden van de Kouwenhovenselaan was deze verkaveling
tot voorkort nog het mooist te zien.
Soms vestigde zich een vrije boer aan de kop van zo'n hoeve die dan in
de loop van de jaren de hele kavel ontgon. In het Cattenbroeck echter
kwamen de meeste hoeven al zeer vroeg in handen van adel en kloosters
die liever grotere eenheden dan een enkele hoeve lieten ontginnen. Wij
-ocr page 23-
-22-
hopen in de toekomst aan te tonen dat zelfs het hele Cattenbroeck in
één keer is ontgonnen.
Ten zuiden van de lijn Waterige weg-Cockardshoeve moest de landmeter
zijn hoeven inpassen tussen de al bestaande Groene Wech en vooruit-
springende Cockardshoeve. Bij het uitzetten van de hoeven heeft hij
vermoedelijk gemeten vanaf de Hakswetering zoals te zien is aan de
twee hoeven, de latere Belteshoeve, die beginnen bij de Hakswetering
maar eindigen vóór de Koppeldijk zodat er een stuk van 12 morgen
overblijft, sedert 1316 eigendom van het kapittel Oudmunster. Dit stuk
land wordt meestal in erfpacht uitgegeven aan de eigenaar van de 2
hoeven zodat die toch een aaneengesloten stuk land van de Hakswetering
tot aan de Koppeldijk onder de ploeg had.
Enkele van deze hoeven zijn in de oorkonden nog te herkennen:
-de 2n morgen (li hoeve) van Vrouwenklooster in het noorden van het
Cattenbroeck
-de Vrou Beien hoeve aan de noordzijde van de Kouwenhovenselaan
-de twee hoeven aan de zuidzijde van de Kouwenhovenselaan
-de hoeve van Oostbroek, direct boven de Cockardshoeve.
Het eigenlijke ontginningswerk. Dit zal waarschijnlijk vanaf de Zeis-
terzijde gebeurd zijn. De grond lag daar van nature al hoger, wat het
werk gemakkelijker gemaakt zal hebben. Van Vrou Beien Hoeve wordt het
deel aan de Koppeldijk 'den vorsten camp' genoemd. Of men het karwei
in één seizoen klaarde betwijfelen we. Maar dan moet er, dwars door
het Cattenbroeck, een kade gelegd zijn, om het water van het nog niet
ontgonnen deel te beletten de reeds voltooide ontginning te bederven.
Van zo'n kade is in het landschap en op oude kaarten niets meer te
ontdekken. Er is echter wel een oorkonde van 13-9-1388, die op zo'n
kade kan wijzen (7). In die oorkonde gaat het om een stuk land van
Joh. van Renes: "liggende in Cattenbroeck, opstreckende van Dolre-
berchs hofstede aen de Werswech in Cattenbroeck". Deze 'Werswech' of
Dwarsweg moeten we zoeken in het noordelijk deel van het Cattenbroeck,
tussen de Vinkenbuurt en Zeist in (8). Merkwaardig is, dat op de
Topografische kaart van 1855 de 'Stoetwegher Thientwech', vanaf de
Koelaan richting Odijk lopend, wordt aangeduid als de Dwarsweg. Is het
mogelijk dat deze Dwarsweg liep van Zeisteroever naar Odijk dwars door
de cope-ontginning op de plaats van de kade?
De verdeling. Toen het ontginningswerk voltooid was, kwam er een be-
langrijk moment voor de concessionarissen. De nieuw gewonnen grond
-ocr page 24-
-23-
moest onder hen verdeeld worden, naar rato van ieders aandeel. Hoe dit
in het Cattenbroeck gebeurde weten we niet. Wel weten we van elders,
hoe men bij zo'n verdeling te werk ging. En het Cattenbroeck zal daar-
op waarschijnlijk geen uitzondering gevormd hebben. Men begon met een
'estimatie' van de grondkwaliteit door deskundigen. Deze gingen -met
enkele kuilen-gravende arbeiders- de hele ontginning door, om door
middel van 'delvinghe ende proevinghe' de kwaliteitsklasse van de
grond te bepalen. ledere concessionaris hoorde land te krijgen eerlijk
verdeeld over alle klassen, een probleem dat men oploste door maar met
twee klassen te werken: hoog en laag land. Tenslotte werd het benodig-
de aantal kavels van één hoeve of 16 morgen op een kaart ingetekend en
verloot. De concessionarissen die recht hadden op dubbele kavels ver-
lootten die eerst onderling, daarna werden de overige kavels verloot
onder de overigen, waren er concessionarissen die samen slechts recht
op één kavel hadden, kan konden ze dit zelf smalverkavelen (we komen
diverse percelen in Cattenbroeck tegen van 8 morgen) of moesten, het
samen gaan bewerken. Zo kreeg ieder toch een aaneengesloten geheel.
Bij de verdeling werden ook wel andere systemen toegepast. In het Cat-
tenbroeck zal de verdeling minder moeilijkheden opgeleverd hebben dan
elders omdat iedere kavel een goed, hoog stuk had aan de Zeister kant
en een slecht, laag stuk aan de Hakswetering.
Gevolgen van de ontginningen
Als het werk klaar was gaf de bisschop meestal gerecht, tins en tiend
van de nieuwe ontginning in leen uit. Naast de door Dekker genoemden
was ook houder van dit leen Her Johan van Rynesse (van Rijnauwen), die
op 29-3-1392 aan bisschop Floris teruggaf: "dat gerecht van Stoedwegen
ende van Cattenbroec mit tyns ende mit tienden grof ende smal" (9). De
concessionarissen beschikten na de ontginning over vele hoeven nieuw
land maar ten koste waarvan? De grond zal lager zijn komen te liggen
en de waterafvoer was versneld. Dit heeft ook op de nabijgelegen
Heuvelrug invloed gehad. De grondwaterstand werd daar aan de rand
lager; mede hierdoor -er zijn ook andere oorzaken- ging vroeger bouw-
land in stuifzand veranderen. Al komen we vermelding daarvan in de
bronnen pas op een vrij laat tijdstip tegen. Zo lezen we in de Reke-
ning van Raden en Rentmeester der Domeinen over 1529: "oick is daer
off een hove mit sande bewayt ende onbruycbaer geworden" en in de
rekening over 156a: "Gherit van Groenenborch van Haexclandt -leyt op
't Oever- 't welck met sandt is bestoven ende desolaat". Het is moge-
lijk dat door de overdracht van de wereldlijke macht van de bisschop-
-ocr page 25-
-2a-
pen, in de nu veel efficiënter Keizerlijke administratie feiten ver-
meld worden, die ervoor -onvermeld- ook al bestonden.
Door de ontginning van het Cattenbroeck ging ook veel graasland
verloren. De keuters in de omgeving, met hun kleine bedrijfjes, werden
daarvan de dupe. Zij konden dit grasland voor de benodigde mestproduc-
tie niet missen en moesten dan ook hun boerderijtjes opgeven. Die
'cotlanden' kwamen in handen van anderen, voornamelijk de adel en de
kloosters. Zo zij ook de 3 morgen cotland, gelegen langs de Groene
Wech/Oude Kerckwech in de 12 morgen van 5t. Pieter, eerst bezit
geweest van Jan van Seijst en tussen 1308 en 1314 overgenomen door St,
Pieter (10). Een ontginning had dus voordelen maar ook nadelen.
D.R. Klootwijk,
Bunnik.
Noten
Dekker, C. Het Krommerijngebied in de Middeleeuwen (Stichtse His-
torische Reeks 9) Zutphen, 1983, p. 460.
Van Hinsbergen, Ph.J.C.G. e.a. Bronnen voor de geschiedenis van
Zeist, Assen, 1957 e.v. Dl 1, blz 33.
Klootwijk, D.R. "Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, door Dr.
C. Dekker. Enige vragen en opmerkingen",Tussen Rijn en Lek 18
(1984) No. 2 p. 18.
Berendsen, H.J.A. De Genese van het landschap in het zuiden van de
provincie Utrecht, kaart 4.
Dekker, C. "De dam bij Wijk", Tussen Rijn en Lek 15 (1981) No. 3
Heslinga, M.W. Nederland in kaarten. Vier eeuwen cartografie,
1985, blz. 14
Van Hinsbergen: bronnen etc. Dl I p. 102
Klootwijk D.R. "Dolberechs Hofstede", Tussen Rijn en Lek 12 (1978)
No. 3/4
5.
6.
7.
8.
9.
10
Van Hinsbergen:
bronnen etc. Dl I p. 107
. als noot 3
-ocr page 26-
-25-
RECENSIE: HENK REINDERS, BUNNIK
Henk Reinders heeft uit een archiefonderzoek naar de bevolking van
Bunnik van 1596 tot 1860, aangevuld met Jonger materiaal uit de ge-
meentelijke bevolkingsregisters en gesprekken met oudere inwoners, de
gegevens die, naar eigen zeggen, "niet in het proefschrift pasten" tot
een zeer onderhoudend en informatief boekje over zijn adoptief-gemeen-
te omgewerkt. Eén van de hoofdstukken heet "Mensen", maar eigenlijk
gaat het hele boek over mensen: hoe ze woonden, werkten, aten, trouw-
den, kinderen kregen, kersen plukten of de bezetter te slim af waren.
Tegen de achtergrond van meer algemene sociaal-economische gegevens,
weet de auteur zijn materiaal zo aanschouwelijk en met concrete dan
wel pikante details te beschrijven dat er vele mensen, situaties en
gebeurtenissen weer even tot leven komen.
Het -keurig verzorgde en met veel tussenkopjes zeer overzichtelijk
ingedeelde- boekje begint met een korte blik op twintig eeuwen
Bunnikse geschiedenis. Voor Reinders als historicus begint deze met de
eerste vermelding van Vechten als de Romeinse legerplaats Fectio.
Vanaf de achtste eeuw wordt Vechten minder belangrijk en komt
"Bunninchem" -genoemd naar het huis (landgoed of hereboerderij?) van
een zekere Bunno- als nieuwe landbouwnederzetting op. Vanaf de elfde
eeuw worden o.l.v. de bisschoppen en de kapittels van Utrecht, die in
Bunnik bezittingen hadden, de eromheenliggende woeste gronden ontgon-
nen. Een kleine opmerking: i.p.v. als "religieuze organisatie" zou
kapittel duidelijker te omschrijven zijn geweest als een groep geeste-
lijken verbonden aan een dom- of kapittelkerk, die daar vooral het
koorgebed verzorgden. Het dorp groeide totdat het zich in de dertiende
eeuw kerkelijk van Zeist kon losmaken en een eigen parochie stichtte.
Het landbouwoverschot droeg bij aan de voedselvoorziening van de stad
Utrecht.
Het stukje over de gerechten en de schepenbank -de enige niet langer
in gebruik zijnde termen die niet worden uitgelegd- is iets minder
makkelijk te begrijpen. Duiden de tussen haakjes geplaatste namen na
de zelfstandige (mini)gerechten op de eigenaren van deze gerechten:
(het kapittel van) St. Jan, St. Laurens, Oudmunster? Was de rest
volledig zelfstandig?
Vandaar naar Bunnik in de Tweede Wereldoorlog, waarover vele levendige
verhalen,ongetwijfeld opgetekend uit de mond van oudere inwoners. Na
korte stukjes over het gemeentewapen en over de bereikbaarheid van het
-ocr page 27-
-26-
Hcnk Rcindcrs
» B U N N I K«
H&ii
Voorpagina van het boek van Henk Reinders.
afb.
dorp, wordt de kerkelijke organisatie en de verdeling van de bevolking
over de Rooms-Katholieke en de Nederlandse Hervormde kerken besproken
en toegelicht door tien predikantenportretten. Het huwelijksleven, de
kleding, de voeding en de vrije tijd komen dan aan de orde - alles met
concrete voorbeelden en details.
Een apart hoofdstuk wordt gewijd aan de werkzaamheden rondom de voor
Bunnik lange tijd economisch belangrijke boomgaarden. Het boek besluit
met een reconstructie van de wandeling die schout en schepenen -voor
belastingdoeleinden- in 1805 maakten langs de huizen die er toen waren
en hun bewoners. De auteur voegt hier nog vele, ook latere, gegevens
aan toe.
Ook voor een niet-Bunniker is dit boekje zonder meer met vrucht en
plezier te lezen - men mag aannemen dat er tussen de Krommerijnse
dorpen toch wel vele algemene overeenkomsten zullen zijn geweest. We
-ocr page 28-
-27-
afb. 2. Een complete plukploeg begin deze eeuw voor de
hoeve Slagrnaat onder Biinnik (Eig. van onze vereniging).
kijken vol verwachting uit naar het opkomst zijnde proefschrift over
Bunnik van dezelfde auteur.
G. de Nie, Schalkwijk.
♦Henk Reinders: Bunnik, uitgeverij HES, Utrecht, 1986 ƒ 22,50. Te koop
o.a. bij Bruna-boekhandel Ravesteyn te Bunnik.
Naschrift
Mevr. de Nie vroeg me in te gaan op te vraagtekens welke zij in haar
recensie van "Bunnik" plaatste. Haar aandacht gaat als (bijna gepromo-
veerd) mediaviste natuurlijk sterk uit naar de middeleeuwen. Al haar
vragen gaan over deze periode hoewel die maar 8 pagina's in mijn boek
beslaat. Helaas kan ik niet op alle vragen antwoord geven. Zo is er
helaas van Bunno verder niets bekend. Het is zelfs niet eens zeker of
de naamgever van het dorp wel zo heette. Wel antwoord kan ik geven op
-ocr page 29-
-28-
de vraag over de mini-gerechten. De naam tussen haakjes betreft de
bijnaam. Omdat de naam Slagmaat vaker voorkomt, hadden de boeren het
onderling over 'Slagmaat 5t. Laurens' om het onderscheid met 'Slagmaat
St. Jan' te doen uitkomen. Uiteraard duidt deze naam op de eigenaar.
Een variant hierop vormt 'De gulden hoeve' die zelfs drie maal in
Bunnik voorkomt, omdat naast een Gulden Hoeve op Rijsburg, St Pieters
Gulden Hoeve uit een noordelijk en een zuidelijk deel bestond welke
ook beide afzonderlijk als 'de Gulden Hoeve' werden aangeduid. Sommige
gerechten waren volledig zelfstandig zoals Amelisweerd, andere
gedeeltelijk als Ter Hul maar de meeste waren slechts in naam
onafhankelijk zoals het Staartje van de Boeye, één los weiland. De
enige 'bewoners' daarvan waren koeien en die kon je moeilijk tot
schepene benoemen. Inderdaad is het probleem van de mini-gerechten
moeilijk te begrijpen. Voor een uitgebreider verhaal verwijs ik gaarne
naar de 'Dikke Dekker'. Prof. Dekker had aanmerkelijk meer pagina's
ter beschikking om dit probleem te belichten.
H. Reinders, Bunnik.