1$ OcL dzéê
|
||||||||
Van de Poll-
Stichting Zeist |
||||||||
se jaargang, maart 1978, nummer 1
|
||||||||
BlöLlOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
|
||||||||
- 2 -
Bulletin van de Van de Poll-Stichting
voor de Zeister geschiedenis
8e jaargang, maart 1978, nummer 1
|
||||||||
Redacteur:
K Scharten, Oirschotlaan 11
Dagelijks bestuur der Stichting:
Mr dr A.A.H. Stolk,
voorzitter, Driebergseweg 1
Mr H.L.L. van Hoogenhuyze,
vice-voorzitter, Platolaan 24
Mr dr H. Emmer,
secretaris. Graaf Janlaan 83
Dr J. Meerdink,
tweede secretaris.
Laan van Beek en Royen 2
L. Visser,
penningmeester, Lommerlust 17;
postgiro: 3.840.383 t.n.v. de
Van de Poll-Stichting; bank: Algemene Bank Nederland
te Zeist (postgiro 30.549), t.g.v. rekening 55.86.18.049 van de Van de Poll-Stichting Drs A. Bertoen,
tweede penningmeester,
N. Houdringelaan 28, Bilthoven
|
||||||||
Archief:
Het Slot, Zinzendorflaan 1
Het archief der Stichting is geopend op
woensdag van 2-4 uur n.m. Conservator: Vacature
|
||||||||
- 3
|
|||||
De gemeentehuizen van Zeist
Het honderdjarig jubileum van het pand Eerste
Dorpsstraat 15, het zeventig jarig bestaan van het gemeentehuis aan Het Rond en het opnieuw-in-ge- bruik-nemen van het door brand beschadigde gemeen- tehuis zijn evenveel redenen om in 1978 de aan- dacht te vestigen op de drie gemeentehuizen van Zeist. Het eerste gemeentehuis
Het eerste gemeentehuis werd gekocht van de
toenmalige burgemeester, de heer F.N. van Bern. De raad besloot op 2 december 1839 tot aankoop
van het pand op grond van de volgende overweging- en: "dat zich thans de gelegenhei-d opdoet om het ge-
houw, dat sedert onheuget-ijke gaven als gemeente- huis in hure gebruikt wordt en daar toe, bij den opbouw door de vroegere ambaohtsheven van Zeijst, bijzonder is ingericht, staande aan de Dorpsstraat en geteekend no 113 en bekend op het kadaster on- der no 289 van sectie B, ten behoeve van de ge- meente aan te koopen; dat het voor de gemeente van belang is deze ge-
legenheid ten nutte te maken, daar bij eenen even- tuelen verkoop aan een ander, welligt aan dit ge- bouw eene andere bestemming zoude kunnen worden gegeven, waardoor het plaatselijk bestuur niet alleen het locaal van deszelfs vergaderingen, maar ook de bewaarplaats voor de gevangenen, pas- santen, enz. zoude missen, en dat alzoo zeer ten ongerieve van de gemeente zoude verstrekken; dat de gemeenteraad diensvolgens het gemelde
gebouw door twee deskundigen heeft laten opnemen, die hetzelve hebben getaxeerd op eene koopwaarde van ƒ 4.350,—; dat volgens ingekomen berichten de eigenaar van
het meergemelde gebouw genegen is hetzelve voor |
|||||
- 4 -
|
|||||
dven prijs in eigendom aan de gemeente af te staan;
en in aanmerking nemende, dat de financiële staat der gemeente een zoodanige aankoop toelaat". Hoewel de goedkeuring van gedeputeerde staten op
het besluit tot aankoop al op 25 februari 1840 werd verleend, duurde het no^ tot 11 februari 1842 voor het transport plaatsvond voor notaris Johannes Schadee te Zeist. Voor de notaris compareerden de heer Frans Nicolaas van Bern, landeigenaar ter een- re zijde en de heer Pieter Hendrik Brouwer, zeep- zieder, gemachtigd door de gemeenteraad van Zeist, ter andere zijde. In de akte wordt het pand beschreven als:
"het Regthuis der Ambachts-Heerlijkheid van Zeijst,
gedeeltelijk met arduin steenen gevel georneerd en al het geen verder daartoe door bestemming behoort en daarin en aan aard- en nagelvast is, zonder daar- van iets uit te zonderen of voor te behouden, staan- de te Zeist aan de dorpsstraat, thans genommerd 113, belend aan de eene zijde den Heer van Hall en aan de andere zijde Hendrik Blanken, bekend op den perceels- gewijze kadastralen legger dier gemeente onder sectie B nvormero 289, als huis, vier en zestig ellen" (1). De heer Van Bern had, aldus de akte, de eigendom
van het opgemelde perceel met andere goederen verkre- gen van de Evangelische-Lutherse gemeente in de kolo- nie Berbice, op 30 januari 1830. Het tweede gemeentehuis
Toen de gemeenteraad in 1839 tot aankoop besloot
van het gemeentehuis van de heer Van Bern bood het gebouw voldoende ruimte voor het gehele gemeentelijk apparaat. In de loop der jaren werd Zeist groter en groeide
van ruim 2700 inwoners in 1839 tot 5400 in 1870. Er ontstond behoefte aan meer ruimte en daarom
|
|||||
5 -
|
|||||||
werd uitgezien naar mogelijkheden voor de bouw van
een nieuw gemeentehuis. Het oude rechthuis stond ingeklemd tussen de hui-
zen van de heer Van Hall en van Hendrik Blanken en daar was dus geen uitbreiding mogelijk. De volgende advertentie in de Weekbode van 11
januari 1873 bood uitzicht voor het gemeentebe- stuur : VERKOOPING
Ie 1 1 I S f.
^^^ Biagsdag 18 JPebruarij 1878, des na-
inisUiags it'ti iH-n uro, aal in liet J.iigi'njent dt-r
BjToedeïgi'im-cntc k' E'i,'if,m liet openbaar worden Tökoeht: lu't Terrein BOSGHGBOIÏI) eil MOESTUIN met OPSTALLEN, %~
'j^i-mh' iii hef srluKdislii gedcdie «« iJé"/^?", langs
f,i''>- iid'ii-rt Iddii" tegenover j(«'' f>'(tffa:ar"^ iiuiN'U- ii!"i' !-i.i.ii.'i.-, buzonder geschikt, i'jf 1,1-t (iüiiniji r.t;iiiii.l( if.ie'itige hoatgfWftsi, :ii:iilepi.vn vnn \'ill;;''s. i" • I ili'.i'. '/'il ;ji-?{lutil! 11 .1. elf j^eK-üt'leu I \i :-i'•.■;li-mii' e.iiiiliiii,.uri; rn in!isf-a*s, «ooals bree- ■ f ;■-.•.£!,-( lii-.-vi.n hij iiilletiiii, «dkeffiet kaatfeii ' '. ' 'i-ii j)l;iitf;) UI. nd i:,; <U-n i 5 .Taiiuarij a. s.,
■ .',, ;rl!.':ir .'.\u til. kiiuion- •.»« den js'otaris - ' i. !1. i'KKWniïT tl- Jj>-i'-f,i/ykf/^ alwaar nadero
■|.:i'''!;ii.;-!! v'Mi ii- {jcl.ouien. Aaxïwpmg in loco ^es;k;a;> .!.... .'. \\ . '. .v.w^-ó^.., , Tuinuism ie Zeist. |
|||||||
Het college van burgemeester en wethouders besloot
op 15 januari 1873 "het gevoelen van de raad in te winnen omtrent den aankoop van het perceel grond op den hoek van de Dorpsstraat en de Donkerelaan, dat zeer geschikt gelegen is tot het bouwen van een ge- |
|||||||
- 6
|
|||||
lueentehuis".
De gemeenteraad kwam op 22 januari 1873 bijeen om
het plan te bespreken en er moet gezegd worden, dat men niet onverdeeld enthousiast was. Een der raadsled'^n gaf er de voorkeur aan ter plaatse
een hotel of logement te bouwen, opdat daardoor het leven der in- en opgezetenen veraangenaamd en het toerisme bevorderd zou worden. De burgemeester was van mening, dat Zeist het lot
deelde van vele kleine plaatsen in de nabijheid van een grote stad gelegen. Utrecht had in de laatste jaren Tivoli als uitspanningsplaats gekregen en met de spoor was men vanuit Amsterdam bijna even spoedig aan den Rijn te Godesberg als vroeger per rijtuig in Zeist, aldus spreker. Een voorstel om voor het perceel grond, groot 2570
ellen, maximaal ƒ 15.000,— te bieden, haalde de eindstreep niet. Er werd ƒ 10.000,— van gemaakt. Het bleek niet genoeg te zijn. Op 22 maart 1873
verscheen het bericht in de Weekbode, dat de Jonk- vrouwen Walkart te Amsterdam zeven van de elf perce- len hadden gekocht, waaronder het hoekperceel Dorps- straat /Donker el aan. Eerlijkheidshalve moet vermeld worden, dat het be-
richt ook melding maakt van het feit, dat de opbrengst van de elf percelen, totaal ƒ 87.500,—, de publieke schatting ver overtroffen had. Op 15 mei 1876 werd de volgende stap gezet om te
komen tot de bouw van een nieuw gemeentehuis. De raad besloot op die dag het aangrenzende perceel van Hendrik Blanken aan te kopen voor ƒ 12.000,—. Op 5 oktober 1876 konden de plannen van architect
Alb. Nijland uit Utrecht in de gemeenteraad worden besproken. Ook toen was er nogal verschil van mening over de noodzaak tot bouv; van een geheel nieuw ge- bouw. De voorzitter vatte de meningen van de raadsleden
samen door er op te wijzen, dat de een zich tevreden stelde door eenvoudig een gat in de muur te laten |
|||||
7 -
|
|||||||
slaan, en op die wijze liet oude met het nieuwe ge-
bouv/ te verenigen, terwijl een ander een doelmatige verbouwing voorstond, door het nieuwe daar te stel- len gebouw met de eisen des tijds in overeenstemming te brengen. In het nieuwe gebouw waren verschillende ruimten
ontworpen voor doeleinden, waarvoor voordien ruim- ten gehuurd werden, zoals het vaccinatiebureau, het lokaal voor de ijk, het nachtwachthuis, een zaal voor loting van de militie, enz. Nadat iedereen ervan overtuigd was, dat er sprake
was van een eenvoudige, doch degelijke vernieuwing besloot de raad het vereiste krediet van ƒ 25.000,— beschikbaar te stellen. In dezelfde vergadering werd besloten met ingang
van 1 november 1876 van de Commissarissen van de Socic'teit "de Vereniging" voor ƒ 450,— per jaar de woning Dorpsstraat 35 te liuren als tijdelijk ge- meentehuis (2) . Over de verbouw, die blijkbaar twee jaar heeft
geduurd en uitgevoerd werd door aannemer A. Groenen- dijk te Utrecht, komen we weinig of niets tegen. De Weekbode was, zoals altijd, paraat met een
uitgebreid verslag over het nieuwe gemeentehuis. Het eerste gedeelte van het artikel van 5 oktober
lc78 luidt als volgt: Oiis iiieiiw öeBi>:.eiit.cliiis.
|
|||||||
vaii osixt-: iSürfïstraat. sic sls;i_m'rp;:^ "'iiul,
sloeg er iatinii i-h |4usjl!-Mi ts ;4cii -Mr.ik
een gebouw iwn ons >S'.Hr, u;)| .<,'t-Tf-.t . i!>is
doode, Oud was {sol e!* i-.; i-ui (L:;irb:\ \
nmk tie gemftkke», «nrh .;■•■ .-.i-kcmeHt, die iticu
daar YorlaHgea iöoclit; ia u-si tijd, die ïn kiuU; galeen ?8ïi geen belielpsR eii sièdikeii tvetcH wü, was 't wondeï', daf. lae» lSf8 -;■•!<.»■•.;' ■• ■<• ** l^rei-k- ij Eer in dt- ?oegeu gezet «■ .^iLca voor, de juHiert' «?, m>Mnmct: ui», /mmi ru-u
|
|||||||
Maar 't was ïoo. 't liekcüde gcmecnlchius vva>
ras in een ruïue verkeerd. ,Eu uit het, j,iun!u;rai ïözen nieuwe «iiiren op, bfiike» wfrdcii gclfgil, vloeren en zolders geslagen., er werd gemetsoki, ge- tiinmerd, gesmeed en geverfd, toklat liei nieuwe
gebouw roet al zijn in- ea nitwemligo schoonheicl voor- oas stond. De omtimmering verdween, «on paar schrikwakkeiide kellebaarden,- gesteund op pun- tige morgensterren kroonden 't laiddenstuk, een paar treurvazen met ramsko|jpcn versierden de gijvlen" gels, een paar zinken balustiTicles maakten wat ver- tooning en daarmee konden we aeggou: 't nieuwe GeriCöntuhais is gereed.'* En nu is 't feestelijk in gebraik genomen, We zullen ons, hoop ik, niet te lang met hot.
uiterlijke bezig liouden. Mooi, sprekend vindon we *t niet, maar ieder heeft zijn eigen smaak en wc wille» gelooveuj dal de bouwmeester met moeioiijk- heden te strijden had, die hem geen vrije liand lieten. Indien 't gebouw uecht en sterk in, elkander 7Ai, de verscliiHende afdeelniijcu aa» de bedoelingen Ijeani.woorden, kan lacn ievredeu Kijn. Men kan van Zeist niet eisehe», dat liei een voorbeeld van bou"»^- ■^tid geeft. In vroeger tijde» heeile bet gemeeijtehais ; reclii-
hu's, ''{'hout en scHijpeiieji ?,aten i r ter vier«eba,ü en -pr-tk'-ii *t ufu'desl over b-veti ei: de^^d. Of'-eliooii 't ifi ort" üitu'A' _u(;»v;i|)firid en -** ' '" "■ < •^^'■'mm w>i rdff '<n(j b.y meer 7iü i un?ji ( !:•< x.iU ijrs residentie cü/.tjh ,/V8^l€
b^ix , j i(t ," I ■■■in.x iilo1<ui>. •. Ki< ..;i, n.iL'
aHtj.1 w n /f kei tn u>( i
di dr.idi H '.aii >nt^ gemt.f «tej jk Le,-lu«r buiüen, ci-tar
«oii.'l bfTi.eldi&gd jvtr algeiiiecne belangen, daai wonlr 'ut tof^j 1 fj t".>>n ,,i« ei'( bcltL/r-;! •.idii-iaï g«%vtkt «a gt't',gtn, Vdn (biHf waent ineu luiti. "u bt-stuu! Hl ti,le< vt» iilgemeenea nood. Dit inrid 'pa t l!,j»fe rniddefpaat, % h wa^r, ui
'U'i' iie» tu . u oji Lb-<-,'d, blijft bet ook, &\ is, a'- m - 'jju'i'' '^ idumvA;, 't r-MtVnnh meteen ïhih'nz of 1 ^^f ittüt. ^««f 't kaa aiet andere dao g>'-| /..n, ^Viu ' t Ut'-n 4*0 4ft wa»dige be.^jtew- |
||||
- 9 -
|
|||||||
U! S-Cfl llUH Ol,k <•:•» .',
weel f- -jier aei eesdded. wtj
«'<^ 1>' -scbsaiiiig (lea
?rt'e»!i{t-{iu^' ') .asef dorp n
te «ijZ"Tj til i.rfrij tjif'! . ,.,.;l
roepi'» nvi-r 't v- lü, •
|
|||||||
Het derde gemeentehuis
De geschiedenis herhaalde zich in de jaren 1876 -
1906. Ook toen verdubbelde het aantal inwoners van
Zeist en wel van 5600 tot 11000. Het is dan ook te begrijpen, dat in het begin van deze eeuw weer be- hoefte bestond aan uitbreiding van het gemeente- huis. Een mogelijkheid daartoe deed zich voor in 1904
toen bleek, dat mejuffrouw Marianne Henriëtte Wal- kart, gewoond hebbende te Amsterdam, Keizersgracht 435 en aldaar overleden op 2 maart 1904, aan de gemeente Zeist het al in 1873 begeerde perceel grond op de hoek van de Donkerelaan en de Ie Dorps- straat had gelegateerd. In het raadsvoorstel van 27 maart 1905 inzake de
bouw van een nieuw gemeentehuis lezen we daarover onder meer: "En toeyt ons -in het vorig jaar off'iciee'l werd me-
degedeeld, dat het overbosoh aan de DonkereZaan in zijn geheel door mejuffrouw Walkart aan de gemeen- te was gelegateerd, hehhen wij er ons al in ver- heugd, dat wat reeds voor 22 jaren door den Raad dezer gemeente werd verlangd, thans onder ons be- reik gekomen is. Eén bezwaar bestond nog tegen de verwezenlij-
king onzer plannen. Door de legatrice was namelijk |
|||||||
- 10 -
de hepali-ng gemac-kt, dat het gelegateerde terrein
bestemd moest worden voor publieke wandelplaats, maar dankzij de welwillende houding van de erfge- namen is ook dit bezwaar opgeheven.............. Hierdoor is de weg gebaand tot het bouwen van
het gemeentehuis in de onmiddellijke nabijheid van Het Rond." Het is mede door de uitgeschreven prijsvraag een
nogal moeizame weg geworden. Het al dan niet benoemen van een jury buiten de
raad, het bekend-maken van de namen van deze jury (prof. Henri Evers te Delft, A.D.N, van Gendt en A. Salm te Amsterdam) en de uiteindelijke beslis- singsbevoegdheid van de raad zorgden voor de nodige problemen. Ondanks, en misschien wel dankzij, de nodige publi-
citeit werden 75 plannen ingezonden. Na beoordeling door de jury kende de raad in zijn vergadering van 16 juli 1906 met 6 tegen 4 stemmen de bekroning toe aan de toen 25-jarige Jan Stuivinga, die onder het motto "Jungfern Adler" zijn ontwerp inzond. Het is typisch, dat in alle bladen, tot en met de
officiële raadsstukken toe, abusievelijk gesproken werd over "Junkfrau mit Adler", terwijl het motto niet meer en niet minder weergaf dan het neuren- bergse wapen, voorstellende een monstrum van een adelaar met hoofd en borst van een vrouw. Wanneer we weten, dat Stuivinga in 1906 met het oog
op zijn studie in Neurenberg werkte, dan is het raad- sel van het motto opgelost en wordt tevens een ver- klaring gegeven voor het typisch duitse karakter van het ingezonden ontwerp, waartegen nogal wat bezwaren bestonden. In een "Nürnberg, 29 Juli 1906" gedateerd schrijven
van Jan Stuivinga lezen we hierover onder meer het volgende: "De verlangde veranderingen in mijn ontwerp ben ik
gaarne bereid in overleg met den Raad en de Heer en |
||||
11 -
|
|||||
Juryleden, aan te brengen en ik houd me overtuigd
dat het eenigszins Duitsohe karakter, dat in mijn ontwerp nu gevonden werd, zeer gemakkelijk te wij- zigen zijn zal. Door mijn verblijf in versohillend.e steden van
Duitschland, mijn studeeren en schetsen aldaar is onwillekeurig in mijn ontwerp daarvan iets te mer- ken geweest. Die invloed is echter nog niet zoodanig, dat het
me veel moeite kosten zal, dat eruit te verwijde- ren. " Wanneer we het ontwerp vergelijken met het hui-
dige gemeentehuis is duidelijk te zien, dat er ta- melijk ingrijpende wijzigingen zijn aangebracht. Door onder meer het hoger optrekken van de toren
en het veranderen van de hoofdingang heeft het ge- bouw een geheel ander aanzien gekregen. Uit de uitslag van de stemming (6 tegen 4) blijkt
wel, dat niet iedereen erg enthousiast was met het nieuwe raadhuis, dat ƒ 96.000,— heeft gekost, en aangeduid werd als "paleis" en "monumentaal" ge- bouw. Aannemer was G. Vermeer, Steniaweg 9 te Zeist.
De opening -
Ter gelegenheid van de opening stond een hoofd-
artikel in de Weekbode van 11 november 1908, waarin alle mogelijke moeite werd gedaan om toch vooral het mooie van het nieuwe gemeentehuis te laten zien. Ziehier een poging om de lezers te overtuigen van
de schoonheid: "Weet ge, wanneer ge daar kijk op kunt krijgen?
Als ge op een kouden vriesavond, als de maan helder schijnt, het gebouw ziet opdoemen, terwijl ge van de Karpervijver of van de 2e Dorpstraat komt. Tus- sen de knoestige boomskeletten grijnst de lijnige toren met de gloeiende klokoogen. Het gebouw tee- kent scherp zijn vormen af tegen de sterrenluoht. |
|||||
12
|
||||
Het maakt -indvuk. En dat moeten we hebben.
Et zal een tijd komen, dat men dien zelfde indvuk
ook bij helder daglicht beveikt. Namelijk als de zandsteen door den tand des tijds eerst groen en dan vaal zal geworden zijn, als de baksteen een meer natuurlijke kleur zal aangenomen hebben, als de roode "pannen niet meer rieken naar de pannebak- kerij. Ban, als de gloed van het nieuwe, verdwenen zal zijn en de hedhte massieve steenklomp door ver- wering en onderhoud een warmer coloviet zal hebben verkregen en de aanschijn van een aloud raadhuis op 't ruime dorpsplein, dan ...... zal zeker de roem
al bekend zijn van 't Zeister Raadhuis, in s'n 17e
eeuwsche ovtd-Hollandsche stijl.............. Zes hardstenen treden brengen den bezoeker in het
open voorportaal. Dit is door een steenen gewelf overspannen, ingedeeld door zandsteenen ribben, ge- dragen door gebeeldhouwde consoles die voorstellen de pelikaan (zorgzaamheid) en de uil (wijsheid), een schrijver en een wetsaanwijzer." De redacteur van de Weekbode gaat nog verder en
wijst op alle dingen die er aan en in het raadhuis te zien zijn. Het is misschien nodig ze allemaal nog eens te noe-
men, want wie is niet die pelikaan, die uil, die schrijver en wetsaanwijzer al ettelijke malen voor- bijgelopen zonder er op te letten? Wie weet, dat het wapen van Neurenberg, in kleur
met het onderschrift "Jungfern Adler", in de ramen van de zij-ingang van het gemeentehuis is aangebracht? Wie weet, dat in de ramen van de raadzaal, behalve
de wapens van de burgemeesters Costerman, Patijn, Huy- decoper en Schas ook de wapens voorkomen van Van Zin- zendorf en de Graven van Nassau? Wie weet, dat in de hal van het gemeentehuis boven
de deur van de voormalige trouwzaal de spreuk van Cats voorkomt: |
||||
- 13 -
|
|||||
"Het beste stuk van 't huisbedvijfj
Dat -is een goet, een handsaam wijf" Wie het niet weet mag gerust komen kijken en het
kost ... niets. Dit in tegenstelling tot de belangstellende bur-
gers in 1908, De raad was verkwisting verweten, gelet op het
belangrijke bedrag voor een volgens hen veel te groots opgezet gemeentehuis. Daarom geen receptie en geen "open huis" bij de ingebruikneming. Men mocht komen kijken op vier achtereenvolgende zater- dagen, des middags van 1-4 uur, voor zover men in het bezit was van een toegangskaart, verkrijgbaar aan het bureau van de Weekbode. De kaarten, geldig voor 14 en 21 november, kostten respectievelijk 25 en 10 cent. Voor de minder draagkrachtigen, die op 28 november en 5 december wilden komen, waren gra- tis toegangskaarten verkrijgbaar. Toen na 5 december bleek, dat er nog steeds be-
langstelling was voor het nieuwe raadhuis, werd voor de twee volgende zaterdagen het tarief van 25 cent weer vastgesteld. De opbrengst der kaarten was ƒ 70,40, verminderd
met ƒ 8,75 drukkosten, zodat ƒ 61,65 kon worden afgedragen aan het daarvoor bestemde goede doel: het comité ter bestrijding van de werkloosheid. Opnieuw te klein
We kunnen het de gemeentebestuurders van 1908,
die al zoveel kritiek moesten slikken over het mo- numentale gemeentehuis, niet kwalijk nemen, dat het gebouw precies dertig jaar later v/eer veel te klein geworden was. De bevolking was van 12000 inwoners in 1908 ge-
groeid tot 32000 in 1938. Gelukkig was Jan Stuivinga nog steeds actief als
architect in de gemeente Zeist en hem werd gevraagd of hij bereid was een ontwerp te maken voor de uit- |
|||||
- 14
|
|||||
breiding van het raadhuis.
Op 4 mei 1938 deelde hij mee, dat hij zich gaarne
met het maken van een ontwerp voor de uitbreiding van het raadhuis zou willen belasten, waarna de ge- meenteraad op 2 juni besloot een krediet beschikbaar te stellen voor de uitwerking van een definitief plan. Het op 27 maart 1939 ingediende plan, raming
ƒ 172.350,—, werd afgekeurd. Burgemeester en wet- houders stuurden het plan terug met het verzoek het ontwerp zodanig te vereenvoudigen, dat - met behoud van de geprojecteerde ruimte - de kosten niet hoger zou- den worden dan ƒ 150.000,—. Stuivinga wist het plan zo te besnoeien, dat een
besparing verkregen werd van ƒ 18.700,—, waardoor het totaal bedrag der begroting op ƒ 153.650,— kwam. Met inbegrip van de aanschaffing van meubilair was de totale begroting ƒ 170.000,—. Op 11 juli 1939 stelden burgemeester en wethouders
de raad voor te besluiten tot uitbreiding van het ge- meentehuis conform het daarbij aangeboden plan en tot beschikbaarstelling van een krediet van ƒ 170.000,—. Aanvankelijk werd de behandeling van het voorstel
aangehouden, totdat in september 1939 de nieuwe raad zou zijn geïnstalleerd. Toen in verband met oorlogsgevaar het leger gemobi-
liseerd werd en de staat van beleg werd afgekondigd, werd de zaak van maand tot maand telkens opnieuw uit- gesteld. Nadat op 10 mei 1940 de oorlog was uitgebro- ken werd uitvoeringvan het plan niet meer mogelijk ge- acht. Op 20 juni 1940 schreven burgemeester en wet- houders aan de gemeenteraad dat zij het onder de hui- dige omstandigheden uitgesloten achtten, dat het plan nog zou worden uitgevoerd, zodat zij besloten hadden hun voorstel van 11 juli 1939 terug te nemen. Het ho- norarium werd aan de heer Stuivinga betaald en het plan werd in de ijskast gelegd. Een afbeelding van het nooit als zodanig verbouwde
raadhuis is hierachter opgenomen, |
|||||
- 15 -
Het verwoestende vuur
Bij een terugblik op de geschiedenis van het der-
de gemeentehuis mag éên datum niet ontbreken. Op 21 oktober 1976 verwoestte een felle uitslaan-
de brand, aangewakkerd door harde wind, een deel van het gemeentehuis. De gehele bovenste verdieping ging in vlammen op,
evenals de kamer van de gemeente-secretaris, waar het plafond met een hoeveelheid brandbaar materiaal naar beneden stortte. In andere kamers ontstond grote waterschade. Bij besluit van 30 mei 1977 besloot de gemeen-
teraad een krediet beschikbaar te stellen van ƒ 937.000,— voor de herinrichting van het raad- huis, alsmede een krediet van ƒ 50.000,— voor het inschakelen van een architect ten behoeve van een nadere oriëntatie over de wijze waarop de nieuwbouw diende te worden gerealiseerd. De restauratie en de oriëntatie zijn op dit moment
nog in volle gang. Binnen enkele maanden zal het gemeentehuis weer in
gebruik genomen kunnen worden. Het monumentale gebouw van 1908 zal dan uitsluitend bestemd zijn voor het bestuur en êên secretarie-afdeling. Dat de toekomstige geschiedschrijvers de architect
en de gemeentebestuurders zullen prijzen om hun smaak en visie is de welgemeende wens van L. Visser
|
||||||
1) Blijkens de veilingcatalogus voor de verkoping op
15 mei 1818 van de bezittingen van de gebroeders Van Laer had het rechthuis gelijkvloers een gij- zelkamer, portaal en bodenkamer en boven een rui- me zaal. 2) Dit gebouw lag op de hoek van de Waterigeweg/1e
Dorpsstraat; tot voor enkele jaren was hotel Mun- zert er in gevestigd. |
||||||
Links: het raadhuis,
briefpapier uit + 1865 |
|||||
Onder: het rechthuis,
schilderij C.F. Roos, 1877 |
|||||
17
|
|||||
Het pand Ie Dorpsstraat 15 met de
hellebaarden en morgensterren Foto Hanneke Kortlandt, 1978 |
|||||
18
|
|||||||
.QeMEEHii.ZEigr:
|
|||||||
Het ontwerp van het raadhuis te Zeist
met enkele neurenbergse torentjes |
|||||||
Gewijzigd ontwerp
|
|||||||
iq-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 -
|
|||||||
IST -- Het n<t>-i«e Ha8ifh>.i<; lï.'n:
|
|||||||
Prentbriefkaart uit 1909
|
|||||||
Het gebrandschilderde raam in de
achterzijde van het gemeentehuis Foto W.Th.R. Boeije, 1954 ^ |
|||||||
21 -
|
||||||||||||||||||||
U
CU >
o |
||||||||||||||||||||
cö
Jj
o
o !^
CU
■u co •r-l
CU KI CU
c
CU
'T)
C CU 6
o ,i^ u o o > |
||||||||||||||||||||
3
4J
CU
QJ B
CU bü
|
||||||||||||||||||||
CU
Cd >
d •H
T3 •H o;
4-1
•H
d
!-i
O O > CL
U CU |
||||||||||||||||||||
cö
CjO c
•T-l
>
•H
3 |
||||||||||||||||||||
ÜJ3
C
•H
C CU
CU
H
|
||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||
CU
|
||||||||||||||||||||
- 22
|
||||
De brand op 21 oktober 1976. Foto W.J.A. Zwaan
|
||||
23
|
|||||
Het gemeentehuis in de steigers
Foto W. Vlietstra, 28 december 1976 |
|||||
2k
|
||||
Na de restauratie. Foto W. Vlietstra, 6 juni 1977
|
||||
- 25 -
|
|||||
Jan de Beyer, 18e-eeuws topografisch tekenaar
In de 18e eeuw heeft in de kunstgeschiedenis van
ons land het onderwerp "stads- en dorpsgezichten" een grote opgang gemaakt. Eén van de twee vooraan- staande kunstenaars, die zich toen met dit onderwerp bezighielden is J. de Beyer. De andere is C. Pronk (1691-1759). Jan de Beyer is in 1703 te Aarau (Zwitserland) ge-
boren. Na zijn schooltijd in Emmerich ging hij naar Vierlingsbeek en daarna vestigde hij zich te Amster- dam. Volgens de handboeken werd hij daar leerling van Pronk. Wanneer en waar hij is overleden, is tot nu toe niet bekend, doch ik ben van mening, dat hij zijn levensavond in Doesburg of Arnhem heeft gesleten. Hij bleef ongehuwd. Van Jan de Beyer zijn tot nu toe 11 portretten ge-
vonden, die door 8 verschillende kunstenaars zijn vervaardigd. Men mag hieruit afleiden, dat hij bij zijn kunstbroeders een geziene figuur was. Het fraai- ste portret is getekend door Pronk. Het toont ons een joviale, opgewekte man. De Beyer's tekeningen zijn steeds "naar het leven"
vervaardigd. Ik acht het niet uitgesloten, dat hij niet steeds alleen rondzwierf, doch ook wel in ge- zelschap van enkele collega's heeft rondgereisd, wel- licht in 1749, 1750 en/of 1751; ik hoop dit nog te kunnen uitzoeken. De Beyer's oeuvre is niet alleen omvangrijk, het
is ook zeer belangrijk: aangezien hij de afgebeelde gebouwen zeer nauwgezet weergeef t -hetgeen een tijd- lang als "gepietepeuter" is aangemerkt - kunnen zijn tekeningen grote waarde hebben bij restauraties van die gebouwen. Bovendien zijn zij tegenwoordig gewild illustratiemateriaal, dat ons een goed en - door de stoffage - boeiend beeld geeft van de 18e- eeuv7se stad en het platteland. De door de kunstenaars gemaakte tekeningen hebben
voor een deel gediend als grondslag voor diverse plaatwerken. Een van de fraaiste en omvangrijkste is: |
|||||
- 26 -
"Het verheerlykt Nederland", Amsterdam 1745-1774,
uitgegeven door I. Tirion (1705-1765). De kunstenaar, die de tekeningen met de etsnaald of burijn op de koperen plaat brengt, heeft een zeer verantwoorde- lijke taak. Immers, uiteindelijk bepaalt zijn werk de waarde van het boek of plaatwerk. Niet zelden was een tekenaar dan ook tevens etser of graveur. Bij De Beyer was dit niet het geval: al zijn in druk verschenen werk is door anderen op de plaat gebracht. Van de 750 (dus niet: 900, zoals doorgaans wordt
gezegd) in "Het verheerlykt Nederland" voorkomende afbeeldingen is 53% door Jan de Beyer getekend, 35% door C. Pronk, ruim 10% door A, de Haan en de rest door anderen, waaronder zes stuks door H. Spil- man. Beziet men de inhoud van dit plaatwerk op de bij-
dragen, die de reproducerende kunstenaars hebben ge- leverd, dan blijkt daarvan 99,2% op naam van Spilman te staan. Men kan Spilman's bijdrage aan de repro- ductie van De Beyer's werk ook vanuit een ander standpunt bezien: Indien men alle door De Beyer ver- vaardigde tekeningen, die in prent zijn gebracht (dus ongeacht in welk boek of plaatwerk zij zijn af- gedrukt) op naam van de reproducerende kunstenaar indeelt, blijkt Spilman daarvan circa 70% voor zijn rekening te hebben genomen. Mijns inziens blijkt hieruit duidelijk, hoe hoog zijn grafisch-kunnen werd aangeslagen. Tirion onderkende dit. In zijn "voorberigt" bij "Het verheerlykt Nederland" schrijft hij o.a. over Spilman, dat hij een beroemd kunstte- kenaar is, die bovendien de meeste gezichten op een tekenachtige manier in het koper heeft gebracht. En in het woord "tekenachtig" schuilt het vakmanschapi Literatuur: H. Romers, J. de Beijer oeuvre-catalogus,
's Gravenhage 1969. drs H. Romers
|
||||
- 27 -
|
|||||||
N.B. Van de door Jan de Beyer vervaardigde tekenin-
gen welke op Zeist betrekking hebben zijn hier- na afbeeldingen opgenomen. De afbeeldingen nrs 2, 3, 6, 7 en 9 zijn vervaardigd
van in het archief van de Van de Poll-Stichting aanwe- zige gravures. De redactie betuigt haar welgemeende dank aan dege-
nen, die het fotomateriaal beschikbaar stelden voor de overige afbeeldingen. |
|||||||
1. Jan de Beyer, getekend door Cornelis Pronk (1691-1759)
Tekening eigendom van de gemeentelijke archiefdienst Amsterdam |
|||||||
- 28
|
|||||||
')\Jüii5M:Pj5J5J.,
|
|||||||
V üH»» ). nyvSTAD jf(l,iiv, » i-. s .il
|
|||||||
KIBT5K3Ü; - BCOarSTA11 K KIIBU EllCJJUSr.
|
|||||||
- 29
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 30 -
|
|||||||
- 31 -
|
|||||
DO MP ZEIJ^T
|
|||||
7,
|
|||||
- 32 -
|
|||||||||||||||||
t»0
|
|||||||||||||||||
Pm
|
|||||||||||||||||
O
|
|||||||||||||||||
•H
o
u d
o •H
4J Cd
ö
o Pm
c
cö
>
e
o
xl ö CU öO •l-l CU bO
ö
ö CU
CU
H
|
|||||||||||||||||
cd
PM |
|||||||||||||||||
cd
cd
I—t !-i (U \cu
13
|
|||||||||||||||||
m
•i-i
OJ
tn
IXl
4-1
0) W |
|||||||||||||||||
=1
•H
■u
co c
M
|
|||||||||||||||||
- 33 -
|
|||
- 3A -
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-1
1-J |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f-^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 35 -
Hendrik Spilman (1721-1784)
Jan de Beyer heeft meermalen in Zeist getekend.
Romers' catalogus betreffende de tekeningen van Jan de Beyer (1) vermeldt het Dorp vijfmaal (nrs 642 t/m 646), voorts tweemaal het Huis te Zeist (nrs 647 en 648), tweemaal de Ridderhofstad Kersbergen (nrs 453 en 454) en tenslotte het overblijfsel van de Ridder- hof stad Blikkenburg (no 372). In deel XXII van het veeldelige boekwerk "Tegen-
woordigen Staat der Vereenigde Nederlanden", welk deel in 1772 het licht zag en een beschrijving geeft van de provincie Utrecht, komt een gravure voor van êên van de op Zeist betrekking hebbende tekeningen van Jan de Beyer en wel van de voorzijde van het Slot te Zeist. De op het dorp Zeist betrekking hebbende teke-
ningen van Jan de Beyer zijn op éên na alle op ko- per gebracht door Hendrik Spilman. De tekening, die Jan de Beyer maakte van het ge-
zicht op de kerk vanaf de Waterigeweg is namelijk niet door Hendrik Spilman gegraveerd doch door W. Writs in 1749. Maar we willen hier aandacht vragen voor Spilman,
een man die Zeist gekend heeft, want hij had zich aangesloten bij de Hernhutters, zij het dan niet in Zeist maar te Haarlem. Hij maakte een potloodtekening van het Slot met
de beide pleinen. Deze potloodtekening werd later gegraveerd en gekleurd en vermeldt de kunstenaar: "H. Spilman, ad vivum delineavit et sculpsit" en het jaartal 1763. Onder deze - in het bezit van de gemeente Zeist
zijnde prent - is geschreven: "Nieuw perspectief van Zeist". Het merkwaardige is nu dat deze afbeelding gelijk
is aan de bekende gekleurde optica-prent, die - uitgegeven te Augsburg - het Slot met het Broeder- en Zusterhuis laat zien. |
||||
- 36 -
Het is dus zeker, dat deze prent door Spilmati
werd getekend en nu ook zeer waarschijnlijk, dat hij de twee andere optica-prenten van de Broedergemeen- te: het Zusterplein met het vooraanzicht van de kerk en het kerkinterieur zal hebben vervaardigd. Tenslotte heeft hij van het Slot en de beide plei-
nen nog een zeer breed (61,5 x 33,5 cm) opgezette tekening - eveneens als gravure vermenigvuldigd - vervaardigd. Hierbij is ook een deel van de Lageweg en het middenhuis van de vleugel tegenover het Broederhuis te zien. Van deze gravure, waarvan hier- na een afbeelding is opgenomen, bezitten zowel de gemeente Zeist als de Evangelische Broedergemeente en de Van de Poll-Stichting een exemplaar. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
§m':Mys>»\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn levensloop wordt bewaard in het archief der
Broedergemeente te Zeist, aanwezig in het Rijksar- chief te Utrecht. Hij werd in 1721 te Amsterdam geboren. Zijn vader
overleed toen hij nog zeer jong was en als 10-jari- ge jongen werd hij naar Haarlem gezonden, waar hij bij een zijdewever in de leer kwam om patronen te tekenen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
37 -
|
|||||
Hij bleef daar - we mogen wel aannemen als een
ontwerper - werkzaam, maar kon slecht overweg met zijn collega's. Vermoedelijk was hij een introverte persoonlijkheid, die zich niet gemakkelijk aanpas- te. Er zijn ook nogal wat klachten over zijn gezond- heid in zijn autobiografie, die verder heel sterk op geestelijke waarden en belevenissen is gericht. Dit is op zichzelf gebruikelijk in dergelijke le- venslopen, die bestemd zijn om in de uitvaartdienst van 'de betrokkene te worden voorgelezen. Hij vertoeft als jongeman enige maanden in Enge-
land, waar de wereldse geneugten van Londen hem af- schrikken. Met zijn moeder en zuster gaat hij in Haarlem wo-
nen en komt in 1750 aldaar met de Hernhutters in aanraking. In 1766 trouwt hij een weduwe, Suzanne van Bommel,
en het is ook omtrent deze tijd, dat hij lid der Broedergemeente wordt. Hier vond de vaak aan eigen ziel en zaligheid twijfelende man zijn geestelijk tehuis. In de gemeente Haarlem vervulde hij de functie van
"Saaldiener" (koster), in alle eenvoud en met grote stiptheid. Na een ziekte van ruim een half jaar over- leed hij 3 februari 1784 te Haarlem. Niets verraadt in zijn levensloop, dat we hier te
maken hebben met een der bekendste topografische te- kenaars en etsers uit de 18e eeuw. Daarover vertel- len andere bronnen ons meer (1). In 1775 werd hij lid van de Haarlemse Teeken-aca-
demie. Tot leermeester had hij de eveneens bekende topo-
grafische tekenaar Abraham de Haan de jongere (1707- 1748). Spilman tekende landschappen, rivier- en stadsge-
zichten, etste en graveerde. Zijn tekenwerk vond een plaats in voorname kunstverzamelingen, zoals Van Eijridenen Van der Willigen het uitdrukken. Bij het derde eeuwfeest van de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Coster, tekende en etste hij het huis |
|||||
- 38 -
|
||||||
waar Coster zou hebben gewoond. Een enkel portret
werd door hem in het koper gegraveerd. Een merkwaardige anecdote wordt omtrent hem ver-
teld. Hij tekende eens het Lands Magazijn te Amster- dam en kwam toen op de gedachte het ook te tekenen als brandende bij nacht, zoals hij dat ook wel van andere gebouwen had gedaan. Het merkwaardige is nu evenwel, dat dit Lands Magazijn inderdaad enkele ja- ren later afbrandde. Het tekenen van brandende gebouwen, evenals zogenaam-
de maneschijntjes, is overigens wel een genre waarmee vele tekenaars en schilders - en ook onze Spilman - zich bezig hielden. Hij moet zeer veel tekeningen hebben gemaakt, zoveel zelfs, dat de prijs - ondanks de voortreffelijke kwaliteit - er niet onbelangrijk door moet zijn gedrukt. Dat hij in zijn tijd al zeer werd gewaardeerd moge blijken uit onderstaand rijmelwerk uit 1813 (J. Ie Francq van Berkhey, Na- gelaten Gedichten, Haarlem 1813, blz. 79): Spilman, die geen tijd verspilde,
als hij schetsen maakte in 't wilde, toonde in al die wildigheid, een voortreffelijk kunstbeleid. .. Hier een veeg, daar weer een trek, ,' 't Was natuur in klein bestek. Waterloo, Rembrandt van Rhijn, Jan van Goyen en Molijn, zouden zeggen voor gewis, dat hun geest in Spilman is. 1) R. van Eijnden en Adriaan van der Willigen, Ge-
schiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst se- dert de helft der XVIIIe eeuw, Tvzeede deel, 1842. |
||||||
dr J. Meerdink
|
||||||
- 39 -
Nieuwe aanwinsten
Ten vervolge op het meegedeelde in jaargang 6,
1976, pagina 17, van ons Bulletin, geef ik hierbij een opgave van de voornaamste aanwinsten in de afge- lopen maanden, zowel door schenking als door aankoop verkregen. De schenkers/schenksters ook langs deze weg nogmaals van harte dank. Zo ontving onze Stichting als schenking het oud-
archief (beginnend in 1907) van de Zeister Handels- vereniging, benevens éên vaandel en twee vlaggen van Zeister Middenstandsverenigingen. Ook het archief van de IJsvereniging alhier, lopende van 1890 tot de opheffing einde 1973, werd ons geschonken (via notaris Van Rhijn). Drukkerij Van Lonkhuyzen b.v. gaf o.a. een notulenboekje betreffende de - omstreeks 1917 kort bestaan hebbende - Coöperatieve IJsfa- brief "Nova Zembla". Diverse foto's en prentbriefkaarten werden geschon-
ken, o.m. door mevrouw J.M. Dijkhuis-van Zanten, me- vrouw A.E. Stratenus-de Geer, mevrouw I.E. Rade- macher Schorer (die tevens het model van de vroegere paardetram gaf), mejuffrouw G.J. Laterveer, terwijl de heer R. Brems een groot aantal glasplaat-negatie- ven, op Zeist betrekking hebbend, zond. Mejuffrouw M. de Lange schonk ons 24 klassefoto's van de open- bare lagere school aan de Bergweg. ^ Van de heer W.A. Storm de Grave ontvangen wi<j'■19
deeltjes van het "Nederland's Adelsboek" - een^fraaie aanvulling op de vele deeltjes welke de bibliotheek reeds telde - en ook een koetsiersnestel van het voormalige buiten "Schoonoord" met de wapens Van Reenen en Van Romondt Vis. Een bijzonder geschenk, tijdens de tentoonstelling
van onze Stichting in het Slot alhier in 1976 afge- staan door mevrouw E.A. Rademacher Schorer-Clotter- booke Patijn van Kloetinge, is de zilveren troffel, waarmee wijlen haar vader als burgemeester in 1907 de eerste steen legde van het tegenwoordige zeister raadhuis. |
||||
- 40 -
|
||||||
Tot de aankopen behoort een olieverf-schilderij,
afkomstig uit "Pavia", dit landhuis voorstellende, gezien van de achterzijde, de zuidoostelijke kant, geschilderd in 1869 door T. Schwarze; het formaat van dit doek is 93 x 114 cm. Aangekocht werden ook twee potloodtekeningen, ver-
vaardigd door E. Rensburg (1872-1956), weergevend de molen aan de Bergweg - in welstand - en een aantal huisjes in "Siberië", de Arnhemse Bovenweg. Voor de bibliotheek werden aangekocht: C.J. Nagt-
glas: "Utrecht tussen Pruis en Fransoos, 1780-1800" (1858/1975); A. van Hulzen: "Utrecht bij gaslicht" (1976); D.A. Berents: "Misdaad in de Middeleeuwen" (nl. in Utrecht; Stichtse Historische Reeks, 2, 1976); E.P. de Booy: "De weldaet der scholen, ___"
(Stichtse Historische Reeks, 3, 1977); E. Bergvelt
en M. van Boven: "J.A. Knip, 1777-1847" (1977) ; Anonymus: "Het ontstaan en de groei van Den Dolder" (uitgave van de Dolderse Gids, 1977). Een belangrijke aanwinst is ook de xerox-kopie
van het lidmatenregister der Zeister Hervormde Ge- meente (1681-1783). . ■■ In eigen beheer liet onze Stichting verschijnen
van mr dr J. Meerdink: "De nederlandse inslag in de Evangelische Broedergemeente te Zeist gedurende de 18e eeuw" (1977). Door ruil krijgt onze Stichting thans de publica-
ties van de Historische Kring Loosdrecht, de Histo- rische Kring Maarssen en de Historische Kring IJs- selstein. Reeds langer bestaat zulk een afspraak met de His-
torische Kring "Tussen Rijn en Lek", de Stichts-Hol- landse Historische Vereniging en het Oudheidkundig Genootschap "Nifterlake". Op de organen van de historische verenigingen
"Oud-Utrecht" en "Flehite" zijn wij geabonneerd. |
||||||
K.W.G.
|
||||||
41 -
|
|||||||||
ORGEL GEZOCHT - ORGEL GEVONDEN
speurtocht naar het voormalige orgel van de "Oude
Kerk" te Zeist. |
|||||||||
'-^ySr-' i'-^s
|
|||||||||
"r'^yi';!^:'y4y?<»w,ya'-'m^ -
|
|||||||||
Het voormalige orgel uit de Oude Kerk te Zeist, na
veel omzwervingen geplaatst in de Hervormde Kerk van Boven-Hardinxveld |
|||||||||
- 42
|
|||||
In 1843 voltooide de fa Batz en Co. te Utrecht
de bouw van een nieuw orgel in de Oude Kerk te Zeist. Deze orgelbouw was de afsluiting van een al- gehele herbouw van de kerk, die in de jaren 1841 tot 1843 plaatsvond. Het kerkarchief bevat slechts summiere gegevens over dit orgel. Het bestek, het contract en de afrekening ontbreken. Het instru- ment spreekt echter voor zich. Het is een van de weinige tweeklaviers Batz-orgels uit die tijd, die een zelfstandig pedaal hebben. De orgelkas is in neogotische stijl gebouwd naar het voorbeeld van de zuid-nederlandse architekt Tieleman Suys met wie de Gebroeders Batz in de Utrechtse Dom en in de Ronde Lutherse Kerk te Amsterdam samenwerkten. Nog onduidelijker is het kerkarchief over het
orgel, dat tot 1842 in de Zeister Hervormde Kerk stond. Aanvankelijk was het de bedoeling dat dit orgel in de herbouwde kerk overgeplaatst zou worden. Het blijkt echter dat men op 6 mei 1844 aan de fa Batz ƒ 10,60 betaalde voor het opstellen van het oude orgel in een van de appartementen van de Broedergemeente met het doel het in het openbaar te verkopen. Ook blijkt dat de plaatse- lijke organist H. Blanken het oude instrument op- kocht voor ƒ 325,—, met andere woorden dat het instrument in particulier bezit overging. Daar- door is het onmogelijk het verdere verloop van de historie van zo'n instrument te achterhalen. Ten- slotte vermeldt de preek, die uitgesproken werd bij de ingebruikneming van de Hervormde Kerk dat het oude orgel omstreeks 1820 werd gebouwd, en daarmee zijn de gegevens over dit orgel in het kerk- archief uitgeput. Gelukkig gaven andere bronnen meer materiaal. De
orgelbouwer B.J. Gabry schreef in zijn exemplaar van de tweede dispositie verzameling van Joachim |
|||||
- 43 -
Hess (een manuscript dat bewaard bleef in het Ge-
meente Museum te Den Haag) dat Johann Gaspar Friedrichs uit Gouda dit orgel in 1821 bouwde. Het werk bestond volgens Gabry uit een hoofdwerk met de volgende dispositie: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast had het een "borstwerk" met als dispo-
sitie: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het instrument had een klavieromvang van C tot
f''', pedaalomvang van C tot d'', 3 blaasbalgen en 2 afsluitingen. Dit "borstwerk", dat klaarblijke- lijk onder in de kas geplaatst was en de dispositie van een zelfstandig instrument had, bleek inderdaad een ouder instrument te zijn, dat Friedrichs had op- gekocht uit de Waalse Kerk te Naarden. Een toevoe- ging van Gabry maakt het verdere verloop van de historie van dit orgel niet duidelijker. Volgens hem werd het orgel na de bouw van het Batz-orgel ergens in Zeeland geplaatst. Dit lijkt in tegen- spraak met de berichtgevingen in het kerkarchief. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44
|
|||||
Er blijven dus vele vragen over: wie bouwde het or-
gel van de Waalse Kerk in Naarden? Wat gebeurde er met het instrument vanaf 1844? Op de eerste vraag leverde een onderzoek in het
archief van de voormalige Waalse Kerk te Naarden het antwoord. Het orgel werd in 1779 voor ƒ 814,— geleverd door de orgelbouwer Jan Baars uit Hilver- sum. Dr A.J. Gierveld vermeldt in zijn boek over Het Nederlandse Huisorgel in de 17e en 18e eeuw (pag. 98), dat Jan (Johannes) Baars in 1732 te Brou^-^ershaven geboren werd, zich na 1758 als mees- ter-chirurgijn en organist te Vreeswijk vestigde, dat hij in 1778 "castelein" van het "vermaarde Heeren Logement De Jonge Graaf van Buuren" te Hil- versum werd en daarnaast zich als orgelmaker aan- bood, dat hij in 1780 als orgelmaker naar Amster- dam, later naar Amstelveen vertrok en in 1799 over- leed. Hij bouwde in 1775 te Vreeswijk een driekla- viers huisorgel dat, volgens de heer Jan van Heurn, de schrijver van het standaardwerk over de neder- landse orgelbouw in de Barok: de Orgelmaaker (Dor- drecht 1804/1805), geen navolging verdiende. Ook kwam de naam Jan Baars voor in het archief van de voormalige Waalse Kerk te Vianen, waar Baars blij- kens enkele kwitanties onderhoudswerkzaamheden verrichtte in de jaren 1771 tot 1773. Na de opheffing van de Waalse Kerk te Naarden
kwam het Baars-orgel in bezit van Friedrichs; in 1821 verwerkte deze het in het orgel van de Her- vormde Kerk te Zeist, in 1841 werd het afgebroken en in 1844 aan de zeister organist H. Blanken ver- kocht. Wat gebeurde er daarna met het orgel? Een moei-
lijke speurtocht, omdat er ook geen afbeelding van het Friedrichs-orgel bewaard bleef. De opsporing van dit orgel kwam weer tot stand dankzij de speur- zin van velen en vooral dankzij coördinatie van di- verse opsporingswerkzaamheden. De speurtocht begon in onze tijd en liep terug tot 1844. Dat deze uit- kwam in Zeist en daarmee de geschiedenis van het |
|||||
- 45 -
Baars-Friedrichs-orgel onthulde is puur toevalI Dit
artikel geeft dus een overzicht van de speurtocht in tegengestelde richting: 1846. Organist H. Blanken uit Zeist verkocht het
orgel voor ƒ 500,— aan de Hervormde Kerk te Wolf- aartsdijk. De kerkvoogdij aldaar gaf aan de utrecht- se orgelbouwers C. Stulting en P. Maarschalkerweerd de opdracht het orgel over te plaatsen naar Wolf- aartsdijk in Zeeland. Het bericht van Gabry bleek dus toch juist te zijnl Uit het bedrag dat Stulting en Maarschalkerweerd voor hun werkzaamheden ontvin- gen ƒ 1.240,—) kan men concluderen dat zij het or- gel niet zonder meer overplaatsten, maar aanzienlijk wijzigden. De merkwaardige dispositie, ontstaan door de combinatie van twee instrumenten gaf hiertoe alle aanleiding. Op 21 juni 1846 - de dankdag voor de overwinning
bij Waterloo - werd het orgel feestelijk in gebruik genomen. Het Protestants Christelijke tijdschrift "De Boekzaal der Geleerde Wereld" (1846 II, pag. 97) vermeldt dit heugelijke feit, geeft weliswaar niet de exacte dispositie, maar bevestigt wel het vermoeden dat de orgelmakers het orgel ingrijpend veranderden: Stulting en Maarschalkerweerd stelden de dispositie van het orgel samen volgens advies van de organisten C.J. van Uye en J.J. de Kanter uit Middelburg, die veelvuldig in Zeeland als adviseurs optraden. Een be- richt uit 1862, in de kroniek van de Hervormde Gemeen- te te Wolfaartsdijk opgetekend, geeft uitsluitsel over de dispositie van het orgel. Er werd toen een nieuwe kerk gebouwd, het oude orgel werd in de nieuwe kerk geplaatst en met ëén register uitgebreid. Welk regis- ter nieuw was, en wie de wederopbouw en de uitbreiding uitvoerde, wordt niet vermeld. De dispositie luidde als volgt: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 46 -
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking van deze dispositie met die van het
orgel in 1821 toont hoe rigoureus Stulting en Maar- schalkerweerd het orgel omvormden. Vele registers ziet men terug, enkele verdwijnen: er ontstond een orgel dat voldeed aan de gangbare normen van het midden van de 19e eeuw: een hoofdwerk, geschikt voor het begeleiden van de gemeentezang, gebaseerd op een 16-voets bourdon, de diskant versterkt door de cornet, merkwaardig genoeg zonder mixtuur en met de (oude?) dulciaan 8' als tongwerk; daarnaast een bovenwerk met zachte strelende registers, geschikt voor voor- en tussenspelen met stemmingsstukjes. Van het oude Baars-orgel lijkt weinig overgeble-
ven te zijn. Tot 1903 deed het instrument dienst in Wolfaartsdijk. Toen werd het vervangen door een or- gel van de firma L, van Dam uit Leeuwarden. Dezelfde bouwer kocht het oude orgel op en plaatste het voor ƒ 1.525,— in de Hervormde Kerk van Boven-Hardinx- veld (notulen Kerkvoogdij aldaar, 2 november 1903). Van Dam gaf 15 jaar garantie op het door hem gele-
verde instrument. Op 11 september 1904 werd het in deze kerk in gebruik genomen, bespeeld door de orgel- bouwer P. van Dam uit Leeuwarden met solozang van mevrouw C.C. van Dam-ter Maat. Nog twee maal werd het orgel daarna gewijzigd. In
1925 liet men de firma Van Dam en de firma De Koff een restauratierapport opstellen. De Koff bleek nogal behoudend: in zijn rapport wordt vooral ge- sproken over "repareren". Van Dam voelde veel meer voor "vernieuwen". Het liefste leverde hij een ge- heel nieuw "modern" instrument. Hij kreeg de opdracht. Volgens het bewaard gebleven bestek leverde hij 2
nieuwe windladen met pneumatische traktuur, groter dan de bestaande; op het hoofdwerk verving hij de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47
|
|||||
dulciaan 8' door een trompet 8', een verbetering
die hij - zo bleek uit de correspondentie ~ al 35 jaar eerder (1890) in Wolfaartsdijk had voorgesteld, maar op de oude windlade ontbrak daartoe de ruimte; het bovenwerk plaatste hij achter in de orgelkas (achter de oorspronkelijke kas) en hij voorzag het van zwelluiken; de daarop nog (of weer?) aanwezige octaaf 2' verving hij door een vox celeste 8' vanaf c. Uit later gevoerde correspondentie met zijn compagnon en opvolger B.F. Bergmeyer uit Woerden bleek ook een nieuwe viola di gamba geleverd te zijn; voorts leverde hij een nieuw pedaalklavier en een subbas 16', die ook zelfstandig op het hoofdwerk als bas van de bourdon 16' gebruikt kon worden; een nieuwe regulateurbalg met electrische motor vervol- maakten de restauratie. Het orgel werd voor ƒ 3.739,— "zo goed als nieuw" opgeleverd met 20 jaar garantie. Het onderhoud werd na het overlijden van P. van Dam door Bergmeyer overgenomen. In 1961 werd deze op hoge leeftijd van zijn taak ontslagen. Een grote restauratie was toen volgens de organist nodig. Na contact met de firma Flentrop (hetgeen op niets
uitliep: ook deze kende het instrument weinig waarde toe en gaf het weinig levenskansen meer) voerde de orgelbouwer W. van Leeuwen uit Leiderdorp de restau- ratie in 1962 uit. Nogmaals werd de dispositie gewij- zigd. Een mixtuur 4 sterk verving de cornet uit 1821, de salicionaal 4' op het bovenwerk werd omgebouwd tot een prestant 4'. Het front werd - na onderzoek - in zijn oorspronkelijke kleur (wit met goudbeleg) geschil- derd. Al het hierbovenstaande bleek uit archieven. Na dit
alles gevonden te hebben wordt je nieuwsgierigheid wel erg groot naar het instrument zelf, hoe heeft het dit alles doorstaan? Is er nog iets van de oorspronkelijke sfeer over? Klinkt er nog iets van het oude pijpwerk in door? Hoe klinkt een orgel met pijpwerk uit 1779, 1821, 1846, 1862,(1904?), 1926 en 1962? Een bezoek aan Boven-Hardinxveld bleek de moeite
waard. Het werkelijk schone front komt goed uit in het kerkgebouw. Al spelende erger je je aan de pneu- |
|||||
48
|
|||||||||||||||||
matiek, die traag is en iedere fantasie vermag te
doden. Toch klinkt het niet onaardig. De kern van het hoofdwerk klinkt nog oud. Inspectie van het pijpwerk levert tenslotte een
boeiend overzicht van de geschiedenis van het instrument. Een beschrijving van de huidige dis- positie met enige voorlopige gegevens over het pijp- werk sluit het verslag van deze speurtocht af. |
|||||||||||||||||
Hoofdwerk
prestant 8' |
|||||||||||||||||
pijpwerk in het front uit ver-
schillende perioden, grotendeels 19e eeuw, wellicht 1846; uit het binnenpijpwerk blijken verschillende verschuivingen te hebben plaatsgehad; van Friedrichs 1821; wellicht 1846; van Friedrichs; de 12 kleinste
pijpjes conisch open, 1821; van Friedrichs, 1821; van Friedrichs, 1821; oudste register van het orgel, 1779 Joh. Baars; zeer zwaar loden pijpwerk met fraaie letterinscrip- ties; Van Leeuwen, 1962;
P. van Dam, 1926. |
|||||||||||||||||
holpijp 8'
bourdon 16' nagthoorn 4' octaaf 4'
octaaf 2' quint 3' |
|||||||||||||||||
mixtuur 4 sterk,
trompet 8' , |
|||||||||||||||||
Bovenwerk
holpijp 8' flute dolce 4'
prestant 4' |
|||||||||||||||||
1 octaaf van hout, overige pijp-
werk metaal, 20e eeuw; gemaakt uit de diskant van de bourdon 16' van Friedrichs, 1821, aangevuld met zeer zwaar loden pijpwerk van Baars; vanaf F de salicionaal 4' van Stulting en Maarschalkerweerd uit 1846, grootste pijpen uit 1962; |
|||||||||||||||||
- 49 -
|
|||||||
viola di gamba 8', 1924;
woudfluit 2' ,1962. Pedaal
|
|||||||
subbas 16', hierin enkele oude metalen pijpen, moge-
lijk uit 1779. Onder in de orgelkas liggen nog enkele niet ge-
bruikte zware loden pijpjes. Voorts is het orgel van manuaal-, pedaal-, sub- en
superkoppels, van een tremulant op het hoofdwerk (vinding van de huidige organisti) en van vaste com- binaties voorzien. Ook bij het eindresultaat van deze speurtocht vraag
je je af of je de kerkvoogdij van Boven-Hardinxveld moet feliciteren met dit orgelbezit. Zo'n bezit brengt vele consequenties met zich mee. Het meubel en het vele historische pijpwerk vragen nu eenmaal om sleep- laden met mechanische traktuur. De huidige inrichting en het vele waardeloze pijpwerk ontroven het histo- rische materiaal zijn waarde. Een geheel nieuwe op- bouw is de enige oplossing om het instrument een eigen gezicht, passend bij zijn interessante oorsprong terug te gevenl Gert Oost
-o-o-o-
Nadat deze zomer het laatste stukje gevonden was van
de puzzle rondom de herkomst en verblijfplaats van het in 1843 afgedankte orgel uit de Oude Kerk, schreef dr Gert Oost, musicoloog te Bunnik, op ons verzoek het vo- renstaande artikel. Daarvoor onze hartelijke dank. L.V.
|
|||||||
- 50 -
|
|||||||
Het huidige orgel van de Oude Kerk te Zeist, in 1843
gebouwd door de orgelbouwers J. Batz en Co. te Utrecht |
|||||||
- 51 -
|
|||||||||||
Restauratie Lommerlust
Na enkele jaren van hoop en vrees over de toekomst
van huize Livland blijkt nu uit een bord met het op- schrift "Restauratie Lommerlust", dat de tijd van vrees voorbij is. Het is een hoopgevend bericht in tweeërlei opzicht,
We mogen eruit opmaken, dat het huis de oude naam
terugkrijgt en dat er ondanks de aanbouw van twee vleugels toch sprake is van restauratie. Hoe kwam Lommerlust aan die uitheemse naam?
Voor het antwoord op deze vraag moeten we terug
naar 1906, het jaar waarin mr Owen Maurits Blancken- hagen eigenaar van Lommerlust werd. De relatie van de heer Blanckenhagen met Livland
wordt duidelijk na kennisneming van de stamreeks van de familie Blanckenhagen, opgenomen in "Nederland's Patriciaat", 20e jaargang, 1931/1932, waarvan een ge- deelte hieronder is afgedrukt: |
|||||||||||
■,>. Slraisvuid rr, 1560,
Qerfrade SoMmm. '«1-*». geb. i589, predikaai i»
;.>'-Ai:«sot consistorii Ie Reval,
|
|||||||||||
\j S--
|
|||||||||||
■ ■ Wilhelm •-'•
•Jmien, geb, Ret?»! 2 Maart
i aW,. f R«val 5 April 1684, ;ttb, 1 Oct, 1631, f 24 D»c, ■ -" Broekman, \. .ittiiiLtii xiiu.i».-.^..,,^.^,,.,, ^_, Moscou 2\'
koöpmaa ie SeTal,. arteasiator va'ti iiet Kou, /.w«eikt:h iandgoed Wormostfer, f 5 Dec. 1691, ir, ■ t6S* fl...f>5f^fl.-ï Riesenhamph f 5 Dec, 1104. óroQte GiJd te Reval, koopman aki., vcrblee) ia Holland,
1716 tn 1117, t 25 Mei 1153, Ir, Reval tea hmm nm hm- gcjar. Frese 21 Nov, 1121 AinetaEHs&beih i'ofr Gl.\':w, |eb, 4 Maart «Ü-i '• - ~ '~.' iT--^ ;• • »>.,-;,« .u...,. ür$mla LindenmK. |
|||||||||||
- 52 -
|
|||||||
1. Peter Heinrick
van Allasch en ïnda^- te Ri^a, „KaiserI, iilula- landische tmd oecoaomt^ Russische» adel met den schap wooade vóór d«r .■iedeeltelijk ia Duits, iii ,nU.
ntmin Jahatm, volgl '* VH, Simon J&hmm Bh.
1725, begaf zich met zin- f er scJiip naar Dantzig es;
Ofinman sUL, en hetSr. ai,,, , .\i Ju!-. <7''.. !f. Ari- >.-.!. • |
|||||||
.'.••U'iiH, ■.-'■ -\.'/-'//'t'ii' '-';
iX. /'i' tj .■:''^ j- I «/•■.■ •i j'.6> • •■ ...... , .1
■ 'jarijv. • .. Ijt.-..' 1 ■_.■ '1 .iai- =S«j. i'. R.ii;i\i.i
7 ■■•.-. \-ili T -. G-;m.-'il-!i;;i- j Juni Ih^U. Ji. iji ,/u;i
'■ ■ ^■l'.'; .', .-".' I' ■..»..! ' M /':'.■,■,/('.'I.. /? ■■■'..■•,1,1 '■' .--ii:''/-.- ,!i •::{■•: MM-'!!{y. vuiKt X.
.' t.';.'. .ƒ ;•' '/-./.■?/" /;,'■', !/.-<•«.'(,»t , ■;(■;% ..al-'.ia
. \'.; .•<:■ --v". •.!-.^:i! . y „'i tl . i'JOl '. H'-avTi
' • ' ■ '•.''T ' '' .<..■<■ M'-rr.iu.-, ■ iii: öi •■.'■. ;., i w ■' ■;
. ^ ■ ■ ' ••! •••. ; .!i-; i^>. .. .(, 1-1 ' I .w -
•l. .■-•li- ■ (■'.t';.. '7 .\l.ü. iSHJ /•!. 4J1.
.1. / • i'i'JïA '.'•,..'.',- >• ;.• t ic'.''(.'-.-. ' ■ ./if."/'.'.' 'i ' •.'•; ;. 1-' . ■' • ,' ■ ' ;•• . ''''i' I, - -,'.i^t Xbi:.
.......'•'(• .-■■ ■. Mi!;;i Xler.
'.■.;■>. •• ••;..".■ . 'i. ■ ^^•.; s;i. . Sn.;.....>.• r. .1 ,"
: ;tii- Ij .; . ■>»■].
■•■ ' «• .' . ■.'.i ■ Xroiuiei 3lbU. ^ir '■•;•.. ., . ,V •...,.
i o^i. m.r; ..!(.:■ ..> - .,- ••'.• = ,•■ -i. i
iii'i-er'iüde'!n.p.>>'i: '-ni:!. ' - i--.> ,> ••;■ .'s' ">'. t- i«>; ' ;
■\'i)s!i'rd T! i M. .,!! \h.~ri ./.- ,m- V. .■. .".„■■• ... Atr.si»»m..:;i '.; '•• .-) !(.;.> -,/.,. . i ,, ■ , . , • i'.,;
'=r, J I ■ 1 1 p. .■-..., ■'. ,: . ! . ; , i;. ■■ . ■ ,, |
|||||||
- 53 -
|
||||||
Het huis Utrechtseweg 121 wordt in de monumenten-
lijst voor de gemeente Zeist omschreven als volgt : "Lommerlust, 18e eeuw, witgepleisterd landhuis met een in de middenpartij uitgebouwde koepelkamer. Schoorsteen door windwijzers bekroond". In aflevering vier van de serie "Gezigten en Bui-
tenplaatsen en Gebouwen tusschen de Stad Utrecht en de Grebbe", getekend naar het leven door M. Mourot en uitgegeven in 1829 door I.P. Houtman, steendruk- ker te Utrecht, is als bewoonster vermeld: mevrouw de wed. C. van Beest geb. van den Ham. Uit de oudste kadastrale legger van 1832 (oud-
archief gemeente Zeist) blijkt, dat mevrouw de weduwe Van Beest, rentenierster te Utrecht, eigenares was van Lommerlust. Zij overleed te Zeist op 13 juli 1837. De hierna afgebeelde litho uit bovengenoemde serie
geeft een beeld van het huis in 1829. |
||||||
V
|
||||||
- 54
|
|||||||||||||
Blijkens het kadaster werd Engelina Johanna Kuhn,
rentmeester te Heemstede, de volgende eigenares van Lommerlust. In 1840 verkocht zij de buitenplaats aan Johannes
Hendricus van der Meulen, grondeigenaar te Amster- dam. Uit het feit, dat de naam van de heer Van der Meu-
len niet in het bevolkingsregister van Zeist voor- komt, zouden we kunnen opmaken, dat Lommerlust als zomerverblijf dienst deed. Op 11 maart 1871 verscheen in de "Weekbode voor
Zeist, Driebergen en Omstreken" de volgende adver- tentie: |
|||||||||||||
mmwm.
|
|||||||||||||
let otóezijdg leerM-Logemeat
|
|||||||||||||
S^Uïl i'^w
|
|||||||||||||
iftii.i»arlwi:t*l
|
|||||||||||||
.....■ "' "1 ,11lil. 1. ,,,„,,
>i .ii-'.ii!,-, ^f.ujf.i, K.,,,.... '1,.,,,,,..,,,
(I ..i 11). fa . V-l«, /M.i.-I, i,J, Sil ,-<„,;, ......nJ
>'>''--h >J. ii'rjeir fi."jlim('!<'rt<"i. .i.i,5--,tiS,.i^ jj,„)
! 'I %h»- ,-,1 V,u«r.u,u, l-s..ij!3'«, ( Mji^i.if.i <je
liik',.<ir. .vHj„- Hfii.t-c. ,. , v-,,i.j.. t«
,.>t!|-l(, fri i,. |„„,|l|l|!>|.)i. .>UM.i0<.l< ,-..■■(,'tl iH d-
l''.-Ui,' lUtnli ,)»l ■!,• X)>,U!,l/j<, Wiu i;„„
......"> -' "•' i'l! (;!t IKl' ^;„i..,'. JU, h,.t '' ■' ''' ' ••■' i'i.i" l>;i hot (,.ij,i-(i <! 'i .'.■ )i .,.i,iiï
" ..■!! .n --'II.' h V. -i-V*. j-,i 'i^^ -jv. .;.2-,i, : |
|||||||||||||
- 55
|
|||||||||
f
|
|||||||||
WEILLAMÖ -.nVWLÈMB,
|
|||||||||
De Weekbode van 25 maart 1871 meldt ons, dat de
buitenplaats voor ƒ 28.000,— werd verkocht aan de heer B. van den Arend. De overplaats werd gekocht door de heer J. van
Eyk, de eigenaar van Kersbergen. De heer Van den Arend verkocht Lommerlust in het
zelfde jaar aan de heer W. van Oosterwijk Bruijn, commissionair in effecten te Amsterdam. De nieuwe eigenaar vestigde zich op 23 oktober
1871 in Zeist, aanvankelijk op het Zusterplein, la- ter op Lommerlust. De heer Van Oosterwijk Bruijn vervulde gedurende
de ruim dertig jaar, waarin hij in Zeist woonde, belangrijke functies op landelijk en plaatselijk niveau. Hij overleed op 4 mei 1903. In de Weekbode van 6 mei 1903 staat de volgende
levensbeschrijving: |
|||||||||
- 56 -
|
|||||
W. VAN(H«T1EWJ.IK BlllTK f
Maandttw IJ. |g op züp hniten- plaats nijnyxmmlmi" aüner over- Ir'leo 'S« lifift? W, van Oostcrwijk l'rHTH, «'(,'0 oïizer meest g«^achl^* f5e heer Van O. 0. wcrê (hm
ifipo Met 1829 te AmsienUm gp- hm'fm. Rt'pd«i (!p j«ug<lïgf>n i<^e1- üj<i werd hij am belijdfer vau d«ri Cöristus. Hij hphoordft 1<it da <»p~ riehtei't? der Vereemging tot be- vordering van Evangelüatie, dif il* IHr.S aan (nuiige jorj!feht!g(*ss }.aar ontstaan dankte. ' Ook \n\hi cotnraissie fler Vereenigmg onder den lïandwerlsmtami,' die kort daarna «.ijisloud, had hii '/ittirig, w'Hjk h!j i-< ÏHr.'ï J..-V.-I..!-;,. toi .i, ('jMcliiris van luit Ned. Jonge- hhij>^v> rbond. in IS")? wpiil bij hoofdrpdsiotou'
"vaii de J'iiigi-Uriijs}ii,ib^^ <iii>, tucn Toor *t foi-i \L'[Mhi('ii. Huim MH jiiiir hfi'Jt, d<' h«HT \;;ii(ï 15. dczt-j lijiictii; iiiot ijvfr (n tj.mwiv/i-t-' \\('\\\ Vervuld, 'hl dt' !aiit:-.U-j.uvii Was hi,) ('r-if-vu.ir/.-iK'» v;th 'i vct- t)ori(| ('11 ii,f'iif\v,'rkcr der Jongr- ïingshude. ilij schml bet uitrnunteji'U»,
altiiii j/un;-ti«r tit>o(iid<'(!ldo werk liri i''Vf'U in .Srd-r!iind: ook /.. gfiu , vele op>tiïl!(-n van zijn hand het i littii III lic Clir. !iieniiiii'.n, li(>uw-\ s/t f /ti'ii, de Ut I 'iKl ' hts TijdfiChrijt.' t'v./. Hij hffii .ti..i.itidHni)i; uitgii-, P'Vt"! v.f,) \vi."k <)v<r Nli', l. (i:i^ Cv^x-.i. Yi.nns i^ Ilij bokond ais! iVu'httü- van vek- schof^fio vcizeii,! dtti ofhter «iet alzoiidcrlijk ver-' krijj.di;i ,r vijn. :
|
|||||
- 57 -
|
||||||||
Als phikiitroop verwierf zich 4e
beer Vaii O. \i. veel room. Tal van instelimgen van liaMadigheid up woiisfüeüstitftu giofidsiag VBrÜezoK Hl lipiï! een grootpii Ktc'iiri. Ilij WitH d.' J-tiuhIer vai! dü zoo nuttige ifif<JelJi!»<i BiHharnë 'm df'/.«; «e- ii(ff>!}t(% PH »H4iiH)!de t<>t de op» Wi4«-td!e kiankzuifdgenve! pl<'girig
LüKid, lii' iftoteii ociürifkFer iif-ti} zijri . ■ Fiioflst.V<ddwtjk,
W'jtii' h<-*t 'jnuii; ■' do!H
r ! • . .. ..^„I jy
» ! ' gi'UOl
fiontrnRf rfif'l d^; !if»df!rf)f/! !:; <''k-
i^inni' • '>'-ld<'fi t;* '«».• '/: '.'i'f; \H'. gf>uH>«fit" Zfd'-t telde hf-m
jarfn Ijiiijï oïsdrT haar Jy^-Ti'-if-n- l/fuonfirst/^riyiiM^'dr n en M| w; (ter oj)twfti|M>rs i'au bf-'t ?<• "Viilspark allikr. Ook '1f-f'ti d<5 tif-er Van O. B
/A> U Kl'iHJi.'n ai-: •••-:i i.j.ji V' .>;-
«itMndf-r van hft nüi-t»-!!'!- .ind-r-
wii«i: jurcn Itf.:.' wu- hij voor <U' s''ri()i)l d'T liiTV ycui**'!•'' i'.it'V VHrfiH'ijqtnn %';in dt^i «ivo-lpiit'ïi';
enkeirt juren }ïHt'>di'ri do'W n-'ni tf- bennpmen mt Rid !•'■ = ^- *^fii- vuil Oranj('-N'i-<-!iii! |
||||||||
!
|
||||||||
Na het overlijden van mevrouw Van Oosterwijk
Bruijn werd de heer mr Owen Maurits Blanckenhagen eigenaar van Lommerlust. Hij vestigde zich op 26 maart 1893 te Zeist en
woonde tot 1907 op Kersbergen. In dat jaar verhuisde hij naar het door hem omgedoopte Livland. |
||||||||
- 58 -
|
|||||
- 59
|
||||
De heer Blanckenhagen overleed op 29 maart 1911
te Wiesbaden. In de Weekbode van 1 april 1911 wordt de heer Blanckenhagen beschreven als een man van grote beminnelijkheid, die naar Wiesbaden was ge- gaan om met het oog op zijn zwakke gezondheid aan de gevaren van de hollandse winter te ontkomen. Hij was geruime tijd lid van het college van kerkvoogden en bestuurslid van Bethanië. Het huis bleef in handen van de familie Blancken-
hagen respectievelijk de N.V. Livland tot 1950. In 1934 werd het grootste gedeelte van de grond
verkocht ten behoeve van woningbouw langs de toen aangelegde laan Lommerlust. Op 14 maart 1950 overleed de heer mr Willem Henri
Johan Blanckenhagen. Hij werd in de Zeister Courant van 15 maart 1950 geprezen om zijn verdiensten op maatschappelijk en cultureel gebied. Hij stond geruime tijd mede aan het hoofd van de
Nutsspaarbank, maakte deel uit van het bestuur van de Zeister Kunstkring, was lid van de gemeenteraad en was secretaris van het comité, dat in het begin van deze eeuw een grote bloemententoonstelling in Zeist organiseerde. In 1951 werd mevrouw T. Büchner-van der Wiel eige-
nares van Livland. Het huis werd ingericht tot rust- huis, later verpleeghuis. Het bleef deze functie vervullen tot in het najaar van 1974. Sindsdien ver- schenen er regelmatig artikelen in de pers met kop- pen als "Leeg Livland luxe tent van krakers" en der- gelijke. Die periode is ook weer voorbij. De benodigde ver-
gunningen zijn verleend en onder architectuur van ir A.K. de Groot te Bilthoven wordt het huis thans ge- restaureerd en uitgebreid tot veertien woonapparte- menten. |
||||
- 60 -
Met betrekking tot de restauratie en uitbreiding
van Lommerlust is wellicht interessant te memoreren hetgeen Z.K.H. Prins Claus opmerkte, n.1. dat restau- reren van gebouwen van grotere omvang daarom zo moei- lijk is, omdat indien daarvoor geen duurzame passen- de bestemming wordt gevonden, het gebouw, binnen be- trekkelijk korte tijd weer vervalt. Enerzijds is het bewonen door êên familie van een
zo groot pand "uit de tijd". Anderzijds is het pand in zijn huidige omvang niet
zonder meer geschikt om het gezamenlijk te bewonen. Gelukkig heeft het oorspronkelijke gebouw, dat
zijn monumentale karakter vooral ontleent aan de har- monische bouwmassa, een opzet die zich leent voor uitbreiding in de klassieke U-vorm van een buiten- plaats, waarbij de ingangspartij (aan de achterzijde gelegenl) weer kan worden hersteld. Op deze wijze kunnen daarin wooneenheden worden ge-
maakt met een voorname allure. In dit licht bezien draagt ook de uitbreiding bij
tot behoud van dit monument, waardoor het verder ge- schiedenis kan maken. |
|||||
L. Visser,
|
|||||
- 61 -
DE PRENTBRIEFKAART
Het ontstaan ■ :
De prentbriefkaart is feitelijk een geïllustreerde
briefkaart en deze op haar beurt kon pas ontstaan toen er eenheid begon te komen in het brievenver- voer. In vroeger eeuwen was dat brievenvervoer een ge-
compliceerde zaak. De kosten waren zeer hoog, ondere an- dere door het ingewikkelde stelsel van menigvuldige ta- rieven, sterk variërend naar de afstanden, en door het feit, dat dikwijls de geadresseerde de verzend- kosten van de brief moest betalen. Daarvoor was heel veel personeel nodig. De vereenvoudiging van het brievenvervoer is voor-
al te danken aan de Engelsman Rowland Hill, die wist te bewerken dat in 1840 de zogenaamde Penny Post werd ingevoerd. Elke brief tot een gewicht van circa 15 gram werd voortaan vervoerd tegen de prijs van êën penny, onafhankelijk van de afstand en binnen het gehele Britse Koninkrijkl De afzender betaalde in het vervolg de kosten door
middel van een postzegel. In een geschrift uit het jaar 1837 had Hill aangetoond, dat de afstand - in de kosten van het brievenvervoer - een veel geringe- re rol speelde dan men tot dusver had aangenomen. Wel werkten de britse posterijen de eerste jaren
met een verlies en geen wonder: de tarieven van vroeger bedroegen een veelvoud van een penny, 10 pennies was heel gewoon voor sommige afstanden. Daar stond echter tegenover dat het brievenvervoer enorm toenam en binnen het bereik van het grote publiek was gekomen. Behalve de postzegel werd nu ook de envelop regel.
Vroeger werden de brieven met de schrijfkant naar binnen dichtgevouwen om de envelop uit te sparen, want die moest apart worden betaald. Nu was dat niet meer nodig. Andere landen volgden het britse voorbeeld
schoorvoetend, bijvoorbeeld Zwitserland en Frankrijk |
||||
- 62 -
nog in de veertiger jaren. Nederland volgde in de
jaren vijftig. Het internationale brievenvervoer bleef echter
even gecompliceerd als vroeger en berustte voor- namelijk op bilaterale verdragen. Het was nog in- gewikkelder dan het binnenlandse vervoer, onder an- dere door de verschillende metrieke stelsels der betrokken staten en het doorvoerprobleem. In de vijftiger en zestiger jaren werden er pogingen on- dernomen om tot internationale samenwerking te ko- men, maar er ontstond vertraging door de amerikaan- se burgeroorlog en de frans-duitse oorlog. In 1874 werd op initiatief van dr Heinrich von
Stephan, een hoge autoriteit bij de duitse poste- rijen, een internationale conferentie in Bern gehou- den en in 1875 ontstond de Algemene Postunie, welke in 1878 de officiële naam kreeg van Union Postale Universelle. Bijna alle landen traden als lid toe en alle deelnemers vormden êén groot pos- taal gebied, waarbinnen uniforme tarieven golden. Overeenkomsten tussen een beperkt aantal deelnemers binnen de Unie waren mogelijk, mits de bepalingen gunstiger waren dan de reeds bestaande. Zo werd na 35 jaar het denkbeeld van Rowland Hill
ook internationaal verwezenlijkt. , De briefkaart ,
Dr von Stephan had in de zestiger jaren al het
idee geopperd van de briefkaart, die hij 'offenes Postblatt' noemde. De briefkaart had twee voordelen: zij was goedko- .
per en gemakkelijker. Veel mensen willen liever geen zeer korte brief schrijven met uitsluitend zakelijke mededelingen; zij vinden dat onbeleefd; bij de brief- kaart bestaat dit bezwaar niet. En wat de kosten betref t,de briefkaart zou doorgaans het halve brieventarief gaanbedra- ger;het verschil was dus groter dan tegenwoordig. Uiteraard is het bij de briefkaart onmogelijk het v.j,,
briefgeheim in stand te houden, maar dat bezwaar is ;^ irreëel, want wie vertrouwelijke mededelingen wil .i),* doen schrijft vanzelf een brief. |
|||
- 63 -
Het eerste land, dat de briefkaart heeft ingevoerd,
is Oostenrijk geweest. De invoering vond plaats in 1869. Aanleiding was een artikel van de econoom dr Emanuel Hermann. De briefkaart kreeg in Oostenrijk de omslachtige
naam 'Korrespondenzkarte', die zich daar heeft kun- nen handhaven. Overal elders werden gemakkelijker namen gehanteerd als Postkarte, briefkaart en der- gelijke. De Noordduitse Bond en de zuidduitse staten (het
was vlak voor het ontstaan van de duitse eenheid), alsmede Zwitserland en Engeland volgden het Oosten- rijkse voorbeeld in 1870; België, Nederland en de Scandinavische landen in 1871. Achteraan kwamen Frankrijk en de Verenigde Staten in 1873. De animo voor de briefkaart was direct enorm, om-
dat zij echt in een behoefte voorzag. De ene kant van de briefkaart, met de ingedrukte
postzegel, mocht alleen worden gebruikt voor de adressering. De blanco-achterkant was bestemd voor de mededelingen van de afzender. Dit principe ging ook gelden voor de prentbriefkaarten met het gevolg dat l aan de kant van de afbeelding ruimte moest worden uitgespaard. Omstreeks 1905 komt pas de door een verticale
streep verdeelde adreszijde. De rechterkant is bestemd voor de adressering, de linkerkant mag worden be- schreven. Voor de schrijvers van briefkaarten komt er dan meer ruimte, bij de ansichten wordt een kant geheel door de illustratie ingenomen. De briefkaart heeft voorlopers gehad, zoals de
zogenaamde Lipmankaarten uit de Verenigde Staten, die van 1861 dateren en enkele jaren particulier zijn verzonden voordat in 1873 de officiële brief- kaart werd ingevoerd. Een ander bekend voorbeeld vormen de Besnardieu-
kaarten, die tijdens de oorlog van 1870-1871 door de franse soldaten verstuurd konden worden en ge- noemd zijn naar de kantoorboekhandelaar, die daartoe |
||||
64 -
|
|||||
het initiatief nam. De besnardieu-kaarten zijn voor-
zien van afbeeldingen in de vorm van oorlogsemblemen, maar vermelden niet het woord briefkaart; het was immers een noodmaatregel. Eerst in 1873 werd in Frankrijk de briefkaart
aanvaard. De oudste prentbriefkaarten (periode 1870-1890)
De briefkaart is in alle staten wettelijk doorge-
voerd en nam overal dadelijk een hoge vlucht. Daarom is het ontstaan ervan tot op de dag nauwkeurig pre- cies aan te geven. Hoe anders ligt dit bij de prentbriefkaartI Hier
vindt men een schoorvoetende ontwikkeling van een geïllustreerde briefkaart, welke zich in het ene land veel vlugger voordeed dan in het andere en sterk afhankelijk was van het al-of-niet-bestaan van beperkende bepalingen. Men noemt die ansichten van het eerste uur wel
'pionierkaarten', maar ook 'voorlopers van de prentbriefkaart'. Ik prefereer de eerste benaming, want de oudste kaarten zijn al dadelijk ansichten in de technische zin des woords, namelijk geïllu- streerde briefkaarten, vervoerd tegen het daarvoor geldende tarief, en dus feitelijk geen voorlopers. In het begin werden overal de briefkaarten van
overheidswege uitgegeven en voorzien van een inge- drukte postzegel. Maar in sommge landen werd het ook aan particulieren toegestaan briefkaarten uit te geven, terwijl verder de mogelijkheid werd gescha- pen iets op de officiële kaarten te laten drukken. In de meeste landen echter bestonden aanzienlijke
beperkingen, zodat er maar weinig gebruik van werd gemaakt. Waar de beperkingen daarentegen gering wa- ren, met name in de duitssprekende landen (Duits- land, Oostenrijk en Zwitserland) kon zich op deze manier de geïllustreerde briefkaart ontwikkelen. Soms werden op de briefkaarten letters gedrukt,
bijvoorbeeld de naam van een zaak of een uitnodiging |
|||||
- 65 -
voor een vergadering. Maar er ontstonden ook afbeel-
dingen, zoals een stoel naast naam en adres van een meubelfirma. Ook kon op de briefkaart reclame wor- den gemaakt voor een tentoonstelling, een hotel of een bepaalde stad of toeristische attractie. Zo ontwikkelden zich uit en naast de zuiver com-
merciële briefkaarten de toeristische ansichten. Dit was ten minste het geval in de duitssprekende
landen, waar in de zeventiger en tachtiger jaren al - in zeer beperkte mate - prentbriefkaarten werden verzonden, aanvankelijk in het kleine formaat van de briefkaart en later met deze meegroeiend naar het wereldpostformaat van 9 x 14 cm. Als allereerste ansicht kan men beschouwen de
briefkaart, in 1870 uitgegeven door een zekere Schwartz, voorzien van een afbeelding van een sol- daat met kanon. Norddeutsches Postgebiet staat op deze in 1870 verzonden kaart, want het Duitse Kei- zerrijk van Wilhelm I bestond nog niet. Een bekende ansicht uit deze oude periode is die
van de wereldtentoonstelling-!882 in Neurenberg, van welke kaart ook de graveur bekend is, namelijk Ludwig Zrenner. Interessant zijn de briefkaarten uit Helgoland, waarop de naam tevens een afbeelding vormt van het eiland-silhouet. Ik heb hiervan een exemplaar in mijn bezit, dat in 1885 is verzonden. Hoe is het nu gesteld met toeristische prent-
briefkaarten in andere landen dan de duitssprekende? Ik weet het niet en heb ze ook nooit onder ogen
gehad. Voorlopig moet ik aannemen dat zij niet (meer) bestaan. Commerciële kaarten, dus met reclame-opdruk, zijn
er in de andere landen uiteraard wel geweest. Zo heb ik in mijn verzameling een amerikaanse briefkaart uit 1880 met de afbeelding van een stoel als reclame voor een meubelfabriek. Er zullen ook wel reclame- kaarten hebben gecirculeerd met afbeeldingen van winkels, fabrieksgebouwen, musea en dergelijke. |
||||
- 66 -
De jaren negentig In deze periode nam de productie van de prent-
briefkaarten enorm toe; vooral Duitsland produceer- de vele miljoenen ansichten per jaar; in het bij- zonder 'Grusskarten', dat waren kaarten met (meest- al) verscheidene in lijstjes gevatte gelithogra- feerde of gefotografeerde afbeeldingen. De Duitsers maakten de kaarten niet alleen voor
eigen behoefte, maar exporteerden deze bij miljoe- nen naar andere landen. Toch zijn de ansichten uit die tijd - en vooral van vóór 1897 - uitermate schaars. Is er zoveel opgeruimd of weggegooid? Of was het verzamelen van kaarten in het begin nog geen gewoonte? We kunnen er alleen maar naar raden. Een grote stimulans voor de prentbriefkaart was
de wereldtentoonstelling, die in 1889 in Parijs werd gehouden, en waarvoor de befaamde Eiffeltoren is gebouwd. Men kon de door Libonis gelithogra- feerde kaarten van dit bouwwerk kopen en die op de top van de toren laten afstempelen. Het bestijgen was een hele prestatie wegens het ontbreken van een liftl Welke de invloed van deze prentbriefkaart ook is geweest, 1889 betekent een doorbraak vergeleken bij de voorafgaande jaren. Sommigen beschouwen de Eif feltorenkaart als de
eerste 'echte' ansicht. Ik zou het er liever op houden, dat het de eerste echte franse prentbrief- kaart is geweest. Ook in Italië verschijnt in deze tijd de ansicht.
Merkwaardigerwijs is daar de illustratie op de adreskant afgebeeld en de kaarten zijn wat smaller (omstreeks 8 x 14 cm). De ontwikkeling in Nederland
Volgens de postwet van 1850 waren de binnenland-
se vervoerskosten van de brief niet alleen afhan- kelijk van het gewicht maar ook van drie afstanden. Dit betekende een vereenvoudiging, maar wij bleven toch achter bij de britse Penny PostI |
|||
67 -
|
|||||
Het porto kon worden voldaan door de afzender,
maar ook voor rekening worden gelaten van de ge- adresseerde, die echter wel gerechtigd was de brief te weigeren. De postzegel werd in 1852 ingevoerd, maar toch
treft men in de jaren daarna nog dikwijls brieven aan, die zijn afgestempeld zonder postzegel. De wet van 1870 opende de mogelijkheid van 'for-
mulieren voor opene schriftelijke mededelingen be- stemd' . Die formulieren heetten briefkaarten. Het porto bedroeg 2 1/2 cent, de helft van de kosten van een brief. De voorkant was voorzien van een ingedrukte postzegel en een aanwijzing voor de adressering; de achterzijde was geheel bestemd voor mededelingen. Interessant is artikel 2 van het Besluit, waarbij
de briefkaart werd ingevoerd: het drukken van een en ander op de kaarten al dan niet met schriftelij- ke bijvoegingen is mede toegelaten. Zo ontstonden ook in Nederland commerciële kaar-
ten met drukwerk en afbeeldingen. Er is echter reden aan te nemen, dat de toeris-
tische prentbriefkaart zich in die tijd bij ons niet heeft ontwikkeld, ook vanwege de beperking, dat het uitgeven van briefkaarten aan particulieren niet was toegestaan. Die mogelijkheid is pas ge- opend in de postwet van 1891, in werking getreden op 1 april 1892. Een Koninklijk Besluit regelde de briefkaart afzonderlijk en de situatie werd zó, dat deze ook door particulieren mocht worden ver- vaardigd, mits zij met de officiële kaarten over- eenstemde in de gedrukte opschriften, de afmeting en de stevigheid van het papier. Het is hoogst merkwaardig, dat noch in de memorie
van toelichting noch in de kamerverslagen met êén enkel woord wordt gerept van de prentbriefkaart, terwijl de nieuwe wet toch duidelijk, grote invloed moest hebben op de ontwikkeling van de nederlandse prentbriefkaart. Dit is erg jammer, want daardoor zijn kostbare inlichtingen voor het nageslacht verloren gegaan. |
|||||
- 68 -
Hoe het ook zij, ik meen 1892 te kunnen aanhouden
als het geboortejaar van de nederlandse (toeristi- sche) prentbriefkaart. Engeland
Hier verscheen de prentbriefkaart wel uitzonder-
lijk laat op het toneel wegens de vergaande beper- kingen, die de overheid daaraan in de weg legde. V55r 1894 konden helemaal geen ansichten uit Enge- land worden verstuurd. Wel ontvingen de Britten uiteraard prentbriefkaarten uit het buitenland, want Engeland was aangesloten bij de v\7ereldpostorgani sa- tie. Een engelsman kon natuurlijk wel een geïllu- streerde kaart verzenden, maar dan bijvoorbeeld in een envelop en dat was altijd al mogelijk. Er bestaan enkele uitzonderingen, maar die bevesti-
gen alleen de regel. Vóór 1894 werden in speciale ge- vallen offici'éle prentbriefkaarten van normaal for- maat uitgegeven, bijvoorbeeld de Helgoland-kaarten, waarvan ook een gekleurde versie bestaat, de Postal Jubilee-kaart van 1890 met een afbeelding van Sir Rowland Hill en de ansicht van de londense marine- tentoonstelling-l891 met een plaatje van de Eddystone- vuurtoren. In 1894 werd de particulier-uitgegeven briefkaart
toegestaan, maar dan in het voor de ansicht niet ge- schikte formaat van de officiële briefkaart (12 x 7,5 en.), terwijl er in Engeland veel zogenaamde 'court- size-kaarten' in omloop waren, die bestemd waren in enveloppen te worden verstuurd en nu tot ansichten werden getransformeerd. Ook die lieten de posterijen toe, maar de productie van deze kaarten werd geremd door het afwijkende formaat. In mijn collectie heb ik een court-size-kaart, gepost in 1898 en gefabriceerd in Duitsland... Eerst in 1899 werd in Engeland de normale briefkaart
toegelaten, dus van het formaat van ongeveer 14x9 cm. Zo laat als de Engelsen waren met de invoering van de normale ansicht, zo vroeg waren zij met de opheffing van de ongedeelde adreskant. Als eerste van alle lan- |
||||
- 69 -
den, in 1902, lieten zij toe dat er mededelingen
werden gedaan op de adreskant. Ook hier waren zij dus hun afwijkende tradities getrouw. Amerika <
In de Verenigde Staten konden de officiële brief-
kaarten worden voorzien van drukwerk en afbeeldin- gen. Dit blijkt uit een in mijn bezit zijnde kaart, gedateerd 26 april 1880, die ik al eerder vermeldde. Echte toeristische prentbriefkaarten zullen niet
in omloop zijn geweest, misschien ook door het < kleine formaat der briefkaarten. Deze mening wordt gesteund door het feit, dat algemeen de ansichten ' j- uitgegeven tijdens de World's Columbian Exposition ■ • te Chicago, 1893, als de oudste amerikaanse worden beschouwd. Er zijn toen verscheidene soorten prent- briefkaarten in omloop gebracht, officieel en parti- culier, gekleurd en ongekleurd; de meeste geven de verschillende gebouwen op de tentoonstelling weer. Ze konden worden verzonden tegen het normale brief- kaarttarief . Maar de verdere ontwikkeling liep niet vlot van
stapel. Er waren wel particulieren, die briefkaar- ten opkochten en van afbeeldingen voorzagen, maar voor de verzending moest dubbel tarief worden betaald. Immers, elke geschreven boodschap kostte 2 cent, terwijl briefkaarten met 1 cent konden worden gefran- keerd. Kaarten van voor 1898, de zogenaamde Souvenir Cards, zijn dan ook schaars. Aan bepaalde steden, zoals Chicago, Philajjelphia, en dergelijke werd een aantal genummerde exemplaren gewijd, met meer dan êên plaatje op elke kaart. Eerst in 1898 bepaalde de wet, dat de ansichten
tegen hetzelfde tarief mochten worden verzonden als de briefkaarten. Dan komen de zogenaamde ansichten . met het opschrift 'Private Mailing Gard authorised by Act of Congress may 19 1898', waarna ook in de Verenigde Staten de prentbriefkaart zich normaal kan ontwikkelen. |
||||
- 70 -
Het herkennen van de oudste prentbriefkaarten * ' - Dat is natuurlijk het moeilijkst bij de onbeschre-
ven exemplaren. Om daar de tijd van vast te stellen is het nodig dat er een jaartal op staat of dat de kaart is uitgegeven naar aanleiding van een bekende gebeurtenis, zoals een jubileum, een wereldtentoon- stelling of een vorstenhuwelijk. Ook is datering mogelijk als er naast de onbeschreven kaart een identiek exemplaar bestaat, dat wel is beschreven en gedateerd. Overigens is elke beschreven kaart ouder dan de
datum aanduidt. Daar heeft men echter niets aan, want er is geen bewijs. Toch kan het wel eens verscheidene jaren schelen. Er zijn enkele zeldzame gevallen moge- lijk van identieke kaarten, die in verschillende ja- ren zijn afgestempeld. Normaliter moet men dus het jaar van de datering aanhouden. De datum van de ansicht kan blijken uit het stem-
pel of uit de brieftekst zelve. Maar het is mogelijk om nog veel vlugger te zien uit welke tijd de kaart stamt. Een ongedeelde adreskant plaatst de kaart al dadelijk naar 1905 of eerder, 'Gruss-kaarten', d.w.z. kaarten met twee of meer plaatjes, zijn doorgaans • van omstreeks 1900, maar soms aanmerkelijk ouder. Ook de postzegel kan een aanwijzing zijn, bijvoorbeeld in Nederland zijn alle kaarten, voorzien van de bekende groene 2 1/2 cent of rode 1 cent en daterend uit het begin van deze eeuw, van 1900 of later. De vroegere kaarten hebben zegels van een andere kleur, en een ander dessin. : .u> Hetzelfde geldt voor de duitse kaarten met rijks-
zegels van 5 en 10 Pfennig. Ook hier een andere post- zegel met ingang van 1900. Tenslotte: het papier van de oudste ansichten is
soepeler dan die van de latere. Hoe nieuwer de kaart, des te stugger is zij doorgaans, met een neiging tot kromtrekken. Men kan met gesloten ogen het verschil voelen... dr H. Emmer
|
|||
- 71 -
In 'Historia', het inmiddels opgeheven
maandschrift voor geschiedenis en kunstge- schiedenis, I3e jaargang (1948), pag. 73 en 74, komt een interessant artikel voor van wijlen dr R. van Luttervelt over een familieportret van de stichter van het ,< Slot, dat nog steeds van belang is om in ons bulletin over te nemen. De directie van het rijksmuseum te Am-
sterdam gaf toestemming de foto in ons blad te plaatsen. Daarvoor onze oprechte dank. L.V.
Een familieportret van Willem Hadriaan van Nassau-
Odijck : , ; -A :,, j . - r , In 1808 werd op de veiling van de verzamelaar Ger-
rit van der Pot te Rotterdam door de koning van Hol- land, ten behoeve van het Rijksmuseum, een aantal schilderijen aangekocht. Hieronder bevond zich een op koper geschilderd miniatuurportretje in een rijk gebeeldhouwd, verguld houten lijstje. Het stelt voor^ zoals de catalogus van het museum (1) vermeldt, "een krijgsman met zijne vrouw en drie kinderen". De man, die rechts staat, draagt een harnas, waarover een oranje sjerp en een kanten jabot. Zijn vrouw zit in het midden, gekleed in een modieuze gedecollecteerde japon. Rechts van haar een klein meisje en links twee wat oudere jongens in quasi romeinse dracht. Een van hen reikt aan of ontvangt van zijn vader een stuk papier, waarop de plattegrond van een klei- ne, volgens het laat 17de eeuwse systeem met vijf puntige bastions versterkte, vesting is afgebeeld. In de hemel, die aan de horizon oranje gekleurd is (blijkbaar door de ondergaande zon), zweven, heel klein, twee naakte kindertjes en een godinnefiguur. Het schilderijtje, dat 12 centimeter hoog is en 9,5 breed, is rechts gemerkt: "G. Hoet". |
|||
- 72
|
|||||
De schilder Gerard Hoet is bekend genoeg. Hij
werd geboren in Zaltbommel in 1648 en leerde de kunst in het atelier van zijn vader, die glasschil- der was, en bij Warnard van Ryssen, die zelf in Utrecht zijn opleiding had ontvangen. Tijdens de Franse inval van 1672 vluchtte Hoet achter de wa- terlinie, naar 's-Gravenhage. Daar bleef hij enige tijd werken. Vervolgens vertoefde hij een jaar in Parijs en Brussel; daarna vestigde hij zich te Utrecht, waar hij, als modeschilder van portretten en arcadische landschappen met figuren, een behoor- lijk bestaan vond. Hij overleed, weer in 's-Graven- hage gevestigd, in 1733. Het miniatuur in het Rijksmuseum moet blijkens de
door de afgebeelde personen gedragen costuums, tot het vroege werk van Hoet gerekend worden. Wie stelt het voor? De krijgsman was kennelijk een man van groot allure en een belangrijke figuur in zijn tijd. Een poging om hem, wegens de plattegrond van de vesting op het stuk papier, te identificeren met de grootste vestingbouwkundige in Nederland op het ein- de der 17de eeuw, Menno van Coehoorn, leidt niet tot resultaten, daar Van Coehoorn, volgens de portret- ten die wij van hem kennen, een totaal ander uiter- lijk had. Van de prominente mannen uit die jaren waren er niet veel, die een talrijke kinderschaar hadden. Maar aan ëën mogelijkheid tot identificatie voldoet ons portretje geheel: voorgesteld moet hier zijn Willem Hadriaan (of Adriaan) van Nassau, heer van Odijck, Cortegene, Zeist en Driebergen. Hij werd geboren in 1632 (2), als zoon van Lodewijk van Nassau-Beverweerd (en dus kleinzoon van prins Mau- rits) en overleed de 25ste september 1705. ■ • Willem Hadriaan stond hoog in aanzien bij zijn
neef, stadhouder Willem III en heeft dan ook vele belangrijke ambten bekleed. In 1668 werd hij eerste edele van Zeeland, in 1679 verhief keizer Leopold I hem tot rijksgraaf; verder was hij gecommitteerde van H.H. Mogenden op de vredesonderhandelingen te Nijmegen en speciaal gezant te Londen in 1694 en te |
|||||
- 73 -
Parijs in 1679, ter complimentering van de koningen
van Engeland en Frankrijk. Bij het nageslacht bleef hij vooral bekend als de maecenas, die in de jsren 1686 en volgende het vorstelijke Huis te Zeist liet bouwen door Daniël Marot (3). Hij trouwde op 27 januari 1664 te 's-Gravenhage met Elisabeth van der Nisse (1639-1698), dochter van een burgemeester van Goes. Achtereenvolgens werd uit dit huwelijk een groot aantal kinderen geboren: 1. Lodewijk (1664-1742)
2. Cornelis (1667-1708)
3. Elisabeth, geboren 1668, jong gestorven
4. Elisabeth Wilhelmina, geboren 1671, jong gestor-
ven 5. Mauricia Margaretha, geboortejaar onbekend, doch
gehuwd in 1708 met den heer d'Huguetan 6. Emilia of Amalia, geboren 1676
enz. enz. Bekijkt men nu het miniatuur van Gerard Hoet, dan
blijken de afgebeelde personen geheel aan deze genea- logische gegevens te voldoen. Hierop afgaande komt men tot de conclusie, dat het moet zijn vervaardigd voor de geboorte van het zesde kind, dus op zijn laatst in het begin van 1676, doch na de geboorte van Mauricia Margaretha. Zij zal ongeveer in 1672 het le- venslicht hebben aanschouwd en is door de schilder als een meisje van drie of vier jaar voorgesteld. Wanneer wij derhalve het schilderijtje stellen op 1675 of vroeg in 1676 - een datering die overeen- stemt met de door de figuren gedragen kledij - dan was de vader toen ongeveer 43 jaar oud en de moeder 36. De twee oudste zoons waren in 1675 respectieve- lijk 11 en 8 jaar, een leeftijd die de beide knapen bij Hoet inderdaad hebben. De twee op hen volgende zusjes waren in die tijd reeds overleden, maar zij vonden, zoals toenmaals gebruikelijk was, op het miniatuur een plaatsje als engeltjes in de hemel. De omstandigheid dat juist Hoet deze Nassau-fami-
lie heeft geportretteerd, is zeer wel verklaarbaar. |
||||
Familieportret van Willem Hadriaan van Nassau-Odijck,
door Gerard Hoet, Rijksmuseum Amsterdam |
||||
75 -
|
|||||
Utrecht was op het eind van de 17de eeuw niet heel
rijk aan goede schilders; de door aanleg en oplei- ding internationaal georiënteerde Hoet was toen , een van de weinigen die als portrettist van de beau-monde naam had. Willem Hadriaan kan de kun- stenaar trouwens reeds eerder gekend hebben, in Den Haag, waar hij, voor de voltooiing van het Huis te Zeist, meestal verblijf hield. Zo zijn er dus genoeg redenen om de identifica-
tie van de door Hoet uitgeschilderde familie met het gezin Nassau-Odijck alleszins aannemelijk te maken. Hiermee krijgt het miniatuur, dat tot nog toe slechts om zijn kunsthistorische waarde werd beschouwd, ook historische betekenis. Want juist van de Nassau-Odijcks waren nog geen portretten bekend (4). Toen in de loop van de 18de en het be- gin van de 19de eeuw de diverse bastaardtakken Nassau, waarvan de leden tijdens Willem III dik- wijls zeer op de voorgrond waren getreden, gelei- delijk-aan uitstierven, zijn zij - om begrijpelij- ke redenen - wat in het vergeetboek geschoven; som- mige van hun portretten geraakten toen blijkbaar tevens vergeten. De roem van de graaf van Nassau- Odijck begon zelfs al te tanen voor zijn dood, di- rect na het overlijden van zijn beschermer Willem f III, in 1702. Het tweede stadhouderloze tijdperk was deze bastaard-Nassaus nog minder welgezind dan hun wettige verwanten. Hetgeen evenwél niet weg- neemt, dat verschillenden onder hen gedurende enige tijd belangrijke figuren in onze vaderlandse ge- schiedenis zijn geweest. Als een getuigenis daarvan hebben wij het miniatuurportretje van Hoet dan ook te waarderen. Rest ons nog te vermelden, dat het niet mogelijk
bleek, uit te maken, welke vesting de schilder op het stuk papier in de hand van de graaf heeft afge- beeld. Een van de bekende Nederlandse versterkingen uit het eind van de 17de eeuw is het in elk geval niet. Wellicht was het geen bestaande fortificatie, maar niet anders dan een attribuut van de krijgs- |
|||||
- 76 -
overste Willem Hadriaan (die echter nu juist geen
specialist op het gebied van vestingbouwkunde en belegeringskunst was), ontsproten aan de fantasie van de kunstenaar, of wel een van de vele ontwer- pen voor verdedigingsstelsels, die tijdens het bewind van Willem III zijn gemaakt, doch die lang niet alle precies zo zijn uitgevoerd, als ze oor- spronkelijk geprojecteerd waren. 1) Rijksmuseum, Amsterdam, Catalogus der schil-
derijen, enz., no 1208 (thans no A 163) 2) P.J. Blok, in: Nieuw Nederlandsch Biografisch
Woordenboek, deel I; W.J. d'Ablaing van Giessen- burg, Mechelen en Nassau la Lecq, in: De Nederland- sche Heraut, VII, 1892, blz. 167 vlg. 3) M.D. Ozinga, Daniel Marot, Amsterdam, 1938,
blz. 49 vlg. 4) Ook op het Rijksbureau voor Ikonografische
Documentatie te 's-Gravenhage bleek geen portret van de graaf of de gravin van Nassau-Odijck bekend te zijn. |
|||||
Gevonden I
In 1894 werd te Zeist een interessante vondst ge-
daan. Het betrof een zilveren stempel, welke echter reeds in 1904 - volgens de Catalogus van het Museum van Oudheden der Gemeente Utrecht, Utrecht, 1904, no 932 - berustte in het Königliche Münzkabinett te Berlijn (hetgeen de catalogus-herdruk van 1928, onder no 3303, nog eens haalde). Of nadien - met name door de tweede wereldoorlog - wijziging in deze situatie is gekomen? In ieder geval is er geen "Königlich" kabinet meer, zo er al een "kabinet" is blijven bestaan! Gelukkig schonk de vinder of opkoper, de heer
H.J. Heshuysen uit Haarlem, een afdruk van het ze- gel in zwarte was aan het utrechtse museum, zo wordt in 1904 vermeld. U ziet hierbij een afbeel- ' |
|||||
- 7/ -
|
|||||
Afdruk van het zegel van het St Jacobsgasthuis
te Utrecht |
|||||
- 78 -
|
|||||
ding, welke het Centraal Museum (onder no M 312) zo
vriendelijk was voor onze Stichting te maken. De aansluitende catalogus-tekst luidt als volgt: "spitsovaal zegel van het St. Jacobsgasthuis met de voorstelling van een pelgrim, knielend voor St. Jacob; beide figuren geplaatst in een Gothische nis op console en omgeven met bloemranken; met rand- schrift: S. Hospitalis Fratrum Beati lacobi Traiec- tensis. Hoogte 71 cm., breedte 5 cm. XVde eeuw". Wat kunnen we nog te weten komen over dit fraaie
stempel, vervaardigd door een bekwame (utrechtse ?) zilversmid - blijkens de was-afdruk -; zo te zien gloednieuw en welhaast ongebruikt? Het St Jacobsgasthuis te Utrecht werd in gebruik
genomen in de 14e (?) eeuw. Het gebouw was gelegen tussen de Oude Gracht en de Springweg aan de St Jacobsgasthuissteeg (1). De St Jacobsbroeders vormden een lekengemeenschap van pelgrims, die de bedevaartplaats van St Jacobus de Meerdere in Compostella (= Santiago, in noord-westelijk Spanje) hadden bezocht en nadien in vele steden gasthuizen stichtten voor nooddruftige mensen (2). Het 15e eeuwse stempel werd te Zeist opgegraven,
aldus de toelichting; nadere bijzonderheden daar- over gaf het Centraal Museum niet. Waar in Zeist? De "Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken" van 1894 vermeldt natuurlijk niet de particuliere graverijen en/of verbouwingen, waarbij zo'n vondst gedaan zou kunnen zijn, maar wel het feit, dat de gemeenteraad besloot om een riolering aan te leg- gen of te verbeteren van de Voorheuvel/Hogeweg af naar de sloten bij de Waterigeweg en Zeister Grift. Men begon met dit werk einde oktober/begin novem- ber, en wel op de hoek van de Waterigeweg en Ie Dorpsstraat, de Dorpsstraat in en hoewel de vondst van het stempel nergens wordt meegedeeld (het kan bijv. "zwart" zijn verhandeld), lezen wij wel in de "Weekbode" van 14 november: "Door een der werklie- den, K., werkzaam bij de rioleering is eergistermor- gen in het water een gouden muntstuk gevonden, zijn- |
|||||
- 79 -
|
||||
de een Hollandsche munt van het jaar 1630. Het rand-
schrift is wel onduidelijk en gedeeltelijk bescha- digd, maar de symbolische figuren zijn nog zeer dui- delijk te onderscheiden. Reeds is den vinder aanbie- ding gedaan het muntstuk in te wisselen. Bij onder- zoek is deeze munt gebleken te zijn een Spaansche mat; het heeft aan goud een waarde van ruim ƒ 5,—. Er staat op vermeld India rex, aan de andere zijde dux Bourgondiae". Zou daar in de Ie Dorpsstraat het stempel ook zijn
gevonden? Zo de lezer zich zal herinneren, was het oudtijds traditie, dat de nieuwbenoemde bisschoppen van Utrecht alhier met groot gevolg, in bonte statie, te paard en geharnast, kwamen om dan na een kerkdienst - ten teken dat zij de wereldlijke macht over het Neder- sticht hadden aanvaard - de klok te luiden in onze (Oude) Kerk. Hierover is de nodige literatuur te raad- plegen (3). Zo berichten de "Bronnen voor de geschie- denis van Zeist", dat hier zulk een plechtigheid plaats.vond in mei 1517, door de elect Philips van Bourgondië (dl I, pag. 417), en in september 1524 en oktober 1526, door de elect - later bisschop - Hendrik van Beieren (dl I, pag. 456/457). Ongetwijfeld - hoe- wel daarvan geen schriftelijke bewijzen te vinden zijn - zullen de bisschoppen Rudolf van Diepholt in 1432, David van Bourgondië in 1455 en Frederik van Baden in 1496 eveneens dit oude gebruik in ere hebben gehouden. Verder dient nog melding te worden gemaakt van de, in maart 1479 te Zeist gehouden, dagvaart van gedeputeer- den van de Staten van Utrecht en van bisschop David van Bourgondië (dl I, pag. 316 vlg.). Vóór of na zo'n plechtige gebeurtenis zullen de heren in de naast de kerk gelegen logementen stellig een dronk en/of maaltijd tot zich hebben genomen. Kan daarbij dan niet het stempel verloren zijn gegaan? ; ■ Helaas kon het bevolkingsregister van onze gemeente
geen nadere opheldering verschaffen omtrent het verblijf (tijd en woonplaats) van genoemde heer Heshuysen alhier. Was hij een vakantiegast? ., - . ,.. ._ ..--.j.j |
||||
80 -
|
||||||
Veel van het bovenstaande is gissing, maar "si
non e vero, .....". De werkelijke toedracht be- treffende deze vondst zal wel nimmer bekend worden. K.W. Galis
|
||||||
Noten;
(1) "De heeren van St. Jan hadden aan dien Spring-
weg in het jaar 1307 reeds enkele bezittingen ^ bij den wal gelegen; misschien waren zij ook
in het bezit van het St. Jacobsgasthuis, dat aan de overzijde gevonden werd, op welkö plaats thans nog enkele kleine woningen in een steegje staan, waarop de St. Jacobsschelp is afgebeeld" r (H.J. Broers: "Utrecht, historische wandelin- gen", uitgave C.W. Wagenaar, Utrecht, 1909; pag. 41 en 225). Te Bergen op Zoom wordt in 1424 een St Jacobs-
kapel vermeld aan de Vismarkt; in 1440 een broederschap van St Jacob en in 1470 hun gast- huis (W.A. van Ham: "Bestuur en Rechtspraak te Bergen op Zoom". Bergen op Zoom, 1976; pag. 76/77). Te Haarlem bevond zich in 1319 al een St Jacobs-
kapel aan de Dijkstraat; later werd daarbij een gasthuis gebouwd, een nog steeds bestaande stich- ting (J.J. Temminck: "Haarlem, vroeger en nu". Bussum, 1971; pag. 18). Te Leiden stond nabij de Steenschuur een St
Jacobsgasthuis, al voor 1477 (G.L. Driessen: "Leidsche straatnamen". Leiden, 1929; pag. 65) . ,; (2) Zie verder C.W. van Voorst van Beest: "De Pel- ,;-
grimstochten". Bussum, 1972; pag. 86-99. ,:; (3) Onder andere K. Heeringa: "De bisschop van
Utrecht als klokluider te Zeist". Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 6e reeks, dl 8, 1929. • ,;; |
||||||