-ocr page 1-
Van de Poll-
Stichting
Zeist
9'-' jnargung, maart 1979. luimnuT 1
-ocr page 2-
- 2 -
Bulletin van de Van de Poll-Stichting
voor de zeister geschiedenis
9e jaargang, maart 19 79, nummer 1
Redacteur:
K. Scharten, Oirschotlaan 11
Dagelijks bestuur der Stichting:
Mr dr A.A.H. Stolk,
voorzitter, Driebergseweg 1
Mr H.L.L, van Hoogenhuyze,
vice-voorzitter, Platolaan 24
Mr dr H. Emmer,
secretaris. Graaf Janlaan 83
Dr J. Meerdink,
tweede secretaris.
Laan van Beek en Royen 2
L. Visser,
penningmeester, Lommerlust 17;
postgiro: 3.840.383 t.n.v. de
Van de Poll-Stichting;
bank: Algemene Bank Nederland
te Zeist (postgiro 30.549),
t.g.v. rekening 55.86.18.049
van de Van de Poll-Stichting
Archief:
Het Slot, Zinzendorflaan 1
Het archief der Stichting is geopend op;
dinsdag van 10.30 - 15.00 uur
woensdag van 14.00 - 16.00 uur
Conservator: Vacature
-ocr page 3-
- 3 -
Uit de geschiedenis van de r.k. parochie
van de H. Joseph te
Zeist
(1842-1900)
1. Inleiding
De naar verwachting in 1979 te verschijnen studie
van drs Th.G.P.M. Ruys, die een historische schets
van katholiek Zeist sinds 1580 bevat, laat ruimte
voor detailstudies. Het is de verdienste van de heer
Ruys dat hij voor zijn studie als eerste het niet-
geïnventariseerde archief van de parochie van de H.
Joseph te Zeist uitvoerig heeft geraadpleegd. Gezien
de omvang moet dit archief als een rijk parochie-ar-
chief aangemerkt worden.
In het onderstaande doe ik enkele grepen uit de
geschiedenis van de parochie van de H, Joseph te
Zeist. Gedurende de behandelde periode stonden kerk,
pastorie en kerkhof van deze parochie aan de Utrecht-
seweg te Zeist. Van 1951 tot 1975 zijn kerk, en pas-
torie (tot op heden), door de parochie van de H. Fa-
milie J.M.J. gebruikt. De parochie van de H. Joseph
is in 1924 naar het huidige kerkgebouw aan de Rozen-
straat verhuisd.
Voor de door mij behandelde periode 1842-1900 heb
ik onderzoek gedaan in het archief van de parochie
van St Barbara te Bunnik, waarvan de parochie Zeist
in 1842 werd afgesplitst en het archief van het
aartsbisdom Utrecht, Maliebaan 38-40, Utrecht, over
de periode 1853-1915. De stukken over de jaren
1842-1853, die zich mogelijkerwijs bevinden in het
archief van het aartspriesterschap Utrecht, dat be-
rust in het Rijksarchief van de provincie Utrecht,
heb ik nog niet kunnen raadplegen. Een inventaris
van dit archief is gereed maar nog niet gedrukt, In
verband met de geschiedenis van het r.k. kerkhof aan
de Utrechtseweg te Zeist heb ik via drs Th.G.T.M.,
Ruys de beschikking gekregen over fotocopi'én uit het
parochie-archief van de H. Joseph.
                          - . ^
-ocr page 4-
- 4 -
2. De periode voorafgaande aan de oprichting van de
parochie te Zeist (1834-1842)"
Het rekeningboek der r.k. parochiekerk van de H.
Maagd en martelares Barbara te Bunnik, dat aanvangt
onder pastoor Zoon (1834-1858), vertelt ons aller-
eerst dat in het jaar dat deze pastoor zijn intrede
te Bunnik deed uit Zeist als kerkmeesters kwamen:
H. van Rijn en B. Schouten. Blijkens de rekening werd
tweemaal per jaar in de maanden mei en november
"stoelegeld" opgehaald te Bunnik, Vechten, Odijk en
Zeist. De opbrengst varieerde. In 1334 kwam er in
mei ƒ 175,— binnen en in november ƒ 183,—. Hoeveel
uit Zeist aan stoelegeld bij de katholieken werd op-
gehaald blijkt niet. Het aantal katholieken te Zeist
is volgens de volkstelling van 1849 (1) 1053. Hoeveel
katholieken Zeist in 1834 telde, is niet te recon-
strueren uit de gegevens van het parochie-archief van
de H. Barbara te Bunnik. Ik neem 900 a 1000 aan.
Uit de rekening van 1335 blijkt dat mgr CL. Baron
van Wijkerslooth (1786-1851), bisschop van Curium
i.p.i., een vormreis naar Bunnik gemaakt heeft en
aldaar mede aan zeister katholieken het H. Vormsel
toegediend heeft. Zijn portret hangt thans op "De
Breul" aan de Driebergseweg te Zeist, omdat hij de
stichter is van het college te Katwijk aan den Rijn,
waarvan het St Willibrorduscollege Katwijk "De Breul"
te Zeist sinds 1945 de voortzetting is. Voor het
toedienen van het H. Vormsel ontvangt monseigneur
van pastoor Zoon "voor reiskosten" ƒ 25, —. '•'
Eerst in de rekening van 1841 heeft een zodanige
uitsplitsing van het stoelegeld plaatsgevonden dat
men kan aflezen wat de zeister katholieken opbrach-
ten. Het geld werd opgehaald door de uit Zeist af-
komstige kerkmeester H. van Rijn. In mei was dat
ƒ 60, —; in november ƒ 57, —. In 1842, het jaar waar^
in te Zeist de parochie werd opgericht: respectieve-
lijk ƒ 51,25 en ƒ 53,--. Mei 1843 haalde H. van Rijn
voor Bunnik nog ƒ 8,— op. Bezien we de totale be-
dragen dan bracht Zeist ongeveer 1/3 van het stoele-
-ocr page 5-
- 5 -
geld op. Bij de afsplitsing in 1842 verloor de pa-
rochie Bunnik ongeveer 2/3 deel van het aantal pa-
rochianen. Financieel was het duidelijk een minder
ernstige aderlating. Jacobus Aloysius Zoon
(1782- 1858), pastoor te Bunnik (1834-1853), heeft
/.ich altijd een voorstander betoond van de oprich-
ting van een parochie te Zeist.
3. De parochiegrenzen van Zeist in 1842
Bij Koninklijk Besluit van 19 augustus 1842, no
8/2000 (vgl. ook Koninklijk Besluit van 14 october
1842, no 5/1590), was toestemming verleend tot het
oprichten van een r.k. parochie te Zeist. Sinds
1837 hadden zeister katholieken hiervoor geijverd.
Kerkrechtelijk (2) geschiedt dit op 14 october 1842
door Inocentius Ferrieri "Kamerheer honorair van
Zijne Heiligheid Paus Gregorius XII, vice-superior
der Hollandsche Zending, Zaakgelastigde van den H,
Stoel bij Z.M. den Koning der Nederlanden enz. enz."
op verzoek van de aartspriester van Utrecht, Gijs-
bert Antoon Vermeulen (1832-1843) (3), die daartoe
23 maart 1842 een brief had gericht aan genoemde
Ferrieri, waarin hij uiting gaf van "het groot en
vurig verlangen van de katholieke inwoonders van
het dorp Zeijst, Provincie Utrecht", alsmede dat
omliggende pastoors, in het bijzonder die van Bunnik,
daartegen geen bezwaar koesterden, maar integendeel
"goedgekeurd en aanbevolen". Geconstateerd wordt
voorts dat de katholieken van Zeist in staat geacht
kunnen worden een pastoor te onderhouden.
Tot de parochie Zeist behoren in beginsel alle
katholieken, die binnen de burgerlijke gemeente
Zeist wonen. Tot de parochie Bunnik blijven evenwel
behoren degenen die wonen in dat gedeelte van Zeist
"dat gelegen is ten zuiden eener oude Grift de Haks-
wetering in eene regte lijn, van daar tot aan de
Odijkerbrug, en gevolglijk de Vinkenbuurt en de
boerderijen en woningen aan de Kromme Rijn, en aan
de Odijkerbrug". Tot de in 1837 opgerichte r.k.
statie Soesterberg blijven behoren "Allen die wonen
-ocr page 6-
- 6 -
ten noorden van de Straatweg van Woudenberg op Zeijst,
van daar af waar aan die weg op het grondgebied van
Zeijst, komt tot aan de Krakeling; en van daar af
ten noorden van den weg, genaamd de Bovenweg, en ein-
delijk ten noorden van den oude Woudenbergscheweg,
tot aan de groote straatweg tusschen Utrecht en Arn-
hem" .
Bevolen wordt de oprichtingsakte voor te lezen tij-
dens "de H. Dienst" te Zeist in de noodkerk, die in
het centrum van Zeist achter het huis van zadelmaker
Van Ling bij Nooitgedacht is ingericht, en in de na-
burige kerken van Bunnik en Soesterberg.
4. Onder het pastoraat van Franciscus Cohu (1342-1858)
In 1843 werd de villa "Buitenzorg" aan de Utrecht-
seweg te Zeist aangekocht voor ƒ 7.vOOO,— (4). Dit
bedrag werd gefourneerd door de in 1876 te Amersfoort
overleden mejuffrouvj R. Vermeulen. Villa en grond
behoorden tot het onroerend-goed-bezit van de heer
N.F, van Bern, burgemeester van Zeist, die eerst tal
van bezwaren had geformuleerd tegen een kerk in het
centrum van Zeist. De uit Utrecht afkomstige pastoor
F. Cohu (180 1-1858) ging onmiddellijk na de aankoop
op de villa "Buitenzorg" wonen. In 1846 werd de kerk
naast de villa, inmiddels pastorie, door de aarts-
priester van Utrecht, Joannes Hartman (1843-1853),
ingewijd. De v/ijzerplaat van de klok op het torentje
boven de Waterstaatkerk draagt nu nog steeds het
jaartal 1847. kennelijk was de kerk bij de inwijding
nog niet geheel voltooid.
De rekening van 1852, die ik in het archief van
het aartsbisdom aangetroffen heb, geeft een indruk
van de financiële situatie van de parochie. Het is
tevens het oudste stuk, gedateerd 23 november 1853,
dat dit archief van de r.k. parochie van de H. Joseph
bezit. De ontvangsten bedroegen ƒ 1.261,70. Hieron-
der bevinden zich de plaatsengelden ƒ 533,50 en de
koliekten
f' 384,—■. Buitengewone baten zijn voortge-
vloeid uit de verkoop van nieuwe banken in 1851 en
"Liefdegiften van de Fundatie". De uitgaven bedroegen
-ocr page 7-
- 7 -
ƒ 1.252,63. Hieronder nemen renten ƒ 292,50 en af-
lossing van schuld en renten 1846 ƒ 236,— een be-
langrijke plaats in. Aan N. Noster is betaald
ƒ 400,—: een buitengewone last "van verschotten
gelden". Het schoonhouden van kerk en priester-
gewaden kost ƒ 50,—. Belastingen en reparatiën slui-
ten de lastenposten. Het batig saldo bedraagt ƒ 9,07.
De pastoor leefde kennelijk geheel van de bij-
dragen hem verleend door de Staat.
Pastoor F. Cohu heeft ook een r.k. kerkhof achter
de kerk laten aanleggen (5). In een brief aan ngr
Zwijsen, de aartsbisschop van Utrecht, gedateerd 17
juni 1855, geeft het kerkbestuur een overzicht van
de gang van zaken met betrekking tot het kerkhof. 9
februari 1853 ontvangt de parochie goedkeuring tot
liet aanleggen van "eene bijzondere begraafplaats
voor de r.k." met de opdracht "eenen steenen muur"
er rondom heen aan te leggen dan wel daarvoor dis-
pensatie te vragen aan Gedeputeerde Staten van
Utrecht. Daarop vooruitlopend wordt op 16 juni 1853
het eerste lijk begraven. Op 8 juli 1853 weigeren
Gedeputeerde Staten van Utrecht de gevraagde dispen-
satie. Daarop stuurt het kerkbestuur een request aan
Z.M. de Koning en Z.E. de Minister van Binnenlandse
Zaken. Er komt geen antwoord. Medio 1855 bericht
daarom het kerkbestuur de aartsbisschop, dat de kos-
ten van de kerkhofmuur begroot worden op ƒ 1.600,—,
waarvan reeds ƒ 1.200,— bijeengebracht is. Op het
verzoek de muur te mogen bouwen verleent de aarts-
bisschop goedkeuring. Als de muur opgetrokken is mag
in 1855 officieel begraven worden.
In het archief van de parochie van de H. Joseph
bevindt zich een plattegrond van de begraafplaats,
V7aaruit blijkt dat deze is: "Lang 46 N.El. Breed 20
N.El". De begraafplaats is onderverdeeld in Ie, 2e,
3e en 4e rang. Er is een stuk voor kinderen en "een
el ongewijde aarde voor kinderen". Blijkens een aan-
tekening op hetzelfde stuk gaat men uit van "15 lij-
ken" per jaar. In dat zelfde parochie-archief bevindt
zich een stuk gedateerd 4 november 1855: "Tarief der
-ocr page 8-
- 8 -
Begraafnis Regten op het R.Kath. Kerkhof te Zeijst".
(linkerzijde) en "Tarief der Begraafnis Regten voor
den lijkbezorger van het R.Kath. Kerkhof te Zeijst".
Het tarief ter linkerzijde is verdeeld in drie ran-
gen. De eerste rang begint waar thans het kruisbeeld
achter het priestergraf staat. De laagste rang ligt
vlak achter het priesterkoor van de kerk. Het tarief
van de lijkbezorger is voor alle drie de rangen ge-
lijk. Voor de armen geldt een apart tarief.
Aanvankelijk, kende men ook op het r.k. kerkhof geen
zogenaamde eigen-of familiegraven. De ontwikkeling
van dit instituut is te reconstrueren uit het archief
van het aartsbisdom. Op 11 april 1384 ontvangt de
aartsbisschop een verzoek van het kerkbestuur tot het
verkopen van eigen graven op het r.k. kerkhof aan de
Utrechtseweg. De familie Grasveld uit Utrecht heeft
zich bereid verklaard on ƒ 72.50 per m2 te betalen.
Ook de familie Peters wordt genoemd. De aartsbisschop
geeft zijn goedkeuring en het familiegraf Grasveld
(6) komt er onder de navolgende bepaling: "Het kerk-
bestuur staat af alleen de oppervlakte van den grond,
zoolang het R.K. Kerkhof bestaat; de belanghebbenden
nemen op zich de inrichting der graven en het onder-
hou'l, terwijl zij voor iede'-
''■{]k de gestelde begra-
fenisrechten zullen voldoe"".
Op 11 mei 1834 richt het kerl:bestuur een verzoek aan
de aartsbisschop om ƒ 660,— als koopprijs voor eigen
graven te mogen aanvaarden. Ook hierop komt consent.
Met het bedrag wil het kerkbestuur de kerk opschilde-
ren en "een tweeden biechtstoel" neerzetten.
De naam van het echtpaar Heymans is verbonden aan
het r.k. liefdegesticht en meisjesschool aan de
Utrechtseweg (1906-1921), waar thans het pompstation
van "Renes" tegenover "Bartimëus" staat (7). Op 25
januari 1387 verzoekt het kerkbestuur om geld te mo-
gen aanvaarden voor een eigen graf van Nico laas Petrus
Heymans ( 1824-1887), ,;root circa 3,5 m2 a ƒ 75,— per
m2. De gelden zouden aangewend worden voor het onder-
houd van de kerk. Reeds op 28 januari 1887 wordt hier-
toe machtiging verleend. Ook dit familiegraf is nog
-ocr page 9-
- 9 -
op het r.k. kerkhof aanwezig. De tweede echtgenote
en de dochter van N.P. Heymans liggen er met hem be-
graven.
Uit deze feiten wordt duidelijk dat het kerkbestuur
vanaf 1884 overgegaan is tot de uitgifte van eigen
graven ter financiering van de kerkfabriek.
Een centrale plaats op het r.k. kerkhof wordt in-
genomen door het priestergraf, waarachter tegen de
kerkhofmuur uit 1855 een kruisbeeld staat. Hierin
liggen vijf priesters begraven: F. Cohu, eerste pas-
toor van Zeist na de hervorming, 1842 tot 1"3-7-l858;
W, Jansen, pastoor van 1891 tot 1907 (overl. 31-7-1908);
G. Reinders, pastoor van 1907 tot t 29-9-1933; mgr
dr J. Stolte, huisprelaat, geb. 14-12-1831, overl.
20-2-1951; K.G.Th. Meurs, pastoor van de parochie
van de H. Familie J.M.J. 30-10-1951 tot t 21-6-1953.
De naam Van Rijn zijn we in dit artikel al eerder
tegengekomen. Op het kerkhof L. Rij 4, gr. 3, ligt
een grafkelder met een gebroken grafsteen erop. De
tekst op de grafsteen luidt:
"Hier rust
Antonius van Rijn
Groote weldoener
van de
Parochie van Zeist
Overleden den 6 April 1877
in den ouderdom van 86 jaren
en
zijn broeder
Adrianus van Rijn
Overleden te Schalkwijk den 11 November 1879
in den ouderdora van 84 jaren
wiens mildadigheid niet minder
dankbaar herdacht zal worden.
Zalig zijn de barmhartigen
want zij zullen barmhartigheid verwerven.
Hatth. V. 7."
-ocr page 10-
- 10 -
Pastoor F. Cohu heeft grote tegenslagen gekend. Op
27 augustus 1856 richt hij zich tot de aartsbisschop
mgr Zwijsen, met een verslag van de diefstal gepleegd
in de kerk in de nacht van 25 op 26 augustus 1856. In
die zelfde brief spreekt hij ook over het faillisse-
ment van het amsterdamse bankiershuis Roothaan, waar-
door de parochie van de H. Joseph in moeilijkheden
gekomen is. Tevens bracht Cohu opnieuw de perikelen
met betrekking tot het r.k. kerkhof aan de orde. De
parochie komt er echter weer bovenop. De eerste pas-
toor na de hervorming van Zeist zal betrekkelijk
jong sterven. In een brief van 4 juli 1358 deelt J.
Hartman, de voormalige aartspriester van Utrecht, de
aartsbisschop, die op "Huize Rijsenburg" te Drieber-
gen verblijft, mede, dat pastoor F. Cohu (1801-1858)
"gisterenavond ten IO5 ure in eene hevige bloedspuwing"
de dood gevonden heeft. Zijn opvolger wordt Martinus
Putman (1821-1869), die tevoren kapelaan te Bunnik
gevjeest is.
5. De inventaris van de parochie van de H. Joseph te
Zeist, 29 september 186 1
Onder pastoor Putman wordt in 186 1 een inventaris
van de parochie-eigendommen opgemaakt, die berust in
het archief van het aartsbisdom Utrecht, waaruit te
lezen valt, hoe de parochie van Zeist zich ontwikkeld
had. De inventaris is getekend door de pastoor en de
kerkmeesters N. Noster, W. van Thiel, P. van Ling en
J. Hissink. In het parochie-archief worden bewaard:
"De stukken van 't gouvernement waarbij de nieuv/ op-
gerichte statie van Zeijst wordt erkend". Er blijkt
onder meer ook uit dat de aartsbisschop op 14 juni
1855 vergunning heeft verleend tot het instellen van
de broederschap de H. Rozenkrans. Ook een verzoek
van 18 januari 1356 tot het instellen van een 40-uren
gebed is door de aartsbisschop gehonoreerd. Of de
aartsbisschop ingegaan is op een verzoek van 13 augus-
tus 1857 om de nieuw geplaatste kruisweg in te zege-
nen is niet bekend. De bewijzen van de eigendommen
-ocr page 11-
11 -
zijn volgens de inventaris uit 1861 aanwezig. Thans
berusten zij in het archief van de parochie van de
H. Familie J.M.J. te Zeist. Aan gebouwde eigendom-
men bezit de parochie: kerk, huis en stalling, kerk-
hof, haarhuisje en grond. De parochie is bepaald
niet rijk.
6. Weldoeners van de parochie
Genoemd is reeds dat in 1843 mejuffrouw B. Ver-
meulen de aankoopsom voor de villa "Buitenzorg" en
de omliggende grond aan de Utrechtseweg gefourneerd
heeft. De gebroeders Antonius en Adrianus van Rijn
hebben een aparte fundatie gesticht, waaruit jaar-
lijks opbrengsten voor de parochie kwamen. Dit zijn
alle weldoeners van het begin van het bestaan van
de parochie van de H. Joseph.
Op een verzoek van het kerkbestuur van 26 december
1883 tot het aanvaarden van een fundatie onder de
last van het lezen van H. Missen voor Vrouwe Van
Baerle, geb. Bosch van Drakenstein, groot ƒ 1.600,—,
ingaande 1 januari 1884, wordt door de aartsbisschop
goedkeurend beschikt.
Het echtpaar Jeurissen-Berends vermaakt een lijf-
rente groot ƒ 1.000,— bij testament. Deze lijfrente
verzoekt het kerkbestuur bij schrijven van 6 sep-
tember 1885 te mogen aanvaarden. De aartsbisschop
verleent zijn toestemming. Dit echtpaar legateert
krachtens testament voor notaris Vosmaer te Zeist
van 6 juni 1884 ook nog ƒ 1.000,— aan de kerk. Op
het verzoek tot aanname van de legaten van 21
februari 1890 volgt 24 februari 1890 al machtiging.
Op die zelfde datum verleent de aartsbisschop mach-
tiging tot aanname van een legaat van ƒ 800,— van
Adriana Antonia Pel, weduwe van J.H. Bloemenkemper,
een van de eerste kerkmeesters van de parochie van
de H. Joseph.
Over de familie Heymans heb ik reeds gesproken.
Het kerkbestuur ontvangt op de brief van 15 maart
-ocr page 12-
12 -
1899 machtiging van de aartsbisschop om tot aankoop
van de villa "Paviljoen" aan de Utrechtseweg, sectie
B, nrs 3232 en 3125, over te gaan van mevrouw
Geertruida Adriana Suidgeest (1827-1906), weduwe van
Nicolaas Petrus Heymans onder de last van een lijf-
rente van ƒ 600,— per jaar en het oprichten van een
r.k. zusterschool onder de naam Mariastichting.
7. De afsplitsing van Austerlitz in 1885
Op 23 februari 1885 richten een aantal katholieken
te Austerlitz, waaronder ik de namen aantref van:
Van Ooijen, Verlaan, Dessain, Van Geutjes en De Sain,
zich tot de aartsbisschop van Utrecht, mgr Snickers,
met het verzoek om tot de r.k. parochie Rijsenburg
te mogen behoren. Deze bevindt zich immers slechts
op 45 minuten loop-afstand van de kern van Austerlitz,
terwijl de kerk van de Utrechtseweg te Zeist Ij uur
gaans van Austerlitz is. De pastoor van Zeist, B.Th.
Nasz, deelt op 25 februari 1885 de aartsbisschop mede
hiertegen geen bezwaar te hebben. Met deze grenswij-
ziging van de parochie gaat de aartsbisschop op 10
juli 1885 accoord.
8. De vergroting van de kerk aan de Utrechtseweg in
1888
De in 1846 gebouwde Waterstaatkerk ondergaat in 1888
een uitbreiding aan de zijde van het r.k. kerkhof.
Het kerkbestuur verzoekt op 26 augustus 1888 de aarts-
bisschop goedkeuring te verlenen voor de vergroting
van de kerk met een priesterkoor en een sacristie,
overeenkomstig de tekening van J., van Kesteren te
Utrecht van 21 augustus 1888. Voor de kosten van de
verbouwing moet het kerkbestuur een lening aangaan
van ƒ 4.000,—. Op 28 augustus 1888 wordt de gevraag-
de machtiging verleend.
In 1924 werd het kerkgebouw van de Utrechtseweg bui-
ten gebruik gesteld. De parochie van de H. Joseph ver-
-ocr page 13-
- 13 -
huisde naar de Rozenstraat. Toen was het houten to-
rentje boven de klok aan de voorzijde van de kerk
reeds verdwenen. Ook bij de restauratie in 1950 van
het kerkgebouw aan de Utrechtseweg werden torentje
en klok niet hersteld. Wel werden toen langs het pad
naar het r.k. kerkhof, onder de restauratieleiding
van architect G.A.M, van Bueren, ing. te Zeist, twee
nieuwe biechtstoelen aangebouwd. Nadat het kerkge-
bouw in november 1975 wederom door de parochie van
de H. Familie J.M.J. buiten gebruik werd gesteld,
werd een van die biechtstoelen afgebroken.
9. Naschrift
Door de deelname van de parochie van de H. Familie
J.M.J. per 18 november 1975 in de Stichting Kerke-
lijk Centrum Zeist-West is de kerk aan de Utrechtse-
weg overbodig geworden. De pastorie aan de Utrecht-
seweg no 58 is nog in gebruik. Het r.k. kerkhof is
in 1976 gesloten en kan in 2006 geruimd worden. In
de zomer van 1978 is het baarhuisje bij het r.k.
kerkhof afgebroken. Het kerkbestuur van de H.
Familie J.M.J. overweegt alle eigendommen, die se-
dert 1843 in r.k. handen zijn, te verkopen.
Dan zal definitief een einde komen aan de nos 58 en
60 van de Utrechtseweg als een van de middelpunten
van katholiek Zeist.
Mr dr V.A.M, van der Burg
Aantekeningen
1. J.A. de Kok, O.F.M., Nederland op de breuklijn
Rome-Reformatie; Assen 1964, blz. 350.
2. De oprichtingsakte draagt de aanduiding: vice-
superioraat van Holl.: Zend: No — . Zowel in het
archief van de parochie van de H. Joseph te
Zeist als van de parochie van de H. Barbara te
Bunnik bevindt zich een exemplaar van de akte in
afschrift. Mogelijk bevinden zich ook nog af-
schriften van deze akte in het archief van het
-ocr page 14-
- 14 -
aartspriesterschap Utrecht en in het parochie-
archief te Soesterberg.
L.J, Rogier, De aartspriesterschappen van de
Hollandse Zendingen; A A U, L X II (1938), blz.
129-162.
V.A.M, van der Burg, De grondaankoop voor de eer-
ste r.k. kerk na de hervorming in 1843 te Zeist;
Nieuwe Zeister Courant 4 raaart 1977, blz. 5.
V.A.M, van der Burg, Het r.k. kerkhof aan de
Utrechtseweg; Nieuwe Zeister Courant 1 juli 1977
blz. 5.
Dit ligt er nog op het r.k. kerkhof, R. Rij 3, gr.
3. Blijkens de grafsteen die zich nog in goede
staat bevindt, liggen er begraven: Maria Hermina
Grasveld, geb. 19-6-1856, overl. 25-6-1885;
Aloysia M.J. Grasveld-Mittweg, geb. 8-5-1825,
overl. 28-2-1883; Wilhelmus Theodorus Grasveld,
geb. 6-11-1809, overl. 13-12-1893.
V.A.M, van der Burg, Het r.k. liefdegesticht en
meisjesschool aan de Utrechtseweg (1906-1921);
Nieuwe Zeister Courant 11 november 1977, blz. 5.
Geertruida Adriana Heymans-Suidgeest (1827-1906)
-ocr page 15-
- 15
-ocr page 16-
- ib -
u
o
o
^
u
<D
4J
m
O)
•H
S-1
1
o
0)
c
cd
nj
00
co
CX3
O)
B
O)
M
OJ
T3
OJ
•>—1
•r-l
N
U
CU
4-1
-ocr page 17-
- 17 -
o
e
o
u
CU
XI
c
<u
ÖO
QJ
+J
M-l
Cd
u
W)
M
O)
■u
en
OJ
• i-i
!-i
O)
0
(U
O)
cn
-ocr page 18-
Pastorie aan de Utrechtseweg 58
Foto's Hanneke Kort landt, 1979
-ocr page 19-
- 19 -
Schouw in de pastorie, Utrechtseweg 58
-ocr page 20-
- 20 -
Jaarverslag van de secretaris
(Periode oktober 1977 tot november 1978)
Op 20 oktober 1977 kwam de Raad van Beheer in het
Slot bijeen. Een belangrijk gedeelte van de vergade-
ring was gewijd aan de bespreking van de activitei-
ten der verschillende werkgroepen.
Op 24 november sprak voor ons de heer A. Graafhuis,
adjunct-gemeente-archivaris van Utrecht, over het
onderwerp "Recht en slecht in de stad Utrecht rond de
zestiende eeuw"; een voorbeeld van historisch onder-
zoek op het gebied van misdaad en straf.
Het dagelijks bestuur is in deze verslagperiode
verscheidene malen in vergadering bijeen geweest.
In de vergadering van 6 april 19 78 kwamen onder an-
dere ter sprake de archiefwerkzaamheden en de publi-
katies.
De vergaderingen van 22 juni en 8 september waren
grotendeels gewijd aan de inventaris in het pand
Krullelaan 28 en de bestemming van dit perceel.
Het dagelijks bestuur nam het besluit het pand
Krullelaan 28 te verkopen, zulks naar aanleiding van
de verhuizing van mejuffrouw Van Heerde naar een be-
jaardentehuis.
In verband hiermee werd aan de makelaars Dijkhuis
en Lettinga en de bouwkundige Klinkvis gevraagd een
taxatierapport op te stellen, dat 18 juli 1978 werd
uitgebracht.
Op 4 oktober kwam de Raad van Beheer voor de twee-
de maal in deze verslagperiode bijeen en in deze ver-
gadering werd het dagelijks bestuur gemachtigd het
pand Krullelaan 28 tegen de taxatiewaarde te verko-
pen en schikkingen te treffen aangaande de inventa-
ris.
-ocr page 21-
- 21 -
Op 6 oktober vergaderde het dagelijks bestuur in
aanwezigheid van mevrouw Mollen-Hengeveld en de
heren Galis en Knijper met de heren Andries en
Graafhuis. Er werd onder andere overeengekomen, dat
een nieuwe aflevering van de "Bronnen voor de ge-
schiedenis van Zeist" op 31 december 1978 persklaar
zou zijn.
Op 21 juni werd in het Slot een lezing verzorgd
door de heer F.A. Groen, werkleider van de Stichting
Historisch Boerderij-onderzoek voor de provincie
Utrecht.
Deze lezing had betrekking op historische boerde-
rijen in het gebied van de Kromme Rijn en Lopiker-
waard en hield verband met de dagexcursie daarheen,
welke op 23 juni plaatsvond. Wegens de grote belang-
stelling werd deze excursie op 29 september her-
haald.
Op 12 oktober vond in het Slot een bijeenkomst
plaats, waarin twee nieuwe publikaties van de
Stichting aan het publiek werden aangeboden, name-
lijk "De Straatnamen van Zeist, ook straatnamen zijn
monumenten" van onze penningmeester, de heer L.
Visser en het vierde en laatste deel van "De Oude
Kerk van Zeist".
In oktober was de Van de Poll-Stichting vertegen-
woordigd op Niveau-1978.
Op 22 november hield mr dr H. Emmer, secretaris
der Stichting, in de congreszaal een lezing over
het onderwerp "De oudste prentbriefkaarten, geschie-
denis van het ontstaan en de ontwikkeling van dit
medium in de negentiende eeuw".
-ocr page 22-
- 22 -
Bij het ordenen van het archief zijn in deze
verslagperiode weer goede vorderingen gemaakt.
Mevrouw Mollen-Hengeveld heeft er waardevolle hulp
bijgekregen in de persoon van mevrouw dr D. Bertoen-
Brouwer. Terwijl de binnenkomende persverslagen
regelmatig worden verwerkt, zijn de beide dames al
een flink eind opgeschoten met het inrichten van
de iconografische atlas.
Ook dit jaar waren mevrouxj Mollen-Hengeveld en de
heer Scharten regelmatig in het Slot aanwezig om het
archief bij te werken en bezoekers te ontvangen. De
heer Scharten ontving bezoek van een dertigtal per-
sonen, die informatie wensten voor studiedoeleinden
of uit persoonlijke belangstelling.
Onder auspiciën van de Stichtse Culturele Raad
werd op 20 mei een "historische dag" gehouden in de
St Aegtenkapel te Amersfoort. Onze Stichting was
hierbij vertegenwoordigd door mevrouw Mollen-Henge-
veld en de heer Van Hoogenhuyze.
Op 31 juli.overleed op 71-jarige leeftijd, na
een langdurige met grote moed gedragen ziekte, de
heer drs A. Bertoen, lid van het dagelijks bestuur
der Stichting. De Raad van Beheer betreurt ten zeer-
ste het verlies van deze integere, vriendelijke en
bescheiden figuur.
De heer mr L.W.L.F, van Heugten heeft per 1 juli
als lid van de Raad van Beheer bedankt wegens zijn
benoeming tot dijkgraaf van Schieland. In zijn
plaats werd door het gemeentebestuur benoemd de heer
mr J.H. Ekkers, wethouder van onderwijs der gemeente
Zeist.
Ook dit jaar zijn weer vier nieuwe bulletins ver-
schenen.
Het aantal contribuanten bedraagt ongeveer 400.
H. Emmer
-ocr page 23-
- 23 -
VERSLAGEN I^RKGROEPEN
Archeologische werkgroep
In het afgelopen jaar werd weinig aan "Landesauf-
nahme" gedaan, daar de groep "zandgronden" van de
Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling
Utrecht, waartoe ook mijn zegsman, de heer W. Donse-
laar, behoort, "slapende" was. De laatste maanden
evenwel was er weer enige activiteit. In 1976 name-
lijk waren terreinverkenners van de R.O.B, te
Amersfoort, op zoek naar grafheuvels in de gemeente
Soest - v/aar men reeds in 1878 "officieel" tumuli
had ontgraven - doorgedrongen op zei ster grondgebied,
waar zij nabij Wallenburg een aantal heuveltjes op-
merkten; zij het zeer onduidelijk afstekend tegen
het loopvlak. Daar nu zijn de heren Fokkens, Donse-
laar en enkele anderen met verder onderzoek bezig.
Het gaat om een twaalftal - mogelijke - grafheuvels.
Een grondiger onderzoek is temeer gewenst, daar de
vrees bestaat, dat door bosbouwwerkzaamheden het ge-
bied "verstoord" kan worden.
De heuveltjes liggen ongeveeer op de 20 meter-
hoogtelijn boven N.A.P., dat wil zeggen vrijwel op
de "top" van de Heuvelrug in onze omgeving; de heu-
vel van de Pyramide van Austerlitz ligt weliswaar
hoger, namelijk op 49,6 plus N.A.P., maar bijvoor-
beeld de buurtschap zelf ligt slechts op gemiddeld
12,5 plus N.A.P.. Het onderhavige terrein is kenne-
lijk deel van een grote tumuli-streek, want in het
Gooi, De Vlasakkers, Soesterberg, De Treek, Leusden,
Wallenburg (?) en Dijnselburg werden - en worden geluk-
kig - deze heuvels aangetroffen.
K.W. Galis
-ocr page 24-
- 24 -
Werkgroep plaatselijke monumentenlijst
De werkgroep is begonnen met te inventariseren
welke instanties zich op enigerlei wijze bezig ge-
houden hebben met het registreren van zeister ka-
rakteristieken en monumenten. Als aanvulling op
de (officiële) lijst van de Rijksdienst voor Monu-
mentenzorg blijkt Staatsbosbeheer een inventarisa-
tie te maken van de waardevolle buitenplaatsen in
zuid-oost Utrecht. De Rijksdienst voor Oudheidkun-
dig Bodemonderzoek te Amersfoort heeft enige graf-
heuvels op zeister grondgebied geregistreerd staan.
Ten aanzien van de te volgen werkwijze is onder
meer informatie ingewonnen bij de Bond Heemschut.
Bij wijze van experiment zal de werkgroep trachten
in eerste instantie een lijst op te zetten voor een
klein gebied: de Dorpsstraten en omgeving. In dit
kader is reeds een inventarisatie gemaakt van het
bomenbestand. Op korte termijn zal een beschrijving
van de karakteristiek van de straat en de bebouwing
van de Ie Dorpsstraat aan de orde gesteld worden,
in relatie met haar omgeving.
In 1978 hebben de heren drs A. Bertoen en G. van
Nieuwenhuizen zich om persoonlijke redenen uit de
werkgroep teruggetrokken. Wij betreuren het te heb-
ben moeten vernemen, dat de heer Bertoen vrij spoe-
dig daarna overleden is.
Onlangs is de heer F.A. Groen tot de werkgroep
toegetreden. De heer Groen is hoofd afdeling monu-
menten van de P.P.D. en adviseur van de Bond Heem-
schut. :;>..•■ •:
                               ^:.-''-: -^ , .■■,;
'                            Th. Ruys
-ocr page 25-
- 25 -
Een "boer" uit Zeist als briefschrijver
in de Patriottentijd
Inleiding
Niet ongemerkt is de Patriottentijd aan het
utrechtse platteland voorbijgegaan. Zeist was zelfs
in 1787 een centrum van de onrust, die toen in onze
provincie heerste. Maar de oorzaak van die onrust
lag toch wel in de stad Utrecht en Zeist was alleen
maar een centrum, omdat militaire acties tegen
Utrecht ook en vooral vanuit ons dorp werden geleid.
Het waren die militaire acties, die bij ons de on-
rust gaven. Daar handelt dan ook deze brief over,
die geen eigenlijke brief maar een pamflet is, en
onze boer, die geen boer maar een politiek geënga-
geerd intellectueel is, stort er zijn hart in uit,
niet voor een vriend in Driebergen, maar voor ieder
die het gedrukte "schotschrift" lezen wil. Intussen
lijkt het wel kennelijk te Zeist geschreven te zijn,
We vonden het pamflet toevallig in een op het
gemeente-archief te Utrecht aanwezige verzameling.
Hieronder volgt de inhoud:
BRIEF
vaneen
ZEISTER-BOER
aan zyn vriend te
DRIEBERGEN,
Voor de deur van Hein Oud-Borgemeester verlo-
ren en door
W. V. D. te regt gebragt
-ocr page 26-
- 26
Goede Vriend JaapI
Ik ben verheugd door onze Marrytie te horen dat gy
welvarend zyt, wy zyn God dank alle ook nog wel,
behalven dat Kees gisteren met in de Sloot te vallen
zyn Been gebroken heeft, nou wat zal men het leeren,
t'is tog om het even, als men het zyne moet kwyt
raken, hoe men 'er af komt, of het de Vyand is of wel
de eigen Soldaten: kwyt is kwyt. Men is 'er geen haar
beter om aan: Ja van Soldaten; zoud gy wel kunnen
geloven, dat die Knapen alle de Aard-Appelen,
Wortelen en wat weet ik meer, van Hein Verbeek ge-
stolen hebben, wat hebben wy arme Menschen dan te
wagten, als zy met zulk een Edelmogend Heer, die met
zo een moye Pruik pleeg te lopen, maar zo eens om-
springen: Buurman Piet die 'er zo maar alles uit-
flapt, zeid: het schaad hem niet, waarom heeft hy en
alle die andere Snaken die te Amersfoort zitten of
het Land omzwerven, ons die Militairen op het Dak
gestuurd; alleen om daar door alles in de Stad naar
hun kop te krygen; en ziet Jaap t'is maar net waar
zo als Piet zeid, wy arme Boeren moeten het intus-
schen misgelden, ten is hen niet genoeg dat zy de
Burgers op eene schelmsche wyze bedrogen hebben, met
kwanswys hen tegen den Prins aan te zetten, en het
voordeel voor zich te houden. Neenl nu die ongeluk-
kige menschen uit hunne ogen hebben gezien, zoeken zy
ze nog te vermoorden door Militairen die uit het
zweet van den Landman zo wel als uit dat der Burgers
betaald worden: Lieve HeerI waar moet dat naar toel
en dat zyn nog RegentenI ja wel: het zyn Wolven in
een Schapen Vel.
Met dat al zitten wy en zo veel andere Boeren in
de Provincie, fraay met die Soldaten te kyken, dat
kan nog wel de heele Winter duuren, de Aardappelen
zyn slegt, alles is duur, en wy zullen zo arm worden
als Job.
Ziet als de Wetten of Privilegiën daar nu zo
afspraken zou ik ook de mond toehouden, maar t'is
krek contrarie, wy en alle andere betalen Servies of
-ocr page 27-
- 27 -
Logies gelden en mogen dus zo niet geplaagd worden,
want dat geven wy om daar van vry te zyn: Zo gy
Vriend Jaap dus naar myn Raad wilt luisteren, moet
gy doen zo als ik en spreeken eens met den een of
ander in de Stad toen ik voorleden ben te Markt ge-
weest, heeft de Lanter my gezegt: wel Louw wat zyt
gyl. geduldig; als gy dat alles zo verdraagt, zullen
zy U heel en al op de kop zitten, is het nog niet
genoeg, dat, die Heeren van de voorstemmende Leden
uit je luy naam spreken, zonder dat je 'er van weet,
en om en U zo zoeken te bedriegen, of moet je luy U
door Militairen nog laten kaal plukken, en dat om ons
die het wel met je voorhebben ongelukkig te maken;
als je lui wys waart zou het nu net de tyd zyn, om
ook eens van je aftespreeken; maar dan moetje de
Militairen eerst kwyt zyn, en daar toe alle te zamen
de handen in een slaan, en zeggen dat je niet langer
de verdrukking der Soldaten wilt verdragen, dat die
Heeren geen regt hebben om U zo te plagen, dewyl je
Logies en Servies Gelden betaalt.
Zo doende zoude 'er ook eens kans zyn voor het
Platte Land om hunne bezwaren en klagten gebeterd
te krygen, maar daar willen die Amersfoortsche
Jonkers niet aan, dat zou wat ver buiten hun schreef
gaan, als het de Boer te wel ging. Zie daar Vriend
Jaap dat is wat de Lanter my gezegt heeft, my dunkt
hy heeft gelyk, spreekt gy 'er ook eens met de een
of ander in de Stad over. Nu, ik schryf nog wel eens
nader,
De Vrouw en de Kinderen laten U groeten
Ik blyf U Vriend LOUW.
Wij willen nu eerst in grote lijnen iets over de
Patriottentijd in Utrecht vertellen om ons daarna
aan de analyse van het zeister pamflet te wijden 1).
-ocr page 28-
- 28 -
De Patriottentijd 1785-87 in Utrecht en omgeving
Het is niet eenvoudig omalwat zich in de jaren
1785-1787 in onze zeis ter omgeving afspeelde in een
algemeen kader te plaatsen. Patriotten en Prinsge-
zinden zijn algemene en in veel opzichten weinig
zeggende benamingen, waaraan de meeste Nederlanders
een vage notie verbinden. Het binnentrekken der
franse troepen in 1795, de omwenteling en de napo^
leontische periode overschaduwen veelal de roerige
tijd, die daar direct aan voorafging. Nu moet worden
gezegd, dat de situatie in die tachtiger jaren der
18e eeuw nogal ingewikkeld was. Verschillende stro-
mingen en krachten deden zich tegelijkertijd gelden
en geven een versluierd totaal-beeld.
Toch moeten we, willen we onze zeister "boer"
kunnen begrijpen een paar forse lijnen trekken om
duidelijk te maken waar het om ging. Het is
nodig daartoe een ogenblik terug te gaan tot het
jaar 1674. De Fransen en hun koning Lodewijk XIV had-
den het land verlaten. De hollandse waterlinie waren
ze niet doorgekomen. Maar weinig heldhaftig was het
gedrag der landprovincies en de daarin gelegen ste-
den geweest. Zonder enig verweer werden de stads-
sleutels 2) de grote Zonnekoning overhandigd. Als
straf kregen dientengevolge de stadsregeringen en
ook Utrecht toen in 1674 nieuwe reglementen, waarin
werd vastgesteld, dat de stadhouder uit hem door
de stadsregering aan te bieden voordrachten de be-
noeming van burgemeesters en vroedschapsleden zou
doen. In de praktijk was het in Utrecht zelfs zover
gekomen dat de stadhouder van te voren gepolst werd
over de personen, die hij op die voordrachten ge-
plaatst zou willen zien. Zo ging het in het groot en
het klein.
In Utrecht had een man als Willem Nicolaas Pesters,
vroedschapslid en luitenant-stadhouder: de
"Stichtse Sinterklaas" uit veel pamfletten, zeer gro-
te invloed. Hij maakte daarvan gebruik door als het
uitkwam zijn bedienden op profijtelijke wijze aan
-ocr page 29-
- 29 -
overheidsbaantjes te helpen. Te Zeist moeten we
deze Pesters op "Cattenbroeck" zoeken. Een steen
des aanstoots werd dit alles voor verschillende
groeperingen binnen de utrechtse bevolking en deze
stad werd een centrum voor de patriottische bewe-
ging, mogelijk wel omdat het de grootste van de ge-
discrimineerde steden was, waar verder in de begin-
tijd stromingen, die overigens weinig met elkaar
te maken hadden en die in de hollandse steden ten
dele ontbraken, elkaar versterkten.
In de eerste plaats de regenten, de burgemeesters
en de vroedschapsleden. Ze waren ontevreden over de
overwegende invloed van de stadhouder bij benoemin-
gen. Deze ontevredenheid strekte zich ook over een
groot deel van de burgerij uit. Daarnaast speelde
evenwel ook iets anders. Nadat een stedelijk regle-
ment tot stand gekomen was, waarbij de invloed van
de stadhouder werd verminderd, voelde de burgerij -
en daaronder dient te worden verstaan de grotere en
misschien een deel van de kleinere middenstand (de
vierde stand telde nog in het geheel niet mee) -
zich grotelijks te kort gedaan. Een co-optatie van
de regenten was geregeld, maar van enige invloed op
de benoeming van hun bestuur door de burgerij was
nog geen sprake en daar wilde die burgerij toch wel
naar toe.
Wie was deze burgerij en hoe had zij zich georga-
niseerd? Het is een merkwaardige omstandigheid dat
deze bevolkingsgroep haar organisatie-vorm, haar
pressie-middel, had gevonden in de schutterijen,
officiële stedelijke instellingen, en met name in
het in 1783 opgerichte genootschap tot oefening in
de wapenhandel "Pro Patria et Libertate". De schut-
terijen waren in het begin der tachtiger jaren in
diep verval. Maar de vierde engelse oorlog
(1780-1784) en de bewustwording der burgerij deed
deze tot nieuw leven komen. Daarachter stond ook een
streven naar meer democratische verhoudingen en in-
vloed op het stadsbestuur. IJverig werd er in de
wapenhandel geoefend; maar het politieke streven was
-ocr page 30-
- 30 -
niet minder belangrijk; heel sterk leefde het bij
"Pro Patria et Libertate"; een corps dat de ijve-
rige patriotten uit de overige schutterijen vere-^
nigde 3). Wel moeten we er ons voor hoeden het de-
mocratische streven uit het einde der 18e eeuw (de
"Franse Verlichting" was aan de begripsvorming
niet vreemd) op ëën lijn te stellen met hetgeen
tegenwoordig onder democratisering wordt verstaan.
De vierde engelse oorlog, waarin de republiek,
verbonden met Frankrijk, verwikkeld raakte door
haar belangrijke en zeer winstgevende handel met de
opstandige amerikaanse kolonieën, verliep voor ons
land fataal. Daarbij werden weer eens smetten op
de stadhouder geworpen. De geliele orangistische partij
werd er van verdacht pro-engels te zijn en in de
nederlagen mee de hand te hebben. Men voelde zich
verraden. Dit speelt zofcel bij de grote kooplieden
en regenten, die van de amerika-handel profiteerden
als bij delen van de burgerij, die onder de naam van
Patriotten, het "regeringsmonopolie" van de regenten
trachtten te breken. In Utrecht kozen de schutters
burger-gecommitteerden; er werden rekesten bij de
vroedschap ingediend en toenemende "druk" uitgeoe-
fend. De verzoekschriften werden in het openbaar ter
tekening voorgelegd en een groot aantal burgers stel-
de zich op deze wijze achter de door de schutterijen
voorgestelde zogenaamde geconstitueerden. Deze ge-
constitueerden zien zich vervolgens als vertegen-
woordigers van de burgerij, samen met de reeds ge-
noemde gecommitteerden.
Nadat de stadhouder toegegeven had en zijn benoe-
mingsrecht beperkt was, escaleert de situatie in het
streven naar een meer "democratische" regering en
gaat de strijd om het nieuwe stadsreglement. De re-
genten trachten de touwtjes, die de stadhouder ge-
deeltelijk heeft losgelaten, in handen te houden. De
patriottische organisaties als "Pro Patria et Liber-
tate" en de schutterijen doen moeite stadsreglementen
in hun geest opgesteld te krijgen. De Staten van
Utrecht stellen een nogal behoudend reglement op. De
Patriotten weten een meer democratische opening door
-ocr page 31-
- 31 -
te drukken en een onwelgevallig nieuw-benoemd vroed-
schapslid weg te werken.
Vroedschapsleden geven er de brui aan. Op een ogen-
blik bestaat een soort "rompparlement" dat wel
krijgen. De Staten van Utrecht stellen een nogal be-
houdend reglement op. De Patriotten weten een meer
democratische opening door te drukken, een onwelge-
vallige nieuw-benoemd vroendschapslid weg te werken.
Vroedschapsleden geven er de brui aan. Op een ogen-
blik bestaat een soort "rouipparkmeat" dat wel
enigszins aan de democratische stroming tegemoet wil
komen. Er ontstaat zelfs nu en dan de neiging en
zelfs de poging van deze democraten om met de stad-
houder mee te werken en zijn hulp in te roepen. Uit-
eindelijk ligt er een stadsreglement in ontwerp ter
tafel dat de, weer volledige, vroedschap niet wil
onderschrijven. De geconstitueerden en gecommitteer-
den staan er achter, maar de vroedschap denkt door
de tijd te rekken ten slotte de zaak weer naar haar
hand te kunnen zetten. De kruik gaat zolang te water
tot hij breekt. Op 20 maart 1786 leggen de gecommit-
teerden en schutters op de Neude - dan maar zonder
de vroedschap - de eed op het stedelijk reglement
af; 2 augustus daaraanvolgend wordt de vroedschap
op zeven leden na afgezet. Volgens het nieuwe
stadsreglement werden nu door ieder van de acht
schutterijcompagnie'ên vijf kiezers aangewezen en
deze 40 kiezers kozen de nieuwe vroedschapsleden
(spottende de Neuderaden genoemd).
De Staten van Utrecht waren intussen naar Amers-
foort uitgeweken en aldaar werd nu ook een garni-
zoen gelegd. In'Utrecht ging men zich intussen op
mogelijke tegenacties voorbereiden. Er had een mini-
revolutie plaatsgevonden. Maar de Staten waren niet
van plan het hoofd in de schoot te leggen. Zij trok-
ken krijgsvolk samen en kwartierden dat in de om-
liggende dorpen in. Ook de Staten van Gelderland
stelden militairen beschikbaar. De stad Utrecht
daarentegen deed een beroep op het patriottisch gezin-
de Holland. Een burgeroorlog leek voor de deur te
staan. Hoe zag het er onder deze omstandigheden te
Zeist uit?
-ocr page 32-
■ Mïiiïass^ss^iBSKvi^^^BKee.
- 32 -
Zeist in 1786 en 1787
De "brief" geeft daaromtrent enig licht. Er wordt
geklaagd over de militairen - en dat zijn dan de
officieren en soldaten van de utrechtse en gelderse
Staten - die door burgers en soldaten betaald wor-
den, maar zich misdragen. - Al op 14 september 1786
klaagden de gecommitteerden van de utrechtse schut-
terijen er al over, dat de Staten van Amersfoort te
Soest, Zeist en vermoedelijk ook nog in andere
plaatsen inkwartieringen lieten voorbereiden. - Er
wordt "servies en logiesgeld" door de ingezetenen
betaald; maar toch ondervinden ze nog veel verdere
overlast en worden bijvoorbeeld de aardappelen van
het land geroofd. Die aardappelen zijn bovendien nog
slecht en duur.
Klachten over "Kriegsunruhen und viel in der Nahe
liegendes Kriegsvolk" vinden we overigens ook in de
Memorabiliën van de Broedergemeente Zeist 4) in deze
periode. Zo, over 1787: "In den ersten 4 Monaten wur-
den wir indessen wenig in unsrer Ruhe gestort. Als
aber in May die Umstande um uns herum ein immer be-
denklicheres und kriegerischeres Ansehen bekamm;
als sich immer mehr Truppen bey uns zusammen zogen,
die in der Allee, ja bis innerhalb der Hecke (N.B.:
het monumentale hek, destijds aan het Rond) ihre Zelt
aufschlugen; als bald darauf sich ein ordentliches
Lager nicht weitvon unserem Orte formierte; als
durch die unterbrochene Communication mit der Stadt
Utrecht die Lebensmittel immer theurer wurden, und
wir an einigen nothwendigen Bedürfnissen wirklichen
Mangel zu leiden anfingen, Handel und Verdienst
aber immer in Abnahme gerieth; da hatten wir Ursache
unsren Glauben und unser Vertrauen auf den Heiland
starken zu lassen". En verder: "... die Geschwister
haben bey dem wenigen Verdienst noch ausserordent-
liche Ausgaben für Einquartierung der Soldaten ge-
habt". Het zijn de bekende klachten over de inkwar-
tieringen en de ontregelingen van het dagelijkse Ie-.
ven ten platte lande, die we tot in onze eeuw in
oorlogstijden overal aantreffen. Maar het ging in dit
-ocr page 33-
33
geval wel om een "mini-oorlogje" direct voor het be-
gin van de moderne tijd met zijn napoleontische en
wereldoorlogen.
De thans in Amersfoort zetelende Staten legerden
in 1787 te Zeist twee escadrons ruiterij onder bevel
van generaal Van der Tuyl en verder nog twee esca-
drons garde-dragonders in Zeist en Driebergen. Uit
Gelderland werden in en om Zeist ook nog diverse
regimenten en bataljons ondergebracht. Tenslotte wa-
ren het vierde regiment onder bevel van generaal-
majoor Van Monster en het vijfde onder bevel van de
graaf Van Efferen in Zeist en bij Amersfoort gele-
gerd. Het is hier niet de plaats de militaire stra-
tegie van de Staten uiteen te zetten. We volstaan
met te vermelden dat het in de bedoeling lag strate-
gische punten om Utrecht heen te bezetten en dat
Zeist in die omsingeling een belangrijk centrum
vormde. Om een onverhoedse aanval van de troepen uit
Zeist tegen te gaan werden zelfs de bruggen over de
Vecht bij Breukelen, Maarssen en Zuilen afgebroken.
De utrechtse regenten hadden in juni 1787 de Rijn-
graaf van Salm als generaal aangesteld over al
het krijgsvolk in de stad. Geregeld 5) hadden er
schermutselingen plaats tussen de beide partijen; zo
vond er op 14 mei een ruitergevecht plaats bij De
Bilt, waarbij aan beide zijden enkele cavalleristen
gewond werden. In de tweede helft van juni 1787 werd
er door de amersfoortse Staten een groot legerkamp
tussen Huis ter Heide en Zeist ingericht, We zullen
dit kamp ongeveer ter hoogte van het christelijk
sanatorium op de (toenmalige) heide moeten zoeken,
met stellingen, die naar het noord- en zuid-westen
waren gelegen. Het was vanuit Utrecht goed zichtbaar.
Op de tweede omloop van de Domtoren werd immers een
telescoop geplaatst en tegen betaling mochten de
utrechtse burgers vanaf de toren een blik naar het
kamp werpen. Het lijkt een beetje ongeloofwaardig wan-
neer daarbij vermeld wordt, dat ze daarbij de was-
vrouwen bij hun tobben de was voor de soldaten konden
-ocr page 34-
- 34 -
zien doen en dat de soldaten bij helder weer zelfs op
de Domtoren konden zien hoe laat het was. Zijn onze
ogen zoveel slechter geworden of stond de optische
techniek destijds al zo hoog?
Intussen spitste de situatie zich toe. Wel had de
stad een militair succes behaald door in mei 1787
met haar schutterijen de militairen onder de graaf
Van Efferen bij Vreeswijk op de vlucht te doen slaan,
maar in juli werd het weer onrustig in Utrecht. Men
had waargenomen, dat er in het kamp van Zeist enige
beweging kwam. Kanonnen op de wallen gaven alarm-
schoten, de poorten werden gesloten, burgerij en
garnizoen kwamen in de wapenen. Veel gebeurde er
toen nog niet, maar anders werd dit op 28 augustus.
Een sterk detachement uit het kamp van Zeist be-
zette toen het dorp De Bilt en wierp bij de kerk
een batterij op. Een bezetting werd achtergelaten,
de rest keerde naar Zeist terug. Er volgde uit
Utrecht een zware kanonnade van wel 400 schoten. De
ware kanonniers bleken de utrechtse schutterijen of
het door de utrechtse regering aangetrokken garni-
zoen evenwel niet te zijn. Er werd slechts êën dak
beschadigd.
Coimnentaar op "de brief"
We keren van De Bilt naar Zeist terug en gaan eens
na wat daar aan vooraanstaande personen, die iets
met de utrechtse troebelen te maken hadden, woonden,
of ten minste hun zomerverblijf hadden. Zij zijn van
de meest uiteenlopende politieke kleur. Over de be-
langrijke Orangist en Raad in de vroedschap, een man
met nogal wat bedenkelijke praktijken, mr Willem
Nicolaas Pesters, ambachtsheer van "Cattenbroeck",
spraken we al even. Hij bezat in zijn heerlijkheid
het buitenhuis "Wulperhorst". "Wulperhorst" was toen
heel wat kleiner dan het huis, dat er in de zestiger
jaren van de vorige eeuw is verrezen.
Een dominerende figuur in Zeist was verder de
oud-burgemeester van Utrecht, Hendrik Verbeek, toen
al ongeveer 78 jaar oud en sinds 1748 weduwnaar van
-ocr page 35-
- 35 -
Claira Justine van Royen. Zijn herenhuis aan de
Dorpsstraat doopte hij daarom "Beek en Royen". Het
was gesticht op de plaats, waar zich te voren een
lakenververij had bevonden. En juist daar in de
Dorpsstraat aan het begin van de Driebergseweg werd
voor zijn deur de aan de driebergse vriend gerichte
brief verloren.
Hendrik Verbeek was een neef van de beide vooraan-
staande Hernhutters Jan en Pieter Verbeek, die zich
vanuit Amsterdam in het midden der eeuw te Zeist
hadden gevestigd. Raad en burgemeester van Utrecht
kon hij uiteraard slechts zijn, wanneer hij niet als de-
ze beiden, doopsgezind van origine was; hij be-
hoorde dan ook tot de "gereformeerde religie". Als
ëën van de twee burgemeesters fungeerde hij overi-
gens maar kort, van 1784 tot 1785. Hoewel behorend
tot de typische regentenstand en zeker geen demo-
craat, nam hij in het algemeen een vrij gematigd
standpunt in. Zo achtte hij het ten tijde van de actie
tegen de overheersende invloed van de stadhouder
niet bezwaarlijk - dit in tegenstelling tot de op-
vatting van andere Raden - dat ook voor de kleinere
ambten in de stad niet uitsluitend reeds lang-in-
gezeten burgers werden benoemd. Dit stond in ver-
band met het "kabaal" om de Orangist Pesters, die
overal bedienden en andere onderhorigen placht in
te drukken 6). Later toonde hij zich echter weinig
toegankelijk voor de verlangens van de gecommit-
teerden der schutterijen met betrekking tot de be-
noeming van een nieuw vroedschapslid en bleef hij
strak de lijn van de overige regenten trekken. Een
deputatie van gecommitteerden, die te zijnen huize
in Utrecht kwam aandringen om voor dit geval een
buitengewone vroedschapsvergadering bijeen te roe-
pen, laat hij rustig "in de kou" staan, hij ont-
trekt zich aan een bespreking. Uiteindelijk krijgen
de gecommitteerden hun zin. De vroedschap trekt de
benoeming van de nogal contraversiële Sichterman
tot Raad in, maar verschillende vroedschapsleden en
Verbeek als burgemeester, leggen hun functie tijde-
lijk neer. De later, op 2 augustus 1786, afgezette
-ocr page 36-
- 36 -
vroedschapsleden, waaronder ook Verbeek, hadden het
in Utrecht niet gemakkelijk. Ze liepen het gevaar
in hun persoonlijke eigendommen te worden aange-
tast en waren ook het voorwerp van schimpdichten.
We citeren hieruit een gedeelte waarin Verbeek
voorkomt:
"Lijst der respectabele oude Vroedschap der
Stad Utrecht",
Een onverstandig Hoerenbeest..Jan Frederik van
Beeck, heer van Dijkveld
Een vrek, een huychelaar, een vrijgeest...Arnoud
Loten
Een ongeleerde Lakenwinkel 7)...Hendrik Verbeek
Een burger-beul, een lompe schinkel...Abraham
Jacob van der Dussen van Darthuizen enz.
Aan de afgezette vroedschapsleden werden ook be-
perkingen opgelegd. Hen werd verboden de stad te
verlaten. Gevreesd werd dat ze, eenmaal buiten de
stad, zich in verbinding zouden stellen met de
amersfoortse Staten om aan het utrechtse bewind een
eind te maken. Zo wordt bijvoorbeeld op 16 maart
1787 uit naam van het college van gecommitteerden
een redres bij de vroedschap ingediend, waarbij ge-
protesteerd wordt, dat de Staten van Utrecht "nog
steeds overleg plegen met H. Verbeek...". Onze
Hendrik Verbeek zat veilig op "Beek en Royen", maar
anderen kwamen ongelukkiger te pas.
Het oud-lid van de vroedschap mr O.W.P. Falck was
ook met zijn familie naar Zeist uitgeweken, maar
keerde terug, omdat hij als schepen voor een verga-
dering van het gerecht werd geconvoceerd. Toen hij
in de stad terugkwam zag hij tot zijn verbazing hoe
zelfs zondags door jong en oud aan de (geschuts-)-
batterijen werd gewerkt. Falck kreeg een brief van
zijn vrouw uit Zeist, waarin stond dat troepen naar
Utrecht op mars waren* Bang dat hij bij te verwach-
ten gevechten in de knel zou komen, probeerde hij
als stalknecht vermomd uit de stad weg te komen
naar zijn familie in Zeist. Hij wandelde de Witte-
Vrouwenpoort door, maar werd herkend en bij het
Kruisgasthuis (ter hoogte van de tegenwoordige
-ocr page 37-
- 2,1 -
Kruisstraat bij de Biltstraat) door enkele schutters
ingehaald en naar de stad teruggebracht.
We dwalen af maar willen toch nog een paar opmer-
kingen over Verbeek maken waartoe de brief aanlei-
ding geeft. De schrijver heeft het niet ver mis,
wanneer hij laat merken dat een man als Verbeek zou
kunnen samenspannen met de amersfoortse Staten, die
de zeister ingezetenen soldaten op het dak hebben ge-
stuurd. Hij drijft de spot met de oude heer, die
"met zo een moye Pruik pleeg te lopen". Waarschijn-
lijk droeg Verbeek (we zien hem daarmee op zijn
portret 8)) ook later nog de zogenaamde "allonge-
pruik", die in de tachtiger jaren uit de mode en
door het pruikje met staart en Strikje was vervan-
gen.
Verbeek mag dan op enigerlei manier met de Staten
samenwerken, desniettemin worden de aardappelen,
wortelen en wat dies meer zij, van zijn land geroofd
door de militairen. Wij arme boeren betalen geld voor
kost en inwoning van die soldaten, maar zitten toch
ook verder nog in de knel. We hebben niets aan de
Staten, waarvan de "jonkers", dat wil zeggen het twee-
de lid der Staten - de ridderschap - die het platte-
land vertegenwoordigt, toch voor ons zouden moeten .
opkomen. Maar die jonkers willen daar niet aan:
"dat zou wat ver buiten hun schreef gaan, als het de
Boer te wel ging".
Zo ongeveer is de teneur van deze brief en het
lijkt wel het pre-revolutionaire Frankrijk in Zeist,
(N.B.: "voorstemmende leden" wil zeggen het lid der
geëligeerden - de vroegere geestelijkheid - en dat
der ridderschap,' die hun stem voor het lid der ste-
den uitbrachten. De steden waren te Amersfoort niet
vertegenwoordigd).
De schrijver staat kennelijk aan de kant van de
Patriotten in Utrecht. Hij is zeer gebeten op de
regenten. Zij hebben de burgers bedrogen door hen
tegen de Prins op te zetten, om zodoende tegen
diens recht op de benoeming van de vroedschapsleden
te ageren. Toen de Prins evenwel had toegegeven,
zijn benoemingsrecht had beperkt, was er verder van
-ocr page 38-
- 38 -
een invloed van de burgerij op de benoemingen van
vroedschapsleden geen sprake. De regenten hielden
alles in eigen hand. Dat staat duidelijk in de zin:
"...ten is hen niet genoeg dat zij de Burgers op
eene schelmsche wyze bedrogen hebben, met kwanswys
hen tegen den Prins aan te zetten en het voordeel
voor zich te houden". Die ellendige regenten bedrogen
de burgers in de stad en nu - uitgeweken naar het
land - spannen ze met de Staten samen, die verant-
woordelijk zijn voor de militaire ellende hier in
Zeist. Dat is de kern van de zaak. Louw raadt zijn
vriend aan in de stad heil en heul te zoeken.
Het is me niet duidelijk geworden wie daar met "de
Lanter" kan worden bedoeld, een utrechtse patriot
kennelijk, die vriend Louw in de stad tot verzet en
vrijmoedigheid heeft opgemonterd. Duidelijk hebben we
te maken met een pamflet, waarin getracht wordt de
onrust op het platteland om Utrecht wat aan te bla-
zen, ten einde de militaire druk om de stad heen te
verlichten.
De eerste zinnen van de brief stellen ons nog voor
de vraag of we hier te maken hebben met een inleiding,
die een zo huiselijk mogelijk verhaal fingeert, of dat
op bepaalde gebeurtenissen in de politieke strijd
wordt gezinspeeld. De naam "Kees" doet ons in laatst-
genoemde richting zoeken. "Keezen" werden de Patriot-
ten door hun tegenstanders genoemd, maar zij zelf ge-
bruikten dat scheldwoord ook wel als een eretitel. En
misschien duidt het woord op de waakzaamheid, als die
van een keeshond. Toen in juni 1786 de stemming onder
de utrechtse burgers tussen voor- en tegenstanders
van het nieuwe stadsreglement steeds feller werd, gin-
gen bijvoorbeeld verschillende Patriotten als kente-
ken van hun politieke gezindheid een zilveren kees-
hond je aan hun horloge hangen. In dit geval zou de in-
leiding op een bepaalde tijdelijke tegenslag van de
patriottische beweging te Utrecht in 1786 of 1787 kun-
nen duiden. In de wir-war van de gebeurtenissen - de
strijd om de stadsreglementen, de acties tegen de af-
-ocr page 39-
- 39 -
gezette vroedschapsleden, de militaire incidenten
om Utrecht - is het evenwel moeilijk hieruit een
bepaalde keus te maken.
Een vooraanstaand utrechts regent, mr Johan
Burman, woonde op het buiten "Zandbergen" (thans
seminarie van de Zevende-Dags-Adventisten) aan de
Amersfoortseweg onder Huis ter Heide. Hij was de
vader van het vroedschapslid mr Pieter Carel Burman.
Vader, zoon en enkele anderen vormden een coterie,
die wat meer openstond voor de patriottische bewe-
ging. Burman werd dan ook als Raad in 1786 niet af-
gezet, maar hij vertoonde zich toch niet bij de be-
faamde beëdiging op de Neude. Uit de kring van vader
en zoon kwamen veel pamfletten en de mogelijkheid
is niet uitgesloten dat de samensteller van onze
"brief" daar moet worden gezocht.
Een meer toegewijde partijganger van de Patriotten
woonde evenwel elders in Zeist: mr Coenraad Willem
Kelderman, de drost van de Hoge Heerlijkheid van 1779
tot 1787 9) en een van de secretarissen der vroed-
schap, die na het afzetten der Raden in augustus 1786
in functie was. In de benarde dagen te Utrecht in het
voorjaar van 1787 drong hij met de bekende Patriotten
D'Averhould, D'Yvoy en Gordon bij de vroedschap aan
op het versterken van de wachten bij de stadspoor-
ten. Op die manier zou dan bovendien nog de mogelijk-
heid ontstaan vele arme burgers als schutters iets te
doen verdienen. Dat was zeer gewenst, omdat van de
handwerkslieden, zoals timmerlieden en metselaars,
nog geen vierde deel werk kon vinden. De vroedschap
ging op 23 april 1787 met de aanbevelingen van dit
groepje accoord. Wel een sociaal voelend man, die
zeister drost.
Hij bewoonde een gedeelte van een zeister slotvleu-
gel. Zijn weduwe, Maria Wilhelmina van der Vliet,
vinden we daar nog wanneer Slot en Heerlijkheid Zeist
door de Erven Van Laer in 1818 worden geveild. Een
dochter van hem, Anna Maria Jacomina Kelderman, ge-
huwd met Carl Heinrich Wilhelm Verbeek, een verre
-ocr page 40-
- 40 -
naneef van onze utrechtse oud-burgemeester Hendrik
Verbeek, werd de moeder van Guido Fridolin Verbeek,
de emancipator van Japan.
Onze drost moest na de komst van de Pruisen in
september 1787 met vele andere Patriotten de wijk
nemen naar het buitenland. Hij ging echter niet
naar Frankrijk, zoals velen, maar naar Engeland 10).
Het is aan te nemen dat hij over een wel versneden
pen beschikte en ook hij zou best en misschien eer-
der nog dan Burman, schrijver van het pamflet ge-
weest kunnen zijn. Als drost was hij uiteraard nauw
betrokken bij de situatie van de boeren in zijn
Heerlijkheid en politiek was hij zeker geen vriend
van Hendrik Verbeek.
Ten slotte: de voor de deur van Verbeek "verloren"
brief wordt terecht gebracht door W.v.D. Wie zou
zich onder deze initialen kunnen verschuilen? We
zouden kunnen denken aan de vroedschapsraad Willem
van Dam, Heer van Isselt. Van Dam was met Burman
een der weinige niet-afgezette Raden en evenmin als
Burman op 2 augustus 1786 op de Neude aanwezig. Hij
zou zelfs in aanmerking kunnen komen om het pamflet
geschreven te hebben. Voor zover bekend had hij even-
wel niet veel banden met Zeist. Daarom zouden we
misschien de voorkeur moeten geven aan de latere
schout der Heerlijkheid Zeist, Wouter van Dam 11), die
in de jaren 1789-1797 in functie was. Als "aspirant"-
schout zou hij in aanmerking kunnen komen de brief te
hebben gevonden en terecht te hebben gebracht.
Besluit
Alle oorlogstoerustingen en het wapengekletter lie-
pen uiteindelijk op niets uit. Na de aanhouding van
Prinses Wilhelmina bij de Goejanverwellesluis, waar-
door zij op 28 juni 1787 werd verhinderd naar Den
Haag te reizen, escaleerde de situatie snel. Op be-
vel van haar broer, de koning van Pruisen, trekt op
13 september een pruisisch leger de Republiek binnen.
-ocr page 41-
- 4J -
In Utrecht verlaten op 15 september de Rijngraaf
van Salm, de militairen, de auxiliairen (hulpgroe-
pen) en de leiders van de Patriotten de stad. De
Rijngraaf trekt zich op Holland terug. De schutte-
rijen zijn ontregeld.
"Enige utrechtse burgers gingen na het overhaaste
vertrek van de Rijngraaf op verkenning uit; zij
vonden het fort Redelijkheid bij de Maliebaan ver-
laten en begaven zich toen naar De Bilt, waar zij de
commanderende officier meedeelden, dat de bezetting
Utrecht verlaten had. Deze officier werd wantrou-
wend en vreesde een hinderlaag; hij hield de burgers
in verzekerde bewaring totdat hij inderdaad merkte,
dat zij de waarheid gesproken hadden. De officier
zond nu het heugelijke nieuws naar generaal Van
Monster, commandant van het kamp te Zeist, die het
weer doorzond naar de Staten en de Prins te Amers-
foort. De 16e september 's morgens om zeven uur
trok reeds een afdeling huzaren uit het kamp van
Zeist de stad binnen; om negen uur deed generaal
Van Monster zijn intocht, weldra door verschillende
troepenafdelingen gevolgd. De Pruisen komen nog de-
zelfde dag. Het stadhuis werd door wachtposten be-
zet en de stadspoorten werden gesloten" 12).
Onrustig waren die laatste dagen toch nog wel ge-
weest. De memorabiliën van de Broedergemeente maken
er duidelijk melding van en spreken zelfs in het
bijzonder van die 16e september, die het einde van
de narigheid bracht.
J. Meerdink
Noten
1) Hierbij is dankbaar en uitvoerig gebruik gemaakt
van: dr A. van Hulzen, Utrecht in de Patriotten-
tijd, Zaltbommel, 1966
2) Een fraaie kopergravure van deze overgave door
de beide diepbuigende burgemeesters in "Het ont-
roerde Nederland" is afgebeeld in J.E.A.L.
Struyck, "Utrecht door de eeuwen heen", 1968,
blz. 236
-ocr page 42-
42 -
3) Het is bijzonder merkwaardig, dat we in de naam-
lijst van "Pro Patria et Libertate" uit 1784 als
honorair-lid vermeld vinden: "Baron van Gersdorff,
thans Burger te Utrecht". Nu moet dit wel Wolf
Gaspar Abraham von Gersdorf (1704-1784), een
vooraanstaand lid der Evangelische Broedergemeen-
te geweest zijn. Hij was een verwant van de graaf
von Zinzendorf en in dienst der Uniteit, speciaal
belast met het verbeteren van de verhouding tussen
de nederlandse wereldlijke en kerkelijke overhe-
den en de Broedergemeente. Juist in deze tachti-
ger jaren nu wordt de verstandhouding met de
classis Utrecht van de Landskerk sterk verbeterd.
Broedergemeente-memorabiliën noemen in dit ver-
band ds P.J. Bachiene te Utrecht. Weliswaar over-
leed Von Gersdorf in 1784 te Baiby, maar "Pro Patria"
werd in 1783 opgericht en de in 1784 gepubliceer-
de ledenlijst zal wel de toestand bij de oprich-
ting in 1783 weergeven. Men mag zich afvragen of
het lidmaatschap van Von Gersdorf van een patriot-
tisch genootschap bedoeld was om ook op deze wij-
ze voor de Broedergemeente nuttig te zijn
4) Aanwezig op het Rijksarchief te Utrecht
5) Van Hulzen o.c, blz. 277
6) Voor deze en andere opmerkingen over Verbeek zie:
Van Hulzen o.c. passim
7) Op de plaats van "Beek en Royen" te Zeist bevond
zich tevoren een lakenververij
8) Dit portret is afgebeeld in J. Meerdink, "De
Nederlandse inslag in de Broedergemeente in de
!8e eeuw". Van de Poll-Stichting, 1977
9) De Oude Kerk te Zeist, dl IV, 1978, blz.470
10) William Elliot Griffis, Verbeek of Japan, Edin-
burgh and London, 1901, blz.34
11) De Oude Kerk te Zeist, dl IV, blz.475
12) Van Hulzen o.c, blz. 287
Struyck o.c, blz. 258
-ocr page 43-
43
Herinneringen aan "De Koppel" te Zeist
Niets is er meer van terug te vinden. De lande-
lijke Koppeldijk, de molen, het sluisje, de oer-
oude gebouwtjes van "De Klomp", de brug over de
zeister vaart, de grote stenen duiventil, die daar
verloren op een weiland stond. Alles is verdwenen.
Ja, misschien is ter plaatse nog wel in een vergra-
ven vaart een sluisje te vinden; maar wat dan nog?
een stuk mooi en karakteristiek landelijk Zeist is
volkomen verdwenen. Wat we er voor in de plaats
kregen is woonruimte I Hoe ons nageslacht, bij een in
aantal sterk verminderde bevolking, daarover zal
denken, kunnen we ons wel ongeveer voorstellen.
Intussen is dat gebied bij de Koppeldijk, de
Zeister Brug, Vinkenbuurt en Kroostweg niet alleen
karakteristiek en mooi geweest, al vanaf de middel-
eeuwen, ja juist in die middeleeuwen vormde het
gebied om "De Koppel" een centrum, naast dat van de
Kerk. De Zeister Brug had een zeer eigen functie.
Daar op de hoek van de Koppeldijk en de Kroostweg,
waar de Grift de Koppeldijk bereikte en de weg bij
de brug een rechte hoek maakte, lag tot na het mid-
den van de vorige eeuw een kleine "herenbehuizing".
Iets tussen een buiten en een herenboerderij, Het
goed heette "De Koppel", eigenlijk de "Groote
Koppel", zulks in tegenstelling tot de "Kleine
Koppel", ook wel "De Snep" geheten, die zich verder-
op bevond, ongeveer ter plaatse waar de Noordweg en
de Kroostweg samen komen.
Die "Koppel" was het ouderlijke huis van Guido
Fridolin Verbeek, werktuigkundig ingenieur, theoloog,
zendeling in Japan en in de zogenaamde Meijiperiode
een der belangrijkste medewerkers van de keizerlijke
regering bij de emancipatie, de verwestelijking van
dat land. In het boekje over de "Nederlandse inslag
in de Broedergemeente te Zeist in de 18e eeuw" heb-
ben we al even aandacht voor hem gevraagd.
We komen hier op hem terug, omdat in de zeer uit-
voerige engelse biografie van hem door W.E, Griffis 1)
-ocr page 44-
44 -
het tweede hoofdstuk "De Koppel" geheel aan zijn
jeugd is gewijd en ons op "De Koppel" brengt in de
dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw.
Daarmee leren we het huidige Zeist-West en het
leven van een zeister familie tegen het midden van
de 19e eeuw op een dergelijk buitentje uit een en-
gelse bron kennen.
In de middeleeuwen behoorden de daargelegen lan-
derijen aan het Kapittel van St Jan te Utrecht.
In 1347 vinden we een erfpachtsuitgifte van "4
morgen land op de Coppel aan de Coppelweg" en in
1388 een gelijksoortige vermelding 2). In 1483
worden 2 kampen land "aan de brugweg bij de Coppel"
door Willem van Wynssen aan Thymen van de Haer
overgedragen. Gesproken wordt van "2 campen land
bij Zeysterbrugge" 3). Van de Haer is monnik van
Oostbroek en verkrijgt het land ten behoeve van de
abt en het convent van die abdij.
In de 16e eeuw is gedurende generaties een fami-
lie Gysberts ter plaatse een belangrijke grondbe-
zitter. Uit het verhandelde op een rechtszitting
van de officiaal van de bisschop van Utrecht
blijkt dat in 1505 Gysbert Gysbertsz. "op die
Coppel" geland is 4). In 1517 betaalt deze
"Gysbertsz. Gysbertsz. op dye Coppel" - volgens
de rekening van de Staten van Utrecht - 3 gulden
huisgeld in het Sticht Utrecht 5). Dat "huisgeld"
betaalt hij dus voor zijn woonhuis aan de Coppel.
Het Register van de uitzetting van het huisgeld
in het Sticht Utrecht vertelt ons dat in 1525
Gysbert Gysbertsz. Coppel, voor 3 huysen en Gys-
bert Gysbertsz. jonge (dus blijkbaar zijn zoon),
voor I5 huys wordt aangeslagen 6). Met een Dirck
Gysbertsz. op te Coppel, die in 1573 "twaalf
cleyne parthijen van landen van den convente (van
Oostbroek) gebruijct" 7) zijn we dan kennelijk
bij een volgende generatie dezer familie beland.
Dirck Gysbertsz. wordt in 1580 nog eens vermeld
als gebruiker van diverse percelen land van de
-ocr page 45-
- 45 -
abdij Oostbroek 8). Utrechtse kapittels en de abdij
Oostbroek waren in de middeleeuwen bekende groot-
grondbezitters in Zeist en omgeving.
Maar de zeister brug, de brug over de zeister
Grift bij de Koppeldijk en de Breesteeg (de latere
Kroostweg), maakte dit deel van Zeist tot een be-
langrijk administratief en gerechtelijk centrum. De
bisschop van Utrecht bezat te Zeist een "hof", dat
wil zeggen een administratief centrum waar de af-
drachten,van horigen, later pachters, moesten plaats-
vinden en waar het "hofgerecht" over geschillen
daagde. De gemeenschappelijke, bij de zeister boeren
in gebruik zijnde gronden, de zogenaamde markegron-
den, behoorden aan de bisschop en de afdrachten voor
het gebruik ervan (zandhamelen en stroyelgeld 9))
vonden eveneens op deze Zeister Brug plaats. Dat
die brug werkelijk de ons bekende brug over de zeis-
ter Grift was, blijkt uit de reeds vermelde oorkonde
van 1483, 3) en 10).
Het hofgerecht daagde in het begin van de I4e eeuw
nog met "hijen" (horigen). De gerechtsvergadering
vond altijd plaats op St Maartensavond (11 november).
We vinden voor 1320 bijvoorbeeld een zitting van
het hofgerecht vermeld. Waarschijnlijk is het hofding
(gerecht) opgeheven tussen 1379 en 1426. Het komt dan
namelijk niet meer in de rentmeestersrekeningen van
de bisschop voor.
Eeuwen later verkoopt Cornelis Schellinger de Hooge
Heerlijkheid Zeist aan Maria Agnes von Zinzendorf en
koopt in dat zelfde jaar 1767 - behalve het grote
middenhuis op het Broederplein van Matthijs Beuning
- van mr Van Nes, advocaat bij het Hof van Utrecht,
een "heere- en boerenplaats, genaamd de Groote en
Kleyne Koppel" met heel wat landerijen 11). Schel-
linger was blijkbaar doende de door de verkoop van
Zeist vrijgekomen gelden te beleggen, te zelfder tijd
dat hij zich op het Broederplein vestigde.
Het is deze bezitting nu die in 1826 in handen
komt van Carl Heinrich Wilhelm Verbeek (1797-1864);
de omstandigheid dat Schellingers dochter Maria
-ocr page 46-
- 46 -
Sophia in 1826 was overleden, wekt het vermoeden,
dat Verbeek "De Koppel" uit haar nalatenschap
heeft verworven. Hij kocht op een veiling op 11 en
16 december van dat jaar, voor ƒ 6.750,—. Het
buitenverblijf was toen 2 bunder en 68 roeden
groot. In 1834 koopt hij er grond bij en op 7 no-
vember 1857 worden 3 daghuurderswoningen met erf
en grond, genaamd Het Klompje voor ƒ 2.500,—
door hem gekocht van dr J.F.J. van Laer. Eerder,
op 2 maart 1791, had deze juffrouw Schellinger het
huis "De Klomp" al verkocht aan de Hernhutter B.C.
van Calker. Met Wilhelm vestigde zich na twee ge-
neraties weer een Verbeek, afstammend van een over-
grootvader, die de Hernhutterkolonie mede had ge-
sticht, in Zeist. Zijn vader Hendrik of Heinrich
Jan Verbeek (1769-1817) kwam uit de Broedergemeen-
te Neudietendorf in Thüringen; de familie woonde
later in Niesky, maar Hendrik trad uit de Broeder-
gemeente en vestigde zich met zijn vrouw Dorothea
Elizabeth Hennig (1773-1848) te Molsdorf in Saksen,
waar de oudere kinderen, waaronder Carl Heinrich
Wilhelm, werden geboren. Volgens familie-overleve-
ring deden de onrustige tijden van de napoleonti-
sche oorlogen het gezin naar Hamburg verhuizen. In
1804 verkreeg de vader daar het burgerrecht, hij
richtte er een azijnfabriek op. Deze fabriek ging
tijdens het beleg van de stad door Napoleon weer
te gronde. Overigens schijnt Hendrik Jan ook nog
in het napoleontische leger te hebben gediend; in
de familie is overgeleverd dat hij als officier
koeriersdiensten deed. Een in mijn bezit zijnd
miniatuur toont hem getooid met het Legioen van
Eer. De vele problemen in de franse tijd, waaron-
der de vrees voor conscriptie, deed de ouders hun
zoon naar verwanten in Zeist zenden. Zo groeide
Wilhelm op in het huis van zijn vaders zuster,
Christiane Salomê Verbeek (1778-1835), gehuwd met
Jacob van Laer (1769-1824), in de Hernhutterko-
lonie. Andere familieleden vestigden zich in
Zwolle; een der dochters huwde daar met de lutherse
-ocr page 47-
- 47 -
predikant J.M. Wolff (1788-1874).
In een deel van het Slot woonde destijds, samen
met haar moeder, Maria Jacomina Emma Kelderman
(1791-1852), de dochter van mr Coenraad Willem Kel-
derman, die van 1779-1787 drost van de Heerlijkheid
Zeist was geweest. De oude drost, een vurig patriot,
die in 1787 de wijk had moeten nemen naar Engeland,
was al voor de eeuwwisseling overleden. Jacomina's
moeder heette van zichzelf Maria Wilhelmina van der
Vliet, was Kelderman's tweede vrouw en geparenteerd
aan de Van der Vliets, die eveneens voor de stich-
ting van de Broedergemeente Zeist hun steentje had-
den bijgedragen. Ook de familie Van Laer en Verbeek
waren met de Van der Vliets verwant. In 1818 trouw-
de Wilhelm Verbeek met Jacomina Kelderman 12). Zijn
schoonmoeder bewoonde toen nog steeds een gedeelte
van het Slot, dat destijds aan verschillende perso-
nen was onderverhuurd 13).
Het boek van Griffis 14) geeft nog enige achter-
grondinformatie over de familie Kelderman, die we
hier vanwege de curiositeit vermelden:
"De Keldermans zouden uit Italië stammen, waar
zij in vroeger eeuwen de naam Paravium (Paravi?) ;
gedragen hadden. Zij hadden al vroeg de leerstel-
lingen van de Reformatie tot de hunne gemaakt,
waren als ketters vervolgd en vluchtten voor hun
leven. Een van hen had zich, toen hij door de Inqui-
sitie werd gezocht, gedurende verschillende dagen
in een kelder te Straatsburg verscholen. Toen hij
daar weer uitkwam, had hij - om zijn vervolgers op
een dwaalspoor te brengen en zich een grotere mate
van veiligheid te verschaffen - onder de naam van
Kelderman een asiel gezocht. Hij vond dit in het
land waarvan hij had gehoord dat er voor alle men-
sen, tot welke gezindte zij ook behoorden, gewetens-
vrijheid was".
Wilhelm Verbeek en Jacomina Kelderman hadden acht
kinderen, die gezamenlijk op "De Koppel" opgroeiden.
Het echtpaar had eerst in Rijsenburg gewoond. Daar
was Wilhelm op 8 maart 1825 tot schout en secretaris
-ocr page 48-
- 48 -
benoemd, een ambt dat krachtens het "Reglement op
het bestuur ten Platten Lande in de Provincie
Utrecht" vanaf 1 september 1825 in dat van burge-
meester wordt omgezet. Hij blijft dat ambt vele
jaren, tot 31 december 1849, bekleden 15). Merk-
waardiger wijs ook nog nadat hij zich, na aankoop
van "De Koppel", te Zeist had gevestigd en - nog
vreemder - nadat hij in Zeist gemeenteraadslid was
geworden (1832). Eerst tegen de tijd dat hij daar
tot assessor (sinds 1851 wethouder) wordt benoemd
(1850), treedt hij als burgemeester af 16).
In zekere zin was Verbeek de laatste burgemeester
van Rijsenburg; na zijn aftreden werden Driebergen
en Rijsenburg in een "personele unie" samengevoegd
en was de burgemeester van Driebergen tevens burge-
meester van Rijsenburg. We zullen niet zover gaan
zijn activiteiten als gemeenteraadslid en wethou-
der van Zeist 17) hier nader te bespreken, maar
slechts vermelden, dat hij als lid van een raads-
commissie nauw betrokken was bij alles wat de
Koppelsluis aanging. Zo ontwierp hij in 1850 het
reglement van deze sluis.
In 1841 stichtte hij op zijn terrein langs de
zeister Grift een azijnfabriek; de Van Laers had-
den in die omgeving al een lijmfabriek en een olie-
molen (een zogenaamde rosmolen) bezeten en in 1841
had de hernhutter P.C. van Calker daar een lijmzie-
derij en bleekerij 18). Wilhelm Verbeek overleed
in 1864. In een Weekbode van 1874 kondigde H.H.
Liefrink aan dat hij zijn azijnfabriek "De Ster"
naar de Steeg (Maurikstraat) bij de Tweede Dorps-
straat had verplaatst. Het ligt voor de hand in
deze azijnfabriek, die tot vóór de laatste oorlog
in bedrijf was - vele zeistenaren kunnen nog de
zurige lucht die in de zogenaamde "Azijnreet"
placht te hangen - een door Liefrink van Verbeek
overgenomen onderneming te zoeken. Maar dan zou
Liefrink deze fabriek al vóór Verbeek's overlijden
moeten hebben overgenomen, want hij bestond al in
maart 1864 en Verbeek overleed in februari. Men
zou iets dergelijks kunnen veronderstellen: twee
-ocr page 49-
- 49
azijnfabrieken in een dorpje als Zeist lijken im-
mers wat te veel van het goede.
We liepen wat op de ontwikkeling vooruit, want zo
gemakkelijk was het niet de azijnfabriek aan de
Grift, dicht bij "De Koppel" te stichten, Verbeek
stuitte op ernstige weerstand bij Van Calker, die
bang was dat zijn wasgoed op de bleek, door de
smook van Verbeek's met kolen gestookte machines
zou worden besmeurd. Hij mocht zijn fabriek stichten,
maar onder voorwaarde dat hij turf en geen kolen
zou stoken.
Dit dan voor zover het de ambtelijke en economische
activiteiten van C.H.W. Verbeek aangaat, keren we
thans naar zijn huiselijke omstandigheden en zijn
verblijf op "De Koppel" terug. De biograaf van zijn
in 1898 overleden zoon Guido heeft aan het eind
van de 19e eeuw, ten behoeve van zijn werk, bezoe-
ken aan Zeist gebracht. De Engelsman werd op het
Slot gastvrij ontvangen, "Many are my happy memories
of the courtesy and bountiful hospitality of the
host and hostess and their brilliant and accomplished
sons and daughters, who move within the first circles
of Holland's social life 19). De schrijver gaat
dan even in op de Broedergemeente, de geschiedenis
van haar vestiging te Zeist en op de familie Verbeek
en aanverwanten. Guido was op "De Koppel" geboren
in 1830. Het gezin was talrijk, en werd gekenmerkt
door een grote mate van harmonie.
Er waren 5 dochters en 3 zoons. De oudste dochter
Emma Marie Emila (1820-1851) trouwde dr J.R.E. van
Laer (1818-1891), een bekend chemicus en mineraloog
en een grondlegger van de veeartsenijschool te
Utrecht; de jongste dochter Selma Rosamunde Luigarde
huwde met een predikant van de Dutch Reformed Church
in de U.S.A., George van Deurs, Haar dochter Naomi
(1868-1930) was gehuwd met Arnold J,F, van Laer
(1869-1955), een zoon van bovengenoemde dr J.R.E. van
Laer uit een later huwelijk en stamvader van een ame-
rikaanse tak der Van Laer-familie,
Een andere dochter Minna Henriëtte Conradine (geb.
-ocr page 50-
- 50 -
1824) trouwde ook al weer met een Van Laer; deze
Pieter Cornelis vestigde zich als instrumentenfa- .
brikant in Auburn (U.S.A.). Daarheen ging ook de
oudste zoon Walter Edmund Wilhelm.
Verschillende van de kinderen waren artistiek en
intellectueel begaafd. Liefde voor poëzie en muziek
hadden zij van hun moeder, een zeer ontwikkelde vrouw,
meegekregen. Behalve piano en orgel, werd er viool,
gitaar en zelfs op de harp gespeeld. Uit de mond
van het jongste kind, het enige dat in 1900 nog in
leven was, heeft Griffis herinneringen aan "De
Koppel" opgetekend. De beschrijving roept huiselijke
en landelijke omstandigheden voor de geest, zoals
we die aantreffen bij de 19e eeuwse schrijfster
Charlotte Brontë. Zou er toch nog van een "engelse
bril" sprake zijn? Behalve over deze berichtgever,
spreekt hij nog van een ander familielid en een
jonger iemand, die het een soort "El Dorado" noem-
de. Alles tezamen verschafte Griffis tijdens ver-
schillende bezoeken aan Zeist, de Broedergemeente en
het Slot, een overvloed aan gegevens voor zijn
hoofdstuk over de jeugd van Guido Verbeek. We nemen
in nederlandse vertaling een aantal gedeelten uit
dit hoofdstuk over, die ons een nadere indruk van
dit leven op "De Koppel" kunnen geven 20) in de
jaren tussen 1830 en 1850.
"De voornaamste zorg van de ouders was het om hun
acht kinderen zo gelukkig mogelijk te zien en hen
voor te bereiden zich in hun leven nuttig te maken.
Nadat Wilhelm "De Koppel" had gekocht was zijn vol-
gend doel het mooi en gezellig te maken. Hij deed
dit met de hulp van een bijzonder trouwe en toege-
wijde bediende, die hij gedurende 36 jaar in dienst
had. En het werd ook mooi, natuur en kunst werkten
daarvoor samen. Behalve populieren, geplant om
schaduw te geven en tezamen vrijwel een pergola vor-
mend, waren er de mooiste perenbomen; een bloemen-
en een moestuin, alles door een dubbele haag om-
-ocr page 51-
- 51 -
ringd. Zo waren er groenten, noten en fruit in
overvloed en in de grote stal was een hooizolder. In
het oog sprong voor het huis ook een grote duiventil,
die wel 700 duiven herbergde. Ofschoon hun huis geen
boerderij was hadden de Verbeeks, behalve een tuin,
boomgaard en weiland, twee koeien, twee ezels met
ezelswagen en zadels en een witte merrie "Fatima",
die het gezinshoofd en de burgemeester van Rijsen-
burg naar zijn dagelijkse werk bracht (Deze foren-
sende burgemeester moet in 1827 wel een der eerste
forensen in Zeist geweest zijn, J.M.)« De lieve-
lingsdieren van Guido waren de twee veulens Hector
en Sylvan. Hij bezat verder konijnen, ganzen, eenden,
kippen en een prachtig pauwenpaar. Ook de trouwe
waakhond Castor, die bij een gelegenheid dat Guido
afwezig was er op uitging, hem twee dagen zocht en
troosteloos terugkwam, mag niet worden vergeten,
Aan ëên van de takken van de grote, schaduwrijke
notenboom was een schommel. In het botenhuis, ruim
genoeg om alle kinderen te kunnen bevatten, lag een
roeiboot. Een hollands woonhuis op het land is niet
compleet zonder een ooievaarsnest (Deze opmerking
blijft wel heel nadrukkelijk voor rekening van
Griffis, J.M.). En zo waren er bovenop de twee hoge
populieren ter zijde van het huis ooievaarsnesten.
Bij de terugkeer van maart kon er ook op gerekend
worden dat de ooievaars hun nesten weer opzochten
om de komst van de zomer aan te kondigen. Acht keer
kwam ook de magische ooievaar uit het sprookje een
bezoek brengen om de wieg te vullen. De Verbeeks
geloofden in de zegeningen van Psalm 127 en "hun
beker was overvloeiende".
Vanuit het verre Japan verbleven Guido Verbeeks
gedachten later vaak en met veel liefde in Zeist
op "De Koppel". Hij schreef: "We leefden daar als
Jacob, in de vrije Tempel van de Natuur met vreugde
genietend van de tuin, de bloemen en vruchten, zit-
tend op groene banken tussen groene hagen. En na
zonsondergang, wanneer de sterren fonkelden, gingen
we allen, broers en zusters gearmd erop uit, brach-
ten onze tijd door in de tuin, het bos, in de rusti-
-ocr page 52-
- 52 -
ge pergola, en genoten van eikaars geluk en God's
vrede.
Winterse dagen werden meestal op het ijs met
schaatsen rijden doorgebracht, maar tegen de avond
in de gezellige schemer, verzamelden wij ons om de
kachel om met heel ons hart ons geluk op "De Koppel"
te genieten. Vader vertelde ons dan allerhande ver-
halen en we zongen heel wat bekende en geliefde
liedjes. Nadat de lampen waren aangestoken, waren
we allen aan het lezen en aten appels, noten en
peren".
Toch kende dit ouderlijk huis geen weelde, het
werk in de huishouding werd meest door de gezins-
leden zelf uitgevoerd. Men leefde er eenvoudig,
maar op een hoog niveau. Zoals dat met de meeste
nederlandse jongens uit welgestelde families het
geval is, leerde Guido vloeiend en correct de vier
talen nederlands, engels, frans en duits gebruiken.
Hij koos de een of de ander al naar gelang hem dit
voor het doel, dat hij voor ogen had, paste: con-
versatie, zaken, devotie, of om de diepste gevoe-
lens van zijn hart uit te drukken. Voor dit laat-
ste maakte hij altijd gebruik van het duits. Later
in zijn leven was het voor Guido Verbeek altijd een
raadsel, dat sommige mensen met heel weinig ontwik-
keling zich zo voornaam konden voelen, omdat ze
toevallig wat geld bezaten of personeel in dienst
hadden. In later tijd schreef iemand die Verbeek
van zeer nabij kende: "Dikwijls heb ik de heer
Verbeek horen zeggen, dat "De Koppel" hem voor
zijn latere leven had bedorven. Onder het lezen
van een boek over het leven op het land in vroe-
ger tijd, zoals dit beschreven is door Jane Austen
in haar romans en door mrs Gaskell in Crawford,
heb ik hem meermalen horen opmerken hoezeer dit
alles hem deed denken aan het gezelschapsleven te
Zeist in zijn jeugd".
Guido was een groot liefhebber van de natuur en
een vriend voor de vele dieren op en om "De Kop-
pel". Hij reed paard, maar genoot in het bijzon-
der van het kijken naar de gang van raspaarden en
-ocr page 53-
53 -
uitvoeringen van paardendressuur. Zijn vader was
een goed ruiter en hijzelf had alle gelegenheid tot
paardrijden.
Op gouden vleugels trokken de gelukkige jaren
voorbij. Het gezin wordt ten gevolge van vertrek,
ziekte en dood opgebroken; "De Koppel" gaat over in
handen van vreemden. Na enige jaren wordt het ge-
hele terrein omgezet in gewoon weiland. Niets van
het huis is nu (1900) overgebleven dan een paar
bomen en een nieuwe duiventil 21).
Zo'n gelukkige jeugd kende weinig schokkende
gebeurtenissen. Niettemin is het altijd nog een
wonder, dat jongens groot worden. Moet men er zich
niet over verbazen, dat ze meestal nog ontkomen aan
de gevolgen van hun gevaarlijke ondernemingen? De
kleine Guido ontsnapte op een haar na aan de dood.
Het landschap wordt in Holland gekenmerkt door slo-
ten in plaats van heggen. De aarde is hier immers
als een spons.
Toen hij nog maar twee jaar oud was viel Guido
in een van die vele sloten op "De Koppel", tuime-
lend van de kleine brug naar het weiland, waar zijn
broer met de ezel stond. Gelukkig voor Japan en de
mensheid werd de kopje-onder-gegane "baby" er, zij
het dan ijskoud en half verdronken, nog tijdig uit-
gehaald.
Hoewel Guido's vader in Duitsland was geboren en
hij en veel van zijn familieleden luthers waren,
was er geen lutherse kerk in Zeist. Men ging altijd
ter kerke bij de Broedergemeente, van welke gemeente
ook verschillende verwanten der Verbeek's lid waren.
De vijf oudere Verbeek-kinderen werden - wanneer
de tijd daarvoor gekomen was - de een na de ander,
naar hun oom, die in Amsterdam luthers predikant
was, gezonden om daar onderricht en bevestigd te
worden 22).
Guido en zijn jongere broer hadden het voorrecht
om samen in de Broedergemeente te Zeist te worden
bevestigd en tot het H. Avondmaal toegelaten te
worden. Dit was veel meer naar zijn smaak, want van
-ocr page 54-
54 -
jongs-af-aan was hij gewoon daar de kerkdiensten te
bezoeken. Zijn zendingsijver had hij letterlijk hier
reeds als kind ingedronken. Het was immers voor leer-
lingen op de Broedergemeenteschool in Zeist niets
uitzonderlijks wanneer hun leraar plotseling een be-
roep kreeg om naar Labrador, Groenland of West-
Indië te gaan. Maar niet alleen het vertrek van le-
raren naar de zendingsgebieden, ook het bezoek van
mannen, die op de zendingsvelden hadden gewerkt,
was voor de geestelijke ontwikkeling van de jonge
Guido van grote betekenis. De kinderen van zende-
lingen - op doortocht van hun ouders naar scholen
en internaten in Duitsland - die hij in de Broeder-
gemeente ontmoette, deden ook het hunne daartoe.
Dergelijke levens van zelfverloochening maakten op
de Verbeek-kinderen diepe indruk. Zeer inspirerend
was voor Guido in het bijzonder het bezoek dat de
bekende China-zendeling, Karl Gützlaff aan Zeist
bracht en de lezing die hij daar hield 23).
Zodra de kinderen oud genoeg waren om de tien
sloten op hun weg over te steken 24), werden zij
naar de school van de Broedergemeente gezonden. Die
schooljaren waren zeer gelukkig en Guido maakte
snelle vorderingen in de drie talen nederlands,
frans en duits. Daar vele leerlingen van het inter-
naat, jongens zowel als meisjes, engelsen waren,
leerden de kinderen spelender wijs iets van die
taal, voordat ze met de studie ervan uit boeken be-
gonnen. Engelssprekende kinderen waren dikwijls
op "De Koppel" te gast. "De Koppel" was dan ook een
gastvrij huis en er waren altijd veel mensen, ken-
nissen en vreemden, zowel als familie uit Zeist en
de steden in de omgeving. Altijd was er plaats voor
meer gasten om de grote mahonie-houten tafel bin-
nen, gedurende de negen maanden wanneer het buiten
te koud was, of om de groene tafel, die buiten on-
der de grote oude engelse notenboom voor het huis
stond. Daar werd dan ook in de zomer, 's morgens
en 's avonds gegeten. "De Koppel" en haar bewoners
waren bijzonder geliefd en vormden een centrum van
-ocr page 55-
- 55 -
gezelligheid.
Ieder jaargetijde had zijn attracties. De komst
van de ooievaars, de zoet geurende bloemen, het
leven onder.de bomen, de heerlijke groenten, de
sappige bessen - zoals deze alleen in Holland wor-
den gekweekt - kenmerkten het voorjaar en de vroege
zomer. Dan werden in de zomer en de herfst het rij-
pe fruit, de manden vol noten en de gebraden dui-
ven, eenden en ganzen gedeeld met de familie in de
stad.
Oud en jong deed mee aan de spelletjes, die buiten
werden gedaan. Op mooie zomeravonden met maanlicht
werden nederlandse en duitse liederen gezongen en
gemusiceerd met een plezier en een genoegen als al-
leen in een grote familie kan worden gevonden. Niet
minder aantrekkelijk waren de winters. Van hun
vroegste kindsheid af keken de kinderen naar de
windwijzers om te zien of de wind uit het noorden
blies. Dan zou het immers gaan vriezen en konden zij
schaatsen rijden. Wanneer het dan ging sneeuwen,
terwijl het ijs al sterk genoeg was om hen te dra-
gen, waren ze blij als zij de trouwe knecht met
zijn grote bezem bezig zagen om een baan voor de
schaatsliefhebbers te vegen (Dit alles dus op de
vaart, in de jaren tussen 1830 en 1850, J.M.) Be-
halve de moeder kon iedereen schaatsen rijden. Bij
strenge vorst maakten de kinderen en soms de hele
familie met vrienden en kennissen grote tochten en
kwamen dan 's avonds thuis "zonder ooit moe te zijn
geworden".
In de zomer maakte Guido graag grote wandelingen.
Wanneer jonge neven en nichten op "De Koppel" logeer-
den, ondernam hij lange toeren. Op ongeveer twee
uur gaans van Zeist lag een grote heuvel, die de
soldaten van Napoleon hadden opgeworpen gedurende de
franse bezetting. De jongen Guido stelde voor daar-
heen te wandelen om er de zon te zien opgaan. Jon-
gens en meisjes moesten wel heel vroeg en in het
donker opstaan om de tocht te beginnen en de weg er
heen was niet alleen eenzaam, maar het grootste deel
-ocr page 56-
- 56 -
ervan voerde door duistere bossen. Maar hoe meer
geheimzinnigheid des te meer plezier. Om zijn mede-
wandelaars op te vrolijken en de tijd te korten
stelde de jonge leider van het gezelschap voor ver-
haaltjes te vertellen. Deze, sprookjes of fanta-
sieën voor de vuist weg, waren in harmonie met de
omgeving, zodat wanneer de bossen dichter en don-
kerder werden de sproken somberder en geheimzinni-
ger werden. Eindelijk kwam de pyramide in zicht en
na de top beklommen te hebben zagen de jonge bewo-
ners van het vlakke land van het europese Egypte,
de zon in al haar glorie opgaan.
Waarschijnlijk houdt geen chrLstElijke gemeenschap
er in de lijdenstijd mooiere en indrukwekkendere,
hoewel eenvoudige godsdienstoefeningen op na dan
de Hernhutters. Op iedere Paasmorgen begeven zij
zich, te Zeist zo goed als te Bethlehem in Penn-
sylvania, in alle vroegte bij het aanbreken van de
dag eerst naar de kerk en dan naar hun begraaf-
plaats. De jonge harten der kinderen op "De Koppel"
waren vervuld van een bijzondere vreugde en ver-
wachting wanneer de muziek op de vroege morgen de
lucht vervulde, terwijl de zon begon te schijnen.
De gelukkigste dag van het jaar viel op het kerst-
feest. Na de speciaal voor de kinderen in de vroege
kerstavond gehouden dienst, waarbij ieder een klei-
ne brandende kaars kreeg, en waarin samen met het
kerkkoor het Hosanna gezongen werd 25), wandelden
de kleine Verbeeks naar huis vol van verwachting
van hetgeen zij daar zouden vinden. Nooit waren zij
teleurgesteld. Er was een volop verlichte en ver-
sierde kerstboom en daaronder op de tafels waren
de vele cadeautjes uitgestald.
Hoewel de Verbee.ks te Zeist in de mannelijke lijn
geen duits bloed hadden en rasechte nederlanders
waren, die hun taal vloeiend en correct gebruikten,
en met elkaar ook, wanneer ze van huis waren, in het
nederlands correspondeerden, spraken zij thuis al-
tijd duits, want vele familieleden en de meesten van
-ocr page 57-
- 57 -
de Hernhutters te Zeist waren duitstalig. De Ver-
beeks beperkten zich niet tot een oppervlakkige
taalkennis. Guido, de toekomstige vertaler in het
Japans van de Code Napoleon en van Bluntchli (zwit-
sers hoogleraar in de rechtswetenschap, 1808-1881),
zowel als van het Boek der boeken, beheerste ook de
literatuur van deze talen. In het bijzonder hield
hij van poëzie. Het is niet verwonderlijk dat
Guido het Duits zijn "harte-taal" noemde.
Guido werd geboren in 1830, het jaar waarin de
eerste spoorweg in Europa werd aangelegd. Een
nieuwe periode in de werktuigbouwkunde deed haar
intree. Toen hij een beroep moest gaan kiezen werd in
een familieraad besloten, dat die werktuigbouwkunde
het beroep van de toekomst was, en dat Guido daarin
zijn opleiding zou krijgen. Na de voltooiing van
zijn studie aan de Broedergemeenteschool, ging hij
dus naar het Polytechnisch Instituut te Utrecht en
had nog een korte periode van practisch werk in een
metaalgieterij te Zeist, waar brons, koper en artis-
tiek ijzerwerk werd gegoten 26).
Hier eindigen de zeisterse jeugdjaren van Guido
Verbeek. Hij vertrok in 1850, hetzelfde jaar waar-
in Gützlaff zo'n grote indruk op hem had gemaakt,
naar de Verenigde Staten.
Een enkele glimp van een gelukkig familieleven op
een romantisch buitentje voor het midden van de
vorige eeuw, meer hebben we niet willen geven.
Nog geen twee weken na Wilhelm's dood werd "De
Grote Koppel" op 16 april 1864 door P.W. Janssen in
publieke veilig gekocht voor ƒ 43.840,—. In 1865
werd het buiten opnieuw en zelfs tweemaal geveild.
We vinden in de Weekbode van 22 april 1865 de volgen-
de advertentie:
"De Groot Koppel te Zeyst, zal publiek in veiling
worden gebragt te Utrecht aan het lokaal van verkoo-
pingen op Zaterdag den 13. Mei, des namiddags ten
ëën ure. Dit zeer gunstig gelegen Buiten verblijf be-
staat uit een Heerenhuis met zes, zoo Beneden- als
Bovenkamers, Zolder, goed bekluisden Kelder, Keuken,
zijnde het Heerenhuis onlangs veel verbeterd en ver-
-ocr page 58-
- 58 -
fraaid. Voorts WandeIdreven, Moestuin, Boomgaard,
Bosch-, Wei- en Bouwlanden, Bouwmanswoning, Wasch-
huis, Loots, stalling voor Paarden- en Hoornvee,
Kippenhok, Duiventil, benevens drie Woningen, ge-
naamd Het Klompje, met Moesland, allerbest Wei- en
Bouwland, alles bij elkander gelegen onder Zeyst aan den
Koppeldijk, de Breesteeg en de Zeystergrifte, geven-
de gelegenheid tot onmiddellijk vervoer te water
naar Utrecht, te zamen groot 7 bunder, 58 roeden,
in perceelen en in massa te veilen, als aangewezen
op de billetten daarvan verkrijgbaar te Utrecht ten
Kantore van den Notaris mr H.A.R. Vosmaer en te
Zeyst, ten Kantore van den Notaris mr H.C. van
Diggelen.
Dagelijks te bezichtigen, Brieven franco."
Het bleef daar niet bij. Op 29 november 1865
werd het "hecht en sterk ouwde Heerenhuis, stal-
ling en schuur", thans tot Afbraak en in het "loge-
ment De Zwaan" te Zeyst verkocht. Het einde was
gekomen.
Die herinneringen aan "De Koppel" leefden nog
lang voort. Ook in de familie van mijn vrouw, een
dochter van de muziekleraar en organist der Broe-
dergemeente J.A. Wolff. Diens grootvader, ds
J.M. Wolff te Amsterdam, was immers door zijn huwe-
lijk met Agnes Verbeek een zwager van Wilhelm
en het waren de kinderen van ds Wolff, die vaak op
"De Koppel" logeerden. Zo werden er naast familie-
banden ook nieuwe vriendschapsbanden geknoopt. Een
der meisjes Wolff (Dorothea, tante Doortje) trouwde
met haar neef Hugo Verbeek. Hugo overleed al héél
jong en tante Doortje 27) leefde als weduwe nog in
de Broedergemeente tot zij hoogbejaard en blind in
1917 stierf. Mijn schoonvader vertelde altijd hoe
onwaarschijnlijk het hem voorkwam, dat dit oude
blinde vrouwtje, zoals ze nog graag vertelde, met
entrain op "De Koppel" paard gereden had.
Een der zoons van ds Wolff, Carel, trad in de
voetstappen van zijn neef Guido en ook hij ging
als zendeling-predikant, via de U.S.A. (1866),
naar Japan (1871). Hij bleef daar tot zijn over-
-ocr page 59-
- 59 -
lijden in 1919.
In zijn brieven spreekt hij herhaaldelijk over de
gelukkige dagen als gast op "de Koppel" doorge-
bracht: "It is 51 years since I left Holland. It
was in Juli 1866... It gives me also a great deal
of pleasure when I think of the pleasent times I
spent at the Koppel, my uncle's place, when I was
yet a boy", schrijft hij in 1917 uit Yokohama. En
in 1918: "I am now 78 years old and it is now 52
years since I left Holland hut I always remember
with the greatest pleasure the times spent in Zeist
and on the Koppel, where I spent weeks at the time
during the vacations".
Mathilde, een andere zuster van Wilhelm Verbeek te
Zwolle, gehuwd met M.D. Voskuil, had een dochter,
die met de Hernhutter predikant C.H. Jensen, te
Zeist, was getrouwd. Ook deze nicht kwam op "De
Koppel" logeren en van haar gaat het verhaal, dat
zij als kind wat pauweveren mocht gaan oprapen en
toen denkend een veer van de pauw te bemachtigen op
diens staart trapte, waarop de pauw tot haar schrik
al zijn mooie veren verloor.
Alles "small talk" ongetwijfeld, maar kleine weer-
spiegelingen door de generaties heen van het geluk
dat vele neven en nichten behalve de eigen kinderen
op "De Koppel" - men vindt haar plaats zelfs niet
meer - mochten genieten.
J. Meerdink
NOTEN
1. W.E. Griffis, Verbeek of Japan, Edinburgh en
Londen, 1901
2. Bronnen voor de geschiedenis van Zeist, I, blz,
50 en 59
3. idem, blz. 33
4. idem, blz. 383
5. idem, blz. 424
-ocr page 60-
60 -
6. idem, blz. 467
7. idem, II, blz. 140
8. idem, blz. 166
9. Zandhamelen: rammen, die immers op de heide -
het zand - werden gehouden en waarop de bisschop
recht had;
stroyelgeld: vergoeding voor het strooisel, dat
de boeren in de vorm van afgemaaide heide of
heideplaggen van de lands heerlijke heidevelden
haalden
10. Zie ook: J.Ph. de Montê verLoren, Rechtelijke
Organisatie in het gebied van den Krommen Rijn,
Utrecht, 1948, blz. 73, 76; en W. van Iterson,
Hoe heeft Zeist zijn vroegere dorpsgronden ver-
loren? Van de Poll-Stichting, 1960
11. A.W. van de Bunt, Cornelis Schellinger de bur-
ger-vrijheer. Van de Poll-Stichting, 1956
12. De tweede dochter, Cornelia Marie, bleef onge-
huwd en was vele jaren leidster van het in 1818
door Frühauf gestichte meisjesinternaat der
Evangelische Broedergemeente. Zij werd bijna
100 jaar oud
13. In het familieboek Blok van Laer trof ik het
volgende krantenknipsel uit 1810 aan:
"Te Zeyst zijn te huur, met den isten November
te aanvaarden: Twee Lokaale, in de Vleugels
van het Slot te Zeyst, geschikt voor een Zomer-
en Winterverblijf; te bevragen bij den Eigenaar
Js. van Laer" (Johannes van Laer 1775-1816)
14. O.C. blz. 33-34
15. W. Harzing, Driebergen en Rijsenburg, Hoe zij
ontstonden en groeiden, 1973, blz. 87
16. We kunnen ons afvragen of de jonge man over
bijzonder goede relaties tot de ambachtsheren
van Rijsenburg beschikte. P.J. van Oosthuyse
was weliswaar in 1818 overleden, maar zijn
weduwe leefde nog tot 1846. Kende Hendrik Jan
Verbeek, Wilhelm's vader, officier, koerier in
franse dienst en azijnfabrikant, misschien Van
Oosthuyse, de leverancier aan de franse legers?
-ocr page 61-
- 61 -
Vergeten we ook niet de grote concentratie van
franse troepen op de heide bij Austerlitz. Het
zal wel een vraag zonder antwoord blijven.
17. Hij was onder andere ambtenaar van de burger-
lijke stand, waarvoor hij in 1850 bedankte. Wan-
neer hij in 1851 assessor wordt, wordt hij als
raadslid opgevolgd door jhr L.M. Schuurbeque
Boeye.
18. Tot in de dertiger jaren van deze eeuw bestond
ter plaatse nog een wasserij Van Calker. Het is
een soort hernhutter industriegebied daar langs
de vaart. Een tweede dergelijk industrieterrein
vinden we langs de Lageweg met de raetaalgiete-
rij van Schütz, de keramische fabriek van Mar-
tin en de tabaksfabriek van C.P. Hellström.
19. O.C. blz. 31. We leven nog in het deftige dorpl
20. O.C. blz. 36 e.v.
21. Deze duiventil heeft nog lang op het weiland
langs de Koppeldijk gestaan. Een groen uitge-
slagen stenen bouwsel, dat omstreeks de tweede
wereldoorlog verdwenen moet zijn.
22. Ds J.M. Wolff, gehuwd met Wilhelm's zuster
Agnes Verbeek, was in 1837 van Zwolle naar Am-
sterdam beroepen.
23. Zie: A. Goslinga, dr Karl GÜtzlaff en het Neder-
landsche Protestantisme in het midden der vorige
eeuw, 's-Gravenhage, 1941
G. was eind maart 1850 in Zeist. Enige gedach-
ten van hem, ook te Zeist uitgesproken:
"Europa moest om te beginnen mannen zenden,
bekwaam om de Chineesche predikers voor hun
taak te vormen. Eenmaal in China aangekomen
zouden ze moeten ophouden te staan onder het
bestuur van wie hen hadden uitgezonden en de
leiding moeten aanvaarden van wie daar boven
hen geplaatst zouden worden; ook zouden zij
geheel en al Chinezen moeten worden" (blz. 27).
"Hij vertelde van wat hem zelf wedervaren was,
onder andere hoe hij met ongehoorde inspanning
en ernstig gevaar voor zijn leven, maar toch
-ocr page 62-
- 62 -
tevergeefs, getracht had in Japan door te
dringen" (blz. 30). Verschillende personen
meldden zich als adspirant-zendeling, waaron-
der enige uit de Broedergemeente. Uiteinde-
lijk werd er maar êên aangenomen. Zonder
twijfel heeft Guido hier zijn gerichtheid op
Japan gekregen en tevens de richtlijnen om
"de Japanners een Japanner" te worden.
24. Ik herinner me nog goed uit mijn jeugd - +^
1920 - de tocht over de zogenaamde "vlonder-
tjes", die van de Waterigeweg naast de boerde-
rij "Griffensteijn" langs de vaart naar de
Koppelsluis voerde.
25. Hier moet Griffis zich vergissen: het "Hosanna"
van Christian Gregor wordt op de eerste Advent
en niet in de zogenaamde "Kleine Christnacht" ge-
zongen.
26. Dit moet de in 1834 door Ludwig Schütz aan de
Lageweg opgerichte metaalgieterij zijn geweest.
27. Zij zou een der berichtgevers van Griffis ge-
weest kunnen zijn.
-■^
^S'^.c
TE ZEIST.
O'
«i„
r^
ïïm
%
^t.
y^./^r/f/f// f'fi'//
.:'/f h /<', // ff /'/^ff /''r/r ?ry/r/ rrrrr .fr'Ar/ry // r/r /y^ v/v/r/rr
■■T/rr ^
^ ,_) . y         / /                     y/                                                       /       /^
• ////r/r ryr r/r,/ •:///./ . ■^r'r/.j rVrr frr/// /-r^r/rr'/r/r '/^rty/r rr.j/r^yr r'J,ff
rrrf}
r^rrr/r/- r/rrr} r^'r / / __/ rr/r/'r,// r rr - //'r-<//vr'/i-r /'.f /,/ r/r /"r-j/r r///r'/\
rrfrr/rr /r' /r Xr r/rr rr .                                                        ,          ^^
r
//
1
^^#'i
-ocr page 63-
63 -
zn-.
PüüS-iiOIJRA^T VA^f WlJ^-AZiJN
uu:i:n la.NhT- ur iioltazux)
WIJNAZIJN-FABRIEK van W. VERBEEK
Ti:
ZEIJST.
-^-■:--.^v-/C:3>i-ï<^ -
ai
Hel kwnrt anker of 10 %'ril. k.iimeu .Z* 1.30. Hel niikcr uf 10 Keel. kiiiiucu .X* 4.50.
» linive * otSO »
            H          » %.'|j. » oslioofd oi'O^iikei'M            » tii.
J-j Vanljfs wonlcii ci' l)ij geicvciu, ilüili veiv.otiil, (k/.ulvo spDOüif; incl cm kli'iti jufits Iriuy to /.mili'ti.
M Hij licl vianblvrijc iiiAmdcti v;iii llc^stlu'ii ;iiiii di; f;ibiiok, wiinll iIi^/.lIv!; ivj^cn (-('lu: kleine vcrydcJiii.ij, umi
X,^ ook op fii'ssclif!» vonr' ilnir^'if'li'ii inijs fiik-vciil.
Ë'JJ I)i'7C A/.ijii U aUoiis /<
!, 'lüU. ii--,l ;ilyl;ij)t uiirdi-i
■ •Ïq Tol iiifornwlie en rccoimuaiiiJulie fiiiiliciil dc/eii A/.ijii wiiiilt oiulcr iimloicii vci'wl'/a-ii,
t: Ml)
Ui-
llr. lic Vries.
Mi
\r. van Winslicijin.
l)C
Hl. tan Wie.lc.
TE AMSTERDAM
M'.
r. il'AilIti MiiNlemlaMi.
. .; \illi) Ki.Mii 11.
Kin llalninel.
Uc
Iti'. I)iK'li>i' luiul.
Mf
T. I.nihwise IJirkcr.
Malllies.
laii lirr Mcei ile Wi;-^
.. lic Ncuhille,
. Nijiicls.
\aii Oii^leivijk i;nii);i.
1)0
llr. \\ilv :: ] ::■ V
Mc\r. (lITcrliJius
>li'jur\. UiililuT.
TE ZEIJST.
i
OixiclIcnrn
tl P. l'lari'.
Aimllickcis C. V. Kiiir|irlim en
J. A. uiil()eiislie<li-ii üu-iliiif:.
Iini.
TE BUMNIK.
Mr\r. Slii'k \.-in l.iii<i'lii>ii'ii.
. l'Mci- v.iN <.,illMii,:..il.
" lic 11-. iU: t.ccr.
• Sl-|||y,liT
AAN DE BELDT.
lic llr. lil' llaaii o|i Oo.ï(6,r(W,-,
.llir, Sliick van Ijnsrii'ilcii.
\)c llr. l'rcilikaiil Siii'etiiiun.
TE UTRECHT-
He tir. I'riif. ÜniiiMlia-
. . n-irl. Iïr<HT>.
Mf\r. IiniL'is lil' K'.thfryrt.
IH' Ur. 1.. E. ItosHi.
-Minr. ,1c l:i Couil,
nii'vr. vnn lier Houwen \an Aiicluien.
bc llr. Uoilennan.
Mevr. tic Janibi.
. <lc Wed. .1. Kol,
De llr. Kcnünk.
Mevr. MiTUerkiimp.                    .
. laii llijrkevürscl
I.e Siieiir.
lic Hr. Nitt. Stevens.
. . NV. \Y. Sniil-
. * r.'. van Tiiijll
Me\r, lic T«nilie.>;.
lie llr. Taliiin.
Slevr. Triislcr.
- ^an Tliicl.
\h- Ur. r. ViTtüicn.
1 -*-1
-i
\; i^ I ^^   Jonkvr. Sirijcr.
i^VR"^   ■'"''*'■■ ^'oonibcrpli.
^11 ■ iK'^   Irciik's lic (iciT.
Ï^.Jj   Mevr. van IlciiiiM.
;«.>3   Mrjiifv. ïiunlciiiinrn.
:-»4   Ite llr. I', II. I!roti\*d-
ïj'i ï ■ W. ünnnvrr.
j^^-H ■ » W. Wriss,
m<^ ' ' ^"" "'■'''''"''"■
\mr^\A   Mi'lnfvr. van I.aer.
feiJtVÏ   f^c llr. van r.nili(lrii.
I^fj 1 1 r,r, vnn AnuTOiiprn.
^i*5 ■ " 18" No^rlf v,in Il.ill.
'\{ t rrciilo (Ie (ieiT.
>>,^ . llr. Scliadoc.
f,->ï"M   Mrvr. Strnli'Eiu?.
Inji   ,,n„k,r. l:lnn,,..
■I i . il.' lis lil' Gm.
^■,A i > l'i-MiTS vim lier lliMivni v, AiickPicM.
'1^ TE DRIEBERGEN EN RIJSENBURC.
ï^»"J   Movr. (iuiiiirinan.
J^ • O)r.los.
^►,J^   nirjiirv. Srhniit/.
«'■Vj^   Jh. van Ki)rk.'V..r>cl
.I^I   Mrvr. lip rcrnil,
m
TE ROTTERDAM.
De iir. 1-1. II. \an Dntn.
•      • 1). A. II. Koir
Mevr. Krecnen, te i\'ijniC!ii:ii.
Jlir. IKininicrv.l'.ililersvclil, KaMedlbUnj.
Mevr. Itoiiairierc Doniincr, hasfeel Vljber'jcn.
.Ilir, vnn liijekcunsel, Ie yederbosr/i.
I>c llr. van Maaneii, te Jlarncvelil.
> . i:'. van l;rake1l, li- I.iemhii.
a . l'ieilikaiil de Vyofil, Ie il (njcninijcn.
« . (■i>nlr'ileiir llrill, Ic H'yt.
" ~ I'redik. ile l.cu. Ie M'frk/iovcn.
» n Treilik. Tninlinan. te Oclijk.
Mejiifv. ile Vnn;;!, te '/uijlen.
ile \Ve<l. Seliiau. te /.ivmlüuis.
De Mr. 11. lioalVarl, te IJscIslrijv.
. " Nat;l;;las. Ie lUissctt.
•     ■■ WilM-n i:tias, te Imcinml.
Mi-jnfv. I'iml.
Ï.'V^ -"(.'vr, l'.i>scli.
.^^■\i • '■•"■ ''"■ ^■'■"
^
zx^i
■~^jG-
-ocr page 64-
- 64
-ocr page 65-
- 65 -
In memoriam Meester Hubertus Louis Leonard
van Hoogenhuyze
Het is voor een ieder, die nauw met onze Stichting
verbonden is, moeilijk zich voor te stellen, dat de
heer Van Hoogenhuyze op zeventien november van ons is
heengegaan. Hij was het enige lid van de Raad van Be-
heer, die de Stichting vanaf haar oprichting in 1951
tot nu toe als lid van het Dagelijks Bestuur heeft
begeleid, tot 1974 als penningmeester, daarna als on-
dervoorzitter. Als lid van de excursiecommissie be-
toonde hij grote activiteit; hij vertegenwoordigde de
Stichting in het bestuur van de Stichting Stichtse
Historische Reeks.
De heer Van Hoogenhuyze heeft de Stichting zeer aan
zich verplicht. Met nimmer aflatende preciesheid
waakte hij over haar belangen. Zijn actieve belang-
stelling was even vanzelfsprekend als zijn persoon-
lijke aanwezigheid op vergaderingen, bijeenkomsten en
excursies. Het was moeilijk zich te realiseren, dat
hij het volgend jaar de leeftijd der zeer sterken zou
hebben bereikt.
Wij zullen zijn typische, wat hoekige persoonlijk-
heid missen, zijn streven naar zorgvuldigheid, ook
zijn wel eens wat controversiële opmerkingen, die on-
ze vergaderingen plachten te verlevendigen. Een gemak-
kelijk man was hij niet, wilde hij ook niet zijn, niet
voor zichzelf, niet voor anderen. Maar wie hem beter
kende, wist, dat onder grote vormelijkheid, gevoelig-
heid en hartelijkheid schuil ging, en vooral een grote
liefde voor ons historisch cultuurbezit. Hij bezat een
enorme kennis van historische woonvormen en de genea-
logie van historische families. Hij liet velen daarvan
profiteren, niet het minst onze Stichting.
Hij zal bij ons in dankbare herinnering blijven.
Zeist, december 1979
STOLK
-ocr page 66-
- 66 -
Statistische gegevens omtrent Zeist
in de franse tijd
De Republiek der Verenigde Nederlanden maakte in
haar nadagen een zorgelijke periode door en ook de
franse tijd en de eerste jaren van het nieuwe konin-
krijk werden door grote maatschappelijke en econo-
mische moeilijkheden gekenmerkt. Daarbij kwamen dan
nog de grote veranderingen op staatkundig terrein,
die in de twintig jaren tussen 1795 en 1815 plaats-
vonden.
In een dergelijke periode ontstaat een grote be-
hoefte aan concrete gegevens teneinde een goed
beeld te krijgen hoe de zaken er precies voorstaan,
dan wel vast te stellen welk aantal volksvertegen-
woordigers uit een bepaald gebied zitting kunnen
krijgen in een parlement.
Daarvoor zijn tellingen, enquêtes en dergelijke no-
dig, die uitlopen op statistieken, welke het, nodige
inzicht verschaffen.
In de jaren 1795 - 1815 is dit voor de eerste maal
in ons land op grote schaal gedaan en de tellers
zijn aan Zeist niet voorbijgegaan.
Voor ons liggen de uitkomsten van de "Volks-Tel-
linge in de Nederlandsche Republiek uitgegeven op
last der commissie tot het ontwerpen van een plan
van constitutie voor het volk van Nederland, 1796".
(de telling heeft op 1795 betrekking); het "Journaal
der reize van den agent van Nationale Oeconomie der
Bataafsche Republiek (A° 1800)"; en de antwoorden op
een enquête in 1815 door het Departement van Oorlog
bij de burgemeesters (in 1972 door de provincie
Utrecht in boekvorm uitgegeven).
Wat de volkstelling betreft, deze was de eerste
ooit in ons land gehouden. De "agent der Nationale
Oeconomie" was Johannes Goldberg, een vooraanstaand
figuur in het staatkundige leven in de revolutietijd,
Voor de omwenteling van 1795 was hij assuradeur te
Amsterdam; iemand die er van overtuigd was dat de
oude republiek zichzelf had overleefd en die voor
efen vernieuwing zijn ogen op Franrijk had gericht.
-ocr page 67-
- 67 -
Hij behoorde in 1795 tot de ijverigste leden van het
Comité revolutionaire te Amsterdam. Hij werd benoemd
onder de provisionele representanten van Holland en
hield zich vooral met de financiën van die provincie
bezig.
In 1797 ondersteunde hij bij de haagse sociëteit
"Eenheid en Orde" de aanneming van het later verwor-
pen plan van constitutie.
In 1799 kwam hij aan het hoofd van het toen opge-
richte agentschap van nationale oeconomie. Maar toen
dit departement (zoiets als een ministerie van eco-
nomische zaken) werd opgeheven, ten gevolge van de
invoering van de nieuwe constitutie bij staatsbesluit
van 7 december 1801, verdween hij van het toneel. La-
ter maakte hij nog een grote carrière als lid van de
Raad van State en als gezant, alles in de franse tijd.
Maar dit doet voor ons verhaal hier minder ter zake
dan die paar jaren (1799-1801) dat hij agent van de
Nationale Oeconomie was en in hoogst eigen persoon
door Nederland reisde om de situatie op te nemen.
Daarbij keek deze hoge functionaris ook te Zeist goed
om zich heen.
En nu de feiten:
1. Volkstelling 1795
Zeyst heeft, zonder Stoetwegen en Cattenbroeck, die
samen 84 zielen tellen, 1256 inwoners en mag drie le-
den zenden naar een grondvergadering, waarin de re-
presentanten ter Nationale Vergadering zullen worden
gekozen. De provincie Utrecht is daartoe opgedeeld in
vijf districten (Utrecht, Nieuwersluis, Zoesdijk,
Zeyst en Montfoort). Van de 126 representanten kiest
Utrecht er zes (ter vergelijking: Holland - dat wil
zeggen het tegenwoordige Noord- en Zuid-Holland - 55)
en van die zes kiest het district Zeyst er êên.
-ocr page 68-
- 68 -
Maar dat district Zeyst omvat dan behalve ons dorp;
Amersfoort
8584 zielen
-
grondvergadering
(Zeyst
1256
-
Driebergen
405
Rij senburg
48
Bunnik en Vegten
598 "
Stoetwegen en
Cattenbroeck
84 "
Odijk
260 "
Amelisweert
20 "
Rijnauwen
14
Oudwulve en Waye
64
Houten en Het Goy
61 1
Schonauwen
140 "
Wulve
47
Heemstede
62
Schalkwijk
660
Tul en 't Waal
192
Honswijk
130 "
Slagtmaat
22 "
Rheenen
1630
-
Oostbroek en
De Bilt
100 1 "
-
]7 leden voor de
lid
2 leden
- 3
- 2
We zien dus dat nietZeyst in een district Amers-
foort, maar juist Amersfoort, ondanks zijn 8584 in-
woners, in een district Zeyst is ondergebracht. Ver-
der dat Stoetwegen en Cattenbroeck niet bij het dorp
Zeyst zijn ingedeeld en in een andere combinatie van
dorpen leden voor de grondvergadering kiezen. Ten
slotte de nietigheid van de provincie Utrecht (zes
leden op de 126 representanten) in de Nationale Ver-
gadering. . : , ,
2. Het rapport van de agent van Nationale Oeconomie
uit 1800
Zeist;
Fabryken: 1 looyerij, 1 lijmkokerij, 1 zijdetwij-
nerij, 1 weverij van zijde doeken, weverijen van
-ocr page 69-
- 69 -
zijde en diemit, 1 garen en zijdelintfabrijk, 1 brou-c
werij, 1 verlakfabrijk, 1 oliemolen, 1 koornmolen.
Handel-_en scheepvaart: bestaan in het afvoeren
der producten des lands naar Utrecht en het verzen-
den der fabrijkgoederen door .de Republiek.
Ge c 2IBÏ'HB ■'-££££^£_^ii^2I}^^^'£^S'^^B •
De fabrijken zijn thans niet meer zoo florissant als
voor dezen, omdat er minder verzendingen naar buiten-
land kunnen worden gedaan, uit hoofde van den oorlog.
Dit is de oorzaak, dat de Hernhuttersche broeder-
gemeente, door welke de fabrijken worden geëxerceerd,
thans minder talrijk is dan te voren en vele derzel-
ver naar Duitschland zijn vertrokken, om vandaar
weder bij het reüsseren der werkzaamheden naar der-
waarts te retourneren, bestaande die gemeente thans
uit omstreeks 350 zielen (N.B.: de Hernhutters
maakten dus ca 1800 een vierde van de zeister bevol-
king uit; J.M.). Deze Hernhutters zijn sedert den
jare 1747 alhier woonachtig en maken zoo ten aanzien
van hunne levenswijze als het ware eene byzondere
maatschappij uit; zij exerceren onder zich bijna
alle ambachten en handwerken en hebben daarvan zeer
uitgebreide en wel voorziene winkels, doch in deze
winkels verkoopen zij ook goederen uit Duitschland,
Frankrijk en Engeland aangebragt.
Een der Hernhutters heeft eene uitgebreide fabrijk
van gegoten en smeerkaarsen, die door de gehele
republiek worden verzonden en bekend zijn onder den
naam zeister kaarsen.
Het gewoon daggeld des zomers is 13 en des winters
12 stuivers, terwijl de ambachtslieden 16 stuivers
winnen, doch men meent, dat het arbeidsloon thans
minder dan voor 25 jaren is, wat men daaraan toe-
schrijft, dat de meeste arbeidslieden slechts bij
drie personen in dienst zijn.
Behalve de Hernhuttersche gemeente is hier nog
éëne gereformeerde gezindte, welke hare eigene ar-
men alimenteert. Men houdt hen zooveel mogelijk aan
den arbeid, doch in geene publieke gestichten.
-ocr page 70-
- 70 -
Er varen hier twee beurtlieden op Utrecht. Men
beklaagt zich daarover, dat de raunicipaliteit van
Utrecht heeft goedgevonden aan den burger Pesters
(de "ambachtsheer van Cattenbroeck"; J.M.) op zijn
request te verleenen permissie en vrijheid om te
weigeren en tegen te gaan, dat er schuiten over zijn
grond in de vaart van hier op Utrecht door paarden
of menschen worden voortgetrokken, en dat vermits
hierdoor deze vaart, welke sedert 200 jaren langs
gemeld erf geloopen heeft en schuiten over hetzelve
voortgetrokken zijn, geheel is bedorven en onbruik-
baar gemaakt, men mitsdien hierin een spoedig redres
verlangt.
3. De antwoorden op de enquête van 1815
Zeyst (Zeist, De Breul, Stoetwegen, Kattenbroek
en Austerlitz)
Vragen;
1. Bevolking: 1717.
2. Woonhuizen: 290, hieronder begrepen alles xrat
van woonhuizen een no had, ook in Austerlitz;
3. Buitenplaatsen: 6 onder het getal van woonhui-
zen begrepen. Geene kasteelen, kloosters etc.
4. Publieke gebouwen: Geene.
5. Kerken: 2. Een voor de Gereformeerden en een
voor de Broedergemeente.
6.  Boeren- en arbeiderswoningen: 13 boere hofstee-
den, 11 kleine dito en keuters, 190 daghuurders
woningen.
7. Kazernen, hospitalen en stallingen: Geene.
8.  In te kwartieren manschappen: Voetvolk.
9. Te stallen paarden: 50 paarden. Stedelijke of
landsstallen zijn hier niet aanwezi'^g.
10.  's Lands magazijnen: Geene.
11. Gevangenissen: Geene civiele nog militaire. Al-
leen een gehuurde provoost.
12. Beurtschepen en veerschuiten: Een schuit van
Zeyst op Utrecht in de Zeystervaart, ladende
1^ last.
-ocr page 71-
- 71 -
13. Fabrieken: 1 fabriek van zijderederij, floret-
ten stoffen, linten, koord en banden. Debiet
5 a 6000 gids. - 1 loyerij staat stil, 1 olie-
molen staat stil, 1 zeepsiederij, circa 2000
ton, 1 kaarssemakerij 18000 pond, 1 lijmfabriek
20.000 pond, 1 bierbrouwerij staat stil.
14. Ambachtslieden: Knegts er onder gerekend: 17
timmerlieden, 6 ververs, 6 kleermakers, 6 zeep-
zieders, 3 schrijnwerkers, 2 verlakkers, 3
kaarssenmakers, 2 tinnegieters, 1 wagenmaker,
13 metselaars, 6 lijmzieders, 1 horlogiemaker,
1 blikslager, 2 hoefsmeden, 1 leydekker, 1
goud- en zilversmit, 4 leerloyers, 1 linnenwe-
ver, 6 schoenmakers, 5 bakkers, 1 slagter, 1 za-
delmaker, 2 handschoenmakers, 2 olieslagers,
1 doctor, 1 boekbinder, 1 loodgieter.
(Een totale beroepsbevolking aan ambachtslieden
van 96, waarvan een derde in de bouwvakken; in
de voedingsmiddelensector waren 6 personen
werkzaam. Het uitoefenen der geneeskunde werd
te Zeist blijkbaar als ambacht gewaardeerd. De
Broedergemeente zal overigens wel V7eer een be-
langrijk deel van de ambachten hebben geleverd;
J.M.).
13. Wagens met een en twee paarden: 30 wagens met
2 paarden. Geene karren.
16.  Slachtvee: Geene.                                                               ,
17. Molens: 1 windkoommolen.
18. Lengte en breedte van de gemeente: De Heyde en
Austerlitz hieronder gerekend omtrent I5 uuren
lengte en breedte.
19. Naam polders: Geene.                                           , f , .
20. Ligging polders t.o.v. het boezemwater: Geene.
21. Waarin het boezemwater zich ontlast: Door de
Bisschopswetering in den Krommen Rhijn; ook in
de Zeystervaart.
22. Sluizen en watermolens: Geene.
23. Hoogte waterstand in de winter: Geene.
24.  Soorten grond: 350 morgen zandgrond en 300 dito
kleygrond, 49 morgen zandgrond en 120 morgen
kleygrond is weyland, geen hooiland, 69 morgen
-ocr page 72-
- 72 -
kleygrond en 469 morgen zandgrond is bosschen
(hoe valt deze oppervlakte te rijmen met de.
350 morgen eerst genoemd?; J.M.); het meeste
sparrenbosschen. Heyde, veengrond, geene; het
overige is publieke heyde.
25.  Soorten granen en andere producten: 800 mud
tarwe, 1390 mud rog, 75 mud garst, 420 mud
have, 222 mud boonen en erwten, 1930 mud boek-
weit, 5390 mud aardappelen.
26.  Soorten houtgewassen: Alle brandhout, en in
sparre timmerhout.
27. Soorten delfstoffen: Geene.
28. Opbrengst koren en hooi: Geen hooi. Het koorn
na de gis, hier voren opgegeeven.
29. Wegen: De algemeene weg is de Arnhemse Zandweg
van Driebergen na de Bilt, niet goed te rij-
den als dat de kley onbruikbaar is; aan weers-
zijde bouwland. Drie roeden breed en een uur
gaans.
30. Verbindingen te water: Geene.
31. Vaardiepte Waterwegen: Geene. En de van de
Zeystervaart hier voren gezegd.
32. Schuthoogte waterwegen: Door de Bildse sluis.
De vragen 33 tot en met 38: Jaagpaden langs rivie-
ren enz., overzetveren, doorwaadbare plaatsen, rivie-
ren die in zee uitmonden, waar eb en vloed merkbaar
zijn, bekende hoogste stormvloeden worden alle met
"geene" beantwoord.
Het formulier ten slotte ondertekend op 8 augus-
tus 1815 door burgemeester F.N. van Bern.
Of hij het alles even zorgvuldig gedaan heeft?
Hier en daar kon deze burgemeester nog wel eens een
steekje laten vallen. Was het sluisje ifi de Zeister
Vaart er niet? En was er ook geen jaagpad? In 1800
in ieder geval wel, want toen maakte - volgens het
rapport van de agent van Nationale Oeconomie - de
heer Pesters zo veel bezwaren tegen dat pad over
zijn terrein. Zou hij uiteindelijk toch zijn zin
hebben gekregen en daarmee de beurtschipperij op
-ocr page 73-
- 73 -
Utrecht de nekslag hebben gegeven? Maar volgens het
antwoord op vraag 12 voer er in 1815 nog altijd een
schuit van Zeist op Utrecht. We houden het maar op
een tekortkoming van de heer Van Bern.
De minder rooskleurige toestand tijdens de franse
tijd spiegelt zich ook in Zeist af: de in 1800 ver-
melde looierij, de oliemolen en de brouwerij staan
in 1815 stil.
De goedwillende koning Lodewijk Napoleon heeft
pogingen in het werk gesteld om de economische si-
tuatie te verbeteren en daartoe onder andere een
openbare tentoonstelling "van alle objecten van
manufacturen en fabrijken, mits-gaders voortbrengse-
len van den vaderlandschen grond en koopwaar der
Hollandsche koloniën" georganiseerd 1). Oogmerk van
die tentoonstelling zou zijn "om de voortbrengselen
der volksvlijt, welke in dit Rijk worden vervaar-
digd tesamen en onder êën oogpunt te brengen, ten
einde op die wijze den geheelen omvang en staat
van onze nationale industrie te leeren kennen en te
bepalen, welke aanmoedigingen het fabriekwezen noo-
dig heeft en voor welke verbeteringen hetzelve vat-
baar is". Een tentoonstelling derhalve om de ver-
koop van de producten der nijverheid te stimuleren
en die nijverheid zelf wat verder omhoog te stoten.
De inzendingen werden beoordeeld en een commissie
kende prijzen (gouden medailles) toe. Eigenlijk een
eerste jaarbeurs, die tentoonstelling, te Utrecht
in 1808 (halverweg dus tussen onze zeister gegevens
van 1800 en 1815) gehouden.
Aardig is het dat de inzendingen naar plaats van
herkomst werden verdeeld, want dit kan ons weer
naar Zeist brengen. Ons dorp had niet minder dan vijf
inzendingen in Utrecht. Een groot aantal, want
Utrecht had acht inzendingen en het grote Amsterdam
zelfs niet meer dan twaalf.
Wij zonden in: schrijn-, draaiers-, goud-, zilver-,
zadelmakers-, smids-, handschoenmakers-, tinnegie-
ters-, blikslagers-, bontwerkers-, linnenwevers-
-ocr page 74-
- 74 -
en pastel-teekenwerk van leden der Broedergemeente,
orgelkaarsen, zeep, waslicht, schoenwas, lijm,
koperwerk en hout-inlegwerk.
Het meeste nog echt ambachtsnijverheid, veel in
en om de Broedergemeente uitgeoefend. Maar in de
economische nood der tijden in grote moeilijkhe-
den geraakt. Niet voor niets wordt in de negenti-
ger jaren met verdere aanbouw op de pleinen ge-
stopt.
In het verdere verloop van de 19e eeuw zullen
met de verdere voortgaande industrialisatie, de
ontwikkeling van de stoommachine en de fabriek-
matige massa-productie, ook deze typische Broeder-
gemeente-ambachten ten ondergaan.
J. Meerdink
1) Zie hiervoor: G.A. Evers, Utrecht als koninklij-
ke residentie, Utrecht 19A], bladz. 139 e.v.
Sparrenheuvel
Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe
kantoor van de Vereniging van Ziekenfondsen aan
de Driebergseweg, alhier, verscheen in mei 1979
een extra nummer van het maandblad 'Inzet'. Daarin
komt onderstaand artikel voor over "Sparrenheuvel"
dat ook de lezers van ons bulletin mogelijk zal
interesseren.
De redactie
"Sparrenheuvel, klein landhuis met classicis-
tische trekken, verhoogde middenpartij. Chinese
balcons- daterend uit het midden van de 19e eeuw.
Landschapspark".
Aldus luidt de omschrijving van Sparrenheuvel
in het monumentenregister.
-ocr page 75-
- 75 -
Wat weten we er meer van?
De juiste datum van de bouw staat niet vast. Ver-
moedelijk omstreeks 1820. Zeker is, dat "Sparren-
heuvel", evenals "Hoog Beek en Royen", "Klein Schoon-
oord" en "Schoonoord", is gebouwd tussen 1818 en
1829.
In 1818 worden grote percelen bouwgrond verkocht,
die voordien eigendom waren van de heer Johannes
van Laer, Heer van Zeist, overleden op 24 december
1816. In de verkoopcatalogus voor de veiling, ge-
houden op 15 mei 1818, wordt het terrein, waarop
"Sparrenheuvel" is gebouwd, als volgt omschreven:
"Een stuk Bouwland, groot omstreeks vijf Mergen,
gelegen onder de Gemeente van Zeijst aan de Drieberg-
seweg en strekkende van de Driebergseweg tot aan de
Oude Arnhemse Weg (Arnhemse Bovenweg, L.V.), belend
aan de eene zijde de Watersource van Zeijst en aan
de andere zijde de Tuin en de Landen bij de Molen
behorende".
De 6e aflevering van de "Gezigten van Buitenplaat-
sen en Gebouwen gelegen tusschen de Stad Utrecht en
de Grebbe, geteekend naar het leven door M. Mourot",
uitgegeven door I.P. Houtman, steendrukker te Utrecht
in 1829, noemt als bewoner van "Sparrenheuvel" de
heer E.C. Schröder. Over deze, zeer waarschijnlijk,
eerste bewoner van "Sparrenheuvel" is ons weinig be-
kend.
Uit het volkstellingsregister van 1829 blijkt, dat
Everard Cornelis Schröder in 1800 te Amsterdam gebo-
ren werd. Hij was gehuwd met Charlotte Frederique
Petif, had vier kinderen en was in 1829 rentenier. In
latere registers komt hij niet meer voor.
In de (oudste) legger van het kadaster (+_ 1830)
worden de percelen grond van de heer Schröder aan de
Driebergseweg, kadastraal bekend sectie E, nrs 96,
97 en 98 respectievelijk omschreven als "huis, ter-
rein van vermaak als bouwland en bosch", tezamen
groot 5.01.60 ha.
Schröder was tevens eigenaar van de percelen, sec-
tie G, nrs 88 en 88 bis, groot 29.60 are, gelegen
-ocr page 76-
- 76 -
nabij de "Grote Koppel" in de Kroost met daarop een
oliemolen. Dit was geen windmolen, maar een rosmo-
len, waarvan de stenen door een paard, in een kring
lopend, in beweging werden gebracht.
In 1836 verkoopt hij deze percelen aan Gijsbert
Kroonenburg te Neerlangbroek. Ongeveer tegelijker-
tijd koopt hij van W.J.A. van Romondt, eigenaar van
"Klein Schoonoord", 9 percelen grond, grenzend aan
zijn eigen terrein, tezamen groot 8.89.60 ha met
daarop de molen aan de Molenweg, die is afgebeeld .
op de tekening van Mourot uit 1829.
Het is niet geheel duidelijk of het zijn belang-
stelling voor molens was of zijn belang bij een
uitbreiding van zijn eigendom. Het laatste lijkt het
geval te zijn. Uit een advies van de gemeente Zeist
aan gedeputeerde staten van Utrecht op een verzoek
van molenaar Altena, huurder van de molen aan de
Molenweg, om een nieuwe molen te mogen bouwen aan
de Voorheuvel, hoek Jagerlaan, blijkt dat Schröder
in het voorjaar van 1845 de molen probeerde te ver-
kopen en deze in publieke veiling had opgehouden
voor ƒ 21.000,--.
In het gunstige advies van de gemeente Zeist wordt
onder meer overwogen:
"dat een dusdanige som, gevoegd bij de ongunstige
ligging van de molen met betrekking tot de wind en
in aanmerking nemende dat er slechts een halve bun-
der land bij behoort, oneindig veel te hoog is;
"dat de molen niet meer in huur is en verzoeker door
die omstandigheid geheel van zijn brood is versto-
ken. . .".
De molen was er blijkbaar niet zo best meer aan
toe en de toenemende bebossing in het begin van de
19e eeuw zal ook niet hebben bijgedragen tot een
"gunstige ligging met betrekking tot de wind".
De koop is in elk geval niet doorgegaan en de aan-
duiding in de kadastrale legger "amotie 1856" geeft
het einde aan van deze zeister molen, waarvan een
houten voorganger al in 1461 genoemd wordt 1).
"Sparrenheuvel" bleef in de handen van de familie
-ocr page 77-
- 77 -
Schröder tot 7 oktober 1886. Op die datum werd in
hotel "Du Croix" geveild:
"De buitenplaats "Sparrenheuvel", bestaande in
Heerenhuis met Stalling, Koetshuis en Koetsierswo-
ning, Weiland, Wandeldreven, Terrein van vermaak,
Bosch en Moestuin, gelegen in de gemeente Zeist,
nabij het dorp aan de Straat- en Tramweg van Utrecht
naar Arnhem".
Blijkens een bericht in de Weekbode voor Zeist,
Driebergen en Omstreken van 9 oktober 1886 werd de
buitenplaats verkocht aan J. Versteeg q.q. te Zeist
voor ƒ 44.900,--.
De aanduiding q.q. duidt erop, dat Versteeg voor
een ander optrad en wel voor mevrouw P.C.I. van
Loon-Voombergh, eigenares van "Hoog Beek en Royen".
"Sparrenheuvel" werd na het overlijden van me-
vrouw Van Loon op 18 februari 1905 eigendom van haar
dochter jonkvrouwe Agnes Henriëtte Constance van
Loon, geboren 15 februari 1850, overleden 4 oktober
1933. Zij vermaakte haar eigendom voor 2/3 aan het
Zendingsbureau te Oegstgeest en voor 1/3 aan de
Heldringgestichten te Valburg, onder last van
vruchtgebruik voor haar zuster, mevrouw A.L.A. van
Bylandt-van Loon.
In een "In Memoriam" in de Zeister Courant van 7
oktober 1933 wordt freule Van Loon een vrome, nobe-
le vrouw genoemd, die in veler dankbare herinnering
zal blijven.
"Met douairiêre Van Loon-Voombergh, de moeder van
de overledene waren het de tijdgenoten van mevrouw
Pauw van Wieldrecht en mevrouw Labouchere, bij wie
door behoeftige ingezetenen nimmer tevergeefs werd
aangeklopt. Met milde hand werd steeds geholpen en
genoemde dames waren als 't ware het Armbestuur
voor het Zeist harer dagen, wat in wijden omtrek
dermate bekend was, dat ook uit omliggende plaatsen
wel armen tegen den winter naar hier kwamen om te
deelen in de goedgeefschheid, waarop in Zeist viel
te rekenen", aldus enkele regels uit bovengenoemde
"In Memoriam".
-ocr page 78-
- 78 -
In 1963 werd de Stichting Pensioenfonds van de
Billitonbedrijven te Zeist eigenares, daarna het
Verenigd Plastic-Verkoopkantoor N.V. te Zeist, la-
ter gewijzigd in A.K.Z.0. Plastics B,V. te Zeist.
De Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen kocht
het landgoed in 1978.
1) Zie: Bronnen voor de geschiedenis van Zeist,
deel I, blz. 264
L. Visser
■■■■.T/;;:^v":«.:>„„ /, //^;,77
-V «,, ,>/««rf., /),/'
SrAMmiBNHffiüVJBJL.
-ocr page 79-
- 79 -
Literatuur over Zeist
In de 2e, 3e, 4e en 6e jaargang van ons Bulle-
tin werden literatuurlijstjes, Zeist betreffende,
gepubliceerd.
Hier volgt opnieuw zo'n lijstje.
Kalk, E.: De toekomst van een middelgrote gemeente
staat op het spel. Plan 8, 1972; pag. 3-8.
Niemeyer, J.W.: Zeist, een onbekende serie tekenin-
gen door Joannes de Bosch. Oud Holland, 79,
1964; pag. 79-85.
Anonymus: Monumentenzorg; Tentoonstelling in het
Prinsenhof, Delft, 1959; pag. 80-81.
Idem: Wie - wat - waar in Den Dolder. Den Dolder (?),
1979; pag. ...
Hogendoorn, G.: Zeist, een milieu-geografische stu-
die. Amsterdam, 1978; 130 pagina's (stencil),
Prins-Schimmel, M.A.: Het Slot Zeist. De Woonstee
door de eeuwen heen. no 40 (december 1978); pag.
50-73.
Posts, H.J.: Sparrenheuvel; stukje van de Stichtse
Lustwarande in: Inzet, maandblad Vereniging van
Nederlandse Ziekenfondsen, 3, 1979, no 5; pag.
3-8.
Visser, L.: Schröder was de eerste bewoner van Spar-
renheuvel in: idem idem, pag. 8-12.
Visser, L.: Artikelenserie in de Nieuwe Zeister Cou-
rant, 18-5-1979 - 19-12-1979.
Idem: Zeist zoals het was. Artikelenserie in het
Utrechts Nieuwsblad, 26-8-1976 - 12-1-1978.
Klerk, E. de: Zoals het was. Artikelenreeks in het
Utrechts Nieuwsblad, 26-1-1978 - 26-10-1978.
Edinga, H. (Heidstra): De Lustwarande. Artikelense-
rie in De Nieuwsbode, 9-11-1978 - 31-5-1979.
Renes-Boldingh, M.A.M.: Artikelenreeks in de Nieuwe
Zeister Courant, augustus 1968.
Anonymus: Boerderij te Zeist, in: Heemschut, 52,
1975; pag. 212.
Sins, P.G.: Austerlitz, Neerlands kleinste stad. in:
De Wandelaar, april 1943.
-ocr page 80-
- 80 -
AnonjTïius: Volkshuisvesting in Zeist .... P.W. Orgaan
van de Vereniging van directeuren van gemeente-
werken, november 1960; pag. 137-143.
Meerdink, J.: De kerkzaal en het broederhuis der
Evangelische Broedergemeente te Zeist. Zeist,
1968.
Linde, J.M. van der: Hernhutters in Nederland. Zeist,
1968; voorn. pag. 65-94.
Struick, J.E.A.L.: Een vorstelijk stuk goet. Jaar-
boekje van Oud-Utrecht, 1969: pag. 121-160.
Bunt, A.W. van de: Willem Adriaan van Nassau, de
stichter van het Slot te Zeist. Zeist, 1955, 15
pagina's.
K.W. Galis
Achter op een ingelijste tekening van "De Koppel",
in het bezit van de heer A.G.F, van Laer te High
Falls (New York), staat het volgende gedichtje:
Men ziet hier geen vergulde zalen
Men ziet geen gevel van arduin
Geen hekken die den grond bepalen
Men hoort trompetten noch bazuin
Maar stil, en kalm als in den Hemel
Ligt deze woning in 't geboomt
Men is bevrijd van 't aards gewemel
En alle leed is weggestroomd.
De heer Van Laer is de kleinzoon van Selma Rosamunde
Luigarde Verbeek, de jongste dochter in de uitgebrei-
de Verbeek familie, die omstreeks het midden der vori-
ge eeuw "De Koppel" bewoonde (Zie bulletin 1979, nr
3).
EEN VOORSPOEDIG 1980