-ocr page 1-
Han öp fnU-^ttrI|tin5 2dat
«j-sé'
inp jaargang, maart ISBII, nr 1
-ocr page 2-
Bulletin van de Van de Poll-Stichting
voor de Zeister geschiedenis
10e jaargang, maart 1980, nummer 1
Redacteur;
K. Scharten, Oirschotlaan 11
Dagelijks bestuur der Stichting:
Drs H.J. Eijsink,
voorzitter. Oranje Nassaulaan 3
Mr dr A.A.H. Stolk,
vice-voorzitter, Krullelaan 28
Mr dr H. Emmer,
secretaris. Graaf Janlaan 83
Dr J. Meerdink,
tweede secretaris,
Laan van Beek en Royen 2
L. Visser,
penningmeester, Lommerlust 17;
postgiro: 3.840.383 t.n.v. de
Van de Poll-Stichting;
bank: Algemene Bank Nederland
te Zeist (postgiro 30.549),
t.g.v. rekening 55.86.18.049
van de Van de Poll-Stichting
Mr dr V.A.M, van der Burg,
tweede penningmeester.
Griffensteijnselaan 77
Archief: Het Slot, Zinzendorflaan 1
Het archief der Stichting is geopend op;
dinsdag van 10.30 - 15.00 uur
woensdag van 14.00 - 16.00 uur
-ocr page 3-
JAARVERSLAG VAN DE SECRETARIS
(Periode november 1978 tot en met november 1979)
Woensdag 13 december 1978 kwam de Raad van Beheer in
het Slot bijeen. Belangrijke punten van bespreking wa-
ren de activiteiten der verschillende werkgroepen, de
archiefwerkzaamheden en de drie publikaties, die op
stapel stonden, te weten een nieuwe aflevering van de
Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist, een boek van
dr Meerdink over de 18de-eeuwse tekenaar Johannes de
Bosch en een Historische Schets van Katholiek Zeist,
door drs Th. Ruijs.
Het dagelijks bestuur kwam tijdens deze verslagperio-
de enkele malen bijeen. De vergadering van 1 december
1978 was grotendeels gewijd aan de agenda voor de ver-
gadering van de Raad van Beheer.
Op vrijdag 4 mei 1979 vergaderde het dagelijks be-
stuur over het afscheid van burgemeester Stolk als voor-
zitter, de afwikkeling van de inventaris van het pand
Krullelaan 28 en de uitgave van de drie boekwerken als
bovenvermeld. Over het laatste punt werd ook nog verga-
derd op 5 november.
Vrijdag 11 mei vond in het Slot een bijzondere bijeen-
komst plaats, waarin door de Raad van Beheer afscheid
werd genomen van mr dr A.A.H. Stolk, die gedurende vele
jaren het voorzitterschap had bekleed, een functie,
waaraan een einde was gekomen door zijn pensionering
als burgemeester van Zeist. Bij die gelegenheid werd
aan de heer Stolk het verzoek gericht opnieuw tot de
Raad van Beheer te willen toetreden, aan welk verzoek
deze inmiddels heeft voldaan.
                        r .
Op donderdag 17 mei hield voor onze Stichting drs
W.J.H. Ververs, werkzaam bij de Rijksdienst voor Oud-
heidkundig Bodemonderzoek, een lezing over de opgraving
-ocr page 4-
van Dorestad in de afgelopen jaren.
Op dinsdag 14 augustus vond een middagexcursie plaats
naar Driebergen. Daarbij werden bezoeken gebracht aan
de R.K. kerk te Rijsenburg, Huize Sparrendaal en het
voormalige R.K. Seminarie.
Op vrijdag 28 september werd een excursie van een he-
le dag ondernomen naar de vestingstad Naarden. Op het
programma stonden bezoeken aan de gerestaureerde Grote
Kerk, het Vestingmuseum en het Comeniusmuseum.
Op zaterdag 19 mei vond in de Nicolaaskerk te Utrecht
een Historische Dag plaats, georganiseerd door de
Stichtse Culturele Raad. Onze Stichting was hierbij
vertegenwoordigd door mevrouw Mollen en de heren Van
Hoogenhuyze en Emmer.
Ook was onze Stichting vertegenwoordigd bij de aan-
bieding van het historische werk over De Bilt door mr
P.H. Damstê onder auspiciën van de Stichting Stichtse
Historische Reeks, en bij de officiële opening van het
gebouw der Verenigde Nederlandse Ziekenfondsen.
Op vrijdag 14 november was het Slot getuige van
een feestelijke bijeenkomst van de Raad van Beheer.
Hierin werden aan het publiek de boeken van de heren
Meerdink en Ruijs gepresenteerd. De bijeenkomst werd
geleid door burgemeester Eijsink, die zich aan de aan-
wezigen voorstelde als de nieuwe voorzitter van onze
Stichting, een voorzitterschap, dat hem nog niet bekend
was toen het op 1 mei jl. ambtshalve inging. Bij deze
gelegenheid deelde de heer Eijsink mee, dat het gemeen-
tebestuur de heer Stolk zojuist had benoemd tot lid van
de Raad van Beheer. Daarop stelde de heer Eijsink voor
de heer Stolk aan te wijzen als vice-voorzitter, waar-
mee de Raad van Beheer van harte instemde.
Op zaterdag 17 november overleed onverwachts, op 79-
£4
-ocr page 5-
jarige leeftijd, mr H.L.L. van Hoogenhuyze. De heer Van
Hoogenhuyze heeft onze Stichting, eerst als penning-
meester en later als vice-voorzitter, van het begin af
aan gediend. Door zijn grote toewijding en zijn grote
belangstelling voor de geschiedenis van Zeist zal zijn
naam bij de Van de Poll-Stichting ongetwijfeld blijven
voortleven.
De archiefwerkzaamheden maakten ook in deze verslag-
periode weer goede vorderingen. De dames Mollen en
Bertoen, alsmede de heer Scharten waren regelmatig in
het Slot aanwezig om het archief bij te werken of be-
zoekers te ontvangen. De persverslagen zijn bij mevrouw
Mollen in goede handen en mevrouw Bertoen werkt gesta-
dig aan het inrichten van de iconografische atlas.
In deze verslagperiode zijn vier nieuwe bulletins
verschenen.
Het aantal begunstigers is met ongeveer 400 nagenoeg
gelijk gebleven.
H. Emmer,
Secretaris
VERSLAGEN WERKGROEPEN
Verslag van de Archeologische Werkgroep over 1979
Reeds in het verslag over het vorig jaar - zie ons
Bulletin, 9, 1979, pag. 23 - was sprake van de "Landes-
aufiiahme" op de Leusderhei en omgeving, waarbij toen
een aantal, mogelijke, grafheuvels werd ontdekt. Dit
onderzoek werd verricht door mensen van de R.O.B. 1) te
Amersfoort en nadien door leden van de A.W.N. 2), afd.
Utrecht e.o. De heer H. Fokkens schrijft daarover in
het jaarverslag 1979 van genoemde afdeling: "Deze ac-
tiviteiten resulteerden tot op heden in de ontdekking
van nog eens tien mogelijke grafheuvels, zodat er nu
-ocr page 6-
circa twintig mogelijke grafheuvels in Austerlitz be-
kend zijn. Het merendeel der heuvels is vrij laag tot
maximaal 50 centimeter hoog. Eén onlangs ontdekte heuvel
is echter aanmerkelijk hoger". In 1980 wil men de tumuli
op de kaart inmeten en intekenen; waaruit dan zou kunnen
blijken of zij langs een oude weg gesitueerd zijn (zo-
als bijv. op de Veluwe is geconstateerd; zie R.H.J.
Klok : "Prehistorische grafheuvels op de Veluwe" in het
Tijdschrift van de Kon. Ned. Heide Maatschappij, 90,
1979, no 1).
Na een telefoontje van de heer A.H. van Kooten Niekerk,
wonend aan de Kroostweg te Zeist, gingen rapporteur en
echtgenote tezamen met genoemde heer op 4 september
1979, 's avonds circa 20.30 uur, de vroegere weilanden
tussen Utrechtseweg en Kroostweg in, daar waar men was
begonnen met de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe wijk
"Crosestein". Tussen bergen uitgegraven aarde was -
voor de fundering van een flatgebouw ? - een brede
strook grond open-gebulldozerd, ongeveer 60 a 70 cm
diep, lopende haaks op en zuidelijk van de Utrechtseweg,
namelijk perceel no 40 (kantoor ULG).
In het profiel van deze "kuil" zag men bovenaan een
recent laagje, rustend op donkere klei-achtige aarde,
waardoorheen - afdalend richting Kroostweg - een zan-
dige streep liep. In de bodem van de kuil was zichtbaar
een ruitvormig patroon van zand, tamelijk vierkante
vakken vormend van ca 1.20 x 1.20 meter, welk patroon
zich over ongeveer 50 meter in de kuil uitstrekte.
Dicht bij de Kroostweg, maar niet in het verlengde
van het vorige perceel, was ook nog zoiets te zien.
Deze zandige ruiten lagen in zwarte, vette klei-achtige
aarde (rivierklei van Kromme Rijn-overstromingen?).
Wat stelde dit voor ? Afgegraven, uitgegraven, zand
dat later met klei was volgeslibt en afgedekt? Of afge-
graven moerassige turf dat later met zand was volgesto-
ven ? Zowel het êên als het ander is hier voorgekomen;
het zand-afgraven o.m. ten behoeve van de stad Utrecht.
De provinciaal archeoloog, de heer W.J. van Tent,
-ocr page 7-
werd ingelicht en is op 5 september het terrein gaan
bekijken; volgens hem waren het zandputten, gevuld met
zwarte klei. Maar merkwaardig zijn toch de regelmatige
vakken met hun rechte zand-kanten.
Voor de opmaking.
dr K.W. Galis
1) Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek
2) Archeologische Werkgemeenschap Nederland
Verslag Werkgroep "Plaatselijke Monumenten" over 19 79
De werkgroep "plaatselijke monumenten" (bestaande uit
de heren Abbing, Bardet, Groen, Starreveld, Vreugde en
Ruijs) is in 1979 twee keer bijeen geweest.
Op de laatste bijeenkomst - 28 maart - waren tevens
aanwezig de heren Ekkers (wethouder cultuur ca.) en
Van Tellingen (wethouder planologie ca.). Aan de orde
is onder meer geweest de visie van de werkgroep met
betrekking tot het inventariseren van de zeis ter karak-
teristieken en de daarmee samenhangende problemen.
Tevens werd door de heer Groen aan de hand van een
dia-serie de verandering in het straatbeeld van de
Utrechtseweg/Driebergseweg geïllustreerd.
In de gemeentelijke beleidsnota voor 1980 is door het
zeis ter college van burgemeester en wethouders het be-
lang van een aanvullende monumentenlijst onderschreven.
Voor het samenstellen van deze lijst is een bedrag van
-ocr page 8-
ƒ 100.000,— uitgetrokken, teneinde externe deskundigen
hiermede te kunnen belasten. Het is te verwachten, dat
onder meer ook de Van de Poll-Stichting om medewerking
gevraagd zal worden.
Th. Ruijs
Historische Dag
De Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, Utrecht, or-
ganiseert op 10 mei 1980 een Historische Dag in het Stad-
huis van Oudewater.
Alle leden en donateurs van historische verenigingen in
de provincie Utrecht zijn welkom.
De bijeenkomst staat in het teken van "De Lopikerwaard :
een bedreigd landschap" en zal beginnen om 10 uur.
Na de koffie en het welkomstwoord van de burgemeester
zijn er lezingen en discussies. Tussen 12.30 en 13.30 uur
vindt de lunch plaats. In de middag zijn er drie mogelijk-
heden voor excursies.
De deelnemersprijs aan de dag bedraagt ƒ 15,— inclusief
de lunch.
Voor aanmelding en verdere inlichtingen : Stichtse Cultu-
rele Raad, telefoon 030-310307.
Een nieuwe lente
Met ingang van dit maartnummer is de omslag van het
bulletin gesierd met een foto van een gedecoreerde teke-
ning van Johannes de Bosch van het poortje van Blikken-
burg, in 1979 ten geschenke ontvangen van H.M. baron
Taets van Amerongen.
Een beschrijving van deze tekening vindt u in het door
de Van de Poll-Stichting uitgegeven boekje getiteld
"Johannes de Bosch 1713-1784 en zijn tekeningen van Zeist
in het midden der 18e eeuw" van dr J. Meerdink.
-ocr page 9-
vier topografische puzzles
in de omgeving van de oude Bunnikse Kerkweg
onder Zeist;
tevens een weerwoord op desbetreffende artikelen
van dr D.R. Klootwijk te Bunnik ^)
(I)
Dit artikel is geschreven n.a.v. de critiek, die dr
D.R. Klootwijk, te Bunnik, in enkele nummers van T.R.&
L. X) (KI.I,II,III) uitbracht op hetgeen wij over de
oude kerkweg van Bunnik naar Zeist geschreven hebben in
ons boek 'De Oude Kerk te Zeist', deel I, 25-28 (zie
ook bij O.K.Z.). Daar de bedoelde critiek met name ook
topografische bijzonderheden betreffende de omgeving
van de genoemde kerkweg op zeis ter gebied aan de orde
stelde, wil ik daar graag in ons Bulletin in een vier-
tal paragrafen wat weerwerk mijnerzijds op geven, ter-
wijl ik bij een latere gelegenheid een korter essay
hoop te schrijven over de oude bunnikse kerkweg zelf.
■^L Cattenbroeker Kerkweg, Koppeldijk, Waterigeweg
Van Bunnik uit gezien was de Waterigeweg het laatste
gedeelte van de werkelijk oeroude kerkweg van daar naar
de zeis ter kerk. En toen later, in de 12e eeuw, de ge-
bieden Stoetwegen en Cattenbroek ontgonnen en bevolkt
werden, konden de mensen uit Stoetwegen uiteraard via
de Tiendweg en het op zeister bodem liggende gedeelte
van de oude bunnikse kerkweg, en dus tenslotte ook via
het laatste gedeelte daarvan, t.w. de Waterigeweg, ter
kerke gaan (O.K.Z. I, 5, 6, 27-30). En iets dergelijks
x) Een lijstje van de in dit artikel gebezigde afkor-
tingen, en eveneens een lijstje van de voor dit artikel
geraadpleegde kaarten, vindt men hierna, direct volgend
op de tekst van het artikel zelf. Het afgekorte woord
'blz.' is in de verwijzingen weggelaten.
-ocr page 10-
was het nu ook met de Cattenbroekers. Ook zij gingen
uit hun gebied langs diverse paden en wegen, en niet
het minst ook via hun Koppeldijk (de noordoostelijke
grensweg van Cattenbroek) op de Waterigeweg - en via
deze op de kerk aan. En zo vinden we dan (omstreeks
1400) prompt een 'Cattenbroeker Kerkweg' of ook 'de
kerkweg, die (men) van Cattenbroek naar Zeist gaat', in
de oude bescheiden verschijnen (Brn I, 153, 157, enz.;
zie ook de registers van Brn I en II), welke op twee
manieren aangeduide kerkweg in alle tien gevallen,
waarin hij voorkomt, als belending 'boven', d.i. ten
zuidoosten van het goed Kersbergen en van de daar ten
zuid-westen van gelegen hoeve Middelbroek vermeld wordt,
en we weten van deze beide goederen met volkomen zeker-
heid, dat ze ten zuidoosten geen andere belending dan
aan de later genoemde Waterigeweg hebben gehad.
De heer Klootwijk echter is het niet met ons eens,
dat de genoemde Cattenbroeker Kerkweg en de tegenwoor-
dige Waterigeweg dezelfde weg zouden zijn geweest. Als
een belangrijk argument daarvoor voert hij aan, dat de
Waterigeweg, in de tijd voor de bouw van het Nassau'se
Slot (1677 V.) niet zo ver in zuidwestelijke richting
zou hebben doorgelopen, dat de Koppeldijk (gezien z'n
loop en richting) er toen al haaks op uit zou hebben
kunnen komen, wat pas na de aanleg van het Slot-complex,
toen de Waterigeweg wat verder was doorgetrokken, wel
mogelijk zou zijn geworden (pl.1; KI. II, 3 v.). En
juist het tevoren ontbreken van een aansluiting van de
Koppeldijk bij de Waterigeweg zou dan (volgens de heer
Klootwijk) de oorzaak zijn geweest, dat de Cattenbroe-
kers (voor 1677) de Waterigeweg nog niet als hun kerk-
weg konden gebruiken.
En toch was er lang voordien al een 'Cattenbroeker
Kerkweg' (zie hiervóór), die dus volgens de heer Kloot-
wijk een andere kerkweg dan de Waterigeweg zou moeten
zijn geweest. Deze opperde, wat dat betreft, nu de gis-
sing, dat de Koppeldijk, uit het noordwesten komende,
voor 1677 niet verder zou hebben doorgelopen dan tot
de dus genoemde Kersbergensteeg (een verbindingsweg,
10
-ocr page 11-
Schetskaartje, naar dat van de heer Klootwijk bij zijn
opvattingen betreffende de Cattenbroeker Kerkweg, het
Pastorieland en de Cockaertshoeve (zie KI. II, blz. 9).
11
-ocr page 12-
dwars door het gebied van Cattenbroek, tussen de Hack-
wetering (inhet zw) en de Koppeldijk (in het noordoosten)
en dat deze Kersbergensteeg dan, voor 1677, een rechte
voortzetting zou hebben gehad, die de gezochte Catten-
broeker Kerkweg zou zijn geweest, en die van het genoem-
de raakpunt van de Kersbergensteeg en de Koppeldijk, in
noordoostelijke richting z'n loop zou hebben gehad, en
tenslotte ergens bij de kerk z'n bestemming zou hebben
bereikt (pl.1; KI. II 1-3, 13-15). Aldus de gissing van
de heer Klootwijk.
Ik meen echter, na mijn laatste desbetreffende onder-
zoek, dat deze gissing van de heer Klootwijk niet al-
leen niet nodig, maar ook bepaald niet juist is, omdat
de kaart van Van Diepenem (uit 1645) ons een heel ander
beeld van het betreffende gebied geeft (pin 2, 4). Op
deze kaart zien we, wel slechts een klein gedeelte van
het laatste stuk zuidwestwaarts van de Waterigeweg van
voor 1677, maar dan toch juist dat gedeelte, waarop de
(met name genoemde) Koppeldijk toen (voor 1677) wel
terdege op de Waterigeweg blijkt te zijn uitgekomen,
ja, dat de Waterigeweg zelfs nog een 50 meter, na de
aansluiting van de Koppeldijk, verder had doorgelopen
(pl. 2).
En ook de bekende kaart van B. de Roij, wel getekend
in 1677, maar, afgezien van de ingetekende grenzen van
de juist gestichte hoge Heerlijkheid van Zeist en Drie-
bergen, toch nog geheel naar de situatie van voor de
grote wijzigingen, die de aanleg van het Slot-complex
daar weldra zou veroorzaken, geeft hetzelfde beeld van
de uitmonding van de Koppeldijk op de Waterigeweg te
zien als de kaart van Van Diepenem uit 1645 (pl. 3).
Behalve deze beide kartografische bewijzen, dat de
Koppeldijk voor 1677 al op de Waterigeweg uitkwam,
vonden we daarvan ook een oorkondelijk bewijs in een
rechterlijke acte van 23 april 1648, waarin sprake is
van een stuk land, dat ten zuidwesten belendde aan de
Koppeldijk en ten zuidoosten aan de Waterigeweg (R.A.
Utr., Rechterl. Arch. Zeist, sub dato); ook dit kan
alleen mogelijk zijn geweest, wanneer deze beide be-
12
-ocr page 13-
^>\
1
oej:^^^
_|1
(Pastorieland)
1
Blikkenb.
a
(O
(OudeKerkweg)°
(De Cockaerts-
steeg
(O
(Cat
br
te
o
ri-
ek)
7;
-\
U)
CD
(O
hoeve)
a
9 co P
0 r* 0)
9 - <
(Cockaerts-o //
hoeve) Rj 1 Tiendweg (1645)
--------Il
'^K- ^0 il
(Wulper-
horst)
2. Copie van de detail van de kaart van Van Diepenem
(1645), waarop aan de noordoostzijde blijkt, dat toen-
maals (dus al voor de vele wijzigingen hier ter plaat-
se in 1677 V.) de Koppeldijk op de Waterigeweg uitmond-
de (n.b. op bijgaand kaartje zijn de niet bij Van
Diepenem voorkomende namen tussen haakjes geplaatst).
3. Copie van een detail
van de kaart van De Roij
uit 1677 (voordat men in
dat zelfde jaar met de
aanleg van het Slot-com-
plex was begonnen), waar-
op de aansluiting van de
Koppeldijk in de tijd
voor 1677 bij de Wate-
rigeweg nogmaals wordt
bevestigd.
13
-ocr page 14-
lendende wegen een zuidelijk gerichte hoek met elkaar
hebben gevormd.
Daar het nu vrijwel uitgesloten is, dat er voor 1677
ooit een werkelijk ingrijpende wijziging in het oude
beeld van deze omgeving zou hebben plaats gehad, mogen
we gerust aannemen, dat de aansluiting van de Koppeldijk
bij de Waterigeweg er sinds de ontginning van Catten-
broek altijd is geweest, precies zoals deze er ook nu
nog tezelfder plaatse is (pin 2-5); n.b. het deel van
de Koppeldijk, dat op de Waterigeweg uitmondde, heeft
nu de naam Godfried van Seijst-laan).
In elk geval mogen we het nu als een uitgemaakte zaak
beschouwen, dat de Cattenbroeker Kerkweg uit de oorkon-
den dezelfde is geweest als het laatste gedeelte van de
voormalige Bunnikse Kerkweg, t.w. de tegenwoordige Wa-
terigeweg. De mensen, die in de 12e eeuw Cattenbroek
ontgonnen hebben, waren toch wel zo snugger geweest,
dat zij hun Koppeldijk bij een zo voor de hand liggende
kerkweg als de Waterigeweg aangesloten hebben, waardoor
immers de kostbare aanleg van een afzonderlijke Catten-
broeker Kerkweg niet nodig was. De kaart van Van Diepe-
nem heeft ons dat duidelijk gemaakt, en door die zelfde
kaart zijn er trouwens nog méér van dergelijke bijzonder-
heden aan het licht gekomen.
II. Het zeister pastorieland
Er sluit zich nl. bij het hiervoor besprokene nog een
andere topografische puzzle aan, nl. die van het voor-
malige pastorieland. Eerlijk gezegd heb ik nog nooit en
nergens een speciaal onderzoek naar de juiste plaats en
vorm van het pastorieland aangetroffen, en ik heb mij-
zelf, voor de beschrijving daarvan, tot nog toe ook al-
tijd bij de gangbare-, maar (zoals nu gebleken is) on-
volledige en onjuiste opvatting gehouden, welke opvat-
ting van voorheen ik dan bij dezen wil corrigeren
(O.K.Z. III, 285-289).
In twee kerkelijke stukken uit 1580/82 en 1586/88
(Brn III, 171, 179) wordt vermeld, dat de grootte van
14
-ocr page 15-
het pastorieland 21 morgen bedroeg , en in de acte van
verkoop van het pastorieland dd. 23 maart 1681 aan de
eerste Nassau, Heer van Zeist, wordt de oppervlakte
van het (toen al voormalige) pastorieland als 'omtrent
20 morgen' aangegeven (O.K.Z. III 286, en idem 313 nt
120). Ik houd mij hier aan die 21 morgen, d.i. 17.90
HA.
Uit dezelfde bronnen kennen we ook de verschillende
belendingen van het pastorieland. In afwijking van
O.K.Z. III, 289 noem ik ze nu als volgt (vgl. pi. A
met O.K.Z. III pi. 104).
Ten noordoosten grensde het pastorieland aan de
'grondheerlijkheid' van de (gezamenlijke percelen van
de) Zeisterstraat (Dorpsstraat); de grens tussen die
beide grondgebieden werd gevormd door de, pal achter
de percelen van de zuidwest-zijde van de Dorpsstraat
lopende zeer oude sloot, die op de kaart van Zeist uit
1802 nog duidelijk staat aangegeven; deze sloot begon
aan de Waterigeweg, en liep vandaar in zuidoostelijke
richting, terwijl het voormalige pastorieland aan de
zuidwestelijke kant van de sloot grensde (pi. 4).
Ten noordwesten grensde het pastorieland aan de
Waterigeweg, te beginnen bij de zoeven genoemde sloot,
en verder doorlopende tot het voormalige einde (tot
1677) van de Waterigeweg (pi. 4).
Ten zuidwesten grensde het pastorieland aan een weg,
die haaks bij het voormalige eind van de Waterigeweg
om-boog in zuidoostelijke richting-, een weg, die
onder meerdere namen voorkomt (waarover later), maar
waarvoor ik hier, om verwarring te voorkomen, de aan-
duiding '330-meter-weg' gebruik. Het pastorieland lag
dus ten noordoosten van deze weg, en de voormalige
Cockaertshoeve lag ten zuidwesten er van (pi. 4).
En ten zuidoosten grensde het pastorieland, blijkens
de gegevens uit de bovengenoemde bronnen uit 1580/82
en 1681, voor een deel aan land van Blikkenburg en voor een
ander deel aan land van een ander, maar waar deze belen-
dingen ergens in het landschap gelegen hebben, blijkt
uit de genoemde bronnen niet.
                               . , ;
1*
-ocr page 16-
Tot nu toe is de lengte (noordoost-zuidwest) van het
pastorieland, voorzover ik weet, en in elk geval door
de heer Klootwijk en mij, berekend door de oppervlakte
(21 morgen = 17.90 HA.) te delen door de, tot voor kort
onbekende - maar op 300 meter geschatte breedte, zodat
het pastorieland dan bij benadering een lengte van 600
meter zou hebben gehad; maar door de speelruimte, die
bij deze berekening overbleef, was de heer Klootwijk op
ca 620- (KI. II, 6) en was ik op ca 650 meter (O.K.Z.
III, 288, en idem pi. 104) gekomen (n.b. voor de heer
Klootwijk was juist deze aangenomen lengte van de naast-
gelegen Waterigeweg de reden, waarom hij meende, dat de
Koppeldijk (voor 1677) niet bij de Waterigeweg aangeslo-
ten zou kunnen zijn geweest (zie hiervoor).
Nu wij echter op de, vroeger nauwelijks door ons ge-
bruikte uitstekende kaart van Van Diepenem hebben ge-
zien, dat de Koppeldijk toen toch wel op de Waterigeweg
uitkwam (pin 2 t/m 5), wordt de berekening van de leng-
te en breedte van het pastorieland ineens veel eenvou-
diger en ook preciezer. We moesten tot nog toe de opper-
vlakte door de moeilijk te schatten breedte delen, om
de lengte van het pastorieland te vinden, wat ons ei-
genlijk nooit een werkelijk bruikbaar beeld van de si-
tuatie heeft gegeven; maar wij kunnen nu, door wat de
kaart van Van Diepenem ons laat zien, de oppervlakte
door de met zekerheid bekende lengte delen, om de
breedte er van te vinden.
Wat de lengte betreft begon het pastorieland immers bij
de genoemde grens-sloot (pi. 4), en op de secure kaart
van 1802 is de lengte tot de aansluiting van de Koppel-
dijk dan 750 meter en tot het voormalige einde van de
Waterigeweg 800 meter; door nu de oppervlakte van 17.90
HA. door de gevonden lengte te delen, vinden we ook de
breedte van het pastorieland nauwkeurig; deze bedroeg
225 meter (n.b. wanneer de zuidoostelijke grens van het
pastorieland eventueel niet in enen rechtdoor heeft ge-
lopen, is toch in elk geval de gemiddelde breedte ervan
225 meter geweest). Het pastorieland is dus kennelijk
heel wat langer ën heel wat smaller geweest dan wij
16
-ocr page 17-
£b
V^Zeister-
_Sf^^
—~L=»a«
<
0
A
•s.
10)
0
1
3
io
Q)
10
D
13
(Q
:-D
(D
:(t
$
!X
fl)
N
1
1
T
io
13
1 ii
fl)
^*
^iSlotco
m
Plex.......^
330m.
t
>
:^
o
0
■o
■0
*
Blikkent
.
laan _
a
m
O
"5?
3
5
9
^\
3
t;
$
0
^
(D
Q)
(O
De 0
Hoef □
_
«rif
lp
V
.^^-.
1K
^^':e.
4. Het Pastorieland en
zijn omgeving v66r 1680
5. Het Slot-complex en
zijn omgeving na 1680
17
-ocr page 18-
altijd gemeend hadden.
De ten zuidwesten van dit pastorieland lopende grens-
weg had een bij secure meting gebleken lengte van 330
meter (eerder door ons geschat op 300 meter); deze weg
was dus 105 meter langer dan het ten noordoosten aan-
grenzende pastorieland, maar hij had wel een lengte,
gelijk aan de breedte van oe ten zuidwesten er aan
grenzende Cockaert:<hoeve (pin 2,4).
Toen de eerste Heer van Zeist niet lang na 1677 de
eigenaar, zowel van het pastorieland als van de Cock-
aertshoeve, en van nog meer aangrenzende gronden was
geworden, liet hij hier ter plaatse zijn (nieuwe)
Slot bouwen en het bijbehorende park aanleggen. Het
hele pastorieland ging daarbij verloren, en ook de daar
ten zuidoosten van liggende 800 x 105 m2 grond, zodat
het Slot-terrein al bij z'n aanleg een breedte van
330 meter kreeg, terwijl de oude 330-meter-weg, en ook
de meest noordoostelijke 100 meter van de Groeneweg
(waarin de 330-meter-weg zich met een haakse hoek in
zuidwestelijke richting (naar Bunnik)) had voortgezet,
verdwenen in het Slotpark-complex. De Waterigeweg werd
100 meter verlengd-, en bij het nieuwe eindpunt van de
Waterigeweg werd een, haaks daarop staande nieuwe 330-
meter-weg, parallel met de juist verdwenen oude 330-
meter-weg, aangelegd, die, waar hij bij hel nieuwe
startpunt van de nu 100 meter kortere Groeneweg uit-
kwam, rechtdoor aansloot bij de daar terzelfder plaat-
se uit zuidoostelijke richting eveneens uitkomende Blik-
kenburgersteeg; en het grondgebied tussen de plaats
waar de voormalige 330-meter-weg gelegen had, ën de
plaats waar nu de nieuwe 330-meter-weg was komen te
liggen, welk grondgebied tevoren het meest noordooste-
lijke gedeelte van de Cockaertshoeve was geweest, werd
mede bij het Slot-complex ingelijfd (pin 4, 5). Afge-
zien van de wat later aangelegde Koelaan, was met het
hiervoor'gezegde het topografische beeld van dit klei-
ne stukje wereld toen dus geworden, zoals het nu nog
is.
18
-ocr page 19-
III. De Cockaertshoeve
Een derde topografische puzzle in deze zelfde omgeving
vormde de reeds genoemde, ten zuidwesten van het pasto-
rieland en van de voormalige 330-meter-weg gelegen heb-
bende Cockaertshoeve. Wat deze hoeve betreft is een, ook
door de heer Klootwijk besproken (KI. II, 3 v.) oorkonde
met bijbehorende 'Verklaring', beide daterende van 2
december 1480, van groot belang, juist omdat ons daarin
de situatie van de Cockaertshoeve wordt beschreven van
twee eeuwen voordat de grote wijzigingen uit 1677 v.
zo heel veel in dit gebied zouden veranderen.
Uit de bedoelde oorkonde en 'Verklaring' (Brn I, 325,
326) vernemen we, dat de Cockaertshoeve ten (noord)oosten
grensde aan de 'Oude Kerkweg', wat dus kennelijk de echte
naam was van de weg, die ik hiervóór om praktische rede-
nen als de 330-meter-weg heb aangeduid. Deze weg nu zet-
te zich, na de 330 meter, met een haakse hoek, langs de
zuidoostelijke zijde van de Cockaertshoeve, onder de
namen Oude Kerkweg of Groeneweg in zuidwestelijke rich-
ting tot in Bunnik voort. De naam Groeneweg heb ik voor
de genoemde oudere 330-meter-weg niet aangetroffen en
ik vermoed dan ook, dat de Groeneweg (als onderdeel van
de Oude Kerkweg) begon bij de genoemde haakse hoek, waar
de 330-meter-weg eindigde en in de Groeneweg overging (pi.4),
Deze Groeneweg dan liep allereerst tussen de Cockaerts-
hoeve ten noordwesten-, en het hierna te bespreken grond-
gebied van St Pieter ten zuidoosten in, tot nabij een,
op de oude kaarten opvallende slingerbocht in-, en de
uitmonding van de Tiendweg op de Groeneweg (pi. 4). In
latere tijd is hier inzake de slingerbocht en de Tiend-
weg nogal wat veranderd (zie paragraaf IV, sub 4), en
niet onmogelijk is dat in een vroegere tijd (voor de
kaart van Van Berck uit 1571) óók al wel eens gebeurd,
want uit de genoemde 'Verklaring' van 1480 blijkt, dat
de Cockaertshoeve, behalve aan de noordoostelijke- en
aan de zuidoostelijke zijde, óók nog voor een (klein)
gedeelte aan de zuidwestelijke zijde aan de Oude Kerk-
weg of Groeneweg grensde, hoewel dat op de kaart van
Van Berck (1571) nauwelijks blijkt, omdat de glad af-
geronde slingerbocht, die daarop getekend staat, eigen-
lijk geen spoor van zo'n rechtlopend noordwest-zuidoost-
19
-ocr page 20-
gericht stukje weg geeft te zien. Daarom vermoed ik,
dat er, v5ordat de slingerbocht aangelegd werd (voor
1571), iets verderop in zuidwestelijke richting, een
andere- en ook een andersoortige-, nl, een dubbele
haakse bocht in de Oude Kerkweg of Groeneweg is geweest,
en dat die bocht het is, waarover het in de 'Verkla-
ring' van 1480 gaat. Hadden we slechts een kaart van
omstreeks 1480, waar deze, door mij vermoede, dubbele
haakse bocht op voor zou komen, dan zou m.i. wel zeer
waarschijnlijk blijken, dat het kleine noordwest-
zuidoost lopende stukje weg tussen de beide haakse
hoeken van die bocht het stukje Oude Kerkweg of Groe-
neweg is geweest, waaraan de Cockaertshoeve, voordat
de slingerbocht (v55r 1571) werd aangelegd-, en in elk
geval in 1480, aan haar zuidwestelijke zijde belend is
geweest.
Ik herinner er hier nog aan, dat terzelfder plaatse,
enkele eeuwen later, nadat de periode van de slinger-
bocht haar tijd had gehad (we vonden de slingerbocht
voor het laatst op de na te noemen kaart van B. de
Roij uit 1664; zie pin 2, 4, 6), wëêr, als weleer, een
dubbele haakse bocht in de Oude Kerkweg of Groeneweg
werd aangelegd, zoals die o.a. op de kaart van Praalder
(1770) duidelijk getekend staat (pi. 5).
Op de genoemde kaart van Van Diepenem (1645; pi. 2)
en op de speciale kaart van de Cockaertshoeve van De
Roij uit 1664 (pi. 6), zien we, dat het boerderij-huis
bij deze hoeve, vóór 1677, juist bij de slingerbocht in
de Groeneweg heeft gestaan. Volgens de 'Verklaring'
uit 1480 (Brn I, 326) stond dit huis 'aan het westein-
de (bedoeld is het zuidwest-einde) op ons land (nl.
het land van de uitvaardigers van de oorkonde en de
Verklaring), bij de weg (Groeneweg), met daarbij een
(hooi)berg en een boomgaard'.
Op de genoemde kaart van De Roij (1664) staat mede
de verkaveling van de Cockaertshoeve aangegeven, met
de grootte van elk der zes percelen van het hoofdge-
deelte van de hoeve erbij (pi. 6). De gezamenlijke
oppervlakte van de bedoelde zes percelen bedroeg vol-
m
-ocr page 21-
^
Q}
$
0
(D
T
(O
Stoetwege^
(/>
ö
(D
CD
B
c _
J
3m. lm. y
CD
<
A
70 r se
)3r x=
3
3m.
D
CO
0)
3
a
D
C7
536r
5m.
289 r
soof
nfJ.___De Cockaerts-
'-yV hoeve
0
2m.
54r
//^--eor
(Q 1------------
3"
0
3
00 /
1
N^ Tl"
I
:®,
3
W'^ '^2
(0
6. De Cockaertshoeve, naar een tekening van B. de Roij
uit 1664, waaruit de precieze ligging en grootte van
deze hoeve blijkt. De Stoetwegense Dijk, die twee maal
op deze kaart voorkomt, is een andere naam voor de
Oude Kerkweg.
21
-ocr page 22-
gens deze opgaven van De Roij 17 morgen (14.50 HA.).
Daar komen dan nog twee, buiten het hoofdgedeelte van
de hoeve- en in eikaars verlengde gelegen- en samen
zich tot de Hackwetering uitstrekkende, lange, smalle
stroken grond bij, met een gezamenlijke oppervlakte van
35 morgen-, maar die zijn voor ons, bij het onderhavige
onderwerp, niet ter zake dienende.
De heer Klootwijk heeft zich echter op een andere wij-
ze, en ook met een andere uitkomst, met de Cockaerts-
hoeve ingelaten. Wat de maten betreft ging hij daarbij
uit van een andere passage uit de 'Verklaring' uit 1480
(Brn I, 126), waaruit blijkt, dat de Cockaertshoeve be-
stond uit twee stukken land, resp. 14 en 4 morgen groot,
die 'vierkant aan elkander opstrekkende' hebben gelegen,
tezamen dus 18 morgen, die de heer Klootwijk op 16 HA.
afrondde (15.30 HA. ware hier beter geweest), en (in
verband met het woord 'vierkant' uit de 'Verklaring')
op 400 meter breed en 400 meter lang stelde (pi. 1; KI.
II, 3, 5-7, 9). Dat betekende voor hem echter, dat de
Cockaertshoeve 100 meter breder geweest zou moeten zijn
dan de breedte, die hij voor het boven-liggende pastorie-
land- en dan de lengte van de tussen-liggende 300-meter-
weg (door mij op 330 meter gesteld) had aangenomen. Hij
maakte daarvan een schetskaartje, waarop hij verduide-
lijkte, hoe hij zich die 'bredere' Cockaertshoeve had
ingedacht (pi. 1)-, maar ik meen, dat ook dat niet vol
te houden is. Want noch aan de zuidoost-kant, noch aan
de noordwest-kant was er voor een bredere breedte dan
300 (330) meter plaats.
Aan de zuidoost-kant immers grensde de Cockaertshoeve
strak aan de Groeneweg, aan de overkant waarvan het
hierna te bespreken 'land van St Pieter' lag (pi. 6);
daar kan dus geen gedeelte van de Cockaertshoeve hebben
gelegen.
En aan de noordwest-kant grensde de Cockaertshoeve
vanouds aan een, 16 morgen groot stuk land, dat eigen-
dom van het Convent van Oostbroek was, en dat we al van
begin 15e eeuw af vermeld vinden (Brn I, 135 (1406);
raadpleeg verder de index); in de bedoelde oorkonden
22
-ocr page 23-
wordt echter nergens de precieze loop van de grens tus-
sen de noordwest-zijde van de Cockaertshoeve en de zuid-
oost-zijde van het genoemde land van Oostbroek aange-
geven, zodat wij langs deze weg de juiste breedte, die
de Cockaertshoeve heeft gehad, niet kunnen bepalen.
Maar langs een andere weg is ons dat wel mogelijk
gebleken. Wij noemden zoeven al terloops een kaart, die
door B. de Roij in 1664 speciaal van de Cockaertshoeve
is gemaakt (pi. 6). Op deze kaart geeft De Roij de
noordwestelijke grens van de Cockaertshoeve aan ter
plaatse van een smalle sloot, die recht in het verleng-
de van het toenmalige einde van de Waterigeweg zuid-
westwaarts liep. Aan de buitenzijde van deze sloot gaf
De Roij voorts ook de noordwestelijke belender van de
Cockaertshoeve aan, t.w. 'de Heer van Sandenburg', en
de Heer van Sandenburg (in Neerlangbroek) was in die
tijd Coenraad Borre van Amerongen, die, getrouwd zijnde
met Nicolaa van Baexen, zijn in 1644 kinderloos over-
leden zwager Ewout van Baexen in de eigendom van Kers-
bergen was opgevolgd (O.K.Z. II 172, 192; IV 471).
Hieruit is af te leiden, dat de Kersbergens inzake het
ten noordwesten van de Cockaertshoeve gelegen land, de
opvolgers van Oostbroek waren geworden.
En dit laatste blijkt nu ook uit de drie oude manu-
alen van het oudschildgeld (1540, 1600, 1685), waaruit
we vernemen, dat dat land in 1540 en 1600 nog aan
Oostbroek toebehoorde, maar dat er tussen 1600 en 1685
elf van de 16 morgen van dat land aan Kersbergen waren
overgegaan (Brn II, 268, 269), terwijl we uit de kaart
van De Roij uit 1664 met zekerheid kunnen afleiden, dat
die overdracht al voor 1664 had plaats gehad. In elk
geval is nu bewezen, dat de noordwestelijke grenslijn
tussen de Cockaertshoeve en het eertijds aan Oostbroek
toebehoord hebbende land, altijd precies dezelfde is
geweest als de grenslijn, die later, in 1664, door De
Roij, tussen de Cockaertshoeve- en hetzelfde, maar
tóen aan Kersbergen toebehorende land, op zijn kaart
werd getekend. En de Cockaertshoeve kan dus ook aan
deze (noordwestelijke) kant nooit tevoren een grotere
breedte hebben gehad, dan de breedte, die de kaart van
23
-ocr page 24-
De Roij ons in 1664 nog laat zien: gelegen tussen de
Groeneweg ten zuidoosten en het verlengde van de Wate-
rigeweg ten noordwesten, en overeenkomende met de lengte
van de noordwest-zuidoost lopende noordoostelijke grens-
weg van de Cockaertshoeve, die ik hiervoor, in paragraaf
II, als de 330-meter-weg heb aangeduid (zie pi. 4). Daar-
om kan de door de heer Klootwijk gegiste breedte van de
Cockaertshoeve van 400 meter ook nooit hebben bestaan.
Dat de Cockaertshoeve in de 'Verklaring' van 1480 als
een 'vierkant' vermeld wordt (Brn I, 326), behoeft ons
niet te verwonderen, als we weten, dat het woord 'vier-
kant' in het middelnederlands evenzeer en even vaak de
betekenis 'rechthoek(ig)' heeft gehad, als wat wij,
planimetrisch, 'vierkant' noemen (Verwijs en Verdam:
Middelnederlandsch Woordenboek, sub voce).
Ik zei al, dat wij, anders dan de heer Klootwijk de
door ons op basis van de gegevens van de 'Verklaring'
uit 1480, als oppervlakte van de Cockaertshoeve moeten
aannemen 15.30 HA. wat, gedeeld door een breedte van
330 meter, een lengte (noordoost-zuidwest) van 465 meter
geeft. Afgaande op de gegevens van de kaart van De Roij
(1664) vonden we echter een oppervlakte van 14.50 HA.,
wat, bij een breedte van 330 meter een lengte van 440
meter geeft. Ik vermoed, dat de laatste berekening, om-
dat ze aan een speciale tekening ontleend is, wel de
beste zal zijn. En via de lengtemaat kunnen we, althans
bij redelijke benadering, ook de plaats vinden, waar de
zuidwestelijke grens van de Cockaertshoeve heeft gele-
gen, welke trouwens ook op de kaart van De Roij uit 1664
weer door een rechte grens-sloot aangegeven staat (pi.
6). ,
De Cockaertshoeve is, evenals het hiervoor besproken
pastorieland, in of kort na 1677 door de eerste Nassau,
Heer van Zeist, aangekocht, en uit het manuaal van het
oudschildgeld over 1685 (Brn II, 266) vernemen we, dat
hij van de (immers 14.50 HA. grote) Cockaertshoeve 8
morgen (= 7 HA.) in eigen gebruik hield, en het overige
gedeelte
O2 HA.) verpachtte. Van de eerstgenoemde 7 HA.
24=
-ocr page 25-
werden 3.30 HA. voor een zuidwest-waartse uitbreiding
van het Slot-complex gebruikt (zie het slot van para-
graaf II), en de overige 3.70 HA. mogelijk voor de
aanleg van de 'achter-gezichtslaan' van het nieuwe
Slot-in-aanleg (nu de Koelaan) en voor de weidse bebo-
ming en beplanting aan beide zijden van deze vorste-
lijke allee (voorzover deze althans op grond van de
verdwijnende Cockaertshoeve was gelegen, of zou komen
te liggen.
De oude behuizing van de Cockaertshoeve, die (zoals
gezegd) in de zuidwestelijke hoek van het gebied, bij
de slingerbocht in de Groeneweg stond, is daar, on-
danks de annexatie- en de wijzigingen binnen het ge-
bied van deze hoeve in 1677 v., ook nadien altijd
blijven staan. Wel is de. naam 'Cockaertshoeve' vroeger
of later verkort tot 'Ue Hoef', welke naam we voor het
eerst op de 18e eeuwse kaarten van Praalder en van
Huguenin aantreffen, en in feite tot heden toe nog
steeds de naam van een boerderij is, die wel niet meer
(zoals het voorheen steeds met De Hoef geweest was)
enigszins noordoostelijk van de Tiendweg staat, maar
die nu naar vlak aan de zuidwestelijke kant van de
Tiendweg verplaatst schijnt te zijn, nl. van het, uit
1830 daterende verlengstuk van de Tiendweg, die tevo-
ren nooit verder dan tot de Groeneweg had gelopen,
maar die in genoemd jaar tot de Koelaan werd doorge-
trokken (O.K.Z. I, 29). Op de kaarten van na 1830 tot
heden toe staat deze hoeve De Hoef dus pal ten zuid-
westen van deze 'verlengde' Tiendweg.
Ik heb tot nog toe altijd gedacht, dat de oude hoe-
ve De Hoef aan de Tiendweg omstreeks 1830 afgebroken
en door een nieuw boerenhuis, dat dan toen aan de
andere kant van de Tiendweg zou zijn gebouwd, zou zijn
vervangen. Maar, vooruitlopend op wat ik hierna in para-
graaf IV, sub 4, hoop mee te delen over de verschil-
lende verplaatsingen, die dit gedeelte van de Tiendweg
in de loop der jaren heeft ondergaan-, kan ik nu al wel
zeggen, dat de hoeve De Hoef, die in de reeks van eeuwen
van haar bestaan, natuurlijk wel meerdere malen zal zijn
vernieuwd, desondanks nog altijd op precies dezelfde .
25
-ocr page 26-
plaats staat, als waar voorheen de Cockaertshoeve (later
De Hoef geheten) al zo lang had gestaan. Want bij secure
metingen op de desbetreffende kaarten is mij gebleken,
dat niet de boerenhoeve, maar dat de Tiendweg, waar de
hoeve zo vlak bij stond, hier is verplaatst. Wij zullen
in paragraaf IV, sub 4, zien, dat het tracé van de
Tiendv7eg hier in 1830 een 60 meter meer naar het noord-
oosten is verlegd, hetgeen bij vergelijking van de
kaarten van voor 1830 met die van daarna duidelijk
blijkt. En daarbij blijkt dan tevens, dat de hoeve De
Hoef juist binnen die 60 meter van de bedoelde weg-ver-
plaatsing stond. Men ziet het: niet het huis is van
plaats veranderd, maar de weg is van de ene kant van de
hoeve naar de andere kant ervan 'verhuisd'. Vandaar!
En tenslotte. Ook de tegenwoordige hoeve De Hoef is
helaas geen hoeve meer. In de rage der veranderingen
van deze tijd heeft ook zij haar agrarische functi-e
verloren. En daar komt dan in ons geval nog bij, dat de
hoeve De Hoef zelfs ook haar eeuwenoude naam 'De Hoef'
(nog niet zolang geleden) kwijt is geraakt. Er staat
momenteel nl. een bord bij de ingang, met de naam
'Stoetwegen' er op, terwijl de voorbijgangers, een 500
meter verder gaande, de oude , de echte hofstede Stoet-
wegen tegenkomen, aan dezelfde kant van dezelfde weg en
met dezelfde naam (Stoetwegen) er op. Waarschijnlijk is
dit een euvel, in onwetendheid bedreven, maar ik hoop
van harte, dat de vriendelijke mensen, die hier thans
deze pseudo Stoetwegen bewonen, er toe bereid zullen
zijn om deze historische feil (blunder) zo spoedig mo-
gelijk te herstellen, en om de naam 'De Hoef', ontstaan
uit de vroegere naam 'Cockaertshoeve', welke 'hoeve'
stellig tot de aller-,alleroudste nederzettingen onder
Zeist zal hebben behoord, hetgeen ook de mening van de
heer Klootwijk is (zie KI. II, 5), hier weer in ere te
herstellen. Het is uit historisch oogpunt werkelijk van
grote betekenis, dat de naam 'De Hoef' deze oeroude
hoeve nog tot in lengte van jaren zal sieren, en, voor-
zover mogelijk, aan de vergetelheid zal ontrukken.
(wordt vervolgd)                                                     ds P. Knijper
26
-ocr page 27-
Gebezigde afkortingen
Brn = Bronnen van de Geschiedenis van Zeist, I en II,
bijeengebracht voor Ph.J.C.G.van Hinsbergen e.a., uitg.
Van Gorcum, Assen, 1957, 1967.
O.K.Z. = H.J. van Eekeren en ds P. Kuijper: De Oude
Kerk te Zeist, 4 dln, uitg. Van de Poll-Stichting,
Zeist, 1974-1978.
T.R.&.L. = Tussen Rijn en Lek, Tijdschrift voor de
Geschiedenis van het gebied tussen Kromme Rijn en Lek;
uitg. Historische Kring van dezelfde naam.
Kl.I. = dr D.R. Klootwijk: Uit de geschiedenis van
terrein en omgeving van het Lyceum Schoonoord alias
De Preekstoel; in T.R.&.L. 11e jrg, nr 2/3, juli 1977,
7-44.
KI.II = Idem: De Oude Kerk te Zeist; in T.R.&.L. 11e
jrg, nr 4, nov/dec. 1977, 1-19.
P.K. = ds P. Kuijper: De oude kerkweg tussen Zeist en
Bunnik, weerwoord op voornoemd artikel (KI. II); in
T.R.&.L. 12ejrg, nr 3, 4, nov. 1978, 1-24.
KI.III = dr D.R. Klootwijk: De oude kerkweg tussen
Zeist en Bunnik (antwoord aan ds P. Kuijper, zie
hiervoor); in T.R.&.L. 13e jrg, nr 2, juni 1979,
14-19.
Geraadpleegde kaarten
Cornelis van Berck: kaart van land van St Pieter, be-
lend aan de Groeneweg, de Blikkenburgersteeg en de
Tiendweg (1571); R.A. Utr.: arch. kapittel van St
Pieter, cat. nr 555; fotocopy in Brn I naast blz. 48;
fotocopy in arch. Van de Poll-Stichting, Zeist, kaart
nr 3.
Jan van Diepenem: kaart van het gebied ten zuidwesten
van het pastorieland en Blikkenburg tot onder Bunnik,
en de loop van de Groeneweg door dit gebied (1645);
R.A. Utr., cat. nr 425-18; fotocopy in arch. Van de
27
-ocr page 28-
Poll-Stichting Zeist, kaarten nrs 14, 15.
Bernardus de Roij: kaart van de Cockaertshoeve onder
Zeist (1664); R.A. Utr., cat. nr 2147, kaart i; nagete-
kend exemplaar in arch. Van de Poll-Stichting Zeist.
Bernardus de Roij: kaart van de Heerlijkheid Zeist en
Driebergen (1677, kort v65r de grote veranderingen ten
gevolge van de aanleg van Slot en Slotpark); R.A. Utr.,
cat. nr 206x; nagetekend exemplaar gedrukt en uitgege-
ven door de Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 23
aldaar.
J.G. Praalden kaart van Zeist tussen de Bovenweg en de
Brakel, en tussen Kersbergen en De Breul (1770); R.A.
Utr., cat. nr 2095; fotocopy in arch. Van de Poll-
Stichting Zeist, kaart nr 26 aldaar.
P. Huguenin; kaart van het gebied van Wulperhorst (18e
eeuw); arch. Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 25.
J. Petersen en C. Torssell; kaart van Zeist (dorp en
omgeving Slot (1802); arch. Gem. Zeist; R.A. Utr., cat.
nr 1072; arch. Van de Poll-Stichting Zeist, kaarten
nrs 37-40.
Topografische Dienst; topografische kaart, blad Amers-
foort, waarop o.m. Zeist (1848); arch. Van de Poll-
Stichting Zeist, kaart nr 51.
Van Giessen/Huys; kaart van Zeist, 6 bladen (1861); arch,
Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 55.
J. Kuyper; Gemeente-atlas der Nederlanden, deel Utrecht,
kaart van Zeist (1875); arch. Van de Poll-Stichting
Zeist, kaart nr 58.
Topografische Dienst; topografische kaart van Zeist,
Bunnik en Driebergen (1932); arch. Van de Poll-Stich-
ting Zeist, kaart nr 102.
2d
-ocr page 29-
WASSERIJ BURGER TE ZEIST
1. Inleiding
In de 19e eeuw is te Zeist een aantal wasserijen
gevestigd, waarvan de namen nog heden voortleven. Uit
R.K. kring: A. van Melsen en Zoons aan de Kroostweg
(opgericht 1868), Hoogstraten ("De Lelie") aan de
Voorheuvel, Burger aan dé Noordweg en Van der Voort
aan de Koppelweg. Daarnaast exploiteerden tot voor kort
leden van de familie Van Calker behorend tot de Evange-
lische Broedergemeente (Hernhutters) een wasserijbe-
drijf (1). De wasindustrie is verzorgend van aard. Er
is naar mijn mening dan ook een verband tussen de ves-
tiging van genoemde wasserijen te Zeist en de uitgroei
van dit dorp tot villadorp met grote en kleine buiten-
plaatsen. Voorts bestaat een- verband tussen de vesti-
ging van wasserijen en de aanwezigheid van voldoende
schoon water en "bleekvelden". Ik wijs op de concen-
traties van wasserijen op de Veluwg rond Apeldoorn en
in Zuid-Holland rond Voorschoten. Ook in Zeist kwam een
concentratie van wasserijbedrijven tot stand. Vanuit
Zeist wordt in onze tijd een grote regio bediend.
Wasserij Burger heeft al in 1930 landelijke betekenis
gekregen.
De blekers hadden in de 19e eeuw kleine ambachtelijke
bedrijfjes, waar naast de ondernemer ook zijn vrouw en
kinderen werkten plus een aantal "wasmeisjes". Bij een
aantal bedrijven is dit ambachtelijke karakter nog
steeds sterk aanwezig. Alleen door een tijdige mecha-
nisering kon een beperkt aantal vjasserijen uitgroeien
tot bedrijven met een landelijke verzorgende functie.
Een daarvan is wasserij Burger te Zeist.
2. L. Burger, bleker te Zeist
Leonardus Burger (Oudewater 1824-Zeist 1898) vestigde
zich in november 1858 te Zeist in de buurt van de Kop-
pelsluis als bleker. Hij was afkomstig uit Oudewater ;
29
-ocr page 30-
en R.K. Blijkens een aantekening van de toenmalige pas-
toor van Zeist uit 1868 (2) heeft L. Burger dan 7 was-
meisjes in dienst. Om mij onbekende redenen vertrok hij
in 1875 uit Zeist naar Hoenkoop (Utr.) en keerde in
maart 1889 in Zeist terug om aldaar tot zijn dood in
1898 aan de Kroostweg te wonen.
1
X ( <
V\t >il
^/-.<■■ «<„.
Plattegrond, schaal 1:250 behorend bij het adres van
3 april 1889 (GA Zeist).
m
-ocr page 31-
3. De. oprichting van stoomwasserij Burger aan de Noordweg
Zijn zoon, Wilhelmus Geerlof Burger (Zeist 1861-Zeist
1932) verzocht op 3 april 1889 (3) het college van
b. en w. van de gemeente Zeist om een vergunning tot
oprichting van "eene stoomwasscherij" op het perceel
kadastraal bekend Sectie G nr 968 te Zeist (Noordweg).
Op 17 april 1889 vindt om 12.00 uur de hoorzitting
plaats, waarbij gelegenheid werd gegeven tot het in-
brengen van eventuele bezwaren tegen het oprichten van
genoemde stoomwasserij. Op deze zitting verschenen:
Willem Dorresteijn en Cornelis van Ooyen. Beide heren
maakten bezwaar "uit hoofde, dat het hun toebehoorende
vee door het drinken van het vuile afgevoerde water in
de aangrenzende sloot nadeelige gevolgen zou kunnen
ondervinden, welk bezwaar door den veearts Hoogland,
te Utrecht, gedeeld wordt". Daarop verzoekt de burge-
meester van Zeist op 30 april 1889 de districtsveearts
voor de provincies Gelderland en Utrecht te Utrecht
naar aanleiding van het gerezen bezwaar een onderzoek
in te stellen. 1 mei 1889 deelt de districtsveearts
mede dat "wanneer het afvalwater, van de eventueel op
te richten wasscherij en bleekerij, voordat het in de
watertocht afvloeit, van schadelijke bestanddeelen
wordt ontdaan, de gezondheidstoestand van het vee dat
uit die watertocht dan mocht drinken geen gevaar zal
loopen". Onder die voorwaarde verleent het college van
b. en w. dan op 6 mei 1889 vergunning tot de oprich-
ting van "eene stoomwasscherij aan den Noordweg alhier".
Hoe deze wasserij eruit zag, weten we heel nauwkeurig
uit de omschrijving behorend bij het verzoek van 3
april 1889:
"De beweegkracht welke zal worden aangewend is eene
stoommachine, geplaatst in de machinekamer aan de west-
zijde van het gebouw. Verder is het gebouw in de bene-
denverdieping ingericht voor wasscherij en stamperij
voor goederen en bijbehorende complete inrichting als
spoelderij, filteratie inrichting enz., terwijl de bo-
venverdieping stoomdrogerij bevat met strijkzaal en
mangelkamer".
31
-ocr page 32-
t
biD VOOR DE ZIF.I. VAN 7.MAGER
WILHELMUS GEERLOF
BURGER
echtgenoot van
HKNDRIKA MARIA HAVENS
Oeborcn te Zeist 16 Juni 186!, overleden
til Zeist, voor-icn van de H,H. SacrLiniciiten
der Stervenden, 3 Mei 1932 \s'aar hij 7 Mei
begraven werd op "t R,K. Kerkhof.
Van krachten uitgeput stierf hij in een
gelukkigen ouderdom, en op g e vorder',1c ii
leeftijd en in volheid v.in dagcn.Gen.XXV 8
Hij opende iijn hand \'Qor de behoeftige
-jn strekte zijn h.-'iid mi nr..ir dkii arme.
Spreuken XXXi. 20
De aalmoes bc\Tljdc \'an de.i dood. en
zij is het, die van zonden reinigt, barm-
hartigheid en ecuuig le\en \'erwerft. Tob.X
Dierbare echtgenoote en kinderen onze
->cheiding is slechts kort, 't leven snelt
voorbij! Als gij mijner gedenkt, vooral gij
mi)n zoon aan het altaar des Heercn, in
uwe gebeden en goede werken, dan zal
de gedachte aan eenmaal gelukkig onaf-
scheidelijk weerzien, U tot troost zijn.
Zoet Hart van Jezus ontferm u mijner. 300 d.
Zoet Hart van Maria wees mijn heil. 300 d.
Hij ruste in vrede.
Bidprentje van W.G. Burger (1861-1932) (Collectie
V.A.M, van der Burg, Zeist).
4. Personeel iïi de periode 1891-1911
Uit de verslagen van de toestand der gemeente Zeist
krijgt men een beeld van het aantal personeelsleden van
wasserij Burger in de beginperiode.
Jaar
Mannen
22
Vrouwen
1891 (4)
3
1896 (5)
7
35
1901 (6)
10
30
1911 (7)
18
68
Meisjes
10
Als we in 1911 wasserij Burger vergelijken met de
concurrenten in Zeist dan krijgen we het volgende beeld:
A. van Melsen en Zn           17 mannen             56 vrouwen
W.C. van Calker                      3 mannen             10 vrouwen
C.H. Hoogstraten                   2 mannen               7 vrouwen
CA. Versteeg                          1 man                      9 vrouwen
n
-ocr page 33-
Wasserij Burger bezat veruit deL: meeste personeelsleden.
Ook de omzet zal wel het grootste geweest zijn.
5. Uitgroei tot landelijk wasserijbedrijf 1918-1940
Het bedrijf heeft in deze periode een klantenkring,
die de grenzen van de regio Utrecht ver overschrijdt.
De N.V. Stoomwasscherij Burger beschikt in 1931 over
een geheel gemoderniseerde en vernieuwde fabriek aan de
Noordweg met aan de overzijde een garage voor de
vrachtauto's die dagelijks de particuliere was ophalen
en brengen. Tegenover de wasserij staat de bedrijfs-
woning, waarvoor op 11 januari 1913 de eerste steen is
gelegd. In dit pand ging toen het echtpaar Burger-Havens
Wasserij Burger 1931: Totaal aanzicht van de geheel
gemoderniseerde en vernieuwde fabriek (Collectie
L. Visser, Zeist).
33
-ocr page 34-
wonen. Het bedrijf telde in 1931 250 personeelsleden en
genoot een landelijke bekendheid.
Toen de oprichter in 1932 overleed volgden zijn zoons,
L.W. Burger (Zeist 1895- ) en C.G.H. Burger (Zeist
1896-1975) hem op als directeur. Als bedrijfsleider wa-
ren in het bedrijf zijn zoonsi W.G. Burger (Zeist 1897-
Zeist 1946 en P.M. Burger (Zeist 1901- ) werkzaam.
Het bedrij f bezat steeds de modernste machines. Het was
een echt familiebedrijf. Door goede service wist men
het bedrijf tot grote bloei te brengen. Het leverde
een aanzienlijke bijdrage aan de werkgelegenheid te
Zeist. Het bedrijf mocht zich tooien met het predicaat
"Hofleverancier".
Wasserij Burger, droogmachine speciaal voor badgoe-
deren, prentbriefkaart ca 1931, (Collectie L. Visser,
Zeist).
34
-ocr page 35-
6. De periode 1945-1971
Na de tweede wereldoorlog herstelde ook het wasserij-
bedrijf zich spoedig. De nadruk bleef liggen op de par-
ticuliere was. De Minister van Economische Zaken ging
zich met de prijsstelling bemoeien. De opkomst van de
wasmachine en de wasserette alsmede de sterke loonkos-
tenstijging bij dit arbeidsintensieve bedrijf deed de
directie besluiten tot een koerswijziging. Tot deze di-
rectie was inmiddels de derde generatie in de personen
van W.G. Burger en J.G. Burger toegetreden. Burger-Zet-
lin linnenverhuur N.V. trachtte een nieuwe markt van in-
stellingen zoals hotels, verpleegtehuizen en ziekenhui-
zen aan te boren. Men verhuurde het linnengoed en waste
het als het vuil was. Ook in de wasserij-sector kwam er
een verschuiving van particuliere was naar was van in-
stellingen.
Toen bij de viering van het 75-iarig bestaan in 1964
(8) de oudste directeur, C.G.H. Burger, tot Ridder in de
Orde van Oranje-Nassau werd benoemd, telde het bedrijf
200 personeelsleden. Korte tijd later, 1 juli 1965, werd
een filiaal te Dordrecht geopend. Het bedrijf expandeer-
de. Intussen verdwenen de wasmeisjes, die voor een deel
per autobus uit Utrecht gehaald werden, langzaam en
kwamen de mannelijke gastarbeiders ervoor in de plaats.
Filialen te Amsterdam., N.V; Beumac, en te Wageningen volgden.
In deze periode werd ook een groot bedrijfsrestaurant
gebouwd.
In 1969 verliet J.G. Burger de wasserij en werd direc-
teur van N.V. Stoomwasserij en chemische wasserij v/h
A. van Melsen en Zoons aan de Kroostweg te Zeist. C.G.
H. Burger was inmiddels voorzitter van de raad van com-
missarissen geworden. Zijn zoon W.G. Burger was toen de
enige directeur.
In het fusietijdperk werd ook wasserij Burger in een
groter geheel opgenomen.
35
-ocr page 36-
Wasserij Burger, Overzicht mangelafdeling, prent-
briefkaart ca 1931 (Collectie L. Visser, Zeist).
7. Onderdeel van een textielconcern 1971-heden
In 1971 verzorgde wasserij Burger wekelijks 70.000 a
80.000 kg was (9). Het aantal werknemers was gedaald
tot 150, overwegend mannen. De particuliere was had
men in 1969 afgestoten. Alleen instellingen verspreid
over heel Nederland werden bediend. Het bedrijf werd
door het concern Blydestein Willink N.V. te Enschede
overgenomen. Per 15 juni 1971 trad W.G. Burger als
directeur af. Te Zeist werd kort nadien wasserij "De
Lelie" aan de Leliestraat nr 38a overgenomen.
Thans zijn er tevens vestigingen te Dordrecht en
Hilversum.
36
-ocr page 37-
8. Fragment-genealogie Burger (R.K. Oudewater)
I.   Johannes Burger, geb. ca 1786; bouwman te Oudewater;
overl.? tr. Willemina Timmermans, geb. ca 1802.
Uit dit huwelijk 4 kinderen te Oudewater.
II.  Leonardus Burger, geb. Oudewater 21 mei 1824; ves-
tigde zich in november 1858 te Zeist als "bleeker";
woonde (1858-1875) in de buurt van de Koppelsluis,
vertrok in 1875 naar Hoenkoop (Utr.) en keerde in
1889 in Zeist terug; woonde (1889-1898) aan de
Kroostweg; overl. Zeist 6 october 1898, tr. Claasie-
na van Kleef, geb. Kamerik 5 mei 1821, overl. Zeist
27 december 1895, dr. van Geerlof en Johanna Marêe,
weduwe van Gerardus van Vliet.
Uit dit huwelijk 3 kinderen te Zeist.
III. Wilhelmus Geerlof Burger, geb. Zeist 16 juni 1861;
oprichter in 1889 en directeur van wasserij Burger aan
de Noordweg; overl. ald. 3 mei 1932, tr. ald. 10 novem-
ber 1892 Hendrika Maria Havens, geb. Blitterswijk(L*) 19
maart 1866, overl. Zeist 6 mei 1959, dr Van Christiaan
en Johanna Gertrudis Poell.
Uit dit huwelijk:
1. Gertrudis Clasiena Burger, geb. Zeist 8 november 1893,
overl. Zeist 21 juni 1958, tr. ald. 21 juli 1924 Anton
Reinier Franciscus Reijmers, geb. Millingen 10 augus-
tus 1895; koopman; overl. Zeist 11 juli 1947, zn van
Carolus Gerardus en Wilhelmine Charlotte Meurs.
2. Leonardus Wilhelmus Burger, geb. Zeist 29 maart 1895;
oud-directeur van wasserij Burger N.V. te Zeist; oud-
lid van het Kerkbestuur van de Parochie van de H.
Joseph te Zeist; woonde o. a. op "Bloemenheuvel" aande
Utrechtseweg, tr. Zwolle 12 april 1920 Hendrika Johan-
naReinders, geb. Zwolle 19 juli 1896, overl. Zeist
4 januari 1971, dr van Henricus Franciscus en Grada
Joanna Reuvekamp.
                                                  (Zeist)
Uit dit huwelijk kinderen.
37
-ocr page 38-
3. Christiaan Gerardus Hendrikus Burger (R.O.N.), geb.
Zeist 3 september 1896; directeur van wasserij Burger
N.V. te Zeist;later president-commissaris van de ven-
nootschap; overl. Harmeien 25 mei 1975, tr. Zeist 19
april 1920 Joanna Aben, geb. Zeist 20 september 1899,
overl. ald. 13 october 1945, dr van Joannes Hermanus
en Maria Jacoba Geertruida Kampers.
4. VJilhelmus Geerlof Burger, geb. Zeist 3 november 1897;
bedrijfsleider van wasserij Burger te Zeist; overl.
ald. 23 juli 1946. Ongehuwd.
5. Petrus Maria Burger, geb. Zeist 7 april 1901; oud-
bedrijfsleider van wasserij Burger te Zeist; oud-lid
van het armbestuur van de Parochie van de H. Familie
JMJ te Zeist. Ongehuwd.
                                       (Zeist)
6. Johannes Burger, geb. Zeist 14 october 1903; R.K.
priester, gewijd 10 augustus 1930; missionaris van
het Heilig Hart; vertrok naar de missie van Poerwoker-
to op Midden Java 18 september 1931 en was
achtereenvolgens werkzaam als pastoor in Poerworedjo,
Pekalongan, Gombong, Poerbolingo en stierf tijdens
de tweede wereldoorlog in het interneringskamp van
Tjimahi op Java in februari 1944.
7. Maria Hendrika Burger, geb. Zeist 12 december 1907,
overl. Utrecht 21 april 1937, tr. Zeist 7 juli 1930
Anthonius van der Burg, geb. Utrecht 5 december
1896; werktuigkundige; employé van de Koninklijke
Shell te Venezuela en Nederland; overl. Zeist 9
januari 1978, zn van Henricus Arnoldus Marie en
Bertha Johanna Wilhelmina Richardson Bennernagel.
Hij hertrouwde Maastricht 25 juni 1938 Angela Jose-
pha Nathalie Roovers.
Zeist, voorjaar 1980 Mr Dr V.A.M, van der Burg
'38
-ocr page 39-
Aantekeningen
1. Als eerste wordt genoemd: Petrus Christiaan van Cal-
ker (Zeist 1778-Zeist 1863), bleker, zijn zoon en
kleinzoon waren eveneens bleker bij De Koppel onder
Zeist: Nederland's Patriciaat (60) 1974, blz. 185
e.v.
2. Archief van de Parochie van de H. Joseph te Zeist,
lijst (zooveel mogelijk) aangevende het getal en de
woonplaatsen der Kath: gemeentenaaren van Zeist in
maart 1868.
3. Archief van de gemeente Zeist, Agenda gemeente Zeist,
1889, inv. no 238, stuk no 541/25 J,
4. Verslag van den toestand der gemeente Zeist over het
jaar 1891, door burgemeester en wethouders aan den
Raad dier gemeente, ingevolge art. 182 der gemeente-
wet, aangeboden. Zeist, C. Avis Jzn 1892, blz. 74.
5. Idem, 1896, Zeister Boek- en Kunsthandel J.F. Mars-
man 1897, blz. 76.
6. Idem, 1901, L. Steenbergen, Zeist, blz. 72.
7. Idem, 1911, L. Steenbergen, Zeist, blz. 96-97.
8. Nieuwe Zeister Courant 5 augustus 1964.
9. Nieuwe Zeister Courant 4 september 1970; Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en Om.streken,
Handelsregister, dossier no. 3007.
Ikdankdeheer L. Visser te Zeist voor zijn hulp bij
het samenstellen van dit artikel.
39
-ocr page 40-
Nieuwe aanwinsten
In het afgelopen jaar ontving onze stichting de vol-
gende geschenken, grote en kleine; waarvoor onze harte-
lijke dank.
1. Aquarel van het Bethanieplein, Zeist, met gezicht op
het oude station en de gasfabriek. In de oorlogsja-
ren gemaakt door een onderduiker.
Geschenk van mevrouw De Jong-van Baaren.
2. Archiefbescheiden betreffende J.H. van Lennep, oud-
inwoner van Zeist, redacteur van de Navorscher, wet-
houder van Zeist van 5-9-1865 tot 5-7-1870.
Ontvangen van het Academisch Historisch Museum te
Leiden, 12-7-1979.
3a.   Souvenirs du Chateau de Zeijst, foto-album.
b. Lithografie "Overblijfsels van de RidderHofstad
Blikkenburg."
c. Lithografie "Poortje Ridderhofstad Blikkenburg."
d. Lithografie "Het Dorp Seist."
e. Tekening "Het Huis Bliekenborgh MDCXLVI."
f. Plattegronden van 't Slot Zeist, 1:200. Opgemeten
en in tekening gebracht 1920-1921. 3 kaarten, op een
daarvan situatie terrein 1:2000.
3a t/m 3f geschonken door H.M. baron Taets van Ame-
rongen.
4. De oude vlag van de Katholieke Arbeiders Beweging
(K.A.B.) afdeling Zeist.
Aangeboden door oud-wethouder en N.K.V.-voorzitter
H.J. de Goede.
5. Fotokopie van het archief van de Parochie van de
Heilige Familie J.M.J. te Zeist.
Aangeboden door Mr. Dr. V.A.M, van der Burg.
6a. Veertig jaar Figi N.V.
b. Foto IJsvereniging Zeist. Groep, begin dezer eeuw.
c. Foto 25-jarig bestaan van de Kon. Zeister Harmonie,
14/15 augustus 1907.
d. Krantenverslag met foto's van het gouden feest van
de Kon. Zeister Harmonie.
e. Diploma van de installatie als padvinder van J.H.
40
-ocr page 41-
Broedelet op 19-1-1918.
6f. Ter Herinnering aan de Groote Tuinbouwtentoonstelling
te Zeist (1909). Fotokopieën van de ter gelegenheid
daarvan uitgegeven "Courant Nouvellen" van het Dorp
"Oud Seyst".
6a t/m 6e geschonken door de Heer J.H. Broedelet.
7. Stempels van het meisjesinternaat Pavia met zilveren
afslagen, geschonken door de Heer P.D. van Wieren,
directeur van Juweliersbedrij f Gerritsen B.V.
8. Foto's van personeel en leerlingen van de Openbare
Lagere School aan de Ie Hogeweg. Op bijna alle fo-
to's komt de Heer T. Dorresteyn voor. Bijgevoegd een
in 1922 door de Gemeente Zeist afgegeven verklaring
ten dienste van de Pensioenwet betreffende de Heer
T. Dorresteyn.
Ontvangen van de heer C. Wolswinkel te Woudenberg
9. H. Edinga: "De Lustwarandd'. 1979: geschonken door de
auteur.
10. E.P. de Booy: "Kweekhoven der Wijsheid" 1980.
11. E.P. de Booy: "De weldaat der Scholen" 1978.
12. P.H. Damste: "Oostbroek en De Bilt c.s." 1979.
13„ D.A. Berents: "Misdaad in de Middeleeuwen" 1977.
14. J. Romijn e.a.: "Hart van Nederland" 1950; geschon-
ken door mevrouw W. Addicks-Bartels.
15. G. Hogendoorn: "Zeister een milieu-geografische stu-
die" 1978: geschonken door de auteur.
Vier topografische puzzles
Het vervolg van het artikel "Vier topografische
puzzles" van ds P. Kuijper", gepubliceerd in het maart-
nummer was i.v.m. een hem overkomen ongeval niet tij-
dig gereed om in dit nummer te worden opgenomen.
41
-ocr page 42-
ro
u
OJ
XI
C
o
o
<r

C
•H
ÖO
&
o
en
Ö
cd
W
M
42
-ocr page 43-
De oude kerkweg tussen Zeist en Bunnik
In het eerste gedeelte van dit artikel (ons Bulletin,
1980, nr 1) merkte ik al op, dat de oude kerkweg tussen
Zeist en Bunnik er al sinds de kerstening van onze land-
streek moet zijn geweest, daar de oude buurtschap Bunnik,
bij de eerste organisatorische opzet en indeling van het
bisdom Utrecht, bij de parochie Zeist kwam te behoren;
waar de Bunnikers dus ter kerk moesten gaan, totdat zij,
enkele eeuwen later, ca 1200, een eigen parochie met een
eigen kerk kregen. Tot zolang diende de oude weg van .
Bunnik naar Zeist hun tot kerkweg. Deze weg telde bij-
zonder veel hoeken en bochten, en was tengevolge van
die grillige loop zeker anderhalf maal zo lang als de
hemelsbrede afstand tussen het begin en het eind ervan
bedroeg. En het was niet alleen een kerkweg, maar hij
zal in die oude tijden stellig ook 'Kerkweg' zijn ge-
noemd, wat vrijwel bij alle oude kerkwegen het geval ge-
weest is. Wel is er reden om aan te nemen, dat deze
'Kerkweg', ook al voor 1200, althans voor een aanmerke-
lijk deel, mede 'Groeneweg' heeft geheten, zoals hierna
zal worden aangetoond. Maar de weg als geheel, van z'n
verre begin onder Bunnik tot z'n einde bij de kerk van
Zeist, moet toch wel v66r alles 'Kerkweg' hebben gehe-
ten, welke naam, evenals de naam 'Oude Kerkweg', ook in
veel latere tijd nog voor gedeelten van deze weg voor-
komt.
Van deze oude Bunnikse Kerkweg nu is de tegenwoordige
Waterigeweg, van Bunnik uit gezien, het laatste onder-
deel, namelijk het gedeelte, waarlangs men, van Bunnik
uit, de zeister kerk tenslotte bereikte, en daarom zal
de Waterigeweg v56r 1200 ook wel 'Kerkweg', in de zin
van 'Bunnikse Kerkweg', hebben geheten, terwijl de
Waterigeweg later, namelijk na de ontginning van het
onder Zeist gelegen Cattenbroek (12e eeuw), ook als
'Cattenbroeker Kerkweg' ging fungeren (O.K.Z.I., 27 v.;
zie ook hierna). De heer Klootwijk echter, wiens artikel
over de onderhavige materie hier in bespreking is, en
die overigens wel, met mij, van mening is, dat de
Waterigeweg het slotstuk van de oude, van Bunnik komende
^3
-ocr page 44-
Kerkweg is geweest (KI.II, 12, 13), is het niet met mij
eens, dat de genoemde, in de bronnen voorkomende, Catten-
broeker Kerkweg met de Waterigeweg vereenzelvigd zou mo-
gen worden. Dit laatste is trouwens ook maar niet iets
dat zomaar vanzelf spreekt, maar ... er zijn mijns in-
ziens toch wel meerdere argumenten aan te voeren, die,
te zamen genomen, bijzonder sterk voor de bedoelde iden-
tificatie pleiten. Hetgeen ik dan nu wil trachten aan
te tonen.
Vooreerst geloof ik niet, dat er enige dwingende re-
den is om aan te nemen, dat de Cattenbroeker Kerkweg
een andere weg zou moeten zijn geweest dan de Waterige-
weg. Dat een bepaalde weg, ook in eenzelfde tijdsbestek,
twee of meer namen had, is iets, dat oudtijds wel zeer
veelvuldig voorkwam. Ik denk bijvoorbeeld aan de Drie-
bergseweg, die onder de namen Kerkweg en Benedenweg
voorkwam en aan de Heerweg, die ook onder de namen Boven-
weg en Arnhemse Bovenweg wordt vermeld en niet het minst
ook aan de eerder door mij besproken Groeneweg (ons
Bulletin 1980, nr 1) van welke ik hierna ook meerdere
neven-namen zal noemen.
Wanneer we dus in het onderhavige geval geen andere
aanwijzingen (bijv. in oorkonden of op oude kaarten)
aantreffen, en alleen op het voorkomen van twee namen
afgaan, dan ligt daarin niet de minste noodzaak, om de
Waterigeweg en de Cattenbroeker Kerkweg persé als twee
verschillende wegen op te vatten.
De heer Klootwijk wijst er dan op, dat de naam Catten-
broeker Kerkweg in tal van oorkonden (de oudste uit 1377)
voorkomt, en wel steeds in dezelfde situatie, namelijk
als de zuid(oost)elijke belending van het goed Middel-
broek (dat ten zuidwesten van Kersbergen lag) (KI,II, 3).
Ik heb in Brn I, II (lopende tot 1600, zie de Indices) 7
dergelijke oorkonden aangetroffen, terwijl er daarnaast
(eveneens tot 1600) ook nog 3 oorkonden in voorkomen,
die behalve het Middelbroek ook Kersbergen betreffen, en
die de Cattenbroeker Kerkweg als zuidoostelijke belending
van die beide goederen vermelden, waarbij het opvalt, dat
44
-ocr page 45-
in deze 3 gevall en de Cattenbroeker Kerkweg telkens wordt
aangeduid met de woorden: 'de kerkweg, die (men) van
Cattenbroek naar Zeist gaat', terwijl deze laatste om-
schrijving juist weer niet êên keer in de zoeven genoemde
7 andere oorkonden voorkomt. Men zou dus de in totaal 10
oorkonden van voor 1600 in twee groepen kunnen onder-
scheiden, in welke de bedoelde weg wel alle 10 keren
voorkomt, maar dan 7 keer als 'Cattenbroeker Kerkweg' en
3 keer als de 'Kerkweg, die (men) van Cattenbroek naar
Zeist gaat'. Trouwens, ook wat de herkomst en de inhoud
betreft, zijn de groep van de 7 en die van de 3 oorkon-
den duidelijk van elkaar verschillend en ze stamden, als
groepen, dan ook kennelijk uit de administraties van (in
hoofdzaak) twee verschillende instanties; waarbij be-
dacht moet worden, dat men zich in de toenmalige admini-
straties, wat de topografische aanduidingen of omschrij-
vingen betreft, heel dikwijls hield aan de tekst van het
oudste-, of althans van een ouder, dezelfde zaak betref-
fend, document, dat men onder z'n berusting had, waarvan
men dan de betreffende passages, soms wel een paar
eeuwen lang (telkens wanneer er over dezelfde materie
een nieuwe oorkonde moest worden opgesteld) vaak vrijwel
letterlijk copiëerde. In ieder geval wijst het voorkomen
van twee verschillende weg-namen in twee verschillende
administraties er allerminst op, dat het daarbij persé
ook over twee verschillende wegen zou gaan. En zo zal
dat, nadat (mogelijk vrij wat later) de naam Waterigeweg
in toenemende mate voor de Cattenbroeker Kerkweg in
zwang was gekomen (oudst bewaarde vermelding 1580), ook
ten aanzien van die naam wel zijn gegaan. Men mag gerust
aannemen, dat de naam Cattenbroeker Kerkweg ook toen nog
lange tijd in bepaalde instellingen en administraties in
gebruik is gebleven.
Dat de Cattenbroeker Kerkweg, zoals de heer Klootwijk
aanvoert (KI. II, 13), in het bijzonder voor de, in het
noordwestelijke gedeelte van het gebied van Cattenbroek
wonende parochianen nodig of gewenst zou zijn geweest,
lijkt wat overtrokken, omdat voor deze toch ook de, bij
de noordelijke hoek van Cattenbroek aanvangende Koppelweg
45
-ocr page 46-
en de daarbij aansluitende Kroostweg plus Utrechtseweg
voor hun kerkgang ter beschikking stond (O.K.Z. I, 19),
alhoewel ik het betwijfel, of deze route werkelijk kor-
ter zou zijn geweest dan een eventuele Koppeldijk-route,
hoe deze Koppeldijk zich dan ook in een Cattenbroeker
Kerkweg naar de kerk zou hebben voortgezet (zie hierna).
Dat overigens de Koppeldijk nergens als 'kerkweg' wordt
aangeduid (KI.II, 13), behoeft ons niet te bevreemden,
want dat zelfde kan van diverse andere kennelijke kerk-
wegen evenzeer gezegd worden (zie de paragrafen over de
kerkwegen uit het westen en noorden, O.K.Z. I, 19-23);
trouwens, bij de reconstructie van de Cattenbroeker
Kerkweg naar de visie van de heer Klootwijk (KI. II, 9,
kaartje) zou de Koppeldijk toch ook nog voor een belang-
rijk gedeelte 'kerkweg' zijn geweest, ook al wordt hij
nergens als zodanig vermeld.
Dat de heer Klootwijk afwijzend staat tegenover een
eventuele identificering van de Cattenbroeker Kerkweg
met de Waterigeweg, vindt niet het minst z'n oorzaak in
zijn mening, dat de Waterigeweg, in de tijd voor de bouw
en aanleg van het Slot-complex (1677 vlg,), niet ver
genoeg in zuidwestelijke richting zou hebben doorgelopen,
om de mogelijkheid te scheppen, dat de Koppeldijk (gezien
z'n loop en richting) er met een haakse hoek op uit zou
kunnen zijn gekomen, hetgeen na de aanleg van het Slot-
complex wel het geval was, omdat de Waterigeweg toen een
stuk verder was doorgetrokken (ons Bulletin 1980, nr 1, 9
en 10). Voor 1677 echter zou de Waterigeweg, al was deze
dan de laatste etappe van de oude Bunnikse Kerkweg, toch
volgens de heer Klootwijk, wegens het genoemde ontbreken
van een aansluiting aan de Koppeldijk, niet tevens als
Cattenbroeker Kerkweg hebben kunnen fungeren. Om nu de
vraag, waar de Cattenbroeker Kerkweg (v66r 1677) dan wel
zou moeten worden gezocht, te beantwoorden, doet de heer
Klootwijk een conjecturale voorslag te dien aanzien
(KI. II, 9, kaartje en 13). Hij oppert namelijk de ge-
dachte, dat de Koppeldijk vóór 1677 niet verder zou heb-
ben doorgelopen dan tot de dusgenaamde Kersbergensteeg
46
-ocr page 47-
(een zuidwestelijk-noordoostelijk lopende verbinding tus-
sen de Hakwetering en de Koppeldijk; zie Bulletin 1980,
nr 1, pi. 3), en dat de gezochte Cattenbroeker Kerkweg
zou zijn aangelegd, te beginnen bij het punt van samen-
komst van de Koppeldijk en de Kersbergensteeg, en van-
daar in het verlengde van de Kersbergensteeg, dus in
noordoostelijke richting, zodat deze Cattenbroeker Kerk-
weg dan ergens, niet al te ver van de plaats waar de
Waterigeweg bij de kerk uitmondde, eveneens in de buurt
van de kerk terecht kwam. Pas na de aanleg van het Slot-
complex (1677 vlg.), waarbij de Waterigeweg de lengte
van het (sindsdien ernaast gelegen) Slot-park kreeg (ons
Bulletin 1980, nr 1), zou dan tevens de Koppeldijk in
zuidoostelijke richting tot de (dan verlengde) Waterige-
weg zijn doorgetrokken, waardoor dan toen ook pas de
situatie zou zijn ontstaan, zoals deze ook nu nog is.
Ik meen echter, dat deze, door de heer Klootwijk gis-
senderwijze gegeven, oplossing voor het hebben bestaan
van een eventuele afzonderlijke Cattenbroeker Kerkweg
niet houdbaar is. Zijn gedachte, dat de Koppeldijk v65r
1677 niet bij de, daartoe zijns inziens toentertijd nog
te korte, Waterigeweg zou zijn uitgekomen, wordt name-
lijk op de kaart van Van Diepenem uit 1645, dus van en-
kele decenniën voor de grote wijziging die de Slot-
aanleg in 1677 teweeg zou brengen, duidelijk weersproken,
omdat op deze kaart de Koppeldijk wel en wel kennelijk op
dezelfde plaats als ook thans nog, op de Waterigeweg uit-
komt (ons Bulletin 1980, nr 1, 13, kaartje). De uit het
noordoosten komende Waterigeweg liep, blijkens deze
kaart, in de tijden v55r 1677, na de aansluiting van de
Koppeldijk uit het noordwesten, nog een 50 meter verder
door naar het zuidwesten en zette zich dan, met de meer-
genoemde haakse hoek, in zuidoostelijke richting voort;
na de Slot-aanleg kwam deze haakse hoek, en de bedoelde
weg in zuidoostelijke richting, 100 meter verder zuid-
west-waarts te liggen (zie hierna), en nog altijd be-
draagt de afstand tussen de Koppeldijk (die hier ter
plaatse sinds 1953 Godfried van Seijstlaan heet) en de
47
-ocr page 48-
haakse hoek een 150 meter. En bezien we nu ten aanzien
van deze kwestie ook de bekende kaart van B. de Roij uit
1677, dan vinden wij ook daarop, weliswaar op veel klei-
nere schaal maar toch duidelijk, hetzelfde beeld. Ook
deze kaart geeft, hoewel in 1677 getekend, toch kenne-
lijk nog de situatie weer van voordat men in dat jaar
met de aanleg van het Slot-complex zou beginnen, en
geeft dus, evenals de genoemde kaart uit 1645, de oude
toestand weer, met dezelfde lengte van de Waterigeweg,
en met dezelfde aansluiting van de Koppeldijk, als in
1645. En daar het al zeer onwaarschijnlijk, ja vrijwel
uitgesloten, is, dat er in deze omgeving ooit tevoren
een ingrijpende wijziging in de wegen-situatie heeft
plaatsgehad, mogen we het mijns inziens wel voor zeker
aannemen, dat de aansluiting van de Koppeldijk aan de
Waterigeweg al direct bij de aanleg van de Koppeldijk
in de 12e eeuw in het voornemen zal hebben gelegen en
ten uitvoer zal zijn gebracht. Trouwens, waarom zou men
dat in de 12e eeuw niet hebben gedaan? Waarom zou men
toen de mogelijkheid, die het zo dicht in de nabijheid
liggende laatste gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg
(dus de Waterigeweg) bood, om deze ook voor de catten-
broekse kerkgangers te gaan gebruiken, niet met beide
handen hebben aangegrepen? Mij dunkt: niets lag meer
voor de hand dan dati Het bespaarde immers al de moeite
en al de tijd en al het geld, dat de aanleg van een
andere, een aparte kerkweg voor de Cattenbroekers, onge-
twijfeld met zich mee zou brengen.
Er sluit zich echter bij het voorgaande nog een andere
kwestie aan, te weten de vraag, hoe wij het, pal ten
zuidoosten van de Waterigeweg gelegen hebbende, pasto-
rieland zo nauwkeurig mogelijk kunnen localiseren. Dit
pastorieland lag in z'n geheel op het (latere en ook
grotere) terrein van het Slot-complex, waarin het in
1677 vlg. ook in z'n geheel is opgegaan. De bronnen le-
veren ons nogal wat gegevens betreffende dat voormalige
pastorieland; ik noem hier twee stukken met name, name-
lijk 1) een kerkelijk stuk uit 1580/1582 (Brn II, 171),
en 2) de acte van verkoop van het pastorieland aan Wil-
48
-ocr page 49-
lem Adriaan van Nassau, de eerste Heer van Zeist, door
de Staten van Utrecht toegestaan in 1677 en feitelijk
geworden in 1681 (Arch. Van de Poll-Stichting, Zeist,
afd. kastelen); deze - en ook andere gegevens zijn ech-
ter toch onvoldoende gebleken, om er een punctueel juist
beeld van het pastorieland uit te distilleren. - Aller-
eerst al wat betreft de
0]ppewlakte ervan. Het genoemde
stuk uit 1580/1582 noemt een oppervlakte van 21 morgen,
en in de genoemde verkoopacte van 1681 wordt een grootte
van 'omtrent 20 morgen* vermeld (n.b. een oppervlakte
van 22 morgen, in KI. II, 6 genoemd), is mij niet uit de
bronnen gebleken). Voor mijn berekeningen houd ik het
(bij willekeurige keuze) maar op de oppervlakte van 21
morgen, dit is 17.90 ha. -
Wat de belendingen betreft, het volgende:
1) Ten noordoosten grensde het pastorieland aan de
grondheerlijkheid (de gezamenlijke grondpercelen) van
de Zeisterstraat (= Dorpsstraat); ik meen, dat we de zuid-
westelijke zijde daarvan (die dus tegen het pastorieland
aanlag) niet moeten zoeken bij de Lageweg (die waarschijn-
lijk uit 1677 stamt), maar bij een - op de kaart van Zeist
van 1802 nog duidelijk voorkomende - pal achter de perce-
len van de Dorpsstraat lopende sloot, die bij de Waterige-
weg begon en in zuidoostelijke richting liep (archief Van
de Poll-Stichting, afd. kaarten, nrs 37-40; ook bij dit
art. pi. 4), en die voor een gedeelte ook thans nog be-
staat; van welke sloot ik ook bij de verdere berekeningen
uitga.
2) Ten noordwesten grensde het pastorieland aan de
Waterigeweg, te beginnen bij de hiervoor genoemde sloot,
en lopende tot de eerder genoemde haakse hoek bij het
toenmalige einde van de Waterigeweg; maar we vernemen
nergens met zoveel woorden, wat de toenmalige lengte van
de Waterigeweg was, en dientengevolge kenden we dus, al-
thans tot voor kort, ook de lengte (noordoost-zuidwest)
van het naastgelegen pastorieland niet nauwkeurig.
3) Ten zuidwesten grensde het pastorieland aan de weg,
waarin de Waterigeweg zich, bij de genoemde haakse hoek,
in zuidoostelijke richting voortzette. Deze weg, die tus-
sen het pastorieland ten noordoosten en de Cockaertshoeve
49
-ocr page 50-
ten zuidwesten in gelegen was, en die (van Bunnik uit)
het voorlaatste gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg
was, is (zoals gezegd) evenals het hele, ten noordoosten
ervan gelegen hebbende pastorieland, mede bij de aanleg
van het Slot-complex verdwenen, zodat het dus ook niet
meer mogelijk is, hem 'in loco' terug te vinden. De
lengte van deze weg is echter in de regel, omdat zij
(blijkens de kaarten) gelijk is geweest aan de breedte
van het nadien terzelfder plaatse aangelegde Slot-com-
plex en ook aan de breedte van de ten zuidwesten ervan
gelegen hebbende Cockaertühoeve (zie hierna), die altijd
ruw-weg op 300 meter is getaxeerd, eveneens op 300 meter
aangehouden. Ook de heer Klootwijk en evenzeer schrijver
dezes hebben ons aan die maat gehouden (wat mij betreft,
totdat ik onlangs, bij secure meting op de meest be-
trouwbare kaarten, tot de conclusie kwam, dat de bedoel-
de weg 330 meter lang is geweest, evenals ook het later
aangelegde Slot-complex en de Cockaertshoeve voor 1677
deze breedte hebben gehad.
4) Ten zuidoosten grensde het pastorieland, blijkens
beide voornoemde stukken uit 1580/1582 en 1681, voor ^en
deel aan land van Blikkenburg en voor een ander deel aan
land van een ander, van welke belendingen we echter niet
weten waar ze precies hebben gelegen.
Tot nu toe is de lengte (noordoost-zuidwest) van het
pastorieland, voor zover ik weet en in ieder geval ook
door de heer Klootwijk en door mij, berekend door de
oppervlakte van het pastorieland (waarbij ik mij hield
aan de genoemde 17.90 ha) door de geschatte breedte
(300 meter) te delen; dit zou dan normaal ca 600 meter
zijn geweest. Daar echter de gegevens wel wat speelruim-
te openlieten, kwam de heer Klootwijk op een lengte van
620 meter (KI. II, 6) en ik op een lengte van 650 meter
(O.K.Z. III, 288). En zolang we ons met deze uitkomst
tevreden stelden, bleef de mening van de heer Klootwijk
volkomen begrijpelijk, dat de Waterigeweg voor 1677, op
het punt, waar hij in dat geval eindigde (of althans niet
verder in zuidwestelijke richting liep) nog op een gerui-
50
-ocr page 51-
me afstand was van het punt, waar de Koppeldijk (wanneer
de Waterigeweg langer geweest zou zijn) op deze weg zou
zijn uitgekomen (volgens mij zou dat nog een hiaat van
minstens 100 meter zijn geweest). Maar nu de kaarten van
Van Diepenem (1645) en van De Roij (1677) ons op een on-
weersprekelijke wijze hebben aangetoond, dat de Koppel-
dijk voor 1677 wel terdege op de Waterigeweg uitkwam en
nu we door meting op betrouwbare kaarten weten, dat de
Waterigeweg, van de genoemde noordoostelijke grenssloot
tot de Koppeldijk 750 meter en van de Koppeldijk tot de
haakse hoek van voor 1677 nog eens 50 meter dat is dus,
v66r 1677, in totaal 800 meter lang is geweest, is het
duidelijk, dat de breedte van het voormalige pastorie-
land (oppervlakte 17.90 ha gedeeld door lengte 800 meter)
slechts ca 225 meter is geweest (zie pi. 4). Hier blijkt
dus uit, dat de breedte van het pastorieland niet maat-
gevend is geweest voor de lengte van de ten zuidwesten
ervan gelegen ' 300-meter-weg', hetgeen wel gezegd kan
worden van de, aan de andere zijde van de bedoelde weg
gelegen, 330 meter brede Cockaertshoeve (zie hierna). En
trouwens, achteraf gezien, steunde onze vroegere opvat-
ting, dat het pastorieland dezelfde breedte als de
lengte van z'n zuidwestelijke grensweg zou hebben gehad,
eerlijk gezegd, op geen enkel feitelijk gegeven. En we
zeiden hiervoor al, dat de in de genoemde stukken uit
1580/1582 en 1681 opgegeven zuidoostelijke belendingen
van het pastorieland (deels gronden van Blikkenburg en
deels van een ander) niet meer te localiseren zijn; maar
omdat de Heer van Zeist in 1677 vlg. niet alleen het
pastorieland, maar ook allerlei gronden in de naaste om-
geving daarvan heeft aangekocht (zie A.W. van de Bunt:
'Willem Adriaan van Nassau', lezing, uitgave Van de Poll-
Stichting, 1955, 10, 11), was het hem stellig mogelijk
om zijn Slot-complex een goede 100 meter breder aan te
leggen dan de breedte van het pastorieland ooit geweest
was. - Nog zij opgemerkt, dat Willem Adriaan van Nassau,
de eerste Heer van Zeist, in 1677 vlg. ook eigenaar is ^
gev/orden van de genoemde Cockaertshoeve, pal ten zuid-
westen van de '300-meter-weg', en dat hij de meest
51
-ocr page 52-
noordoostelijke 330 x 100 vierkante meter van het gebied
van deze hoeve bij zijn Slot-complex heeft getrokken om
daar ook in zuidwestelijke richting enige uitbreiding
aan te geven. De lengte van het Slot-complex kwam zo-
doende, evenals die van het daar ten noordwesten naast-
gelegen gedeelte van de Waterigeweg, 900 meter te bedra-
gen, hetgeen, gezien de breedte ervan van 330 meter, be-
tekent, dat het Slot-complex een oppervlakte van 29.70
ha kreeg, aanzienlijk meer dus dan het pastorieland te-
voren had gehad (zie pi. 5). N.B. Iets minder dan de
helft van het gebied van het in 1677 vlg. aangelegde
Slot-complex, namelijk alles wat ten zuidwesten van de
tegenwoordige Hernhuttersingel ligt, wordt thans al vele
jaren in beslag genomen door de zeister sportvelden; in
dit historische artikel wordt dat gedeelte echter nog
bij het Slot-complex inbegrepen, omdat dit laatste hier
nog naar z'n vroegere toestand als een "geheel" wordt
opgevat.
Het hiervoor door mij (gemakshalve) als '330-meter-
weg' aangeduide (en sinds 1677 in het Slot-complex ver-
dwenen) gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg wordt in
een stuk uit 1480 vermeld onder de naam 'Oude Kerkweg';
dit weg-gedeelte nu, dat (zoals we zagen) bij het toen-
malige einde van de Waterigeweg begon, zette zich aan
het einde van z'n 330 meter lengte, via een tweede haak-
se hoek, in zuidwestelijke richting voort in een volgend
weg-gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg, dat we op de
kaarten van Van Berck (1571) en van Van Diepenem (1645)
leren kennen onder de naam Groeneweg (ons Bulletin 1980,
nr 1, 11 pi. 1 en 13 pi. 3). De meest noordoostelijke
100 meter van deze weg is echter in 1677 vlg. in het
toen aangelegde Slot-complex mede ten ondergegaan, maar
doordat de Waterigeweg tezelfdertijd 100 meter zuidwest-
waarts werd verlengd, en het niet-ontstane eind daarvan
door een nieuw aangelegde weg, die eveneens 330 meter
lang was, met de, immers 100 meter verkorte Groeneweg
werd verbonden (en wel juist ter plaatse waar van de
andere zijde de Blikkenburgersteeg op de Groeneweg uit-
kwam) , bestaat er dus sinds 1677, 100 meter ten zuid-
52
-ocr page 53-
westen van de plaats waar de verdwenen verbindingsweg
(330-meter-weg) had gelegen, een nieuwe verbindingsweg
tussen de Waterigeweg en de Groeneweg, die echter halver-
wege door de loodrecht er doorheen aangelegde Koelaan
onderbroken werd, zoals het nog heden het geval is.
In de situatie van voor 1677 grensde de Groeneweg in
deze contreie, (ten zuidoosten) de eerste 100 meter aan
land van Blikkenburg en van daar verderop tot de Tiend-
weg aan het - in ons Bulletin 1980, nr 1, 1 breedvoerig
besproken - land van St Pieter (ons Bulletin 1980, nr 1,
pin 2 en 4), terwijl hij aan de noordwestzijde langs de
Cockaertshoeve liep (zie pi. 6). Dit gedeelte van de
Groeneweg kennen we mede onder de naam Oude Kerkweg
(1480, enz., steeds als zuidoostelijke belending van de
Cockaertshoeve (Brn I en II; zie de registers). Deze
Cockaertshoeve lag derhalve, zoals ons nu gebleken is,
zowel aan de noordoost- als aan de zuidoostkant aan de
Oude Kerkweg. Uit de zoeven bedoelde, ook door de heer
Klootwijk aangehaalde, oorkonde van 2 december 1480 en
een daaraan toegevoegde 'Bepaling' vernemen we, dat de
Cockaertshoeve uit twee delen was samengesteld, resp. 14
en 4 morgen groot, welke 18 morgen (= 15.30 ha) aldaar
'vierkant aan elkaar opstrekkende' hebben gelegen (Brn
I, 325, 326), waarbij de heer Klootwijk er mij terecht
op attendeert, dat uit de genoemde 'Bepaling' blijkt, dat
de Cockaertshoeve ook nog voor een gedeelte van haar
zuidwestzijde aan dezelfde Oude Kerkweg (Groeneweg) heeft
gelegen (KI. II, 3, 4); waarover hierna meer.
De heer Klootwijk, die de oppervlakte van de Cockaerts-
hoeve op 16 ha afrondde - die aan het woord 'vierkant' in
de genoemde 'Bepaling' uit 1480 de inhoud van 400 x 400
meter gaf en die ook de breedte van de Cockaertshoeve op
300 meter en niet op 330 stelde en die bovendien de ten
zuidoosten van de Cockaertshoeve lopende Groeneweg elders
onder Zeist localiseerde (zie ons Bulletin 1980, nr 1) - ,
meent nu, dat het 'vierkant' van de Cockaertshoeve, dat
dus zijns inziens te breed was (400 meter) om bij de
noordoostelijke grensweg (zijns inziens 300 meter) volle-
53
-ocr page 54-
dig aan te sluiten, op de êën of andere manier, rechts
of links, of deels rechts en deels links, maar in elk
geval 100 meter breder moet zijn geweest dan de noord-
oostelijke grensweg zijns inziens lang was (KI. II, 9,
schetsje). Dit kan echter in het onderhavige geval onmo-
gelijk juist zijn, want a) aan de zuidoostzijde van de
Cockaertshoeve liep juist wel de Groeneweg, die immers
identiek was met de Oude Kerkweg (vgl. de oorkonde +
Bepaling uit 1480, Brn I, 325, 326, met de kaarten van
Van Berck en Van Diepenem uit 1571 en 1645), en deze
weg liep van het einde van de '330-meter-weg' zuidwest-
waarts zonder ook maar ergens een schijn van een ver-
breding, maar juist wel (tegen het einde van de
Cockaertshoeve) een zekere versmalling te vertonen; en
b) betreffende de andere (noordwestelijke) zijde van de
Cockaertshoeve, van welke in alle desbetreffende oor-
konden staat, dat deze daar aan land van het Convent van
Oostbroek grensde, en wel op een plaats, die we uit de
tekst van de bedoelde oorkonden niet nader kunnen be-
palen - geeft een kaart van B. de Roij uit 1644 (zie pi.
6 over welke kaart hierna meer), aan, dat deze (noord-
westelijke grens van de Cockaertshoeve toen (dus voor
1677) precies in het verlengde van de Waterigeweg lag,
waar De Roij wel geen (grens-) weg tekende, want die was
daar niet, maar waar hij wel een rechte lijn trok, waar-
naast hij als noordwestelijke belender van de Cockaerts-
hoeve 'de Heer van Sandenburg' aangaf.
De hier bedoelde Heer van Sandenburg was Coenraad
Borre van Amerongen, getrouwd met Nicolaa van Baexen, en
door dit huwelijk tevens Heer van Kersbergen geworden,
moet deze dus kortere of langere tijd voor 1664 een,
aan de noordwestzijde van de Cockaertshoeve grenzend,
stuk land van het Convent van Oostbroek in eigendom heb-
ben overgenomen. Nu vermeldt de posten-harmonisatie van
de manualen van het oudschildgeld over de jaren 1540,
1600 en 1685 (Brn II, 268, 269) êën post, maar ook niet
meer dan êênJ, waarin een dergelijke eigendoms-overgang
van grondbezit van Oostbroek op Kersbergen aan het licht
54
-ocr page 55-
komt, te weten van een hoeve van 16 morgen, waarvan het
Convent in 1540 en in 1600 de eigendom had, maar waarvan
de post van 1685 meedeelt, dat toen de Heer van Kersber-
gen 11 van de 16 morgen bezat, terwijl een ander toen de
overige 5 morgen in bezit had. Het bedoelde, voorheen 16
morgen grote gebied van Oostbroek, dat we al van begin
15e eeuw af als noordwestelijke belending van de
Cockaertshoeve vermeld vinden, zal dus, evenzeer als na
de verkoop van het gedeelte van 11 morgen (voor 1664),
ook voordien altijd al aan de Cockaertshoeve hebben ge-
grensd ter plaatse van de hiervoor genoemde streep, die
De Roij op zijn kaart van 1664 in het verlengde van de
Waterigeweg, en op een afstand van 330 meter, parallel met
de Groeneweg (Oude Kerkweg) heeft getekend. Met andere
woorden: ook aan de noordwestzijde was geen sprake van een
breder gebied van de Cockaertshoeve dan de genoemde 330
meter. - N.B. Dat het Convent van Oostbroek ook na de
overdracht van de genoemde 11 morgen aan Kersbergen nog
verschillende keren als noordwestelijke belending van de
Cockaertshoeve wordt vermeld, behoeft niet te verwonde-
ren, omdat ook hiervan zal gelden, wat ik al eerder in
ander verband opgemerkt heb, dat het zo menigmaal voor-
kwam, dat dergelijke belendingen uit oudere oorkondelijke
beschrijvingen van dezelfde materie letterlijk werden
overgenomen, ook wanneer er zich intussen wijzigingen
hadden voorgedaan.
Wij zagen al, dat de Cockaertshoeve, volgens de genoem-
de 'Bepaling' van 1480, 18 morgen, dit is 15.30 ha groot
was, waaruit volgt dat, bij een breedte van 330 meter,
de lengte (noordoost-zuidwest) dus 465 meter zou hebben
bedragen. Dat dit gebied in de genoemde 'Bepaling' als
'vierkant' wordt aangeduid, lijkt wat vreemd, maar is
dat toch niet, omdat het woord 'vierkant' in het middel-
nederlands een uitgebreider betekenis heeft gehad dan
alleen wat wij er thans planimetrisch onder verstaan;
het betekende namelijk evenzeer wat wij 'rechthoek(ig)',
als wat wij 'vierkant' noemen (Verwijs en Verdam, sub
voce; een ander voorbeeld in O.K.Z. II, 106). - Ik noem-
55
-ocr page 56-
de hiervoor al de ons sinds kort bekende speciaal-
kaart van de Cockaertshoeve, getekend door B. de Roij
in 1664, dus nog voor de aanleg van het Slot-coraplex
(R.A. Utr,, Topogr. Atlas nr 2147, kaart 1). Op deze
kaart, waar de desbetreffende beambte van het R.A., de
heer H. de Lanoy Meyer, mij op attendeerde en waar we
erg gelukkig mee zijn, staan namelijk niet alleen een
overzicht van het hele gebied van de Cockaertshoeve,
maar ook de afzonderlijke percelen van deze hoeve
op aangegeven: 6 percelen binnen- en 2 percelen buiten
het 'vierkant' van deze hoeve (zie pi. 6), met de op-
pervlakte van elk dezer percelen erbij vermeld. Op
deze kaart nu blijkt de gezamenlijke oppervlakte van de
6 percelen binnen het 'vierkant' 17 morgen (= 14,50 ha)
te hebben bedragen, hetgeen betekent, dat, bij de breed-
te van 330 meter de lengte van de hoeve (noordoost-
zuidwest) 440 meter moet hebben bedragen. Daar de me-
trieke opgaven in de oorkonde van 1480 afgerond en die
op de kaart van 1664 veel gedetailleerder en precieser
lijken te zijn, houd ik mij in het onderhavige geval
het liefst aan de zoeven genoemde maten bij De Roij».
Uiteraard kunnen met name, doordat het oppervlak van de
Cockaertshoeve geen feilloze rechthoek is geweest, ook
de door mij genoemde maten niet helemaal nauwkeurig uit
de bus zijn gekomen, maar van belang is, dat de noord-
west-zuidoost lopende zuidwestelijke grens van het ge-
noemde vierkant van de Cockaertshoeve ongeveer bij het
zuidwestelijke einde van de merkwaardige slingerbocht,
die de Groeneweg, blijkens de oudere kaarten, iets
voor de afslag van de Tiendweg ter anderer zijde, blijkt
te hebben gemaakt, en .,. dat klopt bijzonder goed met
de gevonden lengte (noordoost-zuidwest) van 440 meter
van het 'vierkant' van de Cockaertshoeve voor 16771 Dus
ook op dit punt heeft de kaart van 1664 ten aanzien van
de Cockaertshoeve zeer verduidelijkend gewerktl - Wat
de bedoelde slingerbocht in de Groeneweg betreft, die op
alle drie de oudere kaarten (1571, 1645, 1664) en vooral
op de eerste twee ervan, nogal gechargeerd gestroom-
lijnd is getekend, maar die op jongere kaarten, zoals
van J.G. Praalder (1770; R.A. Utr., fotocopie in arch.
-ocr page 57-
Van de Poll-Stichting, kaart nr 26) en die van P.
Huguenin (18e eeuw; arch. Van de Poll-Stichting, kaart
nr 25) met twee haakse hoeken, dicht bij elkaar, dus
meer als een knik in de weg, staat aangegeven, waarvan
het korte verbindingsstukje een klein deel van de zuid-
westelijke grenslijn van de Cockaertshoeve vormde. Dit
kleine tussenstukje in de bocht van de Groeneweg is
mijns inziens, hetzij het meer afgerond of meer hoekig
is geweest, als het in de 'Bepaling' van 1480 genoemde
gedeelte van de, daar Oude Kerkweg genoemde Groeneweg te
beschouwen, waardoor deze weg, waarvan we gezien hebben
dat hij ook aan de noordoostelijke en aan de zuidweste-
lijke kant van de Cockaertshoeve heeft gelopen, ook nog
voor een klein gedeelte aan een derde-, namelijk aan de
zuidwestelijke kant van deze hoeve belend is geweest.
De Cockaertshoeve is in - of kort na - 1677, evenals
(zoals we zagen) het aangrenzende pastorieland, door
Willem Adriaan van Nassau, de eerste Heer van Zeist, aan-
gekocht, hetgeen blijkt uit een post uit het manuaal van
het oudschildgeld over 1685 (Brn II, 265/66; vgl. ook
een post op een rekening uit 1596/97; idem 209). In de
bedoelde post uit 1685 staat aangetekend, dat de Heer
van Zeist van de (immers 14.50 ha grote) Cockaertshoeve
8 morgen (= 7 ha) in eigen gebruik hield, en het overige
gedeelte (7^ ha) verpachtte. Van de eerstgenoemde 7 ha
werden er 3.30 ha voor een zuidwest-waartse uitbreiding
van het Slot-complex gebruikt, en van de overige 3.70 ha
wordt wel niet vermeld, waartoe de Heer van Zeist ze
bestemde, maar wellicht heeft hij deze voor de aanleg
van de 'achter-gezichtslaan' van z'n Slot (nu de Koelaan)
en voor de weidse beboming en beplanting aan de beide
zijden van deze vorstelijke allee nodig gehad, voor
zover deze op grond van de Cockaertshoeve was komen te
liggen.
                                                                                                        ;=>, .
Volgt de vraag, of het hiervoor besproken gedeelte van
de Oude Kerkweg (Groeneweg), dat zo pal langs de zuid-
oostzijde van de Cockaertshoeve liep, nog in het tegen-
woordige landschap terug is te vinden. Uit het voorgaande
57r
-ocr page 58-
is al gebleken, dat de eerste 100 meter van deze weg in
1677 vlg. in het toen aangelegde Slot-complex is ten
ondergegaan; op de plaats ervan werd een gedeelte van
100 meter van het tot het Slot-complex behorende Filoso-
fenlaantje aangelegd (aan de zuidkant van de sportter-
reinen). Sinds dat eerste gedeelte van de voormalige
Groeneweg verdwenen is, kreeg de Groeneweg uiteraard een
nieuw beginpunt, namelijk bij de Blikkenburgerlaan, te-
genover de zuidelijke hoek van het Slot-complex (nu van
de genoemde sportvelden), en liep hij vandaar, als van-
ouds (zoals de zeer secure kaart van Praalder uit 1770
duidelijk aangeeft), haaks op de Blikkenburgerlaan, in
zuidoostelijke richting, rechttoe-rechtaan op de zoeven
besproken knik in z'n tracë, niet ver van de Tiendweg
af, aan. Op de kaart van Zeist uit 1802 (arch. Van de
Poll-Stichting, kaarten nrs 37-40) was dit nog net zo.
Maar op de oudste topografische kaart van Zeist (foto
in arch. Van de Poll-Stichting, kaart 51) ontbreekt deze
rechttoe-rechtaan-weg, en in plaats daarvan staat op die
kaart een parklandschap-achtige vervanger ervan aangege-
ven, die 65 meter meer noordwestelijk op de Blikkenbur-
gerlaan begon (en nog begint) en die vandaar, maar nu
met een stijlvolle bochtigheid, naar de Tiendweg loopt.
Deze vervanging van het verdwenen gedeelte van de echte
oude Bunnikse Kerkweg (Groeneweg) door een andersoortig
weggedeelte, op geringe afstand ernaast, moet, gezien de
jaartallen van de genoemde kaarten, tussen 1802 en 1848
hebben plaatsgehad, en wel waarschijnlijk door een toen-
malige eigenaar van dit gebied, die z'n park op een ge-
geven dag bij de toenmalige smaak wilde aanpassen. En het
zo ontstane weg-beeld van deze nieuwe aanleg vinden we
nadien ook nog net zo op de topografische kaart van 1932
(arch. Van de Poll-Stichting, kaart nr 102), en ... we
zien het ook nu nog altijd in de vrije natuur daar ter
plaatse. Wanneer men bij de Koelaan de Blikkenburgerlaan
inslaat vindt men na een 100 meter als eerste zijweg
naar rechts het begin van dat verplaatste en in z'n loop
gewijzigde bospad, dat voorheen tussen zware oude bomen
voortslingerde; dat om die reden ook, misschien al een
anderhalve eeuw geleden, de veelzeggende naam 'Kromme
58
-ocr page 59-
Slinger' heeft gekregen - dat gedurende tientallen jaren
een eldorado voor wandelaars en paardrijders (later ook
voor fietsers) is geweest - en dat we als zodanig ook
nog kennen van enkele ansichten uit het begin van deze
eeuw (pi. 7). En het is wel heel jammer, en ten koste
van de bijzondere aantrekkelijkheid van deze prachtige
weg geweest, dat in 1962 niet minder dan 98 stoere
beukebomen, die de weg tevoren geflankeerd hadden, zijn
neergeveld en verdwenen. - Maar ... deze 'Kromme Slin-
ger' was en is, in de strenge zin van het woord, toch
eigenlijk nooit een stuk van de oorspronkelijke Groene-
weg (Oude Bunnikse Kerkweg) geweest; het was en is
slechts een weg 'in de marge' van de originele weg ge-
worden en gebleven, een secundaire rempla^ant ervan.
Hoewel deze weg ons, bij de Tiendweg komende, toch weer
wel brengt op hetzelfde punt, waar eerder het eigenlij-
ke en oorspronkelijke desbetreffende gedeelte van de
Groeneweg ook bij de Tiendweg aankwam. Dus we zijn hier
de oude Groeneweg of Bunnikse Kerkweg toch wel terdege
op het spoor.'
Na de Tiendweg (eertijds even verder dan de genoemde
bocht of knik in het tracë van de Groeneweg) overgesto-
ken te zijn, vervolgde de laatstgenoemde weg z'n loop in
zuidwestelijke richting en wel allereerst langs het ge-
bied, dat nu al ettelijke eeuwen Wulperhorst heet, tot
de grens van Bunnik; op de kaart van Van Diepenem (1645)
staat bij dit gedeelte voor de tweede maal de naam
Groeneweg vermeld. Op de kaart van De Roij uit 1677
staat bij dit gedeelte van de Groeneweg de naam Stoet-
weg geschreven, en ik maakte indertijd daarover in O.K.
Z. I., 28, 29 de opmerking, dat De Roij dit mijns in-
ziens ten onrechte had gedaan, en dat de naam Stoetweg
eerder een andere naam voor de tegenwoordige Tiendweg
(die ook als Stoetweger Tiendweg voorkomt) zou zijn ge-
weest, terwijl De Roij de weg, die hij Stoetweg noemde,
beter de naam Groeneweg had kunnen geven. De heer
Klootwijk echter, die immers de Groeneweg elders onder
Zeist localiseerde (zie KI, II), achtte deze opmerkiny
mijnerzijds onjuist, en hij noemde het zelfs onaannerne-
-ocr page 60-
Blik in de dusgenaamde Kromme Slinger, een in de
vorige eeuw aangelegde, bochtige bosweg van de Blik-
kenburgerlaan naar de Tiendweg, zulks ter vervanging
van een, iets meer zuidoostelijk, rechtuit tussen
dezelfde wegen in gelopen hebbend, gedeelte van de
voormalige Groeneweg (Oude Kerkweg); de foto dateert
uit 1907.
60
-ocr page 61-
lijk, dat een befaamd man als De Roij, die zeker voor
de directe omgeving van Utrecht tot in de kleinigheden
toe betrouwbaar was, de neiging zou hebben gehad om
vlak onder de ogen van zijn tijdgenoten-opdrachtgevers
aanstootgevende onjuistheden in zijn kaartwerk op te
nemen. En de conclusie van de heer Klootwijk luidde
dan ook: 'We kunnen er veilig van uitgaan, dat De Roij
de situatie juist weergaf' (KI. II, 16). - Nu wil ik
hier wel verklaren, dat ik, na alles (ook nieuw gevon-
den documentaties) nog eens overwogen te hebben, toch
de mogelijkheid open wil laten, dat de naam Stoetweg
door De Roij wel terecht aan dit gedeelte van de
Groeneweg kan zijn gegeven, en wel omdat dezelfde De
Roij op de eerder genoemde kaart van 1664 het vorige -
en ook dit gedeelte van de Oude Kerkweg - eveneens als
de Stoetwegense Dijk aangaf (zie kaart 6). Ik acht het,
met name nu mij gebleken is, dat dergelijke mêër-namige
wegen vrij veelvuldig voorkwamen, zeer wel mogelijk,
dat een naam als Stoetweg of Stoetwegense Dijk een meer
locale benaming van dit deel van de Groeneweg was, waar
deze voor de bewoners van Stoetwegen van directe impor-
tantie was.
Maar wat mij nog meer dan die namenkwestie opviel, was
dat de heer Klootwijk zich als een ware 'defensor' van
tekenaar De Roij opwierp, toen hij mijn opmerking over
de toen volgens mij foutieve benaming van de Groeneweg
als Stoetweg trachtte recht te zetten. Dit blijkt wel
duidelijk uit zijn hiervoor beknopt weergegeven desbe-
treffende pleidooi. - Maar afgezien van de vraag wie er
in ons onderhavige geval gelijk heeft en wie niet - acht
ik het, bij alle waardering, die ik, zeker als leek,
voor de prestaties van De Roij heb, toch wel van belang,
om ook eens te luisteren naar wat in dit opzicht vakkun-
dige beoordelaars als A.A. Beekman en S.J. Fockema
Andreae ervan gezegd hebben. Men leze in dit verband de
Inleiding (van de hand van A.H. Sijmons) bij de herdruk
van De Roij's in 1696 uitgegeven 'Nieuwe Kaart van den
Lande van Utrecht' (Alphen a/d Rijn, 1973), waarin ; '■
sprake is van onnauwkeurigheden en onvolledigheden, van
"
61
-ocr page 62-
onjuiste en geheel misplaatste grenzen van de door De
Roij op de bedoelde kaart getekende gerechten, enz. (vgL
ook O.K.Z. III, 268-270), ten gevolge waarvan de Staten
van Utrecht (I) genoodzaakt waren uit te spreken, dat de
bedoelde kaart van De Roij niet als bewijsstuk in ge-
rechtelijke aangelegenheden zou mogen gelden. En al be-
trof het in ons geval een andere tekening van De Roij
dan de in de genoemde Inleiding besprokene, dat neemt
niet weg, dat de betrouwbaarheid van De Roij's werk,
juist bij zijn 'tijdgenoten-opdrachtgevers', in voorko-
mende gevallen kennelijk toch wel wat beneden de maat is
geweest.'
Om nu op de Oude Kerkweg (Groeneweg) terug te komen -
we zagen dat deze zich op de kaart van Praalder (1770)
nog niet gewijzigd had tot de latere Kromme Slinger -
maar nog in z'n oude rechte loop voortzette, namelijk
van de Blikkenburgerlaan tot de Tiendweg; maar te begin-
nen bij de, op deze kaart hoekig getekende dubbele knik
(even voor de afslag van de Tiendweg) liep onze kerkweg,
evenals reeds op de kaart van Van Diepenem (1645),' over
een afstand van 700 meter in zuidwestelijke richting,
hier niet meer rechttoe-rechtaan, maar met een lange,
maar zeer geleidelijke afwijking, een tikkeltje meer
zuidelijk gaande, vrij merkwaardige bocht, die op tal
van latere kaarten, en in feite ook nu nog is terug te
vinden. Dit gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg (tus-
sen de Tiendweg en de bunnikse grens) wordt in twee oor-
konden, resp. uit 1692 en 1695, uitdrukkelijk als "Groe-
neweg of Kerkweg" vermeld, en wel als zijnde de noord-
('west)elijke belending van het gebied van Wulperhorst
(arch. Van de Poll-Stichting, afd, kastelen enz., sub
Wulperhorst, nrs la en 2), op welk gebied te eniger tijd
het (nog altijd bestaande) buiten van dezelfde naam is
verrezen, en ook het bijbehorende park is aangelegd, ten
gevolge waarvan er nogal wat is veranderd. Maar het ge-
luk dient ons toch in zoverre, dat de loop van de Groene-
weg (Kerkweg) ook in dit gebied nog goed te herkennen is,
zij het, dat we, omdat Wulperhorst thans al lange tijd
militair terrein met 'verboden toegang' is, op de desbe-
■62'V
-ocr page 63-
-tbe Ho^i
Tiend -         vVEcj
l/u» pet -
TOv!s-t
Tekening, waarop onder meer het gebied van Wulper-
horst, met name naar de desbetreffende 18e eeuwse
kaart van P. Huguenin (arch. Van de Poll-Stichting,
kaart nr 25); langs dit gebied liep de Groeneweg
(Oude Kerkweg) van de Tiendweg tot de grens van
Bunnik, om zich ter anderer zijde van die grens
voort te zetten.
63
-ocr page 64-
treffende kaarten aangewezen zijn, willen we het leren
kennen. Bijzonder van belang is hiervoor de (reeds ge-
noemde) 18e eeuwse kaart van Wulperhorst, getekend door
P. Huguenin, waarop blijkt, dat men bij de landschappe-
lijke aanleg van deze buitenplaats althans de sporen van
onze Groeneweg (Kerkweg) goeddeels heeft gespaard, het-
geen de topografische kaart van 1932 op haar beurt nog
eens bevestigt. De genoemde kaarten van Van Diepenem
(1645), Praalder (1770) en Huguenin (18e eeuw) en ook de
topografische kaart van 1932 geven, wat de Groeneweg be-
treft, duidelijk een onderlinge herkenning en aanvulling.
Op de topografische kaart zet de Kromme Slinger van de
vorige etappe zich hier in een tweede etappe voort, maar
we kunnen daar geen ooggetuige van zijn vanwege het ge-
noemde militaire verbod. Alleen kunnen we er, wanneer we
van de Koelaan de Tiendweg ingaan en de tweede zijweg
rechts bereiken en inblikken (meer mag niet), een deel
van dit tweede gedeelte van de Kromme Slinger zien, dat,
in tegenstelling met het eerste gedeelte, nog door vele
oude en hier en daar nog enkele zeer oude beukebomen
wordt geflankeerd. Wat ons in het gebied van Wulperhorst
nog aan sporen van de oudere, rechte verbinding tussen
de Tiendweg en de bunnikse grens, dus van de Groeneweg
of Kerkweg zelf rest, kunnen we (nog altijd vanwege het
militaire verbod) weer alleen van de topografische kaart,
waarop vlak langs-, en hier en daar zelfs samenvallende
met dit tweede gedeelte van de Kromme Slinger, nog iets
van die aard is te zien, dat misschien een pad, of anders
een waterloop, voorstelt, maar dat in elk geval een
blijk van een nog rudimentaire aanwezigheid van de oude
Groeneweg is, mede gezien z'n richting, die hier nog
Tekening, naar verschillende kaarten samengesteld:
een reconstructie van de gedeelten van de Groeneweg
(Oude Kerkweg) op Bunniks gebied, te beginnen bij
de grens tussen Zeist en Bunnik, dan in noordweste-
lijke en westelijke richting lopende naar de oude
Bunnikse brug over de Kromme Rijn, voorts via het
dorp Bunnik en de zuidwestelijke buurtschap, tot
het einde nabij de hoeve De Tureluur.
6.4 ■
-ocr page 65-
zie voor onderschrift blz. 64
m
-ocr page 66-
altijd de lichte afwijking naar een iets meer zuidelijke
gerichtheid vertoont dan de meer gebruikelijke noordoost-
zuidwest-tracë's van wegen en wateren in deze omgeving
(zie pi. 9). En dit op de topografische kaart van 1932
voorkomende tracé geeft ons, wat de Groeneweg betreft,
nog steeds precies hetzelfde beeld van de loop van deze
weg als dat we terzelfder plaatse op de kaart van Van
Diepenem van drie eeuwen vroeger (ons Bulletin 1980, nr
1, pi. 2) hebben leren kennen. Hetgeen zich trouwens,
wanneer we nu aanstonds de grens met Bunnik overschrij-
den, ook nog verder zal voortzetten.
Maar voordat we deze grens met Bunnik oversteken, eerst
nog een paar opmerkingen over de diverse namen, die de
Oude Bunnikse Kerkweg, hetzij in z'n geheel, hetzij
slechts voor een gedeelte, op zeister gebied heeft gedra-
gen. De simpele naam 'Kerkweg' is, zoals aan het begin
van dit vervolg-artikel al is opgemerkt, stellig de
oudste naam van deze weg geweest en zal vrijwel zeker al
bij de vroegste organisatie van de Kerk ten onzent in
gebruik zijn gekomen. De naam 'Oude' Kerkweg is» uiteraard
jonger dan de naam Kerkweg-zonder-meer, en is mogelijk
opgekomen, toen deze weg, wat Bunnik betreft, bij de in-
stituëring van de eigen parochie en kerk aldaar (ca 1200),
z'n functie van 'kerkweg' had verloren, en deze functie
alleen nog maar op zeister gebied behield, wat de paro-
chianen, die in het zuiden en zuidoosten van Zeist woon-
den, bleven uiteraard van het zeister gedeelte van de
Oude Kerkweg gebruik maken. We mogen mijns inziens wel
aannemen, dat de naam 'Oude Kerkweg' na 1200 voor de
kerkweg van de bunnikse grens tot de zeister kerk gediend
heeft, hoewel er daarnaast op den duur ook andere namen
in zwang kwamen, die voor dit of voor dat gedeelte van de
Oude Kerkweg (onder Zeist) werden gebruikt. Als zodanig
zijn de namen Cattenbroeker Kerkweg, Waterigeweg, Stoet-
weg en Stoetwegense Dijk te beschouwen, en er zullen mis-
schien nog wel meer dergelijke locale varianten zijn ge-
weest. Alleen de naam Groeneweg vormt wat dit betreft wel
een uitzondering; dit is namelijk geen functionele of
topografische, maar zoiets als een landschappelijke naam
66
-ocr page 67-
geweest, een 'evergreen' van en rondom deze weg, die im-
mers langs velden en door bossen kerkwaarts liep. En de
oudste vermeldingen, die ik van deze naam heb aangetrof-
fen, zijn die op de kaarten van 1571 en 1645, op welke
hij voorkomt bij dat gedeelte van de weg, dat (voor 1677)
haaks aansloot bij het zuidoostelijke eind van de door
mij genoemde '330-meter-weg' en dat later (na 1677) be-
gon bij de 100 meter meer zuidoostelijk gelegen Blikken-
burgerlaan, in beide gevallen zuidwest-waarts lopende tot
aan en zelfs tot over de bunnikse grens.
Wij kunnen, wat ons onderwerp betreft, niet dankbaar
genoeg zijn, dat de kaart van Van Diepenem uit 1645 ons
bewaard is gebleven, omdat daarop nu juist zonneklaar
blijkt, dat de Groeneweg (Oude Kerkweg) z'n loop ook op
bunniks gebied voortzette. We konden dit trouwens ook
gevoegelijk vermoeden, want voor 1200 bestond er immers
geen kerkelijke grens tussen Bunnik en Zeist, omdat
Bunnik toen nog slechts een buurtschap binnen de paro-
chie Zeist was, en de bunnikse parochianen, die in hun
hele buurtschap verspreid woonden, hadden er natuurlijk
behoefte aan, dat hun kerkweg zo dicht mogelijk bij hun
woningen liep; en daarom moet de kerkweg, die we hier-
voor op zeister gebied hebben leren kennen, ook op bun-
niks gebied een redelijk lang vervolg hebben gehad. Men
lette er op, dat tekenaar Van Diepenem de Groeneweg op
z'n kaart, na de grens met Bunnik te hebben bereikt, op
bunniks gebied gewoon doortekende, eerst nog even in
zuidwestelijke richting, maar dan met een 'forse bocht'
naar het westen; en het is alsof het er hem bepaald om
te doen was om ons van elke twijfel te verlossen, want
behalve dat hij op zijn kaart, op zeister gebied, tot
twee keer toe de naam Groeneweg bij de Oude Kerkweg had
gezet, schreef hij deze naam ook nog eens op het bunnik-
se gebied op de kaart, te weten bij de genoemde 'forse
bocht'. En terwijl ik de naam 'Kerkweg' voor deze weg
eigenlijk nergens onder Bunnik heb aangetroffen (ik heb
er trouwens niet speciaal naar gezocht), blijkt de naam
'Groeneweg' (die immers een andere naam voor dezelfde
weg was), op de kaart van 1645, Zeist en Bunnik als het
67
-ocr page 68-
ware door middel van deze ene weg(-naam) met elkaar te
verbinden, en dat moet dus wel uit de tijd dat Zeist en
Bunnik nog ëën parochie waren dateren (zie pi. 9, vgl.
ons Bulletin 1980, nr 1, pi. 2).
Het genoemde, bij de 'forse bocht' van zoeven begin-
nende, gedeelte van de Groeneweg (onder Bunnik) strekte
zich, blijkens de zeer duidelijke kaart van 1645, eerst
ca 375 meter in westelijke richting uit, waarna er een
zijweg, in noordelijke richting, naar de hoeve De Brakel
van aftakte (want de in die omgeving wonende mensen moes-
ten v66r de aanleg van de Koelaan (1677) ook via de
Groeneweg naar Zeist) maar de eigenlijke Groeneweg boog,
ter plaatse waar de zijweg naar De Brakel begon, 6m in
zuidwestelijke richting, tot dichtbij de Kromme Rijn. De
nu genoemde gedeelten van de oude Groeneweg waren blij-
kens de kaart van 1645, toentertijd alle nog volop 'weg',
en op de kaart van Huguenin (18e eeuw) komen dezelfde
tracé's ook nog even duidelijk voor, hoewel het jammer
is, dat Huguenin een wat vreemde manier van tekenen van
wegen en wateren had, waardoor het op zijn kaart niet
duidelijk is, of hij er wegen of waterlopen mee bedoel-
de; het zou in menig geval zowel het ëën als het ander
kunnen zijn. - Maar wel weten we, dat de in of kort na
1677 aangelegde achter-gezichtslaan van het Slot (nu de
Koelaan) al spoedig na z'n aanleg de verbindende functie
tussen Bunnik en Zeist, die de Groeneweg altijd had ge-
had, heeft overgenomen, en nadien zullen de verschillen-
de, toen overbodig geworden gedeelten van de Groeneweg
onder Bunnik, in het bunnikse boerenland zijn op- en
ondergegaan. Maar nu blijkt, bij vergelijking van de
topografische kaart van 1932 - waarop het spoor van de
voormalige Groeneweg (onder Bunnik) nog precies als op
de kaart van 1645 voorkomt - met de situatie 'in loco',
dus van nu, dat de nu verdwenen weg blijkbaar van oude
tijden af door een waterloop geflankeerd is geweest, en
dat deze waterloop in z'n verschillende delen tot nu toe
volledig intact is gebleven. Nog staat er, in de nabij-
heid van de genoemde 'forse bocht' dicht langs een ge-
deelte van die waterloop, een opvallend rijtje echt oude
68
-ocr page 69-
bomen (zie pi. 9), die kennelijk nog dateren uit de tijd
dat de Groeneweg, hier onder Bunnik, nog intact was, en
die ons doen vermoeden, dat de hele Groeneweg, zoals
deze zich oudtijds door het vlakke land onder Bunnik
uitstrekte, door schaduwrijke bomen geflankeerd is ge-
weest. De genoemde waterloop, die er dus nu nog is,
geeft, met al z'n hoeken en bochten, nog altijd de loop
van de voormalige Groeneweg, zoals we die van de kaart
van 1645 kennen, feilloos aan. We hebben intussen deze
loop van de Groeneweg, door de ontdekking van de overge-
bleven waterloop op de kaart van 1932, hiervoor al
teruggevonden van af de grens met Bunnik tot dichtbij
de Kromme Rijn. Welnu, ook daar zette de weg, gezien de
waterloop op de kaart, zich, niet ver bezijden - en
parallel met - de Kromme Rijn, nog weer een paar honderd
meter in noordwestelijke richting voort, om dan (nog
altijd blijkens de kaart) over te gaan in de eveneens
zeer oude, hier Tolhuisweg hetende, weg, die dan ook
mijns inziens niet anders dan als een, de eeuwen door
in stand gebleven en nu geheel bij het moderne verkeer
aangepast, stukje van de oude Groeneweg (Kerkweg) van
duizend jaar geleden is te beschouwenl - En zoals de
Tolhuisweg de mensen ook nu nog altijd (via een haakse
hoek) bij de oude bunnikse brug brengt, zo deed de
Groeneweg (Kerkweg) dat al vele eeuwen geleden de mensen
van toen ook. Dat de Groeneweg (Kerkweg) de bunnikse
brug wel moest passeren, is overigens vanzelfsprekend;
de buurtschap Bunnik lag oudtijds immers voor verreweg
het grootste deel ten zuidwesten van de Kromme Rijn, en
wel, van de brug komende: eerst het dorp van die naam,
en dan - daar weer ten zuiden en zuidwesten van - het
bunnikse boeren-achterland; alle parochianen, die eer-
tijds in dat bunnikse land woonden, moesten natuurlijk
de bunnikse brug over, om hun pelgrimage naar hun kerk
te maken (zie pi. 9).
                                                               -
En ook in dit (grootste) deel van Bunnik, aan de over-
zijde van de brug, komt uiteraard de vraag weer op ons
af, of we ook hier de Oude Bunnikse Kerkweg alsnog kun-
nen terugvinden, temeer omdat het voor de hand ligt, dat
69
-ocr page 70-
de Bunnikers van dichtbij en van verre, wanneer zij
naar Zeist ter kerke gingen (of vandaar weer naar huis
terugkeerden) een weg moesten hebben, die tussen hun
woningen en de brug, v.v., in lag, om hun gang mogelijk
te maken of in ieder geval te vergemakkelijken. En mijn
lezers zullen wel begrijpen, met welk een verbazing ik,
enkele maanden geleden, bij een kort bezoek, dat ik aan
Bunnik bracht, ineens op een straatnaambordje ontdekte
dat er hier, n.b., nog altijd een 'Groeneweg' is, van
welke een deskundige gemeente-ambtenaar mij, desgevraagd,
meedeelde, dat ook deze Groeneweg zonder twijfel een zeer
oude weg onder Bunnik is, en de naam eveneens een zeer
oude naam en van welke weg mij nadien enkele kaarten ga-
ven te zien, dat hij niet alleen in het dorp, maar ook
daarbuiten, zijn loop had, tot helemaal nabij de hoeve
de TureluurI Ik begreep voorts, uit het tracé van deze
weg binnen het dorp, dat de tegenwoordige Dorpsstraat en
Molenweg in Bunnik niet anders dan te eniger tijd modieu-
selijk gewijzigde namen van stukjes van de oude Groene-
weg dragen, welke weg, na de Molenweg, z'n eigen oor-
spronkelijke naam heeft mogen behouden en nog altijd
draagt. Ik begrijp verder, dat de Groeneweg, ook buiten
het dorp, tussen de landerijen van de buurtschap, tot de
Tureluur, de opvangweg is geweest, waar de bunnikse kerk-
mensen voor 1200 uit hun hoeven en woningen naar toe gin-
gen, om via die weg- en daarna via de brug - en voorts
via het vervolg van diezelfde weg, ten noordoosten van
de Kromme Rijn, de tocht naar de zeister kerk verder te
maken.
Wel is het jammer, dat de grote autobaan, de A 12, het
mes in de voormalige eenheid van de Groeneweg onder
Bunnik heeft gezet; behalve door een smal bruggetje voor
wandelaars en fietsers, is er geen directe communicatie
meer tussen de beide delen van de Groeneweg, te weten het
deel ten noordoosten en het deel ten zuidwesten van de
A 12, mogelijk, en al heb ik begrip voor het voor en te-
gen bij dergelijke verkeerspuzzles-, toch vind ik het,
gezien alles wat hiervoor bij mijn onderzoek uit de bus
is gekomen, uit historisch oogpunt te betreuren, dat het
70
-ocr page 71-
gedeelte van de Groeneweg tussen de A 12 en de Tureluur
nog temeer in z'n isolement is gekomen, doordat men het
willens en wetens van z'n oeroude, werkelijk schilder-
achtige naam 'Groeneweg' heeft ontdaan, en er de naam
'Tureluurweg' aan heeft gegeven. Door deze, mijns in-
ziens te rigoreuze naamswijziging is er aan de identi-
teit van dit (van Bunnik uit) eerste en (van Zeist uit)
laatste gedeelte van deze oude, en in concreto voor het
grootste gedeelte nog bestaande, Kerkweg wel zoveel
geweld aangedaan, dat juist bij het allerlaatste gedeel-
te van de Oude Groeneweg, namelijk ten zuiden van de A
12, de mogelijkheid van herkenning van deze identiteit
van meer dan duizend jaren, zelfs van de straatnaambord-
jes is weggevaagd...,
Mocht overigens iemand menen het over deze identifi-
cering van de voormalige Groeneweg onder Zeist met de
(in z'n naam gekortwiekte) Groeneweg onder Bunnik, niet
met mij eens te zijn - het zij zol Wat mij betreft, ik
meen, dat er - tenzij het tegendeel ooit uit de stukken
kan worden bewezen - te veel redenen zijn om aan te
nemen, dat deze identificatie, met de befaamde 'aan ze-
kerheid grenzende waarschijnlijkheid' wel juist zal
zijn.
Lochem                                                                          P. Kuyper
Nieuwe ontwikkelingen in een oude omgeving
Enige maanden geleden heeft de Zeis ter gemeenteraad
besloten een nieuwe kantooraccommodatie te bouwen ten
behoeve van de secretarie. Omdat deze nieuwbouw gerea-
liseerd zal worden achter het huidige gemeentehuis aan
Het Rond, zullen deze plannen mogelijk ook de lezer
van dit bulletin interesseren.
Het nieuwe gebouwen-complex zal komen te staan in
het carré Het Rond/Ie Dorpsstraat/Maurikstraat/Walkart-
Park, De bebouwing in dit gebied dateert grotendeels
uit de tweede helft van de 19e eeuw, een periode waar-
voor vorig jaar door de staatssecretaris van C.R.M.,
Wallis de Vries, bijzondere aandacht gevraagd is.
71
-ocr page 72-
In het kader van de nieuwe raadhuis-plannen zullen
de panden Ie Dorpsstraat 15, 17 en 19 gerenoveerd wor-
den. Dit betreft onder meer het naast de vroegere
apotheek Oldeman gelegen vorige gemeentehuis van Zeist,
uit 1878.
Het voormalige post- en telegraafkantoor van Zeist
(Ie Dorpsstraat 21) en de daarnaast gelegen panden
genummerd 23 en 25 zullen afgebroken worden; op het
hierdoor vrij komende terrein zal gedeeltelijk vervangen-
de nieuwbouw komen.
Uitgangspunt bij de plannen zal zijn, dat de karakteris-
tiek van de Ie Dorpsstraat gehandhaafd blijft. Het college
van Burgemeester en Wethouders, zal zich over het ontwerp
van het bouwplan laten adviseren door de Bond Heemschut.
Ruijs
de Ie Dorpsstraat rond 1890; het huis rechts op de foto
(waarin onder meer een stalhouderij was gevestigd) is af-
gebroken bij de bouw van het gemeentehuis van Stuivinga
(1908).
72
-ocr page 73-
"21EK^EN^R0YEN|^
Het huis
Waar de 2e Dorpsstraat eindigt en de Driebergsestraat-
weg begint, tegenover een vroeger met hoge beukenbomen
beplante laan, ligt van ouds het statige herenhuis "Beek
en Royen". Op de monumentenlijst van de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg wordt het als volgt gekwalificeerd:
"2e Dorpsstraat 56. Het huis ontleent zijn monumentale
waarde uitsluitend aan het uit het laatste der 18e eeuw
daterende, eenvoudige rechthoekige landhuis Beek en
Royen, genoemd naar de stichters, het echtpaar Van der
Beek (moet zijn Verbeek, J.M.) en Van Royen." Het is een
fraai gebouw van eenvoudige doch harmonische architec-
tuur en van oudheidkundige waarde, daarom acht de Rijks-
dienst plaatsing op de monumentenlijst gemotiveerd.
In feite bevinden we ons voor een der vele landhuizen,
die in de 18e eeuw door welgestelde kooplieden, al dan
niet tot het regenten-patriciaat der steden behorend,
op het platteland werden gesticht. Niet alleen het bui-
tenwonen, ook het beleggen van de vermogens in grondbe-
zit, landerijen, speelde daarbij een rol. We behoeven
in dit verband de namen van de Vechtstreek, 's Grave-
land of Kennemerland slechts te noemen. "Beek en Royen"
blijft een vrij bescheiden huis vergeleken met vele an-
dere uit die tijd daterende buitens 1). Voor het dorp
Zeist blijft het een unicum, omdat het, naast "Lommer-
lust", wellicht het enige grote landhuis is dat vanuit
een zelfde invalshoek als de buitens langs de Vecht hier
werd gesticht. Ook is er bij "Beek en Royen" sprake van
vermogensbelegging in grond, die op een grootgrondbezit
uitliep, zoals in het vervolg van dit artikel zal blij-
ken.
                              .                                    ■ ■ ■ ■ ■^•. i- ■ ■ ■ '■
Familie Van de Poll
Dit alles ligt evenwel ver in het verleden: voor vele
Zeistenaren is de naam "Beek en Royen" onafscheidelijk
verbonden met de familie Van de Poll. En het mag voor
onze Stichting een ereschuld heten in ons bulletin een
wat uitvoeriger verhandeling aan dit huis te wijden.
73
-ocr page 74-
Het is de bakermat van heel wat culturele activiteiten
in Zeist geweest sinds deze familie zich hier in 1861
vestigde. In dat jaar verwierf vrouwe H.W. van de Poll,
echtgenote van jhr Frederik Harman van de Poll (beider
portretten, geschilderd door Jan Veth, hangen in de
kamer van onze Stichting op het Slot) "Beek en Royen".
Frederik Harman (1823-1909) was zoon van een amsterdamse
burgemeester en werd te Zeist later directeur van de
verzekeringsbank "Kosmos". Hij had een groot gezin waar-
van slechts een enkele zoon in het huwelijk trad. Een
tweede zoon, jhr mr Frederik (Frits) van de Poll en vier
dochters, de freules Henriëtte, Clara, Louise en Jo
("Zus") bleven ongehuwd.
Frits werd later directeur van "Kosmos" en die bank
beleefde moeilijke tijden in de jaren na de eerste
wereldoorlog. Veel vermogen was belegd in duitse waarden,
die in die tijd als sneeuw voor de zon wegsmolten. De
niet-volgestorte aandelen der bank moesten toen worden
volgestort en veel aandelen waren te Zeist onder "heren"
en "burgers" geplaatst. Uiteindelijk konden de belangen
der verzekerden worden veilig gesteld en werden de ver-
plichtingen door de N.V. Nationale Nederlanden overgeno-
men. Maar een moeilijke tijd voor vele Zeistenaren was
het wel en in het bijzonder voor de Van de Polls. Het
was tekenend voor de zeister bevolking dat hun aanzien
door deze aangelegenheid niet in het minst werd aange-
tast. Een voorbeeld: een oud-tante van mij, wier zaken
door mijn vader werden behartigd, drong er bij hem op
aan de in haar bezit zijnde "Kosmos"-aandelen zo spoedig
mogelijk vol te storten, opdat de Van de Polls haar een
mogelijke nalatigheid niet kwalijk zouden nemen.
Henriëtte, de oudste dochter, werd hofdame bij Konin-
gin Emma, Louise opvoedster van Prinses Juliana. De re-
laties met de koninklijke familie brachten herhaaldelijk
bezoeken aan "Beek en Royen" met zich mee. Bij de in-
huldiging van Koningin Wilhelmina in 1898 was het huis
prachtig versierd (zie afb. 1). Het verloofde paar
Juliana en Bernhard bracht in 1936 een bezoek. De pu-
blieke belangstelling was toen zo groot dat de konink-
lijke two-seater lelijk werd verfrommeld, hetgeen de
commissaris van politie niet in dank werd afgenomen.
74
-ocr page 75-
Clara gaf zich na de eerste wereldoorlog veel moeite
voor het tijdelijk onderbrengen van uitgehongerde duit-
se kinderen in zeister gezinnen. Veel genegenheid ging
ook uit naar hun "achterburen", de Evangelische Broe-
dergemeente, en in het bijzonder lag het Hernhutter
Kinderhuis de freules Van de Poll na aan het hart.
Jo was zeer muzikaal, een uitstekend pianiste, met
vele leerlingen uit het patriciaat van Zeist en de
naaste omgeving. Daarmee wil ik niet zeggen dat de
familie Van de Poll zich exclusief opstelde, het tegen-
deel was eerder het geval. Sinds haar komst naar Zeist
is mede en vooral door haar het muziekleven in deze ge-
meente op gang gekomen. De oprichting van een afdeling
Zeist van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst
met haar "zangschool" (1871), van het Koninklijk Zeis-
ter Harmonie Muziekgezelschap (1882) is zonder de fami-
lie Van de Poll ondenkbaar. Freule Jo assisteerde boven-
dien de koorrepetities van Toonkunst steeds op de piano.
En niet alleen dat op deze wijze in Zeist een band tus-
sen "heren en burgers" gelegd werd, de bemoeienissen
der Van de Polls bij het stimuleren der muziekbeoefe-
ning ging zo ver dat op "Beek en Royen" ook lessen in
het bespelen der diverse blaasinstrumenten werden gege-
ven. Ja, bij het aanstellen van beambten bij de "Kos-
mos" werd ook wel eens op de muzikale kwaliteiten van
de sollicitanten als mogelijke leden voor het K.Z.H.M,
gelet. De Van de Polls wisten banden te smeden, die in
hun betekenis slechts door een goed verstaander van die
tijd kunnen worden begrepen. De tijd was toen eenmaal an-
ders. Bij warm, zonnig zomerweer, zaten de freules in
de serre met hun hoeden op ten einde hun teint te spa-
ren.
                                                                                               .,,
Grootvader Van de Poll, de amsterdamse burgemeester,
was regent geweest van het Burger Weeshuis, waar de held
van Antwerpen, Jan van Speyk, was opgevoed. Van de wei-
nige overblijfselen van die man werd een stukje been op
sterk water in "Beek en Royen" bewaard. Jaarlijks werd
het sterke water bij apotheker Huber in de Dorpsstraat ver-
verst. Een beetje bizar, maar het paste zo goed bij de sterk
aan traditie gehechte, vriendelijke en gemoedelijke Van
de Poll-familie. Gemoedelijk: overbuurman Herman Meer-
dink stond de oude heer Van de Poll toe een windwijzer op
hf5
-ocr page 76-
zijn dak te plaatsen. Vanuit zijn kamer kon de oude
Frederik Harman dan zien uit welke richting de wind
waaide. Die windwijzer is er overigens nog.
Gemoedelijk, humorvol en traditioneel, dat waren hun
kenmerken: Als kinderen bezaten de Van de Polls een
bokkenwagen. De bok werd op het gazon achter het huis
te grazen gezet. Het was heel erg wanneer het dier los-
kwam, want dan deed hij zich te goed in de border. Riep
dan ook iemand: "De bok is los", dan stortten de kinde-
ren zich in de tuin om het beestje weer vast te zetten.
In hun latere leven plaagde jonker Frits zijn zusters
nog wel eens door op ongezette tijden de kreet te sla-
ken: "De bok is los".
De familie leefde sober. In het grote huis waren maar
een paar dienstboden. Bij feestelijke gelegenheden werd
later een "huisknecht, butler", of hoe men hem maar noe-
men wilde, gehuurd. Dat was de heer Straks, die ook met
een taxi reed. Geen rijtuigen, geen livrei. Voor rijtui-
gen was er de stalhouderij van Van Arkel aan de over-
kant. Van Arkel was een der oude leden van het K.Z.H.M.
Een familie - ook muzikaal - nauw met de Van de Polls
verbonden.
Uit traditie bleven ze toch nog echt wel liberaal-
conservatief. Mijn vader vertelde b.v. dat de oude
heer Van de Poll als raadslid bedankte omdat hij er
zich niet mee kon verenigen, dat er te Zeist een gemeen-
telijke belasting zou worden geheven. Ook de zoon, jon-
ker Frits, was vele jaren gemeenteraadslid en heeft
zich voor Zeist zeer verdienstelijk gemaakt, getuige de
te zijner ere bij zijn zeventigste verjaardag in 1930
opgerichte monumentale bank in het zeister bos. Frits
was immer in de zeister geschiedenis geïnteresseerd en
het was de jongste zuster Jo, die te zijner nagedachte-
nis, in 1952 onze Van de Poll-Stichting in het leven
riep. In datzelfde jaar werd het huis "Beek en Royen"
door haar, als laatste overlevende van de Van de Poll-
kinderen, aan de N.V. Schokbeton verkocht.
Met de geschiedenis van dat huis zullen we ons hier
nu verder bezig houden.
76
-ocr page 77-
De Ververij
Deze begint met een lakenververij, die zich in de
tweede helft van de 17e eeuw bevond aan de zuidoostzij-
de van de 2e Dorpsstraat. Veel andere huizen waren er
daar ter plaatse toen niet. De tijden waren in het begin
van de zeventiger jaren op het utrechtse platteland
slecht. De bevolking en haar nijverheid hadden te lij-
den gehad van de aanwezigheid van het franse leger in
1672 en 1673. Dat zal dan ook wel de reden zijn ge-
weest, dat sinjeur Pieter van de Vegt, koopman te Am-
sterdam, enkele jaren (1672, 1673 en 1676) grondrente
aan de eigenaar van het "goed tot Zeisterstraat" 2),
Gerrit van Oostrum vanMoersbergen, schuldig was, toen
de heren Abraham Verbeek en Cornelis van Oosterwijk in
april en mei 1676 de opstal, drie stukken land en het
gereedschap van een ververij, van hem overnamen 3).
Verbeek en Van Oosterwijk waren lakenreders in Utrecht,
zoals Van de Vegt dat wel in Amsterdam zal zijn geweest.
Op 2 februari 1677 vindt er een volgend transport
plaats voor het gerecht van Zeist. Pieter van de Vegt
draagt dan, met consent van de Heer Van Moersbergen als
grondheer van Zeist(erstraat) aan dezelfde Abraham
Verbeek nu samen met Dirk van Oosterwijk een huis en
getimmerte, genaamd "de Ververij", met opstal en ge-
reedschappen over. Dit huis houden wij voor de oudste
voorganger van "Beek en Royen". De families Verbeek en
Van Oosterwijk en het door hen uitgeoefende bedrijf
zullen we eerst eens wat nader bezien.
Abraham Verbeek 4), geboren in 1646 en overleden in
1723 te Utrecht, was in 1666 te Utrecht gehuwd met
Maria van Antwerpen (overl. 1672). Zijn zuster Lavina
(1646-1710) was in 1667 met Dirk van Oosterwijk (1640-
1693) getrouwd. De kopers van "de Ververij" waren dus
zwagers. Verderop in deze geschiedenis zullen we Hen-
drik van Singel (1675-1753) tegenkomen, ook al betrok-
ken bij de gronden en opstallen aan de Dorpsstraat. Hij
is in 1704 getrouwd met Abraham's dochter Jacomina
(geb. 1676).
De naamgever van het huis "Beek en Royen": Hendrik
Verbeek (1708-1788; afb. 2) was een kleinzoon van
77
-ocr page 78-
Abraham Verbeek, zoon van Jacob Verbeek en Beatrix van
Hees. Hij trouwde in 1732 met Justina Clara van Royen
(1709-1748), die ook haar naam aan het huis gaf. Verder
was bij "de Ververij" en het latere huis "Beek en Royen"
geïnteresseerd George Bruyn (1682-1723), die (1708) ge-
trouwd was met Lavina van Oosterwijk (1687-1723), een
dochter van de bovengenoemde Lavina Verbeek en klein-
dochter van Abraham. George Bruyn was voor het ontstaan
van de buitenplaats van grote betekenis. Zijn zoon Dirk
(geb. 1714) was Heer van Rynestein en burgemeester van
Wijk bij Duurstede.
Een andere dochter van Lavina Verbeek: Jacomina van
Oosterwijk (geb. 1671). trouwde in 1698 met David van
Mollem (overl. 1746), de befaamde zijdereder en zijde-
spinner in Utrecht. Stichter in 1681, samen met zijn
vader Jacob, van de eerste echte textielfabriek in
Utrecht (250 arbeiders), toepasser van diverse nieuwe
vindingen bij de fabricage (die angstvallig geheim wer-
den gehouden) en bouwer van het bekende huis Zydebalen
- even buiten Utrecht - met zijn beroemde tuinaanleg 5)
tot in het begin van de 19e eeuw zelfs door vele bui-
tenlanders bewonderd.
Dan is er een nog wat verdere verwant, Willem Verbeek,
die ook bij de transacties langs de 2e Dorpsstraat be-
trokken wordt. Hoe het ook zij, Verbeek, Van Oosterwijk
of Van Singel, leden van al deze geslachten, zijn laken-
reders of drapeniers die vanuit hun utrechtse fabricage
met "de Ververij" in Zeist te maken hadden. Bruyn wordt
koopman te Amsterdam genoemd.
We zien een familie als de Verbeeken, in de loop der
18e eeuw opgenomen in het regenten-patriciaat, hun ver-
mogen voor een deel te Zeist in grond beleggen. Dan zijn
we evenwel al bij Hendrik aangeland, die met Justina
Clara en haar familie, de Van Royens, ook in een utrecht-
se regentenfamilie was getrouwd.
Het is in dit verband het vermelden waard dat de twee
doopsgezinde broers Jan (1709-1763) en Pieter (1715-1789)
Verbeek, die vanuit Amsterdam in 1746 de Broedergemeente
te Zeist mede stichtten en zich daar vestigden, achter-
neven waren van Hendrik Verbeek. Hun grootvader Jacob
Verbeek was een halfbroer van onze Abraham Verbeek, die
78
-ocr page 79-
zich te Zeist zo druk maakte met de lakenververij. Ook
zij waren actief in de lakenhandel. Hun vader en groot-
vader worden te Amsterdam als kooplieden in engelse
"manufacturen" genoemd. In de 18e eeuw werd Nederland
door engelse lakens overstroomd. Zeer tot schade van de
nederlandse nijverheid. Laten we dus eerst eens zien
wat die lakennijverheid in het Utrecht der 18e eeuw be-
tekende.
De utrechtse textielnijverheid
De stad Utrecht had in die textielindustrie in de 17e
en 18e eeuw een van de belangrijkste bronnen van inkom-
sten en werkgelegenheid 6). Er werden zijden, halfzij-
den, wollen- en halfwollen stoffen vervaardigd. Al wa-
ren er duizenden werknemers bij betrokken - Pringsheim
7) spreekt zelfs van
+^ 10.000 - fabriekmatig in de te-
genwoordige zin van het woord vond dat weven en spinnen
niet plaats. Veel werk werd door de grote "reeders en
drapeniers" (die de wol of zijde kochten, de stoffen
vervaardigden en deze verhandelden) in huisindustrie
uitbesteed.
De zijdefabricage door Van Mollem hebben we als uit-
zondering al vermeld. Er bestond een grote behoefte aan
wollen stoffen (lakens) voor kleding en dekking en in
de 17e en 18e eeuw vormden de Nederlanden een centrum
voor de vervaardiging daarvan. Amsterdam en vooral ook
Leiden namen in dit opzicht een belangrijke plaats in;
daarnaast vormde ook Utrecht een centrum voor deze nij-
verheid. Hierbij was men er bijzonder op gesteld om
zijn vaste afzetmarkten te behouden, terwijl de gilden
streng de hand hielden of trachtten te houden aan de
vastgestelde beloningen voor spinners, wevers, ververs,
enz. Toen de economische situatie zich in de loop der
18e eeuw voor de Nederlanden minder gunstig ontwikkelde
had dit uiteraard ook repercussies op de lakennijver-
heid. Er ontwikkelt zich een provinciaal protectionisme.
Zo requestreren de utrechtse fabrikanten in 1753 bij hun
staten provinciaal tegen de maatregel van de Staten van
Holland, waardoor alle leden van de regering en offici-
anten verplicht worden tot het dragen van inlands
(d.w.z. hollands) laken. De gecommitteerden van de
79
-ocr page 80-
utrechtse vroedschap achten die maatregel funest voor de
utrechtse industrie, vooral voor de wolnijverheid, die
haar producten voornamelijk in Holland afzette. Een ver-
plichting om de Utrechtenaren (regering en ambtenaren)
te verplichten utrechts laken te gaan dragen vindt men
evenwel te ver gaan. Men wil trachten in gemeen overleg
tot een regeling te komen.
De nijverheid had te lijden van importeurs uit het
buitenland. Ze raakte vooral in verval sinds Engeland in
het begin van zijn industriële revolutie, de tweede
helft der 18e eeuw, het europese vasteland met goedkope
textielwar en overstroomde. In 1782 was de provincie
Utrecht voornemens om een voorstel bij de Staten-Gene-
raal in te dienen om een invoerrecht te heffen op wollen
en zijden lakens, die uit andere landen werden ingevoerd,
maar in die tachtiger jaren der 18e eeuw ziet men ook
wat in een handelsverdrag met de prille U.S.A. John
Adams is dan gezant in Den Haag en er komt een verdrag
tot stand waarin vrije handel en scheepvaart met dat
land wordt overeengekomen. Utrecht ziet mogelijkheden
voor de afzet van zijn textielindustrie
exi geeft van
harte zijn medewerking aan de totstandkoming van dit
verdrag.
We zien dus duidelijk hoe de overheid zich in de 18e
eeuw met het wel en wee van de lakennijverheid bemoeit.
Maar dat was ook al eerder het geval en dan niet in de
vorm van bescherming en het verzekeren van een bepaalde
afzet, maar met een subsidie en afzetgarantie 8). Op 24
augustus 1663 sloot de stad Utrecht een contract met
Abraham Verbeek, burger der stad, voor de tijd van 10
jaar, waarbij werd overeengekomen, dat Verbeek ieder
jaar minstens 300 fijne halve lakens zou vervaardigen.
Voor ieder laken werd hem een premie beloofd, mits hij
zich aan het minimum aantal van 50 hield, want anders
kreeg hij niets. De dekens en keurmeesters zouden aan-
tekening houden van alle lakens en van de datum waarop
zij naar de hal werden gebracht, terwijl in elk laken
drie gaten zouden worden geslagen om te voorkomen dat
zij meer dan eenmaal gekeurd zouden worden. Volgens de
vroedschapsnotulen van 15 oktober 1666 verzocht Verbeek
om te mogen volstaan met de helft der lakens, mits hij
80
-ocr page 81-
voortaan zonder vennoot zou werken. In de vroedschaps-
notulen van 17 augustus 1668 lezen we dat Abraham Ver-
beek ƒ 607,— als recognitie ontving voor 177 lakens in
dat jaar gemaakt, op 23 augustus 1670 kreeg hij ƒ 480,—
voor 190 lakens en op 4 september 1671 ƒ 806,— voor 234
lakens. Zijn produktie is dus wel gestegen in de loop
der jaren. De andere drapeniers hadden dan ook wel oren
naar premiegelden zoals aan Verbeek werden geschonken.
Waarmee de vroedschap akkoord ging.
Maar hoe het ook zij, Verbeek blijkt door de vroed-
schap aardig te paard geholpen en bij zijn gestegen om-
zet zal hij die ververij in Zeist er best bij gebruikt
kunnen hebben.
Nu zitten er aan zo'n ververij op het platteland voor
een drapenier uit de stad nog andere kanten.
In de eerste plaats was het voordeliger om zo'n be-
drijf op het platteland te hebben. Men was er bevrijd
van de strikte regelen (ook wat de lonen betreft) van
de stedelijke gilden. Het hielp niet veel dat de vroed-
schappen en zelfs de Staten-Generaal dit trachten te
belemmeren. Wat de vroedschappen aangaat, die hadden te
maken met tegenstrijdige belangen. Er waren nogal wat
klachten over de uitoefening van de ververij in de stad.
Die laken- en zijdeververijen bedierven het grachten-
en singelwater en maakten het dikwijls onbruikbaar voor
de vele bierbrouwerijen. En met overige omwonenden had-
den ook de riviervisverkopers in Utrecht veel bezwaar
tegen het spoelen in de gracht door de ververijen. De
vervuiling van de "water-source" van Zeist in de omge-
ving van de Zeisterstraat deed er voor de utrechtse
burgerij minder toe. De vroedschap had met die klachten
rekening te houden en zal daardoor eerder geneigd ge-
weest zijn iets door de vingers te zien bij een vesti-
ging buiten de stadsgrenzen. Overigens willen we toch
opmerken dat er blijkbaar weinig nieuws onder de zon is.
We hebben niet alleen te maken met "protectie", daar-
naast vinden we overheidssubsidies aan het bedrijfsleven
en we behoeven voor Engeland slechts Japan of China in
te vullen en voor Zeist (met zijn lage lonen) Tunesië om
niet in 1980 te belanden. Zelfs de milieuvervuiling komt
in die 18e eeuw al in het geding.
81
-ocr page 82-
Terug nu naar de Verbeek-clan in Zeist en het huis
"Beek en Royen".
Verbeek en Van Oosterwijk hebben in de tachtiger en
negentiger jaren der 17e eeuw de lakenververij aan de
Zeisterstraat in bedrijf gehad 9). De enige afbeelding,
die we van deze oudste zeister industrie bezitten is te
vinden op een der prenten uit het plaatwerk van Daniël
Stoopendaal over het "Huys te Zeyst" uit het begin der
18e eeuw. Een vogelvlucht vanuit de richting van het
Slot naar het dorp toe. Ter plaatse van de huidige 2e
Dorpsstraat, maar meer naar Het Rond toe dan "Beek en
Royen" zijn daar enige vlakke bedakingen te onderkennen,
die wel tot de ververij moeten behoren (zie afb. 3). Of
op deze platen overigens alle gebouwen in het dorp topo-
grafisch juist zijn weergegeven blijft nog de vraag.
Verdere transacties
In 1697 blijken zowel Dirk als Cornelis van Oosterwijk
overleden, want de weduwe van Dirk verkoopt dan aan
Abraham Verbeek Jacobsz en aan de weduwe van Cornelis,
beide te Utrecht, de helft van een huis te Zeist, van
ouds genaamd "de Ververij", gelegen op grond van de Heer
van Odijk. (Willem Adriaan van Nassau-Odijk had het
goed tot Zeisterstraat van G. van Oostrum van Moersber-
gen gekocht voor de som van ƒ 600,—.)Abraham Verbeek
blijkt nog meer land in Zeist te hebben. Op 20 oktober
1708 verkoopt hij aan mr Johan Gerard de Jonchere een
huis met stal, schuur, hof en boomgaard en een daghuur-
derswoning, gelegen aan de noordzijde van de kerk, nage-
laten door Severyn Esser, voor de som van ƒ 1.000,—.
Dit huis is niet anders dan het latere "Veelzicht", ter
plaatse van het tegenwoordige politiebureau 10).
In 1718 is ook Willem Verbeek, een neef, en Henric van
Singel, een schoonzoon van Abraham Verbeek, in transac-
ties met "de Ververij" betrokken. Ze verkopen op 15
maart aan George Bruyn, schoonzoon van Abrahams zuster
Lavina van Oosterwijk-Verbeek, voor het gerecht van
Zeist een huis en getimmerte genaamd "de Ververij" met
opstal, gelegen te Zeist op grond van de graaf van Nas-
82
-ocr page 83-
sau op vier kampjes land aan de Zeisterstraat en een
geerhoekje van het land van de pastorie van Zeist.
Vermoedelijk is met het telkens in de acten genoemde
huis wel een woonhuis bedoeld en zal onder het getim-
merte en verdere opstal de eigenlijke ververij gezocht
moeten worden. De formuleringen wijzen wel in die rich-
ting: "op sekere vier kampjes gelegen aan de Zeyster
straat, daarvan de voorzegde huysinge en getimmer met
de ververije op te eene staet, de swarte Ketel op te
andere gestaen heeft, het derde achter Cees Rijken tot
aen het erf van de Heer Breyer streckt, en op te vierde
als nu genaemt het bosgie de raemen gestaen hebben en
dan noch de opstal van een geerhoekje van 't land van
de pastorij e, liggende tussen de sloot van de verruwe-
rije en 't water van den Heer van Zijst te saem met
alle gerechtigheden en servituten, daertoe specterende
II
...
Zonder ons in de details van de plaatsbepaling dezer
vier kampjes en het geerhoekje te verdiepen (alles
moet ongeveer tussen de zuidzijde van de 2e Dorpsstraat
en de sloot langs de Lageweg gelegen hebben), merken
we wel op dat het er naar lijkt (de swarte ketel en de
droogramen zijn er blijkbaar niet meer), dat de activi-
teiten van de ververij over hun hoogtepunt heen zijn,
ja misschien al zijn beëindigd. Het ziet er naar uit
dat George Bruyn het begin maakt met de aanleg van een
buitenplaats. Deze George Bruyn heeft ook niet alleen
met Utrecht te maken, hij wordt vermeld als koopman te
Amsterdam. Op 20 juli 1720 koopt Bruyn van mr Johan
Breyer, schepen te Utrecht - en van 1677 tot 1699 drost
van de vrije Heerlijkheid Zeist - een daghuurderswo-
ningmet boomgaard aan de gemene weg, op grond van de
Heer van Zeist. Hij is dus bezig zijn bezit in de omge-
ving van zijn huis uit te breiden, de gemene weg is im-
mers de Zeisterstraat.
In 1723 geeft Lodewijk van Nassau, als Heer van Zeist
en grondheer van het goed Zeisterstraat voor 100 jaar
grond aan Bruyn in huur, "waar 't huurders huizen en
beplantingen op staan strekkende langs de Karpervijver
achter de huizen in het dorp tot aan de grond in huur
83
-ocr page 84-
bij de Heer van Driebergen, met nog een stuk strekkende
van deAruhemseweg tot aan de Bovenweg".
"Bruynwijk"
Of George Bruyn het zo prettig heeft gevonden dat
Jacomina Verbeek, dochter van de oude Abraham en echt-
genote van Hendrik van Singel op 28 augustus 1725 aan
Jacob Bramo een huis en wagenschuur verkoopt, gelegen
naast het huis "Bruynwijk", op grond van de Heer van
Zeist, lijkt ons te betwijfelen.
Jacob Bramo kocht in 1733 de herberg naast de kerk in
Zeist 12) en was misschien ook in 1725 al op een herberg
uit. Daarbij was George bezig zijn buitenplaats vorm te
geven, hetgeen ook uit de naamgeving van het huis
"Bruynwijk" in deze acte blijkt. Daarom zal ook wel de
voorwaarde zijn opgenomen dat er nooit "ligten" of ven-
sters uitziende op de Erve van de (let wel I) plaats
"Bruynwijk" zullen mogen worden gemaakt, en ook de
"ligten", uitzichten of vensters van "Bruynwijk" niet
mogen worden belemmerd. Omstreeks 1723,moet de buiten-
plaats "Beek en Royen", waaronder begrepen het huis met
omliggend terrein tussen Lageweg en Dorpsstraat, bene-
vens terreinen tussen Driebergseweg en Arnhemse Boven-
weg, al hebben bestaan, zij het onder die naam
"Bruynwijk", en in omvang nog niet zo groot als het
later onder Hendrik Verbeek werd. Hoe het huis er in
die tijd uitzag is niet bekend. De tegenwoordige aan-
blik moet uit de tijd van Hendrik Verbeek dateren.
Hendrik Verbeek
Deze Hendrik Verbeek, kleinzoon van Abraham Verbeek,
zal het huis omstreeks 1730, enige tijd voor zijn huwe-
lijk met Justina Clara van Royen (1732) verworven heb-
ben. Hij was te Utrecht een groot heer: Domheer van het
Kapittel ten Dom, kanunnik van St Pieter, lid van de
vroedschap in de veertiger jaren, in de zeventiger ja-
ren van de eeuw en mogelijk al veel eerder *) burgemees-
84
-ocr page 85-
ter. Zijn vrouw stamde uit een wat oudere utrechtse re-
gentenfamilie. Zij was de dochter van mr Jan van Royen
13) (1670-1723) en Anna Catharina de Moor (1675-1746).
Jan van Royen was raad in de vroedschap en hoofdofficier
te Utrecht. Haar grootvader mr Cornelis van Royen (1646-
1704) was raadsheer in het Hof van Utrecht, de over-
grootvader Nicolaas (1626-1675) al lid van de utrechtse
vroedschap.
Hendrik Verbeek had zich met zijn huwelijk stevig in
de utrechtse regentenfamilies verankerd. Zijn wapen
vinden we op een wapenbord met leden der utrechtse
vroedschap vermeld. Het is heel sprekend en we beschrij-
ven het hier, zij het misschien heraldisch niet helemaal
juist, als: op een gouden veld een ram (of schaap) van
rechts naar links gaand over een van rechts naar links
stijgende azuren (blauwe) beek. Dat deze blauwe baan
een beek moet voorstellen maken we uit het enigszins
gegolfde karakter op. Van het van Royen-wapen hebben we
een meer accurate omschrijving: "In goud een klimmende
leeuw, met een zilveren schildhoofd beladen met een
zwarten lopenden windhond".
) In een request over de"schapendrift op de gemene heide uit
1728 wordt gesproken over de "Heyvelden en wildernissen"
streckende agter het sogenaemde Molenbosch van Zeist langs
de Plantagie van de heer Borgemeester Verbeek"."Hoog Beek
en Royen"moet toen althans gedeeltelijk van Hendrik Verbeek,
zijn vader of zijn grootvader zijn geweest.
"Beek en Royen"
En zo werd "Bruynwijk" dus gemetamorfoseerd tot "Beek
en Royen" - een huis van allure, dat door het echtpaar
Verbeek en twee daaropvolgende generaties werd bewoond.
We zien Hendrik zijn grondbezit aan de overkant van de
Zeisterstraat gestaag uitbreiden. Op 6 juli 1737 koopt
hij land van Arien Jansen van Smoorenburg. Hij heet dan
Domheer ten Capittel van den Dom en Canoniek van St
Pieter, en maakt met al die titels duidelijk deel uit
van het lid der z.g. geëligeerden in de Staten Provin-
ciaal van Utrecht. Verworven worden: "5 morgen zo bouw-
als heijland, strekkende van de eykewalle van den Hoog
Edle Lodewijk Adriaan grave van Nassau, vrijheer van
S>
-ocr page 86-
Zeyst, oost-, noord-, en westwaarts tot langs de gemeene
heyde zuydwaarts en een gedeelte oostwaarts zoals het-
zelve onder deze Geregten (van Zeist) gelegen is".
Diezelfde maand koopt hij opnieuw grond, nu van Arien
Janss. van der Veer: drie morgen bouwland en twee morgen
heiveld, gelegen achter het dorp Zeist over de Bovenweg.
In 1742 koopt hij zeven morgen land van de - niet al te
ruim bij kas zittende - Heer van Zeist Willem Adriaan
graaf van Nassau. Alles gronden met beplantingen tussen,
wat tegenwoordig Arnhemse Bovenweg en Driebergseweg heet,
gedeeltelijk misschien tussen 2e Hogeweg en 2e Dorps-
straat (dit laatste nemen we ten minste aan)wanneer in de
acte van de "tuinties agter de Huysjens" wordt gesproken»
Dan komt er een wisseling in de Heerlijkheid Zeist:
Cornelis Schellinger vervangt Willem Adriaan van Nassau.
Schellinger verhuurt weiland en verkoopt een eiken wal
met "Eyke Caphout en Beukeboomen, lang ongeveer 200 m"
aan Hendrik Verbeek. De omschrijving is enigszins cryp-
tisch: de wal is "lang omtrent 53 Roeden, breed omtrent
4 Roeden (15 m), ten Eynden de Hoogeweg, Regt over het
Nieuwe Moolenbosch; vlak voor het Bos''van welgemelde
Heer Verbeek, daartegen aangeland, schietende van de
scheijding van de zelve wal, tot aent Eynde van 't Bos,
of Hoogeweg, ten eynde de Moolenweg". Mogelijk hebben
we hier te doen met een wal waarop later de huizen langs
de Molenweg werden gebouwd. Hendrik Verbeek verwerft
overigens ook gronden in de omgeving, waar nu "Schaer-
weyde" en het Chr. Sanatorium langs de Utrechtseweg lig-
gen (Bulletin Van de Poll-Stichting III, pag. 35).
Hendrik en Justina Clara hebben niet alleen hun namen
aan maar ook hun stempel op "Beek en Royen" gezet. Zij
hebben, zoals dat destijds in regentenfamilies gebrui-
kelijk was, afwisselend te Zeist en in Utrecht gewoond.
Hendrik bereikte een hoge leeftijd, en zag zijn laatste
jaren verzuurd door de patriottische woelingen in en om
Utrecht 14). Justina Clara werd niet ouder dan 39 jaar.
Het gezin had drie kinderen, waarvan de zoon al vroeg
overleed en de jongste dochter Jacoba Elizabeth (1742-
1803) in 1761 trouwde met mr Maarten Weveringh, schepen
te Amsterdam. Zij was in tweede echt gehuwd met mr Engel-
bert Fran^ois van Berckel (1726-1796), pensionaris van
86
-ocr page 87-
Amsterdam. Met deze laatste werd Hendrik schoonzoon van
een belangrijk politicus, die onder meer in 1778 de hand
heeft gehad in pogingen een handelsverdrag met de Ver-
enigde Staten te sluiten nog v66r de onafhankelijkheid
van dat land door Engeland was erkend. Dat een dergelijk
verdrag ook voor de kwijnende lakenhandel een uitkomst
zou kunnen zijn vermeldden we al.
Voor ons is de oudste dochter van betekenis: Anna
Catherina, deze was geboren in 1734, gedoopt in de
utrechtse Catharijne-kerk, trouwde in 1755 te Zeist met
mr Jacob Evert van Muyden (geb. 1732) en overleed in
1792. Na de dood van Hendrik erft zij "Beek en Royen".
Jacob Evert was te Utrecht onder meer regent van de
Fundatie van Renswoude. Hun dochter Jacoba Elizabeth
(geb. 1762) was gehuwd met mr Paul Engelbert Voet van
Winssen, weer een lid van een utrechtse regentenfami-
lie. Ook zij erfde "Beek en Royen". Maar daarna gaat
huis en goed van de "Verbeek-clan" in andere handen
over.
Uitbreiding der bezitting
Gedurende zijn leven heeft Hendrik Verbeek zijn be-
zitting aanzienlijk uitgebreid. Ook van de Staten van
Utrecht weet hij domeingrond te verwerven, hij legt
een park aan en beplant heide met sparren 15). In 1771
besloeg het landgoed: 216 morgen, 213 roeden
(+^ 307 ha).
Het was toen opgemeten door de "gesworen" landmeter H.
van Cooten. Van die opmeting bezit de Van de Poll-
Stichting een fraaie overzichtskaart, waarop lanen,
bomen en kommen zijn aangegeven en die zelfs met een
aantal waterverfschilderingen van het park vóór en de
tuin en kom achter het huis is versierd (afb. 4). Het
terrein van "Beek en Royen" blijkt dan grotendeels het
tegenwoordige Zeister Bos te omvatten en eindigt op de
hei waar de Woudenbergseweg de bocht langs de algemene
begraafplaats maakt. Aan de westzijde loopt de grens
ten naastebij over het tegenwoordige Nooitgedacht, een
stukje 2e Hogeweg, Krullelaan, een stukje Woudenbergse-
weg en dan de Prof. Lorentzlaan tot de Krakelingweg.
Daar wordt weer aangesloten bij de Woudenbergseweg,
87
-ocr page 88-
hoek begraafplaats. Westelijk van deze begrenzing vinden
we de eigendonimen en beplantingen van de Heer van Zeist.
De begrenzingen naar het noorden en het oosten worden
door "gemeene heyde" bepaald. Trouwens achter de Krake-
lingweg en de Woudenbergseweg tegenover de begraafplaats
worden geen begrenzingen aangegeven. Ook thans nog is in
het terrein die oude aanleg gedeeltelijk herkenbaar. We
noemen het Laantje zonder Eind, oudtijds ook Verbeeks
spoor geheten; de kom die we daar ter hoogte van het
Jagersbuis aantreffen: de "koekepan"; in het Zeisterbos
met de waterloop (thans vrijwel droog) in de richting
van het hertenkamp. Daarnaast een aantal lanen in het
bos, die wellicht ook nog op de oude aanleg teruggaan.
Hier en daar vinden we op de kaart e-en tuinornament,
een obelisk of iets wat daarop lijkt. In totaal over-
heerst de indruk dat Hendrik Verbeek mede en misschien
wel in de eerste plaats de schepper van het Zeister Bos
is geweest.
Lopen we even op de geschiedenis vooruit dan vindt
dit ook wel zijn bevestiging in hetgeen later met de
bezitting is gebeurd: de stichting van het buiten "Hoog
Beek en Royen", eind twintiger jaren der 19e eeuw, de
afsplitsing van "Pavia" van "Hoog Beek en Royen" in de
vijftiger jaren, en de koop van het Zeister Bos in de
20e eeuw door de gemeente Zeist van de eigenaars van
"Pavia". Albert Voombergh voor "Hoog Beek en Royen" en
zijn dochter mevrouw Pauw van Wieldrecht-Voombergh voor
"Pavia" zijn hierbij de sleutelfiguren.
Achter het huis "Beek en Royen" is minder terrein be-
schikbaar. Men bevindt zich daar in de onmiddellijke
omgeving van het Zeister Slot, bijna op het eigenlijke
voorterrein. Toch heeft Hendrik Verbeek nog kans gezien
daar een formele tuin, met een kom en geschoren hagen
aan te leggen. Hij heeft daartoe ook nog terrein achter
de huizen van de Dorpsstraat in bezit. Het valt op dat
het huis op de kaart vrij lang gestrekt is, het aan de
driebergse zijde gelegen perceel heeft er dan ook wel
bij gehoord. Het had toen nog geen verdieping (zoals op
de prent in het album van Mourot uit de twintiger jaren
der 19e eeuw duidelijk te zien is, afb. 5) en zal tot
orangeric en stalling hebben gediend.
88
-ocr page 89-
Tekenaar Christiaan van Houten
Op de overzichtskaart staat aangegeven C.v.H. del,
hetgeen wil zeggen C.v.H. heeft dit getekend. We hebben
gezocht naar de naam van een tekenaar, met dé initialen
van C.v.H. en vonden in het lexicon van Scheen 16):
"Christiaan van Houten, geb. waarschijnlijk te Utrecht
omstreeks 1759, overleden aldaar in 1832. Was leerling
van de Fundatie van Renswoude (1773-1790). Graveur,
etser en tekenaar". Schilderwerk van deze kunstenaar is
bij Scheen niet bekend. De stichtingsbrief van de Funda-
tie bestemt haar inkomsten tot opleiding van de "ver-
standigste en bekwaamste jongens tot allerlei beroepen";
er werd onderwijs gegeven in Frans, Duits, Engels,
Mathesis; men werd aangezet om de tekenkunst en gronden
van de Mathesis op aparte uren daartoe gesteld te leren.
Het was niet ongewoon dat verschillende aankomende kun-
stenaars en ambachtslieden tussen de 10 en 15 jaar in
deze instelling verbleven. Er bestond een band tussen
het Stadskinderhuis (het weeshuis) en de Fundatie, de
begaafste wezen maakten een goede kans in dit "internaat"
te worden geplaatst 17). Nu was Jacob Evert van Muyden,
de echtgenoot van de eigenaresse van "Beek en Royen" na
de dood van haar vader (1788) van 1754 tot 1796 regent
van de Fundatie; we mogen dus wel aannemen dat hij
Christiaan van Houten, gedurende diens verblijf in de
Stichting (1773-1790)., gekend heeft en hem de opdracht
tot vervaardiging van de mooie tekening heeft bezorgd.
Het jaartal 1771 zal dan wel niet de datum van het maken
van de overzichtskaart, maar die van het opmeten van het
landgoed door H. van Cooten zijn geweest.
Opnieuw Hendrik Verbeek
De oude Hendrik Verbeek heeft tot zijn dood tussen
Utrecht en Zeist verkeerd. We zien zijn karos des zomers
- 's winters zal hij wel meestal in Utrecht hebben ge-
woond - regelmatig op de Steenstraat tussen de provin-
cie-hoofdstad en zijn buitenverblijf gaan.
In de stad had hij diverse besognes. Hij was als lid
van de vroedschap onder andere ordinaris-commissaris tot
89
-ocr page 90-
de gilden voor de uitdragers en uitdraagsters; gecommit-
teerde tot het wijhkopersgilde, tot de vismarkt, tot de
draperijen, tot de schilders; vele jaren achtereen gecom-
mitteerde ter beschrijvinge én in de zeventiger jaren
(1777 en 1778) burgemeester - same^ met J. van Asch van
Wijck. Zijn taken in Utrecht en zijn rust in Zeist werden
evenwel in zijn laatste levensjaren lelijk verstoord door
de patriottische woelingen in de tachtiger jaren van de
eeuw 18). Verbeek nam aarzelend een soort middenpositie
in, maar werd in augustus 1786 met andere vroedschaps-
leden toch afgezet en zat wat onbehagelijk te midden
van het orangistische platteland in een omgeving waar
ook nog troepen van de stadhouder en de Staten de stad
Utrecht insloten, op zijn buiten "Beek en Royen".
Aardappelen, wortelen en wat dies meer zij worden
door de soldaten van zijn land geroofd. Maar ook na de
komst van de Pruisen en de restauratie van het stadhou-
derschap in september 1787, wordt het niet gemakkelij-
ker voor hem op "Beek en Royen". Op 10 juni 1788 klaagt
hij bij de Staten van Utrecht over de moedwillige ver-
nieling van bomen, banken en het hek van zijn huis
"Beek en Royen"."Het yzeren hek voor de Huysinge" is
n.b. "met geweld open, en aan stukken gebroken, het
slot daar afgeslagen en meede genomen", enz. Hij ver-
zoekt de Staten daartegen op te treden en tevens om
permissie in zijn bossen en tuinen "sprengels, voetan-
gels, klemmen en schietgeweer" te mogen leggen. Tevens
wil hij een verbod van de Gedeputeerde Staten om zich
op de terreinen van de buitenplaats te begeven zonder
toestemming. Het gevraagde verbod wordt door Gedeputeer-
de Staten uitgevaardigd. Wat het ijzeren hek betreft:
op de in 1802 door Petersen vervaardigde en in druk
uitgegeven kaart is dit hek tegenover het huis aan de
ingang van de Laan van Beek en Royen aangegeven.
Petersen was een lid der Broedergemeente. Zo werd het
laatste levensjaar van Hendrik nog door schenderijen
van zijn bezitting verzuurd en we zien de 80-jarige
weduwnaar met zijn ouderwetse allongepruik zich erge-
ren. Kort hierop overleed hij (4 december 1788).
9r
-ocr page 91-
Het echtpaar Van Muyden
Na zijn dood komt "Beek en Royen" in handen van zijn
dochter Anna Catharina van Muyden, geboren Verbeek
(1732-1792) en haar man Jacob Evert (geb. 1732). Dit
echtpaar stoot al iets van het geërfde bezit af. Op 10
april 1792 verkopen zij aan Wouter van Dam, de schout
en Willem van Dam, de secretaris van Zeist, "een hof-
stede en land bij de Brink en op het Zeister Zand, van
ouds genaamd het Molenland met schapenhok, verder een
stuk dat vanouds tot het Pastorieland behoorde, een
vierkant stuk bouwland naast de hofstede van de erve
van Capitain Houwert tussen de Hogeweg (hier: Utrechtse-
weg) en het land behorende aan de Hofstede "De Koppel",
enz.
Al deze terreinen liggen in het westen van Zeist; het
Zeister Zand bevond zich ter hoogte van het chr. sana-
torium, de hofstede "De Koppel" ter hoogte van de Kop-
pelweg, het Pastorieland bevond zich hoofdzakelijk ach-
ter het Slot, maar daar kan dit stuk nauwelijks gelegen
hebben. Het gaat ons hier ook niet om de nauwkeurige
locatie, maar meer om een indruk van het uitgebreide
grondbezit van Verbeek in Zeist en het feit dat zijn
dochter en schoonzoon daarvan al het een en ander liqui-
deren. De nu verkochte goederen had Hendrik op 28 maart
1744 en 25 maart 1763 verworven. Op 14 juni 1792 - zijn
vrouw zal toen al zijn overleden - benoemde Jacob Evert,
die dan secretaris van het waterschap van de Lekdijk
Bovendams genoemd wordt en aangeduid als "wonende bin-
nen Utrecht dog zich thans bevindende op zijn Buyten-
plaats Beek en Royen" tot executeur van zijn testament,
boedel en nalatenschap, voor het gerecht van de Hooge
en Vrije Heerlijkheid Zeijst, mr Cornelis de Wijs,
griffier van het Hof Provinciaal van Utrecht. Vermoede-
lijk had ziekte en overlijden van zijn vrouw de 60-
jarige Van Muyden aan het denken over de rechtsgevolgen
bij zijn overlijden gezet.
De nieuwe staatsregelingen brachten in die jaren ook
nieuwe belastingen met zich mee en op 23 juli 1793
wordt "Beek en Royen" voor de honderdste penning geschat
door Wouter van Dam, schout, Cornelis Vermeulen en
Matthys Verdonk, schepenen der Hooge Heerlijkheid. Van
Muyden is dan de enige eigenaar en het landgoed wordt
als volgt omschreven:
91
-ocr page 92-
"De Buytenplaats genaamd "Beek en Royen" bestaande uit
een Heere Huysinge met annexe stal en koetshuis, Tuyn-
mans en daghuurders woningen en Generalijk alle daarbij
behorende Tuynen, Bosschen, Laanen en verdere Planta-
giën ten Weder Zeyden van de Zeisterstraat agter de voor-
schreve Here Huysinge lopende langs het goed van de Rid-
derhofstad Zeyst en vooruytstrekkende tot in de Heyde,
waarvan een gedeelte huurgoed is van den Heer van Zeyst
voor 100 jaaren ingang genomen hebbende met Lubiansdag,
zijnde daags na Sint Maarten 1723 om ƒ 170,— en 2 par-
tijen voor dezen Heet (heide) veld, dog nu beplant, zijn-
de erfgoed van de Domainen's Lands van Utrecht, de Eene
op een jaarlijks canon van ƒ 10-10 en de andere van ƒ 3-3
contant geld, waardig de somma van Vijf en twintig duy-
sent vier Hondert Guldens (ƒ 25.400,--)".
Dit is niet de enige bezitting in Zeist van Van Muy-
den. Hij heeft nog vier morgen bouwland aan de Zeister
Vaart, "genaamt het Koeyland", getaxeerd op ƒ 1.200,—
en nog twee en halve morgen weiland "in twee campen" tus-
sen de Koppeldijk en de Zeister Vaart, gewaardeerd op
ƒ 1.225, — .
Duidelijk is het huis "Beek en Royen" met directe omge-
ving en het grote bosgebied tot aan de Woudenbergseweg
bij de Krakeling nog intact. Een dochter van Van Muyden
en Anna Catharina Verbeek: Jacoba Elisabeth (geb. 1762),
gehuwd met mr Paul Engelbert Voet van Winssen, is de vol-
gende eigenares van "Beek en Royen". Ook Voet van Wins-
sen was weer een lid van een utrechtse regentenfamilie.
Maar bij het overschrijden van de eeuwgrens en in de
echte franse tijd van de inlijving, door het continen-
taal stelsel en de conscriptie gaat van veel buiten-
plaatsen de "fine fleur" af, al vinden we op een kaart
van + 1804, - Carte du Camp d'Utrecht, commandê par Ie
gênêral en chef Marmont - het landgoed "Beek en Royen"
nog in volle heerlijkheid tussen Driebergseweg en "Kra-
keling" weergegeven 19).
(wordt vervolgd)
02
-ocr page 93-
Noten
1. R. van Luttervelt, Schoonheid aan de Vecht, Amster-
dam 1949
Dezelfde, De Stichtse Lustwarande, Amsterdam 1949
J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche Tuinen en Buiten-
plaatsen, Amsterdam 1946
2. Zie J.Ph. de Montê verLoren, De geschiedenis van de
Zeister Dorpsstraat, Van de Poll-Stichting, 1953
3. De desbetreffende acten bevinden zich op het Archief
van de Van de Poll-Stichting in het Slot
4. De Wapenheraut 1911, pag.1, geeft een genealogie van
de familie Verbeek, destijds in het bezit van W.J.JjC.
Bijleveld
5. J.E.A.L. Struik, Utrecht door de eeuwen heen, 1968,
pag. 244
6. Zie ook: J. Brok - ten Broek, De Utrechtse zijde-
industrie, 17e-18e eeuw, doctoraal-scriptie Utrecht,
1935/1936
7. O. Pringsheim: Beitrage zur wirtschaftlichen Ent-
wicklungsgeschichte der Vereinigten Niederlande im
17en und ISen Jahrhundert, Leipzig 1890
8. J.E. Lenstra, De Utrechtse lakennijverheid tot 1700,
1941
9. Het hier volgende relaas berust op de acten in het
huisarchief van "Beek en Royen", aanwezig op het
Slot in het archief van de Van de Poll-Stichting. Ook
zijn gebruikt de Rechterlijke Archieven, bewaard in
het Rijksarchief Utrecht
10. H.J. van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist, deel IV,
pag. 410 en 411
11. Aleid W. van de Bunt, Oud Zeist, 1968, pag.37
12. H.J. van Eekeren, o.c, deel IV, pag. 352
13. De genealogie van het geslacht Van Royen door C.J.
Polvliet komt voor in het Algemeen Nederlandsch
Familie-blad, deel XVI, pag. 14
14. J. Meerdink, Brief van een zeister boer aan zijn
vriend te Driebergen. Bulletin Van de Poll-Stichting
IX, 1979, pag.25
15. Aleid van de Bunt, o.c, pag. 40
16. P.A. Scheen, Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-
93
-ocr page 94-
1950, 1969
17. A.J.S. van Lier, de Fundatie van de Vrijvrouwe van
Renswoude binnen de stad Utrecht, 1754 - 28 april -
1954
18. Zie hiervoor: J, Meerdink o.c, pag. 25. In een pam-
flet uit die tijd wordt hij uitgescholden voor
"omgekeerde lakenwinkel", hetgeen op de transforma-
tie van de lakenververij tot het buiten "Beek en
Royen" kan duiden.
19. De kaart is afgedrukt in "Hoe oud is Zeist", Van de
Poll-Stichting, 1976
94
-ocr page 95-
95
-ocr page 96-
2. Hendv-ik Verbeek 1708-1788^ burgemeester van Utrecht
96
-ocr page 97-
97
-ocr page 98-
'-H
cv
CV
'~^
Ct!
1
Sm
S
Q
Q)
Q
■+:>
^
S
O
s;
Ö3
^
HO.
S
S
ö
S
^
<a
^
K
Cu
ö
o
ö
#<
•^
-P
s
W
Si
"^
o
.^
Q:;
O
s
^
<ï)
O
^
^
CD
AJ
s
«
HJi
^
Ö5
^
K
S
o
Ss
Öi S
Q)
-Ki
+:>
-to>
O
<3
O
V<i
Cj
ex,
K
<i>
ö
C^l
Ti
^
-ocr page 99-
/ A/ -^z-
"Beek en Royen", + 1822, lithografie van Houtman naar
een tekening van T. Soeterik, in de atlas van Mourot
met gezichten in de provinaie Utrecht