Han öp fnU-^ttrI|tin5 2dat
|
|||||
«j-sé'
|
|||||
inp jaargang, maart ISBII, nr 1
|
|||||
Bulletin van de Van de Poll-Stichting
voor de Zeister geschiedenis
10e jaargang, maart 1980, nummer 1
|
||||||||
Redacteur;
K. Scharten, Oirschotlaan 11
Dagelijks bestuur der Stichting:
Drs H.J. Eijsink,
voorzitter. Oranje Nassaulaan 3
Mr dr A.A.H. Stolk,
vice-voorzitter, Krullelaan 28
Mr dr H. Emmer,
secretaris. Graaf Janlaan 83
Dr J. Meerdink,
tweede secretaris,
Laan van Beek en Royen 2
L. Visser,
penningmeester, Lommerlust 17;
postgiro: 3.840.383 t.n.v. de
Van de Poll-Stichting; bank: Algemene Bank Nederland
te Zeist (postgiro 30.549), t.g.v. rekening 55.86.18.049 van de Van de Poll-Stichting Mr dr V.A.M, van der Burg,
tweede penningmeester.
Griffensteijnselaan 77 |
||||||||
Archief: Het Slot, Zinzendorflaan 1
Het archief der Stichting is geopend op; dinsdag van 10.30 - 15.00 uur woensdag van 14.00 - 16.00 uur |
||||||||
JAARVERSLAG VAN DE SECRETARIS
(Periode november 1978 tot en met november 1979)
Woensdag 13 december 1978 kwam de Raad van Beheer in
het Slot bijeen. Belangrijke punten van bespreking wa- ren de activiteiten der verschillende werkgroepen, de archiefwerkzaamheden en de drie publikaties, die op stapel stonden, te weten een nieuwe aflevering van de Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist, een boek van dr Meerdink over de 18de-eeuwse tekenaar Johannes de Bosch en een Historische Schets van Katholiek Zeist, door drs Th. Ruijs. Het dagelijks bestuur kwam tijdens deze verslagperio-
de enkele malen bijeen. De vergadering van 1 december 1978 was grotendeels gewijd aan de agenda voor de ver- gadering van de Raad van Beheer. Op vrijdag 4 mei 1979 vergaderde het dagelijks be-
stuur over het afscheid van burgemeester Stolk als voor- zitter, de afwikkeling van de inventaris van het pand Krullelaan 28 en de uitgave van de drie boekwerken als bovenvermeld. Over het laatste punt werd ook nog verga- derd op 5 november. Vrijdag 11 mei vond in het Slot een bijzondere bijeen-
komst plaats, waarin door de Raad van Beheer afscheid werd genomen van mr dr A.A.H. Stolk, die gedurende vele jaren het voorzitterschap had bekleed, een functie, waaraan een einde was gekomen door zijn pensionering als burgemeester van Zeist. Bij die gelegenheid werd aan de heer Stolk het verzoek gericht opnieuw tot de Raad van Beheer te willen toetreden, aan welk verzoek deze inmiddels heeft voldaan. r . Op donderdag 17 mei hield voor onze Stichting drs
W.J.H. Ververs, werkzaam bij de Rijksdienst voor Oud- heidkundig Bodemonderzoek, een lezing over de opgraving |
||||
van Dorestad in de afgelopen jaren.
Op dinsdag 14 augustus vond een middagexcursie plaats
naar Driebergen. Daarbij werden bezoeken gebracht aan de R.K. kerk te Rijsenburg, Huize Sparrendaal en het voormalige R.K. Seminarie. Op vrijdag 28 september werd een excursie van een he-
le dag ondernomen naar de vestingstad Naarden. Op het programma stonden bezoeken aan de gerestaureerde Grote Kerk, het Vestingmuseum en het Comeniusmuseum. Op zaterdag 19 mei vond in de Nicolaaskerk te Utrecht
een Historische Dag plaats, georganiseerd door de Stichtse Culturele Raad. Onze Stichting was hierbij vertegenwoordigd door mevrouw Mollen en de heren Van Hoogenhuyze en Emmer. Ook was onze Stichting vertegenwoordigd bij de aan-
bieding van het historische werk over De Bilt door mr P.H. Damstê onder auspiciën van de Stichting Stichtse Historische Reeks, en bij de officiële opening van het gebouw der Verenigde Nederlandse Ziekenfondsen. Op vrijdag 14 november was het Slot getuige van
een feestelijke bijeenkomst van de Raad van Beheer. Hierin werden aan het publiek de boeken van de heren Meerdink en Ruijs gepresenteerd. De bijeenkomst werd geleid door burgemeester Eijsink, die zich aan de aan- wezigen voorstelde als de nieuwe voorzitter van onze Stichting, een voorzitterschap, dat hem nog niet bekend was toen het op 1 mei jl. ambtshalve inging. Bij deze gelegenheid deelde de heer Eijsink mee, dat het gemeen- tebestuur de heer Stolk zojuist had benoemd tot lid van de Raad van Beheer. Daarop stelde de heer Eijsink voor de heer Stolk aan te wijzen als vice-voorzitter, waar- mee de Raad van Beheer van harte instemde. Op zaterdag 17 november overleed onverwachts, op 79-
£4 |
||||
jarige leeftijd, mr H.L.L. van Hoogenhuyze. De heer Van
Hoogenhuyze heeft onze Stichting, eerst als penning- meester en later als vice-voorzitter, van het begin af aan gediend. Door zijn grote toewijding en zijn grote belangstelling voor de geschiedenis van Zeist zal zijn naam bij de Van de Poll-Stichting ongetwijfeld blijven voortleven. De archiefwerkzaamheden maakten ook in deze verslag-
periode weer goede vorderingen. De dames Mollen en Bertoen, alsmede de heer Scharten waren regelmatig in het Slot aanwezig om het archief bij te werken of be- zoekers te ontvangen. De persverslagen zijn bij mevrouw Mollen in goede handen en mevrouw Bertoen werkt gesta- dig aan het inrichten van de iconografische atlas. In deze verslagperiode zijn vier nieuwe bulletins
verschenen. Het aantal begunstigers is met ongeveer 400 nagenoeg
gelijk gebleven. H. Emmer,
Secretaris |
||||||
VERSLAGEN WERKGROEPEN
Verslag van de Archeologische Werkgroep over 1979
Reeds in het verslag over het vorig jaar - zie ons
Bulletin, 9, 1979, pag. 23 - was sprake van de "Landes- aufiiahme" op de Leusderhei en omgeving, waarbij toen een aantal, mogelijke, grafheuvels werd ontdekt. Dit onderzoek werd verricht door mensen van de R.O.B. 1) te Amersfoort en nadien door leden van de A.W.N. 2), afd. Utrecht e.o. De heer H. Fokkens schrijft daarover in het jaarverslag 1979 van genoemde afdeling: "Deze ac- tiviteiten resulteerden tot op heden in de ontdekking van nog eens tien mogelijke grafheuvels, zodat er nu |
||||||
circa twintig mogelijke grafheuvels in Austerlitz be-
kend zijn. Het merendeel der heuvels is vrij laag tot maximaal 50 centimeter hoog. Eén onlangs ontdekte heuvel is echter aanmerkelijk hoger". In 1980 wil men de tumuli op de kaart inmeten en intekenen; waaruit dan zou kunnen blijken of zij langs een oude weg gesitueerd zijn (zo- als bijv. op de Veluwe is geconstateerd; zie R.H.J. Klok : "Prehistorische grafheuvels op de Veluwe" in het Tijdschrift van de Kon. Ned. Heide Maatschappij, 90, 1979, no 1). Na een telefoontje van de heer A.H. van Kooten Niekerk,
wonend aan de Kroostweg te Zeist, gingen rapporteur en echtgenote tezamen met genoemde heer op 4 september 1979, 's avonds circa 20.30 uur, de vroegere weilanden tussen Utrechtseweg en Kroostweg in, daar waar men was begonnen met de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe wijk "Crosestein". Tussen bergen uitgegraven aarde was - voor de fundering van een flatgebouw ? - een brede strook grond open-gebulldozerd, ongeveer 60 a 70 cm diep, lopende haaks op en zuidelijk van de Utrechtseweg, namelijk perceel no 40 (kantoor ULG). In het profiel van deze "kuil" zag men bovenaan een
recent laagje, rustend op donkere klei-achtige aarde, waardoorheen - afdalend richting Kroostweg - een zan- dige streep liep. In de bodem van de kuil was zichtbaar een ruitvormig patroon van zand, tamelijk vierkante vakken vormend van ca 1.20 x 1.20 meter, welk patroon zich over ongeveer 50 meter in de kuil uitstrekte. Dicht bij de Kroostweg, maar niet in het verlengde
van het vorige perceel, was ook nog zoiets te zien. Deze zandige ruiten lagen in zwarte, vette klei-achtige aarde (rivierklei van Kromme Rijn-overstromingen?). Wat stelde dit voor ? Afgegraven, uitgegraven, zand
dat later met klei was volgeslibt en afgedekt? Of afge- graven moerassige turf dat later met zand was volgesto- ven ? Zowel het êên als het ander is hier voorgekomen; het zand-afgraven o.m. ten behoeve van de stad Utrecht. De provinciaal archeoloog, de heer W.J. van Tent,
|
|||
werd ingelicht en is op 5 september het terrein gaan
bekijken; volgens hem waren het zandputten, gevuld met zwarte klei. Maar merkwaardig zijn toch de regelmatige vakken met hun rechte zand-kanten. |
||||||||||
Voor de opmaking.
|
||||||||||
dr K.W. Galis
|
||||||||||
1) Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek
2) Archeologische Werkgemeenschap Nederland
|
||||||||||
Verslag Werkgroep "Plaatselijke Monumenten" over 19 79
De werkgroep "plaatselijke monumenten" (bestaande uit
de heren Abbing, Bardet, Groen, Starreveld, Vreugde en Ruijs) is in 1979 twee keer bijeen geweest. Op de laatste bijeenkomst - 28 maart - waren tevens
aanwezig de heren Ekkers (wethouder cultuur ca.) en Van Tellingen (wethouder planologie ca.). Aan de orde is onder meer geweest de visie van de werkgroep met betrekking tot het inventariseren van de zeis ter karak- teristieken en de daarmee samenhangende problemen. Tevens werd door de heer Groen aan de hand van een
dia-serie de verandering in het straatbeeld van de Utrechtseweg/Driebergseweg geïllustreerd. In de gemeentelijke beleidsnota voor 1980 is door het
zeis ter college van burgemeester en wethouders het be- lang van een aanvullende monumentenlijst onderschreven. Voor het samenstellen van deze lijst is een bedrag van |
||||||||||
ƒ 100.000,— uitgetrokken, teneinde externe deskundigen
hiermede te kunnen belasten. Het is te verwachten, dat onder meer ook de Van de Poll-Stichting om medewerking gevraagd zal worden. Th. Ruijs
|
|||||
Historische Dag
De Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, Utrecht, or-
ganiseert op 10 mei 1980 een Historische Dag in het Stad- huis van Oudewater. Alle leden en donateurs van historische verenigingen in
de provincie Utrecht zijn welkom. De bijeenkomst staat in het teken van "De Lopikerwaard :
een bedreigd landschap" en zal beginnen om 10 uur. Na de koffie en het welkomstwoord van de burgemeester zijn er lezingen en discussies. Tussen 12.30 en 13.30 uur vindt de lunch plaats. In de middag zijn er drie mogelijk- heden voor excursies. De deelnemersprijs aan de dag bedraagt ƒ 15,— inclusief
de lunch. Voor aanmelding en verdere inlichtingen : Stichtse Cultu-
rele Raad, telefoon 030-310307. Een nieuwe lente
Met ingang van dit maartnummer is de omslag van het
bulletin gesierd met een foto van een gedecoreerde teke- ning van Johannes de Bosch van het poortje van Blikken- burg, in 1979 ten geschenke ontvangen van H.M. baron Taets van Amerongen. Een beschrijving van deze tekening vindt u in het door
de Van de Poll-Stichting uitgegeven boekje getiteld "Johannes de Bosch 1713-1784 en zijn tekeningen van Zeist in het midden der 18e eeuw" van dr J. Meerdink. |
|||||
vier topografische puzzles
in de omgeving van de oude Bunnikse Kerkweg
onder Zeist; tevens een weerwoord op desbetreffende artikelen
van dr D.R. Klootwijk te Bunnik ^) (I)
Dit artikel is geschreven n.a.v. de critiek, die dr
D.R. Klootwijk, te Bunnik, in enkele nummers van T.R.& L. X) (KI.I,II,III) uitbracht op hetgeen wij over de oude kerkweg van Bunnik naar Zeist geschreven hebben in ons boek 'De Oude Kerk te Zeist', deel I, 25-28 (zie ook bij O.K.Z.). Daar de bedoelde critiek met name ook topografische bijzonderheden betreffende de omgeving van de genoemde kerkweg op zeis ter gebied aan de orde stelde, wil ik daar graag in ons Bulletin in een vier- tal paragrafen wat weerwerk mijnerzijds op geven, ter- wijl ik bij een latere gelegenheid een korter essay hoop te schrijven over de oude bunnikse kerkweg zelf. ■^L Cattenbroeker Kerkweg, Koppeldijk, Waterigeweg
Van Bunnik uit gezien was de Waterigeweg het laatste
gedeelte van de werkelijk oeroude kerkweg van daar naar de zeis ter kerk. En toen later, in de 12e eeuw, de ge- bieden Stoetwegen en Cattenbroek ontgonnen en bevolkt werden, konden de mensen uit Stoetwegen uiteraard via de Tiendweg en het op zeister bodem liggende gedeelte van de oude bunnikse kerkweg, en dus tenslotte ook via het laatste gedeelte daarvan, t.w. de Waterigeweg, ter kerke gaan (O.K.Z. I, 5, 6, 27-30). En iets dergelijks x) Een lijstje van de in dit artikel gebezigde afkor-
tingen, en eveneens een lijstje van de voor dit artikel geraadpleegde kaarten, vindt men hierna, direct volgend op de tekst van het artikel zelf. Het afgekorte woord 'blz.' is in de verwijzingen weggelaten. |
||||
was het nu ook met de Cattenbroekers. Ook zij gingen
uit hun gebied langs diverse paden en wegen, en niet het minst ook via hun Koppeldijk (de noordoostelijke grensweg van Cattenbroek) op de Waterigeweg - en via deze op de kerk aan. En zo vinden we dan (omstreeks 1400) prompt een 'Cattenbroeker Kerkweg' of ook 'de kerkweg, die (men) van Cattenbroek naar Zeist gaat', in de oude bescheiden verschijnen (Brn I, 153, 157, enz.; zie ook de registers van Brn I en II), welke op twee manieren aangeduide kerkweg in alle tien gevallen, waarin hij voorkomt, als belending 'boven', d.i. ten zuidoosten van het goed Kersbergen en van de daar ten zuid-westen van gelegen hoeve Middelbroek vermeld wordt, en we weten van deze beide goederen met volkomen zeker- heid, dat ze ten zuidoosten geen andere belending dan aan de later genoemde Waterigeweg hebben gehad. De heer Klootwijk echter is het niet met ons eens,
dat de genoemde Cattenbroeker Kerkweg en de tegenwoor- dige Waterigeweg dezelfde weg zouden zijn geweest. Als een belangrijk argument daarvoor voert hij aan, dat de Waterigeweg, in de tijd voor de bouw van het Nassau'se Slot (1677 V.) niet zo ver in zuidwestelijke richting zou hebben doorgelopen, dat de Koppeldijk (gezien z'n loop en richting) er toen al haaks op uit zou hebben kunnen komen, wat pas na de aanleg van het Slot-complex, toen de Waterigeweg wat verder was doorgetrokken, wel mogelijk zou zijn geworden (pl.1; KI. II, 3 v.). En juist het tevoren ontbreken van een aansluiting van de Koppeldijk bij de Waterigeweg zou dan (volgens de heer Klootwijk) de oorzaak zijn geweest, dat de Cattenbroe- kers (voor 1677) de Waterigeweg nog niet als hun kerk- weg konden gebruiken. En toch was er lang voordien al een 'Cattenbroeker
Kerkweg' (zie hiervóór), die dus volgens de heer Kloot- wijk een andere kerkweg dan de Waterigeweg zou moeten zijn geweest. Deze opperde, wat dat betreft, nu de gis- sing, dat de Koppeldijk, uit het noordwesten komende, voor 1677 niet verder zou hebben doorgelopen dan tot de dus genoemde Kersbergensteeg (een verbindingsweg, |
||||
10
|
||||
Schetskaartje, naar dat van de heer Klootwijk bij zijn
opvattingen betreffende de Cattenbroeker Kerkweg, het Pastorieland en de Cockaertshoeve (zie KI. II, blz. 9). |
|||||
11
|
|||||
dwars door het gebied van Cattenbroek, tussen de Hack-
wetering (inhet zw) en de Koppeldijk (in het noordoosten) en dat deze Kersbergensteeg dan, voor 1677, een rechte voortzetting zou hebben gehad, die de gezochte Catten- broeker Kerkweg zou zijn geweest, en die van het genoem- de raakpunt van de Kersbergensteeg en de Koppeldijk, in noordoostelijke richting z'n loop zou hebben gehad, en tenslotte ergens bij de kerk z'n bestemming zou hebben bereikt (pl.1; KI. II 1-3, 13-15). Aldus de gissing van de heer Klootwijk. Ik meen echter, na mijn laatste desbetreffende onder-
zoek, dat deze gissing van de heer Klootwijk niet al- leen niet nodig, maar ook bepaald niet juist is, omdat de kaart van Van Diepenem (uit 1645) ons een heel ander beeld van het betreffende gebied geeft (pin 2, 4). Op deze kaart zien we, wel slechts een klein gedeelte van het laatste stuk zuidwestwaarts van de Waterigeweg van voor 1677, maar dan toch juist dat gedeelte, waarop de (met name genoemde) Koppeldijk toen (voor 1677) wel terdege op de Waterigeweg blijkt te zijn uitgekomen, ja, dat de Waterigeweg zelfs nog een 50 meter, na de aansluiting van de Koppeldijk, verder had doorgelopen (pl. 2). En ook de bekende kaart van B. de Roij, wel getekend
in 1677, maar, afgezien van de ingetekende grenzen van de juist gestichte hoge Heerlijkheid van Zeist en Drie- bergen, toch nog geheel naar de situatie van voor de grote wijzigingen, die de aanleg van het Slot-complex daar weldra zou veroorzaken, geeft hetzelfde beeld van de uitmonding van de Koppeldijk op de Waterigeweg te zien als de kaart van Van Diepenem uit 1645 (pl. 3). Behalve deze beide kartografische bewijzen, dat de
Koppeldijk voor 1677 al op de Waterigeweg uitkwam, vonden we daarvan ook een oorkondelijk bewijs in een rechterlijke acte van 23 april 1648, waarin sprake is van een stuk land, dat ten zuidwesten belendde aan de Koppeldijk en ten zuidoosten aan de Waterigeweg (R.A. Utr., Rechterl. Arch. Zeist, sub dato); ook dit kan alleen mogelijk zijn geweest, wanneer deze beide be- |
||||
12
|
||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Copie van de detail van de kaart van Van Diepenem
(1645), waarop aan de noordoostzijde blijkt, dat toen- maals (dus al voor de vele wijzigingen hier ter plaat- se in 1677 V.) de Koppeldijk op de Waterigeweg uitmond- de (n.b. op bijgaand kaartje zijn de niet bij Van Diepenem voorkomende namen tussen haakjes geplaatst). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Copie van een detail
van de kaart van De Roij uit 1677 (voordat men in dat zelfde jaar met de aanleg van het Slot-com- plex was begonnen), waar- op de aansluiting van de Koppeldijk in de tijd voor 1677 bij de Wate- rigeweg nogmaals wordt bevestigd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lendende wegen een zuidelijk gerichte hoek met elkaar
hebben gevormd. Daar het nu vrijwel uitgesloten is, dat er voor 1677
ooit een werkelijk ingrijpende wijziging in het oude beeld van deze omgeving zou hebben plaats gehad, mogen we gerust aannemen, dat de aansluiting van de Koppeldijk bij de Waterigeweg er sinds de ontginning van Catten- broek altijd is geweest, precies zoals deze er ook nu nog tezelfder plaatse is (pin 2-5); n.b. het deel van de Koppeldijk, dat op de Waterigeweg uitmondde, heeft nu de naam Godfried van Seijst-laan). In elk geval mogen we het nu als een uitgemaakte zaak
beschouwen, dat de Cattenbroeker Kerkweg uit de oorkon- den dezelfde is geweest als het laatste gedeelte van de voormalige Bunnikse Kerkweg, t.w. de tegenwoordige Wa- terigeweg. De mensen, die in de 12e eeuw Cattenbroek ontgonnen hebben, waren toch wel zo snugger geweest, dat zij hun Koppeldijk bij een zo voor de hand liggende kerkweg als de Waterigeweg aangesloten hebben, waardoor immers de kostbare aanleg van een afzonderlijke Catten- broeker Kerkweg niet nodig was. De kaart van Van Diepe- nem heeft ons dat duidelijk gemaakt, en door die zelfde kaart zijn er trouwens nog méér van dergelijke bijzonder- heden aan het licht gekomen. II. Het zeister pastorieland
Er sluit zich nl. bij het hiervoor besprokene nog een
andere topografische puzzle aan, nl. die van het voor- malige pastorieland. Eerlijk gezegd heb ik nog nooit en nergens een speciaal onderzoek naar de juiste plaats en vorm van het pastorieland aangetroffen, en ik heb mij- zelf, voor de beschrijving daarvan, tot nog toe ook al- tijd bij de gangbare-, maar (zoals nu gebleken is) on- volledige en onjuiste opvatting gehouden, welke opvat- ting van voorheen ik dan bij dezen wil corrigeren (O.K.Z. III, 285-289). In twee kerkelijke stukken uit 1580/82 en 1586/88
(Brn III, 171, 179) wordt vermeld, dat de grootte van |
||||
14
|
||||
het pastorieland 21 morgen bedroeg , en in de acte van
verkoop van het pastorieland dd. 23 maart 1681 aan de eerste Nassau, Heer van Zeist, wordt de oppervlakte van het (toen al voormalige) pastorieland als 'omtrent 20 morgen' aangegeven (O.K.Z. III 286, en idem 313 nt 120). Ik houd mij hier aan die 21 morgen, d.i. 17.90 HA. Uit dezelfde bronnen kennen we ook de verschillende
belendingen van het pastorieland. In afwijking van O.K.Z. III, 289 noem ik ze nu als volgt (vgl. pi. A met O.K.Z. III pi. 104). Ten noordoosten grensde het pastorieland aan de
'grondheerlijkheid' van de (gezamenlijke percelen van de) Zeisterstraat (Dorpsstraat); de grens tussen die beide grondgebieden werd gevormd door de, pal achter de percelen van de zuidwest-zijde van de Dorpsstraat lopende zeer oude sloot, die op de kaart van Zeist uit 1802 nog duidelijk staat aangegeven; deze sloot begon aan de Waterigeweg, en liep vandaar in zuidoostelijke richting, terwijl het voormalige pastorieland aan de zuidwestelijke kant van de sloot grensde (pi. 4). Ten noordwesten grensde het pastorieland aan de
Waterigeweg, te beginnen bij de zoeven genoemde sloot, en verder doorlopende tot het voormalige einde (tot 1677) van de Waterigeweg (pi. 4). Ten zuidwesten grensde het pastorieland aan een weg,
die haaks bij het voormalige eind van de Waterigeweg om-boog in zuidoostelijke richting-, een weg, die onder meerdere namen voorkomt (waarover later), maar waarvoor ik hier, om verwarring te voorkomen, de aan- duiding '330-meter-weg' gebruik. Het pastorieland lag dus ten noordoosten van deze weg, en de voormalige Cockaertshoeve lag ten zuidwesten er van (pi. 4). En ten zuidoosten grensde het pastorieland, blijkens
de gegevens uit de bovengenoemde bronnen uit 1580/82 en 1681, voor een deel aan land van Blikkenburg en voor een ander deel aan land van een ander, maar waar deze belen- dingen ergens in het landschap gelegen hebben, blijkt uit de genoemde bronnen niet. . , ; |
|||||
1*
|
|||||
Tot nu toe is de lengte (noordoost-zuidwest) van het
pastorieland, voorzover ik weet, en in elk geval door de heer Klootwijk en mij, berekend door de oppervlakte (21 morgen = 17.90 HA.) te delen door de, tot voor kort onbekende - maar op 300 meter geschatte breedte, zodat het pastorieland dan bij benadering een lengte van 600 meter zou hebben gehad; maar door de speelruimte, die bij deze berekening overbleef, was de heer Klootwijk op ca 620- (KI. II, 6) en was ik op ca 650 meter (O.K.Z. III, 288, en idem pi. 104) gekomen (n.b. voor de heer Klootwijk was juist deze aangenomen lengte van de naast- gelegen Waterigeweg de reden, waarom hij meende, dat de Koppeldijk (voor 1677) niet bij de Waterigeweg aangeslo- ten zou kunnen zijn geweest (zie hiervoor). Nu wij echter op de, vroeger nauwelijks door ons ge-
bruikte uitstekende kaart van Van Diepenem hebben ge- zien, dat de Koppeldijk toen toch wel op de Waterigeweg uitkwam (pin 2 t/m 5), wordt de berekening van de leng- te en breedte van het pastorieland ineens veel eenvou- diger en ook preciezer. We moesten tot nog toe de opper- vlakte door de moeilijk te schatten breedte delen, om de lengte van het pastorieland te vinden, wat ons ei- genlijk nooit een werkelijk bruikbaar beeld van de si- tuatie heeft gegeven; maar wij kunnen nu, door wat de kaart van Van Diepenem ons laat zien, de oppervlakte door de met zekerheid bekende lengte delen, om de breedte er van te vinden. Wat de lengte betreft begon het pastorieland immers bij
de genoemde grens-sloot (pi. 4), en op de secure kaart van 1802 is de lengte tot de aansluiting van de Koppel- dijk dan 750 meter en tot het voormalige einde van de Waterigeweg 800 meter; door nu de oppervlakte van 17.90 HA. door de gevonden lengte te delen, vinden we ook de breedte van het pastorieland nauwkeurig; deze bedroeg 225 meter (n.b. wanneer de zuidoostelijke grens van het pastorieland eventueel niet in enen rechtdoor heeft ge- lopen, is toch in elk geval de gemiddelde breedte ervan 225 meter geweest). Het pastorieland is dus kennelijk heel wat langer ën heel wat smaller geweest dan wij |
||||
16
|
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^':e.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het Pastorieland en
zijn omgeving v66r 1680 |
5. Het Slot-complex en
zijn omgeving na 1680 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd gemeend hadden.
De ten zuidwesten van dit pastorieland lopende grens-
weg had een bij secure meting gebleken lengte van 330 meter (eerder door ons geschat op 300 meter); deze weg was dus 105 meter langer dan het ten noordoosten aan- grenzende pastorieland, maar hij had wel een lengte, gelijk aan de breedte van oe ten zuidwesten er aan grenzende Cockaert:<hoeve (pin 2,4). Toen de eerste Heer van Zeist niet lang na 1677 de
eigenaar, zowel van het pastorieland als van de Cock- aertshoeve, en van nog meer aangrenzende gronden was geworden, liet hij hier ter plaatse zijn (nieuwe) Slot bouwen en het bijbehorende park aanleggen. Het hele pastorieland ging daarbij verloren, en ook de daar ten zuidoosten van liggende 800 x 105 m2 grond, zodat het Slot-terrein al bij z'n aanleg een breedte van 330 meter kreeg, terwijl de oude 330-meter-weg, en ook de meest noordoostelijke 100 meter van de Groeneweg (waarin de 330-meter-weg zich met een haakse hoek in zuidwestelijke richting (naar Bunnik)) had voortgezet, verdwenen in het Slotpark-complex. De Waterigeweg werd 100 meter verlengd-, en bij het nieuwe eindpunt van de Waterigeweg werd een, haaks daarop staande nieuwe 330- meter-weg, parallel met de juist verdwenen oude 330- meter-weg, aangelegd, die, waar hij bij hel nieuwe startpunt van de nu 100 meter kortere Groeneweg uit- kwam, rechtdoor aansloot bij de daar terzelfder plaat- se uit zuidoostelijke richting eveneens uitkomende Blik- kenburgersteeg; en het grondgebied tussen de plaats waar de voormalige 330-meter-weg gelegen had, ën de plaats waar nu de nieuwe 330-meter-weg was komen te liggen, welk grondgebied tevoren het meest noordooste- lijke gedeelte van de Cockaertshoeve was geweest, werd mede bij het Slot-complex ingelijfd (pin 4, 5). Afge- zien van de wat later aangelegde Koelaan, was met het hiervoor'gezegde het topografische beeld van dit klei- ne stukje wereld toen dus geworden, zoals het nu nog is. |
|||||
18
|
|||||
III. De Cockaertshoeve
Een derde topografische puzzle in deze zelfde omgeving
vormde de reeds genoemde, ten zuidwesten van het pasto- rieland en van de voormalige 330-meter-weg gelegen heb- bende Cockaertshoeve. Wat deze hoeve betreft is een, ook door de heer Klootwijk besproken (KI. II, 3 v.) oorkonde met bijbehorende 'Verklaring', beide daterende van 2 december 1480, van groot belang, juist omdat ons daarin de situatie van de Cockaertshoeve wordt beschreven van twee eeuwen voordat de grote wijzigingen uit 1677 v. zo heel veel in dit gebied zouden veranderen. Uit de bedoelde oorkonde en 'Verklaring' (Brn I, 325,
326) vernemen we, dat de Cockaertshoeve ten (noord)oosten grensde aan de 'Oude Kerkweg', wat dus kennelijk de echte naam was van de weg, die ik hiervóór om praktische rede- nen als de 330-meter-weg heb aangeduid. Deze weg nu zet- te zich, na de 330 meter, met een haakse hoek, langs de zuidoostelijke zijde van de Cockaertshoeve, onder de namen Oude Kerkweg of Groeneweg in zuidwestelijke rich- ting tot in Bunnik voort. De naam Groeneweg heb ik voor de genoemde oudere 330-meter-weg niet aangetroffen en ik vermoed dan ook, dat de Groeneweg (als onderdeel van de Oude Kerkweg) begon bij de genoemde haakse hoek, waar de 330-meter-weg eindigde en in de Groeneweg overging (pi.4), Deze Groeneweg dan liep allereerst tussen de Cockaerts-
hoeve ten noordwesten-, en het hierna te bespreken grond- gebied van St Pieter ten zuidoosten in, tot nabij een, op de oude kaarten opvallende slingerbocht in-, en de uitmonding van de Tiendweg op de Groeneweg (pi. 4). In latere tijd is hier inzake de slingerbocht en de Tiend- weg nogal wat veranderd (zie paragraaf IV, sub 4), en niet onmogelijk is dat in een vroegere tijd (voor de kaart van Van Berck uit 1571) óók al wel eens gebeurd, want uit de genoemde 'Verklaring' van 1480 blijkt, dat de Cockaertshoeve, behalve aan de noordoostelijke- en aan de zuidoostelijke zijde, óók nog voor een (klein) gedeelte aan de zuidwestelijke zijde aan de Oude Kerk- weg of Groeneweg grensde, hoewel dat op de kaart van Van Berck (1571) nauwelijks blijkt, omdat de glad af- geronde slingerbocht, die daarop getekend staat, eigen- lijk geen spoor van zo'n rechtlopend noordwest-zuidoost- 19
|
||||
gericht stukje weg geeft te zien. Daarom vermoed ik,
dat er, v5ordat de slingerbocht aangelegd werd (voor 1571), iets verderop in zuidwestelijke richting, een andere- en ook een andersoortige-, nl, een dubbele haakse bocht in de Oude Kerkweg of Groeneweg is geweest, en dat die bocht het is, waarover het in de 'Verkla- ring' van 1480 gaat. Hadden we slechts een kaart van omstreeks 1480, waar deze, door mij vermoede, dubbele haakse bocht op voor zou komen, dan zou m.i. wel zeer waarschijnlijk blijken, dat het kleine noordwest- zuidoost lopende stukje weg tussen de beide haakse hoeken van die bocht het stukje Oude Kerkweg of Groe- neweg is geweest, waaraan de Cockaertshoeve, voordat de slingerbocht (v55r 1571) werd aangelegd-, en in elk geval in 1480, aan haar zuidwestelijke zijde belend is geweest. Ik herinner er hier nog aan, dat terzelfder plaatse,
enkele eeuwen later, nadat de periode van de slinger- bocht haar tijd had gehad (we vonden de slingerbocht voor het laatst op de na te noemen kaart van B. de Roij uit 1664; zie pin 2, 4, 6), wëêr, als weleer, een dubbele haakse bocht in de Oude Kerkweg of Groeneweg werd aangelegd, zoals die o.a. op de kaart van Praalder (1770) duidelijk getekend staat (pi. 5). Op de genoemde kaart van Van Diepenem (1645; pi. 2)
en op de speciale kaart van de Cockaertshoeve van De Roij uit 1664 (pi. 6), zien we, dat het boerderij-huis bij deze hoeve, vóór 1677, juist bij de slingerbocht in de Groeneweg heeft gestaan. Volgens de 'Verklaring' uit 1480 (Brn I, 326) stond dit huis 'aan het westein- de (bedoeld is het zuidwest-einde) op ons land (nl. het land van de uitvaardigers van de oorkonde en de Verklaring), bij de weg (Groeneweg), met daarbij een (hooi)berg en een boomgaard'. Op de genoemde kaart van De Roij (1664) staat mede
de verkaveling van de Cockaertshoeve aangegeven, met de grootte van elk der zes percelen van het hoofdge- deelte van de hoeve erbij (pi. 6). De gezamenlijke oppervlakte van de bedoelde zes percelen bedroeg vol- m
|
|||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De Cockaertshoeve, naar een tekening van B. de Roij
uit 1664, waaruit de precieze ligging en grootte van deze hoeve blijkt. De Stoetwegense Dijk, die twee maal op deze kaart voorkomt, is een andere naam voor de Oude Kerkweg. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens deze opgaven van De Roij 17 morgen (14.50 HA.).
Daar komen dan nog twee, buiten het hoofdgedeelte van de hoeve- en in eikaars verlengde gelegen- en samen zich tot de Hackwetering uitstrekkende, lange, smalle stroken grond bij, met een gezamenlijke oppervlakte van 35 morgen-, maar die zijn voor ons, bij het onderhavige onderwerp, niet ter zake dienende. De heer Klootwijk heeft zich echter op een andere wij-
ze, en ook met een andere uitkomst, met de Cockaerts- hoeve ingelaten. Wat de maten betreft ging hij daarbij uit van een andere passage uit de 'Verklaring' uit 1480 (Brn I, 126), waaruit blijkt, dat de Cockaertshoeve be- stond uit twee stukken land, resp. 14 en 4 morgen groot, die 'vierkant aan elkander opstrekkende' hebben gelegen, tezamen dus 18 morgen, die de heer Klootwijk op 16 HA. afrondde (15.30 HA. ware hier beter geweest), en (in verband met het woord 'vierkant' uit de 'Verklaring') op 400 meter breed en 400 meter lang stelde (pi. 1; KI. II, 3, 5-7, 9). Dat betekende voor hem echter, dat de Cockaertshoeve 100 meter breder geweest zou moeten zijn dan de breedte, die hij voor het boven-liggende pastorie- land- en dan de lengte van de tussen-liggende 300-meter- weg (door mij op 330 meter gesteld) had aangenomen. Hij maakte daarvan een schetskaartje, waarop hij verduide- lijkte, hoe hij zich die 'bredere' Cockaertshoeve had ingedacht (pi. 1)-, maar ik meen, dat ook dat niet vol te houden is. Want noch aan de zuidoost-kant, noch aan de noordwest-kant was er voor een bredere breedte dan 300 (330) meter plaats. Aan de zuidoost-kant immers grensde de Cockaertshoeve
strak aan de Groeneweg, aan de overkant waarvan het hierna te bespreken 'land van St Pieter' lag (pi. 6); daar kan dus geen gedeelte van de Cockaertshoeve hebben gelegen. En aan de noordwest-kant grensde de Cockaertshoeve
vanouds aan een, 16 morgen groot stuk land, dat eigen- dom van het Convent van Oostbroek was, en dat we al van begin 15e eeuw af vermeld vinden (Brn I, 135 (1406); raadpleeg verder de index); in de bedoelde oorkonden 22
|
|||
wordt echter nergens de precieze loop van de grens tus-
sen de noordwest-zijde van de Cockaertshoeve en de zuid- oost-zijde van het genoemde land van Oostbroek aange- geven, zodat wij langs deze weg de juiste breedte, die de Cockaertshoeve heeft gehad, niet kunnen bepalen. Maar langs een andere weg is ons dat wel mogelijk
gebleken. Wij noemden zoeven al terloops een kaart, die door B. de Roij in 1664 speciaal van de Cockaertshoeve is gemaakt (pi. 6). Op deze kaart geeft De Roij de noordwestelijke grens van de Cockaertshoeve aan ter plaatse van een smalle sloot, die recht in het verleng- de van het toenmalige einde van de Waterigeweg zuid- westwaarts liep. Aan de buitenzijde van deze sloot gaf De Roij voorts ook de noordwestelijke belender van de Cockaertshoeve aan, t.w. 'de Heer van Sandenburg', en de Heer van Sandenburg (in Neerlangbroek) was in die tijd Coenraad Borre van Amerongen, die, getrouwd zijnde met Nicolaa van Baexen, zijn in 1644 kinderloos over- leden zwager Ewout van Baexen in de eigendom van Kers- bergen was opgevolgd (O.K.Z. II 172, 192; IV 471). Hieruit is af te leiden, dat de Kersbergens inzake het ten noordwesten van de Cockaertshoeve gelegen land, de opvolgers van Oostbroek waren geworden. En dit laatste blijkt nu ook uit de drie oude manu-
alen van het oudschildgeld (1540, 1600, 1685), waaruit we vernemen, dat dat land in 1540 en 1600 nog aan Oostbroek toebehoorde, maar dat er tussen 1600 en 1685 elf van de 16 morgen van dat land aan Kersbergen waren overgegaan (Brn II, 268, 269), terwijl we uit de kaart van De Roij uit 1664 met zekerheid kunnen afleiden, dat die overdracht al voor 1664 had plaats gehad. In elk geval is nu bewezen, dat de noordwestelijke grenslijn tussen de Cockaertshoeve en het eertijds aan Oostbroek toebehoord hebbende land, altijd precies dezelfde is geweest als de grenslijn, die later, in 1664, door De Roij, tussen de Cockaertshoeve- en hetzelfde, maar tóen aan Kersbergen toebehorende land, op zijn kaart werd getekend. En de Cockaertshoeve kan dus ook aan deze (noordwestelijke) kant nooit tevoren een grotere breedte hebben gehad, dan de breedte, die de kaart van 23
|
||||
De Roij ons in 1664 nog laat zien: gelegen tussen de
Groeneweg ten zuidoosten en het verlengde van de Wate- rigeweg ten noordwesten, en overeenkomende met de lengte van de noordwest-zuidoost lopende noordoostelijke grens- weg van de Cockaertshoeve, die ik hiervoor, in paragraaf II, als de 330-meter-weg heb aangeduid (zie pi. 4). Daar- om kan de door de heer Klootwijk gegiste breedte van de Cockaertshoeve van 400 meter ook nooit hebben bestaan. Dat de Cockaertshoeve in de 'Verklaring' van 1480 als
een 'vierkant' vermeld wordt (Brn I, 326), behoeft ons niet te verwonderen, als we weten, dat het woord 'vier- kant' in het middelnederlands evenzeer en even vaak de betekenis 'rechthoek(ig)' heeft gehad, als wat wij, planimetrisch, 'vierkant' noemen (Verwijs en Verdam: Middelnederlandsch Woordenboek, sub voce). Ik zei al, dat wij, anders dan de heer Klootwijk de
door ons op basis van de gegevens van de 'Verklaring' uit 1480, als oppervlakte van de Cockaertshoeve moeten aannemen 15.30 HA. wat, gedeeld door een breedte van 330 meter, een lengte (noordoost-zuidwest) van 465 meter geeft. Afgaande op de gegevens van de kaart van De Roij (1664) vonden we echter een oppervlakte van 14.50 HA., wat, bij een breedte van 330 meter een lengte van 440 meter geeft. Ik vermoed, dat de laatste berekening, om- dat ze aan een speciale tekening ontleend is, wel de beste zal zijn. En via de lengtemaat kunnen we, althans bij redelijke benadering, ook de plaats vinden, waar de zuidwestelijke grens van de Cockaertshoeve heeft gele- gen, welke trouwens ook op de kaart van De Roij uit 1664 weer door een rechte grens-sloot aangegeven staat (pi. 6). , De Cockaertshoeve is, evenals het hiervoor besproken
pastorieland, in of kort na 1677 door de eerste Nassau, Heer van Zeist, aangekocht, en uit het manuaal van het oudschildgeld over 1685 (Brn II, 266) vernemen we, dat hij van de (immers 14.50 HA. grote) Cockaertshoeve 8 morgen (= 7 HA.) in eigen gebruik hield, en het overige gedeelte O2 HA.) verpachtte. Van de eerstgenoemde 7 HA. 24=
|
|||
werden 3.30 HA. voor een zuidwest-waartse uitbreiding
van het Slot-complex gebruikt (zie het slot van para- graaf II), en de overige 3.70 HA. mogelijk voor de aanleg van de 'achter-gezichtslaan' van het nieuwe Slot-in-aanleg (nu de Koelaan) en voor de weidse bebo- ming en beplanting aan beide zijden van deze vorste- lijke allee (voorzover deze althans op grond van de verdwijnende Cockaertshoeve was gelegen, of zou komen te liggen. De oude behuizing van de Cockaertshoeve, die (zoals
gezegd) in de zuidwestelijke hoek van het gebied, bij de slingerbocht in de Groeneweg stond, is daar, on- danks de annexatie- en de wijzigingen binnen het ge- bied van deze hoeve in 1677 v., ook nadien altijd blijven staan. Wel is de. naam 'Cockaertshoeve' vroeger of later verkort tot 'Ue Hoef', welke naam we voor het eerst op de 18e eeuwse kaarten van Praalder en van Huguenin aantreffen, en in feite tot heden toe nog steeds de naam van een boerderij is, die wel niet meer (zoals het voorheen steeds met De Hoef geweest was) enigszins noordoostelijk van de Tiendweg staat, maar die nu naar vlak aan de zuidwestelijke kant van de Tiendweg verplaatst schijnt te zijn, nl. van het, uit 1830 daterende verlengstuk van de Tiendweg, die tevo- ren nooit verder dan tot de Groeneweg had gelopen, maar die in genoemd jaar tot de Koelaan werd doorge- trokken (O.K.Z. I, 29). Op de kaarten van na 1830 tot heden toe staat deze hoeve De Hoef dus pal ten zuid- westen van deze 'verlengde' Tiendweg. Ik heb tot nog toe altijd gedacht, dat de oude hoe-
ve De Hoef aan de Tiendweg omstreeks 1830 afgebroken en door een nieuw boerenhuis, dat dan toen aan de andere kant van de Tiendweg zou zijn gebouwd, zou zijn vervangen. Maar, vooruitlopend op wat ik hierna in para- graaf IV, sub 4, hoop mee te delen over de verschil- lende verplaatsingen, die dit gedeelte van de Tiendweg in de loop der jaren heeft ondergaan-, kan ik nu al wel zeggen, dat de hoeve De Hoef, die in de reeks van eeuwen van haar bestaan, natuurlijk wel meerdere malen zal zijn vernieuwd, desondanks nog altijd op precies dezelfde . 25
|
||||
plaats staat, als waar voorheen de Cockaertshoeve (later
De Hoef geheten) al zo lang had gestaan. Want bij secure metingen op de desbetreffende kaarten is mij gebleken, dat niet de boerenhoeve, maar dat de Tiendweg, waar de hoeve zo vlak bij stond, hier is verplaatst. Wij zullen in paragraaf IV, sub 4, zien, dat het tracé van de Tiendv7eg hier in 1830 een 60 meter meer naar het noord- oosten is verlegd, hetgeen bij vergelijking van de kaarten van voor 1830 met die van daarna duidelijk blijkt. En daarbij blijkt dan tevens, dat de hoeve De Hoef juist binnen die 60 meter van de bedoelde weg-ver- plaatsing stond. Men ziet het: niet het huis is van plaats veranderd, maar de weg is van de ene kant van de hoeve naar de andere kant ervan 'verhuisd'. Vandaar! En tenslotte. Ook de tegenwoordige hoeve De Hoef is
helaas geen hoeve meer. In de rage der veranderingen van deze tijd heeft ook zij haar agrarische functi-e verloren. En daar komt dan in ons geval nog bij, dat de hoeve De Hoef zelfs ook haar eeuwenoude naam 'De Hoef' (nog niet zolang geleden) kwijt is geraakt. Er staat momenteel nl. een bord bij de ingang, met de naam 'Stoetwegen' er op, terwijl de voorbijgangers, een 500 meter verder gaande, de oude , de echte hofstede Stoet- wegen tegenkomen, aan dezelfde kant van dezelfde weg en met dezelfde naam (Stoetwegen) er op. Waarschijnlijk is dit een euvel, in onwetendheid bedreven, maar ik hoop van harte, dat de vriendelijke mensen, die hier thans deze pseudo Stoetwegen bewonen, er toe bereid zullen zijn om deze historische feil (blunder) zo spoedig mo- gelijk te herstellen, en om de naam 'De Hoef', ontstaan uit de vroegere naam 'Cockaertshoeve', welke 'hoeve' stellig tot de aller-,alleroudste nederzettingen onder Zeist zal hebben behoord, hetgeen ook de mening van de heer Klootwijk is (zie KI. II, 5), hier weer in ere te herstellen. Het is uit historisch oogpunt werkelijk van grote betekenis, dat de naam 'De Hoef' deze oeroude hoeve nog tot in lengte van jaren zal sieren, en, voor- zover mogelijk, aan de vergetelheid zal ontrukken. (wordt vervolgd) ds P. Knijper
26
|
|||
Gebezigde afkortingen
Brn = Bronnen van de Geschiedenis van Zeist, I en II,
bijeengebracht voor Ph.J.C.G.van Hinsbergen e.a., uitg. Van Gorcum, Assen, 1957, 1967. O.K.Z. = H.J. van Eekeren en ds P. Kuijper: De Oude
Kerk te Zeist, 4 dln, uitg. Van de Poll-Stichting, Zeist, 1974-1978. T.R.&.L. = Tussen Rijn en Lek, Tijdschrift voor de
Geschiedenis van het gebied tussen Kromme Rijn en Lek; uitg. Historische Kring van dezelfde naam. Kl.I. = dr D.R. Klootwijk: Uit de geschiedenis van
terrein en omgeving van het Lyceum Schoonoord alias De Preekstoel; in T.R.&.L. 11e jrg, nr 2/3, juli 1977, 7-44. KI.II = Idem: De Oude Kerk te Zeist; in T.R.&.L. 11e
jrg, nr 4, nov/dec. 1977, 1-19. P.K. = ds P. Kuijper: De oude kerkweg tussen Zeist en
Bunnik, weerwoord op voornoemd artikel (KI. II); in T.R.&.L. 12ejrg, nr 3, 4, nov. 1978, 1-24. KI.III = dr D.R. Klootwijk: De oude kerkweg tussen
Zeist en Bunnik (antwoord aan ds P. Kuijper, zie hiervoor); in T.R.&.L. 13e jrg, nr 2, juni 1979, 14-19. Geraadpleegde kaarten
Cornelis van Berck: kaart van land van St Pieter, be-
lend aan de Groeneweg, de Blikkenburgersteeg en de Tiendweg (1571); R.A. Utr.: arch. kapittel van St Pieter, cat. nr 555; fotocopy in Brn I naast blz. 48; fotocopy in arch. Van de Poll-Stichting, Zeist, kaart nr 3. Jan van Diepenem: kaart van het gebied ten zuidwesten
van het pastorieland en Blikkenburg tot onder Bunnik, en de loop van de Groeneweg door dit gebied (1645); R.A. Utr., cat. nr 425-18; fotocopy in arch. Van de 27
|
||||
Poll-Stichting Zeist, kaarten nrs 14, 15.
Bernardus de Roij: kaart van de Cockaertshoeve onder
Zeist (1664); R.A. Utr., cat. nr 2147, kaart i; nagete- kend exemplaar in arch. Van de Poll-Stichting Zeist. Bernardus de Roij: kaart van de Heerlijkheid Zeist en
Driebergen (1677, kort v65r de grote veranderingen ten gevolge van de aanleg van Slot en Slotpark); R.A. Utr., cat. nr 206x; nagetekend exemplaar gedrukt en uitgege- ven door de Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 23 aldaar. J.G. Praalden kaart van Zeist tussen de Bovenweg en de
Brakel, en tussen Kersbergen en De Breul (1770); R.A. Utr., cat. nr 2095; fotocopy in arch. Van de Poll- Stichting Zeist, kaart nr 26 aldaar. P. Huguenin; kaart van het gebied van Wulperhorst (18e
eeuw); arch. Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 25. J. Petersen en C. Torssell; kaart van Zeist (dorp en
omgeving Slot (1802); arch. Gem. Zeist; R.A. Utr., cat. nr 1072; arch. Van de Poll-Stichting Zeist, kaarten nrs 37-40. Topografische Dienst; topografische kaart, blad Amers-
foort, waarop o.m. Zeist (1848); arch. Van de Poll- Stichting Zeist, kaart nr 51. Van Giessen/Huys; kaart van Zeist, 6 bladen (1861); arch,
Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 55. J. Kuyper; Gemeente-atlas der Nederlanden, deel Utrecht,
kaart van Zeist (1875); arch. Van de Poll-Stichting Zeist, kaart nr 58. Topografische Dienst; topografische kaart van Zeist,
Bunnik en Driebergen (1932); arch. Van de Poll-Stich- ting Zeist, kaart nr 102. |
||||
2d
|
||||
WASSERIJ BURGER TE ZEIST
1. Inleiding
In de 19e eeuw is te Zeist een aantal wasserijen
gevestigd, waarvan de namen nog heden voortleven. Uit R.K. kring: A. van Melsen en Zoons aan de Kroostweg (opgericht 1868), Hoogstraten ("De Lelie") aan de Voorheuvel, Burger aan dé Noordweg en Van der Voort aan de Koppelweg. Daarnaast exploiteerden tot voor kort leden van de familie Van Calker behorend tot de Evange- lische Broedergemeente (Hernhutters) een wasserijbe- drijf (1). De wasindustrie is verzorgend van aard. Er is naar mijn mening dan ook een verband tussen de ves- tiging van genoemde wasserijen te Zeist en de uitgroei van dit dorp tot villadorp met grote en kleine buiten- plaatsen. Voorts bestaat een- verband tussen de vesti- ging van wasserijen en de aanwezigheid van voldoende schoon water en "bleekvelden". Ik wijs op de concen- traties van wasserijen op de Veluwg rond Apeldoorn en in Zuid-Holland rond Voorschoten. Ook in Zeist kwam een concentratie van wasserijbedrijven tot stand. Vanuit Zeist wordt in onze tijd een grote regio bediend. Wasserij Burger heeft al in 1930 landelijke betekenis gekregen. De blekers hadden in de 19e eeuw kleine ambachtelijke
bedrijfjes, waar naast de ondernemer ook zijn vrouw en kinderen werkten plus een aantal "wasmeisjes". Bij een aantal bedrijven is dit ambachtelijke karakter nog steeds sterk aanwezig. Alleen door een tijdige mecha- nisering kon een beperkt aantal vjasserijen uitgroeien tot bedrijven met een landelijke verzorgende functie. Een daarvan is wasserij Burger te Zeist. 2. L. Burger, bleker te Zeist
Leonardus Burger (Oudewater 1824-Zeist 1898) vestigde
zich in november 1858 te Zeist in de buurt van de Kop- pelsluis als bleker. Hij was afkomstig uit Oudewater ; |
|||||
29
|
|||||
en R.K. Blijkens een aantekening van de toenmalige pas-
toor van Zeist uit 1868 (2) heeft L. Burger dan 7 was- meisjes in dienst. Om mij onbekende redenen vertrok hij in 1875 uit Zeist naar Hoenkoop (Utr.) en keerde in maart 1889 in Zeist terug om aldaar tot zijn dood in 1898 aan de Kroostweg te wonen. |
|||||||||||
1
X ( <
|
|||||||||||
V\t >il
|
|||||||||||
^/-.<■■ «<„.
|
|||||||||||
Plattegrond, schaal 1:250 behorend bij het adres van
3 april 1889 (GA Zeist). |
|||||||||||
m
|
|||||||||||
3. De. oprichting van stoomwasserij Burger aan de Noordweg
Zijn zoon, Wilhelmus Geerlof Burger (Zeist 1861-Zeist
1932) verzocht op 3 april 1889 (3) het college van b. en w. van de gemeente Zeist om een vergunning tot oprichting van "eene stoomwasscherij" op het perceel kadastraal bekend Sectie G nr 968 te Zeist (Noordweg). Op 17 april 1889 vindt om 12.00 uur de hoorzitting plaats, waarbij gelegenheid werd gegeven tot het in- brengen van eventuele bezwaren tegen het oprichten van genoemde stoomwasserij. Op deze zitting verschenen: Willem Dorresteijn en Cornelis van Ooyen. Beide heren maakten bezwaar "uit hoofde, dat het hun toebehoorende vee door het drinken van het vuile afgevoerde water in de aangrenzende sloot nadeelige gevolgen zou kunnen ondervinden, welk bezwaar door den veearts Hoogland, te Utrecht, gedeeld wordt". Daarop verzoekt de burge- meester van Zeist op 30 april 1889 de districtsveearts voor de provincies Gelderland en Utrecht te Utrecht naar aanleiding van het gerezen bezwaar een onderzoek in te stellen. 1 mei 1889 deelt de districtsveearts mede dat "wanneer het afvalwater, van de eventueel op te richten wasscherij en bleekerij, voordat het in de watertocht afvloeit, van schadelijke bestanddeelen wordt ontdaan, de gezondheidstoestand van het vee dat uit die watertocht dan mocht drinken geen gevaar zal loopen". Onder die voorwaarde verleent het college van b. en w. dan op 6 mei 1889 vergunning tot de oprich- ting van "eene stoomwasscherij aan den Noordweg alhier". Hoe deze wasserij eruit zag, weten we heel nauwkeurig
uit de omschrijving behorend bij het verzoek van 3 april 1889: "De beweegkracht welke zal worden aangewend is eene
stoommachine, geplaatst in de machinekamer aan de west- zijde van het gebouw. Verder is het gebouw in de bene- denverdieping ingericht voor wasscherij en stamperij voor goederen en bijbehorende complete inrichting als spoelderij, filteratie inrichting enz., terwijl de bo- venverdieping stoomdrogerij bevat met strijkzaal en mangelkamer". |
|||||
31
|
|||||
t
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
biD VOOR DE ZIF.I. VAN 7.MAGER
WILHELMUS GEERLOF
BURGER echtgenoot van
HKNDRIKA MARIA HAVENS Oeborcn te Zeist 16 Juni 186!, overleden
til Zeist, voor-icn van de H,H. SacrLiniciiten
der Stervenden, 3 Mei 1932 \s'aar hij 7 Mei
begraven werd op "t R,K. Kerkhof.
Van krachten uitgeput stierf hij in een
gelukkigen ouderdom, en op g e vorder',1c ii leeftijd en in volheid v.in dagcn.Gen.XXV 8 Hij opende iijn hand \'Qor de behoeftige
-jn strekte zijn h.-'iid mi nr..ir dkii arme.
Spreuken XXXi. 20
De aalmoes bc\Tljdc \'an de.i dood. en
zij is het, die van zonden reinigt, barm- hartigheid en ecuuig le\en \'erwerft. Tob.X Dierbare echtgenoote en kinderen onze
->cheiding is slechts kort, 't leven snelt voorbij! Als gij mijner gedenkt, vooral gij mi)n zoon aan het altaar des Heercn, in uwe gebeden en goede werken, dan zal de gedachte aan eenmaal gelukkig onaf- scheidelijk weerzien, U tot troost zijn. Zoet Hart van Jezus ontferm u mijner. 300 d.
Zoet Hart van Maria wees mijn heil. 300 d.
Hij ruste in vrede.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bidprentje van W.G. Burger (1861-1932) (Collectie
V.A.M, van der Burg, Zeist). 4. Personeel iïi de periode 1891-1911
Uit de verslagen van de toestand der gemeente Zeist
krijgt men een beeld van het aantal personeelsleden van wasserij Burger in de beginperiode. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meisjes
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we in 1911 wasserij Burger vergelijken met de
concurrenten in Zeist dan krijgen we het volgende beeld: A. van Melsen en Zn 17 mannen 56 vrouwen
W.C. van Calker 3 mannen 10 vrouwen
C.H. Hoogstraten 2 mannen 7 vrouwen
CA. Versteeg 1 man 9 vrouwen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wasserij Burger bezat veruit deL: meeste personeelsleden.
Ook de omzet zal wel het grootste geweest zijn. 5. Uitgroei tot landelijk wasserijbedrijf 1918-1940
Het bedrijf heeft in deze periode een klantenkring,
die de grenzen van de regio Utrecht ver overschrijdt. De N.V. Stoomwasscherij Burger beschikt in 1931 over
een geheel gemoderniseerde en vernieuwde fabriek aan de Noordweg met aan de overzijde een garage voor de vrachtauto's die dagelijks de particuliere was ophalen en brengen. Tegenover de wasserij staat de bedrijfs- woning, waarvoor op 11 januari 1913 de eerste steen is gelegd. In dit pand ging toen het echtpaar Burger-Havens |
|||||||
Wasserij Burger 1931: Totaal aanzicht van de geheel
gemoderniseerde en vernieuwde fabriek (Collectie L. Visser, Zeist). |
|||||||
33
|
|||||||
wonen. Het bedrijf telde in 1931 250 personeelsleden en
genoot een landelijke bekendheid. Toen de oprichter in 1932 overleed volgden zijn zoons,
L.W. Burger (Zeist 1895- ) en C.G.H. Burger (Zeist 1896-1975) hem op als directeur. Als bedrijfsleider wa- ren in het bedrijf zijn zoonsi W.G. Burger (Zeist 1897- Zeist 1946 en P.M. Burger (Zeist 1901- ) werkzaam. Het bedrij f bezat steeds de modernste machines. Het was
een echt familiebedrijf. Door goede service wist men het bedrijf tot grote bloei te brengen. Het leverde een aanzienlijke bijdrage aan de werkgelegenheid te Zeist. Het bedrijf mocht zich tooien met het predicaat "Hofleverancier". |
||||||
Wasserij Burger, droogmachine speciaal voor badgoe-
deren, prentbriefkaart ca 1931, (Collectie L. Visser, Zeist). |
||||||
34
|
||||||
6. De periode 1945-1971
Na de tweede wereldoorlog herstelde ook het wasserij-
bedrijf zich spoedig. De nadruk bleef liggen op de par- ticuliere was. De Minister van Economische Zaken ging zich met de prijsstelling bemoeien. De opkomst van de wasmachine en de wasserette alsmede de sterke loonkos- tenstijging bij dit arbeidsintensieve bedrijf deed de directie besluiten tot een koerswijziging. Tot deze di- rectie was inmiddels de derde generatie in de personen van W.G. Burger en J.G. Burger toegetreden. Burger-Zet- lin linnenverhuur N.V. trachtte een nieuwe markt van in- stellingen zoals hotels, verpleegtehuizen en ziekenhui- zen aan te boren. Men verhuurde het linnengoed en waste het als het vuil was. Ook in de wasserij-sector kwam er een verschuiving van particuliere was naar was van in- stellingen. Toen bij de viering van het 75-iarig bestaan in 1964
(8) de oudste directeur, C.G.H. Burger, tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau werd benoemd, telde het bedrijf 200 personeelsleden. Korte tijd later, 1 juli 1965, werd een filiaal te Dordrecht geopend. Het bedrijf expandeer- de. Intussen verdwenen de wasmeisjes, die voor een deel per autobus uit Utrecht gehaald werden, langzaam en kwamen de mannelijke gastarbeiders ervoor in de plaats. Filialen te Amsterdam., N.V; Beumac, en te Wageningen volgden. In deze periode werd ook een groot bedrijfsrestaurant
gebouwd. In 1969 verliet J.G. Burger de wasserij en werd direc-
teur van N.V. Stoomwasserij en chemische wasserij v/h A. van Melsen en Zoons aan de Kroostweg te Zeist. C.G. H. Burger was inmiddels voorzitter van de raad van com- missarissen geworden. Zijn zoon W.G. Burger was toen de enige directeur. In het fusietijdperk werd ook wasserij Burger in een
groter geheel opgenomen. |
|||||
35
|
|||||
Wasserij Burger, Overzicht mangelafdeling, prent-
briefkaart ca 1931 (Collectie L. Visser, Zeist). 7. Onderdeel van een textielconcern 1971-heden
In 1971 verzorgde wasserij Burger wekelijks 70.000 a
80.000 kg was (9). Het aantal werknemers was gedaald tot 150, overwegend mannen. De particuliere was had men in 1969 afgestoten. Alleen instellingen verspreid over heel Nederland werden bediend. Het bedrijf werd door het concern Blydestein Willink N.V. te Enschede overgenomen. Per 15 juni 1971 trad W.G. Burger als directeur af. Te Zeist werd kort nadien wasserij "De Lelie" aan de Leliestraat nr 38a overgenomen. Thans zijn er tevens vestigingen te Dordrecht en Hilversum. |
|||||
36
|
|||||
8. Fragment-genealogie Burger (R.K. Oudewater)
I. Johannes Burger, geb. ca 1786; bouwman te Oudewater;
overl.? tr. Willemina Timmermans, geb. ca 1802. Uit dit huwelijk 4 kinderen te Oudewater.
II. Leonardus Burger, geb. Oudewater 21 mei 1824; ves-
tigde zich in november 1858 te Zeist als "bleeker"; woonde (1858-1875) in de buurt van de Koppelsluis, vertrok in 1875 naar Hoenkoop (Utr.) en keerde in 1889 in Zeist terug; woonde (1889-1898) aan de Kroostweg; overl. Zeist 6 october 1898, tr. Claasie- na van Kleef, geb. Kamerik 5 mei 1821, overl. Zeist 27 december 1895, dr. van Geerlof en Johanna Marêe, weduwe van Gerardus van Vliet. Uit dit huwelijk 3 kinderen te Zeist.
III. Wilhelmus Geerlof Burger, geb. Zeist 16 juni 1861;
oprichter in 1889 en directeur van wasserij Burger aan de Noordweg; overl. ald. 3 mei 1932, tr. ald. 10 novem- ber 1892 Hendrika Maria Havens, geb. Blitterswijk(L*) 19 maart 1866, overl. Zeist 6 mei 1959, dr Van Christiaan en Johanna Gertrudis Poell. Uit dit huwelijk:
1. Gertrudis Clasiena Burger, geb. Zeist 8 november 1893,
overl. Zeist 21 juni 1958, tr. ald. 21 juli 1924 Anton Reinier Franciscus Reijmers, geb. Millingen 10 augus- tus 1895; koopman; overl. Zeist 11 juli 1947, zn van Carolus Gerardus en Wilhelmine Charlotte Meurs. 2. Leonardus Wilhelmus Burger, geb. Zeist 29 maart 1895;
oud-directeur van wasserij Burger N.V. te Zeist; oud- lid van het Kerkbestuur van de Parochie van de H. Joseph te Zeist; woonde o. a. op "Bloemenheuvel" aande Utrechtseweg, tr. Zwolle 12 april 1920 Hendrika Johan- naReinders, geb. Zwolle 19 juli 1896, overl. Zeist 4 januari 1971, dr van Henricus Franciscus en Grada
Joanna Reuvekamp. (Zeist) Uit dit huwelijk kinderen.
|
|||||
37
|
|||||
3. Christiaan Gerardus Hendrikus Burger (R.O.N.), geb.
Zeist 3 september 1896; directeur van wasserij Burger N.V. te Zeist;later president-commissaris van de ven- nootschap; overl. Harmeien 25 mei 1975, tr. Zeist 19 april 1920 Joanna Aben, geb. Zeist 20 september 1899, overl. ald. 13 october 1945, dr van Joannes Hermanus en Maria Jacoba Geertruida Kampers. 4. VJilhelmus Geerlof Burger, geb. Zeist 3 november 1897;
bedrijfsleider van wasserij Burger te Zeist; overl. ald. 23 juli 1946. Ongehuwd. 5. Petrus Maria Burger, geb. Zeist 7 april 1901; oud-
bedrijfsleider van wasserij Burger te Zeist; oud-lid van het armbestuur van de Parochie van de H. Familie JMJ te Zeist. Ongehuwd. (Zeist) 6. Johannes Burger, geb. Zeist 14 october 1903; R.K.
priester, gewijd 10 augustus 1930; missionaris van het Heilig Hart; vertrok naar de missie van Poerwoker-
to op Midden Java 18 september 1931 en was achtereenvolgens werkzaam als pastoor in Poerworedjo, Pekalongan, Gombong, Poerbolingo en stierf tijdens de tweede wereldoorlog in het interneringskamp van Tjimahi op Java in februari 1944. 7. Maria Hendrika Burger, geb. Zeist 12 december 1907,
overl. Utrecht 21 april 1937, tr. Zeist 7 juli 1930 Anthonius van der Burg, geb. Utrecht 5 december 1896; werktuigkundige; employé van de Koninklijke Shell te Venezuela en Nederland; overl. Zeist 9 januari 1978, zn van Henricus Arnoldus Marie en Bertha Johanna Wilhelmina Richardson Bennernagel. Hij hertrouwde Maastricht 25 juni 1938 Angela Jose- pha Nathalie Roovers. Zeist, voorjaar 1980 Mr Dr V.A.M, van der Burg
|
|||||
'38
|
|||||
Aantekeningen
1. Als eerste wordt genoemd: Petrus Christiaan van Cal-
ker (Zeist 1778-Zeist 1863), bleker, zijn zoon en kleinzoon waren eveneens bleker bij De Koppel onder Zeist: Nederland's Patriciaat (60) 1974, blz. 185 e.v. 2. Archief van de Parochie van de H. Joseph te Zeist,
lijst (zooveel mogelijk) aangevende het getal en de woonplaatsen der Kath: gemeentenaaren van Zeist in maart 1868. 3. Archief van de gemeente Zeist, Agenda gemeente Zeist,
1889, inv. no 238, stuk no 541/25 J, 4. Verslag van den toestand der gemeente Zeist over het
jaar 1891, door burgemeester en wethouders aan den Raad dier gemeente, ingevolge art. 182 der gemeente- wet, aangeboden. Zeist, C. Avis Jzn 1892, blz. 74. 5. Idem, 1896, Zeister Boek- en Kunsthandel J.F. Mars-
man 1897, blz. 76. 6. Idem, 1901, L. Steenbergen, Zeist, blz. 72.
7. Idem, 1911, L. Steenbergen, Zeist, blz. 96-97.
8. Nieuwe Zeister Courant 5 augustus 1964.
9. Nieuwe Zeister Courant 4 september 1970; Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en Om.streken, Handelsregister, dossier no. 3007. Ikdankdeheer L. Visser te Zeist voor zijn hulp bij
het samenstellen van dit artikel. |
|||||
39
|
|||||
Nieuwe aanwinsten
In het afgelopen jaar ontving onze stichting de vol-
gende geschenken, grote en kleine; waarvoor onze harte- lijke dank. 1. Aquarel van het Bethanieplein, Zeist, met gezicht op
het oude station en de gasfabriek. In de oorlogsja- ren gemaakt door een onderduiker. Geschenk van mevrouw De Jong-van Baaren.
2. Archiefbescheiden betreffende J.H. van Lennep, oud-
inwoner van Zeist, redacteur van de Navorscher, wet- houder van Zeist van 5-9-1865 tot 5-7-1870. Ontvangen van het Academisch Historisch Museum te Leiden, 12-7-1979. 3a. Souvenirs du Chateau de Zeijst, foto-album.
b. Lithografie "Overblijfsels van de RidderHofstad
Blikkenburg." c. Lithografie "Poortje Ridderhofstad Blikkenburg."
d. Lithografie "Het Dorp Seist."
e. Tekening "Het Huis Bliekenborgh MDCXLVI."
f. Plattegronden van 't Slot Zeist, 1:200. Opgemeten
en in tekening gebracht 1920-1921. 3 kaarten, op een
daarvan situatie terrein 1:2000.
3a t/m 3f geschonken door H.M. baron Taets van Ame-
rongen.
4. De oude vlag van de Katholieke Arbeiders Beweging
(K.A.B.) afdeling Zeist. Aangeboden door oud-wethouder en N.K.V.-voorzitter
H.J. de Goede. 5. Fotokopie van het archief van de Parochie van de
Heilige Familie J.M.J. te Zeist. Aangeboden door Mr. Dr. V.A.M, van der Burg.
6a. Veertig jaar Figi N.V. b. Foto IJsvereniging Zeist. Groep, begin dezer eeuw.
c. Foto 25-jarig bestaan van de Kon. Zeister Harmonie,
14/15 augustus 1907. d. Krantenverslag met foto's van het gouden feest van
de Kon. Zeister Harmonie. e. Diploma van de installatie als padvinder van J.H.
40
|
||||
Broedelet op 19-1-1918.
6f. Ter Herinnering aan de Groote Tuinbouwtentoonstelling te Zeist (1909). Fotokopieën van de ter gelegenheid daarvan uitgegeven "Courant Nouvellen" van het Dorp "Oud Seyst". 6a t/m 6e geschonken door de Heer J.H. Broedelet. 7. Stempels van het meisjesinternaat Pavia met zilveren
afslagen, geschonken door de Heer P.D. van Wieren, directeur van Juweliersbedrij f Gerritsen B.V. 8. Foto's van personeel en leerlingen van de Openbare
Lagere School aan de Ie Hogeweg. Op bijna alle fo- to's komt de Heer T. Dorresteyn voor. Bijgevoegd een in 1922 door de Gemeente Zeist afgegeven verklaring ten dienste van de Pensioenwet betreffende de Heer T. Dorresteyn. Ontvangen van de heer C. Wolswinkel te Woudenberg
9. H. Edinga: "De Lustwarandd'. 1979: geschonken door de
auteur. 10. E.P. de Booy: "Kweekhoven der Wijsheid" 1980.
11. E.P. de Booy: "De weldaat der Scholen" 1978.
12. P.H. Damste: "Oostbroek en De Bilt c.s." 1979.
13„ D.A. Berents: "Misdaad in de Middeleeuwen" 1977. 14. J. Romijn e.a.: "Hart van Nederland" 1950; geschon-
ken door mevrouw W. Addicks-Bartels. 15. G. Hogendoorn: "Zeister een milieu-geografische stu-
die" 1978: geschonken door de auteur. Vier topografische puzzles
Het vervolg van het artikel "Vier topografische
puzzles" van ds P. Kuijper", gepubliceerd in het maart- nummer was i.v.m. een hem overkomen ongeval niet tij- dig gereed om in dit nummer te worden opgenomen. |
|||||
41
|
|||||
ro
u OJ
XI C
o o
<r cö
C •H
ÖO &
o en
Ö
cd
|
||||||||
W
|
||||||||
M
|
||||||||
42
|
||||||||
De oude kerkweg tussen Zeist en Bunnik
In het eerste gedeelte van dit artikel (ons Bulletin,
1980, nr 1) merkte ik al op, dat de oude kerkweg tussen Zeist en Bunnik er al sinds de kerstening van onze land- streek moet zijn geweest, daar de oude buurtschap Bunnik, bij de eerste organisatorische opzet en indeling van het bisdom Utrecht, bij de parochie Zeist kwam te behoren; waar de Bunnikers dus ter kerk moesten gaan, totdat zij, enkele eeuwen later, ca 1200, een eigen parochie met een eigen kerk kregen. Tot zolang diende de oude weg van . Bunnik naar Zeist hun tot kerkweg. Deze weg telde bij- zonder veel hoeken en bochten, en was tengevolge van die grillige loop zeker anderhalf maal zo lang als de hemelsbrede afstand tussen het begin en het eind ervan bedroeg. En het was niet alleen een kerkweg, maar hij zal in die oude tijden stellig ook 'Kerkweg' zijn ge- noemd, wat vrijwel bij alle oude kerkwegen het geval ge- weest is. Wel is er reden om aan te nemen, dat deze 'Kerkweg', ook al voor 1200, althans voor een aanmerke- lijk deel, mede 'Groeneweg' heeft geheten, zoals hierna zal worden aangetoond. Maar de weg als geheel, van z'n verre begin onder Bunnik tot z'n einde bij de kerk van Zeist, moet toch wel v66r alles 'Kerkweg' hebben gehe- ten, welke naam, evenals de naam 'Oude Kerkweg', ook in veel latere tijd nog voor gedeelten van deze weg voor- komt. Van deze oude Bunnikse Kerkweg nu is de tegenwoordige
Waterigeweg, van Bunnik uit gezien, het laatste onder- deel, namelijk het gedeelte, waarlangs men, van Bunnik uit, de zeister kerk tenslotte bereikte, en daarom zal de Waterigeweg v56r 1200 ook wel 'Kerkweg', in de zin van 'Bunnikse Kerkweg', hebben geheten, terwijl de Waterigeweg later, namelijk na de ontginning van het onder Zeist gelegen Cattenbroek (12e eeuw), ook als 'Cattenbroeker Kerkweg' ging fungeren (O.K.Z.I., 27 v.; zie ook hierna). De heer Klootwijk echter, wiens artikel over de onderhavige materie hier in bespreking is, en die overigens wel, met mij, van mening is, dat de Waterigeweg het slotstuk van de oude, van Bunnik komende ^3
|
|||
Kerkweg is geweest (KI.II, 12, 13), is het niet met mij
eens, dat de genoemde, in de bronnen voorkomende, Catten- broeker Kerkweg met de Waterigeweg vereenzelvigd zou mo- gen worden. Dit laatste is trouwens ook maar niet iets dat zomaar vanzelf spreekt, maar ... er zijn mijns in- ziens toch wel meerdere argumenten aan te voeren, die, te zamen genomen, bijzonder sterk voor de bedoelde iden- tificatie pleiten. Hetgeen ik dan nu wil trachten aan te tonen. Vooreerst geloof ik niet, dat er enige dwingende re-
den is om aan te nemen, dat de Cattenbroeker Kerkweg een andere weg zou moeten zijn geweest dan de Waterige- weg. Dat een bepaalde weg, ook in eenzelfde tijdsbestek, twee of meer namen had, is iets, dat oudtijds wel zeer veelvuldig voorkwam. Ik denk bijvoorbeeld aan de Drie- bergseweg, die onder de namen Kerkweg en Benedenweg voorkwam en aan de Heerweg, die ook onder de namen Boven- weg en Arnhemse Bovenweg wordt vermeld en niet het minst ook aan de eerder door mij besproken Groeneweg (ons Bulletin 1980, nr 1) van welke ik hierna ook meerdere neven-namen zal noemen. Wanneer we dus in het onderhavige geval geen andere
aanwijzingen (bijv. in oorkonden of op oude kaarten) aantreffen, en alleen op het voorkomen van twee namen afgaan, dan ligt daarin niet de minste noodzaak, om de Waterigeweg en de Cattenbroeker Kerkweg persé als twee verschillende wegen op te vatten. De heer Klootwijk wijst er dan op, dat de naam Catten-
broeker Kerkweg in tal van oorkonden (de oudste uit 1377) voorkomt, en wel steeds in dezelfde situatie, namelijk als de zuid(oost)elijke belending van het goed Middel- broek (dat ten zuidwesten van Kersbergen lag) (KI,II, 3). Ik heb in Brn I, II (lopende tot 1600, zie de Indices) 7 dergelijke oorkonden aangetroffen, terwijl er daarnaast (eveneens tot 1600) ook nog 3 oorkonden in voorkomen, die behalve het Middelbroek ook Kersbergen betreffen, en die de Cattenbroeker Kerkweg als zuidoostelijke belending van die beide goederen vermelden, waarbij het opvalt, dat 44
|
|||
in deze 3 gevall en de Cattenbroeker Kerkweg telkens wordt
aangeduid met de woorden: 'de kerkweg, die (men) van Cattenbroek naar Zeist gaat', terwijl deze laatste om- schrijving juist weer niet êên keer in de zoeven genoemde 7 andere oorkonden voorkomt. Men zou dus de in totaal 10 oorkonden van voor 1600 in twee groepen kunnen onder- scheiden, in welke de bedoelde weg wel alle 10 keren voorkomt, maar dan 7 keer als 'Cattenbroeker Kerkweg' en 3 keer als de 'Kerkweg, die (men) van Cattenbroek naar Zeist gaat'. Trouwens, ook wat de herkomst en de inhoud betreft, zijn de groep van de 7 en die van de 3 oorkon- den duidelijk van elkaar verschillend en ze stamden, als groepen, dan ook kennelijk uit de administraties van (in hoofdzaak) twee verschillende instanties; waarbij be- dacht moet worden, dat men zich in de toenmalige admini- straties, wat de topografische aanduidingen of omschrij- vingen betreft, heel dikwijls hield aan de tekst van het oudste-, of althans van een ouder, dezelfde zaak betref- fend, document, dat men onder z'n berusting had, waarvan men dan de betreffende passages, soms wel een paar eeuwen lang (telkens wanneer er over dezelfde materie een nieuwe oorkonde moest worden opgesteld) vaak vrijwel letterlijk copiëerde. In ieder geval wijst het voorkomen van twee verschillende weg-namen in twee verschillende administraties er allerminst op, dat het daarbij persé ook over twee verschillende wegen zou gaan. En zo zal dat, nadat (mogelijk vrij wat later) de naam Waterigeweg in toenemende mate voor de Cattenbroeker Kerkweg in zwang was gekomen (oudst bewaarde vermelding 1580), ook ten aanzien van die naam wel zijn gegaan. Men mag gerust aannemen, dat de naam Cattenbroeker Kerkweg ook toen nog lange tijd in bepaalde instellingen en administraties in gebruik is gebleven. Dat de Cattenbroeker Kerkweg, zoals de heer Klootwijk
aanvoert (KI. II, 13), in het bijzonder voor de, in het noordwestelijke gedeelte van het gebied van Cattenbroek wonende parochianen nodig of gewenst zou zijn geweest, lijkt wat overtrokken, omdat voor deze toch ook de, bij de noordelijke hoek van Cattenbroek aanvangende Koppelweg 45
|
|||
en de daarbij aansluitende Kroostweg plus Utrechtseweg
voor hun kerkgang ter beschikking stond (O.K.Z. I, 19), alhoewel ik het betwijfel, of deze route werkelijk kor- ter zou zijn geweest dan een eventuele Koppeldijk-route, hoe deze Koppeldijk zich dan ook in een Cattenbroeker Kerkweg naar de kerk zou hebben voortgezet (zie hierna). Dat overigens de Koppeldijk nergens als 'kerkweg' wordt aangeduid (KI.II, 13), behoeft ons niet te bevreemden, want dat zelfde kan van diverse andere kennelijke kerk- wegen evenzeer gezegd worden (zie de paragrafen over de kerkwegen uit het westen en noorden, O.K.Z. I, 19-23); trouwens, bij de reconstructie van de Cattenbroeker Kerkweg naar de visie van de heer Klootwijk (KI. II, 9, kaartje) zou de Koppeldijk toch ook nog voor een belang- rijk gedeelte 'kerkweg' zijn geweest, ook al wordt hij nergens als zodanig vermeld. Dat de heer Klootwijk afwijzend staat tegenover een
eventuele identificering van de Cattenbroeker Kerkweg met de Waterigeweg, vindt niet het minst z'n oorzaak in zijn mening, dat de Waterigeweg, in de tijd voor de bouw en aanleg van het Slot-complex (1677 vlg,), niet ver genoeg in zuidwestelijke richting zou hebben doorgelopen, om de mogelijkheid te scheppen, dat de Koppeldijk (gezien z'n loop en richting) er met een haakse hoek op uit zou kunnen zijn gekomen, hetgeen na de aanleg van het Slot- complex wel het geval was, omdat de Waterigeweg toen een stuk verder was doorgetrokken (ons Bulletin 1980, nr 1, 9 en 10). Voor 1677 echter zou de Waterigeweg, al was deze dan de laatste etappe van de oude Bunnikse Kerkweg, toch volgens de heer Klootwijk, wegens het genoemde ontbreken van een aansluiting aan de Koppeldijk, niet tevens als Cattenbroeker Kerkweg hebben kunnen fungeren. Om nu de vraag, waar de Cattenbroeker Kerkweg (v66r 1677) dan wel zou moeten worden gezocht, te beantwoorden, doet de heer Klootwijk een conjecturale voorslag te dien aanzien (KI. II, 9, kaartje en 13). Hij oppert namelijk de ge- dachte, dat de Koppeldijk vóór 1677 niet verder zou heb- ben doorgelopen dan tot de dusgenaamde Kersbergensteeg |
||||
46
|
||||
(een zuidwestelijk-noordoostelijk lopende verbinding tus-
sen de Hakwetering en de Koppeldijk; zie Bulletin 1980, nr 1, pi. 3), en dat de gezochte Cattenbroeker Kerkweg zou zijn aangelegd, te beginnen bij het punt van samen- komst van de Koppeldijk en de Kersbergensteeg, en van- daar in het verlengde van de Kersbergensteeg, dus in noordoostelijke richting, zodat deze Cattenbroeker Kerk- weg dan ergens, niet al te ver van de plaats waar de Waterigeweg bij de kerk uitmondde, eveneens in de buurt van de kerk terecht kwam. Pas na de aanleg van het Slot- complex (1677 vlg.), waarbij de Waterigeweg de lengte van het (sindsdien ernaast gelegen) Slot-park kreeg (ons Bulletin 1980, nr 1), zou dan tevens de Koppeldijk in zuidoostelijke richting tot de (dan verlengde) Waterige- weg zijn doorgetrokken, waardoor dan toen ook pas de situatie zou zijn ontstaan, zoals deze ook nu nog is. Ik meen echter, dat deze, door de heer Klootwijk gis-
senderwijze gegeven, oplossing voor het hebben bestaan van een eventuele afzonderlijke Cattenbroeker Kerkweg niet houdbaar is. Zijn gedachte, dat de Koppeldijk v65r 1677 niet bij de, daartoe zijns inziens toentertijd nog te korte, Waterigeweg zou zijn uitgekomen, wordt name- lijk op de kaart van Van Diepenem uit 1645, dus van en- kele decenniën voor de grote wijziging die de Slot- aanleg in 1677 teweeg zou brengen, duidelijk weersproken, omdat op deze kaart de Koppeldijk wel en wel kennelijk op dezelfde plaats als ook thans nog, op de Waterigeweg uit- komt (ons Bulletin 1980, nr 1, 13, kaartje). De uit het noordoosten komende Waterigeweg liep, blijkens deze kaart, in de tijden v55r 1677, na de aansluiting van de Koppeldijk uit het noordwesten, nog een 50 meter verder door naar het zuidwesten en zette zich dan, met de meer- genoemde haakse hoek, in zuidoostelijke richting voort; na de Slot-aanleg kwam deze haakse hoek, en de bedoelde weg in zuidoostelijke richting, 100 meter verder zuid- west-waarts te liggen (zie hierna), en nog altijd be- draagt de afstand tussen de Koppeldijk (die hier ter plaatse sinds 1953 Godfried van Seijstlaan heet) en de |
|||||
47
|
|||||
haakse hoek een 150 meter. En bezien we nu ten aanzien
van deze kwestie ook de bekende kaart van B. de Roij uit 1677, dan vinden wij ook daarop, weliswaar op veel klei- nere schaal maar toch duidelijk, hetzelfde beeld. Ook deze kaart geeft, hoewel in 1677 getekend, toch kenne- lijk nog de situatie weer van voordat men in dat jaar met de aanleg van het Slot-complex zou beginnen, en geeft dus, evenals de genoemde kaart uit 1645, de oude toestand weer, met dezelfde lengte van de Waterigeweg, en met dezelfde aansluiting van de Koppeldijk, als in 1645. En daar het al zeer onwaarschijnlijk, ja vrijwel uitgesloten, is, dat er in deze omgeving ooit tevoren een ingrijpende wijziging in de wegen-situatie heeft plaatsgehad, mogen we het mijns inziens wel voor zeker aannemen, dat de aansluiting van de Koppeldijk aan de Waterigeweg al direct bij de aanleg van de Koppeldijk in de 12e eeuw in het voornemen zal hebben gelegen en ten uitvoer zal zijn gebracht. Trouwens, waarom zou men dat in de 12e eeuw niet hebben gedaan? Waarom zou men toen de mogelijkheid, die het zo dicht in de nabijheid liggende laatste gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg (dus de Waterigeweg) bood, om deze ook voor de catten- broekse kerkgangers te gaan gebruiken, niet met beide handen hebben aangegrepen? Mij dunkt: niets lag meer voor de hand dan dati Het bespaarde immers al de moeite en al de tijd en al het geld, dat de aanleg van een andere, een aparte kerkweg voor de Cattenbroekers, onge- twijfeld met zich mee zou brengen. Er sluit zich echter bij het voorgaande nog een andere
kwestie aan, te weten de vraag, hoe wij het, pal ten zuidoosten van de Waterigeweg gelegen hebbende, pasto- rieland zo nauwkeurig mogelijk kunnen localiseren. Dit pastorieland lag in z'n geheel op het (latere en ook grotere) terrein van het Slot-complex, waarin het in 1677 vlg. ook in z'n geheel is opgegaan. De bronnen le- veren ons nogal wat gegevens betreffende dat voormalige pastorieland; ik noem hier twee stukken met name, name- lijk 1) een kerkelijk stuk uit 1580/1582 (Brn II, 171), en 2) de acte van verkoop van het pastorieland aan Wil- 48
|
|||
lem Adriaan van Nassau, de eerste Heer van Zeist, door
de Staten van Utrecht toegestaan in 1677 en feitelijk geworden in 1681 (Arch. Van de Poll-Stichting, Zeist, afd. kastelen); deze - en ook andere gegevens zijn ech- ter toch onvoldoende gebleken, om er een punctueel juist beeld van het pastorieland uit te distilleren. - Aller- eerst al wat betreft de 0]ppewlakte ervan. Het genoemde stuk uit 1580/1582 noemt een oppervlakte van 21 morgen, en in de genoemde verkoopacte van 1681 wordt een grootte van 'omtrent 20 morgen* vermeld (n.b. een oppervlakte van 22 morgen, in KI. II, 6 genoemd), is mij niet uit de bronnen gebleken). Voor mijn berekeningen houd ik het (bij willekeurige keuze) maar op de oppervlakte van 21 morgen, dit is 17.90 ha. - Wat de belendingen betreft, het volgende:
1) Ten noordoosten grensde het pastorieland aan de
grondheerlijkheid (de gezamenlijke grondpercelen) van de Zeisterstraat (= Dorpsstraat); ik meen, dat we de zuid-
westelijke zijde daarvan (die dus tegen het pastorieland aanlag) niet moeten zoeken bij de Lageweg (die waarschijn- lijk uit 1677 stamt), maar bij een - op de kaart van Zeist van 1802 nog duidelijk voorkomende - pal achter de perce- len van de Dorpsstraat lopende sloot, die bij de Waterige- weg begon en in zuidoostelijke richting liep (archief Van de Poll-Stichting, afd. kaarten, nrs 37-40; ook bij dit art. pi. 4), en die voor een gedeelte ook thans nog be- staat; van welke sloot ik ook bij de verdere berekeningen uitga. 2) Ten noordwesten grensde het pastorieland aan de
Waterigeweg, te beginnen bij de hiervoor genoemde sloot, en lopende tot de eerder genoemde haakse hoek bij het toenmalige einde van de Waterigeweg; maar we vernemen nergens met zoveel woorden, wat de toenmalige lengte van de Waterigeweg was, en dientengevolge kenden we dus, al- thans tot voor kort, ook de lengte (noordoost-zuidwest) van het naastgelegen pastorieland niet nauwkeurig. 3) Ten zuidwesten grensde het pastorieland aan de weg,
waarin de Waterigeweg zich, bij de genoemde haakse hoek, in zuidoostelijke richting voortzette. Deze weg, die tus- sen het pastorieland ten noordoosten en de Cockaertshoeve 49
|
||||
ten zuidwesten in gelegen was, en die (van Bunnik uit)
het voorlaatste gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg was, is (zoals gezegd) evenals het hele, ten noordoosten ervan gelegen hebbende pastorieland, mede bij de aanleg van het Slot-complex verdwenen, zodat het dus ook niet meer mogelijk is, hem 'in loco' terug te vinden. De lengte van deze weg is echter in de regel, omdat zij (blijkens de kaarten) gelijk is geweest aan de breedte van het nadien terzelfder plaatse aangelegde Slot-com- plex en ook aan de breedte van de ten zuidwesten ervan gelegen hebbende Cockaertühoeve (zie hierna), die altijd ruw-weg op 300 meter is getaxeerd, eveneens op 300 meter aangehouden. Ook de heer Klootwijk en evenzeer schrijver dezes hebben ons aan die maat gehouden (wat mij betreft, totdat ik onlangs, bij secure meting op de meest be- trouwbare kaarten, tot de conclusie kwam, dat de bedoel- de weg 330 meter lang is geweest, evenals ook het later aangelegde Slot-complex en de Cockaertshoeve voor 1677 deze breedte hebben gehad. 4) Ten zuidoosten grensde het pastorieland, blijkens
beide voornoemde stukken uit 1580/1582 en 1681, voor ^en deel aan land van Blikkenburg en voor een ander deel aan land van een ander, van welke belendingen we echter niet weten waar ze precies hebben gelegen. Tot nu toe is de lengte (noordoost-zuidwest) van het
pastorieland, voor zover ik weet en in ieder geval ook door de heer Klootwijk en door mij, berekend door de oppervlakte van het pastorieland (waarbij ik mij hield aan de genoemde 17.90 ha) door de geschatte breedte (300 meter) te delen; dit zou dan normaal ca 600 meter zijn geweest. Daar echter de gegevens wel wat speelruim- te openlieten, kwam de heer Klootwijk op een lengte van 620 meter (KI. II, 6) en ik op een lengte van 650 meter (O.K.Z. III, 288). En zolang we ons met deze uitkomst tevreden stelden, bleef de mening van de heer Klootwijk volkomen begrijpelijk, dat de Waterigeweg voor 1677, op het punt, waar hij in dat geval eindigde (of althans niet verder in zuidwestelijke richting liep) nog op een gerui- |
||||
50
|
||||
me afstand was van het punt, waar de Koppeldijk (wanneer
de Waterigeweg langer geweest zou zijn) op deze weg zou zijn uitgekomen (volgens mij zou dat nog een hiaat van minstens 100 meter zijn geweest). Maar nu de kaarten van Van Diepenem (1645) en van De Roij (1677) ons op een on- weersprekelijke wijze hebben aangetoond, dat de Koppel- dijk voor 1677 wel terdege op de Waterigeweg uitkwam en nu we door meting op betrouwbare kaarten weten, dat de Waterigeweg, van de genoemde noordoostelijke grenssloot tot de Koppeldijk 750 meter en van de Koppeldijk tot de haakse hoek van voor 1677 nog eens 50 meter dat is dus, v66r 1677, in totaal 800 meter lang is geweest, is het duidelijk, dat de breedte van het voormalige pastorie- land (oppervlakte 17.90 ha gedeeld door lengte 800 meter) slechts ca 225 meter is geweest (zie pi. 4). Hier blijkt dus uit, dat de breedte van het pastorieland niet maat- gevend is geweest voor de lengte van de ten zuidwesten ervan gelegen ' 300-meter-weg', hetgeen wel gezegd kan worden van de, aan de andere zijde van de bedoelde weg gelegen, 330 meter brede Cockaertshoeve (zie hierna). En trouwens, achteraf gezien, steunde onze vroegere opvat- ting, dat het pastorieland dezelfde breedte als de lengte van z'n zuidwestelijke grensweg zou hebben gehad, eerlijk gezegd, op geen enkel feitelijk gegeven. En we zeiden hiervoor al, dat de in de genoemde stukken uit 1580/1582 en 1681 opgegeven zuidoostelijke belendingen van het pastorieland (deels gronden van Blikkenburg en deels van een ander) niet meer te localiseren zijn; maar omdat de Heer van Zeist in 1677 vlg. niet alleen het pastorieland, maar ook allerlei gronden in de naaste om- geving daarvan heeft aangekocht (zie A.W. van de Bunt: 'Willem Adriaan van Nassau', lezing, uitgave Van de Poll- Stichting, 1955, 10, 11), was het hem stellig mogelijk om zijn Slot-complex een goede 100 meter breder aan te leggen dan de breedte van het pastorieland ooit geweest was. - Nog zij opgemerkt, dat Willem Adriaan van Nassau, de eerste Heer van Zeist, in 1677 vlg. ook eigenaar is ^ gev/orden van de genoemde Cockaertshoeve, pal ten zuid- westen van de '300-meter-weg', en dat hij de meest |
|||||
51
|
|||||
noordoostelijke 330 x 100 vierkante meter van het gebied
van deze hoeve bij zijn Slot-complex heeft getrokken om daar ook in zuidwestelijke richting enige uitbreiding aan te geven. De lengte van het Slot-complex kwam zo- doende, evenals die van het daar ten noordwesten naast- gelegen gedeelte van de Waterigeweg, 900 meter te bedra- gen, hetgeen, gezien de breedte ervan van 330 meter, be- tekent, dat het Slot-complex een oppervlakte van 29.70 ha kreeg, aanzienlijk meer dus dan het pastorieland te- voren had gehad (zie pi. 5). N.B. Iets minder dan de helft van het gebied van het in 1677 vlg. aangelegde Slot-complex, namelijk alles wat ten zuidwesten van de tegenwoordige Hernhuttersingel ligt, wordt thans al vele jaren in beslag genomen door de zeister sportvelden; in dit historische artikel wordt dat gedeelte echter nog bij het Slot-complex inbegrepen, omdat dit laatste hier nog naar z'n vroegere toestand als een "geheel" wordt opgevat. Het hiervoor door mij (gemakshalve) als '330-meter-
weg' aangeduide (en sinds 1677 in het Slot-complex ver- dwenen) gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg wordt in een stuk uit 1480 vermeld onder de naam 'Oude Kerkweg'; dit weg-gedeelte nu, dat (zoals we zagen) bij het toen- malige einde van de Waterigeweg begon, zette zich aan het einde van z'n 330 meter lengte, via een tweede haak- se hoek, in zuidwestelijke richting voort in een volgend weg-gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg, dat we op de kaarten van Van Berck (1571) en van Van Diepenem (1645) leren kennen onder de naam Groeneweg (ons Bulletin 1980, nr 1, 11 pi. 1 en 13 pi. 3). De meest noordoostelijke 100 meter van deze weg is echter in 1677 vlg. in het toen aangelegde Slot-complex mede ten ondergegaan, maar doordat de Waterigeweg tezelfdertijd 100 meter zuidwest- waarts werd verlengd, en het niet-ontstane eind daarvan door een nieuw aangelegde weg, die eveneens 330 meter lang was, met de, immers 100 meter verkorte Groeneweg werd verbonden (en wel juist ter plaatse waar van de andere zijde de Blikkenburgersteeg op de Groeneweg uit- kwam) , bestaat er dus sinds 1677, 100 meter ten zuid- 52
|
|||
westen van de plaats waar de verdwenen verbindingsweg
(330-meter-weg) had gelegen, een nieuwe verbindingsweg tussen de Waterigeweg en de Groeneweg, die echter halver- wege door de loodrecht er doorheen aangelegde Koelaan onderbroken werd, zoals het nog heden het geval is. In de situatie van voor 1677 grensde de Groeneweg in
deze contreie, (ten zuidoosten) de eerste 100 meter aan land van Blikkenburg en van daar verderop tot de Tiend- weg aan het - in ons Bulletin 1980, nr 1, 1 breedvoerig besproken - land van St Pieter (ons Bulletin 1980, nr 1, pin 2 en 4), terwijl hij aan de noordwestzijde langs de Cockaertshoeve liep (zie pi. 6). Dit gedeelte van de Groeneweg kennen we mede onder de naam Oude Kerkweg (1480, enz., steeds als zuidoostelijke belending van de Cockaertshoeve (Brn I en II; zie de registers). Deze Cockaertshoeve lag derhalve, zoals ons nu gebleken is, zowel aan de noordoost- als aan de zuidoostkant aan de Oude Kerkweg. Uit de zoeven bedoelde, ook door de heer Klootwijk aangehaalde, oorkonde van 2 december 1480 en een daaraan toegevoegde 'Bepaling' vernemen we, dat de Cockaertshoeve uit twee delen was samengesteld, resp. 14 en 4 morgen groot, welke 18 morgen (= 15.30 ha) aldaar 'vierkant aan elkaar opstrekkende' hebben gelegen (Brn I, 325, 326), waarbij de heer Klootwijk er mij terecht op attendeert, dat uit de genoemde 'Bepaling' blijkt, dat de Cockaertshoeve ook nog voor een gedeelte van haar zuidwestzijde aan dezelfde Oude Kerkweg (Groeneweg) heeft gelegen (KI. II, 3, 4); waarover hierna meer. De heer Klootwijk, die de oppervlakte van de Cockaerts-
hoeve op 16 ha afrondde - die aan het woord 'vierkant' in de genoemde 'Bepaling' uit 1480 de inhoud van 400 x 400 meter gaf en die ook de breedte van de Cockaertshoeve op 300 meter en niet op 330 stelde en die bovendien de ten zuidoosten van de Cockaertshoeve lopende Groeneweg elders onder Zeist localiseerde (zie ons Bulletin 1980, nr 1) - , meent nu, dat het 'vierkant' van de Cockaertshoeve, dat dus zijns inziens te breed was (400 meter) om bij de noordoostelijke grensweg (zijns inziens 300 meter) volle- 53
|
|||
dig aan te sluiten, op de êën of andere manier, rechts
of links, of deels rechts en deels links, maar in elk geval 100 meter breder moet zijn geweest dan de noord- oostelijke grensweg zijns inziens lang was (KI. II, 9, schetsje). Dit kan echter in het onderhavige geval onmo- gelijk juist zijn, want a) aan de zuidoostzijde van de Cockaertshoeve liep juist wel de Groeneweg, die immers identiek was met de Oude Kerkweg (vgl. de oorkonde + Bepaling uit 1480, Brn I, 325, 326, met de kaarten van Van Berck en Van Diepenem uit 1571 en 1645), en deze weg liep van het einde van de '330-meter-weg' zuidwest- waarts zonder ook maar ergens een schijn van een ver- breding, maar juist wel (tegen het einde van de Cockaertshoeve) een zekere versmalling te vertonen; en b) betreffende de andere (noordwestelijke) zijde van de Cockaertshoeve, van welke in alle desbetreffende oor- konden staat, dat deze daar aan land van het Convent van Oostbroek grensde, en wel op een plaats, die we uit de tekst van de bedoelde oorkonden niet nader kunnen be- palen - geeft een kaart van B. de Roij uit 1644 (zie pi. 6 over welke kaart hierna meer), aan, dat deze (noord- westelijke grens van de Cockaertshoeve toen (dus voor 1677) precies in het verlengde van de Waterigeweg lag, waar De Roij wel geen (grens-) weg tekende, want die was daar niet, maar waar hij wel een rechte lijn trok, waar- naast hij als noordwestelijke belender van de Cockaerts- hoeve 'de Heer van Sandenburg' aangaf. De hier bedoelde Heer van Sandenburg was Coenraad
Borre van Amerongen, getrouwd met Nicolaa van Baexen, en door dit huwelijk tevens Heer van Kersbergen geworden, moet deze dus kortere of langere tijd voor 1664 een, aan de noordwestzijde van de Cockaertshoeve grenzend, stuk land van het Convent van Oostbroek in eigendom heb- ben overgenomen. Nu vermeldt de posten-harmonisatie van de manualen van het oudschildgeld over de jaren 1540, 1600 en 1685 (Brn II, 268, 269) êën post, maar ook niet meer dan êênJ, waarin een dergelijke eigendoms-overgang van grondbezit van Oostbroek op Kersbergen aan het licht |
||||
54
|
||||
komt, te weten van een hoeve van 16 morgen, waarvan het
Convent in 1540 en in 1600 de eigendom had, maar waarvan de post van 1685 meedeelt, dat toen de Heer van Kersber- gen 11 van de 16 morgen bezat, terwijl een ander toen de overige 5 morgen in bezit had. Het bedoelde, voorheen 16 morgen grote gebied van Oostbroek, dat we al van begin 15e eeuw af als noordwestelijke belending van de Cockaertshoeve vermeld vinden, zal dus, evenzeer als na de verkoop van het gedeelte van 11 morgen (voor 1664), ook voordien altijd al aan de Cockaertshoeve hebben ge- grensd ter plaatse van de hiervoor genoemde streep, die De Roij op zijn kaart van 1664 in het verlengde van de Waterigeweg, en op een afstand van 330 meter, parallel met de Groeneweg (Oude Kerkweg) heeft getekend. Met andere woorden: ook aan de noordwestzijde was geen sprake van een breder gebied van de Cockaertshoeve dan de genoemde 330 meter. - N.B. Dat het Convent van Oostbroek ook na de overdracht van de genoemde 11 morgen aan Kersbergen nog verschillende keren als noordwestelijke belending van de Cockaertshoeve wordt vermeld, behoeft niet te verwonde- ren, omdat ook hiervan zal gelden, wat ik al eerder in ander verband opgemerkt heb, dat het zo menigmaal voor- kwam, dat dergelijke belendingen uit oudere oorkondelijke beschrijvingen van dezelfde materie letterlijk werden overgenomen, ook wanneer er zich intussen wijzigingen hadden voorgedaan. Wij zagen al, dat de Cockaertshoeve, volgens de genoem-
de 'Bepaling' van 1480, 18 morgen, dit is 15.30 ha groot was, waaruit volgt dat, bij een breedte van 330 meter, de lengte (noordoost-zuidwest) dus 465 meter zou hebben bedragen. Dat dit gebied in de genoemde 'Bepaling' als 'vierkant' wordt aangeduid, lijkt wat vreemd, maar is dat toch niet, omdat het woord 'vierkant' in het middel- nederlands een uitgebreider betekenis heeft gehad dan alleen wat wij er thans planimetrisch onder verstaan; het betekende namelijk evenzeer wat wij 'rechthoek(ig)', als wat wij 'vierkant' noemen (Verwijs en Verdam, sub voce; een ander voorbeeld in O.K.Z. II, 106). - Ik noem- |
|||||
55
|
|||||
de hiervoor al de ons sinds kort bekende speciaal-
kaart van de Cockaertshoeve, getekend door B. de Roij in 1664, dus nog voor de aanleg van het Slot-coraplex (R.A. Utr,, Topogr. Atlas nr 2147, kaart 1). Op deze kaart, waar de desbetreffende beambte van het R.A., de heer H. de Lanoy Meyer, mij op attendeerde en waar we erg gelukkig mee zijn, staan namelijk niet alleen een overzicht van het hele gebied van de Cockaertshoeve, maar ook de afzonderlijke percelen van deze hoeve op aangegeven: 6 percelen binnen- en 2 percelen buiten het 'vierkant' van deze hoeve (zie pi. 6), met de op- pervlakte van elk dezer percelen erbij vermeld. Op deze kaart nu blijkt de gezamenlijke oppervlakte van de 6 percelen binnen het 'vierkant' 17 morgen (= 14,50 ha) te hebben bedragen, hetgeen betekent, dat, bij de breed- te van 330 meter de lengte van de hoeve (noordoost- zuidwest) 440 meter moet hebben bedragen. Daar de me- trieke opgaven in de oorkonde van 1480 afgerond en die op de kaart van 1664 veel gedetailleerder en precieser lijken te zijn, houd ik mij in het onderhavige geval het liefst aan de zoeven genoemde maten bij De Roij». Uiteraard kunnen met name, doordat het oppervlak van de Cockaertshoeve geen feilloze rechthoek is geweest, ook de door mij genoemde maten niet helemaal nauwkeurig uit de bus zijn gekomen, maar van belang is, dat de noord- west-zuidoost lopende zuidwestelijke grens van het ge- noemde vierkant van de Cockaertshoeve ongeveer bij het zuidwestelijke einde van de merkwaardige slingerbocht, die de Groeneweg, blijkens de oudere kaarten, iets voor de afslag van de Tiendweg ter anderer zijde, blijkt te hebben gemaakt, en .,. dat klopt bijzonder goed met de gevonden lengte (noordoost-zuidwest) van 440 meter van het 'vierkant' van de Cockaertshoeve voor 16771 Dus ook op dit punt heeft de kaart van 1664 ten aanzien van de Cockaertshoeve zeer verduidelijkend gewerktl - Wat de bedoelde slingerbocht in de Groeneweg betreft, die op alle drie de oudere kaarten (1571, 1645, 1664) en vooral op de eerste twee ervan, nogal gechargeerd gestroom- lijnd is getekend, maar die op jongere kaarten, zoals van J.G. Praalder (1770; R.A. Utr., fotocopie in arch. |
||||
Van de Poll-Stichting, kaart nr 26) en die van P.
Huguenin (18e eeuw; arch. Van de Poll-Stichting, kaart nr 25) met twee haakse hoeken, dicht bij elkaar, dus meer als een knik in de weg, staat aangegeven, waarvan het korte verbindingsstukje een klein deel van de zuid- westelijke grenslijn van de Cockaertshoeve vormde. Dit kleine tussenstukje in de bocht van de Groeneweg is mijns inziens, hetzij het meer afgerond of meer hoekig is geweest, als het in de 'Bepaling' van 1480 genoemde gedeelte van de, daar Oude Kerkweg genoemde Groeneweg te beschouwen, waardoor deze weg, waarvan we gezien hebben dat hij ook aan de noordoostelijke en aan de zuidweste- lijke kant van de Cockaertshoeve heeft gelopen, ook nog voor een klein gedeelte aan een derde-, namelijk aan de zuidwestelijke kant van deze hoeve belend is geweest. De Cockaertshoeve is in - of kort na - 1677, evenals
(zoals we zagen) het aangrenzende pastorieland, door Willem Adriaan van Nassau, de eerste Heer van Zeist, aan- gekocht, hetgeen blijkt uit een post uit het manuaal van het oudschildgeld over 1685 (Brn II, 265/66; vgl. ook een post op een rekening uit 1596/97; idem 209). In de bedoelde post uit 1685 staat aangetekend, dat de Heer van Zeist van de (immers 14.50 ha grote) Cockaertshoeve 8 morgen (= 7 ha) in eigen gebruik hield, en het overige gedeelte (7^ ha) verpachtte. Van de eerstgenoemde 7 ha werden er 3.30 ha voor een zuidwest-waartse uitbreiding van het Slot-complex gebruikt, en van de overige 3.70 ha wordt wel niet vermeld, waartoe de Heer van Zeist ze bestemde, maar wellicht heeft hij deze voor de aanleg van de 'achter-gezichtslaan' van z'n Slot (nu de Koelaan) en voor de weidse beboming en beplanting aan de beide zijden van deze vorstelijke allee nodig gehad, voor zover deze op grond van de Cockaertshoeve was komen te liggen. ;=>, . Volgt de vraag, of het hiervoor besproken gedeelte van
de Oude Kerkweg (Groeneweg), dat zo pal langs de zuid- oostzijde van de Cockaertshoeve liep, nog in het tegen- woordige landschap terug is te vinden. Uit het voorgaande 57r
|
||||
is al gebleken, dat de eerste 100 meter van deze weg in
1677 vlg. in het toen aangelegde Slot-complex is ten ondergegaan; op de plaats ervan werd een gedeelte van 100 meter van het tot het Slot-complex behorende Filoso- fenlaantje aangelegd (aan de zuidkant van de sportter- reinen). Sinds dat eerste gedeelte van de voormalige Groeneweg verdwenen is, kreeg de Groeneweg uiteraard een nieuw beginpunt, namelijk bij de Blikkenburgerlaan, te- genover de zuidelijke hoek van het Slot-complex (nu van de genoemde sportvelden), en liep hij vandaar, als van- ouds (zoals de zeer secure kaart van Praalder uit 1770 duidelijk aangeeft), haaks op de Blikkenburgerlaan, in zuidoostelijke richting, rechttoe-rechtaan op de zoeven besproken knik in z'n tracë, niet ver van de Tiendweg af, aan. Op de kaart van Zeist uit 1802 (arch. Van de Poll-Stichting, kaarten nrs 37-40) was dit nog net zo. Maar op de oudste topografische kaart van Zeist (foto in arch. Van de Poll-Stichting, kaart 51) ontbreekt deze rechttoe-rechtaan-weg, en in plaats daarvan staat op die kaart een parklandschap-achtige vervanger ervan aangege- ven, die 65 meter meer noordwestelijk op de Blikkenbur- gerlaan begon (en nog begint) en die vandaar, maar nu met een stijlvolle bochtigheid, naar de Tiendweg loopt. Deze vervanging van het verdwenen gedeelte van de echte oude Bunnikse Kerkweg (Groeneweg) door een andersoortig weggedeelte, op geringe afstand ernaast, moet, gezien de jaartallen van de genoemde kaarten, tussen 1802 en 1848 hebben plaatsgehad, en wel waarschijnlijk door een toen- malige eigenaar van dit gebied, die z'n park op een ge- geven dag bij de toenmalige smaak wilde aanpassen. En het zo ontstane weg-beeld van deze nieuwe aanleg vinden we nadien ook nog net zo op de topografische kaart van 1932 (arch. Van de Poll-Stichting, kaart nr 102), en ... we zien het ook nu nog altijd in de vrije natuur daar ter plaatse. Wanneer men bij de Koelaan de Blikkenburgerlaan inslaat vindt men na een 100 meter als eerste zijweg naar rechts het begin van dat verplaatste en in z'n loop gewijzigde bospad, dat voorheen tussen zware oude bomen voortslingerde; dat om die reden ook, misschien al een anderhalve eeuw geleden, de veelzeggende naam 'Kromme 58
|
|||
Slinger' heeft gekregen - dat gedurende tientallen jaren
een eldorado voor wandelaars en paardrijders (later ook voor fietsers) is geweest - en dat we als zodanig ook nog kennen van enkele ansichten uit het begin van deze eeuw (pi. 7). En het is wel heel jammer, en ten koste van de bijzondere aantrekkelijkheid van deze prachtige weg geweest, dat in 1962 niet minder dan 98 stoere beukebomen, die de weg tevoren geflankeerd hadden, zijn neergeveld en verdwenen. - Maar ... deze 'Kromme Slin- ger' was en is, in de strenge zin van het woord, toch eigenlijk nooit een stuk van de oorspronkelijke Groene- weg (Oude Bunnikse Kerkweg) geweest; het was en is slechts een weg 'in de marge' van de originele weg ge- worden en gebleven, een secundaire rempla^ant ervan. Hoewel deze weg ons, bij de Tiendweg komende, toch weer wel brengt op hetzelfde punt, waar eerder het eigenlij- ke en oorspronkelijke desbetreffende gedeelte van de Groeneweg ook bij de Tiendweg aankwam. Dus we zijn hier de oude Groeneweg of Bunnikse Kerkweg toch wel terdege op het spoor.' Na de Tiendweg (eertijds even verder dan de genoemde
bocht of knik in het tracë van de Groeneweg) overgesto- ken te zijn, vervolgde de laatstgenoemde weg z'n loop in zuidwestelijke richting en wel allereerst langs het ge- bied, dat nu al ettelijke eeuwen Wulperhorst heet, tot de grens van Bunnik; op de kaart van Van Diepenem (1645) staat bij dit gedeelte voor de tweede maal de naam Groeneweg vermeld. Op de kaart van De Roij uit 1677 staat bij dit gedeelte van de Groeneweg de naam Stoet- weg geschreven, en ik maakte indertijd daarover in O.K. Z. I., 28, 29 de opmerking, dat De Roij dit mijns in- ziens ten onrechte had gedaan, en dat de naam Stoetweg eerder een andere naam voor de tegenwoordige Tiendweg (die ook als Stoetweger Tiendweg voorkomt) zou zijn ge- weest, terwijl De Roij de weg, die hij Stoetweg noemde, beter de naam Groeneweg had kunnen geven. De heer Klootwijk echter, die immers de Groeneweg elders onder Zeist localiseerde (zie KI, II), achtte deze opmerkiny mijnerzijds onjuist, en hij noemde het zelfs onaannerne- |
||||
Blik in de dusgenaamde Kromme Slinger, een in de
vorige eeuw aangelegde, bochtige bosweg van de Blik- kenburgerlaan naar de Tiendweg, zulks ter vervanging van een, iets meer zuidoostelijk, rechtuit tussen dezelfde wegen in gelopen hebbend, gedeelte van de voormalige Groeneweg (Oude Kerkweg); de foto dateert uit 1907. |
|||||
60
|
|||||
lijk, dat een befaamd man als De Roij, die zeker voor
de directe omgeving van Utrecht tot in de kleinigheden toe betrouwbaar was, de neiging zou hebben gehad om vlak onder de ogen van zijn tijdgenoten-opdrachtgevers aanstootgevende onjuistheden in zijn kaartwerk op te nemen. En de conclusie van de heer Klootwijk luidde dan ook: 'We kunnen er veilig van uitgaan, dat De Roij de situatie juist weergaf' (KI. II, 16). - Nu wil ik hier wel verklaren, dat ik, na alles (ook nieuw gevon- den documentaties) nog eens overwogen te hebben, toch de mogelijkheid open wil laten, dat de naam Stoetweg door De Roij wel terecht aan dit gedeelte van de Groeneweg kan zijn gegeven, en wel omdat dezelfde De Roij op de eerder genoemde kaart van 1664 het vorige - en ook dit gedeelte van de Oude Kerkweg - eveneens als de Stoetwegense Dijk aangaf (zie kaart 6). Ik acht het, met name nu mij gebleken is, dat dergelijke mêër-namige wegen vrij veelvuldig voorkwamen, zeer wel mogelijk, dat een naam als Stoetweg of Stoetwegense Dijk een meer locale benaming van dit deel van de Groeneweg was, waar deze voor de bewoners van Stoetwegen van directe impor- tantie was. Maar wat mij nog meer dan die namenkwestie opviel, was
dat de heer Klootwijk zich als een ware 'defensor' van tekenaar De Roij opwierp, toen hij mijn opmerking over de toen volgens mij foutieve benaming van de Groeneweg als Stoetweg trachtte recht te zetten. Dit blijkt wel duidelijk uit zijn hiervoor beknopt weergegeven desbe- treffende pleidooi. - Maar afgezien van de vraag wie er in ons onderhavige geval gelijk heeft en wie niet - acht ik het, bij alle waardering, die ik, zeker als leek, voor de prestaties van De Roij heb, toch wel van belang, om ook eens te luisteren naar wat in dit opzicht vakkun- dige beoordelaars als A.A. Beekman en S.J. Fockema Andreae ervan gezegd hebben. Men leze in dit verband de Inleiding (van de hand van A.H. Sijmons) bij de herdruk van De Roij's in 1696 uitgegeven 'Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht' (Alphen a/d Rijn, 1973), waarin ; '■ sprake is van onnauwkeurigheden en onvolledigheden, van " 61
|
||||
onjuiste en geheel misplaatste grenzen van de door De
Roij op de bedoelde kaart getekende gerechten, enz. (vgL ook O.K.Z. III, 268-270), ten gevolge waarvan de Staten van Utrecht (I) genoodzaakt waren uit te spreken, dat de bedoelde kaart van De Roij niet als bewijsstuk in ge- rechtelijke aangelegenheden zou mogen gelden. En al be- trof het in ons geval een andere tekening van De Roij dan de in de genoemde Inleiding besprokene, dat neemt niet weg, dat de betrouwbaarheid van De Roij's werk, juist bij zijn 'tijdgenoten-opdrachtgevers', in voorko- mende gevallen kennelijk toch wel wat beneden de maat is geweest.' Om nu op de Oude Kerkweg (Groeneweg) terug te komen -
we zagen dat deze zich op de kaart van Praalder (1770) nog niet gewijzigd had tot de latere Kromme Slinger - maar nog in z'n oude rechte loop voortzette, namelijk van de Blikkenburgerlaan tot de Tiendweg; maar te begin- nen bij de, op deze kaart hoekig getekende dubbele knik (even voor de afslag van de Tiendweg) liep onze kerkweg, evenals reeds op de kaart van Van Diepenem (1645),' over een afstand van 700 meter in zuidwestelijke richting, hier niet meer rechttoe-rechtaan, maar met een lange, maar zeer geleidelijke afwijking, een tikkeltje meer zuidelijk gaande, vrij merkwaardige bocht, die op tal van latere kaarten, en in feite ook nu nog is terug te vinden. Dit gedeelte van de oude Bunnikse Kerkweg (tus- sen de Tiendweg en de bunnikse grens) wordt in twee oor- konden, resp. uit 1692 en 1695, uitdrukkelijk als "Groe- neweg of Kerkweg" vermeld, en wel als zijnde de noord- ('west)elijke belending van het gebied van Wulperhorst (arch. Van de Poll-Stichting, afd, kastelen enz., sub Wulperhorst, nrs la en 2), op welk gebied te eniger tijd het (nog altijd bestaande) buiten van dezelfde naam is verrezen, en ook het bijbehorende park is aangelegd, ten gevolge waarvan er nogal wat is veranderd. Maar het ge- luk dient ons toch in zoverre, dat de loop van de Groene- weg (Kerkweg) ook in dit gebied nog goed te herkennen is, zij het, dat we, omdat Wulperhorst thans al lange tijd militair terrein met 'verboden toegang' is, op de desbe- ■62'V
|
|||
-tbe Ho^i
|
|||||||||
Tiend - vVEcj
|
|||||||||
l/u» pet -
TOv!s-t |
|||||||||
Tekening, waarop onder meer het gebied van Wulper-
horst, met name naar de desbetreffende 18e eeuwse kaart van P. Huguenin (arch. Van de Poll-Stichting, kaart nr 25); langs dit gebied liep de Groeneweg (Oude Kerkweg) van de Tiendweg tot de grens van Bunnik, om zich ter anderer zijde van die grens voort te zetten. |
|||||||||
63
|
|||||||||
treffende kaarten aangewezen zijn, willen we het leren
kennen. Bijzonder van belang is hiervoor de (reeds ge- noemde) 18e eeuwse kaart van Wulperhorst, getekend door P. Huguenin, waarop blijkt, dat men bij de landschappe- lijke aanleg van deze buitenplaats althans de sporen van onze Groeneweg (Kerkweg) goeddeels heeft gespaard, het- geen de topografische kaart van 1932 op haar beurt nog eens bevestigt. De genoemde kaarten van Van Diepenem (1645), Praalder (1770) en Huguenin (18e eeuw) en ook de topografische kaart van 1932 geven, wat de Groeneweg be- treft, duidelijk een onderlinge herkenning en aanvulling. Op de topografische kaart zet de Kromme Slinger van de vorige etappe zich hier in een tweede etappe voort, maar we kunnen daar geen ooggetuige van zijn vanwege het ge- noemde militaire verbod. Alleen kunnen we er, wanneer we van de Koelaan de Tiendweg ingaan en de tweede zijweg rechts bereiken en inblikken (meer mag niet), een deel van dit tweede gedeelte van de Kromme Slinger zien, dat, in tegenstelling met het eerste gedeelte, nog door vele oude en hier en daar nog enkele zeer oude beukebomen wordt geflankeerd. Wat ons in het gebied van Wulperhorst nog aan sporen van de oudere, rechte verbinding tussen de Tiendweg en de bunnikse grens, dus van de Groeneweg of Kerkweg zelf rest, kunnen we (nog altijd vanwege het militaire verbod) weer alleen van de topografische kaart, waarop vlak langs-, en hier en daar zelfs samenvallende met dit tweede gedeelte van de Kromme Slinger, nog iets van die aard is te zien, dat misschien een pad, of anders een waterloop, voorstelt, maar dat in elk geval een blijk van een nog rudimentaire aanwezigheid van de oude Groeneweg is, mede gezien z'n richting, die hier nog |
||||||
Tekening, naar verschillende kaarten samengesteld:
een reconstructie van de gedeelten van de Groeneweg (Oude Kerkweg) op Bunniks gebied, te beginnen bij de grens tussen Zeist en Bunnik, dan in noordweste- lijke en westelijke richting lopende naar de oude Bunnikse brug over de Kromme Rijn, voorts via het dorp Bunnik en de zuidwestelijke buurtschap, tot het einde nabij de hoeve De Tureluur. |
||||||
6.4 ■
|
||||||
zie voor onderschrift blz. 64
|
||||
m
|
||||
altijd de lichte afwijking naar een iets meer zuidelijke
gerichtheid vertoont dan de meer gebruikelijke noordoost- zuidwest-tracë's van wegen en wateren in deze omgeving (zie pi. 9). En dit op de topografische kaart van 1932 voorkomende tracé geeft ons, wat de Groeneweg betreft, nog steeds precies hetzelfde beeld van de loop van deze weg als dat we terzelfder plaatse op de kaart van Van Diepenem van drie eeuwen vroeger (ons Bulletin 1980, nr 1, pi. 2) hebben leren kennen. Hetgeen zich trouwens, wanneer we nu aanstonds de grens met Bunnik overschrij- den, ook nog verder zal voortzetten. Maar voordat we deze grens met Bunnik oversteken, eerst
nog een paar opmerkingen over de diverse namen, die de Oude Bunnikse Kerkweg, hetzij in z'n geheel, hetzij slechts voor een gedeelte, op zeister gebied heeft gedra- gen. De simpele naam 'Kerkweg' is, zoals aan het begin van dit vervolg-artikel al is opgemerkt, stellig de oudste naam van deze weg geweest en zal vrijwel zeker al bij de vroegste organisatie van de Kerk ten onzent in gebruik zijn gekomen. De naam 'Oude' Kerkweg is» uiteraard jonger dan de naam Kerkweg-zonder-meer, en is mogelijk opgekomen, toen deze weg, wat Bunnik betreft, bij de in- stituëring van de eigen parochie en kerk aldaar (ca 1200), z'n functie van 'kerkweg' had verloren, en deze functie alleen nog maar op zeister gebied behield, wat de paro- chianen, die in het zuiden en zuidoosten van Zeist woon- den, bleven uiteraard van het zeister gedeelte van de Oude Kerkweg gebruik maken. We mogen mijns inziens wel aannemen, dat de naam 'Oude Kerkweg' na 1200 voor de kerkweg van de bunnikse grens tot de zeister kerk gediend heeft, hoewel er daarnaast op den duur ook andere namen in zwang kwamen, die voor dit of voor dat gedeelte van de Oude Kerkweg (onder Zeist) werden gebruikt. Als zodanig zijn de namen Cattenbroeker Kerkweg, Waterigeweg, Stoet- weg en Stoetwegense Dijk te beschouwen, en er zullen mis- schien nog wel meer dergelijke locale varianten zijn ge- weest. Alleen de naam Groeneweg vormt wat dit betreft wel een uitzondering; dit is namelijk geen functionele of topografische, maar zoiets als een landschappelijke naam 66
|
|||
geweest, een 'evergreen' van en rondom deze weg, die im-
mers langs velden en door bossen kerkwaarts liep. En de oudste vermeldingen, die ik van deze naam heb aangetrof- fen, zijn die op de kaarten van 1571 en 1645, op welke hij voorkomt bij dat gedeelte van de weg, dat (voor 1677) haaks aansloot bij het zuidoostelijke eind van de door mij genoemde '330-meter-weg' en dat later (na 1677) be- gon bij de 100 meter meer zuidoostelijk gelegen Blikken- burgerlaan, in beide gevallen zuidwest-waarts lopende tot aan en zelfs tot over de bunnikse grens. Wij kunnen, wat ons onderwerp betreft, niet dankbaar
genoeg zijn, dat de kaart van Van Diepenem uit 1645 ons bewaard is gebleven, omdat daarop nu juist zonneklaar blijkt, dat de Groeneweg (Oude Kerkweg) z'n loop ook op bunniks gebied voortzette. We konden dit trouwens ook gevoegelijk vermoeden, want voor 1200 bestond er immers geen kerkelijke grens tussen Bunnik en Zeist, omdat Bunnik toen nog slechts een buurtschap binnen de paro- chie Zeist was, en de bunnikse parochianen, die in hun hele buurtschap verspreid woonden, hadden er natuurlijk behoefte aan, dat hun kerkweg zo dicht mogelijk bij hun woningen liep; en daarom moet de kerkweg, die we hier- voor op zeister gebied hebben leren kennen, ook op bun- niks gebied een redelijk lang vervolg hebben gehad. Men lette er op, dat tekenaar Van Diepenem de Groeneweg op z'n kaart, na de grens met Bunnik te hebben bereikt, op bunniks gebied gewoon doortekende, eerst nog even in zuidwestelijke richting, maar dan met een 'forse bocht' naar het westen; en het is alsof het er hem bepaald om te doen was om ons van elke twijfel te verlossen, want behalve dat hij op zijn kaart, op zeister gebied, tot twee keer toe de naam Groeneweg bij de Oude Kerkweg had gezet, schreef hij deze naam ook nog eens op het bunnik- se gebied op de kaart, te weten bij de genoemde 'forse bocht'. En terwijl ik de naam 'Kerkweg' voor deze weg eigenlijk nergens onder Bunnik heb aangetroffen (ik heb er trouwens niet speciaal naar gezocht), blijkt de naam 'Groeneweg' (die immers een andere naam voor dezelfde weg was), op de kaart van 1645, Zeist en Bunnik als het 67
|
||||
ware door middel van deze ene weg(-naam) met elkaar te
verbinden, en dat moet dus wel uit de tijd dat Zeist en Bunnik nog ëën parochie waren dateren (zie pi. 9, vgl. ons Bulletin 1980, nr 1, pi. 2). Het genoemde, bij de 'forse bocht' van zoeven begin-
nende, gedeelte van de Groeneweg (onder Bunnik) strekte zich, blijkens de zeer duidelijke kaart van 1645, eerst ca 375 meter in westelijke richting uit, waarna er een zijweg, in noordelijke richting, naar de hoeve De Brakel van aftakte (want de in die omgeving wonende mensen moes- ten v66r de aanleg van de Koelaan (1677) ook via de Groeneweg naar Zeist) maar de eigenlijke Groeneweg boog, ter plaatse waar de zijweg naar De Brakel begon, 6m in zuidwestelijke richting, tot dichtbij de Kromme Rijn. De nu genoemde gedeelten van de oude Groeneweg waren blij- kens de kaart van 1645, toentertijd alle nog volop 'weg', en op de kaart van Huguenin (18e eeuw) komen dezelfde tracé's ook nog even duidelijk voor, hoewel het jammer is, dat Huguenin een wat vreemde manier van tekenen van wegen en wateren had, waardoor het op zijn kaart niet duidelijk is, of hij er wegen of waterlopen mee bedoel- de; het zou in menig geval zowel het ëën als het ander kunnen zijn. - Maar wel weten we, dat de in of kort na 1677 aangelegde achter-gezichtslaan van het Slot (nu de Koelaan) al spoedig na z'n aanleg de verbindende functie tussen Bunnik en Zeist, die de Groeneweg altijd had ge- had, heeft overgenomen, en nadien zullen de verschillen- de, toen overbodig geworden gedeelten van de Groeneweg onder Bunnik, in het bunnikse boerenland zijn op- en ondergegaan. Maar nu blijkt, bij vergelijking van de topografische kaart van 1932 - waarop het spoor van de voormalige Groeneweg (onder Bunnik) nog precies als op de kaart van 1645 voorkomt - met de situatie 'in loco', dus van nu, dat de nu verdwenen weg blijkbaar van oude tijden af door een waterloop geflankeerd is geweest, en dat deze waterloop in z'n verschillende delen tot nu toe volledig intact is gebleven. Nog staat er, in de nabij- heid van de genoemde 'forse bocht' dicht langs een ge- deelte van die waterloop, een opvallend rijtje echt oude 68
|
|||
bomen (zie pi. 9), die kennelijk nog dateren uit de tijd
dat de Groeneweg, hier onder Bunnik, nog intact was, en die ons doen vermoeden, dat de hele Groeneweg, zoals deze zich oudtijds door het vlakke land onder Bunnik uitstrekte, door schaduwrijke bomen geflankeerd is ge- weest. De genoemde waterloop, die er dus nu nog is, geeft, met al z'n hoeken en bochten, nog altijd de loop van de voormalige Groeneweg, zoals we die van de kaart van 1645 kennen, feilloos aan. We hebben intussen deze loop van de Groeneweg, door de ontdekking van de overge- bleven waterloop op de kaart van 1932, hiervoor al teruggevonden van af de grens met Bunnik tot dichtbij de Kromme Rijn. Welnu, ook daar zette de weg, gezien de waterloop op de kaart, zich, niet ver bezijden - en parallel met - de Kromme Rijn, nog weer een paar honderd meter in noordwestelijke richting voort, om dan (nog altijd blijkens de kaart) over te gaan in de eveneens zeer oude, hier Tolhuisweg hetende, weg, die dan ook mijns inziens niet anders dan als een, de eeuwen door in stand gebleven en nu geheel bij het moderne verkeer aangepast, stukje van de oude Groeneweg (Kerkweg) van duizend jaar geleden is te beschouwenl - En zoals de Tolhuisweg de mensen ook nu nog altijd (via een haakse hoek) bij de oude bunnikse brug brengt, zo deed de Groeneweg (Kerkweg) dat al vele eeuwen geleden de mensen van toen ook. Dat de Groeneweg (Kerkweg) de bunnikse brug wel moest passeren, is overigens vanzelfsprekend; de buurtschap Bunnik lag oudtijds immers voor verreweg het grootste deel ten zuidwesten van de Kromme Rijn, en wel, van de brug komende: eerst het dorp van die naam, en dan - daar weer ten zuiden en zuidwesten van - het bunnikse boeren-achterland; alle parochianen, die eer- tijds in dat bunnikse land woonden, moesten natuurlijk de bunnikse brug over, om hun pelgrimage naar hun kerk te maken (zie pi. 9). - En ook in dit (grootste) deel van Bunnik, aan de over-
zijde van de brug, komt uiteraard de vraag weer op ons af, of we ook hier de Oude Bunnikse Kerkweg alsnog kun- nen terugvinden, temeer omdat het voor de hand ligt, dat 69
|
||||
de Bunnikers van dichtbij en van verre, wanneer zij
naar Zeist ter kerke gingen (of vandaar weer naar huis terugkeerden) een weg moesten hebben, die tussen hun woningen en de brug, v.v., in lag, om hun gang mogelijk te maken of in ieder geval te vergemakkelijken. En mijn lezers zullen wel begrijpen, met welk een verbazing ik, enkele maanden geleden, bij een kort bezoek, dat ik aan Bunnik bracht, ineens op een straatnaambordje ontdekte dat er hier, n.b., nog altijd een 'Groeneweg' is, van welke een deskundige gemeente-ambtenaar mij, desgevraagd, meedeelde, dat ook deze Groeneweg zonder twijfel een zeer oude weg onder Bunnik is, en de naam eveneens een zeer oude naam en van welke weg mij nadien enkele kaarten ga- ven te zien, dat hij niet alleen in het dorp, maar ook daarbuiten, zijn loop had, tot helemaal nabij de hoeve de TureluurI Ik begreep voorts, uit het tracé van deze weg binnen het dorp, dat de tegenwoordige Dorpsstraat en Molenweg in Bunnik niet anders dan te eniger tijd modieu- selijk gewijzigde namen van stukjes van de oude Groene- weg dragen, welke weg, na de Molenweg, z'n eigen oor- spronkelijke naam heeft mogen behouden en nog altijd draagt. Ik begrijp verder, dat de Groeneweg, ook buiten het dorp, tussen de landerijen van de buurtschap, tot de Tureluur, de opvangweg is geweest, waar de bunnikse kerk- mensen voor 1200 uit hun hoeven en woningen naar toe gin- gen, om via die weg- en daarna via de brug - en voorts via het vervolg van diezelfde weg, ten noordoosten van de Kromme Rijn, de tocht naar de zeister kerk verder te maken. Wel is het jammer, dat de grote autobaan, de A 12, het
mes in de voormalige eenheid van de Groeneweg onder Bunnik heeft gezet; behalve door een smal bruggetje voor wandelaars en fietsers, is er geen directe communicatie meer tussen de beide delen van de Groeneweg, te weten het deel ten noordoosten en het deel ten zuidwesten van de A 12, mogelijk, en al heb ik begrip voor het voor en te- gen bij dergelijke verkeerspuzzles-, toch vind ik het, gezien alles wat hiervoor bij mijn onderzoek uit de bus is gekomen, uit historisch oogpunt te betreuren, dat het 70
|
|||
gedeelte van de Groeneweg tussen de A 12 en de Tureluur
nog temeer in z'n isolement is gekomen, doordat men het willens en wetens van z'n oeroude, werkelijk schilder- achtige naam 'Groeneweg' heeft ontdaan, en er de naam 'Tureluurweg' aan heeft gegeven. Door deze, mijns in- ziens te rigoreuze naamswijziging is er aan de identi- teit van dit (van Bunnik uit) eerste en (van Zeist uit) laatste gedeelte van deze oude, en in concreto voor het grootste gedeelte nog bestaande, Kerkweg wel zoveel geweld aangedaan, dat juist bij het allerlaatste gedeel- te van de Oude Groeneweg, namelijk ten zuiden van de A 12, de mogelijkheid van herkenning van deze identiteit van meer dan duizend jaren, zelfs van de straatnaambord- jes is weggevaagd..., Mocht overigens iemand menen het over deze identifi-
cering van de voormalige Groeneweg onder Zeist met de (in z'n naam gekortwiekte) Groeneweg onder Bunnik, niet met mij eens te zijn - het zij zol Wat mij betreft, ik meen, dat er - tenzij het tegendeel ooit uit de stukken kan worden bewezen - te veel redenen zijn om aan te nemen, dat deze identificatie, met de befaamde 'aan ze- kerheid grenzende waarschijnlijkheid' wel juist zal zijn. Lochem P. Kuyper
Nieuwe ontwikkelingen in een oude omgeving
Enige maanden geleden heeft de Zeis ter gemeenteraad
besloten een nieuwe kantooraccommodatie te bouwen ten behoeve van de secretarie. Omdat deze nieuwbouw gerea- liseerd zal worden achter het huidige gemeentehuis aan Het Rond, zullen deze plannen mogelijk ook de lezer van dit bulletin interesseren. Het nieuwe gebouwen-complex zal komen te staan in
het carré Het Rond/Ie Dorpsstraat/Maurikstraat/Walkart- Park, De bebouwing in dit gebied dateert grotendeels uit de tweede helft van de 19e eeuw, een periode waar- voor vorig jaar door de staatssecretaris van C.R.M., Wallis de Vries, bijzondere aandacht gevraagd is. 71
|
||||
In het kader van de nieuwe raadhuis-plannen zullen
de panden Ie Dorpsstraat 15, 17 en 19 gerenoveerd wor- den. Dit betreft onder meer het naast de vroegere apotheek Oldeman gelegen vorige gemeentehuis van Zeist, uit 1878. Het voormalige post- en telegraafkantoor van Zeist
(Ie Dorpsstraat 21) en de daarnaast gelegen panden genummerd 23 en 25 zullen afgebroken worden; op het hierdoor vrij komende terrein zal gedeeltelijk vervangen- de nieuwbouw komen. Uitgangspunt bij de plannen zal zijn, dat de karakteris-
tiek van de Ie Dorpsstraat gehandhaafd blijft. Het college van Burgemeester en Wethouders, zal zich over het ontwerp van het bouwplan laten adviseren door de Bond Heemschut. |
|||||||
Ruijs
|
|||||||
de Ie Dorpsstraat rond 1890; het huis rechts op de foto
(waarin onder meer een stalhouderij was gevestigd) is af- gebroken bij de bouw van het gemeentehuis van Stuivinga (1908). |
|||||||
72
|
|||||||
"21EK^EN^R0YEN|^
Het huis Waar de 2e Dorpsstraat eindigt en de Driebergsestraat-
weg begint, tegenover een vroeger met hoge beukenbomen beplante laan, ligt van ouds het statige herenhuis "Beek en Royen". Op de monumentenlijst van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg wordt het als volgt gekwalificeerd: "2e Dorpsstraat 56. Het huis ontleent zijn monumentale waarde uitsluitend aan het uit het laatste der 18e eeuw daterende, eenvoudige rechthoekige landhuis Beek en Royen, genoemd naar de stichters, het echtpaar Van der Beek (moet zijn Verbeek, J.M.) en Van Royen." Het is een fraai gebouw van eenvoudige doch harmonische architec- tuur en van oudheidkundige waarde, daarom acht de Rijks- dienst plaatsing op de monumentenlijst gemotiveerd. In feite bevinden we ons voor een der vele landhuizen,
die in de 18e eeuw door welgestelde kooplieden, al dan niet tot het regenten-patriciaat der steden behorend, op het platteland werden gesticht. Niet alleen het bui- tenwonen, ook het beleggen van de vermogens in grondbe- zit, landerijen, speelde daarbij een rol. We behoeven in dit verband de namen van de Vechtstreek, 's Grave- land of Kennemerland slechts te noemen. "Beek en Royen" blijft een vrij bescheiden huis vergeleken met vele an- dere uit die tijd daterende buitens 1). Voor het dorp Zeist blijft het een unicum, omdat het, naast "Lommer- lust", wellicht het enige grote landhuis is dat vanuit een zelfde invalshoek als de buitens langs de Vecht hier werd gesticht. Ook is er bij "Beek en Royen" sprake van vermogensbelegging in grond, die op een grootgrondbezit uitliep, zoals in het vervolg van dit artikel zal blij- ken. . ■ ■ ■ ■ ■^•. i- ■ ■ ■ '■ Familie Van de Poll
Dit alles ligt evenwel ver in het verleden: voor vele
Zeistenaren is de naam "Beek en Royen" onafscheidelijk verbonden met de familie Van de Poll. En het mag voor onze Stichting een ereschuld heten in ons bulletin een wat uitvoeriger verhandeling aan dit huis te wijden. |
||||
73
|
||||
Het is de bakermat van heel wat culturele activiteiten
in Zeist geweest sinds deze familie zich hier in 1861 vestigde. In dat jaar verwierf vrouwe H.W. van de Poll, echtgenote van jhr Frederik Harman van de Poll (beider portretten, geschilderd door Jan Veth, hangen in de kamer van onze Stichting op het Slot) "Beek en Royen". Frederik Harman (1823-1909) was zoon van een amsterdamse burgemeester en werd te Zeist later directeur van de verzekeringsbank "Kosmos". Hij had een groot gezin waar- van slechts een enkele zoon in het huwelijk trad. Een tweede zoon, jhr mr Frederik (Frits) van de Poll en vier dochters, de freules Henriëtte, Clara, Louise en Jo ("Zus") bleven ongehuwd. Frits werd later directeur van "Kosmos" en die bank
beleefde moeilijke tijden in de jaren na de eerste wereldoorlog. Veel vermogen was belegd in duitse waarden, die in die tijd als sneeuw voor de zon wegsmolten. De niet-volgestorte aandelen der bank moesten toen worden volgestort en veel aandelen waren te Zeist onder "heren" en "burgers" geplaatst. Uiteindelijk konden de belangen der verzekerden worden veilig gesteld en werden de ver- plichtingen door de N.V. Nationale Nederlanden overgeno- men. Maar een moeilijke tijd voor vele Zeistenaren was het wel en in het bijzonder voor de Van de Polls. Het was tekenend voor de zeister bevolking dat hun aanzien door deze aangelegenheid niet in het minst werd aange- tast. Een voorbeeld: een oud-tante van mij, wier zaken door mijn vader werden behartigd, drong er bij hem op aan de in haar bezit zijnde "Kosmos"-aandelen zo spoedig mogelijk vol te storten, opdat de Van de Polls haar een mogelijke nalatigheid niet kwalijk zouden nemen. Henriëtte, de oudste dochter, werd hofdame bij Konin-
gin Emma, Louise opvoedster van Prinses Juliana. De re- laties met de koninklijke familie brachten herhaaldelijk bezoeken aan "Beek en Royen" met zich mee. Bij de in- huldiging van Koningin Wilhelmina in 1898 was het huis prachtig versierd (zie afb. 1). Het verloofde paar Juliana en Bernhard bracht in 1936 een bezoek. De pu- blieke belangstelling was toen zo groot dat de konink- lijke two-seater lelijk werd verfrommeld, hetgeen de commissaris van politie niet in dank werd afgenomen. |
||||
74
|
||||
Clara gaf zich na de eerste wereldoorlog veel moeite
voor het tijdelijk onderbrengen van uitgehongerde duit- se kinderen in zeister gezinnen. Veel genegenheid ging ook uit naar hun "achterburen", de Evangelische Broe- dergemeente, en in het bijzonder lag het Hernhutter Kinderhuis de freules Van de Poll na aan het hart. Jo was zeer muzikaal, een uitstekend pianiste, met
vele leerlingen uit het patriciaat van Zeist en de naaste omgeving. Daarmee wil ik niet zeggen dat de familie Van de Poll zich exclusief opstelde, het tegen- deel was eerder het geval. Sinds haar komst naar Zeist is mede en vooral door haar het muziekleven in deze ge- meente op gang gekomen. De oprichting van een afdeling Zeist van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst met haar "zangschool" (1871), van het Koninklijk Zeis- ter Harmonie Muziekgezelschap (1882) is zonder de fami- lie Van de Poll ondenkbaar. Freule Jo assisteerde boven- dien de koorrepetities van Toonkunst steeds op de piano. En niet alleen dat op deze wijze in Zeist een band tus- sen "heren en burgers" gelegd werd, de bemoeienissen der Van de Polls bij het stimuleren der muziekbeoefe- ning ging zo ver dat op "Beek en Royen" ook lessen in het bespelen der diverse blaasinstrumenten werden gege- ven. Ja, bij het aanstellen van beambten bij de "Kos- mos" werd ook wel eens op de muzikale kwaliteiten van de sollicitanten als mogelijke leden voor het K.Z.H.M, gelet. De Van de Polls wisten banden te smeden, die in hun betekenis slechts door een goed verstaander van die tijd kunnen worden begrepen. De tijd was toen eenmaal an- ders. Bij warm, zonnig zomerweer, zaten de freules in de serre met hun hoeden op ten einde hun teint te spa- ren. .,, Grootvader Van de Poll, de amsterdamse burgemeester,
was regent geweest van het Burger Weeshuis, waar de held van Antwerpen, Jan van Speyk, was opgevoed. Van de wei- nige overblijfselen van die man werd een stukje been op sterk water in "Beek en Royen" bewaard. Jaarlijks werd het sterke water bij apotheker Huber in de Dorpsstraat ver- verst. Een beetje bizar, maar het paste zo goed bij de sterk aan traditie gehechte, vriendelijke en gemoedelijke Van de Poll-familie. Gemoedelijk: overbuurman Herman Meer- dink stond de oude heer Van de Poll toe een windwijzer op |
||||
hf5
|
||||
zijn dak te plaatsen. Vanuit zijn kamer kon de oude
Frederik Harman dan zien uit welke richting de wind waaide. Die windwijzer is er overigens nog. Gemoedelijk, humorvol en traditioneel, dat waren hun
kenmerken: Als kinderen bezaten de Van de Polls een bokkenwagen. De bok werd op het gazon achter het huis te grazen gezet. Het was heel erg wanneer het dier los- kwam, want dan deed hij zich te goed in de border. Riep dan ook iemand: "De bok is los", dan stortten de kinde- ren zich in de tuin om het beestje weer vast te zetten. In hun latere leven plaagde jonker Frits zijn zusters nog wel eens door op ongezette tijden de kreet te sla- ken: "De bok is los". De familie leefde sober. In het grote huis waren maar
een paar dienstboden. Bij feestelijke gelegenheden werd later een "huisknecht, butler", of hoe men hem maar noe- men wilde, gehuurd. Dat was de heer Straks, die ook met een taxi reed. Geen rijtuigen, geen livrei. Voor rijtui- gen was er de stalhouderij van Van Arkel aan de over- kant. Van Arkel was een der oude leden van het K.Z.H.M. Een familie - ook muzikaal - nauw met de Van de Polls verbonden. Uit traditie bleven ze toch nog echt wel liberaal-
conservatief. Mijn vader vertelde b.v. dat de oude heer Van de Poll als raadslid bedankte omdat hij er zich niet mee kon verenigen, dat er te Zeist een gemeen- telijke belasting zou worden geheven. Ook de zoon, jon- ker Frits, was vele jaren gemeenteraadslid en heeft zich voor Zeist zeer verdienstelijk gemaakt, getuige de te zijner ere bij zijn zeventigste verjaardag in 1930 opgerichte monumentale bank in het zeister bos. Frits was immer in de zeister geschiedenis geïnteresseerd en het was de jongste zuster Jo, die te zijner nagedachte- nis, in 1952 onze Van de Poll-Stichting in het leven riep. In datzelfde jaar werd het huis "Beek en Royen" door haar, als laatste overlevende van de Van de Poll- kinderen, aan de N.V. Schokbeton verkocht. Met de geschiedenis van dat huis zullen we ons hier
nu verder bezig houden. |
||||
76
|
||||
De Ververij
Deze begint met een lakenververij, die zich in de
tweede helft van de 17e eeuw bevond aan de zuidoostzij- de van de 2e Dorpsstraat. Veel andere huizen waren er daar ter plaatse toen niet. De tijden waren in het begin van de zeventiger jaren op het utrechtse platteland slecht. De bevolking en haar nijverheid hadden te lij- den gehad van de aanwezigheid van het franse leger in 1672 en 1673. Dat zal dan ook wel de reden zijn ge- weest, dat sinjeur Pieter van de Vegt, koopman te Am- sterdam, enkele jaren (1672, 1673 en 1676) grondrente aan de eigenaar van het "goed tot Zeisterstraat" 2), Gerrit van Oostrum vanMoersbergen, schuldig was, toen de heren Abraham Verbeek en Cornelis van Oosterwijk in april en mei 1676 de opstal, drie stukken land en het gereedschap van een ververij, van hem overnamen 3). Verbeek en Van Oosterwijk waren lakenreders in Utrecht, zoals Van de Vegt dat wel in Amsterdam zal zijn geweest. Op 2 februari 1677 vindt er een volgend transport
plaats voor het gerecht van Zeist. Pieter van de Vegt draagt dan, met consent van de Heer Van Moersbergen als grondheer van Zeist(erstraat) aan dezelfde Abraham Verbeek nu samen met Dirk van Oosterwijk een huis en getimmerte, genaamd "de Ververij", met opstal en ge- reedschappen over. Dit huis houden wij voor de oudste voorganger van "Beek en Royen". De families Verbeek en Van Oosterwijk en het door hen uitgeoefende bedrijf zullen we eerst eens wat nader bezien. Abraham Verbeek 4), geboren in 1646 en overleden in
1723 te Utrecht, was in 1666 te Utrecht gehuwd met Maria van Antwerpen (overl. 1672). Zijn zuster Lavina (1646-1710) was in 1667 met Dirk van Oosterwijk (1640- 1693) getrouwd. De kopers van "de Ververij" waren dus zwagers. Verderop in deze geschiedenis zullen we Hen- drik van Singel (1675-1753) tegenkomen, ook al betrok- ken bij de gronden en opstallen aan de Dorpsstraat. Hij is in 1704 getrouwd met Abraham's dochter Jacomina (geb. 1676). De naamgever van het huis "Beek en Royen": Hendrik
Verbeek (1708-1788; afb. 2) was een kleinzoon van |
|||||
77
|
|||||
Abraham Verbeek, zoon van Jacob Verbeek en Beatrix van
Hees. Hij trouwde in 1732 met Justina Clara van Royen (1709-1748), die ook haar naam aan het huis gaf. Verder was bij "de Ververij" en het latere huis "Beek en Royen" geïnteresseerd George Bruyn (1682-1723), die (1708) ge- trouwd was met Lavina van Oosterwijk (1687-1723), een dochter van de bovengenoemde Lavina Verbeek en klein- dochter van Abraham. George Bruyn was voor het ontstaan van de buitenplaats van grote betekenis. Zijn zoon Dirk (geb. 1714) was Heer van Rynestein en burgemeester van Wijk bij Duurstede. Een andere dochter van Lavina Verbeek: Jacomina van
Oosterwijk (geb. 1671). trouwde in 1698 met David van Mollem (overl. 1746), de befaamde zijdereder en zijde- spinner in Utrecht. Stichter in 1681, samen met zijn vader Jacob, van de eerste echte textielfabriek in Utrecht (250 arbeiders), toepasser van diverse nieuwe vindingen bij de fabricage (die angstvallig geheim wer- den gehouden) en bouwer van het bekende huis Zydebalen - even buiten Utrecht - met zijn beroemde tuinaanleg 5) tot in het begin van de 19e eeuw zelfs door vele bui- tenlanders bewonderd. Dan is er een nog wat verdere verwant, Willem Verbeek,
die ook bij de transacties langs de 2e Dorpsstraat be- trokken wordt. Hoe het ook zij, Verbeek, Van Oosterwijk of Van Singel, leden van al deze geslachten, zijn laken- reders of drapeniers die vanuit hun utrechtse fabricage met "de Ververij" in Zeist te maken hadden. Bruyn wordt koopman te Amsterdam genoemd. We zien een familie als de Verbeeken, in de loop der
18e eeuw opgenomen in het regenten-patriciaat, hun ver- mogen voor een deel te Zeist in grond beleggen. Dan zijn we evenwel al bij Hendrik aangeland, die met Justina Clara en haar familie, de Van Royens, ook in een utrecht- se regentenfamilie was getrouwd. Het is in dit verband het vermelden waard dat de twee
doopsgezinde broers Jan (1709-1763) en Pieter (1715-1789) Verbeek, die vanuit Amsterdam in 1746 de Broedergemeente te Zeist mede stichtten en zich daar vestigden, achter- neven waren van Hendrik Verbeek. Hun grootvader Jacob Verbeek was een halfbroer van onze Abraham Verbeek, die |
||||
78
|
||||
zich te Zeist zo druk maakte met de lakenververij. Ook
zij waren actief in de lakenhandel. Hun vader en groot- vader worden te Amsterdam als kooplieden in engelse "manufacturen" genoemd. In de 18e eeuw werd Nederland door engelse lakens overstroomd. Zeer tot schade van de nederlandse nijverheid. Laten we dus eerst eens zien wat die lakennijverheid in het Utrecht der 18e eeuw be- tekende. De utrechtse textielnijverheid
De stad Utrecht had in die textielindustrie in de 17e
en 18e eeuw een van de belangrijkste bronnen van inkom- sten en werkgelegenheid 6). Er werden zijden, halfzij- den, wollen- en halfwollen stoffen vervaardigd. Al wa- ren er duizenden werknemers bij betrokken - Pringsheim 7) spreekt zelfs van +^ 10.000 - fabriekmatig in de te- genwoordige zin van het woord vond dat weven en spinnen niet plaats. Veel werk werd door de grote "reeders en drapeniers" (die de wol of zijde kochten, de stoffen vervaardigden en deze verhandelden) in huisindustrie uitbesteed. De zijdefabricage door Van Mollem hebben we als uit-
zondering al vermeld. Er bestond een grote behoefte aan wollen stoffen (lakens) voor kleding en dekking en in de 17e en 18e eeuw vormden de Nederlanden een centrum voor de vervaardiging daarvan. Amsterdam en vooral ook Leiden namen in dit opzicht een belangrijke plaats in; daarnaast vormde ook Utrecht een centrum voor deze nij- verheid. Hierbij was men er bijzonder op gesteld om zijn vaste afzetmarkten te behouden, terwijl de gilden streng de hand hielden of trachtten te houden aan de vastgestelde beloningen voor spinners, wevers, ververs, enz. Toen de economische situatie zich in de loop der 18e eeuw voor de Nederlanden minder gunstig ontwikkelde had dit uiteraard ook repercussies op de lakennijver- heid. Er ontwikkelt zich een provinciaal protectionisme. Zo requestreren de utrechtse fabrikanten in 1753 bij hun staten provinciaal tegen de maatregel van de Staten van Holland, waardoor alle leden van de regering en offici- anten verplicht worden tot het dragen van inlands (d.w.z. hollands) laken. De gecommitteerden van de |
|||||
79
|
|||||
utrechtse vroedschap achten die maatregel funest voor de
utrechtse industrie, vooral voor de wolnijverheid, die haar producten voornamelijk in Holland afzette. Een ver- plichting om de Utrechtenaren (regering en ambtenaren) te verplichten utrechts laken te gaan dragen vindt men evenwel te ver gaan. Men wil trachten in gemeen overleg tot een regeling te komen. De nijverheid had te lijden van importeurs uit het
buitenland. Ze raakte vooral in verval sinds Engeland in het begin van zijn industriële revolutie, de tweede helft der 18e eeuw, het europese vasteland met goedkope textielwar en overstroomde. In 1782 was de provincie Utrecht voornemens om een voorstel bij de Staten-Gene- raal in te dienen om een invoerrecht te heffen op wollen en zijden lakens, die uit andere landen werden ingevoerd, maar in die tachtiger jaren der 18e eeuw ziet men ook wat in een handelsverdrag met de prille U.S.A. John Adams is dan gezant in Den Haag en er komt een verdrag tot stand waarin vrije handel en scheepvaart met dat land wordt overeengekomen. Utrecht ziet mogelijkheden voor de afzet van zijn textielindustrie exi geeft van harte zijn medewerking aan de totstandkoming van dit verdrag. We zien dus duidelijk hoe de overheid zich in de 18e
eeuw met het wel en wee van de lakennijverheid bemoeit. Maar dat was ook al eerder het geval en dan niet in de vorm van bescherming en het verzekeren van een bepaalde afzet, maar met een subsidie en afzetgarantie 8). Op 24 augustus 1663 sloot de stad Utrecht een contract met Abraham Verbeek, burger der stad, voor de tijd van 10 jaar, waarbij werd overeengekomen, dat Verbeek ieder jaar minstens 300 fijne halve lakens zou vervaardigen. Voor ieder laken werd hem een premie beloofd, mits hij zich aan het minimum aantal van 50 hield, want anders kreeg hij niets. De dekens en keurmeesters zouden aan- tekening houden van alle lakens en van de datum waarop zij naar de hal werden gebracht, terwijl in elk laken drie gaten zouden worden geslagen om te voorkomen dat zij meer dan eenmaal gekeurd zouden worden. Volgens de vroedschapsnotulen van 15 oktober 1666 verzocht Verbeek om te mogen volstaan met de helft der lakens, mits hij |
||||
80
|
||||
voortaan zonder vennoot zou werken. In de vroedschaps-
notulen van 17 augustus 1668 lezen we dat Abraham Ver- beek ƒ 607,— als recognitie ontving voor 177 lakens in dat jaar gemaakt, op 23 augustus 1670 kreeg hij ƒ 480,— voor 190 lakens en op 4 september 1671 ƒ 806,— voor 234 lakens. Zijn produktie is dus wel gestegen in de loop der jaren. De andere drapeniers hadden dan ook wel oren naar premiegelden zoals aan Verbeek werden geschonken. Waarmee de vroedschap akkoord ging. Maar hoe het ook zij, Verbeek blijkt door de vroed-
schap aardig te paard geholpen en bij zijn gestegen om- zet zal hij die ververij in Zeist er best bij gebruikt kunnen hebben. Nu zitten er aan zo'n ververij op het platteland voor
een drapenier uit de stad nog andere kanten. In de eerste plaats was het voordeliger om zo'n be-
drijf op het platteland te hebben. Men was er bevrijd van de strikte regelen (ook wat de lonen betreft) van de stedelijke gilden. Het hielp niet veel dat de vroed- schappen en zelfs de Staten-Generaal dit trachten te belemmeren. Wat de vroedschappen aangaat, die hadden te maken met tegenstrijdige belangen. Er waren nogal wat klachten over de uitoefening van de ververij in de stad. Die laken- en zijdeververijen bedierven het grachten- en singelwater en maakten het dikwijls onbruikbaar voor de vele bierbrouwerijen. En met overige omwonenden had- den ook de riviervisverkopers in Utrecht veel bezwaar tegen het spoelen in de gracht door de ververijen. De vervuiling van de "water-source" van Zeist in de omge- ving van de Zeisterstraat deed er voor de utrechtse burgerij minder toe. De vroedschap had met die klachten rekening te houden en zal daardoor eerder geneigd ge- weest zijn iets door de vingers te zien bij een vesti- ging buiten de stadsgrenzen. Overigens willen we toch opmerken dat er blijkbaar weinig nieuws onder de zon is. We hebben niet alleen te maken met "protectie", daar- naast vinden we overheidssubsidies aan het bedrijfsleven en we behoeven voor Engeland slechts Japan of China in te vullen en voor Zeist (met zijn lage lonen) Tunesië om niet in 1980 te belanden. Zelfs de milieuvervuiling komt in die 18e eeuw al in het geding. |
|||||
81
|
|||||
Terug nu naar de Verbeek-clan in Zeist en het huis
"Beek en Royen". Verbeek en Van Oosterwijk hebben in de tachtiger en
negentiger jaren der 17e eeuw de lakenververij aan de Zeisterstraat in bedrijf gehad 9). De enige afbeelding, die we van deze oudste zeister industrie bezitten is te vinden op een der prenten uit het plaatwerk van Daniël Stoopendaal over het "Huys te Zeyst" uit het begin der 18e eeuw. Een vogelvlucht vanuit de richting van het Slot naar het dorp toe. Ter plaatse van de huidige 2e Dorpsstraat, maar meer naar Het Rond toe dan "Beek en Royen" zijn daar enige vlakke bedakingen te onderkennen, die wel tot de ververij moeten behoren (zie afb. 3). Of op deze platen overigens alle gebouwen in het dorp topo- grafisch juist zijn weergegeven blijft nog de vraag. Verdere transacties
In 1697 blijken zowel Dirk als Cornelis van Oosterwijk
overleden, want de weduwe van Dirk verkoopt dan aan Abraham Verbeek Jacobsz en aan de weduwe van Cornelis, beide te Utrecht, de helft van een huis te Zeist, van ouds genaamd "de Ververij", gelegen op grond van de Heer van Odijk. (Willem Adriaan van Nassau-Odijk had het goed tot Zeisterstraat van G. van Oostrum van Moersber- gen gekocht voor de som van ƒ 600,—.)Abraham Verbeek blijkt nog meer land in Zeist te hebben. Op 20 oktober 1708 verkoopt hij aan mr Johan Gerard de Jonchere een huis met stal, schuur, hof en boomgaard en een daghuur- derswoning, gelegen aan de noordzijde van de kerk, nage- laten door Severyn Esser, voor de som van ƒ 1.000,—. Dit huis is niet anders dan het latere "Veelzicht", ter plaatse van het tegenwoordige politiebureau 10). In 1718 is ook Willem Verbeek, een neef, en Henric van
Singel, een schoonzoon van Abraham Verbeek, in transac- ties met "de Ververij" betrokken. Ze verkopen op 15 maart aan George Bruyn, schoonzoon van Abrahams zuster Lavina van Oosterwijk-Verbeek, voor het gerecht van Zeist een huis en getimmerte genaamd "de Ververij" met opstal, gelegen te Zeist op grond van de graaf van Nas- |
|||||
82
|
|||||
sau op vier kampjes land aan de Zeisterstraat en een
geerhoekje van het land van de pastorie van Zeist. Vermoedelijk is met het telkens in de acten genoemde huis wel een woonhuis bedoeld en zal onder het getim- merte en verdere opstal de eigenlijke ververij gezocht moeten worden. De formuleringen wijzen wel in die rich- ting: "op sekere vier kampjes gelegen aan de Zeyster straat, daarvan de voorzegde huysinge en getimmer met de ververije op te eene staet, de swarte Ketel op te andere gestaen heeft, het derde achter Cees Rijken tot aen het erf van de Heer Breyer streckt, en op te vierde als nu genaemt het bosgie de raemen gestaen hebben en dan noch de opstal van een geerhoekje van 't land van de pastorij e, liggende tussen de sloot van de verruwe- rije en 't water van den Heer van Zijst te saem met alle gerechtigheden en servituten, daertoe specterende
II
...
Zonder ons in de details van de plaatsbepaling dezer
vier kampjes en het geerhoekje te verdiepen (alles moet ongeveer tussen de zuidzijde van de 2e Dorpsstraat en de sloot langs de Lageweg gelegen hebben), merken we wel op dat het er naar lijkt (de swarte ketel en de droogramen zijn er blijkbaar niet meer), dat de activi- teiten van de ververij over hun hoogtepunt heen zijn, ja misschien al zijn beëindigd. Het ziet er naar uit dat George Bruyn het begin maakt met de aanleg van een buitenplaats. Deze George Bruyn heeft ook niet alleen met Utrecht te maken, hij wordt vermeld als koopman te Amsterdam. Op 20 juli 1720 koopt Bruyn van mr Johan Breyer, schepen te Utrecht - en van 1677 tot 1699 drost van de vrije Heerlijkheid Zeist - een daghuurderswo- ningmet boomgaard aan de gemene weg, op grond van de Heer van Zeist. Hij is dus bezig zijn bezit in de omge- ving van zijn huis uit te breiden, de gemene weg is im- mers de Zeisterstraat. In 1723 geeft Lodewijk van Nassau, als Heer van Zeist
en grondheer van het goed Zeisterstraat voor 100 jaar grond aan Bruyn in huur, "waar 't huurders huizen en beplantingen op staan strekkende langs de Karpervijver achter de huizen in het dorp tot aan de grond in huur |
|||||
83
|
|||||
bij de Heer van Driebergen, met nog een stuk strekkende
van deAruhemseweg tot aan de Bovenweg". "Bruynwijk"
Of George Bruyn het zo prettig heeft gevonden dat
Jacomina Verbeek, dochter van de oude Abraham en echt- genote van Hendrik van Singel op 28 augustus 1725 aan Jacob Bramo een huis en wagenschuur verkoopt, gelegen naast het huis "Bruynwijk", op grond van de Heer van Zeist, lijkt ons te betwijfelen. Jacob Bramo kocht in 1733 de herberg naast de kerk in
Zeist 12) en was misschien ook in 1725 al op een herberg uit. Daarbij was George bezig zijn buitenplaats vorm te geven, hetgeen ook uit de naamgeving van het huis "Bruynwijk" in deze acte blijkt. Daarom zal ook wel de voorwaarde zijn opgenomen dat er nooit "ligten" of ven- sters uitziende op de Erve van de (let wel I) plaats "Bruynwijk" zullen mogen worden gemaakt, en ook de "ligten", uitzichten of vensters van "Bruynwijk" niet mogen worden belemmerd. Omstreeks 1723,moet de buiten- plaats "Beek en Royen", waaronder begrepen het huis met omliggend terrein tussen Lageweg en Dorpsstraat, bene- vens terreinen tussen Driebergseweg en Arnhemse Boven- weg, al hebben bestaan, zij het onder die naam "Bruynwijk", en in omvang nog niet zo groot als het later onder Hendrik Verbeek werd. Hoe het huis er in die tijd uitzag is niet bekend. De tegenwoordige aan- blik moet uit de tijd van Hendrik Verbeek dateren. Hendrik Verbeek
Deze Hendrik Verbeek, kleinzoon van Abraham Verbeek,
zal het huis omstreeks 1730, enige tijd voor zijn huwe- lijk met Justina Clara van Royen (1732) verworven heb- ben. Hij was te Utrecht een groot heer: Domheer van het Kapittel ten Dom, kanunnik van St Pieter, lid van de vroedschap in de veertiger jaren, in de zeventiger ja- ren van de eeuw en mogelijk al veel eerder *) burgemees- |
||||
84
|
||||
ter. Zijn vrouw stamde uit een wat oudere utrechtse re-
gentenfamilie. Zij was de dochter van mr Jan van Royen 13) (1670-1723) en Anna Catharina de Moor (1675-1746). Jan van Royen was raad in de vroedschap en hoofdofficier te Utrecht. Haar grootvader mr Cornelis van Royen (1646- 1704) was raadsheer in het Hof van Utrecht, de over- grootvader Nicolaas (1626-1675) al lid van de utrechtse vroedschap. Hendrik Verbeek had zich met zijn huwelijk stevig in
de utrechtse regentenfamilies verankerd. Zijn wapen vinden we op een wapenbord met leden der utrechtse vroedschap vermeld. Het is heel sprekend en we beschrij- ven het hier, zij het misschien heraldisch niet helemaal juist, als: op een gouden veld een ram (of schaap) van rechts naar links gaand over een van rechts naar links stijgende azuren (blauwe) beek. Dat deze blauwe baan een beek moet voorstellen maken we uit het enigszins gegolfde karakter op. Van het van Royen-wapen hebben we een meer accurate omschrijving: "In goud een klimmende leeuw, met een zilveren schildhoofd beladen met een zwarten lopenden windhond". ) In een request over de"schapendrift op de gemene heide uit 1728 wordt gesproken over de "Heyvelden en wildernissen" streckende agter het sogenaemde Molenbosch van Zeist langs de Plantagie van de heer Borgemeester Verbeek"."Hoog Beek en Royen"moet toen althans gedeeltelijk van Hendrik Verbeek, zijn vader of zijn grootvader zijn geweest. "Beek en Royen"
En zo werd "Bruynwijk" dus gemetamorfoseerd tot "Beek
en Royen" - een huis van allure, dat door het echtpaar Verbeek en twee daaropvolgende generaties werd bewoond. We zien Hendrik zijn grondbezit aan de overkant van de
Zeisterstraat gestaag uitbreiden. Op 6 juli 1737 koopt hij land van Arien Jansen van Smoorenburg. Hij heet dan Domheer ten Capittel van den Dom en Canoniek van St Pieter, en maakt met al die titels duidelijk deel uit van het lid der z.g. geëligeerden in de Staten Provin- ciaal van Utrecht. Verworven worden: "5 morgen zo bouw- als heijland, strekkende van de eykewalle van den Hoog Edle Lodewijk Adriaan grave van Nassau, vrijheer van |
|||||
S>
|
|||||
Zeyst, oost-, noord-, en westwaarts tot langs de gemeene
heyde zuydwaarts en een gedeelte oostwaarts zoals het- zelve onder deze Geregten (van Zeist) gelegen is". Diezelfde maand koopt hij opnieuw grond, nu van Arien
Janss. van der Veer: drie morgen bouwland en twee morgen heiveld, gelegen achter het dorp Zeist over de Bovenweg. In 1742 koopt hij zeven morgen land van de - niet al te ruim bij kas zittende - Heer van Zeist Willem Adriaan graaf van Nassau. Alles gronden met beplantingen tussen, wat tegenwoordig Arnhemse Bovenweg en Driebergseweg heet, gedeeltelijk misschien tussen 2e Hogeweg en 2e Dorps- straat (dit laatste nemen we ten minste aan)wanneer in de acte van de "tuinties agter de Huysjens" wordt gesproken» Dan komt er een wisseling in de Heerlijkheid Zeist:
Cornelis Schellinger vervangt Willem Adriaan van Nassau. Schellinger verhuurt weiland en verkoopt een eiken wal met "Eyke Caphout en Beukeboomen, lang ongeveer 200 m" aan Hendrik Verbeek. De omschrijving is enigszins cryp- tisch: de wal is "lang omtrent 53 Roeden, breed omtrent 4 Roeden (15 m), ten Eynden de Hoogeweg, Regt over het Nieuwe Moolenbosch; vlak voor het Bos''van welgemelde Heer Verbeek, daartegen aangeland, schietende van de scheijding van de zelve wal, tot aent Eynde van 't Bos, of Hoogeweg, ten eynde de Moolenweg". Mogelijk hebben we hier te doen met een wal waarop later de huizen langs de Molenweg werden gebouwd. Hendrik Verbeek verwerft overigens ook gronden in de omgeving, waar nu "Schaer- weyde" en het Chr. Sanatorium langs de Utrechtseweg lig- gen (Bulletin Van de Poll-Stichting III, pag. 35). Hendrik en Justina Clara hebben niet alleen hun namen
aan maar ook hun stempel op "Beek en Royen" gezet. Zij hebben, zoals dat destijds in regentenfamilies gebrui- kelijk was, afwisselend te Zeist en in Utrecht gewoond. Hendrik bereikte een hoge leeftijd, en zag zijn laatste jaren verzuurd door de patriottische woelingen in en om Utrecht 14). Justina Clara werd niet ouder dan 39 jaar. Het gezin had drie kinderen, waarvan de zoon al vroeg overleed en de jongste dochter Jacoba Elizabeth (1742- 1803) in 1761 trouwde met mr Maarten Weveringh, schepen te Amsterdam. Zij was in tweede echt gehuwd met mr Engel- bert Fran^ois van Berckel (1726-1796), pensionaris van |
||||
86
|
||||
Amsterdam. Met deze laatste werd Hendrik schoonzoon van
een belangrijk politicus, die onder meer in 1778 de hand heeft gehad in pogingen een handelsverdrag met de Ver- enigde Staten te sluiten nog v66r de onafhankelijkheid van dat land door Engeland was erkend. Dat een dergelijk verdrag ook voor de kwijnende lakenhandel een uitkomst zou kunnen zijn vermeldden we al. Voor ons is de oudste dochter van betekenis: Anna
Catherina, deze was geboren in 1734, gedoopt in de utrechtse Catharijne-kerk, trouwde in 1755 te Zeist met mr Jacob Evert van Muyden (geb. 1732) en overleed in 1792. Na de dood van Hendrik erft zij "Beek en Royen". Jacob Evert was te Utrecht onder meer regent van de
Fundatie van Renswoude. Hun dochter Jacoba Elizabeth (geb. 1762) was gehuwd met mr Paul Engelbert Voet van Winssen, weer een lid van een utrechtse regentenfami- lie. Ook zij erfde "Beek en Royen". Maar daarna gaat huis en goed van de "Verbeek-clan" in andere handen over. Uitbreiding der bezitting
Gedurende zijn leven heeft Hendrik Verbeek zijn be-
zitting aanzienlijk uitgebreid. Ook van de Staten van Utrecht weet hij domeingrond te verwerven, hij legt een park aan en beplant heide met sparren 15). In 1771 besloeg het landgoed: 216 morgen, 213 roeden (+^ 307 ha). Het was toen opgemeten door de "gesworen" landmeter H. van Cooten. Van die opmeting bezit de Van de Poll- Stichting een fraaie overzichtskaart, waarop lanen, bomen en kommen zijn aangegeven en die zelfs met een aantal waterverfschilderingen van het park vóór en de tuin en kom achter het huis is versierd (afb. 4). Het terrein van "Beek en Royen" blijkt dan grotendeels het tegenwoordige Zeister Bos te omvatten en eindigt op de hei waar de Woudenbergseweg de bocht langs de algemene begraafplaats maakt. Aan de westzijde loopt de grens ten naastebij over het tegenwoordige Nooitgedacht, een stukje 2e Hogeweg, Krullelaan, een stukje Woudenbergse- weg en dan de Prof. Lorentzlaan tot de Krakelingweg. Daar wordt weer aangesloten bij de Woudenbergseweg, |
||||
87
|
||||
hoek begraafplaats. Westelijk van deze begrenzing vinden
we de eigendonimen en beplantingen van de Heer van Zeist. De begrenzingen naar het noorden en het oosten worden door "gemeene heyde" bepaald. Trouwens achter de Krake- lingweg en de Woudenbergseweg tegenover de begraafplaats worden geen begrenzingen aangegeven. Ook thans nog is in het terrein die oude aanleg gedeeltelijk herkenbaar. We noemen het Laantje zonder Eind, oudtijds ook Verbeeks spoor geheten; de kom die we daar ter hoogte van het Jagersbuis aantreffen: de "koekepan"; in het Zeisterbos met de waterloop (thans vrijwel droog) in de richting van het hertenkamp. Daarnaast een aantal lanen in het bos, die wellicht ook nog op de oude aanleg teruggaan. Hier en daar vinden we op de kaart e-en tuinornament, een obelisk of iets wat daarop lijkt. In totaal over- heerst de indruk dat Hendrik Verbeek mede en misschien wel in de eerste plaats de schepper van het Zeister Bos is geweest. Lopen we even op de geschiedenis vooruit dan vindt
dit ook wel zijn bevestiging in hetgeen later met de bezitting is gebeurd: de stichting van het buiten "Hoog Beek en Royen", eind twintiger jaren der 19e eeuw, de afsplitsing van "Pavia" van "Hoog Beek en Royen" in de vijftiger jaren, en de koop van het Zeister Bos in de 20e eeuw door de gemeente Zeist van de eigenaars van "Pavia". Albert Voombergh voor "Hoog Beek en Royen" en zijn dochter mevrouw Pauw van Wieldrecht-Voombergh voor "Pavia" zijn hierbij de sleutelfiguren. Achter het huis "Beek en Royen" is minder terrein be-
schikbaar. Men bevindt zich daar in de onmiddellijke omgeving van het Zeister Slot, bijna op het eigenlijke voorterrein. Toch heeft Hendrik Verbeek nog kans gezien daar een formele tuin, met een kom en geschoren hagen aan te leggen. Hij heeft daartoe ook nog terrein achter de huizen van de Dorpsstraat in bezit. Het valt op dat het huis op de kaart vrij lang gestrekt is, het aan de driebergse zijde gelegen perceel heeft er dan ook wel bij gehoord. Het had toen nog geen verdieping (zoals op de prent in het album van Mourot uit de twintiger jaren der 19e eeuw duidelijk te zien is, afb. 5) en zal tot orangeric en stalling hebben gediend. |
||||
88
|
||||
Tekenaar Christiaan van Houten
Op de overzichtskaart staat aangegeven C.v.H. del,
hetgeen wil zeggen C.v.H. heeft dit getekend. We hebben gezocht naar de naam van een tekenaar, met dé initialen van C.v.H. en vonden in het lexicon van Scheen 16): "Christiaan van Houten, geb. waarschijnlijk te Utrecht omstreeks 1759, overleden aldaar in 1832. Was leerling van de Fundatie van Renswoude (1773-1790). Graveur, etser en tekenaar". Schilderwerk van deze kunstenaar is bij Scheen niet bekend. De stichtingsbrief van de Funda- tie bestemt haar inkomsten tot opleiding van de "ver- standigste en bekwaamste jongens tot allerlei beroepen"; er werd onderwijs gegeven in Frans, Duits, Engels, Mathesis; men werd aangezet om de tekenkunst en gronden van de Mathesis op aparte uren daartoe gesteld te leren. Het was niet ongewoon dat verschillende aankomende kun- stenaars en ambachtslieden tussen de 10 en 15 jaar in deze instelling verbleven. Er bestond een band tussen het Stadskinderhuis (het weeshuis) en de Fundatie, de begaafste wezen maakten een goede kans in dit "internaat" te worden geplaatst 17). Nu was Jacob Evert van Muyden, de echtgenoot van de eigenaresse van "Beek en Royen" na de dood van haar vader (1788) van 1754 tot 1796 regent van de Fundatie; we mogen dus wel aannemen dat hij Christiaan van Houten, gedurende diens verblijf in de Stichting (1773-1790)., gekend heeft en hem de opdracht tot vervaardiging van de mooie tekening heeft bezorgd. Het jaartal 1771 zal dan wel niet de datum van het maken van de overzichtskaart, maar die van het opmeten van het landgoed door H. van Cooten zijn geweest. Opnieuw Hendrik Verbeek
De oude Hendrik Verbeek heeft tot zijn dood tussen
Utrecht en Zeist verkeerd. We zien zijn karos des zomers - 's winters zal hij wel meestal in Utrecht hebben ge- woond - regelmatig op de Steenstraat tussen de provin- cie-hoofdstad en zijn buitenverblijf gaan. In de stad had hij diverse besognes. Hij was als lid
van de vroedschap onder andere ordinaris-commissaris tot |
||||
89
|
||||
de gilden voor de uitdragers en uitdraagsters; gecommit-
teerde tot het wijhkopersgilde, tot de vismarkt, tot de draperijen, tot de schilders; vele jaren achtereen gecom- mitteerde ter beschrijvinge én in de zeventiger jaren (1777 en 1778) burgemeester - same^ met J. van Asch van Wijck. Zijn taken in Utrecht en zijn rust in Zeist werden evenwel in zijn laatste levensjaren lelijk verstoord door de patriottische woelingen in de tachtiger jaren van de eeuw 18). Verbeek nam aarzelend een soort middenpositie in, maar werd in augustus 1786 met andere vroedschaps- leden toch afgezet en zat wat onbehagelijk te midden van het orangistische platteland in een omgeving waar ook nog troepen van de stadhouder en de Staten de stad Utrecht insloten, op zijn buiten "Beek en Royen". Aardappelen, wortelen en wat dies meer zij worden
door de soldaten van zijn land geroofd. Maar ook na de komst van de Pruisen en de restauratie van het stadhou- derschap in september 1787, wordt het niet gemakkelij- ker voor hem op "Beek en Royen". Op 10 juni 1788 klaagt hij bij de Staten van Utrecht over de moedwillige ver- nieling van bomen, banken en het hek van zijn huis "Beek en Royen"."Het yzeren hek voor de Huysinge" is n.b. "met geweld open, en aan stukken gebroken, het slot daar afgeslagen en meede genomen", enz. Hij ver- zoekt de Staten daartegen op te treden en tevens om permissie in zijn bossen en tuinen "sprengels, voetan- gels, klemmen en schietgeweer" te mogen leggen. Tevens wil hij een verbod van de Gedeputeerde Staten om zich op de terreinen van de buitenplaats te begeven zonder toestemming. Het gevraagde verbod wordt door Gedeputeer- de Staten uitgevaardigd. Wat het ijzeren hek betreft: op de in 1802 door Petersen vervaardigde en in druk uitgegeven kaart is dit hek tegenover het huis aan de ingang van de Laan van Beek en Royen aangegeven. Petersen was een lid der Broedergemeente. Zo werd het laatste levensjaar van Hendrik nog door schenderijen van zijn bezitting verzuurd en we zien de 80-jarige weduwnaar met zijn ouderwetse allongepruik zich erge- ren. Kort hierop overleed hij (4 december 1788). |
||||
9r
|
||||
Het echtpaar Van Muyden
Na zijn dood komt "Beek en Royen" in handen van zijn
dochter Anna Catharina van Muyden, geboren Verbeek (1732-1792) en haar man Jacob Evert (geb. 1732). Dit echtpaar stoot al iets van het geërfde bezit af. Op 10 april 1792 verkopen zij aan Wouter van Dam, de schout en Willem van Dam, de secretaris van Zeist, "een hof- stede en land bij de Brink en op het Zeister Zand, van ouds genaamd het Molenland met schapenhok, verder een stuk dat vanouds tot het Pastorieland behoorde, een vierkant stuk bouwland naast de hofstede van de erve van Capitain Houwert tussen de Hogeweg (hier: Utrechtse- weg) en het land behorende aan de Hofstede "De Koppel", enz. Al deze terreinen liggen in het westen van Zeist; het
Zeister Zand bevond zich ter hoogte van het chr. sana- torium, de hofstede "De Koppel" ter hoogte van de Kop- pelweg, het Pastorieland bevond zich hoofdzakelijk ach- ter het Slot, maar daar kan dit stuk nauwelijks gelegen hebben. Het gaat ons hier ook niet om de nauwkeurige locatie, maar meer om een indruk van het uitgebreide grondbezit van Verbeek in Zeist en het feit dat zijn dochter en schoonzoon daarvan al het een en ander liqui- deren. De nu verkochte goederen had Hendrik op 28 maart 1744 en 25 maart 1763 verworven. Op 14 juni 1792 - zijn vrouw zal toen al zijn overleden - benoemde Jacob Evert, die dan secretaris van het waterschap van de Lekdijk Bovendams genoemd wordt en aangeduid als "wonende bin- nen Utrecht dog zich thans bevindende op zijn Buyten- plaats Beek en Royen" tot executeur van zijn testament, boedel en nalatenschap, voor het gerecht van de Hooge en Vrije Heerlijkheid Zeijst, mr Cornelis de Wijs, griffier van het Hof Provinciaal van Utrecht. Vermoede- lijk had ziekte en overlijden van zijn vrouw de 60- jarige Van Muyden aan het denken over de rechtsgevolgen bij zijn overlijden gezet. De nieuwe staatsregelingen brachten in die jaren ook
nieuwe belastingen met zich mee en op 23 juli 1793
wordt "Beek en Royen" voor de honderdste penning geschat
door Wouter van Dam, schout, Cornelis Vermeulen en
Matthys Verdonk, schepenen der Hooge Heerlijkheid. Van
Muyden is dan de enige eigenaar en het landgoed wordt
als volgt omschreven:
91
|
||||
"De Buytenplaats genaamd "Beek en Royen" bestaande uit
een Heere Huysinge met annexe stal en koetshuis, Tuyn- mans en daghuurders woningen en Generalijk alle daarbij behorende Tuynen, Bosschen, Laanen en verdere Planta- giën ten Weder Zeyden van de Zeisterstraat agter de voor- schreve Here Huysinge lopende langs het goed van de Rid- derhofstad Zeyst en vooruytstrekkende tot in de Heyde, waarvan een gedeelte huurgoed is van den Heer van Zeyst voor 100 jaaren ingang genomen hebbende met Lubiansdag, zijnde daags na Sint Maarten 1723 om ƒ 170,— en 2 par- tijen voor dezen Heet (heide) veld, dog nu beplant, zijn- de erfgoed van de Domainen's Lands van Utrecht, de Eene op een jaarlijks canon van ƒ 10-10 en de andere van ƒ 3-3 contant geld, waardig de somma van Vijf en twintig duy- sent vier Hondert Guldens (ƒ 25.400,--)". Dit is niet de enige bezitting in Zeist van Van Muy-
den. Hij heeft nog vier morgen bouwland aan de Zeister Vaart, "genaamt het Koeyland", getaxeerd op ƒ 1.200,— en nog twee en halve morgen weiland "in twee campen" tus- sen de Koppeldijk en de Zeister Vaart, gewaardeerd op ƒ 1.225, — . Duidelijk is het huis "Beek en Royen" met directe omge-
ving en het grote bosgebied tot aan de Woudenbergseweg bij de Krakeling nog intact. Een dochter van Van Muyden en Anna Catharina Verbeek: Jacoba Elisabeth (geb. 1762), gehuwd met mr Paul Engelbert Voet van Winssen, is de vol- gende eigenares van "Beek en Royen". Ook Voet van Wins- sen was weer een lid van een utrechtse regentenfamilie. Maar bij het overschrijden van de eeuwgrens en in de echte franse tijd van de inlijving, door het continen- taal stelsel en de conscriptie gaat van veel buiten- plaatsen de "fine fleur" af, al vinden we op een kaart van + 1804, - Carte du Camp d'Utrecht, commandê par Ie gênêral en chef Marmont - het landgoed "Beek en Royen" nog in volle heerlijkheid tussen Driebergseweg en "Kra- keling" weergegeven 19). (wordt vervolgd)
|
||||
02
|
||||
Noten
1. R. van Luttervelt, Schoonheid aan de Vecht, Amster-
dam 1949 Dezelfde, De Stichtse Lustwarande, Amsterdam 1949
J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche Tuinen en Buiten- plaatsen, Amsterdam 1946 2. Zie J.Ph. de Montê verLoren, De geschiedenis van de
Zeister Dorpsstraat, Van de Poll-Stichting, 1953 3. De desbetreffende acten bevinden zich op het Archief
van de Van de Poll-Stichting in het Slot 4. De Wapenheraut 1911, pag.1, geeft een genealogie van
de familie Verbeek, destijds in het bezit van W.J.JjC. Bijleveld 5. J.E.A.L. Struik, Utrecht door de eeuwen heen, 1968,
pag. 244 6. Zie ook: J. Brok - ten Broek, De Utrechtse zijde-
industrie, 17e-18e eeuw, doctoraal-scriptie Utrecht, 1935/1936 7. O. Pringsheim: Beitrage zur wirtschaftlichen Ent-
wicklungsgeschichte der Vereinigten Niederlande im 17en und ISen Jahrhundert, Leipzig 1890 8. J.E. Lenstra, De Utrechtse lakennijverheid tot 1700,
1941 9. Het hier volgende relaas berust op de acten in het
huisarchief van "Beek en Royen", aanwezig op het Slot in het archief van de Van de Poll-Stichting. Ook zijn gebruikt de Rechterlijke Archieven, bewaard in het Rijksarchief Utrecht 10. H.J. van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist, deel IV,
pag. 410 en 411 11. Aleid W. van de Bunt, Oud Zeist, 1968, pag.37
12. H.J. van Eekeren, o.c, deel IV, pag. 352
13. De genealogie van het geslacht Van Royen door C.J.
Polvliet komt voor in het Algemeen Nederlandsch Familie-blad, deel XVI, pag. 14 14. J. Meerdink, Brief van een zeister boer aan zijn
vriend te Driebergen. Bulletin Van de Poll-Stichting IX, 1979, pag.25 15. Aleid van de Bunt, o.c, pag. 40
16. P.A. Scheen, Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-
|
||||
93
|
||||
1950, 1969
17. A.J.S. van Lier, de Fundatie van de Vrijvrouwe van
Renswoude binnen de stad Utrecht, 1754 - 28 april - 1954 18. Zie hiervoor: J, Meerdink o.c, pag. 25. In een pam-
flet uit die tijd wordt hij uitgescholden voor "omgekeerde lakenwinkel", hetgeen op de transforma- tie van de lakenververij tot het buiten "Beek en Royen" kan duiden. 19. De kaart is afgedrukt in "Hoe oud is Zeist", Van de
Poll-Stichting, 1976 |
||||
94
|
||||
95
|
|||
2. Hendv-ik Verbeek 1708-1788^ burgemeester van Utrecht
|
||||
96
|
||||
97
|
|||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/ A/ -^z-
|
|||||||
"Beek en Royen", + 1822, lithografie van Houtman naar
een tekening van T. Soeterik, in de atlas van Mourot met gezichten in de provinaie Utrecht |
|||||||