-ocr page 1-
^Jt-' f,/
SEIJST
Bulletin uitgegeven door de Van de Poll-Sticliting
J. POS
STEINLAAN 89
f
MET ELECTRISCH BEDRIJF
lllllillllllllllllililllElllillllliilllllllillillillllliiillllillllllllllllilllllllllililllill
1          MODEL-SLAGERIJ          1
IM.VANHUNNIK& ZONEN I
= Ie Hoogeweg 73 t.o. de Kerkweg Tel. 2270 Zeist 5
I Speciaal adres voor FIJNE VLEESCHWAREN |
E          en diverse Worstsoorten. Uitsluitend eigen fabrikaat          E
~ Levert uitsluitend de betere kwaliteiten tegen s
=                                    concurreerende prijzen.                                    s
iTiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
BIBLIOTHEEK 03
RlJKSUNIVERSITtiT
UTRECHT
-ocr page 2-
PAASGEBRUIKEN
De paasgebruiken vormen een mengeling van christelijke en niet-
christeüjke tradities, waarin we dieren in beeld krijgen, zoals het
paaslam, de paaskip en de paashaas. Het gebruik waarbij rond
Pasen een paasos of een paaskoe versierd werd rondgeleid, voordat
deze werd geslacht, had waarschijnlijk meer een commerciële dan
een religieuze achtergrond. Of de paasos zou moeten teruggaan op
het eertijds bekranste offerdier, maar dat is door het ontbreken van
oude gegevens niet meer na te gaan.
Een beschilderd houten paneel in het Fries Museum toont zo'n dier
met sinaasappels aan de horens, kransen om het lijf en een strik
om de staart, met het onderschrift: '1806 Den 24 Maart Hebben de
Vleeshouwers Harmen Elsenga in de Groote Hoogstraat en Ritske
Dijkstra in de Sent Jacob Straat beide te Leeuwarden en Jan
Gosses Mr. Vleeshouwer te Wanswert Een Vette Koe Geslagt
tussen de 3 en 4 Jaar Oud. Is de 26 Dijto te Leeuwarden in de
Waag Gewoogen Aan Flees 1082 pond Aan Smeer 283 pond te
Zaamen 1365 pond'\
Ook in Zeist waren er elk ja£ir paasbeesten te zien. Enig speurwerk
leverde twee foto's op van paaskoeien, die na afloop van de rond-
wandeling stonden te pronken voor de slagerswinkel. Volgens de
heer H. van Hiumik, jarenlang slager aan de Ie Hogeweg, werden
de paaskoeien op maandag in de week voor Pasen gekocht. Op
dezelfde dag werden ze in Zeist rondgeleid en de volgende dag
werden zij geslacht. Ook hier werden de koeien versierd met
kransen, linten en sinaasappels. Tijdens de rondgang liep een van
de broers Van Hunnik voorop met een bel om de aandacht van de
bewoners te trekken.
Het valt overigens op, dat de koeien op de foto's al weer afgetuigd
waren. Mogelijk vond de slager het toch niet gepast om zulke
mooie koeien zo vreemd uitgedost te vereeuwigen.
In het boekje 'Paasgebruiken in Groningen en Omstreken' wordt
-ocr page 3-
De paaskoe voor de Rund-, Kalfs- en Varkensslager!j van J. Pos, Steyn-
laan 89. Foto werd genomen op 6 april 1925 (particuliere collectie).
verteld van een Groningse slager, die in zijn witte jas, met een
potlood achter het oor, een notitieboekje op zak en een versierde
koe aan een touw zijn klanten langs ging met de vraag: 'Of me-
vrouw nog wat van de paasos hebben mos.'
In hetzelfde boekje wordt melding gemaakt van het volgende krante-
bericht waaruit blijkt, dat men te Roodeschool de traditie van de
paaskoe weer heeft opgevat. 'Zaterdag 25 maart 1989 vanaf 8.00
uur, brengen leden van de muziekvereniging "Eemskapel" het door u
bestelde vlees van de "Paaskoe" bij u langs. Om de organisatie zo
vlot mogeUjk te laten verlopen, verzoeken wij u, indien mogehjk,
met gepast geld te betalen. Langs deze weg willen de leden van
"Eemskapel" u dan ook harteUjk bedanken; mede door u is de actie
"Paaskoe" een groot succes geworden en wij hopen dat we volgend
jaar op net zo'n groot succes mogen rekenen.' Bij navraag bevestig-
de de voorzitter van 'Eemskapel', dat de actie 'Paaskoe' sedert
-ocr page 4-
1989 nog steeds plaatsvindt. De hele entourage van de versierde
koe, met inbegrip van de muziekkapel, is daarbij weer in ere
hersteld. Zij het met één uitzondering. Uit diervriendeUjke overwe-
gingen wordt er in plaats van een levende koe, een 'kunstkoe' op
wieltjes rondgeleid. Maar het vlees van de 'Paaskoe' is puur natuur.
De paaskoelen voor de modelslagerij van M. van Hunnlk en Zonen, Ie
Hogeweg 73< Foto werd genomen op iB april 1933 (particuliere collec-
tie).
Na 1945 waren er in Zeist geen paaskoeien meer te zien.
Sedertdien is ook hier de uitdrukking 'paasos' voor iemand, die
nogzil opzichtig gekleed was, uit het spraakgebruik verdwenen.
Op de foto met de paaskoe voor de slagerij van Pos op de Steyn-
laan (pag. 2) staan v.l.n.r. afgebeeld slager J. Pos, C. Goossen,
slagersknecht, W. Pos (broer van J. Pos), mw. M. Pos-van Veld-
huijzen met zoontje Marcus.
-ocr page 5-
Staande voor slagerij Van Hunnik op de Ie Hogeweg (foto pag. 3)
zijn gefotografeerd v.l.n.r. Wilhehnina van Hunnik (dochter), C. van
Doom, slagersknecht, Jan van Hunnik (zoon), slager M. van Hunnik
sr., mw. H.J.P. van Hunnik-van Zutphen, Hendrik van Hunnik
(zoon), B. Soler, slagersknecht, en Matthijs van Hunnik (zoon).
L. Visser
Geraadpleegde literatuur
-  A.P. van Gilst, Het paasfeest in de geschiedenis en volksgebrui-
ken,
Enschede 1992
-  F. Schreiber, Paasgébmiken in Groningen en omstreken, Bedum
1990
BOERDERU GRIFFESTEIN
Eigenaren en pachters
Waar nu de Frank van Borselenlaan met de Laan van Cattenbroek
samenkomt, lag ooit aan de Waterigeweg de boerderij Griffestein. In
1933 is deze gesloopt ten behoeve van de nieuwe wijk Griffensteijn.
De boerderij staat al afgebeeld op de vogelvluchtgravure van het
Slot door Stoopendaal, circa 1710, rechts van de Waterigeweg. Ze
behoorde tot het grondbezit van het Slot.
De naam Griffestein komt voor sedert de 17e eeuw: vanaf 1681
worden reparaties genoemd aan de Griffesteinse brug in de Wateri-
geweg.
In 1776 verpachtte de heer van Zeist de hofstede Griffestein, groot
circa 705^ morgen (ongeveer 58 ha), aan Gijsbert van Smorenbiu-g
en Stijntje van Schaik, die er al op woonden, voor ƒ 840 per jaar\
In 1782 bedroeg de pacht ƒ 870. In 1794 volgde hun zoon Jan
Smoorenburgh (1761-1820), getrouwd met Annigje van Zoest, hen op
als pachter, voor ƒ 925 per jaar^. Jan was een bekend Zeistenaar,
kerkmeester van de r.-k. statie te Bunnik, in de Franse tijd lid van
de Mimcipale Raad van Zeist en van 1814-1820 lid van de gemeen-
-ocr page 6-
teraad. In 1816 bedroeg de pacht ƒ 1430. In 1829 was Gijsbert
Smoorenburgh pachter.
Johannes van Laer (1775-1816) volgde in 1808'' zijn vader op als
heer van Zeist. Hij kocht in 1813 diverse op zijn eigendom rustende
tienden af van jhr.mr. W.N. Pesters, heer van Cattenbroek en
Papekop voor /10.800^. Johannes van Laer stierf kinderloos en zijn
bezittingen werden onder zijn famihe verdeeld. Bij de scheiding van
zijn nalatenschap in 1818® kwam Griffestein aïin zijn broer Jacob
van Laer (1769-1824). Anders dan de meeste goederen die van Laer
naUet, zoals het Slot en Beek en Royen, is Griffestein niet bij
openbare veiling verkocht. Jacob van Laer stierf kort daarop en Het
op zijn beurt een deel van het grondbezit dat hij van zijn broer had
geërfd, na aan zijn weduwe Christiana Salome Verbeek (1778-1835),
met wie hij in 1805 was getrouwd®. Zij verkreeg onder andere
Griffestein met 58 ha land. Na haar overlijden in 1835 lieten haar
kinderen, die haar erfgenamen ab intestaat waren, diverse goederen
openbaar veilen. Deze veiling had plaats op 11 mei 1836^. Griffest-
ein werd met 55 ha verkocht voor ƒ 47.000 aan de Amsterdamse
commissionair Albert Voombergh (1797-1852), die op Hoog Beek en
Royen woonde.
Bij de verkoop was mbegrepen de jacht, die tot dat jaar aan de
eigenaar van Cattenbroek was verhuurd. Het Koeland (sectie G vP
158) was wel eigendom van de familie Van Laer, maar was niet in
de veiling begrepen. Later m dat jaar bood de familie Van Laer
het Koeland onderhands aan Voombergh voor ƒ 6000 aan. Aange-
zien hij er slechts ƒ 3000 voor over had, ging de transactie niet
door en bleef het Koeland gescheiden van Griffestein.
Tot de 'bij uitstek net betimmerde en in volkomen staat onderhou-
den bouwmanshuizing' behoorden stallen voor twaalf paarden en
twintig koeien, een bakhuis met oven, een ruime pangedekte schuur,
drie hooibergen en een boomgaard. Het land had een oppervlakte
van ruim 55 ha.
De gevel van de boerderij ging schuil achter geknotte linden en de
-ocr page 7-
oude Unde achter het bakhuis overschaduwde een groot deel van
het erf. Een mooie noteboom stond bij het hek dat toegang gaf tot
de grote wei en van hier leidde een weggetje Icuigs een meidoorn-
heg naar de Koppeldijk.
De boerderij Griffestetn aan de Waterigeweg rond de eeuwwisseling
(particuliere collectie).
Zo goed onderhouden was de boerderij niet. Voombergh liet er
direct voor bijna ƒ 1000 aan opknappen. Dat lijkt een bescheiden
bedrag, maar een dag werk door een opperman en een knecht
samen kostte toen ƒ 1,55.
Het bij de boerderij behorende terrein werd door de Koppeldijk in
tweeën gedeeld. Het noordeUjk deel werd begrensd door de Zeister
Grift (uitgezonderd het Koeland), de Waterigeweg, de Koppeldijk en
het weiland van Cattenbroek. Nu zouden we zeggen: gelegen tussen
de Cornehs Schellingerlaan, van Renesselaan, Griffensteijnselaan,
-ocr page 8-
Ridderschapslaan, Godfried van Seystlaan en Waterigeweg. Op de
oude kadastrale kaart van 1830 waren het de nummers sectie G 159
t/m 161 (weiland), 169 en 170 (bouwland), 171 (de boerderij) en
172 (boomgaard). Op perceel nummer 166 rustte een servituut van
uitweg van en naar de üjmfabriek en blekerij van P.C. van Calker.
Zuid van de Koppeldijk, nu Godfried van Seystlaan, bezat Voom-
bergh enkele niet aaneengesloten stukken. Het eerste stuk van circa
6 ha bouwland, sectie G n" 337, üep ten oosten van de Koelaan
vanaf de Tiendweg naar de oude Bunnikse weg en heette de Lange
Hoef. Daarop rustte een servituut van overpad, gevestigd in 1830
ten behoeve van de toenmalige heer van Zeist, jhr. J.E. Huydecoper
van Maarsseveen, als uitrit naar zijn «mdere bezit. Wulperhorst.
Het tweede stuk bouwland, sectie G n**339 en ^*340, was een strook
land ten westen van de Koelaan, begrensd door het kerkpad naar
Bunnik (het verlengde van de Waterige weg) ruim 4 ha groot.
Het derde stuk bouwland, de Lange Akkers geheten, sectie G n**
358 en n<* 359, was weer een lange, smalle strook, ruim 4 ha groot,
die vanaf de Koppeldijk naar de Hakswetering Uep en tussen het
land van Cattenbroek en de Brakel in lag.
Het vierde stuk tenslotte, ruim 19 ha groot, sectie G n** 368-377,
stond bekend als de Dolderberg en lag tussen land van de boerde-
rijen Cattenbroek en Veldhuizen in. Daar ook lag de griend, sectie
G n** 376, waar jaarhjks de wilgetenen werden gesneden en ver-
kocht. Het noordelijkste en het zuidelijkste stuk waren bouwland, de
rest weiland.
De jacht die erbij hoorde werd intensief gebruikt door Voombergh,
maar ook mijn grootvader joeg er regelmatig. Later kwam een
jachtcombinatie met de Niënhof tot stand. Na zijn dood is de jacht
verpacht aan de familie Van Marwijk Kooy.
Na Voombergh's dood viel Griflfestein toe aan zijn weduwe jkvr.
Agnes Henriette van Loon (1800-1879)®. Bij haar dood verkreeg hun
derde dochter Henriette Maria Jacoba (1830-1908), sedert 1854
echtgenote van mr. Charles Bernhard Labouchere (1817-1897) de
-ocr page 9-
boerderij®. Zij woonden sedert 1867 op het Slot. Na haar dood
vererfde deze op haar zoon mr. Alfred Joan Labouchere (1867-
1953)^° en in 1953 op drie van zijn kinderen: Olga Marianne Brou-
wer-Labouchere (1900-1992), mr. Charles Bemhard Labouchere
(1902-1988) en mr. Pierre César Guillaume Labouchere (1909-1972).
Toen Voombergh Griffestein kocht was Jochem van Dijk (1783-
1865) pachter en deze bleef met zijn vrouw Elisabeth Floor de
boerderij in pacht houden, voor ƒ 1625,- per jaar. In 1867 vertrok
zij als weduwe met haar zoon naar Loenersloot. Zij werden in dat
jaar opgevolgd door Comelis (Kees) Wijnen (1823-1881), gehuwd
met Aaltje Seldenrijk (1827-1906). Daarna kwam hun zoon Comelis
Wijnen (1863-1935), die met Willemijntje Geertruida van Dijk (1870-
1949) was getrouwd. De pacht bedroeg in 1881 ƒ 2200. In 1928 was
deze opgelopen tot ƒ 5500.
Bij vonnis van de Rechtbank te Utrecht d.d. 9 november 1927 was
Wijnen onder curatele gesteld, zodat zijn vrouw in dat jaar de
pacht overnam, althans van het grootste deel.
De terreinen rond de Koelaan werden toen aan anderen verpacht,
zoals G. van der Meent. Rond 1940 pachtte Rijk van Eek, die op
de Brakel boerde, deze landerijen en na zijn dood op 2e Kerstdag
1944 zijn weduwe, Maartje Johaima Houtkooper, die zelf op de
Brakel stierf op 24 maart 1952.
Nieuw-Griffestein
In 1933 is het deel ten noorden van de Koppeldijk ten behoeve van
woningbouw voor twee ton verkocht aan de N.V. Park Kersbergen
en de oude boerderij gesloopt. Hier verrees de wijk Griffensteijn^V
Voor het resterende deel, 36 ha, het mr. AJ. Labouchere in 1933
een nieuwe boerderij op het noordelijkste stuk van de Dolder
bouwen door H. van Ingen uit Woudenberg, die de naam 'Nieuw-
Griffestein' kreeg. Een voor zijn tijd moderne boerderij, met 'vaste
wastafels' voor de koeien. De boerderij en het ernaast gelegen land,
28 ha, werd weer gepacht door de weduwe Wijnen-van Dijk, voor
ƒ 1765 per jaar. Na haar dood op 6 december 1949 namen twee
-ocr page 10-
ongehuwde zoons de paeht over, tot 1962. Toen werden zij te oud
en omdat er geen opvolgers in de familie n.v. te vinden waren,
werd Nieuw-Griffestein verpacht aan Gijs en Clasina van Eek, een
zoon van Rijk van Eek op de Brakel, die pas in 1979 afseheid
hebben genomen van Nieuw-Griffestein en met him vee naar Suh-
lendorf bij Uelzen in Duitsland zijn gegaan.
Bouw van de boerderij Nieuw Grlffesteln aan de Weteringlaan, 1933
(particuliere collectie)
In 1934 vond een grondniil plaats met de familie De Wetstein
Pfister op Heidenstein in Driebergen. Mr. A.J. Labouchere stond de
Lange Akkers, seetie G n** 359 en 1691, af en ontving het gelijkvor-
mige pereeel seetie G n** 1694 aansluitend aan de Dolder.
In de zestiger jaren was er sprake van dat de gemeente Zeist een
deel van de boerderij en resterende landerijen wenste te kopen,
aangezien er een snelweg door het terrein zou worden aangelegd.
-ocr page 11-
10
-ocr page 12-
Na drie jaar onderhandelen verkochten de eigenaren tenslotte op 20
februari 1969^^ him ruim 33 ha aan de gemeente Zeist voor
ƒ 645.000. Kort na de verkoop verrees ter plaatse weer een woon-
wijk, Couwenhoven, op 26 ha. De resterende grond werd verdeeld
over andere boerderijen in Cattenbroek.
Middenin deze nieuwbouwwijk staat nu nog de boerderij Nieuw-
Griffestein aan de Weteringlaan 2.
Mr. AJA. Labouchere
Noten
De diverse acten uit het oud-rechterlijk archief, £dsmede de gege-
vens met betrekking tot de familie Wijnen, dank ik aan de welwil-
lende medewerking van de gemeentearchivaris van Zeist, de heer
R.P.M. Rhoen.
Naïist diverse stukken in het famihearchief Labouchere zijn nog de
navolgende acten geraadpleegd:
1.  22 juh 1776 rechterlijk archief van Zeist
2.  29 april 1794 rechterlijk archief van Zeist
3.  23 maart 1808 voor het gerecht van Zeist; RAU
4.  notaris J.M. Karsseboom te Zeist, 19 juni 1813. Het ging om de
Koppeldijkse tiend, de krijtende tiend en de Cattenbroekse
tiend, die was samengesteld uit de Couwenhovense, Catten-
broekse en hoeftiend. De Couwenhovense tiend stond ook
bekend als de tienden van Griffestein.
5.  notaris G.H. Stevens te Utrecht, 6 november 1818
6.  boedelscheiding notaris G. van Steyn van Hensbroek te Zeist,
13 oktober 1825
7.  veiling notaris H.A.R. Vosmaer te Zeist
8.  scheiding nalatenschap notaris J. Commelin te Amsterdam, 26
augustus 1852
9.  scheiding nalatenschap notaris J.Ch.G. PoUones te Amsterdam,
29 december 1879
10. notaris J.Ch.G. Pollones te Amsterdam, 8 juli 1908
11
-ocr page 13-
11.  zie verder R. Blijdenstein, Zeist Groei en Bouw, deel: Geschie-
denis, bouwstijlen en woonhuistypen, Zeist 1983
12.  notaris H.B. van Rhijn te Zeist.
DE VOLLENHOVENSE, GOOYER- EN ZEISTERTIENDEN
Tiendplicbt
Tot in het begin van deze eeuw hadden landbouwers te maken met
een eeuwenoude 'aanslag* op him inkomsten, namehjk tiendend Dit
waren zakehjke leisten gevestigd op onroerende goederen bestaande
uit een bepaalde hoeveelheid van de opbrengst van de oogst of een
hiervoor in de plaats komend bedrag. Het was in de praktijk een
eenzijdige verplichting: de lasten voor de landbouwer, de lusten voor
de tiendheffer. De landbouwer diende een tiende of een elfde deel
van de opbrengst van de oogst af te staan aan de tiendheffer. Nu
kon de tiendheffer de tiend ook verpachten of verkopen. Verkocht
werd dan het aandeel in de oogst, waarop de tiendheffer rechten
kon doen gelden. De koper van dit 'oogstaandeel', de tiendpachter,
werd ook geconfronteerd met die eenzijdige verpüchting. Dit wordt
duidelijk geïllustreerd door de bepalingen in de voorwaarden voor
de verpachting van de tiend in 1753^. Alle rampen die de tiend-
pachter konden overkomen, watersnood, brand, roof etc, waren voor
zijn rekening, daar de 'Heeren Vercopers dese tienden stoten met
de Voet', met andere woorden ze waren alleen geïnteresseerd in
him aandeel.
Tegen tienden werden dan ook verscheidene bezwaren geuit. Een
van de voornaamste bezw2U'en was dat landbouwers niet zouden
worden gestimuleerd in him bedrijven te investeren. Immers pas
wanneer het rendement van de investeringen boven de 10% uit-
kwam werd het interessant voor de landbouwer, daar anders de
netto-opbrengst zelfs minder was door de tiendhefifing dan voor de
investeringen.
Aan de hand van een voorbeeld kan dit worden toegelicht. In 1823
stelde de schout van Maarsseveen een oogstopgave op^. Als we er
12
-ocr page 14-
van uitgaan dat er tiend werd geheven en we nemen het gewas
tarwe als voorbeeld, dan krijgen we het volgende beeld: totale
opbrengst was 128 mud, minus tiendhefBng 10% is 12,8 mud; 115,2
mud, minus zaaigoed is 15 mud; blijft over 100,2 mud. Als er geen
tiendhefOng was geweest, zou de totale opbrengst voor de landbou-
wer normaliter, minus het zaaigoed van 15 mud, 113 mud zijn
geweest, na tiendheffing 100,2 mud.
Zoals eerder gezegd, konden de tienden worden verpacht. Dit
gebeurde of per jaar of per periode van 3 è 5 jaar. Ondanks de
publiekelijke veiling v/as het een selecte groep personen, die als
pachter optrad. Voor de pachter stonden gewoonlijk twee mensen
borg, die zelf dat jaar (meestal) ook tienden pachten.
In de eerste helft van de 19e eeuw vond de publieke verpachting
van de 21eister tienden plaats in de herberg De Zwaan van Jan
Vermeulen te Zeisf.
Voordat de veilingen plaatsvonden, werden de desbetreffende tiend-
blokken eerst gekerfd. Dit hield in dat bekeken werd welke gewas-
sen dat jaar geteeld werden, taxatie van de opbrengst en vaststelling
van de pachtprijs. In de praktijk kwam het erop neer dat de
tiendpachter zijn pacht terug verdiende, doordat de marktprijzen van
de gewassen hoger lagen dan vooraf getaxeerd wjis. De tiendpach-
ters waren ingevolge de pachtcontracten gehouden aan een heel
scala van verpUchtingen.
Betaling van de pachtpenningen gebeurde aan de ontvanger te
Amersfoort voor of op 1 april van het daaropvolgende jaju-. Men
was vanuit de Domeinen blijkbaar beducht voor louche praktijken.
Indien namelijk achteraf bleek dat tijdens de veiling samengespan-
nen was tegen hetzij de hoogte van de waarde van de tiend hetzij
de vrije loop van de verpachtingen, dan kon de ontvanger de
verpachting vernietigen. Saillant detail hierbij was dat de reeds
betaalde gelden als verloren dienden te worden beschouwd.
De tiendpachter diende de tiendplichtigen te houden aan hun
plichten, iets wat hem niet altijd even populair maakte.
13
-ocr page 15-
Indien binnen een tiendblok een nieuw gewas werd verbouwd en dit
op een plaats waar dit nooit te voren was gebeurd, moest de
ontvanger, indien deze hier niet van op de hoogte was, alsnog
hiervan in kennis worden gesteld. Tenzij hij hiertoe toestemming
had verkregen, mocht de tiendpachter echter niet de tiend over dit
gewïis uitzetten. Ook diende de ontvanger op de hoogte gesteld te
worden indien binnen het tiendblok landerijen voorkwamen, die voor
het eerste keer gescheurd waren en tot bouwland gemaakt. De dan
hierover te heffen novale tiend mocht niet door de tiendpachter
worden uitgezet, tenzij dit duidehjk in het contract was vermeld.
We moeten naar Gelderland kijken als we de gang van zaken willen
bekijken bij het uitzetten van de korentiend. In de provincie Utrecht
zal de gang van zaken niet veel hebben afgeweken. Nadat de oogst
was binnengehaald en op schoven gezet, werd de tiendpachter
gewaarschuwd. Deze ging vervolgens de tiend uitzetten door middel
van (groene) takken. Het stond hem vrij de zijde en hoek te kiezen
van waaruit hij begon te tellen. Voorwaarde hierbij was wel dat
wanneer hij eenmaal begonnen was met te tellen, hij door moest
blijven gaan. Op elke 10e gast of hok stak hij een tak, bij de 5e
gast (de tiendgast) legde hij het takje op de grond. Deze vijfde gast
was namelijk voor de grondeigenaar bestemd als compensatie voor
de grondbelasting. De tiendpachter had dus in feite maar recht op
4/5 deel van de verschuldigde tiend^.
                          \,
Indien een tiend in leen werd verkregen, was een 'vergoeding'
vereist aan de leenheer. Een voorbeeld hiervan zien we in 1518 als
de bisschop van Utrecht Dierick van Zuylen van Hermeien met de
tiend Zeisterstraete beleend. Dierick diende als heerwaad een paeir
'witter honden handschoen' te geven®.
Er waren twee systemen van tiendhefSng in Nederland. Samen met
Holland en Zeeland werd in grote delen van Utrecht het blok- of
cirkelsysteem toegepast, in overige delen van Nederland het kamp-
systeem. Nadeel van het bloksysteem was dat pas wanneer alle
14
-ocr page 16-
akkers binnen een dergelijk blok liggende, tiendvrij gemaakt waren,
het tiendblok ophield met bestaan. Onder een tiendblok verstaat
men een complex van akkers met een eigen naam. Een tiendgebied
bestaat xiit een aantal tiendblokken behorende aan een tiendgerech-
tigde. Bij het kampsysteem, ondermeer in Overijssel, waren alleen
de bouwlanden, liggende op de kampen, tiendplichtig. Dit in tegen-
stelling tot de woeste gronden, die deel uitmaakten van het gemeen-
schappelijk bezit. Ook bij het tiendbloksysteem waren bijvoorbeeld
graslanden uitgezonderd van de tiendheffing. De beesten- of krijten-
de tiend werd per totale gemeente geheven.
Men maakte verschil tussen domaniale tienden en novale tienden.
Domaniale tienden werden geheven op de van oudsher in cxiltuiu-
gebrachte, lees in gebruik genomen als bouw- en weUand, gronden,
terwijl novale tienden werden geheven over woeste gronden, met
andere woorden gronden die nog ontgonnen moesten worden. Denk
bij het laatste bijvoorbeeld aan de venen.
Een tweede onderscheid werd gemaakt ten aanzien van de gewas-
sen. Onder de grote of grove tienden vielen de granen en de zaden
als bijvoorbeeld koolzaad. Onder de kleine of smalle tienden vielen
ondermeer de erwten, bonen, wortelen, hooi en gras, en verder ook
de krijtende, beesten, lammer, levende of bloedige tiend, verschul-
digd over het vee.
De tiendplichtige gewassen in de drie bovengenoemde tiendblokken
werd door de tiendcommissie in 1907 vastgesteld als zijnde tarwe,
rogge, haver en aardappelen^. Verschxüdigd voor de eerste drie
gewassen waren 2 van elke 25 schoven en voor aardappelen ƒ 3,92
per hectare.
In de aangifte en verdere correspondentie luidde de tiendplichtig-
heid anders. Voor aardappelen was voor elke 100 oude roeden 60
cent verschuldigd. Voor de overige drie gewassen:
-   Gooyertiend en Vollenhovense tienden, van elke 13 schoven één
schoof, dan van elke 12 schoven één schoof, en zo om en om;
-   Zeistertiend, van elke 10 schoven één schoof.
15
-ocr page 17-
Oorsprong van het tiendrecht
In de bijbel wordt al gesproken over tienden. Nadat Abraham een
overwinning had behaald offerde hij een tiende van zijn buit aan
God. Ook Mozes besteedde in zijn wetgeving aandacht aan tiendhef-
fing. Men werd verplicht van de opbrengst van de veld- en boom-
vruchten en het vee een tiende te offeren aan God, uit te betalen
aan de Levieten die als priesters de gemeenschap dienden.
In Nederland is tiendrecht van kerkelijke oorsprong. Het wordt al
genoemd in een schenkbrief uit 753 gericht aan de St. Maartenskerk
te Utrecht. In de loop der tijden raakte de bevoegdheid tot het
heffen van tienden geleidelijk aan voor een groot deel in handen
van adel en patriciaat.
De Gooyertiend, oorspronkeüjk de Goertyende, en de Zeistertiend
waren in het bezit van het Domkapittel. De VoUenhovense tiend, in
1487 een Usselsteins leen, werd oorspronkeUjk aangeduid als de
tiend op Zeisterbroick.
Afschaffing
Tijdens de Franse overheersing werden de kapittels opgeheven. De
kapittelbezittingen, waaronder de tienden, werden vanaf 1 januari
1811 beheerd door het Staatsdomein, vanaf 1814 het Kroondomein.
In 1822 werden de domaniale tienden overgedragen aan de Alge-
meene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volks-
vlijt te Brussel. Tengevolge van de vrijheidsstrijd in België kwam het
beheer weer terug naar Nederland en uiteindelijk vanaf 1856 in
handen van het Rentambt Utrecht van het Kroondomein.
De Gooyer- en de Vollenhovense tienden waren toen samen met
de Zeistertiend al op 1 maart 1846 verkocht aan F.N. van Bern,
burgemeester van Zeist®.
In 1792 nam het Franse Convention Nationale het besluit dat in de
door Franse troepen bezette of nog te bezetten landen tienden
afgeschaft zouden worden, een en ander op basis van een decreet
uit 1789. Vijf jaar later werd in de Bataafse RepubHek een ont-
werp-constitutie aangenomen dat tienden afkoopbaar dienden te zijn
16
-ocr page 18-
en dat er geen novale tienden meer konden worden gevestigd.
Uiteindelijk bleef alles bij het oude en in 1814 werden de heerlijke
rechten hersteld. Wel werd aangedrongen op een regeling van het
tiendrecht. De regering was echter van mening dat de codificatie
van het burgerüjk recht voorrang had en ondernam voorshands geen
actie, op een machtiging aan het Domeinbestuur na de verpachting
van novale tienden achterwege te laten. Bij de voorbereidingen om
te komen tot een nieuw Burgerlijk Wetboek diende wel aandacht te
worden besteed aan het afkoopbaar stellen van tienden, maar dit
diende niet in het wetboek geregeld te worden. Het uit 1838 date-
rende Burgerlijk Wetboek bevatte dan ook alleen regelgeving over
nieuw te vestigen tienden.
Vanuit de landbouwwereld werd teleurgesteld gereageerd en verzoe-
ken aan de regering gericht om ook ten aanzien van de (voor 1838)
bestaande tienden een regeling te treffen. Voorgesteld werd de
tienden in grondrenten om te zetten. Ofschoon ten aanzien van
novale tienden en tienden in het bezit van Domeinen wel regels
werden vastgelegd, werd geen algemeen geldende regel opgesteld.
B.WA.E. baron Sloet tot Oldhuis trad naar voren als de spreekbuis
van de beweging tot afschaffing van de tienden. Het door hem in
1846 opgerichte Nederlandsch Landhuishoudkimdig Congres besteed-
de veel aandacht aan het tiendenvraagstuk. Het Congres behandelde
een jaar later een door Sloet opgesteld wetsontwerp. Hierbij ging
men er vanuit dat alle tienden omgezet werden in afkoopbare
grondrenten, waarbij een hypotheek als zekerstelling diende. Vervol-
gens werd een verzoek aan de koning gericht, iets wat men herhaal-
delijk deed, al dan niet gecombineerd met een verzoek aan de
Staten-Generaal. De regering bleef van mening dat er geen wettelij-
ke voorschriften vereist waren, maar zegde uiteindelijk toe het
initiatief tot een wet te zullen nemen.
Pas in 1872 werd de wet vastgesteld. Hierin werd de afkoopbaarstel-
ling van tienden geregeld, echter met dien verstande dat bloktienden
alleen in hun geheel konden worden afgekocht. Deze bepaling gaf
in de praktijk echter problemen, voorshands leidde dit niet tot
aempassing van de bestaande wetgeving.
17
-ocr page 19-
Enige jaren later dwong de landbouwcrisis de Nederlandse staat
haar liberale koers te wijzigen en niet langer blind te varen op
particulier initiatief. In 1906 werd door de Tweede Kamer een
wetsontwerp (Tiendwet 1907) behandeld, dat uiteindelijk leidde tot
afschaffing van de tienden.
Nederland werd in 9 districten onderverdeeld, met in elk district
een tiendcommissie. Deze commissies bestonden uit 5 leden met 3
plaatsvervangers en een secretaris met een plaatsvervanger. De
secretaris was altijd een advocaat.
Door middel van een intensieve campagne werd het publiek zo
goed mogeUjk geïnformeerd. In de praktijk werden de memories van
aangifte over het algemeen door een notaris opgemaakt, de be-
zwaarschriften tegen deze memorie door de tiendplichtigen zelf.
Indien men mondeling werd gehoord door de tiendcommissie het
men zich zelden bijstaan door een advocaat. Tegen de besluiten van
de tiendcommissies stond beroep open bij de gerechtshoven en in
laatste instantie de Hoge Raad.
Nadat het tiendrecht in een bepaald gebied door de tiendcommissie
was vastgesteld, onderzochten schattingscommissies wat de onzuivere
tiendopbrengst was van de percelen binnen een tiendblok. De wet
trad op 1 januari 1909 in werking. Hierbij werden via een schade-
loosstelling de gronden tiendvrij gemaakt, waarna door middel van
een grondrente, geheven over dertig jaar, terugbetaling aan de staat
plaatsvond.
Via vererving was F.N. van der Muelen, in leven commissionair in
effecten en woonachtig te Weesp, eigenaar van de eerder genoemde
tienden toen de Tiendwet van kracht werd. Hij deed aangifte aan
de tiendcommissie over welke gewassen tiend verschiddigd was en
de grenzen van de tiendblokken. Een en ander gebeurde niet geheel
zorgvuldig toen bleek dat een deel van de grenzen samenviel met
die van de Krozensteinse tiend, aangegeven door de Nederlandse
Tiendmaatschappij te 's-Gravenhage. In totaal lagen voor wat betreft
bovengenoemde drie tiendblokken 21 percelen met 2 eigenaren in
de gemeente De Bilt en 70 percelen met 22 eigenaren in de ge-
18
-ocr page 20-
meente Zeist®. Na een nauwkeurig onderzoek verklaarde op 23
augustus 1910 de Tiendcommissie dat het tiendrecht 'verloren was
gegaan'. Het bezwaarschrift van jhr. C.J. Rademacher Schorer te
Zeist werd ongegrond verklaard, toen deze niet met feiten kon
staven dat over de ia zijn bezit zijnde gronden nooit en te nimmer
tienden waren verschuldigd. Voor de percelen in het bezit van Van
der Muelen verklaarde de Tiendcommissie dat het tiendrecht door
vermenging teniet was gedaan.
Grenzen en grootte
Als belending van de drie tienden werd in 1909 opgegeven: van de
Gooyertiend 'ten noorden Bisschopsweg, ten zuiden Noordweg en
Kroostweg, ten westen Noordweg en ten oosten Kroostweg en
Straatweg naar Utrecht'; ten aanzien van de Zeistertiend of Eng-
tiend: 'ten noorden Oude Amhemseweg, ten zuiden Kroostweg, ten
westen Heer Scholten en F.N. van der Muelen, ten oosten Verbin-
dingsweg Koppeldijk en Straatweg en de Engweg, en van de VoUen-
hovense tiend of Grote Vollenhovense tiend: 'ten noorden Noord-
weg en Bisschopsweg, ten zuiden Zeistervaart, ten westen Bisschops-
weg en ten oosten Water uitkomende in de Zeistervaart'^".
Als grootte werd in 1830 vermeld:
Gooyertiend
6 roeden
93 ellen
30 roeden
15 eUen
93 roeden
85 ellen
36 roeden
30 ellen
Bezaaid                     8 bunder
Onbezaaid                 7 bunder
weiland                 6 bunder
boomgaard            O bimder
Het weiland en de boomgaard was vroeger in gebruik als bouwland;
verondersteld werd dat in de toekomst het weiland gescheurd zou
worden en opnieuw in gebruik worden genomen als bouwland.
Zeistertiend of Engtiend
Bezaedd                     20 bunder             23 roeden             12 ellen
Onbezaaid (tuin) O bimder             29 roeden             10 ellen
19
-ocr page 21-
Vollenhovense tiend of Grote Vollenhovense tiend
Bezaaid 31 bimder 21 roeden             73 ellen
Onbezaaid 29 bunder 28 roeden             40 ellen
Weiland 26 bunder 77 roeden             30 ellen
Tuin 1 bunder 32 roeden             40 ellen
Boomgaard 1 bunder 18 roeden             70 ellen
Het weiland was vroeger in gebruik als bouwland;   verondersteld
werd dat in de toekomst het weiland gescheurd zou worden en
opnieuw in gebruik worden genomen als bouwland^ \
Lusten en lasten
De vraag kan nu gesteld worden wat die tiendhefGng in de praktijk
voor de landbouwers in dit gebied betekende. Om nu te weten
komen wat er verbouwd werd en wat de opbrengst is heb ik ver-
scheidene bronnen gecombineerd. Dankzij de kerfcedullen kunnen
we een beeld krijgen van welke tiendplichtige gewassen verbouwd
werden en op welke schaal in dit gebied'^. Door middel van de
oogstopgaven kunnen we een totaal beeld voor de gemeente Zeist
verkrijgen. Vanaf mei 1842 diende de burgemeester deze opgaven in
te sturen^ ^. De oogstopgaven gaven dikwijls niet alleen kwantitatieve
informatie, maar ook met betrekking tot de kwaliteit. Om een
duidelijk beeld te krijgen zijn alleen oogstopgaven onvoldoende.
Naast ondermeer het klimaat en de bodemsoort, in dit gebied
zandgronden, speelt de hoeveelheid zaad nodig voor een bepaalde
opbrengst een belangrijke rol. De gegevens hierover zijn zeer
schaars. Gelukkig beschikken we over één opgave in 1823 opgesteld
door de schout van Maarsseveen. Ik heb deze opgave dan ook
integraal overgenomen. Voor een morgen land gold:
nodig voor zaaien                opbrengst per morgen
en poten
tarwe
          1 mud                                9 mud
rogge          1 mud                                9 mud
gerst           V/2 mud                              11 mud
haver          V/i mud                              11 mud
bonen         IV2 mud                              10 mud
20
-ocr page 22-
erwten
IVa mud
8 mud
boekweit
1/2 mud
10 mud
aardappelenis zakken
90 zakken
Oogstopbrengst in 1823
totaal
nodig voor zaai-
en pootgoed
resteert
tarwe
128 mud
15 mud
113 mud
rogge
21 mud
2J/2 mud
I8V2 mud
gerst
52 mud
7 mud
45 mud
haver
26 mud
SVi mud
22/2 mud
bonen
72 mud
9/2 mud
62V2 mud
erwten
48 mud
8 mud
40 mud
boekweit
geen
geen
geen
aardappelen 720 zakken
120 zakken
600 zakken
Het grootste deel van de opbrengst zjd voor eigen gebruik bestemd
zijn geweest, het resterende deel voor de markt. Om een idee te
krijgen met welk doel bepaalde gewassen werden geteeld, is gebruik
van proefnemingen uit 1827. Opgegeven werd voor rogge en tarwe
hoeveel een mud van deze graansoorten opbracht aan meel voor het
bakken van brood,
68
97/2
74
106
75
78
73
58
brood van rogge
brood van ongebuild tarwemeel
brood van grof gebuild tarwemeel
brood van fijn gebuild tarwemeel
De eerste kolom getallen geeft het zuiver gewicht van een mud na
het aftrekken van tarra en stxiifmeel en de tweede kolom het aantal
Nederlandse ponden brood uit een mud. Opgemerkt dient te wor-
den dat een Nederlandse pond toen gelijk stond aan een kilo.
De praktyk
In de periode 1818-1849 ging het minder florissant met de Neder-
landse landbouw^ ^. Dit was het gevolg van de import van graan
afkomstig uit de landen rondom de Zwarte Zee waardoor de
21
-ocr page 23-
graanprijzen in West-Europa vanaf 1818 daalden. In eerste instantie
zag de staat af van het treffen van maatregelen ondermeer door de
oppositie van de graanhandelaren en de belangen van de landbou-
wers. Veehouders die graan aankochten als veevoeder waren gebaat
met lage graanprijzen, dit in tegenstelling tot de boeren die granen
verbouwden.
In 1822 besloot de staat tot het verhogen van de bestaande import-
rechten, de hoogte varieerde per graansoort. Nadat drie jaar later
de importrechten verdrievoudigd waren, werd in 1830 teruggekeerd
naar de situatie in 1822. Dit was mogelijk doordat de graanmarkt-
prijzen zich enigszins hadden hersteld.
In 1833 begonnen de prijzen echter weer te dalen. De graanwet van
1835 moest het mogelijk maken voortaan in te kunnen inspringen op
de wijzigingen op de graanmarkt door het vervangen van vaste door
schaal(import)rechten. Deze wet werd weliswaar aangenomen, maar
weerspiegelde toen al de opvatting dat de staat zich diende te
onthouden van het ingrijpen in de economie, maar de 'vrijhandel'
voor te staan.
Van Hall kwam in 1845 met de tariefwet, waarbij de import-,
doorvoer- en exportrechten werden herzien. Het oorspronkelijke
wetsontwerp kreeg veel commentaar uit landbouwkringen. Vanuit
hier werd betoogd bestaande importrechten voor boekweit, gerst en
haver niet te wijzigen, dit tot bescherming van de Nederlandse
graantelers. Van Hall ging op deze bewaren in, om zo een meerder-
heid in de Tweede ICamer te krijgen. Een achteraf belangrijk artikel
bood de mogelijkheid in noodsituaties de rechten te wijzigen.
In het zelfde jaar kwamen de problemen met de aardappeloogst,
voor de 'gewone man' volksvoedsel nummer één. De bestaande
invoerrechten werden verlaagd, zodat de import van betaalbare
levensmiddelen, waaronder rogge, gerst, azu'dappelen en rijst moge-
lijk werd. Het jaar daarop werden in Groot-Brittannië de graanrech-
ten afgeschaft en volgde Nederland het voorbeeld door in 1847 een
wet aan te nemen, die de schaalrechten verving door lage vaste
rechten. Men hoopte door deze maatregelen ook te bereiken dat de
Nederlandse landbouw weer opleefde door het krijgen van impulsen
22
-ocr page 24-
als concurrentie vanuit het buitenland. Het betekende tevens dat de
staat de handen aftrok van de landbouw en de landbouvipolitiek een
liberale koers ging volgen.
In de gemeente Zeist verbouwde men toen een scala aan gewassen,
namelijk tarwe, rogge, gerst, haver, zaad, aardappelen, boekweit,
witte bonen, duivebonen, paardebonen en groene en grauwe erwten.
Ook van de opbrengst aan hooi werd een opgave gedaan. In de
drie Zeister tiendblokken waren alleen haver, rogge, tarwe en
aardappelen tiendplichtig.
R.H.C. van Maanen
opbrengsten
650-1
guldens
'°^^ '°^^ H Gooijertiend
60D-
1 Zelstertiend
550-
H Vollenhovense tiend
500-
150-
400-
350-
■ ■ _ ■ _
300-
.lllll
1
250-
llllll
2D0-
llllll
1
150-
llllll
1
100-
llllll
■ ' '
50-
llllll
1
n
H
U
1
830
1835 1840 [
jaren
Als wij de taxaties en de daadwerkelijke opbrengsten tegen elkaar
afzetten, dan krijgen we bij de Zelstertiend het volgende beeld
(z.o.z.)
23
-ocr page 25-
guldens
200
IS)
1B0
170-
160-
150-
Zeister tiend 1830-1845
optrengsten
tiKatles
140-
130
120
110 H
100
90
80
l
..
m
w
70
1830
1835
1840
1845
jaren
tientalichtige txjnders
45 T
40
35
30
25
20
15
10
5
O
Vollenhovense tiend
rogge
txieicKit
haver
aardappelen
«eit
tarie .
P ^
1840
1845
1836
jaren
:a4:
-ocr page 26-
tien(<3licM.lget)undrs
20'
26-
24 ■
22-
20-
18-
16-
M ■
12-
Zeister tiend
rogge
tjoekneit
haver
aardappelen
10-il
i
6-
4-
2-
O-
Jiren
II
1M0
1845
1836
Zeist
Totale bebouwde oppervlakte
bunders
200-
160
160-1
140-
120-
100-
ai-
BO-
40-
20-
O-
jaren
ta-«e
rogge
haver
aardappelen
1845
1842
1849
25
-ocr page 27-
Zeist
Gemiddelde opbrengst per bunder
mudden
1815
1812
1849
jaren
Zeist
Totale opbrengst
mudden
1812
1815
1843
jaren
26
-ocr page 28-
Noten
1.  F.C.J. Ketelaar. Oude Zakelijke Rechten. Vroeger, nu en in de
toekomst.
Universitaire Pers. W.E.J. Tjeenk Willink, Leiden,
1978.
C.H. Slager. De Ambachtsheerlijkheid van Oud- en Nieuw-Vosse-
meer en het Tiendrecht.
De Walburg Pers, Leiden, 1988.
M. Wintle. Plagerijen, hatehjkheden en onregt. Dutch tithing in
the nineteenth century in: Economisch en sociaal-historisch
jaarboek.
Deel 44, Amsterdam, 1982.
J.L. van Zanden. Tienden als bron voor de geschiedenis van de
Landbouw in Nederland in de 18e eeuw (1650-1810) in: AA.G.-
Bijdragen,
nr. 24, Wageningen, 1984.
2.  Archief Kapittel van Oud Munster, inv.nr. 685-3; RAU
3.  Archief gemeente Maarsseveen; GA Maarssen
4.  Archief Rentambt Utrecht van het Kroondomein, inv.nr. 5 en
82; RAU
5.  A.R. Hol. De Betuwe. Geschiedenis en Volksleven in de streek
tussen Rijn, Lek en Waal.
Gijsbers & Van Loon, Arnhem, 1976.
H.M. Hartog. Landhuishoudkimdige beschrijving der Geldersche
Vallei in: G.H. Kocks en J.M.G. van der Poel. Landbouwkundi-
ge beschrijvingen uit de 19e eeuw,
deel II. Vereniging voor Land-
bouwgeschiedenis, Wageningen, 1981.
6.  Ph.J.C.G. van Hinsbergen. Bronnen voor de geschiedenis van
Zeist,
deel 1, blz. 430. Assen, Van Gorcum & Comp N.V.,
1952.
7.  Archief Tiendcommissie, inv.nr. 258; RAU
8.  Archief Tiendcommissie, inv.nr. 258; RAU
9.  Archief Tiendcommissie, inv.nr. 258; RAU
10.  Archief Tiendcommissie, inv.nr. 258; RAU
11.  Archief Rentambt Utrecht van het Kroondomein, inv.nr. 93;
RAU
12.  Archief Rentambt Utrecht van het Kroondomein, inv.nr. 60;
RAU
13.  Archief gemeente Zeist, 1814-1905, inv.ms. 164-170 en 303.
De gegevens werden door de gemeentearchivaris van de ge-
27
-ocr page 29-
meente 2Leist, de heer R.P.M. Rhoen, ter beschikking gesteld.
14. P.C. van den Noort. Inleiding tot de algemene agrarische econo-
mie.
H.E. Stenfert-Kroese N.V. Leiden/Antwerpen, 1980.
J.J. van Stuivenberg. De economische geschiedenis van Nederland.
Wolters-Noordhoff. Groningen, 1979.
W.H. Vermeulen. Den Haag en de Landbouw. Keerpunten in het
negentiende-eeuwse landbouwbeleid.
Van Gorcum & Comp N.V.,
N.V., Assen, 1966.
Aanbieding der tienden. Uit:
Gerechtigkeit. München, 1964.
A. Waas. Die Bauem im Kampf um
28
-ocr page 30-
LITERAIRE PASSANTEN
Dat schrijvers en dichters zich graag laten inspireren door stations
is bekend. Beroemd is in dit verband de wijze waarop Gerrit
Achterberg Hnlshorst heeft vereeuwigd: Hulshorst, als vergeten ijzer I
is uw naam...
Maar ook het station Driebergen-2^ist roept, waarschijnlijk door de
dubbele naam, kennelijk iets op bij de heren üteratoren.
Couperus situeerde het vierde deel van zijn hjvige roman De boeken
der kleine zielen
in Driebergen en hoewel in dit werk veel per
spoor wordt gereisd, met name naar Den Haag, komt de beschrij-
ving van het station zelf er nogal bekaaid af. De oorzaak is waar-
schijnHjk hierin gelegen dat we nooit het vertrek van de personages
zien, maar altijd him gehaaste aankomst: Het regende toen Adolfine
's morgens te Zeist-Driebergen stapte uit de trein en zich haastte naar
de tram, die dj juist op het punt zag te vertrekken,
(ed. Verzameld
Werk V.
2e ongew.dr. Amsterdam, 1975, p. 801)
De verteller heeft geen tijd voor een schildering. Adolfine heeft
haast en tot overmaat van ramp regent het ook nog. Het regent
overigens opvallend vzak in deze roman, dit geheel in overeenstem-
ming met de gemoedstoestemd van de personages. Driebergen is in
deze roman synoniem met somberheid en neerslachtigheid.
Weinig vroUjker is Karel Eykman bijna 90 jaar later. Eykman,
geboren in 1936 in Rotterdam, is dichter van jeugdpoëzie. Hij
behoort tot het schrijverscollectief, waartoe ook Hans Dorrestijn,
Willem Wilmink en Fetze Pijlman behoren. Hij schreef o.a. voor
televisieprogramma's als De stratemaker op zee show, JJ. de Bom
en Het Klokhuis en publiceerde vele dichtbundels voor kinderen.
Evenals bij Couperus wordt ook in zijn gedicht 'Ine' het station niet
beschreven, maar roept het kennelijk wel sombere associaties op:
Ine
op station Driebergen-Zeist
's Ochtends tegen achten
29
-ocr page 31-
staat ze daar te wachten
daar op dat station Driebergen-Zeist.
Al die tijd maar trachten
om niet aan die gedachten
toe te geven, in Driebergen-Zeist.
Want als ze wilde, als ze kon
sprong ze zo van het perron
voor de trein. Dat denkt ze telkens even
is het niet beter je leven op te geven
en door een zijdeur weg te gaan?
Dat is al tijden gaande
vooral de laatste maanden
dat gevoel, daar op Driebergen-Zeist.
Ze heeft geen enkele reden
geen groot verdriet geleden.
Je net niets aan haar af dat daarop wijst.
Dadelijk moet ze snel zijn
dadelijk komt de sneltrein
'Stopt niet te Driebergen-Zeist'.
Dan tript er intussen
één van die stomme mussen
doodleuk op de rails bij Zeist.
Opeens gaat ze ff Hen
'Hee zeg, dat zou je willen!
Ben je helemaal belazerd, jij!'
Die mus, ach rotgeschrokken
was toen snel vertrokken.
Langs haar dreunt de sneltrein traag voorbij.
(Kaxtl Eykman, Lastige portretten. Amsterdam, 1989, p. 8)
Dat Eykman dit prachtige gedicht over een suïcide puber juist op
dit station situeert, heeft mogelijk te maken met het feit dat Willem
Wilmink jarenlang in Zeist heeft gewoond en het collectief vaak bij
30
-ocr page 32-
elkaar thuis kwam om programma's voor te bespreken.
Ik wil besluiten met een mooie beschrijving uit een roman van
Willem Brakman. Brakman staat niet bepaald bekend als een
makkelijke schrijver, maar sinds hij in 1981 de P.C. Hooftprijs kreeg
uitgereikt, heeft hij over belangstelling niet te klagen. In zijn romans
vinden we vaak een opeenstapeling van soms bizarre verhiilen. Ook
in Een weekend in Oostende (1982) wordt de zwijgzame zeventien-
jarige hoofdpersoon genaamd Blok, geconfronteerd met een veelheid
aan verhalen van even zovele personages. Een van die verheden is
afkomstig van de dansleraar van zijn ouders, de heer Sier: [...] kreeg
ik de behoefte om Zeist te gaan bekijken, om de hoge, statige oprij-
laanbomen en om de villa's. Verder woonde daar in de buurt ook een
vriend, die er om bekend stond altijd goed gekleed te gaan. Zo zaten
we op een mooie ocJMend voor het raam van een duur restaurant dat
aan een boomrijke laan is gelegen en keken naar buiten. We hadden
heerlijke koffie besteld en een bosbessenpunt, waar dat restaurant om
beroemd is. Al pratend over koetjes en kalfjes staarde ik uit het grote
raam, zoals ik al zei, en zag aan de overkant een groot gebouw dat
een bijna geheel met klimop bemoeide toren bezat. Het was een solide
gebouw, dat een officiële indruk maakte, vermoedelijk een bureel, maar
het opvallende was dat er voortdurend een zwerm spreeuwen van die
toren opsteeg alsof een groot werd uitgeworpen, en er dan weer in
neerstreek. Ik staarde ernaar al slurpend en mummelend, mateloos
gefascirteerd door iets dat ik niet begreep, of dat ik in ieder geval niet
goed onder woorden wist te brengen.
(3e dr. Amsterdam, 1986, p. 61-
62) Zeventig jaar na het verschijnen van De zonde in het deftige
dorp
van Johan de Meester in 1912 wordt Zieist vooral gezien als
een villadorp. De lezer die enigszins vertrouwd is met Zeist herkent
natuurlijk in een duur restaurant het 'oude' Figi, vermaard om het
gebak, en in het bureel het raadhuis. De miu-en van de toren ajn
nu brandschoon, maar wie denkt na deze passage niet met lichte
weemoed terug aan die schitterende klimop?
(Wordt vennlgd)
JA. van den Dikkenberg
31
-ocr page 33-
DE LEEFTIJDSOPBOUW VAN ZEIST IN 1830
Als we de leeftijdsopbouw van de gemeente Zeist van 1830 vergelij-
ken met die van nu, vallen de verschillen meteen op: in 1830 is nog
echt sprake van een bevolkingspiramide, met een brede basis (heel
veel kinderen) en een smalle top; in 1993 zouden we eigenlijk
moeten spreken van een bevolkings-ui: een smedle voet, een breed
middendeel en een vrij stomp uitlopende top.
Het aantal inwoners was in 1830 nog bijzonder laag: 2477. Dat is
ongeveer een even groot aemtal als de 2495 mensen die per 1-1-
1993 in de flats van Zeist-oost (buurt 97: Kerckebosch) woonden of
het aantal mensen met de Marokkaanse of Turkse nationaliteit
(2005). De bevolkingspiramides van Zeist-Oost en de groep Turken
en Marokkanen zijn ook geen echte piramides: De piramide van de
flats Zeist-Oost heeft een erg smedle voet en een vrij breed boven-
stuk (weinig jonge kinderen; met name veel oudere vrouwen). De
leeftijdsopbouw van Marokkanen en Turken weerspiegelt de beide
immigratiegolven. Er zijn nog nauwelijks bejaarden in die groep. De
bevolkingspiramides van de bevolking van Zeist in 1830 en 1993
(figuur la en Ib) en die van de Kerckebosch en van de Marokka-
nen en Turken zijn weergegeven in figuur Ic en ld).
In tabel 1 worden voor de bevolking van de gemeente in 1830 en
1993 de percentages naar leeftijdsgroep en geslacht weergegeven.
Een groter percentage van zowel de mannen als de vrouwen in
1830 bleef ongetrouwd (25 respectievelijk 18%). Men trouwde pas
als er bestaansmiddelen v/aien en dus op hogere leeftijd. Meer
mannen dan vrouwen bleven ongehuwd. Nu is dat net andersom.
Echtscheidingen werden in 1830 nog niet geregistreerd. Zie figuur 2.
Het aantal kinderen dat per 1000 vrouwen werd geboren, was er
echter niet minder om. Het algemeen vruchtbaarheidscijfer (hier
gedefinieerd als het aantal O-jarigen per 1000 vrouwen in de leef-
tijdsgroep 15-44 jaar) is sinds 1830 meer dan gehalveerd (tabel 2).
32              ^
-ocr page 34-
33
-ocr page 35-
Figuur Ib
BEVOUONGSPYRABIIDE ZEIST
p«r 1 JuituH 1083
864-
80-84
86-08
80-84
76—78
70-74
80-84
66-68
60-64
46-48
40-44
36-38
30-34
86—88
80-84
16-18
10-14
6-8
0-4
/ / / y / / }
,J. /
tr-/ /
/ / / /Z}
/ /• / / izii
9
■ / /
^^
2
=L
JL.
O 600 1000 1600 8000 8600 SOOO
SOOO 8600 8000 1600 1000 600
-ocr page 36-
BEVOLKINGSPYRAMIDE
buurt 97 per 1-1-1992
Figuur Ic
oo-t-
00-04
86-80
80-64
78-70
70-74
66-60
60-64
66-60
60-64
46-48
40-44
86-80
80-84
86-80
80-84
16-10
10-14
6-0
0-4
/ / ^ / / y / j—7—>
fc./
/ / / /rzz.
-r / / \
y / j / ^ y / -7—i
\i-/ y / / / / 1
140 180 100 80 60 40 80 O 80 40 60 80 100 180 140
-ocr page 37-
^
.iguu. ld             BEVOLKINGSPYRAMIDE
MAROKKANEN+TURKEN in Zeist
per 1-1-1993
70-74
60-04
00-04
40-44
30-84
80-84
10-14
0-4
/ /./ /.Z3
./ /;/ /://// ^1
/ /■ / /•/ /•///// /\
./ /.y /\y /y / y^^x
8HH8
•y yy /y / y / '^ tus.
y y'- y y-y x ■• x r^ ~r-7\
»»»M»M^M^»#
yy /^y y\/ yy y '^ / \ y /\y\
140 180 100 BO 00 40 80 O 80 40 00 BO 100 180 140
1Z2
HBm/tOi
-ocr page 38-
Tabel 1
Burgerlijke staat
naar leeftijdsgroep
1830
MANNEN
% per leeftijds
groep
VROUWEf
1
ongehuwd
gehuwd
weduwnaar totaal
%
ongeh
gehuwd
(veduwe
totaal
in %
0-19
100,0
0,0
0,0
539
45,1
100,0
0,0
0,0
560
43,6
20-29
77,0
23,0
0,0
213
17,8
66,4
33,2
0,4
226
17,6
30-39
30,9
67,7
1,3
152
12,7
27,1
70,1
2,8
144
11,2
40-49
23,3
73,8
2,9
103
8,6
22,3
67,8
9,9
121
9,4
50-59
15,8
71,4
12,7
126
10,6
25,9
48,3
25,9
147
11,5
65+
; 24,6
47,5
27,8
61
5,1
17,7
24,7
57,7
85
6,6
n=
809
347
38
1194
100
829
350
104
1283
100
in %
67,8
29,1
3,2
64,6
27,3
8,1
1993
MANNEN
VROUWEN
,
ongehuwd gehuwd weduwnaar
gesch.
T
%
ongeh
gehuwd
weduwe
gesch
totaal
in %
0-19
99,9
0,1
0,0
0,0
6824
24
6 99,6
0,4
0,0
0,0
6631
21,1
20-29
83,0
16,6
0,0
0,5
4379
15,8 71,5
26,8
0,0
1,6
4484
14,3
30-39
34,3
59,9
0,2
5,6
3934
14
2 25,7
65,7
0,4
8,2
4103
13,1
40-49
12,7
77,7
0,4
9,2
4378
15
8 11,7
75,1
2,0
11,3
4521
14,4
50-5
8,8
81,3
2,4
7,6
4391
15
9 10,9
68,4
9,7
11,0
4865
15,5
65+
- 6,6
74,4
13,9
5,1
3782
13
7 13,9
33,1
46,4
6,7
6807
21,7
TOTAAL
12992
12871
655
1170
27688
100 12873
12898
3735
1905
31411
100
in %
46,9
46,5
2,4
4,2
100
41,0
41,1
11,9
6,1
100
SiJ
-ocr page 39-
^
Figuur 2
BURGERUJKE STAAT
mannen en vrouwen van 65 jaar en ouder
in 1830 en 1993
1993M
1993V
1830M
1630V
6ESCHEIDSN             192
VERWEDUWD               526
GEHUWD                    2614
ONGEHUWD               250
453
3156
2251
945
O
17
29
15
O
49
21
15
^ GXHUTO
^ GBSCHKIDBN
■■ 0N6BHUWD
SB VBBWEDUID
-ocr page 40-
Tabel 2. Vergelijking van enkele demografische kerncijf
3rs
AANTAL VROUWEN 15-44
AANTAL GEHUWDE VROUWEN 15-44
waarvan <35 jaar
%vrouwen 15-44 gehuwd
AANTAL O-JARIGEN
1830
566
221
128
39,0
56
1993
12807
5653
2342
44,1
628
Nederl.
12006
5045
2054
42,2
565
Ma
rok/Turks
473
296
207
52,5
57
Kerckeb.
481
190
117
39,5
35
alg.vruchtbaarheidscijfer
huweli jksvru'chtbaarheidsc.
98,9
253,4
49,0
111,1
47,1
112
120,5
192,5
72,8
184,2
aantal inwoners
geboortecijfer
sterftecijfer
gemiddelde leeftijd:
2477
22,6
16,1
27
59099
10,6
12,2
41
56112
10,1
41
2005
28,4
24
2495
14,0
44
Aantal huisgezinnen in 1830:
aantal huisnummers in 1830:
433
300 (waarvan 246 in Zeist)
Het huwelijksvruchtbaarheidscijfer (hier gedefinieerd als het aantal
O-jarigen op 1000 gehuwde vrouwen in de leeftijdsgroep 15-44 jaar)
van de groep Marokkanen en Turken Ugt lager dan dat van 1830.
Dat betekent, dat het aantal geboorten in de gezinnen destijds
hoger lag dan nu bij 'm de Turkse en Marokkaanse gezinnen. Het
algemeen vruchtbaarheidscijfer ligt hoger, doordat een groter per-
centage van de Turkse en Marokkasmse vrouwen ia de betreffende
leeftijdsgroep gehuwd is.
In 1830 kreeg een op de vier getrouwde vrouwen tussen de 15 en
44 jaar een baby! Bij de huidige groep getrouwde Marokkaanse en
Turkse vrouwen is dat iets minder dan een op de vijf, voor de
Nederlandse vrouwen is dat een op de negen.
Om het demografische beeld wat vollediger te maken heb ik aan de
hand van het bevolkingregister de sterfte in Zeist in 1830 geïnventa-
riseerd. In 1830 stierven 40 Zeistenaren, 17 van het mannelijk en 23
van het vrouweHjk geslacht. Drie van hen waren tussen de 5 en de
10 jaar oud, 14 waren er jonger dan 5 jaar waarvan 9 minder dan
39
-ocr page 41-
een jaar oud. Dat betekent dat ongeveer een op de zes kinderen
niet ouder werd dan een jaar! Aan de andere kant waren er 4
ouder dan 80 en 2 tussen de 70 en 80. De gemiddelde leeftijd van
de overledenen was 29 jaar.
Het sterftecijfer (het aantal sterfgevallen per 1000 kiwoners) lag
ondanks de gemiddeld lage leeftijd iets boven het huidige.
G. Rijerse
DE STOETWEEGSE WETERING EN DE OORKONDE
VAN 28 MEI 1279'
Het gebied Stoetwegen, waaraan bovengenoemde wetering zijn naam
dankte, moet gezocht worden tussen de Driebergseweg en de
Kromme Rijn. Aan de ene zijde werd het gebied begrensd door de
Zeisterweg, aan de andere zijde door de voormalige Groene wech,
die iets ten oosten van de tegenwoordige Koelaan lag. Volgens
Dekker werd de afwatering van Stoetwegen geregeld door middel
van de Stoetweegse wetering.^
Dekker zegt daarover: 'Deze laatste watergang komt tweemaal, zij het
naamloos, voor in de 13de eeuw in verband met het Vrouwenklooster
te Oostbroek, dat in de 13de eeuw een uithof en uitgebreide bezittingen
in Stoetwegen had. Om zich van een goede afwatering voor haar
landen te verzekeren poogde de abdis de Stoetweegse wetering over de
gehele lengte in eigen bezit te krijgen. Tussen Stoetwegen en de Krom-
me Rijn liep de watergang door Rumpst, dat als bisschoppelijk hofgoed
in bezit was bij de familie Van Rumpst. Waarschijnlijk in het tweede
kwart van de 13de eeuw of iets later verkocht Gijsbert van Rumpst het
stuk watergang aan de abdis. In 1279 droeg Govert van Zeist met
instemming van zijn zoon Jan bij wijze van schenking de rest van de
watergang op Stoetwegens grondgebied gelegen, over aan de abdis met
inbegrip van de rechtsmacht over de watergang en de bermen ter
grootte van een roede aan elk van beide kanten.'^
Dekker stelt hier dus dat de oorkonde van 28 mei 1279 betrekking
heeft op de door hem ingetekende Stoetweegse wetering", maar
geeft hiervoor geen bewijs.
40
-ocr page 42-
Uit de genoemde oorkonde volgt hier de vertaHng van het gedeelte
dat op de wetering betrekking heeft.^
Govert van Zeyst, ridder, en zijn zoon Jan schenken aem de priorin
en het convent van Vrouwenklooster te Oostbroek, waarin zijn
dochter Petronella opgenomen is, de wetering waarop de hof
Stoetweghe afwatert.
... 'mijn waterloop, die in de volkstaal een wetering wordt genoemd,
waarin de "curtis" van de genoemde nonnen, die Stotweghe wordt
genoemd, zijn water naar de Rijn voert ... en een brug, die in de
volkstaal een heul wordt genoemd, daarover heen gelegen. De,
genoemde Govert, ridder, en Jan, mijn zoon, zullen die (brug)
wanneer het nodig zal zijn, voortdurend onderhouden door onze
inspanningen en op onze kosten; en al onze erfgenamen, en allen
die ons opvolgen, ... zullen zelf ook de brug voortdurend onder-
houden, ... natuurüjk (met) één roede ervoor en één roede erachter
(op- en afirit), zodat voornoemde nonnen en him pachters en boden
geen enkele schade of leist daarvan zullen dragen. En als het zal
voorkomen dat genoemde waterloop wordt uitgediept, dan zullen de
priorin en het convent van genoemde nonnen zorgen dat daarvan
2/3 deel uitgediept wordt en zullen wij, Govert, ridder, en Jan, mijn
zoon, zorgen dat slechts 1/3 deel uitgediept wordt en laten al onze
erfgenamen ... daarvan 373 deel uitdiepen vanaf de plaats in het
wed en naar de Rijn'.
Ter verduidelijking is hierbij een schetskaart afgedrukt, voorzien van
de volgende toehchting. Op de schetskaart^ zien we, boven de
Kromme Rijn, een sterk vertakt, meanderend stelsel van dichtgeslib-
de en verlande restgeulen Hggen. Het is het restant van de Zeister
Rijn, de watervoerende Rijnbedding in de Romeinse tijd. Deze
Zeister Rijn is vanaf de 4d6 eeuw na Chr. in verval geraakt, maar
was in de tweede helft van de middeleeuwen in zijn vele vertakkin-
gen nog gevuld met langzaam stromend of stilstaand water. Bij de
ontginningen in de 11de en 12de eeuw werden delen van het
geulensysteem aangepast voor de afwatering van het nieuw ontgon-
nen gebied.
Het op de schetskaart gearceerde gedeelte, dat zich uitstrekte over
41
-ocr page 43-
een deel van het Kattenbroek en van Stoetwegen, is een uitloper
van het pleistocene laagterras. In de Romeinse tijd lag dit gebied
hoger dan het omringende land en is toen bedekt met een dunne
laag rivierklei. Op de oostehjke rand ervan stichtte het Vrouwen-
klooster omstreeks 1200 haar uithof Stoetwegen, als middelpunt van
haar grote bezit aan landbouwgronden in deze streek. De uithof
werd gebouwd op de hoge, convexe oever van de geul; dus daar
waar door het rustige water een sedimentatie plaatsvond. Dat was in
vroeger tijd een gezochte plaats voor het bouwen van een boerderij.
Interessant voor ons betoog omtrent de Stoetweegse wetering is het
geulenstelsel rechts op de schetskaart, vanaf de snelweg boven Odijk
in de richting Zeist We zien daar twee geulen aangegeven met de
letters a en b. Door samenvoeging van beide geulen werd indertijd
42
-ocr page 44-
de Stoetweegse wetering gevormd, die door Dekker besproken
wordt/
De wetering in deze vorm is terug te vinden op een aantal oudere
kaarten.® In het terrein en op moderne kaarten is nu alleen nog een
gedeelte van deze wetering, vanaf de grens van de gemeente Bunnik
oostwaarts, zichtbaar. Dit gedeelte is vrijwel geheel verland.
We menen dat een aantal pimten uit de oorkonde Van 1279 niet op
de bovengenoemde wetering kan slaan, maar wel past in een andere
optie, waarbij we de oorkonde in verband brengen met de Hof
Stoetwegen en met geul c.
We denken daarbij aan de volgende punten uit de oorkonde:
1.  In de oorkonde wordt gesproken over: een wetering waarmee de
'curtis Slotwede' zijn water naar de Rijn voert. Dit moet de wete-
ring langs de Hof zijn, geul c.
2.  Govert van 2^ijst schonk ook aan het Vrouwenklooster: een brug
of heul over die wetering.
Op de kaart van Stoetwegen van de hand van Justus van Broeck-
huysen uit 1701, zien we dat vroeger de oprijlaan van de hof op de
Tiendweg uitkwam op een plaats 150 m. oostelijker dan de huidige
oprijlaan. Vanaf die plaats liep de oprijlaan over de geul naar de
hof Stoetwegen. In die oprijlaan moeten we o.i. de bedoelde brug
of heul zoeken, en deze brug lag op het erf van de hof. Dit wordt
bevestigd door het volgend pimt.
3.  Het geslacht van Zeijst zal de brug voortdurend onderhouden zo
dat: Voornoemde nonnen en hun pachters en boden geen enkele
schade of last daarvan zullen dragen'.
Waarom worden deze drie groepen genoemd? Zij alleen komen
over de brug op het erf van de uithof. De priorin en de nonnen
voor visitatiebezoek, de pachters van Vrouwenklooster om in de
uithof aan hun verplichtingen tegenover het klooster te voldoen, en
de boden om de berichten en orders van het klooster over te
brengen naar de beheerder van de uithof. Niemand anders had hier
iets te zoeken.
Bovenstaande doet ons concluderen dat er, naast de wetering van
Dekker, ook een wetering langs de uithof Stoetwegen voor de
43
-ocr page 45-
afwatering van dit gebied zorgde. Beide weteringen loosden over het
rechte stuk door de Rumpst; de oorkonde van 28 mei 1279 slaat op
de wetering langs de uithof.®
We krijgen de indruk dat de wetering nogal eens onderhoud be-
hoefde en blijkbaar niet al te diep meer was. We kimnen dat ook
afleiden uit de vermelding van een wed, een voorde of ondiepte.
Het is niet na te gaan waar dit wed gezocht moet worden.
Van deze wetering langs de uithof Stoetwegen is nu niets meer
terug te vinden. Wel het de wetering herkenbare sporen in het
terrein achter zoals een merkwaardige knik in de Tiendweg op de
plaats waar de weg de geul kruiste en opvallend schuin in de
percelering Hggende sloten. Van de nu nog aanwezige boerderij is
het erf, waar vroeger de wetering liep, het laagste pimt in de
omgeving.^° Een kronkelende sloot langs de oostzijde van het
boerenerf is wellicht nog een restcmt van de oude geul. De voorzet-
ting van deze geul is aan de andere zijde van de Tiendweg duide-
Ujk in het terrein te volgen.
De uithof Stoetwegen was in vroeger tijd slechts te bereiken over
de Bunzinglaan en het oosteUjk deel van de Tiendweg. Aan de
westzijde van de uithof was de weg afgesloten met een hek.^^
Dat de Bunzinglaan en de Tiendweg van belang waren voor de
uithof blijkt uit het feit dat de twee aangelande pachters van het
Vrouwenklooster ieder jaar de weg moesten onderhouden. In het
Manuaal van de goederen van Vrouwenklooster over 1632^^ lezen
we omtrent een waarschijnlijk reeds lang bestaande oude regeling:
'Daem Comelisz. voort gebmyck van de Bouwinge van Stoetwegen
groot 112 mergen
(95 ha) lants ... ende dat hij gehouden blijft de steech van de hey off
(vanaf de Arnhemse Bovenweg) tot aen Stoetwech te alle jaer neven
Comelis Evertszoen behoorlijk te maecken'
en 'Comelis Evertszoen
voort gebmyck van ontrent 62 mergen lants
(gelegen vanaf de Arn-
hemse Bovenweg langs de Bunzinglaan tot aan de Kj-omme Rijn) ...
ende dat hij gehouden blijft de steech van de hey off tot Stoetwech
alle jaer nevens Daem Comelisz ... behoorlijck sal moeten maecken'.
44                                                                               ■
-ocr page 46-
Het Vrouwenklooster droeg blijkbaar niet alleen zorg voor een
goede afwatering, maar ook voor de wegen in zijn gebied.
D.R. Klootwijk
Bronnen
1.  Oorkondenboek Sticht Utrecht, IV no. 2004
2.  Dr. C. Dekker. De geschiedenis van het Kromme Rijngebied in
de Middeleeuwen, bl. 182.
3.  Zie 2.
4.  Zie 2, afb. 23 bl. 161.
5.  Voor de deskimdige vertaling van dit gedeelte van de oorkonde
zijn wij dank verschuldigd aan Mevr.Dr. Th. de Wit-Tak, De
Büt.
Onze grote waardering betuigen we Prof.Dr. C. Dekker, Odijk,
voor zijn uitvoerige toelichting bij de gehele oorkonde van 28
mei 1279.
6.  De schetskaart werd samengesteld aan de hand van:
a.  detail Kaartblad 4, bijlage bij 'De genese van het landschap
in het zuiden van de provincie Utrecht'. Dr. HJ.A. Berend-
sen.
b.  Kaart goederen familie de Pesters van Cattenbroeck, 1837.
Bezit: J.M.C. de Greeff, Buimik, Copie: Gem. Archief
Bimnik.
c.  Bodemkaart van Nederland. 1:50.000. Stiboka. Blad 32 West,
Amersfoort
d.  Geologische kaart 1:50.000. Amersfoort 32, kwartblad 111.
e.  Hoogtekaart van Nederland. No. 32 C. zuid. Zeist.
f.  Kaart Gem. Bunnik omstreeks 1867. 1:25.000.
g.  Topografische kaarten vanaf 1855.
7.  Zie 2.
8.  Top. kaart 1885, luchtfoto's.
Kaart 'Ses blocken tienden gelegen in de gerechte van Stoetwe-
gen' door Justus van Broeckhuysen, 1701. R.A.U. Top. Atlas
2205-1.
9.  Zie voor afwatering Stoetwegen ook: 'Tussen Rijn en Lek' 1984
45
-ocr page 47-
no. 2, blz. 22/23
10.  Hoogte 2,1 m. Hoogtekaart 1:10.000. No. 32c Zuid Zeist.
11.  Kaart Jan van Diepenem. 1645. Arch. Kapittel van St. Pieter
425-18. R.A.U.
12.  R.A.U. Inv. van de archieven der Kleine Kapittelen en Kloos-
ters no. 1143.
JAARVERSLAG OVER 1993
De jaarUjkse bijeenkomst van de Raad van Beheer vond plaats op
23 maart 1993.
In deze vergadering werd mevrouw drs. K.M. Veenland-Heinemjm
voorgedragen als lid. Haar benoeming werd op 10 mei 1993 door
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist
bekrachtigd. In oktober verliet de heer HJ.M. Tromp de Raad van
Beheer. Het bestuur van de Van de Poll-Stichting dankt hem voor
zijn bijdrage in de werkzaamheden.
Het dagelijks bestuur vergaderde in 1993 vijf maal.
In de vergadering van 22 september belichtte de heer drs. F.
Vogelzang de activiteiten van de Stichting Stichtse Geschiedenis. Op
16 november waren de heren K.H. Peucker en W.T. Bos, respectie-
veUjk voorzitter van de Oudstenraad en rentmeester van de Evange-
lische Broedergemeente, te gast. Onderwerp van gesprek was de
wens te komen tot de oprichting van een gemeenschappelijk mu-
seum in Zeist. Wellicht zal hierover in 1994 meer duidehjkheid
komen.
Het dagelijks bestuiu- was op 31 december 1993 als volgt samenge-
steld: R.G. Boekhoven (voorzitter), mr.dr. A.A.H. Stolk (vice-voorzit-
ter), LD. Heyning (secretaris), mr.dr. J. Meerdink (tweede secreta-
ris), C.E.G. ten Houte de Lange (penningmeester), R.P.M. Rhoen,
(tweede penningmeester) en drs. Th.G.P.M. Ruijs (bestuursüd).
In het voorjaEU" van 1994 zal in deze samenstelling verandering
komen, omdat de secretaris heeft aangekondigd zijn functie te zullen
neerleggen.
46
-ocr page 48-
Aan het eind van het verslagjaar was een groep van elf vrijwilligers
werkzaam in het archief. Zander him hulp zou het onmogelijk zijn
het archief van de Van de Poll-Stichting zo goed op orde te hou-
den, als nu het geval is. De coördinatie van de werkzaamheden
berustte bij mevrouw drs. J.C. Mollen-Hengeveld.
Aan de inspanning van alle commissies dankt de Van de Poll-
Stichting een regelmatige stroom van activiteiten en publikaties.
Tot ons leedwezen is de heer Scharten, die steeds zeer actief was
in de redactie van het bulletin 'Seijst' en bij het archief, in febniari
1994 overleden.
Naast de 'interne' publiciteit vanuit de stichting, waaraan de heer
Wels veel bijdroeg, werd ook in 1993 door de plaatselijke en
regionale pers aandacht aan de Van de Poll-Stichting besteed.
Ook het bestuur van de gemeente Zeist verleende weer steun, niet
alleen via de onmisbare subsidies, maar ook anderszins.
Het aantal donateurs blijft gelukkig stijgen, wat een sterke stimu-
lans is om de activiteiten voort te zetten,
J. Verbeek-Stapensea, waarnemend secreteu-is
JAARREKENING 1993
Het jaar 1993 was in verschillende opzichten een produktief jaar
voor de Van de Poll-Stichting. Dit komt uiteraard ook tot uitdruk-
king in de jaarcijfers. Een verheugend feit is, dat de bijdragen van
de donateurs steeds blijven toenemen. In 1993 kwamen wij ruim
boven de begroting uit. Maar anderzijds stegen uiteraard ook de
kosten. Door stortingen in de fondsen 'publikaties en archief en
'exposities en films' werden reserves gevormd. Hiermede wordt de
uitgave van het laatste deel van de 'Bronnen voor de geschiedenis
van Zeist', dat komend jaar zal verschijnen, mogelijk en werd in
1993 de uitgave van 'Van Heidenoord tot Hoeksteen' gefinancierd.
Melding dient in dit kader gemaakt te worden van subsidies die
47
-ocr page 49-
voor de uitgave van de 'Bronnen' werden ontvangen van het Prins
Bemardfonds, van de gemeente Zeist en van de De Monté VerLo-
ren Stichting. Voorts werd de aanschaf van projectie-apparatuur
mogelijk.
In 1993 mochten wij weer rekenen op een subsidie van de gemeente
Zeist in het exploitatietekort. Het stichtingsbestuur is dankbaar voor
alle ontvangen subsidies.
Ook in het afgelopen jaar konden de vele activiteiten van onze
stichting, met name die op het 'archief worden verricht door de
grote inzet van een fors aantal vrijwilligers. Dit geldt ook voor de
medewerking van de zijde van de heer Visser, die de administratie
bijhield en de jaarrekening opstelde. Voor alle medewerking is hier
een woord van dank mijnerzijds op zijn plaats.
Het hierbij afgedrukt overzicht van ontvangsten en -uitgaven geeft u
in cijfers een beeld van hetgeen hiervoor met woorden werd gezegd.
C.E.G. ten Houte de Lange, penningmeester
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
ƒ248,80
Lezingen, vergaderingen
ƒ 1711,95
Oantributies
ƒ 18180,00
Administratiekosten, drukwerk
ƒ7815,50
Restitutie porto
ƒ 22,10
Abonnementen
ƒ 210,00
Rente
ƒ 342,13
Assurantie en belastingen
ƒ 1696,10
Subsidie gemeente Zeist
ƒ 13605,35
Huur kamer Slot
ƒ 6861,29
Giften
f66,00
Huur Congreszaal
ƒ 4319,89
Drukkosten bulletin 'Seijst'
ƒ 5428,19
Storting in fonds publ./archief
ƒ2000,00
Idem in fonds exposities/films
ƒ2250,00
Saldo
f 171,46
ƒ 32464,38
ƒ 3264,38
48
-ocr page 50-
VERSLAG VAN HET ARCHffiFWERK IN 1993
Het werk in het archief is ook dit jaar met grote regelmaat voortge-
zet.
De persberichten werden goed bijgehouden en in de voor hen
bestemde mappen opgeborgen, zodat zij volgens het gangbare
systeem gemakkeUjk toegankelijk zijn.
Van de bibliotheek is een nieuwe catalogus in dit jaar 'drukklaar'
gekomen. Ook de bibliografie van 2^ist wordt bijgewerkt, maar is
nog niet geheel gereed.
In 1993 ontvingen wij weer verschillende aanwinsten voor onze
historische verzameling, w.o. bibliotheek, prentenverzameling, icono-
grafische atlas, enz. Veel dank aan degenen, die ons dit materiaal
uit eigen bezit cadeau deden.
De ontwerp-inventaris van de collectie penningen, mimten en zegels
is op schrift gesteld en drukklaar gemaakt door ir. B. van Wijk.
Het aantal inUchtingen, mondeling en schriftelijk, bedraagt ± 300.
De excursies verheugen zich in een grote belangstelling. Op 8 mei
de dagexcursie naar Dordrecht onder de enthousiaste leiding van de
familie Van de Berg, een middagexcursie op 19 augustus naeu-
kjisteel Groeneveld met park in Baarn en tenslotte op 25 september
naar huize Doom en de N.H. kerk in Doorn, eveneens een mid-
dagexcursie.
Voorts dient vermeld, dat we onze medewerking verleenden aan de
Zeister Senioren Zomerschool in de maand juli. Hier werden
lezingen gegeven o.a. met het thema 'De Zeister Historie'. De heer
L. Visser hield een lezing over dit onderwerp en ondergetekende
ontving de deelnemers in het archief in de Van de Poll-kamer in
het Slot. De belangstelling was groot.
Op de Open Monumentendag, 11 september, was de kamer van de
Van de Poll-Stichting geopend; velen mazikten van deze gelegenheid
49'.
-ocr page 51-
gebruik er een kijkje te nemen.
Op 11 januari hield mr.dr. VA.M. van der Burg een lezing met als
onderwerp '150 Jaar katholiek Zeist'. Daarna sprak op 22 april de
heer Van de Berg, oud stadsarchitect, over de historische schoon-
heid van Dordrecht en op 21 oktober de heer G. Geijtenbeek over
oranjerieën.
In bejaardenhuizen, scholen en voor verenigingen, o.a. postzegelver-
zamelaars, werden door de heer Wels dia- en filmvoorstellingen
gegeven over Oud-Zeist. Hij beschikt tegenwoordig over apparatuur
waarmede dia's van prenten kunnen worden vervaardigd. De belang-
stelling is groot, waardoor het ledenaantal toeneemt. Veel dank aan
de heer Wels.
Op 19 november bezochten mevrouw Mollen en de heer Bardet een
contactavond van de Stichting Stichtse Geschiedenis in de gemeente
Ronde Venen, onderwerp 'Historische verenigingen en oudheidkun-
dige collecties en op 6 december de dames Mollen en Van den
Berg een bijeenkomst in Paushuize in Utrecht, in verband met de
publikatie 'Geschiedenis van de provinde Utrecht".
De gehele ledenadministratie en de financiële administratie zijn
thans voorlopig op het archief ondergebracht.
Tenslotte hartelijk dank aan de medewerkers (vrijwilligers) voor het
vele werk, dat nj verrichten. Een en ander geschiedt in goede sfeer
en harmonie.
Mevrouw Vlasman heeft in april ons verlaten in verband met
verhuiang naar Amsterdam. Ook de heer Van Lunteren, na weer
enkele maanden bij ons te zijn geweest, zag zich genoodzaakt in
verband met zijn baan, het werk voor de Van de Poll-Stichting te
beëindigen. Beiden hartelijk dank.
In het najaar kwam de heer Niessen ons helpen bij de verwerking
van de persberichten.
In 1993 behoorden tot onze medewerkers, de dames Van den Berg,
50
-ocr page 52-
Heijning en Metz en de heren Bardet, Niessen, Roeder, Stokmans,
Tijtgat en Van Wijk.
Bijzonder dank aan de helaas overleden heer Scharten, die de
kranteknipsels uit het Utrechts Nieuwsblad verzorgde, en de heren
Visser en Rhoen, die ons waar nodig hulp verlenen.
Met het Slotbeheer en de Zeister Kunststichting is, eveneens waar
nodig, een goede werkverhouding waïirvoor onze dank.
Laten wij proberen, ook in 1994 er weer het beste van de maken.
Drs. J.C. Mollen-Hengeveld
AGENDA
Van 2 tot en met 14 september zal ter herdenking van de honderd-
ste geboortedag van de Zeister componist Willem Pijper in de
Vleugelgalerie van Slot Zeist, Zinzendorflaan 1, de tentoonstelling
'Rondom Willem Pyper 1894-1994' te bezichtigen zijn.
De openingstijden van deze expositie zijn: dinsdag t/m vrijdag van
11.00-17.00 uur; zaterdag en zondag van 13.00 - 17.00 uur. 's Maan-
dags gesloten. Toegang gratis.
Op donderdag 25 augustus wordt een middagexcursie georganiseerd
naeu' kasteel Amerongen te Amerongen.
Op 10 september zal tijdens de Open Monumentendag de Van de
Poll-kamer in Slot Zeist vanaf 11.00 uur voor pubUek geopend zijn.
In de Zilverzaal zijn de vitrines van de Van de Poll-Stichting te
bezichtigen.
Prof.dr.ir. CL. Temminck Grol zal op 21 september een lezing
houden over middeleeuwse kerken in de provincie Utrecht. De
lezing wordt gehouden op de Congreszaal V£m Slot Zeist, Zinzen-
dorflaan 1, om 20.00 uur.
Op donderdag 13 oktober is er een middagexcursie naar Wijk bij
Duurstede.
51
-ocr page 53-
NIEUWE CONTRIBUANTEN
Een harteHjk welkom aan:
942  De heer W. Oerlemans, De Beaufortweg 10, Austerlitz
943  Mw. W. van Burgeier, Amstelveen
944  De heer P.L. Scholten, Laan van Vollenhove 2471
945  Mw. A.C. van Lochem-van der Wel, Bachlaan 46
946  Mw. J.M. van Schuppen, Prinses Marijkelaan 33 I
947  De heer mr. A.H. Gooszen, Homeruslaan 38
948  Mw. EJ. van Bueren, Herenlaan 1
949  De heer A. Wollaars, Driebergen-Rijsenburg
950  De heer J.F.A.A. de Beaufort, Driebergseweg 7
951  Mw. D. van Bochove-Wiggelinkhuizen, Dr. s'Jacoblaan
952  Stichting Het Utrechts Landschap, De Bilt
953  De heer R. Kroese, Driebergseweg 14
954  De heer P.J. Schaap, Walkartweg 26
955  De heer G. Remmert, Bachlaan 139
956  De heer L. v.d. Horst, Molenweg 22
957  De heer en mw. A.P. v.d. Horst, Van der Merschlaan 27
958  De heer H.A.A.J. Smorenburg, Nijkerk
959  Mw. H. Geervliet-Vermolen, Godfried van Seijstlaan 27/d8
960  De heer H. Eysenga jr.. Jan Meerdinklaan 23
Stand begin mei
-  stand november 1993: 800
-  aanmeldingen: 19
-  opzeggingen/overleden: 19
-  aantzd contribuanten: 800
Mochten vnj 2mdere keren melden dat het aantal contribuanten weer
toegenomen was, nu moeten wij constateren dat het aantal is blijven
steken op 800. Dit mag natuurlijk slechts een tijdelijk verschijnsel
zijn. Probeer uw enthousiasme voor het historisch genootschap van
Zeist over te brengen op mensen in uw omgeving en zorg dat zij
zich (via u) als contribuant aanmelden.
Opgave nieuwe contribuanten zenden naar: Van de Poll-Stichting,
Postbus 342, 3700 AH Zeist
52
-ocr page 54-
HUYDECOPER, KRUSEMAN EN DE VERDWENEN
SCHILDERUEN IN DE WILLEMSZAAL VAN HET SLOT
In het behouden van schilderstukken met een religieuze achtergrond
is men te Zeist niet erg gelukkig geweest. De wandschilderingen van
Chïu-les Eyck in de kapel van de St. Jozefkweekschool zijn op
enkele fragmenten na, thans te Maeistricht, verdwenen.^ En verdwe-
nen zijn ook de vier levensgrote schilderijen met aan de evangeü-
sche geschiedenis ontleende onderwerpen, die Comelis Kruseman
tussen 1849 en 1854 in opdracht van Jan Eliïis Huydecoper voor de
zogenaamde Wülemszaal van het Slot schilderde. Ook daar is nog
iets van over: een krxiisdragmg is via het Catharijneconvent bij de
St. Jozefskerk in Utrecht terecht gekomen.
Het Zeister Slot was op 30 januzui 1830 aemgekocht door een jonge
man, die in diezelfde maand net 32 jaar oud was geworden: jhr.
Jan EUas Huydecoper (1798-1865). Daarmee was Zeist voor de
derde maal in handen gekomen van een Amsterdams koopmansge^
slacht. Na de doopsgezinde Schellingers en Van Laers, de hervorm-
de regenten Huydecoper. Later zou, na de Amsterdamse bankiers
Labouchere-Voombergh (de vierde Amsterdamse feumlie van groot-
koopUeden) een einde aan de particuliere bewoning van het Slot
komen.
Jem Elias was de zoon van jhr.mr. Joan Huydecoper, heer van
Maarsseveen (1769-1836), directeur van de Nederlandsche Bank, en
Sophia Adriana ten Hove (1778-1818). Hij werd lid van de Staten
van Noordholland en de Amsterdamse gemeenteraad. Een echte
Amsterdamse 'late' regent om met jhr. FJ.E. van Lennep te spre-
ken.^ In 1821 werd hij lid van het College van de Munt, een uit de
18e eeuw stanunende sociëteit met veel van die regenten als leden.
Hij was toen 23 jaar en een jaar tevoren in Utrecht getrouwd met
Maria Isabella Anna Josina Charlotte bïtfones Taets van Amerongen
(1802-1859). Daarmee raakte hij nauw verwant aan een oud geslacht
van Utrechtse landadel en werd hij - zoals van Lennep dat uitdrukt
- stamvader van een uitgebreide Utrechtse coterie, de bloem van
het Sticht. Dat begon al in 1821 toen hij te Zeist Kersbergen kocht.
53
-ocr page 55-
dat hij overigens al in 1829 aan zijn zwager Joost baron Taets van
Amerongen van Woudenberg doorverkocht. Er deed zich toen
namelijk nog iets beters te Zeist voor. Hij was in staat in 1830 Slot
Zeist te verwerven. In 1829 had hij al Blikkenburg en Wulperhorst
gekocht.
Hij stichtte er in ieder geval een uitgebreide familie, die voor een
groot deel in Zeist en omgeving gevestigd bleef. Voor wij op
Huydecopers culturele aspiraties ingaan, noemen wij een aantal van
die nakomelingen.^ De oudste zoon Joan (1821-1890) bleef heer Van
Maarsseveen en trouwde te Utrecht jkvr. Louise Reiniera Jeanne
Antoinette Ram (1827-1904). Hij was burgemeester van Maarssen en
Maarsseveen. Twee ongehuwde dochters, beiden in de vijftiger jaren
van de vorige eeuw geboren, de freules Henriette Jacqueline Wilhel-
mine EHse (1851-1918) en Willemina Jacoba Louise (1858-1932)
woonden te Zeist in huize Arendsburg op de hoek van de Utrechts-
eweg en Montaubanstraat, het pand waai thans de G.G.D. gevestigd
is. Willem Karel Huydecoper (1830-1882), zoon van Jan Eüas en
gehuwd met Johaima Maria Elisabeth Dyckmeester (1831-1904) was
van 1863 tot zijn overüjden burgemeester van Zeist en bewoonde
De Brink, in 1856 door Huydecoper gesticht. Een andere zoon, Jan
Louis Reinier Anthony (1822-1886) trouwde met Louise Ernestine
barones van Hardenbroek, in 1827 op kasteel Hardenbroek geboren
en te Zeist op Wulperhorst overleden in 1909. Het echtpaar had 9
kinderen en Wulperhorst bleef door Huydecopers bewoond tot de
laatste, ongehuwde, zoon Hendrik Maximiliaan er in 1950 overleed.
Blikkenburg, een ridderhofstad waar alleen een 'boerenhuizinge' op
stond, werd in 1818 door de gebroeders Van Laer aan mevrouw
J.M. Taets van Amerongen-Harscamp verkocht, die het in 1829 aan
Jan Elias Huydecoper doorverkocht, alles via openbare veilingen. In
1850 wordt er dan het tegenwoordige, door Zocher ontworpen huis
gebouwd en in het volgende jaar vermaakt Jan Elias het bij wijze
van prelegaat aan bovengenoemd echtpaar Huydecoper-van Harden-
broek. Hun zoon Joan Adolf (1856-1921) bewoonde tot zijn dood
Blikkenburg, dat tot 1950 een Huydecoper bezit bleef. Van 1922 tot
54
-ocr page 56-
zijn overlijden in 1978 werd het huis bewoond door J.G.G. baron
van Taets van Amerongen, een famiüelid dat in 1950 eigenaar werd.
Het landgoed Wulperhorst werd in 1829, op dezelfde veiling waarop
hij Blikkenburg verwierf, door Jan EUas gekocht. Architect S.A. van
Limteren bouwde er in 1858-1860 voor het echtpaar Huydecoper-
van Hardenbroek een groot huis. Huydecoper overleed er in 1886
en de douairière in 1909. Twee van hun zonen - kleinzonen dus van
Jan Elias - Gijsbert Carel Duco (1851-1911) en Hendrik Maximili-
aan (1857-1950) hebben er gewoond en zijn er overleden. Marie
Isabelle Aime Josine Charlotte, kleindochter van Jan Elias en
dochter van burgemeester Willem Karel Huydecoper, huwde de
Zeister burgemeester Johan Jacob Clotterbooke Patijn van Kloetinge
(1859-1922). Zij bewoonden het buiten Veldheim aan de Utrechts-
eweg. Aan de Driebergseweg in huize Molenbosch woonde Willem
Karels dochter Anna Maria Ernestine Louise, echtgenote van
Joachim Ferdinand de Beaufort.
Maar in 1950 was de uitgebreide Huydecoper-coterie, 'de bloem van
het Sticht', met de laatste bewoner van Wulperhorst uitgestorven.
Vanwaar dit uitgebreid overzicht der familie Huydecoper? Wij willen
slechts de betekenis van Jan Elias en zijn nazaten in het 19e
eeuwse Zeist beklemtonen en laten zien hoe de man als WUlem
Adriaan van Nassau, maar nu in het klein, doende was zijn stempel
op ons dorp te drukken. Daarbij waren de Huydecopers populair,
him status wijzigde zich allengs van regenten en bankiers tot die
van landjonkers. Slotheer Jan Elias was president kerkvoogd van de
Hervormde Gemeente met burgemeester Van Bern als administre-
rend kerkvoogd. Toen de kerk aan de Dorpsstraat gedurende de
bouw van de nieuwe 'Oude Kerk' van 1841-1843 buiten gebruik was
en de hervormden in die periode in de kerk der Broedergemeente
hun diensten hadden mogen houden, schonk Huydecoper als dank
een zilveren schaal met inscriptie, een doopvont.
Jan Elias had ook artistieke aspiraties. Van de ouderwetse formele
18e eeuwse tuinaanleg moest hij niets hebben. Zocher had een
55
-ocr page 57-
""mwmn^t^mi" iiiM I Awttunir.
..2? '-^
ON
V.'
IK't' V. i) ■ "S ■> S.£0 J?
? 'Ij; -j Ceur- -,,'sjj
Slot Zeist omstreeks 1850 (Gemeentearchief Zeist).
-ocr page 58-
modern landschapspark voor hem te ontwerpen met een gezichtsas
op Wulperhorst, het woonoord van zijn kinderen. Hij voorzag de
zijstukken van de middenbouw van het Slot met zadeldaken, verving
de oorspronkehjke vensters door grote empire-ramen, reorganiseerde
de haU in empirestijl en het verder in het interieur vrijwel alle
wandschilderingen overschilderen.'* Belangrijk waren ook de wijzigm-
gen in de Koningszaal (WiUemszaal). In het veilingboekje van Zeyst
uit 1818 wordt gesproken van een 'fraye Zaal met doek in vakken,
en vergulde Lysten, behemgen, gelambriseerd, met fraay Plafond,
Schoorsteen en vziste Spiegel'. Hieruit valt wel op te maken dat de
vakken waarin de Krusemanschildenjen werden aangebracht in 1818
leeg waren. Jan Elias vulde ze met de grote schilderingen, die
taferelen uit het leven van Jqtxis voorstellen. Comelis ICruseman, een
kunstenaar die meer schilderijen met een rehgieuze inhoud voor
hoge Haagse kringen had vervaardigd, werd daartoe door hem
aangetrokken.
Wie was deze Kruseman.® Hij werd in 1797 te Amsterdam geboren
en overleed in 1857 te Lisse, stammend uit een apothekersgezin. Hij
groeide op in een vrome Lutherse omgeving en bleef zijn gehele
leven daarvan de sporen dragen. Op zeer jonge leeftijd toonde hij
zich al een begaafde tekenaar en hij had het geluk de bekende
Engelse portretschilder Chju-les Howard Hodges (1764-1837) en
Petrus Antonius Ravelü (1788-1861) tot leermeesters te hebben.
Vanaf zijn 14e jaar bezocht hij de Amsterdamse Teeken Academie,
kreeg daar in 1814 zijn eerste onderscheiding. In hetzelfde jaar is
hij al op de Tentoonstelling van Leevende Meesters in Amsterdam
vertegenwoordigd met portretten. En dan begint de succes-story van
zijn leven: altijd gewaardeerd, ja hogeüjk geprezen. Met name ook
om zijn gemestukken (bijvoorbeeld een 'oude, blinde man bij
kaarsUcht'). Maar onze man is ambitieus, hij wil zich boven het
alledaagse verheffen en zendt in 1820 twee bijbelse voorstellingen in
naar de Amsterdamse tentoonstelling. Twee levensgrote schilderstuk-
ken, een Johannes de Doper en een Maria Magdalena. Op zijn
twintigste was hij al bekend als leraar in tekenen en schilderen, gaf
57
-ocr page 59-
onder andere tekenles aan Gerard Allebé, de vader van de latere
kunstschilder en directeur van de Rijksacademie August Allebé. De
familie Kruseman woonde toen op de hoek van Singel en Warmoes-
gracht. In 1821 verliet Cornelis de ouderlijke woning voor een
studiereis van drie jaar naar Italië. Zijn middelen waren toen al van
dien aard dat hij dit zelf kon bekostigen. Hij wilde zijn persoordijk-
heid en zijn kimstenaarschap verder vormen, zegt hij zelf. Grote
bewondering kreeg hij voor Rafaël. Hij bracht uit Italië een paar
historiestukken mee, maar hij had zich daar toch voornamehjk
ontwikkeld eJs 'vertolker van glad geschilderde Italiaanse volkstafere-
len' (W. Loos). Indruk maakte hij in Nederland wel: een van de
historiestukken, Belisarius bedelende, werd door koning Willem I,
het andere, Nephtalis een Israëlitisch meisje lavende, door de
koningin aangekocht. Er was een publiek voor sentimentele geme-
stukken en Kruseman wist dat naar de smaak van die tijd goed te
brengen. Het enige echt religieuze schilderij uit deze Italiaanse
periode heet 'Godsvrucht' met een groep in een bos knielende
landlieden, een groot figuurstuk, dat zich in het Rijksmuseum
bevindt. Het is ook het enige schilderij, dat uit die Italiaanse
periode is bewaard gebleven. In Den Haag gevestigd werd Kruse-
man een in de society gerenommeerd portretschilder. Vóór zijn
dertigste jaar had hij zijn naam gevestigd. Rafaël blijft daarbij zijn
grote meester. In die trant te schilderen is voor hem de hoogste
kunst. Helaas, de tijdgeest van de hoge Renaissance wijkt nogal wat
af van het Biedermeier. Zijn schilderkunst, hoe ideëel ook bedoeld,
blijft wel steken in een wat gladde naar de sentimentele afglijdende
manier. Religieuze onderwerpen, ontleend aan de bijbelse historieën.
Hij exposeert weer te Amsterdam, Zijn 'Bewening van Christus'
wordt een imposant tafereel, ruim 3 meter hoog en bijna 2 meter
breed. Elf levensgrote figuren, alles gemspireerd op oude Italiaanse
meesters, maar wel met de ogen van een romanticus uit de eerste
helft van de vorige eeuw gezien. Op de Tentoonstelling van Leeven-
de Meesters in Den Haag werd het met goud bekroond. Er wordt
wel verondersteld dat Kruseman dit schilderij in opdracht van
Willem I heeft geschilderd. In ieder geval werd het in 1830 door
58
-ocr page 60-
het Rijk verworven. Een portret van de koning vervaardigde hij in
hetzelfde jaar, het werd in 1831 gevolgd door zijn benoeming tot
ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (de 3e druk van
Winkler Prins' Encyclopaedie uit 1909 vermeldt zelfs een comman-
deurschap in die orde).
In het jaar van de Tiendaagse Veldtocht ging hij zich meer aan
taferelen uit de vaderlandse geschiedenis wijden. Hij trouwt in 1832
en blijft in de volgende jaren opnieuw bij zijn bijbelse historieën.
Zoals hij het zelf als vrome Lutheraan uitdrukt wil hij met zijn
kunst: 'de verbeelding van het wezen, de inhoud van het christelijk
geloof, tot uitdrukking brengen'. Hij was nu een beroemd schilder,
specialist in genre (ItaUaanse landelijke tafereeltjes), portret en
historie, ongeschokt in zijn voorkeur voor Nieuw Testamentise
onderwerpen en vertrouwd in de hoogste kringen. Toch trad hij met
die bijbelse onderwerpen niet al te manifest naar buiten. Al ver-
keerde Nederland toen in de periode van het zogenaamde Reveil,
dat ook en met name onder de aristocratie enthousiaste aanhangers
vond, de Calvinistische inslag van ons volk maakte het in het
algemeen afkerig van reügieuze voorstellingen. Men meende daarin
te veel Roomse invloeden te bespeuren. In de hogere patricische
kringen weiren toch wel meer liberale figuren, kerkelijk en orthodox,
die van hxm religieuze gezindheid thuis in de vorm van representa-
tieve schilderingen wilden getuigen. Het was nu eenmaal de periode
van de Romantiek. Zo gebeurde het dan ook dat Kruseman zich na
de troonsbestijging van WUlem II in 1840 voor de mooiste taak
gesteld zag, die hij zich had kunnen wensen. De koning bestelde bij
hem een levensgroot schilderij van Johannes de Doper, predikend in
de woestijn. Voor de uitvoering van die opdracht achtte de kunste-
naar het noodzakelijk weer in Italië de religieuze kunst, de volksty-
pen en de 'couleur locale' te bestuderen. In 1841 vertrok hij,
ditmaal met zijn vrouw, weer naar Italië. Hij bleef daar tot 1847,
voortdurend werkend aan zijn Johannes de Doper, waarvoor de
koning uiteindelijk ƒ 30.000,= betaalde, een voor die tijd enorm
bedrag. Het schilderij is steeds in koninklijk bezit gebleven, maar
het voortdurend overschilderen en het verzakken der verflagen deed
59
-ocr page 61-
het aan zichzelf te gronde gaan. In 1971 was het onherkenbaar
vervallen en werd het vernietigd.
Na 1850 zwakte de belangstelling voor de bijbelse historieschilde-
ringen ongetwijfeld af. Het romantische, sentimentele, gladde van
deze kimst, gepaard aan een zekere mate van burgerhjkheid in
tegenstelling tot het verhevene dat aan de Rooms-Kathoheke devo-
tieschilderingen meer eigen is, ging uit de toon vallen. Buiten
beschouwing laten wij dan maar de enorme afmetingen, die verschil-
lende dezer vrome kunstwerken eigen is: Johannes de Doper omvat-
te bijvoorbeeld 3 bij 4 meter, het transport vanuit ItaUë en het
daarna tentoonstellen in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam zal de
nodige eisen aan het vervoer hebben gesteld.
En nu Jan Elieis Huydecoper. Die bezocht Rome 'm de tijd dat
Kruseman daar aan zijn 'chef d'oeuvre' werkte. Bij een atelierbezoek
werd hij - hoe kon het anders - door dit kolossale werk geïmpo-
neerd. Onwillekeurig gingen daarbij de gedachten naar de Willems-
zaal in zijn Zeister Slot. De daar met spiegels of linnen gevulde
wandpanelen bevredigden weinig. Hoe fraai zouden die door Kruse-
man met historieschilderingen gevuld kunnen worden! Bijbelse
onderwerpen pasten de president-kerkvoogd der Hervormde Ge-
meente goed. Bovendien voor de Zeister aristocraat een aanlokkeUjk
ambitieus plan om naast de grote, door de koning bestelde Johan-
nes de Doper vier schilderijen met afbeeldingen uit het leven van
Christus te bestellen, ieder 3 bij 1,98 meter groot.
Teruggekeerd in Holland toog Kruseman hiervoor direct aan het
werk. Hij voltooide achtereenvolgens een Ecce Homo (1849), de
Kruisdraging (1851), Jezus bij Martha en Maria (1853) en een
Kinderzegening (1854). Martha en Maria liet Jan Elias een meer
persoonlijke noot geven door een zijner dochters te doen uitbeelden
als Maria. Het geheel moet hem, gezien de door de koning voor
Johannes de Doper betaalde prijs, kapitalen hebben gekost. Voordat
zij in het Slot werden geplaatst, werden de schilderijen nog in
diverse plaatsen geëxposeerd. In Brussel behaalde de Kruisdraging
zelfs een gouden medaille.
60
-ocr page 62-
Jezus bij Martha en Maria. Schilderij In de Wlllemszaal van Slot Zeist.
Uit 'Utrecht In beeld' door mr. A. Loosjes, Amsterdam z.j. (1930).
Maar ook Amsterdam en Den Haag kregen gelegenheid de kunst-
werken te bewonderen. De Kruisdraging, het enige schilderij waar-
van de verblij^laats bekend is, werd door de kritiek destijds positief
beoordeeld. De Amsterdamsche Courant zwaait de schilder lof toe:
'wegens de fraaye en tevens moeilijke conceptie. Nergens heerst
stijfheid - overal golving in de lijnen - geene leegte bij veel ruimte
(...). Overigens zijn ook de hartstogten en gevoelens op de wezens-
61
-ocr page 63-
trekken over het algemeen zeer gelukkig voorgesteld. De Christus
heeft vreeselijk geleden en is afgemat, maar toch heeft het gelaat
zijn Goddelijke uitdrukking niet verloren (...). Vooral de smart der
vrouwen is uitmimtend weergegeven (...). Simon van Cyrene eindeüjk
is een beeld zóó juist van opvatting, zóó schoon van teekening,
daarin heerscht zoodanig de type van een Joodschen arbeider, dat
hij tegen Christus en de vrouwen een zeer schoon contrast levert.'
Minder enthousiast was men overigens over de andere drie tafere-
len. Gelukkig dus dat wij ten minste de Kruisdraging in de eerder
genoemde St. Jozefparochie te Utrecht nog kunnen bezien, hoe
verbleekt de kleuren, en hoe slecht de conditie van het stuk ook
mogen zijn. Wij moeten hierbij aantekenen dat het stuk destijds wel
aan het gemeentebestuur van Zeist ten verkoop is aangeboden. Men
is daar destijds, begrijpelijk overigens, niet op ingegaan. Te betreu-
ren bUjft het dat wij behalve dan van de Kruisdraging vrijwel geen
afbeeldingen bezitten, die ons althans een redelijke indruk van de
stukken geven. Geheel ontbreken ze zelfs van 'Christus de kinderen
zegenend' uit 1854. Alle afbeeldingen gaan tot op heden terug op
het in het geïllustreerde weekblad 'Buiten' van 1913 verschenen
artikel van J.J. Moerman, Het Slot van Zeist (blz. 43-44). Het met
de kroon getooide borstbeeld van de koning-stadhouder wordt
daarin geflankeerd door de Kruisdraging en de Ecce Homo (eigen-
lijk wat stuitend Christus met de doornenkroon naast Willem Hl
met de Engelse koningskroon). Van de wand aan de overzijde geeft
een tweede foto de afbeelding van Christus bij Maria en Martha en
in de spiegel aen wij opnieuw de Kruisdraging. Ook Wiepke Loos
moest in haar artikel nog van deze afbeeldingen gebruik maken.
Tot slot nog een enkele opmerking over de plaats van de schilderij-
en. Huydecoper had het borstbeeld van de koning-stadhouder
verplaatst van de zuid-oostwand naar de wand, die de zaal van de
vestibule scheidt. De 'gouden Willem', zoals de buste wel door
leden van de Labouchere-familie werd genoemd, herkreeg zijn
oorspronkelijke plaats eerst bij de restauratie in de zestiger jaren.
Op de foto van Krusemans schilderijen, waarop Willem III voor-
komt, kijken wij dus tegen de muur tussen de zaal en de hall aan.®
62
-ocr page 64-
Het blijft te betreuren dat veel schilderijen van Kruseman totaal
verloren of zoekgeraakt zijn. Ook te Zeist zijn wij daarvan het
slachtoffer geworden. Dankbaar mogen wij intussen Wiepke Loos
zijn, dat zij aan CorneUs Kruseman een zo uitvoerige en gedegen
beschouwdng heeft gewijd. Misschien vindt zij, zo hopen wij, nog
een gelegenheid haar studie voort te zetten en ons dan ook met
nieuws over de andere drie Zeister Kjusemanschilderijen te verras-
sen. Wij kuimen ons troosten met het portret dat Kruseman maakte
van jhr.mr. Fredrik van de Poll (1780-1853), dat in de Zilverzaal
van Slot Zeist hangt.
J. Meerdink
Noten
1.  Zie R.P.M. Rhoen, De 2Leister wandschilderingen van Charles
Eyck en zijn verbHjf te Zeist. Van de Poll-Stichting, 1991
2.  Jhr. F.J.E. van Lennep, Late Regenten. Haarlem 1962, blz. 26
3.  Uitgebreide informatie over de Huydecopers en hun buitenplaat-
sen te Zeist geeft VA.M. van der Burg in het Bulletin van de
Van de Poll-Stichtmg 1985/1, blz. 22. Verder is het Nederiands
Adelsboek geraadpleegd
4.  R. Blijdenstein, TLeist, Groei en Bouw. Het Slot en omgeving,
Zeist 1983, blz. 168
5.  Voor het volgende is gebruik gemaakt van Wiepke Loos, Cornelis
Kruseman, predikend in de woestijn, in het Bulletin van het
Rijksmuseum, jrg. 1991, no. 4, blz. 465-484
6.  Drs. L Visser, Het Slot te Zeist, Amsterdam 1986, blz. 133
ALBERTDME ENKELAAR
Wist u dat de eerste en voorlopig ook enige 2feister jonge dochter,
die Hd werd van de Broedergemeente, Albertine Enkelaar was, ge-
naamd Aalbertje, en dat die stap heel wat stof heeft doen op-
waaien?
Ze was een eenvoudig meisje, wat mystiek van aanleg, die lang te
63
-ocr page 65-
voren in een droom al een vóórgezicht had gehad van grote huizen
en gelovige vrouwen, die daarin woonden. Geen wonder dat ze lid
wenste te worden, toen die huizen werkelijk gebouwd werden. Ds.
Esnerus van de dorpskerk zette haar onder censuur als een zeer
zwart schaap en het meisje zelf werd beroddeld tot in Utrecht toe,
waar men in de grutterswinkel van Van Os de zaak besprak. Z^lfs
de classis Amersfoort bemoeide zich met het geval en middels de
scriba Ds. Petraeus, ook de Staten van Utrecht. Het was toen niet
zo'n eenvoudige zaak om lid van de Broedergemeente te worden.
Aalbertje Enkelaar was een Zeisters meisje, dat zich als eerste bij
de Broedergemeente wilde aansluiten. Het gaf in het dorp om-
streeks 1750 veel commotie. Ds. Esnerus beklaagde zich bij de
classis over de ontvoering van zijn zwarte schaap en de scriba. Ds.
Petraeus vond de zaak ernstig genoeg om de Staten van het Gewest
Utrecht in te schakelen. De Zeister Kerkeraad had immers getuigd
dat de Herrnhutters al dansende en springende him "conventikels
hielden" en "op eigen gelegenheid hun doden begroeven, hetwelck
occasie konde geven om mensen en kinderen heimelijk van kant te
helpen en stillekens onder te stoppen. Voorts kochten ze huizen aan
en beoefenden daarin him handwerk, 't welk eerlange tot een totale
ruine der plaats zal uytlopen". Een en ander maakte dat de Staten
drie hunner, nl. twee heren van Zuyiestein en een heer van Lin-
schoten in stilte naar Zeist zonden, om de ondeugden op heterdaad
te betrappen. De heren reisden van Utrecht naar Zeist per trek-
schuit; deze meerde aan de Slotbrug, waarop de Slotvader, Abraham
van Gersdorf de afgezanten als geëerde bezoekers ontving. Mis-
schien was hij inderdaad onkundig van hun bedoeling, misschien
hield hij zich alleen maar zo. In ieder geval was dit de beste
houding die hij kon aannemen, 't Werd dus een rondleiding, waarop
gevraagd en geantwoord werd en die besloten werd met een liefde-
maal in de kerkzaal van het Slot. De uitslag van het onderzoek was,
dat de heren geen kwaad konden rapporteren, althans niet van het
uiterlijke leven der Herrnhutters. Want dat ze niet zuiver in de leer
waren, maar integendeel allerlei ketterijen voortplantten, die aan-
64
-ocr page 66-
klacht bleef nog wel een vijftig jaar bestaan.
Uit het Weeknieuws der E.B.G. Zeist van 17 juli 1993
HET NAGESLACHT VAN DE EERSTE ZEISTER PREDIKANT
CORNEUS Anthonisz. (ca. 1541-1601/1602)
Inleiding
Na de Reformatie van 1580 in het gewest Utrecht bleek in de stad
Utrecht en op het platteland de factor van de voorganger in het
protestantiseringsproces van groot belang. Een recente studie ^
rekent de eerste Zeister predikant Cornelis Anthonisz. ^ tot de
categorie van de Duifhuisianen en aan de Staten loyale predikanten.
Deze zgn. categorie 5 van predikanten overheerst in 1590 op het
platteland waar overigens voor het merendeel geen voorgangers van
de Reformatie voorhanden waren. In de plaatsen waar dit in 1590
wel zo was bijv. Breukelen, De Vaart, Vreeland, Westbroek, Zeist
en Zuilen is een onmiddeUijk verband te leggen met de hoge graad
van protestantisering.
De loyaHteit van CorneUs Anthonisz. aan de Staten van Utrecht is
bekend. Hij werd daarvoor beloond met het administrateurschap van
de goederen van de St. Laurensabdij te Oostbroek (1592) en ver-
leende zijn diensten aan de Utrecht als kartograaf. Een zoon van
hem was Staten-alunmus van de St. Paulusabdij te Utrecht. Cornelis
Anthonisz. woonde ook in de stad Utrecht (1593) en niet bij de
kerk in Zieist aan de Dorpsstraat. Met zijn komst naar Zeist in 1581
was dit dorp een van de eersten op het platteland met een predi-
kant.
Cornelis Anthonis2^ behoorde tot de nieuwe elite van de Repubüek
der Zeven Verenigde Provinciën. Ook zijn nageslacht speelde een
rol in de provincie Utrecht. Onderstaande fragment-genealogie laat
dit zien.
Fragment-genealogie ' Van Hoornhove (Hornhovius) (Van Utrecht).
65
-ocr page 67-
1. Cornelis Anthonisz. (de Molenaer, Van Hoornhove (Homhovius),
Van Utrecht) geb. Tuil en 't Waal ca. 1541, benedictijner monnik
van de St. Laurensabdij te Oostbroek, prior van deze abdij; proost
van Klaarwater onder Hattem (Gld.) 1569-1575, vertrokken in 1579
vanuit Gelderland naar de provincie Utrecht; predikant te Zeist
1581-1593; administrateur van de goederen van de St. Laurensabdij
te Oostbroek 1592; kartograaf 1599; overl. Utrecht (St. Nicolaaskerk
begr.) 1601/1602.
tr. Juffer Andrea van Appeltoeren, moniale te Klaarwater.
Uit dit huweüjk:
1.   Assuerus, geb. ca. 1584; jur. stud. te Leiden, overl. Leiden 16
december 1607 (door de nachtwacht doodgeschoten).
2.  Arnoldus, geb. ca. 1587; Staten-alunmus van de St. Paulusabdij te
Utrecht ''; studeerde rechten te Leiden; secretaris van Wijk bij
Duurstede 1617 ^; raad ordinzuius van het Hof van Utrecht 1630,
begr. Utrecht 1645.
tr. (1) Hendrickje van Meerkerck,
tr. (2) Anna van Mayson.
Kinderen?
3.  Maria, geb. ca. 1590, jong overleden.
4.  Seyna, geb. ca. 1592, overl. Utrecht december 1645,
tr. 1635 Adriaan Ploos van Amstel °, geb. ?; schepen en raad van 's
Hertogenbosch, overl. 1646, weduwnaar van Leysbet Pater van
Raveschot, zn. van Willem.
5.  Anthonius ^, geb. ca. 1593; studeerde theologie te Leiden; predi-
kant te Werkhoven 1618, te Eenmes 1624-1641; veldprediker in 1629
in het Staatse leger voor 's Hertogenbosch; aangesteld door de
V.O.C, tot predikant te Pintogale op Ceylon, overl. (op reis) te
Malacca 1643,
tr. N.N.
Uit dit huwelijk enige dochters, die na zijn dood (1643) naar
Nederland terugkeerden.
Cornelis Anthonisz. had uit zijn verbintenis met Adriaens van
Baerltsdochter eveneens een moniale te Klaarwater nog twee kinde-
66
-ocr page 68-
ren Annechien en Comelis resp. geb. 1593 en 1597.
Mr.Dr. VA.M. van der Burg.
Aantekeningen.
1.    P.H.A.M. Abels en J.G.J. van Booma, Tussen Rooms-Katholiek
en Utrechts-Gereformeerd. Het eigen karakter van het Utrecht-
se Reformatieproces, in: Utrechters entre-deux Stad en Sticht
in de eeuw van de reformatie 1520-1620, Eburon Delft 1992,
blz. 193 e.v. m.n. 207, 218-219, 221-222, 224.
2.    VA.M. van der Burg, ComeUs Anthonisz. (ca. 1541-1601/1602).
Eerste predikant van Zeist na de Hervorming, in: Markante
Zeistenaren, Van de Poll-Stichting 1991, blz. 6 e.v.
3.    M.P. van Buijtenen en A.K. Meijer O.SA., Herfsttij over Oost-
broeks Abdij, Zeist 1990, passim en blz. 11-112 en de ald.
vermelde üt.
4.    CA. Kalveen, De nalatenschap van de St. Paulusabdij te
Utrecht, in: Utrechters entre-deux. Stad en Sticht in de eeuw
van Reformatie 1520-1620. Eburon Delft 1992, blz. 43 e.v. m.n.
blz. 64.
5.    J.W. van Brakel, Wijk bij Duurstede in de periode van de
hervorming, in: Jaarboek Oud-Utrecht 1984, blz. 9 e.v. m.n. blz.
19 noot 53.
6.    J.JA. Ploos van Amstel, Willem Ploos van Amstel (1608-1668).
Een plattelandsjonker uit het Sticht, in: Jaarboek Oud-Utrecht
1982, blz. 42 e.v. m.n. blz. 47.
7.    Nieuw Nederlandsch Biogr2ifïsch Woordenboek, Deel Vul,
Leiden 1930, kol. 847-848; AJ. van der Aa, Biografisch woor-
denboek der Nederlanden, Deel 8, tweede stuk, Haarlem z.j.,
blz. 1271-1272 en de ald. vermelde lit.
'OP DINGSDAG WOEDDE DE STORM'
Eind oktober 1836 woedde er in Engeland een blizzard, en de
sneeuw bleef vijf tot zes dagen liggen.
Gelukkig bereikte de sneeuw ons land niet, maar het beloofde niet
67
-ocr page 69-
veel goeds voor de komende winter.
Dat viel gelukkig mee: op 29 november was het nog 16 graden aan
de kust. Echter wel onmiddellijk gevolgd door een bijzonde zware
storm. Er was veel schade aan huizen, bomen, molens en schepen.
In St. Michielsgestel kwam zelfs de torenspits naar beneden. Zo
hevig was de wind dat complete rijtuigen omver geblazen werden.
Ook 'm Zeist en omgeving werd de schade opgemaakt: 'De storm,
welke op dingsdag, den 29 November I.I., des namiddags gewoed
heeft, heeft zoo in deze gemeente als te Driebergen en te Sterken-
burg aanzienlijke schade aan de daken, schoorsteenen en ramen
veroorzaakt. Op Z«ijst is een schapenhok geheel vernield, insgeüjks
op Wallenburg eene Schuur; terwijl de boomgaarden en bosschen,
de laatste voornamelijk op Wulperhorst en in het Zeijster voorbosch
(de bossen links en rechts van de Slotlaan, L.), alleraanzienlijkst
hebben geleden. Er zijn bijna geene huizen, boomgaarden of bos-
schen die niet meer of min in deeze verwoesting deelen.'
Aldus het korte verslag van dit natuurgeweld in het Brievenboek
van de gemeente Zeist.
R. Loenen
Bronnen
-  Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr. 302; Gemeentear-
chief Zeist
-  Drs. J. Buisman, Bar en boos, zeven eeuwen winterweer in de
Lage Landen, Baarn 1984
KADASTRALE ATLAS VAN UTRECHT 1832. DEEL ZEIST
Welk huis of welk stuk land bezaten mijn voorouders?
Waar hebben zij gewoond?
Hoe zag het landschap er vroeger uit?
Hoe hepen de wegen?
Voor de bcEmtwoording van deze vragen komt men uiteindelijk altijd
bij het Kadaster terecht. Voor de meeste onderzoekers is kadas-
68
-ocr page 70-
traal onderzoek erg gecompliceerd en tijdrovend. Met deze uitgave
wordt alles een stuk eenvoudiger. Deze atlas bevat een bewerking
van de oudste serie gedetailleerde kaarten (de zgn. minuutplans,
schaal 1: 1250/2500), die het Kadaster in 1832 van het grondgebied
van de gemeente Zeist (zoals van alle andere Nederlandse gemeen-
ten) vervaardigde. Hierop zijn o.a. alle percelen, gebouwen (waaron-
der woonhuizen), wateren en wegen afgebeeld. Naast deze 12 z/w
kaarten zijn 2 kleurenkaarten opgenomen: een overzicht van het
grondgebruik in de gemeente (bos, weiland, bouwland e.d.) en een
plattegrond van de plaats Zeist. Alle percelen zijn genummerd en
deze nummers vindt men terug in de OorspronkeUjk Aanwijzende
Tafels. Ook hiervan is een bewerking in deze atlas opgenomen. Per
perceel zijn daarin ondermeer vermeld: naam van de eigenaar,
beroep, woonplaats, soort van eigendom (huis, molen, weiland),
oppervlakte, belastingklasse en belastbare som. Deze tabellen beslaan
ca 40 bladzijden. Een alfabetisch register op de eigenaren en
hoofdstukken over het gebruik van kadastrale bronnen en over de
wording van de gemeente tot 1832 completeren het geheel.
De minuutplans en de OAT's vormen de eerste volledige en be-
trouwbare administratie van onroerend goed en geven een uniek
doorkijkje in de gemeente 2^ist in de periode voorafgaande aan de
ingrijpende ruimtelijke veranderingen die na 1850 tot stand kwamen,
onder andere door woningbouw en wegenaanleg. De bron is verder
uniek, omdat hier voor het eerst een getailleerd kaartbeeld wordt
gecombmeerd met een uitgebreide persoonsregistratie.
Deze atlas is onmisbaar vooreen ieder die geïnteresseerd is in het
verleden van gemeente en plaats Zeist. Hij geeft informatie over de
ontwikkeling van het landschap, de eigendomsverhoudingen, het
gebruik en de waarde van de grond, de ontwikkeling van de land-
bouw en de geschiedenis van huizen en andere gebouwen. Maar
veel vaker nog wordt dit materiaal geraadpleegd om een beeld te
krijgen van het eigen dorp en zijn omgeving in het begin vjm de
vorige eeuw, of om vast te stellen waar mensen (bijvoorbeeld de
69
-ocr page 71-
eigen familie) woonden of hun be2dttingen hadden.
Deze atlas verschijnt als deel 1 in een reeks die uiteindehjk alle
gemeenten in de provincie Utrecht moet omvatten. In vele andere
provincies zijn al eerder dergeüjke atlassen verschenen. Het is een
uitgave van de werkgroep kadastrale atlas provincie Utrecht en de
Van de Poll-Stichting in Zeist.
Prijs: ƒ 39,50. Formaat: A4. Omvang: ca 60 biz. tekst en 14 kaarten.
Geïllustreerd. De atlas is alleen te koop via het Rijksarchief in de
provincie Utrecht, Alexander Numankade 201, 3572 KW Utrecht, en
via de Van de Poll-Stichting, Slot Zeist, Zmzendorflaan 1, 3703 CE
Zeist (geopend iedere dinsdagochtend van 10.00-12.00 uur).
Het is mogehjk om in te tekenen op deze atlas. De namen van de
voorintekenaars zuUen in de aüas worden vermeld. U treft in dit
nummer van Seijst een los intekenformuher aan. Door dit voor 15
februari 1995 ingevuld te zenden aan: Van de Poll-Stichting, Postbus
342, 3700 AH Zeist, bent u ervan verzekerd dat uw naam in dit
boek wordt opgenomen. Na verschijnen van het boek in het voorjaar
van het volgend jaar kunt u een exemplaar tegen contante betaling
ophalen bij de Van de Poll-Stichting.
ONDER DE SLOPERSHAMER
CXtltureel centrum Boschlust tb Zeist
Op 30 november 1895 meldde de Weekbode voor Zeist e.o. de
opening van het café "Boschlust" aan het Mooie Laantje (thans Prof.
Lorentzlaan) te Zeist. Enkele dagen later bracht de krant verslag uit
van een bezoek ter plaatse. "Te midden der bosschen gelooven we
dat "Boschlust" een aantrekkelijk punt zal worden voor ieder, die
een genoegHjken dag buiten wil doorbrengen. (...) De heer Verbeek
(bedoeld is: Van Beek; VdT) wenschte deze inrichting niet be-
schouwd te zien als een bierhuis, doch als een plaats voor families,
die van de schoone natuur, die Zeist biedt willen genieten." aldus
het verslag.
70
-ocr page 72-
Boschlust omstreeks 1903 (Gemeentearchief Zeist).
Naderhand groeide "Boschlust" uit tot een luxe hotel-café-restaurant.
Reeds in 1901 werden er regelmatig voorstellingen en concerten
gegeven. De Weekbode van 5 juni 1912 maakt melding van de
eerste bioscoopvoorstelling. Later zou de culturele functie van
"Boschlust" de boventoon gaan voeren.
Het oorspronkelijke "Boschlust" was een massief, blokvormig pand
van twee bouwlagen met een gedrongen mansardekap. In de hoofd-
vorm en de min of meer symmetrische plattegrond vertoonde het
gebouw de kenmerken van een classicistisch herenhuis. De gevels
waren echter uitgevoerd in de vakwerk-stijl, die met name in het
laatste kwart van de 19e eeuw in zwang was. Wie de architect is
geweest, is niet te achterhalen.
In de loop der jaren heeft het gebouw vele verbouwingen en uit-
breidingen ondergaan. De hoofdvorm van het oude pand is temid-
den van alle aanbouwen altijd intact gebleven, maar van de oor-
spronkeUjke detaillering was de laatste tijd weinig meer te herken-
nen.
71
-ocr page 73-
In 1985 werd het 90-jarig bestaan van "Boschlust" gevierd. Een
eeuwfeest zou het pand echter niet meer beleven. Tenvijl de bouw
van het nieuwe Figi-theater, dat de functie van het cultureel cen-
trum aan het eind van 1994 zou moeten overnemen, in volle gang
was, brandde "Boschlust" in de nacht van 13 op 14 november 1993
gedeeltelijk uit.
In de afgelopen maanden maakte de slopershamer korte metten met
hetgeen er na de brand nog van het bijna honderdjarige gebouw
over was.
ir. H. van den Top
NIEUWE DONATEURS
Stand eind september
-  stand begin mei: 800
-  aammeldingen: 10
-  opzeggingen/overleden: 10
-  aantal contribuanten: 800
961  Mw. D. Methorst-de Bie, Walkartweg 18
962  Mw. drs. I.J. van Bekkum, Anna Paulownalaan 124
963  Mw. H. Swagerman-Goosen, 2e Hogeweg 34a
964  De heer H. Leegte, Van Tetslaan 15 III
965  De heer M.G.A. Bongers, Prof. Lorentzlaan 153
966  De heer H.W. van Eek, Arnhemse Bovenweg 16 flat 90
967  De N.CJ.C. Lenoir, Brugakker 5733
968  De heer Strietman, Choisyweg 3
969  Mw. J.C. Renes-Molenaar, Woudenbergseweg la
970  De heer N. van der Ros, Van Renesselaan 70
Nieuwe donateurs kunnen worden aangemeld bij de Van de PoU-
Stichting, Postbus 342, 3700 AH Zeist.
72
-ocr page 74-
LITERAIRE PASSANTEN
In deze aflevering wil ik twee bekende dichters uit Zeist naast en
tegenover elkaar plaatsen: Hendrik Marsman en Kees Ouwens.
In 1999 zal Zeist trots de honderdste geboortedag van de dichter
Marsman vieren, maar het kan niet verhuld worden dat Marsman
nogal ambivalent tegenover zijn geboortedorp stond. Enerzijds hield
hij van de natuur, vooral in de herfst en de serene rust van het
Broederplein, waar zijn jeugdvriend Arthur Lehning woonde. Ander-
zijds verafschuwde hij de Zeisterse society. Marsman begint zijn
gedicht 'Tocht' met de prachtige strofe: Mijn dorp, ik ben uw dorre
tucht/en d'onoprechtheid van uw vale straten/in wrok, in langverzuurde
wrok ontvlucht.
Kees Ouwens werd in 1944 in
Zeist geboren, alwaar hij een
kathoUeke opvoeding kreeg. Hij
studeerde twee jaar psychologie in
Utrecht, maar besloot zich al
spoedig geheel aan het schrijver-
schap te wijden. De omgeving van
Zeist is daarbij steeds een belang-
rijke inspiratiebron gebleken.
"Steeds keer ik naar een bepaalde
Ik ^É^'^'^i^lH!^ ...^^^^Ê P^^'^ode uit mijn leven terug, zo
P^ 'T ^^BMMÉI^^BBI rond mijn twintigste. Dat is de
Kees Ouwens
bron waar ik nog altijd uit put. Ik
beschrijf het landschap rond het
ouderlijk huis in Zeist. Het Kromme Rijnlandschap, De Heuvelrug.
Zachte glooiingen. Het heeft iets erotisch. Als ik het voor me zie,
komen gevoelens van volmaaktheid op." (Haagse Post van 14 juni
1980) Arjen Schreuder noemt het landschap dan ook Ouwens'
belangrijkste onderwerp. (NRC van 22 april 1988)
Als dichter debuteerde hij in 1968 en later publiceerde hij ook twee
romans. In 1975 ontving hij de Van der Hoogtprijs voor de dicht-
73
-ocr page 75-
Marsman getekend door zijn vriend Paul Martin in 1939. Uit: P.O. Mar-
tin, Europeesch verlof, (1939).
bundel 'Als een beek'. Ik wil het echter hebben over zijn tweede
roman 'De eenzaamheid door genot', die in 1987 gepubliceerd werd.
Wie de recensies uit die tijd doorleest, merkt dat de roman ook
voor de geoefende lezer bepaald geen eenvoudige kost was en dat
de literaire kritiek voor veel raadsels werd gesteld: "Dat maakt 'De
eenzaamheid door genot' tot een uniek, maar ook tamelijk onlees-
baar boek, dat afstoot door zijn archaïsche, geaffecteerde stijl en
vooral door zijn lange, eUiptische zinnen: ware labyrinten van
tussenvoegsels, bijzinnen en andersoortige uitbreidingen, waarin ik al
lezend meer dan eens de weg ben kwijtgeraïikt." (Amold Heumakers
in De Volkskrant van 20 maart 1987) Schrijver en personage zijn op
zoek naar verstilling, een vlucht uit het jachtige bestaan. Van
handeling in traditionele zin is dan ook nauwelijks sprake. Daar
staat een overdaad aan minitieuze beschrijving tegenover, die in de
74
-ocr page 76-
verte doet denken aan het werk van Lodewijk van Deyssel. En het
gaat mij natuurlijk om die beschrijvingen, want de romem speelt in
Zeist. Ouwens heeft echter de topografische namen veranderd. Voor
de doorgewinterde Zeistemaar leveren deze echter geen noemens-
waardige problemen op: hij gebruikt Zinzendorp voor Zeist (Mars-
man en Lehning spraken over "Zinzendorf' als ze het over Zeist
hadden), Bijwijk voor Bunnik, Steden voor Utrecht, Paleislaan voor
Slotlaan, Rondeel voor het Rond enz.
In 'De eenzaamheid door genot' op p. 53 e.v. lezen we over een
nachtelijke wandeling:
Voorbij het dorpscentrum, ontruimt rondpoint, op de kruising van een
Dorpsstraat en de gezichtslaan van een paleis in getemperd straatlicht
gelegen, betraden zij, uit het café op weg naar huis, een voetpad, het
was overhuifd door eikeloof, liep tussen kniehoge liguster, werd nog
eerst verbroken door een zijweg voerde dan langs patricische architec-
tuur. Aaneengesloten gevels, waarin sommige van de percelen, waaron-
der een godshuis, om monotonie te voorkomen slechts door voomit-
springing wel, omwille van de symmetrie, op regelmatige erfstanden van
de belendende onderscheiden waren, omzoomden nu een poos hun
thuiskeer. Een aantal percelen, eveneens met gelijke tussenruimten
uiteengelegen, verstevigde dit ritme door een grotere uitstek en hoogte
en onderstreepte de balans van het ontwerp. Deze bezienswaardige,
gestage gevels bemantelden een kerkelijke gezindte - genaamd de
Zusteruniteit - die niet de zijne was. Haar behuizingen, ongeteld de
huisnummers twee in getal, elk geschaard om een rechthoekig plein en
van elkaar gescheiden door de Gezichtslaan, ontsluierden aldus een
grondplan, waarvan de lange zijden aan de openbare weg merendeels
vrij bleven van bebouwing. Naar de trant van hoofdstedelijke grachten-
huizen daar rond het midden van de achttiende eeuw neergezet,
flankeerden beide gemeenschapshuizen aldus over aanzienlijke afstand
de nchtas tussen Rondeel en Paleis.
Bij Ouwens vinden we een opvallend precieze beschrijving van de
flora rondom het Slot. De eikebomen, de liguster en later (p. 63)
de karakteristieke treurwilg en de reusachtige rodondendronstruik.
75
-ocr page 77-
Marsman heeft in de jaren 1932-1937 enkele opzetjes en fragmenten
geschreven voor een autobiografische roman, die uiteindelijk de
vorm zou krijgen van 'Zelfportret van J.F.' (opgenomen in het
'Verzameld werk'). Die eerste fragmenten vormden het begin van
een roman over Marsmans jeugdvriend Arthur Lehning en Zeist
speelde hierin een nadrukkelijke rol. Helaas is Marsman niet verder
in deze richting gegaan en besloot hij tot een nogal mistig verhaal
over zijn alter-ego J(acques) F(ontein), waarbij alle verwijzingen
naar Zeist werden geschrapt ('Zelfportret' wordt in een dorp aan
zee vlak bij Leiden gesitueerd. Hiervoor zal Noordwijk model
hebben gestaan, waar hij tijdens zijn studie rechten enige tijd
woonde). De "Zeisterse fragmenten" werden door Jaap Goedege-
buiu-e afgedrukt in 'Op zoek naar een bezield verband', (dl. 2.
Documenten, brieven en verspreide publicaties van H. Marsman.
Amsterdam, 1981. p. 199-253.) Ik citeer hieruit:
De kerkdiensten duurden er kort, en er werd veel bij ^zongen, ook
door een koor. De Kerk was van binnen geheel wit, niet enkel de
muren en de gordijnen maar ook de pilaren en de banken. De vloer
was van hout dat met fijn zand was bestrooid. Alleen de preekstoel
waarachter de dominee zèt was bedekt met een donkergroen kleed dat
neefhing tot op den ff-ond. De preekstoel stond op een kleine verhoo-
ging-
De sfeer van de kerk was zeer sober en licht, alleen nogal ijl en
schraal en buitengewoon puriteinsch. Er was in het geheel geen versie-
ring. De geslachten waren er - en niet alleen in de kerk - tot in het
belachelijke toe van elkaar gescheiden en de kerkelijke tucht waakte
vooral voor het behoud der 'zedelijkheid'. Tegen de preutsche schijnhei-
ligheid van sommige leden kreeg een onschuldige scharrelpartij al gauw
het aatuien van een bandenlooze libertinage en vooral de talrijke oude
vrijsters klaagden steen en been over het verval der zeden. Ontzet over
zooveel toenemende loszinnigheid sloegen zij haastig de oogen neder en
lasterden ijverig verder; dat was hun dagelijksch werk. Toch werd er
onder de jongere broeders soms heel vrolijk gedronken, maar veel van
de meisjes werden letterlijk gepantserd in kuischheid.
Er was ook een kostschool waar de zedigheid zwaar werd onderwezen
76
-ocr page 78-
en misschien ook beoefend onder pruisisch bewind. Ik heb in mijn
jeugdige jaren er de meest slinksche streken bedacht om in dat bolwerk
der kuischheid een paar amoureuze woorden naar binnen te smokke-
len, bestemd voor de wekelijks wisselende geliefden. Maar de sfeer van
hun godsdienst en hun geloof had iets van de sfeer van hun kerk: zij
was licht en verlicht, weinig dogmatisch en verzoenend. Dat alles zat
ook in de stijl van de pleinen en vooral in hun werkelijk onvervan^a-
re sfeer: dj waren karaktervol achttiende eeuwsch en zij hadden
ondanks een zeker teruggetrokken besef van eigenwaarde en piëtische
waardigheid iets ruims, opens en weidsch.
(p. 220-221)
Marsmans beschrijving is humoristischer, menselijker. Tegenover de
fotografische details bij Ouwens staat de bezielde beschrijving bij
Mïirsman. Een halve eeuw scheidt hen en dat maakt de vergelijking
juist zo boeiend.
Ik eindig met een lang fi-agment uit 'De eenzaamheid door genot'
(p. 63 e.v.) van Kees Ouwens, omdat dit een goed beeld geeft van
Ouwens' merkwaardige stijl. Ook hier is weer sprake van een
nachteUjke wandeling.
In de Paleislaan, het dorp tot winkelstraat, bevonden ach de etalages
aaneengerijgd verduisterd, een enkele merknaam bleef van binnenuit
verlicht. Een vage wind hield de doortrokken atmosfeer in trage bewe-
ging. De Paleislaan had zich recht betekenisloos voor hen uitgestrekt
zonder volk.
Het voetpad dat dj volgden na het Hofse laantje boog met de paleis-
geacht naar links, voerde, bij de treurwilg waaraan het water raakte,
langs een massale rododendron. [...] Verderop passeerden dj een linde,
door oeverval kantelde de boom, stak horizontaal over de waterspiegel,
ff-oeide niet naar het oneindige, naar de einder. Dan verbreedde de
ff-acht, de paleistuin boog naar binnen, een bebost, bolrond klein
eiland vond zo een plaats. In een doorkijk tussen het hoogopgaand
geboomte in de tuin - het maakte voor de blik vrij baan! - verwijlde,
in de luister van het verval, en profil het classicistische paleis van de
11
-ocr page 79-
gemeente, daar verrezen op last van een voorzaat van de Oranjes, die
in opspraak waren door de teeltkeus van twee van hen, maar geen
krimp gaven. De gracht raakte voorts aan een lage, lege oever, weids
liep een gazon op naar een rijweg deze volgde de omtrek van de in
origine Franse tuin. Aangelegd in Le Nótre-stijl, getransformeerd door
veranderde mode en de tands des tijds bood de tuin ten slotte een
landschappelijke aanblik. De aanvankelijk strikte, geometrische contour
vervaagde, handhaafde zich globaal.
Het pad voerde over een landtong omspoeld door de paleisgracht en
een grift, uiteenvloeiend, zij bereikten de kop van het land, een voet-
brug welfde over een engte, plaats waar de grift aftakte, strak, richting
Steden. Nadat hun pas, door de brug versneld, weer meteen was
vertraagd door de stijging van het pad dat op de brug aansloot en
licht naar rechts boog tussen twee toefjes rode beuken, stapten zij op
de bestrating van een kruispunt van wegen, waaronder die welke de
loop volgde van de paleisgracht, door het weidse gazon op afstand
gehouden. In de verte, tegenover de korte zijde van de tot moesland,
villatuinen en een tennispark verkavelde uitleg van de paleistuin in
zuidwestelijke richting buiten de gracht, langs de weg naar Bijwijk, en
terwijl Armand, naast Gerard nu het kruispunt overstekend, een vluchti-
ge blik wierp langs deze weg die op het punt waar de weg om de
paleisgracht over^ng in de laan waar zij woonden in tegenovergestelde
richting tussen de bonte stammen van platanen lang en recht naar het
dorpscentrum, naar Bijwijk rechthoekig naar links voerde, daar aan één
kant de bebouwde kom markeerde, aan de andere een beukenrij volgde
waarvan ouderdom het hout verdorde, ontvouwden zich akkers en
weiden, dat wat open was, wat hem aantrok, wat hij links liet liggen.
Het is mogelijk de bovenstaande wandeling exact na te lopen, al
moet men eenmaal rechts in plaats van links afslaan.
J.A. van den Dikkenberg
Dit is het tweede deel in een serie artikelen over schrijvers uit en over Zeist. Het
eerste deel verscheen in SEUST 24 (1994), nr. 2, p. 29-31.
78
-ocr page 80-
DE GESCHIEDENIS VAN DE WONING OUDE POSTWEG 73-75
Als eerste eigenaar/bewoner van het perceel waar bovengenoemd
huis heeft gestaan, wordt Willem van Kooten genoemd.^
Van Kooten werd in 1795 geboren in Harmeien en overleed in 1849
in Austerhtz. Hij was eerst gehuwd met Hendrikje Kool en later
met Helena van den Brink. In Austerlitz oefende hij de volgende
beroepen uit: winkelier, daghuurder, koopman, "inlandsch kramer in
boter" en tenslotte bezembinder.^ Deze opsomming tekent de moei-
lijke omstandigheden waarin de bewoners van Austerlitz in de vorige
eeuw in him levensbehoeften moesten voorzien. Het is onbekend
hoe Van Kooten in bezit van dit perceel is gekomen. Wél is bekend
dat zijn woning vooraan rechts op het perceel stond, dicht tegen de
Oude Postweg.
Van Kootens bezit is in 1849 of 1850 in handen gekomen van Johan
van Rijckevorsel, geestelijke van de orde der Redemptoristen in
Wittem.'' Hij verkocht het direct weer door aan Hendrikus A. Jan-
sen.''
Tot dat moment was het perceel kadastraal bekend als sectie D
nummers 170, 171 en 171a. In 1852 vond een hernummering plaats
"wegens ontginning". Dit stukje Austerhtz werd kennehjk verder
open gelegd; een deel van het perceel bestond nog uit de oorspron-
kelijke heide. De nieuwe notering was sectie D nummers 437, 438
en 439.
Ook Jansen verkocht het perceel al snel. In 1854 werden Johannes
Gerken en zijn vrouw E.C. van Meurs eigenaar. Het huis werd door
hen verhuurd aan Anthonie van Odijk. Deze metselaar, zoon van
Cornelis Klaassen van Odijk en Teuntje van Weerdestijn, was
omstreeks 1816 geboren in Woudenberg. Ook hij was tweemaal
gehuwd. Eerst met Dieuwertje Visser en daarna met Anna Maria
Huizer (ook voorkomend onder de namen Huising, Huizen en
Heuzen). Anthonies naam werd al snel verbasterd tot van Ooik.
Nog in 1993 zijn er AusterHtzsers die de naam Odijk uitspreken als
Ojik, met een korte o-klank. Deze famiüe woont nog steeds m
Austerhtz. Anthonie overleed op 44-jarige leeftijd in 1860.^
79
-ocr page 81-
?ragment van de kadastrale kaart van Austerlitz, 1832. Opnieuw getekend
door H. de Lanoy Meijer.
Zijn weduwe mocht in het huis bhjven wonen. De eigenaar verkocht
het perceel in 1864 aan Gijsbertus P. de Bruijn, een rijtmgschilder
uit Rijsenburg.^ Van hem kocht Willem (Wilhelmus) Maijer het
perceel in 1874. Hij ging er zelf wonen. Het is onduideHjk wanneer
het huis dicht bij de weg werd vervangen door het onlangs gesloop-
te huis, dat veel verder naar achteren stond. Waarschijnlijk rond de
tijd dat Maijer het perceel kocht. Bij de koop was het een perceel
bouwland en heide "met daarop staand huis met erf en welwater-
pomp strekkende vanaf den nieuwen grindweg."^ Zo heette toen dat
80
-ocr page 82-
deel van de Oude Postweg dus. Maijer betaalde ƒ 350,00 voor het
geheel. Hij was een zoon van Antonius Maijer en Ida van Barne-
veld, geboren in Austerlitz in 1835. Van beroep metselaar, komt hij
toch ook voor als lemdbouwer. Hij trouwde met Barendina Sluijter
en het echtpaar kreeg twaalf kinderen. Nadat Maijer in 1879 was
overleden, werd er een inventaris van de nalatenschap opgemaakt.
Om een indruk te krijgen waaruit een boedel destijds bestond, volgt
hier een deel van deze inventarislijst.
Inboedel
In de twee voorvertrekken:
-een veeren bed, peluw, kussens en verder toebehoren gewaardeerd
op
ƒ30,00
-een hangklok op
- 10,00
-een kabinet op
- 15,00
-een spiegel en eenige schilderijen op
- 3,50
-vijftien stoelen op
- 6,00
-drie geschilderde tafeltjes op
- 2,50
-een geschilderd kastje op
- 4,00
-theegoed, borden, potten en pannen en glaswerk op
- 5,00
-twee mos bedden met toebehooren op
- 4,00
-een zeegras bed met toebehooren op
- 3,00
-baktrog, schaafbank en rommel op
- 2,00
-een kruiwagen op
- 4,00
-een stok bijen met toebehooren op
- 5,00
-een emmer en twee ijzeren potten op
- 1,50
-een geweer op
- 2,00
In het Achtervertrek:
-een koperen en een ijzeren ketel op
- 1,00
-een geit op
- 7,00
-vier kippen op
- 2,00
-twee varkens op
- 45,00
-waschtob, kuip en touwen op
- 2,50
-boven en onder-kleederen van den overledene op
- 15,00
81
-ocr page 83-
-item van de weduwe op                                                           - 12,00
Goud en Zilver:
-een zilveren horlogie met stalen ketting op                              -    6,00
-een zilveren ketting op                                                             -    2,50
-een coralen ketting met gouden slot en kruisje  op -    5,00
-een paar gouden oorbellen en ring op                                     -   4,00
Vruchten te Velde:
-een perceel boekweit op                                                           - 12,00
-een perceel rogge op                                                                - 35,00
-aardappelen op                                                                         - 50,00
De weduwe verklaarde dat aan "gereed geld" ƒ 2,00 aanwezig was
en dat de begrafeniskosten "uit busgelden zijn betaald"/
4 Oktober 1888 hield notaris A. Vosmaer uit Zeist "in de herberg
van Jacobus Hendrikus van Soestbergen te Austerlitz" een openbare
verkoping. Ook het perceel van wijlen W. Maijer werd geveild en
voor ƒ 540,00 gekocht door Teimis van Burken, bosbaas in dienst
van en handelend in opdracht van mr. Joachim F. de Beaufort te
Zeist.^
Intussen werd het huis bewoond door twee families: Gosen vzin
Geijtenbeek en Dirk Bakkenes. Van Geijtenbeek (1817-1901) was
getrouwd met Hendrikje Cornelissen, dagloner en geboren in Wou-
denberg. Aanvankeüjk woonde hij op 'Wallenberg', de voormalige
ontginning van Jean M. d'Amblé onder de rook van Soesterberg.
Dochter Johanna trouwde met Dirk Beikkenes en het jonge echtpaar
trok bij Van Geijtenbeek in. Ook Dirk Bakkenes kwam uit Wouden-
berg, waar hij in 1849 was geboren als zoon van Otto Bakkenes en
Jannetje Vermeulen. Zijn beroep was schaapherder.
Het echtpaar kreeg in de loop van de tijd tien kinderen. Toen
(schoon)vader Gosen omstreeks 1864 verhuisde naar Driebergen,
gingen Dirk en Johanna mee. Vanuit Driebergen kwam zij in 1886
naar Austerhtz, naar huis niunmer H-19, waar eerder Willem Maijer
had gewoond.^-"" ®-
82
-ocr page 84-
In 1892 was Dirk winkelier en woonde met zijn schoonvader in het
afgebeelde huis. Het was geen vetpot: de diaconie van de Hervorm-
de gemeente besloot in 1896 aan het gezin "eene bon te schenken,
goed voor ƒ 10,00 omdat dit gezin behoefte heeft en zich deze
onderstand waardig toont."^ Later werd Bakkenes Ud van de kerke-
raad^" en in 1915 overleed hij, 65 jaar oud. Toen woonde hij
trouwens niet meer in dit huis.
Enkele jaren geleden haalde een vroegere bewoner van 'Wallen-
berg', de heer MJ. Helsdingen, herinneringen op over vroeger. Ook
de oude Bakkenes stond hem nog voor de geest. Hij omschreef
hem als een tachtigjarige en dat was onjuist. Maar de gebeurtenis
speelde zich af, toen Helsdingen een kleine jongen was en dan
lijken alle oude mensen wel tachtig: "Eén ding is me nog bijgeble-
ven. Ik weet nog iets van iemand uit Austerlitz, van Jan Bakkenes
z'n vader. In de oorlog 1914-1918 waren er wat Russen, krijgsgevan-
genen, ontsnapt. Die zaten in 't Kamp van Zeist. Ze zaten daar
niet, maar waren daar terechtgekomen op de één of andere manier.
Als er sneeuw viel, gingen die twee, mijn vader en de oude Bakke-
nes, die was al in de tachtig, rond om 't ongedierte op te sporen,
want de jacht, ook belangrijk, hermelijn, vossen en alles. En als er
sneeuw gevallen v/as, gingen ze sporen. En er stond toen hout op
Wallenberg, net als er nou op staat, 13 tot 14-jarige dennen. Toen
opeens spoorden ze mensen, dat konden stropers zijn. M'n vader en
Bakkenes er achter aan en kijken. Toen hadden ze daar een hol
gegraven, het is waar gebeurd. Daar waren die mensen ingegaan,
net bij 't Kamp van Zeist, in die bumt, 't hol heeft er JEU-en geze-
ten. Bij het hol aangekomen maakten ze zich wat ongerust en m'n
vader pakte het geweer al. En het hol werd opengemaakt. En toen
kwamen die mannen er uit, vijf Russen. Maar die kon je niet
verstaan. Die hadden uiteindelijk een roebel bij hen en die lieten ze
zien. Ze hebben ze toch op laten halen en de poUtie van Soester-
berg heeft ze toch meegenomen. En zo waren ze beter af, dan dat
ze in dat gat zaten."^^
Terug naar Oude Postweg nr. 73-75. In 1900 ging het gezin van
83
-ocr page 85-
Het woonhuis aan de Oude Postweg in 1991 (Foto R. Loenen, Austerlitz)
Evert Jan Vermeulen (1870-1948) er wonen. Vermeulen werd in
Scherpenzeel geboren. Van zijn beroep was hij stoelenmaker en hij
maakte ook bezems. Hij was gehuwd met Gerritje ter Maten.
Omdat het huis bezit was van de familie De Beaufort betaalde hij
aan hen de huishuur: ƒ 2,50 per week. "De ouwe Evert Vermeulen
had een winkeltje, een bezembinderij", herinnerde Dirk van Drie
zich in 1990.^^ En Teunis de Man vertelde: "En wie ook bezems
bond, vroeger, daar tegenover 't Kerkhof waar nou die Geert van
de Broek woont, daar woonde vroeger Evert Jan Vermeulen, héél
vroeger nog een Bakkenes, en daar kwam later Evert Jan Vermeu-
84
-ocr page 86-
len in en die had ook, die dee ook bezems binden, berkebezems,
heibezems en die had altijd wat te koop, kissies ..... sinasappelkisten
brachten nog geld op!"^^
Vermeulen woonde er tot 1946. De volgende bewoner werd Jan van
Ooik (Odijk dus eigenlijk!), die leefde van 1916 tot 1992 en was ge-
trouwd met Janna van Harskamp. In 1949 besloot de toenmalige
eigenaresse, juffrouw Annie de Beaufort van 't Molenbosch, het huis
te verbouwen tot twee woningen. Aannemer Willem van Ginkel van
de Marmontweg dacht deze klus in acht weken te klziren voor de
prijs van ƒ 6550,00.^* Eind 1953 verüet Van Ooik de woning en in
1954 betrok Johannes van Soest met zijn echtgenote Adriana van 't
Veld nr. 75. Zij woonden er tot 1961. De NBM-conducteur Evert
Dekker werd met zijn echtgenote Johanna Vermeulen de nieuwe
bewoner, tot 1968.
Van 1968 tot 1974 werd nr. 75 bewoond door Elisabeth Vermeulen,
gehuwd met Anton Wagensveld en sinds 1970 weduwe.
De laatste bewoners waren Geert van de Broek en echtgenote; zij
woonden er van 1973 tot 1993. Van de Broek had een grote hobby:
zijn tuin. Die was ieder jaar een lust voor het oog. In de zomer
van 1993 is het echtpaar verhuisd naar een bejaardentehuis in Zeist
en het huis werd gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw.
R. Loenen
Bronnen
1.  OorspronkeUjk aanwijzende t£ifel der grondeigenaren en der
ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen, Zeist 1832;
Archief gemeente Zeist, 1814-1905, inv.nr. 729; Gemeentearchief
Zeist
2.  Registers van geboorten, huwelijken en overlijden van de burger-
lijke stand der gemeente Zeist; Gemeentearchief Zeist
3.  Perceelsgewijze kadastrale legger der gemeente Zeist; Archief
gemeente Zeist, 1814-1905, mv.ms. 723 (art. 94) en 725 (art.
448); Gemeentearchief Zeist
4.  Idem, inv.m. 725 (art. 504)
85
-ocr page 87-
5.  Idem, inv.nr. 726 (art. 712 en 860)
6.  Familiearchief De Beaufort, inv.nr. 1750; Rijksarchief Utrecht
7.  Hist. Werkgroep AusterUtz (HWA), mv.nr. 16; not. akten
8.  Bevolkingsregister gemeente Zeist, 1851-1915; Gemeentearchief
Zeist
9.  Hzmdelingen van de kerkeraad; Archief N.H.-gemeente Aus-
terhtz, inv.nr. 1; Gemeentearchief Zeist
10.  Kerkeraadsarchief, idem 1908-1940; Gemeentearchief Zeist
11.  HWA, inv.nr. 75; interview H.J. Helsdingen, Zeist 1990
12.  idem, interview Dirk van Drie, Z«ist 1989
13.  idem, interview Teunis de Man, Austerlitz 1990
14.  Gemeente Zeist, Bouw- en Woningtoezicht, dossier Oude Post-
weg 73/75
ENGELS TOERISME IN ZEIST
AAN HET EIND VAN DE 18e EEUW
Inleiding
Het stille boerendorpje Zeist (28 huizen aan de Dorpsstraat) kende
sinds 1672, toen Lodewijk XIV hier zijn hoofdkwartier had geves-
tigd, weinig rust. Na het vertrek der Fransen in dat jaar, 10 juü 's
morgens om 4 vmi\ verwerft Willem Adriaan van Nassau-Odijk in
1677 de Vrije Heerlijkheid Zeist; tuinaanleg en slothouw kunnen
gaan beginnen. Zeist kreeg te maken met een soort 17e eeuwse
'stadsvernieuwing'. De enorme parkaanleg was eind 1682 ongeveer
voltooid, het huis in 1686. Zeist had in deze periode al de nodige
faam verworven. Willem Adriaan ontving er veel gasten en iedereen
was diep onder de mdruk van de grootse formele tuinaanleg. De
koning-stadhouder kwam jagen in de omgeving en WUlem Adriaan
was zo trots op zijn nieuwe bezittingen en zijn park dat hij er b.v.
Constantijn Huygens (1628-1697), secretaris van de stadhouder, nog
in het donker rond leidde. Constantijn werd er dodeüjk vermoeid
van.^
En zo kwamen er nog vele andere notabele Hollanders te Zeist op
bezoek. Bij dit alles dienen wij evenwel niet te vergeten dat de
m
-ocr page 88-
tuinen niet waren afgesloten. Ook de dorpsbewoners konden er
rondwandelen. Wel had Nassau voor het onderhoud en ook ten
behoeve van zijn eigen huishouding personeel uit Zeeland (daar was
hij immers Eerste Edele en vertegenwoordigde hij de stadhouder)
meegebracht.
Toch duiu-de de glorie van de Nassaus in Zeist niet lang. De
kleinzoon, ook een Willem Adriaan, die in Bergen een belangrijke
bezitting, eveneens met een uitgebreid park, bezat, was niet in staat
beide plaatsen te onderhouden. Hij woonde te Bergen en 2^ist was
verlaten, hij wilde het ook verkopen. Opnieuw wisselt de scène. Als
laatste bezoekers - zo mogen wij het wel zien - passeren in 1745
twee echtparen in hun koets Zeist: Jacob en Comelis Schellinger en
hun echtgenoten. Na veel overleg koopt Comelis van de Bergense
Nassau de Vrije HeerUjkheid en de Hernhutter gemeenschap gaat
zich hier vestigen. Broeder-, Zuster- en Weduwenhuis worden
gebouwd, daarnaast particulieren woonhuizen op Zuster- en Broe-
derplein. Een nieuwe stroom van bezoekers, naar de Hernhutterko-
lonie ditmaal, komt in de tweede helft van de 18e eeuw op gang.
De Hernhutters waren bekend om hun met muziek opgeluisterde
godsdienstoefeningen, him bedrijven en winkels in het Broederhuis.
Uitvoerig wordt van vele bezoeken melding gemaakt in de zg.
Diaria (dagverhalen), die trouw werden bijgehouden. Vorstelijke
personen en hoogheden te over. Daarnaast bezoeken uit de moeder-
gemeente Hermhut, van de zendingsvelden, vrienden uit Amster-
dam, een eindeloze stroom.
Twee bezoeken willen wij curiositeitshalve vermelden. Dat van de
stichter van de Methodistenkerk John Wesley (1703-1791), die op 80
jarige leeftijd de bevriende Hernhutters in Zeist bezocht.
Ook het bezoek, in 1766, van Belle van Zuylen (1740-1805), de
bekende schrijfster en eerste geëmancipeerde Nederlandse vrouw,
die vergezeld was van de bekende Franse portretschilder Maurice
Quentin de Latoiu- (1704-1788), verdient vermelding.^ Met twee
keizerlijke bezoeken, Napoleons echtgenote Marie Louise in 1811 en
tsaar Alexander I in 1813, zijn wij het bezoek van onze Engelse
toeristen al ver voorbij en ligt de tweede Franse invasie, die van
87
-ocr page 89-
1795, al weer jaren achter ons.
Van Amsterdam naar Zeist
Komen wij dus terug naar 1792 en het wat 'afstandehjke' bezoek
dat John Silvester Esq., in gezelschap van zijn twee dochters en een
knecht aan Zeist bracht. Echt het verhaal van een nuchtere Engels-
man, dat de heer J.W. Niemeyer uit 's mans manuscript heeft
verzameld." Niemeyer vermeldt dat hij bij Dr. M. Niemeyer te
Wassenaar een door Silvester geschreven, goed leesbare brief vond
van 44 pagina's tekst, samengesteld na zijn terugkeer in Londen
voor een in de omgeving van Southhampton wonende dame. Een
paar details, vooral de namen van dorpjes en rivieren, die hij op
zijn tour passeerde, waren hem wel ontschoten. Enkele namen zijn
later ingevuld. Op zijn reis bezocht hij alleen de provincies Holland
en Utrecht. Silvester had goede recommandatiebrieven meegekregen,
die de huizen der aanzienlijken voor hem ontsloten. Dat merken wij
ook in Zeist.
Het gezelschap had Amsterdam gezien en vertrok 25 augustus met
de trekschuit over de Vecht naar Utrecht. Dat betekende zes uur
varen. Onderweg was er niet veel te eten, een paar peperkoeken
(gingerbread) en een sterk drankje, dat de kapitein 'Swarte Bessar'
noemde. In Utrecht logeerde men op de Ganzenmarkt in hotel
'Nieuw Kasteel van Antwerpen'. Het ging Silvester niet om Utrecht,
maar om 2^ist en na de maaltijd vertrok de famihe derwaarts.
Intrek werd genomen in de herberg 'De Prins van Oranje'. Dit is
de linker herberg, direct naast de hervormde kerk.^ Nauwelijks
aangekomen ging onze Engelsman al met een aanbevelingsbrief naar
Cornelis Renatus van Laer.
Twee Zeister notabelen
De schrijver van de brief vermeldt dat Van Laer in Engeland ge-
weest wïis en het is niet onwaarschijnHjk dat men daar al kennis
gemaakt had. Van Laer had van 1789 tot 1791 een functie bij het
provinciaal bestuur der Broedergemeente in Engeland en Silvester
kende daar de gemeente Fulneck (Yorkshire). Cornelis was een 25-
88
-ocr page 90-
jarige jongeman (1767-1842). Zijn vader, de heer van Zeist, was in
datzelfde jaar overleden, zijn moeder Cornelia Johanna Verbeek
(1736-1804) trad van 1792 tot haar dood als Vrijvrouwe van Zeist
op. Zij had nog twee jongere zoons: Jacob (1769-1824) en Johannes
(1775-1816). Johaimes trouwde een zeer welgestelde vrouw, Aima
Charlotte Beuning (1776-1843) en nam na het overlijden van zijn
moeder in 1804 de heerlijkheid Zeist over, breidde het grondbezit
nog aanzienlijk uit. Hij was bij zijn kinderloos overlijden eerst 41
jaar oud. Zijn broers Cornelis en Jacob deden toen, in 1818, bij
openbare verkoop alle onroerende goederen te Zeist van de hand.
Cornelis bracht zijn gast ter kennismeüdng naar zijn moeder en van
daar begaf men zich naar de woning van baron Renshaw (spelling
van Silvester) (1719-1796). Men trof hem echter niet thuis. De
volgende dag lukte het beter en bezochten de Silvesters met Van
Laer en Von Ranzau het Slot.
Voor dat de familie Silvester met beide heren op stap gaat, willen
wij over Von Rjmzau, een van de merkwaardigste leden der 18e
eeuwse Broedergemeente, iets vertellen.^ Hij werd geboren in een
belïingrijke Deense adellijke familie en toonde al vroeg een vrome
aanleg en neiging tot rehgieuze bespiegelingen. Silvester oordeelt
over hem als een zeer waardig man, maar wel een zonderling
(oddity). Deze karakteristiek mag begrijpelijk heten. De oude baron
had een enigszins paradoxale levensgeschiedenis doorgemaakt.
In 1736 lieten de ouders zich, bij een bezoek van een prinses van
Wïildeck, overhalen om de 17-jarige jongen in Franse krijgsdienst te
plaatsen. Hij had zich te vervoegen bij prins Friedrich von Zwei-
brücken, overste in het Franse leger. Aan het hof van deze vorst
van Ffalz-Zweibrücken ondervond hij evenwel veel vriendschap, ook
verwante geesten op religieus terrein trof hij er aan, bovendien deed
hij zich kennen als een bekwaam bespeler van het clavecimbel. De
vraag blijft of er veel van zijn militaire dienst terecht gekomen is.
Bij een ontmoeting met graaf Ernst von Stolberg Werhigerode (een
familielid, maar geen medestander van Von Zinzendorf) ervoer hij
een geestelijke opwekking. Van Zweibrücken naar Thionville, zijn
89
-ocr page 91-
garnizoensplaats,
meereizend in de
koets van Von Stol-
berg en diens hofpre-
dikant werd hij zich
van zijn roeping meer
en meer bevrost. Zijn
vader en prins Frie-
drich gaven hem in
1741 toestemming een
universitaire opleiding
te gaan volgen. Zijn
plaats als militair zou
worden open gehou-
den. Verwacht werd
dat hij rechten zou
gaan studeren, maar
uiteindelijk bezweek
zijn vader en stond
Erich baron von Ranzau (1719-1796)
hem toe over te gaan
naar de theologische
faculteit in Halle. Daar verkeerde hij in kringen van geestelijk
opgewekte ('erweckte') studenten. In Jena trof hij in 1742 studenten,
die in nauw contact met de Broedergemeente stonden. Hij bezoekt
Ebersdorf en blijft als leraar aan het grafelijk hof daar van 1743 tot
1746. In laatst genoemd jaar gaat de kerkeUjke gemeente Ebersdorf
over tot de Broedergemeente. Zinzendorf was in Ebersdorf een
geziene figuur. In 1722 was hij met Erdmuth Dorothea von Reuss-
Ebersdorf getrouwd. Zo verhep de verdere pedagogische en pastora-
le loopbaan van Von Ranzau geheel binnen de Broedergemeente.
Hij is Uniteitsarchivaris geweest, stimuleerde zendingswerk, kreeg
representatieve taken. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) kon
hij - met zijn achtergrond en relaties - Herrnhut bijzonder van
dienst zijn. In 1764 werd hem op de synode te Mariënbom met vier
andere broeders opgedragen de Uniteitsarchieven te 2^ist op orde
90
-ocr page 92-
te brengen. Te Herrnhut trouwde hij in 1765 met een freule Von
Rumohr. In hetzelfde jaar kwam hij met zijn vrouw naar Zeist.
Eenstemmig werd hij op de synode van 1769 tot Uniteitsarchivaris
benoemd. Een jaar tevoren had hij de eer de Deense koning
Christiaan VII in 2Leist rond te leidden. Erfstadhouder Willem V
ontving hem in 1772. Hij kwam toen de gelukwensen der Zeister
gemeente bij de geboorte van erfprins Willem aanbieden. In de
periode 1775-1780 had hij Zeist verlaten, hij was toen voorstander
der gemeente Niesky (niet ver van Herrnhut), maar in 1780 vestigde
hij zich voorgoed in Zeist en vatte hij zijn werkzaamheden als
archivaris weer op. En hij deed nog veel meer. In 1781 heeft hij te
Utrecht een onderhoud met keizer Joseph n, die daar op doorreis
was. Wellicht over de penibele situatie van Broedergemeenteleden in
Bohemen en Moravië. In 1786 overlijdt zijn vrouw. De moeiHjke
periode, die Zeist doormaakte ten tijde van de twisten tussen
patriotten en prinsgezinden in 1787 - Zeist was toen een centrum
van omust - is ook aan Von Ranzau niet ongemerkt voorbij gegaan.
In 1795 zijn er weer Franse invasielegers, maeir tevoren, in 1789,
krijgt hij nog van de Synode opdracht om zich bij de Verenigde
Oost-Indische Compagnie op de hoogte te stellen of in Zuid Afrika
de zending onder de Hottentotten weer op gang zou kunnen wor-
den gebracht. Hij is dan zeventig, maar werpt er zich met al zijn
energie op. En het lukt hem inderdaad om hier weer beweging in
te brengen. Samen met Cornelis v£m Laer en Rothe stichtte hij in
1793 de 'Zeister Broeder Sociteit tot verbreiding van het EvangeUe
onder de heidenen'. Hij schrijft een 'Geschichte von Zeist' ^, die
tegen 1780 afbreekt. In 1795 is hij weer druk doende om de ge-
meente Zeist tegen overlast van de Franse legers te vrijwaren. In
Utrecht voert hij dajirtoe besprekingen met generaal Pichegru, en
niet zonder succes.
Maar zijn dagen zijn nu geteld. De 77-jarige is hartpatiënt en te
Utrecht op weg naar zijn arts, overlijdt hij in 1796 ten huize van
Ds. Masman, die met zijn vrouw trouwe vrienden der Broederge-
meente en goede kennissen van Von Ranzau waren.
91
-ocr page 93-
Bezoek aan het Slot en de Pleinen
Met deze twee mannen ging de familie Silvester dus op stap. Eerst
naar het Slot: Von Ranzau vertelde hen dat - aldus Silvester - daar
de archieven der Broeders werden bewaard. Twee kamers waren
overdekt met portretten van verschillende gemeenteleden. Onder de
overigen was een portret van hemzelf, dat de oude man me (Silves-
ter) üet zien. Hij vond het niet leuk, dat ik het niet zo vond Hjken,
hoewel het 30 jaar eerder was gemaakt. Met de archiefstukken zijn
de portretten later naar Herrnhut overgebracht. Vreemd vond
Silvester het onder de archiefstukken een oproep, daterend van 1768
te vinden, waar de huidige Russische keizerin (Catharina de Grote
J.M.) de Broeders verzoekt een afvaardiging naar haar land te
zenden. Vreemd omdat ze een broeder twaalf jaar gevangen zette
en al die tijd niet toestond dat enig ander gemeenteUd hem bezocht
om hem wat op te beuren. Von Ranzau verontschuldigt zich dan,
het was Zondag en hij ging ter kerke. Zuster Lüdeke zette de
bezichtiging van het Slot met de Engelsen voort en toonde de
famüie daarna het Weduwenhms. Silvester noteert dat het dertien
weduwen herbergde, waarvan de meesten zo zwak waren, dat slechts
voor drie van haar in de gemeenschappehjke eetzaal kon worden
gedekt. Vervolgens ging men naar het Broederhuis, dat toen 120
ongehuwde broeders huisvestte. Na het einde van de godsdienstoefe-
ning bestond er geen enkel bezwaar om de Silvesters in de diverse
winkeltjes, waar artikelen van allerlei soort ten verkoop werden
aangeboden, rond te leiden. Van kostbare juwelen tot kinderspeel-
goed was er van alles te verkrijgen. Silvester kocht er een met
Russisch leer beklede koffer voor 14 gulden. Men kende de Broe-
dergemeente te Fulneck in Yorkshire. De vergelijking met Zeist valt
voor Engeland niet ongunstig uit. Wel zijn er daar niet zulke
winkels als hier in Zeist. De Silvesters deden - als echte toeristen -
her en der nog verschillende andere onnutte aankopen. Toen het
tegen half twaalf üep ging het met Cornelis naar zijn moeder,
mevrouw Van Laer-Verbeek, die het gezelschap de vorige avond ten
eten had uitgenodigd. Men ontmoette daar een jongere broer van
Cornelis (Jacob of Johannes dus) en Mevrouw Lüdeke. Na de lunch
92
-ocr page 94-
toonde Cornelis het aangrenzende huis van zijn oom. Er was vol-
gens Silvester niets bijzonders aan op te merken, dan dat het er erg
netjes uit zag. Dit moet het middenhuis (no. 8) links van de kerk
geweest zijn. Het gaat om de vleugel, die naar de Lageweg dood
loopt. Het pand werd door de grootvader Jan Verbeek in 1750
gebouwd en later door een Van Laer bewoond. Mevrouw Van
Laer-Verbeek woonde in het grote huis no. 6. Aan de andere zijde
van haar huis waren arbeiders bezig met de fundering van een
nieuw gebouw. Er werd geheid met palen van twintig voet lengte
meldt Silvester. Het gaat hier om de twee, thans als Zusterplein
4-4a genummerde panden, waarvan het oudste deel in de jaren
1792-1794 door P.TTi. Riebom werd gebouwd. Het zijn de laatste
woonhuizen, die op het Zusterplein tot stand kwamen.®
's Middags wordt een bezoek aan het Zusterhuis gebracht. Er
wonen tussen de zestig en zeventig ongehuwde zusters. Volgens
Silvester zijn de meesten oud en lelijk. Onze man heeft blijkbaar
ook de slaapkamers gezien. Hij vindt n.1. de gestikte gekleurde
dekens maar lelijk (dekbedden? J.M.), blijkbaar zijn ze dat hier zo
gewend. Niet veel moois dus in dat Zusterhuis. Men maakt daarna
een wandeling door de bossen, een aantal brede lanen (de sterre-
bossen zijn nog intact, J.M.) in verschillende richtingen. De eiken en
beuken zijn prachtig en kaarsrecht; de hoogste bomen, die de
Silvesters ooit gezien hebben. Deze hele streek telt bijzonder veel
bossen meent hij en de weg van Utrecht naar Zeist is vrijwel één
brede laan. De volgende dag brengt een open rijtuig, begeleid door
de koets van Van Laer het gezelschap naar Utrecht. Ze komen
daar om half 11 's morgens aan, logeren in het 'Nieuwe Kasteel van
Antwerpen', bezoeken de zijdefabriek en de aangrenzende tuinen
van 'Zydebalen', wandelen daarna wat over de bolwerken met mooie
uitzichten over de omgeving en ook de befaamde Maliebaan wordt
niet vergeten. Op Dinsdagmorgen gaat men met een gehuurde koets
naar Gouda en vandaar in de volgende dagen naar Hellevoetsluis,
vanwaar men op 31 augustus naar Harwich oversteekt.
J. Meerdink
93
-ocr page 95-
Naschrift
Onder de vele portretten, die Silvester in het Slot zag, was ook dat
van Von Ranzau. Toen ik dit bericht las, schoot mij het volgende
door de gedachten: In de eerste jeiren na het tot stand komen van
de Van de Poll-Stichting, het moet in 1954 of 1955 geweest zijn,
heb ik me bezig gehouden voor ons archief akten en andere belang-
wekkende stukken te verzamelen bij nakomelingen van al dan niet
voormalige eigenaren van buitenplaatsen. Daartoe bracht ik ook een
bezoek aan Mr. Jean Chretien baron Baud, destijds intendant van
het paleis Soestdijk en oomzegger van de kinderloos overleden Jhr.
H.M. Huydecoper, die Wulperhorst bewoonde. De heer Baud heeft
aan onze Stichting inderdaad de op die buitenplaats betrekking
hebbende stukken afgestaan. Maar daar gaat het nu niet om. Ik
werd gefrappeerd door een ruiterportret, dat daar te Soestdijk in de
hall hing. Het was een familieportret, ene Von Ranzau, deelde de
heer Baud mij mede. Zou er enige relatie tussen onze Von Ranzau
en deze Josias graaf van Ranzow (1609-1650), Zweeds generaal,
maarschalk van Frankrijk, kunnen zijn? Het Nederland's Adelsboek
leerde mij dat de grootvader van de intendant. Jan Michiel baron
Baud (1827-1894) in 1852 te Arnhem m het huwelijk trad met
Johanna Christina Charlotta gravin Van Ranzow (geboren te Arn-
hem in 1823 en aldaar overleden in 1889), dochter van graaf Georg
Ludwig Carl Heinrich en Anna Maria Johemna van der Burgh. Uit
het Nederland's Adelsboek^ kan ook worden opgemaakt dat het hier
inderdaad hetzelfde uit Denemarken afkomstige geslacht betreft, dat
in de twintiger jaren der vorige eeuw ingehjfd werd bij de Neder-
landse adel. Vele leden van deze familie, die inmiddels in Neder-
land is uitgestorven, maakten him cjirrière in het voormalige Neder-
lands-Indië. Tenslotte; het portret bevindt zich tegenwoordig als
bruikleen van A. baron Baud in het Zeister raadhuis.
Noten
1.  A.W. van de Bunt, Ongewenst koninklijk bezoek aan Zeist, Van
de PoU-Stichtmg 1963, blz. 10.
2.  A.W. van de Bunt, Willem Adriaan van Nassau, de stichter van
94
-ocr page 96-
het Slot te Zeist, Van de Poll Stichting, blz. 13.
3.  A. Staring, Fransche kunstenaars en hun Hollandsche modellen in
de 18e en den aanvang der 19e eeuw,
's-Gravenhage 1947, blz. 82.
H. Wolf-Catz, Kastelen, hun personages, hun schatten, Z&v&HAdX.-
werpen 1965, blz. 13-26.
Latour logeerde op kasteel Zuylen, waar hij doende was het
prachtige pastelportret van Belle te vervaardigen, dat zich thans
in het museum te Genève bevindt.
4.  J.W. Niemeyer, Uit een Engels reisverslag van 1792 (bezoek aan
Utrecht en Zeist), Jaarboekje van 'Oud Utrecht' 1960, blz. 159-
163.
5.  H.J. van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist, Van de Poll-Stichting
1978, blz. 355.
6.  Zijn levensloop is te vinden in 'Nachrichten aus der Brüder
Gemeine 1834', Gnadau, blz. 451-483.
7.  E. von Ranzau, Geschichte von Zeist. Manuscript aanwezig in het
Rijksarchief in Utrecht (Depot Broedergemeente Zeist).
8.  Meta A. Schimmel en CL. Temminck Groll. Het Zusterplein en
het Broederplein van de Evangelische Broedergemeente te Zeist.
Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond,
maart 1970, blz. 10.
9.  Nederland's Adelsboek 1911, blz. 194-199 (von Ranzow) en 1954
blz. 74 (Baud).
AGENDA
23 februari: lezing met diapresentatie van de heer L. Visser over
tollen op wegen m Zeist.
19 april: lezing over de historische stad Deventer; met diapresenta-
tie.
27 april: dagexcursie naar Deventer.
medio augustus: middagexcursie naar Westbroek (kerk, muurschilde-
ringen).
oktober: lezing over de historische geografie van Utrecht.
oktober: middagexcursie naar kasteel Zuylen.
95
-ocr page 97-
NIEUWE DONATEURS
Stand begin november
-  laatste stand: 800
-  aanmeldingen: 15
-  opzeggingen/overleden: 3
-  aantal donateurs: 812
971  De heer ir. P.R. den Duik, Laan van Rijnwijk 1 / B 23
972  De heer J. Geertsema, Aristoteleslaan 10
973  De heer en mw. Smits-Kromwijk, Laan van Rijnwijk 1 / B 15
974  De heer J. Stafleu en mw. J.H. Pos, Koppelweg 81
975  Mw. M.J. Troostwijk-Woudstra, Driebergen
976  Mw. D.J. van Nieuwenhuizen, Nijenheim 2517
977  De heer O. van Luyn, Montaubanstraat 140
978  Mw. A.M.WJ. Labouchere-Crommelin, Laan van Vollenhove
2425/2427
979  Mw. E. Elias-Pauw van Wieldrecht, Driebergseweg 14 II
980  De heer A.B. de Roo, Lyceumlaan 34
981  De heer Ch.L.G. de Vaere, Lyceumlaan 41
982  De heer J.C. van Wieringen, Lyceumlaan 36
983  De heer J. Dekker, Lindenlaan 25
984  De heer L.C. baron van Boetzelaer, Lyceumlaem 31
985  De heer A.M.G. van Hamburg, Lyceumlaan 38
Aanmeldingen van nieuwe donateurs kunnen gestuurd worden naar;
Zeister Historisch Genootschap, Postbus 342, 3700 AH Zeist
HET BESTUUR EN DE REDACTIE UENSEN U
FIJNE FEESTDAGEN EN EEN VOORSPOEDIG NIEUUJAAR
96