ZEIST IN DE BAN VAN DE BELGISCHE OPSTAND
Met de vorming van de eerste Benelux door het Wener Congres in
1814/1815 was de kiem gelegd voor de Belgische Opstand in 1830. Het in de jaren 1829 en 1830 toegenomen verzet van de Belgen, die tegen hun zin bij het Noorden waren gevoegd, groeide op 25 augustus 1830 uit tot een ware revolutie. Prins Frederik werd onmiddellijk door zijn vader met een leger naar de ZuideHjke Nederlanden gestuurd om de rust te herstellen. Daarvoor waren paarden nodig en ook Zeist moest een steentje bijdragen in het vervoer van de troepen. De Gouverneur van de provincie Utrecht schreef op 31 augustus 1830 de burgemeester van Z^ist, die tevens burgemeester van Driebergen en Sterkenburg was, ervoor te zorgen dat de volgende dag, 's avonds 6 uur op het Vreeburg te Utrecht aanwezig zou zijn een getal van dertig wagens, ieder met een voerman en twee paarden, om te strekken tot vervoer der troepen naar Antwerpen. De burgemeester werd daarvoor persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Deze nam blijkbaar het zekere voor het onzekere, want in het gemeentearchief zit achter de brief van de Gouverneur een lijstje met 32 namen van mensen, die aangeschreven werden om te zorgen voor een wagen, voerman en paarden. De missie van prins Frederik was overigens van korte duur, want hij
moest na vier dagen Brussel al ontruimen. Daarna kwam de mobilisatie van de troepen volledig op gang. Op
31 augustus kreeg de burgemeester het verzoek de miliciens-verlof- gangers onverwijld op te roepen zich op 2 september 1830 te melden aan het voormalig Paleis aan de Witte Vrouwenstraat te Utrecht, de huidige Universiteitsbibliotheek. Verlofgangers die door ziekte waren verhinderd, moesten worden onderzocht. Wanneer er geen gevaar was dat de ongesteldheid of het gebrek daardoor zou toenemen, moesten zij worden opgenomen in het militair hospitaal. Op 30 september 1830 werden de miliciens van de reservelichtingen 1829 en 1830 opgeroepen. |
||||
Intussen spoorde de Gouverneur de burgemeesters bij circulaire van
3 oktober 1830 aan om alles te doen om onder de bevolking onrust te voorkomen. Dat dit nodig was blijkt o.a. uit een proces-verbaal, opgemaakt door burgemeester F.N. Van Bern, als burgemeester van Driebergen, op 7 oktober 1830. De burgemeester, vernomen hebben- de dat ene zekere Cornelis Zandkuil omustwekkende gesprekken had gehouden, deed voor zich verschijnen Pieter Bilderbeek en Johannes Hilkhuijsen. Zij verklaarden dat Zjmdkuil hen had verteld dat er al een schip in Scheveningen gereed lag, waar de koning, zo hij moest vluchten, in kon gaan. Op het proces-verbaal staat 'Pro Justitia', dus het recht zal zijn loop wel hebben gehad. Inmiddels had de koning de 'gehele natie te wapen geroepen'. De
Gouverneur zond op 7 oktober 1830 aan de burgemeesters een aantal exemplaren toe van deze proclamatie, vergezeld van een model-inschrijvingsregister met het verzoek deze ter allerspoedigste ter kennis van alle inwoners te brengen. Uit het ingevulde inschrij- vingsre^ter büjkt, dat zich acht vrijwiUigers hadden aangemeld, waarvan er blijkens een nominatieve staat uiteindeUjk drie werden aemgenomen. De roep 'Te wapen, op de dringende bede vïm uw Vorst' was ook
ter ore gekomen aan de commandant van de rustende schutterij te Zeist. In artikel 213 van de Grondwet w£is bepaald dat in alle gemeenten welker bevolking binnen de besloten kring of omtrek der gebouwen, 2500 zielen en daarboven bedroeg, als vanouds schutterij- en moesten worden opgericht, tot behoud van de inwendige rust. Deze schutterijen dienden in tijden van oorlog en gevaar tegen de aanvallen van de vijand. In andere gemeenten, waartoe Zeist be- hoorde, moesten in tijden van vrede rustende schutterijen worden ingesteld, welke in geval van oorlog dienden ais landstorm, tot verdediging des vaderlands. Uit de naam van de Zeister schutterij is al op te maken dat we van de weerbaarheid van dit korps geen al te hoge verwachtingen kunnen koesteren. Dat bhjkt ook uit de brief van de Zeister commandant van 12 oktober 1830 aan de burgemees- |
||||
ter. Hij schreef dat hij zich af vroeg wat er door hem in zijn
genoemde betrekking zou moeten geschieden. De geweren en de wapenrusting zijn, zo schreef hij, in het magazijn opgelegd, maar van de 45 geweren die tot het contingent van Zeist behoorden, waren er 17 stuks defect. Hij vroeg zich verder af of deze geweren niet gerepareerd moesten worden en of de manschappen niet moes- ten worden opgeroepen om te exerceren. Er was gelukkig nog enige bedenktijd, want pas op 5 december
1830 verzocht de Gouverneur ad interim de burgemeester om de manschappen, behorende tot de Ie ban der rustende schutterij schrifteUjk op te roepen zich te begeven naar Amersfoort, teneinde te worden ingeHjfd bij het Mobiele Regiment. Aan de burgemeester werd gevraagd zodanige maatregelen te nemen dat zij onder zijn geleide of onder een lid van de gemeenteraad naar Amersfoort zouden komen. De commandant, kapitein P.H. Brouwer, en de officieren mr. ridder A.C.G. van Rappard en WJ.A. van Romondt waren al in Amersfoort om de komst voor te bereiden. Op 6 december 1830 het commandant Brouwer een brief bij de burgemeester bezorgen met het verzoek de trom van de schutterij aan zijn compagnie te lenen, totdat de beloofde trommen zouden zijn ontvangen. In de brief, waarin de schutters werden opgeroepen zich op don-
derdag 9 december 1830 te melden, schreef de burgemeester o.m.: 'Getrouw aan de roepstem van eere en plicht van Nederlandsch Geliefden Koning gaat gij de wapenen opvatten tegen oproer en geweld ... Spoedig breke de dag aan, op welke wij uwe terugkomst vieren en het geredde en dankbare vaderland geve U de naam van hunne verlossers. Tot uwe ojficieren, die U zijn vooruitgegaan, zal ik U begeleiden en met de wens van één onzer geliefden volksliederen, waarvan ik U, uit naam van de heer Ouwerkerk de Vries, ieder een exemplaar zal doen uitreiken, zij steeds Uw leus: LEVE DE KO- NING, HEIL AAN HET VADERLAND.' Uit een ongedateerde conceptbrief van de burgemeester aan de
schutters büjkt dat het thuisfront hen niet vergat. De burgemeester stuurde 'als bewijs dat onze brave schutters als verdedigers van Koning |
||||
en Vaderland niet door ons worden vergeten' aan ieder een pakje
tabak met de wens: 'dat zij denzelven na geëindigde diensttijd, rustig onder het aandenken aan hunne vrienden, mogen gebruiken.' |
|||||||||||
-• i i t I f I 1
|
|||||||||||
jtpiï s ril II I f f
■; I, I I I I I I :ii|i i ;|
|
|||||||||||
'Instltut des jeunes Demoiselles.' Gezicht op bet Weduwenhuls en het
Zusterhuls, waarin de melsjeskostschool was gehuisvest, ca. 1840-1850 (Rijksarchief Utrecht). |
|||||||||||
Het was ongetwijfeld een hoogtepunt voor de Zeister schutters, toen
burgemeester Van Bern op 13 aprU 1831 in Bergen op Zoom het vaandel der Utrechtsche Provinciale Schutterij aan de provinciale commandant, kolonel J.D.C.C.W. bzu-on d'Ablaing van Giessenburg kwam aanbieden. Aardige bijkomstigheid was dat het vaandel was gemaakt door de bewoonsters van het meisjesinternaat van de EvangeHsche Broedergemeente. Bij brief van 22 april 1831 werden de namen der 'jonge jufvrouwen
van het Instituut van den heer Früauf te Zeijst' toegezonden aan kolonel d' Ablaing. Het waren: Johanna Frederika Louize Schröder uit Utrecht, Adelaide Catharina Hooreman uit 's-Gravenhage, Engelina Johanna Jacoba VUlerius uit HeenvHet, Johaima Elizabeth |
|||||||||||
Betz uit Vlaardingen, Maria Elizabeth Koch uit Amsterdam, Maria
Adriana Ras uit Utrecht, Maiia Jeannette van Doesburgh uit Wa- mel, Johanna Rinske de Wal uit Leeuwarden, Geertruida Kwak uit Zwartewaal, Wilhelmina Albertina Jorissen uit Rotterdam, Clara Maria Betz uit Vlaardingen, Johanna Helena Villerius uit Heenvliet, Anna Magdalena van Dam uit Utrecht, Johanna de Wal uit Leeu- warden, Johanna Maria Clasina van Bern uit Zeist, Clasina Geer- truida Los uit Nieuw-Beijerland, Christina Margaretha Weijmar uit Leiden, Catharina Eek uit Rotterdam, Catharina Maria Rochussen uit Rotterdam, Elizabeth Wilhelmina Boss uit Rotterdam, Anna Petronella Burman de la Bassee uit Zeist, Margaretha Ida Pijnappel uit Amsterdam, Maria Comelia Brouwer uit Zeist en Anna Antho- nia Brouwer uit 2^ist. Het is duidelijk dat alle militaire inspanningen de schatkist handen-
vol geld gingen kosten. Omdat alle door de koning aangewende maatregelen om op de geopende kredieten de nodige geldmiddelen te verkrijgen mislukten, moest hij wel andere maatregelen nemen. Dit gebeurde bij wet van 22 november 1830 (Stbl. nr. 81) 'tot eene betaling bij wege van leening, in evenredigheid der directe belastingen en tot het daarstellen van schatkist-biljetten'. Het kwam er op neer dat door middel van aanslagen in de grond- en personele belasting het benodigde kapitaal van ƒ 14.000.000 werd verkregen. Daartegen- over kregen de aangeslagenen z.g. recepissen, schatkistbiljetten. De biljetten zouden later o.a. kunnen worden gebruikt tot betaling van de helft van vorderingen ten laste van het Rijk. Eind november schreef de burgemeester van Zeist aan de minister van Financiën dat enige vaderlandslievende ingezetenen van Zeist een advertentie in de Utrechtse Courant hadden laten plaatsen, met de mededeling dat zij 'geen recepissen wensten te ontvangen, maar hunne quitantien ten voordelen van de Staatsschatkist zouden aanbie- den'. De burgemeester vroeg de minister, anderen ten voorbeeld, daaraan zodanige publiciteit te geven. De minister zag er bUjkbaar wel brood in, want hij schreef op 24 november terug, dat hij het zo'n belangeloos bewijs van vaderlandsliefde vond, dat hij het |
||||
bericht openbaar zou aankondigen in de Staatscourant. Op 28
december 1830 bevestigde de staatsraad administrateur der directe belastingen de goede ontvangst van 58 recepissen ter waarde van ƒ 2.573,02, welke door de inwoners van Zeist en één uit Drie- bergen aan den lande waren geschonken. Het bericht van ontvangst was inmiddels ook doorgezonden aan de minister van Finzmdën, door wiens zorg op 27 december 1830 de gebruikelijke vermelding in de Staatscourant had plaatsgevonden: 'Verzoekende de geëerde gevers voor deze blijk van vaderlandsliefde te bedanken'. In de loop van 1831 was er nog meer geld nodig. Bij wet van 13 april 1831 (Stbl. nr. 9) werd een vrijwillige geldlening goedgekeurd van ƒ 42.000.000 en bij wet van 28 juni 1831 (Stbl. nr. 20) één van ƒ 38.000.000. Behalve voor het militaire apparaat was er ook geld nodig voor de
achtergebleven betrekkingen. Aanvankelijk waren er fondsen van vrijwillige bijdragen, waaruit deze kosten konden worden betaald, maar op den duur lukte dat niet meer. Het koninklijk besluit van 10 december bracht daarvoor de oplossing (Prov. Blad nr. 99). Daarin werd de mogeUjkheid gegeven om het tekort over de ingeze- tenen om te slaem en de gelden ter beschikking te stellen aan de commissie, die met de uitdeling belast was. In het voorjaar van 1832 was in 2^ist het moment aangebroken om
van deze regeling gebruik te maken. In de raadsvergadering van 16 maart 1832 werd daarom het volgende besloten: Artikel 1
De benodigde gelden tot verzorging van vrouwen en kinderen van vrijwillig uitgetrokken militairen of van schutters, die tot de eerste (heer)ban behoren en zich in werkelijke dienst bevinden, berekend op een maandeUjkse som van ƒ 100 en mitsdien op ƒ 1300 per jaar, zal voor het jaar 1832 over de ingezetenen van Zeist worden omge- slagen. [Met "maandelijks" wordt blijkbaar een vierwekelijkse periode bedoeld]. Artikel 2
Tot basis van deze omslag zal worden genomen de aanslag van |
||||
iedere ingezetene in de personele belasting over 1831 en wel vol-
gens de hoofdsom der vier eerste grondslagen. Artikel 3
Personen, welke over 1831 in deze gemeente geen personele belas- ting betaald hebben, zullen worden aangeslagen naar evenredigheid van andere met de himne gelijkstaande percelen. Artikel 4
Aanslagen beneden de ƒ 8,- in hoofdsom der vier eerste grond- slagen, zullen niet in aanmerking komen, gelijk ook mede niet die van bekende onvermogenden. Artikel 5
De logementhouders en tappers zullen slechts volgens de helft van hunne aanslag worden belast. Artikel 6
Daar de hoofdsom der personele belasting volgens de vier eerste grondslagen, in voege voorgeschreven, bedraagt: ƒ 3.755,- en die der logementhouders en tappers ƒ 212,-, waarvan de helft is ƒ 106,- en alzo tesamen ƒ 3.861,-. Terwijl de benodigde som begroot wordt op ƒ 1.300,-, zo volgt hieruit dat iedere belastingschuldige 35 % van de hoofdsom zijner aanslag in het personeel zal moeten betalen. Artikel 7
De betaling zal moeten geschieden in vier gelijke termijnen, te weten: de eerste betaling voor of op 15 april 1832,
de tweede betaling voor of op 1 juli 1832, de derde betaling voor of op 1 oktober 1832, de vierde betaling voor of op 31 december 1832, in handen van de plaatselijke ontvanger te Zeist, op straffe anders daartoe door parate executie te worden genoodzaakt. Artikel 8
Indien de schutters van den eersten ban en de vrijwillig dienende militairen voor het einde dezes jaars naar hunne haardsteden mogten worden teruggezonden, zal deze omslag niet verder worden ingevorderd dan als noodig zal worden bevonden, om de tot op dat tijdstip gedane uitgaven te bestrijden. |
||||
op grond van bovenstaande bepalingen heeft de gemeenteraad
geformeerd den volgende omslag. [De hierna volgende omslag is voor zover mogelijk aangevuld met een (globale)
adressering. Daarbij is vooral gebruik gemaakt van het volkstellingsregister en van kadastrale gegevens. Omdat er enerzijds huurders op vermeld zijn die niet in het kadaster vermeld staan en anderzijds eigenaren van huizen die niet in Zeist woonden, konden niet alle adressen worden opgespoord. Vermeld worden hier de namen der belastingplichtigen, hun beroep, de hoofdsom der personele belasting volgens de eerste vier grondslagen en, voorzover gevonden, het adres.] Namen en voornamen der belastingpUchtigen, beroep, hoofdsom der
personele belastingen volgens de eerste vier grondslagen: 1. Achterbergh, Hendrüc, melkboer, ƒ 9,-
2. Altena, Johannes van, molenaar, ƒ 18,-, Driebergseweg/Molenweg
3. Beest, mevr. de wed. van, rentenierse, ƒ 89,-, Utrechtseweg 'Lom-
merlust' 4. Bern, F.N. van, burgemeester, ƒ 55,-, Utrechtseweg 'Weltevreden'
5. Blanken, Hendrik, metselaar, ƒ 32,-, Ie Dorpsstraat
6. Brinck, wed. E. van den, schildster, ƒ 30,-, Ie Dorpsstraat
7. Broederhuis, ƒ 140,-, Broederpletn
8. Brouwer, P.H. fabrikant, ƒ 89,-, Zusterplein
9. Brouwer, wed. G.M., fabrikante, ƒ 59,-, Zusterpleiu
10. Burman de la Bassecour, P.C, rentenier, ƒ 46,-, Zusterplein
11. Calker, L.H. van, kantoorbed., ƒ 15,-, Broederplein
12. Calker, P.Ch., lijmzieder, ƒ 15,-, Broederplein
13. Carp, wed. R., rentenierse, ƒ 51,-, Zusterplein
14. Croese Ezn, H., koopman, ƒ 25,-
15. Dam, de erven WA. van, koopman, ƒ 38,-Dorpsstraat
16. Dorrestijn, Jan, landman, ƒ 8,-
17. Dijk, Comelis van, landman, ƒ 9,- 'Onder Cattenbroek'
18. Dijk, Jochem van, landman, ƒ 9,- 'Onder Stoetwegen'
19. Dijk, Willem van, landman, ƒ9,-
20. Dijk, Albert van, landman, ƒ 9,- 'Onder Cattenbroek'
21. Eek, Jacobus van, schipper, ƒ 18,-, Waterigeweg
|
||||
22. Forster, C.H,, logementhouder, ƒ 22,-, het Huis ter Heide
23. Fraissinet, de heer, rentenier, ƒ 47,-
24. Fries, C.P., smid, ƒ 29,-, Lageweg
25. Ghesel, CU. van, zonder beroep, ƒ 109,- Utrechtseweg 'Veel-
zigt' 26. Gildemeester, DJ., landeigenaar, ƒ 55,-, Soestdijkerweg 'Ewijcks-
hoeve* 27. Grassman, J.C, horlogemaker, ƒ 15,-, Broederplein
28. Haar, wed. T. van de, landbouwster, ƒ9,-
29. Hartwigsen, Christian, schilder, ƒ 48,-, Broederplein
30. Heeckeren Wierse, W.Fr. baron van, landeigenaeir, ƒ 70,-,
Amersfoortseweg 'Beukbergen' 31. Heeckeren van Brandsenburg, W.R. baron van, Ud Ged.St.,
ƒ 67,-, 2e Dorpsstraat 'Beek en Royen' 32. Helder, J.S., voorstanderes, ƒ 9,-, Zusterplein
33. Hellström, C.P., winkelier, ƒ 31,-, Broederplem
34. Hengst, Comelis Maria v., landeigenaar, ƒ 74,- _
35. Hemgreen, Peter, winkelier, ƒ 31,-, Broederplein
36. Hoenderdal, Gijsbert van, landman, ƒ 8,-, 'Onder Cattenbroek'
37. Hogguer, douairière P.I., rentenierse, ƒ 56,-, Utrechtseweg/Mon-
taubanstraat
38. Hootse, Hennanus, tolgaarder, ƒ 8,-, Utrechtseweg
39. Höver, H.D., koperslager, ƒ 24,-, Broederplein
40. Hubert, FA., pottebakker, ƒ 23,-, Austerütz
41. Huydecoper van Zeist, J.E., landeigenaar, ƒ 182,-, 'Slot Zeist'
42. Instituut van Jonge Heren, ƒ 57,-, Broederplem
43. Instituut van Jonge Jufvrouwen, ƒ 58,-, Zusterplein
44. Jagt, G. van der, voorstander, ƒ 37,-, Broederplein
45. Jorissen, J.F., rentenierse, ƒ 39,-,
46. Justi, wed. C, rentenierse, ƒ 13,-
47. Kaulfusz, wed. C, badkuiphoudster, ƒ 52,-, Zusterplem
48. Kellerman, CM., zonder, ƒ 9,-
49. Kien, wed., rentenierse, ƒ 59,-
50. Klomp, Johaimes, kleermaker, ƒ 10,-, 2e Dorpsstraat
51. Kol, Jan, koopman, ƒ 72,-, Driebergseweg 'De Breul'
|
||||
52. Kortschot, Cornelis, tapper, ƒ 4,-
53. Kuyper, Jan, wijnkoper, ƒ 70,-, Amersfoortseweg 'Zandbergen'
54. Laer, wed. Joh. van, rentenierse, ƒ 87,-, Broederplein
55. Laer, wed. Jacob van, landeigenares, ƒ 70,-, Znsterplein
56. Liefde, Pieter de, winkeUer, ƒ 14,-
57. Liefde, Dkk de, tapper, ƒ 7,-, Ie Dorpsstraat
58. Liefrink, Gerardus, logementhouder, ƒ 30,-, Ie Dorpsstraat 'Hof
van Holland' 59. Loghem, Hermanus van, bakker, ƒ 15,-, 2e Dorpsstraat
60. Loon, J.W. van, landeigenaar, ƒ 77,-, Utrechtseweg 'Schaerweij-
de'
61. Loon Jzn, W. van, landeigenaar, ƒ 41,-, Utrechtseweg 'Paviljoen'
62. Lotz, wed. J.W., distributrice, ƒ 9,-, Broederplein
63. Luden, A., koopman, ƒ 72,-
64. Lund, Niels, timmerman, ƒ 17,-
65. Mandersloot, Jan, landman, ƒ 9,-, 'Onder Stoetwegen'
66. Meijers, P.C, winkelier, ƒ 8,-, Ie Dorpsstraat
67. Metzger, J.M., winkelier, ƒ 15,-, Ie Dorpsstraat
68. Ouwerkerk de Vries, J. van, rentenier, ƒ 104,-, Broederplein
69. Pel, Gijsbert, wagenmaker, ƒ 9,-, Ie Dorpsstraat
70. Place, F.P., doctor, ƒ 31,-, Broederplein
71. Poll, H. van de, houtzaagm, ƒ 58,-, Utrechtseweg 'Zandenhoef
72. Pruijs, A.C., zonder, ƒ 8,-
73. Rappard, A.C.G. van, ontvanger, ƒ 39,-, Driebergseweg 'Kleine
Breul' 74. Romondt, W.J.A. van, ontvanger, ƒ 52,-, Driebergseweg 'Klein
Schoonoord' 75. Romondt, Otto van, Ged. Staten, ƒ 67,-, Driebergseweg 'Schoon-
noord' 76. Rijn, Hendrik van, landman, ƒ 12,-
77. Rijn, Jan van, landman, ƒ8,-
78. Sandbrink, wed., buiten beroep, ƒ 46,-
79. Scherpenzeel Jzn, Amoldus van, vleeshouwer, ƒ 27,-, 2e Dorps-
straat
80. Schilling, G.F., broodbakker, ƒ 16,-
|
|||||
m
|
|||||
81. Schneiders, C.L., logementhouder, ƒ 27,-
82. Schlegel, wed. G.A., zonder beroep, ƒ 37,-, Zusterplein
83. Schouten, Gerrit, landman, ƒ 9,-, 'Onder Stoetwegen'
84. Schröder, E.C., landeigenaar, ƒ 66,-, Driebergseweg 'Sparrenheu-
vel' 85. Smorenburg, Gerrit, tapper, ƒ 5,-
86. Snellen, FA., med. doctor, ƒ 34,-, 1 Dorpsstraat
87. Soest, Gijsbert van, landman, ƒ 8,-, 'Onder de Breul'
88. Stephan, J.G., kleermaker, ƒ 11,-, Broederplein
89. Stevens, Albertus, smid, ƒ 11,-, Ie Dorpsstraat
90. Stoop, J.B., landeigenaar, ƒ 45,-, Utrechtseweg/Montaubanstraat
91. Taets van Amerongen van Woudenberg, J.Br., landeigenaar,
ƒ 82,-, 'Kersbergen' 92. Tets, douairière van, zonder, ƒ 34,-
93. Thiel, C.W., knopenmaker, ƒ 40,-, Broederpleia
94. Verbeek, C.H.W., burgemeester van Rijsenburg, ƒ 23,-, Koppel-
dijk/Kroostweg 'De grote Koppel' 95. Verdonk, Fred., koopman, ƒ 22,-, Jufferstraat
96. Verdonk Mzn, Arie, timmerman, ƒ 21,-
97. Verdonk, Gijsbert, broodbakker, ƒ 17,-, 2e Dorpsstraat
98. Verdonk, JJ., broodbakker, ƒ 12,-, Ie Dorpsstraat
99. Verdonk Nzn, Arie, timmermanskn., ƒ8,-
100. Vermeer, Hendrik, winkelier, ƒ 10,-
101. Vermeulen, Jan, tapper, ƒ 11,-, Ie Dorpsstraat 'De Zwaan'
102. Versteeg, Maas, timmerman, ƒ 18,-
103. Voombergh, Albert, landeigenaar, ƒ 63,-, Driebergseweg 'Hoog
Beek Royen' 104. Vulpen, Cornelis van, landman, ƒ 11,-, 'Onder Cattenbroek'
105. Walkart, G.L., rentenier, ƒ 39,-, Het Rond/2e Dorpsstraat
106. Weiss, J.B.S., koopman, ƒ 22,-, Broederplein
107. Weiss, CA.G., koopman, ƒ 40,-, Broederplein
108. Wijk, Teunis van, wagenaar, ƒ 17,-, 2e Dorpsstraat/Laan van
Beek en Royen Totaal ƒ 3.861,- waarvan 35% bedraagt ƒ 1.351,35
|
|||||
11
|
|||||
We hebben gezien hoe het thuisfront reageerde op de buitengewone
omstandigheden. Maar hoe ging het aan het echte front? Een legendarische heldendaad uit de vaderlandse geschiedenis was de aktie 'Dan Hever de lucht in' van J.CJ. van Speyk, op 5 februari 1831. Het schip raakte in de haven van Antwerpen op drift en kwam bij een kade terecht, waarop een menigte woedende Belgen het dreigde in te nemen. Van Speyk weigerde zich over te geven en ging met een brandende sigaar het kruitruim binnen. Bij de explosie die volgde werd het grootste gedeelte der opvarenden gedood, maar de eer van Nederland was gered. Een andere mijlpaal was de 'Tiendaagse veldtocht' van 3 tot 12
augustus 1831, waarbij enkele overtuigende militaire successen werden behaald. Maar het effect van de overwinning ging spoedig verloren, toen Franse troepen de zuidelijke grens overtrokken, waarna het Nederlandse leger zich haastig terugtrok. Grote veldsla- gen waren er in de komende jaren niet meer, mogelijk wel scher- mutselingen in het grensgebied. Op een nominatieve staat van maart 1832 staan de namen van drie
overleden Zeistenaren. Het waren Jan de Gooijer, schutter, overle- den in het hospitaal in Den Haag, en schutter Jan Vermeulen en korporaal B. Wisman, beiden overleden op de ziekenzaal in Bergen op Zoom. Het is overigens niet zeker of het overlijden een gevolg was van oorlogshandelingen. Bij K.B. van 5 april 1832 nr. 82 werd eervol ontslag verleend aan
mr. ridder A.C.G. van Rappard als kapitein bij het 3e Bataljon van de Afdeling Mobiele Utrechtse Schutterij. De commandant van het 3e Bataljon stuurde op 18 juli 1832 aan de burgemeester van Zeist het Metalen Kruis voor Vrijwilligers met dito lint met verzoek het te willen uitreiken aan de heer Van Rappard, ontvanger van Drie- bergen en Doom, wegens bewijs van aandenken, als hebbende deelgenomen aan de krijgsverrichtingen in 1830/1831. Deze onder- scheiding was door de koning ingesteld bij K.B. van 12 september 1831. In augustus 1834 kwam voor de Zeistenaren een eind aan de |
|||||
12
|
|||||
militaire activiteiten. De
generaed-majoor, belast met het waarnemen van het provinciale commandement, schreef op 28 axigustus 1834 aan de burgemeester van Zeist dat de volgende dag een gedeelte van het 3e Bataljon der afdeling Utrechtse Schutterij in Zeist zou aankomen, ten einde in die gemeente nachtkwartier te houden om de daarop- volgende dag de mars naar Amersfoort te vervolgen. Hun sterkte bedroeg onge- veer 400 man. Op 1 september 1834 werd
de volgende openbare ken- nisgeving onder de aan- |
|||||||||
Het Metalen Kruis voor Vrijwilligers.
|
|||||||||
dacht van de inwoners van
Zeist gebracht: 'De burge- meester van Zeist, geïnformeerd zijnde dat verscheidene ingezetenen voornemens zijn, ter gelegenheid van het schuttersfeest op woensdag den 3 dezer, hunne huize te verlichten, heeft gemeend zulks ter kennis van de overige ingezetenen te moeten brengen, teneinde hen in staat te stellen, dit loffelijk voornemen na te volgen, teneinde dit feest alle luister bij te zetten.' Ook op het Slot was er een feest, getuige de volgende uitnodiging:
'De Edelachtbare Heeren Burgemeester, Gemeenteraden en Secretaris van Zeyst worden verzocht het feest bij te wonen, hetwelk de heer Huydecoper van Zeyst voornemens is te geven op woensdag 3-9 ter gelegenheid van de terugkomst der uitgetrokken schutters om 3 uur op het Slot te Zeyst.' Er volgden nog een Metalen Kruis voor Vrijwilligers voor de Ie |
|||||||||
13
|
|||||||||
luitenant WJA. van Romondt en voor de schutters Jacobus de
Kruyf en Leendert van Barneveld. Daarmee was voor Zeist een eind gekomen aan de strijd tussen Nederland en België, die pas in 1839 definitief eindigde met volledige onafhankelijkheid van België. L. Visser
Noten
1. De personele belasting was een directe belasting, geheven ter
zake van het gebruik van in Nederland gelegen gebouwen en toebe- horen voor zover zij dienden tot woning of gemak van de gebruiker. In 1832 waren er de volgende zes grondslagen: 1. huurwaarde; 2. haardsteden; 3. deuren en vensters; 4. meubilair; 5. dienstboden, en 6. paarden. Bij de grondslag huurwaarde werd 4% van de onzuivere huurwaarde geheven van woningen boven ƒ 30,- per jaar. De haard- steden werden belast naar een oplopend tarief (één schoorsteen ƒ 0,40, twee schoorstenen elk ƒ 0,75 en drie elk ƒ 1,75). Voor
deuren en vensters betaalde men ƒ 0,40 tot ƒ 1,10 naar de grootte. Maar niet naar de grootte van de deuren of ramen, maar naar de grootte van het aantal inwoners der gemeente. Het feit dat in de grootste gemeenten het meest moest worden betaald, hield blijkbaar verband met de hoeveelheid licht en lucht die daar beschikbaar was. Over de geschatte waarde van het meubilair was men 1 % verschul- digd. Een dienstbode kostte ƒ 7,- aan belasting, al naar de omvang van het personeel. De paarden werden belast naar aantal en be- stemming. 2. In het artikel 'Beek en Royen' (Bulletin Van de Poll-Stichting,
1980 p. 75) schrijft dr. J. Meerdink: 'Grootvader Van de Poll, de Amsterdamse burgemeester was regent geweest van het Burger Wees- huis, waar de held van Antwerpen, Jan van Speyk, was opgevoed. Van de weinige overblijfselen van die man werd een stukje been op sterk water in 'Beek en Royen' bewaard Jaarlijks werd het sterke water bij apotheker Huber in de Dorpsstraat ververst. Een beetje bizar, maar het past zo goed bij de sterk aan traditie gehechte, vriendelijke en gemoe- delijke Van de Poll-familie.' |
|||||
14
|
|||||
Bronnen
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.ms. 151-155, 301, 435,
442-447, 449-509; Gemeentearchief Zeist - A.C.J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen, Bussum
1969. - P.H. Engels, De belastingen en de geldmiddelen van den aanvang
der Republiek tot op heden, Utrecht 1862 PAASGEBRUIKEN (2)
Kort nadat het maartnummer 1994 van 'Seijst' was verschenen kreeg
ik een advertentie in handen uit de Zeister Courant van 28 maart 1934 met een foto van twee paaskoeien met het onderschrift: 'deze bijzonder Ie kwaliteit beesten zijn aangekocht door den bekenden slager Schipper, Ds. Nahuyslaan 2.' Omdat ook deze beesten niet voorzien waren van de hen toegeschreven kransen om de hals en sinaasappelen op de horens neem ik aan, dat die versiering de laatste tijd niet meer werd aangebracht. In een artikel over oude paasgebriüken in de 2^ister Courant van
31 maart 1945 staat: 'tenslotte was nog een gebruik van zeer ouden datum de ommegang door den slager met een Paasos, die rijk versierd was met veelkleurige bloemen en bontgekleurde strikken.' Om toch een beeld te krijgen van zo'n versierde koe heb ik de hulp ingeroepen van slager F. Marlet te Driebergen-Rijsenburg, die vorig jaar het lOO-jïurig bestaan van de zaak had gevierd. Ook hij kon me uit eigen archief niet helpen aan de gewenste foto, maar wel aan een anonieme tekening uit circa 1800 van een paaskoe, compleet met kransen en sinaasappels op de horens. Dit ziende is het begrijpelijk, dat de slagers deze wijze van aankleding van het slachtvee al lang geleden hebben afgeschaft. Over de oorsprong van het feest van de paasos tasten we nog
steeds in het duister. Volgens sommige historici zou de oorsprong liggen in het oude Egypte, terwijl anderen denken dat het te meiken zou hebben met een feest van de Drmden. |
|||||
15
|
|||||
'Dit zijn de paaskoelen van Schipper' Slager P. Schipper voor zijn
winkel Ds. Nahuyslaan 2 (particuliere collectie). |
||||||
Hoe het zij, in de middeleeuwen ging het feest gepaard met veel
uiterlijk vertoon. Jonge mannen met vedel en trommel liepen voorop in de stoet, gevolgd door de trotse bezitter van de uitgelezen prijsos. Het feest werd georganiseerd door het slagersgilde, zoals ook blijkt uit het volgende gedicht van Jacob Cats behorende bij een afbeelding van een paasos, voorafgegaan door een trommel- en fluitspeler, begeleid door een man met een glas wijn in de hand en gevolgd door een man met een bijl: 'De ffldos gaat daar heen, versierd met rozenkransen,
Men hoort de trommel slaan, men ziet de Idnders dansen; ,
Hij schuimbekt van de wijn en pruist van enkel vet,
Maar peijst niet aan de bijl, die op hem is gewet.
Hoe menig is er trots en gaat daar moedig pronken,
|
||||||
16
|
||||||
Die, eer de zonne daalt, in pijne leijt gesonken:
Neemt, vrienden, op u selfs, en op u saken acht. Ook als het soet geluk op u gedurig lacht.' L. Visser
|
||||||
Een paasfcoe versierd iset kransen en sinaasappels op de horens, circa
1800 (particuliere collectie). Bronnen
- J. Cats, Sinn- en Minnebeelden, ca. 1620
- E.M. Bührer, De Beenhouwersstraat, Tielt-Lannoo 1985.
VERSLAG VAN DE PUBLIKATIECOMMISSIE OVER 1994
In 1994 is de publikatie 'De gemeenteraad van Zeist 1851-1976' van 17
|
||||||
mr.dr. V.A.M. van der Bm"g en R.P.M. Rhoen gereed gekomen.
Het eerste exemplaar is op een feestelijke bijeenkomst in de raads- zaal door de vice voorzitter aangeboden aan de burgemeester. Voor het boek bleek grote waardering te bestaan. Op oudejaarsdag 1994 is het manuscript van voorlopig(?) het laatste
deel van de Bronnen van Zeist in de vorm van een floppydisk aan de voorzitter aangeboden. De in regestvorm samengevatte bronnen zijn laatstelijk gereedgemaakt door de heer Peucker jr. Tot grote spijt van de commissie is door het plotseüng overlijden van de initiatiefiiemer, de heer drs. J.G. Steenbeek, een eind geko- men aan diens voorbereidingen van een publikatie over de kleinme- taalindustrie in Zeist, die stellig voor eventuele uitgave in aanmer- king zou zijn gekomen. De heer Steenbeek heeft veel contacten gelegd en gegevens verzameld. Onderzocht wordt, of zijn werk op één of jmdere wijze zal kunnen worden voortgezet. Na uitvoerig overleg tussen de commissie (Meerdink en Stolk) en Steenbeek was met de laatste afgesproken, dat hij een publikatie zou gereedmaken over de klein metaalindustrie in Zeist, die eind 1995 bij onze commissie zou worden ingeleverd. In de pers zijn de voorbereidin- gen bekend gemaakt, tengevolge waarvan de heer Steenbeek tal van gegevens heeft verkregen. De commissie is in 1994 driemaal bijeengekomen, o.m. om te
beraadslagen over binnengekomen manuscripten. Zij bestond uit dr. J. Meerdink (voorzitter), mr.dr. VA.M. van der Burg, Mw. CL. Peucker-Martm, R.P.M. Rhoen, drs. M,M.A. Roeder, drs. Th.G.P.M. Ruijs en dr. A,A.H. Stolk. Dr. J. Meerdink
VERSLAG VAN HET ARCHIEFWERK IN 1994
Ook in 1994 is weer veel arbeid in het archief verzet. De werk-
zaamheden aan de persberichten gaan regelmatig door, aan een controle van de inhoud van de mappen is begonnen. In de biblio- |
|||||
m
|
|||||
theek worden zo mogeUjk nieuw verschenen uitgaven opgenomen.
De herziene catalogus is persklaar en kan op de computer worden verwerkt. De 'Bibliografie van Zeist', welke eveneens herzien wordt, is nog niet gereed. Aan het overzicht van de collectie penningen, mimten en zegels, samengesteld door de heer ir. B. van Wijk wordt de laatste hand gelegd. Ze staat al in de computer. Het aantal inlichtingen, mondeling en schrifteüjk, bedraagt ruim 350. In 1994 ontvingen we enkele aanwinsten voor onze historische
verzameling. Veel dank aan de schenkers. Tijdens de Open Monumentendag op 10 september was de Van de
Poll-kamer geopend. Er was o.a. een kleine, maar unieke expositie te zien van foto's van beelden in Zeist, samengesteld door de heer CJ. Bardet. Er waren 400 bezoekers. Eveneens was dit het geval op 8 oktober bij de viering van '25 jaar restauratie Slot'. De belangstel- ling was toen nog groter. Op 25 mei bezochten de dames Van den Berg en Mollen en de
heer Bardet een contactavond in Veenendaal van de Stichting Stichtse Geschiedenis. Voorts werkten wij mee aan de bibliografie van Utrecht onder leiding van deze stichting. Verheugend is het dat het grootste deel van de ledenadministratie
en de financiële administratie in 1995 elders zal worden onderge- bracht. De heer Wels hield ook dit jaar weer de dia- en filmvoorstellingen
over oud-Zeist voor verenigingen, scholen en bejaardenhuizen. De belangstelling was groot. Op 28 aprU vond een dagexcursie naar Gouda plaats onder de
enthousiaste leiding van de heer N. Metselaar, koster van de St. Janskerk, op 25 augustus een middagexcursie naar kasteel Ameron- gen en op 13 oktober eveneens een middagexcursie naar Wijk bij Duurstede. De inschrijving voor de excursies was groot, zodat wij bij de laatste naar Wijk bij Duurstede twee bussen hebben mgezet. Op 10 februari hield de heer N. Metselaar in het Slot een lezing over de 'Goudse Glazen' van de St. Janskerk te Gouda met dia- klankbeeld en op 21 september sprak prof.dr.ir. CL. Temminck |
|||||
m:
|
|||||
Groll over 'Middeleeuwse Kerken in de provincie Utrecht'. Er was
veel belangstelling. Op deze plaats hartelijk dank aan de medewerkers (vrijwilligers)
voor het vele werk dat zij verrichten in goede harmonie. Mw. L. Heijning-Koens heeft haar taak bij ons op 1 oktober afge- sloten en ook de heer ir. B. van Wijk heeft het archief verlaten. Zij werkten een groot aantal jaren aan de opbouw van het archief. Bei- den zeer hartelijk dank. De heer K. Scharten overleed begin februa- ri van dit jaar. 2^er correct verzorgde hij jarenlang de kranteknip- sels uit het Utrechts Nieuwsblad. Een gemis. Eind 1994 behoorden tot de medewerkers de dames Van den Berg,
Van Bueren en Metz en de heren Bardet, de Neeve, Niessen, Roe- der, Stokmans en Tijtgat. Mw. Van Bueren en de heer De Neeve kwamen in 1994 de lege plaatsen opvullen. Wij vinden het prettig hen in ons midden te hebben. Heel veel dank aan de heer Visser, die ons iedere dinsdag terzijde
staat. Ook de heer Rhoen onze dank. Met het Slotbeheer en de Zeister Kunststichting is er een goede band, welke zeer op prijs wordt gesteld. Tenslotte wens ik het archief een goede toekomst. Drs. J.C. Mollen-Hengeveld
VERSLAG VAN DE REDACTIECOMMISSIE SEUST OVER 1994
Op 5 februari 1994 overleed op 89-jarige leeftijd de heer K. Schar-
ten. Jarenlang maakte hij deel uit van de redactiecommissie. On- danks zijn hoge leeftijd bezocht hij steeds trouw de vergaderingen van de commissie. In de ontstane vacature en in de vacature Tromp, die in het voor-
ga£mde jaar bedankt had als commissielid, werd voorzien door de benoeming van de heren drs. J.A. van den Dikkenberg en dr. P.M. Peucker. De commissie bestond in het verslagjaar uit de heren Van den |
||||
20
|
||||
Dikkenberg, Meerdink, Peucker, Rhoen, Rnijs en Visser.
De commissie kwam tweemaal bijeen, nameüjk op 13 januari en op
7 november. De vergaderingen vonden plaats in de kamer van de
gemeentearchivaris op het gemeentehuis.
De heer Rhoen coördineerde alle werkzaamheden van de commissie.
Het typewerk voor het bulletin werd verricht door mevrouw A.MJ.
Rhoen-Theunissen. De eindredactie was in handen van de heer Rhoen, terwijl ook de lay-out door hem verzorgd werd. Hij heeft intiissen te keimen gegeven al deze werkzaamheden te willen neer- leggen. De verzending werd dit jaar wederom geregeld door het echtpaar
CJ. Bardet, daarbij geassisteerd door enkele vrijwiUigers van het genootschap. In een oplage van 950 stuks werden in het afgelopen jaar vier num-
mers van 'Seijst' uitgegeven. De 24" jaargang heeft een omvang van 96 pagina's. Gepubliceerd werden de volgende artikelen: Paasgebruiken (L.
Visser), Boerderij Griffestein (mr. AJ.A. Labouchere), De Vollenho- vense, Gooyer- en 2^istertienden (R.H.C. van Majmen), Literaire passanten (JA., van den DUckenberg), De leeftijdsopbouw van Zeist in 1830 (G. Rijerse), De Stoetweegse wetering en de oorkonde van 28 mei 1279 (D.R. Klootwijk), Huydecoper, Kruseman en de ver- dwenen schilderijen in de Willemszaal van het Slot (J. Meerdink), Albertine Enkelaar (uit het Weeknieuws der Evangelische Broeder- gemeente), Het nageslacht van de eerste Zeister predikant (mr.dr. V.A.M. van der Burg), Op dinsdag woedde de storm (R. Loenen), Onder de slopershamer: cultureel centrum Boschlust (ir. H. van den Top), De geschiedenis van de woning Oude Postweg 73-75 (R. Loenen) en Engels toerisme in Zeist aan het eind van de 18e eeuw (J. Meerdinlc). Het hebben van geschikte artikelen bUjft een permanente zorg voor
de redactie. R.P.M. Rhoen
|
|||||
21
|
|||||
VERSLAG VAN DE TENTOONSTELLINGSCOMMISSIE OVER 1994
De tentoonstellingscommissie telt zes leden: F. Kuster, mw.drs. D.
Methorst-de Bie, R.P.M. Rhoen, drs. Th.G.P.M. Ruijs (voorzitter), H.K. Schuring en mw.drs. K.M. Veenland-Heineman. De commissie vergaderde in het afgelopen jaar op 3 februari, 28
februari, 10 maart (met mevrouw Verbeek-Stapensea), 7 april, 18 april, 12 mei, 5 juli, 16 augustus, 3 november, 29 december. Meest- al werd vergaderd in de avonduren. De meeste vergaderingen werden gehouden in het parochiehuis St. Joseph aan de Hortensia- laan, waar de heer Kuster als gastheer optrad. Daarnaast is in kleine groepjes in wisselende samenstelling op verschillende locaties voorbereidend en uitvoerend werk verricht voor de tentoonstelling 'Rondom Willem Pijper 1894 - 1994'. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag werd op 31 maart, 28 aprü, 26 mei en 21 juni be- zocht. In de week voorafgaand aan de opening van de tentoonstel- ling maakte de commissie 'overuren' in de Vleugelgalerie. De voorbereidingen voor een vaste expositie in de Oude Kerk
stagneerden in het begin van het jaar toen bleek, dat het bestuur en de commissie verschillende visies hebben op de realiseriag van dit project. Voor de achtergronden van deze kwestie verwijst de com- missie naar het jazirverslag van 1993. Als gevolg van de gang van zaken trad de heer Rhoen op 15 maart terug als commissielid. Hij is de commissie bUjven adviseren en heeft aan de organisatie van de tentoonstelling over Willem Pijper een onmisbare bijdrage geleverd. Op 12 mei stuurde de commissie aan het bestuur een schriftelijke reactie op de ontstane situatie en een oproep tot betere samenwer- king. De heer Rhoen heeft zijn besluit opgeschort tot er meer duidelijkheid bestaat over de bestuurüjke reorganisatie van de Stichting. Over de expositie in de Oude Kerk viel in 1994 geen definitief
besluit. |
|||||
22
|
|||||
Intussen vroeg de organisatie van de tentoonstelling 'Rondom
Willem Pijper 1894-1994' veel aandacht. Onderzoek in openbare instellingen en bij particulieren bracht veel en interessant materiaal - ook over Pijpers Zeister periode - aan het licht. De tentoonstelling, die van 1 tot 15 september gehouden werd in de Vleugelgalerie van Slot Zeist, gaf een beeld van het leven van Willem Pijper aan de hand van enige thema's. Door het grote aantal bruiklenen was de organisatie van deze tentoonstelling gecompliceerd en kostbaar. Een aanzienlijke bijdrage uit het Willem Pijperfonds van de Orde van Vrijmetselaren maakte een officiële opening in de Congreszaal met muziek en een inleiding door Prof. M. Flothuis en een tentoon- stelling in deze vorm mogelijk. Tekstborden en bijschriften werden gemaakt in samenwerking met de vormgever Herre Methorst. Met de Koninklijke BibUotheek te Den Haag werd een gemeenschappe- lijk persbericht uitgegeven. In de Vleugelgalerie werd toezicht gehouden door vrijwilligers o.a. via de Zeister Kimststichting. De heer Kuster stelde vitrines en de heer Rhoen stelde een luchtont- vochtiger van het Gemeentearchief beschikbaar. De tentoonstelling trok 800 bezoekers. De commissie kwam tot de conclusie, dat een tentoonstelling met
veel bruiklenen een tijdrovende en gecompUceerde organisatie vraagt. Als de periode van uitvoering samenvalt met een (zomer)- vakantieperiode, waarin commissieleden gelijktijdig of achtereenvol- gend afwezig zijn, vergt de realisering teveel van een enkeling. Zowel de heer Kuster als de heer Rhoen zijn betrokken bij herden-
kingstentoonstellingen in 1995. De heer Kuster als particulier collec- tioneur van literatuur uit oorlogstijd, de heer Rhoen als gemeentear- chivaris in samenwerking met het 4/5 mei comité. Aan het eind van het jaar is een eerste contact gelegd met verte-
genwoordigers van de Broedergemeente om bij te dragen aan een tentoonstelling in het kader van het 250-jarig jubileum. Deze ten- toonstelling staat geprogrammeerd voor 1996. Voor 1997 ligt een idee om een tekeningententoonstelling over Zeist |
|||||
23
|
|||||
te houden: 'Zeist getekend toen en nu'. De commissie is voorne-
mens de bïisis voor deze tentoonsteUing in 1995 te leggen. K.M. Veenland-Heineman
AGENDA
19 april: lezing over de historische stad Deventer; met diapresenta-
tie. 27 april: dagexcursie naar Deventer.
medio augustus: middagexcursie naar Westbroek (kerk, muurschilde-
ringen) oktober: lezing over de historische geografie van Utrecht.
oktober: middagexcursie naar kasteel Zuylen. NIEUWE DONATEURS
Stand begin februari
- laatste stand: 812
- aanmeldingen : 4
- opzeggingen/overleden: 14
- aantal donateurs: 802
986 De heer H.C. Adelaar jr., Couwenhoven 57-03
987 De heer CJ.Th. Schut, Laan van Vollenhove 2231
988 De heer JJ. den Hartog, Driebergseweg lOA
989 Mw. G.A.M. Castermans-Verwijmeren, Couwenhoven 64-17
Sedert 1 januari 1995 wordt de 'leden'administratie van onze stich-
ting verzorgd door On-Line Business Services, licentiehouder van Pronto te Bilthoven. Aanmeldingen van nieuwe donateurs, mutaties etc. kunt u blijven
adresseren aan: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll- Stichting', Postbus 342, 3700 AH Zeist. |
|||||
24
|
|||||
EINDE AAN DE MYTHE OVER DE ZEISTERSE ZWITSERS
NIH r 1)1; KMIGRANTEN WERDEN BEDROGEN DOOR EEN ZEEKAPITEIN, MAAR HET
NAGESLACHT WERD 'BEDROGEN' MET DE KAPITEIN VAN
DE 'LONDON'
door R.P.M. Rhoen
In een folder over 'Oud London' kan men het volgende lezen. 'De Sain,
een van Napoleons soldaten, bleef in 1804 achter en stichtte een Uitspanning en Café. In het jaar 1845 werd er in Zwitserland propaganda gevoerd voor emigratie naar Californië. Vele Zwitsers hadden zich gemeld en zouden via Rotterdam met het schip "London" vertrekken. Toen zij echter in Rotterdam arriveerden ging de reis niet door. Zij verlieten Rotterdam en dwaalden af in de richting Zeist. De Sain ontfermde zich over deze mensen, die huizen bouwden op zijn grond. Uit erkentelijkheid voor de verleende hulp gaf men aan de Uitspanning de naam "London", hetgeen later "Oud London" werd.' Het is echter slechts een mythe. Op 31 maart 1870 's morgens om 9 uur overleed op zesennegentigjarige
leeftijd in de herberg 'Londen' aan de Woudenbergseweg de weduwe Juliana Steinmami. Zij was de oudste vrouwelijke ingezetene van Zeist. Juliana Steiimiann werd geboren op 14 februari 1774 te Heimbach in het bisdom Konstanz, dat in 1803 bij het groothertogdom Baden werd gevoegd, als dochter van Joseph Steinmann en Maria Fischserin. Zij was twee keer weduwe geworden. Haar eerste echtgenoot was Andreas Maïer en de tweede keer was zij gehuwd met Joseph Riether. Diens naam werd ook geschreven als Rieter, Rieder, Riedher, in de volkstelling van 1829 als Reder en in een stuk uit 1831 zelfs als Ridder. De overledene werd begraven (3e klas) op de r.-k. begraafplaats aan de Utrechtseweg. Van haar overlijden werd aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand gedaan door Jan de Sain, die gehuwd was met haar kleindochter Juliana Care, wier moeder Magdalena Riether was. Blijkens de overlijdensakte was De Sain analfabeet. Ook zijn broer Arie verklaarde in 1874 niet te kunnen schrijven. Hun vader Theodorus Franciscus de Sain |
|||||
25
|
|||||
werd in 1802 in Zierikzee geboren. Van beroep was deze bezembinder en
in 1824 werd hij door loting aangewezen voor militaire dienst bij het korps infanterie. Jan de Sain zou later het beheer over de herberg 'Lon- den' voortzetten. De Frans klinkende naam werd in latere jaren gebruikt voor het romantische verhaal dat De Sain een Napoleontische soldaat was geweest, die in 1804 in Austerlitz achterbleef en de herberg zou hebben gesticht. Het signalement van Jan de Sain uit 1866, die dan 20 jaar oud is, roept niet gelijk het beeld op van een fransoos: lang 1,72 m, blond haar, grijze ogen, ovaal gezicht, vol voorhoofd, brede neus, gewone mond en ronde kin. Voor zijn tijd was hij qua lengte aan de grote kant. In 1863 was de gemiddelde lengte van 20-jarige dienstplichtigen 1,63 m. Vier Duitse families uit het groothertogdom Baden, een van hen was
Juliana Steinmann, hadden in 1817 het voornemen naar Amerika te emigreren. Gelet op de informatie die zij kregen in Nederland, besloten zij de oversteek niet te maken, maar hun geluk in Nederland te zoeken. De groep, bestaande uit 23 personen, vestigde zich in de gemeente Zeist. Blijkens een overlijdensakte uit 1818 woonde Georg Riether in een hut op de heide bij Austerlitz en in de overlijdensakte van Joseph Riether, hij overleed in 1826, wordt vermeld dat deze overleed in een ongenummerd huis staande achter het Zeisterbos. Op grond van deze gegevens is het aannemelijk dat al de vier de huisgeziimen in een schamele woning woonden. Een omschrijving uit 1827 luidt: 'heiveld tot aan de eerste woning der
geëemigreerde Wurtembergers, en langs dezelve woningen, tot op den weg hopende, achter het bosch van Beek en Rooijen'. De hutten stonden aan de Odijkersteeg, de aloude weg van Odijk over 'De Krakeling', na 1834 'De Oude Krakeling' genoemd, naar Amersfoort. Thans staat dit weggedeelte bekend als de Zwitsersekade. De Weekbode van 5 mei 1888 berichtte over de brand in de tapperij van Jan de Sain op woensdag 2 mei van dat jaar. In het kranteartikel wordt gesproken over 'London ook wel genaamd de Zwitsersekade'. Over het huis wordt vermeld: 'Het gedeeltelijk afgebrande huis dagteekende reeds vanjaren herwaarts, het moet gesticht zijn geworden door z.ekere Julia, Zwitsersche van geboorte, waarvan dan ook de benaming van Zwitserschekade afkomstig schijn te zijn f...].' Het Zuidduitse accent dat deze |
|||||
26
|
|||||
vreemdelingen beslist zullen hebben gesproken, is misschien de oorzaak
ervan dat ze een keer Württembergers werden genoemd en een andere keer Zwitsers. Het koninkrijk Württemberg was het buurland van het groothertogdom Baden en in een gedeelte van Zwitserland spreekt men Schwyzerdütsch. Het gemeentebestuur maakte bezwaar tegen de aanwezigheid van de uit
het groothertogdom Baden afkomstige gezinnen en zegde hen zeker tweemaal aan de gemeente te verlaten. Na afloop van de Napoleontische oorlogen was Nederland verarmd. Het volksvoedsel bestond in het begin van de vorige eeuw uit aardappelen en brood. Door de armoede konden velen zich zelfs dat rond 1815 niet altijd permitteren. In Zeist bedroeg het dagloon voor handwerkslieden en de werklieden in de fabrieken 80 cent en voor een dagloner gemiddeld 60 cent; in de zomer 65 cent en in de winter 55 cent. 'De Oorzaak van toenemende Armoede meenen wij te ondekken in de Excessive hoge prijs der Eerste levensmiddelen, in de belastingen op het Zout en Zeep. Waardoor de Onreinheid, en Ziektens van aanstekende Aart ontstaan, waardoor de behoeftigen in getal vermeerderen, en Zoo Zeer toenemen, Zooals dit in de laatste Vier jaren meenigmaal heeft plaats gehad - en door de in proportie Zoo sterk toenemende populatie onder deeze Classe van Ingezetenen.' Deze opmerking plaatste het gemeentebestuur op de 'Staat van de Admi- nistratie der Huiszittende Armen' van 10 juli 1818. Zeist telde in in 1817 1717 inwoners en was nog een boerendorp. De buurt waar de Duitsers zich hadden gevestigd, viel onder Austerlitz.
Het was een zeer armoedige oord. De in Austerlitz wonende Frangois Antoine Hubert, die bijna tot het laatst in het Frans correspondeerde, schreef in een brief van september 1823 aan burgemeester Van Bern: 'Het voormalige kamp van Zeyst was tot 1813 een onbruikbaar en onbebouwd oord. Mijn eerste grondlegging deed ik in Februarij van hetzelfde jaar, en het eerste werk tot cultivering begon in maart, sedert heb ik niettegenstaande alle moeijelijkheden volgehouden werkzaam te zijn, en ben ik al niet geheel gerüüs[s]eerd, ben ik door inspanning mijner krachten ten minsten zoo verre gevorderd, dat ik het nuttige met het aangename gepaard heb, en bovendien de bewoners door alle |
|||||
27
|
|||||
mogelijke, daartoe aangewende middelen te onderhouden,
niettegenstaande zij mij onophoudelijk ondankbaar behandelde, het heeft hun wel gegaan en dit zal verder volhouden; thans hebben zij menigte vee, goede bouw- en vruchtdragende akkers, terwijl zij bij mijne komst dit alles misten, zonder bouwland bezaten zij niets dan een hoen, dit was hun vee, in een woord, het was eene onaangename en vergeten plaats. In 1815 heb ik alleen met het oogmerk, de bewoners nuttig te zijn, linnengaren doen spinnen, en om de kinderen ook werkzaam te doen zijn er het breijen bijgevoegd; niet tegenstaande al het voordeel, 't geen daaruit voor ouders en kinderen moest voortspruiten, heb ik er moeten afzien door de slechte conduite der bewoners, heb ik weinig voordeel kunnen trekken van het garen, een partij daarvan heb ik mij niet kunnen ontdoen, per slot heb ik hierop circa ƒ 1200.00 verlies. In 1820 begon het dorp gebrek aan water te ondervinden, zonder eenige interest hiervoor te verlangen, heb ik de bewoners het benoodigde Fonds tot bouwing eener put of bron voorgeschoten, een gedeelte heb ik hun geschonken en blijven zij mij nog schuldig; sedert dien tijd heb ik niets dan onaangenaamheden en ondankbaarheden moeten ondervinden [...] de bevolking in aanmerking nemende, dezelve bestaat uit 27 huisgezinnen, te zamen circa 150 of 200 zielen; -alwat niet tot hen behoort, of van hunne afkomst is, dulden zij niet (het zijn alle marketenters of wasvrouwen en marskramers ten tijde van het kamp). Op dit oogenblik heb ik nog vijf woningen open, geen mijner wil dezelve accepteren, daar niemand zich hier kan etablisseren om de inwoners hunne gedragingen [...].' De burgemeester zond de brief op 29 september door naar de gouverneur, daarbij opmerkende dat 'men ook niet anders kan verwagten, daar het meerendeel uitschot van overgebleven markententers zijn, die bij de minste onaangenaamheid zingen en schreeuwen Franse schamp liederen [...]'. Enkele jaren later, in 1829, gaf Van Bern weer zijn mening over de inwoners van Austerlitz te kennen aan de gouverneur: 'de overige bewooners van Austerlitz zijn bijna minder dan arme daghuurders, doorgaans zamen gevloeid uit lieden die op andere plaatsen niet ter regt kunnen komen [...]'. De vier gezinshoofden, te weten Georg Riether, zijn broer Joseph
Riether, Joseph Walter en Franz Schleer dienden op 26 juni 1817 het |
|||||
28
|
|||||
volgende rekest in bij de koning.
'Aan Zijne Majesteit den Koning.
Geven reverentelijk te kermen
1 ° Georg Rieder - pottebakker,
2° Joseph Rieder - steenhouwer,
3 " Joseph Walter - steenhouwer en
4° Franz Schleer - kuiper,
gewoond hebbende de drie eerste supplianten te Heimbach, en de laatste
suppliant te Henblinger in het Groot Hertogdom Baden.
Dat de eerste suppliant met zijn vrouw, twee zoonen en twee dochters.
De tweede suppliant met zijn vrouw, zijne aanbehuwd moeder, twee
zoonen en drie dochters, zoo in dit als vorig huwelijk van zijne
huisvrouw verwekt.
De derde suppliant met zijn vrouw, een zoon en twee dochters en de
vierde suppliant met zijn vrouw, een zoon en een dochter, na te hebben
bekomen behoorlijke paspoorten, derzelver vaderland verlaten hebbende,
met oogmerk om zich naar America te begeeven, hier te lande zijn
gearriveert, en aldaar kennis hebben bekomen van de ongunstige
berichten, welken waren bekomen met opzicht van de te leur stelling zoo
bij veele humier landgenooten als andere buitenlanders ondervonden, zoo
wel met betrekking tot de wijs van hun transport naar America als huime
behandeling aldaar. Zulks hun supplianten heeft doen bedagt zijn, of het
voor hun niet beter gerade zoude wezen hun eerstgemelde plan te laten
varen en zoo mogelijk hun verblijf in Europa te blijven houden.
Dat de supplianten niet behooren onder de zoodanigen welken door
absolute armoede verpligt zijn geworden hunne haardsteeden te verlaaten,
maar door den Goddelijken Zegen noch gelukkig genoeg zijn - eenig
vermogen voor zich behouden te hebben en alzoo allen uit eene zorg om
zulks niet geheel te verliezen en eindelijk zich tot den bedelzak gebragt te
zien, vermits de ongelukkige toestand waarin het grootst gedeelte der
ingezetenen van de meeste Duitsche landen zich bevinden, tot het
bovengemelde besluit zijn gekomen.
Dat bovendien behalven het ambagt dat ieder der supplianten in het
bijzonder kan exerceeren, zij allen ook al wat tot den landbouw behoord
niet minder kundig zijn, en vooral ook, voor zoo ver dit laatste
|
|||||
29
|
|||||
betrekking heeft tot dorre en noch ongecultiveerde gronden als waarin de
nood hun heeft geleerd veelal te moeten arbeiden, terwijl noch bovendien de supplianten, die aan eene sobere levens wijze gewoon zijn ook zeer veel minder behoefte hebben dan andere in gelukkiger landen groot gebragt, en mitsdien zich ook met een gering inkomen een voldoende bestaan kunnen bezorgen. Dat in deze staat van zaken de supplianten onderrigt geworden zijnde dat
in de provincie Utrecht gemeente van Zeijst, zeer veele gronden gevonden wierden, welken, wanneer daaraan arbeid en tijd besteed wordt, tot goed bouwland kunnen worden aangelegd. Zich dan ook daarop meer in het bijzonder hebben geïnformeerd en het zoo ver hebben gebragt dat de Ridder van Oosthuijse van Reijsenburg, als eigenaar van eenige zodanige gronden aldaar geleegen, zich genegen getoond heeft eenige mergentalen daarvan aan de supplianten voor een tijdvak van eenige jaren, alleen tegens genot van een zeergeringe jaarlijksche huur of recognitie, aan de supplianten af te staan. Dat de supplianten vermeenenden deeze gelegenheid niet alleen zodanig geheel en al overeenkomstig hun voorgesteld plan te zijn dat zij zeer verkeerd zouden doen te beproeven iets dergelijks of beter in een ander werelddeel te gaan zoeken, en het ook in dit rijk niet onverschillig is dat zich werkzame handen aanbieden om tot verbetering van den landbouw en vooral tot het insteeken en het cultiveeren van noch dorre landen mede te werken en alzoo vast besloten waren het gemelde aanbod te accepteren en zich ter gemelde plaatse neder te zetten. Dat echter hieromtrent aan de supplianten is voorgekomen dat bij het
gemeentebestuur van Zeijst voorschreeven zwarigheid wordt gemaakt hun de inwooning in de gemelde gemeente toe te staan en overzulks naar hun gedagte aan hun niets anders is overgebleven als zich ootmoedelijk te wenden tot U.M. met het hier na te melden verzoek. En keeren zij supplianten zich alzoo tot U.M. ootmoedig verzoekende dat het U.M. goedgunstig moge behagen de supplianten te permitteeren zich met derzelver woon in dit Rijk te mogen vestigen en verder ook het gemeentebestuur van Zeijst voormeld worde aangeschreeven zich er niet tegen te verzetten dat de supplianten zich aldaar op den voet als hierboven is gemeld, komen te etabliseseren mitsgaders dat hiervan worde |
|||||
30
|
|||||
Petrus Judocus van Oosthuyse (1763-1818). Olieverf door J. de Loose, 1818.
(Foto Iconografisch Bureau,'s Gravenhage / collectie Gemeentearchief Zeist) |
|||||
31
|
|||||
uitgegeven dispositie in forma.'
In het rekest wordt gesproken over de plaats Henblinger. Hiermee wordt
waarschijnlijk Helmlingen (Stadt Rheinau im Ortenaukreis) bedoeld. Overigens liggen in Duitsland wel negen plaatsen die Heimbach heten. In het betreffende geval gaat het om Heimbach gelegen ten noorden van Emmendingen in Baden-Württemberg. Op 22 juni, nog voordat het rekest werd ingediend, had het ge-
meentebestuur, waarschijnlijk aan gedeputeerde staten, laten weten dat in Austerlitz acht huisgezinnen van emigranten verbleven. Namen werden hierbij niet vermeld. Vier gezinshoofden hebben dus geen rekest bij de koning ingediend om te mogen blijven. Misschien hebben zij gevolg gegeven aan de aanzegging van het gemeentebestuur om te vertrekken. Het rekest was in het Nederlands gesteld. Daar de vier indieners Duitsers
waren, moet een ander het voor hen hebben opgesteld. Uit de aantekening van 22 juni moet worden opgemaakt dat Van Oosthuyse degene is geweest, die zich tot de koning heeft gewend {'zonder de bewijzen te kunnen of willen tonen dat de Hr. van Oosth. die hun daar plaats, zig aan Z.M. zoude hebben geadresseert'). Zij hebben het rekest ook niet ondertekend, alhoewel de gebroeders Riether konden schrijven. Een geboorteakte uit 1818 werd immers door beiden ondertekend. Juliana Steinmann, de vrouw van Joseph Riether was wel analfabeet. In de Weekbode van 1870 staat het zielige verhaal over hoe de Badense
emigranten, waaronder de gebroeders Riether, door een kapitein die hen naar Amerika zou brengen, werden bedrogen. Toen zij in Amsterdam waren aangekomen, zou de kapitein met al het geld van de emigranten ervandoor zijn gegaan. De naam van het schip was 'London'. Uit het rekest aan de koning blijkt dat dit kranteverhaal helemaal niet waar is. De Duitsers besloten niet verder te reizen, omdat men zulke negatieve verhalen had vernomen over de reis er naar toe en over Amerika zelf. Uit de aantekening op hun paspoorten bleek dat zij zelfs geld hadden ontvangen voor hun terugreis naar hun vaderland. |
|||||
32
|
|||||
Van hogerhand werd het in cultuur brengen van woeste gronden
bevorderd ter wille van de welvaart van de bevolking. Een wet uit 1809 verleende bijvoorbeeld gedurende vijftig jaar belastingvrijdom. Reden voor het gemeentebestuur om in 1827 aan de gouverneur te schrijven: 'Het is ons bekend, dat er in die dagen door verschillende eigenaren in deze Gemeente aanzienlijke landen zijn ontgonnen en tot bosch aangelegd f.../', om te trachten voor hen dit belastingvoordeel te bekomen. Het grootste deel van de bossen in Zeist bestond rond 1815 uit sparrenbos. Opgegeven werd in 1814 dat er ruim 500 hectaren bebost waren. Vijftien jaar later bedroeg dit rond de 800 hectaren. Hubert publiceerde in 1825 zijn 'Korte handleiding tot de aankweeking
der wilde pijnboomen [...]'. Hierin noemt Hubert burgemeester Van Bern 'een der ervarenste Planters der provincie, leerling en opvolger van den eersten voorstander deze kweekerij in onze provinciën, zijnde zijn Oom, de heer van Dam'. In zijn dankbrief van 25 mei van dat jaar schreef Van Bern aan Hubert naar aanleiding van diens verhandeling over de sparren: 'Ik zal mij zeer verblijden indien deze ontdekking door derzelver gevolgen tot voorbeeld en navolging diene, alsdan zullen U Ed. gestr. onvermoeid(e) pogingen, ijver en opojferingen eene belooning vinden, welke door het nageslacht nog zal moeten worden erkent'. Het jaar daarvoor had Van Bern de gouverneur van de provincie reeds op de hoogte gebracht van de gunstige resultaten van het werk van Hubert in de afgelopen twaalf jaar. Vooral het poten van de grove den (pinus sylvestris) had goede resultaten opgeleverd. Zelfs de minister toonde belangstelling voor het werk van Hubert. Koning Lodewijk Napoleon gaf in 1806 opdracht tot een onderzoek naar de mogelijkheden de woeste gronden te bebouwen. Geschat werd dat een derde deel van het koninkrijk woest lag. Hier ter plaatse werd in 1814 opgegeven dat meer dan 1500 hectaren onbebouwd waren, daarbij waren de Domeingronden niet begrepen. Vijftien jaar later liggen er nog ruim 1250 hectaren heigronden. Een van de vragen uit 1806 was of zijdeteelt mogelijk was. De koning
werd gerapporteerd dat dat niet mogelijk zou zijn. 25 Jaar later was men optimistischer gestemd. Ene H. Berail te Sint-Michielsgestel probeerde in 1830 te komen tot de oprichting van een naamloze vennootschap, die zich bezig zou houden met het kweken van witte |
|||||
33
|
|||||
moerbeibomen en de zijdeteeh in Noord-Brabant. Koning Willem 1
wilde persoonlijk in deze onderneming deelnemen. Op grond van proeven in Gelderland werd verwacht dat men in de andere provincies ook met succes zijdeteelt kon uitoefenen. Op 21 augustus 1830 kreeg het gemeentebestuur van de gouverneur het bericht dat Zeist door de conmiissie van landbouw was aangewezen als een gemeente waar op uitgebreide schaal de witte moerbeiboom kon worden aangeplant. Van Bern had reeds eerder getoond belangstelling te hebben. 'In het bezit van tamelijk uitgestrekte zandgronden, ten deele reeds met aanzienlijke dennebosschen bezet, zou ik tot zulk een proef in de beste gelegenheid zijn en daar toe wel inclineren uwe verzekering dat ook in hooge ligte zandgronden dezen Boom wel welig tiert, spoord mij daar toe te meerder aan, terwijl eindelijk in mijne kwaliteit als Burgemeester van de Gemeenten Zeist en Driebergen, mij de welvaart van deze Gemeenten zeer ter harte gaal en ik daar door tevens het voorbeeld zou geven /.../'. Waarschijnlijk is het uitbreken van de Belgische opstand er de oorzaak van dat over dit initiatief verder niets meer wordt vernomen. Heideontgimiing als middel tot bestrijding van de werkloosheid was voor
de gemeenteraad een belangrijk motief om gunstig te adviseren op het verzoek van Bernardus Stoop aan de koning om heide in erfpacht te mogen ontvangen. 'Aangezien de Heer Stoop geen ander doel met deze heide heeft dan door ontginning en beplanting van denzelven de behoeftigen werk te verschaffen, hetgeen in deze streken, vooral des winters, van het grootste belang is, om den lediggang en daardoor toenemende armoede voor te komen', zo stelde de raad in zijn vergadering op 19 mei 1830. Bij een ander verzoek om uitgifte door de Domeinen van heidegronden in erfpacht wilde het gemeentebestuur bepaald zien dat de ontginner geen daghuurderswomngen zou mogen bouwen, want daardoor zou de armoede kunnen toenemen. In 1829 wordt melding gemaakt van een toename van het aantal armen, omdat veel arme gezimien elders gedwongen werden te vertrekken. Zij bouwden dan op de heide in de omgeving van Austerlitz hutten om daar in te wonen. De koning stuurde het rekest om advies naar de minister van
Binnenlandse Zaken, die op zijn beurt naar gedeputeerde staten van |
|||||
34
|
|||||
Utrecht en die wonnen weer het advies in van het gemeentebestuur van
Zeist. Het gemeentebestuur schreef aan G.S.: 'Het Gemeentebestuur van Zeist heeft bij dezen de eer aan U E.G.A. te doen toekomen hunne consideratien op zeekere req'^ door Georg Rieder cum suis aan Z.M. gedaan presenteren houdende verzoek dat het Z.M. mogte behagen hun inwooning in dit Rijk te willen vergunnen, en het gemeentebestuur van Zeijst aan te schrijven om zich daartegen niet te verzetten, welk req' bij dispositie van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken aan U Ed.G.A. om consideratien en advies ware ingezonden. Dat de sup'™ hoezeer zij bij hunne req'* poseren, niet te behoren onder die
ongelukkigen hunner landgenoten, die in eene absolute armoede verkeren, zij echter toch onder diegenen behoren, welke blijkens de aanteekeningen op hunne paspoorten te vinden, onderstand hebben ontvangen, om naar het door hun zoo onbezonnen verlaten Vaderland terug te kunnen keeren. Waaruit het alzoo ten vollen consteert, dat de sup'™ niet ressorteren onder de classe der welgestelde en gegoede. Dat de handteringen of ambachten welke de sup'™ in hun vaderland tot het
onderhoud van hunne vrij talrijke familien hebben geexcerceerd, van dien aart zijn, dat zij daarmeede in deeze gemeente niet in staat zijn in het onderhoud hunnen huisgezinnen te voorzien. Dat de sup'™ zelve ook bemerkende, dat de handteeringen door hun
geexcerceerd geen bestaan opleverden, bij hunne req'^ hebben geposeerd, dat zij ook den landbouw konden excerceren, en in staat waren, om de culture van woeste en dorre gronden op zich te kunnen nemen. Waarom zij dan ook zich in deeze gemeente wenschten te vestigen, terwijl de Ridder van Oosthuysen aan hun gaarne voor eene geringe pacht eenige heivelden zouden willen verhuren. Een aanbod hetwelk de sup'™ als voor hun zoo voordelig wenschten te accepteren en waardoor ook die dorre heide in goede bouwlanden zoude worden herschapen. Dan E.G.A.H, hoezeer het bestuur der gemeente wenschte dat eenmaal die heerlijke beden om dorre heidegronden in weelige landbouw en grazige weide te herscheppen, mogten worden gerealiseerd, zoo zeer is hetzelve overtuigd dat deze fraaije beden in rook zullen verdwijnen, zoolang geene bevaarbare vaarten en canalen in die heidegronden zijn |
|||||
35
|
|||||
gegraven, en men zich daardoor in de mogelijkheid gesteld ziet om de
mestspecien tot den landbouw benodigd voor eene geringe prijs aan te voeren. Heeft niet reeds E.G.A.H, de ondervinding ons geleerd, dat alle
aangewende pogingen om de dorre woest liggende heidevelden tot goede bouwlanden aan te leggen vrugteloos zijn geweest, hebben niet in vroeger tijden de Paltzers dit ondervonden, en hebben wij niet in onzen leeftijd gezien dat de heeren d'Amblé, Eberhard en anderen bijna hun heel vermogen hebben verspild om die dorre heide in vrugtbaar land te herscheppen en hebben dezelve nu niet hunne pogingen moeten laten varen, hebben de heeren Van Dam niet dezelve uitkomst op huime pogingen gehad en ligt niet nu dit veel belovende terrein woest en ledig, nadat dit desselve culture zoo veel geld verspilt is, koestert zelvs de Ridder van Oosthuyse niet dezelve gedagten en laat hij niet de door hem aangekochte heivelden, en de onmeetelijke heidevelden aan hem zo hij voorgeeft door het Fransch Gouvernement geschonken, niet woest en ledig liggen terwijl hij hier door de landbouw eene onbereekenbare schade toebrengt, daar de landbouwers van Zeijst en Driebergen hierdoor hunne schaapsweide missen. En zal men nu E.G.A.H, aan de req'^ kunnen, die bijna geen of een niet
noemenswaardig vermogen hebben, en met eene talrijke familie bezwaard zijn; zonder hulp en bijstand het bezwaar opleggen om die dorre heivelden te ontginnen, en zullen zij van de voortbrengselen van dien akkerbouw, die hun zelve en hunne familien moeten onderhouden, zoude deeze gunsten die zij verzoeken, zou aldien die tegens alle waarschijnlijkheid aan, aan hun wierd geaccordeerd, hun en hunne familien niet in de diepste armoede storten, en hun aan den bedelzak brengen? Immers ja, en de waarheid dezer assertie E.G.A.H.is blijkbaar. De inwoonders van Austerlitz kunnen dit alle getuigen, de totale armoede
der meeste hunner is hiervan een spreekend bewijs. De req'™ zoo aan hen hun verzoek wordt geaccordeerd, zullen op de dorre heidevelden hun gering vermogen dat zij volgens hun zeggen nog bezitten, spoedig hebben opgeteerd en aan armoede en ellende zijn blootgesteld, zij zullen tot last |
|||||
36
|
|||||
komen onzer uitgeputte armenfondsen die niet toereikend zijn zelvs met
extra ordinaire collecten om gedeeltelijk in den nijpenden nood onzer armen te voorzien. De laatst afgelopen winter kan daarvan getuigen. Het zijn E.G.A.H, deze motieven die het gemeentebestuur van Zeijst hebben gepromoveerd, om alle inwooning aan die vreemdelingen die zich hier trachten te etablisseren te weigeren. Ja die ons nopen om hier in te blijven volharden, het belang onzer gemeente vorderd dit gebiedend. De staat onzer armenfondsen is treurig, en die staat gedoogt niet, dat dezelve meer worde uitgeput en dit zoude ontwijfelbaar het geval zijn indien zich soortgelijke vreemdelingen als de req'™ in ons midden vestigen. Ja zelvs al ware het dat de Ridder van Oosthuyzen die zoo het ons toeschijnt zich het lot deezen ongelukkige vreemdelingen ter harte neemt, zich borge stellen wilde en zich wilde verbinden om dezelve zoo zij in armoede kwamen te alimenteren, zoo zoude het gemeentebestuur, niet dan met angst, en niet dan op bekomen last, hun de inwooning in deze gemeente toestaan, wijl de armoede en gebrek zeeker hun lot worden zoude en hunne nog te verwekkenne kinderen tot laste der armencasse zoude komen, terwijl de armoede hunner ouders hun dikwijls daden zoude doen bedrijven waarvoor wij geloven dat zij nu nog zidderen. En hiermede vertrouwende genoeg gezegd hebben om te betogen, het nadeel welke dergelijke concessien naar zich kunnen (onleesbaar), hebben wij de eer om met respect te noemen.' Dat het gemeentebestuur overtuigd was dat het öiunogelijk was om de
heidegronden geschikt te maken voor landbouw, is duidelijk. Men wees op de vruchteloze pogingen van Damblé (Wallenburg, Rh), Eberhard (De Krakeling, later De Oude Krakeling genoemd, maar oorspronkelijk Everhorst genaamd, en Griethuizen, Rh) en Van Dam en op een eerdere poging van Paltsers. Men achtte dit alleen mogelijk indien er vaarten en sloten gegraven zouden worden. Het gemeentebestuur verzette zich dan ook tegen de vestiging binnen de grenzen van Zeist van de uit het groothertogdom Baden afkomstige mensen. De grote armoede in de gemeente Zeist, maar het meest schrijnendst in
het buurtschap Austerlitz, was voor het gemeentebestuur een grote zorg. |
|||||
37
|
|||||
Het ondersteunen van de armen kon geschieden door de kerk of door de
burgerlijke gemeente. Voor de Hervormde Kerk viel Austerlitz onder de kerkelijke gemeente van Zeist. De katholieken behoorden tot de parochie van Buimik, alhoewel dat in 1821 niet helemaal duidelijk was. De pastoor van Rijsenburg schreef op 1 februari 1821 aan de burgemeester van Zeist: 'Slechts liefde van mijnen kant, en gemak voor die verstroide menigte katholijken in de Kamp van Aust., als ook gemak voor den Pastoor van Bunnik hebben mij tot hiertoe bewogen hun te bedienen; mijne gemeente bepaald zich enkeld bij Rijsenburg en Driebergen [.. J' en verder: 'Plegtiglijk heeji nog korts Mevrouw Van Oosthuijse in mijne tegenwoordigheid geprotesteerd tegen eene aanneming of inlijving van het Zeijster Kamp in mijne gemeente, en haar Edele als opper kerk- en armkasteres is daartoe ingevolge mijne fundatie alleen bevoegd.' In een postscriptum vermeldt de pastoor eigenlijk pas zijn belangrijkste argument: 'Nooit hebben de kampbewooners eenige subsidie uit onze armenkas in welke opzigte ook genoten of kunnen genieten'. Over de Duitse protégés van Van Oosthuyse wordt niet gerept. Mogelijk genoten zij toch niet die voorkeursbehandeling, die wordt voorgewend in het kranteartikel van 1870. De vier Duitse rekrestranten deelden aan de koning mede dat Petrus
Judocus van Oosthuyse, in het rekest 'ridder van Oosthuijsen van Reijsen- burg' genoemd, aan hen voor de duur van enkele jaren enkele morgen lands had verpacht voor een geringe pachtsom. Goed beschouwd, was dit voor Van Oosthuyse een risicoloze wijze om zijn bezit te ontginnen. Uit een opgave aan het provinciaal bestuur van 14 oktober 1819 is bekend dat in Austerlitz alleen rogge, boekweit en aardappelen geteeld werden en dat er geen wei- en hooiland was. De koopprijs van een morgen bouwland bedroeg ƒ 150 en de huurprijs ƒ 10 è ƒ 11. Dit zal een gemiddelde prijs zijn, gelet op het verschil in grondsoort. Tot ver in de 19e eeuw vormde de mestproduktie een van de grootste knelpunten in de landbouw, vooral op de schrale zandgronden. In die tijd werd in het landbouwbedrijf bijna alleen organische meststoffen gebruikt. Op de zandgronden werden behalve de mest van de eigen veestapel, ook plaggen gebruikt die op de heidevelden gestoken werden. |
|||||
38
|
|||||
Bij de invoering van het kadaster in 1832 werd Joseph Riether als
eigenaar vermeld van een perceel bouwland en een huis met erf. Joseph Riether was echter al in 1826 overleden (!) en bedoeld worden dan ook zijn erfgenamen. De eigendom was gelegen aan de Zwitsersekade op de kruising met de Woudenbergseweg. De oppervlakte bedroeg 90 roeden en 70 el. De bouwlanden waren voor het kadaster ingedeeld in 5 klassen en het bouwland van Riether was ingedeeld in klasse 5, de laagste klasse. Het huis was ingedeeld in klasse 34, de op een na laagste klasse voor huizen in de gemeente Zeist. Eigendomspapieren kon men echter niet overleggen. Deze kwestie werd in 1837 geregeld. Het Rijk verkocht toen aan Juliana Maïer het hiervoren genoemde perceel. In de notariële akte wordt over het onroerend goed vermeld: 'zonder derzelver beplantingen, gebouwen of getimmerten welke de comparante te andere zijde verklaart uit eigen middelen daarop te hebben gesteld en haar mitsdien in vollen en vrijen eigendom toe te behoren; van welke uitgestrektheid gronds de Heer comparant ter eenre verklaard heeft, dat het Domein de primitieve eigenaar is en derhalve voor zoveel men weet geen bewijzen van eigendom voorhanden zijn.' De grond werd verkocht voor 25 gulden en voor het gebruik ervan in de voorbije jaren moest 10 gulden worden betaald. Juliana Maïer was een dochter van Andreas Maïer en Juliana Steinmann.
In 1829 wordt zij vermeld als dienstmeid. Zij woonde toen in bij de weduwe E.J. Pferstorf-Bicker, die vermoedelijk op de Karpervijver woonde. Zij trouwde in 1838 op 38-jarige leeftijd met de Utrechtse smidsknecht Gerardus Nieuwenhuijzen. Volgens het artikel in de Weekbode van 1870 zou de weduwe Riether-
Steinmann hier na de aanleg van de Woudenbergseweg in 1830 een tapperij zijn begonnen. In het register van de volkstelling die gehouden werd op 31 december 1829, staat bij 'Julia Steinman' vermeld dat zij geen beroep uitoefent. Bij het huwelijk op 27 december 1834 van haar dochter Magadalena wordt vermeld dat Juliana Steinmann tapster is. In de tussenliggende jaren moet zij de tapperij begonnen zijn. Gelet op het voorgaande, gewis geen aantrekkelijk oord om tijdens een reis even te verpozen. |
|||||
39
|
|||||
Er was ook geduchte concurrentie. De rijke Margaretha de Jong, weduwe
van P.J. van Oosthuyse, liet in 1834 op ongeveer 250 meter afstand van de Zwitsersekade op de kruising van de Woudenbergseweg met de huidige Krakelingweg, juist tegenover de eveneens in dat jaar gebouwde tolgaarders woning, de herberg 'De Nieuwe Krakeling' bouwen. Zij was ook eigenaresse van de 'Herberg alwaar de Krakeling uithangt' (1804). In 1839 wordt Bart Blaauwendraat als herbergier vermeld. Mogelijk dat hij reeds in 1834 de nieuwe herberg heeft betrokken. Hij was daarnaast ook landbouwer. Zijn dochter Geertje, die na hem op 'De Nieuwe Krakeling' woonde, staat tien jaar later in het bevolkingsregister alleen vermeld als landbouwster. 'De Nieuwe Krakeling' was toen zeker geen herberg meer. De weduwe Van Oosthuyse moest voor haar herberg 'De Nieuwe Krakeling' 54 gulden belasting betalen (het tarief voor klasse 27). Het huis waar Juliana Steinmann haar tapperij in dreef, werd aangeslagen voor slechts 9 gulden. Peter Horst en Peter Maijer waren elk eigenaar van een huisje en een
stuk land daarnaast gelegen aan de Zwitsersekade. Zowel hun bouwland als hun huizen waren op het laagste niveau geklasseerd. De grootte van hun eigendom bedroeg bijna 94 roeden respectievelijk ruim 57 roeden. Opgemerkt dient te worden dat de namen van Peter Horst, in het Duits Hurst geheten, en van Peter Maijer, ook geschreven als Meijer, niet in het rekest aan de koning van 1817 voorkwamen. Uit de overlijdensakte van Maijer blijkt dat hij geen geen zoon was van Juliana Steinmann. In het rekest werden ook geen aangehuwden vermeld, behalve de schoonmoeder van Joseph Riether. De minister antwoordde de koning op 20 augustus 1817 als volgt: 'Uwe
Majesteit renvoyeerde bij apostillaire dispositie van den 29 Junij 1817 U F aan mij om consideratien en advies een request van Georg Rieder C.S., laatst inwoners van het Groot Hertogdom Baden, doch met oogmerk, om naar America te vertrekken, hun land hebbende verlaten, zich thans te Zeijst bevindende, welk request inhoudt het verzoek om permissie van zich met hunne Huisgeziimen in dit Rijk te mogen nederzetten, en dat het Gemeentebestuur van Zeist, waar ter plaatse zij zich ter bebouwing van |
|||||
40
|
|||||
woeste Heidegronden zouden willen vestigen, worden aangeschreven, om
zich niet tegen die inwoning te verzetten.
Ten einde in deze aan Uwer Majesteits begeerte te vollediger te kunnen
voldoen, heb ik het bovengemelde Request aan de Gedeputeerde Staten
van Utrecht gezonden om hunne gedachten omtrent het zelve te
vernemen, en ik heb thans de eer, onder wederaanbieding van dit stuk,
Uwe Majesteit te rapporteren.
Dat de supplianten welke in hun request zeggen niet te behooren onder
die ongelukkigen hunner landgenooten, die in eene volstrekte armoede
verkeeren, en zulks als eenen grond ter wegneming der mogelijke
bedenkelijkheid tegen hunne admissie doen voorkomen, blijkens de
aantekeningen op humie paspoorten, ter terugkeering naar hun Vaderland
gesteld, onderstand hebben genoten, om deze hunne reize voorttezetten,
en dus althans niet tot de bemiddelde klasse schijnen te behooren.
Dat de handteringen of ambachten welke zij uitoefenen, van dien aard
zijn, dat zij bij de mislukking van hun hoofdplan de bebouwing van
woeste gronden namelijk volgens het oordeel van Gedeputeerde Staten
daarmede in de Gemeente Zeist hun onderhoud niet zouden kunnen
winnen.
De proeve intusschen, welk zij ter bebouwing van de bedoelde gronden
zouden willen ondernemen, zal volgens het oordeel van Gedeputeerden niet anders dan ongunstige resultaten kunnen opleveren, daar de vergeefsche pogingen, welke tot die bebouwing herhaalde malen gedaan zijn, zouden geleerd hebben, dat, zoo lang er geene bevaarbare kanalen of grachten door deze heide lopen, langs welke men de mest op eene onkostbare wijze kan aanvoeren, deze onderneming voor onuitvoerlijk moet gehouden worden. In vroegere Jaren zouden ook eenige lieden uit de Paltz dit tot hunne
schade hebben ondervonden, en, zoo als de berigten al verder medebrengen, zouden, nog niet zeer lang geleden, de Heeren d'Amblé, Eberhard, en anderen, bijna hun geheel vermogen zonder eenig goed gevolg daar aan hebben te koste gelegd. Gedeputeerde Staten op grond hier van vermenende met waarschijn- |
|||||
41
|
|||||
lijkheid te kunnen berekenen, dat de Requestranten, verre van hun
oogmerk te zullen bereiken, veel eer het weinige, dat zij nu nog bezitten, erbij inschieten, en eindelijk ten grooten bezware van de Armenfondsen verstrekken zullen, stellen mij dan ook bij de mededeling der voorsch. informatien voor, om Uwer Majesteits aandacht op deze, naar hun oordeel waarschijnlijke gevolgen te willen verzoeken, en op grond daar van eene ongunstige dispositie te proponeren. Hoe wigtig de voorsz. bedenkingen ook mogen schijnen, en, uit het
belang der Zeister Armenfondsen beschouwd inderdaad ook mogen zijn, zoude ik evenwel niet dan met weerzin kunnen besluiten, om op die gronden alleen tot eene weering van de Requestranten van het grondgebied van dezen Staat, (hetgeen toch in effecte het geval zijn zoude, wijl zij overal elders gelijke difficulteiten als te Zeist zouden te wachten hebben) te adviseren. Gedeputeerde Staten mogen het op grond van vroegere voorbeelden voor
waarschijnlijk stellen, dat de uitslag der onderneming van bebouwing niet aan de verwachting der Requestranten zal beantwoorden, men kan dit evenwel intusschen nog verre van de zekerheid beschouwen, daar het toch ook niet aan voorbeelden ontbreekt, dat streken heidegrond, welke evenweinig in de nabijheid van bevaarbare kanalen of andere wateren gelegen waren, niettemin tot vruchtbare Landen zijn gemaakt, en alles ten deze toch veel van de wijze, waarop en de Personen, door welken ondernomen wordt, kan afhangen. Hoe het ook zij, het voornemen om zich in eene barre heide ter
vruchtbaarmaaking van dezelve nederzetten, zonder daar aan eenige de minste onereuse conditien te verbinden, komt mij voor te veel aanmoediging te verdienen, en, wanneer men het beschouwt als een middel, waardoor deze te leur gestelde Lieden beproeven willen, om zich tot betere omstandigheden te brengen, van de zijde van medelijden en raenschelijkheid te veel deelneming te verwekken, dan dat men niet over mogelijke, doch hoogstonzekere bezwaren eeniger mate zoude heen stappen. |
|||||
42
|
|||||
Daar het intusschen van den anderen kant ook niet van de Regering van
Zeist zonder hardigheid zoude kunnen gevergd worden om deze vreemdelingen, welke zich tegen haar gevoelen als het ware, en niettegenstaande de voordragt van alle berekende bezwaren daartegen, onder haare Jurisdictie vestigen zullen, uit hare reeds ongunstige armenfondsen te alimenteren, met verkorting van haare overige Ingezetenen, zoude ik het gepast vinden, dat de admissie niet anders wierd verleend, dan onder de bepaling, dat de Requestranten of de humien ninmier op eenige armenfondsen of publieke ondersteuning hoe ook genaamd te Zeist zullen kuimen aanspraak maken, waardoor de voorsz. Regering dan aan hare voorname bedenkingen zal te gemoet gekomen zien. Het is onder deze speciale bijvoeging, dat ik derhalven vermeen Uwe
Majesteit tot eene gunstige dispositie te moeten adviseren.' De koning nam het advies van de minister over. Het besluit van de
koning van 23 augustus 1817 luidde dan ook: 'Wij Willem [...] op de Rekeste van George Rieder CS. laatst inwoners van het Groot Hertogdom Baden, doch met het oogmerk om naar Amerika te vertrekken hun land hebbende verlaten, zich thans te Zeist bevindende, en verzoekende pennissie om zich met hunne huisgezinnen in het Rijk te mogen nederzetten en dat het Gemeentebestuur van Zeist waar zij zich ter bebouwing van woeste heidegronden zouden willen vestigen, worde aangeschreven om zich niet tegen die inwoning te verzetten; Gezien het rapport [...]. Hebbende goedgevonden en verstaan het verzoek der supplianten
toetestaan onder bepaling dat zij of de hunnen nimmer op eenige armenfondsen of publieke ondersteuning hoe ook genaamd te Zeist zullen kunnen aanspraak maken; Zullende ons van den toestand der Supplianten, na verloop van zes maand, rapport moeten worden gedaan.' Zo mochten Georg Riether en consorten zich toch in de gemeente Zeist
vestigen om te proberen de heide te ontgiimen, maar wel onder de voorwaarde dat niemand van hen ooit aanspraak op onderstand zou kumien maken. Het risico van deze hachelijke onderneming werd totaal |
|||||
43
|
|||||
op dit groepje mensen afgewenteld. Bij mislukking konden zij nergens op
terugvallen. Zij hadden immers ook al geld ontvangen voor de terugreis naar Baden en meer bezaten zij niet. Hetgeen het gemeentebestuur vreesde, gebeurde. Het jaar 1817 werd door
misoogst, een noodjaar. Misoogsten leidden tot een ernstig aardappeltekort. De regering verbood het verstoken van aardappelen tot jenever. Het aantal bedeelden steeg tot een negende gedeelte van de bevolking; in Zuid-Holland 23%, in Drenthe 5%. Een in december 1816 door de minister van Bimienlandse Zaken aan de Staten-Generaal uitgebracht rapport spreekt over circa 190.000 mensen die permanent of tijdelijk werden ondersteund. In de gemeente Zeist waren in 1819 op een bevolking van 1797 zielen 105 armen c.q. bedeelden, waaraan in totaal ƒ1583 werd uitgegeven. De belangstelling voor de landbouw ontwaakte. Op initiatief van Johannes
graaf van den Bosch (1780-1844), een gewezen genie-officier in Indië, werd op 6 maart 1818 de Maatschappij van Weldadigheid opgericht. Op 1 april 1819 bedroeg het aantal leden van de Maatschappij ruim 21.000. Volgens een opgave van 10 juni 1818 waren de volgende Zeistenaren lid:
'F.N. van Bern, Karsseboom, A.C. Beuning wed. v.Laer, J'' van Laer, de weduwe Brouwer, P.H. Brouwer, W. Brouwer, A.G. Stoop (?), S. Schellinger, W. van Loon, van Renesse van Wilp Generaal op retraite, A.A. Brouwer, wed. P. Bosch, I.N. Graafland' en op 27 december van dat jaar werden de namen van 'G. van Dam, de wed. Van Dam, v.d. Pol, C.W. Wyborg, J.H.L. Baron Sweerts de Landas, Burman, Schlegel en C. Henning'. Prins Frederik, een zoon van koning Willem 1, bekleedde het voorzitter-
schap van de Maatschappij. De gouverneur van Utrecht deelde in zijn circulaire van 6 mei 1818
mede: 'dat het doel dezer maatschappij is, om zoo veel mogelijk den toestand hunner behoeftige en ongelukkige Landgenoten te verbeteren, door hen tot Arbeidzaamheid, en zedelijkheid opteleiden, en alzoo alleen onderstand aan dezelven te verkenen, als eene vergelding van Arbeid, doch nimmer liefdegiften |
|||||
44
|
|||||
uittereiken. Terwijl het voorgestelde plan dezer maatschappij zich voor het
tegenwoordige meestal bepaalt, om ter bevordering der arbeidzaamheid de geschikte, dier behoeftigen tot den veldarbeid te doen bekwamen, en hen vervol- gends op de nog onbebouwde gronden van ons Vaderland, bij wijze van Colonisatie, over te brengen; en om door het doen geven van gepast onderwijs, afgescheiden van alle leerstellingen van bijzondere Kerkgenootschappen de zedelijkheid aan te kweeken.' Of kort samengevat: door bundeling van particulier initiatief te komen tot een nieuwe vorm van werkverschaffing voor paupers, bedelaars en werklozen ter bestrijding van de armoede. De regering was beducht voor de effecten van grote pauperfabrieken als
oneerlijke concurrenten van de industrie. Onder de voorwaarde dat men zich vooral met ontginning ging bezighouden, kon de steim van de koning worden verkregen. Voor dat doel werden in de provincies Drenthe, Overijssel en Friesland woeste gronden aangekocht. Dit initiatief paste in de traditie van pauperfabrieken, die reeds in de 18e eeuw bestonden. Daar werd een disciplinerend en opvoedend effect van verwacht. Men leerde de armen een handwerk, opdat zij zichzelf op den duur zouden kunnen helpen. Zij werden vertrouwd gemaakt met goede werktuigen. In Zeist werd een sub-commissie ingesteld waar F.N. van Bern, schout,
H.E. van Eijsendijk, predikant, F.R. Früauf, predikant, en P.H. Brouwer lid van waren. Van den Bosch publiceerde in 1818 zijn 'Verhandeling over de moge-
lijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordeden eener Algemeene Armeninrichting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener Landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte'. Hij schreef: 'Het voorgeslagen geneesmiddel is de landbouwkolonie op de heide. Een gezin van 5 personen kan er onderhouden worden van f 156, en een morgen goed bemeste grond levert aardappelen op ter waarde van f 300; reken voor alle veiligheid 2 morgen per gezin, en een goed bestaan schijnt mogelijk. Een derde morgen blijce over ter bebossching en reserve. Dat de bestaande heiboerljes een armoedig bestaan leiden, moet liggen aan de achterlijkheid der bemesting. De nieuwe methoden door Kops en Serrurier gepropageerd, zullen worden toegepast. Koemest lijkt uitgesloten daar veevoeder te duur is; men moet schapen laten |
|||||
45
|
|||||
grazen, varkens houden, maar bovenal de menschelijke uitwerpselen vergaderen
en toebereiden in daartoe te graven putten. De kolonisten moeten goed gehuisvest zijn, om den lust tot arbeid op te wekken. Met spinnen en weven (dat, eer men ter kolonie trekt, in de werkinrichting moet zijn aangeleerd) kunnen vrouw en kinderen het noodige verdienen zoolang er nog geen oogst van den ontgonnen grond verkregen wordt. De tegenstelling rijk-arm, die de gewone maatschappij verderft, moet in de kolonie voorkomen worden. Kolonisten zullen hun hoeve dus niet in eigendom kunnen verkrijgen; zij moeten 'goede arbeiders" worden, geen "groote boeren'. Volwassen kinderen moeten het gezin verlaten; zij kunnen de buitenlanders vervangen, die jaarlijks in zoo grooten getale over de grenzen komen. [...]' Als eerste kolome ontstond in 1818 Frederiksoord in de gemeente
Vledder in Drenthe. Daarna werden Willemsoord, Wilhelminaoord, Ommerschans en Veenhuizen opgericht. Aanvankelijk verwachtte Van den Bosch dat binnen 10 jaar de armoede
zou zijn verdwenen. De koning had in het K.B. van 23 augustus 1817 bepaald dat na zes
maanden aan hem gerapporteerd diende te worden. De gemeente heeft echter nooit een rapport ingestuurd. Mischien was het niet meer nodig. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook Georg Riether en consorten de dupe zijn geworden van de misoogst in 1817. In een namenlijst uit 1820, bevattende een opgave van de godsdienstige gezindte, komen de namen van Georg Riether, Joseph Riether, Joseph Walter en Franz Schleer evenwel niet voor. Evenmin komen hun namen voor op de staat 'Telling der zielen in de Gemeente van Zeijst over 1821'. Waarschijnlijk ook niet zo vreemd. Gedeputeerde Staten van Utrecht berichtten op 6 oktober 1820 aan de 'Schout van Zeijst (voor Austerlitz)' dat de gemeente over het Ie halQaar van 1820 een nota had te voldoen aan het Bedelaars Ge- sticht te Hoorn. De gemeente stuurde de nota terug met de boodschap: 'dat wij vermeenen daar niets meede te doen hebben, als zijnde van de Würtembergse geëmigreerde welke door een bijzonder besluit van Zijne Majesteijt den Koning 23 Aug. 1817 AP' L" F 4 op een requeste alhier inwoning is toegestaan onder uitdrukkelijke bepaling van nimmer tot laste deze gemeente te |
|||||
46
|
|||||
zullen kunnen komen.' *
Gebleven of teruggekeerd is in ieder geval wel Joseph Riether met zijn
vrouw Juliana Steinmann.
Het moge duidelijk geworden zijn dat mondelinge overleveringen, de
zogenaamde oral history, en kranteberichten op zich niet de meest be- trouwbare bronnen voor de geschiedschrijving zijn. Raadpleging van de geschreven bronnen, uiteraard alleen indien aanwezig, kan niet achter- wege worden gelaten. |
|||||||||
Opmerking
* Onderzoek in het archief van het Bedelaarsgesticht te Hoorn, dat zich
op het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem bevindt, heeft helaas niets opgeleverd daar uit genoemde periode slechts een gering aantal archiefstukken bewaard is gebleven. |
|||||||||
Bronnen
- Archief van de Staatssecretarie, 1813-1840, inv.m. 470; Algemeen
Rijksarchief te 's-Gravenhage - Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 101, 102, 136, 138,
139, 141, 142, 145, 148, 150, 151, 156, 297-299, 300, 301, 435, 436, 449, 543, 554, 684, 702, 723, 724, 729 en 730; Gemeentearchief Zeist - Archief van de Sint Joseph-parochie te Zeist, 'Status Mortuorum
Stationis Zeyst' - Archief van notaris mr. H.A.R. Vosmaer, inv.m. Z002a003 (acte
n° 209); Rijksarchief Utrecht - Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken 1870 en 1888;
Gemeentearchief Zeist - J. Buis, Historia forestis. Nederlandse bosgeschiedenis, p. 393-395,
Utrecht 1985 - H.T. Colenbrander, Willem I koning der Nederlanden, tweede deel
1815-1830, Amsterdam 1935 |
|||||||||
47
|
|||||||||
Generallandesarchiv Karlsrulie (D) en Staatsarchiv Freiburg (D)
|
||||||||
DE GEMEENTERAAD VAN ZEIST, 1851-1976
De jongste aanwinst in de reeks publikaties van de Van de Poll-Stichting
verscheen in het najaar van 1994, toen de auteurs mr.dr. V.A.M, van der Burg en R.P.M. Rlioen (de Zeister gemeente-archivaris) hun reeks portretten van Zeister gemeenteraadsleden presenteerden. Hun boek draagt de titel De gemeenteraad van Zeist, 1851-1976. Naast
een 'portrettengalerij', foto's met toelichtende tekst, van een groot aantal raadsleden uit de genoemde periode, biedt de opzet van het werk een interessant beeld van onze gemeente, mede door de in de inleiding verwerkte gegevens betreffende de lokale politieke ontwikkelingen. Dat Zeist veel bekende families, al dan niet van adel, onder haar bewoners telde in de anderhalve eeuw die het boek beslaat, is wellicht bij de lezers bekend; de samenliang tussen die families, het door hen gevormde netwerk, waarschijnlijk minder. De gemeenteraad van Zeist 1851-1976 beschrijft ook die en alleen daarom
al is het een publikatie die het aanschaffen waard is. Familiewapens verlevendigen, naast foto's en afbeeldingen van schilderijen, de 270 bladzijden van het boek. |
||||||||
Voor donateurs van de Van de Poll-Stichting bestaat nog steeds de
gelegenheid voor de prijs van ƒ 25,- een exemplaar te kopen. Op dinsdagmorgen (elke week) tussen 10 en 12 uur kan men daarvoor terecht in het Slot, waar dan vrijwilligers van de stichting aanwezig zijn. Aanmelding als donateur is dan ook mogelijk. Voor niet-donateurs is het boek in de Zeister boekhandel te koop; het kost
daar echter ƒ 35,-. |
||||||||
Bij bestellen per post moet het verschuldigde bedrag, plus ƒ 10,- voor
|
||||||||
48
|
||||||||
administratie en verzendkosten worden overgemaakt naar de Postbank
rek. nr. 3840383 of naar de Rabobank nr. 3752.78362 t.n.v. Van de Poll-Stichting Zeist. |
||||||||
JAARVERSLAG 1994
|
||||||||
In het verslagjaar 1994 vergaderde het Dagelijks Bestuur zeven keer;
extra tijd moest worden vrijgemaakt voor het bespreken van de wenselijkheid van statutenwijziging, bedoeld om de huidige statuten, die dateren van 1951, aan te passen aan de actualiteit. In het eerste halfjaar van 1995 hoopt het bestuur daarover nadere informatie te kunnen verstrekken. De Raad van Beheer hield de jaarlijkse vergadering op 23 maart. De heer
Heyning nam, na tien jaar het secretariaat te hebben verzorgd, afscheid van het bestuur. De voorzitter overhandigde hem een welverdiende attentie. In de vacature werd benoemd mw. J. Verbeek-Stapensea. Dankzij de
gastvrijheid van het gemeentebestuur kwam de Raad van Beheer bijeen in de Raadszaal van het gemeentehuis. In de Raad van Beheer werd wethouder van Halteren opgevolgd door
Wethouder van Apeldoorn. Op 25 november was de Van de Poll-Stichting opnieuw te gast in het
gemeentehuis van Zeist. In de Raadszaal werd toen het boek De gemeenteraad van Zeist, 1851-1976 gepresenteerd. Verder moet helaas worden vermeld dat de heer K. Scharten, lid van de
Raad van Beheer, op 5 februari 1994, bijna 90 jaar oud, is overleden. |
||||||||
49
|
||||||||
De erkentelijkheid van het bestuur gaat ook dit jaar weer uit naar alle
vrijwilligers in de diverse contmissies, waaronder het archief. Zij maken dat binnen het kader van onze stichting veel werk wordt verzet. De plaatselijke pers zorgde weer voor de onmisbare publiciteit; rond het
verschijnen van het boek over de gemeenteraad toonde ook een landelijk ochtendblad belangstelling. Aan het eind van 1994 bedroeg het aantal donateurs circa 800.
Tot onze spijt liet de heer Boekhoven, die als burgemeester van Zeist
ingevolge art. 3 van de statuten het voorzitterschap bekleedde, het dagelijkse bestuur in het najaar weten dat hij niet langer deze functie kon blijven vervullen. Vanaf 11 oktober heeft daarom de vice-voorzitter de leiding overgenomen. De Van de Poll-Stichting is de heer Boekhoven veel dank verschuldigd voor zijn aan haar bestede energie en tijd. |
|||||||||
Het dagelijks bestuur bestond op 31-12-1994 uit de volgende leden:
|
|||||||||
Voorzitter
Vice-voorzitter
Secretaris
Penningmeester
Tweede secretaris
Tweede penningmeester
Lid
|
|||||||||
vacature
mr.dr. A.A.H. Stolk
Mw.J. Verbeek-Stapensea
C.E.G. ten Houte de Lange
mr.dr. J. Meerdink
R.P.M. Rhoen
drs. Th.G.M Ruijs
|
|||||||||
50
|
|||||||||
JAARREKENING 1994
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
752,00
2.750,35
7.768,87
236,00 1.935,74 6.934,28 3.985,02 3.251,74 3.107,15
2.000,00 1.097,70 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Congreszaal
Drukkosten
"Seyst"
1" halfjaar
Reservering
drukkosten
Stort. Fonds
Publ./Arch.
Saldo
|
ƒ
ƒ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ
ƒ ƒ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 33.818,85
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
ƒ 33.818,85
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AGENDA
23 augustus: middagexcursie naar Westbroek en Maarssen.
11 oktober : middagexcursie naar kasteel Zuylen. oktober : lezing over historische geografie van Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NIEUWE DONATEURS
|
|||||||||
Stand begin mei
- laatste stand: 802
- aanmeldingen: 19
- opzeggingen/overleden: 6
- aantal donateurs: 815
|
|||||||||
De heer Th.F.G. Tissot van Patot. Wilhelminalaan 29
De heer G. v.d. Haar, J.P. Heijelaan 13
Mw. A.A. ten Doesschate-Ameling, Couwenlioven 9005
De heer C. v.d. Linden, Beukenlaan 71, Grootebroek
De heer G. v.d. Vliet, Chopinrode 10, Zoetemieer
Fam. M.P. Pijlman, Oude Postweg 90, Austerlitz
De heer ir. A.J.M. Lisman, Honieruslaan 2
De heer J.C. Doyer, Oranje Nassaulaan 36
De heer J.W. Rameijer. Slotlaan 229'
De heer E.C.B.M, de Groot, Marie Curieweg 8, de Bilt
De heer C. v.d. Burg, Regentes.selaan 3
De heer B. Schreuder, Duinweg 12', Bosch en Duin
Mw. A. Seldenrijk, Oude Postweg 41, Austerlitz
De heer D.R. Gorter, Nijenheim 9817
De heer P.J. v.d.Werff, Hermelijnlaan 24, Den Dolder
Mw. A.E. Elsinga, Couwenhoven 5308
De heer M.W. Keyzer, Homeruslaan 17
Mw. G.J.P. de Vries-Goudkamp, Schooldwarsweg 29, Austerlitz
Mw. C.M.A. Kuster-Stipdonk, Cornelis Schellingerlaan 37
|
|||||||||
Aanmeldingen van nieuwe donateurs, mutaties etc. kumien gestuurd
worden naar: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting", Postbus 342, 3700 AH Zeist. |
|||||||||
52
|
|||||||||
KONING WILLEM I ALS PEETVADER
door R.P.M. Rhoen |
|||||||
Dat in één gezin achtereenvolgens zeven kinderen van hetzelfde
geslacht worden geboren, kwam en komt niet zo vaak voor. Het volksgeloof dacht verschillend over het opeenvolgend krijgen van zeven kinderen van hetzelfde geslacht. Terwijl dit in de ene streek beschouwd werd als geluk, werd in een andere streek dit juist ervaren als iets dat onheil zou brengen. Daarbij werd gedacht aan het boze oog en aan weerwolven. ;: X; In de zuidelijke streken van de Nederlanden was het een oud ge-
bruik om de zevende opeenvolgende zoon naar de regerende vorst te vernoemen. Op deze traditie, waarover nog steeds weinig bekend is, wordt gewezen door dr. A. Bernet Kempers in zijn boek 'Voornamen. Hoe komen we eraan? Wat doen we ermee?' (1965). Een gebruik dat ook in Duitsland voorkwam. Dat deze gewoonte ook hier te lande bestond, daar hebben weinigen nog weet van. In België wordt nog steeds het peterschap van een zevende opeen-
volgende zoon door de koning aanvaard en van een zevende opeen- volgende dochter wordt de koningin meter. Onder koning Leopold II (1865-1909) werd dit een formele traditie, die door zijn opvolgers werd voortgezet. Koning Leopold I (1831-1865) had in dergelijke gevallen het peterschap ook al aanvaard. Koning Boudewijn telde sinds 1951 bijna 600 petekinderen. Koningin Fabiola is vanaf 1960 van ongeveer 260 meisjes peettante geworden. In het begin van de jaren zestig gebeurde dit nog een 35 keer per jaar voor de koning en voor de koningin een 20 keer per jaar. De laatste jaren komt het nog 1 a 2 keer per jaar voor. Bij de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van koning Boudewijn in 1991 ontvingen de koning en de koningin hun |
|||||||
53
|
|||||||
petekinderen. Bij de begrafenis van koning Boudewijn op 7
augustus 1993 waren zijn petekinderen uitgenodigd voor een speciale herdenkingsdienst in de Sint Jacobskerk op de Coudenberg in Brussel. Het peterschap wordt door de burgemeester aangevraagd en is
geen automatisme.
Bij de geboorte ontvangt het petekind een zilveren drinkbeker, in
België timbaal genoemd. Bij de doop en bij het huwelijk krijgt een
petekind een gelukwenstelegram.
Het koninklijke peterschap betekent niet dat de kinderen naar hun
peetouders vernoemd moeten worden.
Ooit werd ook een Zeister boreling naar de Nederlandse koning
vernoemd en werd deze gevraagd peetvader te willen worden. Op 30 maart 1821 's morgens om vier uur beviel Gerrigje van den Berg, gehuwd met de daghuurder Nicolaas van Ee, voor de zevende achtereenvolgende keer van een zoontje. Van Ee vroeg aan de koning of deze gevader wilde staan over deze jonge boreling, met andere woorden peetvader wilde zijn, die naar de koning Willem Frederik was genoemd. Van Ee vermeldde dat hij de doop zou uitstellen totdat de koning bericht had gestuurd. Willem Frederik werd pas gedoopt op 29 juli van dat jaar. Het rekest dat Nicolaas van Ee aan de koning aanbood, luidde :
'Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-
Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz. enz. enz. Sire !
Nicolaas van Ee, daghuurder, wonende te Zeijst, Provincie Utrecht, geeft
met den meest verschuldigden eerbied te kennen: Dat zijne huisvrouwe, genaamd Gerrigje van den Berg, op den dertigsten
maart 1821 is bevallen, achtereenvolgende inzonder dat er meerdere |
|||||
54
|
|||||
kinderen uit hun huwelijk zijn geboren, van haren zevenden zoon, blijkens
geannexeerd doop- en geboorte-extract, welke alle in leven zijn.
Dat de rekwestrant de vrijheid neemt Uwe Majesteit met den meesten
eerbied te verzoeken het gevaderschap over dezen zevenden zoon aan te
nemen, welke in de registers van den burgerlijken stand is genoemd
Willem Frederik.
Dat de rekwestrant den doop zal uitstellen tot dat het Uwe Majesteit zal
behaagd hebben op bovengemeld verzoek te berigten.
Uwer Majesteits getrouwste Dienaar.
Zeijstden ló'''^" April 1821.'
De geboorteakten van zijn kinderen werden door Nicolaas van Ee
niet ondertekend, omdat hij niet kon schrijven. Onder het rekest staat dan ook vermeld: 'Dit X merk is gesteld door Nicolaas van Ee, in tegenwoordigheid van mij Willem de Geest.' Willem de Geest komt naast Simon van Straten, beiden waren daghuurders, ook als getuige voor in de geboorteakte van Willem Frederik van Ee. Het rekest aan de koning moet dan ook door een ander zijn
opgesteld en geschreven. Mogelijk door de kantoorbediende Hendrik Wiebolt junior, die in die jaren vaak als getuige bij het opmaken van akten van de burgerlijke stand optrad. Schijnbaar had Van Ee zijn zevende zoon Hendrik willen noemen,
want deze naam staat het eerst in de geboorteakte vermeld. Hen- drik is echter doorgehaald en op de kant van de akte zijn de namen Willem Frederik gesteld. De jonge vader zal waarschijnlijk niet op de hoogte zijn geweest
van het oude gebruik om de zevende zoon naar de regerende vorst
te noemen, maar vermoedelijk door de ambtenaar van de
burgelijke stand, schout Frans Nicolaas van Bern, hierop zijn
gewezen.
De geboorteakte werd op 31 maart opgemaakt en het rekest aan de
|
|||||
55
|
|||||
koning is gedateerd 16 april. Bij het renvooi waarbij de voornaam
Hendrik werd doorgehaald en vervangen door Willem Frederik is geen datum geplaatst. Het is niet uitgesloten dat het renvooi tussen 31 maart en 16 april werd geplaatst. De secretaris van het kabinet van de koning stuurde het rekest van
Van Ee op 23 april uit Brussel om advies naar de minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat, P.C.G. ridder de Coninck. Die legde het weer om advies voor aan de gouverneur van de provincie Utrecht, J.M. baron van Tuyll van Serooskerke. De gouverneur stuurde op zijn beurt het rekest om advies naar de schout van Zeist. De gouverneur schreef: 'Ik verzoek U Ed. mij, onder terugzending van
hetzelve omtrent de rekwestrant en zijne huisvrouw te berigten, zoo met opzicht tot de achting welke zij genieten, als andere bijzonderheden, welken in dit geval in aanmerking kunnen komen, terwijl ik voornamelijk zal dienen te worden onderrigt, of het de voorsz- rekwestranten in hun beroep wel gaat, zoodanig dat zij hunne huishouding op eene redelijke wijze kunnen onderhouden.' De schout antwoordde op 7 mei: Ter beantwoording van N° 6, in dato
4 Mei 1821, dient, dat Nicolaas van Ee, wonerule te Zeijst, op eene eerlijke wijze, schoon armoedig in de behoefte van zijn talrijk huisgezin tracht te voorzien; hij verdient des zomers als daglooner 65 centen en des winters 55 centen daags. Is door zijne jaren en arbeid reeds stijf; zijne vrouw verdiende nog al wat met het spinnewiel, maar dit is nu ook minder door huisselijke druktens; zoo ver mij bekend is, staan dezelve voor eerlijke menschen bekend en verdienen een gunstige voorspraak. Met terugzending van het rekwest, vermeene hiermede Uw Hoog Wel Geb. bedoeling te hebben voldaan.' Dat Van Ee altijd arm is geweest, blijkt uit de omslag van de
dorpslasten. Zowel in 1808, als in 1809 en 1810 staat bij zijn naam 'Nihil' vermeld. |
|||||
56
|
|||||
De minister adviseerde op 16 juni de koning: 'Het behaagde Uwe
Majesteit bij apostille van den 23 April 1821 n°. 17 aan het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat om consideratien en advijs te renvoyeren een request van Nicolaas Van der Ee, wonende te Zeijst (Provincie Utrecht) daarbij te kennen gevende, dat zijne huisvrouw Gerrigje Van den Berg op den 30 Maart 1821 is bevallen van haren zevenden achtereen volgenden zoon, het Uwe Majesteit behagen moge het gevaderschap over dezen zevenden zoon aan te nemen. Volgens het berigt van den gouverneur van Utrecht, zijn de requestrant en zijne huisvrouw in de gemeente Zeijst bekend voor stille en eerlijke lieden, getrouw in de vervulling hunner maatschappelijke pligten en ouderlijke betrekkingen. Uwe Majesteit mijne consideratien op dit verzoek vragende, moet ik
evenals op vorige dergelijke requesten aanmerken, dat bij aldien erbij Uwe Majesteit geene bijzondere redenen bestaan, ten gevolge van diensten aan Hoogstdeszelfs persoon, huis of het vaderland bewezen, om dergelijke verzoeken toe te staan, ik om der gevolgen wil, zwarigheid moet maken daarop gunstig te advijseren, te meer, daar het mij gebleken is, dat de nieuwspapieren van zoodanige gunst aan een enkele toegestaan gewagende andere daardoor tot het maken van hun adres aan Uwe Majesteit worden uitgelokt, terwijl de gevallen dat zeven zonen zich onmiddellijk opvolgen niet zeldzaam zijn; hetgeen dan ook heeft veroorzaakt dat aan de wet van den 29 Nivose 13 Jaar geen gevolg is gegeven. Het is om de voors. redenen en onder wederaanbieding van het request en
daar het al of niet toestaan van den inhoud van het adres alleen van de welwillendheid van Uwe Majesteit afhangt, dat ik verzoek van het uitbrengen van een bepaald advijs in dezen verschoond te mogen worden, Hoogstdezelve niet te min eerbiedig in consideratie gevende mij te magtigen om aan Nicolaas Van der Ee te doen kennen dat Uwe Majesteit om der gevolgen wil op deszelfs verzoek niet gunstig kan disponeren, maar na zich van des suppliants zedelijk gedrag, beroep (dat van daglooner), hooge jaren en talrijk huisgezin, verslag te hebben doen geven, aan denzelven eene gratificatie van honderd gulden heeft toegestaan en om den minister van Financien tot de uitbetaling daarvan te |
|||||
57
|
|||||
magtigen.'
Bij koninklijk besluit van 22 juni 1821, n". 71, gegeven te Brussel,
beschikte de koning conform het voorstel van de minister en kende aan Nicolaas van Ee een gratificatie toe van honderd gulden. Peetvader wilde koning Willem echter niet worden. In verband met de afwezigheid van de gouverneur van de provincie
Utrecht schreef W.A.H, van Heeckeren, lid van gedeputeerde staten, op 23 juli d.o.v. aan de schout van Zeist: 'Ik breng door deze ter uwer kennis, dat Zijne Majesteit bij besluit van den 22 Juni 1821 N° 71, aan N. van der Ee, wonende te Zeist, eene gratificatie van Een Honderd Gulden heeft toegestaan, waartoe de ordonnantie van betaling eerstdaags aan UEd. zal gezonden worden. Ik verzoek UEd. den rekwestrant hiervan te informeren, denzelve voorts te
berigten, dat door Zijne Majesteit, om der gevolgen wille, op deszelfs verzoek niet gunstig kan worden gedisponeerd.' Nadat het bericht was ontvangen, werd Willem Frederik zo
spoedig mogelijk gedoopt. Als getuige was hierbij aanwezig Maria van Ee. Op die zondag 29 juli werd ook Antje de Liefde, dochter van Dirk de Liefde en Anna Luijten, geboren op 7 juli 1821, gedoopt. De wet van 29 Nivóse an XIII (Bulletin des Lois n°. 28), dit is een
aanduiding volgens de Franse Revolutiekalender, volgens de Gregoriaanse kalender is dit 19 januari 1805, hield in dat een zoon uit elk gezin dat zeven kinderen telde en die allen in leven waren, op staatskosten een opleiding kon volgen aan een lyceum of een school voor kunsten en ambachten. Binnen drie maanden na de geboorte van het laatste kind moest de vader een keuze maken. Mocht de vader zijn overleden, dan moest de moeder aangeven wie de opleiding op staatskosten mocht volgen. Indien de ook de moeder was overleden, moest de voogd beslissen. Bij de keizerlijke decreten van 8 november 1810 (Bulletin des Lois n°. 327) en van 6 januari 1811 (Bulletin des Lois n°. 342) werd de |
||||
58
|
||||
genoemde wet ook in ons land ingevoerd. Deze wet werd de
Zevenkinderenwet genoemd. Blijkens het advies van de minister van Binnenlandse Zaken van 16 juni 1821 werd de wet echter niet toegepast. Bij de wet van 26 maart 1847, Staatsblad n°. 6, werd de genoemde wet uit 1805 ingetrokken. Nicolaas van Ee, ook vaak Klaas genoemd, zo staat hij ook inge-
schreven in het doopboek, werd in Zeist gedoopt op 3 september 1775. Hij was een zoon van Arris van Ee, in het doopboek vermeld als Aris Hendrikse van Ee, en Gerrigje van Leersum. Hij overleed in Zeist op 28 juni 1836. Zijn vrouw Gerrigje van den Berg, ook geschreven 'van den
Bergh', stamde uit Maartensdijk, waar zij op 10 februari 1782 werd geboren. Haar ouders waren Willem Gerritse van den Berg en Geertje Wittkamp. In de geboorteakte van haar tweede kind in 1813 en ook in het doopboek wordt zij 'Homsche' genoemd. Zij overleed in Zeist op 31 oktober 1871. Wanneer en waar Nicolaas van Ee en Gerrigje van Leersum in het
huwelijk zijn getreden, is niet bekend. Zij komen niet voor in het huwelijksregister van de Hervormde Gemeente van Maartsendijk en het huwelijksregister van de Hervormde Gemeente van Zeist van 1786-1815 ontbreekt. In het doopboek van de Hervormde Gemeente van Zeist staat bij de vermelding van de doop van Nico- laas van Ee in de kantlijn aangetekend dat op 20 maart 1804 een extract werd afgegeven. Mogelijk is dat een indicatie. De andere kinderen uit dit gezin, zij werden allen in Zeist
geboren, waren: - Arris, geboren 5 juli 1807 en gedoopt 12 juli d.o.v.,
- Willem, geboren 4 september 1809 en gedoopt 17 september
d.o.v., - Jan, geboren 2 januari 1812 en gedoopt 5 januari d.o.v.,
- Johannis, geboren 6 december 1813 en gedoopt 19 december
|
|||||
59
|
|||||
d.o.v. In het doopboek staat Johannes.
- Klaas, geboren 6 oktober 1815 en gedoopt 8 oktober d.o.v.,
- Gerrit, geboren 9 maart 1819 en gedoopt 14 maart d.o.v.,
- Maria, geboren 5 januari 1823 en gedoopt 12 januari d.o.v. en
- Hendrik, geboren 27 februari 1825 en gedoopt 6 maart d.o.v.
Op zestienjarige leeftijd, 4 juni 1837 's middags om drie uur,
overleed Willem Frederik van Ee in zijn ouderlijke woning in de Kroost, genummerd 168. Hij werd begraven, 3e rang, in een huur- graf op de Oude Begraafplaats aan de Bergweg. Van verschillende broers van Willem Frederik wordt een signale-
ment gegeven in het inschrijvingsregister voor de nationale militie. Hierdoor kan men een idee krijgen hoe hij er kan hebben uitge- zien. De beschrijving van zijn broers luidde: - Arris: rond aangezicht, rond voorhoofd, grijsachtige ogen,
spitsachtige neus, grote mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen. - Willem: rond aangezicht, plat voorhoofd, blauwe ogen, korte
neus, middelmatige mond en kin, bruin haar en bruine wenk- brauwen. - Jan: rond aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, kleine neus,
grote mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen. - Klaas: langwerpig aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen,
dikke neus, gewone mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen. - Gerrit: rond aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, korte en
dikke neus, gewone mond, ronde kin, blond haar en blonde wenk- brauwen. |
|||||
60
|
|||||
Bronnen
- Archief gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 39, 142, 298, 355,
435, 543, 680-682, 684 en 702; Gemeentearchief Zeist - Archief van de Hervormde Gemeente van Zeist, 1675-1964
inv.nr. A 10; Gemeentearchief Zeist -Verzameling doop-, huwelijks- (lidmaten-) en begraafregisters van
kerken in de provincie Utrecht, 1579-1811, Doopregister van de Hervormde Gemeente van Zeist van 1712-1785; Rijksarchief Utrecht - Archief van het Kabinet des Konings, 1813-1840, inv.nr. 1234;
Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage -A.H. Hoeben, Zeldzame zaken rond de zevende zoon. Gens
Nostra. Nr. 3 (1984) - hiformatie ontvangen van de Stichting Nederlands Centrum voor
Volkscultuur te Utrecht - Informatie ontvangen van de Ambassade van België te 's-Graven-
hage |
|||||||
Aantekening
Door R.J.F, van Drie wordt een artikel voorbereid over de
zevende zoon, dat naar verwachting in het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie zal worden gepubliceerd. |
|||||||
61
|
|||||||
DE GEMEENTELIJKE ZWEMPLAATS AAN DE
BLIKKENBURGERLAAN door L. Visser
Nu we sinds kort een nieuw zwembad en een badmeester
Schenkpad hebben is enige aandacht voor de zwemgeschiedenis van Zeist zeker op zijn plaats. In de raadsvergadering van 9 oktober 1873 deelde jhr. F.H. van de
Poll mede, dat hij een voorstel wenste te doen, dat strekte om
Zeist met een nuttige inrichting te verrijken. Hij doelde daarbij op
een gemeentelijk bad- en zweminrichting waaraan naar zijn mening
werkelijk behoefte bestond. Dat was hem kort tevoren nog
bevestigd door de directeur van een der kostscholen in Zeist en hij
dacht daarbij aan een dergelijke inrichting in Arnhem.
Zijn voorstel om op de begroting voor 1874 een memoriepost voor
een bad- en zweminrichting op te nemen werd met algemene
stemmen aangenomen.
Een jaar later, op 17 september 1874, lag er bij de raad een
begroting op tafel voor de aanleg van een openbare zwem- en
badinrichting.
Omdat de eigenaar van de benodigde grond gevraagd had de naam,
plaats en aankoopsom geheim te houden, wanneer de zaak geen
doorgang zou hebben, werd besloten de verdere behandeling met
gesloten deuren te houden.
De kosten voor de aanleg waren als volgt begroot:
Aankoop van een weiland in de Kroost van mevr. J.A. van Bern-
van Goor Hinloopen, groot 2,5 morgen voor ƒ 4.000.- Kosten der koopakte ƒ 400.— Daarstelling bad- en zweminrichting f 2.600.—
ƒ 7.000.-
|
|||||
62
|
|||||
Volgens de notulen van de besloten vergadering werden er
verschillende debatten gevoerd omtrent het 'al dan niet veel gebruik, dat van de inrichting zou worden gemaakt'. In de notulen van de daarop volgende openbare vergadering staat de conclusie, dat men er in het algemeen niet van overtuigd was dat de behoefte aan een dergelijke inrichting evenredig zou zijn aan de grote kosten. Het resultaat van de stemming was, dat het voorstel werd verworpen met acht tegen twee stemmen, die van de heren dr. G. Costerman en jhr. F.H. van de Poll. Dertig jaar later herhaalde zich de geschiedenis. Op voorstel van
het raadslid H.M. van der Mersch werd in de vergadering van 29 oktober 1903 besloten een memoriepost op de begroting te plaatsen voor een gemeentelijke zweminrichting. Dit was waarschijnlijk landbouwer C. van Wijnen niet ontgaan, want op 21 mei 1904 schreef hij aan de gemeenteraad van Zeist, dat juist ter plaatse waar hij zijn land had, de Blikkenburgervaart werd gebruikt als zwemplaats. Hij had daar op zich geen bezwaar tegen, maar hij had wel problemen met baldadige handelingen tegen zijn land en zijn vee door een deel van de zwemmers. Omdat bij een volledig verbod om daar te zwemmen de niet-
kwaadwilligen daarvan de dupe zouden worden, stelde hij voor dat de gemeente op die plaats een openbare zweminrichting zou maken, waarbij permanent toezicht kon worden gehouden. In de raadsvergadering van 30 juni 1904 werd de brief van Van Wijnen om advies in handen van burgemeester en wethouders gesteld. Burgemeester en wethouders voelden blijkbaar wel iets voor dit plan. De voorzitter deelde namelijk mede, dat b. en w. naar aanleiding van dit verzoek in onderhandeling waren getreden met het bestuur van de Evangelische Broedergemeente over grond voor een zwemplaats en dat door de welwillendheid van dit bestuur de oprichting mogelijk was, zodat spoedig een plan ter tafel kon worden gebracht. Vervolgens werd in de raadsvergadering van 17 augustus 1904 een krediet van ƒ. 250,- beschikbaar gesteld voor het ontwerpen van plannen voor een openbare zwemplaats. |
|||||
63
|
|||||
Op 3 januari 1905 waren er bij de ingekomen stukken van de raad
twee plannen voor de oprichting van een zweminrichting. Een eenvoudig plan van de gemeente-architect begroot op ƒ. 4.830.-- en een plan van het ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning te Nijmegen voor een meer degelijke inrichting met filter en een door een motor gedreven pompinrichting voor waterverversing voor/. 14.000.-. Beide plannen werden door de voorzitter in handen gesteld van een
door hem benoemde commissie bestaande uit de raadsleden dr. G.I. Ederveen, H.G. van der Mersch en jhr. G.J. van Tets. Op 29 mei 1905 moest de gemeenteraad een uitspraak doen over
het uitgebrachte advies.
Hoewel de commissie het tweede plan aantrekkelijker vond dan het
plan van de gemeente-architect, adviseerde zij toch over te gaan tot
uitvoering van het goedkopere.
Voor een gemeente als Zeist achtte de commissie het duurdere plan
te luxueus en te kostbaar, wanneer de zwemplaats voor iedereen
gratis toegankelijk zou zijn en niet luxueus genoeg wanneer men
hen die er gebruik van zouden maken wilde verdelen in betalenden
en niet-betalenden.
Jhr.mr. G.K.D. Huydecoper vond de plaats niet geschikt als
zweminrichting omdat er vrijwel geen stroming was in de Blik- kenburgervaart. Bovendien was de bodem van klei en dus week en drassig. Dr. K. Snellen had als arts ernstige bezwaren tegen zwemmen in ongefilterd water. Het commissielid Van der Mersch antwoordde hierop, dat er grondboringen waren verricht. Volgens de daarbij aanwezige ingenieur had men zich geen betere bodem kunnen wensen. Hij was verder van mening, dat filteren van het water beslist niet nodig was. Er werd al jarenlang gezwommen in de Blikkenburgervaart en hij had nog nooit gehoord dat iemand daarvan ziek geworden was. Het voorstel werd vervolgens in stemming gebracht en aangenomen met zes stemmen voor en met die van de raadsleden Huydecoper en Snellen tegen. |
|||||
64
|
|||||
Op 28 juli 1905 vroegen b. en w. de raad hen een krediet toe te
staan van ƒ. 200.- voor de aanstelling van een badmeester t.b.v. de op 1 september te openen zwemplaats. Het raadslid Huydecoper vroeg of het krediet niet te laag zou zijn
of dat het misschien zou gaan als met de oprichting van de zwemplaats, toen eerst werd beweerd, dat de uit blauwe klei bestaande bodem zo uitstekend geschikt was, terwijl later bleek dat er een planken vloer over moest worden gelegd. De voorzitter kon de heer Huydecoper geruststellen met de mededeling, dat de kosten van de zwemplaats nog beneden de raming waren gebleven. Uiteindelijk werd besloten te zoeken naar een tijdelijke kracht voor ten hoogste twee maanden tegen een beloning van/. 10.- per week. Het zwembad was intussen gereed gekomen, er was een badmees-
ter, maar er was nog geen reglement op de zwemplaats vastge- steld, waarin o.a. de openingstijden en de tarieven waren geregeld. In een op 1 september belegde spoedeisende vergadering kwam de raad er niet uit. Het ging daarbij om de openingstijden, over keuring van het zwemwater, over de tarieven en over de vraag of de zwemplaats ook voor vrouwen moest worden opengesteld. Omdat het ook op 5 september nog niet lukte om tot besluitvor- ming te komen werden b. en w. gemachtigd de zweminrichting nog dezelfde dag kosteloos open te stellen. De openingstijden werden door b. en w. vastgesteld op werkdagen van v.m. 7 uur tot 12 uur en n.m. van 2 uur tot zonsondergang en op zondagen v.m. van 7 uur tot 9 uur n.m. van 2 uur tot zonsondergang. Blijkens het verslag van de toestand der gemeente Zeist over het
jaar 1905 waren er van 6 september t/m 1 oktober 1905 219 baden genomen. In de raadsvergadering van 28 september 1905 werd het reglement
op de zwemplaats na diverse amendementen vastgesteld. De openingstijden werden iets verruimd. Het bad ging 's-morgens al |
|||||
65
|
|||||
om 6 uur open en het sloot een half uur na zonsondergang.Op
donderdag was de zwemplaats uitsluitend geopend voor vrouwen en de overige dagen uitsluitend voor mannen. Toegangsbewijzen waren aan de zwemplaats verkrijgbaar voor/. 0.15 of voor/. 1.— per 10 stuks. Op zaterdag en op de overige dagen des middags was de toegang vrij. Voor de opening van het nieuwe zwemseizoen was nu alles gere-
geld, behalve de benoeming van een nieuwe zwemmeester. Dat gebeurde in de raadsvergadering van 30 april 1906, waarin de benoeming aan de orde was van een zwemmeester en een badvrouw. Op de aanbeveling van b. en w. waren als enige sollicitanten geplaatst H.J. Schenk en echtgenote te Utrecht. De voorzitter zei, dat hij, alvorens tot benoeming zou worden overgegaan, wilde mededelen, dat de op de aanbeveling geplaatste badvrouw niet kon zwemmen. Dat ontlokte jhr. F. van de Poll de vraag of de tijdelijke zwemmeester Lemmens niet geschikt was voor de betrekking. De voorzitter antwoordde hierop, dat Lemmens zeker geschikt was en dat b. en w. hem ook gaarne zouden hebben voorgedragen, wanneer hij gehuwd was. Maar nu de inrichting ook voor vrouwen was opengesteld moest er toch een badvrouw zijn. Vervolgens vroeg het raadslid Van Tets of de zwemmeester ook aanwezig zou zijn, wanneer vrouwen van de inrichting gebruik maakten. Spreker meende dat dit nodig zou zijn voor het verlenen van eventuele hulp, omdat de badvrouw niet kon zwemmen. De voorzitter had ook voor dit probleem een oplossing. Hij zei, dat de zwemmeester in dat geval in de nabijheid moest blijven, b.v. achter de schutting. Nadat de voorzitter had toegezegd, dat hij Schenk zou aanmanen om zijn vrouw het zwemmen te leren werd tot stemming overgegaan. Er werden 12 stembiljetten ingeleverd, waaruit bij opening bleek dat 9 stemmen waren uitgebracht op H.J. Schenk en zijn echtgenote, terwijl 3 biljetten blanco waren ingeleverd, zodat het echtpaar was benoemd. |
|||||
66
|
|||||
Op 12 juni 1995 heeft de gemeenteraad de toegangsweg vanaf de
Panweg naar het nieuwe zwembad de naam Badmeester Schenkpad gegeven. Schenk vervulde zijn functie als zwemmeester van 1906 tot 1933. Hij stond bekend als zeer deskundig en 'geen gemakkelij- ke baas', zoals Henk van de Heuvel hem beschreef in zijn persoonlijke memoires. Hij vervolgt: 'Wat me altijd verwonderde was, dat Schenk altijd precies wist in welke diepte je je mocht begeven en als hij je toch in een te diep water vond werd je er uit gestuurd en mocht je in een week niet terugkomen'. |
|||||||||
Hoewel aanvankelijk verondersteld werd, dat er weinig of geen
belangstelling zou zijn van vrouwen voor de zwemplaats, bleek al spoedig het tegendeel. Daarom volgde er op 27 maart 1907 al een wijziging van het reglement, waarbij de dames op werkdagen van 's-morgens elf tot 's-middags drie uur mochten zwemmen. In de praktijk was dit blijkbaar niet zo'n verbetering. Op 23 mei 1925 stond er een ingezonden stuk in de Zeister Courant van enige zwemsters, die zich er over beklaagden, dat de heren na afloop van hun dagelijkse bezigheden iedere avond konden zwemmen, terwijl zij die overdag door werkzaamheden op kantoor, school of andere instellingen belet waren, zich dit genot geheel moesten ont- zeggen. De emancipatie begon te werken in Zeist. Toch duurde het nog tot 1935 voor er verandering in de zwem-
tijden voor de dames kwam. Toen waren de maandag- en donder- dagavonden beschikbaar voor de heren en de dinsdag- en vrij- dagavonden voor de dames. |
|||||||||
Op 9 januari 1919 werd door een wijziging van het reglement voor
de openbare zwemplaats de eerste stap gezet voor gemengd zwemmen. Jongens beneden de leeftijd van 9 jaar mochten, mits |
|||||||||
67
|
|||||||||
00
|
||||
De zwemplaats Blikkenburg met zwemnieester Schenk op de loopplank, ca. 1917. (Van de Poll-Stichting)
|
||||
onder behoorlijk vrouwelijk geleide, samen met de overige dames
te water. De volgende stap werd gezet op 27 juni 1935. Het zwembad was inmiddels verbeterd en uitgebreid en bij de vaststel- ling van een nieuw reglement op de zwemplaats werd door verschillende raadsleden gepleit voor gemengd zwemmen, waarbij gezinnen gezamenlijk van het water konden genieten. Na hevige discussies werd tenslotte met elf tegen acht stemmen een amende- ment van het raadslid H. Kuiper aangenomen, om bij wijze van proef op woensdag de zwemplaats open te stellen voor gemengd zwemmen. Later werd het bad dagelijks enkele uren beschikbaar gesteld voor gemengd zwemmen, maar tot aan de sluiting toe waren er ook nog tijden, waarop uitsluitend mannen konden zwemmen terwijl voor vrouwen met jongens tot 12 jaar ook nog een aantal uren beschikbaar bleef. Een ander heet hangijzer was de op 17 april 1924 ingevoerde
zondagssluiting. In de raadsvergadering van 27 juni 1935 werd door het raadslid G. van den Brink een amendement ingediend om de zondagssluiting ongedaan te maken, maar dat werd met 10 tegen 9 stemmen verworpen en zo bleef het tot het zwembad definitief gesloten werd in 1959. Ondanks de uitbreiding en de verbetering van het zwembad
waarvoor bij raadsbesluit van 6 september 1934 ƒ. 65.000.- beschikbaar was gesteld, bleef de waterkwaliteit vaak problemen geven. De waarschuwing van jhr. Huydecoper in de raadsver- gadering van 29 mei 1905, dat er vrijwel geen stroming was in de Blikkenburgervaart klonk nog door in een rapport van het inge- nieursbureau Eksteen te Bilthoven van 13 oktober 1936 met de opmerking: 'Het is mij bij de controle in het zwembad gebleken, dat de waterverversing absoluut onvoldoende is, om niet te spreken, dat er in het geheel geen water ververst wordt'. |
|||||
69
|
|||||
o
|
|||||
'm
|
|||||
De zweminrichting Blikkenburg in de jaren dertig. Op de achtergrond de Brouwerij. (Van de Poll-Stichting)
|
|||||
De directeur van de gemeentelijke geneeskundige dienst schreef
op 13 januari 1941 aan b. en w., dat het zwemwater vele malen werd onderzocht, dat de verschillende maatregelen welke door deskundigen werden aangeraden steeds met spoed werden getrof- fen, maar dat het zwemwater desondanks niet voldeed aan alle hygiënische eisen. Hét zwembad moest toen ook weer voor enige tijd gesloten worden. De deskundigen wezen overigens ook op andere zaken dan op de
doorstroming van het water. Het scheikundig laboratorium Dr. van der Sleen te Haarlem schreef op 4 juni 1940 o.a.: 'Tenslotte achten wij het een taak voor de badmeester intensief jacht op ratten te maken. U gelieve hem hiervoor zoveel mogelijk middelen te doen toekomen. Wij denken aan vergif, een fox-terrier en zo mogelijk - in deze tijden- een vuurwapen'. Ondanks allerlei ongemakken bewaren vele oudere Zeistenaren de
beste herinneringen aan het zwembad Blikkenburg. In het boek 'Saterskop of heilige Hermandad' staat op bladz.131: 'Met name in de warme zomernachten als het rustig was, lokte het zwembad aan de Blikkenburgerlaan menige diender. De surveil- lance werd even vergeten en de Hermandad dobberde een korte tijd in het zwembad rond om daarna verfrist en wel weer op de fiets verder te gaan'. In menige beschrijving van de oude zwemplaats wordt ook gewe-
zen op het feit, dat er nog wel eens een visje tussen je benen doorzwom in Blikkenburg. Dat was blijkbaar zo algemeen bekend, dat de Zeister Hengelaars Vereniging na de definitieve sluiting toestemming vroeg en kreeg om op 6 juni 1959 een hengel- wedstrijd te mogen houden in het voormalige zwembad. Hoewel de oogst niet groot was, waren er toch door 25 hengelaars nog 27 onschuldige visjes op het droge gehaald. Na de sluiting van Blikkenburg was het natuurbad Mooi Zeist
gelukkig beschikbaar voor zwemlustige Zeistenaren, want het duurde nog tot 14 mei 1964 voor het bosbad Dijnselburg de poorten opende. Maar ook dat behoort tot het verleden. |
|||||
71
|
|||||
Op 19 augustus j.1. is het nieuwe zwembad Dijnselburg geopend
en ongetwijfeld zullen velen, via het Badmeester Schenkpad, de weg er heen vinden. Bronnen
-Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs.109, 116 en 118;
Gemeentearchief Zeist
-Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nrs. 46, 47, 59, 67,
87, en 90; Gemeentearchief Zeist
-Archief van de dienst openbare werken van Zeist, nr.85;
Gemeentearchief Zeist
-Henk v.d. Heuvel, Oud Zeist (met persoonlijke memoires) p.18,
zp.zj.
-D. van Ballegooyen...., Saterskop of heilige Hermandad? p.131,
Zeist 1993
-Zeister Courant 1925; Gemeentearchief Zeist
-Nieuwe Zeister Courant 1959 en 1967; Gemeentearchief Zeist
-Verslag van den Toestand der gemeente Zeist over het jaar 1905;
Gemeentearchief Zeist
|
||||||
EEN DOOSJE UIT HET BEGIN VAN DEZE EEUW
door J.C. Mollen-Hengeveld
Bij het sorteren van de post in juni j.1. bevond zich een pakketje
uit Denemarken. Nieuwsgierig maak ik het open en uit het pakje komt een houten doosje te voorschijn voorzien van een eenvoudige versiering. Het deksel is voorzien van een ingelegde vlinder-figuur waarbij gebruikt gemaakt is van verschillende houtsoorten.Aan de binnenkant van het deksel bevindt zich een klein wit plaatje, waarop de tekst 'Camp de Zeist', 1914-1918 is geschreven. Een begeleidende brief van het Museet Pa Koldinghus uit Kolding vermeldt, dat het doosje op een zolderkamertje in Jutland is |
||||||
72
|
||||||
Houten doosje met aan de binnenzijde van het deksel de tekst 'Camp de Zeist
1914-1918' |
|||||||
gevonden.
Wat is nu de geschiedenis van dit doosje? Toen in de Eerste
Wereldoorlog (1914-1918) het Belgische Leger door het Duitse
Leger verslagen werd, zijn er 30.000 Belgische militairen naar
Nederland uitgeweken. Het gevolg was, dat de Nederlandse
Regering deze militairen moest interneren, waarvoor kampen
werden ingericht, op de toendertijd uitgestrekte heidevelden tussen
Zeist, Woudenberg en Soest.
Het 'Kamp van Zeist' was weer verdeeld in twee kampen, n.I.
Kamp I bestaande uit 28 barakken, w.o. 1 kantine, 2 kleine
scholen, een bioscoop en een kerkje. Kamp II had 30 barakken,
w.o. 1 kantine, een bibliotheek en een postkantoortje. De barakken
hadden afmetingen van 52 bij 13 meter.
Het leven was er voor de geinterneerden niet gemakkelijk.
|
|||||||
73
|
|||||||
Verschillende Zeistenaren t.w. jhvr. J.M.E. van de Poll, ds. E.B.
Couvée, Mej. A.M. Kuytenbrouwer, jhvr. M de Pesters en vele anderen hebben hulp geboden, om hen het leven draagbaar te maken. Zo werd er veel aan huisvlijt gedaan, waarvan het genoemde doosje een voorbeeld is. Op 11 November 1918 kwam er een einde aan deze internering. Wilt u er meer van weten? In het archief van de Van de Poll-
Stichting bevinden zich nog verschillende bescheiden over deze periode. Het doosje staat in één van de vitrines in de Zilverzaal van het Slot. Bronnnen
- Archief Van de Poll-Stichting
|
||||||
VAN DE BESTUURSTAFEL
Op 19 juni kwam, na een voorbereidingstijd van één jaar, de van
de Poll Stichting op een nieuwe basis te rusten. Vanaf de oprichting in 1951 was zij, statutair voorgeschreven, verbonden met zowel de gemeente Zeist, als de Broedergemeente. Beide instellingen waren vertegenwoordigd in de Raad van Beheer, de burgemeester was de officiële voorzitter. Ook maakte een gemeenteambtenaar, laatstelijk de gemeente-archivaris, deel uit van het dagelijks bestuur. Door veranderende financiële verhoudingen (subsidie!) en steeds
vollere agenda's werd het tijd voor het moderniseren van de structuur van onze stichting. De bestuurlijke banden, zoals boven beschreven, werden verbroken en de Raad van Beheer vervangen door een bestuur, waarin ook de diverse commissies, via hun voorzitters, vertegenwoordigd zijn. Zo wordt het mogelijk de onderdelen van de Stichting dichter bij elkaar te brengen en samenwerking te bevorderen. |
||||||
74
|
||||||
Met de Broedergemeente blijven vriendschappelijke en coöpera-
tieve banden bestaan; het 250-jarig bestaan van de Broederge- meente wordt aangegrepen om samen aan het opzetten van een tentoonstelling te werken. Ook is het de bedoeling in overleg te treden met o.a. de Stichting
Behoud Nassauhuis en eventuele andere collega-organisaties. Aan het gemeentebestuur zal worden gevraagd structurele steun, steviger dan die we nu hebben, te (blijven) geven, opdat de Van de Poll Stichting haar unieke collecties van voor Zeist waardevolle documenten, voorwerpen, films en andere zaken in stand kan houden en waar mogelijk uitbreiden. Het bestuur is nu als volgt samengesteld:
Voorzitter mr.dr. V.A.M, van der Burg
Secretaris mw. J. Verbeek-Stapensea
Permingmeester C.E.G. ten Houte de Lange
Publikatiecommissie mr.dr. J. Meerdink
Tentoonstellingscommissie mw.drs. K. Veenland-Heineman
Archiefcommissie mw.drs. J.C. Mollen-Hengeveld
Lezingen-excursies commissie C.J. Bardet Redactiecommisie Seijst ing. J.J.B. Fluitman
Algemeen bestuurslid mw.drs. G.M.W. Ruitenberg
Voorzitter, secretaris en permingmeester vormen het dagelijks
bestuur. In 1996 bestaat de stichting 45 jaar, de eerste voorbereidingen
voor de lustrumviering zijn al begonnen! |
|||||
75
|
|||||
KADASTRALE ATLAS VAN UTRECHT 1832, DEEL ZEIST
In het septembernummer 1994 werd vermeld, dat deze atlas in het
voorjaar 1995 zou verschijnen als deel 1 in een reeks die uiteindelijk alle gemeenten in de provincie Utrecht zal omvatten. Om practische redenen wordt de reeks geopend met de atlas Renswoude, gevold door die van Zeist. Het streven is er op gericht de Zeister atlas in september 1996 te
laten verschijnen. AGENDA
|
|||||||||
6 september 1996: viering van het 45-jarig bestaan van de Van de
Poll-Stichting met o.a. de verschijning van Deel III, aflevering II van de Bronnen voor de geschiedenis van Zeist. |
|||||||||
NIEUWE DONATEURS
Stand begin augustus
-laatste stand: 815
-aanmeldingen : 7 -opzeggingen/overleden: 4 -aantal donateurs: 818 De heer R.B. van de Fliert, Platolaan 64, Zeist
De heer W.J. de Braak, Boskant 7, Zeist
De heer T. Koolstra, Prof. Lorentzlaan 37b, Zeist
De heer J. Kersbergen, Dr. J. Röntgenlaan 74, Bilthoven
Mw. E.G.M. Lutters-de Vries, Laan van Rijnwijk 1, A 35, Zeist
De heer J.G. van den Berg, van Renesselaan 26, Zeist
Mw. E. Verwey, Sophialaan 27", Zeist
|
|||||||||
76
|
|||||||||
EEN BUITENPLAATS AAN HET ROND
DE INVLOED VAN DE AMSTERDAMSE FAMILIE WALKART OP
DE STEDEBOUWKUNDIGE ONTWIKKELING VAN HET CENTRUM VAN ZEIST door R.P.M. Rhoen
Het buiten van 'Mons. G.L. Walkart'
In de Atlas van Mourot, uitgegeven in 1829, komt een afbeelding
voor van een herenhuis aan Het Rond. Het buiten draagt in tegen- stelling tot andere huizen van enige importantie geen naam, alhoe- wel het herenhuis in de 'Inventarisatie der nalatenschap van wijlen de Heer Johannes van Laer' uit 1817 'Het Hoekje' genoemd wordt. Vermeld wordt in de Atlas wel de naam van de bewoner, 'Mons. G.L. Walkart', en dat het op 1 uur en 34 minuten gaans van Utrecht ligt. Hetgeen op de prent opveilt, is de fontein rechts van het huis. Het bouwjaar van dit herenhuis is niet exact bekend. Waarschijnlijk
dateert het van 1790 en werd het gebouwd door Lodewijk Cornelis van Laer. Op de prent staat links nog een ander huis fragmentarisch afge-
beeld. Een beschrijving van Het Rond en de Slotlaan waaraan het buiten
gelegen was, tot 1956 werd het gedeelte van het plein en de laan tussen de Dorpsstraat en de Hogeweg officieel Donkerelaan ge- noemd, wordt in 1818 gegeven bij de verkoop van het Slot: 'Verder de groote Voorlaan van Zeijst met het Rondeel, met zware Linden, en de Laan met extra zware Beuken Boomen, in vier reijen beplant, en de Wallen met Eiken Stek, strekkende van het IJzere Hek van de Laan op het Slot hopende, tot aan de Oude Amhemsche Weg; belend aan beide zijden de Watersource van Zeijst, en de Tuin van Mevrouw de Weduwe Johannes van Laer.' Een notariële akte uit 1846 verschaft nog meer informatie: 'De z.g. Donkere Laan zijnde een gedeelte van de groote Voorlaan van Zeijst of Hoofdweg naar Woudenberg en |
|||||
77
|
|||||
Amersfoort waardoor de Woudenbergse Straatweg is lopende, gelegen te
Zeijst met de bepotinge en beplantinge daarop staande. Bestaande uit 191 zware beukebomen en 66 mindere eiken, iepen en beukebomen, benevens een eikenwal langs de Watercourse of waterloop, beginnende aan de Dwarsweg achter de Dorpstraat (= Jufferstraat, Rh) van Zeijst tot den Ouden Amhemseweg. Strekkende gezegde Laan uit het Rondeel van Zeijst tot aan den Ouden Amhemseweg. Hebbende een lengte van 370 el en met de Woudenbergse Straatweg een breedte van 40 ellen [...].' In de 19e eeuw was Het Rond het marktplein van het dorp. Jacob van Calker verkocht het vorengenoemde herenhuis met de
daarachter gelegen tuin in 1807 als executeur van de boedel van Lodewijk CorneUs van Laer, overleden in 1801, diens echtgenote Antonia Anna Verbeek was al in 1793 vooroverleden, aan Aelbert van Meurs van Vollenhove voor 10.000 gulden. Voor die tijd werd het huis verhuurd. Vorige bewoners waren 'De
Heer Buijssant' van 1791 tot 1796, 'Mejuffrouw A. Kuhn' van 1797 tot 1807 (Alijda Kuhn kwam in augustus 1797 uit Schoonrewoerd en vertrok in maart 1807 naar Maarssen), daarna tot 1 november 1808 achtereenvolgend 'De Heer Van Bronckhorst' en 'De Heer Thee- sing'. Na hem ging Van Meurs van Vollenhove zelf het herenhuis bewonen. De grond en het recht van grondhuur van dit perceel gelegen aan
de 'Zuiderhoek van het rondeel' werd 'm 1819 geschat op 720 gulden. Het stuk grond was in 1804 in grondhuur uitgegeven aan Van Meurs van Vollenhove. WaarschijnHjk huurde hij ook het herenhuis en werd het door hem onderverhuurd. Aan grondhuur moest in 1817 nog 40 gulden per jaar worden betaald aan de eigenaar van de grondheerlijkheid van de Zeisterstraat. Van Meurs van Vollenhove overleed in 1817. Hij werd begraven op het kerkhof bij de Oude Kerk van Zeist. Zijn grafkelder is de enige die gespaard bleef bij de ruiming van het oude kerkhof tussen 1911 en 1913. |
|||||
78
|
|||||
De weduwe van Van Meius van Vollenhove, Alida Hesseling, ver-
kocht het 'alleraangenaamst en tot zomer- en winterbewoning zeer geschikt buitenverblijf, gelegen [...] op den hoek aan de voorlaan van het Slot, de groote laan, en rijweg op Amersfoort, ende Straatweg hopende door het dorp Zeist.' m 1824 aan mr. Jan Karel baron van Goltstein te Utrecht. Deze verkocht het pand nog in hetzelfde jaar voor 13.000 giilden aan de rentenier Godfried Leonard Walkart in Amsterdam. De belastbare som bedroeg 132,85 gulden. Voor Beek en Royen bedroeg de belastbare som in 1818 bij aankoop door Johan Peter Coenraad Hendrik graaf van Renesse van Wilp en zijn echtgenote Sara Corneha barones Straalman 76,50 gulden. Walkart gebruikte het buiten als zomerverbUjf. In mei of juni kwam men naar Zeist en in oktober of november vertrok de familie weer naar Amsterdam. In de notariële akte van 1824 wordt het huis als volgt beschreven:
'Zijnde een hegte en weldoortimmerde huizinge, geteekend N^ 48, ingaande met eene ruime hartstenen trap en voorhuis, met marmeren vloer, en voorts voorzien van vier benedenkamers, allen behangen, en in de koepelkamer eene stookplaats, terwijl in nog twee kamers zich eene voegzame gelegenheid tot het stellen van Dortsche haarden bevindt; diverse kasten en commaditeiten; voorts vier bovenkamers in de zelve verdeling als de benedenkamers en allen behangen; ruime zolder over het geheele huis op welke eene knechtskamer; wijders beneden eene gemakkelijke keuken met aanrechtbanken, fornuis, put en regenwaterspomp en vaste kasten; provisie, wijn en turfkelders; stijfka- mer, groente- en provisiekasten en verder deze commaditeiten; hebben- de de keuken eene vrije uitgang in den hierna beschreven tuin [...]'. Bij deze koop hoorde ook 'een de voormelde huizinge, afgezonderde mangelkamer, geteekend N^ 55, voorzien van eene stookplaats, uitgang hebbende in de Dorpstraat [...].' Door verdere aankopen wisten G.L. Walkart en na hem - hij over-
leed in 1856 - zijn dochters de 'Jonkvrouwen' Maria Aletta Wilhel- mina, Hendrika Suzanna Petronella Johïuma en Mariaime Henriëtte, |
|||||
79
|
|||||
iëss^iflBö
|
||||||||
Fragment van de Kaart van Zeist van J.W. Eversz. circa 1885. De bezittingen van de familie Walkart zijn
zwart omlijnd (Gemeentearchief Zeist). |
||||||||
het bezit in Zeist uit te breiden van ruim 15 are tot meer dan 5
hectare in 1904. Dit was vooral gelegen aan Het Rond en de Slotlaan en het strekte van de Lageweg tot aan de Montauban- straat. De familie Walkart is voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Zeist in de negentiende eeuw van groter belang geweest, dan tot nu toe werd aangenomen. Zij hebben voorkomen dat de hun toebehorende gronden werden bebouwd en nog steeds is het Walk- |
||||||||
80
|
||||||||
artpark, het eind 1876 / begin 1877 aangelegde 'Overbosch' van hun
buiten, in het hart van Zeist een markant punt. Het buiten aan Het Rond had circa 1880 een grootte van bijna 70
are. Men was er in geslaagd door aankoop de tuin uit te breiden met een groot gedeelte van de tuin van de buitenplaats Beek en Royen van Jhr. Leendert Marinus Schuurbeque Boeye en door aankoop van verschillende eigenaren met een zevental huizen in de 2e Dorpsstraat, waaronder het herenhuis 2e Dorpsstraat 54, dat eveneens deel heeft uitgemaakt van Beek en Royen. Het gebied be- grensd door de Lageweg, Het Rond en de 2e Dorpsstraat tot aan de Laan van Beek en Royen was eigendom van de WaUcarts. De drie huizen die het dichtst bij het herenhuis stonden, lieten zij slopen. Het herenhuis was oorspronkelijk in een sobere classicistische stijl
opgetrokken en vertoonde enige geUjkenis met het in 1818 gebouw- de 'Buitengoed Lommerlust' aan de Utrechtseweg van Gerard Wernard van Beest.^ Naderhand werd het huis aan Het Rond enkele keren verbouwd en in eclectische trant verfraaid. Daarbij verhuisde de ingang aaar de voorgevel, kreeg de kroonhjst een attiek en verrees een dakhuis in het schilddak boven de koepelka- mer. Het huis werd ook naar achteren uitgebreid. De verbouwingen vonden plaats in 1846/1847 en in 1866. Foto's uit circa 1905 - het pand stond toen leeg en te koop -laten
zien dat de gevels werden afgesloten door een kroonhjst met een attiek. In het fries van de kroonlijst waren rijk gesneden consoles en vensterbekroningen aangebracht. De vensters waren gevat in eenvou- dig gedetailleerde omlijstingen, die per venster-as verschilden. Uit de (oorspronksHjk zesruits) schuiframen waren de roeden op dat moment reeds grotendeels verwijderd. De voordeur, links in de voorgevel, was bereikbaar door middel van een zeven treden tellend trapbordes met rijk versierde gietijzeren leuningen. Het dakhuis was voorzien van gekoppelde rondboogvensters. Opval- lend van vorm waren de drie boven elkaar gelegen vensters in de |
|||||
81
|
|||||
Het bulten van de dames Walkart circa 1905 (Gemeentearchief Zeist).
|
|||||
linker zijgevel, waarachter zich kenneUjk het trappehuis bevond.
Van burgemeester en wethouders verkreeg G.L. Walkart in 1855
vergunning voor het plaatsen van een ijzer hekwerk, zowel voor ('langs de gracht voor hetzelve gelegen') als naast zijn huis. Het college was van mening dat er in de Dorpsstraat genoeg ruimte overbleef voor het voetpad. Hij werd wel verplicht een met klinkers bestraat voetpad aan te leggen. |
|||||
82
|
|||||
In artikel 1 van een op 28 juli 1854 vastgestelde verordening had de
raad bepaald dat 'Zij' die mogten verlangen voor hunne huizen in de Dorpsstraat heiges te plaatsen, zullen verpligt zijn die te laten vervaar- digen van ijzer, zonder scherpe en daardoor gevaarlijke punten ter hoogte van 80 Ned. duimen (1 duim = 1 cm); zullende voor het voetpad steeds moeten overblijven 1 el 75 duimen (1 el = 1 m) gerekend uit den eersten kantlaag der goot.' Het huis behoorde tot de duurdere huizen van Zeist. Was het
herenhuis bij de invoering van het kadaster ingedeeld in klasse 13, na de laatste verbouwing in 1866 in klasse 7. Dat betekende dat het belastbaar inkomen van het gebouwde perceel op 1000 gulden werd gesteld. Ter vergelijking: huize Beek en Royen, 2e Dorpsstraat 56, eigendom van Jkvr. Henriëtte Wilhelmina van de Poll, echtgenote van Jhr. Fredrik Harmen van de Poll, was bij de aankoop door Jkvr. Van de Poll in 1861 ingedeeld in klasse 14 (belastbaar inko- men van het gebouwde perceel 650 gulden). De waarde van de inrichting werd in 1861 voor de personele
belasting geschat op 3600 gulden. Het meubilair en de stoffermg werd geschat op 1500 gulden, de bedden met matrassen en linnen- goed op 800 gulden, 'Glas en kristal, marmer en albast, brons- en plated, porselein en aardewerk' op 400 gulden, tafel- en ander zilverwerk eveneens op 400 gulden, rij- en paardentuigen en stalge- reedschap op 300 gulden en het overig meubilair ook op 200 gulden. Wederom een vergeUjking met huize Beek en Royen; de geschatte inrichtingswaarde hiervan bedroeg 2500 gulden. Daarbij moet men bedenken dat het huis van de dames Walkart 'slechts' een zomerverblijf was. Voor de personele belasting was de huurwaarde van het pand in
1860, vóór de grote verbouwing van 1866, gesteld op 700 gulden. Over de tuin wordt in de notariële akte van 1824 vermeld: 'Einde-
lijk eene met veel smaak aangelegde Engelsche tuin, voorzien met allerhande soorten van welig groeijende boomen, bloem- en plantge- wasschen, en goudviskom [...].' De aanleg van de tuin is weergege- |
|||||
83
|
|||||
. : t ,; * : f •' 1 ( . *.-* .
'... ir... -r , I ü.uAl.KiL's;....:-; j
|
|||||||||
Fragment van het 'Plan van Zeist' van J. Petersen en C. Forsell, 1802. Rechtsonder het door Lodewijl<
Corneiis van l^er gebouwde bulten aan Het Rond (RAU, Top. coll. EBG Zeist). |
|||||||||
ven op de kaart 'Plan van Zeist' van J. Petersen en C. Forssell uit
1802. De tuin was een lang en smal perceel, dat van de 2e Dorps- straat tot aan de Lageweg liep en aan drie kanten, behalve aan de Dorpsstraatkant, omgeven werd door een gracht. H.L.E. Schütz toont op zijn 'Kaart van Het Hof en de Landerijen der Broeder Gemeente gelegen in de Gemeente Zeist' uit 1871 een tuin met een padenpatroon in verlandschappelijkte stijl. De gracht |
|||||||||
84
|
|||||||||
Fragment van de 'Kaart van het hof en landeryen der Broedergemeente gelegen in de gemeente Zeist'
van H.LE. Schütz, 1871. De tuin Is uitgebreid met de tuin van BeeK en Royen (fwU, Top. coll. EBG Zeist). |
|||||||
tussen de oorspronkelijk bij het huis behorende tuin en het aange-
kochte deel van de tuin van Beek en Royen is dan gedempt; evenals het gedeelte van de gracht aan Het Rond voor het huis. Bij de aankoop m 1859 van een berceau met grond en een gracht dichtbij de Lageweg, werd bepaald dat de houten 'spoelstoepen' in deze gracht behouden moesten blijven. Een huis aan de 2e Dorpsstraat was rond 1860 verbouwd tot |
|||||||
m
|
|||||||
tuinmanshuis en in de tuin had men een oranjerie gebouwd, die
later werd uitgebreid met een schuur. In de zuidoosthoek van de tuin, ongeveer achter de panden 2e Dorpsstraat 46 tot 50, stond nog een tuingebouw, waarschijnlijk een prieel. De oudst bekende tuinbaas op dit buiten is Gerrit van Dijk. Hij
kwam in 1855 uit Woerden en vertrok in 1868 naar Zuilen.^ Hij werd in 1866 of kort daarna opgevolgd door Dirk Wernsen. Wern- sen vestigde zich in 1866 vanuit De Bilt in Zeist. Na de opheffing van de buitenplaats vertrok hij in 1904 naar 's-Graveland. Wernsen kreeg uit de nalatenschap van Marianne Henriëtte Walkart een legaat van 5000 gulden en een jaargeld van 520 gulden.^ "Stal Walkart'
Blijkens de koopakte van het Slot van 1867 had de vorige eigenaar
de dames Walkart toegestaan een toegang voor rijtuigen aan te leggen in Het Rond. Op de reeds genoemde kaart van de hand van Schütz is deze toegangsweg te zien. Zij bezaten in die tijd geen koetshuis, ook niet elders in het dorp. Hun vader huurde de stal en het koetshuis van Beek en Royen in
de Dorpsstraat, op de hoek van de Laan van Beek en Royen. Dat was een ruim houten koetshuis en stal voor 4 paarden, voorzien van een pomp en een ruime hooizolder. Hij betaalde daarvoor 200 gulden. In 1830 werd de koopman Albert Voomberg uit Amster- dam de nieuwe eigenaar van het stalgebouw. De 'Jonkvrouwen' Hendrika Suzanna Petronella Johanna en Marian-
ne Henriëtte voorzagen in 1868 in de behoefte aan dit utiliteitsge- bouw. In 1868 werd het tegenover hun buiten gelegen herenhuis in veiling gebracht. Johannes Viveen uit Utrecht, de zaakgelastigde van de dames Walkart, kocht het buitenverblijf namens de gezusters Walkart voor 20.000 gulden. Toen Johannes Renatus van Laer in 1784 de heerhjkheid Zeist
kocht, kocht hij tevens dit huis. Uit een opgave van 1818 is bekend dat bij het huis een stalgebouw behoorde en dat een jaarlijkse grondrente betaald moest worden van 10 gulden. Voor de meeste andere huizen in de Dorpsstraat bedroeg de grondrente 3 gulden. |
|||||
86
|
|||||
De timmerman Matthijs Verdonk, tussen 1811 en 1827 was hij
raadslid en assessor, werd in 1819 de volgende eigenaar. De koop- som bedroeg 3600 gulden. Als huurder betaalde hij 250 gulden huur per jaar. De belastbare som bedroeg 31,45 gulden. In de notariële akte wordt dit perceel als volgt omschreven. 'Eene
Huizinge genummerd 95, met annex werkschuur, houtloods, erf, tuin en grond, staande en gelegen in de gemeente van Zeist aan de Dorps- straat. Strekkende van de Dorpsstraat met de weg en walling terzijde van de Huizinge langs de sloot of Watercource van Zeist gelegen en mede begrepen in en behorende tot de grond van de voors. Huizinge tot aan de Nieuwe Dwarsweg [...].' Met de Nieuwe Dwarsweg wordt de Jufferstraat bedoeld. Verdonk en zijn vrouw Johanna Heijkamp overleden beiden in 1827.
Hun kinderen Arie Matthijszoon, gemeentesecretaris, Johaima en Fredrik Verdonk, houthandelaar, gingen in 1833 over tot het verde- len van de nalatenschap van hun ouders. Het huis, dat geschat werd op 10.000 gulden, werd eigendom van Johanna en Fredrik. Fredrik verkocht zijn deel in 1836 aan zijn zuster. Zij liet het in 1842 openbaar veilen. Als haar gemachtigde trad Gerrit Moen op. De nieuwe eigenaar werd Jhr. Jan EHas Huydecoper. Het jaar daarop verkocht deze het aan Carel Joseph van Hengst en deze op zijn beurt in 1849 aan Hendrik Jacob Stratenus, die het ook ging bewo- nen. Hij overleed op dertigjarige leeftijd in 1856, waarna Wilco Holdinga Tjalling Camstra baron thoe Schwartzenberg en Hohen- lansberg de nieuwe eigenaar/bewoner werd. Het ernaast gelegen stuk grond tot aan de Slotlaan met de Water-
course had Van Hengst in 1843 van mevrouw Einbrodt-Hübner in erfpacht ontvangen. Bij de eigendomsoverdracht in 1833 wordt er gesproken over 'Een
dubbele Huizing'. De verbouwing is waarschijnlijk uitgevoerd tussen 1829 en 1833. BHjkens het register van de volkstelling van 1829 werd het pand bewoond door Arie Verdonk Mz. met zijn zuster |
|||||
87
|
|||||
Johanna, terwijl in de notariële akte van 1833 vermeld staat: De
Huizinge is later (na 1819, Rh) echter door het aanbouwen van een woning nevens dezelve merkelijk vergroot [...].' De aangebouwde woning was in het jaar van de boedelscheiding verhuurd aan Anna Margaretha Bols, weduwe van Jacobus Gerardus Hendrikus Sand- brink. Na haar huurde Gerrit Moen, huis- en rijtuigschilder, het huis. Moen had het huis gehuurd tot 1 mei 1842 en in dat jaar kocht hij een huis in de 2e Dorpsstraat. MogeHjk werd het pand na 1842, in ieder geval na 1849, niet meer verhuiu"d en bewoonde de eigenaar zelf de 'dubbele Huizing'. Uit de 'Lijst van schattingen en tellingen wegens de 1ste, 2de en
3de grondslagen [...] wegens de belasting op het personeel' van augustus 1860 blijkt dat de huurwaarde geschat werd op 600 gulden en dat het huis 34 deuren en vensters en 8 stookplaatsen telde. De 'Lijst van schatting van het mobilair' voor dezelfde belasting geeft als waarde van de inrichting van het huis in 1860 3000 gulden. Het meubUair en de stoffering werd geschat op 1550 gulden, de bedden met matrassen en Unnengoed op 500 gulden, 'Glas en kristal, marmer en albast, brons- en plated, porselein en aardewerk' op 300 gulden, tafel- en ander zilverwerk op 400 gulden, rij- en paardentui- gen en stalgereedschap op 200 gulden en het overig meubilair op 50 gulden. Het kadaster had het huis in klasse 19 geplaatst. Een beschrijving van het pand vindt men in een advertentie in de
Weekbode van 7 maart 1868. 'Het kapitaal, sterk gebouwd en goed onderhouden, tot Zomer-en Winterverblijf bijzonder geschikt Heerenhuis met Koetshuis, stalling erf, grond, oranjerie en smaakvol aangelegden bloemen- en moestuin, met fraaije Heesters en Vmchtboomen van de fijnste soorten beplant. [...] zeer vrolijk en ^aangenaam gelegen, midden in het Dorp Zeijst, op een der meest gezochte en bekoorlijkste punten, op den Hoek van de Dorpsstraat en van de zoogenaamde 'Donkere Laan", over "het Slot der Ambachtsheerlijkheid." Bestaande de huizin- ge met veranda aan de voorzijde, in eenen gestukadoorden met wit |
||||
£
|
||||
S Het staigebouw met koetshuis en koetsiersvroning van de dames Walkart, gezien vanuit de 2e Dorpsstraat, omstreeks 1905 (Gemeentearchief Zeist).
|
||||
marmeren steenen bevloerden Gang, vier Benedenkamers, waaronder
eene royale Suite, zeven Bovenkamers, allen gestukadoord, behangen, en onderscheidene van stookplaats voorzien, Keuken, Bijkeuken, Opkamertje, 2 Kelders en ruimen Zolder over het geheele Huis met beschoten Kap.' De dames hebben het oude huis nog in hetzelfde jaar laten afbre-
ken en iets verder van de straat af een stalgebouw met koetshuis en een woning laten bouwen. De bouw was in 1869 klaar. Op een topografische kaart wordt het vermeld als 'Stal Walkart' en in enkele stukken als 'stal en koetshuis van G. Denee'. Op de hoek van Het Rond en de 2e Dorpsstraat was nu meer ruimte ontstaan. In een huisnummer lijst van circa 1895 staat ook een oranjerie vermeld. Het kan zijn dat hiermee bedoeld wordt de in het kadas- ter genoemde broeikasten. Op een foto uit circa 1906 is te zien, dat het ging om een wit-
gepleisterd pand met een curieuze open toren. De architectuur vertoont verwantschap met de "Italiaanse villa met toren", een ro- mantisch type woonhuis, dat in de eerste helft van de 19e eeuw in Duitsland en Engeland veel werd gebouwd, maar waarvan in Neder- land maar weinig voorbeelden zijn te vinden. Kenmerkend zijn een onregelmatige hoofdvorm rond een torenvormig volume, flauw hellende, overstekende zadeldaken en een neoclassicistische detaille- ring. De met ajour houtsnijwerk gevulde sierspanten tegen de topgevels van het gebouw aan Het Rond laten tevens de invloed van de chaletstijl zien. Misschien is Stuivinga bij het ontwerpen van het gemeentehuis en
het postkantoor wel geïnspireerd geraakt door de genoemde toren. In ieder geval heeft hij een traditie voortgezet. Een tuin bij een particulier huis.
Via hun zaakwaarnemer Gerrit Viveen, administrateur te Utrecht,
kochten de gezusters Walkart in 1873 op een veiling 7 van de 11 percelen bos- en tuingrond aan de Slotlaan ter grootte van bijna 2 |
|||||
90
|
|||||
hectare; verder begrensd door de Ie Dorpsstraat en Kerkweg. De
vier overige percelen werden gekocht door Jhr.Mr. Egbert Lintelo de Geer (ruim 4 are), die op het er tegenover gelegen Middenhoe- ve, dat hijzelf een 'buitentje' noemde, en Marij Retemeijer, weduwe van Willem Voute (bijna 6 are)."* De dames betaalden voor deze aankoop 63.977 gulden. Op de door hen aangekochte percelen stond een huis met een stal
(het laatst genummerd Ie Dorpsstraat 25), een koepel, een duLfhuis en een oranjerie; ook als schuur aangeduid. Met De Geer ruilden zij een stuk grond, waardoor zij aan de zijde
van de Kerkweg een verbindingspad kregen tussen de door hen toebehorende percelen. In 1895 kochten de dames van de erfge- namen van het echtpaar De Geer-Blaauw voor 20.000 gulden de overplaats van Middenhoeve, die als het ware een enclave vormde in hun park. Dat waren de twee percelen die hij in 1873 had gekocht. Men had in 1891 al een perceel grond gekocht van Ed- ward John Voute voor 9700 gulden. De aankoop betekende een afronding van dit deel van hun bezit. Al deze percelen waren eigendom geweest van de in 1816 overleden
Johannes van Laer van Zeyst, heer van Zeist. Zijn weduwe Anna Charlotte Beuning nam in 1819 van de mede-erfgenamen, haar zwa- gers Jacob en Cornelis Renatus van Laer, de overige gronden over. De heren Van Laer verkochten het aangrenzende stuk tuin- en bouwland liggende tussen de huidige Kerkweg en de noordehjker daaraan parallel lopende Kerksteeg in hetzelfde jaar aan de eigena- resse van de buitenplaats Veelzigt aan de Utrechtseweg, Anna Corneüa Boudaen, weduwe van Jacob van Ghesel Jansz" Met toestemming van gedeputeerde staten mocht de oude Kerksteeg in 1819 worden geamoveerd op voorwaarde dat een nieuw voetpad, de huidige Kerkweg, werd aangelegd. Louise Eléonore Hübner, gehuwd met Pierre Chrétien Einbrodt in
Moskou, erfde als enige erfgename van A.C. van Laer-Beuning in 1843 deze gronden. Mevrouw Einbrodt-Hübner schonk in 1844 aan Adriana Catharina Frederica Muntendam te Zeist, de 'gezelschaps- |
|||||
91
|
|||||
juffer' van de weduwe Van Laer, het levenslange vruchtgebruik,
waarvan deze in 1873 afstand deed. Bij de verkaveling van de buitenplaats Veelzigt kochten de dames
Walkart in 1875 en 1876 de aan de Maurikstraat gelegen tuin- manswoning, bakhuis, oranjerie, stal en koetshuis plus het binnenter- rein van de buitenplaats, dat een uitgang naar de Montaubanstraat had. Vanaf 1894 werd de oranjerie ingebruik als volkszaal. Dit bezit grensde aan de zijde van de Kerkweg aan hun 'Overbosch'. Een verkoopvoorwaarde in 1873 was, dat de vrije loop van de
watercource van Zeist, die langs de Slotlaan liep, niet mocht worden belemmerd of gehinderd. Toch ziet men dat daarna gedeelten werden gedempt. Op een kaart uit 1873 is de Watercource van Zeist nog als een rechte loop aangegeven, zoals ook is te zien op de reeds meerdere malen genoemde kaart van 1802 en de kadastra- le kaart van 1832. Op een kaart van Zeist van J.W. Eversz. uit circa 1885 is het gedeelte van de Watercource die deel uitmaakte van de overplaats van Middenhoeve, gedempt. Het door hen gekochte bos met de tuinen lieten de dames Walkart
veranderen in een park; terwijl bij de verkoop juist was geadver- teerd met de mogeUjkheid tot bouw van villa's. 'Onze bezoekers zullen zeker met eenige verrassing de schoone verandering opmerken, die het terrein der dames Walkart, links van de Donkere Laan, in den afgeloopen winter ondergaan heeft. In de plaats van een bouwvalligen en verwaarloosden koepel te midden eener woestenij van struiken, ziet men nu een geregelden aanleg met op- en afgaande grond waterpartij, beplanting wat het geheel tot eene aangename wandeling zal maken. En in allen geval voor de voorbijgangers een schoon gezicht oplevert. Vele handen vonden dezen winter aan dit werk te doen. 't Zou ons verwonderen, wanneer deze aanleg niet door een verbouw van 't aan de Dorpsstraat gelegen perceel gevolgd werd. Aan een goed en kapitaal huis behoort een goede en kapitale deur.', aldus de Weekbode van zaterdag 21 april 1877. Copijn vermeldt in zijn rapport aan de |
|||||
92
|
|||||
gemeente uit 1904 over de waterpartij: 'Bij den ingang valt dadelijk
de vijver in het oog. Ze is wat klein en dadelijk geheel te overzien.' De dames Walkart lieten de in 1873 gekochte oranjerie, die van vóór 1844 dateerde, rond 1886 slopen; evenals de in de krant van 1877 als bouwvallig omschreven koepel. Deze oude koepel stamde van vóór 1793 en stond op een 25 meter van de Slotlaan, ongeveer bij de huidige ingang van het park aan Het Rond. In 1904 wordt door de tuinarchitecten Poortman en Copijn niet gerept over het duifhuis dat in 1873 aangekocht was. Het duifhuis moet dus al vóór 1904 zijn afgebroken. Dit gebouwtje stond eveneens dichtbij de Slotlaan, zij het een 35 meter rechts van de oude koepel. Daarach- ter lag circa 35 meter verderop in het park de oranjerie. Bij de aankoop van de overplaats van Middenhoeve in 1895 waren daarbij inbegrepen de daarop staande gebouwen en getimmerten, uitgezonderd het kinderhuis en de lessenaars en ramen van de broeibakken. Op de overplaats stonden, behalve het genoemde kinderhuis, een prieel (tuinkoepel), een oranjerie en broeikassen. Het kinder- of speelhuisje, een zogenaamde folly, was in neogotische trant gebouwd en leek op een kapel. Dit huisje was in 1895 door de famiHe De Geer uit de verkoop gehouden. Vermoedeüjk bleef het kinderhuisje toch nog een aantal jaren in het park staan. Jhr. E.L. de Geer, een van de kinderen van het echtpaar De Geer- Blaauw, trouwde in 1901 en ging wonen in de vUla 'Lovely Place' aan de Woudenbergseweg, thans genummerd 34. Denkehjk werd het kinderhuisje in die tijd geplaatst in de tuin van 'Lovely Place'. Toen De Geer in 1911 de villa 'Kerckebosch' Het bouwen, ging het kinderhuisje mee naar de Arnhemse Bovenweg, waar het onder andere dienst deed als tennishuisje. In 1941 verhuisde De Geer weer naar de Woudenbergseweg, waarbij het kinderhuisje weer werd overgebracht naar de tuin van 'Lovely Place', waar het nog steeds staat. Het houten huisje heeft een afmeting van drie bij drie meter. De voorgevel is voorzien van pilasters, die worden bekroond door gestileerde pinakels. Op de tussenliggende gevelvlakken is een baksteen-structuur aangebracht. In de voorgevel zitten twee spits- boogramen. De eveneens spitsboogvormige deur bevindt zich in het |
|||||
93
|
|||||
Het kinderhuisje van de familie De Geer in het Wall<artparl( circa 1895 (Gemeentearchief Zeist).
|
|||||
midden van de voorgevel tussen de twee ramen. Boven de deur is
een driepas aangebracht. Boven in de voorgevel zit een klein rond venster met een vierpas. Tussen de deur en het raampje in de topgevel zit nog een decoratieve band. De top van de gevel werd vroeger bekroond met een kruisbloem en de daklijsten waren bezet met hogels. Het dak was voorheen met paimen gedekt. Oorspronkelijk stond de tuinkoepel op een kleine heuvel midden in het park. Op advies van Copijn werd dit gedeelte van het park afgegraven. Uit de raadsnotulen van 9 maart 1905 bhjkt dat het eerst in de bedoeling lag dat de koepel verkocht zou worden, maar dat hij op aanraden van Copijn verplaatst werd. Hij kreeg een nieuwe plaats in de westhoek van het park, waar hij in 1940 nog aanwezig was. Poortman wilde de koepel ook uit het park verwijderen. 'De wan-
den ervan zullen spoedig met allerflei] schrifturen en namen bedekt |
|||||
94
|
|||||
95
|
|||
worden en de nciten zullen worden vernield, [terjwijl de noodzake-
lijkheid voor het publiek, van zulk een koepel vooralsnog niet is aan te toonen (...).', aldus Poortman. Op de kaart van Zeist uit circa 1885 staat in de overplaats de
oranjerie, die dan pas is gebouwd, aangegeven. Zij bleef er tot 1939 dienst doen en werd toen overgebracht naar de gemeenteüjke kwekerij aan de Choisyweg. De oorspronkeUjk op het dak aanwezige attiek werd vervangen door een aantal siervazen, hetgeen voor 1906 moet zijn gebeurd. Aan de achterkant was een schuur tegen de oranjerie aangezet. Ook stond er een schuur achter de tuinkoepel. Om het 'Overbosch' heen stond een houten schutting. Alleen aan de kïmt van de Slotlaan was een rasterwerk geplaatst. De dames Walkart lieten in 1873 dit ijzeren hekwerk plaatsen. De Utrechtse architect Nicolaas Johannes Kamperdijk vroeg in hetzelfde jaar namens de dames aan het gemeentebestuur vergunning om uit te wegen op de Slotlaan; evenals de twee andere nieuwe eigenaren. Jhr. Gerard Frederik van Tets, een deskundige op gebied van plant-
en tuinbouw, noemde het in 1904 'een tuin bij een particulier huis en naar die bestemming ingericht. De eigenares kon in die tuin gemakke- lijk een plekje vinden, waar onbescheiden blikken haar niet konden be- spieden en van waar zij tevens uitzicht op een mooie boomengroep had.' De mening van het raadsUd Jan van den Brink dat het een mooi park was, kon hij alleen maar onderschrijven. Welke tuinarchitect het 'Overbosch' heeft ingericht, is helaas niet bekend. MogeHjk vormt de naam Kamperdijk een spoor; dat geldt eveneens voor de verbouwing van het huis en de bouw van het koetshuis ca. Het huis dat bedoeld werd in het kranteartikel van 21 april 1877,
lag op de hoek van de Ie Dorpsstraat en Het Rond.^ De koetsiers- woning met koetshuis en stalgebouw en de koepel werden vóór 1793 gebouwd door Lodewijk CorneUs van Laer, die ook eigenaar was van het herenhuis aan Het Rond. Deze had de grond mondeling gehuurd van zijn broer Johannes Renatus van Laer, heer van Zeist. |
||||
96
|
||||
In 1815 toen Anna Cecilia van Laer, een dochter van de eerstge-
noemde en die gehuwd was met haar neef Cornelis Renatus van Laer, eigenaresse werd van dit pand, werd het omschreven als 'Een hechte, sterke woning, geschikt tot een koetsierswoning en een ruime paardenstal, koetshuis en tuin [...] met een fraaie koepel op de Zeijster Voorlaan zijn uitzicht hebbende, alles staande en gelegen te Zeijst aan de Groote Zeijster Voorlaan.' Een notariële akte uit 1844 geeft meer informatie over de indeling van het huis: '[...] met een inrijdeur en raam aan de straat. Stalling voor 4 paarden met pomp, koetsierswo- ning met 2 vertrekken en stookplaatsen, een opkamertje, kelder en zolder tot bering van hooi en haver.' De tuin wordt in 1815 als volgt beschreven: 'Zijnde de hierbij zijnde
tuin met heestergewassen en exquise vruchtbomen beplant, en van de buitenzijde geheel omrasterd, en voorzien van een menangerie en eendekom, wijders is nog hierbij aangelegd een Moestuin [...].' De genoemde akte uit 1844 is ook hier uitvoeriger: 'Een tuin in den Engelse smaak aangelegd en beplant met bloemhout en heesterge- wassen, waarin een koepel met kolommen en keukentje daarachter. Benevens aan het einde van de tuin een menagerie bevattende een kippen- en duivenhok. [...] Een moestuin waarin een gemetselde druivenkast van 15 ramen, een dito perzikkenkast van 17 ramen, een dito bloemenkast van 6 ramen en een gebouw met 4 ramen dienende tot oranjerie en berging van tuingereedschappen. [...] Een bos doorsne- den met wandelpaden met eikenkaphout en in derzelve 133 zware beukenbomen. [...] Een perceel moesland [...] voor een gedeelte beplant met kaphout, vruchtbomen en engels plantsoen.' Het moesland lag aan de kant van de Kerkweg. De waarde werd in 1815 geschat op 7000 gulden. De belastbare
som was op 16 gulden gesteld. Aan de eigenaar van de grondheerlijkheid van de Zeisterstraat
moest in 1818 nog 21 gulden per jaar grondhuur worden betaald. De oudst bekende bewoner is Gerrit Uijlenbroek, koetsier van
beroep (1829). Hij was waarschijrüijk in dienst van de weduwe Van Laer-Beuning, die op het Broederplein 9 woonde en sinds 1819 |
|||||
97
|
|||||
eigenaresse van het huis was. Een 20 jaar later werd het huis mede-
bewoond door Georg Ludwig Westphal, een zadelmaker. In 1860 was het pand gesplitst in twee aparte woningen. In een deel woon- de nog steeds Westphal en in het andere deel de wagenmaker Gerrit Uitman. De waarde van de inrichting van de beide woningen werd in 1860 voor de personele belasting geschat op 250 respectie- velijk 200 gulden. In 1870 werd het bewoond door de weduwe Anna Catharina Vermeulen-Servaas, winkeherster; daarna door Hendrik Jan Uiltjes, huisknecht, en van 1877 werd het pand gehuurd door W.J. Reesink, kamerbehanger, die er tot 15 september 1905 zijn zaak dreef. Reesink betaalde in 1877 52 gulden huur per jaar. In het laatste
jaar dat hij het huis bewoonde, betaalde hij nog steeds maar 1 gulden per week. In de vergadering van de gemeenteraad op 28 juh 1905 werd dan ook opgemerkt dat hij door de dames Walkart was verwend en dat voor die prijs zelfs geen arbeiderswoning te krijgen was. Het raadslid Ederveen noemde Reesink een 'gegoed burger, die een zoon op studie heeft', die best 5 gulden huur kon betalen. Ingevolge de schrifteUjke huurovereenkomst, die in het begin steeds voor 3'/2 jaar werd aangegaan, was het de huurder verboden in de voorgevel veranderingen aan te brengen. Speciaal was in de huur- overeenkomst opgenomen dat 'de huurder of zijn huisgenooten of zijne bedienden nimmer eenig kleed of kleeden, groote of klein, op de openplaats achter het gehuurde huis gelegen zullen mogen uitkloppen of door andere dingen stof veroorzaken.'De andere helft van het pand bleef koetshuis. Rond 1870 was de stal in gebruik bij de logement- houder Schneider; in 1890 had A. van Wijk zijn stalhouderij hier gevestigd en het laatst W.F. Smits Jr. Nadat de huurders het pand hadden verlaten, heeft het nog dienst
gedaan als bureau voor de afdeling Gemeentewerken. Het huis werd in 1906/1907 afgebroken in verband met de bouw van het nieuwe raadhuis. Het raadslid Jan van den Brink had in 1904 al gepleit voor de sloop van de woning en de stal, omdat het reeds lang genoeg een ergenis was geweest voor het publiek. |
|||||
98
|
|||||
Het door de kamerbehanger WJ. Reesink bewoonde huis aan de 1e Dorpsstraat, hoek Het Rond, waarin
ook de stalhouderij van W.F. Smits Jr. gevestigd was (Gemeentearchief Zeist). |
|||||
Na tachtig jaar
De laatste telg uit het gezin van G.L. Walkart, de jongste dochter
Marianne Henriëtte, overleed op 2 maart 1904 in Amsterdam. Zij |
|||||
99
|
|||||
werd begraven op de Oude Be-
graafplaats aan de Bergweg (vak L nummer 6) in de grafkelder waarin ook haar in 1901 overle- den zuster Hendrika lag. Het 'Overbosch', ook wel 'Over-
plaats' genaamd, groot 2 hectare 74 are en 15 centiare, had zij vermaakt aan de gemeente Zeist, onder voorwaarde dat het een openbaar park zou worden. Voor het onderhoud van het park had zij een som van 40.000 gulden gelegateerd. Het door Christiaan Pieter van Eeghen opgerichte Vondelpark heeft haar hierbij misschien als voorbeeld gediend. Aan de 'Vereeniging tot instand- houding van een Rij- en Wandel- park' (Vondelpark) te Amsterdam |
||||||||||
legateerde zij immers de som van
|
Marianne Henrlëtte Walkart (1824-1904)
(Gemeentearchief Zeist) |
|||||||||
10.000 gulden. De waarde van het
onroerend goed werd in 1904 geschat op 85.000 gulden. Onduidelijk was of de oude koetsierswoning aan de Ie Dorpsstraat,
die bewoond werd door Reesink, onder het legaat begrepen werd. Het huis met een omrasterde tuin was immers afgescheiden van het 'Overbosch' aan de Slotlaan en Marianne Walkart had herhaaldeUjk verklaard dat Reesink na haar dood in het huis mocht bHjven wonen. Kadastraal behoorde het echter tot de percelen die tot bos waren bestemd. De kerkeraad van de Hervormde Gemeente besloot de zaak te laten rusten, nadat juridisch advies was ingewoimen bij mr. Frank C. van Lennep in Amsterdam. Tuinarchitect Hugo Anne Cornelis Poortman uit Goor (Weldam) |
||||||||||
100
|
||||||||||
was van mening dat met betrekkelijk geringe wijzigingen het prachti-
ge park tot een publiek wandelpark kon worden ingericht. En ook Copijn stelde geen zeer ingrijpende wijzigingen voor. Het gemeente- bestuur gaf de opdracht om het 'Overbosch' te herinrichten aan de tuinarchitect Hendrik Copijn uit Groenekan. Het raadslid Jhr. Van Tets, voorzitter van de Kon. Ned. Mij. voor Tuinbouw en Plantkim- de, noemde in dit verband Copijn een van de grootste, zo niet de grootste van de in leven zijnde Nederlandse tuinarchitecten. De gemeenteraad stelde als herinnering aan de legatrice de naam 'Walkartpark' vast en op 24 mei 1905 had de opening plaats. Op de openbare veiling in 1873 had het gemeentebestuiu" bij monde
van Wilhelm Bauer geboden op het eerste perceel, gelegen aan de Ie Dorpsstraat en Het Rond. Het bod vem de gemeente bedroeg 10.000 gulden. Viveen bood namens zijn opdrachtgevers echter 15.000 gulden. De gemeenteraad had in een geheime vergadering gediscussieerd over de aankoop van dit perceel om daar een nieuw gemeentehuis te bouwen. Het raadshd Jhr. F.H. van de Poll zag graag dat op het terrein aan Het Rond een hotel zou worden gebouwd in plaats van een gemeentehuis. Hij motiveerde dit als volgt: 'Zeist gaat achteruit en wordt in de laatste jaren al meer en meer bevolkt door oude dames; wil men de gemeente vooruit brengen dan moet men trachten het leven der in- en opgezetenen te veraange- namen. ' Na 32 jaar kreeg de gemeente toch nog de eigendom van dit
perceel en door de welwülende houding van de erfgenamen kon het plan tot nieuwbouw worden uitgevoerd. Een dochter van de zus van de echtgenote van G.L. WaUcart was gehuwd met Coenraad Carel Vincent baron van Boetzelaer. Haar kinderen waren de enige erfgenamen vdca. Marianne Walkart. De erfgenamen verklaarden in 1905 dat de bouw van een gemeentehuis aan Het Rond niet strijdig was met de in het testament gestelde voorwaarde dat het bos een openbaEir park moest worden, mits niet verder geplaatst dan 82,50 meter gemeten vanuit de Ie Dorpsstraat. Deze grens wordt ge- vormd door de stenen muur langs het park tussen de Maurikstraat |
|||||
101
|
|||||
en Het Rond.
'Zelden zal men beter, juister en tevens meer geëigende, mooi gelegen
plaats voor een nieuw gemeentehuis kunnen vinden.' schreef Poortman in zijn advies van 15 september 1904. Copijns voorstel uit 1904 voor de inrichting van het Walkartpark
hield in dat om de ingang te accentueren, het smalle gedeelte van het 'Overbosch' begrensd door de Ie Dorpsstraat, Het Rond en de ernaast gelegen particuliere tuinen, bestemd zou worden tot een open plein. De op dit plein staande bomen zouden behouden moeten bUjven. Om de beide lindebomen op de hoek van de Ie Dorpsstraat had hij een verhoogd plateau gedacht van 60 a 80 centimeter met enkele zitbanken. (De burgemeester noemde deze verhoging in 1873 een bergje. Het was een residu van de oude tuin- aanleg.) Het plein dat langs Het Rond gemiddeld 20 centimeter moest worden opgehoogd, bleef in zijn visie beschikbaar voor elk ander gebruik. Op het plein kwam het nieuwe raadhuis te staan en bij de situering ervan werd met de twee zware lindebomen duideüjk rekening gehouden. Op het eerste ontwerp voor het raadhuis van Stuivinga uit 1906 is het raadhuis nog geplaatst in de rooilijn van de huizen in de Ie Dorpsstraat, terwijl in het tweede ontwerp het gebouw 16 meter naar achteren is geplaatst. Het nieuwe raadhuis werd op vrijdag 13 november 1908 geopend. Het voorstel van b. en w. tot het rooien van enige bomen voor het
nieuwe raadhuis ondervond vooral van het raadsHd Fredrik van de Poll veel weerstand. Het Ud Ludwig Wühelm Rudolph Schütz was voor het voorstel en merkte in de vergadering van 5 maart 1908 op: 'We hebben hier in de gemeente veel te veel boomen [...].' Daarop werd aan de tuinarchitect Copijn ook gevraagd een plan op te stellen voor de inrichting van het terrein rondom het raadhuis. Bij de aanbieding van het plan schreef hij: 'Door zéér eenvoudige lijnen, ook met het oog op het practische gebruik, heb ik getracht, een rustige voet aan het gebouw te geven.' Zijn advies de zes iepen voor het gebouw die deel uitmaakten van de bomenrij langs de Slotlaan en Het Rond, te rooien, omdat zij de voorgevel teveel maskeerden, werd door de gemeenteraad niet begrepen. Zo'n advies had men |
|||||
102
|
|||||
van een bouwkundige verwacht, maar niet van een tuinarchitect.
Copijn stelde verder voor op de helling van het rond onder de linden grote keien of zwerfblokken neer te leggen. Die stenen bo- den dan gelegenheid tot het planten van rotsplanten. Aan de parkzij de wenste hij de grote bomen te behouden, omdat men vandaar uit, indien er zitbanken werden geplaatst, een mooi uitzicht had op Het Rond. De gemeenteraad stemde in met Copijns voor- stel. De overige onroerende goederen in Zeist had 'Mejonkvrouwe
Walkart' gelegateerd aan de diaconie van de Nederlands Hervorm- de Gemeente van Zeist. Haar wens was dat het onroerend goed zolang mogelijk onverkocht zou bhjven en aan protestantse famihes zou worden verhuurd. De waarde werd in 1904 in eerste instantie geschat op 89.500
gulden. De buitenplaats met oranjerie, tuiimianswoning, erf en grond aan gelegen aan Het Rond werd daarbij geschat op 37.500 gulden. De stalling, koetshuis, woning en grond aan de 2e Dorpsstraat, hoek Het Rond tot aan de Jufferstraat werd getaxeerd op 21.000 gulden. Omdat geen rekening was gehouden met de grote vraag naar bouw- terreinen in Zeist in de afgelopen jaren, vond er een herschatting plaats. Voordien behoefde bij de taxatie van buitenplaatsen niet de vraag gesteld te worden of er een deel van zou kunnen worden aangelegd tot bouwterrein. De waarde werd vastgesteld op 154.495 gulden. Herman Meerdink die in de laatste jaren de administratie over haar
goederen had gevoerd, werd door de kerkeraad tot beheerder benoemd. Haar huis aan Het Rond, genummerd 2e Dorpsstraat 30, werd ver-
huurd aan ene Van Verre, maar tenslotte in 1909 voor een bedrag van 27.000 gulden verkocht aan Cornehs Prince in Driebergen. Hij verkocht de grond een jaar later aan de gemeente Zeist in verband met de bouw van een nieuw postkantoor, waarvoor het meer dan een eeuw oude herenhuis in dat jaar door hem moest worden ge- sloopt. |
|||||
103
|
|||||
Op 21 maart 1905 had een belangrijke veiling plaats. Aan de 2e
Dorpsstraat werden 3 percelen als bouwterrein verkocht. Op dit grondstuk tussen het huis van de dames Walkart 2e Dorpsstraat 30 en het pand 2e Dorpsstraat 36 werden 4 winkelhuizen gebouwd. Een van de opdrachtgevers was de vader van de dichter Hendrik Marsman, die er op 16 oktober van dat jaar een boekwinkel open- de. De oranjerie in de tuin van huis Walkart was in dat jaar al afgebroken. Het terrein met opstallen gelegen tussen de 2e Dorpsstraat, Het
Rond en Jufferstraat werd in 6 percelen pubüek verkocht. Perceel nummer 4, zijnde 'Een Koetshuis met stalling voor 5 paarden, Koet- sierswoning, erf en tuin', groot 12 are en 80 centiare, werd gekocht door de Zeister koopman Jan van den Brink voor 19.400 gulden. Omstreeks 1906 werd het koetshuis met de toren gesloopt. Hij deelde zijn perceel weer op in 6 kleinere percelen, waarvan de 'confiseur' George Fygi er een kocht. Hij kreeg in 1908 vergunning voor de bouw van een woon- en winkelhuis en bracht zijn zaak over van de Lageweg naar deze plek. Op 29 mei 1909 opende hij zijn banketbakkerij met theesalon 'Het Raadhuis'.^ Met dank aan de heren H. de Lanoy Meijer, W. Meulenkamp en
ir. H. van den Top voor hun adviezen. Noten
1. Volgens de kaart van J. Petersen en C. Forssell uit 1802 stond
op deze plaats 'Berg Zigt'. In 1817 verkocht AJida Hesseling, weduwe van A. van Meurs van Vollenhoven, het buitengoed, nu 'Lommerlust' genoemd, aan G.W. van Beest. Deze heeft büjkens een opgave van het gemeentebestuur uit 1823 in 1818 een nieuw huis laten bouwen. 2. Niet duideüjk is of hij in 1855 geUjk al in dienst trad van de
familie Walkart. 3. Haar kamenier Geertje Hofman in Amsterdam ontving uit haar
nalatenschap 5744 gulden; haar koetsier Hendrik Dené in Amster- dam 12020 gulden; haar huisknecht Jan de Klerk in Amsterdam |
|||||
104
|
|||||
11760 gulden; haar huisbewaarders Gerardus Kroese met zijn echt-
genote AaQe Muijs in Amsterdam samen 2000 gulden; haar schoon- maakster Petronella Maria van de Velde, weduwe van Hellinx, in Amsterdam 2496 gulden; Bernardina Hendrika Eisma, stijfster, te Amsterdam 1872 gulden; de keukenmeid Johanna Catharina Ver- steeg te Amsterdam 7576 gulden en de werkmeid Aa^e de Vries in Amsterdam 7240 gulden. De vroegere werkmeid M. vem den Hoet, die in Amsterdam woonde, kreeg 1000 gulden. Haar tuinbaas Dirk Wensen in Zeist kreeg 8120 gulden; Evert van
Eek, arbeider te Zeist, 3744 gulden; Adam Wind, arbeider te Zeist, 3328 gulden; Gerrit van Barneveld, arbeider te Zeist, 5408 gulden; haar arbeider Wilhelm Vonno in Zeist 1560 gulden en Jannigje Timmerman, die op Nooitgedacht woonde, kreeg 1040 gulden. Aan de hand van deze gegevens krijgt men een beeld van hoeveel personeel een bewoner van een Amsterdams grachtenpand, in dit geval Keizersgracht 435, met een zomerverblijf in de Stichtse Lust- warande ajm het eind van de vorige eeuw in dienst had. 4. Perceel 11, gelegen aan de Slotlaan, Ie Hogeweg en Kerkweg,
was in 1853 in erfpacht uitgegeven aan mr. Willem Daniël Frans Schas, burgemeester van Zeist. Deze heeft er een huis met een schuur neergezet. Het laatst was hierin de MAVO-garage gevestigd. De erfpacht liep tot 1952. Voordat de weduwe Voute het perceel kocht, bezat zij het vanaf 1870 in erfpacht. 5. Aan de overkant stond een huis met stalling en koetshuis dat in
het begin van de vorige eeuw eigendom was van Sophia Schellinger, die zelf op het Broederplein nummer 27 in het zogenaamde Schel- lingerhuis woonde. Het aangrenzende terrein gelegen tussen Het Rond, Lageweg, Waterigeweg en de sloot die achter de huizen aan de Ie Dorpsstraat lag en in 1894 gedempt werd, stond bekend als de 'Tuin van Jufvr. Schellinger'. Zij overleed in 1826 en haar erfge- njunen verkochten het huis ca. aan Christiane Salome Verbeek, weduwe van Jacob van Laer, op het Zusterplein 8. In die tijd werd het huis bewoond door de koetsier Cornelis Uijlenbroek. Na haar dood in 1835 werd Carl Christian Ludwig Schneider eigenaar. Hij verbouwde de stal en het koetshuis m 1841 tot logement; thans |
|||||
105
|
|||||
Utrecht
- Memorie van successie t.n.v. mw. M.H. Walkart, nr. 12/9911;
Centraal Archief Rijksbelastingdienst te Apeldoorn - Kleij, E. van der, Architectuur en Stedebouw in Noord-Holland
1850-1940, ZwoUe/Zeist, 1993 - Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken van 1868, 1873,
1877, 1905 en 1909; Gemeentearchief Zeist AGENDA
24 april 1996: lezing over Heusden.
27 april 1996: dagexcursie naar Heusden en Kasteel Ammersoyen.
mei 1996: 250 jaar Broedergemeente.
augustus 1996: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzui- lens.
6 september 1996: Jubileumviering Zeister Historisch Genootschap. oktober 1996: middagexcursie naar Kasteel Cannenburch te Vaassen. NIEUWE DONATEURS
Stand begin november
- laatste stand: 818
- aanmeldingen: 7
- opzeggingen/overleden: 13
- aantal donateurs: 812
De heer C.G.J. Spithoven, Nijenheim 3144
Mw. A. Bal, Haarlemmerdijk 135°, Amsterdam
Mw. K.C. Spoor-Walrave, Prof. Sproncklaan l'
Mw. L.J. Burgerhoudt, Arnhemse Bovenweg 12 / fl. 91
Mw. J. van Ravenswaaij-Spruijt, Filips van Bourgondiëlaan 214
Mw. F.L.M. Stroband, Laan van Vollenhove 1451
Mw. C. Bierling, Nijenheim 9323
Aanmeldingen van nieuwe donateurs kunnen gestuurd worden naar:
Zeister Historisch Genootschap, Postbus 342, 3700 AH Zeist. |
|||||
108
|
|||||