-ocr page 1-
ZEIST IN DE BAN VAN DE BELGISCHE OPSTAND
Met de vorming van de eerste Benelux door het Wener Congres in
1814/1815 was de kiem gelegd voor de Belgische Opstand in 1830.
Het in de jaren 1829 en 1830 toegenomen verzet van de Belgen, die
tegen hun zin bij het Noorden waren gevoegd, groeide op 25
augustus 1830 uit tot een ware revolutie. Prins Frederik werd
onmiddellijk door zijn vader met een leger naar de ZuideHjke
Nederlanden gestuurd om de rust te herstellen.
Daarvoor waren paarden nodig en ook Zeist moest een steentje
bijdragen in het vervoer van de troepen. De Gouverneur van de
provincie Utrecht schreef op 31 augustus 1830 de burgemeester van
Z^ist, die tevens burgemeester van Driebergen en Sterkenburg was,
ervoor te zorgen dat de volgende dag, 's avonds 6 uur op het
Vreeburg te Utrecht aanwezig zou zijn een getal van dertig wagens,
ieder met een voerman en twee paarden, om te strekken tot vervoer
der troepen naar Antwerpen. De burgemeester werd daarvoor
persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Deze nam blijkbaar het zekere
voor het onzekere, want in het gemeentearchief zit achter de brief
van de Gouverneur een lijstje met 32 namen van mensen, die
aangeschreven werden om te zorgen voor een wagen, voerman en
paarden.
De missie van prins Frederik was overigens van korte duur, want hij
moest na vier dagen Brussel al ontruimen.
Daarna kwam de mobilisatie van de troepen volledig op gang. Op
31 augustus kreeg de burgemeester het verzoek de miliciens-verlof-
gangers onverwijld op te roepen zich op 2 september 1830 te
melden aan het voormalig Paleis aan de Witte Vrouwenstraat te
Utrecht, de huidige Universiteitsbibliotheek. Verlofgangers die door
ziekte waren verhinderd, moesten worden onderzocht. Wanneer er
geen gevaar was dat de ongesteldheid of het gebrek daardoor zou
toenemen, moesten zij worden opgenomen in het militair hospitaal.
Op 30 september 1830 werden de miliciens van de reservelichtingen
1829 en 1830 opgeroepen.
-ocr page 2-
Intussen spoorde de Gouverneur de burgemeesters bij circulaire van
3 oktober 1830 aan om alles te doen om onder de bevolking onrust
te voorkomen. Dat dit nodig was blijkt o.a. uit een proces-verbaal,
opgemaakt door burgemeester F.N. Van Bern, als burgemeester van
Driebergen, op 7 oktober 1830. De burgemeester, vernomen hebben-
de dat ene zekere Cornelis Zandkuil omustwekkende gesprekken
had gehouden, deed voor zich verschijnen Pieter Bilderbeek en
Johannes Hilkhuijsen. Zij verklaarden dat Zjmdkuil hen had verteld
dat er al een schip in Scheveningen gereed lag, waar de koning, zo
hij moest vluchten, in kon gaan. Op het proces-verbaal staat 'Pro
Justitia', dus het recht zal zijn loop wel hebben gehad.
Inmiddels had de koning de 'gehele natie te wapen geroepen'. De
Gouverneur zond op 7 oktober 1830 aan de burgemeesters een
aantal exemplaren toe van deze proclamatie, vergezeld van een
model-inschrijvingsregister met het verzoek deze ter allerspoedigste
ter kennis van alle inwoners te brengen. Uit het ingevulde inschrij-
vingsre^ter büjkt, dat zich acht vrijwiUigers hadden aangemeld,
waarvan er blijkens een nominatieve staat uiteindeUjk drie werden
aemgenomen.
De roep 'Te wapen, op de dringende bede vïm uw Vorst' was ook
ter ore gekomen aan de commandant van de rustende schutterij te
Zeist. In artikel 213 van de Grondwet w£is bepaald dat in alle
gemeenten welker bevolking binnen de besloten kring of omtrek der
gebouwen, 2500 zielen en daarboven bedroeg, als vanouds schutterij-
en moesten worden opgericht, tot behoud van de inwendige rust.
Deze schutterijen dienden in tijden van oorlog en gevaar tegen de
aanvallen van de vijand. In andere gemeenten, waartoe Zeist be-
hoorde, moesten in tijden van vrede rustende schutterijen worden
ingesteld, welke in geval van oorlog dienden ais landstorm, tot
verdediging des vaderlands. Uit de naam van de Zeister schutterij is
al op te maken dat we van de weerbaarheid van dit korps geen al
te hoge verwachtingen kunnen koesteren. Dat bhjkt ook uit de brief
van de Zeister commandant van 12 oktober 1830 aan de burgemees-
-ocr page 3-
ter. Hij schreef dat hij zich af vroeg wat er door hem in zijn
genoemde betrekking zou moeten geschieden. De geweren en de
wapenrusting zijn, zo schreef hij, in het magazijn opgelegd, maar
van de 45 geweren die tot het contingent van Zeist behoorden,
waren er 17 stuks defect. Hij vroeg zich verder af of deze geweren
niet gerepareerd moesten worden en of de manschappen niet moes-
ten worden opgeroepen om te exerceren.
Er was gelukkig nog enige bedenktijd, want pas op 5 december
1830 verzocht de Gouverneur ad interim de burgemeester om de
manschappen, behorende tot de Ie ban der rustende schutterij
schrifteUjk op te roepen zich te begeven naar Amersfoort, teneinde
te worden ingeHjfd bij het Mobiele Regiment. Aan de burgemeester
werd gevraagd zodanige maatregelen te nemen dat zij onder zijn
geleide of onder een lid van de gemeenteraad naar Amersfoort
zouden komen. De commandant, kapitein P.H. Brouwer, en de
officieren mr. ridder A.C.G. van Rappard en WJ.A. van Romondt
waren al in Amersfoort om de komst voor te bereiden.
Op 6 december 1830 het commandant Brouwer een brief bij de
burgemeester bezorgen met het verzoek de trom van de schutterij
aan zijn compagnie te lenen, totdat de beloofde trommen zouden
zijn ontvangen.
In de brief, waarin de schutters werden opgeroepen zich op don-
derdag 9 december 1830 te melden, schreef de burgemeester o.m.:
'Getrouw aan de roepstem van eere en plicht van Nederlandsch
Geliefden Koning gaat gij de wapenen opvatten tegen oproer en geweld
... Spoedig breke de dag aan, op welke wij uwe terugkomst vieren en
het geredde en dankbare vaderland geve U de naam van hunne
verlossers. Tot uwe ojficieren, die U zijn vooruitgegaan, zal ik U
begeleiden en met de wens van één onzer geliefden volksliederen,
waarvan ik U, uit naam van de heer Ouwerkerk de Vries, ieder een
exemplaar zal doen uitreiken, zij steeds Uw leus: LEVE DE KO-
NING, HEIL AAN HET VADERLAND.'
Uit een ongedateerde conceptbrief van de burgemeester aan de
schutters büjkt dat het thuisfront hen niet vergat. De burgemeester
stuurde 'als bewijs dat onze brave schutters als verdedigers van Koning
-ocr page 4-
en Vaderland niet door ons worden vergeten' aan ieder een pakje
tabak met de wens: 'dat zij denzelven na geëindigde diensttijd, rustig
onder het aandenken aan hunne vrienden, mogen gebruiken.'
-• i i t I f I 1
jtpiï s ril II I f f
■; I, I I I I I I :ii|i i ;|
'Instltut des jeunes Demoiselles.' Gezicht op bet Weduwenhuls en het
Zusterhuls, waarin de melsjeskostschool was gehuisvest, ca. 1840-1850
(Rijksarchief Utrecht).
Het was ongetwijfeld een hoogtepunt voor de Zeister schutters, toen
burgemeester Van Bern op 13 aprU 1831 in Bergen op Zoom het
vaandel der Utrechtsche Provinciale Schutterij aan de provinciale
commandant, kolonel J.D.C.C.W. bzu-on d'Ablaing van Giessenburg
kwam aanbieden. Aardige bijkomstigheid was dat het vaandel was
gemaakt door de bewoonsters van het meisjesinternaat van de
EvangeHsche Broedergemeente.
Bij brief van 22 april 1831 werden de namen der 'jonge jufvrouwen
van het Instituut van den heer Früauf te Zeijst' toegezonden aan
kolonel d' Ablaing. Het waren: Johanna Frederika Louize Schröder
uit Utrecht, Adelaide Catharina Hooreman uit 's-Gravenhage,
Engelina Johanna Jacoba VUlerius uit HeenvHet, Johaima Elizabeth
-ocr page 5-
Betz uit Vlaardingen, Maria Elizabeth Koch uit Amsterdam, Maria
Adriana Ras uit Utrecht, Maiia Jeannette van Doesburgh uit Wa-
mel, Johanna Rinske de Wal uit Leeuwarden, Geertruida Kwak uit
Zwartewaal, Wilhelmina Albertina Jorissen uit Rotterdam, Clara
Maria Betz uit Vlaardingen, Johanna Helena Villerius uit Heenvliet,
Anna Magdalena van Dam uit Utrecht, Johanna de Wal uit Leeu-
warden, Johanna Maria Clasina van Bern uit Zeist, Clasina Geer-
truida Los uit Nieuw-Beijerland, Christina Margaretha Weijmar uit
Leiden, Catharina Eek uit Rotterdam, Catharina Maria Rochussen
uit Rotterdam, Elizabeth Wilhelmina Boss uit Rotterdam, Anna
Petronella Burman de la Bassee uit Zeist, Margaretha Ida Pijnappel
uit Amsterdam, Maria Comelia Brouwer uit Zeist en Anna Antho-
nia Brouwer uit 2^ist.
Het is duidelijk dat alle militaire inspanningen de schatkist handen-
vol geld gingen kosten. Omdat alle door de koning aangewende
maatregelen om op de geopende kredieten de nodige geldmiddelen
te verkrijgen mislukten, moest hij wel andere maatregelen nemen.
Dit gebeurde bij wet van 22 november 1830 (Stbl. nr. 81) 'tot eene
betaling bij wege van leening, in evenredigheid der directe belastingen
en tot het daarstellen van schatkist-biljetten'.
Het kwam er op neer
dat door middel van aanslagen in de grond- en personele belasting
het benodigde kapitaal van ƒ 14.000.000 werd verkregen. Daartegen-
over kregen de aangeslagenen z.g. recepissen, schatkistbiljetten. De
biljetten zouden later o.a. kunnen worden gebruikt tot betaling van
de helft van vorderingen ten laste van het Rijk.
Eind november schreef de burgemeester van Zeist aan de minister
van Financiën dat enige vaderlandslievende ingezetenen van Zeist
een advertentie in de Utrechtse Courant hadden laten plaatsen, met
de mededeling dat zij 'geen recepissen wensten te ontvangen, maar
hunne quitantien ten voordelen van de Staatsschatkist zouden aanbie-
den'.
De burgemeester vroeg de minister, anderen ten voorbeeld,
daaraan zodanige publiciteit te geven. De minister zag er bUjkbaar
wel brood in, want hij schreef op 24 november terug, dat hij het
zo'n belangeloos bewijs van vaderlandsliefde vond, dat hij het
-ocr page 6-
bericht openbaar zou aankondigen in de Staatscourant. Op 28
december 1830 bevestigde de staatsraad administrateur der directe
belastingen de goede ontvangst van 58 recepissen ter waarde van
ƒ 2.573,02, welke door de inwoners van Zeist en één uit Drie-
bergen aan den lande waren geschonken. Het bericht van ontvangst
was inmiddels ook doorgezonden aan de minister van Finzmdën,
door wiens zorg op 27 december 1830 de gebruikelijke vermelding
in de Staatscourant had plaatsgevonden: 'Verzoekende de geëerde
gevers voor deze blijk van vaderlandsliefde te bedanken'.
In de loop van 1831 was er nog meer geld nodig. Bij wet van 13
april 1831 (Stbl. nr. 9) werd een vrijwillige geldlening goedgekeurd
van ƒ 42.000.000 en bij wet van 28 juni 1831 (Stbl. nr. 20) één van
ƒ 38.000.000.
Behalve voor het militaire apparaat was er ook geld nodig voor de
achtergebleven betrekkingen. Aanvankelijk waren er fondsen van
vrijwillige bijdragen, waaruit deze kosten konden worden betaald,
maar op den duur lukte dat niet meer. Het koninklijk besluit van
10 december bracht daarvoor de oplossing (Prov. Blad nr. 99).
Daarin werd de mogeUjkheid gegeven om het tekort over de ingeze-
tenen om te slaem en de gelden ter beschikking te stellen aan de
commissie, die met de uitdeling belast was.
In het voorjaar van 1832 was in 2^ist het moment aangebroken om
van deze regeling gebruik te maken. In de raadsvergadering van 16
maart 1832 werd daarom het volgende besloten:
Artikel 1
De benodigde gelden tot verzorging van vrouwen en kinderen van
vrijwillig uitgetrokken militairen of van schutters, die tot de eerste
(heer)ban behoren en zich in werkelijke dienst bevinden, berekend
op een maandeUjkse som van ƒ 100 en mitsdien op ƒ 1300 per jaar,
zal voor het jaar 1832 over de ingezetenen van Zeist worden omge-
slagen.
[Met "maandelijks" wordt blijkbaar een vierwekelijkse periode bedoeld].
Artikel 2
Tot basis van deze omslag zal worden genomen de aanslag van
-ocr page 7-
iedere ingezetene in de personele belasting over 1831 en wel vol-
gens de hoofdsom der vier eerste grondslagen.
Artikel 3
Personen, welke over 1831 in deze gemeente geen personele belas-
ting betaald hebben, zullen worden aangeslagen naar evenredigheid
van andere met de himne gelijkstaande percelen.
Artikel 4
Aanslagen beneden de ƒ 8,- in hoofdsom der vier eerste grond-
slagen, zullen niet in aanmerking komen, gelijk ook mede niet die
van bekende onvermogenden.
Artikel 5
De logementhouders en tappers zullen slechts volgens de helft van
hunne aanslag worden belast.
Artikel 6
Daar de hoofdsom der personele belasting volgens de vier eerste
grondslagen, in voege voorgeschreven, bedraagt: ƒ 3.755,- en die der
logementhouders en tappers ƒ 212,-, waarvan de helft is ƒ 106,- en
alzo tesamen ƒ 3.861,-. Terwijl de benodigde som begroot wordt op
ƒ 1.300,-, zo volgt hieruit dat iedere belastingschuldige 35 % van de
hoofdsom zijner aanslag in het personeel zal moeten betalen.
Artikel 7
De betaling zal moeten geschieden in vier gelijke termijnen, te
weten:
de eerste betaling voor of op 15 april 1832,
de tweede betaling voor of op 1 juli 1832,
de derde betaling voor of op 1 oktober 1832,
de vierde betaling voor of op 31 december 1832,
in handen van de plaatselijke ontvanger te Zeist, op straffe anders
daartoe door parate executie te worden genoodzaakt.
Artikel 8
Indien de schutters van den eersten ban en de vrijwillig dienende
militairen voor het einde dezes jaars naar hunne haardsteden
mogten worden teruggezonden, zal deze omslag niet verder worden
ingevorderd dan als noodig zal worden bevonden, om de tot op dat
tijdstip gedane uitgaven te bestrijden.
-ocr page 8-
op grond van bovenstaande bepalingen heeft de gemeenteraad
geformeerd den volgende omslag.
[De hierna volgende omslag is voor zover mogelijk aangevuld met een (globale)
adressering. Daarbij is vooral gebruik gemaakt van het volkstellingsregister en van
kadastrale gegevens. Omdat er enerzijds huurders op vermeld zijn die niet in het
kadaster vermeld staan en anderzijds eigenaren van huizen die niet in Zeist woonden,
konden niet alle adressen worden opgespoord. Vermeld worden hier de namen der
belastingplichtigen, hun beroep, de hoofdsom der personele belasting volgens de
eerste vier grondslagen en, voorzover gevonden, het adres.]
Namen en voornamen der belastingpUchtigen, beroep, hoofdsom der
personele belastingen volgens de eerste vier grondslagen:
1.  Achterbergh, Hendrüc, melkboer, ƒ 9,-
2.  Altena, Johannes van, molenaar, ƒ 18,-, Driebergseweg/Molenweg
3.  Beest, mevr. de wed. van, rentenierse, ƒ 89,-, Utrechtseweg 'Lom-
merlust'
4.  Bern, F.N. van, burgemeester, ƒ 55,-, Utrechtseweg 'Weltevreden'
5.  Blanken, Hendrik, metselaar, ƒ 32,-, Ie Dorpsstraat
6.  Brinck, wed. E. van den, schildster, ƒ 30,-, Ie Dorpsstraat
7.  Broederhuis, ƒ 140,-, Broederpletn
8.  Brouwer, P.H. fabrikant, ƒ 89,-, Zusterplein
9.  Brouwer, wed. G.M., fabrikante, ƒ 59,-, Zusterpleiu
10.  Burman de la Bassecour, P.C, rentenier, ƒ 46,-, Zusterplein
11.  Calker, L.H. van, kantoorbed., ƒ 15,-, Broederplein
12.  Calker, P.Ch., lijmzieder, ƒ 15,-, Broederplein
13.  Carp, wed. R., rentenierse, ƒ 51,-, Zusterplein
14.  Croese Ezn, H., koopman, ƒ 25,-
15.  Dam, de erven WA. van, koopman, ƒ 38,-Dorpsstraat
16.  Dorrestijn, Jan, landman, ƒ 8,-
17.  Dijk, Comelis van, landman, ƒ 9,- 'Onder Cattenbroek'
18.  Dijk, Jochem van, landman, ƒ 9,- 'Onder Stoetwegen'
19.  Dijk, Willem van, landman, ƒ9,-
20.  Dijk, Albert van, landman, ƒ 9,- 'Onder Cattenbroek'
21.  Eek, Jacobus van, schipper, ƒ 18,-, Waterigeweg
-ocr page 9-
22.  Forster, C.H,, logementhouder, ƒ 22,-, het Huis ter Heide
23.  Fraissinet, de heer, rentenier, ƒ 47,-
24.  Fries, C.P., smid, ƒ 29,-, Lageweg
25.  Ghesel, CU. van, zonder beroep, ƒ 109,- Utrechtseweg 'Veel-
zigt'
26.  Gildemeester, DJ., landeigenaar, ƒ 55,-, Soestdijkerweg 'Ewijcks-
hoeve*
27.  Grassman, J.C, horlogemaker, ƒ 15,-, Broederplein
28.  Haar, wed. T. van de, landbouwster, ƒ9,-
29.  Hartwigsen, Christian, schilder, ƒ 48,-, Broederplein
30.  Heeckeren Wierse, W.Fr. baron van, landeigenaeir, ƒ 70,-,
Amersfoortseweg 'Beukbergen'
31.  Heeckeren van Brandsenburg, W.R. baron van, Ud Ged.St.,
ƒ 67,-, 2e Dorpsstraat 'Beek en Royen'
32.  Helder, J.S., voorstanderes, ƒ 9,-, Zusterplein
33.  Hellström, C.P., winkelier, ƒ 31,-, Broederplem
34.  Hengst, Comelis Maria v., landeigenaar, ƒ 74,-              _
35.  Hemgreen, Peter, winkelier, ƒ 31,-, Broederplein
36.  Hoenderdal, Gijsbert van, landman, ƒ 8,-, 'Onder Cattenbroek'
37.  Hogguer, douairière P.I., rentenierse, ƒ 56,-, Utrechtseweg/Mon-
taubanstraat
38.  Hootse, Hennanus, tolgaarder, ƒ 8,-, Utrechtseweg
39.  Höver, H.D., koperslager, ƒ 24,-, Broederplein
40.  Hubert, FA., pottebakker, ƒ 23,-, Austerütz
41.  Huydecoper van Zeist, J.E., landeigenaar, ƒ 182,-, 'Slot Zeist'
42.  Instituut van Jonge Heren, ƒ 57,-, Broederplem
43.  Instituut van Jonge Jufvrouwen, ƒ 58,-, Zusterplein
44.  Jagt, G. van der, voorstander, ƒ 37,-, Broederplein
45.  Jorissen, J.F., rentenierse, ƒ 39,-,
46.  Justi, wed. C, rentenierse, ƒ 13,-
47.  Kaulfusz, wed. C, badkuiphoudster, ƒ 52,-, Zusterplem
48.  Kellerman, CM., zonder, ƒ 9,-
49.  Kien, wed., rentenierse, ƒ 59,-
50.  Klomp, Johaimes, kleermaker, ƒ 10,-, 2e Dorpsstraat
51.  Kol, Jan, koopman, ƒ 72,-, Driebergseweg 'De Breul'
-ocr page 10-
52.  Kortschot, Cornelis, tapper, ƒ 4,-
53.  Kuyper, Jan, wijnkoper, ƒ 70,-, Amersfoortseweg 'Zandbergen'
54.  Laer, wed. Joh. van, rentenierse, ƒ 87,-, Broederplein
55.  Laer, wed. Jacob van, landeigenares, ƒ 70,-, Znsterplein
56.  Liefde, Pieter de, winkeUer, ƒ 14,-
57.  Liefde, Dkk de, tapper, ƒ 7,-, Ie Dorpsstraat
58.  Liefrink, Gerardus, logementhouder, ƒ 30,-, Ie Dorpsstraat 'Hof
van Holland'
59.  Loghem, Hermanus van, bakker, ƒ 15,-, 2e Dorpsstraat
60.  Loon, J.W. van, landeigenaar, ƒ 77,-, Utrechtseweg 'Schaerweij-
de'
61.  Loon Jzn, W. van, landeigenaar, ƒ 41,-, Utrechtseweg 'Paviljoen'
62.  Lotz, wed. J.W., distributrice, ƒ 9,-, Broederplein
63.  Luden, A., koopman, ƒ 72,-
64.  Lund, Niels, timmerman, ƒ 17,-
65.  Mandersloot, Jan, landman, ƒ 9,-, 'Onder Stoetwegen'
66.  Meijers, P.C, winkelier, ƒ 8,-, Ie Dorpsstraat
67.  Metzger, J.M., winkelier, ƒ 15,-, Ie Dorpsstraat
68.  Ouwerkerk de Vries, J. van, rentenier, ƒ 104,-, Broederplein
69.  Pel, Gijsbert, wagenmaker, ƒ 9,-, Ie Dorpsstraat
70.  Place, F.P., doctor, ƒ 31,-, Broederplein
71.  Poll, H. van de, houtzaagm, ƒ 58,-, Utrechtseweg 'Zandenhoef
72.  Pruijs, A.C., zonder, ƒ 8,-
73.  Rappard, A.C.G. van, ontvanger, ƒ 39,-, Driebergseweg 'Kleine
Breul'
74.  Romondt, W.J.A. van, ontvanger, ƒ 52,-, Driebergseweg 'Klein
Schoonoord'
75.  Romondt, Otto van, Ged. Staten, ƒ 67,-, Driebergseweg 'Schoon-
noord'
76.  Rijn, Hendrik van, landman, ƒ 12,-
77.  Rijn, Jan van, landman, ƒ8,-
78.  Sandbrink, wed., buiten beroep, ƒ 46,-
79.  Scherpenzeel Jzn, Amoldus van, vleeshouwer, ƒ 27,-, 2e Dorps-
straat
80.  Schilling, G.F., broodbakker, ƒ 16,-
m
-ocr page 11-
81.  Schneiders, C.L., logementhouder, ƒ 27,-
82.  Schlegel, wed. G.A., zonder beroep, ƒ 37,-, Zusterplein
83.  Schouten, Gerrit, landman, ƒ 9,-, 'Onder Stoetwegen'
84.  Schröder, E.C., landeigenaar, ƒ 66,-, Driebergseweg 'Sparrenheu-
vel'
85.  Smorenburg, Gerrit, tapper, ƒ 5,-
86.  Snellen, FA., med. doctor, ƒ 34,-, 1 Dorpsstraat
87.  Soest, Gijsbert van, landman, ƒ 8,-, 'Onder de Breul'
88.  Stephan, J.G., kleermaker, ƒ 11,-, Broederplein
89.  Stevens, Albertus, smid, ƒ 11,-, Ie Dorpsstraat
90.  Stoop, J.B., landeigenaar, ƒ 45,-, Utrechtseweg/Montaubanstraat
91.  Taets van Amerongen van Woudenberg, J.Br., landeigenaar,
ƒ 82,-, 'Kersbergen'
92.  Tets, douairière van, zonder, ƒ 34,-
93.  Thiel, C.W., knopenmaker, ƒ 40,-, Broederpleia
94.  Verbeek, C.H.W., burgemeester van Rijsenburg, ƒ 23,-, Koppel-
dijk/Kroostweg 'De grote Koppel'
95.  Verdonk, Fred., koopman, ƒ 22,-, Jufferstraat
96.  Verdonk Mzn, Arie, timmerman, ƒ 21,-
97.  Verdonk, Gijsbert, broodbakker, ƒ 17,-, 2e Dorpsstraat
98.  Verdonk, JJ., broodbakker, ƒ 12,-, Ie Dorpsstraat
99.  Verdonk Nzn, Arie, timmermanskn., ƒ8,-
100.  Vermeer, Hendrik, winkelier, ƒ 10,-
101.  Vermeulen, Jan, tapper, ƒ 11,-, Ie Dorpsstraat 'De Zwaan'
102.  Versteeg, Maas, timmerman, ƒ 18,-
103.  Voombergh, Albert, landeigenaar, ƒ 63,-, Driebergseweg 'Hoog
Beek Royen'
104.  Vulpen, Cornelis van, landman, ƒ 11,-, 'Onder Cattenbroek'
105.  Walkart, G.L., rentenier, ƒ 39,-, Het Rond/2e Dorpsstraat
106.  Weiss, J.B.S., koopman, ƒ 22,-, Broederplein
107.  Weiss, CA.G., koopman, ƒ 40,-, Broederplein
108.  Wijk, Teunis van, wagenaar, ƒ 17,-, 2e Dorpsstraat/Laan van
Beek en Royen
Totaal ƒ 3.861,- waarvan 35% bedraagt ƒ 1.351,35
11
-ocr page 12-
We hebben gezien hoe het thuisfront reageerde op de buitengewone
omstandigheden. Maar hoe ging het aan het echte front?
Een legendarische heldendaad uit de vaderlandse geschiedenis was
de aktie 'Dan Hever de lucht in' van J.CJ. van Speyk, op 5 februari
1831. Het schip raakte in de haven van Antwerpen op drift en
kwam bij een kade terecht, waarop een menigte woedende Belgen
het dreigde in te nemen. Van Speyk weigerde zich over te geven en
ging met een brandende sigaar het kruitruim binnen. Bij de explosie
die volgde werd het grootste gedeelte der opvarenden gedood, maar
de eer van Nederland was gered.
Een andere mijlpaal was de 'Tiendaagse veldtocht' van 3 tot 12
augustus 1831, waarbij enkele overtuigende militaire successen
werden behaald. Maar het effect van de overwinning ging spoedig
verloren, toen Franse troepen de zuidelijke grens overtrokken,
waarna het Nederlandse leger zich haastig terugtrok. Grote veldsla-
gen waren er in de komende jaren niet meer, mogelijk wel scher-
mutselingen in het grensgebied.
Op een nominatieve staat van maart 1832 staan de namen van drie
overleden Zeistenaren. Het waren Jan de Gooijer, schutter, overle-
den in het hospitaal in Den Haag, en schutter Jan Vermeulen en
korporaal B. Wisman, beiden overleden op de ziekenzaal in Bergen
op Zoom. Het is overigens niet zeker of het overlijden een gevolg
was van oorlogshandelingen.
Bij K.B. van 5 april 1832 nr. 82 werd eervol ontslag verleend aan
mr. ridder A.C.G. van Rappard als kapitein bij het 3e Bataljon van
de Afdeling Mobiele Utrechtse Schutterij. De commandant van het
3e Bataljon stuurde op 18 juli 1832 aan de burgemeester van Zeist
het Metalen Kruis voor Vrijwilligers met dito lint met verzoek het
te willen uitreiken aan de heer Van Rappard, ontvanger van Drie-
bergen en Doom, wegens bewijs van aandenken, als hebbende
deelgenomen aan de krijgsverrichtingen in 1830/1831. Deze onder-
scheiding was door de koning ingesteld bij K.B. van 12 september
1831.
In augustus 1834 kwam voor de Zeistenaren een eind aan de
12
-ocr page 13-
militaire activiteiten. De
generaed-majoor, belast met
het waarnemen van het
provinciale commandement,
schreef op 28 axigustus 1834
aan de burgemeester van
Zeist dat de volgende dag
een gedeelte van het 3e
Bataljon der afdeling
Utrechtse Schutterij in Zeist
zou aankomen, ten einde in
die gemeente nachtkwartier
te houden om de daarop-
volgende dag de mars naar
Amersfoort te vervolgen.
Hun sterkte bedroeg onge-
veer 400 man.
Op 1 september 1834 werd
de volgende openbare ken-
nisgeving onder de aan-
Het Metalen Kruis voor Vrijwilligers.
dacht van de inwoners van
Zeist gebracht: 'De burge-
meester van Zeist, geïnformeerd zijnde dat verscheidene ingezetenen
voornemens zijn, ter gelegenheid van het schuttersfeest op woensdag
den 3 dezer, hunne huize te verlichten, heeft gemeend zulks ter kennis
van de overige ingezetenen te moeten brengen, teneinde hen in staat te
stellen, dit loffelijk voornemen na te volgen, teneinde dit feest alle
luister bij te zetten.'
Ook op het Slot was er een feest, getuige de volgende uitnodiging:
'De Edelachtbare Heeren Burgemeester, Gemeenteraden en Secretaris
van Zeyst worden verzocht het feest bij te wonen, hetwelk de heer
Huydecoper van Zeyst voornemens is te geven op woensdag 3-9 ter
gelegenheid van de terugkomst der uitgetrokken schutters om 3 uur op
het Slot te Zeyst.'
Er volgden nog een Metalen Kruis voor Vrijwilligers voor de Ie
13
-ocr page 14-
luitenant WJA. van Romondt en voor de schutters Jacobus de
Kruyf en Leendert van Barneveld. Daarmee was voor Zeist een eind
gekomen aan de strijd tussen Nederland en België, die pas in 1839
definitief eindigde met volledige onafhankelijkheid van België.
L. Visser
Noten
1.   De personele belasting was een directe belasting, geheven ter
zake van het gebruik van in Nederland gelegen gebouwen en toebe-
horen voor zover zij dienden tot woning of gemak van de gebruiker.
In 1832 waren er de volgende zes grondslagen: 1. huurwaarde; 2.
haardsteden; 3. deuren en vensters; 4. meubilair; 5. dienstboden, en
6. paarden. Bij de grondslag huurwaarde werd 4% van de onzuivere
huurwaarde geheven van woningen boven ƒ 30,- per jaar. De haard-
steden werden belast naar een oplopend tarief (één schoorsteen
ƒ 0,40, twee schoorstenen elk ƒ 0,75 en drie elk ƒ 1,75). Voor
deuren en vensters betaalde men ƒ 0,40 tot ƒ 1,10 naar de grootte.
Maar niet naar de grootte van de deuren of ramen, maar naar de
grootte van het aantal inwoners der gemeente. Het feit dat in de
grootste gemeenten het meest moest worden betaald, hield blijkbaar
verband met de hoeveelheid licht en lucht die daar beschikbaar was.
Over de geschatte waarde van het meubilair was men 1 % verschul-
digd. Een dienstbode kostte ƒ 7,- aan belasting, al naar de omvang
van het personeel. De paarden werden belast naar aantal en be-
stemming.
2.   In het artikel 'Beek en Royen' (Bulletin Van de Poll-Stichting,
1980 p. 75) schrijft dr. J. Meerdink: 'Grootvader Van de Poll, de
Amsterdamse burgemeester was regent geweest van het Burger Wees-
huis, waar de held van Antwerpen, Jan van Speyk, was opgevoed. Van
de weinige overblijfselen van die man werd een stukje been op sterk
water in 'Beek en Royen' bewaard Jaarlijks werd het sterke water bij
apotheker Huber in de Dorpsstraat ververst. Een beetje bizar, maar het
past zo goed bij de sterk aan traditie gehechte, vriendelijke en gemoe-
delijke Van de Poll-familie.'
14
-ocr page 15-
Bronnen
-  Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.ms. 151-155, 301, 435,
442-447, 449-509; Gemeentearchief Zeist
-  A.C.J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen, Bussum
1969.
-  P.H. Engels, De belastingen en de geldmiddelen van den aanvang
der Republiek tot op heden,
Utrecht 1862
PAASGEBRUIKEN (2)
Kort nadat het maartnummer 1994 van 'Seijst' was verschenen kreeg
ik een advertentie in handen uit de Zeister Courant van 28 maart
1934 met een foto van twee paaskoeien met het onderschrift: 'deze
bijzonder Ie kwaliteit beesten zijn aangekocht door den bekenden
slager Schipper, Ds. Nahuyslaan 2.'
Omdat ook deze beesten niet
voorzien waren van de hen toegeschreven kransen om de hals en
sinaasappelen op de horens neem ik aan, dat die versiering de
laatste tijd niet meer werd aangebracht.
In een artikel over oude paasgebriüken in de 2^ister Courant van
31 maart 1945 staat: 'tenslotte was nog een gebruik van zeer ouden
datum de ommegang door den slager met een Paasos, die rijk versierd
was met veelkleurige bloemen en bontgekleurde strikken.'
Om toch een beeld te krijgen van zo'n versierde koe heb ik de
hulp ingeroepen van slager F. Marlet te Driebergen-Rijsenburg, die
vorig jaar het lOO-jïurig bestaan van de zaak had gevierd. Ook hij
kon me uit eigen archief niet helpen aan de gewenste foto, maar
wel aan een anonieme tekening uit circa 1800 van een paaskoe,
compleet met kransen en sinaasappels op de horens. Dit ziende is
het begrijpelijk, dat de slagers deze wijze van aankleding van het
slachtvee al lang geleden hebben afgeschaft.
Over de oorsprong van het feest van de paasos tasten we nog
steeds in het duister. Volgens sommige historici zou de oorsprong
liggen in het oude Egypte, terwijl anderen denken dat het te meiken
zou hebben met een feest van de Drmden.
15
-ocr page 16-
'Dit zijn de paaskoelen van Schipper' Slager P. Schipper voor zijn
winkel Ds. Nahuyslaan 2 (particuliere collectie).
Hoe het zij, in de middeleeuwen ging het feest gepaard met veel
uiterlijk vertoon. Jonge mannen met vedel en trommel liepen voorop
in de stoet, gevolgd door de trotse bezitter van de uitgelezen
prijsos. Het feest werd georganiseerd door het slagersgilde, zoals
ook blijkt uit het volgende gedicht van Jacob Cats behorende bij
een afbeelding van een paasos, voorafgegaan door een trommel- en
fluitspeler, begeleid door een man met een glas wijn in de hand en
gevolgd door een man met een bijl:
'De ffldos gaat daar heen, versierd met rozenkransen,
Men hoort de trommel slaan, men ziet de Idnders dansen; ,
Hij schuimbekt van de wijn en pruist van enkel vet,
Maar peijst niet aan de bijl, die op hem is gewet.
Hoe menig is er trots en gaat daar moedig pronken,
16
-ocr page 17-
Die, eer de zonne daalt, in pijne leijt gesonken:
Neemt, vrienden, op u selfs, en op u saken acht.
Ook als het soet geluk op u gedurig lacht.'
L. Visser
Een paasfcoe versierd iset kransen en sinaasappels op de horens, circa
1800 (particuliere collectie).
Bronnen
-    J. Cats, Sinn- en Minnebeelden, ca. 1620
-    E.M. Bührer, De Beenhouwersstraat, Tielt-Lannoo 1985.
VERSLAG VAN DE PUBLIKATIECOMMISSIE OVER 1994
In 1994 is de publikatie 'De gemeenteraad van Zeist 1851-1976' van
17
-ocr page 18-
mr.dr. V.A.M. van der Bm"g en R.P.M. Rhoen gereed gekomen.
Het eerste exemplaar is op een feestelijke bijeenkomst in de raads-
zaal door de vice voorzitter aangeboden aan de burgemeester. Voor
het boek bleek grote waardering te bestaan.
Op oudejaarsdag 1994 is het manuscript van voorlopig(?) het laatste
deel van de Bronnen van Zeist in de vorm van een floppydisk aan
de voorzitter aangeboden. De in regestvorm samengevatte bronnen
zijn laatstelijk gereedgemaakt door de heer Peucker jr.
Tot grote spijt van de commissie is door het plotseüng overlijden
van de initiatiefiiemer, de heer drs. J.G. Steenbeek, een eind geko-
men aan diens voorbereidingen van een publikatie over de kleinme-
taalindustrie in Zeist, die stellig voor eventuele uitgave in aanmer-
king zou zijn gekomen. De heer Steenbeek heeft veel contacten
gelegd en gegevens verzameld. Onderzocht wordt, of zijn werk op
één of jmdere wijze zal kunnen worden voortgezet. Na uitvoerig
overleg tussen de commissie (Meerdink en Stolk) en Steenbeek was
met de laatste afgesproken, dat hij een publikatie zou gereedmaken
over de klein metaalindustrie in Zeist, die eind 1995 bij onze
commissie zou worden ingeleverd. In de pers zijn de voorbereidin-
gen bekend gemaakt, tengevolge waarvan de heer Steenbeek tal van
gegevens heeft verkregen.
De commissie is in 1994 driemaal bijeengekomen, o.m. om te
beraadslagen over binnengekomen manuscripten. Zij bestond uit dr.
J. Meerdink (voorzitter), mr.dr. VA.M. van der Burg, Mw. CL.
Peucker-Martm, R.P.M. Rhoen, drs. M,M.A. Roeder, drs. Th.G.P.M.
Ruijs en dr. A,A.H. Stolk.
Dr. J. Meerdink
VERSLAG VAN HET ARCHIEFWERK IN 1994
Ook in 1994 is weer veel arbeid in het archief verzet. De werk-
zaamheden aan de persberichten gaan regelmatig door, aan een
controle van de inhoud van de mappen is begonnen. In de biblio-
m
-ocr page 19-
theek worden zo mogeUjk nieuw verschenen uitgaven opgenomen.
De herziene catalogus is persklaar en kan op de computer worden
verwerkt. De 'Bibliografie van Zeist', welke eveneens herzien wordt,
is nog niet gereed. Aan het overzicht van de collectie penningen,
mimten en zegels, samengesteld door de heer ir. B. van Wijk wordt
de laatste hand gelegd. Ze staat al in de computer.
Het aantal inlichtingen, mondeling en schrifteüjk, bedraagt ruim 350.
In 1994 ontvingen we enkele aanwinsten voor onze historische
verzameling. Veel dank aan de schenkers.
Tijdens de Open Monumentendag op 10 september was de Van de
Poll-kamer geopend. Er was o.a. een kleine, maar unieke expositie
te zien van foto's van beelden in Zeist, samengesteld door de heer
CJ. Bardet. Er waren 400 bezoekers. Eveneens was dit het geval op
8 oktober bij de viering van '25 jaar restauratie Slot'. De belangstel-
ling was toen nog groter.
Op 25 mei bezochten de dames Van den Berg en Mollen en de
heer Bardet een contactavond in Veenendaal van de Stichting
Stichtse Geschiedenis. Voorts werkten wij mee aan de bibliografie
van Utrecht onder leiding van deze stichting.
Verheugend is het dat het grootste deel van de ledenadministratie
en de financiële administratie in 1995 elders zal worden onderge-
bracht.
De heer Wels hield ook dit jaar weer de dia- en filmvoorstellingen
over oud-Zeist voor verenigingen, scholen en bejaardenhuizen. De
belangstelling was groot.
Op 28 aprU vond een dagexcursie naar Gouda plaats onder de
enthousiaste leiding van de heer N. Metselaar, koster van de St.
Janskerk, op 25 augustus een middagexcursie naar kasteel Ameron-
gen en op 13 oktober eveneens een middagexcursie naar Wijk bij
Duurstede. De inschrijving voor de excursies was groot, zodat wij
bij de laatste naar Wijk bij Duurstede twee bussen hebben mgezet.
Op 10 februari hield de heer N. Metselaar in het Slot een lezing
over de 'Goudse Glazen' van de St. Janskerk te Gouda met dia-
klankbeeld en op 21 september sprak prof.dr.ir. CL. Temminck
m:
-ocr page 20-
Groll over 'Middeleeuwse Kerken in de provincie Utrecht'. Er was
veel belangstelling.
Op deze plaats hartelijk dank aan de medewerkers (vrijwilligers)
voor het vele werk dat zij verrichten in goede harmonie.
Mw. L. Heijning-Koens heeft haar taak bij ons op 1 oktober afge-
sloten en ook de heer ir. B. van Wijk heeft het archief verlaten. Zij
werkten een groot aantal jaren aan de opbouw van het archief. Bei-
den zeer hartelijk dank. De heer K. Scharten overleed begin februa-
ri van dit jaar. 2^er correct verzorgde hij jarenlang de kranteknip-
sels uit het Utrechts Nieuwsblad. Een gemis.
Eind 1994 behoorden tot de medewerkers de dames Van den Berg,
Van Bueren en Metz en de heren Bardet, de Neeve, Niessen, Roe-
der, Stokmans en Tijtgat. Mw. Van Bueren en de heer De Neeve
kwamen in 1994 de lege plaatsen opvullen. Wij vinden het prettig
hen in ons midden te hebben.
Heel veel dank aan de heer Visser, die ons iedere dinsdag terzijde
staat. Ook de heer Rhoen onze dank. Met het Slotbeheer en de
Zeister Kunststichting is er een goede band, welke zeer op prijs
wordt gesteld.
Tenslotte wens ik het archief een goede toekomst.
Drs. J.C. Mollen-Hengeveld
VERSLAG VAN DE REDACTIECOMMISSIE SEUST OVER 1994
Op 5 februari 1994 overleed op 89-jarige leeftijd de heer K. Schar-
ten. Jarenlang maakte hij deel uit van de redactiecommissie. On-
danks zijn hoge leeftijd bezocht hij steeds trouw de vergaderingen
van de commissie.
In de ontstane vacature en in de vacature Tromp, die in het voor-
ga£mde jaar bedankt had als commissielid, werd voorzien door de
benoeming van de heren drs. J.A. van den Dikkenberg en dr. P.M.
Peucker.
De commissie bestond in het verslagjaar uit de heren Van den
20
-ocr page 21-
Dikkenberg, Meerdink, Peucker, Rhoen, Rnijs en Visser.
De commissie kwam tweemaal bijeen, nameüjk op 13 januari en op
7 november. De vergaderingen vonden plaats in de kamer van de
gemeentearchivaris op het gemeentehuis.
De heer Rhoen coördineerde alle werkzaamheden van de commissie.
Het typewerk voor het bulletin werd verricht door mevrouw A.MJ.
Rhoen-Theunissen. De eindredactie was in handen van de heer
Rhoen, terwijl ook de lay-out door hem verzorgd werd. Hij heeft
intiissen te keimen gegeven al deze werkzaamheden te willen neer-
leggen.
De verzending werd dit jaar wederom geregeld door het echtpaar
CJ. Bardet, daarbij geassisteerd door enkele vrijwiUigers van het
genootschap.
In een oplage van 950 stuks werden in het afgelopen jaar vier num-
mers van 'Seijst' uitgegeven. De 24" jaargang heeft een omvang van
96 pagina's.
Gepubliceerd werden de volgende artikelen: Paasgebruiken (L.
Visser), Boerderij Griffestein (mr. AJ.A. Labouchere), De Vollenho-
vense, Gooyer- en 2^istertienden (R.H.C. van Majmen), Literaire
passanten (JA., van den DUckenberg), De leeftijdsopbouw van Zeist
in 1830 (G. Rijerse), De Stoetweegse wetering en de oorkonde van
28 mei 1279 (D.R. Klootwijk), Huydecoper, Kruseman en de ver-
dwenen schilderijen in de Willemszaal van het Slot (J. Meerdink),
Albertine Enkelaar (uit het Weeknieuws der Evangelische Broeder-
gemeente), Het nageslacht van de eerste Zeister predikant (mr.dr.
V.A.M. van der Burg), Op dinsdag woedde de storm (R. Loenen),
Onder de slopershamer: cultureel centrum Boschlust (ir. H. van den
Top), De geschiedenis van de woning Oude Postweg 73-75 (R.
Loenen) en Engels toerisme in Zeist aan het eind van de 18e eeuw
(J. Meerdinlc).
Het hebben van geschikte artikelen bUjft een permanente zorg voor
de redactie.
R.P.M. Rhoen
21
-ocr page 22-
VERSLAG VAN DE TENTOONSTELLINGSCOMMISSIE OVER 1994
De tentoonstellingscommissie telt zes leden: F. Kuster, mw.drs. D.
Methorst-de Bie, R.P.M. Rhoen, drs. Th.G.P.M. Ruijs (voorzitter),
H.K. Schuring en mw.drs. K.M. Veenland-Heineman.
De commissie vergaderde in het afgelopen jaar op 3 februari, 28
februari, 10 maart (met mevrouw Verbeek-Stapensea), 7 april, 18
april, 12 mei, 5 juli, 16 augustus, 3 november, 29 december. Meest-
al werd vergaderd in de avonduren. De meeste vergaderingen
werden gehouden in het parochiehuis St. Joseph aan de Hortensia-
laan, waar de heer Kuster als gastheer optrad. Daarnaast is in
kleine groepjes in wisselende samenstelling op verschillende locaties
voorbereidend en uitvoerend werk verricht voor de tentoonstelling
'Rondom Willem Pijper 1894 - 1994'. De Koninklijke Bibliotheek
in Den Haag werd op 31 maart, 28 aprü, 26 mei en 21 juni be-
zocht. In de week voorafgaand aan de opening van de tentoonstel-
ling maakte de commissie 'overuren' in de Vleugelgalerie.
De voorbereidingen voor een vaste expositie in de Oude Kerk
stagneerden in het begin van het jaar toen bleek, dat het bestuur en
de commissie verschillende visies hebben op de realiseriag van dit
project. Voor de achtergronden van deze kwestie verwijst de com-
missie naar het jazirverslag van 1993. Als gevolg van de gang van
zaken trad de heer Rhoen op 15 maart terug als commissielid. Hij
is de commissie bUjven adviseren en heeft aan de organisatie van de
tentoonstelling over Willem Pijper een onmisbare bijdrage geleverd.
Op 12 mei stuurde de commissie aan het bestuur een schriftelijke
reactie op de ontstane situatie en een oproep tot betere samenwer-
king. De heer Rhoen heeft zijn besluit opgeschort tot er meer
duidelijkheid bestaat over de bestuurüjke reorganisatie van de
Stichting.
Over de expositie in de Oude Kerk viel in 1994 geen definitief
besluit.
22
-ocr page 23-
Intussen vroeg de organisatie van de tentoonstelling 'Rondom
Willem Pijper 1894-1994' veel aandacht. Onderzoek in openbare
instellingen en bij particulieren bracht veel en interessant materiaal -
ook over Pijpers Zeister periode - aan het licht. De tentoonstelling,
die van 1 tot 15 september gehouden werd in de Vleugelgalerie van
Slot Zeist, gaf een beeld van het leven van Willem Pijper aan de
hand van enige thema's. Door het grote aantal bruiklenen was de
organisatie van deze tentoonstelling gecompliceerd en kostbaar. Een
aanzienlijke bijdrage uit het Willem Pijperfonds van de Orde van
Vrijmetselaren maakte een officiële opening in de Congreszaal met
muziek en een inleiding door Prof. M. Flothuis en een tentoon-
stelling in deze vorm mogelijk. Tekstborden en bijschriften werden
gemaakt in samenwerking met de vormgever Herre Methorst. Met
de Koninklijke BibUotheek te Den Haag werd een gemeenschappe-
lijk persbericht uitgegeven. In de Vleugelgalerie werd toezicht
gehouden door vrijwilligers o.a. via de Zeister Kimststichting. De
heer Kuster stelde vitrines en de heer Rhoen stelde een luchtont-
vochtiger van het Gemeentearchief beschikbaar. De tentoonstelling
trok 800 bezoekers.
De commissie kwam tot de conclusie, dat een tentoonstelling met
veel bruiklenen een tijdrovende en gecompUceerde organisatie
vraagt. Als de periode van uitvoering samenvalt met een (zomer)-
vakantieperiode, waarin commissieleden gelijktijdig of achtereenvol-
gend afwezig zijn, vergt de realisering teveel van een enkeling.
Zowel de heer Kuster als de heer Rhoen zijn betrokken bij herden-
kingstentoonstellingen in 1995. De heer Kuster als particulier collec-
tioneur van literatuur uit oorlogstijd, de heer Rhoen als gemeentear-
chivaris in samenwerking met het 4/5 mei comité.
Aan het eind van het jaar is een eerste contact gelegd met verte-
genwoordigers van de Broedergemeente om bij te dragen aan een
tentoonstelling in het kader van het 250-jarig jubileum. Deze ten-
toonstelling staat geprogrammeerd voor 1996.
Voor 1997 ligt een idee om een tekeningententoonstelling over Zeist
23
-ocr page 24-
te houden: 'Zeist getekend toen en nu'. De commissie is voorne-
mens de bïisis voor deze tentoonsteUing in 1995 te leggen.
K.M. Veenland-Heineman
AGENDA
19 april: lezing over de historische stad Deventer; met diapresenta-
tie.
27 april: dagexcursie naar Deventer.
medio augustus: middagexcursie naar Westbroek (kerk, muurschilde-
ringen)
oktober: lezing over de historische geografie van Utrecht.
oktober: middagexcursie naar kasteel Zuylen.
NIEUWE DONATEURS
Stand begin februari
-  laatste stand: 812
-  aanmeldingen : 4
-  opzeggingen/overleden: 14
-  aantal donateurs: 802
986  De heer H.C. Adelaar jr., Couwenhoven 57-03
987  De heer CJ.Th. Schut, Laan van Vollenhove 2231
988  De heer JJ. den Hartog, Driebergseweg lOA
989  Mw. G.A.M. Castermans-Verwijmeren, Couwenhoven 64-17
Sedert 1 januari 1995 wordt de 'leden'administratie van onze stich-
ting verzorgd door On-Line Business Services, licentiehouder van
Pronto te Bilthoven.
Aanmeldingen van nieuwe donateurs, mutaties etc. kunt u blijven
adresseren aan: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-
Stichting', Postbus 342, 3700 AH Zeist.
24
-ocr page 25-
EINDE AAN DE MYTHE OVER DE ZEISTERSE ZWITSERS
NIH r 1)1; KMIGRANTEN WERDEN BEDROGEN DOOR EEN ZEEKAPITEIN, MAAR HET
NAGESLACHT WERD 'BEDROGEN' MET DE KAPITEIN VAN
DE 'LONDON'
door R.P.M. Rhoen
In een folder over 'Oud London' kan men het volgende lezen. 'De Sain,
een van Napoleons soldaten, bleef in 1804 achter en stichtte een Uitspanning en
Café. In het jaar 1845 werd er in Zwitserland propaganda gevoerd voor emigratie
naar Californië. Vele Zwitsers hadden zich gemeld en zouden via Rotterdam met
het schip "London" vertrekken. Toen zij echter in Rotterdam arriveerden ging de
reis niet door. Zij verlieten Rotterdam en dwaalden af in de richting Zeist. De
Sain ontfermde zich over deze mensen, die huizen bouwden op zijn grond. Uit
erkentelijkheid voor de verleende hulp gaf men aan de Uitspanning de naam
"London
", hetgeen later "Oud London" werd.' Het is echter slechts een
mythe.
Op 31 maart 1870 's morgens om 9 uur overleed op zesennegentigjarige
leeftijd in de herberg 'Londen' aan de Woudenbergseweg de weduwe
Juliana Steinmami. Zij was de oudste vrouwelijke ingezetene van Zeist.
Juliana Steiimiann werd geboren op 14 februari 1774 te Heimbach in het
bisdom Konstanz, dat in 1803 bij het groothertogdom Baden werd
gevoegd, als dochter van Joseph Steinmann en Maria Fischserin. Zij was
twee keer weduwe geworden. Haar eerste echtgenoot was Andreas Maïer
en de tweede keer was zij gehuwd met Joseph Riether. Diens naam werd
ook geschreven als Rieter, Rieder, Riedher, in de volkstelling van 1829
als Reder en in een stuk uit 1831 zelfs als Ridder. De overledene werd
begraven (3e klas) op de r.-k. begraafplaats aan de Utrechtseweg.
Van haar overlijden werd aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke
stand gedaan door Jan de Sain, die gehuwd was met haar kleindochter
Juliana Care, wier moeder Magdalena Riether was. Blijkens de
overlijdensakte was De Sain analfabeet. Ook zijn broer Arie verklaarde in
1874 niet te kunnen schrijven. Hun vader Theodorus Franciscus de Sain
25
-ocr page 26-
werd in 1802 in Zierikzee geboren. Van beroep was deze bezembinder en
in 1824 werd hij door loting aangewezen voor militaire dienst bij het
korps infanterie. Jan de Sain zou later het beheer over de herberg 'Lon-
den' voortzetten. De Frans klinkende naam werd in latere jaren gebruikt
voor het romantische verhaal dat De Sain een Napoleontische soldaat was
geweest, die in 1804 in Austerlitz achterbleef en de herberg zou hebben
gesticht. Het signalement van Jan de Sain uit 1866, die dan 20 jaar oud
is, roept niet gelijk het beeld op van een fransoos: lang 1,72 m, blond
haar, grijze ogen, ovaal gezicht, vol voorhoofd, brede neus, gewone
mond en ronde kin. Voor zijn tijd was hij qua lengte aan de grote kant.
In 1863 was de gemiddelde lengte van 20-jarige dienstplichtigen 1,63 m.
Vier Duitse families uit het groothertogdom Baden, een van hen was
Juliana Steinmann, hadden in 1817 het voornemen naar Amerika te
emigreren. Gelet op de informatie die zij kregen in Nederland, besloten
zij de oversteek niet te maken, maar hun geluk in Nederland te zoeken.
De groep, bestaande uit 23 personen, vestigde zich in de gemeente Zeist.
Blijkens een overlijdensakte uit 1818 woonde Georg Riether in een hut op
de heide bij Austerlitz en in de overlijdensakte van Joseph Riether, hij
overleed in 1826, wordt vermeld dat deze overleed in een ongenummerd
huis staande achter het Zeisterbos. Op grond van deze gegevens is het
aannemelijk dat al de vier de huisgeziimen in een schamele woning
woonden.
Een omschrijving uit 1827 luidt: 'heiveld tot aan de eerste woning der
geëemigreerde Wurtembergers, en langs dezelve woningen, tot op den weg
hopende, achter het bosch van Beek en Rooijen'.
De hutten stonden aan de
Odijkersteeg, de aloude weg van Odijk over 'De Krakeling', na 1834 'De
Oude Krakeling' genoemd, naar Amersfoort. Thans staat dit weggedeelte
bekend als de Zwitsersekade. De Weekbode van 5 mei 1888 berichtte
over de brand in de tapperij van Jan de Sain op woensdag 2 mei van dat
jaar. In het kranteartikel wordt gesproken over 'London ook wel genaamd de
Zwitsersekade'. Over het huis wordt vermeld: 'Het gedeeltelijk afgebrande
huis dagteekende reeds vanjaren herwaarts, het moet gesticht zijn geworden door
z.ekere Julia, Zwitsersche van geboorte, waarvan dan ook de benaming van
Zwitserschekade afkomstig schijn te zijn f...].'
Het Zuidduitse accent dat deze
26
-ocr page 27-
vreemdelingen beslist zullen hebben gesproken, is misschien de oorzaak
ervan dat ze een keer Württembergers werden genoemd en een andere
keer Zwitsers. Het koninkrijk Württemberg was het buurland van het
groothertogdom Baden en in een gedeelte van Zwitserland spreekt men
Schwyzerdütsch.
Het gemeentebestuur maakte bezwaar tegen de aanwezigheid van de uit
het groothertogdom Baden afkomstige gezinnen en zegde hen zeker
tweemaal aan de gemeente te verlaten. Na afloop van de Napoleontische
oorlogen was Nederland verarmd. Het volksvoedsel bestond in het begin
van de vorige eeuw uit aardappelen en brood. Door de armoede konden
velen zich zelfs dat rond 1815 niet altijd permitteren. In Zeist bedroeg het
dagloon voor handwerkslieden en de werklieden in de fabrieken 80 cent
en voor een dagloner gemiddeld 60 cent; in de zomer 65 cent en in de
winter 55 cent. 'De Oorzaak van toenemende Armoede meenen wij te ondekken
in de Excessive hoge prijs der Eerste levensmiddelen, in de belastingen op het
Zout en Zeep. Waardoor de Onreinheid, en Ziektens van aanstekende Aart
ontstaan, waardoor de behoeftigen in getal vermeerderen, en Zoo Zeer toenemen,
Zooals dit in de laatste Vier jaren meenigmaal heeft plaats gehad - en door de in
proportie Zoo sterk toenemende populatie onder deeze Classe van Ingezetenen.'
Deze opmerking plaatste het gemeentebestuur op de 'Staat van de Admi-
nistratie der Huiszittende Armen' van 10 juli 1818.
Zeist telde in in 1817 1717 inwoners en was nog een boerendorp.
De buurt waar de Duitsers zich hadden gevestigd, viel onder Austerlitz.
Het was een zeer armoedige oord. De in Austerlitz wonende Frangois
Antoine Hubert, die bijna tot het laatst in het Frans correspondeerde,
schreef in een brief van september 1823 aan burgemeester Van Bern:
'Het voormalige kamp van Zeyst was tot 1813 een onbruikbaar en
onbebouwd oord. Mijn eerste grondlegging deed ik in Februarij van
hetzelfde jaar, en het eerste werk tot cultivering begon in maart, sedert
heb ik niettegenstaande alle moeijelijkheden volgehouden werkzaam te
zijn, en ben ik al niet geheel gerüüs[s]eerd, ben ik door inspanning
mijner krachten ten minsten zoo verre gevorderd, dat ik het nuttige met
het aangename gepaard heb, en bovendien de bewoners door alle
27
-ocr page 28-
mogelijke, daartoe aangewende middelen te onderhouden,
niettegenstaande zij mij onophoudelijk ondankbaar behandelde, het heeft
hun wel gegaan en dit zal verder volhouden; thans hebben zij menigte
vee, goede bouw- en vruchtdragende akkers, terwijl zij bij mijne komst
dit alles misten, zonder bouwland bezaten zij niets dan een hoen, dit was
hun vee, in een woord, het was eene onaangename en vergeten plaats. In
1815 heb ik alleen met het oogmerk, de bewoners nuttig te zijn,
linnengaren doen spinnen, en om de kinderen ook werkzaam te doen zijn
er het breijen bijgevoegd; niet tegenstaande al het voordeel, 't geen
daaruit voor ouders en kinderen moest voortspruiten, heb ik er moeten
afzien door de slechte conduite der bewoners, heb ik weinig voordeel
kunnen trekken van het garen, een partij daarvan heb ik mij niet kunnen
ontdoen, per slot heb ik hierop circa ƒ 1200.00 verlies. In 1820 begon het
dorp gebrek aan water te ondervinden, zonder eenige interest hiervoor te
verlangen, heb ik de bewoners het benoodigde Fonds tot bouwing eener
put of bron voorgeschoten, een gedeelte heb ik hun geschonken en blijven
zij mij nog schuldig; sedert dien tijd heb ik niets dan onaangenaamheden
en ondankbaarheden moeten ondervinden [...] de bevolking in
aanmerking nemende, dezelve bestaat uit 27 huisgezinnen, te zamen circa
150 of 200 zielen; -alwat niet tot hen behoort, of van hunne afkomst is,
dulden zij niet (het zijn alle marketenters of wasvrouwen en marskramers
ten tijde van het kamp). Op dit oogenblik heb ik nog vijf woningen open,
geen mijner wil dezelve accepteren, daar niemand zich hier kan
etablisseren om de inwoners hunne gedragingen [...].' De burgemeester
zond de brief op 29 september door naar de gouverneur, daarbij
opmerkende dat 'men ook niet anders kan verwagten, daar het meerendeel
uitschot van overgebleven markententers zijn, die bij de minste onaangenaamheid
zingen en schreeuwen Franse schamp liederen [...]'.
Enkele jaren later, in
1829, gaf Van Bern weer zijn mening over de inwoners van Austerlitz
te kennen aan de gouverneur: 'de overige bewooners van Austerlitz zijn bijna
minder dan arme daghuurders, doorgaans zamen gevloeid uit lieden die op andere
plaatsen niet ter regt kunnen komen [...]'.
De vier gezinshoofden, te weten Georg Riether, zijn broer Joseph
Riether, Joseph Walter en Franz Schleer dienden op 26 juni 1817 het
28
-ocr page 29-
volgende rekest in bij de koning.
'Aan Zijne Majesteit den Koning.
Geven reverentelijk te kermen
1 ° Georg Rieder - pottebakker,
2° Joseph Rieder - steenhouwer,
3 " Joseph Walter - steenhouwer en
4° Franz Schleer - kuiper,
gewoond hebbende de drie eerste supplianten te Heimbach, en de laatste
suppliant te Henblinger in het Groot Hertogdom Baden.
Dat de eerste suppliant met zijn vrouw, twee zoonen en twee dochters.
De tweede suppliant met zijn vrouw, zijne aanbehuwd moeder, twee
zoonen en drie dochters, zoo in dit als vorig huwelijk van zijne
huisvrouw verwekt.
De derde suppliant met zijn vrouw, een zoon en twee dochters en de
vierde suppliant met zijn vrouw, een zoon en een dochter, na te hebben
bekomen behoorlijke paspoorten, derzelver vaderland verlaten hebbende,
met oogmerk om zich naar America te begeeven, hier te lande zijn
gearriveert, en aldaar kennis hebben bekomen van de ongunstige
berichten, welken waren bekomen met opzicht van de te leur stelling zoo
bij veele humier landgenooten als andere buitenlanders ondervonden, zoo
wel met betrekking tot de wijs van hun transport naar America als huime
behandeling aldaar. Zulks hun supplianten heeft doen bedagt zijn, of het
voor hun niet beter gerade zoude wezen hun eerstgemelde plan te laten
varen en zoo mogelijk hun verblijf in Europa te blijven houden.
Dat de supplianten niet behooren onder de zoodanigen welken door
absolute armoede verpligt zijn geworden hunne haardsteeden te verlaaten,
maar door den Goddelijken Zegen noch gelukkig genoeg zijn - eenig
vermogen voor zich behouden te hebben en alzoo allen uit eene zorg om
zulks niet geheel te verliezen en eindelijk zich tot den bedelzak gebragt te
zien, vermits de ongelukkige toestand waarin het grootst gedeelte der
ingezetenen van de meeste Duitsche landen zich bevinden, tot het
bovengemelde besluit zijn gekomen.
Dat bovendien behalven het ambagt dat ieder der supplianten in het
bijzonder kan exerceeren, zij allen ook al wat tot den landbouw behoord
niet minder kundig zijn, en vooral ook, voor zoo ver dit laatste
29
-ocr page 30-
betrekking heeft tot dorre en noch ongecultiveerde gronden als waarin de
nood hun heeft geleerd veelal te moeten arbeiden, terwijl noch bovendien
de supplianten, die aan eene sobere levens wijze gewoon zijn ook zeer
veel minder behoefte hebben dan andere in gelukkiger landen groot
gebragt, en mitsdien zich ook met een gering inkomen een voldoende
bestaan kunnen bezorgen.
Dat in deze staat van zaken de supplianten onderrigt geworden zijnde dat
in de provincie Utrecht gemeente van Zeijst, zeer veele gronden
gevonden wierden, welken, wanneer daaraan arbeid en tijd besteed wordt,
tot goed bouwland kunnen worden aangelegd. Zich dan ook daarop meer
in het bijzonder hebben geïnformeerd en het zoo ver hebben gebragt dat
de Ridder van Oosthuijse van Reijsenburg, als eigenaar van eenige
zodanige gronden aldaar geleegen, zich genegen getoond heeft eenige
mergentalen daarvan aan de supplianten voor een tijdvak van eenige
jaren, alleen tegens genot van een zeergeringe jaarlijksche huur of
recognitie, aan de supplianten af te staan. Dat de supplianten
vermeenenden deeze gelegenheid niet alleen zodanig geheel en al
overeenkomstig hun voorgesteld plan te zijn dat zij zeer verkeerd zouden
doen te beproeven iets dergelijks of beter in een ander werelddeel te gaan
zoeken, en het ook in dit rijk niet onverschillig is dat zich werkzame
handen aanbieden om tot verbetering van den landbouw en vooral tot het
insteeken en het cultiveeren van noch dorre landen mede te werken en
alzoo vast besloten waren het gemelde aanbod te accepteren en zich ter
gemelde plaatse neder te zetten.
Dat echter hieromtrent aan de supplianten is voorgekomen dat bij het
gemeentebestuur van Zeijst voorschreeven zwarigheid wordt gemaakt hun
de inwooning in de gemelde gemeente toe te staan en overzulks naar hun
gedagte aan hun niets anders is overgebleven als zich ootmoedelijk te
wenden tot U.M. met het hier na te melden verzoek.
En keeren zij supplianten zich alzoo tot U.M. ootmoedig verzoekende dat
het U.M. goedgunstig moge behagen de supplianten te permitteeren zich
met derzelver woon in dit Rijk te mogen vestigen en verder ook het
gemeentebestuur van Zeijst voormeld worde aangeschreeven zich er niet
tegen te verzetten dat de supplianten zich aldaar op den voet als
hierboven is gemeld, komen te etabliseseren mitsgaders dat hiervan worde
30
-ocr page 31-
Petrus Judocus van Oosthuyse (1763-1818). Olieverf door J. de Loose, 1818.
(Foto Iconografisch Bureau,'s Gravenhage / collectie Gemeentearchief Zeist)
31
-ocr page 32-
uitgegeven dispositie in forma.'
In het rekest wordt gesproken over de plaats Henblinger. Hiermee wordt
waarschijnlijk Helmlingen (Stadt Rheinau im Ortenaukreis) bedoeld.
Overigens liggen in Duitsland wel negen plaatsen die Heimbach heten. In
het betreffende geval gaat het om Heimbach gelegen ten noorden van
Emmendingen in Baden-Württemberg.
Op 22 juni, nog voordat het rekest werd ingediend, had het ge-
meentebestuur, waarschijnlijk aan gedeputeerde staten, laten weten dat in
Austerlitz acht huisgezinnen van emigranten verbleven. Namen werden
hierbij niet vermeld. Vier gezinshoofden hebben dus geen rekest bij de
koning ingediend om te mogen blijven. Misschien hebben zij gevolg
gegeven aan de aanzegging van het gemeentebestuur om te vertrekken.
Het rekest was in het Nederlands gesteld. Daar de vier indieners Duitsers
waren, moet een ander het voor hen hebben opgesteld. Uit de aantekening
van 22 juni moet worden opgemaakt dat Van Oosthuyse degene is
geweest, die zich tot de koning heeft gewend {'zonder de bewijzen te kunnen
of willen tonen dat de Hr. van Oosth. die hun daar plaats, zig aan Z.M. zoude
hebben geadresseert'). Zij hebben het rekest ook niet ondertekend,
alhoewel de gebroeders Riether konden schrijven. Een geboorteakte uit
1818 werd immers door beiden ondertekend. Juliana Steinmann, de
vrouw van Joseph Riether was wel analfabeet.
In de Weekbode van 1870 staat het zielige verhaal over hoe de Badense
emigranten, waaronder de gebroeders Riether, door een kapitein die hen
naar Amerika zou brengen, werden bedrogen. Toen zij in Amsterdam
waren aangekomen, zou de kapitein met al het geld van de emigranten
ervandoor zijn gegaan. De naam van het schip was 'London'. Uit het
rekest aan de koning blijkt dat dit kranteverhaal helemaal niet waar is. De
Duitsers besloten niet verder te reizen, omdat men zulke negatieve
verhalen had vernomen over de reis er naar toe en over Amerika zelf. Uit
de aantekening op hun paspoorten bleek dat zij zelfs geld hadden
ontvangen voor hun terugreis naar hun vaderland.
32
-ocr page 33-
Van hogerhand werd het in cultuur brengen van woeste gronden
bevorderd ter wille van de welvaart van de bevolking. Een wet uit 1809
verleende bijvoorbeeld gedurende vijftig jaar belastingvrijdom. Reden
voor het gemeentebestuur om in 1827 aan de gouverneur te schrijven:
'Het is ons bekend, dat er in die dagen door verschillende eigenaren in deze
Gemeente aanzienlijke landen zijn ontgonnen en tot bosch aangelegd f..
./', om te
trachten voor hen dit belastingvoordeel te bekomen. Het grootste deel
van de bossen in Zeist bestond rond 1815 uit sparrenbos. Opgegeven
werd in 1814 dat er ruim 500 hectaren bebost waren. Vijftien jaar later
bedroeg dit rond de 800 hectaren.
Hubert publiceerde in 1825 zijn 'Korte handleiding tot de aankweeking
der wilde pijnboomen [...]'. Hierin noemt Hubert burgemeester Van
Bern
'een der ervarenste Planters der provincie, leerling en opvolger van den
eersten voorstander deze kweekerij in onze provinciën, zijnde zijn Oom, de heer
van Dam'.
In zijn dankbrief van 25 mei van dat jaar schreef Van Bern aan
Hubert naar aanleiding van diens verhandeling over de sparren: 'Ik
zal mij
zeer verblijden indien deze ontdekking door derzelver gevolgen tot voorbeeld en
navolging diene, alsdan zullen U Ed. gestr. onvermoeid(e) pogingen, ijver en
opojferingen eene belooning vinden, welke door het nageslacht nog zal moeten
worden erkent'.
Het jaar daarvoor had Van Bern de gouverneur van de
provincie reeds op de hoogte gebracht van de gunstige resultaten van
het werk van Hubert in de afgelopen twaalf jaar. Vooral het poten van
de grove den (pinus sylvestris) had goede resultaten opgeleverd. Zelfs de
minister toonde belangstelling voor het werk van Hubert.
Koning Lodewijk Napoleon gaf in 1806 opdracht tot een onderzoek
naar de mogelijkheden de woeste gronden te bebouwen. Geschat werd
dat een derde deel van het koninkrijk woest lag. Hier ter plaatse werd
in 1814 opgegeven dat meer dan 1500 hectaren onbebouwd waren,
daarbij waren de Domeingronden niet begrepen. Vijftien jaar later
liggen er nog ruim 1250 hectaren heigronden.
Een van de vragen uit 1806 was of zijdeteelt mogelijk was. De koning
werd gerapporteerd dat dat niet mogelijk zou zijn. 25 Jaar later was
men optimistischer gestemd. Ene H. Berail te Sint-Michielsgestel
probeerde in 1830 te komen tot de oprichting van een naamloze
vennootschap, die zich bezig zou houden met het kweken van witte
33
-ocr page 34-
moerbeibomen en de zijdeteeh in Noord-Brabant. Koning Willem 1
wilde persoonlijk in deze onderneming deelnemen. Op grond van
proeven in Gelderland werd verwacht dat men in de andere provincies
ook met succes zijdeteelt kon uitoefenen. Op 21 augustus 1830 kreeg
het gemeentebestuur van de gouverneur het bericht dat Zeist door de
conmiissie van landbouw was aangewezen als een gemeente waar op
uitgebreide schaal de witte moerbeiboom kon worden aangeplant. Van
Bern had reeds eerder getoond belangstelling te hebben. 'In het bezit van
tamelijk uitgestrekte zandgronden, ten deele reeds met aanzienlijke dennebosschen
bezet, zou ik tot zulk een proef in de beste gelegenheid zijn en daar toe wel
inclineren uwe verzekering dat ook in hooge ligte zandgronden dezen Boom wel
welig tiert, spoord mij daar toe te meerder aan, terwijl eindelijk in mijne kwaliteit
als Burgemeester van de Gemeenten Zeist en Driebergen, mij de welvaart van
deze Gemeenten zeer ter harte gaal en ik daar door tevens het voorbeeld zou
geven /.../'.
Waarschijnlijk is het uitbreken van de Belgische opstand er de
oorzaak van dat over dit initiatief verder niets meer wordt vernomen.
Heideontgimiing als middel tot bestrijding van de werkloosheid was voor
de gemeenteraad een belangrijk motief om gunstig te adviseren op het
verzoek van Bernardus Stoop aan de koning om heide in erfpacht te
mogen ontvangen. 'Aangezien de Heer Stoop geen ander doel met deze heide
heeft dan door ontginning en beplanting van denzelven de behoeftigen werk te
verschaffen, hetgeen in deze streken, vooral des winters, van het grootste belang
is, om den lediggang en daardoor toenemende armoede voor te komen',
zo
stelde de raad in zijn vergadering op 19 mei 1830. Bij een ander verzoek
om uitgifte door de Domeinen van heidegronden in erfpacht wilde het
gemeentebestuur bepaald zien dat de ontginner geen daghuurderswomngen
zou mogen bouwen, want daardoor zou de armoede kunnen toenemen. In
1829 wordt melding gemaakt van een toename van het aantal armen,
omdat veel arme gezimien elders gedwongen werden te vertrekken. Zij
bouwden dan op de heide in de omgeving van Austerlitz hutten om daar
in te wonen.
De koning stuurde het rekest om advies naar de minister van
Binnenlandse Zaken, die op zijn beurt naar gedeputeerde staten van
34
-ocr page 35-
Utrecht en die wonnen weer het advies in van het gemeentebestuur van
Zeist. Het gemeentebestuur schreef aan G.S.: 'Het Gemeentebestuur van
Zeist heeft bij dezen de eer aan U E.G.A. te doen toekomen hunne
consideratien op zeekere req'^ door Georg Rieder cum suis aan Z.M.
gedaan presenteren houdende verzoek dat het Z.M. mogte behagen hun
inwooning in dit Rijk te willen vergunnen, en het gemeentebestuur van
Zeijst aan te schrijven om zich daartegen niet te verzetten, welk req' bij
dispositie van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken aan U
Ed.G.A. om consideratien en advies ware ingezonden.
Dat de sup'™ hoezeer zij bij hunne req'* poseren, niet te behoren onder die
ongelukkigen hunner landgenoten, die in eene absolute armoede verkeren,
zij echter toch onder diegenen behoren, welke blijkens de aanteekeningen
op hunne paspoorten te vinden, onderstand hebben ontvangen, om naar
het door hun zoo onbezonnen verlaten Vaderland terug te kunnen keeren.
Waaruit het alzoo ten vollen consteert, dat de sup'™ niet ressorteren onder
de classe der welgestelde en gegoede.
Dat de handteringen of ambachten welke de sup'™ in hun vaderland tot het
onderhoud van hunne vrij talrijke familien hebben geexcerceerd, van dien
aart zijn, dat zij daarmeede in deeze gemeente niet in staat zijn in het
onderhoud hunnen huisgezinnen te voorzien.
Dat de sup'™ zelve ook bemerkende, dat de handteeringen door hun
geexcerceerd geen bestaan opleverden, bij hunne req'^ hebben geposeerd,
dat zij ook den landbouw konden excerceren, en in staat waren, om de
culture van woeste en dorre gronden op zich te kunnen nemen. Waarom
zij dan ook zich in deeze gemeente wenschten te vestigen, terwijl de
Ridder van Oosthuysen aan hun gaarne voor eene geringe pacht eenige
heivelden zouden willen verhuren. Een aanbod hetwelk de sup'™ als voor
hun zoo voordelig wenschten te accepteren en waardoor ook die dorre
heide in goede bouwlanden zoude worden herschapen.
Dan E.G.A.H, hoezeer het bestuur der gemeente wenschte dat eenmaal
die heerlijke beden om dorre heidegronden in weelige landbouw en
grazige weide te herscheppen, mogten worden gerealiseerd, zoo zeer is
hetzelve overtuigd dat deze fraaije beden in rook zullen verdwijnen,
zoolang geene bevaarbare vaarten en canalen in die heidegronden zijn
35
-ocr page 36-
gegraven, en men zich daardoor in de mogelijkheid gesteld ziet om de
mestspecien tot den landbouw benodigd voor eene geringe prijs aan te
voeren.
Heeft niet reeds E.G.A.H, de ondervinding ons geleerd, dat alle
aangewende pogingen om de dorre woest liggende heidevelden tot goede
bouwlanden aan te leggen vrugteloos zijn geweest, hebben niet in vroeger
tijden de Paltzers dit ondervonden, en hebben wij niet in onzen leeftijd
gezien dat de heeren d'Amblé, Eberhard en anderen bijna hun heel
vermogen hebben verspild om die dorre heide in vrugtbaar land te
herscheppen en hebben dezelve nu niet hunne pogingen moeten laten
varen, hebben de heeren Van Dam niet dezelve uitkomst op huime
pogingen gehad en ligt niet nu dit veel belovende terrein woest en ledig,
nadat dit desselve culture zoo veel geld verspilt is, koestert zelvs de
Ridder van Oosthuyse niet dezelve gedagten en laat hij niet de door hem
aangekochte heivelden, en de onmeetelijke heidevelden aan hem zo hij
voorgeeft door het Fransch Gouvernement geschonken, niet woest en
ledig liggen terwijl hij hier door de landbouw eene onbereekenbare
schade toebrengt, daar de landbouwers van Zeijst en Driebergen hierdoor
hunne schaapsweide missen.
En zal men nu E.G.A.H, aan de req'^ kunnen, die bijna geen of een niet
noemenswaardig vermogen hebben, en met eene talrijke familie bezwaard
zijn; zonder hulp en bijstand het bezwaar opleggen om die dorre
heivelden te ontginnen, en zullen zij van de voortbrengselen van dien
akkerbouw, die hun zelve en hunne familien moeten onderhouden, zoude
deeze gunsten die zij verzoeken, zou aldien die tegens alle
waarschijnlijkheid aan, aan hun wierd geaccordeerd, hun en hunne
familien niet in de diepste armoede storten, en hun aan den bedelzak
brengen? Immers ja, en de waarheid dezer assertie E.G.A.H.is blijkbaar.
De inwoonders van Austerlitz kunnen dit alle getuigen, de totale armoede
der meeste hunner is hiervan een spreekend bewijs. De req'™ zoo aan hen
hun verzoek wordt geaccordeerd, zullen op de dorre heidevelden hun
gering vermogen dat zij volgens hun zeggen nog bezitten, spoedig hebben
opgeteerd en aan armoede en ellende zijn blootgesteld, zij zullen tot last
36
-ocr page 37-
komen onzer uitgeputte armenfondsen die niet toereikend zijn zelvs met
extra ordinaire collecten om gedeeltelijk in den nijpenden nood onzer
armen te voorzien. De laatst afgelopen winter kan daarvan getuigen.
Het zijn E.G.A.H, deze motieven die het gemeentebestuur van Zeijst
hebben gepromoveerd, om alle inwooning aan die vreemdelingen die zich
hier trachten te etablisseren te weigeren. Ja die ons nopen om hier in te
blijven volharden, het belang onzer gemeente vorderd dit gebiedend. De
staat onzer armenfondsen is treurig, en die staat gedoogt niet, dat dezelve
meer worde uitgeput en dit zoude ontwijfelbaar het geval zijn indien zich
soortgelijke vreemdelingen als de req'™ in ons midden vestigen. Ja zelvs
al ware het dat de Ridder van Oosthuyzen die zoo het ons toeschijnt zich
het lot deezen ongelukkige vreemdelingen ter harte neemt, zich borge
stellen wilde en zich wilde verbinden om dezelve zoo zij in armoede
kwamen te alimenteren, zoo zoude het gemeentebestuur, niet dan met
angst, en niet dan op bekomen last, hun de inwooning in deze gemeente
toestaan, wijl de armoede en gebrek zeeker hun lot worden zoude en
hunne nog te verwekkenne kinderen tot laste der armencasse zoude
komen, terwijl de armoede hunner ouders hun dikwijls daden zoude doen
bedrijven waarvoor wij geloven dat zij nu nog zidderen.
En hiermede vertrouwende genoeg gezegd hebben om te betogen, het
nadeel welke dergelijke concessien naar zich kunnen (onleesbaar), hebben
wij de eer om met respect te noemen.'
Dat het gemeentebestuur overtuigd was dat het öiunogelijk was om de
heidegronden geschikt te maken voor landbouw, is duidelijk. Men wees
op de vruchteloze pogingen van Damblé (Wallenburg, Rh), Eberhard (De
Krakeling, later De Oude Krakeling genoemd, maar oorspronkelijk
Everhorst genaamd, en Griethuizen, Rh) en Van Dam en op een eerdere
poging van Paltsers. Men achtte dit alleen mogelijk indien er vaarten en
sloten gegraven zouden worden. Het gemeentebestuur verzette zich dan
ook tegen de vestiging binnen de grenzen van Zeist van de uit het
groothertogdom Baden afkomstige mensen.
De grote armoede in de gemeente Zeist, maar het meest schrijnendst in
het buurtschap Austerlitz, was voor het gemeentebestuur een grote zorg.
37
-ocr page 38-
Het ondersteunen van de armen kon geschieden door de kerk of door de
burgerlijke gemeente. Voor de Hervormde Kerk viel Austerlitz onder de
kerkelijke gemeente van Zeist. De katholieken behoorden tot de parochie
van Buimik, alhoewel dat in 1821 niet helemaal duidelijk was. De pastoor
van Rijsenburg schreef op 1 februari 1821 aan de burgemeester van
Zeist: 'Slechts liefde van mijnen kant, en gemak voor die verstroide menigte
katholijken in de Kamp van Aust., als ook gemak voor den Pastoor van Bunnik
hebben mij tot hiertoe bewogen hun te bedienen; mijne gemeente bepaald zich
enkeld bij Rijsenburg en Driebergen [.. J'
en verder: 'Plegtiglijk heeji nog korts
Mevrouw Van Oosthuijse in mijne tegenwoordigheid geprotesteerd tegen eene
aanneming of inlijving van het Zeijster Kamp in mijne gemeente, en haar Edele
als opper kerk- en armkasteres is daartoe ingevolge mijne fundatie alleen
bevoegd.'
In een postscriptum vermeldt de pastoor eigenlijk pas zijn
belangrijkste argument: 'Nooit hebben de kampbewooners eenige subsidie uit
onze armenkas in welke opzigte ook genoten of kunnen genieten'.
Over de
Duitse protégés van Van Oosthuyse wordt niet gerept. Mogelijk genoten
zij toch niet die voorkeursbehandeling, die wordt voorgewend in het
kranteartikel van 1870.
De vier Duitse rekrestranten deelden aan de koning mede dat Petrus
Judocus van Oosthuyse, in het rekest 'ridder van Oosthuijsen van Reijsen-
burg' genoemd, aan hen voor de duur van enkele jaren enkele morgen
lands had verpacht voor een geringe pachtsom. Goed beschouwd, was dit
voor Van Oosthuyse een risicoloze wijze om zijn bezit te ontginnen.
Uit een opgave aan het provinciaal bestuur van 14 oktober 1819 is bekend
dat in Austerlitz alleen rogge, boekweit en aardappelen geteeld werden en
dat er geen wei- en hooiland was. De koopprijs van een morgen
bouwland bedroeg ƒ 150 en de huurprijs ƒ 10 è ƒ 11. Dit zal een
gemiddelde prijs zijn, gelet op het verschil in grondsoort.
Tot ver in de 19e eeuw vormde de mestproduktie een van de grootste
knelpunten in de landbouw, vooral op de schrale zandgronden. In die tijd
werd in het landbouwbedrijf bijna alleen organische meststoffen gebruikt.
Op de zandgronden werden behalve de mest van de eigen veestapel, ook
plaggen gebruikt die op de heidevelden gestoken werden.
38
-ocr page 39-
Bij de invoering van het kadaster in 1832 werd Joseph Riether als
eigenaar vermeld van een perceel bouwland en een huis met erf. Joseph
Riether was echter al in 1826 overleden (!) en bedoeld worden dan ook
zijn erfgenamen. De eigendom was gelegen aan de Zwitsersekade op de
kruising met de Woudenbergseweg. De oppervlakte bedroeg 90 roeden en
70 el. De bouwlanden waren voor het kadaster ingedeeld in 5 klassen en
het bouwland van Riether was ingedeeld in klasse 5, de laagste klasse.
Het huis was ingedeeld in klasse 34, de op een na laagste klasse voor
huizen in de gemeente Zeist. Eigendomspapieren kon men echter niet
overleggen. Deze kwestie werd in 1837 geregeld. Het Rijk verkocht toen
aan Juliana Maïer het hiervoren genoemde perceel. In de notariële akte
wordt over het onroerend goed vermeld: 'zonder derzelver beplantingen,
gebouwen of getimmerten welke de comparante te andere zijde verklaart uit eigen
middelen daarop te hebben gesteld en haar mitsdien in vollen en vrijen eigendom
toe te behoren; van welke uitgestrektheid gronds de Heer comparant ter eenre
verklaard heeft, dat het Domein de primitieve eigenaar is en derhalve voor zoveel
men weet geen bewijzen van eigendom voorhanden zijn.'
De grond werd
verkocht voor 25 gulden en voor het gebruik ervan in de voorbije jaren
moest 10 gulden worden betaald.
Juliana Maïer was een dochter van Andreas Maïer en Juliana Steinmann.
In 1829 wordt zij vermeld als dienstmeid. Zij woonde toen in bij de
weduwe E.J. Pferstorf-Bicker, die vermoedelijk op de Karpervijver
woonde. Zij trouwde in 1838 op 38-jarige leeftijd met de Utrechtse
smidsknecht Gerardus Nieuwenhuijzen.
Volgens het artikel in de Weekbode van 1870 zou de weduwe Riether-
Steinmann hier na de aanleg van de Woudenbergseweg in 1830 een
tapperij zijn begonnen. In het register van de volkstelling die gehouden
werd op 31 december 1829, staat bij 'Julia Steinman' vermeld dat zij
geen beroep uitoefent. Bij het huwelijk op 27 december 1834 van haar
dochter Magadalena wordt vermeld dat Juliana Steinmann tapster is. In de
tussenliggende jaren moet zij de tapperij begonnen zijn. Gelet op het
voorgaande, gewis geen aantrekkelijk oord om tijdens een reis even te
verpozen.
39
-ocr page 40-
Er was ook geduchte concurrentie. De rijke Margaretha de Jong, weduwe
van P.J. van Oosthuyse, liet in 1834 op ongeveer 250 meter afstand van
de Zwitsersekade op de kruising van de Woudenbergseweg met de
huidige Krakelingweg, juist tegenover de eveneens in dat jaar gebouwde
tolgaarders woning, de herberg 'De Nieuwe Krakeling' bouwen. Zij was
ook eigenaresse van de 'Herberg alwaar de Krakeling uithangt' (1804). In
1839 wordt Bart Blaauwendraat als herbergier vermeld. Mogelijk dat hij
reeds in 1834 de nieuwe herberg heeft betrokken. Hij was daarnaast ook
landbouwer. Zijn dochter Geertje, die na hem op 'De Nieuwe Krakeling'
woonde, staat tien jaar later in het bevolkingsregister alleen vermeld als
landbouwster. 'De Nieuwe Krakeling' was toen zeker geen herberg meer.
De weduwe Van Oosthuyse moest voor haar herberg 'De Nieuwe
Krakeling' 54 gulden belasting betalen (het tarief voor klasse 27). Het
huis waar Juliana Steinmann haar tapperij in dreef, werd aangeslagen
voor slechts 9 gulden.
Peter Horst en Peter Maijer waren elk eigenaar van een huisje en een
stuk land daarnaast gelegen aan de Zwitsersekade. Zowel hun bouwland
als hun huizen waren op het laagste niveau geklasseerd. De grootte van
hun eigendom bedroeg bijna 94 roeden respectievelijk ruim 57 roeden.
Opgemerkt dient te worden dat de namen van Peter Horst, in het Duits
Hurst geheten, en van Peter Maijer, ook geschreven als Meijer, niet in
het rekest aan de koning van 1817 voorkwamen. Uit de overlijdensakte
van Maijer blijkt dat hij geen geen zoon was van Juliana Steinmann. In
het rekest werden ook geen aangehuwden vermeld, behalve de
schoonmoeder van Joseph Riether.
De minister antwoordde de koning op 20 augustus 1817 als volgt: 'Uwe
Majesteit renvoyeerde bij apostillaire dispositie van den 29 Junij 1817 U
F aan mij om consideratien en advies een request van Georg Rieder C.S.,
laatst inwoners van het Groot Hertogdom Baden, doch met oogmerk, om
naar America te vertrekken, hun land hebbende verlaten, zich thans te
Zeijst bevindende, welk request inhoudt het verzoek om permissie van
zich met hunne Huisgeziimen in dit Rijk te mogen nederzetten, en dat het
Gemeentebestuur van Zeist, waar ter plaatse zij zich ter bebouwing van
40
-ocr page 41-
woeste Heidegronden zouden willen vestigen, worden aangeschreven, om
zich niet tegen die inwoning te verzetten.
Ten einde in deze aan Uwer Majesteits begeerte te vollediger te kunnen
voldoen, heb ik het bovengemelde Request aan de Gedeputeerde Staten
van Utrecht gezonden om hunne gedachten omtrent het zelve te
vernemen, en ik heb thans de eer, onder wederaanbieding van dit stuk,
Uwe Majesteit te rapporteren.
Dat de supplianten welke in hun request zeggen niet te behooren onder
die ongelukkigen hunner landgenooten, die in eene volstrekte armoede
verkeeren, en zulks als eenen grond ter wegneming der mogelijke
bedenkelijkheid tegen hunne admissie doen voorkomen, blijkens de
aantekeningen op humie paspoorten, ter terugkeering naar hun Vaderland
gesteld, onderstand hebben genoten, om deze hunne reize voorttezetten,
en dus althans niet tot de bemiddelde klasse schijnen te behooren.
Dat de handteringen of ambachten welke zij uitoefenen, van dien aard
zijn, dat zij bij de mislukking van hun hoofdplan de bebouwing van
woeste gronden namelijk volgens het oordeel van Gedeputeerde Staten
daarmede in de Gemeente Zeist hun onderhoud niet zouden kunnen
winnen.
De proeve intusschen, welk zij ter bebouwing van de bedoelde gronden
zouden willen ondernemen, zal volgens het oordeel van Gedeputeerden
niet anders dan ongunstige resultaten kunnen opleveren, daar de
vergeefsche pogingen, welke tot die bebouwing herhaalde malen gedaan
zijn, zouden geleerd hebben, dat, zoo lang er geene bevaarbare kanalen
of grachten door deze heide lopen, langs welke men de mest op eene
onkostbare wijze kan aanvoeren, deze onderneming voor onuitvoerlijk
moet gehouden worden.
In vroegere Jaren zouden ook eenige lieden uit de Paltz dit tot hunne
schade hebben ondervonden, en, zoo als de berigten al verder
medebrengen, zouden, nog niet zeer lang geleden, de Heeren d'Amblé,
Eberhard, en anderen, bijna hun geheel vermogen zonder eenig goed
gevolg daar aan hebben te koste gelegd.
Gedeputeerde Staten op grond hier van vermenende met waarschijn-
41
-ocr page 42-
lijkheid te kunnen berekenen, dat de Requestranten, verre van hun
oogmerk te zullen bereiken, veel eer het weinige, dat zij nu nog bezitten,
erbij inschieten, en eindelijk ten grooten bezware van de Armenfondsen
verstrekken zullen, stellen mij dan ook bij de mededeling der voorsch.
informatien voor, om Uwer Majesteits aandacht op deze, naar hun
oordeel waarschijnlijke gevolgen te willen verzoeken, en op grond daar
van eene ongunstige dispositie te proponeren.
Hoe wigtig de voorsz. bedenkingen ook mogen schijnen, en, uit het
belang der Zeister Armenfondsen beschouwd inderdaad ook mogen zijn,
zoude ik evenwel niet dan met weerzin kunnen besluiten, om op die
gronden alleen tot eene weering van de Requestranten van het
grondgebied van dezen Staat, (hetgeen toch in effecte het geval zijn
zoude, wijl zij overal elders gelijke difficulteiten als te Zeist zouden te
wachten hebben) te adviseren.
Gedeputeerde Staten mogen het op grond van vroegere voorbeelden voor
waarschijnlijk stellen, dat de uitslag der onderneming van bebouwing niet
aan de verwachting der Requestranten zal beantwoorden, men kan dit
evenwel intusschen nog verre van de zekerheid beschouwen, daar het toch
ook niet aan voorbeelden ontbreekt, dat streken heidegrond, welke
evenweinig in de nabijheid van bevaarbare kanalen of andere wateren
gelegen waren, niettemin tot vruchtbare Landen zijn gemaakt, en alles ten
deze toch veel van de wijze, waarop en de Personen, door welken
ondernomen wordt, kan afhangen.
Hoe het ook zij, het voornemen om zich in eene barre heide ter
vruchtbaarmaaking van dezelve nederzetten, zonder daar aan eenige de
minste onereuse conditien te verbinden, komt mij voor te veel
aanmoediging te verdienen, en, wanneer men het beschouwt als een
middel, waardoor deze te leur gestelde Lieden beproeven willen, om zich
tot betere omstandigheden te brengen, van de zijde van medelijden en
raenschelijkheid te veel deelneming te verwekken, dan dat men niet over
mogelijke, doch hoogstonzekere bezwaren eeniger mate zoude heen
stappen.
42
-ocr page 43-
Daar het intusschen van den anderen kant ook niet van de Regering van
Zeist zonder hardigheid zoude kunnen gevergd worden om deze
vreemdelingen, welke zich tegen haar gevoelen als het ware, en
niettegenstaande de voordragt van alle berekende bezwaren daartegen,
onder haare Jurisdictie vestigen zullen, uit hare reeds ongunstige
armenfondsen te alimenteren, met verkorting van haare overige
Ingezetenen, zoude ik het gepast vinden, dat de admissie niet anders
wierd verleend, dan onder de bepaling, dat de Requestranten of de
humien ninmier op eenige armenfondsen of publieke ondersteuning hoe
ook genaamd te Zeist zullen kuimen aanspraak maken, waardoor de
voorsz. Regering dan aan hare voorname bedenkingen zal te gemoet
gekomen zien.
Het is onder deze speciale bijvoeging, dat ik derhalven vermeen Uwe
Majesteit tot eene gunstige dispositie te moeten adviseren.'
De koning nam het advies van de minister over. Het besluit van de
koning van 23 augustus 1817 luidde dan ook: 'Wij Willem [...] op de
Rekeste van George Rieder CS. laatst inwoners van het Groot
Hertogdom Baden, doch met het oogmerk om naar Amerika te vertrekken
hun land hebbende verlaten, zich thans te Zeist bevindende, en
verzoekende pennissie om zich met hunne huisgezinnen in het Rijk te
mogen nederzetten en dat het Gemeentebestuur van Zeist waar zij zich ter
bebouwing van woeste heidegronden zouden willen vestigen, worde
aangeschreven om zich niet tegen die inwoning te verzetten;
Gezien het rapport [...].
Hebbende goedgevonden en verstaan het verzoek der supplianten
toetestaan onder bepaling dat zij of de hunnen nimmer op eenige
armenfondsen of publieke ondersteuning hoe ook genaamd te Zeist zullen
kunnen aanspraak maken; Zullende ons van den toestand der Supplianten,
na verloop van zes maand, rapport moeten worden gedaan.'
Zo mochten Georg Riether en consorten zich toch in de gemeente Zeist
vestigen om te proberen de heide te ontgiimen, maar wel onder de
voorwaarde dat niemand van hen ooit aanspraak op onderstand zou
kumien maken. Het risico van deze hachelijke onderneming werd totaal
43
-ocr page 44-
op dit groepje mensen afgewenteld. Bij mislukking konden zij nergens op
terugvallen. Zij hadden immers ook al geld ontvangen voor de terugreis
naar Baden en meer bezaten zij niet.
Hetgeen het gemeentebestuur vreesde, gebeurde. Het jaar 1817 werd door
misoogst, een noodjaar. Misoogsten leidden tot een ernstig
aardappeltekort. De regering verbood het verstoken van aardappelen tot
jenever. Het aantal bedeelden steeg tot een negende gedeelte van de
bevolking; in Zuid-Holland 23%, in Drenthe 5%. Een in december 1816
door de minister van Bimienlandse Zaken aan de Staten-Generaal
uitgebracht rapport spreekt over circa 190.000 mensen die permanent of
tijdelijk werden ondersteund. In de gemeente Zeist waren in 1819 op een
bevolking van 1797 zielen 105 armen c.q. bedeelden, waaraan in totaal
ƒ1583 werd uitgegeven.
De belangstelling voor de landbouw ontwaakte. Op initiatief van Johannes
graaf van den Bosch (1780-1844), een gewezen genie-officier in Indië,
werd op 6 maart 1818 de Maatschappij van Weldadigheid opgericht. Op 1
april 1819 bedroeg het aantal leden van de Maatschappij ruim 21.000.
Volgens een opgave van 10 juni 1818 waren de volgende Zeistenaren lid:
'F.N. van Bern, Karsseboom, A.C. Beuning wed. v.Laer, J'' van Laer,
de weduwe Brouwer, P.H. Brouwer, W. Brouwer, A.G. Stoop (?), S.
Schellinger, W. van Loon, van Renesse van Wilp Generaal op retraite,
A.A. Brouwer, wed. P. Bosch, I.N. Graafland' en op 27 december van
dat jaar werden de namen van 'G. van Dam, de wed. Van Dam, v.d.
Pol, C.W. Wyborg, J.H.L. Baron Sweerts de Landas, Burman, Schlegel
en C. Henning'.
Prins Frederik, een zoon van koning Willem 1, bekleedde het voorzitter-
schap van de Maatschappij.
De gouverneur van Utrecht deelde in zijn circulaire van 6 mei 1818
mede: 'dat het doel dezer maatschappij is, om zoo veel mogelijk den toestand
hunner behoeftige en ongelukkige Landgenoten te verbeteren, door hen tot
Arbeidzaamheid, en zedelijkheid opteleiden, en alzoo alleen onderstand aan
dezelven te verkenen, als eene vergelding van Arbeid, doch nimmer liefdegiften
44
-ocr page 45-
uittereiken. Terwijl het voorgestelde plan dezer maatschappij zich voor het
tegenwoordige meestal bepaalt, om ter bevordering der arbeidzaamheid de
geschikte, dier behoeftigen tot den veldarbeid te doen bekwamen, en hen vervol-
gends op de nog onbebouwde gronden van ons Vaderland, bij wijze van
Colonisatie, over te brengen; en om door het doen geven van gepast onderwijs,
afgescheiden van alle leerstellingen van bijzondere Kerkgenootschappen de
zedelijkheid aan te kweeken.'
Of kort samengevat: door bundeling van
particulier initiatief te komen tot een nieuwe vorm van werkverschaffing
voor paupers, bedelaars en werklozen ter bestrijding van de armoede.
De regering was beducht voor de effecten van grote pauperfabrieken als
oneerlijke concurrenten van de industrie. Onder de voorwaarde dat men
zich vooral met ontginning ging bezighouden, kon de steim van de koning
worden verkregen. Voor dat doel werden in de provincies Drenthe,
Overijssel en Friesland woeste gronden aangekocht. Dit initiatief paste in
de traditie van pauperfabrieken, die reeds in de 18e eeuw bestonden.
Daar werd een disciplinerend en opvoedend effect van verwacht. Men
leerde de armen een handwerk, opdat zij zichzelf op den duur zouden
kunnen helpen. Zij werden vertrouwd gemaakt met goede werktuigen.
In Zeist werd een sub-commissie ingesteld waar F.N. van Bern, schout,
H.E. van Eijsendijk, predikant, F.R. Früauf, predikant, en P.H. Brouwer
lid van waren.
Van den Bosch publiceerde in 1818 zijn 'Verhandeling over de moge-
lijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordeden eener
Algemeene Armeninrichting in het Rijk der Nederlanden, door het
vestigen eener Landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte'.
Hij schreef: 'Het voorgeslagen geneesmiddel is de landbouwkolonie op de heide.
Een gezin van 5 personen kan er onderhouden worden van f 156, en een morgen
goed bemeste grond levert aardappelen op ter waarde van f 300; reken voor alle
veiligheid 2 morgen per gezin, en een goed bestaan schijnt mogelijk. Een derde
morgen blijce over ter bebossching en reserve. Dat de bestaande heiboerljes een
armoedig bestaan leiden, moet liggen aan de achterlijkheid der bemesting. De
nieuwe methoden door Kops en Serrurier gepropageerd, zullen worden toegepast.
Koemest lijkt uitgesloten daar veevoeder te duur is; men moet schapen laten
45
-ocr page 46-
grazen, varkens houden, maar bovenal de menschelijke uitwerpselen vergaderen
en toebereiden in daartoe te graven putten. De kolonisten moeten goed gehuisvest
zijn, om den lust tot arbeid op te wekken. Met spinnen en weven (dat, eer men ter
kolonie trekt, in de werkinrichting moet zijn aangeleerd) kunnen vrouw en
kinderen het noodige verdienen zoolang er nog geen oogst van den ontgonnen
grond verkregen wordt. De tegenstelling rijk-arm, die de gewone maatschappij
verderft, moet in de kolonie voorkomen worden. Kolonisten zullen hun hoeve dus
niet in eigendom kunnen verkrijgen; zij moeten 'goede arbeiders
" worden, geen
"groote boeren'. Volwassen kinderen moeten het gezin verlaten; zij kunnen de
buitenlanders vervangen, die jaarlijks in zoo grooten getale over de grenzen
komen. [...]'
Als eerste kolome ontstond in 1818 Frederiksoord in de gemeente
Vledder in Drenthe. Daarna werden Willemsoord, Wilhelminaoord,
Ommerschans en Veenhuizen opgericht.
Aanvankelijk verwachtte Van den Bosch dat binnen 10 jaar de armoede
zou zijn verdwenen.
De koning had in het K.B. van 23 augustus 1817 bepaald dat na zes
maanden aan hem gerapporteerd diende te worden. De gemeente heeft
echter nooit een rapport ingestuurd. Mischien was het niet meer nodig.
Het ligt in de lijn der verwachting dat ook Georg Riether en consorten de
dupe zijn geworden van de misoogst in 1817. In een namenlijst uit 1820,
bevattende een opgave van de godsdienstige gezindte, komen de namen
van Georg Riether, Joseph Riether, Joseph Walter en Franz Schleer
evenwel niet voor. Evenmin komen hun namen voor op de staat 'Telling
der zielen in de Gemeente van Zeijst over 1821'. Waarschijnlijk ook niet
zo vreemd. Gedeputeerde Staten van Utrecht berichtten op 6 oktober
1820 aan de 'Schout van Zeijst (voor Austerlitz)' dat de gemeente over
het Ie halQaar van 1820 een nota had te voldoen aan het Bedelaars Ge-
sticht te Hoorn. De gemeente stuurde de nota terug met de boodschap:
'dat wij vermeenen daar niets meede te doen hebben, als zijnde van de
Würtembergse geëmigreerde welke door een bijzonder besluit van Zijne Majesteijt
den Koning 23 Aug. 1817
AP' L" F 4 op een requeste alhier inwoning is
toegestaan onder uitdrukkelijke bepaling van nimmer tot laste deze gemeente te
46
-ocr page 47-
zullen kunnen komen.' *
Gebleven of teruggekeerd is in ieder geval wel Joseph Riether met zijn
vrouw Juliana Steinmann.
Het moge duidelijk geworden zijn dat mondelinge overleveringen, de
zogenaamde oral history, en kranteberichten op zich niet de meest be-
trouwbare bronnen voor de geschiedschrijving zijn. Raadpleging van de
geschreven bronnen, uiteraard alleen indien aanwezig, kan niet achter-
wege worden gelaten.
Opmerking
* Onderzoek in het archief van het Bedelaarsgesticht te Hoorn, dat zich
op het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem bevindt, heeft helaas
niets opgeleverd daar uit genoemde periode slechts een gering aantal
archiefstukken bewaard is gebleven.
Bronnen
-  Archief van de Staatssecretarie, 1813-1840, inv.m. 470; Algemeen
Rijksarchief te 's-Gravenhage
-  Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 101, 102, 136, 138,
139, 141, 142, 145, 148, 150, 151, 156, 297-299, 300, 301, 435, 436,
449, 543, 554, 684, 702, 723, 724, 729 en 730; Gemeentearchief
Zeist
-  Archief van de Sint Joseph-parochie te Zeist, 'Status Mortuorum
Stationis Zeyst'
-  Archief van notaris mr. H.A.R. Vosmaer, inv.m. Z002a003 (acte
n° 209); Rijksarchief Utrecht
- Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken 1870 en 1888;
Gemeentearchief Zeist
- J. Buis, Historia forestis. Nederlandse bosgeschiedenis, p. 393-395,
Utrecht 1985
-  H.T. Colenbrander, Willem I koning der Nederlanden, tweede deel
1815-1830, Amsterdam 1935
47
-ocr page 48-
Generallandesarchiv Karlsrulie (D) en Staatsarchiv Freiburg (D)
DE GEMEENTERAAD VAN ZEIST, 1851-1976
De jongste aanwinst in de reeks publikaties van de Van de Poll-Stichting
verscheen in het najaar van 1994, toen de auteurs mr.dr. V.A.M, van der
Burg en R.P.M. Rlioen (de Zeister gemeente-archivaris) hun reeks
portretten van Zeister gemeenteraadsleden presenteerden.
Hun boek draagt de titel De gemeenteraad van Zeist, 1851-1976. Naast
een 'portrettengalerij', foto's met toelichtende tekst, van een groot aantal
raadsleden uit de genoemde periode, biedt de opzet van het werk een
interessant beeld van onze gemeente, mede door de in de inleiding
verwerkte gegevens betreffende de lokale politieke ontwikkelingen.
Dat Zeist veel bekende families, al dan niet van adel, onder haar
bewoners telde in de anderhalve eeuw die het boek beslaat, is wellicht bij
de lezers bekend; de samenliang tussen die families, het door hen
gevormde netwerk, waarschijnlijk minder.
De gemeenteraad van Zeist 1851-1976 beschrijft ook die en alleen daarom
al is het een publikatie die het aanschaffen waard is. Familiewapens
verlevendigen, naast foto's en afbeeldingen van schilderijen, de 270
bladzijden van het boek.
Voor donateurs van de Van de Poll-Stichting bestaat nog steeds de
gelegenheid voor de prijs van ƒ 25,- een exemplaar te kopen. Op
dinsdagmorgen (elke week) tussen 10 en 12 uur kan men daarvoor terecht
in het Slot, waar dan vrijwilligers van de stichting aanwezig zijn.
Aanmelding als donateur is dan ook mogelijk.
Voor niet-donateurs is het boek in de Zeister boekhandel te koop; het kost
daar echter ƒ 35,-.
Bij bestellen per post moet het verschuldigde bedrag, plus ƒ 10,- voor
48
-ocr page 49-
administratie en verzendkosten worden overgemaakt naar de Postbank
rek. nr. 3840383 of naar de Rabobank nr. 3752.78362 t.n.v. Van de
Poll-Stichting Zeist.
JAARVERSLAG 1994
In het verslagjaar 1994 vergaderde het Dagelijks Bestuur zeven keer;
extra tijd moest worden vrijgemaakt voor het bespreken van de
wenselijkheid van statutenwijziging, bedoeld om de huidige statuten, die
dateren van 1951, aan te passen aan de actualiteit. In het eerste halfjaar
van 1995 hoopt het bestuur daarover nadere informatie te kunnen
verstrekken.
De Raad van Beheer hield de jaarlijkse vergadering op 23 maart. De heer
Heyning nam, na tien jaar het secretariaat te hebben verzorgd, afscheid
van het bestuur. De voorzitter overhandigde hem een welverdiende
attentie.
In de vacature werd benoemd mw. J. Verbeek-Stapensea. Dankzij de
gastvrijheid van het gemeentebestuur kwam de Raad van Beheer bijeen in
de Raadszaal van het gemeentehuis.
In de Raad van Beheer werd wethouder van Halteren opgevolgd door
Wethouder van Apeldoorn.
Op 25 november was de Van de Poll-Stichting opnieuw te gast in het
gemeentehuis van Zeist. In de Raadszaal werd toen het boek De
gemeenteraad van Zeist,
1851-1976 gepresenteerd.
Verder moet helaas worden vermeld dat de heer K. Scharten, lid van de
Raad van Beheer, op 5 februari 1994, bijna 90 jaar oud, is overleden.
49
-ocr page 50-
De erkentelijkheid van het bestuur gaat ook dit jaar weer uit naar alle
vrijwilligers in de diverse contmissies, waaronder het archief. Zij maken
dat binnen het kader van onze stichting veel werk wordt verzet.
De plaatselijke pers zorgde weer voor de onmisbare publiciteit; rond het
verschijnen van het boek over de gemeenteraad toonde ook een landelijk
ochtendblad belangstelling.
Aan het eind van 1994 bedroeg het aantal donateurs circa 800.
Tot onze spijt liet de heer Boekhoven, die als burgemeester van Zeist
ingevolge art. 3 van de statuten het voorzitterschap bekleedde, het
dagelijkse bestuur in het najaar weten dat hij niet langer deze functie kon
blijven vervullen. Vanaf 11 oktober heeft daarom de vice-voorzitter de
leiding overgenomen. De Van de Poll-Stichting is de heer Boekhoven
veel dank verschuldigd voor zijn aan haar bestede energie en tijd.
Het dagelijks bestuur bestond op 31-12-1994 uit de volgende leden:
Voorzitter
Vice-voorzitter
Secretaris
Penningmeester
Tweede secretaris
Tweede penningmeester
Lid
vacature
mr.dr. A.A.H. Stolk
Mw.J. Verbeek-Stapensea
C.E.G. ten Houte de Lange
mr.dr. J. Meerdink
R.P.M. Rhoen
drs. Th.G.M Ruijs
50
-ocr page 51-
JAARREKENING 1994
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo 1993
ƒ
171,46
Afschrijving
ƒ
Contributies
ƒ
18.482,00
kopieerapparaat
Rente
ƒ
1.490,04
Lezingen, verg.
ƒ
Subsidie Gem. Zeist
ƒ
12.700,00
Administr. kosten
Giften
ƒ
975,35
drukwerk
Abonnementen
As s/belastingen
Huur Kamer Slot
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
752,00
2.750,35
7.768,87
236,00
1.935,74
6.934,28
3.985,02
3.251,74
3.107,15
2.000,00
1.097,70
Congreszaal
Drukkosten
"Seyst"
1" halfjaar
Reservering
drukkosten
Stort. Fonds
Publ./Arch.
Saldo
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ 33.818,85
Totaal
ƒ 33.818,85
AGENDA
23 augustus: middagexcursie naar Westbroek en Maarssen.
11 oktober : middagexcursie naar kasteel Zuylen.
oktober : lezing over historische geografie van Utrecht.
51
-ocr page 52-
NIEUWE DONATEURS
Stand begin mei
-  laatste stand: 802
- aanmeldingen: 19
-  opzeggingen/overleden: 6
-  aantal donateurs: 815
De heer Th.F.G. Tissot van Patot. Wilhelminalaan 29
De heer G. v.d. Haar, J.P. Heijelaan 13
Mw. A.A. ten Doesschate-Ameling, Couwenlioven 9005
De heer C. v.d. Linden, Beukenlaan 71, Grootebroek
De heer G. v.d. Vliet, Chopinrode 10, Zoetemieer
Fam. M.P. Pijlman, Oude Postweg 90, Austerlitz
De heer ir. A.J.M. Lisman, Honieruslaan 2
De heer J.C. Doyer, Oranje Nassaulaan 36
De heer J.W. Rameijer. Slotlaan 229'
De heer E.C.B.M, de Groot, Marie Curieweg 8, de Bilt
De heer C. v.d. Burg, Regentes.selaan 3
De heer B. Schreuder, Duinweg 12', Bosch en Duin
Mw. A. Seldenrijk, Oude Postweg 41, Austerlitz
De heer D.R. Gorter, Nijenheim 9817
De heer P.J. v.d.Werff, Hermelijnlaan 24, Den Dolder
Mw. A.E. Elsinga, Couwenhoven 5308
De heer M.W. Keyzer, Homeruslaan 17
Mw. G.J.P. de Vries-Goudkamp, Schooldwarsweg 29, Austerlitz
Mw. C.M.A. Kuster-Stipdonk, Cornelis Schellingerlaan 37
Aanmeldingen van nieuwe donateurs, mutaties etc. kumien gestuurd
worden naar: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting",
Postbus 342, 3700 AH Zeist.
52
-ocr page 53-
KONING WILLEM I ALS PEETVADER
door R.P.M. Rhoen
Dat in één gezin achtereenvolgens zeven kinderen van hetzelfde
geslacht worden geboren, kwam en komt niet zo vaak voor.
Het volksgeloof dacht verschillend over het opeenvolgend krijgen
van zeven kinderen van hetzelfde geslacht. Terwijl dit in de ene
streek beschouwd werd als geluk, werd in een andere streek dit
juist ervaren als iets dat onheil zou brengen. Daarbij werd gedacht
aan het boze oog en aan weerwolven.
                                        ;: X;
In de zuidelijke streken van de Nederlanden was het een oud ge-
bruik om de zevende opeenvolgende zoon naar de regerende vorst
te vernoemen. Op deze traditie, waarover nog steeds weinig
bekend is, wordt gewezen door dr. A. Bernet Kempers in zijn
boek 'Voornamen. Hoe komen we eraan? Wat doen we ermee?'
(1965). Een gebruik dat ook in Duitsland voorkwam. Dat deze
gewoonte ook hier te lande bestond, daar hebben weinigen nog
weet van.
In België wordt nog steeds het peterschap van een zevende opeen-
volgende zoon door de koning aanvaard en van een zevende opeen-
volgende dochter wordt de koningin meter. Onder koning Leopold
II (1865-1909) werd dit een formele traditie, die door zijn
opvolgers werd voortgezet. Koning Leopold I (1831-1865) had in
dergelijke gevallen het peterschap ook al aanvaard.
Koning Boudewijn telde sinds 1951 bijna 600 petekinderen.
Koningin Fabiola is vanaf 1960 van ongeveer 260 meisjes peettante
geworden. In het begin van de jaren zestig gebeurde dit nog een
35 keer per jaar voor de koning en voor de koningin een 20 keer
per jaar. De laatste jaren komt het nog 1 a 2 keer per jaar voor.
Bij de viering van het 40-jarig regeringsjubileum van koning
Boudewijn in 1991 ontvingen de koning en de koningin hun
53
-ocr page 54-
petekinderen. Bij de begrafenis van koning Boudewijn op 7
augustus 1993 waren zijn petekinderen uitgenodigd voor een
speciale herdenkingsdienst in de Sint Jacobskerk op de Coudenberg
in Brussel.
Het peterschap wordt door de burgemeester aangevraagd en is
geen automatisme.
Bij de geboorte ontvangt het petekind een zilveren drinkbeker, in
België timbaal genoemd. Bij de doop en bij het huwelijk krijgt een
petekind een gelukwenstelegram.
Het koninklijke peterschap betekent niet dat de kinderen naar hun
peetouders vernoemd moeten worden.
Ooit werd ook een Zeister boreling naar de Nederlandse koning
vernoemd en werd deze gevraagd peetvader te willen worden.
Op 30 maart 1821 's morgens om vier uur beviel Gerrigje van den
Berg, gehuwd met de daghuurder Nicolaas van Ee, voor de
zevende achtereenvolgende keer van een zoontje. Van Ee vroeg
aan de koning of deze gevader wilde staan over deze jonge
boreling, met andere woorden peetvader wilde zijn, die naar de
koning Willem Frederik was genoemd. Van Ee vermeldde dat hij
de doop zou uitstellen totdat de koning bericht had gestuurd.
Willem Frederik werd pas gedoopt op 29 juli van dat jaar.
Het rekest dat Nicolaas van Ee aan de koning aanbood, luidde :
'Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-
Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz. enz. enz.
Sire !
Nicolaas van Ee, daghuurder, wonende te Zeijst, Provincie Utrecht, geeft
met den meest verschuldigden eerbied te kennen:
Dat zijne huisvrouwe, genaamd Gerrigje van den Berg, op den dertigsten
maart 1821 is bevallen, achtereenvolgende inzonder dat er meerdere
54
-ocr page 55-
kinderen uit hun huwelijk zijn geboren, van haren zevenden zoon, blijkens
geannexeerd doop- en geboorte-extract, welke alle in leven zijn.
Dat de rekwestrant de vrijheid neemt Uwe Majesteit met den meesten
eerbied te verzoeken het gevaderschap over dezen zevenden zoon aan te
nemen, welke in de registers van den burgerlijken stand is genoemd
Willem Frederik.
Dat de rekwestrant den doop zal uitstellen tot dat het Uwe Majesteit zal
behaagd hebben op bovengemeld verzoek te berigten.
Uwer Majesteits getrouwste Dienaar.
Zeijstden ló'''^" April 1821.'
De geboorteakten van zijn kinderen werden door Nicolaas van Ee
niet ondertekend, omdat hij niet kon schrijven. Onder het rekest
staat dan ook vermeld: 'Dit X merk is gesteld door Nicolaas van
Ee, in tegenwoordigheid van mij Willem de Geest.' Willem de
Geest komt naast Simon van Straten, beiden waren daghuurders,
ook als getuige voor in de geboorteakte van Willem Frederik van
Ee.
Het rekest aan de koning moet dan ook door een ander zijn
opgesteld en geschreven. Mogelijk door de kantoorbediende
Hendrik Wiebolt junior, die in die jaren vaak als getuige bij het
opmaken van akten van de burgerlijke stand optrad.
Schijnbaar had Van Ee zijn zevende zoon Hendrik willen noemen,
want deze naam staat het eerst in de geboorteakte vermeld. Hen-
drik is echter doorgehaald en op de kant van de akte zijn de namen
Willem Frederik gesteld.
De jonge vader zal waarschijnlijk niet op de hoogte zijn geweest
van het oude gebruik om de zevende zoon naar de regerende vorst
te noemen, maar vermoedelijk door de ambtenaar van de
burgelijke stand, schout Frans Nicolaas van Bern, hierop zijn
gewezen.
De geboorteakte werd op 31 maart opgemaakt en het rekest aan de
55
-ocr page 56-
koning is gedateerd 16 april. Bij het renvooi waarbij de voornaam
Hendrik werd doorgehaald en vervangen door Willem Frederik is
geen datum geplaatst. Het is niet uitgesloten dat het renvooi tussen
31 maart en 16 april werd geplaatst.
De secretaris van het kabinet van de koning stuurde het rekest van
Van Ee op 23 april uit Brussel om advies naar de minister van
Binnenlandse Zaken en Waterstaat, P.C.G. ridder de Coninck. Die
legde het weer om advies voor aan de gouverneur van de provincie
Utrecht, J.M. baron van Tuyll van Serooskerke. De gouverneur
stuurde op zijn beurt het rekest om advies naar de schout van
Zeist.
De gouverneur schreef: 'Ik verzoek U Ed. mij, onder terugzending van
hetzelve omtrent de rekwestrant en zijne huisvrouw te berigten, zoo met
opzicht tot de achting welke zij genieten, als andere bijzonderheden,
welken in dit geval in aanmerking kunnen komen, terwijl ik voornamelijk
zal dienen te worden onderrigt, of het de voorsz- rekwestranten in hun
beroep wel gaat, zoodanig dat zij hunne huishouding op eene redelijke
wijze kunnen onderhouden.'
De schout antwoordde op 7 mei: Ter beantwoording van N° 6, in dato
4 Mei 1821, dient, dat Nicolaas van Ee, wonerule te Zeijst, op eene
eerlijke wijze, schoon armoedig in de behoefte van zijn talrijk huisgezin
tracht te voorzien; hij verdient des zomers als daglooner 65 centen en des
winters 55 centen daags. Is door zijne jaren en arbeid reeds stijf; zijne
vrouw verdiende nog al wat met het spinnewiel, maar dit is nu ook minder
door huisselijke druktens; zoo ver mij bekend is, staan dezelve voor
eerlijke menschen bekend en verdienen een gunstige voorspraak.
Met terugzending van het rekwest, vermeene hiermede Uw Hoog Wel Geb.
bedoeling te hebben voldaan.
'
Dat Van Ee altijd arm is geweest, blijkt uit de omslag van de
dorpslasten. Zowel in 1808, als in 1809 en 1810 staat bij zijn
naam 'Nihil' vermeld.
56
-ocr page 57-
De minister adviseerde op 16 juni de koning: 'Het behaagde Uwe
Majesteit bij apostille van den 23 April 1821 n°. 17 aan het Departement
van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat om consideratien en advijs te
renvoyeren een request van Nicolaas Van der Ee, wonende te Zeijst
(Provincie Utrecht) daarbij te kennen gevende, dat zijne huisvrouw
Gerrigje Van den Berg op den 30 Maart 1821 is bevallen van haren
zevenden achtereen volgenden zoon, het Uwe Majesteit behagen moge het
gevaderschap over dezen zevenden zoon aan te nemen.
Volgens het berigt van den gouverneur van Utrecht, zijn de requestrant en
zijne huisvrouw in de gemeente Zeijst bekend voor stille en eerlijke lieden,
getrouw in de vervulling hunner maatschappelijke pligten en ouderlijke
betrekkingen.
Uwe Majesteit mijne consideratien op dit verzoek vragende, moet ik
evenals op vorige dergelijke requesten aanmerken, dat bij aldien erbij
Uwe Majesteit geene bijzondere redenen bestaan, ten gevolge van diensten
aan Hoogstdeszelfs persoon, huis of het vaderland bewezen, om dergelijke
verzoeken toe te staan, ik om der gevolgen wil, zwarigheid moet maken
daarop gunstig te advijseren, te meer, daar het mij gebleken is, dat de
nieuwspapieren van zoodanige gunst aan een enkele toegestaan
gewagende andere daardoor tot het maken van hun adres aan Uwe
Majesteit worden uitgelokt, terwijl de gevallen dat zeven zonen zich
onmiddellijk opvolgen niet zeldzaam zijn; hetgeen dan ook heeft
veroorzaakt dat aan de wet van den 29 Nivose 13 Jaar geen gevolg is
gegeven.
Het is om de voors. redenen en onder wederaanbieding van het request en
daar het al of niet toestaan van den inhoud van het adres alleen van de
welwillendheid van Uwe Majesteit afhangt, dat ik verzoek van het
uitbrengen van een bepaald advijs in dezen verschoond te mogen worden,
Hoogstdezelve niet te min eerbiedig in consideratie gevende mij te
magtigen om aan Nicolaas Van der Ee te doen kennen dat Uwe Majesteit
om der gevolgen wil op deszelfs verzoek niet gunstig kan disponeren,
maar na zich van des suppliants zedelijk gedrag, beroep (dat van
daglooner), hooge jaren en talrijk huisgezin, verslag te hebben doen
geven, aan denzelven eene gratificatie van honderd gulden heeft
toegestaan en om den minister van Financien tot de uitbetaling daarvan te
57
-ocr page 58-
magtigen.'
Bij koninklijk besluit van 22 juni 1821, n". 71, gegeven te Brussel,
beschikte de koning conform het voorstel van de minister en kende
aan Nicolaas van Ee een gratificatie toe van honderd gulden.
Peetvader wilde koning Willem echter niet worden.
In verband met de afwezigheid van de gouverneur van de provincie
Utrecht schreef W.A.H, van Heeckeren, lid van gedeputeerde
staten, op 23 juli d.o.v. aan de schout van Zeist: 'Ik breng door deze
ter uwer kennis, dat Zijne Majesteit bij besluit van den 22 Juni 1821 N°
71, aan N. van der Ee, wonende te Zeist, eene gratificatie van Een
Honderd Gulden
heeft toegestaan, waartoe de ordonnantie van betaling
eerstdaags aan UEd. zal gezonden worden.
Ik verzoek UEd. den rekwestrant hiervan te informeren, denzelve voorts te
berigten, dat door Zijne Majesteit, om der gevolgen wille, op deszelfs
verzoek niet gunstig kan worden gedisponeerd.
'
Nadat het bericht was ontvangen, werd Willem Frederik zo
spoedig mogelijk gedoopt. Als getuige was hierbij aanwezig Maria
van Ee. Op die zondag 29 juli werd ook Antje de Liefde, dochter
van Dirk de Liefde en Anna Luijten, geboren op 7 juli 1821,
gedoopt.
De wet van 29 Nivóse an XIII (Bulletin des Lois n°. 28), dit is een
aanduiding volgens de Franse Revolutiekalender, volgens de
Gregoriaanse kalender is dit 19 januari 1805, hield in dat een zoon
uit elk gezin dat zeven kinderen telde en die allen in leven waren,
op staatskosten een opleiding kon volgen aan een lyceum of een
school voor kunsten en ambachten. Binnen drie maanden na de
geboorte van het laatste kind moest de vader een keuze maken.
Mocht de vader zijn overleden, dan moest de moeder aangeven
wie de opleiding op staatskosten mocht volgen. Indien de ook de
moeder was overleden, moest de voogd beslissen.
Bij de keizerlijke decreten van 8 november 1810 (Bulletin des Lois
n°. 327) en van 6 januari 1811 (Bulletin des Lois n°. 342) werd de
58
-ocr page 59-
genoemde wet ook in ons land ingevoerd. Deze wet werd de
Zevenkinderenwet genoemd. Blijkens het advies van de minister
van Binnenlandse Zaken van 16 juni 1821 werd de wet echter niet
toegepast. Bij de wet van 26 maart 1847, Staatsblad n°. 6, werd de
genoemde wet uit 1805 ingetrokken.
Nicolaas van Ee, ook vaak Klaas genoemd, zo staat hij ook inge-
schreven in het doopboek, werd in Zeist gedoopt op 3 september
1775. Hij was een zoon van Arris van Ee, in het doopboek
vermeld als Aris Hendrikse van Ee, en Gerrigje van Leersum. Hij
overleed in Zeist op 28 juni 1836.
Zijn vrouw Gerrigje van den Berg, ook geschreven 'van den
Bergh', stamde uit Maartensdijk, waar zij op 10 februari 1782
werd geboren. Haar ouders waren Willem Gerritse van den Berg
en Geertje Wittkamp. In de geboorteakte van haar tweede kind in
1813 en ook in het doopboek wordt zij 'Homsche' genoemd. Zij
overleed in Zeist op 31 oktober 1871.
Wanneer en waar Nicolaas van Ee en Gerrigje van Leersum in het
huwelijk zijn getreden, is niet bekend. Zij komen niet voor in het
huwelijksregister van de Hervormde Gemeente van Maartsendijk
en het huwelijksregister van de Hervormde Gemeente van Zeist
van 1786-1815 ontbreekt. In het doopboek van de Hervormde
Gemeente van Zeist staat bij de vermelding van de doop van Nico-
laas van Ee in de kantlijn aangetekend dat op 20 maart 1804 een
extract werd afgegeven. Mogelijk is dat een indicatie.
De andere kinderen uit dit gezin, zij werden allen in Zeist
geboren, waren:
- Arris, geboren 5 juli 1807 en gedoopt 12 juli d.o.v.,
- Willem, geboren 4 september 1809 en gedoopt 17 september
d.o.v.,
- Jan, geboren 2 januari 1812 en gedoopt 5 januari d.o.v.,
- Johannis, geboren 6 december 1813 en gedoopt 19 december
59
-ocr page 60-
d.o.v. In het doopboek staat Johannes.
- Klaas, geboren 6 oktober 1815 en gedoopt 8 oktober d.o.v.,
-  Gerrit, geboren 9 maart 1819 en gedoopt 14 maart d.o.v.,
- Maria, geboren 5 januari 1823 en gedoopt 12 januari d.o.v. en
-  Hendrik, geboren 27 februari 1825 en gedoopt 6 maart d.o.v.
Op zestienjarige leeftijd, 4 juni 1837 's middags om drie uur,
overleed Willem Frederik van Ee in zijn ouderlijke woning in de
Kroost, genummerd 168. Hij werd begraven, 3e rang, in een huur-
graf op de Oude Begraafplaats aan de Bergweg.
Van verschillende broers van Willem Frederik wordt een signale-
ment gegeven in het inschrijvingsregister voor de nationale militie.
Hierdoor kan men een idee krijgen hoe hij er kan hebben uitge-
zien.
De beschrijving van zijn broers luidde:
-   Arris: rond aangezicht, rond voorhoofd, grijsachtige ogen,
spitsachtige neus, grote mond, ronde kin, bruin haar en bruine
wenkbrauwen.
-  Willem: rond aangezicht, plat voorhoofd, blauwe ogen, korte
neus, middelmatige mond en kin, bruin haar en bruine wenk-
brauwen.
- Jan: rond aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, kleine neus,
grote mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen.
-   Klaas: langwerpig aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen,
dikke neus, gewone mond, ronde kin, bruin haar en bruine
wenkbrauwen.
-  Gerrit: rond aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, korte en
dikke neus, gewone mond, ronde kin, blond haar en blonde wenk-
brauwen.
60
-ocr page 61-
Bronnen
-  Archief gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 39, 142, 298, 355,
435, 543, 680-682, 684 en 702; Gemeentearchief Zeist
-  Archief van de Hervormde Gemeente van Zeist, 1675-1964
inv.nr. A 10; Gemeentearchief Zeist
-Verzameling doop-, huwelijks- (lidmaten-) en begraafregisters van
kerken in de provincie Utrecht, 1579-1811, Doopregister van de
Hervormde Gemeente van Zeist van 1712-1785; Rijksarchief
Utrecht
-  Archief van het Kabinet des Konings, 1813-1840, inv.nr. 1234;
Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage
-A.H. Hoeben, Zeldzame zaken rond de zevende zoon. Gens
Nostra.
Nr. 3 (1984)
-  hiformatie ontvangen van de Stichting Nederlands Centrum voor
Volkscultuur te Utrecht
-  Informatie ontvangen van de Ambassade van België te 's-Graven-
hage
Aantekening
Door R.J.F, van Drie wordt een artikel voorbereid over de
zevende zoon, dat naar verwachting in het Jaarboek van het
Centraal Bureau voor Genealogie
zal worden gepubliceerd.
61
-ocr page 62-
DE GEMEENTELIJKE ZWEMPLAATS AAN DE
BLIKKENBURGERLAAN
door L. Visser
Nu we sinds kort een nieuw zwembad en een badmeester
Schenkpad hebben is enige aandacht voor de zwemgeschiedenis
van Zeist zeker op zijn plaats.
In de raadsvergadering van 9 oktober 1873 deelde jhr. F.H. van de
Poll mede, dat hij een voorstel wenste te doen, dat strekte om
Zeist met een nuttige inrichting te verrijken. Hij doelde daarbij op
een gemeentelijk bad- en zweminrichting waaraan naar zijn mening
werkelijk behoefte bestond. Dat was hem kort tevoren nog
bevestigd door de directeur van een der kostscholen in Zeist en hij
dacht daarbij aan een dergelijke inrichting in Arnhem.
Zijn voorstel om op de begroting voor 1874 een memoriepost voor
een bad- en zweminrichting op te nemen werd met algemene
stemmen aangenomen.
Een jaar later, op 17 september 1874, lag er bij de raad een
begroting op tafel voor de aanleg van een openbare zwem- en
badinrichting.
Omdat de eigenaar van de benodigde grond gevraagd had de naam,
plaats en aankoopsom geheim te houden, wanneer de zaak geen
doorgang zou hebben, werd besloten de verdere behandeling met
gesloten deuren te houden.
De kosten voor de aanleg waren als volgt begroot:
Aankoop van een weiland in de Kroost van mevr. J.A. van Bern-
van Goor Hinloopen, groot 2,5 morgen voor ƒ 4.000.-
Kosten der koopakte
                                          ƒ 400.—
Daarstelling bad- en zweminrichting                    f 2.600.—
ƒ 7.000.-
62
-ocr page 63-
Volgens de notulen van de besloten vergadering werden er
verschillende debatten gevoerd omtrent het 'al dan niet veel
gebruik, dat van de inrichting zou worden gemaakt'.
In de notulen van de daarop volgende openbare vergadering staat
de conclusie, dat men er in het algemeen niet van overtuigd was
dat de behoefte aan een dergelijke inrichting evenredig zou zijn aan
de grote kosten. Het resultaat van de stemming was, dat het
voorstel werd verworpen met acht tegen twee stemmen, die van de
heren dr. G. Costerman en jhr. F.H. van de Poll.
Dertig jaar later herhaalde zich de geschiedenis. Op voorstel van
het raadslid H.M. van der Mersch werd in de vergadering van 29
oktober 1903 besloten een memoriepost op de begroting te plaatsen
voor een gemeentelijke zweminrichting. Dit was waarschijnlijk
landbouwer C. van Wijnen niet ontgaan, want op 21 mei 1904
schreef hij aan de gemeenteraad van Zeist, dat juist ter plaatse
waar hij zijn land had, de Blikkenburgervaart werd gebruikt als
zwemplaats. Hij had daar op zich geen bezwaar tegen, maar hij
had wel problemen met baldadige handelingen tegen zijn land en
zijn vee door een deel van de zwemmers.
Omdat bij een volledig verbod om daar te zwemmen de niet-
kwaadwilligen daarvan de dupe zouden worden, stelde hij voor dat
de gemeente op die plaats een openbare zweminrichting zou
maken, waarbij permanent toezicht kon worden gehouden.
In de raadsvergadering van 30 juni 1904 werd de brief van Van
Wijnen om advies in handen van burgemeester en wethouders
gesteld. Burgemeester en wethouders voelden blijkbaar wel iets
voor dit plan. De voorzitter deelde namelijk mede, dat b. en w.
naar aanleiding van dit verzoek in onderhandeling waren getreden
met het bestuur van de Evangelische Broedergemeente over grond
voor een zwemplaats en dat door de welwillendheid van dit bestuur
de oprichting mogelijk was, zodat spoedig een plan ter tafel kon
worden gebracht. Vervolgens werd in de raadsvergadering van 17
augustus 1904 een krediet van ƒ. 250,- beschikbaar gesteld voor
het ontwerpen van plannen voor een openbare zwemplaats.
63
-ocr page 64-
Op 3 januari 1905 waren er bij de ingekomen stukken van de raad
twee plannen voor de oprichting van een zweminrichting. Een
eenvoudig plan van de gemeente-architect begroot op ƒ. 4.830.--
en een plan van het ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning te
Nijmegen voor een meer degelijke inrichting met filter en een
door een motor gedreven pompinrichting voor waterverversing
voor/. 14.000.-.
Beide plannen werden door de voorzitter in handen gesteld van een
door hem benoemde commissie bestaande uit de raadsleden dr.
G.I. Ederveen, H.G. van der Mersch en jhr. G.J. van Tets.
Op 29 mei 1905 moest de gemeenteraad een uitspraak doen over
het uitgebrachte advies.
Hoewel de commissie het tweede plan aantrekkelijker vond dan het
plan van de gemeente-architect, adviseerde zij toch over te gaan tot
uitvoering van het goedkopere.
Voor een gemeente als Zeist achtte de commissie het duurdere plan
te luxueus en te kostbaar, wanneer de zwemplaats voor iedereen
gratis toegankelijk zou zijn en niet luxueus genoeg wanneer men
hen die er gebruik van zouden maken wilde verdelen in betalenden
en niet-betalenden.
Jhr.mr. G.K.D. Huydecoper vond de plaats niet geschikt als
zweminrichting omdat er vrijwel geen stroming was in de Blik-
kenburgervaart. Bovendien was de bodem van klei en dus week en
drassig. Dr. K. Snellen had als arts ernstige bezwaren tegen
zwemmen in ongefilterd water. Het commissielid Van der Mersch
antwoordde hierop, dat er grondboringen waren verricht. Volgens
de daarbij aanwezige ingenieur had men zich geen betere bodem
kunnen wensen. Hij was verder van mening, dat filteren van het
water beslist niet nodig was. Er werd al jarenlang gezwommen in
de Blikkenburgervaart en hij had nog nooit gehoord dat iemand
daarvan ziek geworden was. Het voorstel werd vervolgens in
stemming gebracht en aangenomen met zes stemmen voor en met
die van de raadsleden Huydecoper en Snellen tegen.
64
-ocr page 65-
Op 28 juli 1905 vroegen b. en w. de raad hen een krediet toe te
staan van ƒ. 200.- voor de aanstelling van een badmeester t.b.v.
de op 1 september te openen zwemplaats.
Het raadslid Huydecoper vroeg of het krediet niet te laag zou zijn
of dat het misschien zou gaan als met de oprichting van de
zwemplaats, toen eerst werd beweerd, dat de uit blauwe klei
bestaande bodem zo uitstekend geschikt was, terwijl later bleek dat
er een planken vloer over moest worden gelegd.
De voorzitter kon de heer Huydecoper geruststellen met de
mededeling, dat de kosten van de zwemplaats nog beneden de
raming waren gebleven. Uiteindelijk werd besloten te zoeken naar
een tijdelijke kracht voor ten hoogste twee maanden tegen een
beloning van/. 10.- per week.
Het zwembad was intussen gereed gekomen, er was een badmees-
ter, maar er was nog geen reglement op de zwemplaats vastge-
steld, waarin o.a. de openingstijden en de tarieven waren geregeld.
In een op 1 september belegde spoedeisende vergadering kwam de
raad er niet uit. Het ging daarbij om de openingstijden, over
keuring van het zwemwater, over de tarieven en over de vraag of
de zwemplaats ook voor vrouwen moest worden opengesteld.
Omdat het ook op 5 september nog niet lukte om tot besluitvor-
ming te komen werden b. en w. gemachtigd de zweminrichting
nog dezelfde dag kosteloos open te stellen. De openingstijden
werden door b. en w. vastgesteld op werkdagen van v.m. 7 uur tot
12 uur en n.m. van 2 uur tot zonsondergang en op zondagen v.m.
van 7 uur tot 9 uur n.m. van 2 uur tot zonsondergang.
Blijkens het verslag van de toestand der gemeente Zeist over het
jaar 1905 waren er van 6 september t/m 1 oktober 1905 219 baden
genomen.
In de raadsvergadering van 28 september 1905 werd het reglement
op de zwemplaats na diverse amendementen vastgesteld. De
openingstijden werden iets verruimd. Het bad ging 's-morgens al
65
-ocr page 66-
om 6 uur open en het sloot een half uur na zonsondergang.Op
donderdag was de zwemplaats uitsluitend geopend voor vrouwen
en de overige dagen uitsluitend voor mannen. Toegangsbewijzen
waren aan de zwemplaats verkrijgbaar voor/. 0.15 of voor/. 1.—
per 10 stuks. Op zaterdag en op de overige dagen des middags was
de toegang vrij.
Voor de opening van het nieuwe zwemseizoen was nu alles gere-
geld, behalve de benoeming van een nieuwe zwemmeester. Dat
gebeurde in de raadsvergadering van 30 april 1906, waarin de
benoeming aan de orde was van een zwemmeester en een
badvrouw. Op de aanbeveling van b. en w. waren als enige
sollicitanten geplaatst H.J. Schenk en echtgenote te Utrecht. De
voorzitter zei, dat hij, alvorens tot benoeming zou worden
overgegaan, wilde mededelen, dat de op de aanbeveling geplaatste
badvrouw niet kon zwemmen. Dat ontlokte jhr. F. van de Poll de
vraag of de tijdelijke zwemmeester Lemmens niet geschikt was
voor de betrekking. De voorzitter antwoordde hierop, dat
Lemmens zeker geschikt was en dat b. en w. hem ook gaarne
zouden hebben voorgedragen, wanneer hij gehuwd was. Maar nu
de inrichting ook voor vrouwen was opengesteld moest er toch een
badvrouw zijn. Vervolgens vroeg het raadslid Van Tets of de
zwemmeester ook aanwezig zou zijn, wanneer vrouwen van de
inrichting gebruik maakten. Spreker meende dat dit nodig zou zijn
voor het verlenen van eventuele hulp, omdat de badvrouw niet kon
zwemmen. De voorzitter had ook voor dit probleem een oplossing.
Hij zei, dat de zwemmeester in dat geval in de nabijheid moest
blijven, b.v. achter de schutting. Nadat de voorzitter had
toegezegd, dat hij Schenk zou aanmanen om zijn vrouw het
zwemmen te leren werd tot stemming overgegaan. Er werden 12
stembiljetten ingeleverd, waaruit bij opening bleek dat 9 stemmen
waren uitgebracht op H.J. Schenk en zijn echtgenote, terwijl 3
biljetten blanco waren ingeleverd, zodat het echtpaar was
benoemd.
66
-ocr page 67-
Op 12 juni 1995 heeft de gemeenteraad de toegangsweg vanaf de
Panweg naar het nieuwe zwembad de naam Badmeester Schenkpad
gegeven. Schenk vervulde zijn functie als zwemmeester van 1906
tot 1933. Hij stond bekend als zeer deskundig en 'geen gemakkelij-
ke baas', zoals Henk van de Heuvel hem beschreef in zijn
persoonlijke memoires. Hij vervolgt: 'Wat me altijd verwonderde
was, dat Schenk altijd precies wist in welke diepte je je mocht
begeven en als hij je toch in een te diep water vond werd je er uit
gestuurd en mocht je in een week niet terugkomen'.
Hoewel aanvankelijk verondersteld werd, dat er weinig of geen
belangstelling zou zijn van vrouwen voor de zwemplaats, bleek al
spoedig het tegendeel. Daarom volgde er op 27 maart 1907 al een
wijziging van het reglement, waarbij de dames op werkdagen van
's-morgens elf tot 's-middags drie uur mochten zwemmen. In de
praktijk was dit blijkbaar niet zo'n verbetering. Op 23 mei 1925
stond er een ingezonden stuk in de Zeister Courant van enige
zwemsters, die zich er over beklaagden, dat de heren na afloop
van hun dagelijkse bezigheden iedere avond konden zwemmen,
terwijl zij die overdag door werkzaamheden op kantoor, school of
andere instellingen belet waren, zich dit genot geheel moesten ont-
zeggen. De emancipatie begon te werken in Zeist.
Toch duurde het nog tot 1935 voor er verandering in de zwem-
tijden voor de dames kwam. Toen waren de maandag- en donder-
dagavonden beschikbaar voor de heren en de dinsdag- en vrij-
dagavonden voor de dames.
Op 9 januari 1919 werd door een wijziging van het reglement voor
de openbare zwemplaats de eerste stap gezet voor gemengd
zwemmen. Jongens beneden de leeftijd van 9 jaar mochten, mits
67
-ocr page 68-
00
De zwemplaats Blikkenburg met zwemnieester Schenk op de loopplank, ca. 1917. (Van de Poll-Stichting)
-ocr page 69-
onder behoorlijk vrouwelijk geleide, samen met de overige dames
te water. De volgende stap werd gezet op 27 juni 1935. Het
zwembad was inmiddels verbeterd en uitgebreid en bij de vaststel-
ling van een nieuw reglement op de zwemplaats werd door
verschillende raadsleden gepleit voor gemengd zwemmen, waarbij
gezinnen gezamenlijk van het water konden genieten. Na hevige
discussies werd tenslotte met elf tegen acht stemmen een amende-
ment van het raadslid H. Kuiper aangenomen, om bij wijze van
proef op woensdag de zwemplaats open te stellen voor gemengd
zwemmen. Later werd het bad dagelijks enkele uren beschikbaar
gesteld voor gemengd zwemmen, maar tot aan de sluiting toe
waren er ook nog tijden, waarop uitsluitend mannen konden
zwemmen terwijl voor vrouwen met jongens tot 12 jaar ook nog
een aantal uren beschikbaar bleef.
Een ander heet hangijzer was de op 17 april 1924 ingevoerde
zondagssluiting. In de raadsvergadering van 27 juni 1935 werd
door het raadslid G. van den Brink een amendement ingediend om
de zondagssluiting ongedaan te maken, maar dat werd met 10
tegen 9 stemmen verworpen en zo bleef het tot het zwembad
definitief gesloten werd in 1959.
Ondanks de uitbreiding en de verbetering van het zwembad
waarvoor bij raadsbesluit van 6 september 1934 ƒ. 65.000.-
beschikbaar was gesteld, bleef de waterkwaliteit vaak problemen
geven. De waarschuwing van jhr. Huydecoper in de raadsver-
gadering van 29 mei 1905, dat er vrijwel geen stroming was in de
Blikkenburgervaart klonk nog door in een rapport van het inge-
nieursbureau Eksteen te Bilthoven van 13 oktober 1936 met de
opmerking: 'Het is mij bij de controle in het zwembad gebleken,
dat de waterverversing absoluut onvoldoende is, om niet te
spreken, dat er in het geheel geen water ververst wordt'.
69
-ocr page 70-
o
'm
De zweminrichting Blikkenburg in de jaren dertig. Op de achtergrond de Brouwerij. (Van de Poll-Stichting)
-ocr page 71-
De directeur van de gemeentelijke geneeskundige dienst schreef
op 13 januari 1941 aan b. en w., dat het zwemwater vele malen
werd onderzocht, dat de verschillende maatregelen welke door
deskundigen werden aangeraden steeds met spoed werden getrof-
fen, maar dat het zwemwater desondanks niet voldeed aan alle
hygiënische eisen. Hét zwembad moest toen ook weer voor enige
tijd gesloten worden.
De deskundigen wezen overigens ook op andere zaken dan op de
doorstroming van het water. Het scheikundig laboratorium Dr. van
der Sleen te Haarlem schreef op 4 juni 1940 o.a.: 'Tenslotte
achten wij het een taak voor de badmeester intensief jacht op ratten
te maken. U gelieve hem hiervoor zoveel mogelijk middelen te
doen toekomen. Wij denken aan vergif, een fox-terrier en zo
mogelijk - in deze tijden- een vuurwapen'.
Ondanks allerlei ongemakken bewaren vele oudere Zeistenaren de
beste herinneringen aan het zwembad Blikkenburg.
In het boek 'Saterskop of heilige Hermandad' staat op bladz.131:
'Met name in de warme zomernachten als het rustig was, lokte het
zwembad aan de Blikkenburgerlaan menige diender. De surveil-
lance werd even vergeten en de Hermandad dobberde een korte
tijd in het zwembad rond om daarna verfrist en wel weer op de
fiets verder te gaan'.
In menige beschrijving van de oude zwemplaats wordt ook gewe-
zen op het feit, dat er nog wel eens een visje tussen je benen
doorzwom in Blikkenburg. Dat was blijkbaar zo algemeen bekend,
dat de Zeister Hengelaars Vereniging na de definitieve sluiting
toestemming vroeg en kreeg om op 6 juni 1959 een hengel-
wedstrijd te mogen houden in het voormalige zwembad. Hoewel de
oogst niet groot was, waren er toch door 25 hengelaars nog 27
onschuldige visjes op het droge gehaald.
Na de sluiting van Blikkenburg was het natuurbad Mooi Zeist
gelukkig beschikbaar voor zwemlustige Zeistenaren, want het
duurde nog tot 14 mei 1964 voor het bosbad Dijnselburg de
poorten opende. Maar ook dat behoort tot het verleden.
71
-ocr page 72-
Op 19 augustus j.1. is het nieuwe zwembad Dijnselburg geopend
en ongetwijfeld zullen velen, via het Badmeester Schenkpad, de
weg er heen vinden.
Bronnen
-Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs.109, 116 en 118;
Gemeentearchief Zeist
-Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nrs. 46, 47, 59, 67,
87, en 90; Gemeentearchief Zeist
-Archief van de dienst openbare werken van Zeist, nr.85;
Gemeentearchief Zeist
-Henk v.d. Heuvel, Oud Zeist (met persoonlijke memoires) p.18,
zp.zj.
-D. van Ballegooyen...., Saterskop of heilige Hermandad? p.131,
Zeist 1993
-Zeister Courant 1925; Gemeentearchief Zeist
-Nieuwe Zeister Courant 1959 en 1967; Gemeentearchief Zeist
-Verslag van den Toestand der gemeente Zeist over het jaar 1905;
Gemeentearchief Zeist
EEN DOOSJE UIT HET BEGIN VAN DEZE EEUW
door J.C. Mollen-Hengeveld
Bij het sorteren van de post in juni j.1. bevond zich een pakketje
uit Denemarken. Nieuwsgierig maak ik het open en uit het pakje
komt een houten doosje te voorschijn voorzien van een eenvoudige
versiering. Het deksel is voorzien van een ingelegde vlinder-figuur
waarbij gebruikt gemaakt is van verschillende houtsoorten.Aan de
binnenkant van het deksel bevindt zich een klein wit plaatje,
waarop de tekst 'Camp de Zeist', 1914-1918 is geschreven. Een
begeleidende brief van het Museet Pa Koldinghus uit Kolding
vermeldt, dat het doosje op een zolderkamertje in Jutland is
72
-ocr page 73-
Houten doosje met aan de binnenzijde van het deksel de tekst 'Camp de Zeist
1914-1918'
gevonden.
Wat is nu de geschiedenis van dit doosje? Toen in de Eerste
Wereldoorlog (1914-1918) het Belgische Leger door het Duitse
Leger verslagen werd, zijn er 30.000 Belgische militairen naar
Nederland uitgeweken. Het gevolg was, dat de Nederlandse
Regering deze militairen moest interneren, waarvoor kampen
werden ingericht, op de toendertijd uitgestrekte heidevelden tussen
Zeist, Woudenberg en Soest.
Het 'Kamp van Zeist' was weer verdeeld in twee kampen, n.I.
Kamp I bestaande uit 28 barakken, w.o. 1 kantine, 2 kleine
scholen, een bioscoop en een kerkje. Kamp II had 30 barakken,
w.o. 1 kantine, een bibliotheek en een postkantoortje. De barakken
hadden afmetingen van 52 bij 13 meter.
Het leven was er voor de geinterneerden niet gemakkelijk.
73
-ocr page 74-
Verschillende Zeistenaren t.w. jhvr. J.M.E. van de Poll, ds. E.B.
Couvée, Mej. A.M. Kuytenbrouwer, jhvr. M de Pesters en vele
anderen hebben hulp geboden, om hen het leven draagbaar te
maken. Zo werd er veel aan huisvlijt gedaan, waarvan het
genoemde doosje een voorbeeld is. Op 11 November 1918 kwam
er een einde aan deze internering.
Wilt u er meer van weten? In het archief van de Van de Poll-
Stichting bevinden zich nog verschillende bescheiden over deze
periode. Het doosje staat in één van de vitrines in de Zilverzaal
van het Slot.
Bronnnen
- Archief Van de Poll-Stichting
VAN DE BESTUURSTAFEL
Op 19 juni kwam, na een voorbereidingstijd van één jaar, de van
de Poll Stichting op een nieuwe basis te rusten.
Vanaf de oprichting in 1951 was zij, statutair voorgeschreven,
verbonden met zowel de gemeente Zeist, als de Broedergemeente.
Beide instellingen waren vertegenwoordigd in de Raad van Beheer,
de burgemeester was de officiële voorzitter. Ook maakte een
gemeenteambtenaar, laatstelijk de gemeente-archivaris, deel uit van
het dagelijks bestuur.
Door veranderende financiële verhoudingen (subsidie!) en steeds
vollere agenda's werd het tijd voor het moderniseren van de
structuur van onze stichting. De bestuurlijke banden, zoals boven
beschreven, werden verbroken en de Raad van Beheer vervangen
door een bestuur, waarin ook de diverse commissies, via hun
voorzitters, vertegenwoordigd zijn. Zo wordt het mogelijk de
onderdelen van de Stichting dichter bij elkaar te brengen en
samenwerking te bevorderen.
74
-ocr page 75-
Met de Broedergemeente blijven vriendschappelijke en coöpera-
tieve banden bestaan; het 250-jarig bestaan van de Broederge-
meente wordt aangegrepen om samen aan het opzetten van een
tentoonstelling te werken.
Ook is het de bedoeling in overleg te treden met o.a. de Stichting
Behoud Nassauhuis en eventuele andere collega-organisaties.
Aan het gemeentebestuur zal worden gevraagd structurele steun,
steviger dan die we nu hebben, te (blijven) geven, opdat de Van de
Poll Stichting haar unieke collecties van voor Zeist waardevolle
documenten, voorwerpen, films en andere zaken in stand kan
houden en waar mogelijk uitbreiden.
Het bestuur is nu als volgt samengesteld:
Voorzitter                                mr.dr. V.A.M, van der Burg
Secretaris                                 mw. J. Verbeek-Stapensea
Permingmeester                         C.E.G. ten Houte de Lange
Publikatiecommissie                  mr.dr. J. Meerdink
Tentoonstellingscommissie        mw.drs. K. Veenland-Heineman
Archiefcommissie                     mw.drs. J.C. Mollen-Hengeveld
Lezingen-excursies commissie C.J. Bardet
Redactiecommisie Seijst            ing. J.J.B. Fluitman
Algemeen bestuurslid                mw.drs. G.M.W. Ruitenberg
Voorzitter, secretaris en permingmeester vormen het dagelijks
bestuur.
In 1996 bestaat de stichting 45 jaar, de eerste voorbereidingen
voor de lustrumviering zijn al begonnen!
75
-ocr page 76-
KADASTRALE ATLAS VAN UTRECHT 1832, DEEL ZEIST
In het septembernummer 1994 werd vermeld, dat deze atlas in het
voorjaar 1995 zou verschijnen als deel 1 in een reeks die
uiteindelijk alle gemeenten in de provincie Utrecht zal omvatten.
Om practische redenen wordt de reeks geopend met de atlas
Renswoude, gevold door die van Zeist.
Het streven is er op gericht de Zeister atlas in september 1996 te
laten verschijnen.
AGENDA
6 september 1996: viering van het 45-jarig bestaan van de Van de
Poll-Stichting met o.a. de verschijning van Deel III, aflevering II
van de Bronnen voor de geschiedenis van Zeist.
NIEUWE DONATEURS
Stand begin augustus
-laatste stand: 815
-aanmeldingen : 7
-opzeggingen/overleden: 4
-aantal donateurs: 818
De heer R.B. van de Fliert, Platolaan 64, Zeist
De heer W.J. de Braak, Boskant 7, Zeist
De heer T. Koolstra, Prof. Lorentzlaan 37b, Zeist
De heer J. Kersbergen, Dr. J. Röntgenlaan 74, Bilthoven
Mw. E.G.M. Lutters-de Vries, Laan van Rijnwijk 1, A 35, Zeist
De heer J.G. van den Berg, van Renesselaan 26, Zeist
Mw. E. Verwey, Sophialaan 27", Zeist
76
-ocr page 77-
EEN BUITENPLAATS AAN HET ROND
DE INVLOED VAN DE AMSTERDAMSE FAMILIE WALKART OP
DE STEDEBOUWKUNDIGE ONTWIKKELING VAN HET CENTRUM VAN ZEIST
door R.P.M. Rhoen
Het buiten van 'Mons. G.L. Walkart'
In de Atlas van Mourot, uitgegeven in 1829, komt een afbeelding
voor van een herenhuis aan Het Rond. Het buiten draagt in tegen-
stelling tot andere huizen van enige importantie geen naam, alhoe-
wel het herenhuis in de 'Inventarisatie der nalatenschap van wijlen
de Heer Johannes van Laer' uit 1817 'Het Hoekje' genoemd wordt.
Vermeld wordt in de Atlas wel de naam van de bewoner, 'Mons.
G.L. Walkart', en dat het op 1 uur en 34 minuten gaans van
Utrecht ligt. Hetgeen op de prent opveilt, is de fontein rechts van
het huis.
Het bouwjaar van dit herenhuis is niet exact bekend. Waarschijnlijk
dateert het van 1790 en werd het gebouwd door Lodewijk Cornelis
van Laer.
Op de prent staat links nog een ander huis fragmentarisch afge-
beeld.
Een beschrijving van Het Rond en de Slotlaan waaraan het buiten
gelegen was, tot 1956 werd het gedeelte van het plein en de laan
tussen de Dorpsstraat en de Hogeweg officieel Donkerelaan ge-
noemd, wordt in 1818 gegeven bij de verkoop van het Slot: 'Verder
de groote Voorlaan van Zeijst met het Rondeel, met zware Linden, en
de Laan met extra zware Beuken Boomen, in vier reijen beplant, en
de Wallen met Eiken Stek, strekkende van het IJzere Hek van de Laan
op het Slot hopende, tot aan de Oude Amhemsche Weg; belend aan
beide zijden de Watersource van Zeijst, en de Tuin van Mevrouw de
Weduwe Johannes van Laer.'
Een notariële akte uit 1846 verschaft
nog meer informatie: 'De z.g. Donkere Laan zijnde een gedeelte van
de groote Voorlaan van Zeijst of Hoofdweg naar Woudenberg en
77
-ocr page 78-
Amersfoort waardoor de Woudenbergse Straatweg is lopende, gelegen te
Zeijst met de bepotinge en beplantinge daarop staande. Bestaande uit
191 zware beukebomen en 66 mindere eiken, iepen en beukebomen,
benevens een eikenwal langs de Watercourse of waterloop, beginnende
aan de Dwarsweg achter de Dorpstraat
(= Jufferstraat, Rh) van
Zeijst tot den Ouden Amhemseweg. Strekkende gezegde Laan uit het
Rondeel van Zeijst tot aan den Ouden Amhemseweg. Hebbende een
lengte van 370 el en met de Woudenbergse Straatweg een breedte van
40 ellen [...].'
In de 19e eeuw was Het Rond het marktplein van het dorp.
Jacob van Calker verkocht het vorengenoemde herenhuis met de
daarachter gelegen tuin in 1807 als executeur van de boedel van
Lodewijk CorneUs van Laer, overleden in 1801, diens echtgenote
Antonia Anna Verbeek was al in 1793 vooroverleden, aan Aelbert
van Meurs van Vollenhove voor 10.000 gulden.
Voor die tijd werd het huis verhuurd. Vorige bewoners waren 'De
Heer Buijssant' van 1791 tot 1796, 'Mejuffrouw A. Kuhn' van 1797
tot 1807 (Alijda Kuhn kwam in augustus 1797 uit Schoonrewoerd en
vertrok in maart 1807 naar Maarssen), daarna tot 1 november 1808
achtereenvolgend 'De Heer Van Bronckhorst' en 'De Heer Thee-
sing'. Na hem ging Van Meurs van Vollenhove zelf het herenhuis
bewonen.
De grond en het recht van grondhuur van dit perceel gelegen aan
de 'Zuiderhoek van het rondeel' werd 'm 1819 geschat op 720
gulden. Het stuk grond was in 1804 in grondhuur uitgegeven aan
Van Meurs van Vollenhove. WaarschijnHjk huurde hij ook het
herenhuis en werd het door hem onderverhuurd. Aan grondhuur
moest in 1817 nog 40 gulden per jaar worden betaald aan de
eigenaar van de grondheerlijkheid van de Zeisterstraat.
Van Meurs van Vollenhove overleed in 1817. Hij werd begraven op
het kerkhof bij de Oude Kerk van Zeist. Zijn grafkelder is de enige
die gespaard bleef bij de ruiming van het oude kerkhof tussen 1911
en 1913.
78
-ocr page 79-
De weduwe van Van Meius van Vollenhove, Alida Hesseling, ver-
kocht het 'alleraangenaamst en tot zomer- en winterbewoning zeer
geschikt buitenverblijf, gelegen [...] op den hoek aan de voorlaan van
het Slot, de groote laan, en rijweg op Amersfoort, ende Straatweg
hopende door het dorp Zeist.'
m 1824 aan mr. Jan Karel baron van
Goltstein te Utrecht. Deze verkocht het pand nog in hetzelfde jaar
voor 13.000 giilden aan de rentenier Godfried Leonard Walkart in
Amsterdam. De belastbare som bedroeg 132,85 gulden. Voor Beek
en Royen bedroeg de belastbare som in 1818 bij aankoop door
Johan Peter Coenraad Hendrik graaf van Renesse van Wilp en zijn
echtgenote Sara Corneha barones Straalman 76,50 gulden.
Walkart gebruikte het buiten als zomerverbUjf. In mei of juni kwam
men naar Zeist en in oktober of november vertrok de familie weer
naar Amsterdam.
In de notariële akte van 1824 wordt het huis als volgt beschreven:
'Zijnde een hegte en weldoortimmerde huizinge, geteekend N^ 48,
ingaande met eene ruime hartstenen trap en voorhuis, met marmeren
vloer, en voorts voorzien van vier benedenkamers, allen behangen, en
in de koepelkamer eene stookplaats, terwijl in nog twee kamers zich
eene voegzame gelegenheid tot het stellen van Dortsche haarden
bevindt; diverse kasten en commaditeiten; voorts vier bovenkamers in
de zelve verdeling als de benedenkamers en allen behangen; ruime
zolder over het geheele huis op welke eene knechtskamer; wijders
beneden eene gemakkelijke keuken met aanrechtbanken, fornuis, put en
regenwaterspomp en vaste kasten; provisie, wijn en turfkelders; stijfka-
mer, groente- en provisiekasten en verder deze commaditeiten; hebben-
de de keuken eene vrije uitgang in den hierna beschreven tuin [...]'.
Bij deze koop hoorde ook 'een de voormelde huizinge, afgezonderde
mangelkamer, geteekend N^ 55, voorzien van eene stookplaats, uitgang
hebbende in de Dorpstraat [...].'
Door verdere aankopen wisten G.L. Walkart en na hem - hij over-
leed in 1856 - zijn dochters de 'Jonkvrouwen' Maria Aletta Wilhel-
mina, Hendrika Suzanna Petronella Johïuma en Mariaime Henriëtte,
79
-ocr page 80-
iëss^iflBö
Fragment van de Kaart van Zeist van J.W. Eversz. circa 1885. De bezittingen van de familie Walkart zijn
zwart omlijnd (Gemeentearchief Zeist).
het bezit in Zeist uit te breiden van ruim 15 are tot meer dan 5
hectare in 1904. Dit was vooral gelegen aan Het Rond en de
Slotlaan en het strekte van de Lageweg tot aan de Montauban-
straat. De familie Walkart is voor de stedebouwkundige ontwikkeling
van Zeist in de negentiende eeuw van groter belang geweest, dan
tot nu toe werd aangenomen. Zij hebben voorkomen dat de hun
toebehorende gronden werden bebouwd en nog steeds is het Walk-
80
-ocr page 81-
artpark, het eind 1876 / begin 1877 aangelegde 'Overbosch' van hun
buiten, in het hart van Zeist een markant punt.
Het buiten aan Het Rond had circa 1880 een grootte van bijna 70
are. Men was er in geslaagd door aankoop de tuin uit te breiden
met een groot gedeelte van de tuin van de buitenplaats Beek en
Royen van Jhr. Leendert Marinus Schuurbeque Boeye en door
aankoop van verschillende eigenaren met een zevental huizen in de
2e Dorpsstraat, waaronder het herenhuis 2e Dorpsstraat 54, dat
eveneens deel heeft uitgemaakt van Beek en Royen. Het gebied be-
grensd door de Lageweg, Het Rond en de 2e Dorpsstraat tot aan
de Laan van Beek en Royen was eigendom van de WaUcarts.
De drie huizen die het dichtst bij het herenhuis stonden, lieten zij
slopen.
Het herenhuis was oorspronkelijk in een sobere classicistische stijl
opgetrokken en vertoonde enige geUjkenis met het in 1818 gebouw-
de 'Buitengoed Lommerlust' aan de Utrechtseweg van Gerard
Wernard van Beest.^ Naderhand werd het huis aan Het Rond
enkele keren verbouwd en in eclectische trant verfraaid. Daarbij
verhuisde de ingang aaar de voorgevel, kreeg de kroonhjst een
attiek en verrees een dakhuis in het schilddak boven de koepelka-
mer. Het huis werd ook naar achteren uitgebreid. De verbouwingen
vonden plaats in 1846/1847 en in 1866.
Foto's uit circa 1905 - het pand stond toen leeg en te koop -laten
zien dat de gevels werden afgesloten door een kroonhjst met een
attiek. In het fries van de kroonlijst waren rijk gesneden consoles en
vensterbekroningen aangebracht. De vensters waren gevat in eenvou-
dig gedetailleerde omlijstingen, die per venster-as verschilden. Uit de
(oorspronksHjk zesruits) schuiframen waren de roeden op dat
moment reeds grotendeels verwijderd. De voordeur, links in de
voorgevel, was bereikbaar door middel van een zeven treden tellend
trapbordes met rijk versierde gietijzeren leuningen.
Het dakhuis was voorzien van gekoppelde rondboogvensters. Opval-
lend van vorm waren de drie boven elkaar gelegen vensters in de
81
-ocr page 82-
Het bulten van de dames Walkart circa 1905 (Gemeentearchief Zeist).
linker zijgevel, waarachter zich kenneUjk het trappehuis bevond.
Van burgemeester en wethouders verkreeg G.L. Walkart in 1855
vergunning voor het plaatsen van een ijzer hekwerk, zowel voor
('langs de gracht voor hetzelve gelegen') als naast zijn huis. Het
college was van mening dat er in de Dorpsstraat genoeg ruimte
overbleef voor het voetpad. Hij werd wel verplicht een met klinkers
bestraat voetpad aan te leggen.
82
-ocr page 83-
In artikel 1 van een op 28 juli 1854 vastgestelde verordening had de
raad bepaald dat 'Zij' die mogten verlangen voor hunne huizen in de
Dorpsstraat heiges te plaatsen, zullen verpligt zijn die te laten vervaar-
digen van ijzer, zonder scherpe en daardoor gevaarlijke punten ter
hoogte van 80 Ned. duimen
(1 duim = 1 cm); zullende voor het
voetpad steeds moeten overblijven 1 el 75 duimen
(1 el = 1 m)
gerekend uit den eersten kantlaag der goot.'
Het huis behoorde tot de duurdere huizen van Zeist. Was het
herenhuis bij de invoering van het kadaster ingedeeld in klasse 13,
na de laatste verbouwing in 1866 in klasse 7. Dat betekende dat het
belastbaar inkomen van het gebouwde perceel op 1000 gulden werd
gesteld. Ter vergelijking: huize Beek en Royen, 2e Dorpsstraat 56,
eigendom van Jkvr. Henriëtte Wilhelmina van de Poll, echtgenote
van Jhr. Fredrik Harmen van de Poll, was bij de aankoop door
Jkvr. Van de Poll in 1861 ingedeeld in klasse 14 (belastbaar inko-
men van het gebouwde perceel 650 gulden).
De waarde van de inrichting werd in 1861 voor de personele
belasting geschat op 3600 gulden. Het meubilair en de stoffermg
werd geschat op 1500 gulden, de bedden met matrassen en linnen-
goed op 800 gulden, 'Glas en kristal, marmer en albast, brons- en
plated, porselein en aardewerk' op 400 gulden, tafel- en ander
zilverwerk eveneens op 400 gulden, rij- en paardentuigen en stalge-
reedschap op 300 gulden en het overig meubilair ook op 200
gulden. Wederom een vergeUjking met huize Beek en Royen; de
geschatte inrichtingswaarde hiervan bedroeg 2500 gulden. Daarbij
moet men bedenken dat het huis van de dames Walkart 'slechts'
een zomerverblijf was.
Voor de personele belasting was de huurwaarde van het pand in
1860, vóór de grote verbouwing van 1866, gesteld op 700 gulden.
Over de tuin wordt in de notariële akte van 1824 vermeld: 'Einde-
lijk eene met veel smaak aangelegde Engelsche tuin, voorzien met
allerhande soorten van welig groeijende boomen, bloem- en plantge-
wasschen, en goudviskom [...].'
De aanleg van de tuin is weergege-
83
-ocr page 84-
. : t ,; * : f •' 1 ( . *.-* .
'... ir... -r , I ü.uAl.KiL's;....:-; j
.i.c:::!-H:;'„,.iU.tt
Fragment van het 'Plan van Zeist' van J. Petersen en C. Forsell, 1802. Rechtsonder het door Lodewijl<
Corneiis van l^er gebouwde bulten aan Het Rond (RAU, Top. coll. EBG Zeist).
ven op de kaart 'Plan van Zeist' van J. Petersen en C. Forssell uit
1802. De tuin was een lang en smal perceel, dat van de 2e Dorps-
straat tot aan de Lageweg liep en aan drie kanten, behalve aan de
Dorpsstraatkant, omgeven werd door een gracht.
H.L.E. Schütz toont op zijn 'Kaart van Het Hof en de Landerijen
der Broeder Gemeente gelegen in de Gemeente Zeist' uit 1871 een
tuin met een padenpatroon in verlandschappelijkte stijl. De gracht
84
-ocr page 85-
Fragment van de 'Kaart van het hof en landeryen der Broedergemeente gelegen in de gemeente Zeist'
van H.LE. Schütz, 1871. De tuin Is uitgebreid met de tuin van BeeK en Royen (fwU, Top. coll. EBG Zeist).
tussen de oorspronkelijk bij het huis behorende tuin en het aange-
kochte deel van de tuin van Beek en Royen is dan gedempt;
evenals het gedeelte van de gracht aan Het Rond voor het huis.
Bij de aankoop m 1859 van een berceau met grond en een gracht
dichtbij de Lageweg, werd bepaald dat de houten 'spoelstoepen' in
deze gracht behouden moesten blijven.
Een huis aan de 2e Dorpsstraat was rond 1860 verbouwd tot
m
-ocr page 86-
tuinmanshuis en in de tuin had men een oranjerie gebouwd, die
later werd uitgebreid met een schuur. In de zuidoosthoek van de
tuin, ongeveer achter de panden 2e Dorpsstraat 46 tot 50, stond
nog een tuingebouw, waarschijnlijk een prieel.
De oudst bekende tuinbaas op dit buiten is Gerrit van Dijk. Hij
kwam in 1855 uit Woerden en vertrok in 1868 naar Zuilen.^ Hij
werd in 1866 of kort daarna opgevolgd door Dirk Wernsen. Wern-
sen vestigde zich in 1866 vanuit De Bilt in Zeist. Na de opheffing
van de buitenplaats vertrok hij in 1904 naar 's-Graveland. Wernsen
kreeg uit de nalatenschap van Marianne Henriëtte Walkart een
legaat van 5000 gulden en een jaargeld van 520 gulden.^
"Stal Walkart'
Blijkens de koopakte van het Slot van 1867 had de vorige eigenaar
de dames Walkart toegestaan een toegang voor rijtuigen aan te
leggen in Het Rond. Op de reeds genoemde kaart van de hand van
Schütz is deze toegangsweg te zien. Zij bezaten in die tijd geen
koetshuis, ook niet elders in het dorp.
Hun vader huurde de stal en het koetshuis van Beek en Royen in
de Dorpsstraat, op de hoek van de Laan van Beek en Royen. Dat
was een ruim houten koetshuis en stal voor 4 paarden, voorzien van
een pomp en een ruime hooizolder. Hij betaalde daarvoor 200
gulden. In 1830 werd de koopman Albert Voomberg uit Amster-
dam de nieuwe eigenaar van het stalgebouw.
De 'Jonkvrouwen' Hendrika Suzanna Petronella Johanna en Marian-
ne Henriëtte voorzagen in 1868 in de behoefte aan dit utiliteitsge-
bouw. In 1868 werd het tegenover hun buiten gelegen herenhuis in
veiling gebracht. Johannes Viveen uit Utrecht, de zaakgelastigde van
de dames Walkart, kocht het buitenverblijf namens de gezusters
Walkart voor 20.000 gulden.
Toen Johannes Renatus van Laer in 1784 de heerhjkheid Zeist
kocht, kocht hij tevens dit huis. Uit een opgave van 1818 is bekend
dat bij het huis een stalgebouw behoorde en dat een jaarlijkse
grondrente betaald moest worden van 10 gulden. Voor de meeste
andere huizen in de Dorpsstraat bedroeg de grondrente 3 gulden.
86
-ocr page 87-
De timmerman Matthijs Verdonk, tussen 1811 en 1827 was hij
raadslid en assessor, werd in 1819 de volgende eigenaar. De koop-
som bedroeg 3600 gulden. Als huurder betaalde hij 250 gulden huur
per jaar. De belastbare som bedroeg 31,45 gulden.
In de notariële akte wordt dit perceel als volgt omschreven. 'Eene
Huizinge genummerd 95, met annex werkschuur, houtloods, erf, tuin en
grond, staande en gelegen in de gemeente van Zeist aan de Dorps-
straat. Strekkende van de Dorpsstraat met de weg en walling terzijde
van de Huizinge langs de sloot of Watercource van Zeist gelegen en
mede begrepen in en behorende tot de grond van de voors. Huizinge
tot aan de Nieuwe Dwarsweg [...].'
Met de Nieuwe Dwarsweg wordt
de Jufferstraat bedoeld.
Verdonk en zijn vrouw Johanna Heijkamp overleden beiden in 1827.
Hun kinderen Arie Matthijszoon, gemeentesecretaris, Johaima en
Fredrik Verdonk, houthandelaar, gingen in 1833 over tot het verde-
len van de nalatenschap van hun ouders. Het huis, dat geschat werd
op 10.000 gulden, werd eigendom van Johanna en Fredrik. Fredrik
verkocht zijn deel in 1836 aan zijn zuster. Zij liet het in 1842
openbaar veilen. Als haar gemachtigde trad Gerrit Moen op. De
nieuwe eigenaar werd Jhr. Jan EHas Huydecoper. Het jaar daarop
verkocht deze het aan Carel Joseph van Hengst en deze op zijn
beurt in 1849 aan Hendrik Jacob Stratenus, die het ook ging bewo-
nen. Hij overleed op dertigjarige leeftijd in 1856, waarna Wilco
Holdinga Tjalling Camstra baron thoe Schwartzenberg en Hohen-
lansberg de nieuwe eigenaar/bewoner werd.
Het ernaast gelegen stuk grond tot aan de Slotlaan met de Water-
course had Van Hengst in 1843 van mevrouw Einbrodt-Hübner in
erfpacht ontvangen.
Bij de eigendomsoverdracht in 1833 wordt er gesproken over 'Een
dubbele Huizing'. De verbouwing is waarschijnlijk uitgevoerd tussen
1829 en 1833. BHjkens het register van de volkstelling van 1829
werd het pand bewoond door Arie Verdonk Mz. met zijn zuster
87
-ocr page 88-
Johanna, terwijl in de notariële akte van 1833 vermeld staat: De
Huizinge is later
(na 1819, Rh) echter door het aanbouwen van een
woning nevens dezelve merkelijk vergroot [...].'
De aangebouwde
woning was in het jaar van de boedelscheiding verhuurd aan Anna
Margaretha Bols, weduwe van Jacobus Gerardus Hendrikus Sand-
brink. Na haar huurde Gerrit Moen, huis- en rijtuigschilder, het
huis. Moen had het huis gehuurd tot 1 mei 1842 en in dat jaar
kocht hij een huis in de 2e Dorpsstraat. MogeHjk werd het pand na
1842, in ieder geval na 1849, niet meer verhuiu"d en bewoonde de
eigenaar zelf de 'dubbele Huizing'.
Uit de 'Lijst van schattingen en tellingen wegens de 1ste, 2de en
3de grondslagen [...] wegens de belasting op het personeel' van
augustus 1860 blijkt dat de huurwaarde geschat werd op 600 gulden
en dat het huis 34 deuren en vensters en 8 stookplaatsen telde. De
'Lijst van schatting van het mobilair' voor dezelfde belasting geeft
als waarde van de inrichting van het huis in 1860 3000 gulden. Het
meubUair en de stoffering werd geschat op 1550 gulden, de bedden
met matrassen en Unnengoed op 500 gulden, 'Glas en kristal,
marmer en albast, brons- en plated, porselein en aardewerk' op 300
gulden, tafel- en ander zilverwerk op 400 gulden, rij- en paardentui-
gen en stalgereedschap op 200 gulden en het overig meubilair op 50
gulden.
Het kadaster had het huis in klasse 19 geplaatst.
Een beschrijving van het pand vindt men in een advertentie in de
Weekbode van 7 maart 1868. 'Het kapitaal, sterk gebouwd en goed
onderhouden, tot Zomer-en Winterverblijf bijzonder geschikt Heerenhuis
met Koetshuis, stalling erf, grond, oranjerie en smaakvol aangelegden
bloemen- en moestuin, met fraaije Heesters en Vmchtboomen van de
fijnste soorten beplant. [...] zeer vrolijk en ^aangenaam gelegen, midden
in het Dorp Zeijst, op een der meest gezochte en bekoorlijkste punten,
op den Hoek van de Dorpsstraat en van de zoogenaamde 'Donkere
Laan", over "het Slot der Ambachtsheerlijkheid." Bestaande de huizin-
ge met veranda aan de voorzijde, in eenen gestukadoorden met wit
-ocr page 89-
£
S              Het staigebouw met koetshuis en koetsiersvroning van de dames Walkart, gezien vanuit de 2e Dorpsstraat, omstreeks 1905 (Gemeentearchief Zeist).
-ocr page 90-
marmeren steenen bevloerden Gang, vier Benedenkamers, waaronder
eene royale Suite, zeven Bovenkamers, allen gestukadoord, behangen,
en onderscheidene van stookplaats voorzien, Keuken, Bijkeuken,
Opkamertje, 2 Kelders en ruimen Zolder over het geheele Huis met
beschoten Kap.'
De dames hebben het oude huis nog in hetzelfde jaar laten afbre-
ken en iets verder van de straat af een stalgebouw met koetshuis en
een woning laten bouwen. De bouw was in 1869 klaar. Op een
topografische kaart wordt het vermeld als 'Stal Walkart' en in
enkele stukken als 'stal en koetshuis van G. Denee'. Op de hoek
van Het Rond en de 2e Dorpsstraat was nu meer ruimte ontstaan.
In een huisnummer lijst van circa 1895 staat ook een oranjerie
vermeld. Het kan zijn dat hiermee bedoeld wordt de in het kadas-
ter genoemde broeikasten.
Op een foto uit circa 1906 is te zien, dat het ging om een wit-
gepleisterd pand met een curieuze open toren. De architectuur
vertoont verwantschap met de "Italiaanse villa met toren", een ro-
mantisch type woonhuis, dat in de eerste helft van de 19e eeuw in
Duitsland en Engeland veel werd gebouwd, maar waarvan in Neder-
land maar weinig voorbeelden zijn te vinden. Kenmerkend zijn een
onregelmatige hoofdvorm rond een torenvormig volume, flauw
hellende, overstekende zadeldaken en een neoclassicistische detaille-
ring. De met ajour houtsnijwerk gevulde sierspanten tegen de
topgevels van het gebouw aan Het Rond laten tevens de invloed
van de chaletstijl zien.
Misschien is Stuivinga bij het ontwerpen van het gemeentehuis en
het postkantoor wel geïnspireerd geraakt door de genoemde toren.
In ieder geval heeft hij een traditie voortgezet.
Een tuin bij een particulier huis.
Via hun zaakwaarnemer Gerrit Viveen, administrateur te Utrecht,
kochten de gezusters Walkart in 1873 op een veiling 7 van de 11
percelen bos- en tuingrond aan de Slotlaan ter grootte van bijna 2
90
-ocr page 91-
hectare; verder begrensd door de Ie Dorpsstraat en Kerkweg. De
vier overige percelen werden gekocht door Jhr.Mr. Egbert Lintelo
de Geer (ruim 4 are), die op het er tegenover gelegen Middenhoe-
ve, dat hijzelf een 'buitentje' noemde, en Marij Retemeijer, weduwe
van Willem Voute (bijna 6 are)."* De dames betaalden voor deze
aankoop 63.977 gulden.
Op de door hen aangekochte percelen stond een huis met een stal
(het laatst genummerd Ie Dorpsstraat 25), een koepel, een duLfhuis
en een oranjerie; ook als schuur aangeduid.
Met De Geer ruilden zij een stuk grond, waardoor zij aan de zijde
van de Kerkweg een verbindingspad kregen tussen de door hen
toebehorende percelen. In 1895 kochten de dames van de erfge-
namen van het echtpaar De Geer-Blaauw voor 20.000 gulden de
overplaats van Middenhoeve, die als het ware een enclave vormde
in hun park. Dat waren de twee percelen die hij in 1873 had
gekocht. Men had in 1891 al een perceel grond gekocht van Ed-
ward John Voute voor 9700 gulden. De aankoop betekende een
afronding van dit deel van hun bezit.
Al deze percelen waren eigendom geweest van de in 1816 overleden
Johannes van Laer van Zeyst, heer van Zeist. Zijn weduwe Anna
Charlotte Beuning nam in 1819 van de mede-erfgenamen, haar zwa-
gers Jacob en Cornelis Renatus van Laer, de overige gronden over.
De heren Van Laer verkochten het aangrenzende stuk tuin- en
bouwland liggende tussen de huidige Kerkweg en de noordehjker
daaraan parallel lopende Kerksteeg in hetzelfde jaar aan de eigena-
resse van de buitenplaats Veelzigt aan de Utrechtseweg, Anna
Corneüa Boudaen, weduwe van Jacob van Ghesel Jansz" Met
toestemming van gedeputeerde staten mocht de oude Kerksteeg in
1819 worden geamoveerd op voorwaarde dat een nieuw voetpad, de
huidige Kerkweg, werd aangelegd.
Louise Eléonore Hübner, gehuwd met Pierre Chrétien Einbrodt in
Moskou, erfde als enige erfgename van A.C. van Laer-Beuning in
1843 deze gronden. Mevrouw Einbrodt-Hübner schonk in 1844 aan
Adriana Catharina Frederica Muntendam te Zeist, de 'gezelschaps-
91
-ocr page 92-
juffer' van de weduwe Van Laer, het levenslange vruchtgebruik,
waarvan deze in 1873 afstand deed.
Bij de verkaveling van de buitenplaats Veelzigt kochten de dames
Walkart in 1875 en 1876 de aan de Maurikstraat gelegen tuin-
manswoning, bakhuis, oranjerie, stal en koetshuis plus het binnenter-
rein van de buitenplaats, dat een uitgang naar de Montaubanstraat
had. Vanaf 1894 werd de oranjerie ingebruik als volkszaal. Dit bezit
grensde aan de zijde van de Kerkweg aan hun 'Overbosch'.
Een verkoopvoorwaarde in 1873 was, dat de vrije loop van de
watercource van Zeist, die langs de Slotlaan liep, niet mocht worden
belemmerd of gehinderd. Toch ziet men dat daarna gedeelten
werden gedempt. Op een kaart uit 1873 is de Watercource van
Zeist nog als een rechte loop aangegeven, zoals ook is te zien op
de reeds meerdere malen genoemde kaart van 1802 en de kadastra-
le kaart van 1832. Op een kaart van Zeist van J.W. Eversz. uit
circa 1885 is het gedeelte van de Watercource die deel uitmaakte
van de overplaats van Middenhoeve, gedempt.
Het door hen gekochte bos met de tuinen lieten de dames Walkart
veranderen in een park; terwijl bij de verkoop juist was geadver-
teerd met de mogeUjkheid tot bouw van villa's. 'Onze bezoekers
zullen zeker met eenige verrassing de schoone verandering opmerken,
die het terrein der dames Walkart, links van de Donkere Laan, in den
afgeloopen winter ondergaan heeft. In de plaats van een bouwvalligen
en verwaarloosden koepel te midden eener woestenij van struiken, ziet
men nu een geregelden aanleg met op- en afgaande grond waterpartij,
beplanting wat het geheel tot eene aangename wandeling zal maken.
En in allen geval voor de voorbijgangers een schoon gezicht oplevert.
Vele handen vonden dezen winter aan dit werk te doen. 't Zou ons
verwonderen, wanneer deze aanleg niet door een verbouw van 't aan
de Dorpsstraat gelegen perceel gevolgd werd. Aan een goed en kapitaal
huis behoort een goede en kapitale deur.',
aldus de Weekbode van
zaterdag 21 april 1877. Copijn vermeldt in zijn rapport aan de
92
-ocr page 93-
gemeente uit 1904 over de waterpartij: 'Bij den ingang valt dadelijk
de vijver in het oog. Ze is wat klein en dadelijk geheel te overzien.'
De dames Walkart lieten de in 1873 gekochte oranjerie, die van
vóór 1844 dateerde, rond 1886 slopen; evenals de in de krant van
1877 als bouwvallig omschreven koepel. Deze oude koepel stamde
van vóór 1793 en stond op een 25 meter van de Slotlaan, ongeveer
bij de huidige ingang van het park aan Het Rond. In 1904 wordt
door de tuinarchitecten Poortman en Copijn niet gerept over het
duifhuis dat in 1873 aangekocht was. Het duifhuis moet dus al vóór
1904 zijn afgebroken. Dit gebouwtje stond eveneens dichtbij de
Slotlaan, zij het een 35 meter rechts van de oude koepel. Daarach-
ter lag circa 35 meter verderop in het park de oranjerie.
Bij de aankoop van de overplaats van Middenhoeve in 1895 waren
daarbij inbegrepen de daarop staande gebouwen en getimmerten,
uitgezonderd het kinderhuis en de lessenaars en ramen van de
broeibakken. Op de overplaats stonden, behalve het genoemde
kinderhuis, een prieel (tuinkoepel), een oranjerie en broeikassen.
Het kinder- of speelhuisje, een zogenaamde folly, was in neogotische
trant gebouwd en leek op een kapel. Dit huisje was in 1895 door
de famiHe De Geer uit de verkoop gehouden. Vermoedeüjk bleef
het kinderhuisje toch nog een aantal jaren in het park staan. Jhr.
E.L. de Geer, een van de kinderen van het echtpaar De Geer-
Blaauw, trouwde in 1901 en ging wonen in de vUla 'Lovely Place'
aan de Woudenbergseweg, thans genummerd 34. Denkehjk werd het
kinderhuisje in die tijd geplaatst in de tuin van 'Lovely Place'. Toen
De Geer in 1911 de villa 'Kerckebosch' Het bouwen, ging het
kinderhuisje mee naar de Arnhemse Bovenweg, waar het onder
andere dienst deed als tennishuisje. In 1941 verhuisde De Geer
weer naar de Woudenbergseweg, waarbij het kinderhuisje weer werd
overgebracht naar de tuin van 'Lovely Place', waar het nog steeds
staat. Het houten huisje heeft een afmeting van drie bij drie meter.
De voorgevel is voorzien van pilasters, die worden bekroond door
gestileerde pinakels. Op de tussenliggende gevelvlakken is een
baksteen-structuur aangebracht. In de voorgevel zitten twee spits-
boogramen. De eveneens spitsboogvormige deur bevindt zich in het
93
-ocr page 94-
Het kinderhuisje van de familie De Geer in het Wall<artparl( circa 1895 (Gemeentearchief Zeist).
midden van de voorgevel tussen de twee ramen. Boven de deur is
een driepas aangebracht. Boven in de voorgevel zit een klein rond
venster met een vierpas. Tussen de deur en het raampje in de
topgevel zit nog een decoratieve band. De top van de gevel werd
vroeger bekroond met een kruisbloem en de daklijsten waren bezet
met hogels. Het dak was voorheen met paimen gedekt.
Oorspronkelijk stond de tuinkoepel op een kleine heuvel midden in
het park. Op advies van Copijn werd dit gedeelte van het park
afgegraven. Uit de raadsnotulen van 9 maart 1905 bhjkt dat het
eerst in de bedoeling lag dat de koepel verkocht zou worden, maar
dat hij op aanraden van Copijn verplaatst werd. Hij kreeg een
nieuwe plaats in de westhoek van het park, waar hij in 1940 nog
aanwezig was.
Poortman wilde de koepel ook uit het park verwijderen. 'De wan-
den ervan zullen spoedig met allerflei] schrifturen en namen bedekt
94
-ocr page 95-
95
-ocr page 96-
worden en de nciten zullen worden vernield, [terjwijl de noodzake-
lijkheid voor het publiek, van zulk een koepel vooralsnog niet is aan te
toonen (...).',
aldus Poortman.
Op de kaart van Zeist uit circa 1885 staat in de overplaats de
oranjerie, die dan pas is gebouwd, aangegeven. Zij bleef er tot 1939
dienst doen en werd toen overgebracht naar de gemeenteüjke
kwekerij aan de Choisyweg. De oorspronkeUjk op het dak aanwezige
attiek werd vervangen door een aantal siervazen, hetgeen voor 1906
moet zijn gebeurd. Aan de achterkant was een schuur tegen de
oranjerie aangezet. Ook stond er een schuur achter de tuinkoepel.
Om het 'Overbosch' heen stond een houten schutting. Alleen aan de
kïmt van de Slotlaan was een rasterwerk geplaatst. De dames
Walkart lieten in 1873 dit ijzeren hekwerk plaatsen. De Utrechtse
architect Nicolaas Johannes Kamperdijk vroeg in hetzelfde jaar
namens de dames aan het gemeentebestuur vergunning om uit te
wegen op de Slotlaan; evenals de twee andere nieuwe eigenaren.
Jhr. Gerard Frederik van Tets, een deskundige op gebied van plant-
en tuinbouw, noemde het in 1904 'een tuin bij een particulier huis en
naar die bestemming ingericht. De eigenares kon in die tuin gemakke-
lijk een plekje vinden, waar onbescheiden blikken haar niet konden be-
spieden en van waar zij tevens uitzicht op een mooie boomengroep
had.'
De mening van het raadsUd Jan van den Brink dat het een
mooi park was, kon hij alleen maar onderschrijven.
Welke tuinarchitect het 'Overbosch' heeft ingericht, is helaas niet
bekend. MogeHjk vormt de naam Kamperdijk een spoor; dat geldt
eveneens voor de verbouwing van het huis en de bouw van het
koetshuis ca.
Het huis dat bedoeld werd in het kranteartikel van 21 april 1877,
lag op de hoek van de Ie Dorpsstraat en Het Rond.^ De koetsiers-
woning met koetshuis en stalgebouw en de koepel werden vóór 1793
gebouwd door Lodewijk CorneUs van Laer, die ook eigenaar was
van het herenhuis aan Het Rond. Deze had de grond mondeling
gehuurd van zijn broer Johannes Renatus van Laer, heer van Zeist.
96
-ocr page 97-
In 1815 toen Anna Cecilia van Laer, een dochter van de eerstge-
noemde en die gehuwd was met haar neef Cornelis Renatus van
Laer, eigenaresse werd van dit pand, werd het omschreven als 'Een
hechte, sterke woning, geschikt tot een koetsierswoning en een ruime
paardenstal, koetshuis en tuin [...] met een fraaie koepel op de Zeijster
Voorlaan zijn uitzicht hebbende, alles staande en gelegen te Zeijst aan
de Groote Zeijster Voorlaan.'
Een notariële akte uit 1844 geeft meer
informatie over de indeling van het huis: '[...] met een inrijdeur en
raam aan de straat. Stalling voor 4 paarden met pomp, koetsierswo-
ning met 2 vertrekken en stookplaatsen, een opkamertje, kelder en
zolder tot bering van hooi en haver.'
De tuin wordt in 1815 als volgt beschreven: 'Zijnde de hierbij zijnde
tuin met heestergewassen en exquise vruchtbomen beplant, en van de
buitenzijde geheel omrasterd, en voorzien van een menangerie en
eendekom, wijders is nog hierbij aangelegd een Moestuin [...].'
De
genoemde akte uit 1844 is ook hier uitvoeriger: 'Een tuin in den
Engelse smaak aangelegd en beplant met bloemhout en heesterge-
wassen, waarin een koepel met kolommen en keukentje daarachter.
Benevens aan het einde van de tuin een menagerie bevattende een
kippen- en duivenhok. [...] Een moestuin waarin een gemetselde
druivenkast van 15 ramen, een dito perzikkenkast van 17 ramen, een
dito bloemenkast van 6 ramen en een gebouw met 4 ramen dienende
tot oranjerie en berging van tuingereedschappen. [...] Een bos doorsne-
den met wandelpaden met eikenkaphout en in derzelve 133 zware
beukenbomen. [...] Een perceel moesland [...] voor een gedeelte
beplant met kaphout, vruchtbomen en engels plantsoen.'
Het moesland
lag aan de kant van de Kerkweg.
De waarde werd in 1815 geschat op 7000 gulden. De belastbare
som was op 16 gulden gesteld.
Aan de eigenaar van de grondheerlijkheid van de Zeisterstraat
moest in 1818 nog 21 gulden per jaar grondhuur worden betaald.
De oudst bekende bewoner is Gerrit Uijlenbroek, koetsier van
beroep (1829). Hij was waarschijrüijk in dienst van de weduwe Van
Laer-Beuning, die op het Broederplein 9 woonde en sinds 1819
97
-ocr page 98-
eigenaresse van het huis was. Een 20 jaar later werd het huis mede-
bewoond door Georg Ludwig Westphal, een zadelmaker. In 1860
was het pand gesplitst in twee aparte woningen. In een deel woon-
de nog steeds Westphal en in het andere deel de wagenmaker
Gerrit Uitman. De waarde van de inrichting van de beide woningen
werd in 1860 voor de personele belasting geschat op 250 respectie-
velijk 200 gulden. In 1870 werd het bewoond door de weduwe Anna
Catharina Vermeulen-Servaas, winkeherster; daarna door Hendrik
Jan Uiltjes, huisknecht, en van 1877 werd het pand gehuurd door
W.J. Reesink, kamerbehanger, die er tot 15 september 1905 zijn
zaak dreef.
Reesink betaalde in 1877 52 gulden huur per jaar. In het laatste
jaar dat hij het huis bewoonde, betaalde hij nog steeds maar 1
gulden per week. In de vergadering van de gemeenteraad op 28 juh
1905 werd dan ook opgemerkt dat hij door de dames Walkart was
verwend en dat voor die prijs zelfs geen arbeiderswoning te krijgen
was. Het raadslid Ederveen noemde Reesink een 'gegoed burger, die
een zoon op studie heeft',
die best 5 gulden huur kon betalen.
Ingevolge de schrifteUjke huurovereenkomst, die in het begin steeds
voor 3'/2 jaar werd aangegaan, was het de huurder verboden in de
voorgevel veranderingen aan te brengen. Speciaal was in de huur-
overeenkomst opgenomen dat 'de huurder of zijn huisgenooten of
zijne bedienden nimmer eenig kleed of kleeden, groote of klein, op de
openplaats achter het gehuurde huis gelegen zullen mogen uitkloppen
of door andere dingen stof veroorzaken.'De
andere helft van het pand
bleef koetshuis. Rond 1870 was de stal in gebruik bij de logement-
houder Schneider; in 1890 had A. van Wijk zijn stalhouderij hier
gevestigd en het laatst W.F. Smits Jr.
Nadat de huurders het pand hadden verlaten, heeft het nog dienst
gedaan als bureau voor de afdeling Gemeentewerken.
Het huis werd in 1906/1907 afgebroken in verband met de bouw
van het nieuwe raadhuis. Het raadslid Jan van den Brink had in
1904 al gepleit voor de sloop van de woning en de stal, omdat het
reeds lang genoeg een ergenis was geweest voor het publiek.
98
-ocr page 99-
Het door de kamerbehanger WJ. Reesink bewoonde huis aan de 1e Dorpsstraat, hoek Het Rond, waarin
ook de stalhouderij van W.F. Smits Jr. gevestigd was (Gemeentearchief Zeist).
Na tachtig jaar
De laatste telg uit het gezin van G.L. Walkart, de jongste dochter
Marianne Henriëtte, overleed op 2 maart 1904 in Amsterdam. Zij
99
-ocr page 100-
werd begraven op de Oude Be-
graafplaats aan de Bergweg (vak
L nummer 6) in de grafkelder
waarin ook haar in 1901 overle-
den zuster Hendrika lag.
Het 'Overbosch', ook wel 'Over-
plaats' genaamd, groot 2 hectare
74 are en 15 centiare, had zij
vermaakt aan de gemeente Zeist,
onder voorwaarde dat het een
openbaar park zou worden. Voor
het onderhoud van het park had
zij een som van 40.000 gulden
gelegateerd. Het door Christiaan
Pieter van Eeghen opgerichte
Vondelpark heeft haar hierbij
misschien als voorbeeld gediend.
Aan de 'Vereeniging tot instand-
houding van een Rij- en Wandel-
park' (Vondelpark) te Amsterdam
legateerde zij immers de som van
Marianne Henrlëtte Walkart (1824-1904)
(Gemeentearchief Zeist)
10.000 gulden. De waarde van het
onroerend goed werd in 1904
geschat op 85.000 gulden.
Onduidelijk was of de oude koetsierswoning aan de Ie Dorpsstraat,
die bewoond werd door Reesink, onder het legaat begrepen werd.
Het huis met een omrasterde tuin was immers afgescheiden van het
'Overbosch' aan de Slotlaan en Marianne Walkart had herhaaldeUjk
verklaard dat Reesink na haar dood in het huis mocht bHjven
wonen. Kadastraal behoorde het echter tot de percelen die tot bos
waren bestemd. De kerkeraad van de Hervormde Gemeente besloot
de zaak te laten rusten, nadat juridisch advies was ingewoimen bij
mr. Frank C. van Lennep in Amsterdam.
Tuinarchitect Hugo Anne Cornelis Poortman uit Goor (Weldam)
100
-ocr page 101-
was van mening dat met betrekkelijk geringe wijzigingen het prachti-
ge park tot een publiek wandelpark kon worden ingericht. En ook
Copijn stelde geen zeer ingrijpende wijzigingen voor. Het gemeente-
bestuur gaf de opdracht om het 'Overbosch' te herinrichten aan de
tuinarchitect Hendrik Copijn uit Groenekan. Het raadslid Jhr. Van
Tets, voorzitter van de Kon. Ned. Mij. voor Tuinbouw en Plantkim-
de, noemde in dit verband Copijn een van de grootste, zo niet de
grootste van de in leven zijnde Nederlandse tuinarchitecten.
De gemeenteraad stelde als herinnering aan de legatrice de naam
'Walkartpark' vast en op 24 mei 1905 had de opening plaats.
Op de openbare veiling in 1873 had het gemeentebestuiu" bij monde
van Wilhelm Bauer geboden op het eerste perceel, gelegen aan de
Ie Dorpsstraat en Het Rond. Het bod vem de gemeente bedroeg
10.000 gulden. Viveen bood namens zijn opdrachtgevers echter
15.000 gulden. De gemeenteraad had in een geheime vergadering
gediscussieerd over de aankoop van dit perceel om daar een nieuw
gemeentehuis te bouwen. Het raadshd Jhr. F.H. van de Poll zag
graag dat op het terrein aan Het Rond een hotel zou worden
gebouwd in plaats van een gemeentehuis. Hij motiveerde dit als
volgt: 'Zeist gaat achteruit en wordt in de laatste jaren al meer en
meer bevolkt door oude dames; wil men de gemeente vooruit brengen
dan moet men trachten het leven der in- en opgezetenen te veraange-
namen. '
Na 32 jaar kreeg de gemeente toch nog de eigendom van dit
perceel en door de welwülende houding van de erfgenamen kon het
plan tot nieuwbouw worden uitgevoerd. Een dochter van de zus van
de echtgenote van G.L. WaUcart was gehuwd met Coenraad Carel
Vincent baron van Boetzelaer. Haar kinderen waren de enige
erfgenamen vdca. Marianne Walkart. De erfgenamen verklaarden in
1905 dat de bouw van een gemeentehuis aan Het Rond niet strijdig
was met de in het testament gestelde voorwaarde dat het bos een
openbaEir park moest worden, mits niet verder geplaatst dan 82,50
meter gemeten vanuit de Ie Dorpsstraat. Deze grens wordt ge-
vormd door de stenen muur langs het park tussen de Maurikstraat
101
-ocr page 102-
en Het Rond.
'Zelden zal men beter, juister en tevens meer geëigende, mooi gelegen
plaats voor een nieuw gemeentehuis kunnen vinden.'
schreef Poortman
in zijn advies van 15 september 1904.
Copijns voorstel uit 1904 voor de inrichting van het Walkartpark
hield in dat om de ingang te accentueren, het smalle gedeelte van
het 'Overbosch' begrensd door de Ie Dorpsstraat, Het Rond en de
ernaast gelegen particuliere tuinen, bestemd zou worden tot een
open plein. De op dit plein staande bomen zouden behouden
moeten bUjven. Om de beide lindebomen op de hoek van de Ie
Dorpsstraat had hij een verhoogd plateau gedacht van 60 a 80
centimeter met enkele zitbanken. (De burgemeester noemde deze
verhoging in 1873 een bergje. Het was een residu van de oude tuin-
aanleg.) Het plein dat langs Het Rond gemiddeld 20 centimeter
moest worden opgehoogd, bleef in zijn visie beschikbaar voor elk
ander gebruik. Op het plein kwam het nieuwe raadhuis te staan en
bij de situering ervan werd met de twee zware lindebomen duideüjk
rekening gehouden. Op het eerste ontwerp voor het raadhuis van
Stuivinga uit 1906 is het raadhuis nog geplaatst in de rooilijn van de
huizen in de Ie Dorpsstraat, terwijl in het tweede ontwerp het
gebouw 16 meter naar achteren is geplaatst. Het nieuwe raadhuis
werd op vrijdag 13 november 1908 geopend.
Het voorstel van b. en w. tot het rooien van enige bomen voor het
nieuwe raadhuis ondervond vooral van het raadsHd Fredrik van de
Poll veel weerstand. Het Ud Ludwig Wühelm Rudolph Schütz was
voor het voorstel en merkte in de vergadering van 5 maart 1908 op:
'We hebben hier in de gemeente veel te veel boomen [...].' Daarop
werd aan de tuinarchitect Copijn ook gevraagd een plan op te
stellen voor de inrichting van het terrein rondom het raadhuis. Bij
de aanbieding van het plan schreef hij: 'Door zéér eenvoudige lijnen,
ook met het oog op het practische gebruik, heb ik getracht, een rustige
voet aan het gebouw te geven.'
Zijn advies de zes iepen voor het
gebouw die deel uitmaakten van de bomenrij langs de Slotlaan en
Het Rond, te rooien, omdat zij de voorgevel teveel maskeerden,
werd door de gemeenteraad niet begrepen. Zo'n advies had men
102
-ocr page 103-
van een bouwkundige verwacht, maar niet van een tuinarchitect.
Copijn stelde verder voor op de helling van het rond onder de
linden grote keien of zwerfblokken neer te leggen. Die stenen bo-
den dan gelegenheid tot het planten van rotsplanten. Aan de
parkzij de wenste hij de grote bomen te behouden, omdat men
vandaar uit, indien er zitbanken werden geplaatst, een mooi uitzicht
had op Het Rond. De gemeenteraad stemde in met Copijns voor-
stel.
De overige onroerende goederen in Zeist had 'Mejonkvrouwe
Walkart' gelegateerd aan de diaconie van de Nederlands Hervorm-
de Gemeente van Zeist. Haar wens was dat het onroerend goed
zolang mogelijk onverkocht zou bhjven en aan protestantse famihes
zou worden verhuurd.
De waarde werd in 1904 in eerste instantie geschat op 89.500
gulden. De buitenplaats met oranjerie, tuiimianswoning, erf en grond
aan gelegen aan Het Rond werd daarbij geschat op 37.500 gulden.
De stalling, koetshuis, woning en grond aan de 2e Dorpsstraat, hoek
Het Rond tot aan de Jufferstraat werd getaxeerd op 21.000 gulden.
Omdat geen rekening was gehouden met de grote vraag naar bouw-
terreinen in Zeist in de afgelopen jaren, vond er een herschatting
plaats. Voordien behoefde bij de taxatie van buitenplaatsen niet de
vraag gesteld te worden of er een deel van zou kunnen worden
aangelegd tot bouwterrein. De waarde werd vastgesteld op 154.495
gulden.
Herman Meerdink die in de laatste jaren de administratie over haar
goederen had gevoerd, werd door de kerkeraad tot beheerder
benoemd.
Haar huis aan Het Rond, genummerd 2e Dorpsstraat 30, werd ver-
huurd aan ene Van Verre, maar tenslotte in 1909 voor een bedrag
van 27.000 gulden verkocht aan Cornehs Prince in Driebergen. Hij
verkocht de grond een jaar later aan de gemeente Zeist in verband
met de bouw van een nieuw postkantoor, waarvoor het meer dan
een eeuw oude herenhuis in dat jaar door hem moest worden ge-
sloopt.
103
-ocr page 104-
Op 21 maart 1905 had een belangrijke veiling plaats. Aan de 2e
Dorpsstraat werden 3 percelen als bouwterrein verkocht. Op dit
grondstuk tussen het huis van de dames Walkart 2e Dorpsstraat 30
en het pand 2e Dorpsstraat 36 werden 4 winkelhuizen gebouwd.
Een van de opdrachtgevers was de vader van de dichter Hendrik
Marsman, die er op 16 oktober van dat jaar een boekwinkel open-
de. De oranjerie in de tuin van huis Walkart was in dat jaar al
afgebroken.
Het terrein met opstallen gelegen tussen de 2e Dorpsstraat, Het
Rond en Jufferstraat werd in 6 percelen pubüek verkocht. Perceel
nummer 4, zijnde 'Een Koetshuis met stalling voor 5 paarden, Koet-
sierswoning, erf en tuin',
groot 12 are en 80 centiare, werd gekocht
door de Zeister koopman Jan van den Brink voor 19.400 gulden.
Omstreeks 1906 werd het koetshuis met de toren gesloopt.
Hij deelde zijn perceel weer op in 6 kleinere percelen, waarvan de
'confiseur' George Fygi er een kocht. Hij kreeg in 1908 vergunning
voor de bouw van een woon- en winkelhuis en bracht zijn zaak over
van de Lageweg naar deze plek. Op 29 mei 1909 opende hij zijn
banketbakkerij met theesalon 'Het Raadhuis'.^
Met dank aan de heren H. de Lanoy Meijer, W. Meulenkamp en
ir. H. van den Top voor hun adviezen.
Noten
1.   Volgens de kaart van J. Petersen en C. Forssell uit 1802 stond
op deze plaats 'Berg Zigt'. In 1817 verkocht AJida Hesseling,
weduwe van A. van Meurs van Vollenhoven, het buitengoed, nu
'Lommerlust' genoemd, aan G.W. van Beest. Deze heeft büjkens een
opgave van het gemeentebestuur uit 1823 in 1818 een nieuw huis
laten bouwen.
2.   Niet duideüjk is of hij in 1855 geUjk al in dienst trad van de
familie Walkart.
3.   Haar kamenier Geertje Hofman in Amsterdam ontving uit haar
nalatenschap 5744 gulden; haar koetsier Hendrik Dené in Amster-
dam 12020 gulden; haar huisknecht Jan de Klerk in Amsterdam
104
-ocr page 105-
11760 gulden; haar huisbewaarders Gerardus Kroese met zijn echt-
genote AaQe Muijs in Amsterdam samen 2000 gulden; haar schoon-
maakster Petronella Maria van de Velde, weduwe van Hellinx, in
Amsterdam 2496 gulden; Bernardina Hendrika Eisma, stijfster, te
Amsterdam 1872 gulden; de keukenmeid Johanna Catharina Ver-
steeg te Amsterdam 7576 gulden en de werkmeid Aa^e de Vries in
Amsterdam 7240 gulden. De vroegere werkmeid M. vem den Hoet,
die in Amsterdam woonde, kreeg 1000 gulden.
Haar tuinbaas Dirk Wensen in Zeist kreeg 8120 gulden; Evert van
Eek, arbeider te Zeist, 3744 gulden; Adam Wind, arbeider te Zeist,
3328 gulden; Gerrit van Barneveld, arbeider te Zeist, 5408 gulden;
haar arbeider Wilhelm Vonno in Zeist 1560 gulden en Jannigje
Timmerman, die op Nooitgedacht woonde, kreeg 1040 gulden.
Aan de hand van deze gegevens krijgt men een beeld van hoeveel
personeel een bewoner van een Amsterdams grachtenpand, in dit
geval Keizersgracht 435, met een zomerverblijf in de Stichtse Lust-
warande ajm het eind van de vorige eeuw in dienst had.
4.   Perceel 11, gelegen aan de Slotlaan, Ie Hogeweg en Kerkweg,
was in 1853 in erfpacht uitgegeven aan mr. Willem Daniël Frans
Schas, burgemeester van Zeist. Deze heeft er een huis met een
schuur neergezet. Het laatst was hierin de MAVO-garage gevestigd.
De erfpacht liep tot 1952. Voordat de weduwe Voute het perceel
kocht, bezat zij het vanaf 1870 in erfpacht.
5.  Aan de overkant stond een huis met stalling en koetshuis dat in
het begin van de vorige eeuw eigendom was van Sophia Schellinger,
die zelf op het Broederplein nummer 27 in het zogenaamde Schel-
lingerhuis woonde. Het aangrenzende terrein gelegen tussen Het
Rond, Lageweg, Waterigeweg en de sloot die achter de huizen aan
de Ie Dorpsstraat lag en in 1894 gedempt werd, stond bekend als
de 'Tuin van Jufvr. Schellinger'. Zij overleed in 1826 en haar erfge-
njunen verkochten het huis ca. aan Christiane Salome Verbeek,
weduwe van Jacob van Laer, op het Zusterplein 8. In die tijd werd
het huis bewoond door de koetsier Cornelis Uijlenbroek. Na haar
dood in 1835 werd Carl Christian Ludwig Schneider eigenaar. Hij
verbouwde de stal en het koetshuis m 1841 tot logement; thans
105
-ocr page 106-
Utrecht
-  Memorie van successie t.n.v. mw. M.H. Walkart, nr. 12/9911;
Centraal Archief Rijksbelastingdienst te Apeldoorn
-  Kleij, E. van der, Architectuur en Stedebouw in Noord-Holland
1850-1940,
ZwoUe/Zeist, 1993
-  Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken van 1868, 1873,
1877, 1905 en 1909; Gemeentearchief Zeist
AGENDA
24 april 1996: lezing over Heusden.
27 april 1996: dagexcursie naar Heusden en Kasteel Ammersoyen.
mei 1996: 250 jaar Broedergemeente.
augustus 1996: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzui-
lens.
6 september 1996: Jubileumviering Zeister Historisch Genootschap.
oktober 1996: middagexcursie naar Kasteel Cannenburch te Vaassen.
NIEUWE DONATEURS
Stand begin november
-  laatste stand: 818
-  aanmeldingen: 7
-  opzeggingen/overleden: 13
-  aantal donateurs: 812
De heer C.G.J. Spithoven, Nijenheim 3144
Mw. A. Bal, Haarlemmerdijk 135°, Amsterdam
Mw. K.C. Spoor-Walrave, Prof. Sproncklaan l'
Mw. L.J. Burgerhoudt, Arnhemse Bovenweg 12 / fl. 91
Mw. J. van Ravenswaaij-Spruijt, Filips van Bourgondiëlaan 214
Mw. F.L.M. Stroband, Laan van Vollenhove 1451
Mw. C. Bierling, Nijenheim 9323
Aanmeldingen van nieuwe donateurs kunnen gestuurd worden naar:
Zeister Historisch Genootschap, Postbus 342, 3700 AH Zeist.
108