-ocr page 1-
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (1)
door L. Visser
Tolgeldheffing in Nederland
Tollen op wegen in Zeist zou een actuele titel kunnen zijn voor een
publikatie over elektronische tolgeldheffing om de automobiliteit in
Zeist terug te dringen. Toch gaat het daarover niet in dit artikel.
Het gaat over tollen op wegen in Zeist, die belemmerend werkten op
de vervoersstromen en die mede daarom zijn verdwenen. Er waren
rijkstollen op de Amersfoortseweg bij Huis ter Heide, op de
Utrechtseweg bij Schaerweijde en op de Woudenbergseweg bij de
Krakeling. Verder waren er tollen op de Dolderseweg, de Koelaan,
de Mac Adamweg, de Odijkerweg en de Tolhuislaan.
Alvorens deze tollen te behandelen geef ik eerst een kort overzicht
over tolgeldheffing in Nederland.
De oudste tollen in ons land waren voornamelijk watertollen, omdat
door het ontbreken van goed begaanbare wegen het vervoer van
mensen en goederen grotendeels over water plaatsvond. Wel hadden
de Romeinen al heerbanen aangelegd, die door Karel de Grote
werden uitgebreid, maar de betekenis van de waterwegen was toch
veel groter. De heffing van tolgeld werd opgelegd voor het bevaren
of oversteken van een rivier of voor het gebruiken van een zandweg
en voor de mee gevoerde goederen.
Het oudste originele archiefstuk dat in ons land wordt bewaard is van
7 oktober 966 en bevat een schenking door Koning Otto I aan zijn
leenman Ansfried van het markt- en muntrecht en 'het recht de tol
van Ethi naar Cassel te verplaatsen'.
Het archiefstuk bevindt zich in
het rijksarchief in Limburg te Maastricht en behoort tot het archief
van het stift Thorn.
De tolrechten kwamen de landsheer toe in wiens gebied de rivieren
of wegen zich bevonden. Voor de graven van Holland waren de tol-
gelden de belangrijkste inkomstenbronnen, waarmee zij de kosten van
-ocr page 2-
hun hofhouding en hun oorlogen konden bekostigen.
In de zeventiende eeuw begon het vervoer over land door nieuwe en
betere wegen voorzichtig toe te nemen. De aanleg ervan werd betaald
uit de opbrengst van de wegtoUen. Op den duur ging de functie van
de water- en wegtollen uiteenlopen. De watertollen werden onder de
naam convoyen en licenten een soort in-, uit- en doorvoerrechten. De
landtollen werden gebruikt om de vervoersvoorzieningen te verbete-
ren en te onderhouden.
De situatie bleef onder de Bataafse Republiek (1795 - 1806) en onder
het Koninkrijk van Holland (1806 - 1810) voortbestaan. Er werden
zelfs nog extra tollen op bestaande en nieuwe rijkswegen toege-
voegd.
Kort daarop schafte Napoleon bij decreet van 21 oktober 1811 alle
rijkstollen in Nederland af. De tollen op wegen en bruggen, evenals
kanaal- en sluisgelden, die door gemeenten of particulieren werden
beheerd, mochten in stand blijven.
Na de Franse overheersing nam Koning Willem I het systeem van
tollen weer voortvarend ter hand om de weg- en waterbouw te
stimuleren. Tollen verschenen op bestaande en nieuwe rijks-, provin-
ciale, gemeentelijke en geconcessioneerde (particuliere) wegen.
De koning had het oppertoezicht over alles wat de waterstaat van het
Koninkrijk betrof, wegen en bruggen inbegrepen. Met de uitvoering
van tolzaken, zoals bijvoorbeeld het verpachten van de tollen, werd
de minister van binnenlandse zaken en waterstaat belast.
Het geldelijk beheer ressorteerde onder de minister van financiën.
In 1815 werd een lening uitgeschreven van ƒ 450.000,-- voor de
aanleg of voltooiing van enkele grote wegen, zoals die van Am-
sterdam en de grens van Noord-Brabant. Onderhoud, rente en
aflossing moesten uit opbrengsten van de tollen worden betaald.
De tolgelden werden geheven in opvolgende afstanden van één uur
gaans te voet (5 km) en zodanig, dat de steden zich ahijd bevonden
in het midden van zo'n afstand. Men passeerde dus altijd op een
afstand van l^h km van een stad een tolboom.
Bij koninklijk besluit van 29 oktober 1833, staatsblad nr. 59, werden
uniforme tarieven vastgesteld voor de tollen op 's Rijks grote wegen.
-ocr page 3-
Het tarief voor een los paard was 5 cent, voor een los runderbeest of
ezel 11/2 cent en voor elk kalf, schaap of varken 1 cent. Voor elke
bok, geit of hond, gespannen voor een rij- of voertuig met twee
wielen moest 1 y^ cent worden betaald en gespannen voor een voer-
tuig met vier wielen 3 cent. Elk aangespannen paard, muilezel of
runderbeest voor rij- en voertuigen met twee wielen of voor sleden
kostte 8 cent. Voor rij- en voertuigen op vier wielen moest 10 cent
worden betaald. Voor diligences en postwagens liepen de tarieven op,
naar gelang van het aantal zitplaatsen,van 10 tot XlVï cent. Jonge
paarden moesten wel in de bek gekeken worden, want onaangespan-
nen, ongezadelde en onbeslagen veulens waren vrij van tol 'zo lang
dezelve nog geen snijtanden hadden'.
Artikel 11 gaf de reizigers de gelegenheid bezwaar te maken tegen de
behandeling door tolgaarders of tolpachters. Deze moesten namelijk
'overeenkomstig hunne instructiën een register bijhouden en dit
register met pen en inkt te allen tijde in gereedheid houden, teneinde
de reizigers daarin hunne bezwaren tegen de tolgaarders te kunnen
optekenen'.
Het register, waarvan de bladen door de ambtenaar van
het bestuur der grote wegen waren genummerd, moest ter inzage aan
de betreffende ambtenaren worden getoond, zo menigmaal zij zulks
zouden vorderen.
Vrijdom van tol gold overigens ondermeer voor paarden en voertui-
gen van boerderijen, molens en fabrieken gelegen binnen een straal
van IVi km van de tol.
Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw het verkeer op de
weg toenam, groeide het verzet tegen het beginsel van tolgeldheffing.
Het provinciaal bestuur van Noord-Brabant besloot al in 1870 tot
afschaffing van alle provinciale tollen. Daarna volgde de wet tot
afkoop der rijkstoUen in de provincie Noord-Brabant van 16 juni
1872, Stbl. 62. Bij koninklijk besluit van 30 juli 1872, Stbl. 83 werd
besloten tot opheffing van de rijkstollen in de provincie Noord-Bra-
bant. Daarvoor in de plaats kwam wel een soort weggeldheffing,
maar het probleem van het oponthoud bij het verkeer was opgelost.
Tijdens de winterzitting van de provinciale staten van Utrecht werd
gevraagd een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot
-ocr page 4-
afschaffing van de tollen op de provinciale wegen in Utrecht.
In de vergadering van 7 juli 1874 was een brief aan de orde van de
gedeputeerde staten van 25 juni 1874, waarin werd medegedeeld, dat
het verzoek tot afschaffing van de provinciale tollen in ruimer
verband bekeken was. Dankzij dat onderzoek is er een overzicht van
alle tollen in het jaar 1874, gesplitst in tollen op rijkswegen, provin-
ciale wegen, gemeentelijke wegen en geconcessioneerde wegen, met
zo mogelijk de daarbij behorende tolopbrengsten. Uit genoemde brief
van de gedeputeerde staten blijkt, dat zij de volgende motieven
hadden om niet tot afschaffing der tollen over te gaan: 'Tolheffing
mag dan bezwaarlijk zijn voor het verkeer, maar hiertegen is aan te
voeren, dat tolheffing een belasting is voor het onderhoud van de
wegen, waarvan het verkeer dankbaar gebruik maakt. Is een bijdrage
in dat onderhoud dan niet billijk? En waarom alleen afschaffing van
provinciale tollen, wanneer er in de provincie 21 rijkstollen zijn, 5
geconcessioneerde tollen op rijkswegen, 64 op geconcessioneerde
wegen en slechts 6 provinciale tollen op 5 provinciale wegen? En
tenslotte, wie zal het onderhoud dan moeten betalen? De provincie
heeft er geen geld voor.'
Het advies luidde dan ook: 'Deprovinciale
tollen niet afschaffen'.
En aldus werd besloten.
De komst van de paardetram van Utrecht naar Zeist was aanleiding
tot vaststelling van het koninklijk 'Besluit van den 18den December
1878, nr. 220, houdende aanvulling van het tarief van tolgelden op
's Rijks grote wegen, vastgesteld bij besluit van 29 October 1833,
Staatsblad no 59, en zulks voor zover het betreft: 'de tollen no. 1 aan
de Holle Bildt op de weg van Utrecht naar Amersfoort en no. 1 te
Zeist bij Schaerweide op den weg van de Bildt over Zeist en Drieber-
gen naar Wageningen'.
Het tarief was 'voor de rijtuigen, op een
paardenspoorweg gebruikt wordende, voor ieder aangespannen
trekdier vijf cent en voor een stoomspoorwagen met de daardoor in
beweging gebragte wagens tien cents'.
Nadat in 1880 en 1881 nog voor enkele andere gevallen koninklijke
besluiten waren vastgesteld voor tolheffing voor tramwagens op 's
Rijks grote wegen, kwam er bij koninklijk besluit van 28 januari
1882, Stbl. 20, een algemene regeling tot stand. Het tarief was voor
-ocr page 5-
wagens op een paardespoorweg gebruikt wordende, voor ieder
aangespannen trekdier vier cent en voor elke door stoomkracht
bewogen tramwagen en voor elke locomotief vijf cent. Bij koninklijk
besluit van 30 december 1882, Stbl. 261, werd het tarief van elke
door stoomkracht voortbewogen tramwagen gewijzigd in drie cent.
De met trekdieren bespannen toestellen, dienende om de sporen
schoon te vegen waren van betaling van tolgeld vrijgesteld.
Het verzet tegen de tolgeldheffing had tegen het eind van de vorige
eeuw succes. Bij de wet van 22 juli 1899. nr. 173, werden de rech-
ten, die door de staat werden geheven voor het gebruik van wegen,
haven, sluizen en bruggen met ingang van 1 mei 1900 afgeschaft.
Voor de provincie Noord-Brabant verviel per 1 mei 1900 de ver-
plichting tot verdere betaling van de afkoopsom van ƒ 28.000,-- per
jaar, die zij verschuldigd was voor de rijkstollen in die provincie.
Het is duidelijk, dat de protesten tegen de tolheffing op niet-rijks-
wegen in alle hevigheid toenamen. Vooral de A.N.W.B. en de
K.N. A.C. waren jarenlang actief op dit gebied. Na de invoering van
de wegenbelasting was voor veel weggebruikers de maat vol. Op 29
december 1928 werd in het gebouw van de dierentuin in Den Haag
de algemene vergadering gehouden van de vereniging 'Het Neder-
landsche Wegen-Congres' met de duidelijke titel: 'Op welke wijze is
het mogelijk de tollen te doen verdwijnen? Wat kan worden gedaan
ter bespoediging daarvanT.
Er waren drie rapporteurs, die na uitgebreide discussies tot een aantal
conclusies kwamen, waarvan de eerste luidde: 'De tolheffing op
wegen en bruggen is een instituut, dat vooral na de invoering van de
Wegenbelastingwet niet alleen zeer hinderlijk, maar ook buitengewoon
onbillijk is voor het moderne verkeer en dat daarom zo spoedig
mogelijk dient te verdwijnen. Nieuwe tollen zullen niet mogen worden
ingesteld'.
De bekendste toUenbestrijder was Floris Vos, geboren 21 november
1871, directeur van de N.V. Melkerij Hofstede Oud Bussum te Naar-
den. Onder zijn leiding werd in de jaren twintig keer op keer de
beruchte Muidertol 'bestormd', bij voorkeur tijdens de spitsuren op
-ocr page 6-
zonnige dagen.
Van Muiden tot de Hakkelaarsbrug werd dan alle verkeer stilgelegd
met inbegrip van de stoomtram, de vermaarde 'Gooise Moordenaar'.
Na het uitschrijven van een procesverbaal voor één of twee chauf-
feurs, die weigerden tol te betalen, opende men in armoede de
tolboom, omdat het verbaliseren van honderden personen een
ondoenlijke zaak was. Zo'n actie tegen de tolpaal-hinderpaal op de
drukke route Amsterdam-Amersfoort bewees de onhoudbaarheid van
zo'n antiek obstakel voor het moderne verkeer van toen. In 1928
werd de Muidertol opgeheven.
Uit het volgende verslag in de Kampioen van 23 november 1928
blijkt, dat de A.N.W.B., de K.N.A.C. en de B.B.N. (Bond van Be-
drijfsautohouders in Nederland) hierin een belangrijke rol hebben
gespeeld: 'De opheffing van de Muidertol is thans een voldongen feit
geworden. Reeds in het begin van dit jaar werden onderhandelingen
gevoerd over den afkoop van deze tol, waarbij de A.N. W.B. Toeris-
tenbond voor Nederland en onze zusterverenigingen een bedrag in de
afkoopsom hadden aangeboden onder bepaalde voorwaarden. Door
allerlei gerezen moeilijkheden kon de afkoop niet tot stand komen
vóór den aanvang van de Olympische Spelen, gelijk wij hadden
gehoopt. Ondanks de actie, welke door den Heer Floris Vos ontketend
werd, heeft het Dagelijksch Bestuur gemeend, de onderhandelingen
op de oorspronkelijke basis te moeten voortzetten, m.a.w. het aanbod
tot deelneming in de afkoopsom te handhaven. De A.N.W.B., de
K.N.A. C. en de B.B.N, dragen ieder f 10.000,— bij in de kosten van
afkoop, verdeeld over 3 jaren. Dat nu eindelijk kon worden overge-
gaan tot den afkoop van den Muidertol vermelden wij met grote
ingenomenheid'.
Maar Floris Vos ging door. Mede door zijn acties
bij de Muidertol had hij landelijke bekendheid gekregen. Op 18
september 1929 werd hij als enige vertegenwoordiger van de
'Middenpartij voor stad en land' lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
Maar ook de A.N.W.B. ging onverdroten voort in de strijd tegen de
tolbomen. Uit een overzicht in de Kampioen van 1933 (blz. 164)
blijkt, dat er op 1 januari 1932 in Nederland nog 70 tollen waren op
-ocr page 7-
wegen en 39 op bruggen. De provincie Utrecht sloeg hierbij geen
best figuur, want er waren in deze provincie 16 wegtoUen en 7
brugtoUen. Noord-Brabant was de enige tolvrije provincie. Langzaam
maar zeker raakte Nederland -bijna- tolvrij.
De enige historische tol die thans nog resteert is die in Nieuwerbrug
aan de Rijn (gemeente Bodegraven). Het is de sinds 1651 bestaande
brugtol, die eigendom is van de ca. 550 gezinnen in het dorp. De tol
wordt namens de gezinnen, door het college van bruggemeesters
beheerd en verpacht aan een particulier.
Toch zijn we in Nederland niet tolvrij, wanneer deze tol zou worden
opgeheven. In artikel 8 van de Wet op het Wegenfonds van 21
januari 1965, Stbl. 30, heeft de tol op rijkswegen zijn intrede weer
gedaan, doordat het Rijk tolgeld kan heffen voor het gebruik van
bepaalde wegen of oeververbindingen. Hiervan is gebruik gemaakt
voor de tolheffing van de nieuwe verbindingsroute Rotterdam-Middel-
burg via bruggen over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren. De
tol op de Zeelandbrug is overigens op 31 december 1992 opgeheven.
Artikel 148 der Provinciewet en art. 277 van de Gemeentewet maken
ook het heffen van tolgelden door provincies en gemeenten mogelijk.
Dat ambtenaren van het departement van Verkeer en Waterstaat al
enkele jaren bezig zijn met het uitwerken van plannen tot tolgeld-
heffing heeft uiteraard te maken met de vele technische problemen,
die aan moderne tolheffing kleven.
Het is natuurlijk niet mogelijk de Randstad vol te stoppen met
tolpleinen en tolhuisjes. Dat zou tot kilometerlange files leiden en die
zijn er al genoeg. Het zal daarom nog wel even duren voor alle
problemen zijn opgelost en dan zijn er ongetwijfeld weer figuren
zoals Floris en instanties zoals de A.N.W.B, om deze tollen te
bestormen en te bestrijden.
Het volgende gedicht uit de Kampioen van 2 februari 1935, pag. 118
zou dan als hoogst actueel weer gepubliceerd kunnen worden, waarbij
behalve de 'Hooge Haagsche Heeren' ook de Dames kunnen worden
aangesproken.
-ocr page 8-
DE TOL
Het wordt heusch tijd, nu uit Den Haag
Het plan komt voor een nieuwe plaag,
Dat aan dit spelen met de "tol"
Een einde komt, de maat is vol.
Aan "Tollens" dichterschap ontsproten
Heb ik mijn grief in rijm gegoten;
Het is de grief van 't heele land.
Ik heb de meesten op mijn hand.
Of durft men nog met klem beweren.
Dat door de Hooge Haagsche Heeren
Een goede "beurt" nu werd gemaakt?
Hun "tol" heeft ons in 't hart geraakt.
Wij willen dies met kracht getuigen
En voor geen tolbaas ons meer buigen.
Wie tol heft, het bij ons verbruidt.
Hij zet de klokken achteruit.
De landslui zeer terecht gaan schreeuwen:
De "tol" hoort in de middeleeuwen.
Maar niet in onze tijden thuis;
De "tol" is voor 't verkeer een ... kruisl
De "tol" belemmert, brengt geen zegen.
Vrij moeten zijn de bruggen, wegen
Van Oost naar West, naar allen kant:
Geen nieuwe tollen meer in 't land!
Arnhem, 26 Januari '35 Henriel.
-ocr page 9-
Bronnen
- J.F. Boogaard, Alfabetisch Register op de Wetten en Besluiten
betreffende de Rijkswaterstaat,
Deel I - III, Den Haag 1873.
- J.F. Boogaard, Wetten, Decreten, Besluiten, Tractaten en andere
bescheiden,
Den Haag, diverse jaargangen.
-  C.J. Bos, De Tollen op de landwegen in Nederland, Utrecht
1951.
Kampioen, Bondsorgaan van de A.N.W.B., diverse jaargangen
tussen 1899 en 1915.
- E. van Lennep, De Tolheffing op de grote wegen in Nederland,
Amsterdam 1884.
- H.S. van Lennep, Wetgeving op de grote wegen in Nederland
1856.
Prae-adviezen voor de Algemene Vergadering van het Neder-
lands Wegencongres, 29 december 1928, geschreven door G.J.
van den Broek, R.H. baron de Vos van Steenwijk en de Wegen-
commissie van de ANWB/KNAC.
-  'Schipper mag ik overvaren', over tollen en tolhuizen. Folder
van het belastingmuseum Prof Dr. Van der Poel bij de ten-
toonstelling van 15 september t/m 3 december 1989.
- Verslag van de behandeling van de Algemene Vergadering van
de 'Vereeniging Het Nederlandsche Wegencongres', gehouden op
29 december 1928 over het onderwerp: Op welke wijze is het
mogelijk de TOLLEN in ons land te doen verdwijnen en wat
kan worden gedaan ter bespoediging daarvan.
- J.A. Jungman en F.K. van Iterson, Parlement en Kiezer,
20e jaargang (1930/1931), 's Gravenhage 1930.
- Het archief van de provincie Utrecht, m.n.: Bijlage 1 van de
notulen van het verhandelde in de zomervergadering van de
Provinciale Staten van Utrecht geopend 7 juli 1874; Rijksarchief
in Utrecht.
-ocr page 10-
HET ROND ALS MARKTPLEIN
HET INSTELLEN VAN EEN GROENTEMARKT IN 1854
door R.P.M. Rhoen
Eind april van dit jaar zal de markt verplaatst worden. Sinds een
aantal jaren wordt de markt gehouden aan de Steynlaan, hoek
Slotlaan. Na de verplaatsing wordt de donderdagmarkt gehouden in
het Koppelgebied, van de Voorheuvel tot aan de Slotlaan. Op
zaterdag krijgt de markt zijn standplaats op de Markt, het plein in het
centrum.
In de 19e eeuw was het met lindebomen omgeven Het Rond het
marktplein van het dorp. In een notariële akte uit 1830 wordt
vermeld: 'Waaronder mede begrepen het regt van Marktplaats in het
Rondeel [...].'
Vóór die tijd werd dit recht niet expliciet genoemd.
Mogelijk dat het een van de heerlijke rechten was en dat het begrepen
werd onder 'praeminentien, geregtigheden, emolumenten en rega-
lien', genoemd in de verkoopcondities van de hoge heerlijkheid Zeist
ca. uit 1743.
De functie van marktplein wordt ook aangegeven op de eerste kadas-
trale kaart uit 1832: 'de marktplaats van Zeist'.
Mogelijk dat het plein deze functie al in 1775 had. Op verzoek van
de rentmeester van de hoge heerlijkheid verboden gedeputeerde staten
in 1775 het storten van groente-afval en vuilnis op Het Rond en in de
naastgelegen lanen en in de sloten.
De gemeenteraad vond het in 1854 wenselijk een dagelijkse markt
voor groenten, vruchten, boter, eieren, kaas, gevogelte en andere
soortgelijke levensbehoeften in te stellen. Gedeputeerde staten van
Utrecht verleenden aan het raadsbesluit van 27 april 1854, waarbij tot
het houden van zulk een markt werd besloten, goedkeuring. Het
instellen van gewone marktdagen in een gemeente kon op grond van
artikel 144 van de 'Wet van den 6den Julij 1850, regelende de
10
-ocr page 11-
zamenstelling en magt van de Provinciale Staten' (Stbl. 39) alleen
geschieden met toestemming van provinciale staten. G.S. waren met
de uitvoering van dat artikel belast.
In zijn vergadering op 28 juli 1854 stelde de gemeenteraad een veror-
dening vast voor de regeling van de 'dagelijksche markt alhier van
groenten enz.' De eerste drie artikelen luidden:
'Art. 1. De markt zal met uitzondering van de Zon- en algemeene
erkende Christelijke feestdagen, dagelijks worden gehouden, aanvan-
gen des morgens ten 7 uren en eindigen des middags ten 12 uren. Na
half een uren zal niemand zich meer met koopwaren op de markt
mogen bevinden.
Art. 2. Behalve de hierna volgende uitzondering is het verboden
binnen deze gemeente voor des middags 12 uren met groenten rond
te venten of groenten te verkoopen, op andere plaatsen dan bij deze
verordening voor de markt wordt aangewezen. Aan de langs den
straatweg van De Bilt tot aan den tolboom bij Zeijst wonende
ingezetenen, zal men ten alle tijden groenten aan de deur mogen
verkopen.
Art. 3. De markt zal worden gehouden in het zoogenaamde Rond en
aan beide zijden van den Woudenbergschen Straatweg, binnen de
aldaar gestelde palen, niet op den publieken weg en zonder belem-
mering van het voetpad.'
Na de aanleg van de Woudenbergseweg in 1830 werd het gedeelte
van de Slotlaan tot aan Het Rond 'Woudenbergsestraatweg' genoemd.
Burgemeester en wethouders droegen na de instelling van de markt
aan Jan Matthijsen het plaatsen, opruimen en bewaren van de banken
voor de markt op. Hij werd ook belast met het schoonhouden van de
marktplaats. Dit tegen een vergoeding van 50 cent per week. Uit de
gemeenterekening van 1854 blijkt dat Bart van Dieten, die ook belast
was met het onderhoud van de gemeentewegen, die werkzaamheden
uitvoerde. Hij ontving daarvoor in dat jaar ƒ 13,96.
Gedeputeerde staten schreven op 15 augustus 1854 aan burgemeester
en wethouders: 'Wij hebben bezwaar tegen de bepaling van art. 2,
11
-ocr page 12-
dat vóór des middags twaalf uur geene groenten rondgevent of
verkocht mogen worden, dan alleen op de markt. De strekking van
deze bepaling schijnt te zijn om, en koopers en verkoopers te dwingen
van de markt gebruik te maken. Deze dwang is naar ons gevoelen
onnoodig en niet strookende met het belang der inwoners. Brengt toch
hun belang mede de groenten op de markt te koopen, de verkoopers
zullen vanzelf genoodzaakt zijn hunne groenten ter markt te brengen.
Verkiezen zij liever de groenten aan hunne woningen van rondventers
te koopen, waar hen dan te dwingen, om op de markt te koopen. Wij
achten deze bepaling wegens strijd met het algemeen belang door den
Koning kan worden vernietigd.'
Bij het provinciaal bestuur waren ook
twee bezwaarschriften binnengekomen, van D. Lange en van L. van
Basten c.s.
Het gemeentebestuur antwoordde op 24 augustus. '[...] de raad
aangaande art. 2 der ingezonden verordening op de groenmarkt zich
geenszins met uwe zienswijze kan vereenigen. De strekking toch van
art. 2 is niet om de koopers te dwingen zich op de markt van
groenten te voorzien, want na 12 uren kan een ieder aan zijne woning
koopen, maar zij is om de verkoopers te noodzaken, tijdelijk van de
markt gebruik te maken. Het eenige doel waarom de raad tot het
daarstellen eener groenmarkt heeft besloten, is geweest ten einde de
burgerman in de gelegenheid te stellen de eerste levensbehoeften voor
eene malige prijs zich aan te schaffen, enkel dat deel bereikt worden
dan is het noodzakelijk dat de verkoopers gedwongen worden op de
markt zich te vereenigen en deze dwang ten aanzien der verkoopers
is naar het meenen van den raad juist noodig omdat zij geheel strookt
met het belang van het meerendeel der inwoners blijkens een rekwest
waarbij zich 168 inwoners tot den raad hebben gewend ten einde hun
verlangen dringende kenbaar te maken.'
Ten aanzien van de
bezwaarschriften werd onder andere opgemerkt: 'Wanneer men nu
den ontwerper van het rekwest kent en de relaties der rekwestranten
zoowel onderling, als met L. van Basten weet, dan baart zulk een
rekwest geen bevreemding meer, maar het verliest zijne waarde.'
Ook
werd verklaard dat de gemeenteraad in principe tegen alle belemme-
ringen van handel en nijverheid was, maar dat die bepaling in het
12
-ocr page 13-
belang van het meerendeel van de bevolking was.
Naar aanleiding van het rekest van Cornelis de Groot, een boer uit
Utrecht, schreven op 25 oktober van dat jaar burgemeester en
wethouders aan gedeputeerde staten : '[...] dat met uitzondering van
C. de Groot alle groentenboeren na eenige bekeuringen zich dagelijks
geregeld naar de markt begeven. Op hun verzoek is aan de groenten-
boeren toegestaan, eenmaal met de groentenwagens op de markt-
plaats staande van daar aan de ingezetenen te brengen hetgeen zij
verlangen, zoodat het grootste bezwaar zoowel voor koopers als voor
verkoopers daardoor is opgeheven. Over het algemeen schijnen dan
ook de tegenstanders zich met de instelling der groenmarkt meer te
vereenigen, er zijn althans geene klagten over het tegendeel ingeko-
men. Genoemde de Groot echter heeft zich uitgelaten liever te willen
wegblijven dan zich aan onze verordening te onderwerpen.'
Overtreding van artikel 2 werd gestraft met een geldboete van 2 tot
6 gulden. (N.B. Het gemiddelde loon in Zeist voor een fabrieks-
arbeider bedroeg in 1854 ongeveer een gulden per dag.)
De Groot diende daarop een bezwaarschrift in bij de minister van
Binnenlandse Zaken, maar dat werd door de minister afgewezen.
Artikel 2 dat het rondventen van groenten of de verkoop van groen-
ten op andere plaatsen dan de markt voor 12 uur 's middags verbood,
was blijkbaar toch niet te handhaven. De gemeenteraad besloot reeds
op 24 april 1855 om die reden deze bepaling in te trekken.
De markt zal daarna niet lang meer gehouden zijn, want in het
gemeentelijk jaarverslag over 1855 wordt de vraag om opgaaf van de
week- en jaarmakten niet beantwoord en in de gemeenterekening van
1855 worden geen uitgaven voor 'Schoonhouden van de marktplaats
en het bergen der marktbenodigheden' meer vermeld.
Bronnen
- Archief van het Huis Zeist, 1677-1953, inv.nrs. 17 en 34; Gemeen-
tearchief Zeist
-Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr.103, 104, 120, 175,
13
-ocr page 14-
176 en 372; Gemeentearchief Zeist
- Archief van notaris Gerardus Hendrikus Stevens, inv.nr. U324c022;
Gemeentearchief Utrecht
DE MARKT TERUG IN HET HART VAN ZEIST
door L. Visser
De markt komt terug in het centrum van Zeist.
Weliswaar niet precies op dezelfde plaats, maar toch wel heel dicht
in die buurt.
Voor de markt op 28 april 1921 officieel door de gemeenteraad werd
ingevoerd, was er al eenjaar tevoren een groente- en vismarkt op het
pleintje aan de Voorheuvel.
We lezen daarover in de Zeister Courant van 15 mei 1920 o.a. het
volgende: 'Evenals daarvoor waren ook in de heden aflopende week
één of meer kwekers met hun groenten al vroeg onder de Wilhelmi-
naboom aanwezig om er hunne produkten te slijten aan de kleinhan-
delaars, die anders hun inkopen doen op de veiling in Utrecht.
Te zelfder plaatse waren eveneens weer de handelaars Meijer en
Dorrestein aanwezig om hun groenten aan het publiek te verkopen.
Informerend hoe het er deze derde week mee stond, vernamen wij, dat
de toeloop van de zijde van het publiek weliswaar groter was dan in
de aanvang, doch dat de koopsters ook deze dagen nog niet waren
verschenen in zo grote getale als verwacht was, nadat vorige week
door een huis aan huisbiljet nog eens de aandacht op de groente-
markt was gevestigd. De kosten van deze reclame waren dan ook niet
gedekt.
Toch geven Dorrestein en Meijer de moed niet op en ze zullen ook de
komende week dinsdag-, donderdag-, en zaterdagmorgen telkens
14
-ocr page 15-
vanaf half elf met hun groenten aanwezig zijn.'
Het lukte dus niet zo goed om de markt van de grond te krijgen. Een
maand later werd de zaak wat groter aangepakt.
De Zeister Courant van 5 juni 1920 geeft daarvan het volgende
verslag: 'Scheen het vóór de laatste week, dat de groentemarkt na een
kort bestaan weer tot de geschiedenis zou gaan behoren, de laatste
week is daar verandering in gekomen, die ons aanleiding geeft
nogmaals op het bestaan van de markt te wijzen. In de afgelopen
week toch is het bezoek aan de markt sterk toegenomen. Tal van
ingezetenen hebben er hun inkopen gedaan en menig groenteventer
zal hebben ervaren, dat men was voorzien, want ook juffrouwen en
een enkele mevrouw zijn ter markt geweest.'
(De meeste dames waren
blijkbaar 'gewone vrouwen', die niet onder de categorie van
'juffrouwen of mevrouwen' werden gerangschikt. L.V.)
De toenemende belangstelling was duidelijk een gevolg van een
combinatie van handelaren uit Alphen en Rotterdam en een inwoner
uit Zeist, die met een grote voorraad groenten rechtstreeks uit het
Westland kwamen om 'op de markt aan de Slof' hun waren tegen
lage prijzen te verkopen. De prijzen liegen er ook niet om blijkens het
volgende verslagje: 'In twee dagen tijds, op woensdag en donderdag
werden reeds niet minder dan 2500 bloemenkolen verkocht tegen 8-15
cent, 30 kisten spinazie d 10 cent per kilo, 1000 kroppen sla a 1 cent
per krop, 500 komkommers tegen 10 a 12 cent.'
Dat de ondernemers heil zien in de verkoop op de markt blijkt ook
hieruit, dat zij trachten ter plaatse een gebouwtje, een loods of zoiets
te krijgen, waarin de groente 's-nachts aankomt en waar middels een
telefoontoestel ook bestellingen kunnen worden opgenomen.
Dat dit gebouwtje er kwam blijkt uit de notulen van de vergadering
van de gemeenteraad van 7 september 1920.
Tijdens de rondvraag informeerde het raadslid D.J. van Nieu-
wenhuizen naar de termijn gedurende welke de groentetent op het
marktplein aldaar zou blijven staan. Spreker vond het gevaarte verre
van mooi en hij vond het ook niet in de haak, dat de betrokken
ondernemer een zo mooie standplaats had voor zo weinig geld. De
15
-ocr page 16-
burgemeester was het er mee eens, dat die tent bepaald geen aanwinst
was voor de verfraaiing van dat 'stads'gedeelte, maar hij was van
mening, dat al het mogelijke moest worden gedaan om de markt te
doen gelukken.
Het resultaat van de marktbeweging was, dat de prijzen van sommige
artikelen al waren gedaald en daarom wilde hij het nog maar even
aanzien.
Op 28 april 1921 moest de gemeenteraad beslissen over een voorstel
van burgemeester en wethouders tot instelling van 'ene markt,
waarop vis, aardappelen, groenten, fruit, geregelde en ongeregelde
goederen zouden kunnen worden verhandeld.'
De raadsleden konden
uit ervaring spreken, want de markt draaide toen al op volle toeren,
zelfs op zaterdag van zeven uur 's morgens tot tien uur 's avonds.
Vooral de middenstand had het moeilijk met de concurrentie van de
marktkooplieden.
Het raadslid J. van der Linden betoogde, dat de boertjes met de
kippen, de kaas en de eieren niet op de markt waren verschenen. Er
waren slechts enkele Zeister kooplieden, terwijl tachtig tot vijf en
tachtig procent van de marktkooplieden uit Utrecht of Amsterdam
kwam.
De vreemdelingen halen het geld uit Zeist weg en verteren het in café
De Karseboom onder de muziek van een strijkje, aldus Van der
Linden. Andere raadsleden wezen er op, dat de markt duidelijk
prijsregelend werkte en dat de Zeister huisvrouwen zich niet lieten
bedotten, zoals wel werd gesuggereerd. Het raadslid B. Balhuizen
had een heel ander argument tegen de markt. De markt is een
rommeltje. We moeten Zeist deftig houden; aristocratisch in een
democratische tijd, aldus Balhuizen. Het raadslid G.H. Aalfs was van
mening, dat de markt niets af of toe deed aan het aristocratische
aspect van Zeist. Hij had overigens op de markt ook aristocraten zien
wandelen en zien kopen. D.J. van Nieuwenhuizen was ook voorstan-
der van de markt, al kon hij zich als schoenmaker tot de middenstand
rekenen. Hij was het met Balhuizen eens, dat de zakenmensen over
16
-ocr page 17-
het algemeen niet zo'n ruim bestaan hadden.
Toch bleken er sommigen vooruit te gaan. Zo zag men vroeger b.v.
onder zakenmensen sporadisch een motorfiets. Tegenwoordig maken
ze er steeds meer gebruik van, onder andere de slagers, aldus
Nieuwenhuizen.
Schoenwerk kwam ook in massa's op de markt. Toch achtte hij dit
geen ramp voor Zeist. Integendeel. De mensen deden er hun voordeel
mee. Schoensmeer kostte op de markt een kwartje en sindsdien werd
het ook in de winkel voor die prijs verkocht. Na een langdurige
discussie werden behalve het pleintje tussen de Voorheuvel en de
Emmastraat nog enkele gedeelten van de Weeshuislaan, de Oude
Arnhemseweg en de Rozenstraat aangewezen als marktplaatsen.
De markt werd gehouden op dinsdag, woensdag, donderdag en
vrijdag van zeven uur 's morgens tot twee uur 's middags en op
zaterdag van zeven uur 's morgens tot tien uur 's avonds.
Volgens het raadsvoorstel zouden op zaterdagavond ook ongeregelde
goederen verkocht kunnen worden, maar door aanneming van een
amendement werd deze markt beperkt tot vis, aardappelen, groenten
en fruit. Sigaren, koek, boeken, bloemen en planten en huishoudelij-
ke artikelen zouden voortaan 's avonds niet meer verkocht mogen
worden.
Daar kwamen honderden Zeistenaren tegen in actie en tijdens de
raadsvergadering van 2 juni 1921 lagen er 1197 bezwaarschriften op
de collegetafel. Maar het mocht niet baten. Volgens de burgemeester
scheen de zaterdagavondmarkt inderdaad demoraliserend te werken.
Er werd door enkele kooplieden een taal gebezigd met dubbelzinnig-
heden, waarvan het aanhoren verderfelijk was voor de jeugd, die er
maar al te graag naar luisterde en waartegen de politie machteloos
stond, omdat er geen strafbare feiten konden worden geconstateerd,
aldus de burgemeester.
Bij de stemming bleken er vier stemmen voor een uitgebreide
zaterdagavond markt te zijn en acht stemmen tegen, waardoor deze
markt beperkt bleef tot de dagelijkse levensbehoeften.
17
-ocr page 18-
De markt aan de Voorheuvel in 1936 (Utrecht in Woord en Beeld 17-1-1936,
particuliere collectie).
Twee jaar later had een motie van het raadslid G. van den Brink
meer succes. Overigens dankzij de welwillende houding van de
voorzitter, want toen de motie op 27 maart 1923 aan de orde werd
gesteld vroeg Van den Brink de behandeling uit te stellen tot een
volgende vergadering, omdat er twee voorstanders van de zaterdag-
avondmarkt afwezig bleken te zijn. Hoewel wethouder Adriaanse er
op wees, dat het in principe verkeerd is eerst de neuzen te tellen en
dan pas te beslissen of een zaak behandeld wordt, liet de burgemees-
ter genade voor recht gelden en stelde de behandeling uit tot 30 april.
Van den Brink wees er in een vurig pleidooi voor de zaterdagavond-
markt op, dat er weliswaar ook op donderdag markt werd gehouden,
maar 'dan hangt de lamp in menig gezin al voorover', aldus Van den
Brink. Het feit, dat op donderdag de 'petroleumlamp' al voorover
18
-ocr page 19-
hing, omdat er bijna geen olie meer in zat, hield ongetwijfeld
verband met het feit, dat toen de lonen op zaterdag werden uitbetaald
en donderdag de bodem van de portemonnaie al zichtbaar was.
Na de mededeling van de voorzitter, dat burgemeester en wethouders
er wel voor voelden, mits er geen standwerkers zouden worden
toegelaten, werd de motie zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Deze situatie was in 1940 nog steeds van kracht.
Toen ontstonden er problemen met de verduisteringsvoorschriften.
Omdat er zonder licht weinig verhandeld kon worden werd toen de
markt gehouden van 12 tot 4 uur.
Later is er een bepaling opgenomen, dat de markt op zaterdag zou
duren tot het tijdstip, waarop de winkels gesloten moesten zijn.
De markt op het pleintje aan de Voorheuvel in december 1967 (particuliere
collectie).
                                                                                               . i , i
Door de jaren heen was er altijd al veel belangstelling voor de markt
19
-ocr page 20-
op donderdag, waarop ook geregelde en ongeregelde goederen
mochten worden verkocht.
Omdat het pleintje aan de Voorheuvel dan te klein was werd op
donderdag de markt voor vis, aardappelen, groente en fruit gehouden
op het gedeelte van de Weeshuislaan tussen de Emmastraat en de
Torenlaan.
De markt op het Emmaplein circa 1980 (particuliere collectie).
In de verordening op het marktwezen van 11 april 1983 zijn de
woorden 'geregelde en ongeregelde goederen' geschrapt en wordt de
donderdagmarkt aangeduid als 'algemene warenmarkt'.
De markt verhuisde van de Voorheuvel naar de Emmastraat, naar de
Torenlaan, naar het tussen de Emmastraat en Torenlaan braakliggen-
de terrein, toen Emmaplein geheten en tenslotte naar de Steynlaan.
De nieuwe openingstijden van 9 tot 5 uur zijn volgens de marktkoop-
20
-ocr page 21-
lieden veel te lang, omdat er nu al op zaterdag na twee uur niets
meer te doen is.
Maar wanneer de kramen tussen de winkels in het Koppelgebied
staan, blijven de klanten misschien wel tot 5 uur komen. De terug-
komst van de markt in het winkelcentrum zal ongetwijfeld de
levendigheid en de sfeer in dit gebied vergroten, waarbij de verwach-
ting mag worden uitgesproken dat er ook nu nog aristocratische
kopers op de markt aanwezig zullen zijn.
Bronnen
-Archief der gemeente Zeist, 1906-1946, inv.nrs 14,15 en 17;
Gemeentearchief Zeist.
-De Zeister Courant van 8-11-1919 - 30-10-1920; Gemeente-archief
Zeist.
DE HAAN VAN DE NIEUWE KERK (2)
door L. Visser
In december 1991 wijdde ik in dit blad een artikeltje aan de haan, die
in 1927 op de toren van de Nieuwe Kerk aan de Boulevard werd
geplaatst.
Nadat hij in december 1964 tijdens een zware storm zijn hoge post
had moeten verlaten kwam hij in een pastorietuin aan de Eikenlaan
terecht. Hij verhuisde vervolgens naar de Prinses Irenelaan om via
Eenmes in Voorthuizen te belanden.
Ik eindigde het verhaal toen met de volgende woorden:''Aangezien de
kritiek op het werk van de heer Stokmans inmiddels heeft plaatsge-
maakt voor waardering, zou terugkeer van de haan naar Zeist, onder
de rook van de Nieuwe Kerk, zeker op zijn plaats zijn.
'
Inmiddels gingen er in Zeist stemmen op om de haan in Zeist terug
. .                         ■ '                                      21
-ocr page 22-
te krijgen en inmiddels prijkt hij weer- zij het op een wat lager
niveau- op de Nieuwe Kerk.
Mijn veronderstelling dat er in tegenstelling tot voorheen nu wel
waardering voor de haan zou zijn, bleek evenwel niet juist te zijn.
Zijn strijdlustig min of meer agressief
uiterlijk ontlokte dr.M. Verduin, voor-
ganger van de Patijnwijk in Hervormd
Zeist van 29 september 1995 o.m. de
volgende opmerking: 'Hopelijk schrikt de
praatjesmaker de kerkgangers die uit de
richting van de Slotlaan komen niet
definitief af.
'
Blijkbaar was vroeger en is ook nu niet
bekend, dat de heer G. Stokmans, leraar
tekenen aan het Christelijk Lyceum,
alhier een gestileerde haan ontwierp, die
De haan van de Nieuwe Kerk.
de Strijdende Kerk voorstelt. Van Dale's
'Groot Woordenboek" geeft daarvan de
volgende omschrijving: 'de gelovigen, die nog op aarde zijn en strijd
voeren tegen de zonde'.
Met die wetenschap zal men ongetwijfeld begrip krijgen voor de
strijdlustige houding van de in Zeist teruggekeerde haan.
JAARVERSLAG 1995 VAN DE SECRETARIS
In 1995, vierenveertig jaar na de oprichting van de Van de Poll-
Stichting, is de bestuurlijke inrichting er van sterk gewijzigd.
Vanaf het begin bestonden er sterke banden tussen de gemeente Zeist
en onze stichting.
De voorzitters stoel werd statutair bezet door de burgemeester en
behalve in de periode dat de heer Eysink burgemeester was, is dat
ook in persoon het geval geweest.
Verder waren er kwaliteitszetels voor een wethouder en een ge-
meentearchivaris .
22
-ocr page 23-
Nu de taken van al deze ftinctionarissen aanzienlijk zwaarder zijn
geworden dan zij destijds waren, heeft de Van de Poll-Stichting aan
het College van Burgemeester en Wethouders voorgesteld veranderin-
gen aan te brengen in deze opzet.
Na een periode van overleg en afstemming zijn de bestuurlijke
banden dan ook verbroken en wordt onze stichting niet langer mede
bestuurd door gemeentelijke afgevaardigden.
Een omslag als boven beschreven brengt een serie noodzakelijke
maatregelen met zich mee.
De belangrijkste daarvan is natuurlijk een ingrijpende statuten-
wijziging.
Dankzij de heer Stolk, vice-voorzitter tot juni 1995, en notaris van
Rhijn is het hele proces probleemloos verlopen.
De Raad van Beheer, die naast het dagelijks bestuur de stichting
leidde, werd op 19 juni 1995 ontbonden en opgevolgd door een
(algemeen) bestuur, bestaande uit negen leden.
Nieuw is daarbij dat alle commissies nu een vertegenwoordiger in het
bestuur hebben, waardoor de samenhang is vergroot.
Eind 1995 was het bestuur als volgt samengesteld:
mr.dr. V.A.M, van der Burg   voorzitter
J. Verbeek-Stapensea               secretaris
C.E.G. ten Houte de Lange      penningmeester
drs. K. Veenland-Heineman     bestuurslid, tentoonstellingscie
dr. J. Meerdink                       bestuurslid, publikatiecie
ing. J.J.B. Fluitman                 bestuurslid, redactiecie
drs. J.C. Mollen-Hengeveld     bestuurslid, archiefcie
C.J. Bardet                             bestuurslid, lezingen/exc. cie
drs. G.M.W. Ruitenberg          bestuurslid
Ook van buitenaf kwamen aandacht- en tijdvragende ontwikkelingen
op onze weg.
De gemeente Zeist zag zich genoodzaakt een ingrijpende bezuini-
gingsoperatie in gang te zetten, waarbij veel subsidieontvangende
organisaties zich met een korting geconfronteerd zagen. Voor onze
23
-ocr page 24-
stichting geldt dat het jaar 1996 geen financiële veranderingen te zien
zal geven; een gelukkig gegeven omdat in dit jaar een oplossing voor
de steeds nijpender huisvestingsproblemen van archief en collecties
gevonden zal moeten worden. De nu gebruikte ruimtes in het Slot
voldoen niet meer, alleen al door de groei van de bezittingen van de
Van de Poll-Stichting.
Samenwerking met de Stichting Behoud Nassauhuis is voorzichtig in
gang gezet. In de loop van 1996 hopen wij daaraan meer gestalte te
kunnen geven.
Het negende lustrum van onze stichting zal in september 1996
gevierd worden; de voorbereidingen daartoe zijn al begonnen.
Wanneer daartoe aanleiding bestond heeft de plaatselijke en regionale
pers aandacht aan onze werkzaam heden en plannen besteed.
Wij zijn daar erkentelijk voor, omdat goede publiciteit van groot
belang is bij het in stand houden van een organisatie als de onze.
Het bestuur is iedereen die zich in 1995 voor de Van de Poll-
Stichting heeft ingezet, als commissielid, archiefvrijwilliger, in de
voormalige Raad van Beheer of anderszins, dankbaar voor de
geleverde bijdrage.
De gemeentearchivaris, de heer Rhoen, mag zeker met name
genoemd worden; hij heeft tot de zomer heel veel tijd en moeite
beschikbaar gesteld.
Zonder donateurs kunnen wij niet bestaan.
Hun aantal schommelt rond 800; of dat het maximaal haalbare is zal
op een later tijdstip wellicht nog eens onderzocht moeten worden. De
huidige donateurs danken wij voor hun onmisbare ondersteuning.
J. Verbeek-Stapensea
24
-ocr page 25-
VERSLAG VAN HET ARCHIEFWERK IN 1995
De werkzaamheden in het Archief zijn voortgezet. De mappen met
PERSBERICHTEN werden opgeschoond, gecontroleerd en bijgehou-
den. De BIBLIOTHEEK werd met verschillende boeken aangevuld,
o.a. 'Kastelen en Ridderhofsteden in Utrecht'. De herziene catalogus
is persklaar en zal hopelijk in 1996 op de computer worden gezet.
Aan het overzicht van de COLLECTIE 'Penningen, munten, en
zegels' wordt de laatste hand gelegd.
Voorts ontvingen wij enkele aanwinsten voor onze historische
collectie (prentbriefkaarten, voorwerpen, o.a. houten doosje uit
Denemarken). Veel dank aan hen, die ons dit materiaal schonken.
Het aantal INLICHTINGEN, mondeling en schriftelijk bedroeg 300.
Tijdens de Open Monumentendag op 10 september was er in de Van
de Pollkamer een kleine expositie te zien met als onderwerp 'Ver-
dwenen Scholen in Zeist'. Ondanks de 'Residence Woonbeurs'
kwamen er toch nog 200 bezoekers.
Er werd dit jaar door de Stichting Ondersteuning Musea een rapport
uitgebracht over de huidige toestand van het Depot van de Van de
Poll-Stichting.
We werkten mee aan de 'Bibliografie van Utrecht'. O.a. werden de
tijdschriften 'Seijst', 'Spieghel Historiael' en de 'Catharijnebrief wat
betreft Zeist door de heer Roeder besproken.
Voorts bezochten wij verschillende contactavonden van de Stichting
Stichtse Geschiedenis, en waren aanwezig op de receptie te Soestdui-
nen van mw. A. Jordens ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum
bij de Federatie op 1 september. Ook gaven we acte de présence op
de bijeenkomst van de presentatie van het boek 'Kastelen en
Ridderhofsteden' op 25 oktober in het Koetshuis van Kasteel
Amerongen.
De heer Wels hield in 1995 weer Dia en Filmvoorstellingen over
'Oud Zeist' voor verenigingen, scholen en bejaardenhuizen.
Sedert september circuleert een leesportefeuille onder de bestuursle-
den met tijdschriften en nieuwe boeken de geschiedenis van Utrecht
25
-ocr page 26-
(prov.) betreffend.
Tenslotte hartelijk dank aan de medewerkers (vrijwilligers), die het
vele werk met elkaar verrichten, niet alleen op dinsdagmorgen, maar
ook thuis.
De heer H. Stokmans Elsevier verliet eind december het archief. Ja-
renlang verleende hij zijn medewerking aan de Persberichten,
waarvoor onze hartelijke dank. Mw. M. A. Hofman-Roggeveen kwam
het aantal medewerkers weer aanvullen. Op deze plaats heel hartelijk
welkom.
Eind 1995 behoorden tot de medewerkers de dames Van den Berg,
Van Bueren, Hofman, Metz en de heren Bardet, Niessen, De Neeve,
Roeder en Tijtgat. Bovendien onze dank aan de heer L. Visser, wiens
hulp wij steeds zeer op prijs stellen.
Met het Slotbeheer en de Zeister Kunststichting was een goede
samenwerking, waarvoor onze dank.
Wel verschijnen donkere wolken aan de horizon vooral wat betreft de
huisvesting van het Archief. Maar wij houden goede moed!
Evenwel 'Let op Uw Saeck'.
Drs. J.C. Mollen-Hengeveld
VERSLAG LEZINGEN EN EXCURSIES: 1995
Op 19 april hield de heer C.M. Hogestijn, secretaris van de Histori-
sche vereniging Deventer 's middags om 14.30 uur een lezing over
de 'Stad Deventer' met diapresentatie.
Op 26 oktober sprak drs. J.D.H. Harten (Historisch Geograaf) 's
avonds om 20.00 uur over het 'Utrechts Landschap' eveneens met
diapresentatie.
Op 27 april vond een dagexcursie naar Deventer plaats onder leiding
van bovengenoemde heer C.M. Hogestijn. De lunch werd gebruikt
in een zijvleugel van de Grote of St. Lebuinuskerk.
Voorts op 23 augustus een middagexcursie naar Westbroek (muur-
schilderingen) en Huize Goudestein in Maarssen.
26
-ocr page 27-
Tenslotte op 11 en 12 oktober een middagexcursie naar Slot Zuylen
en de tuinen. Lezingen en excursies mochten zich verheugen in een
grote belangstelling.
C.J. Bardet
VERSLAG VAN DE REDACTIECOMMISSIE SEIJST OVER 1995
Dit verslagjaar is voor de redactiecommissie ietwat tumultueus
geweest. De belangrijkste gebeurtenis was ongetwijfeld het vertrek
van de heer R.P.M. Rhoen in april. Vrijwel alle uitvoerende taken
rustten op zijn schouders en ook zijn bijdragen als auteur werden
door de overige redactieleden bijzonder gewaardeerd. Zijn vertrek
veroorzaakte niet alleen een spreekwoordelijke leegte, maar stelde de
commissie voor een serieus probleem: hoe te komen tot een werkza-
me herverdeling van taken? Belangrijk werk werd in de maanden die
volgden geleverd door de heer L. Visser, die zorgde dat de commis-
sie bijeen kwam en dat Seijst kon blijven verschijnen.
De heer J. Meerdink droeg de voorzittershamer over aan de heer
J.J.B. Fluitman. De heer Meerdink blijft overigens wel lid van de
redactie. De opmaak van het Bulletin en alles wat daarbij komt
kijken, kwam grotendeels in handen van mevrouw E.J. van Bueren.
Hoofdredacteur en postadres is voorlopig de heer J.A. van den
Dikkenberg.
Aan het einde van het jaar namen zowel de heer Visser als de heer
P.M. Peucker afscheid van de commissie. De historica mevrouw A.
Bal zal in het nieuwe jaar de gelederen komen versterken.
Samenvattend: aan het begin van het verslagjaar werd de redactie-
commissie gevormd door de heren Van den Dikkenberg, Meerdink,
Peucker, Rhoen, Ruys en Visser. De samenstelling was in januari
1996: Mw. Bal, Mw. Van Bueren en de heren Van den Dikkenberg,
Fluitm.an, Meerdink en Ruys.
27
-ocr page 28-
Het ligt voor de hand dat personele wisselingen van deze omvang
mede aanleiding geven tot discussies over vorm en inhoud van het
Bulletin. Nieuw bloed, nieuwe ideeën. De gesprekken bevinden zich
nog een verkennend stadium.
Op deze plaats wil de commissie een ieder die in het afgelopen jaar
op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd aan Seijst, hetzij als
auteur of anderszins bedanken. Vanwege het gevaar iemand te
vergeten, noemen we niemand met name, maar we voelen ons zeer
geholpen.
J.A. van den Dikkenberg
AGENDA
24 april: middaglezing over Heusden door de heer T. van der
Aalst, streekarchivaris van het land van Heusden en Altena.
27 april: dagexcursie naar Heusden en Kasteel Ammersoyen.
11-13 mei: tentoonstelling Broedergemeente in de Vleugelgalerie.
augustus: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzuilens.
6 september: jubileumviering Zeister Historisch Genootschap.
oktober: middagexcursie naar Kasteel Kannenburg te Vaassen.
NIEUWE DONATEURS
De heer H.G.J. Goossens, Bergweg 82
De heer R.A.A. Te Pas, Dennenweg l(f, Bosch en Duin
Stand begin februari
-  laatste stand: 812
-  aanmeldingen: 2
-  opzeggingen/overleden: 14
-  aantal donateurs: 800
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs kunnen gestuurd worden
naar: Zeister Historisch Genootschap, Postbus 342, 3700 AH Zeist.
28
-ocr page 29-
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (2)
TOL AMERSFOORTSEWEG BIJ HUIS TER HEIDE
door L. Visser
De tol op de Amersfoortseweg bij 'het Huis ter Heide' is de oudste
rijkstol in de gemeente Zeist. In het gemeente-archief van Zeist komt
de tol ter sprake in een brief van 8 november 1809 van de Schouten
en Geregte van Zeyst, Stoetwegen en Cattenbroeck aan de Drost van
het tweede kwartier van het departement Utrecht.
De drost had op 23 oktober 1809 aan de schout van Zeist geschreven,
dat de directeur-generaal der Posterijen hem had gevraagd om een
overzicht van de overvaarten, tollen en barrières, die zich in zijn
kwartier bevonden en de daarbij behorende tarieven, op de route
Utrecht-Arnhem, zulks in verband met de oprichting van een
paardenposterij binnen het Rijk.
Schouten en Geregte schreven op 8 november 1809, 'dat zij in deze
geregte alleen één tol kenden, zijnde die van de koninklijke straatweg
van Utrecht op Amersfoort, die aan het Huis ter Heide geheven
werd.' Omdat de tol buiten de route Utrecht-Arnhem viel werden de
daarbij behorende tarieven niet vermeld.
De tol was toen nog maar een jaar in gebruik, want bij koninklijk
besluit van 13 december 1808, nr. 17, was het plan voor een
geldlening goedgekeurd ter vinding van de kosten van het bestraten
van 'den ordinairen Post-rit-weg van Utrecht tot Deventer'
Aan dit koninklijk besluit waren er overigens al enkele andere
voorafgegaan.
Bij k.b. van 27 september 1808, m. 34 werd besloten, dat alle
aangelanden van de straatweg van de Holle Bilt naar Deventer zouden
kunnen volstaan met aan elke tol ter wederzijden het naast aan hunne
woon- of buitenplaatsen gelegen, halve tol te betalen.
Het tweede k.b. was genomen naar aanleiding van een brief van de
directeur-generaal van de Waterstaat van 14 september 1808 aan de
Koning, waarin hij o.a. schreef: 'De Straatweg van de Holle Bilt naar
29
-ocr page 30-
Deventer, thans bijna tot Amersfoort geworden zijnde, is het mij
noodzakelijk voorgekomen om Uwe Majesteit voordracht te doen
omtrent het arresteren eener Keuze op het rijden van gemelden weg,
mitsgaders omtrent het maken van eenige bepalingen omtrent de
breedte van de vellingen van de zoogenaamde Hessekarren, welke
van voormelde weg gebruik maken.'
Bij koninklijk besluit van 27 september 1808 nr. 11 werd deze
'Keuze' als volgt vastgesteld:
LODEWIJK NAPOLEON, door de gratie Gods en de Constitutie des
Koningrijks, Koning van Holland, Connetable van Frankrijk.
Wij hebben gedecreteerd en decreteren:
Art. 1.
Ter arresteren de navolgende keuze waar naar men zich, bij het
passeren van den Straatweg van Utrecht na Deventer zal moeten
gedragen.
Twee Rijtuigen, elkander op den weg tegenkomende, zullen beide,
zonder op het getal van wielen of paarden requard te slaan, van de
hand moeten uithalen, ieder voor de helft der weg. Twee of meer
Rijtuigen, agter elkander rijdende, zullen niet in het zelfde spoor of
slag mogen rijden, maar ieder een ander spoor of slag moeten maken.
Het eene Rijtuig harder, dan het ander verkiezende te rijden, zal het
voorrrijdende verpligt zijn, daartoe van de hand, voor het zelve plaats
te maken.
Alle wagens of karren, geladen met hout, hooy, mest, zand, steen,
granen, aardappelen, of wat dies meer is, die stapvoets moeten
rijden, zijn gehouden half spoor te houden. Niemand zal vermogen,
eenig hout af te snijden, te beschadigen of te schenden, veel min
afbreeken of mede te nemen. Niemand zal eenig vee langs de weg
mogen weiden. Niemand zal de steen, die langs de weg getast staat,
mogen omver werpen, steenen er afnemen, verleggen of dezelve
beschadigen
De geene, die zich na den inhoud van deze keuze gedraagt, zal telken
reize verbeuren een boete van zes gulden, die hij zonder tegenspraak
aan den gaarder der gabellen moet betalen, en worden de gaarders
30
-ocr page 31-
der gabellen gelast, dezelve te requieren en de boom te sluiten voor
de rijtuigen of voetgangers, die de boete verbeurd hebben en dezelve
weigeren te betalen.
De vellingen der wielen van de zogenaamde Hessekarren, welke van
gemelden straatweg willen gebruik maken, zullen eene breedte van
ten minste vijf duimen Rhijnlands moeten hebben, en met geene
uitstekende kopnagels, maar ingezonken klinknagels moeten zijn
voorzien. Het een en ander op verbeurte van kar en paard voor elke
reize dat zij zonder aan deze bepalingen te voldoen op den straatweg
zullen komen.
Art. 2.
De Directeur-Generaal over den Waterstaat is belast met de executie
van het tegenwoordig Decreet. Gegeven op Amelisweerd den 27
september van het jaar 1808 en van onze Regering het derde.
Met deze 'Keuze' was het nodige geregeld om beschadiging van de
nieuwe bestrating te voorkomen. Nu was het aan de tolgaarders om
geld binnen te krijgen voor de rente en aflossing van de gesloten
geldlening.
Een van de eerste tolgaarders en mogelijk wel de allereerste was Jan
Ernst Kuhn, geboren in 1757. Dat is op te maken uit een brief van
de gouverneur van Utrecht aan de burgemeester van Zeist van 29
december 1817. Daarin vraagt hij inlichtingen over Jan Vonkenberg,
echtgenoot van Maria Catharina Luub, provisioneel waarnemende de
funktie van tolgaarder te Huis ter Heide, die zich.in den jare 1816
aan het departement van waterstaat had vervoegd om aangesteld te
worden in de plaats van J.E. Kuhn, eerst echtgenoot van voornoemde
M.C. Luub. De burgemeester antwoordde op 30 december 1817 dat
Vonkenberg een eerlijk, braaf en oppassend mens was.
Blijkens het register van overlijden der gemeente Zeist deed Maria
Catharina Luub, oud veertig jaar, ontvangster der tol en huisvrouw
van de overledene, op 14 mei 1814 aangifte van het overlijden van
Jan Ernst Kuhn, oud 57 jaar, tolgaarder, wonende in het huis zonder
nummer, zijnde het tolhuis bij het Huis ter Heide.
Mede dankzij de goede inlichtingen van de burgemeester van Zeist
31
-ocr page 32-
werd Jan Vonkenberg per 1 mei 1818 benoemd tot tolgaarder. Uit
een verslag van de tolverpachting in 1831 blijkt, dat Jan Vonkenberg,
oud 46 jaar, toen nog rijkstolgaarder was van de tol te Huis ter
Heide. De geboden pachtsom was ƒ. 2.600.-, terwijl de netto
opbrengst in 1829/1830/. 2.444.-bedroeg. De verpachting werd niet
goedgekeurd en Jan Vonkenberg bleef rijkstolgaarder.
Uit het volkstellingsregister van de gemeente Zeist van 1839 blijkt,
dat Gerrit Harsch van Appel, oud 39 jaar, toen tolgaarder was te
Huis ter Heide. Hij bleef dit mogelijk tot 1 mei 1849, want de
tolverpachtingen voor de jaren 1843/1846 en 1846/1849 werden niet
goedgekeurd door de minister van financiën.
Bij de verpachting voor de jaren 1849/1852 werd Melis Jacobus
Fock, zonder beroep, wonende te Utrecht tolpachter en -gaarder voor
ƒ. 2.180.- per jaar. Deze verpachting werd door de minister goedge-
keurd. Ook de verpachting voor de periode 1852/1855 aan Gerrit van
Eijk, bouwman onder Woerden voor ƒ. 2.390.- werd door de
minister goedgekeurd.
Op 17 maart 1852 betrok Cornelis Plomp vanuit Woerden het tolhuis
aan de Amersfoortseweg, als tolgaarder voor Van Eijk. Er ging
blijkbaar iets niet naar wens, want na een jaar keerde Plomp terug
naar Woerden, terwijl hij werd opgevolgd door de rijkstolgaarder
Hendrik Wigman Koning. Tot 1 mei 1867 werd geen enkele
verpachting van de tol te Huis ter Heide door de minister goedge-
keurd, hetgeen betekende, dat de tol bediend werd door rijkstolgaar-
ders.
Bij resolutie van de minister van financiën van 10 juli 1860, werd de
rijkstolgaarder Hendrik Wigman Koning aan de tol nr. 2 bij het Huis
ter Heide m.i.v. 1 augustus 1860 eervol ontslag verleend uit 's-lands
dienst, met aanspraak op zodanig pensioen als waarop hij zou blijken
recht te hebben.
In zijn plaats werd met ingang van dezelfde dag Johannes van
Dreumel benoemd. Van Dreumel vestigde zich op 7 juli 1860 in
Zeist, waar hij op 11 maart 1861 reeds overleed.
Op 23 maart 1861 benoemde de minister van waterstaat Gerrit Jan
32
-ocr page 33-
Het oude tolhuisje, Amersfoortseweg 12. (Foto ca. 1930. Particuliere collectie).
van Leeven tot zijn opvolger. Van Leeven vestigde zich op 1 mei
1861 te Zeist en vertrok op 24 april 1867 naar de Bilt. Dat hield
duidelijk verband met de tolverpachting per 1 mei 1867 voor de jaren
1867/1870, waarbij Jacobus Antonie van Achterberg, tolpachter te
Den Hommel, gemeente Ouden Rijn, tolpachter werd te Huis ter
Heide voor ƒ. 1.200.- per jaar. Op 2 januari 1869 overleed hij te
Zeist. Zijn vrouw bediende de tolboom tot aan het eind van de
pachttermijn, waarna zij op 29 april 1870 naar Woerden vertrok.
Bij de volgende tolverpachting voor de jaren 1870/1876 werd Arend
Mens, tolgaarder van de tol bij Schaerweijde, pachter van diverse
rijkstoUen, waaronder die op de Amersfoortseweg, de Utrechtseweg
en de Woudenbergseweg.
De tol bij Huis ter Heide werd gepacht voor/. 1.350.- per jaar.
De in Zeist woonachtige schoenmaker Cornelis Oremus werd
33
-ocr page 34-
tolgaarder. Hij vertrok op 30 juni 1873 naar Soest, waarna hij als
tolbaas werd opgevolgd door Cornelis Buters, die op 2 mei 1876 naar
Amersfoort vertrok.
Bij de volgende verpachting voor de periode 1876/1882 werd Jan van
't Sol, landbouwer te Putten tolpachter voor/. 1.450.- per jaar. Hij
vestigde zich op 2 mei 1876 in Zeist en werd in het bevolkingsregis-
ter van Zeist ingeschreven onder zijn toen nog officiële naam Jan
Gerbrigs. Op 18 mei 1876 trouwde hij met Dirkje Batenburg uit
Zeist. Blijkens een kantmelding bij de huwelijksakte was bij vonnis
van de rechtbank van Utrecht van 20 februari 1879 bevolen, dat de
geslachtsnaam van de bruidegom en van diens vader 'Gerbrigs' moest
worden vervangen door 'Van 't Sol'. Van 't Sol maakte blijkbaar
gebruik van de mogelijkheid om na drie jaar de pacht te beëndigen,
want hij vertrok op 1 mei 1879 naar Vreeswijk.
Bij de tussentijdse tolverpachting voor de jaren 1879/1882 werd
Cornelis Buters, tolgaarder te Amersfoort tolpachter en -gaarder voor
ƒ. 1.290.- per jaar. Bij de tolverpachting voor de jaren 1882/1888
was bij opbod ingezet op/. 1.385.- door Pieter Willemse, koopman
te Bunnik. Bij afslag werd op/. 50.- afgemijnd door Johannes Mens,
winkelier wonende te Zeist, als gemachtigde van mevr. wed. W.
Mens-van der Klauw, wonende te Schooten, waarna de pacht aan
haar werd toegewezen voor/. 1.435.- per jaar. Cornelis Buters bleef
tolgaarder tot 1 mei 1888.
Op 24 april 1888 vestigde zich Willem Floor, tolgaarder te Amers-
foort als voorlaatste tolgaarder in het tolhuis te Huis ter Heide.
Hij had de tol gepacht voor /. 1.325.- per jaar voor de periode
1888/1894. Bij de schriftelijke inschrijving voor de tolverpachting
voor de jaren 1894/1897 was Floor de hoogste inschrijver voor de tol
aan de Amersfoortseweg met /. 1.435.- per jaar.
Bij de laatste tolverpachting per 1 mei 1897, die ook bij inschrijving
plaatsvond, was Marinus Cornelis de Bruijn, aannemer te Overschie,
de hoogste inschrijver met /. 1.495.- per jaar. Namens De Bruijn
werd Jan Brouwer tolgaarder te Huis ter Heide.
Toen 1 mei 1900 de rijkstollen werden afgeschaft mocht Brouwer in
het tolhuis blijven wonen. Op 1 mei 1908 moest hij verhuizen omdat
34
-ocr page 35-
het huis door het departement van financiën in beheer en onderhoud
werd afgestaan aan het departement van justitie, teneinde het te
bestemmen tot rijksveldwachterswoning. Het tolhuis werd in 1933
gesloopt en vervangen door een veldwachters woning. Deze woning
werd op 21 maart 1945 door een bombardement verwoest. Op
dezelfde plaats is in 1945 een dubbele politiewoning gebouwd ten
behoeve van de politiepost Huis ter Heide, welke inmiddels is
opgeheven.
Bronnen
- Archief van de Staatssecretarie onder Lodewijk Napoleon
1806-1811; Algemeen Rijksarchief
- Archief van de Centrale Administratie der Waterstaat van het
ministerie van Binnenlandse Zaken 1813-1877; Algemeen Rijks-
archief
- Archief van het Amortisatiesyndicaat 1823-1868; Algemeen
Rijksarchief
- Verbaalarchief van het ministerie van Financiën over de jaren
1831-1940; Algemeen Rijksarchief
- Archief van de Rijkswaterstaat in de provincie Utrecht 1811-1972
(1983); Rijksarchief Utrecht
- Archief van de Ontvangers der Registratie en Domeinen in de
provincie Utrecht 1863-1945; Rijksarchief Utrecht
- Notariële Archieven in de gemeente Utrecht 1346 (1560-1905);
Gemeentearchief Utrecht
- Ingekomen en uitgaande stukken 1814-1905; Gemeentearchief Zeist
- Kopijboeken en brievenboeken 1811-1843; Gemeentearchief Zeist
- Volkstellingsregisters 1829 en 1839; Gemeentearchief Zeist
- Lijsten van huisnummers 1850-1930; Gemeentearchief Zeist
- Alfabetische bevolkingsregisters 1850-1915; Gemeentearchief Zeist
- Registers van de burgerlijke stand 1811-1907; Gemeentearchief
Zeist
35
-ocr page 36-
DE VERWANTSCHAP TUSSEN
WILLEM ADRIAAN VAN NASSAU-ODIJK (circa 1632-1705)
EN
JOHAN GERARD VAN OOSTRUM (7-1696)
door R.P.M. Rhoen
Voordat Willem Adriaan van Nassau-Odijk met de bouw van Slot
Zeist en de aanleg van de daarbij behorende parken en bossen kon
beginnen, moest hij veel grond aankopen. De grondprijzen waren als
gevolg van de oorlog met Frankrijk laag. Een van de aankopen betrof
het goed Zeisterstraat, dat in 1680 werd aangekocht.
Het goed Zeisterstraat lag in het gerecht Zeisterstraat. Tot het gerecht
behoorde verder het goed Kersbergen en het Middelbroek; vermoede-
lijk ook het pastorieland en de oude ridderhofstad Zeist. Dit gerecht
werd na 1459 gevoegd bij het bisschoppelijk gerecht van Zeist. Het
bezit van een gerecht betekende niet dat de gerechtsheer per se
eigenaar was van (de) gronden binnen het gerecht. Als gerechtsheer
oefende hij een stuk overheidsgezag uit.
Het goed Zeisterstraat werd ook wel als 'de grondheerlijkheid van de
Zeisterstraat' aangeduid. Het strekte zich uit van Kersbergen tot aan
de Blikkenburgerlaan. Behalve de Ie en 2e Dorpsstraat en het begin
van de Driebergseweg, omvatte het goed de in er^acht uitgegeven
huispercelen aan de beide zijden van de straat.
Verkoper was Johan Gerard van Oostrum. Via zijn overleden vrouw
was hij geparenteerd aan Willem Adriaan van Nassau-Odijk. Beiden
waren achterkleinkinderen van Willem I, Prins van Oranje.
Daarnaast bestond nog de Achterdorper of Zeisterstraat-fï'e/irf. In
1805 omschreven als: 'Den Agterdorper of Zeysterstraat-Tliiend met
allen zijn toebehoren ter wederzijde van de Zeysterstraat, strekkende
van de Kerksteeg tot aan de Moolen, van ouds leenroerig aan den
Lande van Utrecht.
'
Het tiendrecht hield in dat men een tiende gedeelte van de voort-
36
-ocr page 37-
brengselen, vooral van het veldgewas, moest afstaan aan degene die
het recht bezat.
De Achterdorper of Zeisterstraattiend was in de 18de eeuw eigendom
van de familie Sloet tot Warmelo, die ook het kasteel Kersbergen in
bezit had. In 1805 verkocht Floris Willem Sloet tot Warmelo deze
tiend aan de heren Van Laer.
Justinus van Nassau (1559-1631) was een bastaardzoon van prins
Willem I de Zwijger (1533-1584) en Eva Elinx. Justinus huwde in
1597 met Anna van Merode (1565-1634). Uit dit huwelijk werd
Filips van Nassau, heer van Wychen en Grimhuizen, heer van Hoe-
kelom, (1605?-voor 12 maart 1676) geboren. Uit zijn huwelijk,
gesloten in 1630, met Margaretha Maria van Cortenbach, vrouwe van
Vaesthartelt (7-1662?) werd geboren Anna Margaretha van Nassau,
vrouwe van Vaesthartelt, vrouwe van Wijchen, (?-12 maart 1676).
Zij trouwde de eerste keer in 1659 met Dirk Schenck van Nijdeggen,
heer van Blijenbeek, Aiferden en Grubbenvorst, (7-1661). In 1668
trouwde zij voor de tweede keer met Johan Gerard van Oostrum,
heer van Moersbergen en Cattenbroek.
Johan Gerard van Oostrum, heer van Moersbergen en Cattenbroek,
(7-1696) was een zoon van Johan van Oostrum, heer van Gerverskop,
(7-1656) en Catharina Maria van Wael, vrouwe van Moersbergen,
(7-1644). Hij werd in 1658 beleend met het gerecht Cattenbroek bij
Zeist.
Nog in hetzelfde jaar dat hij in het huwelijk trad met Anna Margare-
tha van Nassau deed hij Vaesthartelt van de hand en de heerlijkheid
Wychen verkocht hij in 1680. In dat jaar verkocht hij het goed de
Zeisterstraat aan Willem Adriaan van Nassau-Odijk. In 1682 droeg
Van Oostrum Cattenbroek over aan mr. Johan Pesters (1620-1703),
die door de Staten van Utrecht ermee werd beleend. De familie
noemde zich nadien '(de) Pesters van Cattenbroek'. De verkopen van
Van Oostrum zijn op zijn minst opmerkelijk.
In 1677 was Van Oostrum majoor der cavalerie; later zou hij de rang
van kolonel bereiken. Van Oostrum maakte in 1688 deel uit van een
37
-ocr page 38-
compagnie cavalerie van het leger waarmee Willem III van Oranje
naar Engeland overstak. De compagnie van Van Oostrum bleef in
1689 vooralsnog in dienst van Engeland. Willem Adriaan van
Nassau-Odijk maakte de oversteek ook mee, maar kreeg in tegenstel-
ling tot alle andere Nederlandse gunstelingen geen Engelse titel.
Jhr. Adolf van Wael van Moersbergen, heer van Cattenbroek en
Moersbergen, (7-1636) werd in 1592 na de dood van zijn vader,
Bartholomeus van Wael van Moersbergen, heer van Cattenbroek en
Moersbergen, (circa 1527-1592) beleend met het gerecht Kokkerts-
hoeve in Zeist. Kokkertshoeve was een mini-gerecht in Cattenbroek
met een grootte van circa 15 hectare. Het lag dicht bij Blikkenburg.
Sinds 1479 hadden dit gerechtje en het aangrenzende gerecht
Cattenbroek dezelfde heer: Bartholomeus van Wael (7-1493). Willem
Adriaan van Nassau-Odijk heeft de Kokkertshoeve in of kort na 1677
aangekocht. Een gedeelte benodigde hij voor de aanleg van het
Achterbos.
Zijn moeder was Catharina van Merveldt (7-1625). Uit zijn eerste
huwelijk met Occa van den Clooster (7-7) werd Catharina Maria van
Wael van Moersbergen geboren, die met de ritmeester Johan van
Oostrum trouwde. Zij waren de ouders van Johan Gerard van
Oostrum. Johan van Oostrum werd in 1638 voor zijn vrouw beleend
met tienden onder Zeist en het gerecht Cattenbroek.
Maurits prins van Oranje, graaf van Nassau, (1567-1625) was een
kind van prins Willem I de Zwijger (1533-1584) en diens tweede
echtgenote Anna hertogin van Saksen (1544-1577). Uit Maurits
verhouding met Margaretha van Mechelen (7-1662) werden acht
kinderen geboren. Zijn tweede bastaardzoon was Lodewijk van
Nassau, heer van Berverweerd en Odijk, (1602-1665) en de Lek.
Deze huwde met Isabella gravin van Hornes (7-1664). Uit dit
huwelijk werd Willem Adriaan I graaf van Nassau, heer van Odijk,
Kortgene, Zeist en Driebergen, rijksgraaf (circa 1632-1705) geboren.
Zo blijkt achter een ogenschijnlijk puur zakelijke transactie, een
familiaire band schuil te gaan.
38
-ocr page 39-
Bronnen
- Archief van het huis Zeist, 1677-1953; Gemeentearchief Zeist
- Archief van het huis Kersbergen, 1418, 1716-1952, inv.nr. 6;
Gemeentearchief Zeist
- Archief van het gerecht Zeist, inv.nr. 2421, 2423 en 2424;
Rijksarchief Utrecht
- C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een
institutioneel-geografische studie,
z.pl. 1983
- E. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau. Een biografisch woordenboek,
Haarlem 1992
- A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit
het landsheerlijke tijdvak. I. De Nederstichtse leenacten (1394-
1581),
's-Gravenhage 1956
- Jhr. E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis
der Utrechtsche ridderhofsteden en heerlijkheden,
's-Gravenhage
1909.
LITERAIRE PASSANTEN
door J.A. van den Dikkenberg
De gelegenheidsdichter wordt doorgaans als het zwarte schaap van de
literaire familie beschouwd. Indien poëzie niet 'dé allerindividueelste
expressie van de allerindividueelste emotie' (Kloos) is of niet
tenminste om de kunst zelve geproduceerd wordt, mogen we dan nog
wel van kunst spreken? We zien dit verschijnsel ook in de beeldende
kunsten en de muziek. Maar de laatste jaren is zowel in de weten-
schap als de kritiek een omslag merkbaar. Men gaat inzien dat
bestudering van gelegenheidpoëzie in de historische context juist een
heel aardig tijdverdrijf kan zijn.
In de tweede helft van de negentiende eeuw leefde in Zeist een man
39
-ocr page 40-
die vele verzen schreef bij talloze gelegenheden en daarnaast artikelen
publiceerde van geschiedkundige aard. Zijn Naam: Jan Hendrik van
Lennep. Familie van de grote Van Lennep? Jazeker!
Jan Hendrik
van Lennep
(1825-1897)
was de zesde
zoon uit het
tweede hu-
welijk van de
vermaarde
classicus David
Jacob van
Lennep (1774-
1853), die
thans nog enige
bekendheid
geniet als
auteur van de
Verhandeling
over het be-
langrijke van
Hollands grond
en oudheden
voor gevoel en
verbeelding
(1827). Jans
J.H. van Lennep (1825-1897). (Iconografisch Bureau,
's Gravenhage).
veel oudere
halfbroer uit
het eerste
huwelijk van
zijn vader was de illustere Jacob van Lennep (1802-1868), dichter en
schrijver van zeden- en historische romans als De roos van Dekema
(1836), tekstbezorger van de eerste Max Havelaar enz.
De kinderen uit het tweede huwelijk van David Jacob waren ongeveer
iso
-ocr page 41-
even oud als de kinderen van Jacob van Lennep ('oom Ko'): hun
respectievelijke echtgenotes waren vriendinnen.
Jan Hendrik werd in Amsterdam geboren. Hij studeerde rechten in
Utrecht. In 1855 trouwde hij de Engelse Catharina Elisabeth West
(1832-1909). Uit dit huwelijk kwamen 9 kinderen voort, waarvan er
één jong stierf en vier dood geboren werden. 1855 is ook het jaar dat
het paar zich in Zeist vestigde. Zijn vrouw was als lerares verbonden
aan de meisjeskostschool der hernhutters. Jan Hendrik zat van 1859
tot 1870 in de gemeenteraad en was de laatste vijf jaar van deze
periode wethouder.
Zijn werkzame leven lang hield hij zich bezig met de geschiedschrij-
ving en de letterkunde (deze disciplines lagen toen nog veel dichter
bij elkaar dan tegenwoordig). Hij was redacteur van De Navorscher
en de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken.
Voor dit blad schreef hij nogal wat brieven die met de historie van
Zeist te maken hebben. Enkele voorbeelden:
22 juni 1872: over het rampjaar 1672 toen Lodewijk XIV o.a. 10
dagen in Zeist verbleef (zie ook: Buil. van de Van de Poll-stichting
2 (1972), p. 20-21).
10 juli 1876: over de hoogte en de ouderdom van het kerkgebouw
der Hervormde gemeente.
Deze artikelen zijn om verschillende redenen interessant. Allereerst
om de waardevolle informatie met betrekking tot de Zeisterse
geschiedenis, maar ook om het beeld dat ze geven van hoe in de
vorige eeuw de geschiedenis als discipline 'bedreven' werd.
Van Lennep probeerde het Zeisterse culturele leven nieuwe impulsen
te geven, maar slaagde daar maar gedeeltelijk in.
Zo probeerde hij in 1864 te komen tot de oprichting van een Zeister
leeskabinet, maar moest op 18 febr. 1865 in de Weekbode konstateren
dat de belangstelling te gering was.
Gedichten schreef hij ook. Bijvoorbeeld ter gelegenheid van de
zilveren bruiloft van zijn vader in 1844, de algemene collecte die
gehouden werd na de watersnood ramp in 1861 en in 1863 toen
Nederland 50 jaar bevrijd was van de Franse overheersing. In 1875
41
-ocr page 42-
verscheen in Zeist de bundel Gedachten en gedichten en in het
gemeentearchief van Zeist bevindt zich nog een manuscript met de
datum 17 september 1896 (dus vlak voor zijn dood geschreven) over
De ondergang der stad Grebbe.
In het archief van de familie Huydecoper, dat in het rijksarchief van
Utrecht bewaard wordt, vond ik maar liefst drie gedichten die
geschreven waren ter gelegenheid van de inhuldiging van jhr. W.K.
Huydecoper als burgemeester van Zeist op 28 augustus 1863. Hij
heeft ze ongetwijfeld tijdens het banket voorgelezen. Als proeve van
zijn kunnen druk ik hier twee gedichten van Van Lennep af. Ze zijn
aflcomstig uit het genoemde familiearchief.
Welkomstgroet der Zeyster kinderen
aan den hoogwelgeboren heer Jhr. W.K. Huydecoper,
ter gelegenheid zijner inhaling als
Burgemeester van Zeyst, 28 augustus 1863.
Wat wuift er toch door 't Zeyster groen
Zoo rood en wit en blaauw?
En wéarom is, in 't drokste doen.
De weg van menschen graauw?
Wat brengt hier elk in 't Zondagskleed,
En ieder op zijn dreef.
En wéarom klinkt juist nu de kreet,
"Dat Huydecoper Leef!"
Die vlag, zij wappert wel te regt.
Door 't Zeyster Linden-groen -
Die schare, die zich 't werk ontzegt.
Heeft béter niet te doen:
Want ziet, het geldt een Zeyster kind.
Dat Zeyster jongen bleef.
En nu, als man, ons juichend vindt,
"De Burgemeester leef!"
42
-ocr page 43-
Wij kind'ren, och, wat weten wij
Van lands- of dorps-bestuur?
Wij leven vrij, wij leven blij.
Zelfs leeren valt ons zuur!
Maar, voelden wij niet zóó 't gemis,
Toen Zeyst een weeskind bleef,
Wij weten wat een vader is,
"De Burger-Vader Leef!"
Ter nagedachtenis van onzen Burgervader, den Hoogwelgeb. Hr.
Jhr. W.K. Huydecoper, overleden den 24sten july 1882
Aan Zeist ontviel een Vriend, in 't krachtigst van zijn leven
Een man, zoo 't scheen gebouwd voor de eer van d' ouden dag
Een man, wien Godes gunst il de achting had gegeven
Van 't Dorp, dat hem zoo gaarne aan 't hoofd der Zeysters zag.
Nu treurt het bij zijn lijk en vlecht een krans verworven
Door wat hij deed en leed voor 't welzijn der gemeent'
Die hem, zoo onvermoeid, nu roerloos en gestorven,
Met tranen, vol dank, als heengegaan beweent.
Hij ging - maar ging niet weg als wou hij ons verlaten.
Daarvoor was hij te flink, te minzaam en te trouw.
Wij missen nu zijn gang door buurt en dorp en straten
Zijn vrolijk oog, zijn stem en ... hullen ons in rouw!
Vaar, Burgervader, wel: ach, mogt het ons gelukken
Nog eens uw vriendenhand, zoo warm en nu zoo koud
(Zoodat gij 't voeldet ginds) met vriendenhand te drukken
U bleek, hoe 't Dorp, U lief, in eer U houdt en ... rouwt! .
Zeist, 28 july 1882                                           J.H. van Lennep
43
-ocr page 44-
Het eerste gedicht werd als vlugschrift gedrukt bij J.W. Everz. te
Zeist. Het tweede is naar het handschrift overgenomen (het werd later
in de Weekbode opgenomen). De stijl is die van de vorige eeuw:
breedsprakig en bombastisch. We hebben hier niet te maken met
literaire hoogstandjes, maar ik geloof dat de onbeholpen waardering
die met name uit het tweede gedicht spreekt, ongeveinsd is.
Dit is het derde artikel in een serie over schrijvers uit en over Zeist. De eerdere delen
verschenen in SEIJST 24 (1994), nr. 2, p. 29-31 en nr. 4, p. 73-78.
BOEKBESPREKING
door J.A. van den Dikkenberg
Onlangs ontvingen wij een besprekingsexemplaar van het boek
De levensloop van de Utrechtse bevolking in de 19e eeicw van
K. Mandemakers en O. Boonstra (red.).
Dit boek is gebaseerd op de Utrechtse dataset van de Stichting
Historische Steekproef Nederlandse bevolking. Aan de hand van
geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten, bevolkingsregisters en
persoonsregistraties wordt het demografisch gedrag, de beroepscar-
rière en het verhuispatroon van personen in de provincie Utrecht in
kaart gebracht. Het gaat hierbij met name om de 'gewone man' in de
periode 1812-1922.
In een zestal hoofdstukken, als ik de inleiding en verantwoording
buiten beschouwing laat, wordt door verschillende auteurs en vanuit
verschillende disciplines een aantal min of meer bekende onderwer-
pen uit de sociale geschiedenis - het verband tussen levensduur en
sociale ongelijkheid, analfabetisme, sociale en economische achter-
gronden bij het huwelijk, sociale mobiliteit en migratie - geadstrueerd
met een indrukwekkende hoeveelheid cijfers. Veel werk is gemaakt
44
-ocr page 45-
van een nauwkeurige verantwoording.
Vooral als egodocumenten worden geciteerd is het een prettig werk
om integraal te lezen, maar door de heldere opbouw leent het boek
zich ook uitstekend als naslagwerk bij specifieke onderzoeksvragen.
K. Mandemakers en O. Boonstra, De levensloop van de Utrechtse
bevolking in de 19e eeuw.
Van Gorkum & Comp bv, Assen.
ƒ 39,50. ISBN 90 232 3047 7.
AANMELDINGEN JUBILEUMBIJEENKOMST OP 6 SEPTEMBER
Contribuanten die zich tot 15 juni hebben aangemeld, kuimen er
zeker van zijn dat voor hen een stoel klaar staat. Na die datum is de
inschrijving helaas gesloten. Het definitieve programma van de
bijeenkomst wordt, om economische redenen, niet toegestuurd, maar
zal op 6 september voor de aanwezigen klaar liggen.
Naast een feestrede van de voorzitter van onze stichting,
mr dr V.A.M, van der Burg, zal er een voordracht zijn door
professor dr C. Dekker, Rijksarchivaris voor de Provincie Utrecht.
Het derde (en laatste) deel van onze publikatie 'Bronnen voor de
geschiedenis van Zeist' zal worden aangeboden aan diverse promi-
nente gasten.
Voor hen die op dit boek hebben ingeschreven is het dan ook
beschikbaar; en voor andere belangstellenden is het te koop voor de
prijs van f. 45,-.
Aanvang 15:30 uur, plaats Congreszolder van Slot Zeist.
41
-ocr page 46-
JAARVERSLAG VAN DE PENNINGMEESTER 1995
Balans per 31 december 1995
Debet
Vaste activa (inventaris)
3.007,99
Vlottende activa
Liquide middelen
Kas
48,05
Rabobank
2.108,89
Giro
2.072,52
Leeuwrekening
15.000,-
Kortlopende vorderingen
Voorraad Gem. Zeist
27.450,-
Voorraad diversen
7.141,-
Voorraad Groei en B.
3.000,-
Saldo lopend boekjaar
28.910.26
Balanstotaal
88.738.71
Credit
Afschrijving inventaris
1.000,-
Afschrijving voorraad
30.000,-
Eigen vermogen
Fonds publicaties
2.872,06
Fonds collecties
3.121,65
Fonds exposities
2.922,05
Fonds films
1.084,24
Kapitaal
39.045,43
Kortlopende schulden
Crediteuren
2.193,28
Reserveren krediteuren (drukkosten bulletin)
6.500.-
Balanstotaal
88.738.71
46
-ocr page 47-
Financieel jaaroverzicht over 1995
Ontvangsten
Contributies                                                                20.815,50
Verkoop boeken                                                           1.928,-
Rente bank/giro                                                              306,53
Ontvangen subsidie Gemeente Zeist                                12.992,--
Schenkingen                                                                   197,10
Saldo verlies                                                               28.910.26
65.149.39
Uitgaven
Lezingen (zaalhuur)                                                      3.204,92
Drukkosten bulletin (begroot)                                         6.500,--
Porti bulletin                                                                1.372,10
Enveloppen bulletin                                                        998,75
Huur Van de Poll-kamer Slot Zeist                                 7.125,13
Overige huisvestingskosten                                              252,60
Algemene kosten
Kantoorbenodigdheden                                            826,67
Kopieerkosten                                                        336,30
Contributies/abonnementen                                       210,--
Porti                                                                     737,44
Verzekeringen                                                      1.425,78
Administratiekosten                                              7.794,17
Bestuurskosten                                                     2.767,59
Afschrijving inventaris                                                   1.000,--
Afschrijving voorraad boeken                                        30.000,--
Bankkosten                                                                    104,75
Representatie en div. kosten                                             493.19
65.149.39
47
-ocr page 48-
Toelichting
De contributies van de donateurs zijn in 1995 andermaal gelukkig
hoger uitgekomen dan was begroot (18.500,--). De donateurs drukken
met hun bijdragen hun waardering uit voor hetgeen het genootschap
verricht.
De grote voorraad boeken werd in 1994 aan de hoge kant gewaar-
deerd, het leek ons verstandig op die voorraad fors af te schrijven.
De verkoop van boeken bleef ver achter bij de verwachtingen, mede
omdat de bijzondere actie die daarvoor op het program stond niet in
1995 werd gerealiseerd.
De subsidie van de gemeente bleef op hetzelfde niveau, vanuit de
problematiek van de gemeente gezien begrijpelijk, het genootschap
had echter op een grotere bijdrage van gemeentezijde gehoopt.
De post administratiekosten is hoger dan begroot. Dit is echter een
'optisch bedrog' omdat er door het bedrijf dat vroeger onze ledenad-
ministratie verzorgde abusievelijk in 1995 nog een bijdrage werd
geïnd. Deze werd in 1996 inmiddels teruggestort, waarmee de kosten
feitelijk op het begrote niveau uitkomen. Bovendien zitten in
de administratiekosten over 1995 éénmalige aanloopkosten van
ƒ 1.500,-.
C.E.G. ten Houte de Lange, penningmeester.
48
-ocr page 49-
JAARVERSLAG VAN DE PUBLICATIECOMMISSIE
De commissie, bestaande uit mr dr V.A.M, van de Burg, dr J.
Meerdink, mw. CL. Peucker-Martin, dr P. Peucker, drs W.M.A.
Roeder, drs Th.G.P.M. Ruijs en mr dr A.A.H. Stolk, kwam aan
het begin en het einde van het jaarverslag 1995 bijeen.
Ondanks deze geringe vergaderfrequentie kan het jaarverslag op
enkele belangerijke resultaten terugzien.
Dr Peucker voltooide het manuscript der Bronnen der Zeister
Geschiedenis, die thans van de negende tot het midden der zeventien-
de eeuw reiken.
                                                                   ;,
Het boek vormt een derde deel en is nu persklaar; met de uitgave
wordt gewacht tot het 45-jarig jubileum der Stichting in september
1996.
Een boek over de Zeister lichtmetaal (z.g. 'bestek') industrie kostte
veel hoofdbrekens na het plotseling overlijden van de auteur drs J.G.
Steenbeek.
Dankzij medewerking van enkele leden van de Koninklijke Neder-
landse Academie van Wetenschappen kon de econoom-historicus dr
W.D. Voorthuysen bereid gevonden worden deze studie opnieuw aan
te pakken. Daarbij zullen zowel de economische als de sociale
aspecten van deze nijverheid, die in Zeist met 1600 werknemers veel
heeft betekend, maar thans op de Solafabriek na geheel is verdwenen,
de aandacht krijgen.
Dr Voorthuysen hoopt zijn manuscript eveneens op de dag van ons
jubileum in september te kunnen aanbieden.
Het jaar overziende meent de commissie reden tot voldoening te
hebben.
Dr. J. Meerdink
49
-ocr page 50-
VERSLAG VAN DE TENTOONSTELLINGSCOMMISSIE 1995
De tentoonstellingscommissie telde op 1 januari 1995 vijf leden:
F. Kusters, mw.drs D. Methorst-de Bie, R.P.M. Rhoen, drs
Th.G.P.M. Ruijs (voorzitter) en mw.drs K.M. Veenland-Heineman.
Mevrouw Methorst en de heren Rhoen en Ruijs hebben de commissie
in 1995 verlaten. Dicky Methorst was een aanwinst voor onze
commissie, helaas hebben wij maar korte tijd van haar goede inbreng
kunnen profiteren. Het commissiewerk bleek niet te combineren met
haar drukke werkkring en gezin. Theo Ruijs, immer bruisend van
ideeën, trad terug zowel uit het bestuur als uit de tentoonstellings-
commissie. Pierre Rhoen was de motor achter de tentoonstellingen,
die sinds 1992 zijn georganiseerd in de Vleugelgalerie van Slot Zeist.
'Het Zeisterbos', 150 jaar Katholiek Zeist' en Rondom Willem
Pijper' waren professionele produkten, die honderden bezoekers
trokken en positief werden beoordeeld. Veel heeft de Stichting aan
hem te danken.
Karen Veenland vertegenwoordigt vanaf juni 1995 de tentoon-
stellingscommissie in het bestuur van de Stichting.
Zowel de heer Kuster als de heer Rhoen waren in 1995 betrokken bij
herdenkingstentoonstellingen. Kuster als particulier collectioneur van
literatuur uit oorlogstijd, Rhoen als gemeentearchivaris in samenwer-
king met het 4/5 mei comité.
Deze werkzaamheden en de kleine bezetting van de commissie
maakten het niet mogelijk in 1995 nog een eigen tentoonstelling te
realiseren. Wel werd in werkgroepvorm met vertegenwoordigers van
de Broedergemeente een begin gemaakt met de voorbereidingen van
de tentoonstelling 'Leven als Liturgie'.
Deze tentoonstelling wordt in mei 1996 in de Vleugelgalerie van Slot
Zeist gehouden. Aanleiding is het feit dat 250 jaar geleden de
Broedergemeente zich in Zeist vestigde. Vanaf september werd er
maandelijks overleg gevoerd.
50
-ocr page 51-
Voor de vaste expositie in de toren van de Oude Kerk werd onder-
zoek verricht en een plan van aanpak opgesteld. Inmiddels is bekend
geworden dat om veiligheidsredenen dit plan geen doorgang kan
vinden.
Tevens is voorbereidend werk verricht voor het plaatsen van vitrines
met historische informatie in gebouwen aan het Rond, nl. in
Restaurant De Hermitage en Hotel Figi. Nadere uitwerking zal in
1996 plaatsvinden.
In de loop van het jaar kwam mw.drs E. Stades-Vischer de
commissie versterken. De heer J.H. Heimei bezocht enkele vergade-
ringen om zich te oriënteren op het werk van de commissie.
Om alle taken naar behoren te verrichten is uitbreiding van de
commissie in 1996 vereist.
Met zorg heeft de commissie de ontwikkelingen rond de Zeister
Kunststichting gevolgd. Het jaarlijkse gebruik van de Vleugelgalerie
staat voor de toekomst op losse schroeven. Wil de commissie haar
werk blijven doen in de lijn van de afgelopen jaren, dan zal zij
jaarlijks de beschikking moeten hebben over een goed geoutilleerde
expositieruimte.
K.M. Veenland-Heineman
51
-ocr page 52-
AGENDA
7 augustus: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzuilens.
6 september: viering 45-jarig bestaan van het Zeister Historisch
Genootschap Van de Poll-Stichting.
14 september: open monumentendag.
3 oktober: middagexcursie naar Kasteel Cannenburch te Vaassen.                     1
11 november: avondlezing door de heer mr drs H. Reinders over
de geschiedenis van het Zeister ziekenhuis.
NIEUWE DONATEURS                                                 I
De heer S. de Vos, Dalweg 18                                                                        |
Fam. H. Hoogendijk, Van de Polllaan 10                                                        i
De heer drs CA. Schuckink Kool, Lyceumlaan 8                                           j
De heer H.J. Epping, Utrechtseweg 48'                                                           I
Mw. F.J.B. Epping-Wakelkamp, Utrechtseweg 48'                                           j
Mw. W. Prenger, van Tetslaan 17^                                                                  |
Stand begin mei
-  laatste stand: 800
-  aanmeldingen: 6
-  opzeggingen/overleden: 15
-  aantal donateurs: 791
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs, mutaties etc. kunnen
gestuurd worden naar:
Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting',
Postbus 342, 3700 AH Zeist.
52
-ocr page 53-
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (3)
TOL UTRECHTSEWEG BIJ SCHAERWEIJDE
door L. Visser
De onbestrate voorganger van de Utrechtseweg tussen Zeist en de
Bilt was eeuwenlang een secundaire zandweg waarlangs de
bewoners van het kerspel Zeist uit westelijke richting naar de
kerk gingen. Wel was er al in de middeleeuwen een Steenwech
van Utrecht naar de Bilt, maar die eindigde dan ook in de Bilt en
had als zodanig geen verbinding met Zeist.
Een eerste poging om te komen tot bestre.ting van de Utrechtseweg
dateert uit 1814. Op 9 oktober 1815 schreef de commissaris-generaal
van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, waarnemende de
portefeuille van Waterstaat namelijk aan de heren Johannes van Laer,
eigenaar van de Ambachtsheerlijkheid van Zeist, en Frans Nicolaas
van Bern, burgemeester van Zeist o.m.:
'In den jare 1814 is door U Ed. aan Z.M. den Koning een request
gepresenteerd, houdende verzoek dat de weg van de Buitenplaats
Vollenhoven bij het dorp de Bilt tot het dorp Zeijst ten koste van den
lande mogt worden bestraat.'
Omdat de commissaris-generaal had gehoord dat de heren de vereiste
penningen (ƒ26.000,-) zouden kunnen vinden voor het vermelde
werk, nodigde hij hen uit dit te willen bevestigen, teneinde het
vereiste besluit bij Zijne Majesteit te kunnen provoceren opdat het
bedoelde werk in het aanstaande voorjaar zou kunnen worden
uitgevoerd.
De commissaris-generaal was blijkbaar goed ingelicht want bij
koninklijk besluit van 17 maart 1816 nr. 12 werd aan genoemde heren
toestemming verleend tot het doen bestraten van de weg van Zeist
naar de buitenplaats Vollenhoven bij De Bilt en om tevens aldaar een
tol op te richten en diens opbrengst tot aflossing der kapitalen van de
53
-ocr page 54-
te dien einde geopende negotiatie van ƒ24.000,- te gebruiken.
Daarna ging alles blijkbaar snel in zijn werk.
Op 12 juli 1816 kochten de commissarissen van de nieuw aangelegde
straatweg lopende van 'Den Dorpe Zeist tot aan De Holle Bilt' een
tolhuis van de weduwe Jansje Hootzen-Veenstra, tolgaardster, en
haar meerderjarige kinderen, Hermanus Hootzen, assistent-tolgaarder
en Paulina Hootzen, winkelierster. Commissarissen waren: Frans
Nicolaas van Bern, burgemeester van Zeist, Evert Kol, landeige-
naar, wonende in de stad Utrecht, Johannes van Laer, landeigenaar
te Zeist, Jacob van Laer, grondeigenaar te Zeist en mr Willem Elisa
Ram, grondeigenaar en lid van het stedelijk bestuur van de stad
Utrecht wonende te Utrecht.
Het huis werd omschreven als de opstand van een goed hecht sterk
weldoortimmerd huis, hebbende gelijkvloers 2 voorkamers van
diverse lengten en breedten, een keuken, achterhuis, een goede kelder
en boven het huis een goede droogzolder. Het huis was ten oosten
belend aan de daghuurderswoning van mejuffrouw Dina van Wijck,
weduwe van Willem van Dam, ten westen aan de nieuw aangelegde
straatweg naar Utrecht, ten zuiden aan de landerijen van de heer
Frans Nicolaas van Bern en ten noorden aan het goed Scharreweide
genaamd.
In de akte was o.m. de volgende bepaling opgenomen:
'5. De Heeren koopers verbinden zich in hunnen qualiteit om aan
Jansje Veenstra, weduwe van Hendrik Hootzen en bij haar voorover-
lijden aan haren zoon Hermanus Hootzen , haar tegenwoordigen
assistent, de post van tolgaardster of tolgaarder der gabelle op den
nieuw aangelegden straatweg van Zeijst naar de Holle Bilt, bij de
door hun van de verkoopers gekochte woninge geplaatst, te zullen
opdragen.'
Jansje heeft de post van tolgaardster, althans in naam, nog geruime
tijd uitgeoefend. Zij overleed op 16 december 1828 op drie en
tachtigjarige leeftijd te Zeist en in de overlijdensakte staat als beroep
vermeld 'tolgaardster'. In de praktijk zal zoon Hermanus de honneurs
54
-ocr page 55-
wel hebben waargenomen, maar daarover later meer.
Het in eerste instantie genoemde bedrag ad ƒ26.000,- voor het
bestraten van de weg bleek achteraf juist te zijn. Bij koninklijk besluit
van 17 juli 1817 werd alsnog toegestaan het in de concessie genoem-
de bedrag ad ƒ24.000,- met vier maal ƒ500,- te verhogen.
En nu de vraag: Hoe verliep de 'onderneming'?
Uit de rekening over de periode 1 september 1829 t/m 31 augustus
1830 blijkt dat er gedurende die tijd ƒ3.754.43 aan tolgelden was
ontvangen. Met het batig saldo van het vorig jaar waren de inkomsten
ƒ3.840.5 r/2.
Onder de uitgaven was het loon van Hermanus Hootzen verantwoord
als tolgaarder van de gabelle ad ƒ300,- + ƒ 16,- lantaarngeld + 3% van
de ontvangst van de tol a ƒ3.754.43= ƒ112.62.
Behalve kosten van onderhoud, rente en aflossing en enkele kleine
uitgaven was er een uitgaafpost van ƒ1.000,- wegens uitkering aan de
Commissarissen van de (nieuwe) straatweg op Woudenberg, volgens
de overeenkomst, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 oktober
1829, nr. 39.
Het is duidelijk dat de commissarissen van de Utrechtseweg belang
hadden bij de aanleg van de Woudenbergseweg als onderdeel van de
verbinding Utrecht-Arnhem via Woudenberg, Scherpenzeel, Rens-
woude en Ede en daar graag iets voor over hadden.
Uiteindelijk bleef er op de rekening 1829/1830 nog een batig saldo
over van ƒ261,98. De volgende tien jaren veranderde er niet veel.
In 1841 werd de Utrechtseweg rijkseigendom. Bij koninklijk besluit
van 6 mei 1841 nr. 104 werd voor de Utrechtseweg ook het
Algemene Tarief voor tollen op rijkswegen van kracht zoals dat was
vastgesteld bij koninklijk besluit van 29 oktober 1833 st bl.nr 59.
Daarbij werd overigens uitdrukkelijk vermeld dat de uitzondering dat
de bewoners van Zeist slechts halve tol hoefden te betalen
gehandhaafd bleef
Toen op 6 maart 1843 alle rijkstollen in de provincie Utrecht werden
verpacht, werd deze uitzondering ook in de bijzondere bepalingen
ë^
-ocr page 56-
'Welgelegen' in Zeist
met het tolhuis
(Litho uit 1829. parti-
culiere collectie).
opgenomen. Daarin werd tevens vermeld dat de pachters van de
tollen in de Holle Bildt en bij Schaerweijde te Zeist bevoegd waren
ontslag van pacht te vorderen indien de ontworpen spoorweg van
Amsterdam over Utrecht mocht worden geopend.
Bij deze verpachting voor de periode 1 mei 1843 - 1 mei 1846 werd
het hoogste geboden door Hendrik Altena, gemeente-ontvanger en
molenaar te Hoevelaken, t.w. ƒ5350,-. Bij afslag mijnde Anthony
Paulus Casteleijn, zeepzieder te Utrecht af op ƒ1.000,-. De pacht
werd volgens de akte toegewezen aan Casteleijn voor ƒ6.350,- maar
de minister van financiën vond de pachtprijs blijkbaar niet hoog
genoeg en keurde de verpachting niet goed.
Dat betekende dat er m.i.v. 1 mei 1843 een nieuwe tolgaarder voor de
tol bij Schaerweijde moest worden benoemd want Hermanus
Hootzen vertrok op deze datum als tolgaarder naar Amersfoort. We
weten dit uit een bericht in de Weekbode voor Zeist, Driebergen en
omstreken van 7 juli 1866 luidende als volgt:
'H. Hootzen aan De Bildt heeft de 27e juni j.1. zijn vijftigjarige
diensttijd als tolgaarder herdacht waarvan hij 27 jaar te Zeist, 11/2 jaar
te Amersfoort en llYi jaar aan de Bildt was geplaatst. Als verdere
bijzonderheid kunnen we mededelen, dat Hootzen in die vijftig
jaren de belangrijke som van ƒ267.087.74 gegaard heeft.'
Hootzen was op 27 juni 1816 in Zeist begonnen als assistent-
tolgaarder. Op 1 mei 1843 ging hij naar Amersfoort en vervolgens
56
-ocr page 57-
was hij tolgaarder aan de Holle Bilt, de best betaalde tol van heel
Nederland. Als opvolger van Hootzen nam rijkstolgaarder M. van
Bonzel zijn intrek in het tolhuis aan de Utrechtseweg.
De opbrengst van de tol bij Schaerweijde was blijkbaar ook aan de
hoge kant in verhouding tot de geboden pachtsommen want tot 1 mei
1861 werd geen enkele verpachting van deze tol door de minister van
financiën goedgekeurd.
Na zes jaar hield Van Bonzel het in Zeist voor gezien.
Op 30 augustus 1849 schreef de commissaris der koning aan de
burgemeester van Zeist dat de minister van financiën bij besluit van
22 augustus 1849 aan de tolgaarder nabij Schaerweijde machtiging
had verleend per I september 1849 te wisselen van standplaats met
die aan de Arkelse Dam op de grote weg tussen Vianen en Gorin-
chem. Zijn opvolger was A.1. Carabain, geboren in 1811.
Nadat op 7 mei 1850 burgemeester F.N. van Bern was opgevolgd
door mr W.D.F. Schas, werden enkele toUenperikelen uit het tijdperk
Van Bern weer aktueel, zoals de halve tolbetaling door Zeister
ingezetenen en de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg achter
Schaerweijde.
Op 31 januari 1851 ging er een brief uit van burgemeester en
wethouders aan de gedeputeerde staten van Utrecht over beide zaken,
die begon als volgt:
'Tolgaarder Carabain heeft naar het schijnt vroeger enigzins
willekeurig tolgelden geheven naar aanleiding van een mondelinge
instructie met betrekking tot de halve vrijdom voor inwoners van
Zeist.' De burgemeester had zich daarover blijkbaar al eerder tot de
ontvanger der registratie en domeinen te Wijk bij Duurstede gewend.
Zijn brief was doorgezonden naar de minister van financiën en hij
was in het bezit van een resolutie van de minister van 11 december
1850 waarin de voornaamste kwesties waren behandeld. Burgemees-
ter en wethouders zonden deze resolutie mee aan gedeputeerde
staten. Daaruit bleek dat het o.a. ging om de volgende vragen:
5^
-ocr page 58-
1,  Moet een inwoner van Zeist met een vreemde voerman en een
vreemd rijtuig hele tol betalen? en:
2.   Moet een niet-inwoner van Zeist, gereden door een voerman met
een rijtuig uit Zeist, hele tol betalen?
De minister had beslist dat in het eerste geval halve tol moest worden
betaald en in het tweede geval hele tol omdat hel daarbij om een
niet-inwoner ging.
Daarmee leek het probleem opgelost, maar er bleven toch nog enkele
vragen die nu aan gedeputeerde staten werden voorgelegd n.l.:
1.  Het antwoord op vraag I is terecht ontkennend beantwoord maar
als het rijtuig met die vreemde voerman nu leeg teruggaat, moet
dan hele tol worden betaald? De tolgaarder vindt van wel; het
tegendeel lijkt in de rede.
2.  Houden inwoners van Zeist die tijdelijk hun domicilie elders
hebben het recht op halve tol?
Gedeputeerde staten kwamen er ook niet uit en adviseerden op 19
april 1851 deze zaken maar rechtstreeks aan de minister voor te
leggen. Uit het gemeente-archief blijkt niet dat dit is gebeurd. De
onder 2 genoemde vraag kwam overigens jaren later nog eens aan de
orde.
Op 26 december 1878 schreef burgemeester jhr. W.K. Huydecoper
aan de directeur van de registratie en domeinen te Amsterdam dat
mevr. de weduwe De Beaufort zijn tussenkomst had ingeroepen over
een geschil dat zij had met de pachter van de tol bij Schaerweijde
over toepassing van de halve tol. Mevrouw De Beaufort was namelijk
wettig gedomiliceerd te Zeist maar ze bracht de wintermaanden door
in Utrecht en kwam dan wel eens met haar rijtuig naar Zeist.
Op 16 januari 1879 schreef de directeur aan de burgemeester, dat
mevrouw De Beaufort vrijdom hield op halve tol conform het k.b.
van 6 mei 1841 en dat hij de tolpachter had gelast slechts halve tol te
vorderen, tenzij hij kon bewijzen dat deze dame opgehouden had
inwoonster van Zeist te zijn. En daarmee was dit probleem definitief
opgelost.
É^
-ocr page 59-
Het Tolhuis aan de Utrechtseweg bij Schaerweijde (foto ca. 1890, particuliere collectie)
De andere zaak waaraan aanzienlijk meer tijd en papier werd besteed
was de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg ter hoogte van
Schaerweijde.
Over deze afsluitboom vroegen gedeputeerde staten al op 1 augustus
1845 inlichtingen aan de burgemeester van Zeist. De assessor,
vervangende de burgemeester (Van Bern L.V.), schreef op 6 augustus
1845 o.a. het volgende terug:
'Toen het beheer van de Utrechtscheweg nog viel onder de commis-
sarissen, werd er groot misbruik gemaakt van de weg achter
Schaenveijde, toebehorende aan de heer F.N. van Bern, waardoor
ontduiking plaats vond ten nadele van de barrière op de publieke
weg. Om dat te beletten werd met toestemming van gezegden heer
Van Bern op die grond een sluitboom geplaatst onder voorwaarde dat
de eigenaar met zijn rijtuigen en paarden vrije passage zou hebben
59
-ocr page 60-
door bovengenoemde barrière. Goederen van zijn grond vervoerd
wordende, alsmede de achter Schaerweijde wonende personen
hadden recht op de vrije doortocht door de aldaar geplaatste
sluitboom, terwijl aan de bewaarder van die boom jaarlijks een
bedrag van ƒ10,- zou moeten worden betaald.'
De assessor besloot zijn brief met de mededeling dat de boven-
genoemde vrijdom was doorgegaan nadat de straatweg aan den lande
overging en nog steeds genoten werd, terwijl hij zich verplicht
rekende te moeten adviseren tot dezelve voortdurende
instandhouding daar de wegneming van de boom den lande veel
nadeel zou toebrengen.
Het is duidelijk dat de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg bij
toenemende bebouwing van die weg voor het gemeentebestuur van
Zeist een onverteerbare zaak was. Daarom vroegen burgemeester en
wethouders in de brief van 31 januari 1851 aan gedeputeerde staten
of zij wilden bewerkstelligen dat aan deze ongewenste situatie een
eind zou worden gemaakt. In de daarop volgende correspondentie
ging het vooral om de vraag of de Oude Arnhemseweg vóór de
afsluiting een openbare weg was en wie de eigenaar van deze weg
was. In brieven van 13 maart 1851 en 25 april 1851 bestreden
burgemeester en wethouders de bewering van oud-burgemeester Van
Bern en gingen in op de vraag van gedeputeerde staten of zij van
bejaarde en geloofwaardige ingezetenen nadere gegevens konden
vernemen over de openbaarheid.
In de laatstgenoemde brief schreven burgemeester en wethouders dat
bejaarde en geloofwaardige ingezetenen hadden verklaard dat zij niet
beter wisten dan dat deze weg vóór de afsluiting altoos een publieke
weg was geweest. Bij overlevering hadden zij gehoord dat die weg
daargesteld was tijdens de pest die hier ruim een eeuw geleden
heerste, zijnde toen de Dorpsstraat geheel afgesloten.
De brieven aan gedeputeerde staten leidden uiteindelijk tot een
antwoord d.d. 10 september 1852 waarin werd meegedeeld dat
herhaalde verzoeken aan de minister van financiën tot geen uitkomst
60
-ocr page 61-
hadden geleid. Ook in dit geval adviseerde gedeputeerde staten
burgemeester en wethouders zich over deze kwestie rechtstreeks tot
de minister te wenden.
Burgemeester en wethouders vonden een andere oplossing, zoals
blijkt uit de raadsnotulen van 28 september 1852 waarin o.m. staat:
'Wijders geeft de voorzitter kennis, dat de tolgaarder aan den grooten
weg der Ie klasse nr. 5 heeft te kennen gegeven, dat de bijboom
achter Schaerweijde alhier kan geopend worden voor diegenen,
welke aldaar tegen betaling zouden willen passeren zodat nu het
bezwaar betrekkelijk de afsluiting van dien weg voor het ogenblik
kan geacht worden te zijn opgeheven.' Daarmee was ook dit
probleem voorlopig opgelost.
                              '
Tolgaarder Carabain vertrok in mei 1852 naar Den Haag en werd
opgevolgd door Hendrik Rolman.
Bij resolutie van de minister van financiën van 16 februari 1861 nr.
127 werd Rolman m.i.v. 1 mei 1861 overgeplaatst naar Schooten in
Noord-Holland. Dat was nodig omdat de tol aan de Utrechtseweg met
ingang van deze datum voor drie jaar was verpacht aan Arend Mens
voor ƒ3.470,- per jaar en deze verpachting voor het eerst door de
minister van financiën was goedgekeurd.
Mens was toen al een aantal jaren een bekend pachter van tollen in de
provincie Utrecht. Zo pachtte hij al op 21 december 1854 als
tolgaarder onder Oude Rijn de tol te Maarssen voor ƒ1.370,- per jaar.
Hij vestigde zich op 1 mei 1861 in het tolhuis bij Schaerweijde. Ook
bij de volgende verpachtingen voor de jaren 1864/1867, 1867/1870
en 1870/1876 werd Mens pachter van deze tol voor resp. ƒ3.770,-
ƒ4.100,-en ƒ4.565,-per jaar.
                                                          '
Het moet voor Mens wel een spannende zaak geweest zijn toen bij de
tolverpachting op 15 december 1875 door Hendrik Vos, wegwerker
te Utrecht, uiteindelijk ƒ5.350,- geboden werd voor de tol bij
Schaerweijde voor de jaren 1876/1882.
Waarschijnlijk heeft Mens bij opbod wel meegeboden en misschien
de zaak daardoor tot bijna ƒ800,- boven het bedrag van de vorige
verpachting opgevoerd. Bij afslag werd er niet afgemijnd en Vos
éP
-ocr page 62-
werd pachter voor ƒ5.350.-. Mens vertrok op 29 april 1876 naar
Schooten in Noord Holland, naar dezelfde tol waarheen zijn
voorganger in 1861 vertrokken was.
De nieuwe pachter had de zaak toch blijkbaar te rooskleurig benaderd
want op 22 januari 1878 vroeg de ontvanger der registralie en
domeinen te Wijk bij Duurstede aan de burgemeester advies op een
verzoek van Hendrik Vos om vermindering van de pachtprijs. Hij
moest ƒ5.350,- betalen en ontving het afgelopen jaar maar
ƒ5.174,-. Aan de burgemeester de vraag of het juist was dat de
passage op de Utrechtseweg het afgelopen jaar was afgenomen.
Volgens de burgemeester was dit niet het geval. Hoogstens zouden de
weersomstandigheden in de afgelopen zomer van invloed kunnen
zijn. Naar de mening van de burgemeester waren er geen andere
termen aanwezig om gunstig op het verzoek te beslissen.
De vorige pachter had overigens graag in Zeist willen blijven, zo
voegde de burgemeester er fijntjes aan toe.
Intussen had Vos blijkbaar al uitgezien naar mogelijkheden om de
opbrengst van de tol wat te verhogen. De ontvanger der registratie en
domeinen te Wijk bij Duurstede vroeg n.l. op 16 januari 1877 advies
aan de burgemeester op een verzoek van tolpachter Vos om de
bijboom achter Schaerweijde enige meters noordwaarts te
verplaatsen tot aan de woning van J. van Amerongen.
De burgemeester antwoordde dat er sedert enige tijd klachten waren
over de afsluiting van de Oude Arnhemseweg en zover de verplaat-
sing die klachten zou doen afnemen, dan had hij er geen enkel
bezwaar tegen.
Vroeger berustte de sleutel van die boom n.l. bij een zeker daarbij
wonend persoon die als bewaker daarvan was aangesteld en gemach-
tigd was een ieder tegen betaling van het gewone toltarief door te
laten, terwijl personen achter Schaerweijde vrije passage hadden.
Tengevolge van naar zijn zeggen misbruik, had Vos de sleutel in
bewaring genomen zodat hij alleen de boom opende voor personen
die achter Schaerweijde woonden. Daarmee was weer dezelfde
situatie ontstaan zoals die in de jaren 1851 en 1852 bestond.
Mj
-ocr page 63-
Daarna was er een oplossing gevonden waarbij de afsluitboom een
bijboom geworden was die tegen betaling van het gewone tarief werd
geopend.
Nadat de burgemeester gewezen had op de hele voorgeschiedenis van
de boom op de Oude Arnhemseweg eindigde hij als volgt: 'Mogt er
in de afsluiting van de weg achter Schaerweijde niet spoedig
verandering komen, dan behoud ik mij voor daarop andermaal terug
te komen.'
De zaak werd blijkbaar naar genoegen afgedaan want er is verder niet
meer over gecorrespondeerd.
Het lukte Vos toch niet de hele pachttermijn uit te dienen want op 9
augustus 1879 verscheen er in de Weekbode voor Zeist, Driebergen
en omstreken een advertentie met de mededeling dat op 27 augustus
1879 de tol bij Schaerweijde ingaande 1 november 1879 zou worden
verpacht voor 2 jaar en 6 maanden.
Er kwam blijkbaar onvoldoende respons want op 17 september 1879
schreef de ontvanger der registratie en domeinen te Wijk bij
Duurstede aan de burgemeester dat de tol bij Schaerweijde
vermoedelijk gegaard zou moeten worden. Hij vroeg inlichtingen
over de persoon die de burgemeester daarvoor had aanbevolen en
hij zou tevens graag weten of die persoon bereid zou zijn tot 1 mei
1882 tolgaarder te worden.
De burgemeester antwoordde 19 september 1879 dat die persoon
Hendrik Hootzen, geboren 28 januari 1822, broodbakker, bereid was
tot 1 mei 1882 de tol waar te nemen. Hij was aldus de burgemeester
zeer geschikt, gunstig bekend en eerlijk.
Op 11 oktober 1879 stond het volgende bericht in de Weekbode voor
Zeist, Driebergen en omstreken:
'Aan den Utrechtschen tol alhier is als tolgaarder benoemd onze
dorpsgenoot H. Hootzen. Als eene bijzonderheid voegen wij hierbij
dat Hootzen in het tolhuis geboren is terwijl zijn vader aldaar
indertijd ruim 30 jaar lang den tol bediende die na verloop van enige
jaren door anderen waargenomen, nu weer door den zoon zal worden
bediend.'
-ocr page 64-
Zo had de zoon van Hermanus Hootzen, die op 26 april 1867 als
'gepensioneerd tolgaarder' weer in Zeist was komen wonen, de plaats
van zijn vader ingenomen.
Bij de volgende zesjaarlijkse tolverpachting voor de jaren 1882-1888
stond in de toelichting vermeld dat de tol bij Schaerweijde sedert 1
november 1879 was gegaard en in de maanden november/december
1879 en de jaren 1880 en 1881 resp. ƒ564,10, ƒ5.782'Z. en
ƒ5.520,41 had opgebracht.
Het door Ch. Meijer, rijkstolpachter te Baambrugge ingezette bedrag
ad ƒ6.150,- werd op ƒ150,- afgemijnd door Jan Slob, bouwman te
Hoornaar bij Gorinchem, die zodoende pachter en tevens tolgaarder
werd te Zeist voor ƒ6.150,- per jaar. Het werd geen succes want
binnen eenjaar keerde hij met vrouw en drie kinderen terug richting
Hoornaar. De pachtsom was vermoedelijk ook te hoog want voor de
jaren 1883/1884 en 1884/1885 werd Ch. Verploegh tolpachter en
-gaarder voor ƒ5.450,- per jaar.
Op 11 maart 1885 vond een tussentijdse verpachting plaats van
enkele tollen, waaronder die aan de Utrechtseweg voor de jaren
1885/1888. Tolpachter en -gaarder werd Antonie Molenbeek,
timmerman te Utrecht voor ƒ4.940,- per jaar.
Voor de periode 1888-1894 werd D. Numan, zonder beroep, wonende
te Hilversum de nieuwe pachter en gaarder voor ƒ5.000,- per jaar.
Toen hij in 1891 koster kon worden van de gereformeerde Oosterkerk
aan de Slotlaan maakte hij gebruik van de mogelijkheid om de pacht
na driejaar op te zeggen.
Bij tussentijdse verpachting voor de jaren 1891-1894 werd J. de Vaal,
koffiehuishouder te IJmuiden pachter en gaarder voor ƒ5.250,-. Ook
deze keer lukte het niet en precies een jaar later ging De Vaal terug
naar IJmuiden. Er moest weer een nieuwe pachter worden gevonden
en deze keer werden het er twee, n.1. W.G. Geurts te Nijmegen en
G.J. de Groot te St. Anna voor ƒ4.632,- per jaar voor de periode 1 mei
1892/1 meil 894.
Het eerste jaar was B.J. Heesbeen tolgaarder en het tweede M.
Verkuijl. Tijdens het tolgaardersbewind van Verkuijl waren er
64
-ocr page 65-
blijkens de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken enkele
incidenten.
in de krant van 24 februari 1894 wordt melding gemaakt van bode
W.S. die weigerde tol te betalen en van een wagen van stalhouder
Willemsen uit Utrecht die de tolboom dwars door midden reed.
De laatste twee tolverpachtingen voor de jaren 1894/1897 en
1897/1900 vonden plaats bij wijze van inschrijving.
In beide gevallen was M.C. de Bruijn. aannemer te Overschie de
hoogste inschrijver voor resp. ƒ4.950,- en ƒ4.747,- per jaar.
G. de Knijf werd tolgaarder. Hij betrok het tolhuis op 28 april 1894
en vertrok op 30 april 1900, de laatste dag waarop tolheffing op
rijkswegen mogelijk was naar Stompwijk.
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken van 10 juli
1901 stond de volgende advertentie:
Bronnen
-    Archief van de Centrale Administratie der
Waterstaat van het ministerie van Binnenlandse
Zaken 1813-1877; Algemeen Rijksarchief
-    Archief van het Amortisatiesyndicaat 1823-
1868; Algemeen Rijksarchief
Verfcoop fo/Aü/s.
-    Verbaalarchief van het ministerie van
nen
-n te°wK ?f^ '««■•«tn.tie en domei.
iet 7(X)nnalig TOLHUIS te Zeist
^ Schaerweijde
5 %. ^"""K < A"8"stus 1901. Onmd
4j"l,ftut.^ *•'--«'<'•"
aWdag» 4 uu7 ton J^ ""«'•'Ök '«n™
l>«roeetebe8cb^ri[;i„'iT ,''*'''''"'?*^«n «n
Financiën over de jaren 1831-1940; Algemeen
Rijksarchief
-    Archief van de Rijkswaterstaat in de
provincie Utrecht 1811-1972(1983);
Rijksarchief Utrecht
-    Archief van de Ontvangers der Registratie en
Domeinen in de provincie Utrecht 1863-
1945; Rijksarchief Utrecht
-    Notariële archieven in de gemeente Utrecht
1346 (1560-1905); Gemeentearchief
Utrecht
-    Ingekomen en uitgaande stukken 1814-
1905; Gemeentearchief Zeist
-    Kopijboeken en brievenboeken 1811-
IMV, Gemeentearchief Zeist
-    Volkstellingsregister 1829 en 1839; Gemeentearchief
Zeist
' Lijsten van huisnummers 1850-1930; Gemeentearchief Zeist
' Alfabetische bevolkingsregisters 1850-1915; Gemeentearchief Zeist
-    Registers van de burgelijke stand 1811-1907; Gemeentearchief Zeist
-ocr page 66-
HET SOEPHUIS, VROEGER EN NU
door L. Visser
Op 23 maart 1996 werd het lokaal voor spijsuitdeling aan de
Maurikstraat, verder aangeduid als het soephuis, als jeugdhonk
in gebruik genomen door de hervormde wijkgemeente Oude en
Nieuwe Kerk. Wanneer we iets meer willen weten over het
ontstaan en functioneren van dat soephuis is het goed ons eerst
wat te verdiepen in de armenzorg tijdens de vorige eeuw.
Het is algemeen bekend dat de oudste armenzorg werd uitgeoefend
door de kerkelijke gemeente. We vinden dat bevestigd in de notulen
van de kerkeraad van de hervormde gemeente van Zeist van 26
december 1800. Op die datum werd in een gemeentevergadering
besloten het gemeentebestuur desgevraagd mede te delen dat de
diaconie te dezer plaatse gedurende de tijd van twee eeuwen, of
zolang de diaconie hier haar aanwezen had gehad, in staat was
geweest voor de instandhouding harer arme ledematen te zorgen
zonder daarmede het publieke bestuur lastig te vallen en dat zij
vooralsnog bereid was daarin te continueren.
Dertig jaar later was er wel iets veranderd in Zeist. Zeist was o.a.
door de bouw van een aantal buitenplaatsen gegroeid van ±1200
inwoners in 1800 tot 2500 in 1830. De grootste problemen ontston-
den in de wintermaanden wanneer veel mensen werkeloos waren en
geen inkomen hadden.
Behalve door de kerk werd er ook door particulieren getracht iets aan
de armoede te doen, maar daar werd nogal eens misbruik van
gemaakt. Van armenzorg door de overheid was toen nog geen sprake.
Een poging wat structuur in de armenzorg te krijgen was de opricht-
ing van de Algemene Armencommissie, bestaande uit 9
vooraanstaande Zeistenaren, aanvankelijk onder voorzitterschap van
de burgemeester. Van deze commissie zijn de financiële bescheiden
66
-ocr page 67-
vanaf 1829 bewaard gebleven.
Notulen werden er in die tijd nog niet gemaakt, maar uit de jaarreke-
ningen blijkt welke bedragen er jaarlijks door de gegoede op- en
ingezetenen gegeven werden tijdens de jaarlijkse inschrijving. Met
opgezetenen werden de bewoners van die buitenplaatsen bedoeld die
alleen gedurende de maanden mei tot oktober in Zeist verbleven.
Daarom werd de inschrijving ook altijd in september gehouden.
Uit de jaarrekening van 1845/1846 blijkt dat er toen voor het eerst
soep werd uitgedeeld. Aanleiding was de ongetwijfeld strenge winter
en de daaraan voorafgaande slechte aardappeloogst waarvan sprake is
in het gemeenteverslag van Zeist over 1846. Blijkens dat verslag
bedroeg het aantal bedeelden in Zeist toen 245 op een inwonertal van
ruim 3000. In verband met de plannen voor een soepkokerij werd er
een buitengewone inzameling gehouden die ƒ735,- opbracht. Verder
was er door 'mej' Lenting een collecte georganiseerd die goed was
voor ƒ250,-, terwijl een concert in de kerk van de Evangelische
Broedergemeente de kas versterkte met ƒ83.23. Dat was wel nodig
want alleen het toestel voor soepbereiding kostte al ƒ877.64'/2.
Het moet overigens een indrukwekkend apparaat zijn geweest want
er waren 4 bedrijven nodig om het bedrijfsklaar te maken, t.w.
L. Schütz voor de stoomketel en pomp                        ƒ 473,641/2 *
CD. Fries voor smidswerk                                         ƒ104,36
J. Montauban voor timmerwerk                                  ƒ 99,32
H. Blanken voor metselwerk                                      ƒ 200,32
ƒ 877,641/2
Dankzij een bijdrage van ƒ700,- van het gemeentebestuur kwam de
Algemene Armencommissie niet in de rode cijfers.
Het soeptoestel was blijkbaar erg kwetsbaar want de volgende drie
jaar vertonen de rekeningen steeds weer uitgaven voor reparatie,
waaronder het vernieuwen van de stoompijp. Omdat brood en andere
zaken in die tijd in het rechthuis werden verstrekt, kan worden
aangenomen dat daar ook het soeptoestel heeft gestaan.
67
-ocr page 68-
Het soephuis met rechts de kosterswoning (foto 1969. Van de Poll-stichting)
Na de komst van burgemeester mr W.D.F. Schas als voorzitter weten
we meer over het werk van de Algemene Armencommissie. Op 23
december 1850 werd namelijk besloten om voortaan notulen te
houden van hetgeen werd behandeld. Er werd een reglement vast-
gesteld en er kwamen vaste vergaderdata.
De doelstelling van de commissie werd als volgt geformuleerd:
'zoveel mogelijk armoede voorkomen door aan behoeftigen werk en
geneesmiddelen te verschaffen, terwijl tevens uitdelingen zouden
worden gedaan'. De werkverschaffing was vooral gericht op onder-
houd en verbetering van wegen. Behalve de burgemeester waren o.a.
lid van de commissie, de beide predikanten, ds J.E. Kist en ds D.
Lenting, dokter F.A. Snellen en apotheker C. Kraepelin.
^i«s
-ocr page 69-
In de vergadering van 23 december 1850 werden alle ondersteunden
onder de loep genomen. Besloten werd de bewoners van de z.g.
Smullebiiurt onder Austerlitz niet langer te ondersteunen omdat zij
blijkbaar niet op het grondgebied van Zeist maar van Driebergen
woonden. Een andere bedeelde werd niet langer ondersteund omdat
hij de hem geschonken levertraan voor zijn lamp had gebruikt.
Het waren barre tijden voor de armen in Zeist.                             '•
We krijgen daarvan een beeld uit het 'uitvoerig en beredeneerd
verslag dat de gemeente Zeist in 1851 aan gedeputeerde staten
stuurde en waarin over de armenzorg o.m. het volgende staat ver-
meld: 'Dankbaar moeten wij erkennen dat de armoede gedurende het
afgelopen jaar niet is toegenomen. Veelvuldig waren de bronnen die
tot hare leniging strekten, o.a. (...) de bijdragen van de gegoeden aan
de Algemene Armencommissie waardoor zij in staat werd gesteld op
verschillende wijzen in de behoeften der armen te voorzien (...). Het
ontstaan der grote armoede in deze gemeente is hoofdzakelijk toe te
schrijven aan twee oorzaken, t.w.
1.  het door grootgrondbezitters aan een ieder toestaan om zich alhier
te vestigen en
2.  het misbruik van sterke drank (...)
Onder de vele bijkomende oorzaken welke tot het ontstaan der
armoede hebben medegewerkt, zoude men het gestadige aan de deur
uitreiken van aalmoezen kunnen aanhalen waardoor de zorgeloosheid
opgewekt en de luiheid aangekweekt wordt.'
In de notulen van de commissie van 11 april 1852 komt de soepketel
weer in beeld. Besloten wordt de grote soepketel te laten saneren en
zo mogelijk te verkopen tegen taxatieprijs. Op 20 september 1852
meldt de voorzitter dat men er niet in geslaagd is de ketel voor een
enigszins redelijke prijs te verkopen. Einde van het eerste soepavon-
tuur. In 1861 was weer een strenge winter aanleiding tot soepuitde-
lingen. De notulen van de commissie van 8 januari 1861 vermelden
hierover het volgende:
69
-ocr page 70-
'Door goedgunstige aanbieding van jhr. J.E. Huydecoper van Zeist
om des noods gebruik te kunnen maken van het toestel voor soepkok-
erij ais ook van een lokaal in een der vleugels van het Slot, heeft de
commissie het nodig geoordeeld wegens de strengheid des winters
soep aan minvermogenden dezer gemeente uit te delen en zulks twee
maal per week te doen zolang die koude aanhoudt."
De koude hield waarschijnlijk wel enige tijd aan want op 12 april
1861 besloot de commissie E. Steggewentz wegens zijn betoonde
hulpvaardigheid bij gelegenheid der soepuitdelingen een aandenken
te schenken ter waarde van ± ƒ20,- en de secretaris met de aankoop te
belasten. In de vergadering van 25 september 1861 kreeg
Steggewentz een zilveren tondeldoos met toepasselijke inscriptie
aangeboden. Kosten ƒ18,60.
Nadat ook in de daarop volgende jaren gebruik gemaakt was van het
soeptoestel van de heer van Zeist, vroeg de voorzitter van de com-
missie in de vergadering van 20 september 1864 of het niet wenselijk
zou zijn dat de commissie zou trachten zich te voorzien van een eigen
lokaal om bij voorkomende gelegenheden daarin uitdelingen te doen
en een soepkokerij te houden.
De commissie was het hiermee roerend eens en besloot aan de heren
kerkvoogden te vragen een stukje grond op het oude kerkhof in pacht
te mogen ontvangen, teneinde daarop een geschikt lokaal te doen
daarstellen.
Op 7 oktober 1864 deelde de voorzitter de commissie mede dat hij
van de heren kerkvoogden had vernomen dat het verzoek om een
stukje grond te mogen pachten was afgewezen. De commissie besloot
toen een herhaald verzoek aan de kerkvoogden te doen met het
voorstel op het terrein een samenkomst te beleggen en daar aan te
geven wat precies de bedoeling was. Die openluchtsamenkomst had
meer succes want op 3 februari 1865 kon de voorzitter melden dat de
heren kerkvoogden akkoord gingen met de erfpacht van een stukje
grond voor ƒ3,- per jaar voor 25 jaar.
Op 25 maart 1865 werd besloten een circulaire te sturen aan de op- en
ingezetenen in Zeist met het verzoek een bijdrage te geven voor de
70
-ocr page 71-
bouw van een lokaal voor soepbereiding. Het commissielid Ch.
Timmerman die het lokaal had ontworpen verklaarde zich bereid het
bestek te maken.
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 6 mei 1865
verscheen een advertentie waarin de aanbesteding van de bouw van
het lokaal werd aangekondigd op 22 mei 1865: dit ging echter niet
door. Op 14 mei 1865 werd de commissie in spoedvergadering
bijeengeroepen i.v.m. een bezwaarschrift van mej. W.J. Moens,
wonende in de Ie Dorpsstraat naast de Oude Kerk, tegen de
voorgenomen bouw van het lokaal. Nadat de commissie schriftelijk
had verklaard, dat haar ach-
teruitgang ten minste 3 Ned-
erlandse ellen zou blijven
bedragen en dat er nimmer ten
dage deuren of ramen zouden
mogen uitkomen op die uit-
gang, kon de aanbesteding op
10 juli 1865 doorgaan. Er
waren zes inschrijvers waar-
bij J.A. van Nie de laagste
was met ƒ2.055,-. Verder
waren er bekende Zeister na-
men bij zoals Van den Brink,
Geijtenbeek, Meerdink, Pi-
jper en Versteeg, met prijzen
oplopend van ƒ2.056.65 tot
ƒ2.127,-. De bouw werd ge-
gund aan Van Nie voor
ƒ2.055,-.
VEESCHILLENP NIEUWS.
Zeiat, ^, NoT. IMS. Bij de vele guedc
sticistingcn en inri{^ingen, waarin onze ge-
meente tich verblijden mng, hebben vij het
voonegt wederom te mogen wijzen op een
gebouw, dat het aantal daarvan vernieei-drrt
en aanvult. Wy bedoelen het locaal voor tpijs-
uitdeeling enz., van wege de alhier bestaande
algtmacne Amencommtssie. Werd in vorige
jaren, door de welwillendheid vnn wijlen Jhr.
iluydecoper, op het ilot gelegenheid gegeven om
in strenge winters eene voedtanie soep voor de
.innen te bereiden en nit te doelen, door ver-
.indcring van omstandigheden, wiis het noodig
nnnr andeiv maatregelen om te zien. Dit had
ten gevulge dat door de bovengenoemde com-
niiffiic ocliter de kerk, een gebouw werd op-
gci'igt, even sierlijk van vorm, als docimntig
voor zijne bestemming. Zoodra men de deur
binnen komt, bevindt men tich in het ruime,
luchtige kookvertrvk, waar in drie gi-ootc ke-
tels eene groote hoeveelheid soep bereid Van
worden. Hegta ^-nn ilen ingang is de kamer der
commissie, eenvoudig en doelm.itig ingerigt,
terwijl achter het kookhuis zich eene beigplaats
b(.vindt voor hout enz. Het geheel doet den ont-
werjier, den heer "C." Timmerman, zoowel als
<len 4anuemer J.vanNie, eere aan. De gemeente
is dunk verschuldigd aan de Armencommissie,
vt^lke door werkverschafling, uitdeeling van
medicijnen, ent., de belangen der armen zoo
3.ttr bohartigt Worde tü ook daartoe verder in
.si.iat gesteld door ruime giften der ingezetenen
«n diini'bij bemoedigd door de erkentelijkheid
,in/cr bohotifligun.
De Weekbode van 4 novem-
ber 1865 geeft het volgende
verslag over het nieuwe
gebouw (zie hier rechts):
71
-ocr page 72-
Op 13 december 1865 werd de eerste vergadering van de commissie
gehouden in het nieuwe lokaal. Besloten werd, evenals vorige jaren,
op oudejaarsdag een uitdeling aan behoeftigen te doen bestaande uit
erwtensoep en roodeweitsbrood. Tevens werd besloten dat daartoe
een extra collecte zou worden gehouden door de heren Kraepelin.
Costerman, Timmerman en De Pesters op woensdag 27 december,
het welk door H.H. predikanten, beiden lid van de commissie, van de
predikstoel zou worden bekendgemaakt.
In de Weekbode van 23 december 1865 maakte de burgemeester
bekend dat hij toestemming had gegeven voor deze collecte ten
behoeve van de nieuwjaarsbedeling der behoeftigen. De collecte
werd ten zeerste bij de inwoners van Zeist aanbevolen daar het
bedelen langs de huizen op nieuwjaarsdag streng verboden was.
De Weekbode van 6 april 1866 doet verslag van de werkzaamheden
van de Algemene Armencommissie over 1865 waarin o.a. het vol-
gende is vermeld:
'In het lokaal, waarvan het mobilair ten dele door geschenken werd
bijeengebracht en dat bij ondervinding gebleken is volkomen aan zijn
bestemming te voldoen zijn behalve een uitdeling van vaste spijs als
proefneming uit particuliere beurs, 9 soepuitdelingen gedaan, uit-
makende totaal ruim 4000 porties. Bovendien werd met nieuwjaar
1065 pond roodeweitsbrood' uitgedeeld. Ter beschikking van de
diaconieën werd in plaats van kleeduitdeling ƒ300,- verdeeld, t.w.
ƒ160,- aan de hervormde diaconie, ƒ100,- aan de r.k. diaconie en
ƒ40,- aan de hervormde diaconie van Austerlitz.'
Onder normale omstandigheden zou het tot oudejaarsdag duren voor
de volgende soepuitdeling zou plaatsvinden. Maar het verliep anders.
Op 28 april 1866 verscheen in de Weekbode het eerste alarmerende
bericht, dat de zo gevreesde ziekte, de cholera, ook in ons vaderland
was uitgebroken.
Toen in juni het eerste geval in Zeist was waargenomen kwam ook de
Algemene Armencommissie in aktie. Er werd een extra collecte
72
-ocr page 73-
gehouden en vanuit het lokaal voor spijsuitdeling werd gedurende
drie weken vier maal per week beurtelings soep en vaste spijs tegen
een geringe prijs beschikbaar gesteld. Toen de ziekte na drie weken
nog niet voorbij was werd nog eens gedurende vier weken driemaal
per week soep uitgedeeld.
Uit een later gepubliceerde verantwoording bleek dat er totaal 9.091
porties soep waren uitgereikt terwijl bovendien waren uitgedeeld:
483 lakens, 256 manshemden, 321 vrouwshemden, 245 jongens- en
310 meisjeshemden, 1832 bossen stro (om op te slapen) en 390 liter
kalk (om alles goed schoon te houden). Daarmee had het soephuis
zijn dienst in het eerste jaar prima bewezen.
In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw verkocht de
Armencommissie ook soepkaartjes.
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 3 januari
1874 wordt verwezen naar een advertentie waarin stellen soepkaarten
worden aangeboden voor 40 cent.
Het doel der commissie is, aldus de krant 'om hun die gaarne betalen
wat zij nuttigen voor slechts 5 cents eene degelijke spijs te bereiden.'
Maar er wordt toegevoegd:
'Wij behoeven niet te zeggen dat de soepkaarten ook bijzonder
geschikt zijn voor uitdeling door meer gegoeden en bevelen dezelve
als zoodanig bijzonder aan.'
In hetzelfde bericht staat dat de collecte voor de Nieuwjaarsuitdeling
ƒ288.51'/2 had opgebracht en dat er aan 1868 personen roodeweits-
brood en 1230 porties soep werden uitgedeeld.
In het begin van deze eeuw werd men zich ook in Zeist bewust dat de
armenzorg niet slechts een taak van kerkelijke- en bijzondere in-
stellingen van weldadigheid was.
Op 15 februari 1909 installeerde burgemeester mr J.J. Clotterbooke
Patijn van Kloetinge ten gemeentehuize het Burgerlijk Armbestuur
der gemeente Zeist.
Hij sprak daarbij de verwachting uit dat het bestuur in een lang
gevoelde verwachting zou gaan voorzien en tot welzijn van de
minder bedeelden der gemeente werkzaam zou zijn.
73
-ocr page 74-
De oprichting van het Burgerlijk Armbestuur had ook consequenties
voor de werkzaamheden van de Algemene Armencommissie. De
doelstelling van de Commissie werd immers voor een groot deel door
het nieuwe bestuur overgenomen.
Na rijp beraad werd op 23 december 1908 besloten dat de Algemene
Armencommissie met ingang van 1 april 1909 zou ophouden met
bedelen maar dat met de gewone soepuitdelingen zou worden
doorgegaan.
Omdat het dagelijkse spreekuur van de commissie kwam te vervallen
werd een deel van het lokaal aan de Maurikstraat beschikbaar gesteld
aan de secretaris-penningmeester van het Burgerlijk Armbestuur de
heer W. Westphal. Zijn opvolger E.J. Kroes heeft ook nog een aantal
jaren werk gedaan in het soephuis. Later verhuisde hij naar het
vroegere gemeentehuis in de Ie Dorpsstraat. Kroes was in die tijd een
begrip voor arm Zeist. Evenals men in de jaren vijftig kon trekken
van Drees, kon men in de jaren dertig trekken van Kroes.
De eerste maatschappelijk werkster in Zeist, zuster N. Hartog,
vertelde eens dat zij bij een bezoek aan een gezin in de Stroobuurt
(Oude Arnhemseweg) door een van de kinderen werd aangekondigd
als'juffrouw Kroes'.
Intussen gingen de soepuitdelingen vanuit het lokaal aan de Maurik-
straat gewoon door. In de adresboeken van Zeist staat vanaf 1910
jaarlijks als toelichting bij de Algemene Armencommissie vermeld:
'Een der oudste instellingen in deze gemeente, die zich in verband
met de oprichting van het Burgerlijk Armbestuur thans bepaalt tot het
houden van spijsuitdelingen in de maanden januari en februari,
alsmede op oudejaarsdag; zij meent hiermede het bedelen in de
gemeente tegen te gaan.'
Over de kwaliteit van de soep is altijd lovend gesproken en geschre-
ven. In het boekje 'Oud-Zeist met persoonlijke memoires' van Henk
van den Heuvel staat o.m.:
'Het moet gezegd, de soep was van bijzondere kwaliteit, maar weer
74;
-ocr page 75-
dat vernederende van dat langs de straat lopen met je emmertje soep.'
Dankzij de zorgvuldig bijgehouden notulen van de Algemene Ar-
mencommissie weten we ook de samenstelling van de zo hoog
geprezen soep. in de vergaderingvan 19 december 1919 gaf
jhr. G.E. de Geer cijfers en berekeningen van de soepkokerij. Per keer
werd gebruikt aan grondstoffen: 20 kilo rundvlees. 24 kilo spek. 6
(varkens)poten, 56 kop (kilo) groene erwten en de benodigde groente.
De totale kosten bedroegen per keer ƒ150,- met inbegrip van de
kooklonen.
Tot en met de winter 1941/1942 kon de kwaliteit van de soep op peil
worden gehouden maar toen kwamen de problemen.
In de notulen van de commissie van 9 november 1942 staat:
'Nu men aardappelen moet benutten als bindmiddel voor de soep is
Het soephuis aan de Maurikstraat in 1996 (foto Van de Poll-stichting)
75
-ocr page 76-
het wel gewenst dat er een aftapkraan aan de kookpotten gemaakt
wordt; de heer Kraan neemt op zich hiervoor te zorgen.'
Eenjaar later lukte het niet meer.
In de notulen van I ! november 1943 wordt de situatie in de volgende
zin samengevat:
'Waarde gelegenheid om te delen door gebrek aan grondstoffen niet
kan doorgaan moet een andere oplossing gezocht worden.' Na de
bevrijding in 1945 was de tijd van soepuitdelingen voorbij. Geduren-
de enkele jaren werd een bedrag van ƒ1.800,- verdeeld onder de
diaconieën en het Burgerlijk Armbestuur maar het einde van de
Algemene Armencommissie was nabij.
Op 2 januari 1948 werd besloten de Commissie op te heffen en het
gebouw aan de Maurikstraat aan de hervormde gemeente te
schenken. Het meubilair werd verkocht voor ƒ192.50 en de kookke-
tels voor ƒ125,-.
Er was al spoedig een andere bestemming voor het soeplokaal
gevonden. Op 16 maart 1948 deelde de kerkeraad aan de kerkvoogdij
mede dat er geen bezwaar was tegen het gebruik van het soephuis
door de padvinders wanneer dit gecombineerd kon worden met het
gebruik van het lokaal door de zondagsschool.
Toen de kerkvoogdij in juli 1951 twee aanvragen kreeg voor perma-
nent gebruik van het soephuis, moest de zondagsschool ander onder-
dak zoeken en gingen de padvinders naar de kelder van het weeshuis
aan de Slotlaan.
H. van Veldhuizen kreeg het soephuis voor vijfjaar in huur voor
ƒ360,- per jaar als opslagplaats van markiezen met de mogelijkheid
van verlenging. Van die mogelijkheid is diverse keren gebruik
gemaakt. Daarna is het gebouw enkele malen incidenteel verhuurd en
tenslotte is het door de onderhoudsdienst van de kerkvoogdij in
gebruik genomen.
In een artikel van de kerkvoogdij in Hervormd Zeist van 10 februari
1995 kwamen de plannen tot renovatie van het soephuis voor het
eerst in openbaarheid. Twee weken later volgde een bericht van de
76
-ocr page 77-
wijkgemeente Oude en Nieuwe Kerk met de mededeling dat velen
het als een wonder hadden ervaren dat zo snel een oplossing gevon-
den was voor de ruimtenood van de jeugd op zondagmorgen. Die
droom is inmiddels werkelijkheid geworden.
Wellicht is niet iedereen het eens met het krantebericht van 4 novem-
ber 1865, dat het gebouw zo sierlijk van vorm is. Maar het is met
twee kamers beneden en een mooie ruimte op de ie verdieping uiterst
doelmatig ingericht.
Bronnen
-    Archief van de Hervormde Gemeente van Zeist. 1675-1964. inv.nrs. A 20 en D 7. Gemeen-
tearchief Zeist
                                                                                                   ' i
-    Archief der Algemene Armencommissie. IS29-\95S, Gemeentearchief Zeist
-    Archiefder gemeente Zeist. 1599-1905, inv.nrs. 168. 113 en 66\, Gemeentearchief Zeist
-    Weel<bode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 1865, 1866 en 1874. Gemeentearchief
Zeist
-    Heuvel, Henk van de. Oud Zeist met persoonlijke memoires, z.pl, z.jr.
-    Hervormd Zeist. 1995, nrs 3 en 4
77
-ocr page 78-
DE AUDIOVISUELE COLLECTIE
El-N NlKlIWi; riJD. KEN Nli;UWf; NAAM
door J. van Zoonen
In de achter ons liggende jaren heeft de Van de Poll-stichting een
groot aantal audiovisuele documenten verworven die een schat
aan informatie over Zeist en de regio in zich herbergt.
De conservering en de toegankelijkheid van dit materiaal heeft niet
altijd de grootste prioriteit gehad binnen de stichting, maar gelukkig
is sinds het begin van dit jaar een werkgroep Audiovisuele Collectie
-  bestaande uit Henk Wels en Jaap van Zoonen - in het leven
geroepen die zich over deze problematiek heeft gebogen. Deze
werkgroep heeft een gedetailleerd voorstel op tafel gelegd om de
audiovisuele activiteiten van de stichting verder te ontwikkelen. Het
bestuur van de Van de Poll Stichting heeft naar aanleiding van dit
voorstel besloten om per 1 juli 1996 over te gaan tot het instellen van
een commisie Audiovisuele Collectie (commissie AVC).
Wat zijn dat, audiovisuele materialen?
De items die in aanmerking komen om opgenomen te worden in de
Audiovisuele Collectie van de stichting kunnen alle onder de noemer
documenten gerangschikt worden. Deze documenten kunnen van
historische aard zijn, maar ook actuele documenten verdienen een
plaats in de collectie. Als fysieke drager voor deze documenten
moeten we de volgende in omloop zijnde materialen onderscheiden;
-    Film: 8 mm, 16mm, 35 mm. Films kunnen worden geprojecteerd
d.m.v. een bijbehorende projector, evt. met geluid.
-    Schijven: Kunstwas, grammafoonplaat (beiden alleen met
geluid), beeldplaat, CD, CD-I, CD-rom (zowel beeld als geluid).
De afspeelmedia van deze schijven zijn draaitafel, beeldplaat-
player, CD-player, CD-I-player, CD-rom-player.
78
-ocr page 79-
-    Cilinders: Kunstwas, nitraat (alleen geluid). Het afspeelmedium
was een soort muziekdoosmechaniek met daarop een cilinder
gemonteerd (niet meer in de handel).
-    Draadspoel: Metaaldraad (alleen geluid). Het afspeelmedium was
een elektromotor met twee windspoeltjes, de voorloper van de
audiobandrecorder (niet meer in de handel).
-    Audioband: 1/4", 1/2", Perfotape, Compact Cassette. Digital
Audio Recorders. Afspelen en opnemen kan gebeuren d.m.v.
bandrecorders, perfo-taperecorders, cassetterecorders en DAT-
recorders.
-    Videoband: VCR, U-matic, VCC, Betamax, (S)VHS, 8 mm.
Afspelen en opnemen kan gebeuren door bijbehorende video-
recorders (beeld en geluid).
-    Dia's: 35 mm film om als stills te projecteren d.m.v. een diapro-
jector.
-    Glasplaten: Diverse formaten glas, voorzien van een licht-
gevoelige emulsie. Na belichting en ontwikkeling te projecteren
d.m.v. een z.g.n. toverlantaarn. (Niet meer in de handel).
Deze lijst van audiovisuele materialen geeft een overzicht en is in
detail niet compleet, bovendien komen we in de collectie van de
stichting - nog - niet alle in omloop zijnde materialen tegen.
Hoe gaan we te werk?
Om tot een goed overzicht van de te verwachten werkzaamheden te
komen wil de commissie AVC de volgende van belangzijnde
rubrieken onder de aandacht brengen;
♦  De conservering
  De verwerving                                                                                   . :. ., ; ,5 .
♦ Het toegankelijk maken
♦ De externe activiteiten
♦ De conservering
Het is van het grootste belang om het oorspronkelijke, oudste materi-
aal van de collectie - films, banden, platen, schijven etc. - op een
79
-ocr page 80-
verantwoorde plek op te slaan en te laten beheren. De kluis van de
bank waar het Audiovisuele Collectie-materiaal van de stichting nu is
opgeslagen, moet gecheckt worden op vochtigheid en temperatuur. In
afwachting ook van de mogelijkheden op een eventueel nieuw
bezoekadres staat het materiaal in de kluis echter relatief veilig.
De fllm-rollen en video-banden moeten van tijd tot tijd worden
omgespoeld om vastplakken te voorkomen. Hoe vaak en waar dit
moet gebeuren wordt nog onderzocht. Om verder verval te
voorkomen zal er in sommige voorkomende gevallen restauratie
gepleegd moeten worden. Oude tape-lassen van filmrollen komen
b.v. in aanmerking te worden gerestaureerd tot lijm lassen, deze gaan
langer mee.
Het materiaal moet op korte termijn grondig gedocumenteerd wor-
den. Van al het in de collectie opgenomen materiaal moet de eigen-
domsrechten ondubbelzinnig worden vastgesteld. Om toekomstig
gebruik van het alleroudste materiaal veilig te stellen zal er van elk
document een Master-copie moeten worden gemaakt ten einde hier-
van consultatie-kopieën te kunnen trekken.
♦ De verwerving
De commissie AVC zal haar bezit uitbouwen door middel van
passieve èn actieve verwerving. Onder passieve verwerving verstaan
we schenkingen, in beheer krijgen, in bewaring krijgen en in bruik-
leen krijgen. Deze verschillende soorten van 'bezit' zijn vaak de
oorzaak van onduidelijkheid op het gebied van rechten. Per item
moet worden vastgesteld welke personen of instanties aanspraak
kunnen maken op eigendoms-rechten, gebruiksrechten, verton-
ingsrechten, auteursrechten, uitzendrechten, etc.
Onder actieve verwerving verstaan we het aankopen van items, het
produceren van items, het registreren van radio- of tv-uitzendingen.
De commissie zal structureel werken aan het uitbouwen van het bezit
d.m.v. bovenstaande activiteiten, zodat ook in de toekomst een
bijdrage geleverd kan worden aan de doelstellingen van de Van de
Poll-stichting. Er zullen plannen ontwikkeld worden voor verschil-
80.
-ocr page 81-
lende soorten projecten:
-    Interviews met representatieve inwoners van Zeist en omgeving
(oral hisloiy).
-    Impressies van belangrijke gebeurtenissen en manifestaties in
Zeist en omgeving.
-    Co-produkties met lokale radio en tv
-    Co-produkties met regionale radio en tv
-    Co-produkties met het gemeente-archief
-    Samenwerking met bedrijven in Zeist en omgeving bij evt. bedri-
jfsfilms
-    Registratie van specifiek tijdgebonden gedrag van individuen en
groepen, dialecten, volksmuziek, sport en politiek.
-    Op het gebied van de nieuwe media zal de inzetbaarheid van
zaken als Internet en multi-media moeten worden onderzocht.
* Het toegankelijk maken
De commissie AVC zal er zorg voor moeten dragen dat alle items
openbaar toegankelijk worden. D.w.z. elke geïnteresseerde partic-
ulier, wetenschappelijk onderzoeker, journalist, etc. moet in de gele-
genheid gesteld kunnen worden de documenten in het bezit van De
Collectie te raadplegen, bekijken, beluisteren. Hiertoe zal op termijn
van elk item een gedetailleerde documentatie worden opgesteld. Van
deze documentatie wordt een catalogus aangelegd - t.z.t. raadpleeg-
baar op het bezoekadres van de Stichting - zodat snel kan worden
opgezocht wat er in bezit is, en wat de inhoud van het document
omvat.
Om items van de Collectie aan derden verantwoord beschikbaar te
kunnen stellen zal er een lijst met algemene voorwaarden c.q.
tarieven moeten worden opgesteld.
Van elk item zal er een consultatie-copie moeten komen zodat noch
het origineel, noch de vertoningskopie van consultatie zullen lijden.
Dit betekent in de praktijk; van films en Master-videobanden worden
VHS-videobanden gemaakt, van Audiobanden worden audiocassettes
gemaakt, van glasplaten worden foto's gemaakt etc.
Er wordt een goed contact opgebouwd met provinciale, regionale en
81
-ocr page 82-
lokale zuster-organisaties.
♦ De externe activiteiten
Om de Collectie en de Stichting als geheel naar het publiek toe te
presenteren worden er externe activiteiten georganiseerd. Reeds
lange tijd treed de stichting naar buiten met lezingen, excursies,
publikaties en tentoonstellingen. De immer populaire filmvoorstellin-
gen zullen ook in de toekomst een frequent toegepaste actie van de
commissie AVC dienen te zijn. De laatste jaren heeft de stichting met
deze filmvoorstellingen een hoog te waarderen goodwill bij het
publiek opgebouwd. Om het contact met het publiek te intensiveren
zullen er projecten worden ontwikkeld op het gebied van:
-    Verkoop van videobanden (met thematische compilaties van in
bezit zijnde items)
-    Programmatische samenwerking met regionale/ lokale omroepen
-    Vaste contacten met huis-aan-huis bladen
-    Voorstellingen op regelmatige basis voor donateurs
De opbouw van de commissie Audiovisuele Collectie
Om al deze activiteiten aan te kunnen pakken zal de commissie AVC
een beleidsplan en een plan van aanpak opstellen. De activiteiten
zullen worden ondergebracht in projecten, aan deze projecten kunnen
dan medewerkers, een budget en een tijdsplan worden verbonden. De
commissie AVC is op zoek naar enthousiaste donateurs die medew-
erker AVC willen worden. Met name zoekt de commissie mensen die
actief kunnen zijn (of worden) op het vlak van foto's maken, foto's
afdrukken, video-films maken, film- en diaprojectoren installeren en
bedienen, film- of dialezingen houden, logboeken van films maken,
filmdocumentatie opzetten. Niet alleen technische mensen dus, maar
ook mensen die inhoudelijk kunnen mee denken.
Als U interesse heeft om actief medewerker te worden van de
Audiovisuele Collectie van de Van de Poll Stichting vragen wij U een
briefje te schrijven naar onze secretaris:
/. Verbeek-Stapensea, Vijverlaan 8, 3701 CS Zeist
82
-ocr page 83-
ZEIST IN DE DERTIGER JAREN
De nieuwe Commissie Audiovisuele Collectie zal in de persoon van
de heer Henk wels op donderdag 24 oktober a.s. om 19.30 u. in de
aula van de Zinzendorfmavo een vertoning verzorgen van interes-
sante films uit eigen bezit van de Van de Poll-stichting over Zeist
zoals het circa 60 jaar geleden er uitzag.
Naast donateurs zijn ook introducés van harte welkom. De toegang is
gratis, de koffie moet wel betaald worden. De locatie is goed met de
bus bereikbaar (halte Blikkenburgerlaan). Voor automobilisten is
tegenover de school een groot parkeerterrein.
Aanmelding voor deze avond is niet nodig; de voorstelling eindigt
uiterlijk om 22.00u. Adres van de school: Zinzendorflaan 2, Zeist.
VAN DE LEZING- & EXCUSRSIE COMMISSIE
De excursie naar Kasteel "de Cannenburch" in Vaassen op don-
derdagmiddag 3 oktober a.s. was al in zeer korte tijd volgeboekt. In
verband met de lengte van ede 'wachtlijst' is besloten om op woens-
dagmiddag 9 oktober een tweede tocht naar "de Cannenburch" te
maken.
Op 11 november om 20 uur zal de heer mr. drs. H. Reinders uit
Bunnik een lezing verzorgen over de geschiedenis van het Zeister
Ziekenhuis dat dit jaar het 100-jarig bestaan viert. De lezing wordt
gehouden in de Van Laerzaal in de zijvleugel van Het Slot Zeist.
83
-ocr page 84-
AGENDA
3 oktober: Middagexcursie naar Kasteel "Cannenburcli" te Vaassen.
9 oktober: Tweede middagexcursie naar Kasteel 'Cannenburclr
11 november: Avondiczing door de heer mr. dr. II. Reinders
NIEUWE DONATEURS
De heer M.A.H, van de Heiligenberg, Walkartweg 7
De heer J.A. van der Waall, Couwenhoven 41-18
De heer F. Hettinga, Antonlaan 274
Mevrouw Forma Stemerding, Zusterplein 6
Mevrouw H.A. de Valk Gröllers, Postbus 9, Bilthoven
De heer T. Van Eek, Blikkenburgerlaan 95
Mevrouw A.P. Bulsma-Wierenga, Laan van Rijnwijk I, flat Al 7
Mevrouw P.H. Knopper-Klerks, Brugakker 56-20
Mevrouw A.A. Keur-Oudman, Blikkenburgerlaan 93
Mevrouw E. Stekelenburg, Lommerlust 47
Stand begin augustus
- Laatste stand:                791
- Aanmeldingen:                10
- Opzeggingen/overleden: 5
- Aantal donateurs:          796
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs, mutaties etc. kunnen
gestuurd worden naar:
Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting'
Postbus 342-3700 AH Zeist
84
-ocr page 85-
VAN DE REDACTIECOMMISSIE
Het laatste nummer van ons bulletin verscheen door
omstandigheden later dan de bedoeling was met alle
vervelende gevolgen vandien. De redactiecommissie
betreurt dit zeer en zal haar best blijven doen SEIJST
in de toekomst op tijd te laten verschijnen.
J.A. van den Dikkenberg
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (4)
door L. Visser
TOL WOUDENBERGSEWEG BIJ DE KRAKELING
Evenals bij de meeste tollen, was de aanleg van de Woudenberg-
seweg aanleiding tot tolgeldheffing.
Een ingezonden stuk over de aanleg van een weg is voor ons een min
of meer alledaags verschijnsel maar dat was het ruim honderdzestig
jaar geleden bepaald niet. Daarom is het begrijpelijk dat de aandacht
van de gedeputeerde staten van Utrecht getrokken werd door een
ingezonden stuk van de heer B. te Utrecht in het Algemeen Dagblad
van 18 juli 1829, waaruit ik het volgende ontleen:
"Kortlings van Amerongen komende, bezigtigde ik de Piramide
en nam mijnen weg over het dorp of gehucht Austerlitz, welks
naam ons al dadelijk aan vele belangrijke gebeurtenissen doet
V denken en onze verbeelding doet verplaatsen in een tijd, die
bijna in vergetelheid zoude geraken, indien de geschiedboeken
en de namen van plaatsen en personen, ons die niet somwijlen
85
-ocr page 86-
herinnerden en ons in staat stelden dien tijd met den tegen-
woordigen te vergelijken en nuttige aanmerkingen voor ons
zelven er uit te trekken. Auslerlilz ligt een uur van het dorp Zeist,
in eene gezonde, doch dan alleen bezochte streek, wanneer het
Kamp in de nabijheid ligt en men er den weg over neemt. Het is
weinig bekend en wordt zelfs in onze aardrijkskundige
woordenboeken niet gevonden, intusschen telde ik er een
dertigtal woningen en vernam dat het door omtrent 200 zielen
bewoond werd, waaronder een zestigtal kinderen. Eenigszins
afgelegen zijnde en, zoo ik zeide, weinig bezocht wordende,
leven de bewoners, stil en vergenoegd, van hand- en veldarbeid.
De heer H. die er zijn buiten heeft, Heidelanden genaamd, poogt
zoo veel mogelijk de bewoners dezer gezonde landstreek te
bevoordeelen en te beschaven. Te bevoordeelen, dewijl hij er
eene Fabriek van potten- en aardewerk heeft aangelegd, (welke
ik daar niet zoodanig dacht te vinden) en verscheidene menschen
daardoor aan het werk houdt, behalve de genen, die met hunne
marsen van elders komen om de voortbrengsels der Fabriek te
helen en eenen kleinen handel in de omliggende plaatsen uit te
oefenen. Ik vond er 2 goede ovens, die wekelijks tweemalen
gestookt worden en eenen goeden voorraad van aarden
pottengoed opleveren, waarvan het Magazijn wel gevuld was. De
eigenaar wilde deze Fabriek uitbreiden om de nijverheid te
begunstigen, en heeft tot dat einde een depot te Utrecht
gevestigd, alwaar dit inlandsche aardewerk voor minderen prijs
dat het buitenlandsche te bekomen is. Ook zeide hij voornemens
te zijn ook in Amsterdam een depot te vestigen. De eigenaar
wenschte de bewoners dezer afgelegene streek te beschaven door
dien hij den wensch koestert een onderwijzer voor de kinderen te
hebben.
Daar er zoo vele onderwijzers van den 3 den en 4den rang
voorhanden zijn, zoo dacht mij dat het niet bezwaarlijk zoude
zijn er een onderwijzer te bekomen, doch de eigenaar dezer
Fabriek verzekerde mij, dat dit zoo gemakkelijk niet gaat, en dat
86
-ocr page 87-
de kinderen, willen zij iets leeren, thans verpligt zijn naar Zeist te
gaan, hetwelk vooral bij ongunstig weder, zeer bezwaarlijk is, te
meer daar de weg derwaarts uit zeer zwaar zandgrond bestaat.
Ik vernam dat men het plan heeft om van Woudenberg naar Zeist
een straatweg aan te leggen, ten einde de passage door dit zware
zand te verligten hetwelk dan ook aller nuttigst is voor de
bewoners der omliggende dorpen en plaatsen. Mij dacht, daar
Austerlitz in dien weg en wel op half weg ligt, men ook den
straatweg over dat gehucht en langs Heidelanden zoude brengen,
1. om dat het de naaste weg is; 2de om dat men toch geen weg
achter een dorp of gehucht zal nemen, vooral dan ook hier niet,
dewijl langs den weg van Woudenberg tot aan het Zeisterbosch
niets dan heide te zien is, en het oog van den reiziger ook wel
eens boomen, huizen en buitenverblijven wil ontmoeten; 3de om
dat de bewoners van de gehuchten Maaren en Maarsbergen
altijd den weg over Austerlitz nemen, en men ook wel iets voor
het gemak van de bewoners deze drie gehuchten mogt doen; 4de
om dat zulks de voornaamste Fabriek zoude begunstigen door
het vervoer der goederen te verligten; en ten 5de om dat zulks
ook zeer voordeelig voor de tollen zoude zijn, naardien er
honderden wagens dien weg zouden nemen, daar zij integendeel,
zoo de weg achter Austerlitz wordt genomen, besloten hebben,
den straatweg niet te gebruiken; doch in weerwil van dit alles,
zeide men mij, dat de straatweg achter deze plaats zoude worden
aangelegd. Men schijnt alzoo de aanmoediging van industrie
geheel uit het oog te verliezen en alleen naar eigenbelang te werk
te gaan. Ik kan dit echter moeijeiijk gelooven, en meen dat men
inlandsche Fabrieken en de welvaart van de bewoners, hoe
gering in aantal en in vermogen ook, zoo veel mogelijk diende te
begunstigen.
Ik heb eer te zijn enz.                                                        •?
B."
87
-ocr page 88-
De gouverneur van de provincie Utrecht schreef op 28 juh 1829 aan
de burgemeester van Zeist, dat de aangevoerde gronden van de heer
B. het gouvernement zeer juist toeschenen en dat het werkeMjk niet
onbelangrijk zou zijn voor de nijverheid van een gedeelte van de
provincie wanneer de nieuwe weg over het dorp Austerlitz zou lopen.
De burgemeester werd gevraagd hierover ten spoedigste te adviseren.
Wie was die mijnheer H., wonende op "Heidelanden'" te Austerlitz.
die de Utrechtse heer B. vermoedelijk tot het schrijven van het
ingezonden stuk inspireerde? Wij worden over deze gepensioneerde
Franse kapitein Fran9ois Antoine Hubert, geïnformeerd in het boek
"Zeist 1811-1815. Inlijving en bevrijding" van dr J. Meerdink,
uitgegeven door onze stichting.
Hubert werd na zijn pensionering op 28 december 1812 benoemd tot
garde-generaal (de hoogste politiechef) in het arrondissement
Amersfoort, waartoe ook Zeist behoorde. Hij had al vroeg
belangstelling voor Austerlitz want in 1813 deed hij er een aantal
belangrijke aankopen.
Na het vertrek van de Fransen, eind 1813, had het gemeentebestuur
nogal wat te stellen met deze hoge politiefunctionaris uit de
bezettingstijd. Huiszoeking, arrestatie, overbrenging naar
Amersfoort. Burgemeester Van Bern was er behoorlijk druk mee.
Op 26 maart 1814 mocht Hubert terug naar zijn huis in Austerlitz om
zich aldaar aan zijn onderneming te wijden.
Wij komen zijn naam herhaaldelijk tegen in het gemeentearchief van
Zeist. Zijn militaire optreden botste nogal eens met de
buurtschapsbewoners en de autoriteiten.
In 1825 werd er de strijd gevoerd tussen Hubert en J. Kol en een
aantal Zeister boeren over de heidevelden onder Austerlitz. In een
brief van 9 november 1825 aan de gouverneur in Utrecht beklaagden
Kol en anderen zich er over dat Hubert zich in het bezit gesteld had
van alle heidevelden in de omtrek van Austerlitz en dat hij alle sporen
88
-ocr page 89-
(zandwegen) en schapendriften aldaar belemmerd of wel vernietigd
had, waardoor adressanten de gelegenheid werd onthouden hun
schapen op de gemeenschappelijke heiden te weiden. Hubert was
gevraagd de belemmeringen weg te nemen, maar hierop werd door
hem niet ingegaan.
Laten wij eens zien wat de burgemeester van Zeist vond van de
argumenten om de Woudenbergseweg over Austerlitz te laten lopen.
De burgemeester schreef op 20 augustus 1829, nr. 158, aan de
gouverneur dat hij als burgemeester in geen betrekking stond tot de
richting van de weg en dat hij dan ook niet anders dan als particulier
en als medecommissaris van de Zeijster Straatweg het een en ander
kon berichten van hetgeen hem daaromtrent bekend was.
              «?
Hij wees er in de eerste plaats op dat er onder de deelnemers aan de
geldlening voor de aanleg van de straatweg velen gevonden werden
die alleen onder voorwaarde van een bepaalde richting daaraan
hadden deelgenomen.
                                                              . ,
Zijn belangrijkste argument tegen het wijzigen van het tracé bestond
uit het risico van het misrijden van het tweede toihek vanaf
Woudenberg. Daarmee werd de tol bedoeld die tot 1898 aan de
Woudenbergseweg, hoek Krakelingweg, heeft gestaan.
Een motief vóór het gekozen tracé was dat "de straatweg zoude gaan
langs de laan van het buitengoed BeekenRooijen, aan welke rigting
de voorkeur is gegeven boven die door de Zeijster duinen, welke
ruim een half uur ver niets dan heuvelen van vliegzand vertonen,
terwijl de voormelde laan een der fraaijste wegen zal opleveren en
bovendien de baan voor de bestraating in dezelve bijna gereed ligt".
Bovendien was de nieuwe straatweg via de Laan van Beek en Royen
eigenlijk een verlenging van die van Zeist naar Vollenhoven, de kort
tevoren verharde Utrechtseweg. De argumenten van de heer B.
maakten blijkbaar weinig indruk op burgemeester Van Bern. Waar
die honderden wagens vandaan zouden komen vermocht hij niet te
weten. "Mij integendeel komt het voor, dat er geen enkele wagen
99
-ocr page 90-
minder zal komen, wanneer de provinciale weg wordt gevolgd, maar
dat er honderden bij voorkeur de Woudweg (de Oude Woudenbergse
Zandweg) zullen blijven rijden en dat de tollen veel minder zouden
opleveren, wanneer men van de rigting zou afwijken" aldus de
burgemeester. Hij voelde er niets voor "de hele onderneming in de
waagschaal te stellen om de weg langs de Heijdelanden te brengen".
Hij vervolgt: "De Heer H(ubert), eigenaar daarvan is landbouwer,
maar meer sparreplanter. Behalve hem is er maar één eijgenaar die
eenig land bebouwt. De overige bewoners zijn eenige opkoopers van
boter en voorts meest daglooners, doorgaans gevloeijt uit lieden die
op andere plaatsen niet teregt kunnen en hier hun hutten opslaan. Ik
zou niet durven bepalen of deze bevolking voorkeur zoude verdienen
boven den verspreijde woningen welke langs en bij den provinciale
weg zijn gelegen en in getal toenemen door den aanbouw, welke nu
onlangs door de heer Stoop van Amsterdam heeft aangevangen en
welke gemelde heer Stoop, die de deelneming der straatweg zeer
heeft bevorderd en met kragt voortgezet".
De burgemeester was er ook niet van overtuigd dat wijziging van het
tracé in het belang zou zijn voor de pottenbakkerij, omdat de
breekbare waar altijd door pakdragers werd rondgevent zonder
gebruik van vervoermiddelen. Dat de beschaving der bewoners door
wijziging van het tracé zou worden bevorderd was voor de
burgemeester ook moeilijk te vatten omdat Austerlitz vanaf de
nieuwe weg in weinige minuten kon worden bereikt.
Het advies van de burgemeester was duidelijk. Het tracé moest niet
worden gewijzigd want dan zouden veel deelnemers aan de
geldlening zich terugtrekken en dan zou het hele plan niet doorgaan.
Intussen werden de voorbereidingen voor de aanleg van de weg
voortgezet, hetgeen resulteerde in het Koninklijk Besluit van 1
oktober 1829, nr. 39, waarbij aan de bestaande associatie tot aanleg
en beheer des wegs van Arnhem naar de Bavoortsche molen (Ie
klasse nr. 2) vergunning werd verleend tot bestrating des wegs van
Woudenberg naar Zeist. In het K.B. werd verder bepaald dat de
bestrating zou geschieden in de richting van de piramide en zou
ifii
-ocr page 91-
aanlopen op de laan van het landgoed Beek en Royen.
Op nader door de Kroon te bepalen plaatsen mochten twee tollen
worden opgericht. Tevens werd de overeenkomst, gesloten tussen de
Commissarissen van de weg van Utrecht naar Zeist en de
ondernemers van de aan te leggen Woudenbergseweg, tot afstand van
een bedrag van minimum /600,- en maximum ƒ1.000,- aan de
laatstgenoemden uit de opbrengst van de tol staande bij het
buitengoed Schaerwijde, goedgekeurd.
In de volgende maanden werden de plannen voor de bestrating van de
Woudenbergseweg verder uitgewerkt.
Op 29 maart 1830 vond in Utrecht ten overstaan van notaris G.H.
Stevens de aanbesteding plaats van de aan te leggen straatweg van
Zeist op Woudenberg, beginnende aan de Donkerelaan of Slotlaan te
Zeist, zoals dezelve was afgebakend tot aan het dorp Woudenberg.
De boerderij-uitspanning 'De Kralceiing' ca. 1915 (particuliere collectie).
-ocr page 92-
De te leveren stenen moest de aannemer voor 2/3 lossen aan de
Zeister Vaart in de gemeente Zeist en voor 1/3 aan de Woudenbergse
Grift in de gemeente Woudenberg. In december 1830 was het werk
gereed.
In de Utrechtsche courant van 22. 24 en 27 december 1830 verscheen
de vo
'e^
nde advertentie:
■'Commissarissen van den straatweg van Zeist op Woudenberg
maken aan het geëerde publiek bekend dat de bestrating van het
dorp Zeist tot op het dorp Woudenberg, thans de communicatie
van Arnhem op Utrecht langs die weg, geheel is voltooid; zijnde
een zeer aangename en gemakkelijke weg over de dorpen Ede,
Renswoude, Scherpenzeel, Woudenberg, Zeist, De Bilt en
Utrecht, op welke gehele weg elf tolbomen zijn geplaatst."
Hoewel de twee tollen op de Woudenbergseweg al in 1830 waren
verrezen, werd de definitieve plaats pas aangewezen bij Koninklijk
Besluit van 17 augustus 1837, nr. 2.
Het besluit hield vermoedelijk verband met de plaatsing van een
bijboom ter hoogte van de piramide van Austerlitz, waardoor het niet
meer mogelijk was om bij gebruik van de Oude Woudenbergse
Zandweg tolbetaling aan de Krakeling te voorkomen. Besloten werd:
dat de eerste tol op de Woudenbergseweg zou worden gevestigd in de
nabijheid van Woudenberg bij de stenen brug, met een dubbele
boom, en de tweede, op het eind van de bossen van Beek en Royen,
mede met een dubbele boom, ter afsluiting van de zandweg achter
Beek en Royen;
dat voorts bij de piramide nog een tolboom zou worden opgericht,
onder bepaling, dat bij betaling van het tolrecht aan die boom,
daarvan een bewijs zou worden afgegeven tegen de afgifte waarvan
men, van Woudenberg komende, de tol op het eind van Beek en
Royen, en komende van Zeist, die bij Woudenberg geplaatst, zonder
betaling van recht zou kunnen passeren.
De tol op de hoek Woudenbergseweg/Krakelingweg stond ongeveer
tegenover de boerderij "De (nieuwe) Krakeling". Tot voor kort
m
-ocr page 93-
herinnerden twee kastanjebomen aan de Krakelingweg aan de plaats
van het tolhuis aldaar, dat in 1834 door Albeit Voombergh werd
gebouwd. Het werd verhuurd aan de Commissarissen van de
Wouden bergseweg.
Blijkens de algemene beschrijving van de Woudenbergseweg op de
Legger der Grote wegen uit ca. 1863 werd de weg voor 's-rijks
rekening overgenomen krachtens Koninklijk Besluit van 8 augustus
1839, nr. 24, met de daarop toen nog gevestigde schuld van ƒ80.500,-
- verdeeld in 161 aandelen van ƒ500,-.
Met ingang van 20 september 1839 werd het toltarief,
vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 29 oktober 1833, st.bl. nr. 59,
voor 's-rijks grote wegen ook voor de Woudenbergseweg ingevoerd.
Bij het overnemen van de weg kwamen ook de tolgaarders Gijsbert
Dorrestijn te Woudenberg en Teunis Vonk in dienst van het rijk tegen
een bezoldiging van ƒ300,— per jaar + 3% van de bruto tolopbrengst
+ ƒ16,-oliegeld.
Met ingang van 1 mei 1843 werden alle rijkstollen voor drie jaar
verpacht. Pachter van de tol aan de Krakeling werd Jan van Andel,
gemeentesecretaris van en wonende te Vreeswijk, voor ƒ500,~ per
jaar.
De eerste keer had hij het zekere voor het onzekere genomen. Bij
opbod was hij de hoogste bieder met ƒ450,-. Bij afslag mijnde hij zelf
af op ƒ50,- zodat hij pachter werd voor ƒ500,-. Mogelijk was de
opbrengst van de tol wat tegengevallen want bij de verpachting voor
de jaren 1846-1849 zette hij in voor ƒ420,-. Zonder dat iemand
afmijnde werd hij pachter voor dit bedrag.
Bart Blaauwendraat werd tolgaarder voor van Andel. Bij de
tolverpachting op 5 december 1848 voor de jaren 1849-1852 werd
Blaauwendraat zelf pachter van te tol bij de Krakeling voor
ƒ530,- per jaar.
                                                                             ''
Op 5 april 1849 vroeg de gouverneur van de provincie Utrecht aan de
burgemeester van Zeist advies op een verzoek van Bart
Blaauwendraat om zijn zoon in zijn plaats aan te mogen stellen als
tolgaarder bij de Krakeling. De burgemeester had hiertegen geen
-ocr page 94-
enkel bezwaar en zodoende werd zoon Cornelis per 1 mei 1849
tolgaarder. Ook voor de periode 1852-1855 was Bart Blaauwendraat,
inmiddels wonende te De Meern, pachter van de tol bij de Krakeling.
Nu voor ƒ480.-per jaar.
In 1855 werd Hendrikus van Zijl, tolgaarder te Woudenberg, voor
ƒ540,- per jaar pachter voor de volgende driejaar. Een pachtperiode
die om een of andere reden doorliep tot i april 1859. Cornelis
Blaauwendraat bleef gedurende die tijd tolgaarder voor zijn
Woudenbergse collega.
Bij de verpachting voor het tijdvak van 1 april 1859 - 1 mei 1861
werd ingezet door tolgaarder Cornelis Blaauwendraat op ƒ820,-, een
vrij hoog bedrag gezien de vorige bedragen. Op het laatste moment
werd op ƒ20,- afgemijnd door Jan Lokhorst Floor, stalhouder te
Maarssen, die daardoor pachter werd voor ƒ840,- per jaar.
Uitspanning 'Oud-London' met voor de deur Jan de Sain, tolgaarder van 1888-1891
(Particuliere collectie).
94
-ocr page 95-
Tolgaarder werd Aalbert Sprakelaar, komende op 04-04-1859 uit
Zuyien. Driejaar later nam de familie Blaauwendraat revanche. Voor
de jaren 1861-1864 was Jan Lokhorst Floor de hoogste bieder met
ƒ600,-, maar bij afslag mijnde .lan Blaauwendraat af op ƒ30,- zodat
hij pachter werd voor ƒ630.-. Tolgaarder werd Roelof Kooy, zoon
van Evert Kooy, boswachter en buitengewoon veldwachter te Zeist.
Bij de volgende verpachting op 22 december 1863 voor de jaren
1864-1867 werd Adrianus Dorrestijn, landbouwer te IJzendoorn bij
Tiel, pachter voor ƒ750,- per jaar. Hij vestigde zich op I mei 1864 in
het tolhuis aan de Krakeling. Hij was getrouwd met Geertje
Blaauwendraat, dochter van eerder genoemde Bart Blaauwendraat.
Hij werd ook voor de jaren 1867-1870 pachter. Nu voor f.675,- per
jaar. Op 2 mei 1870 vertrok hij naar Driebergen. Met ingang van 1
mei 1870 werd de pachttermijn verlengd tot zes jaar met de
mogelijkheid de pacht van driejaar op te zeggen.
Arend Mens, tolpachter- en gaarder van de tol op de Utrechtseweg bij
Schaerwijde, werd tevens pachter van de tollen te Huis ter Heide en
bij de Krakeling. De pachtsom van de tol aan de Krakeling was
ƒ810,~. Lodewijk Lensing, broodbakker aan de Krakeling, werd
tolgaarder voor Arend Mens.
De pachtsom van ƒ810,- kwam er vermoedelijk niet uit want Mens
beëindigde de pacht per 1 mei 1873. Bij de tussentijdse verpachting
op 4 maart 1873 te Amsterdam werd Arnoldus Dorrestijn,
landbouwer te Zeist, pachter voor ƒ675,- per jaar.
Tolgaarder werd Evert Kooij te Zeist, wiens zoon Roelof eerder de
tolboom bediende. Evert was getrouwd met Geertruida Maria
Blaauwendraat, eveneens een dochter van de bekende Bart.
Bij de verpachting voor de jaren 1876-1882 werd Arnoldus
Dorrestijn weer pachter, nu voor ƒ765,- per jaar.
Evert Kooij bleef tolgaarder. Na drie jaar werd de pacht door
Dorrestijn opgezegd.
Bij de tussentijdse verpachting voor de jaren 1879-1882 werd Evert
Kooij pachter voor ƒ620,- per jaar. In zijn antwoord op een verzoek
95
-ocr page 96-
om inlichthigen over de kredietwaardigheid van Evert Kooij,
landbouwer te Zeist, schreef de burgemeester o.m. aan de ontvanger
der registratie en domeinen te Utrecht:
"Evert Kooij heeft een kleinhandel in sparrezaad. een woning en
2 H.A. grond en een geit. Hij behoort eerder tot de dag-
huurdersstand dan dat hij een landbouwbedrijf zou uitoefenen".
Hij werd desondanks geaccepteerd als tolpachter. Bij de verpachting
voor de jaren 1882-1888 werd hij pachter voor ƒ730.- per jaar.
Na drie jaar hield Kooij het voor gezien. Hij was toen overigens
zevenenzeventig jaar oud.
De pacht voor de jaren 1885-1888 werd overgenomen door Gijsbert
van der Kuil, koopman te Zeist. Bij de verpachting voor de jaren
1888-1894 werd de tol aan de Krakeling ingezet door Cornelis
Buters, tolgaarder te Huis ter Heide, voor ƒ625,~. Bij afslag werd op
ƒ150,- afgemijnd door Jan de Sain, tapper (van Oud-London), zodat
hij pachter werd voor ƒ775,- per jaar.
Ook de Sain was waarschijnlijk
te optimistisch geweest want na
drie jaar werd de pacht door
hem opgezegd. Bij de
tussentijdse verpachting op 25
februari 1891 werd Jacob van
Barneveld, landbouwer en
wonende op de boerderij De
Krakeling, tolpachter en -
gaarder voor ƒ720,- per jaar.
Ook bij de schriftelijke
verpachtingen voor de jaren
1894-1897 werd van
Barneveld pachter voor resp.
ƒ756,- en ƒ730,- per jaar.
Advertentie
Weekbode, d.d. 8 december 1888.
96
-ocr page 97-
Het tolhuis aan de Krakeling was toen al geruime tijd gesloopt. Op 8
december 1 888 stond er in de Weekbode voor Zeist, Driebergen en
omstreken, de volgende advertentie (zie hier rechts).
Uit het kadaster blijkt dat het tolhuis inderdaad in 1889 is gesloopt.
Daarna werd de tol blijkbaar geïnd vanuit een onbewoond tolhuisje.
In de lijsten van huisnummers uit de jaren 1892 en 1895 wordt
namelijk onder resp. wijk E 46 en Woudenbergseweg 14 het tolhuis
vermeld zonder naam van een bewoner.
Nadat op 30 april 1900 evenals bij de andere rijkstollen hier voor het
laatst tol was geheven, kon op 1 mei 1900 ook dit tolhuisje en de
tolboom worden afgebroken.
Geraadpleegde bronnen
Algemeen Rijksarchief
♦   Het archief van de Centrale Administratie
der Waterstaat van het ministerie van
Binnenlandse Zal<en. 1813-1877
♦   Het archief van het Amortisatiesyndicaat
1823-1868
♦   Het verbaalarchief van het ministerie van
Financiën over de jaren 1831-1940
Rijksarchief Utrecht
♦   Het archief van de Rijkswaterstaat in de
provincie Utrecht (1983)
1811-1972
♦   Het archief van de
Ontvangers der Registratie en Domeinen
in de provincie Utrecht
1863-1945
Gemeente-archief Amsterdam
♦   Notariële archieven in de gemeente
Amsterdam - Inventarisnr. 23097
1873
Gemeente-archief Zeist
♦   Ingekomen en uitgaande stukken
1814-1905
♦   Kopijboeken en brievenboeken
1811-1843
♦    Volkstellingsregisters 1829 en 1839
♦   Lijsten van huisnummers 1850-1915
♦   Alfabetische bevolkingsregisters
1850-1915
♦   Registers van de burgerlijke stand •
1811-1907
Gemeente-archief Utrecht
De notariële archieven in de gemeente
Utrecht (1946)
1560-1905
97
-ocr page 98-
ZANDBERGEN, ZEIST EN DE HERNHUTTERS
BEZONGEN (1803)
door J. Meerdink
In 1803 werd te Amsterdam bij Pieter Johannes Uylenbroek een
tweedelig 'landgedicht' met fraaie gravures uitgegeven. Het was
geschreven door een Amersfoorter: Pieter Pijpers en het stuk was
getiteld 'Eemlandsch Tempe of Clio op Puntenburgh'. Geen
romantisch pathos in de trant van Bilderdijk, Rhijnvis Feith e.a..
In wezen gaat het hier om een leerdicht, een genre dat al in de
Klassieke Oudheid bekend was.
Traditioneel hierbij is de verheerlijking van het landleven (dat staat
voor zuiverheid en ongereptheid) tegenover de gecorrumpeerdheid
van de stad. Hierbij zal het mecenaatsprincipe ongetwijfeld een rol
hebben gespeeld: wiens wijn men dronk, diens landgoed men prees.
De contemporaine lezers waardeerden deze doorgaans zeer lange
gedichten als blijken van vakmanschap. De hedendaagse
poëzieliefhebber is doorgaans minder welwillend.
Een ander voorbeeld van dit soort gerijmei vinden we bij Claes Bruyn
die in zijn 'Eerste Speelreize' uit 1713 het Zeister Slot van Nassau
Odijk en de buitens langs de Vecht aldus verheerlijkte:
Wij zijn te Zeist, i/(jZie 't aan 't vorsteCijl{£e6omv van Heer Odijl<^ wend.
nu eens 't oog aan aile. ((anten op deesen tuijn, verciert met veeCuitfieemscfie
planten'.
                                ,
Ook Pieter Pijpers wandelt wat af langs de Eem en de omgeving van
dat riviertje. Over de Amersfoortse berg stapt en rijdt hij ook in de
richting van Zeist en komt dan in de omgeving van Huis ter Heide.
Dit leidt indirect tot het gedicht'Zandbergen':
-ocr page 99-
In 't verscHiet, ter fin/(er/iand
'Rijst Zandbergen uit ftet zand
't 'Waar' te ver daarheen te streeven
"Eindefooze 6erl(endreeven
Staan op 't onafzienÉaar [and!
Zie Zandèergens sparrenêosschen,
'Bloemen, vrucHten, druiventrossen.
Zie zijn prachtig [andpakis,
ACs ïVij, roUend voortgereden,
Zweepende op der rossen (eden,
ILtreckt zoenscden in te treeden;
Thans is 't ons te verre reis.
En het gedicht 'Zeist':
Zien wij dan ool(Jt fieerCy^oord
'Waar tuituur, zvaar l^nst 6e/(gort.
In 't verscfiiet daar tegenover,
Qroent het hemeffwoge Coover,
"Dat aan 'tpracfitige Zeist befwort.
l^reemdeCingen, fdergetüef^n,
Vormden deze scRoone streel^n.
!\(ks wat de l(gnst vermag,
CWaar wij daar onze oogen wenl^n)
A[[es wat ons Brein f^ den^n
!A.(ies wat C^(atuur ((gn scfien%n
Zien wij daar op eenen dag.
99
-ocr page 100-
En het gedicht 'De Hernhutsche Broeders':
Zien wij dan der èroedern schaar. '){oe eenstemmig zijn zij daar,
'leder stichtend door hun zvandeÜ !}{oe oprecht is af hun zi'andeÜ
!Hoegedienstig voor eO(aarzien wij ieder werl^en, shoven!
Amwede is daar weggeschoven, daar woont gouden middelmaat.
Ja, hun godsdienst l(an ons stichten, e[l{is nedrig in 't verrichten
Van zijne aangexvezen pCigten, eOijte vrede met zijn staat.
De redactie van
SEIJST
wenst u fijne feestdagen
en een historisch
1997
100
-ocr page 101-
ZEIST
DOOR DE OGEN VAN EEN RUSSISCH MILITAIR
(IN Dl- IRANSI TI.ID)
door .1. Meerdink
Een Russisch militair verlaat in 1796 Rusland en treedt in 1799 in
dienst van de Bataafse Republiek. Als op 27 augustus 1799 een
Engels expeditieleger versterkt met Russen een aanval on-
derneemt op de Noord-Hollandse kust is ook hij van de partij. De
Bataven moeten echter het veld ruimen en de Russisch militair
raakt gewond. Toch wordt hij in rang bevorderd en eindigt hij
uiteindelijk als generaal in Nederlandse dienst.
Wie was deze militair en waarom schenken wij aandacht aan hem in
ons Bulletin?
Otto Christoph von der Howen werd in 1774 als zoon van een
Baltisch baron geboren in het tegenwoordige gebied van Estland aan
de Baltische Zee. Op zijn elfde (in 1785) kwam hij als page aan het
hof van Catharina de Grote in St. Petersburg. In die stad ontving hij
ook een militaire opleiding. Militair actief was hij bij de verovering
van gebieden in het zuiden en zuidwesten van Rusland. Voor zijn
prestaties in Moldavië ontving hij een onderscheiding.
Nu zou dit alles voor Zeist niet zo belangrijk zijn, ware het niet dat
Howe in dienst van de Bataafse legers herhaaldelijk in Zeist ver-
toefde in de omgeving van het huidige Austerlitz en bovendien een
begaafd topografisch tekenaar was.
Zijn functie bracht hem naar het Kamp van Zeist waar het befaamde
leger door Marmont uit alle delen van het Hollandse grondgebied op
de heide werd samengetrokken ter voorbereiding van de grote inval
op Engeland die nooit tot stand kwam. Howe maakte deel uit van
104.1
-ocr page 102-
¥
.^#%#>..
/'' I,
Links van de Driebergseweg een molen, op de hoek van de Molenweg,
(tekening O.C. von der Howen, 1810).
deze voorbereiding als adjudant van de staf van de Expeditionnaire
Bataafse attilerie. Dat hij als tekenaar een naam had bleek toen een
Utrechtse uitgever hem vroeg wat tekeningen van het kamp te maken.
Howe liet hem weten dat hij zoiets niet de moeite waard vond. Maar
aan een dergelijk verzoek aan hem gericht door Marmont moest hij
natuurlijk wel voldoen. Meer geïnteresseerd in het werk raakte hij
toen de zogenaamde Pyramide op 21 oktober 1804 was voltooid,
maar aan het tekenen van dat monument kwam hij niet meer toe.
Howe moest Zeist weer verlaten.
De slag bij Austerlitz in Oostenrijk (1805) eindigde in het voordeel
van de Fransen. Daarna kwam er een einde aan de Bataafse Repub-
liek; op 5 juni 1806 werd Lodewijk Napoleon uitgeroepen tot koning
van het Hollandse koninkrijk.
Na verblijf in Den Helder en Dordrecht bij de compagnie Ponton-
niers, gevolgd door zijn deelname aan de veldtochten op Duits en
102
-ocr page 103-
Oostenrijks grond-
gebied, werd Howe
opgenomen in de
staf van generaal
Diimonceau en
later in de lijfgarde
van
         Lodewijk
Napoleon. We zien
hem in Zeist terug
als
          luitenant-
kolonel en in 1807
heeft hij dan volop
de gelegenheid om
de pyramide op de
heide en de mili-
taire barakken te
tekenen.
Het bewind van
Lodewijk Napo-
leon stond echter
na een drietal jaren
al onder grote druk.
Op 30 juli 1809
Raam met uitzicht op het kamp van Zeist,
(O.C. von der Howen, particuliere collectie)
verscheen er voor
de kust van
Walcheren een ex-
peditieleger van 160 Britse schepen. De aan land gezette Britten
zetten de aanval in. Na verloop van 14 dagen is geheel Walche-ren in
hun bezit en zijn de Franse troepen tot overgave gedwongen. In
datzelfde jaar trouwde Howe met een dochter uit de patricische
familie Utenhage de Mist.
Keizer Napoleon die zeer ontstemd was over het falen van de troepen
in Zeeland onttroonde zijn broer, de regerende vorst over de Neder-
103
-ocr page 104-
Links: liet Sloi Zcisl Ki-ciits: Villa Wiilperhorst. getekend door Von der lloweii in 1814.
landen, Lodewijk Napoleon, en lijfde in 1810 de Lage Landen in bij
Frankrijk. In 1810 werd Howe overgeplaatst naar het Franse leger,
dat het in Spanje tegen opstandelingen- en opnieuw tegen de En-
gelsen moest opnemen. Ook daar raakte hij gewond. De vele daar
gemaakte tekeningen laten echter weinig of niets van krijgtaferelen
zien. Bij aangetrouwde familie in Nijmegen was zijn vrouw intussen
van een zoontje bevallen. Howe wist het nu zo te schikken dat
Auguste, zijn vrouw, zich met hun zoontje tijdens zijn afwezigheid
voorlopig in Zeist zouden vestigen. Onderdak werd gevonden bij de
familie Lund in de Broedergemeente. De Lunds waren afkomstig uit
Jutland.
De eerste Lund die zich in Zeist vestigde was een zilversmid.
Misschien wel de figuur die op een prentje van de uitgever
Maasland in het Broederhuis zilver verkoopt. Ook Howe ver-
vaardigde voor deze uitgever Maasland wel tekeningen. Bij de
familie Lund logeerde in de winter van 1810 voor de gezelligheid
ook een nichtje van Auguste en haar familielid P.B. Eschauzier.
Howe maakte voor zijn vertrek een tekening van de Driebergse weg
bij de molen op de hoek van de Molenweg en hij schetste ook in
Doorn, Leersum en Amerongen. Helaas overleed zijn zoontje al
spoedig, hij werd bijgezet op de Broedergemeentebegraafplaats
(grafsteen 607).
lom
-ocr page 105-
Links: ingang tot het dorp Zeist, met rechts de Oude Kerk. Rechts: de Karpervijver.
In 1814 was Napoleon's macht in Europa uitgespeeld. Howe vroeg
om verlof om zijn familie in Zeist te kunnen bezoeken. Het Franse
bewind verleende hem ontslag en herenigd met zijn vrouw tekende
hij dat jaar naar hartelust; de Karpervijver, het Slot, Veelzicht met de
kerk, Wulperhorst, het dorp Bunnik, het huis de Camminga bij
Bunnik, een houten brug op de Niënhof.
Hij beschouwde zichzelf als de een vernederlandste Rus en vroeg om
in Nederlandse dienst te mogen treden en werd op 26 juni 1814 als
zodanig in de rang van kolonel aangesteld. Van Zeist zag hij nu niet
veel meer terug. Hij werd in Namen (provincie in de Verenigde
Nederlanden) benoemd. Vijftien jaar later trad hij op in de opstand in
de Henegouwse stad Bergen waar hij krijgsgevangen werd genomen.
Zijn in Spanje opgelopen wond maakte hem voor de actieve dienst
minder geschikt. Toch kreeg Howe een aardige baan; van 1831 tot
zijn pensionnering in 1839 werd hij opperbevelhebber van de vesting
Nijmegen. Begrijpelijk dat hij in en om de stad veel tekende. In 1991
werd dan ook een tentoonstelling van zijn werk georganiseerd in het
museum De Commanderije te Nijmegen. De catalogus van deze
tentoonstelling leverde het materiaal voor dit overzicht.
Howe was een in de grond bescheiden man. De mogelijkheid in de
Nederlandse adel te worden opgenomen wees hij in 1825 van de
105
-ocr page 106-
hand. Hij overleed in 1848. Al zijn tekeningen dragen een vrien-
delijk, vaak arcadisch karakter, is dit een 'reactie' van een in weze
zachtzinnig, gemoedelijk militair op de ellende die hij als
■vechtgeneraal" heeft gezien en ook aan den lijve heeft ondervonden?
Zijn naam ging hij steeds korter schrijven; "Von der" en "de'"
verdwenen. Er bleef over ''Hovve(n)"".
Barakken in het kamp van Zeist (O.C. von der Howen, particuliere collectie)
106
-ocr page 107-
BERICHTEN UIT DE
VAN DE POLL-KAMER
Zeer verheugend is het aantal nieuwe leden dat we kunnen ver-
welkomen na de open monumentendagen en de filmavond.
De nieuwe folder heeft hier zeker invloed op gehad.
Bij dit Bulletin is als feestgeschenkje t.g.v. het 45-jarig bestaan van
onze Stichting de aanvulling op het boek Straatnamen van Zeist van
de heer L. Visser bijgesloten. Dit boek is nog verkrijgbaar in de Van
de Poll-kamer a ƒ10,-.
De lang verwachte Kadastrale atlas van Zeist uit 1832 is uit-
gekomen. Intekenaars en belangstellenden kunnen het boek aflialen
tegen contante betaling van ƒ39,50 in de Van de Poll-kamer. Voor
belangstellende leden ligt daar ook een exemplaar van de Archeolo-
gische Kroniek van de provincie
L'/rec/?? (1988-1989) klaar (gratis).
Hierbij bieden wij onze excuses aan aan de leden die voor het vorige
Bulletin strafport hebben moeten betalen. Op een deel van de
enveloppen ontbrak de opdruk "port betaald."
Daar een aantal leden de contributie over 1995 en 1996 nog niet
heeft voldaan, is het helaas niet mogelijk het juiste aantal leden in
dit Bulletin te vermelden. Aanmeldingen van de nieuwe donateurs,
mutaties etc. kunnen gestuurd worden naar:
Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting'
Postbus 342 - 3700 AH Zeist
107
-ocr page 108-
NIEUWE DONATEURS
1041   De heer W..I. de Gans. Nooitgedaciit 64
1042   De heer/mevrouw A.N..I. Mascini. Willem de Zwijgerlaan 7
1043   Mevrouw M.C. .longeneel, Anna Van Burenlaan 2
1044   Rijksd. Oudheidk. Bodemonderzoek, Amersfoort
1045   M.P. V. Kouwen en E. Schuier. Couwenhoven 46-12
1046   De heer C..I. Beuving, Bunsinglaan 14
1047   De heer/mevrouw B. de la Houssaye, Prof Sproncklaan 25
1048   De heer/mevrouw P.L. van der Voort, Scherpenzeel
1049   De heer W.J.M, den Heijer, Hoog Kanje 168
1050   De heer/mevrouw T.A. Klomp, De Heuvel 350
1051   De heer G.H. Kersten, Prinses Beatrixlaan 16
1052   De heer/mevrouw P.H. v.d. Bosch, L. de Colignyplein 31
1053   Mevrouw A. Gelink-Prijs, Van Renesselaan 28
1054   De heer J. Hinderink, Homerusiaan 77
1055   De heer/mevrouw P. Jacobs, Prins Hendriklaan 30
1056   De heer/mevrouw L.P.G. Vugs, Vestdijklaan 35
1057   De heer/mevrouw P.J.G. Ubaghs, Nijenheim 22-11
1058   Mevrouw E.M. Haan-Beerends, Bilthoven
1059   De heer/mevrouw A.J. Wit, Graaf Janlaan 11
1060   Mevrouw R. Brucks-Kits, Godfr. v. Seystlaan 16
1061   De heer/mevrouw S.G.B, van Schaick, A. v. Solmslaan 28
1062   De heer/mevrouw J.G.J.M. Bakker, Guido Gezellelaan 26
1063   Mevrouw P.J. Wagemakers-Shawbridge, Prof. Lorentzlaan 129
1064   De heer A. van Vliet, Aristoteleslaan 15
1065   De heer H.A.A. Hopman, Jac. van Lenneplaan 31
1066   De heer/mevrouw C.W.F, van Vulpen, Lommerlust 3
1067   De heer/mevrouw T.H. Dittmar, Jac. van Lenneplaan 24
1068   De heer/mevrouw J. van den Barselaar, Bunnik
1069   De heer F.J.M. Verbeek, Boulevard 2g
1070   Mevrouw W.H. van Eldert-van de Kieft, Molenweg 22b
1071   De heer/mevrouw W.B.F. Grevenstuk, Oude Arnhemseweg 216
1072   De heer/mevrouw T. ten Haaft, V.d. Heydenlaan 7
1073   Mevrouw A. Reedijk-v.d. Berg, Den Haag
108