TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (1)
door L. Visser
Tolgeldheffing in Nederland
Tollen op wegen in Zeist zou een actuele titel kunnen zijn voor een
publikatie over elektronische tolgeldheffing om de automobiliteit in Zeist terug te dringen. Toch gaat het daarover niet in dit artikel. Het gaat over tollen op wegen in Zeist, die belemmerend werkten op de vervoersstromen en die mede daarom zijn verdwenen. Er waren rijkstollen op de Amersfoortseweg bij Huis ter Heide, op de Utrechtseweg bij Schaerweijde en op de Woudenbergseweg bij de Krakeling. Verder waren er tollen op de Dolderseweg, de Koelaan, de Mac Adamweg, de Odijkerweg en de Tolhuislaan. Alvorens deze tollen te behandelen geef ik eerst een kort overzicht over tolgeldheffing in Nederland. De oudste tollen in ons land waren voornamelijk watertollen, omdat
door het ontbreken van goed begaanbare wegen het vervoer van mensen en goederen grotendeels over water plaatsvond. Wel hadden de Romeinen al heerbanen aangelegd, die door Karel de Grote werden uitgebreid, maar de betekenis van de waterwegen was toch veel groter. De heffing van tolgeld werd opgelegd voor het bevaren of oversteken van een rivier of voor het gebruiken van een zandweg en voor de mee gevoerde goederen. Het oudste originele archiefstuk dat in ons land wordt bewaard is van
7 oktober 966 en bevat een schenking door Koning Otto I aan zijn leenman Ansfried van het markt- en muntrecht en 'het recht de tol van Ethi naar Cassel te verplaatsen'. Het archiefstuk bevindt zich in het rijksarchief in Limburg te Maastricht en behoort tot het archief van het stift Thorn. De tolrechten kwamen de landsheer toe in wiens gebied de rivieren
of wegen zich bevonden. Voor de graven van Holland waren de tol- gelden de belangrijkste inkomstenbronnen, waarmee zij de kosten van |
||||
hun hofhouding en hun oorlogen konden bekostigen.
In de zeventiende eeuw begon het vervoer over land door nieuwe en betere wegen voorzichtig toe te nemen. De aanleg ervan werd betaald uit de opbrengst van de wegtoUen. Op den duur ging de functie van de water- en wegtollen uiteenlopen. De watertollen werden onder de naam convoyen en licenten een soort in-, uit- en doorvoerrechten. De landtollen werden gebruikt om de vervoersvoorzieningen te verbete- ren en te onderhouden. De situatie bleef onder de Bataafse Republiek (1795 - 1806) en onder
het Koninkrijk van Holland (1806 - 1810) voortbestaan. Er werden zelfs nog extra tollen op bestaande en nieuwe rijkswegen toege- voegd. Kort daarop schafte Napoleon bij decreet van 21 oktober 1811 alle
rijkstollen in Nederland af. De tollen op wegen en bruggen, evenals kanaal- en sluisgelden, die door gemeenten of particulieren werden beheerd, mochten in stand blijven. Na de Franse overheersing nam Koning Willem I het systeem van
tollen weer voortvarend ter hand om de weg- en waterbouw te stimuleren. Tollen verschenen op bestaande en nieuwe rijks-, provin- ciale, gemeentelijke en geconcessioneerde (particuliere) wegen. De koning had het oppertoezicht over alles wat de waterstaat van het Koninkrijk betrof, wegen en bruggen inbegrepen. Met de uitvoering van tolzaken, zoals bijvoorbeeld het verpachten van de tollen, werd de minister van binnenlandse zaken en waterstaat belast. Het geldelijk beheer ressorteerde onder de minister van financiën. In 1815 werd een lening uitgeschreven van ƒ 450.000,-- voor de aanleg of voltooiing van enkele grote wegen, zoals die van Am- sterdam en de grens van Noord-Brabant. Onderhoud, rente en aflossing moesten uit opbrengsten van de tollen worden betaald. De tolgelden werden geheven in opvolgende afstanden van één uur gaans te voet (5 km) en zodanig, dat de steden zich ahijd bevonden in het midden van zo'n afstand. Men passeerde dus altijd op een afstand van l^h km van een stad een tolboom. Bij koninklijk besluit van 29 oktober 1833, staatsblad nr. 59, werden uniforme tarieven vastgesteld voor de tollen op 's Rijks grote wegen. |
||||
Het tarief voor een los paard was 5 cent, voor een los runderbeest of
ezel 11/2 cent en voor elk kalf, schaap of varken 1 cent. Voor elke bok, geit of hond, gespannen voor een rij- of voertuig met twee wielen moest 1 y^ cent worden betaald en gespannen voor een voer- tuig met vier wielen 3 cent. Elk aangespannen paard, muilezel of runderbeest voor rij- en voertuigen met twee wielen of voor sleden kostte 8 cent. Voor rij- en voertuigen op vier wielen moest 10 cent worden betaald. Voor diligences en postwagens liepen de tarieven op, naar gelang van het aantal zitplaatsen,van 10 tot XlVï cent. Jonge paarden moesten wel in de bek gekeken worden, want onaangespan- nen, ongezadelde en onbeslagen veulens waren vrij van tol 'zo lang dezelve nog geen snijtanden hadden'. Artikel 11 gaf de reizigers de gelegenheid bezwaar te maken tegen de
behandeling door tolgaarders of tolpachters. Deze moesten namelijk 'overeenkomstig hunne instructiën een register bijhouden en dit register met pen en inkt te allen tijde in gereedheid houden, teneinde de reizigers daarin hunne bezwaren tegen de tolgaarders te kunnen optekenen'. Het register, waarvan de bladen door de ambtenaar van het bestuur der grote wegen waren genummerd, moest ter inzage aan de betreffende ambtenaren worden getoond, zo menigmaal zij zulks zouden vorderen. Vrijdom van tol gold overigens ondermeer voor paarden en voertui-
gen van boerderijen, molens en fabrieken gelegen binnen een straal van IVi km van de tol. Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw het verkeer op de
weg toenam, groeide het verzet tegen het beginsel van tolgeldheffing. Het provinciaal bestuur van Noord-Brabant besloot al in 1870 tot afschaffing van alle provinciale tollen. Daarna volgde de wet tot afkoop der rijkstoUen in de provincie Noord-Brabant van 16 juni 1872, Stbl. 62. Bij koninklijk besluit van 30 juli 1872, Stbl. 83 werd besloten tot opheffing van de rijkstollen in de provincie Noord-Bra- bant. Daarvoor in de plaats kwam wel een soort weggeldheffing, maar het probleem van het oponthoud bij het verkeer was opgelost. Tijdens de winterzitting van de provinciale staten van Utrecht werd gevraagd een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot |
||||
afschaffing van de tollen op de provinciale wegen in Utrecht.
In de vergadering van 7 juli 1874 was een brief aan de orde van de gedeputeerde staten van 25 juni 1874, waarin werd medegedeeld, dat het verzoek tot afschaffing van de provinciale tollen in ruimer verband bekeken was. Dankzij dat onderzoek is er een overzicht van alle tollen in het jaar 1874, gesplitst in tollen op rijkswegen, provin- ciale wegen, gemeentelijke wegen en geconcessioneerde wegen, met zo mogelijk de daarbij behorende tolopbrengsten. Uit genoemde brief van de gedeputeerde staten blijkt, dat zij de volgende motieven hadden om niet tot afschaffing der tollen over te gaan: 'Tolheffing mag dan bezwaarlijk zijn voor het verkeer, maar hiertegen is aan te voeren, dat tolheffing een belasting is voor het onderhoud van de wegen, waarvan het verkeer dankbaar gebruik maakt. Is een bijdrage in dat onderhoud dan niet billijk? En waarom alleen afschaffing van provinciale tollen, wanneer er in de provincie 21 rijkstollen zijn, 5 geconcessioneerde tollen op rijkswegen, 64 op geconcessioneerde wegen en slechts 6 provinciale tollen op 5 provinciale wegen? En tenslotte, wie zal het onderhoud dan moeten betalen? De provincie heeft er geen geld voor.' Het advies luidde dan ook: 'Deprovinciale tollen niet afschaffen'. En aldus werd besloten. De komst van de paardetram van Utrecht naar Zeist was aanleiding tot vaststelling van het koninklijk 'Besluit van den 18den December 1878, nr. 220, houdende aanvulling van het tarief van tolgelden op 's Rijks grote wegen, vastgesteld bij besluit van 29 October 1833, Staatsblad no 59, en zulks voor zover het betreft: 'de tollen no. 1 aan de Holle Bildt op de weg van Utrecht naar Amersfoort en no. 1 te Zeist bij Schaerweide op den weg van de Bildt over Zeist en Drieber- gen naar Wageningen'. Het tarief was 'voor de rijtuigen, op een paardenspoorweg gebruikt wordende, voor ieder aangespannen trekdier vijf cent en voor een stoomspoorwagen met de daardoor in beweging gebragte wagens tien cents'. Nadat in 1880 en 1881 nog voor enkele andere gevallen koninklijke
besluiten waren vastgesteld voor tolheffing voor tramwagens op 's Rijks grote wegen, kwam er bij koninklijk besluit van 28 januari 1882, Stbl. 20, een algemene regeling tot stand. Het tarief was voor |
||||
wagens op een paardespoorweg gebruikt wordende, voor ieder
aangespannen trekdier vier cent en voor elke door stoomkracht bewogen tramwagen en voor elke locomotief vijf cent. Bij koninklijk besluit van 30 december 1882, Stbl. 261, werd het tarief van elke door stoomkracht voortbewogen tramwagen gewijzigd in drie cent. De met trekdieren bespannen toestellen, dienende om de sporen schoon te vegen waren van betaling van tolgeld vrijgesteld. Het verzet tegen de tolgeldheffing had tegen het eind van de vorige
eeuw succes. Bij de wet van 22 juli 1899. nr. 173, werden de rech- ten, die door de staat werden geheven voor het gebruik van wegen, haven, sluizen en bruggen met ingang van 1 mei 1900 afgeschaft. Voor de provincie Noord-Brabant verviel per 1 mei 1900 de ver- plichting tot verdere betaling van de afkoopsom van ƒ 28.000,-- per jaar, die zij verschuldigd was voor de rijkstollen in die provincie. Het is duidelijk, dat de protesten tegen de tolheffing op niet-rijks- wegen in alle hevigheid toenamen. Vooral de A.N.W.B. en de K.N. A.C. waren jarenlang actief op dit gebied. Na de invoering van de wegenbelasting was voor veel weggebruikers de maat vol. Op 29 december 1928 werd in het gebouw van de dierentuin in Den Haag de algemene vergadering gehouden van de vereniging 'Het Neder- landsche Wegen-Congres' met de duidelijke titel: 'Op welke wijze is het mogelijk de tollen te doen verdwijnen? Wat kan worden gedaan ter bespoediging daarvanT. Er waren drie rapporteurs, die na uitgebreide discussies tot een aantal
conclusies kwamen, waarvan de eerste luidde: 'De tolheffing op wegen en bruggen is een instituut, dat vooral na de invoering van de Wegenbelastingwet niet alleen zeer hinderlijk, maar ook buitengewoon onbillijk is voor het moderne verkeer en dat daarom zo spoedig mogelijk dient te verdwijnen. Nieuwe tollen zullen niet mogen worden ingesteld'. De bekendste toUenbestrijder was Floris Vos, geboren 21 november
1871, directeur van de N.V. Melkerij Hofstede Oud Bussum te Naar- den. Onder zijn leiding werd in de jaren twintig keer op keer de beruchte Muidertol 'bestormd', bij voorkeur tijdens de spitsuren op |
||||
zonnige dagen.
Van Muiden tot de Hakkelaarsbrug werd dan alle verkeer stilgelegd
met inbegrip van de stoomtram, de vermaarde 'Gooise Moordenaar'. Na het uitschrijven van een procesverbaal voor één of twee chauf- feurs, die weigerden tol te betalen, opende men in armoede de tolboom, omdat het verbaliseren van honderden personen een ondoenlijke zaak was. Zo'n actie tegen de tolpaal-hinderpaal op de drukke route Amsterdam-Amersfoort bewees de onhoudbaarheid van zo'n antiek obstakel voor het moderne verkeer van toen. In 1928 werd de Muidertol opgeheven. Uit het volgende verslag in de Kampioen van 23 november 1928
blijkt, dat de A.N.W.B., de K.N.A.C. en de B.B.N. (Bond van Be- drijfsautohouders in Nederland) hierin een belangrijke rol hebben gespeeld: 'De opheffing van de Muidertol is thans een voldongen feit geworden. Reeds in het begin van dit jaar werden onderhandelingen gevoerd over den afkoop van deze tol, waarbij de A.N. W.B. Toeris- tenbond voor Nederland en onze zusterverenigingen een bedrag in de afkoopsom hadden aangeboden onder bepaalde voorwaarden. Door allerlei gerezen moeilijkheden kon de afkoop niet tot stand komen vóór den aanvang van de Olympische Spelen, gelijk wij hadden gehoopt. Ondanks de actie, welke door den Heer Floris Vos ontketend werd, heeft het Dagelijksch Bestuur gemeend, de onderhandelingen op de oorspronkelijke basis te moeten voortzetten, m.a.w. het aanbod tot deelneming in de afkoopsom te handhaven. De A.N.W.B., de K.N.A. C. en de B.B.N, dragen ieder f 10.000,— bij in de kosten van afkoop, verdeeld over 3 jaren. Dat nu eindelijk kon worden overge- gaan tot den afkoop van den Muidertol vermelden wij met grote ingenomenheid'. Maar Floris Vos ging door. Mede door zijn acties bij de Muidertol had hij landelijke bekendheid gekregen. Op 18 september 1929 werd hij als enige vertegenwoordiger van de 'Middenpartij voor stad en land' lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Maar ook de A.N.W.B. ging onverdroten voort in de strijd tegen de
tolbomen. Uit een overzicht in de Kampioen van 1933 (blz. 164) blijkt, dat er op 1 januari 1932 in Nederland nog 70 tollen waren op |
||||
wegen en 39 op bruggen. De provincie Utrecht sloeg hierbij geen
best figuur, want er waren in deze provincie 16 wegtoUen en 7 brugtoUen. Noord-Brabant was de enige tolvrije provincie. Langzaam maar zeker raakte Nederland -bijna- tolvrij. De enige historische tol die thans nog resteert is die in Nieuwerbrug
aan de Rijn (gemeente Bodegraven). Het is de sinds 1651 bestaande brugtol, die eigendom is van de ca. 550 gezinnen in het dorp. De tol wordt namens de gezinnen, door het college van bruggemeesters beheerd en verpacht aan een particulier. Toch zijn we in Nederland niet tolvrij, wanneer deze tol zou worden
opgeheven. In artikel 8 van de Wet op het Wegenfonds van 21 januari 1965, Stbl. 30, heeft de tol op rijkswegen zijn intrede weer gedaan, doordat het Rijk tolgeld kan heffen voor het gebruik van bepaalde wegen of oeververbindingen. Hiervan is gebruik gemaakt voor de tolheffing van de nieuwe verbindingsroute Rotterdam-Middel- burg via bruggen over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren. De tol op de Zeelandbrug is overigens op 31 december 1992 opgeheven. Artikel 148 der Provinciewet en art. 277 van de Gemeentewet maken ook het heffen van tolgelden door provincies en gemeenten mogelijk. Dat ambtenaren van het departement van Verkeer en Waterstaat al enkele jaren bezig zijn met het uitwerken van plannen tot tolgeld- heffing heeft uiteraard te maken met de vele technische problemen, die aan moderne tolheffing kleven. Het is natuurlijk niet mogelijk de Randstad vol te stoppen met
tolpleinen en tolhuisjes. Dat zou tot kilometerlange files leiden en die zijn er al genoeg. Het zal daarom nog wel even duren voor alle problemen zijn opgelost en dan zijn er ongetwijfeld weer figuren zoals Floris en instanties zoals de A.N.W.B, om deze tollen te bestormen en te bestrijden. Het volgende gedicht uit de Kampioen van 2 februari 1935, pag. 118
zou dan als hoogst actueel weer gepubliceerd kunnen worden, waarbij behalve de 'Hooge Haagsche Heeren' ook de Dames kunnen worden aangesproken. |
||||
DE TOL
Het wordt heusch tijd, nu uit Den Haag
Het plan komt voor een nieuwe plaag, Dat aan dit spelen met de "tol" Een einde komt, de maat is vol. Aan "Tollens" dichterschap ontsproten
Heb ik mijn grief in rijm gegoten; Het is de grief van 't heele land. Ik heb de meesten op mijn hand. Of durft men nog met klem beweren.
Dat door de Hooge Haagsche Heeren Een goede "beurt" nu werd gemaakt? Hun "tol" heeft ons in 't hart geraakt. Wij willen dies met kracht getuigen
En voor geen tolbaas ons meer buigen. Wie tol heft, het bij ons verbruidt. Hij zet de klokken achteruit. De landslui zeer terecht gaan schreeuwen:
De "tol" hoort in de middeleeuwen. Maar niet in onze tijden thuis; De "tol" is voor 't verkeer een ... kruisl De "tol" belemmert, brengt geen zegen.
Vrij moeten zijn de bruggen, wegen Van Oost naar West, naar allen kant: Geen nieuwe tollen meer in 't land! Arnhem, 26 Januari '35 Henriel.
|
||||
Bronnen
- J.F. Boogaard, Alfabetisch Register op de Wetten en Besluiten
betreffende de Rijkswaterstaat, Deel I - III, Den Haag 1873. - J.F. Boogaard, Wetten, Decreten, Besluiten, Tractaten en andere
bescheiden, Den Haag, diverse jaargangen. - C.J. Bos, De Tollen op de landwegen in Nederland, Utrecht
1951. - Kampioen, Bondsorgaan van de A.N.W.B., diverse jaargangen
tussen 1899 en 1915. - E. van Lennep, De Tolheffing op de grote wegen in Nederland,
Amsterdam 1884. - H.S. van Lennep, Wetgeving op de grote wegen in Nederland
1856. - Prae-adviezen voor de Algemene Vergadering van het Neder-
lands Wegencongres, 29 december 1928, geschreven door G.J. van den Broek, R.H. baron de Vos van Steenwijk en de Wegen- commissie van de ANWB/KNAC. - 'Schipper mag ik overvaren', over tollen en tolhuizen. Folder
van het belastingmuseum Prof Dr. Van der Poel bij de ten- toonstelling van 15 september t/m 3 december 1989. - Verslag van de behandeling van de Algemene Vergadering van
de 'Vereeniging Het Nederlandsche Wegencongres', gehouden op 29 december 1928 over het onderwerp: Op welke wijze is het mogelijk de TOLLEN in ons land te doen verdwijnen en wat kan worden gedaan ter bespoediging daarvan. - J.A. Jungman en F.K. van Iterson, Parlement en Kiezer,
20e jaargang (1930/1931), 's Gravenhage 1930. - Het archief van de provincie Utrecht, m.n.: Bijlage 1 van de
notulen van het verhandelde in de zomervergadering van de Provinciale Staten van Utrecht geopend 7 juli 1874; Rijksarchief in Utrecht. |
||||
HET ROND ALS MARKTPLEIN
HET INSTELLEN VAN EEN GROENTEMARKT IN 1854
door R.P.M. Rhoen
Eind april van dit jaar zal de markt verplaatst worden. Sinds een
aantal jaren wordt de markt gehouden aan de Steynlaan, hoek Slotlaan. Na de verplaatsing wordt de donderdagmarkt gehouden in het Koppelgebied, van de Voorheuvel tot aan de Slotlaan. Op zaterdag krijgt de markt zijn standplaats op de Markt, het plein in het centrum. In de 19e eeuw was het met lindebomen omgeven Het Rond het
marktplein van het dorp. In een notariële akte uit 1830 wordt vermeld: 'Waaronder mede begrepen het regt van Marktplaats in het Rondeel [...].' Vóór die tijd werd dit recht niet expliciet genoemd. Mogelijk dat het een van de heerlijke rechten was en dat het begrepen werd onder 'praeminentien, geregtigheden, emolumenten en rega- lien', genoemd in de verkoopcondities van de hoge heerlijkheid Zeist ca. uit 1743. De functie van marktplein wordt ook aangegeven op de eerste kadas-
trale kaart uit 1832: 'de marktplaats van Zeist'. Mogelijk dat het plein deze functie al in 1775 had. Op verzoek van de rentmeester van de hoge heerlijkheid verboden gedeputeerde staten in 1775 het storten van groente-afval en vuilnis op Het Rond en in de naastgelegen lanen en in de sloten. De gemeenteraad vond het in 1854 wenselijk een dagelijkse markt
voor groenten, vruchten, boter, eieren, kaas, gevogelte en andere soortgelijke levensbehoeften in te stellen. Gedeputeerde staten van Utrecht verleenden aan het raadsbesluit van 27 april 1854, waarbij tot het houden van zulk een markt werd besloten, goedkeuring. Het instellen van gewone marktdagen in een gemeente kon op grond van artikel 144 van de 'Wet van den 6den Julij 1850, regelende de |
|||||
10
|
|||||
zamenstelling en magt van de Provinciale Staten' (Stbl. 39) alleen
geschieden met toestemming van provinciale staten. G.S. waren met de uitvoering van dat artikel belast. In zijn vergadering op 28 juli 1854 stelde de gemeenteraad een veror-
dening vast voor de regeling van de 'dagelijksche markt alhier van groenten enz.' De eerste drie artikelen luidden: 'Art. 1. De markt zal met uitzondering van de Zon- en algemeene erkende Christelijke feestdagen, dagelijks worden gehouden, aanvan- gen des morgens ten 7 uren en eindigen des middags ten 12 uren. Na half een uren zal niemand zich meer met koopwaren op de markt mogen bevinden. Art. 2. Behalve de hierna volgende uitzondering is het verboden
binnen deze gemeente voor des middags 12 uren met groenten rond te venten of groenten te verkoopen, op andere plaatsen dan bij deze verordening voor de markt wordt aangewezen. Aan de langs den straatweg van De Bilt tot aan den tolboom bij Zeijst wonende ingezetenen, zal men ten alle tijden groenten aan de deur mogen verkopen. Art. 3. De markt zal worden gehouden in het zoogenaamde Rond en
aan beide zijden van den Woudenbergschen Straatweg, binnen de aldaar gestelde palen, niet op den publieken weg en zonder belem- mering van het voetpad.' Na de aanleg van de Woudenbergseweg in 1830 werd het gedeelte
van de Slotlaan tot aan Het Rond 'Woudenbergsestraatweg' genoemd. Burgemeester en wethouders droegen na de instelling van de markt
aan Jan Matthijsen het plaatsen, opruimen en bewaren van de banken voor de markt op. Hij werd ook belast met het schoonhouden van de marktplaats. Dit tegen een vergoeding van 50 cent per week. Uit de gemeenterekening van 1854 blijkt dat Bart van Dieten, die ook belast was met het onderhoud van de gemeentewegen, die werkzaamheden uitvoerde. Hij ontving daarvoor in dat jaar ƒ 13,96. Gedeputeerde staten schreven op 15 augustus 1854 aan burgemeester
en wethouders: 'Wij hebben bezwaar tegen de bepaling van art. 2, |
|||||
11
|
|||||
dat vóór des middags twaalf uur geene groenten rondgevent of
verkocht mogen worden, dan alleen op de markt. De strekking van deze bepaling schijnt te zijn om, en koopers en verkoopers te dwingen van de markt gebruik te maken. Deze dwang is naar ons gevoelen onnoodig en niet strookende met het belang der inwoners. Brengt toch hun belang mede de groenten op de markt te koopen, de verkoopers zullen vanzelf genoodzaakt zijn hunne groenten ter markt te brengen. Verkiezen zij liever de groenten aan hunne woningen van rondventers te koopen, waar hen dan te dwingen, om op de markt te koopen. Wij achten deze bepaling wegens strijd met het algemeen belang door den Koning kan worden vernietigd.' Bij het provinciaal bestuur waren ook twee bezwaarschriften binnengekomen, van D. Lange en van L. van Basten c.s. Het gemeentebestuur antwoordde op 24 augustus. '[...] de raad
aangaande art. 2 der ingezonden verordening op de groenmarkt zich geenszins met uwe zienswijze kan vereenigen. De strekking toch van art. 2 is niet om de koopers te dwingen zich op de markt van groenten te voorzien, want na 12 uren kan een ieder aan zijne woning koopen, maar zij is om de verkoopers te noodzaken, tijdelijk van de markt gebruik te maken. Het eenige doel waarom de raad tot het daarstellen eener groenmarkt heeft besloten, is geweest ten einde de burgerman in de gelegenheid te stellen de eerste levensbehoeften voor eene malige prijs zich aan te schaffen, enkel dat deel bereikt worden dan is het noodzakelijk dat de verkoopers gedwongen worden op de markt zich te vereenigen en deze dwang ten aanzien der verkoopers is naar het meenen van den raad juist noodig omdat zij geheel strookt met het belang van het meerendeel der inwoners blijkens een rekwest waarbij zich 168 inwoners tot den raad hebben gewend ten einde hun verlangen dringende kenbaar te maken.' Ten aanzien van de bezwaarschriften werd onder andere opgemerkt: 'Wanneer men nu den ontwerper van het rekwest kent en de relaties der rekwestranten zoowel onderling, als met L. van Basten weet, dan baart zulk een rekwest geen bevreemding meer, maar het verliest zijne waarde.' Ook werd verklaard dat de gemeenteraad in principe tegen alle belemme- ringen van handel en nijverheid was, maar dat die bepaling in het |
|||||
12
|
|||||
belang van het meerendeel van de bevolking was.
Naar aanleiding van het rekest van Cornelis de Groot, een boer uit
Utrecht, schreven op 25 oktober van dat jaar burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten : '[...] dat met uitzondering van C. de Groot alle groentenboeren na eenige bekeuringen zich dagelijks geregeld naar de markt begeven. Op hun verzoek is aan de groenten- boeren toegestaan, eenmaal met de groentenwagens op de markt- plaats staande van daar aan de ingezetenen te brengen hetgeen zij verlangen, zoodat het grootste bezwaar zoowel voor koopers als voor verkoopers daardoor is opgeheven. Over het algemeen schijnen dan ook de tegenstanders zich met de instelling der groenmarkt meer te vereenigen, er zijn althans geene klagten over het tegendeel ingeko- men. Genoemde de Groot echter heeft zich uitgelaten liever te willen wegblijven dan zich aan onze verordening te onderwerpen.' Overtreding van artikel 2 werd gestraft met een geldboete van 2 tot 6 gulden. (N.B. Het gemiddelde loon in Zeist voor een fabrieks- arbeider bedroeg in 1854 ongeveer een gulden per dag.) De Groot diende daarop een bezwaarschrift in bij de minister van Binnenlandse Zaken, maar dat werd door de minister afgewezen. Artikel 2 dat het rondventen van groenten of de verkoop van groen-
ten op andere plaatsen dan de markt voor 12 uur 's middags verbood, was blijkbaar toch niet te handhaven. De gemeenteraad besloot reeds op 24 april 1855 om die reden deze bepaling in te trekken. De markt zal daarna niet lang meer gehouden zijn, want in het gemeentelijk jaarverslag over 1855 wordt de vraag om opgaaf van de week- en jaarmakten niet beantwoord en in de gemeenterekening van 1855 worden geen uitgaven voor 'Schoonhouden van de marktplaats en het bergen der marktbenodigheden' meer vermeld. Bronnen
- Archief van het Huis Zeist, 1677-1953, inv.nrs. 17 en 34; Gemeen-
tearchief Zeist -Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr.103, 104, 120, 175, |
|||||
13
|
|||||
176 en 372; Gemeentearchief Zeist
- Archief van notaris Gerardus Hendrikus Stevens, inv.nr. U324c022;
Gemeentearchief Utrecht
|
|||||||
DE MARKT TERUG IN HET HART VAN ZEIST
door L. Visser
De markt komt terug in het centrum van Zeist.
Weliswaar niet precies op dezelfde plaats, maar toch wel heel dicht
in die buurt.
Voor de markt op 28 april 1921 officieel door de gemeenteraad werd
ingevoerd, was er al eenjaar tevoren een groente- en vismarkt op het pleintje aan de Voorheuvel. We lezen daarover in de Zeister Courant van 15 mei 1920 o.a. het
volgende: 'Evenals daarvoor waren ook in de heden aflopende week één of meer kwekers met hun groenten al vroeg onder de Wilhelmi- naboom aanwezig om er hunne produkten te slijten aan de kleinhan- delaars, die anders hun inkopen doen op de veiling in Utrecht. Te zelfder plaatse waren eveneens weer de handelaars Meijer en Dorrestein aanwezig om hun groenten aan het publiek te verkopen. Informerend hoe het er deze derde week mee stond, vernamen wij, dat de toeloop van de zijde van het publiek weliswaar groter was dan in de aanvang, doch dat de koopsters ook deze dagen nog niet waren verschenen in zo grote getale als verwacht was, nadat vorige week door een huis aan huisbiljet nog eens de aandacht op de groente- markt was gevestigd. De kosten van deze reclame waren dan ook niet gedekt. Toch geven Dorrestein en Meijer de moed niet op en ze zullen ook de
komende week dinsdag-, donderdag-, en zaterdagmorgen telkens |
|||||||
14
|
|||||||
vanaf half elf met hun groenten aanwezig zijn.'
Het lukte dus niet zo goed om de markt van de grond te krijgen. Een maand later werd de zaak wat groter aangepakt. De Zeister Courant van 5 juni 1920 geeft daarvan het volgende verslag: 'Scheen het vóór de laatste week, dat de groentemarkt na een kort bestaan weer tot de geschiedenis zou gaan behoren, de laatste week is daar verandering in gekomen, die ons aanleiding geeft nogmaals op het bestaan van de markt te wijzen. In de afgelopen week toch is het bezoek aan de markt sterk toegenomen. Tal van ingezetenen hebben er hun inkopen gedaan en menig groenteventer zal hebben ervaren, dat men was voorzien, want ook juffrouwen en een enkele mevrouw zijn ter markt geweest.' (De meeste dames waren blijkbaar 'gewone vrouwen', die niet onder de categorie van 'juffrouwen of mevrouwen' werden gerangschikt. L.V.) De toenemende belangstelling was duidelijk een gevolg van een combinatie van handelaren uit Alphen en Rotterdam en een inwoner uit Zeist, die met een grote voorraad groenten rechtstreeks uit het Westland kwamen om 'op de markt aan de Slof' hun waren tegen lage prijzen te verkopen. De prijzen liegen er ook niet om blijkens het volgende verslagje: 'In twee dagen tijds, op woensdag en donderdag werden reeds niet minder dan 2500 bloemenkolen verkocht tegen 8-15 cent, 30 kisten spinazie d 10 cent per kilo, 1000 kroppen sla a 1 cent per krop, 500 komkommers tegen 10 a 12 cent.' Dat de ondernemers heil zien in de verkoop op de markt blijkt ook hieruit, dat zij trachten ter plaatse een gebouwtje, een loods of zoiets te krijgen, waarin de groente 's-nachts aankomt en waar middels een telefoontoestel ook bestellingen kunnen worden opgenomen. Dat dit gebouwtje er kwam blijkt uit de notulen van de vergadering
van de gemeenteraad van 7 september 1920. Tijdens de rondvraag informeerde het raadslid D.J. van Nieu- wenhuizen naar de termijn gedurende welke de groentetent op het marktplein aldaar zou blijven staan. Spreker vond het gevaarte verre van mooi en hij vond het ook niet in de haak, dat de betrokken ondernemer een zo mooie standplaats had voor zo weinig geld. De |
|||||
15
|
|||||
burgemeester was het er mee eens, dat die tent bepaald geen aanwinst
was voor de verfraaiing van dat 'stads'gedeelte, maar hij was van
mening, dat al het mogelijke moest worden gedaan om de markt te
doen gelukken.
Het resultaat van de marktbeweging was, dat de prijzen van sommige
artikelen al waren gedaald en daarom wilde hij het nog maar even
aanzien.
Op 28 april 1921 moest de gemeenteraad beslissen over een voorstel
van burgemeester en wethouders tot instelling van 'ene markt, waarop vis, aardappelen, groenten, fruit, geregelde en ongeregelde goederen zouden kunnen worden verhandeld.' De raadsleden konden uit ervaring spreken, want de markt draaide toen al op volle toeren, zelfs op zaterdag van zeven uur 's morgens tot tien uur 's avonds. Vooral de middenstand had het moeilijk met de concurrentie van de
marktkooplieden. Het raadslid J. van der Linden betoogde, dat de boertjes met de
kippen, de kaas en de eieren niet op de markt waren verschenen. Er waren slechts enkele Zeister kooplieden, terwijl tachtig tot vijf en tachtig procent van de marktkooplieden uit Utrecht of Amsterdam kwam. De vreemdelingen halen het geld uit Zeist weg en verteren het in café
De Karseboom onder de muziek van een strijkje, aldus Van der Linden. Andere raadsleden wezen er op, dat de markt duidelijk prijsregelend werkte en dat de Zeister huisvrouwen zich niet lieten bedotten, zoals wel werd gesuggereerd. Het raadslid B. Balhuizen had een heel ander argument tegen de markt. De markt is een rommeltje. We moeten Zeist deftig houden; aristocratisch in een democratische tijd, aldus Balhuizen. Het raadslid G.H. Aalfs was van mening, dat de markt niets af of toe deed aan het aristocratische aspect van Zeist. Hij had overigens op de markt ook aristocraten zien wandelen en zien kopen. D.J. van Nieuwenhuizen was ook voorstan- der van de markt, al kon hij zich als schoenmaker tot de middenstand rekenen. Hij was het met Balhuizen eens, dat de zakenmensen over |
|||||
16
|
|||||
het algemeen niet zo'n ruim bestaan hadden.
Toch bleken er sommigen vooruit te gaan. Zo zag men vroeger b.v. onder zakenmensen sporadisch een motorfiets. Tegenwoordig maken ze er steeds meer gebruik van, onder andere de slagers, aldus Nieuwenhuizen. Schoenwerk kwam ook in massa's op de markt. Toch achtte hij dit
geen ramp voor Zeist. Integendeel. De mensen deden er hun voordeel mee. Schoensmeer kostte op de markt een kwartje en sindsdien werd het ook in de winkel voor die prijs verkocht. Na een langdurige discussie werden behalve het pleintje tussen de Voorheuvel en de Emmastraat nog enkele gedeelten van de Weeshuislaan, de Oude Arnhemseweg en de Rozenstraat aangewezen als marktplaatsen. De markt werd gehouden op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag van zeven uur 's morgens tot twee uur 's middags en op zaterdag van zeven uur 's morgens tot tien uur 's avonds. Volgens het raadsvoorstel zouden op zaterdagavond ook ongeregelde
goederen verkocht kunnen worden, maar door aanneming van een amendement werd deze markt beperkt tot vis, aardappelen, groenten en fruit. Sigaren, koek, boeken, bloemen en planten en huishoudelij- ke artikelen zouden voortaan 's avonds niet meer verkocht mogen worden. Daar kwamen honderden Zeistenaren tegen in actie en tijdens de
raadsvergadering van 2 juni 1921 lagen er 1197 bezwaarschriften op de collegetafel. Maar het mocht niet baten. Volgens de burgemeester scheen de zaterdagavondmarkt inderdaad demoraliserend te werken. Er werd door enkele kooplieden een taal gebezigd met dubbelzinnig- heden, waarvan het aanhoren verderfelijk was voor de jeugd, die er maar al te graag naar luisterde en waartegen de politie machteloos stond, omdat er geen strafbare feiten konden worden geconstateerd, aldus de burgemeester. Bij de stemming bleken er vier stemmen voor een uitgebreide
zaterdagavond markt te zijn en acht stemmen tegen, waardoor deze markt beperkt bleef tot de dagelijkse levensbehoeften. |
|||||
17
|
|||||
De markt aan de Voorheuvel in 1936 (Utrecht in Woord en Beeld 17-1-1936,
particuliere collectie). |
||||||
Twee jaar later had een motie van het raadslid G. van den Brink
meer succes. Overigens dankzij de welwillende houding van de voorzitter, want toen de motie op 27 maart 1923 aan de orde werd gesteld vroeg Van den Brink de behandeling uit te stellen tot een volgende vergadering, omdat er twee voorstanders van de zaterdag- avondmarkt afwezig bleken te zijn. Hoewel wethouder Adriaanse er op wees, dat het in principe verkeerd is eerst de neuzen te tellen en dan pas te beslissen of een zaak behandeld wordt, liet de burgemees- ter genade voor recht gelden en stelde de behandeling uit tot 30 april. Van den Brink wees er in een vurig pleidooi voor de zaterdagavond- markt op, dat er weliswaar ook op donderdag markt werd gehouden, maar 'dan hangt de lamp in menig gezin al voorover', aldus Van den Brink. Het feit, dat op donderdag de 'petroleumlamp' al voorover |
||||||
18
|
||||||
hing, omdat er bijna geen olie meer in zat, hield ongetwijfeld
verband met het feit, dat toen de lonen op zaterdag werden uitbetaald en donderdag de bodem van de portemonnaie al zichtbaar was. Na de mededeling van de voorzitter, dat burgemeester en wethouders er wel voor voelden, mits er geen standwerkers zouden worden toegelaten, werd de motie zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Deze situatie was in 1940 nog steeds van kracht.
Toen ontstonden er problemen met de verduisteringsvoorschriften.
Omdat er zonder licht weinig verhandeld kon worden werd toen de
markt gehouden van 12 tot 4 uur.
Later is er een bepaling opgenomen, dat de markt op zaterdag zou
duren tot het tijdstip, waarop de winkels gesloten moesten zijn.
|
|||||||
De markt op het pleintje aan de Voorheuvel in december 1967 (particuliere
collectie). . i , i |
|||||||
Door de jaren heen was er altijd al veel belangstelling voor de markt
|
|||||||
19
|
|||||||
op donderdag, waarop ook geregelde en ongeregelde goederen
mochten worden verkocht.
Omdat het pleintje aan de Voorheuvel dan te klein was werd op
donderdag de markt voor vis, aardappelen, groente en fruit gehouden
op het gedeelte van de Weeshuislaan tussen de Emmastraat en de
Torenlaan.
|
|||||||
De markt op het Emmaplein circa 1980 (particuliere collectie).
In de verordening op het marktwezen van 11 april 1983 zijn de
woorden 'geregelde en ongeregelde goederen' geschrapt en wordt de donderdagmarkt aangeduid als 'algemene warenmarkt'. De markt verhuisde van de Voorheuvel naar de Emmastraat, naar de Torenlaan, naar het tussen de Emmastraat en Torenlaan braakliggen- de terrein, toen Emmaplein geheten en tenslotte naar de Steynlaan. De nieuwe openingstijden van 9 tot 5 uur zijn volgens de marktkoop- |
|||||||
20
|
|||||||
lieden veel te lang, omdat er nu al op zaterdag na twee uur niets
meer te doen is. Maar wanneer de kramen tussen de winkels in het Koppelgebied
staan, blijven de klanten misschien wel tot 5 uur komen. De terug- komst van de markt in het winkelcentrum zal ongetwijfeld de levendigheid en de sfeer in dit gebied vergroten, waarbij de verwach- ting mag worden uitgesproken dat er ook nu nog aristocratische kopers op de markt aanwezig zullen zijn. Bronnen
-Archief der gemeente Zeist, 1906-1946, inv.nrs 14,15 en 17;
Gemeentearchief Zeist.
-De Zeister Courant van 8-11-1919 - 30-10-1920; Gemeente-archief
Zeist.
|
||||||
DE HAAN VAN DE NIEUWE KERK (2)
door L. Visser
In december 1991 wijdde ik in dit blad een artikeltje aan de haan, die
in 1927 op de toren van de Nieuwe Kerk aan de Boulevard werd geplaatst. Nadat hij in december 1964 tijdens een zware storm zijn hoge post
had moeten verlaten kwam hij in een pastorietuin aan de Eikenlaan terecht. Hij verhuisde vervolgens naar de Prinses Irenelaan om via Eenmes in Voorthuizen te belanden. Ik eindigde het verhaal toen met de volgende woorden:''Aangezien de
kritiek op het werk van de heer Stokmans inmiddels heeft plaatsge- maakt voor waardering, zou terugkeer van de haan naar Zeist, onder de rook van de Nieuwe Kerk, zeker op zijn plaats zijn.' Inmiddels gingen er in Zeist stemmen op om de haan in Zeist terug
. . ■ ' 21
|
||||||
te krijgen en inmiddels prijkt hij weer- zij het op een wat lager
niveau- op de Nieuwe Kerk. Mijn veronderstelling dat er in tegenstelling tot voorheen nu wel
waardering voor de haan zou zijn, bleek evenwel niet juist te zijn. Zijn strijdlustig min of meer agressief uiterlijk ontlokte dr.M. Verduin, voor- ganger van de Patijnwijk in Hervormd Zeist van 29 september 1995 o.m. de volgende opmerking: 'Hopelijk schrikt de praatjesmaker de kerkgangers die uit de richting van de Slotlaan komen niet definitief af.' Blijkbaar was vroeger en is ook nu niet
bekend, dat de heer G. Stokmans, leraar tekenen aan het Christelijk Lyceum, alhier een gestileerde haan ontwierp, die |
||||||||||
De haan van de Nieuwe Kerk.
|
||||||||||
de Strijdende Kerk voorstelt. Van Dale's
'Groot Woordenboek" geeft daarvan de volgende omschrijving: 'de gelovigen, die nog op aarde zijn en strijd
voeren tegen de zonde'. Met die wetenschap zal men ongetwijfeld begrip krijgen voor de
strijdlustige houding van de in Zeist teruggekeerde haan. |
||||||||||
JAARVERSLAG 1995 VAN DE SECRETARIS
In 1995, vierenveertig jaar na de oprichting van de Van de Poll-
Stichting, is de bestuurlijke inrichting er van sterk gewijzigd. Vanaf het begin bestonden er sterke banden tussen de gemeente Zeist en onze stichting. De voorzitters stoel werd statutair bezet door de burgemeester en
behalve in de periode dat de heer Eysink burgemeester was, is dat ook in persoon het geval geweest. Verder waren er kwaliteitszetels voor een wethouder en een ge-
meentearchivaris . |
||||||||||
22
|
||||||||||
Nu de taken van al deze ftinctionarissen aanzienlijk zwaarder zijn
geworden dan zij destijds waren, heeft de Van de Poll-Stichting aan het College van Burgemeester en Wethouders voorgesteld veranderin- gen aan te brengen in deze opzet. Na een periode van overleg en afstemming zijn de bestuurlijke
banden dan ook verbroken en wordt onze stichting niet langer mede bestuurd door gemeentelijke afgevaardigden. Een omslag als boven beschreven brengt een serie noodzakelijke maatregelen met zich mee. De belangrijkste daarvan is natuurlijk een ingrijpende statuten-
wijziging. Dankzij de heer Stolk, vice-voorzitter tot juni 1995, en notaris van
Rhijn is het hele proces probleemloos verlopen. De Raad van Beheer, die naast het dagelijks bestuur de stichting leidde, werd op 19 juni 1995 ontbonden en opgevolgd door een (algemeen) bestuur, bestaande uit negen leden. Nieuw is daarbij dat alle commissies nu een vertegenwoordiger in het bestuur hebben, waardoor de samenhang is vergroot. Eind 1995 was het bestuur als volgt samengesteld:
mr.dr. V.A.M, van der Burg voorzitter
J. Verbeek-Stapensea secretaris
C.E.G. ten Houte de Lange penningmeester
drs. K. Veenland-Heineman bestuurslid, tentoonstellingscie
dr. J. Meerdink bestuurslid, publikatiecie
ing. J.J.B. Fluitman bestuurslid, redactiecie
drs. J.C. Mollen-Hengeveld bestuurslid, archiefcie
C.J. Bardet bestuurslid, lezingen/exc. cie
drs. G.M.W. Ruitenberg bestuurslid
Ook van buitenaf kwamen aandacht- en tijdvragende ontwikkelingen
op onze weg. De gemeente Zeist zag zich genoodzaakt een ingrijpende bezuini-
gingsoperatie in gang te zetten, waarbij veel subsidieontvangende organisaties zich met een korting geconfronteerd zagen. Voor onze |
|||||
23
|
|||||
stichting geldt dat het jaar 1996 geen financiële veranderingen te zien
zal geven; een gelukkig gegeven omdat in dit jaar een oplossing voor de steeds nijpender huisvestingsproblemen van archief en collecties gevonden zal moeten worden. De nu gebruikte ruimtes in het Slot voldoen niet meer, alleen al door de groei van de bezittingen van de Van de Poll-Stichting. Samenwerking met de Stichting Behoud Nassauhuis is voorzichtig in
gang gezet. In de loop van 1996 hopen wij daaraan meer gestalte te kunnen geven. Het negende lustrum van onze stichting zal in september 1996
gevierd worden; de voorbereidingen daartoe zijn al begonnen. Wanneer daartoe aanleiding bestond heeft de plaatselijke en regionale
pers aandacht aan onze werkzaam heden en plannen besteed. Wij zijn daar erkentelijk voor, omdat goede publiciteit van groot belang is bij het in stand houden van een organisatie als de onze. Het bestuur is iedereen die zich in 1995 voor de Van de Poll-
Stichting heeft ingezet, als commissielid, archiefvrijwilliger, in de voormalige Raad van Beheer of anderszins, dankbaar voor de geleverde bijdrage. De gemeentearchivaris, de heer Rhoen, mag zeker met name
genoemd worden; hij heeft tot de zomer heel veel tijd en moeite beschikbaar gesteld. Zonder donateurs kunnen wij niet bestaan.
Hun aantal schommelt rond 800; of dat het maximaal haalbare is zal
op een later tijdstip wellicht nog eens onderzocht moeten worden. De huidige donateurs danken wij voor hun onmisbare ondersteuning. J. Verbeek-Stapensea
|
|||||
24
|
|||||
VERSLAG VAN HET ARCHIEFWERK IN 1995
De werkzaamheden in het Archief zijn voortgezet. De mappen met
PERSBERICHTEN werden opgeschoond, gecontroleerd en bijgehou- den. De BIBLIOTHEEK werd met verschillende boeken aangevuld, o.a. 'Kastelen en Ridderhofsteden in Utrecht'. De herziene catalogus is persklaar en zal hopelijk in 1996 op de computer worden gezet. Aan het overzicht van de COLLECTIE 'Penningen, munten, en zegels' wordt de laatste hand gelegd. Voorts ontvingen wij enkele aanwinsten voor onze historische
collectie (prentbriefkaarten, voorwerpen, o.a. houten doosje uit Denemarken). Veel dank aan hen, die ons dit materiaal schonken. Het aantal INLICHTINGEN, mondeling en schriftelijk bedroeg 300. Tijdens de Open Monumentendag op 10 september was er in de Van de Pollkamer een kleine expositie te zien met als onderwerp 'Ver- dwenen Scholen in Zeist'. Ondanks de 'Residence Woonbeurs' kwamen er toch nog 200 bezoekers. Er werd dit jaar door de Stichting Ondersteuning Musea een rapport
uitgebracht over de huidige toestand van het Depot van de Van de Poll-Stichting. We werkten mee aan de 'Bibliografie van Utrecht'. O.a. werden de
tijdschriften 'Seijst', 'Spieghel Historiael' en de 'Catharijnebrief wat betreft Zeist door de heer Roeder besproken. Voorts bezochten wij verschillende contactavonden van de Stichting Stichtse Geschiedenis, en waren aanwezig op de receptie te Soestdui- nen van mw. A. Jordens ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum bij de Federatie op 1 september. Ook gaven we acte de présence op de bijeenkomst van de presentatie van het boek 'Kastelen en Ridderhofsteden' op 25 oktober in het Koetshuis van Kasteel Amerongen. De heer Wels hield in 1995 weer Dia en Filmvoorstellingen over
'Oud Zeist' voor verenigingen, scholen en bejaardenhuizen. Sedert september circuleert een leesportefeuille onder de bestuursle- den met tijdschriften en nieuwe boeken de geschiedenis van Utrecht |
|||||
25
|
|||||
(prov.) betreffend.
Tenslotte hartelijk dank aan de medewerkers (vrijwilligers), die het
vele werk met elkaar verrichten, niet alleen op dinsdagmorgen, maar ook thuis. De heer H. Stokmans Elsevier verliet eind december het archief. Ja-
renlang verleende hij zijn medewerking aan de Persberichten, waarvoor onze hartelijke dank. Mw. M. A. Hofman-Roggeveen kwam het aantal medewerkers weer aanvullen. Op deze plaats heel hartelijk welkom. Eind 1995 behoorden tot de medewerkers de dames Van den Berg,
Van Bueren, Hofman, Metz en de heren Bardet, Niessen, De Neeve, Roeder en Tijtgat. Bovendien onze dank aan de heer L. Visser, wiens hulp wij steeds zeer op prijs stellen. Met het Slotbeheer en de Zeister Kunststichting was een goede
samenwerking, waarvoor onze dank. Wel verschijnen donkere wolken aan de horizon vooral wat betreft de
huisvesting van het Archief. Maar wij houden goede moed! Evenwel 'Let op Uw Saeck'. Drs. J.C. Mollen-Hengeveld
|
|||||||
VERSLAG LEZINGEN EN EXCURSIES: 1995
Op 19 april hield de heer C.M. Hogestijn, secretaris van de Histori-
sche vereniging Deventer 's middags om 14.30 uur een lezing over de 'Stad Deventer' met diapresentatie. Op 26 oktober sprak drs. J.D.H. Harten (Historisch Geograaf) 's
avonds om 20.00 uur over het 'Utrechts Landschap' eveneens met diapresentatie. Op 27 april vond een dagexcursie naar Deventer plaats onder leiding
van bovengenoemde heer C.M. Hogestijn. De lunch werd gebruikt in een zijvleugel van de Grote of St. Lebuinuskerk. Voorts op 23 augustus een middagexcursie naar Westbroek (muur- schilderingen) en Huize Goudestein in Maarssen. |
|||||||
26
|
|||||||
Tenslotte op 11 en 12 oktober een middagexcursie naar Slot Zuylen
en de tuinen. Lezingen en excursies mochten zich verheugen in een grote belangstelling. C.J. Bardet
|
|||||||
VERSLAG VAN DE REDACTIECOMMISSIE SEIJST OVER 1995
Dit verslagjaar is voor de redactiecommissie ietwat tumultueus
geweest. De belangrijkste gebeurtenis was ongetwijfeld het vertrek van de heer R.P.M. Rhoen in april. Vrijwel alle uitvoerende taken rustten op zijn schouders en ook zijn bijdragen als auteur werden door de overige redactieleden bijzonder gewaardeerd. Zijn vertrek veroorzaakte niet alleen een spreekwoordelijke leegte, maar stelde de commissie voor een serieus probleem: hoe te komen tot een werkza- me herverdeling van taken? Belangrijk werk werd in de maanden die volgden geleverd door de heer L. Visser, die zorgde dat de commis- sie bijeen kwam en dat Seijst kon blijven verschijnen. De heer J. Meerdink droeg de voorzittershamer over aan de heer J.J.B. Fluitman. De heer Meerdink blijft overigens wel lid van de redactie. De opmaak van het Bulletin en alles wat daarbij komt kijken, kwam grotendeels in handen van mevrouw E.J. van Bueren. Hoofdredacteur en postadres is voorlopig de heer J.A. van den Dikkenberg. Aan het einde van het jaar namen zowel de heer Visser als de heer
P.M. Peucker afscheid van de commissie. De historica mevrouw A. Bal zal in het nieuwe jaar de gelederen komen versterken. Samenvattend: aan het begin van het verslagjaar werd de redactie-
commissie gevormd door de heren Van den Dikkenberg, Meerdink, Peucker, Rhoen, Ruys en Visser. De samenstelling was in januari 1996: Mw. Bal, Mw. Van Bueren en de heren Van den Dikkenberg, Fluitm.an, Meerdink en Ruys. |
|||||||
27
|
|||||||
Het ligt voor de hand dat personele wisselingen van deze omvang
mede aanleiding geven tot discussies over vorm en inhoud van het Bulletin. Nieuw bloed, nieuwe ideeën. De gesprekken bevinden zich nog een verkennend stadium. Op deze plaats wil de commissie een ieder die in het afgelopen jaar
op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd aan Seijst, hetzij als auteur of anderszins bedanken. Vanwege het gevaar iemand te vergeten, noemen we niemand met name, maar we voelen ons zeer geholpen. J.A. van den Dikkenberg
AGENDA
24 april: middaglezing over Heusden door de heer T. van der
Aalst, streekarchivaris van het land van Heusden en Altena. 27 april: dagexcursie naar Heusden en Kasteel Ammersoyen. 11-13 mei: tentoonstelling Broedergemeente in de Vleugelgalerie. augustus: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzuilens. 6 september: jubileumviering Zeister Historisch Genootschap. oktober: middagexcursie naar Kasteel Kannenburg te Vaassen. NIEUWE DONATEURS
De heer H.G.J. Goossens, Bergweg 82
De heer R.A.A. Te Pas, Dennenweg l(f, Bosch en Duin
Stand begin februari
- laatste stand: 812
- aanmeldingen: 2
- opzeggingen/overleden: 14
- aantal donateurs: 800
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs kunnen gestuurd worden
naar: Zeister Historisch Genootschap, Postbus 342, 3700 AH Zeist. |
|||||
28
|
|||||
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (2)
TOL AMERSFOORTSEWEG BIJ HUIS TER HEIDE
door L. Visser
De tol op de Amersfoortseweg bij 'het Huis ter Heide' is de oudste
rijkstol in de gemeente Zeist. In het gemeente-archief van Zeist komt
de tol ter sprake in een brief van 8 november 1809 van de Schouten
en Geregte van Zeyst, Stoetwegen en Cattenbroeck aan de Drost van
het tweede kwartier van het departement Utrecht.
De drost had op 23 oktober 1809 aan de schout van Zeist geschreven,
dat de directeur-generaal der Posterijen hem had gevraagd om een
overzicht van de overvaarten, tollen en barrières, die zich in zijn
kwartier bevonden en de daarbij behorende tarieven, op de route
Utrecht-Arnhem, zulks in verband met de oprichting van een
paardenposterij binnen het Rijk.
Schouten en Geregte schreven op 8 november 1809, 'dat zij in deze
geregte alleen één tol kenden, zijnde die van de koninklijke straatweg
van Utrecht op Amersfoort, die aan het Huis ter Heide geheven
werd.' Omdat de tol buiten de route Utrecht-Arnhem viel werden de
daarbij behorende tarieven niet vermeld.
De tol was toen nog maar een jaar in gebruik, want bij koninklijk
besluit van 13 december 1808, nr. 17, was het plan voor een
geldlening goedgekeurd ter vinding van de kosten van het bestraten
van 'den ordinairen Post-rit-weg van Utrecht tot Deventer'
Aan dit koninklijk besluit waren er overigens al enkele andere
voorafgegaan.
Bij k.b. van 27 september 1808, m. 34 werd besloten, dat alle
aangelanden van de straatweg van de Holle Bilt naar Deventer zouden
kunnen volstaan met aan elke tol ter wederzijden het naast aan hunne
woon- of buitenplaatsen gelegen, halve tol te betalen.
Het tweede k.b. was genomen naar aanleiding van een brief van de
directeur-generaal van de Waterstaat van 14 september 1808 aan de
Koning, waarin hij o.a. schreef: 'De Straatweg van de Holle Bilt naar
|
|||||
29
|
|||||
Deventer, thans bijna tot Amersfoort geworden zijnde, is het mij
noodzakelijk voorgekomen om Uwe Majesteit voordracht te doen omtrent het arresteren eener Keuze op het rijden van gemelden weg, mitsgaders omtrent het maken van eenige bepalingen omtrent de breedte van de vellingen van de zoogenaamde Hessekarren, welke van voormelde weg gebruik maken.' Bij koninklijk besluit van 27 september 1808 nr. 11 werd deze
'Keuze' als volgt vastgesteld: LODEWIJK NAPOLEON, door de gratie Gods en de Constitutie des
Koningrijks, Koning van Holland, Connetable van Frankrijk.
Wij hebben gedecreteerd en decreteren:
Art. 1.
Ter arresteren de navolgende keuze waar naar men zich, bij het
passeren van den Straatweg van Utrecht na Deventer zal moeten
gedragen.
Twee Rijtuigen, elkander op den weg tegenkomende, zullen beide,
zonder op het getal van wielen of paarden requard te slaan, van de
hand moeten uithalen, ieder voor de helft der weg. Twee of meer
Rijtuigen, agter elkander rijdende, zullen niet in het zelfde spoor of
slag mogen rijden, maar ieder een ander spoor of slag moeten maken.
Het eene Rijtuig harder, dan het ander verkiezende te rijden, zal het
voorrrijdende verpligt zijn, daartoe van de hand, voor het zelve plaats
te maken.
Alle wagens of karren, geladen met hout, hooy, mest, zand, steen,
granen, aardappelen, of wat dies meer is, die stapvoets moeten
rijden, zijn gehouden half spoor te houden. Niemand zal vermogen,
eenig hout af te snijden, te beschadigen of te schenden, veel min
afbreeken of mede te nemen. Niemand zal eenig vee langs de weg
mogen weiden. Niemand zal de steen, die langs de weg getast staat,
mogen omver werpen, steenen er afnemen, verleggen of dezelve
beschadigen
De geene, die zich na den inhoud van deze keuze gedraagt, zal telken
reize verbeuren een boete van zes gulden, die hij zonder tegenspraak
aan den gaarder der gabellen moet betalen, en worden de gaarders
|
|||||
30
|
|||||
der gabellen gelast, dezelve te requieren en de boom te sluiten voor
de rijtuigen of voetgangers, die de boete verbeurd hebben en dezelve weigeren te betalen. De vellingen der wielen van de zogenaamde Hessekarren, welke van
gemelden straatweg willen gebruik maken, zullen eene breedte van ten minste vijf duimen Rhijnlands moeten hebben, en met geene uitstekende kopnagels, maar ingezonken klinknagels moeten zijn voorzien. Het een en ander op verbeurte van kar en paard voor elke reize dat zij zonder aan deze bepalingen te voldoen op den straatweg zullen komen. Art. 2. De Directeur-Generaal over den Waterstaat is belast met de executie
van het tegenwoordig Decreet. Gegeven op Amelisweerd den 27 september van het jaar 1808 en van onze Regering het derde. Met deze 'Keuze' was het nodige geregeld om beschadiging van de
nieuwe bestrating te voorkomen. Nu was het aan de tolgaarders om geld binnen te krijgen voor de rente en aflossing van de gesloten geldlening. Een van de eerste tolgaarders en mogelijk wel de allereerste was Jan
Ernst Kuhn, geboren in 1757. Dat is op te maken uit een brief van de gouverneur van Utrecht aan de burgemeester van Zeist van 29 december 1817. Daarin vraagt hij inlichtingen over Jan Vonkenberg, echtgenoot van Maria Catharina Luub, provisioneel waarnemende de funktie van tolgaarder te Huis ter Heide, die zich.in den jare 1816 aan het departement van waterstaat had vervoegd om aangesteld te worden in de plaats van J.E. Kuhn, eerst echtgenoot van voornoemde M.C. Luub. De burgemeester antwoordde op 30 december 1817 dat Vonkenberg een eerlijk, braaf en oppassend mens was. Blijkens het register van overlijden der gemeente Zeist deed Maria Catharina Luub, oud veertig jaar, ontvangster der tol en huisvrouw van de overledene, op 14 mei 1814 aangifte van het overlijden van Jan Ernst Kuhn, oud 57 jaar, tolgaarder, wonende in het huis zonder nummer, zijnde het tolhuis bij het Huis ter Heide. Mede dankzij de goede inlichtingen van de burgemeester van Zeist |
|||||
31
|
|||||
werd Jan Vonkenberg per 1 mei 1818 benoemd tot tolgaarder. Uit
een verslag van de tolverpachting in 1831 blijkt, dat Jan Vonkenberg, oud 46 jaar, toen nog rijkstolgaarder was van de tol te Huis ter Heide. De geboden pachtsom was ƒ. 2.600.-, terwijl de netto opbrengst in 1829/1830/. 2.444.-bedroeg. De verpachting werd niet goedgekeurd en Jan Vonkenberg bleef rijkstolgaarder. Uit het volkstellingsregister van de gemeente Zeist van 1839 blijkt,
dat Gerrit Harsch van Appel, oud 39 jaar, toen tolgaarder was te Huis ter Heide. Hij bleef dit mogelijk tot 1 mei 1849, want de tolverpachtingen voor de jaren 1843/1846 en 1846/1849 werden niet goedgekeurd door de minister van financiën. Bij de verpachting voor de jaren 1849/1852 werd Melis Jacobus Fock, zonder beroep, wonende te Utrecht tolpachter en -gaarder voor ƒ. 2.180.- per jaar. Deze verpachting werd door de minister goedge- keurd. Ook de verpachting voor de periode 1852/1855 aan Gerrit van Eijk, bouwman onder Woerden voor ƒ. 2.390.- werd door de minister goedgekeurd. Op 17 maart 1852 betrok Cornelis Plomp vanuit Woerden het tolhuis
aan de Amersfoortseweg, als tolgaarder voor Van Eijk. Er ging blijkbaar iets niet naar wens, want na een jaar keerde Plomp terug naar Woerden, terwijl hij werd opgevolgd door de rijkstolgaarder Hendrik Wigman Koning. Tot 1 mei 1867 werd geen enkele verpachting van de tol te Huis ter Heide door de minister goedge- keurd, hetgeen betekende, dat de tol bediend werd door rijkstolgaar- ders. Bij resolutie van de minister van financiën van 10 juli 1860, werd de
rijkstolgaarder Hendrik Wigman Koning aan de tol nr. 2 bij het Huis ter Heide m.i.v. 1 augustus 1860 eervol ontslag verleend uit 's-lands dienst, met aanspraak op zodanig pensioen als waarop hij zou blijken recht te hebben. In zijn plaats werd met ingang van dezelfde dag Johannes van
Dreumel benoemd. Van Dreumel vestigde zich op 7 juli 1860 in Zeist, waar hij op 11 maart 1861 reeds overleed. Op 23 maart 1861 benoemde de minister van waterstaat Gerrit Jan |
|||||
32
|
|||||
Het oude tolhuisje, Amersfoortseweg 12. (Foto ca. 1930. Particuliere collectie).
van Leeven tot zijn opvolger. Van Leeven vestigde zich op 1 mei
1861 te Zeist en vertrok op 24 april 1867 naar de Bilt. Dat hield duidelijk verband met de tolverpachting per 1 mei 1867 voor de jaren 1867/1870, waarbij Jacobus Antonie van Achterberg, tolpachter te Den Hommel, gemeente Ouden Rijn, tolpachter werd te Huis ter Heide voor ƒ. 1.200.- per jaar. Op 2 januari 1869 overleed hij te Zeist. Zijn vrouw bediende de tolboom tot aan het eind van de pachttermijn, waarna zij op 29 april 1870 naar Woerden vertrok. Bij de volgende tolverpachting voor de jaren 1870/1876 werd Arend Mens, tolgaarder van de tol bij Schaerweijde, pachter van diverse rijkstoUen, waaronder die op de Amersfoortseweg, de Utrechtseweg en de Woudenbergseweg. De tol bij Huis ter Heide werd gepacht voor/. 1.350.- per jaar.
De in Zeist woonachtige schoenmaker Cornelis Oremus werd |
|||||
33
|
|||||
tolgaarder. Hij vertrok op 30 juni 1873 naar Soest, waarna hij als
tolbaas werd opgevolgd door Cornelis Buters, die op 2 mei 1876 naar Amersfoort vertrok. Bij de volgende verpachting voor de periode 1876/1882 werd Jan van
't Sol, landbouwer te Putten tolpachter voor/. 1.450.- per jaar. Hij vestigde zich op 2 mei 1876 in Zeist en werd in het bevolkingsregis- ter van Zeist ingeschreven onder zijn toen nog officiële naam Jan Gerbrigs. Op 18 mei 1876 trouwde hij met Dirkje Batenburg uit Zeist. Blijkens een kantmelding bij de huwelijksakte was bij vonnis van de rechtbank van Utrecht van 20 februari 1879 bevolen, dat de geslachtsnaam van de bruidegom en van diens vader 'Gerbrigs' moest worden vervangen door 'Van 't Sol'. Van 't Sol maakte blijkbaar gebruik van de mogelijkheid om na drie jaar de pacht te beëndigen, want hij vertrok op 1 mei 1879 naar Vreeswijk. Bij de tussentijdse tolverpachting voor de jaren 1879/1882 werd Cornelis Buters, tolgaarder te Amersfoort tolpachter en -gaarder voor ƒ. 1.290.- per jaar. Bij de tolverpachting voor de jaren 1882/1888 was bij opbod ingezet op/. 1.385.- door Pieter Willemse, koopman te Bunnik. Bij afslag werd op/. 50.- afgemijnd door Johannes Mens, winkelier wonende te Zeist, als gemachtigde van mevr. wed. W. Mens-van der Klauw, wonende te Schooten, waarna de pacht aan haar werd toegewezen voor/. 1.435.- per jaar. Cornelis Buters bleef tolgaarder tot 1 mei 1888. Op 24 april 1888 vestigde zich Willem Floor, tolgaarder te Amers-
foort als voorlaatste tolgaarder in het tolhuis te Huis ter Heide. Hij had de tol gepacht voor /. 1.325.- per jaar voor de periode 1888/1894. Bij de schriftelijke inschrijving voor de tolverpachting voor de jaren 1894/1897 was Floor de hoogste inschrijver voor de tol aan de Amersfoortseweg met /. 1.435.- per jaar. Bij de laatste tolverpachting per 1 mei 1897, die ook bij inschrijving plaatsvond, was Marinus Cornelis de Bruijn, aannemer te Overschie, de hoogste inschrijver met /. 1.495.- per jaar. Namens De Bruijn werd Jan Brouwer tolgaarder te Huis ter Heide. Toen 1 mei 1900 de rijkstollen werden afgeschaft mocht Brouwer in het tolhuis blijven wonen. Op 1 mei 1908 moest hij verhuizen omdat |
|||||
34
|
|||||
het huis door het departement van financiën in beheer en onderhoud
werd afgestaan aan het departement van justitie, teneinde het te bestemmen tot rijksveldwachterswoning. Het tolhuis werd in 1933 gesloopt en vervangen door een veldwachters woning. Deze woning werd op 21 maart 1945 door een bombardement verwoest. Op dezelfde plaats is in 1945 een dubbele politiewoning gebouwd ten behoeve van de politiepost Huis ter Heide, welke inmiddels is opgeheven. |
||||||
Bronnen
- Archief van de Staatssecretarie onder Lodewijk Napoleon
1806-1811; Algemeen Rijksarchief - Archief van de Centrale Administratie der Waterstaat van het
ministerie van Binnenlandse Zaken 1813-1877; Algemeen Rijks- archief - Archief van het Amortisatiesyndicaat 1823-1868; Algemeen
Rijksarchief - Verbaalarchief van het ministerie van Financiën over de jaren
1831-1940; Algemeen Rijksarchief - Archief van de Rijkswaterstaat in de provincie Utrecht 1811-1972
(1983); Rijksarchief Utrecht - Archief van de Ontvangers der Registratie en Domeinen in de
provincie Utrecht 1863-1945; Rijksarchief Utrecht - Notariële Archieven in de gemeente Utrecht 1346 (1560-1905);
Gemeentearchief Utrecht - Ingekomen en uitgaande stukken 1814-1905; Gemeentearchief Zeist
- Kopijboeken en brievenboeken 1811-1843; Gemeentearchief Zeist
- Volkstellingsregisters 1829 en 1839; Gemeentearchief Zeist
- Lijsten van huisnummers 1850-1930; Gemeentearchief Zeist
- Alfabetische bevolkingsregisters 1850-1915; Gemeentearchief Zeist
- Registers van de burgerlijke stand 1811-1907; Gemeentearchief
Zeist |
||||||
35
|
||||||
DE VERWANTSCHAP TUSSEN
WILLEM ADRIAAN VAN NASSAU-ODIJK (circa 1632-1705) EN
JOHAN GERARD VAN OOSTRUM (7-1696) door R.P.M. Rhoen
|
|||||||
Voordat Willem Adriaan van Nassau-Odijk met de bouw van Slot
Zeist en de aanleg van de daarbij behorende parken en bossen kon beginnen, moest hij veel grond aankopen. De grondprijzen waren als gevolg van de oorlog met Frankrijk laag. Een van de aankopen betrof het goed Zeisterstraat, dat in 1680 werd aangekocht. Het goed Zeisterstraat lag in het gerecht Zeisterstraat. Tot het gerecht behoorde verder het goed Kersbergen en het Middelbroek; vermoede- lijk ook het pastorieland en de oude ridderhofstad Zeist. Dit gerecht werd na 1459 gevoegd bij het bisschoppelijk gerecht van Zeist. Het bezit van een gerecht betekende niet dat de gerechtsheer per se eigenaar was van (de) gronden binnen het gerecht. Als gerechtsheer oefende hij een stuk overheidsgezag uit. Het goed Zeisterstraat werd ook wel als 'de grondheerlijkheid van de
Zeisterstraat' aangeduid. Het strekte zich uit van Kersbergen tot aan de Blikkenburgerlaan. Behalve de Ie en 2e Dorpsstraat en het begin van de Driebergseweg, omvatte het goed de in er^acht uitgegeven huispercelen aan de beide zijden van de straat. Verkoper was Johan Gerard van Oostrum. Via zijn overleden vrouw was hij geparenteerd aan Willem Adriaan van Nassau-Odijk. Beiden waren achterkleinkinderen van Willem I, Prins van Oranje. Daarnaast bestond nog de Achterdorper of Zeisterstraat-fï'e/irf. In
1805 omschreven als: 'Den Agterdorper of Zeysterstraat-Tliiend met allen zijn toebehoren ter wederzijde van de Zeysterstraat, strekkende van de Kerksteeg tot aan de Moolen, van ouds leenroerig aan den Lande van Utrecht.' Het tiendrecht hield in dat men een tiende gedeelte van de voort- |
|||||||
36
|
|||||||
brengselen, vooral van het veldgewas, moest afstaan aan degene die
het recht bezat. De Achterdorper of Zeisterstraattiend was in de 18de eeuw eigendom
van de familie Sloet tot Warmelo, die ook het kasteel Kersbergen in bezit had. In 1805 verkocht Floris Willem Sloet tot Warmelo deze tiend aan de heren Van Laer. Justinus van Nassau (1559-1631) was een bastaardzoon van prins
Willem I de Zwijger (1533-1584) en Eva Elinx. Justinus huwde in 1597 met Anna van Merode (1565-1634). Uit dit huwelijk werd Filips van Nassau, heer van Wychen en Grimhuizen, heer van Hoe- kelom, (1605?-voor 12 maart 1676) geboren. Uit zijn huwelijk, gesloten in 1630, met Margaretha Maria van Cortenbach, vrouwe van Vaesthartelt (7-1662?) werd geboren Anna Margaretha van Nassau, vrouwe van Vaesthartelt, vrouwe van Wijchen, (?-12 maart 1676). Zij trouwde de eerste keer in 1659 met Dirk Schenck van Nijdeggen, heer van Blijenbeek, Aiferden en Grubbenvorst, (7-1661). In 1668 trouwde zij voor de tweede keer met Johan Gerard van Oostrum, heer van Moersbergen en Cattenbroek. Johan Gerard van Oostrum, heer van Moersbergen en Cattenbroek,
(7-1696) was een zoon van Johan van Oostrum, heer van Gerverskop, (7-1656) en Catharina Maria van Wael, vrouwe van Moersbergen, (7-1644). Hij werd in 1658 beleend met het gerecht Cattenbroek bij Zeist. Nog in hetzelfde jaar dat hij in het huwelijk trad met Anna Margare-
tha van Nassau deed hij Vaesthartelt van de hand en de heerlijkheid Wychen verkocht hij in 1680. In dat jaar verkocht hij het goed de Zeisterstraat aan Willem Adriaan van Nassau-Odijk. In 1682 droeg Van Oostrum Cattenbroek over aan mr. Johan Pesters (1620-1703), die door de Staten van Utrecht ermee werd beleend. De familie noemde zich nadien '(de) Pesters van Cattenbroek'. De verkopen van Van Oostrum zijn op zijn minst opmerkelijk. In 1677 was Van Oostrum majoor der cavalerie; later zou hij de rang van kolonel bereiken. Van Oostrum maakte in 1688 deel uit van een |
|||||
37
|
|||||
compagnie cavalerie van het leger waarmee Willem III van Oranje
naar Engeland overstak. De compagnie van Van Oostrum bleef in 1689 vooralsnog in dienst van Engeland. Willem Adriaan van Nassau-Odijk maakte de oversteek ook mee, maar kreeg in tegenstel- ling tot alle andere Nederlandse gunstelingen geen Engelse titel. Jhr. Adolf van Wael van Moersbergen, heer van Cattenbroek en
Moersbergen, (7-1636) werd in 1592 na de dood van zijn vader, Bartholomeus van Wael van Moersbergen, heer van Cattenbroek en Moersbergen, (circa 1527-1592) beleend met het gerecht Kokkerts- hoeve in Zeist. Kokkertshoeve was een mini-gerecht in Cattenbroek met een grootte van circa 15 hectare. Het lag dicht bij Blikkenburg. Sinds 1479 hadden dit gerechtje en het aangrenzende gerecht Cattenbroek dezelfde heer: Bartholomeus van Wael (7-1493). Willem Adriaan van Nassau-Odijk heeft de Kokkertshoeve in of kort na 1677 aangekocht. Een gedeelte benodigde hij voor de aanleg van het Achterbos. Zijn moeder was Catharina van Merveldt (7-1625). Uit zijn eerste
huwelijk met Occa van den Clooster (7-7) werd Catharina Maria van Wael van Moersbergen geboren, die met de ritmeester Johan van Oostrum trouwde. Zij waren de ouders van Johan Gerard van Oostrum. Johan van Oostrum werd in 1638 voor zijn vrouw beleend met tienden onder Zeist en het gerecht Cattenbroek. Maurits prins van Oranje, graaf van Nassau, (1567-1625) was een
kind van prins Willem I de Zwijger (1533-1584) en diens tweede echtgenote Anna hertogin van Saksen (1544-1577). Uit Maurits verhouding met Margaretha van Mechelen (7-1662) werden acht kinderen geboren. Zijn tweede bastaardzoon was Lodewijk van Nassau, heer van Berverweerd en Odijk, (1602-1665) en de Lek. Deze huwde met Isabella gravin van Hornes (7-1664). Uit dit huwelijk werd Willem Adriaan I graaf van Nassau, heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen, rijksgraaf (circa 1632-1705) geboren. Zo blijkt achter een ogenschijnlijk puur zakelijke transactie, een familiaire band schuil te gaan. |
|||||
38
|
|||||
Bronnen
- Archief van het huis Zeist, 1677-1953; Gemeentearchief Zeist
- Archief van het huis Kersbergen, 1418, 1716-1952, inv.nr. 6;
Gemeentearchief Zeist - Archief van het gerecht Zeist, inv.nr. 2421, 2423 en 2424;
Rijksarchief Utrecht - C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een
institutioneel-geografische studie, z.pl. 1983 - E. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau. Een biografisch woordenboek,
Haarlem 1992 - A. Johanna Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit
het landsheerlijke tijdvak. I. De Nederstichtse leenacten (1394- 1581), 's-Gravenhage 1956
- Jhr. E.B.F.F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis
der Utrechtsche ridderhofsteden en heerlijkheden, 's-Gravenhage 1909. |
||||||
LITERAIRE PASSANTEN
door J.A. van den Dikkenberg
De gelegenheidsdichter wordt doorgaans als het zwarte schaap van de
literaire familie beschouwd. Indien poëzie niet 'dé allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' (Kloos) is of niet tenminste om de kunst zelve geproduceerd wordt, mogen we dan nog wel van kunst spreken? We zien dit verschijnsel ook in de beeldende kunsten en de muziek. Maar de laatste jaren is zowel in de weten- schap als de kritiek een omslag merkbaar. Men gaat inzien dat bestudering van gelegenheidpoëzie in de historische context juist een heel aardig tijdverdrijf kan zijn. In de tweede helft van de negentiende eeuw leefde in Zeist een man
|
||||||
39
|
||||||
die vele verzen schreef bij talloze gelegenheden en daarnaast artikelen
publiceerde van geschiedkundige aard. Zijn Naam: Jan Hendrik van Lennep. Familie van de grote Van Lennep? Jazeker! Jan Hendrik van Lennep (1825-1897) was de zesde zoon uit het tweede hu- welijk van de vermaarde classicus David Jacob van Lennep (1774- 1853), die thans nog enige bekendheid geniet als auteur van de Verhandeling over het be- langrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding (1827). Jans |
|||||||||
J.H. van Lennep (1825-1897). (Iconografisch Bureau,
's Gravenhage). |
|||||||||
veel oudere
|
|||||||||
halfbroer uit
het eerste huwelijk van zijn vader was de illustere Jacob van Lennep (1802-1868), dichter en
schrijver van zeden- en historische romans als De roos van Dekema (1836), tekstbezorger van de eerste Max Havelaar enz. De kinderen uit het tweede huwelijk van David Jacob waren ongeveer |
|||||||||
iso
|
|||||||||
even oud als de kinderen van Jacob van Lennep ('oom Ko'): hun
respectievelijke echtgenotes waren vriendinnen. Jan Hendrik werd in Amsterdam geboren. Hij studeerde rechten in Utrecht. In 1855 trouwde hij de Engelse Catharina Elisabeth West (1832-1909). Uit dit huwelijk kwamen 9 kinderen voort, waarvan er één jong stierf en vier dood geboren werden. 1855 is ook het jaar dat het paar zich in Zeist vestigde. Zijn vrouw was als lerares verbonden aan de meisjeskostschool der hernhutters. Jan Hendrik zat van 1859 tot 1870 in de gemeenteraad en was de laatste vijf jaar van deze periode wethouder. Zijn werkzame leven lang hield hij zich bezig met de geschiedschrij-
ving en de letterkunde (deze disciplines lagen toen nog veel dichter bij elkaar dan tegenwoordig). Hij was redacteur van De Navorscher en de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken. Voor dit blad schreef hij nogal wat brieven die met de historie van Zeist te maken hebben. Enkele voorbeelden: 22 juni 1872: over het rampjaar 1672 toen Lodewijk XIV o.a. 10 dagen in Zeist verbleef (zie ook: Buil. van de Van de Poll-stichting 2 (1972), p. 20-21). 10 juli 1876: over de hoogte en de ouderdom van het kerkgebouw
der Hervormde gemeente. Deze artikelen zijn om verschillende redenen interessant. Allereerst
om de waardevolle informatie met betrekking tot de Zeisterse geschiedenis, maar ook om het beeld dat ze geven van hoe in de vorige eeuw de geschiedenis als discipline 'bedreven' werd. Van Lennep probeerde het Zeisterse culturele leven nieuwe impulsen te geven, maar slaagde daar maar gedeeltelijk in. Zo probeerde hij in 1864 te komen tot de oprichting van een Zeister leeskabinet, maar moest op 18 febr. 1865 in de Weekbode konstateren dat de belangstelling te gering was. Gedichten schreef hij ook. Bijvoorbeeld ter gelegenheid van de
zilveren bruiloft van zijn vader in 1844, de algemene collecte die gehouden werd na de watersnood ramp in 1861 en in 1863 toen Nederland 50 jaar bevrijd was van de Franse overheersing. In 1875 |
|||||
41
|
|||||
verscheen in Zeist de bundel Gedachten en gedichten en in het
gemeentearchief van Zeist bevindt zich nog een manuscript met de datum 17 september 1896 (dus vlak voor zijn dood geschreven) over De ondergang der stad Grebbe. In het archief van de familie Huydecoper, dat in het rijksarchief van
Utrecht bewaard wordt, vond ik maar liefst drie gedichten die geschreven waren ter gelegenheid van de inhuldiging van jhr. W.K. Huydecoper als burgemeester van Zeist op 28 augustus 1863. Hij heeft ze ongetwijfeld tijdens het banket voorgelezen. Als proeve van zijn kunnen druk ik hier twee gedichten van Van Lennep af. Ze zijn aflcomstig uit het genoemde familiearchief. |
|||||||
Welkomstgroet der Zeyster kinderen
aan den hoogwelgeboren heer Jhr. W.K. Huydecoper,
ter gelegenheid zijner inhaling als
Burgemeester van Zeyst, 28 augustus 1863.
Wat wuift er toch door 't Zeyster groen
Zoo rood en wit en blaauw?
En wéarom is, in 't drokste doen. De weg van menschen graauw?
Wat brengt hier elk in 't Zondagskleed, En ieder op zijn dreef.
En wéarom klinkt juist nu de kreet, "Dat Huydecoper Leef!"
Die vlag, zij wappert wel te regt.
Door 't Zeyster Linden-groen -
Die schare, die zich 't werk ontzegt. Heeft béter niet te doen:
Want ziet, het geldt een Zeyster kind. Dat Zeyster jongen bleef.
En nu, als man, ons juichend vindt, "De Burgemeester leef!"
|
|||||||
42
|
|||||||
Wij kind'ren, och, wat weten wij
Van lands- of dorps-bestuur?
Wij leven vrij, wij leven blij. Zelfs leeren valt ons zuur!
Maar, voelden wij niet zóó 't gemis,
Toen Zeyst een weeskind bleef,
Wij weten wat een vader is, "De Burger-Vader Leef!"
Ter nagedachtenis van onzen Burgervader, den Hoogwelgeb. Hr.
Jhr. W.K. Huydecoper, overleden den 24sten july 1882 |
||||||
Aan Zeist ontviel een Vriend, in 't krachtigst van zijn leven
Een man, zoo 't scheen gebouwd voor de eer van d' ouden dag Een man, wien Godes gunst il de achting had gegeven
Van 't Dorp, dat hem zoo gaarne aan 't hoofd der Zeysters zag. Nu treurt het bij zijn lijk en vlecht een krans verworven
Door wat hij deed en leed voor 't welzijn der gemeent' Die hem, zoo onvermoeid, nu roerloos en gestorven,
Met tranen, vol dank, als heengegaan beweent. Hij ging - maar ging niet weg als wou hij ons verlaten.
Daarvoor was hij te flink, te minzaam en te trouw. Wij missen nu zijn gang door buurt en dorp en straten
Zijn vrolijk oog, zijn stem en ... hullen ons in rouw! Vaar, Burgervader, wel: ach, mogt het ons gelukken
Nog eens uw vriendenhand, zoo warm en nu zoo koud (Zoodat gij 't voeldet ginds) met vriendenhand te drukken
U bleek, hoe 't Dorp, U lief, in eer U houdt en ... rouwt! . Zeist, 28 july 1882 J.H. van Lennep
|
||||||
43
|
||||||
Het eerste gedicht werd als vlugschrift gedrukt bij J.W. Everz. te
Zeist. Het tweede is naar het handschrift overgenomen (het werd later in de Weekbode opgenomen). De stijl is die van de vorige eeuw: breedsprakig en bombastisch. We hebben hier niet te maken met literaire hoogstandjes, maar ik geloof dat de onbeholpen waardering die met name uit het tweede gedicht spreekt, ongeveinsd is. Dit is het derde artikel in een serie over schrijvers uit en over Zeist. De eerdere delen
verschenen in SEIJST 24 (1994), nr. 2, p. 29-31 en nr. 4, p. 73-78. |
|||||||
BOEKBESPREKING
door J.A. van den Dikkenberg
Onlangs ontvingen wij een besprekingsexemplaar van het boek
De levensloop van de Utrechtse bevolking in de 19e eeicw van K. Mandemakers en O. Boonstra (red.). Dit boek is gebaseerd op de Utrechtse dataset van de Stichting
Historische Steekproef Nederlandse bevolking. Aan de hand van geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten, bevolkingsregisters en persoonsregistraties wordt het demografisch gedrag, de beroepscar- rière en het verhuispatroon van personen in de provincie Utrecht in kaart gebracht. Het gaat hierbij met name om de 'gewone man' in de periode 1812-1922. In een zestal hoofdstukken, als ik de inleiding en verantwoording
buiten beschouwing laat, wordt door verschillende auteurs en vanuit verschillende disciplines een aantal min of meer bekende onderwer- pen uit de sociale geschiedenis - het verband tussen levensduur en sociale ongelijkheid, analfabetisme, sociale en economische achter- gronden bij het huwelijk, sociale mobiliteit en migratie - geadstrueerd met een indrukwekkende hoeveelheid cijfers. Veel werk is gemaakt |
|||||||
44
|
|||||||
van een nauwkeurige verantwoording.
Vooral als egodocumenten worden geciteerd is het een prettig werk
om integraal te lezen, maar door de heldere opbouw leent het boek zich ook uitstekend als naslagwerk bij specifieke onderzoeksvragen. K. Mandemakers en O. Boonstra, De levensloop van de Utrechtse
bevolking in de 19e eeuw. Van Gorkum & Comp bv, Assen. ƒ 39,50. ISBN 90 232 3047 7. |
||||||||
AANMELDINGEN JUBILEUMBIJEENKOMST OP 6 SEPTEMBER
|
||||||||
Contribuanten die zich tot 15 juni hebben aangemeld, kuimen er
zeker van zijn dat voor hen een stoel klaar staat. Na die datum is de inschrijving helaas gesloten. Het definitieve programma van de bijeenkomst wordt, om economische redenen, niet toegestuurd, maar zal op 6 september voor de aanwezigen klaar liggen. Naast een feestrede van de voorzitter van onze stichting,
mr dr V.A.M, van der Burg, zal er een voordracht zijn door professor dr C. Dekker, Rijksarchivaris voor de Provincie Utrecht. Het derde (en laatste) deel van onze publikatie 'Bronnen voor de
geschiedenis van Zeist' zal worden aangeboden aan diverse promi- nente gasten. Voor hen die op dit boek hebben ingeschreven is het dan ook
beschikbaar; en voor andere belangstellenden is het te koop voor de prijs van f. 45,-. Aanvang 15:30 uur, plaats Congreszolder van Slot Zeist.
|
||||||||
41
|
||||||||
JAARVERSLAG VAN DE PENNINGMEESTER 1995
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans per 31 december 1995
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Financieel jaaroverzicht over 1995
Ontvangsten
Contributies 20.815,50
Verkoop boeken 1.928,-
Rente bank/giro 306,53
Ontvangen subsidie Gemeente Zeist 12.992,--
Schenkingen 197,10
Saldo verlies 28.910.26
65.149.39
Uitgaven
Lezingen (zaalhuur) 3.204,92
Drukkosten bulletin (begroot) 6.500,--
Porti bulletin 1.372,10
Enveloppen bulletin 998,75
Huur Van de Poll-kamer Slot Zeist 7.125,13
Overige huisvestingskosten 252,60
Algemene kosten Kantoorbenodigdheden 826,67
Kopieerkosten 336,30
Contributies/abonnementen 210,--
Porti 737,44
Verzekeringen 1.425,78
Administratiekosten 7.794,17
Bestuurskosten 2.767,59
Afschrijving inventaris 1.000,--
Afschrijving voorraad boeken 30.000,--
Bankkosten 104,75
Representatie en div. kosten 493.19
65.149.39
|
|||||
47
|
|||||
Toelichting
|
|||||
De contributies van de donateurs zijn in 1995 andermaal gelukkig
hoger uitgekomen dan was begroot (18.500,--). De donateurs drukken met hun bijdragen hun waardering uit voor hetgeen het genootschap verricht. De grote voorraad boeken werd in 1994 aan de hoge kant gewaar-
deerd, het leek ons verstandig op die voorraad fors af te schrijven. De verkoop van boeken bleef ver achter bij de verwachtingen, mede omdat de bijzondere actie die daarvoor op het program stond niet in 1995 werd gerealiseerd. De subsidie van de gemeente bleef op hetzelfde niveau, vanuit de
problematiek van de gemeente gezien begrijpelijk, het genootschap had echter op een grotere bijdrage van gemeentezijde gehoopt. De post administratiekosten is hoger dan begroot. Dit is echter een
'optisch bedrog' omdat er door het bedrijf dat vroeger onze ledenad- ministratie verzorgde abusievelijk in 1995 nog een bijdrage werd geïnd. Deze werd in 1996 inmiddels teruggestort, waarmee de kosten feitelijk op het begrote niveau uitkomen. Bovendien zitten in de administratiekosten over 1995 éénmalige aanloopkosten van ƒ 1.500,-. |
|||||
C.E.G. ten Houte de Lange, penningmeester.
|
|||||
48
|
|||||
JAARVERSLAG VAN DE PUBLICATIECOMMISSIE
|
||||||
De commissie, bestaande uit mr dr V.A.M, van de Burg, dr J.
Meerdink, mw. CL. Peucker-Martin, dr P. Peucker, drs W.M.A. Roeder, drs Th.G.P.M. Ruijs en mr dr A.A.H. Stolk, kwam aan het begin en het einde van het jaarverslag 1995 bijeen. Ondanks deze geringe vergaderfrequentie kan het jaarverslag op enkele belangerijke resultaten terugzien. Dr Peucker voltooide het manuscript der Bronnen der Zeister
Geschiedenis, die thans van de negende tot het midden der zeventien- de eeuw reiken. ;, Het boek vormt een derde deel en is nu persklaar; met de uitgave wordt gewacht tot het 45-jarig jubileum der Stichting in september 1996. Een boek over de Zeister lichtmetaal (z.g. 'bestek') industrie kostte
veel hoofdbrekens na het plotseling overlijden van de auteur drs J.G. Steenbeek. Dankzij medewerking van enkele leden van de Koninklijke Neder-
landse Academie van Wetenschappen kon de econoom-historicus dr W.D. Voorthuysen bereid gevonden worden deze studie opnieuw aan te pakken. Daarbij zullen zowel de economische als de sociale aspecten van deze nijverheid, die in Zeist met 1600 werknemers veel heeft betekend, maar thans op de Solafabriek na geheel is verdwenen, de aandacht krijgen. Dr Voorthuysen hoopt zijn manuscript eveneens op de dag van ons
jubileum in september te kunnen aanbieden. Het jaar overziende meent de commissie reden tot voldoening te hebben. Dr. J. Meerdink
|
||||||
49
|
||||||
VERSLAG VAN DE TENTOONSTELLINGSCOMMISSIE 1995
|
||||||
De tentoonstellingscommissie telde op 1 januari 1995 vijf leden:
F. Kusters, mw.drs D. Methorst-de Bie, R.P.M. Rhoen, drs Th.G.P.M. Ruijs (voorzitter) en mw.drs K.M. Veenland-Heineman. Mevrouw Methorst en de heren Rhoen en Ruijs hebben de commissie in 1995 verlaten. Dicky Methorst was een aanwinst voor onze commissie, helaas hebben wij maar korte tijd van haar goede inbreng kunnen profiteren. Het commissiewerk bleek niet te combineren met haar drukke werkkring en gezin. Theo Ruijs, immer bruisend van ideeën, trad terug zowel uit het bestuur als uit de tentoonstellings- commissie. Pierre Rhoen was de motor achter de tentoonstellingen, die sinds 1992 zijn georganiseerd in de Vleugelgalerie van Slot Zeist. 'Het Zeisterbos', 150 jaar Katholiek Zeist' en Rondom Willem Pijper' waren professionele produkten, die honderden bezoekers trokken en positief werden beoordeeld. Veel heeft de Stichting aan hem te danken. Karen Veenland vertegenwoordigt vanaf juni 1995 de tentoon-
stellingscommissie in het bestuur van de Stichting. Zowel de heer Kuster als de heer Rhoen waren in 1995 betrokken bij
herdenkingstentoonstellingen. Kuster als particulier collectioneur van literatuur uit oorlogstijd, Rhoen als gemeentearchivaris in samenwer- king met het 4/5 mei comité. Deze werkzaamheden en de kleine bezetting van de commissie
maakten het niet mogelijk in 1995 nog een eigen tentoonstelling te realiseren. Wel werd in werkgroepvorm met vertegenwoordigers van de Broedergemeente een begin gemaakt met de voorbereidingen van de tentoonstelling 'Leven als Liturgie'. Deze tentoonstelling wordt in mei 1996 in de Vleugelgalerie van Slot
Zeist gehouden. Aanleiding is het feit dat 250 jaar geleden de Broedergemeente zich in Zeist vestigde. Vanaf september werd er maandelijks overleg gevoerd. |
||||||
50
|
||||||
Voor de vaste expositie in de toren van de Oude Kerk werd onder-
zoek verricht en een plan van aanpak opgesteld. Inmiddels is bekend geworden dat om veiligheidsredenen dit plan geen doorgang kan vinden. Tevens is voorbereidend werk verricht voor het plaatsen van vitrines
met historische informatie in gebouwen aan het Rond, nl. in Restaurant De Hermitage en Hotel Figi. Nadere uitwerking zal in 1996 plaatsvinden. In de loop van het jaar kwam mw.drs E. Stades-Vischer de
commissie versterken. De heer J.H. Heimei bezocht enkele vergade- ringen om zich te oriënteren op het werk van de commissie. Om alle taken naar behoren te verrichten is uitbreiding van de commissie in 1996 vereist. Met zorg heeft de commissie de ontwikkelingen rond de Zeister
Kunststichting gevolgd. Het jaarlijkse gebruik van de Vleugelgalerie staat voor de toekomst op losse schroeven. Wil de commissie haar werk blijven doen in de lijn van de afgelopen jaren, dan zal zij jaarlijks de beschikking moeten hebben over een goed geoutilleerde expositieruimte. |
||||||
K.M. Veenland-Heineman
|
||||||
51
|
||||||
AGENDA
7 augustus: middagexcursie naar Kasteel De Haar te Haarzuilens.
6 september: viering 45-jarig bestaan van het Zeister Historisch
Genootschap Van de Poll-Stichting.
14 september: open monumentendag.
3 oktober: middagexcursie naar Kasteel Cannenburch te Vaassen. 1
11 november: avondlezing door de heer mr drs H. Reinders over
de geschiedenis van het Zeister ziekenhuis.
NIEUWE DONATEURS I
De heer S. de Vos, Dalweg 18 |
Fam. H. Hoogendijk, Van de Polllaan 10 i
De heer drs CA. Schuckink Kool, Lyceumlaan 8 j
De heer H.J. Epping, Utrechtseweg 48' I
Mw. F.J.B. Epping-Wakelkamp, Utrechtseweg 48' j
Mw. W. Prenger, van Tetslaan 17^ |
|
||||||||
Stand begin mei
- laatste stand: 800
- aanmeldingen: 6
- opzeggingen/overleden: 15
- aantal donateurs: 791
|
||||||||
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs, mutaties etc. kunnen
gestuurd worden naar: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting',
Postbus 342, 3700 AH Zeist. |
||||||||
52
|
||||||||
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (3)
TOL UTRECHTSEWEG BIJ SCHAERWEIJDE
door L. Visser
De onbestrate voorganger van de Utrechtseweg tussen Zeist en de
Bilt was eeuwenlang een secundaire zandweg waarlangs de bewoners van het kerspel Zeist uit westelijke richting naar de kerk gingen. Wel was er al in de middeleeuwen een Steenwech van Utrecht naar de Bilt, maar die eindigde dan ook in de Bilt en had als zodanig geen verbinding met Zeist. Een eerste poging om te komen tot bestre.ting van de Utrechtseweg
dateert uit 1814. Op 9 oktober 1815 schreef de commissaris-generaal van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, waarnemende de portefeuille van Waterstaat namelijk aan de heren Johannes van Laer, eigenaar van de Ambachtsheerlijkheid van Zeist, en Frans Nicolaas van Bern, burgemeester van Zeist o.m.: 'In den jare 1814 is door U Ed. aan Z.M. den Koning een request
gepresenteerd, houdende verzoek dat de weg van de Buitenplaats Vollenhoven bij het dorp de Bilt tot het dorp Zeijst ten koste van den lande mogt worden bestraat.' Omdat de commissaris-generaal had gehoord dat de heren de vereiste
penningen (ƒ26.000,-) zouden kunnen vinden voor het vermelde werk, nodigde hij hen uit dit te willen bevestigen, teneinde het vereiste besluit bij Zijne Majesteit te kunnen provoceren opdat het bedoelde werk in het aanstaande voorjaar zou kunnen worden uitgevoerd. De commissaris-generaal was blijkbaar goed ingelicht want bij
koninklijk besluit van 17 maart 1816 nr. 12 werd aan genoemde heren toestemming verleend tot het doen bestraten van de weg van Zeist naar de buitenplaats Vollenhoven bij De Bilt en om tevens aldaar een tol op te richten en diens opbrengst tot aflossing der kapitalen van de |
|||||
53
|
|||||
te dien einde geopende negotiatie van ƒ24.000,- te gebruiken.
Daarna ging alles blijkbaar snel in zijn werk. Op 12 juli 1816 kochten de commissarissen van de nieuw aangelegde
straatweg lopende van 'Den Dorpe Zeist tot aan De Holle Bilt' een tolhuis van de weduwe Jansje Hootzen-Veenstra, tolgaardster, en haar meerderjarige kinderen, Hermanus Hootzen, assistent-tolgaarder en Paulina Hootzen, winkelierster. Commissarissen waren: Frans Nicolaas van Bern, burgemeester van Zeist, Evert Kol, landeige- naar, wonende in de stad Utrecht, Johannes van Laer, landeigenaar te Zeist, Jacob van Laer, grondeigenaar te Zeist en mr Willem Elisa Ram, grondeigenaar en lid van het stedelijk bestuur van de stad Utrecht wonende te Utrecht. Het huis werd omschreven als de opstand van een goed hecht sterk
weldoortimmerd huis, hebbende gelijkvloers 2 voorkamers van diverse lengten en breedten, een keuken, achterhuis, een goede kelder en boven het huis een goede droogzolder. Het huis was ten oosten belend aan de daghuurderswoning van mejuffrouw Dina van Wijck, weduwe van Willem van Dam, ten westen aan de nieuw aangelegde straatweg naar Utrecht, ten zuiden aan de landerijen van de heer Frans Nicolaas van Bern en ten noorden aan het goed Scharreweide genaamd. In de akte was o.m. de volgende bepaling opgenomen:
'5. De Heeren koopers verbinden zich in hunnen qualiteit om aan Jansje Veenstra, weduwe van Hendrik Hootzen en bij haar voorover- lijden aan haren zoon Hermanus Hootzen , haar tegenwoordigen assistent, de post van tolgaardster of tolgaarder der gabelle op den nieuw aangelegden straatweg van Zeijst naar de Holle Bilt, bij de door hun van de verkoopers gekochte woninge geplaatst, te zullen opdragen.' Jansje heeft de post van tolgaardster, althans in naam, nog geruime
tijd uitgeoefend. Zij overleed op 16 december 1828 op drie en tachtigjarige leeftijd te Zeist en in de overlijdensakte staat als beroep vermeld 'tolgaardster'. In de praktijk zal zoon Hermanus de honneurs |
|||||
54
|
|||||
wel hebben waargenomen, maar daarover later meer.
Het in eerste instantie genoemde bedrag ad ƒ26.000,- voor het bestraten van de weg bleek achteraf juist te zijn. Bij koninklijk besluit van 17 juli 1817 werd alsnog toegestaan het in de concessie genoem- de bedrag ad ƒ24.000,- met vier maal ƒ500,- te verhogen. En nu de vraag: Hoe verliep de 'onderneming'? Uit de rekening over de periode 1 september 1829 t/m 31 augustus 1830 blijkt dat er gedurende die tijd ƒ3.754.43 aan tolgelden was ontvangen. Met het batig saldo van het vorig jaar waren de inkomsten ƒ3.840.5 r/2. Onder de uitgaven was het loon van Hermanus Hootzen verantwoord
als tolgaarder van de gabelle ad ƒ300,- + ƒ 16,- lantaarngeld + 3% van
de ontvangst van de tol a ƒ3.754.43= ƒ112.62.
Behalve kosten van onderhoud, rente en aflossing en enkele kleine
uitgaven was er een uitgaafpost van ƒ1.000,- wegens uitkering aan de
Commissarissen van de (nieuwe) straatweg op Woudenberg, volgens
de overeenkomst, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 oktober
1829, nr. 39.
Het is duidelijk dat de commissarissen van de Utrechtseweg belang
hadden bij de aanleg van de Woudenbergseweg als onderdeel van de
verbinding Utrecht-Arnhem via Woudenberg, Scherpenzeel, Rens-
woude en Ede en daar graag iets voor over hadden.
Uiteindelijk bleef er op de rekening 1829/1830 nog een batig saldo
over van ƒ261,98. De volgende tien jaren veranderde er niet veel.
In 1841 werd de Utrechtseweg rijkseigendom. Bij koninklijk besluit
van 6 mei 1841 nr. 104 werd voor de Utrechtseweg ook het Algemene Tarief voor tollen op rijkswegen van kracht zoals dat was vastgesteld bij koninklijk besluit van 29 oktober 1833 st bl.nr 59. Daarbij werd overigens uitdrukkelijk vermeld dat de uitzondering dat de bewoners van Zeist slechts halve tol hoefden te betalen gehandhaafd bleef Toen op 6 maart 1843 alle rijkstollen in de provincie Utrecht werden
verpacht, werd deze uitzondering ook in de bijzondere bepalingen |
|||||
ë^
|
|||||
'Welgelegen' in Zeist
met het tolhuis (Litho uit 1829. parti- culiere collectie). opgenomen. Daarin werd tevens vermeld dat de pachters van de
tollen in de Holle Bildt en bij Schaerweijde te Zeist bevoegd waren ontslag van pacht te vorderen indien de ontworpen spoorweg van Amsterdam over Utrecht mocht worden geopend. Bij deze verpachting voor de periode 1 mei 1843 - 1 mei 1846 werd het hoogste geboden door Hendrik Altena, gemeente-ontvanger en molenaar te Hoevelaken, t.w. ƒ5350,-. Bij afslag mijnde Anthony Paulus Casteleijn, zeepzieder te Utrecht af op ƒ1.000,-. De pacht werd volgens de akte toegewezen aan Casteleijn voor ƒ6.350,- maar de minister van financiën vond de pachtprijs blijkbaar niet hoog genoeg en keurde de verpachting niet goed. Dat betekende dat er m.i.v. 1 mei 1843 een nieuwe tolgaarder voor de
tol bij Schaerweijde moest worden benoemd want Hermanus Hootzen vertrok op deze datum als tolgaarder naar Amersfoort. We weten dit uit een bericht in de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 7 juli 1866 luidende als volgt: 'H. Hootzen aan De Bildt heeft de 27e juni j.1. zijn vijftigjarige
diensttijd als tolgaarder herdacht waarvan hij 27 jaar te Zeist, 11/2 jaar te Amersfoort en llYi jaar aan de Bildt was geplaatst. Als verdere bijzonderheid kunnen we mededelen, dat Hootzen in die vijftig jaren de belangrijke som van ƒ267.087.74 gegaard heeft.' Hootzen was op 27 juni 1816 in Zeist begonnen als assistent- tolgaarder. Op 1 mei 1843 ging hij naar Amersfoort en vervolgens |
|||||
56
|
|||||
was hij tolgaarder aan de Holle Bilt, de best betaalde tol van heel
Nederland. Als opvolger van Hootzen nam rijkstolgaarder M. van Bonzel zijn intrek in het tolhuis aan de Utrechtseweg. De opbrengst van de tol bij Schaerweijde was blijkbaar ook aan de
hoge kant in verhouding tot de geboden pachtsommen want tot 1 mei
1861 werd geen enkele verpachting van deze tol door de minister van
financiën goedgekeurd.
Na zes jaar hield Van Bonzel het in Zeist voor gezien.
Op 30 augustus 1849 schreef de commissaris der koning aan de
burgemeester van Zeist dat de minister van financiën bij besluit van
22 augustus 1849 aan de tolgaarder nabij Schaerweijde machtiging
had verleend per I september 1849 te wisselen van standplaats met
die aan de Arkelse Dam op de grote weg tussen Vianen en Gorin-
chem. Zijn opvolger was A.1. Carabain, geboren in 1811.
Nadat op 7 mei 1850 burgemeester F.N. van Bern was opgevolgd
door mr W.D.F. Schas, werden enkele toUenperikelen uit het tijdperk Van Bern weer aktueel, zoals de halve tolbetaling door Zeister ingezetenen en de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg achter Schaerweijde. Op 31 januari 1851 ging er een brief uit van burgemeester en
wethouders aan de gedeputeerde staten van Utrecht over beide zaken, die begon als volgt: 'Tolgaarder Carabain heeft naar het schijnt vroeger enigzins
willekeurig tolgelden geheven naar aanleiding van een mondelinge instructie met betrekking tot de halve vrijdom voor inwoners van Zeist.' De burgemeester had zich daarover blijkbaar al eerder tot de ontvanger der registratie en domeinen te Wijk bij Duurstede gewend. Zijn brief was doorgezonden naar de minister van financiën en hij was in het bezit van een resolutie van de minister van 11 december 1850 waarin de voornaamste kwesties waren behandeld. Burgemees- ter en wethouders zonden deze resolutie mee aan gedeputeerde staten. Daaruit bleek dat het o.a. ging om de volgende vragen: |
|||||
5^
|
|||||
1, Moet een inwoner van Zeist met een vreemde voerman en een
vreemd rijtuig hele tol betalen? en: 2. Moet een niet-inwoner van Zeist, gereden door een voerman met
een rijtuig uit Zeist, hele tol betalen? De minister had beslist dat in het eerste geval halve tol moest worden
betaald en in het tweede geval hele tol omdat hel daarbij om een niet-inwoner ging. Daarmee leek het probleem opgelost, maar er bleven toch nog enkele
vragen die nu aan gedeputeerde staten werden voorgelegd n.l.: 1. Het antwoord op vraag I is terecht ontkennend beantwoord maar
als het rijtuig met die vreemde voerman nu leeg teruggaat, moet dan hele tol worden betaald? De tolgaarder vindt van wel; het tegendeel lijkt in de rede. 2. Houden inwoners van Zeist die tijdelijk hun domicilie elders
hebben het recht op halve tol? Gedeputeerde staten kwamen er ook niet uit en adviseerden op 19
april 1851 deze zaken maar rechtstreeks aan de minister voor te leggen. Uit het gemeente-archief blijkt niet dat dit is gebeurd. De onder 2 genoemde vraag kwam overigens jaren later nog eens aan de orde. Op 26 december 1878 schreef burgemeester jhr. W.K. Huydecoper
aan de directeur van de registratie en domeinen te Amsterdam dat mevr. de weduwe De Beaufort zijn tussenkomst had ingeroepen over een geschil dat zij had met de pachter van de tol bij Schaerweijde over toepassing van de halve tol. Mevrouw De Beaufort was namelijk wettig gedomiliceerd te Zeist maar ze bracht de wintermaanden door in Utrecht en kwam dan wel eens met haar rijtuig naar Zeist. Op 16 januari 1879 schreef de directeur aan de burgemeester, dat mevrouw De Beaufort vrijdom hield op halve tol conform het k.b. van 6 mei 1841 en dat hij de tolpachter had gelast slechts halve tol te vorderen, tenzij hij kon bewijzen dat deze dame opgehouden had inwoonster van Zeist te zijn. En daarmee was dit probleem definitief opgelost. |
|||||
É^
|
|||||
Het Tolhuis aan de Utrechtseweg bij Schaerweijde (foto ca. 1890, particuliere collectie)
De andere zaak waaraan aanzienlijk meer tijd en papier werd besteed
was de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg ter hoogte van Schaerweijde. Over deze afsluitboom vroegen gedeputeerde staten al op 1 augustus
1845 inlichtingen aan de burgemeester van Zeist. De assessor, vervangende de burgemeester (Van Bern L.V.), schreef op 6 augustus 1845 o.a. het volgende terug: 'Toen het beheer van de Utrechtscheweg nog viel onder de commis-
sarissen, werd er groot misbruik gemaakt van de weg achter Schaenveijde, toebehorende aan de heer F.N. van Bern, waardoor ontduiking plaats vond ten nadele van de barrière op de publieke weg. Om dat te beletten werd met toestemming van gezegden heer Van Bern op die grond een sluitboom geplaatst onder voorwaarde dat de eigenaar met zijn rijtuigen en paarden vrije passage zou hebben |
|||||
59
|
|||||
door bovengenoemde barrière. Goederen van zijn grond vervoerd
wordende, alsmede de achter Schaerweijde wonende personen hadden recht op de vrije doortocht door de aldaar geplaatste sluitboom, terwijl aan de bewaarder van die boom jaarlijks een bedrag van ƒ10,- zou moeten worden betaald.' De assessor besloot zijn brief met de mededeling dat de boven-
genoemde vrijdom was doorgegaan nadat de straatweg aan den lande overging en nog steeds genoten werd, terwijl hij zich verplicht rekende te moeten adviseren tot dezelve voortdurende instandhouding daar de wegneming van de boom den lande veel nadeel zou toebrengen. Het is duidelijk dat de afsluitboom op de Oude Arnhemseweg bij
toenemende bebouwing van die weg voor het gemeentebestuur van Zeist een onverteerbare zaak was. Daarom vroegen burgemeester en wethouders in de brief van 31 januari 1851 aan gedeputeerde staten of zij wilden bewerkstelligen dat aan deze ongewenste situatie een eind zou worden gemaakt. In de daarop volgende correspondentie ging het vooral om de vraag of de Oude Arnhemseweg vóór de afsluiting een openbare weg was en wie de eigenaar van deze weg was. In brieven van 13 maart 1851 en 25 april 1851 bestreden burgemeester en wethouders de bewering van oud-burgemeester Van Bern en gingen in op de vraag van gedeputeerde staten of zij van bejaarde en geloofwaardige ingezetenen nadere gegevens konden vernemen over de openbaarheid. In de laatstgenoemde brief schreven burgemeester en wethouders dat
bejaarde en geloofwaardige ingezetenen hadden verklaard dat zij niet beter wisten dan dat deze weg vóór de afsluiting altoos een publieke weg was geweest. Bij overlevering hadden zij gehoord dat die weg daargesteld was tijdens de pest die hier ruim een eeuw geleden heerste, zijnde toen de Dorpsstraat geheel afgesloten. De brieven aan gedeputeerde staten leidden uiteindelijk tot een antwoord d.d. 10 september 1852 waarin werd meegedeeld dat herhaalde verzoeken aan de minister van financiën tot geen uitkomst |
|||||
60
|
|||||
hadden geleid. Ook in dit geval adviseerde gedeputeerde staten
burgemeester en wethouders zich over deze kwestie rechtstreeks tot de minister te wenden. Burgemeester en wethouders vonden een andere oplossing, zoals
blijkt uit de raadsnotulen van 28 september 1852 waarin o.m. staat: 'Wijders geeft de voorzitter kennis, dat de tolgaarder aan den grooten weg der Ie klasse nr. 5 heeft te kennen gegeven, dat de bijboom achter Schaerweijde alhier kan geopend worden voor diegenen, welke aldaar tegen betaling zouden willen passeren zodat nu het bezwaar betrekkelijk de afsluiting van dien weg voor het ogenblik kan geacht worden te zijn opgeheven.' Daarmee was ook dit probleem voorlopig opgelost. ' Tolgaarder Carabain vertrok in mei 1852 naar Den Haag en werd
opgevolgd door Hendrik Rolman. Bij resolutie van de minister van financiën van 16 februari 1861 nr.
127 werd Rolman m.i.v. 1 mei 1861 overgeplaatst naar Schooten in Noord-Holland. Dat was nodig omdat de tol aan de Utrechtseweg met ingang van deze datum voor drie jaar was verpacht aan Arend Mens voor ƒ3.470,- per jaar en deze verpachting voor het eerst door de minister van financiën was goedgekeurd. Mens was toen al een aantal jaren een bekend pachter van tollen in de
provincie Utrecht. Zo pachtte hij al op 21 december 1854 als tolgaarder onder Oude Rijn de tol te Maarssen voor ƒ1.370,- per jaar. Hij vestigde zich op 1 mei 1861 in het tolhuis bij Schaerweijde. Ook bij de volgende verpachtingen voor de jaren 1864/1867, 1867/1870 en 1870/1876 werd Mens pachter van deze tol voor resp. ƒ3.770,- ƒ4.100,-en ƒ4.565,-per jaar. ' Het moet voor Mens wel een spannende zaak geweest zijn toen bij de
tolverpachting op 15 december 1875 door Hendrik Vos, wegwerker te Utrecht, uiteindelijk ƒ5.350,- geboden werd voor de tol bij Schaerweijde voor de jaren 1876/1882. Waarschijnlijk heeft Mens bij opbod wel meegeboden en misschien
de zaak daardoor tot bijna ƒ800,- boven het bedrag van de vorige verpachting opgevoerd. Bij afslag werd er niet afgemijnd en Vos |
|||||
éP
|
|||||
werd pachter voor ƒ5.350.-. Mens vertrok op 29 april 1876 naar
Schooten in Noord Holland, naar dezelfde tol waarheen zijn voorganger in 1861 vertrokken was. De nieuwe pachter had de zaak toch blijkbaar te rooskleurig benaderd
want op 22 januari 1878 vroeg de ontvanger der registralie en domeinen te Wijk bij Duurstede aan de burgemeester advies op een verzoek van Hendrik Vos om vermindering van de pachtprijs. Hij moest ƒ5.350,- betalen en ontving het afgelopen jaar maar ƒ5.174,-. Aan de burgemeester de vraag of het juist was dat de passage op de Utrechtseweg het afgelopen jaar was afgenomen. Volgens de burgemeester was dit niet het geval. Hoogstens zouden de weersomstandigheden in de afgelopen zomer van invloed kunnen zijn. Naar de mening van de burgemeester waren er geen andere termen aanwezig om gunstig op het verzoek te beslissen. De vorige pachter had overigens graag in Zeist willen blijven, zo voegde de burgemeester er fijntjes aan toe. Intussen had Vos blijkbaar al uitgezien naar mogelijkheden om de
opbrengst van de tol wat te verhogen. De ontvanger der registratie en domeinen te Wijk bij Duurstede vroeg n.l. op 16 januari 1877 advies aan de burgemeester op een verzoek van tolpachter Vos om de bijboom achter Schaerweijde enige meters noordwaarts te verplaatsen tot aan de woning van J. van Amerongen. De burgemeester antwoordde dat er sedert enige tijd klachten waren over de afsluiting van de Oude Arnhemseweg en zover de verplaat- sing die klachten zou doen afnemen, dan had hij er geen enkel bezwaar tegen. Vroeger berustte de sleutel van die boom n.l. bij een zeker daarbij
wonend persoon die als bewaker daarvan was aangesteld en gemach- tigd was een ieder tegen betaling van het gewone toltarief door te laten, terwijl personen achter Schaerweijde vrije passage hadden. Tengevolge van naar zijn zeggen misbruik, had Vos de sleutel in bewaring genomen zodat hij alleen de boom opende voor personen die achter Schaerweijde woonden. Daarmee was weer dezelfde situatie ontstaan zoals die in de jaren 1851 en 1852 bestond. |
|||||
Mj
|
|||||
Daarna was er een oplossing gevonden waarbij de afsluitboom een
bijboom geworden was die tegen betaling van het gewone tarief werd
geopend.
Nadat de burgemeester gewezen had op de hele voorgeschiedenis van
de boom op de Oude Arnhemseweg eindigde hij als volgt: 'Mogt er
in de afsluiting van de weg achter Schaerweijde niet spoedig
verandering komen, dan behoud ik mij voor daarop andermaal terug
te komen.'
De zaak werd blijkbaar naar genoegen afgedaan want er is verder niet
meer over gecorrespondeerd.
Het lukte Vos toch niet de hele pachttermijn uit te dienen want op 9
augustus 1879 verscheen er in de Weekbode voor Zeist, Driebergen
en omstreken een advertentie met de mededeling dat op 27 augustus
1879 de tol bij Schaerweijde ingaande 1 november 1879 zou worden
verpacht voor 2 jaar en 6 maanden.
Er kwam blijkbaar onvoldoende respons want op 17 september 1879
schreef de ontvanger der registratie en domeinen te Wijk bij
Duurstede aan de burgemeester dat de tol bij Schaerweijde
vermoedelijk gegaard zou moeten worden. Hij vroeg inlichtingen
over de persoon die de burgemeester daarvoor had aanbevolen en
hij zou tevens graag weten of die persoon bereid zou zijn tot 1 mei
1882 tolgaarder te worden.
De burgemeester antwoordde 19 september 1879 dat die persoon
Hendrik Hootzen, geboren 28 januari 1822, broodbakker, bereid was
tot 1 mei 1882 de tol waar te nemen. Hij was aldus de burgemeester
zeer geschikt, gunstig bekend en eerlijk.
Op 11 oktober 1879 stond het volgende bericht in de Weekbode voor
Zeist, Driebergen en omstreken:
'Aan den Utrechtschen tol alhier is als tolgaarder benoemd onze
dorpsgenoot H. Hootzen. Als eene bijzonderheid voegen wij hierbij
dat Hootzen in het tolhuis geboren is terwijl zijn vader aldaar
indertijd ruim 30 jaar lang den tol bediende die na verloop van enige
jaren door anderen waargenomen, nu weer door den zoon zal worden
bediend.'
|
||||
Zo had de zoon van Hermanus Hootzen, die op 26 april 1867 als
'gepensioneerd tolgaarder' weer in Zeist was komen wonen, de plaats van zijn vader ingenomen. Bij de volgende zesjaarlijkse tolverpachting voor de jaren 1882-1888
stond in de toelichting vermeld dat de tol bij Schaerweijde sedert 1 november 1879 was gegaard en in de maanden november/december 1879 en de jaren 1880 en 1881 resp. ƒ564,10, ƒ5.782'Z. en ƒ5.520,41 had opgebracht. Het door Ch. Meijer, rijkstolpachter te Baambrugge ingezette bedrag
ad ƒ6.150,- werd op ƒ150,- afgemijnd door Jan Slob, bouwman te Hoornaar bij Gorinchem, die zodoende pachter en tevens tolgaarder werd te Zeist voor ƒ6.150,- per jaar. Het werd geen succes want binnen eenjaar keerde hij met vrouw en drie kinderen terug richting Hoornaar. De pachtsom was vermoedelijk ook te hoog want voor de jaren 1883/1884 en 1884/1885 werd Ch. Verploegh tolpachter en -gaarder voor ƒ5.450,- per jaar. Op 11 maart 1885 vond een tussentijdse verpachting plaats van
enkele tollen, waaronder die aan de Utrechtseweg voor de jaren 1885/1888. Tolpachter en -gaarder werd Antonie Molenbeek, timmerman te Utrecht voor ƒ4.940,- per jaar. Voor de periode 1888-1894 werd D. Numan, zonder beroep, wonende
te Hilversum de nieuwe pachter en gaarder voor ƒ5.000,- per jaar. Toen hij in 1891 koster kon worden van de gereformeerde Oosterkerk aan de Slotlaan maakte hij gebruik van de mogelijkheid om de pacht na driejaar op te zeggen. Bij tussentijdse verpachting voor de jaren 1891-1894 werd J. de Vaal,
koffiehuishouder te IJmuiden pachter en gaarder voor ƒ5.250,-. Ook deze keer lukte het niet en precies een jaar later ging De Vaal terug naar IJmuiden. Er moest weer een nieuwe pachter worden gevonden en deze keer werden het er twee, n.1. W.G. Geurts te Nijmegen en G.J. de Groot te St. Anna voor ƒ4.632,- per jaar voor de periode 1 mei 1892/1 meil 894. Het eerste jaar was B.J. Heesbeen tolgaarder en het tweede M.
Verkuijl. Tijdens het tolgaardersbewind van Verkuijl waren er |
|||||
64
|
|||||
blijkens de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken enkele
incidenten.
in de krant van 24 februari 1894 wordt melding gemaakt van bode
W.S. die weigerde tol te betalen en van een wagen van stalhouder
Willemsen uit Utrecht die de tolboom dwars door midden reed.
De laatste twee tolverpachtingen voor de jaren 1894/1897 en
1897/1900 vonden plaats bij wijze van inschrijving.
In beide gevallen was M.C. de Bruijn. aannemer te Overschie de
hoogste inschrijver voor resp. ƒ4.950,- en ƒ4.747,- per jaar.
G. de Knijf werd tolgaarder. Hij betrok het tolhuis op 28 april 1894
en vertrok op 30 april 1900, de laatste dag waarop tolheffing op
rijkswegen mogelijk was naar Stompwijk.
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken van 10 juli
1901 stond de volgende advertentie:
|
|||||||||||||||||
Bronnen
- Archief van de Centrale Administratie der
Waterstaat van het ministerie van Binnenlandse Zaken 1813-1877; Algemeen Rijksarchief - Archief van het Amortisatiesyndicaat 1823-
1868; Algemeen Rijksarchief |
|||||||||||||||||
Verfcoop fo/Aü/s.
|
|||||||||||||||||
- Verbaalarchief van het ministerie van
|
nen
|
||||||||||||||||
-n te°wK ?f^ '««■•«tn.tie en domei.
iet 7(X)nnalig TOLHUIS te Zeist
^ Schaerweijde 5 %. ^"""K < A"8"stus 1901. Onmd
4j"l,ftut.^ *•'--«'<'•"
aWdag» 4 uu7 ton J^ ""«'•'Ök '«n™ l>«roeetebe8cb^ri[;i„'iT ,''*'''''"'?*^«n «n
|
|||||||||||||||||
Financiën over de jaren 1831-1940; Algemeen
Rijksarchief - Archief van de Rijkswaterstaat in de
provincie Utrecht 1811-1972(1983); Rijksarchief Utrecht - Archief van de Ontvangers der Registratie en
Domeinen in de provincie Utrecht 1863- 1945; Rijksarchief Utrecht - Notariële archieven in de gemeente Utrecht
1346 (1560-1905); Gemeentearchief Utrecht - Ingekomen en uitgaande stukken 1814-
1905; Gemeentearchief Zeist |
|||||||||||||||||
- Kopijboeken en brievenboeken 1811-
IMV, Gemeentearchief Zeist - Volkstellingsregister 1829 en 1839; Gemeentearchief
Zeist ' Lijsten van huisnummers 1850-1930; Gemeentearchief Zeist
' Alfabetische bevolkingsregisters 1850-1915; Gemeentearchief Zeist
- Registers van de burgelijke stand 1811-1907; Gemeentearchief Zeist
|
|||||||||||||||||
6Ï
|
|||||||||||||||||
HET SOEPHUIS, VROEGER EN NU
door L. Visser
Op 23 maart 1996 werd het lokaal voor spijsuitdeling aan de
Maurikstraat, verder aangeduid als het soephuis, als jeugdhonk in gebruik genomen door de hervormde wijkgemeente Oude en Nieuwe Kerk. Wanneer we iets meer willen weten over het ontstaan en functioneren van dat soephuis is het goed ons eerst wat te verdiepen in de armenzorg tijdens de vorige eeuw. Het is algemeen bekend dat de oudste armenzorg werd uitgeoefend
door de kerkelijke gemeente. We vinden dat bevestigd in de notulen van de kerkeraad van de hervormde gemeente van Zeist van 26 december 1800. Op die datum werd in een gemeentevergadering besloten het gemeentebestuur desgevraagd mede te delen dat de diaconie te dezer plaatse gedurende de tijd van twee eeuwen, of zolang de diaconie hier haar aanwezen had gehad, in staat was geweest voor de instandhouding harer arme ledematen te zorgen zonder daarmede het publieke bestuur lastig te vallen en dat zij vooralsnog bereid was daarin te continueren. Dertig jaar later was er wel iets veranderd in Zeist. Zeist was o.a.
door de bouw van een aantal buitenplaatsen gegroeid van ±1200 inwoners in 1800 tot 2500 in 1830. De grootste problemen ontston- den in de wintermaanden wanneer veel mensen werkeloos waren en geen inkomen hadden. Behalve door de kerk werd er ook door particulieren getracht iets aan
de armoede te doen, maar daar werd nogal eens misbruik van gemaakt. Van armenzorg door de overheid was toen nog geen sprake. Een poging wat structuur in de armenzorg te krijgen was de opricht-
ing van de Algemene Armencommissie, bestaande uit 9 vooraanstaande Zeistenaren, aanvankelijk onder voorzitterschap van de burgemeester. Van deze commissie zijn de financiële bescheiden |
|||||
66
|
|||||
vanaf 1829 bewaard gebleven.
Notulen werden er in die tijd nog niet gemaakt, maar uit de jaarreke-
ningen blijkt welke bedragen er jaarlijks door de gegoede op- en ingezetenen gegeven werden tijdens de jaarlijkse inschrijving. Met opgezetenen werden de bewoners van die buitenplaatsen bedoeld die alleen gedurende de maanden mei tot oktober in Zeist verbleven. Daarom werd de inschrijving ook altijd in september gehouden. |
|||||||
Uit de jaarrekening van 1845/1846 blijkt dat er toen voor het eerst
soep werd uitgedeeld. Aanleiding was de ongetwijfeld strenge winter en de daaraan voorafgaande slechte aardappeloogst waarvan sprake is in het gemeenteverslag van Zeist over 1846. Blijkens dat verslag bedroeg het aantal bedeelden in Zeist toen 245 op een inwonertal van ruim 3000. In verband met de plannen voor een soepkokerij werd er een buitengewone inzameling gehouden die ƒ735,- opbracht. Verder was er door 'mej' Lenting een collecte georganiseerd die goed was voor ƒ250,-, terwijl een concert in de kerk van de Evangelische Broedergemeente de kas versterkte met ƒ83.23. Dat was wel nodig want alleen het toestel voor soepbereiding kostte al ƒ877.64'/2. Het moet overigens een indrukwekkend apparaat zijn geweest want er waren 4 bedrijven nodig om het bedrijfsklaar te maken, t.w. L. Schütz voor de stoomketel en pomp ƒ 473,641/2 *
CD. Fries voor smidswerk ƒ104,36
J. Montauban voor timmerwerk ƒ 99,32
H. Blanken voor metselwerk ƒ 200,32
ƒ 877,641/2
Dankzij een bijdrage van ƒ700,- van het gemeentebestuur kwam de Algemene Armencommissie niet in de rode cijfers. Het soeptoestel was blijkbaar erg kwetsbaar want de volgende drie jaar vertonen de rekeningen steeds weer uitgaven voor reparatie, waaronder het vernieuwen van de stoompijp. Omdat brood en andere zaken in die tijd in het rechthuis werden verstrekt, kan worden aangenomen dat daar ook het soeptoestel heeft gestaan. |
|||||||
67
|
|||||||
Het soephuis met rechts de kosterswoning (foto 1969. Van de Poll-stichting)
|
||||||
Na de komst van burgemeester mr W.D.F. Schas als voorzitter weten
we meer over het werk van de Algemene Armencommissie. Op 23 december 1850 werd namelijk besloten om voortaan notulen te houden van hetgeen werd behandeld. Er werd een reglement vast- gesteld en er kwamen vaste vergaderdata. De doelstelling van de commissie werd als volgt geformuleerd:
'zoveel mogelijk armoede voorkomen door aan behoeftigen werk en geneesmiddelen te verschaffen, terwijl tevens uitdelingen zouden worden gedaan'. De werkverschaffing was vooral gericht op onder- houd en verbetering van wegen. Behalve de burgemeester waren o.a. lid van de commissie, de beide predikanten, ds J.E. Kist en ds D. Lenting, dokter F.A. Snellen en apotheker C. Kraepelin. |
||||||
^i«s
|
||||||
In de vergadering van 23 december 1850 werden alle ondersteunden
onder de loep genomen. Besloten werd de bewoners van de z.g. Smullebiiurt onder Austerlitz niet langer te ondersteunen omdat zij blijkbaar niet op het grondgebied van Zeist maar van Driebergen woonden. Een andere bedeelde werd niet langer ondersteund omdat hij de hem geschonken levertraan voor zijn lamp had gebruikt. Het waren barre tijden voor de armen in Zeist. '•
We krijgen daarvan een beeld uit het 'uitvoerig en beredeneerd
verslag dat de gemeente Zeist in 1851 aan gedeputeerde staten stuurde en waarin over de armenzorg o.m. het volgende staat ver- meld: 'Dankbaar moeten wij erkennen dat de armoede gedurende het afgelopen jaar niet is toegenomen. Veelvuldig waren de bronnen die tot hare leniging strekten, o.a. (...) de bijdragen van de gegoeden aan de Algemene Armencommissie waardoor zij in staat werd gesteld op verschillende wijzen in de behoeften der armen te voorzien (...). Het ontstaan der grote armoede in deze gemeente is hoofdzakelijk toe te schrijven aan twee oorzaken, t.w. 1. het door grootgrondbezitters aan een ieder toestaan om zich alhier
te vestigen en 2. het misbruik van sterke drank (...)
Onder de vele bijkomende oorzaken welke tot het ontstaan der
armoede hebben medegewerkt, zoude men het gestadige aan de deur uitreiken van aalmoezen kunnen aanhalen waardoor de zorgeloosheid opgewekt en de luiheid aangekweekt wordt.' In de notulen van de commissie van 11 april 1852 komt de soepketel
weer in beeld. Besloten wordt de grote soepketel te laten saneren en zo mogelijk te verkopen tegen taxatieprijs. Op 20 september 1852 meldt de voorzitter dat men er niet in geslaagd is de ketel voor een enigszins redelijke prijs te verkopen. Einde van het eerste soepavon- tuur. In 1861 was weer een strenge winter aanleiding tot soepuitde- lingen. De notulen van de commissie van 8 januari 1861 vermelden hierover het volgende: |
|||||
69
|
|||||
'Door goedgunstige aanbieding van jhr. J.E. Huydecoper van Zeist
om des noods gebruik te kunnen maken van het toestel voor soepkok- erij ais ook van een lokaal in een der vleugels van het Slot, heeft de commissie het nodig geoordeeld wegens de strengheid des winters soep aan minvermogenden dezer gemeente uit te delen en zulks twee maal per week te doen zolang die koude aanhoudt." De koude hield waarschijnlijk wel enige tijd aan want op 12 april 1861 besloot de commissie E. Steggewentz wegens zijn betoonde hulpvaardigheid bij gelegenheid der soepuitdelingen een aandenken te schenken ter waarde van ± ƒ20,- en de secretaris met de aankoop te belasten. In de vergadering van 25 september 1861 kreeg Steggewentz een zilveren tondeldoos met toepasselijke inscriptie aangeboden. Kosten ƒ18,60. Nadat ook in de daarop volgende jaren gebruik gemaakt was van het
soeptoestel van de heer van Zeist, vroeg de voorzitter van de com- missie in de vergadering van 20 september 1864 of het niet wenselijk zou zijn dat de commissie zou trachten zich te voorzien van een eigen lokaal om bij voorkomende gelegenheden daarin uitdelingen te doen en een soepkokerij te houden. De commissie was het hiermee roerend eens en besloot aan de heren
kerkvoogden te vragen een stukje grond op het oude kerkhof in pacht te mogen ontvangen, teneinde daarop een geschikt lokaal te doen daarstellen. Op 7 oktober 1864 deelde de voorzitter de commissie mede dat hij
van de heren kerkvoogden had vernomen dat het verzoek om een stukje grond te mogen pachten was afgewezen. De commissie besloot toen een herhaald verzoek aan de kerkvoogden te doen met het voorstel op het terrein een samenkomst te beleggen en daar aan te geven wat precies de bedoeling was. Die openluchtsamenkomst had meer succes want op 3 februari 1865 kon de voorzitter melden dat de heren kerkvoogden akkoord gingen met de erfpacht van een stukje grond voor ƒ3,- per jaar voor 25 jaar. Op 25 maart 1865 werd besloten een circulaire te sturen aan de op- en
ingezetenen in Zeist met het verzoek een bijdrage te geven voor de |
|||||
70
|
|||||
bouw van een lokaal voor soepbereiding. Het commissielid Ch.
Timmerman die het lokaal had ontworpen verklaarde zich bereid het bestek te maken. |
||||||||||||
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 6 mei 1865
verscheen een advertentie waarin de aanbesteding van de bouw van het lokaal werd aangekondigd op 22 mei 1865: dit ging echter niet door. Op 14 mei 1865 werd de commissie in spoedvergadering bijeengeroepen i.v.m. een bezwaarschrift van mej. W.J. Moens, wonende in de Ie Dorpsstraat naast de Oude Kerk, tegen de voorgenomen bouw van het lokaal. Nadat de commissie schriftelijk had verklaard, dat haar ach- teruitgang ten minste 3 Ned- |
||||||||||||
erlandse ellen zou blijven
bedragen en dat er nimmer ten dage deuren of ramen zouden mogen uitkomen op die uit- gang, kon de aanbesteding op 10 juli 1865 doorgaan. Er waren zes inschrijvers waar- bij J.A. van Nie de laagste was met ƒ2.055,-. Verder waren er bekende Zeister na- men bij zoals Van den Brink, Geijtenbeek, Meerdink, Pi- jper en Versteeg, met prijzen oplopend van ƒ2.056.65 tot ƒ2.127,-. De bouw werd ge- gund aan Van Nie voor ƒ2.055,-. |
VEESCHILLENP NIEUWS.
Zeiat, ^, NoT. IMS. Bij de vele guedc
sticistingcn en inri{^ingen, waarin onze ge- meente tich verblijden mng, hebben vij het voonegt wederom te mogen wijzen op een gebouw, dat het aantal daarvan vernieei-drrt en aanvult. Wy bedoelen het locaal voor tpijs- uitdeeling enz., van wege de alhier bestaande algtmacne Amencommtssie. Werd in vorige jaren, door de welwillendheid vnn wijlen Jhr. iluydecoper, op het ilot gelegenheid gegeven om in strenge winters eene voedtanie soep voor de .innen te bereiden en nit te doelen, door ver- .indcring van omstandigheden, wiis het noodig nnnr andeiv maatregelen om te zien. Dit had ten gevulge dat door de bovengenoemde com- niiffiic ocliter de kerk, een gebouw werd op- gci'igt, even sierlijk van vorm, als docimntig voor zijne bestemming. Zoodra men de deur binnen komt, bevindt men tich in het ruime, luchtige kookvertrvk, waar in drie gi-ootc ke- tels eene groote hoeveelheid soep bereid Van worden. Hegta ^-nn ilen ingang is de kamer der commissie, eenvoudig en doelm.itig ingerigt, terwijl achter het kookhuis zich eene beigplaats b(.vindt voor hout enz. Het geheel doet den ont- werjier, den heer "C." Timmerman, zoowel als <len 4anuemer J.vanNie, eere aan. De gemeente is dunk verschuldigd aan de Armencommissie, vt^lke door werkverschafling, uitdeeling van medicijnen, ent., de belangen der armen zoo 3.ttr bohartigt Worde tü ook daartoe verder in .si.iat gesteld door ruime giften der ingezetenen «n diini'bij bemoedigd door de erkentelijkheid ,in/cr bohotifligun. |
|||||||||||
De Weekbode van 4 novem-
ber 1865 geeft het volgende verslag over het nieuwe gebouw (zie hier rechts): |
||||||||||||
71
|
||||||||||||
Op 13 december 1865 werd de eerste vergadering van de commissie
gehouden in het nieuwe lokaal. Besloten werd, evenals vorige jaren, op oudejaarsdag een uitdeling aan behoeftigen te doen bestaande uit erwtensoep en roodeweitsbrood. Tevens werd besloten dat daartoe een extra collecte zou worden gehouden door de heren Kraepelin. Costerman, Timmerman en De Pesters op woensdag 27 december, het welk door H.H. predikanten, beiden lid van de commissie, van de predikstoel zou worden bekendgemaakt. In de Weekbode van 23 december 1865 maakte de burgemeester
bekend dat hij toestemming had gegeven voor deze collecte ten behoeve van de nieuwjaarsbedeling der behoeftigen. De collecte werd ten zeerste bij de inwoners van Zeist aanbevolen daar het bedelen langs de huizen op nieuwjaarsdag streng verboden was. De Weekbode van 6 april 1866 doet verslag van de werkzaamheden
van de Algemene Armencommissie over 1865 waarin o.a. het vol- gende is vermeld: 'In het lokaal, waarvan het mobilair ten dele door geschenken werd
bijeengebracht en dat bij ondervinding gebleken is volkomen aan zijn bestemming te voldoen zijn behalve een uitdeling van vaste spijs als proefneming uit particuliere beurs, 9 soepuitdelingen gedaan, uit- makende totaal ruim 4000 porties. Bovendien werd met nieuwjaar 1065 pond roodeweitsbrood' uitgedeeld. Ter beschikking van de diaconieën werd in plaats van kleeduitdeling ƒ300,- verdeeld, t.w. ƒ160,- aan de hervormde diaconie, ƒ100,- aan de r.k. diaconie en ƒ40,- aan de hervormde diaconie van Austerlitz.' Onder normale omstandigheden zou het tot oudejaarsdag duren voor de volgende soepuitdeling zou plaatsvinden. Maar het verliep anders. Op 28 april 1866 verscheen in de Weekbode het eerste alarmerende bericht, dat de zo gevreesde ziekte, de cholera, ook in ons vaderland was uitgebroken. Toen in juni het eerste geval in Zeist was waargenomen kwam ook de
Algemene Armencommissie in aktie. Er werd een extra collecte |
|||||
72
|
|||||
gehouden en vanuit het lokaal voor spijsuitdeling werd gedurende
drie weken vier maal per week beurtelings soep en vaste spijs tegen
een geringe prijs beschikbaar gesteld. Toen de ziekte na drie weken
nog niet voorbij was werd nog eens gedurende vier weken driemaal
per week soep uitgedeeld.
Uit een later gepubliceerde verantwoording bleek dat er totaal 9.091
porties soep waren uitgereikt terwijl bovendien waren uitgedeeld:
483 lakens, 256 manshemden, 321 vrouwshemden, 245 jongens- en
310 meisjeshemden, 1832 bossen stro (om op te slapen) en 390 liter
kalk (om alles goed schoon te houden). Daarmee had het soephuis
zijn dienst in het eerste jaar prima bewezen.
In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw verkocht de
Armencommissie ook soepkaartjes.
In de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 3 januari
1874 wordt verwezen naar een advertentie waarin stellen soepkaarten
worden aangeboden voor 40 cent.
Het doel der commissie is, aldus de krant 'om hun die gaarne betalen
wat zij nuttigen voor slechts 5 cents eene degelijke spijs te bereiden.'
Maar er wordt toegevoegd:
'Wij behoeven niet te zeggen dat de soepkaarten ook bijzonder
geschikt zijn voor uitdeling door meer gegoeden en bevelen dezelve
als zoodanig bijzonder aan.'
In hetzelfde bericht staat dat de collecte voor de Nieuwjaarsuitdeling
ƒ288.51'/2 had opgebracht en dat er aan 1868 personen roodeweits-
brood en 1230 porties soep werden uitgedeeld.
In het begin van deze eeuw werd men zich ook in Zeist bewust dat de
armenzorg niet slechts een taak van kerkelijke- en bijzondere in- stellingen van weldadigheid was. Op 15 februari 1909 installeerde burgemeester mr J.J. Clotterbooke
Patijn van Kloetinge ten gemeentehuize het Burgerlijk Armbestuur der gemeente Zeist. Hij sprak daarbij de verwachting uit dat het bestuur in een lang
gevoelde verwachting zou gaan voorzien en tot welzijn van de minder bedeelden der gemeente werkzaam zou zijn. |
|||||
73
|
|||||
De oprichting van het Burgerlijk Armbestuur had ook consequenties
voor de werkzaamheden van de Algemene Armencommissie. De doelstelling van de Commissie werd immers voor een groot deel door het nieuwe bestuur overgenomen. Na rijp beraad werd op 23 december 1908 besloten dat de Algemene
Armencommissie met ingang van 1 april 1909 zou ophouden met bedelen maar dat met de gewone soepuitdelingen zou worden doorgegaan. Omdat het dagelijkse spreekuur van de commissie kwam te vervallen
werd een deel van het lokaal aan de Maurikstraat beschikbaar gesteld aan de secretaris-penningmeester van het Burgerlijk Armbestuur de heer W. Westphal. Zijn opvolger E.J. Kroes heeft ook nog een aantal jaren werk gedaan in het soephuis. Later verhuisde hij naar het vroegere gemeentehuis in de Ie Dorpsstraat. Kroes was in die tijd een begrip voor arm Zeist. Evenals men in de jaren vijftig kon trekken van Drees, kon men in de jaren dertig trekken van Kroes. De eerste maatschappelijk werkster in Zeist, zuster N. Hartog, vertelde eens dat zij bij een bezoek aan een gezin in de Stroobuurt (Oude Arnhemseweg) door een van de kinderen werd aangekondigd als'juffrouw Kroes'. Intussen gingen de soepuitdelingen vanuit het lokaal aan de Maurik-
straat gewoon door. In de adresboeken van Zeist staat vanaf 1910 jaarlijks als toelichting bij de Algemene Armencommissie vermeld: 'Een der oudste instellingen in deze gemeente, die zich in verband met de oprichting van het Burgerlijk Armbestuur thans bepaalt tot het houden van spijsuitdelingen in de maanden januari en februari, alsmede op oudejaarsdag; zij meent hiermede het bedelen in de gemeente tegen te gaan.' Over de kwaliteit van de soep is altijd lovend gesproken en geschre-
ven. In het boekje 'Oud-Zeist met persoonlijke memoires' van Henk van den Heuvel staat o.m.: 'Het moet gezegd, de soep was van bijzondere kwaliteit, maar weer |
|||||
74;
|
|||||
dat vernederende van dat langs de straat lopen met je emmertje soep.'
Dankzij de zorgvuldig bijgehouden notulen van de Algemene Ar- mencommissie weten we ook de samenstelling van de zo hoog geprezen soep. in de vergaderingvan 19 december 1919 gaf jhr. G.E. de Geer cijfers en berekeningen van de soepkokerij. Per keer werd gebruikt aan grondstoffen: 20 kilo rundvlees. 24 kilo spek. 6 (varkens)poten, 56 kop (kilo) groene erwten en de benodigde groente. De totale kosten bedroegen per keer ƒ150,- met inbegrip van de kooklonen. Tot en met de winter 1941/1942 kon de kwaliteit van de soep op peil
worden gehouden maar toen kwamen de problemen.
In de notulen van de commissie van 9 november 1942 staat:
'Nu men aardappelen moet benutten als bindmiddel voor de soep is
|
||||||
Het soephuis aan de Maurikstraat in 1996 (foto Van de Poll-stichting)
|
||||||
75
|
||||||
het wel gewenst dat er een aftapkraan aan de kookpotten gemaakt
wordt; de heer Kraan neemt op zich hiervoor te zorgen.' Eenjaar later lukte het niet meer. In de notulen van I ! november 1943 wordt de situatie in de volgende
zin samengevat: 'Waarde gelegenheid om te delen door gebrek aan grondstoffen niet
kan doorgaan moet een andere oplossing gezocht worden.' Na de bevrijding in 1945 was de tijd van soepuitdelingen voorbij. Geduren- de enkele jaren werd een bedrag van ƒ1.800,- verdeeld onder de diaconieën en het Burgerlijk Armbestuur maar het einde van de Algemene Armencommissie was nabij. Op 2 januari 1948 werd besloten de Commissie op te heffen en het
gebouw aan de Maurikstraat aan de hervormde gemeente te schenken. Het meubilair werd verkocht voor ƒ192.50 en de kookke- tels voor ƒ125,-. Er was al spoedig een andere bestemming voor het soeplokaal
gevonden. Op 16 maart 1948 deelde de kerkeraad aan de kerkvoogdij mede dat er geen bezwaar was tegen het gebruik van het soephuis door de padvinders wanneer dit gecombineerd kon worden met het gebruik van het lokaal door de zondagsschool. Toen de kerkvoogdij in juli 1951 twee aanvragen kreeg voor perma-
nent gebruik van het soephuis, moest de zondagsschool ander onder- dak zoeken en gingen de padvinders naar de kelder van het weeshuis aan de Slotlaan. H. van Veldhuizen kreeg het soephuis voor vijfjaar in huur voor
ƒ360,- per jaar als opslagplaats van markiezen met de mogelijkheid van verlenging. Van die mogelijkheid is diverse keren gebruik gemaakt. Daarna is het gebouw enkele malen incidenteel verhuurd en tenslotte is het door de onderhoudsdienst van de kerkvoogdij in gebruik genomen. In een artikel van de kerkvoogdij in Hervormd Zeist van 10 februari
1995 kwamen de plannen tot renovatie van het soephuis voor het eerst in openbaarheid. Twee weken later volgde een bericht van de |
|||||
76
|
|||||
wijkgemeente Oude en Nieuwe Kerk met de mededeling dat velen
het als een wonder hadden ervaren dat zo snel een oplossing gevon- den was voor de ruimtenood van de jeugd op zondagmorgen. Die droom is inmiddels werkelijkheid geworden. Wellicht is niet iedereen het eens met het krantebericht van 4 novem-
ber 1865, dat het gebouw zo sierlijk van vorm is. Maar het is met twee kamers beneden en een mooie ruimte op de ie verdieping uiterst doelmatig ingericht. Bronnen
- Archief van de Hervormde Gemeente van Zeist. 1675-1964. inv.nrs. A 20 en D 7. Gemeen-
tearchief Zeist ' i - Archief der Algemene Armencommissie. IS29-\95S, Gemeentearchief Zeist
- Archiefder gemeente Zeist. 1599-1905, inv.nrs. 168. 113 en 66\, Gemeentearchief Zeist
- Weel<bode voor Zeist, Driebergen en omstreken van 1865, 1866 en 1874. Gemeentearchief
Zeist - Heuvel, Henk van de. Oud Zeist met persoonlijke memoires, z.pl, z.jr.
- Hervormd Zeist. 1995, nrs 3 en 4
|
|||||
77
|
|||||
DE AUDIOVISUELE COLLECTIE
El-N NlKlIWi; riJD. KEN Nli;UWf; NAAM
door J. van Zoonen
In de achter ons liggende jaren heeft de Van de Poll-stichting een
groot aantal audiovisuele documenten verworven die een schat aan informatie over Zeist en de regio in zich herbergt. De conservering en de toegankelijkheid van dit materiaal heeft niet
altijd de grootste prioriteit gehad binnen de stichting, maar gelukkig is sinds het begin van dit jaar een werkgroep Audiovisuele Collectie - bestaande uit Henk Wels en Jaap van Zoonen - in het leven
geroepen die zich over deze problematiek heeft gebogen. Deze werkgroep heeft een gedetailleerd voorstel op tafel gelegd om de audiovisuele activiteiten van de stichting verder te ontwikkelen. Het bestuur van de Van de Poll Stichting heeft naar aanleiding van dit voorstel besloten om per 1 juli 1996 over te gaan tot het instellen van een commisie Audiovisuele Collectie (commissie AVC). Wat zijn dat, audiovisuele materialen?
De items die in aanmerking komen om opgenomen te worden in de
Audiovisuele Collectie van de stichting kunnen alle onder de noemer documenten gerangschikt worden. Deze documenten kunnen van historische aard zijn, maar ook actuele documenten verdienen een plaats in de collectie. Als fysieke drager voor deze documenten moeten we de volgende in omloop zijnde materialen onderscheiden; - Film: 8 mm, 16mm, 35 mm. Films kunnen worden geprojecteerd
d.m.v. een bijbehorende projector, evt. met geluid. - Schijven: Kunstwas, grammafoonplaat (beiden alleen met
geluid), beeldplaat, CD, CD-I, CD-rom (zowel beeld als geluid). De afspeelmedia van deze schijven zijn draaitafel, beeldplaat- player, CD-player, CD-I-player, CD-rom-player. |
|||||
78
|
|||||
- Cilinders: Kunstwas, nitraat (alleen geluid). Het afspeelmedium
was een soort muziekdoosmechaniek met daarop een cilinder gemonteerd (niet meer in de handel). - Draadspoel: Metaaldraad (alleen geluid). Het afspeelmedium was
een elektromotor met twee windspoeltjes, de voorloper van de audiobandrecorder (niet meer in de handel). - Audioband: 1/4", 1/2", Perfotape, Compact Cassette. Digital
Audio Recorders. Afspelen en opnemen kan gebeuren d.m.v. bandrecorders, perfo-taperecorders, cassetterecorders en DAT- recorders. - Videoband: VCR, U-matic, VCC, Betamax, (S)VHS, 8 mm.
Afspelen en opnemen kan gebeuren door bijbehorende video- recorders (beeld en geluid). - Dia's: 35 mm film om als stills te projecteren d.m.v. een diapro-
jector. - Glasplaten: Diverse formaten glas, voorzien van een licht-
gevoelige emulsie. Na belichting en ontwikkeling te projecteren d.m.v. een z.g.n. toverlantaarn. (Niet meer in de handel). Deze lijst van audiovisuele materialen geeft een overzicht en is in
detail niet compleet, bovendien komen we in de collectie van de stichting - nog - niet alle in omloop zijnde materialen tegen. Hoe gaan we te werk?
Om tot een goed overzicht van de te verwachten werkzaamheden te
komen wil de commissie AVC de volgende van belangzijnde rubrieken onder de aandacht brengen; ♦ De conservering
♦ De verwerving . :. ., ; ,5 .
♦ Het toegankelijk maken
♦ De externe activiteiten
♦ De conservering
Het is van het grootste belang om het oorspronkelijke, oudste materi-
aal van de collectie - films, banden, platen, schijven etc. - op een |
||||
79
|
||||
verantwoorde plek op te slaan en te laten beheren. De kluis van de
bank waar het Audiovisuele Collectie-materiaal van de stichting nu is opgeslagen, moet gecheckt worden op vochtigheid en temperatuur. In afwachting ook van de mogelijkheden op een eventueel nieuw bezoekadres staat het materiaal in de kluis echter relatief veilig. De fllm-rollen en video-banden moeten van tijd tot tijd worden omgespoeld om vastplakken te voorkomen. Hoe vaak en waar dit moet gebeuren wordt nog onderzocht. Om verder verval te voorkomen zal er in sommige voorkomende gevallen restauratie gepleegd moeten worden. Oude tape-lassen van filmrollen komen b.v. in aanmerking te worden gerestaureerd tot lijm lassen, deze gaan langer mee. Het materiaal moet op korte termijn grondig gedocumenteerd wor-
den. Van al het in de collectie opgenomen materiaal moet de eigen- domsrechten ondubbelzinnig worden vastgesteld. Om toekomstig gebruik van het alleroudste materiaal veilig te stellen zal er van elk document een Master-copie moeten worden gemaakt ten einde hier- van consultatie-kopieën te kunnen trekken. ♦ De verwerving
De commissie AVC zal haar bezit uitbouwen door middel van
passieve èn actieve verwerving. Onder passieve verwerving verstaan we schenkingen, in beheer krijgen, in bewaring krijgen en in bruik- leen krijgen. Deze verschillende soorten van 'bezit' zijn vaak de oorzaak van onduidelijkheid op het gebied van rechten. Per item moet worden vastgesteld welke personen of instanties aanspraak kunnen maken op eigendoms-rechten, gebruiksrechten, verton- ingsrechten, auteursrechten, uitzendrechten, etc. Onder actieve verwerving verstaan we het aankopen van items, het
produceren van items, het registreren van radio- of tv-uitzendingen. De commissie zal structureel werken aan het uitbouwen van het bezit d.m.v. bovenstaande activiteiten, zodat ook in de toekomst een bijdrage geleverd kan worden aan de doelstellingen van de Van de Poll-stichting. Er zullen plannen ontwikkeld worden voor verschil- |
|||||
80.
|
|||||
lende soorten projecten:
- Interviews met representatieve inwoners van Zeist en omgeving
(oral hisloiy). - Impressies van belangrijke gebeurtenissen en manifestaties in
Zeist en omgeving. - Co-produkties met lokale radio en tv
- Co-produkties met regionale radio en tv
- Co-produkties met het gemeente-archief
- Samenwerking met bedrijven in Zeist en omgeving bij evt. bedri-
jfsfilms - Registratie van specifiek tijdgebonden gedrag van individuen en
groepen, dialecten, volksmuziek, sport en politiek. - Op het gebied van de nieuwe media zal de inzetbaarheid van
zaken als Internet en multi-media moeten worden onderzocht. * Het toegankelijk maken
De commissie AVC zal er zorg voor moeten dragen dat alle items
openbaar toegankelijk worden. D.w.z. elke geïnteresseerde partic- ulier, wetenschappelijk onderzoeker, journalist, etc. moet in de gele- genheid gesteld kunnen worden de documenten in het bezit van De Collectie te raadplegen, bekijken, beluisteren. Hiertoe zal op termijn van elk item een gedetailleerde documentatie worden opgesteld. Van deze documentatie wordt een catalogus aangelegd - t.z.t. raadpleeg- baar op het bezoekadres van de Stichting - zodat snel kan worden opgezocht wat er in bezit is, en wat de inhoud van het document omvat. Om items van de Collectie aan derden verantwoord beschikbaar te
kunnen stellen zal er een lijst met algemene voorwaarden c.q. tarieven moeten worden opgesteld. Van elk item zal er een consultatie-copie moeten komen zodat noch
het origineel, noch de vertoningskopie van consultatie zullen lijden. Dit betekent in de praktijk; van films en Master-videobanden worden VHS-videobanden gemaakt, van Audiobanden worden audiocassettes gemaakt, van glasplaten worden foto's gemaakt etc. Er wordt een goed contact opgebouwd met provinciale, regionale en |
|||||
81
|
|||||
lokale zuster-organisaties.
♦ De externe activiteiten
Om de Collectie en de Stichting als geheel naar het publiek toe te
presenteren worden er externe activiteiten georganiseerd. Reeds lange tijd treed de stichting naar buiten met lezingen, excursies, publikaties en tentoonstellingen. De immer populaire filmvoorstellin- gen zullen ook in de toekomst een frequent toegepaste actie van de commissie AVC dienen te zijn. De laatste jaren heeft de stichting met deze filmvoorstellingen een hoog te waarderen goodwill bij het publiek opgebouwd. Om het contact met het publiek te intensiveren zullen er projecten worden ontwikkeld op het gebied van: - Verkoop van videobanden (met thematische compilaties van in
bezit zijnde items) - Programmatische samenwerking met regionale/ lokale omroepen
- Vaste contacten met huis-aan-huis bladen
- Voorstellingen op regelmatige basis voor donateurs
De opbouw van de commissie Audiovisuele Collectie
Om al deze activiteiten aan te kunnen pakken zal de commissie AVC
een beleidsplan en een plan van aanpak opstellen. De activiteiten zullen worden ondergebracht in projecten, aan deze projecten kunnen dan medewerkers, een budget en een tijdsplan worden verbonden. De commissie AVC is op zoek naar enthousiaste donateurs die medew- erker AVC willen worden. Met name zoekt de commissie mensen die actief kunnen zijn (of worden) op het vlak van foto's maken, foto's afdrukken, video-films maken, film- en diaprojectoren installeren en bedienen, film- of dialezingen houden, logboeken van films maken, filmdocumentatie opzetten. Niet alleen technische mensen dus, maar ook mensen die inhoudelijk kunnen mee denken. Als U interesse heeft om actief medewerker te worden van de Audiovisuele Collectie van de Van de Poll Stichting vragen wij U een briefje te schrijven naar onze secretaris: /. Verbeek-Stapensea, Vijverlaan 8, 3701 CS Zeist |
|||||
82
|
|||||
ZEIST IN DE DERTIGER JAREN
De nieuwe Commissie Audiovisuele Collectie zal in de persoon van
de heer Henk wels op donderdag 24 oktober a.s. om 19.30 u. in de aula van de Zinzendorfmavo een vertoning verzorgen van interes- sante films uit eigen bezit van de Van de Poll-stichting over Zeist zoals het circa 60 jaar geleden er uitzag. Naast donateurs zijn ook introducés van harte welkom. De toegang is
gratis, de koffie moet wel betaald worden. De locatie is goed met de bus bereikbaar (halte Blikkenburgerlaan). Voor automobilisten is tegenover de school een groot parkeerterrein. Aanmelding voor deze avond is niet nodig; de voorstelling eindigt
uiterlijk om 22.00u. Adres van de school: Zinzendorflaan 2, Zeist. |
|||||||
VAN DE LEZING- & EXCUSRSIE COMMISSIE
De excursie naar Kasteel "de Cannenburch" in Vaassen op don-
derdagmiddag 3 oktober a.s. was al in zeer korte tijd volgeboekt. In verband met de lengte van ede 'wachtlijst' is besloten om op woens- dagmiddag 9 oktober een tweede tocht naar "de Cannenburch" te maken. Op 11 november om 20 uur zal de heer mr. drs. H. Reinders uit
Bunnik een lezing verzorgen over de geschiedenis van het Zeister Ziekenhuis dat dit jaar het 100-jarig bestaan viert. De lezing wordt gehouden in de Van Laerzaal in de zijvleugel van Het Slot Zeist. |
|||||||
83
|
|||||||
AGENDA
3 oktober: Middagexcursie naar Kasteel "Cannenburcli" te Vaassen.
9 oktober: Tweede middagexcursie naar Kasteel 'Cannenburclr 11 november: Avondiczing door de heer mr. dr. II. Reinders |
|||||||
NIEUWE DONATEURS
De heer M.A.H, van de Heiligenberg, Walkartweg 7
De heer J.A. van der Waall, Couwenhoven 41-18
De heer F. Hettinga, Antonlaan 274
Mevrouw Forma Stemerding, Zusterplein 6
Mevrouw H.A. de Valk Gröllers, Postbus 9, Bilthoven
De heer T. Van Eek, Blikkenburgerlaan 95
Mevrouw A.P. Bulsma-Wierenga, Laan van Rijnwijk I, flat Al 7
Mevrouw P.H. Knopper-Klerks, Brugakker 56-20
Mevrouw A.A. Keur-Oudman, Blikkenburgerlaan 93
Mevrouw E. Stekelenburg, Lommerlust 47
Stand begin augustus
- Laatste stand: 791
- Aanmeldingen: 10
- Opzeggingen/overleden: 5
- Aantal donateurs: 796
Aanmeldingen van de nieuwe donateurs, mutaties etc. kunnen
gestuurd worden naar: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting'
Postbus 342-3700 AH Zeist |
|||||||
84
|
|||||||
VAN DE REDACTIECOMMISSIE
Het laatste nummer van ons bulletin verscheen door
omstandigheden later dan de bedoeling was met alle
vervelende gevolgen vandien. De redactiecommissie
betreurt dit zeer en zal haar best blijven doen SEIJST
in de toekomst op tijd te laten verschijnen.
J.A. van den Dikkenberg
|
|||||||
TOLLEN OP WEGEN IN ZEIST (4)
door L. Visser
TOL WOUDENBERGSEWEG BIJ DE KRAKELING
Evenals bij de meeste tollen, was de aanleg van de Woudenberg-
seweg aanleiding tot tolgeldheffing. Een ingezonden stuk over de aanleg van een weg is voor ons een min
of meer alledaags verschijnsel maar dat was het ruim honderdzestig jaar geleden bepaald niet. Daarom is het begrijpelijk dat de aandacht van de gedeputeerde staten van Utrecht getrokken werd door een ingezonden stuk van de heer B. te Utrecht in het Algemeen Dagblad van 18 juli 1829, waaruit ik het volgende ontleen: "Kortlings van Amerongen komende, bezigtigde ik de Piramide
en nam mijnen weg over het dorp of gehucht Austerlitz, welks naam ons al dadelijk aan vele belangrijke gebeurtenissen doet V denken en onze verbeelding doet verplaatsen in een tijd, die bijna in vergetelheid zoude geraken, indien de geschiedboeken en de namen van plaatsen en personen, ons die niet somwijlen |
|||||||
85
|
|||||||
herinnerden en ons in staat stelden dien tijd met den tegen-
woordigen te vergelijken en nuttige aanmerkingen voor ons zelven er uit te trekken. Auslerlilz ligt een uur van het dorp Zeist, in eene gezonde, doch dan alleen bezochte streek, wanneer het Kamp in de nabijheid ligt en men er den weg over neemt. Het is weinig bekend en wordt zelfs in onze aardrijkskundige woordenboeken niet gevonden, intusschen telde ik er een dertigtal woningen en vernam dat het door omtrent 200 zielen bewoond werd, waaronder een zestigtal kinderen. Eenigszins afgelegen zijnde en, zoo ik zeide, weinig bezocht wordende, leven de bewoners, stil en vergenoegd, van hand- en veldarbeid. De heer H. die er zijn buiten heeft, Heidelanden genaamd, poogt zoo veel mogelijk de bewoners dezer gezonde landstreek te bevoordeelen en te beschaven. Te bevoordeelen, dewijl hij er eene Fabriek van potten- en aardewerk heeft aangelegd, (welke ik daar niet zoodanig dacht te vinden) en verscheidene menschen daardoor aan het werk houdt, behalve de genen, die met hunne marsen van elders komen om de voortbrengsels der Fabriek te helen en eenen kleinen handel in de omliggende plaatsen uit te oefenen. Ik vond er 2 goede ovens, die wekelijks tweemalen gestookt worden en eenen goeden voorraad van aarden pottengoed opleveren, waarvan het Magazijn wel gevuld was. De eigenaar wilde deze Fabriek uitbreiden om de nijverheid te begunstigen, en heeft tot dat einde een depot te Utrecht gevestigd, alwaar dit inlandsche aardewerk voor minderen prijs dat het buitenlandsche te bekomen is. Ook zeide hij voornemens te zijn ook in Amsterdam een depot te vestigen. De eigenaar wenschte de bewoners dezer afgelegene streek te beschaven door dien hij den wensch koestert een onderwijzer voor de kinderen te hebben. Daar er zoo vele onderwijzers van den 3 den en 4den rang
voorhanden zijn, zoo dacht mij dat het niet bezwaarlijk zoude zijn er een onderwijzer te bekomen, doch de eigenaar dezer Fabriek verzekerde mij, dat dit zoo gemakkelijk niet gaat, en dat |
|||||
86
|
|||||
de kinderen, willen zij iets leeren, thans verpligt zijn naar Zeist te
gaan, hetwelk vooral bij ongunstig weder, zeer bezwaarlijk is, te meer daar de weg derwaarts uit zeer zwaar zandgrond bestaat. Ik vernam dat men het plan heeft om van Woudenberg naar Zeist
een straatweg aan te leggen, ten einde de passage door dit zware zand te verligten hetwelk dan ook aller nuttigst is voor de bewoners der omliggende dorpen en plaatsen. Mij dacht, daar Austerlitz in dien weg en wel op half weg ligt, men ook den straatweg over dat gehucht en langs Heidelanden zoude brengen, 1. om dat het de naaste weg is; 2de om dat men toch geen weg achter een dorp of gehucht zal nemen, vooral dan ook hier niet, dewijl langs den weg van Woudenberg tot aan het Zeisterbosch niets dan heide te zien is, en het oog van den reiziger ook wel eens boomen, huizen en buitenverblijven wil ontmoeten; 3de om dat de bewoners van de gehuchten Maaren en Maarsbergen altijd den weg over Austerlitz nemen, en men ook wel iets voor het gemak van de bewoners deze drie gehuchten mogt doen; 4de om dat zulks de voornaamste Fabriek zoude begunstigen door het vervoer der goederen te verligten; en ten 5de om dat zulks ook zeer voordeelig voor de tollen zoude zijn, naardien er honderden wagens dien weg zouden nemen, daar zij integendeel, zoo de weg achter Austerlitz wordt genomen, besloten hebben, den straatweg niet te gebruiken; doch in weerwil van dit alles, zeide men mij, dat de straatweg achter deze plaats zoude worden aangelegd. Men schijnt alzoo de aanmoediging van industrie geheel uit het oog te verliezen en alleen naar eigenbelang te werk te gaan. Ik kan dit echter moeijeiijk gelooven, en meen dat men inlandsche Fabrieken en de welvaart van de bewoners, hoe gering in aantal en in vermogen ook, zoo veel mogelijk diende te begunstigen. Ik heb eer te zijn enz. •?
B."
|
|||||
87
|
|||||
De gouverneur van de provincie Utrecht schreef op 28 juh 1829 aan
de burgemeester van Zeist, dat de aangevoerde gronden van de heer B. het gouvernement zeer juist toeschenen en dat het werkeMjk niet onbelangrijk zou zijn voor de nijverheid van een gedeelte van de provincie wanneer de nieuwe weg over het dorp Austerlitz zou lopen. De burgemeester werd gevraagd hierover ten spoedigste te adviseren. Wie was die mijnheer H., wonende op "Heidelanden'" te Austerlitz.
die de Utrechtse heer B. vermoedelijk tot het schrijven van het ingezonden stuk inspireerde? Wij worden over deze gepensioneerde Franse kapitein Fran9ois Antoine Hubert, geïnformeerd in het boek "Zeist 1811-1815. Inlijving en bevrijding" van dr J. Meerdink, uitgegeven door onze stichting. Hubert werd na zijn pensionering op 28 december 1812 benoemd tot
garde-generaal (de hoogste politiechef) in het arrondissement Amersfoort, waartoe ook Zeist behoorde. Hij had al vroeg belangstelling voor Austerlitz want in 1813 deed hij er een aantal belangrijke aankopen. Na het vertrek van de Fransen, eind 1813, had het gemeentebestuur
nogal wat te stellen met deze hoge politiefunctionaris uit de bezettingstijd. Huiszoeking, arrestatie, overbrenging naar Amersfoort. Burgemeester Van Bern was er behoorlijk druk mee. Op 26 maart 1814 mocht Hubert terug naar zijn huis in Austerlitz om zich aldaar aan zijn onderneming te wijden. Wij komen zijn naam herhaaldelijk tegen in het gemeentearchief van
Zeist. Zijn militaire optreden botste nogal eens met de buurtschapsbewoners en de autoriteiten. In 1825 werd er de strijd gevoerd tussen Hubert en J. Kol en een
aantal Zeister boeren over de heidevelden onder Austerlitz. In een brief van 9 november 1825 aan de gouverneur in Utrecht beklaagden Kol en anderen zich er over dat Hubert zich in het bezit gesteld had van alle heidevelden in de omtrek van Austerlitz en dat hij alle sporen |
|||||
88
|
|||||
(zandwegen) en schapendriften aldaar belemmerd of wel vernietigd
had, waardoor adressanten de gelegenheid werd onthouden hun schapen op de gemeenschappelijke heiden te weiden. Hubert was gevraagd de belemmeringen weg te nemen, maar hierop werd door hem niet ingegaan. Laten wij eens zien wat de burgemeester van Zeist vond van de
argumenten om de Woudenbergseweg over Austerlitz te laten lopen. De burgemeester schreef op 20 augustus 1829, nr. 158, aan de gouverneur dat hij als burgemeester in geen betrekking stond tot de richting van de weg en dat hij dan ook niet anders dan als particulier en als medecommissaris van de Zeijster Straatweg het een en ander kon berichten van hetgeen hem daaromtrent bekend was. «? Hij wees er in de eerste plaats op dat er onder de deelnemers aan de
geldlening voor de aanleg van de straatweg velen gevonden werden die alleen onder voorwaarde van een bepaalde richting daaraan hadden deelgenomen. . , Zijn belangrijkste argument tegen het wijzigen van het tracé bestond
uit het risico van het misrijden van het tweede toihek vanaf Woudenberg. Daarmee werd de tol bedoeld die tot 1898 aan de Woudenbergseweg, hoek Krakelingweg, heeft gestaan. Een motief vóór het gekozen tracé was dat "de straatweg zoude gaan langs de laan van het buitengoed BeekenRooijen, aan welke rigting de voorkeur is gegeven boven die door de Zeijster duinen, welke ruim een half uur ver niets dan heuvelen van vliegzand vertonen, terwijl de voormelde laan een der fraaijste wegen zal opleveren en bovendien de baan voor de bestraating in dezelve bijna gereed ligt". Bovendien was de nieuwe straatweg via de Laan van Beek en Royen
eigenlijk een verlenging van die van Zeist naar Vollenhoven, de kort tevoren verharde Utrechtseweg. De argumenten van de heer B. maakten blijkbaar weinig indruk op burgemeester Van Bern. Waar die honderden wagens vandaan zouden komen vermocht hij niet te weten. "Mij integendeel komt het voor, dat er geen enkele wagen |
|||||
99
|
|||||
minder zal komen, wanneer de provinciale weg wordt gevolgd, maar
dat er honderden bij voorkeur de Woudweg (de Oude Woudenbergse Zandweg) zullen blijven rijden en dat de tollen veel minder zouden opleveren, wanneer men van de rigting zou afwijken" aldus de burgemeester. Hij voelde er niets voor "de hele onderneming in de waagschaal te stellen om de weg langs de Heijdelanden te brengen". Hij vervolgt: "De Heer H(ubert), eigenaar daarvan is landbouwer, maar meer sparreplanter. Behalve hem is er maar één eijgenaar die eenig land bebouwt. De overige bewoners zijn eenige opkoopers van boter en voorts meest daglooners, doorgaans gevloeijt uit lieden die op andere plaatsen niet teregt kunnen en hier hun hutten opslaan. Ik zou niet durven bepalen of deze bevolking voorkeur zoude verdienen boven den verspreijde woningen welke langs en bij den provinciale weg zijn gelegen en in getal toenemen door den aanbouw, welke nu onlangs door de heer Stoop van Amsterdam heeft aangevangen en welke gemelde heer Stoop, die de deelneming der straatweg zeer heeft bevorderd en met kragt voortgezet". De burgemeester was er ook niet van overtuigd dat wijziging van het
tracé in het belang zou zijn voor de pottenbakkerij, omdat de breekbare waar altijd door pakdragers werd rondgevent zonder gebruik van vervoermiddelen. Dat de beschaving der bewoners door wijziging van het tracé zou worden bevorderd was voor de burgemeester ook moeilijk te vatten omdat Austerlitz vanaf de nieuwe weg in weinige minuten kon worden bereikt. Het advies van de burgemeester was duidelijk. Het tracé moest niet
worden gewijzigd want dan zouden veel deelnemers aan de geldlening zich terugtrekken en dan zou het hele plan niet doorgaan. Intussen werden de voorbereidingen voor de aanleg van de weg voortgezet, hetgeen resulteerde in het Koninklijk Besluit van 1 oktober 1829, nr. 39, waarbij aan de bestaande associatie tot aanleg en beheer des wegs van Arnhem naar de Bavoortsche molen (Ie klasse nr. 2) vergunning werd verleend tot bestrating des wegs van Woudenberg naar Zeist. In het K.B. werd verder bepaald dat de bestrating zou geschieden in de richting van de piramide en zou |
|||||
ifii
|
|||||
aanlopen op de laan van het landgoed Beek en Royen.
Op nader door de Kroon te bepalen plaatsen mochten twee tollen worden opgericht. Tevens werd de overeenkomst, gesloten tussen de Commissarissen van de weg van Utrecht naar Zeist en de ondernemers van de aan te leggen Woudenbergseweg, tot afstand van een bedrag van minimum /600,- en maximum ƒ1.000,- aan de laatstgenoemden uit de opbrengst van de tol staande bij het buitengoed Schaerwijde, goedgekeurd. In de volgende maanden werden de plannen voor de bestrating van de
Woudenbergseweg verder uitgewerkt. Op 29 maart 1830 vond in Utrecht ten overstaan van notaris G.H.
Stevens de aanbesteding plaats van de aan te leggen straatweg van Zeist op Woudenberg, beginnende aan de Donkerelaan of Slotlaan te Zeist, zoals dezelve was afgebakend tot aan het dorp Woudenberg. |
|||||
De boerderij-uitspanning 'De Kralceiing' ca. 1915 (particuliere collectie).
|
|||||
De te leveren stenen moest de aannemer voor 2/3 lossen aan de
Zeister Vaart in de gemeente Zeist en voor 1/3 aan de Woudenbergse
Grift in de gemeente Woudenberg. In december 1830 was het werk
gereed.
In de Utrechtsche courant van 22. 24 en 27 december 1830 verscheen
|
||||||||||||
de vo
|
'e^
|
nde advertentie:
|
||||||||||
■'Commissarissen van den straatweg van Zeist op Woudenberg
maken aan het geëerde publiek bekend dat de bestrating van het dorp Zeist tot op het dorp Woudenberg, thans de communicatie van Arnhem op Utrecht langs die weg, geheel is voltooid; zijnde een zeer aangename en gemakkelijke weg over de dorpen Ede, Renswoude, Scherpenzeel, Woudenberg, Zeist, De Bilt en Utrecht, op welke gehele weg elf tolbomen zijn geplaatst." Hoewel de twee tollen op de Woudenbergseweg al in 1830 waren
verrezen, werd de definitieve plaats pas aangewezen bij Koninklijk Besluit van 17 augustus 1837, nr. 2. Het besluit hield vermoedelijk verband met de plaatsing van een
bijboom ter hoogte van de piramide van Austerlitz, waardoor het niet meer mogelijk was om bij gebruik van de Oude Woudenbergse Zandweg tolbetaling aan de Krakeling te voorkomen. Besloten werd: dat de eerste tol op de Woudenbergseweg zou worden gevestigd in de nabijheid van Woudenberg bij de stenen brug, met een dubbele boom, en de tweede, op het eind van de bossen van Beek en Royen, mede met een dubbele boom, ter afsluiting van de zandweg achter Beek en Royen; dat voorts bij de piramide nog een tolboom zou worden opgericht,
onder bepaling, dat bij betaling van het tolrecht aan die boom, daarvan een bewijs zou worden afgegeven tegen de afgifte waarvan men, van Woudenberg komende, de tol op het eind van Beek en Royen, en komende van Zeist, die bij Woudenberg geplaatst, zonder betaling van recht zou kunnen passeren. De tol op de hoek Woudenbergseweg/Krakelingweg stond ongeveer
tegenover de boerderij "De (nieuwe) Krakeling". Tot voor kort |
||||||||||||
m
|
||||||||||||
herinnerden twee kastanjebomen aan de Krakelingweg aan de plaats
van het tolhuis aldaar, dat in 1834 door Albeit Voombergh werd gebouwd. Het werd verhuurd aan de Commissarissen van de Wouden bergseweg. Blijkens de algemene beschrijving van de Woudenbergseweg op de
Legger der Grote wegen uit ca. 1863 werd de weg voor 's-rijks rekening overgenomen krachtens Koninklijk Besluit van 8 augustus 1839, nr. 24, met de daarop toen nog gevestigde schuld van ƒ80.500,- - verdeeld in 161 aandelen van ƒ500,-. Met ingang van 20 september 1839 werd het toltarief, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 29 oktober 1833, st.bl. nr. 59, voor 's-rijks grote wegen ook voor de Woudenbergseweg ingevoerd. Bij het overnemen van de weg kwamen ook de tolgaarders Gijsbert Dorrestijn te Woudenberg en Teunis Vonk in dienst van het rijk tegen een bezoldiging van ƒ300,— per jaar + 3% van de bruto tolopbrengst + ƒ16,-oliegeld. Met ingang van 1 mei 1843 werden alle rijkstollen voor drie jaar
verpacht. Pachter van de tol aan de Krakeling werd Jan van Andel, gemeentesecretaris van en wonende te Vreeswijk, voor ƒ500,~ per jaar. De eerste keer had hij het zekere voor het onzekere genomen. Bij
opbod was hij de hoogste bieder met ƒ450,-. Bij afslag mijnde hij zelf af op ƒ50,- zodat hij pachter werd voor ƒ500,-. Mogelijk was de opbrengst van de tol wat tegengevallen want bij de verpachting voor de jaren 1846-1849 zette hij in voor ƒ420,-. Zonder dat iemand afmijnde werd hij pachter voor dit bedrag. Bart Blaauwendraat werd tolgaarder voor van Andel. Bij de
tolverpachting op 5 december 1848 voor de jaren 1849-1852 werd Blaauwendraat zelf pachter van te tol bij de Krakeling voor ƒ530,- per jaar. '' Op 5 april 1849 vroeg de gouverneur van de provincie Utrecht aan de
burgemeester van Zeist advies op een verzoek van Bart Blaauwendraat om zijn zoon in zijn plaats aan te mogen stellen als tolgaarder bij de Krakeling. De burgemeester had hiertegen geen |
||||
enkel bezwaar en zodoende werd zoon Cornelis per 1 mei 1849
tolgaarder. Ook voor de periode 1852-1855 was Bart Blaauwendraat, inmiddels wonende te De Meern, pachter van de tol bij de Krakeling. Nu voor ƒ480.-per jaar. In 1855 werd Hendrikus van Zijl, tolgaarder te Woudenberg, voor
ƒ540,- per jaar pachter voor de volgende driejaar. Een pachtperiode die om een of andere reden doorliep tot i april 1859. Cornelis Blaauwendraat bleef gedurende die tijd tolgaarder voor zijn Woudenbergse collega. Bij de verpachting voor het tijdvak van 1 april 1859 - 1 mei 1861
werd ingezet door tolgaarder Cornelis Blaauwendraat op ƒ820,-, een vrij hoog bedrag gezien de vorige bedragen. Op het laatste moment werd op ƒ20,- afgemijnd door Jan Lokhorst Floor, stalhouder te Maarssen, die daardoor pachter werd voor ƒ840,- per jaar. |
|||||||
Uitspanning 'Oud-London' met voor de deur Jan de Sain, tolgaarder van 1888-1891
(Particuliere collectie). |
|||||||
94
|
|||||||
Tolgaarder werd Aalbert Sprakelaar, komende op 04-04-1859 uit
Zuyien. Driejaar later nam de familie Blaauwendraat revanche. Voor de jaren 1861-1864 was Jan Lokhorst Floor de hoogste bieder met ƒ600,-, maar bij afslag mijnde .lan Blaauwendraat af op ƒ30,- zodat hij pachter werd voor ƒ630.-. Tolgaarder werd Roelof Kooy, zoon van Evert Kooy, boswachter en buitengewoon veldwachter te Zeist. Bij de volgende verpachting op 22 december 1863 voor de jaren
1864-1867 werd Adrianus Dorrestijn, landbouwer te IJzendoorn bij Tiel, pachter voor ƒ750,- per jaar. Hij vestigde zich op I mei 1864 in het tolhuis aan de Krakeling. Hij was getrouwd met Geertje Blaauwendraat, dochter van eerder genoemde Bart Blaauwendraat. Hij werd ook voor de jaren 1867-1870 pachter. Nu voor f.675,- per jaar. Op 2 mei 1870 vertrok hij naar Driebergen. Met ingang van 1 mei 1870 werd de pachttermijn verlengd tot zes jaar met de mogelijkheid de pacht van driejaar op te zeggen. Arend Mens, tolpachter- en gaarder van de tol op de Utrechtseweg bij
Schaerwijde, werd tevens pachter van de tollen te Huis ter Heide en
bij de Krakeling. De pachtsom van de tol aan de Krakeling was
ƒ810,~. Lodewijk Lensing, broodbakker aan de Krakeling, werd
tolgaarder voor Arend Mens.
De pachtsom van ƒ810,- kwam er vermoedelijk niet uit want Mens
beëindigde de pacht per 1 mei 1873. Bij de tussentijdse verpachting
op 4 maart 1873 te Amsterdam werd Arnoldus Dorrestijn,
landbouwer te Zeist, pachter voor ƒ675,- per jaar.
Tolgaarder werd Evert Kooij te Zeist, wiens zoon Roelof eerder de
tolboom bediende. Evert was getrouwd met Geertruida Maria
Blaauwendraat, eveneens een dochter van de bekende Bart.
Bij de verpachting voor de jaren 1876-1882 werd Arnoldus
Dorrestijn weer pachter, nu voor ƒ765,- per jaar.
Evert Kooij bleef tolgaarder. Na drie jaar werd de pacht door
Dorrestijn opgezegd.
Bij de tussentijdse verpachting voor de jaren 1879-1882 werd Evert
Kooij pachter voor ƒ620,- per jaar. In zijn antwoord op een verzoek
|
|||||
95
|
|||||
om inlichthigen over de kredietwaardigheid van Evert Kooij,
landbouwer te Zeist, schreef de burgemeester o.m. aan de ontvanger der registratie en domeinen te Utrecht: "Evert Kooij heeft een kleinhandel in sparrezaad. een woning en
2 H.A. grond en een geit. Hij behoort eerder tot de dag- huurdersstand dan dat hij een landbouwbedrijf zou uitoefenen". Hij werd desondanks geaccepteerd als tolpachter. Bij de verpachting
voor de jaren 1882-1888 werd hij pachter voor ƒ730.- per jaar. Na drie jaar hield Kooij het voor gezien. Hij was toen overigens zevenenzeventig jaar oud. De pacht voor de jaren 1885-1888 werd overgenomen door Gijsbert
van der Kuil, koopman te Zeist. Bij de verpachting voor de jaren 1888-1894 werd de tol aan de Krakeling ingezet door Cornelis Buters, tolgaarder te Huis ter Heide, voor ƒ625,~. Bij afslag werd op ƒ150,- afgemijnd door Jan de Sain, tapper (van Oud-London), zodat hij pachter werd voor ƒ775,- per jaar. |
|||||||||
Ook de Sain was waarschijnlijk
te optimistisch geweest want na drie jaar werd de pacht door hem opgezegd. Bij de tussentijdse verpachting op 25 februari 1891 werd Jacob van Barneveld, landbouwer en wonende op de boerderij De Krakeling, tolpachter en - gaarder voor ƒ720,- per jaar. Ook bij de schriftelijke
verpachtingen voor de jaren 1894-1897 werd van Barneveld pachter voor resp. ƒ756,- en ƒ730,- per jaar. |
|||||||||
Advertentie
Weekbode, d.d. 8 december 1888.
|
|||||||||
96
|
|||||||||
Het tolhuis aan de Krakeling was toen al geruime tijd gesloopt. Op 8
december 1 888 stond er in de Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken, de volgende advertentie (zie hier rechts). Uit het kadaster blijkt dat het tolhuis inderdaad in 1889 is gesloopt.
Daarna werd de tol blijkbaar geïnd vanuit een onbewoond tolhuisje. In de lijsten van huisnummers uit de jaren 1892 en 1895 wordt namelijk onder resp. wijk E 46 en Woudenbergseweg 14 het tolhuis vermeld zonder naam van een bewoner. Nadat op 30 april 1900 evenals bij de andere rijkstollen hier voor het
laatst tol was geheven, kon op 1 mei 1900 ook dit tolhuisje en de tolboom worden afgebroken. |
||||||||||||
Geraadpleegde bronnen
|
||||||||||||
Algemeen Rijksarchief
♦ Het archief van de Centrale Administratie
der Waterstaat van het ministerie van Binnenlandse Zal<en. 1813-1877 ♦ Het archief van het Amortisatiesyndicaat
1823-1868 ♦ Het verbaalarchief van het ministerie van
Financiën over de jaren 1831-1940 Rijksarchief Utrecht
♦ Het archief van de Rijkswaterstaat in de
provincie Utrecht (1983) 1811-1972 ♦ Het archief van de
Ontvangers der Registratie en Domeinen
in de provincie Utrecht
1863-1945
|
||||||||||||
Gemeente-archief Amsterdam
♦ Notariële archieven in de gemeente
Amsterdam - Inventarisnr. 23097 1873 Gemeente-archief Zeist
♦ Ingekomen en uitgaande stukken
1814-1905 ♦ Kopijboeken en brievenboeken
1811-1843 ♦ Volkstellingsregisters 1829 en 1839
♦ Lijsten van huisnummers 1850-1915
♦ Alfabetische bevolkingsregisters
1850-1915 ♦ Registers van de burgerlijke stand •
1811-1907 |
||||||||||||
Gemeente-archief Utrecht
♦ De notariële archieven in de gemeente
Utrecht (1946) 1560-1905 |
||||||||||||
97
|
||||||||||||
ZANDBERGEN, ZEIST EN DE HERNHUTTERS
BEZONGEN (1803) door J. Meerdink
|
||||||
In 1803 werd te Amsterdam bij Pieter Johannes Uylenbroek een
tweedelig 'landgedicht' met fraaie gravures uitgegeven. Het was geschreven door een Amersfoorter: Pieter Pijpers en het stuk was getiteld 'Eemlandsch Tempe of Clio op Puntenburgh'. Geen romantisch pathos in de trant van Bilderdijk, Rhijnvis Feith e.a.. In wezen gaat het hier om een leerdicht, een genre dat al in de Klassieke Oudheid bekend was. Traditioneel hierbij is de verheerlijking van het landleven (dat staat
voor zuiverheid en ongereptheid) tegenover de gecorrumpeerdheid van de stad. Hierbij zal het mecenaatsprincipe ongetwijfeld een rol hebben gespeeld: wiens wijn men dronk, diens landgoed men prees. De contemporaine lezers waardeerden deze doorgaans zeer lange gedichten als blijken van vakmanschap. De hedendaagse poëzieliefhebber is doorgaans minder welwillend. Een ander voorbeeld van dit soort gerijmei vinden we bij Claes Bruyn die in zijn 'Eerste Speelreize' uit 1713 het Zeister Slot van Nassau Odijk en de buitens langs de Vecht aldus verheerlijkte: Wij zijn te Zeist, i/(jZie 't aan 't vorsteCijl{£e6omv van Heer Odijl<^ wend.
nu eens 't oog aan aile. ((anten op deesen tuijn, verciert met veeCuitfieemscfie planten'. , Ook Pieter Pijpers wandelt wat af langs de Eem en de omgeving van
dat riviertje. Over de Amersfoortse berg stapt en rijdt hij ook in de richting van Zeist en komt dan in de omgeving van Huis ter Heide. Dit leidt indirect tot het gedicht'Zandbergen': |
||||||
In 't verscHiet, ter fin/(er/iand
'Rijst Zandbergen uit ftet zand 't 'Waar' te ver daarheen te streeven "Eindefooze 6erl(endreeven Staan op 't onafzienÉaar [and! Zie Zandèergens sparrenêosschen, 'Bloemen, vrucHten, druiventrossen. Zie zijn prachtig [andpakis, ACs ïVij, roUend voortgereden, Zweepende op der rossen (eden, ILtreckt zoenscden in te treeden; Thans is 't ons te verre reis. En het gedicht 'Zeist':
Zien wij dan ool(Jt fieerCy^oord
'Waar tuituur, zvaar l^nst 6e/(gort. In 't verscfiiet daar tegenover, Qroent het hemeffwoge Coover, "Dat aan 'tpracfitige Zeist befwort. l^reemdeCingen, fdergetüef^n, Vormden deze scRoone streel^n. !\(ks wat de l(gnst vermag, CWaar wij daar onze oogen wenl^n) A[[es wat ons Brein f^ den^n !A.(ies wat C^(atuur ((gn scfien%n Zien wij daar op eenen dag. |
|||||
99
|
|||||
En het gedicht 'De Hernhutsche Broeders':
Zien wij dan der èroedern schaar. '){oe eenstemmig zijn zij daar,
'leder stichtend door hun zvandeÜ !}{oe oprecht is af hun zi'andeÜ !Hoegedienstig voor eO(aarzien wij ieder werl^en, shoven! Amwede is daar weggeschoven, daar woont gouden middelmaat. Ja, hun godsdienst l(an ons stichten, e[l{is nedrig in 't verrichten Van zijne aangexvezen pCigten, eOijte vrede met zijn staat. |
|||||||
De redactie van
SEIJST
wenst u fijne feestdagen
en een historisch 1997
|
|||||||
100
|
|||||||
ZEIST
DOOR DE OGEN VAN EEN RUSSISCH MILITAIR (IN Dl- IRANSI TI.ID)
door .1. Meerdink
|
|||||||
Een Russisch militair verlaat in 1796 Rusland en treedt in 1799 in
dienst van de Bataafse Republiek. Als op 27 augustus 1799 een Engels expeditieleger versterkt met Russen een aanval on- derneemt op de Noord-Hollandse kust is ook hij van de partij. De Bataven moeten echter het veld ruimen en de Russisch militair raakt gewond. Toch wordt hij in rang bevorderd en eindigt hij uiteindelijk als generaal in Nederlandse dienst. Wie was deze militair en waarom schenken wij aandacht aan hem in
ons Bulletin? Otto Christoph von der Howen werd in 1774 als zoon van een
Baltisch baron geboren in het tegenwoordige gebied van Estland aan de Baltische Zee. Op zijn elfde (in 1785) kwam hij als page aan het hof van Catharina de Grote in St. Petersburg. In die stad ontving hij ook een militaire opleiding. Militair actief was hij bij de verovering van gebieden in het zuiden en zuidwesten van Rusland. Voor zijn prestaties in Moldavië ontving hij een onderscheiding. Nu zou dit alles voor Zeist niet zo belangrijk zijn, ware het niet dat Howe in dienst van de Bataafse legers herhaaldelijk in Zeist ver- toefde in de omgeving van het huidige Austerlitz en bovendien een begaafd topografisch tekenaar was. Zijn functie bracht hem naar het Kamp van Zeist waar het befaamde
leger door Marmont uit alle delen van het Hollandse grondgebied op de heide werd samengetrokken ter voorbereiding van de grote inval op Engeland die nooit tot stand kwam. Howe maakte deel uit van |
|||||||
104.1
|
|||||||
¥
|
||||||||
.^#%#>..
|
||||||||
/'' I,
|
||||||||
Links van de Driebergseweg een molen, op de hoek van de Molenweg,
(tekening O.C. von der Howen, 1810). deze voorbereiding als adjudant van de staf van de Expeditionnaire
Bataafse attilerie. Dat hij als tekenaar een naam had bleek toen een Utrechtse uitgever hem vroeg wat tekeningen van het kamp te maken. Howe liet hem weten dat hij zoiets niet de moeite waard vond. Maar aan een dergelijk verzoek aan hem gericht door Marmont moest hij natuurlijk wel voldoen. Meer geïnteresseerd in het werk raakte hij toen de zogenaamde Pyramide op 21 oktober 1804 was voltooid, maar aan het tekenen van dat monument kwam hij niet meer toe. Howe moest Zeist weer verlaten. De slag bij Austerlitz in Oostenrijk (1805) eindigde in het voordeel
van de Fransen. Daarna kwam er een einde aan de Bataafse Repub- liek; op 5 juni 1806 werd Lodewijk Napoleon uitgeroepen tot koning van het Hollandse koninkrijk. Na verblijf in Den Helder en Dordrecht bij de compagnie Ponton-
niers, gevolgd door zijn deelname aan de veldtochten op Duits en |
||||||||
102
|
||||||||
Oostenrijks grond-
gebied, werd Howe opgenomen in de staf van generaal Diimonceau en later in de lijfgarde van Lodewijk Napoleon. We zien
hem in Zeist terug als luitenant- kolonel en in 1807
heeft hij dan volop de gelegenheid om de pyramide op de heide en de mili- taire barakken te tekenen. Het bewind van
Lodewijk Napo- leon stond echter na een drietal jaren al onder grote druk. Op 30 juli 1809 |
||||||||||
Raam met uitzicht op het kamp van Zeist,
(O.C. von der Howen, particuliere collectie) |
||||||||||
verscheen er voor
|
||||||||||
de kust van
Walcheren een ex- peditieleger van 160 Britse schepen. De aan land gezette Britten zetten de aanval in. Na verloop van 14 dagen is geheel Walche-ren in hun bezit en zijn de Franse troepen tot overgave gedwongen. In datzelfde jaar trouwde Howe met een dochter uit de patricische familie Utenhage de Mist. Keizer Napoleon die zeer ontstemd was over het falen van de troepen
in Zeeland onttroonde zijn broer, de regerende vorst over de Neder- |
||||||||||
103
|
||||||||||
Links: liet Sloi Zcisl Ki-ciits: Villa Wiilperhorst. getekend door Von der lloweii in 1814.
|
||||||
landen, Lodewijk Napoleon, en lijfde in 1810 de Lage Landen in bij
Frankrijk. In 1810 werd Howe overgeplaatst naar het Franse leger, dat het in Spanje tegen opstandelingen- en opnieuw tegen de En- gelsen moest opnemen. Ook daar raakte hij gewond. De vele daar gemaakte tekeningen laten echter weinig of niets van krijgtaferelen zien. Bij aangetrouwde familie in Nijmegen was zijn vrouw intussen van een zoontje bevallen. Howe wist het nu zo te schikken dat Auguste, zijn vrouw, zich met hun zoontje tijdens zijn afwezigheid voorlopig in Zeist zouden vestigen. Onderdak werd gevonden bij de familie Lund in de Broedergemeente. De Lunds waren afkomstig uit Jutland. De eerste Lund die zich in Zeist vestigde was een zilversmid.
Misschien wel de figuur die op een prentje van de uitgever Maasland in het Broederhuis zilver verkoopt. Ook Howe ver- vaardigde voor deze uitgever Maasland wel tekeningen. Bij de familie Lund logeerde in de winter van 1810 voor de gezelligheid ook een nichtje van Auguste en haar familielid P.B. Eschauzier. Howe maakte voor zijn vertrek een tekening van de Driebergse weg bij de molen op de hoek van de Molenweg en hij schetste ook in Doorn, Leersum en Amerongen. Helaas overleed zijn zoontje al spoedig, hij werd bijgezet op de Broedergemeentebegraafplaats (grafsteen 607). |
||||||
lom
|
||||||
Links: ingang tot het dorp Zeist, met rechts de Oude Kerk. Rechts: de Karpervijver.
|
||||||
In 1814 was Napoleon's macht in Europa uitgespeeld. Howe vroeg
om verlof om zijn familie in Zeist te kunnen bezoeken. Het Franse bewind verleende hem ontslag en herenigd met zijn vrouw tekende hij dat jaar naar hartelust; de Karpervijver, het Slot, Veelzicht met de kerk, Wulperhorst, het dorp Bunnik, het huis de Camminga bij Bunnik, een houten brug op de Niënhof. Hij beschouwde zichzelf als de een vernederlandste Rus en vroeg om
in Nederlandse dienst te mogen treden en werd op 26 juni 1814 als zodanig in de rang van kolonel aangesteld. Van Zeist zag hij nu niet veel meer terug. Hij werd in Namen (provincie in de Verenigde Nederlanden) benoemd. Vijftien jaar later trad hij op in de opstand in de Henegouwse stad Bergen waar hij krijgsgevangen werd genomen. Zijn in Spanje opgelopen wond maakte hem voor de actieve dienst minder geschikt. Toch kreeg Howe een aardige baan; van 1831 tot zijn pensionnering in 1839 werd hij opperbevelhebber van de vesting Nijmegen. Begrijpelijk dat hij in en om de stad veel tekende. In 1991 werd dan ook een tentoonstelling van zijn werk georganiseerd in het museum De Commanderije te Nijmegen. De catalogus van deze tentoonstelling leverde het materiaal voor dit overzicht. Howe was een in de grond bescheiden man. De mogelijkheid in de
Nederlandse adel te worden opgenomen wees hij in 1825 van de |
||||||
105
|
||||||
hand. Hij overleed in 1848. Al zijn tekeningen dragen een vrien-
delijk, vaak arcadisch karakter, is dit een 'reactie' van een in weze zachtzinnig, gemoedelijk militair op de ellende die hij als ■vechtgeneraal" heeft gezien en ook aan den lijve heeft ondervonden? Zijn naam ging hij steeds korter schrijven; "Von der" en "de'" verdwenen. Er bleef over ''Hovve(n)"". |
|||||
Barakken in het kamp van Zeist (O.C. von der Howen, particuliere collectie)
|
|||||
106
|
|||||
BERICHTEN UIT DE
VAN DE POLL-KAMER |
|||||||
Zeer verheugend is het aantal nieuwe leden dat we kunnen ver-
welkomen na de open monumentendagen en de filmavond. De nieuwe folder heeft hier zeker invloed op gehad. Bij dit Bulletin is als feestgeschenkje t.g.v. het 45-jarig bestaan van
onze Stichting de aanvulling op het boek Straatnamen van Zeist van de heer L. Visser bijgesloten. Dit boek is nog verkrijgbaar in de Van de Poll-kamer a ƒ10,-. De lang verwachte Kadastrale atlas van Zeist uit 1832 is uit-
gekomen. Intekenaars en belangstellenden kunnen het boek aflialen tegen contante betaling van ƒ39,50 in de Van de Poll-kamer. Voor belangstellende leden ligt daar ook een exemplaar van de Archeolo- gische Kroniek van de provincie L'/rec/?? (1988-1989) klaar (gratis). Hierbij bieden wij onze excuses aan aan de leden die voor het vorige
Bulletin strafport hebben moeten betalen. Op een deel van de enveloppen ontbrak de opdruk "port betaald." Daar een aantal leden de contributie over 1995 en 1996 nog niet
heeft voldaan, is het helaas niet mogelijk het juiste aantal leden in dit Bulletin te vermelden. Aanmeldingen van de nieuwe donateurs, mutaties etc. kunnen gestuurd worden naar: Zeister Historisch Genootschap, 'Van de Poll-Stichting'
Postbus 342 - 3700 AH Zeist |
|||||||
107
|
|||||||
NIEUWE DONATEURS
1041 De heer W..I. de Gans. Nooitgedaciit 64
1042 De heer/mevrouw A.N..I. Mascini. Willem de Zwijgerlaan 7
1043 Mevrouw M.C. .longeneel, Anna Van Burenlaan 2
1044 Rijksd. Oudheidk. Bodemonderzoek, Amersfoort
1045 M.P. V. Kouwen en E. Schuier. Couwenhoven 46-12
1046 De heer C..I. Beuving, Bunsinglaan 14
1047 De heer/mevrouw B. de la Houssaye, Prof Sproncklaan 25
1048 De heer/mevrouw P.L. van der Voort, Scherpenzeel
1049 De heer W.J.M, den Heijer, Hoog Kanje 168
1050 De heer/mevrouw T.A. Klomp, De Heuvel 350
1051 De heer G.H. Kersten, Prinses Beatrixlaan 16
1052 De heer/mevrouw P.H. v.d. Bosch, L. de Colignyplein 31
1053 Mevrouw A. Gelink-Prijs, Van Renesselaan 28
1054 De heer J. Hinderink, Homerusiaan 77
1055 De heer/mevrouw P. Jacobs, Prins Hendriklaan 30
1056 De heer/mevrouw L.P.G. Vugs, Vestdijklaan 35
1057 De heer/mevrouw P.J.G. Ubaghs, Nijenheim 22-11
1058 Mevrouw E.M. Haan-Beerends, Bilthoven
1059 De heer/mevrouw A.J. Wit, Graaf Janlaan 11
1060 Mevrouw R. Brucks-Kits, Godfr. v. Seystlaan 16
1061 De heer/mevrouw S.G.B, van Schaick, A. v. Solmslaan 28
1062 De heer/mevrouw J.G.J.M. Bakker, Guido Gezellelaan 26
1063 Mevrouw P.J. Wagemakers-Shawbridge, Prof. Lorentzlaan 129
1064 De heer A. van Vliet, Aristoteleslaan 15
1065 De heer H.A.A. Hopman, Jac. van Lenneplaan 31
1066 De heer/mevrouw C.W.F, van Vulpen, Lommerlust 3
1067 De heer/mevrouw T.H. Dittmar, Jac. van Lenneplaan 24
1068 De heer/mevrouw J. van den Barselaar, Bunnik
1069 De heer F.J.M. Verbeek, Boulevard 2g
1070 Mevrouw W.H. van Eldert-van de Kieft, Molenweg 22b
1071 De heer/mevrouw W.B.F. Grevenstuk, Oude Arnhemseweg 216
1072 De heer/mevrouw T. ten Haaft, V.d. Heydenlaan 7
1073 Mevrouw A. Reedijk-v.d. Berg, Den Haag
|
|||||
108
|
|||||