-ocr page 1-
^^^^^^^^ TUSSEN RIJN EN LEK
'^H
■^^TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED '^^
m^^
TUSSEN KROMME RIJN EN LEK *
1 Ie jaargang nr. 2
1
juni
1967
1
j Redoktie-commissie: A. Graofhuis, Utrecht; P.M.
M| Liesert, Schalkwijk- L.M.J. de Keijzer, Houten;
H Odijk: P.H. de Winter, Bunnik- Mej. A. Wijnen,
Heij
G.M.
Bunn
mink
Staal,
■k.
g| Redoktie-odres:
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45,
Schalkw
ijk.
'
f^ Eindredoktie:
1
A.Graofhuis, Utrecht.
■I Inhoud van dit blad:
Rechtshistorische beschouv^ingen over het Kromme Rijn-gebied.
Bespreking van de lezing van prof. dr. W. van Iterson, A.G.red.
Commingha te Bunnik (I), W. Stooker
Een raadselachtige put op de Schoudermantel te Odijk, Archeo-
logische werkgroep (Th.G. van Dijk)
Oud-Amelisweerd, P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer.
Lidmaatschap: ƒ 10,— per jaar
Denkt U er vooral om dit bedrag tijdig over te schrijven op post-
rekening nr. 214585 t.n.v. Roiffeisenbank Houten, t.g.v. reke-
ning Historische Kring.
-ocr page 2-
RECHTSHISTORISCHE BESCHOUWINGEN OVER HET
KROMME RUN-GEBIED
Op 27 februari jl. hield de rechtshistoricus, prof. dr. W. van
Iterson een voordracht voor onze kring, die in Bunnik onder
grote belangstelling vergaderde. Het belang van deze toespraak
heeft ons ertoe gebracht enkele hoofdpunten voor de lezers van
ons blad vast te leggen. In zijn opmerking vooraf toont de bij
uitstek deskundige spreker zich verheugd over het feit, dat al-
lerwege een groeiende belangstelling voor facetten van de lo-
cale en regionale geschiedenis valt waar te nemen. Hij wijst
er vervolgens op, dat men tussen Rijn en Lek op wel zeer his-
torische bodem staat en wenst het bestuur van onze Kring geluk
met het genomen initiatief. Reeds omstreeks het begin van onze
jaartelling vestigden zich Romeinen in deze streek, later kwa-
men de Franken en ook de Noormannen vergaten bij hun raids,
waarbij vooral Duurstede het moest ontgelden, dit gebied niet.
Vervolgens wijst spreker erop, dat bijv. Bunnik, Rumpst, Odijk,
Werkhoven en Vechten in de late middeleeuwen belangrijke
centra van bisschoppelijke horigen waren geweest. De hoofd-
trekken der horigheid werden door hem uitvoerig geschetst,
waarbij speciale aandacht valt op het feit, dat de positie der
horigen op den duur zoveel gunstiger was geworden doordat de
tinsen, welke zij voor hun grondgebruik moesten betalen, on-
verhoogbaar waren. Zij profiteerden bij de voortdurende waar-
dedaling van het geld niet weinig van deze onveranderlijk-
heid van de huursom.
Van de rechterlijke organisatie in het gebied van onze kring
werden door de hooggeleerde inleider vele bijzonderheden me-
degedeeld. Eerst werd in de dorpsgerechten recht gesproken
door de buren of eigenerfden; deze buurrechtspraak werd later
door die van schepenen vervangen. Vooral bij de overdrach-
ten van onroerend goed kwamen zij in actie.
Van de heerlijkheden moet men wel onderscheiden de ridder-
hofsteden, waaraan in beginsel geen jurisdictie of rechtsmacht
-ocr page 3-
-2-
was verbonden. Het waren z.g. adellijke huizen, d.w.z. huizen,
die meer dan mensen heugenis door adellijke families waren be-
woond geweest. In de jaren 1536-1539 e.v. werden van deze
huizen officiële lijsten gemaakt. Men kwam tot een totaal van
63. De vereisten waren: het moest een versterkt, verdedigbaar
huis zijn, omgeven door een gracht en voorzien van een op-
haalbrug. De aan het bezit van zulk een huis verbonden voor-
rechten waren: vrijdom van zekere belastingen en (was men van
adel) de opname in de Utrechtse ridderschap. Bovendien was aan
het bezit van een ridderhofstad het jachtrecht binnen een be-
paalde cirkel verbonden.
Ook memoreerde spreker de in sommige dorpen voorkomende
rechthuizen, die vaak tegelijk herbergen waren. Voordien had
de rechtspraak als regel in de openlucht plaats, bij voorkeur on-
der een lindeboom.
De lezing van prof. Van Iterson werd verlevendigd door de pro-
jectie van oude prenten en tekeningen, die op het Utrechtse
Rijksarchief te vinden zijn. In de pauze werd aan de vele ge-
interesseerde belangstellender een collectie bijzondere oude
oorkonden, registers en kaarten ter inzage gegeven.
Dat er na de pauze een zeer geanimeerde discusfie volgde be-
hoeft nauwelijks te worden gezegd. Namens alle aanwezigen
dankte drs. Dekker de inleider voor zijn heldere rechtshistori-
sche beschouwingen over het Kromme Rijn-gebied, Hij ver-
zocht prof. Van Iterson zich in de toekomst nog eens als spreker
voor onze kring beschikbaar te stellen, een verzoek dat door
de hoogleraar met genoegen werd ingewilligd.
A.G. red.
-ocr page 4-
-3-
CAMMINGHA te Bunnik (I)
Iets over de stichting, de opeenvolgende bezitters en de restau-
ratie.
In de gemeente Bunnik vindt men, prachtig gelegen aan de
Kromme Rijn, het huis "Cammingha", vroeger bekend als "Bees-
de". Het huis werd, zoals men wel weten zal, in de jaren
T965-'66 gerestaureerd en in gebruik genomen door de tegen-
woordige eigenaar, de heer B.G.W. Peek. Op de restauratie
kom ik In een volgend artikel terug. In dit verhaal wil ik mij
beperken tot enkele mededelingen over de stichting van het
eens versterkte huis en tot de opeenvolgende eigenaars.
De stichting moet m.i. plaats gevonden hebben tegen het einde
van de 14e eeuw. De gebruikte baksteen, z.g. reuzenmoppen
(met afmetingen van 28 x 14 x 65 cm) wijst hierop duidelijk.
Men vindt het huls voor het eerst vermeld in de rentemeesters-
rekeningen van het Sticht van 1426/1427. Eigenaar was toen
Jan van Beesde Hermansz. Natuurlijk zegt dit nog niet, dat
hij de opdracht tot de bouw gegeven heeft en als de eigenlijke
stichter beschouwd moet worden.
De lijst van opeenvolgende bezitters - natuurlijk voor zover
ons bekend - ziet er ais volgt uit:
1406 Jon van Beesde Hermansz. (1465), geh, met Janna van
Jutphaas, Florensdochter;
1441 Johan van Beesde, geh.met Margriet;
1498 Laurens van Beesde (1522), geh. met Antonia Woutman
1523 Margaretha van Beesde, geh.met Frederick de Voocht
van Rijnevelt, heer van Blikkenburg (1544);
1545 Beatrix van Beesde, geh, met Adriaan de Waal van Vro-
nestein (onthoofd 1568);
1582 Frederick de Waal van Vronestein, heer van Vronestein
(1549-1617), geh. met Johanna van Amstel van
Mijnden (1552-1632);
-ocr page 5-
-4-
^£1 C7AM^/JV(f^^
^-j!-jL-_4.., ,-r^
1
■:i'"'^ r^
ii
!h
, l<
r
tr*f^u
-tn"^-
'^/sfrA.o^A.r/efilA^ ,i>e C^/fif/Wf//4 '
JciiajU /tse l/r/iecjtr JfAff»S7^ lis.
-ocr page 6-
-5-
1608 Gerard de Waal van Vronesfein, geh.met Wilhelmina van
Amst-el van Mijnden (1581-1642);
1649 Beatrix de Waal van Vronestein, geh. met Balthasarvan
---------BU eren (1604-1669);
1678 Frederik Ignatius van Bueren, heer van Oud-Amelisweerd,
Zuidoord en Hoen koop, geh. met Charlotta Juli-
ana de Ruyter, vrouwe van Oud Heusden, Elshout
en Hulten;
.... Johan Frederik van Bueren, geb. 1693.
Petronella Jacoba van Bueren (1686-1751), gehuwd met
Wytze Watze van Cammingha (1764);
1773 Mr. Jean de Pesters (1716-1797), heer van Cattenbroeck,
geh. met Adriana Everdina Godin (1731-1795);
1846 Jhr. Jan Everard de Pesters, heer van Cattenbroeck
(1802-1879), geh. met Jacoba Margaretha van
Hengst (1809-1875);
In 1879 wordt de bezitting gedeeld:
Cammingha komt dan aan Jhr. Willem Nicolaas de Pesters
(1830-1882 )i;^^
Beesde (de boerderij) aan jkvr. Carolina Elizabeth de Pesters
(1891-1928), geh. met mr. Egbert Arnold IJssel
de Schepper.
Cammingha komt vervolgens in bezit van
Jkvr. Coenradina Carolina Theodora de Pesters, vrouwe
van Cattenbroeck (1865-1923), geh. met Gijsbert Carel
Duco Reinout, Baron van Hardenbroek, heer van 's'Heer-
artberg en Berg-Ambacht.
In 1957 verkochten mr. Frans Jan Hendrik de Wetstein Pfister
en diens erfgenamen de "Cammingha" aan Mevr.A.P.
Peek- van Zijl. Zij bezat de boerderij "Beesde" sedert
1954. Haar zoon B.G.W. Peek werd in 1966 eigenaar
van de "Cammingha"
W. Stooker.
-ocr page 7-
-6-
Een raadselachtige put op de schoudermantel te Odijk
Einde mei van dit jaar werd een gedeelte van de appelboom-
gaard van de fam. Peek op de Schoudermantel gerooid. Tijdens
deze werkzaamheden viel er een gat in de grond. Aangezien
gaten niet zomaar in de grond vallen werd de grond ter plaatse
wat weggegraven, waardoor een stenen loodrecht neergaande
schacht ten dele zichtbaar werd. Daarmede was de aanvanke-
lijke angst van een bomtrechter verdwenen en kon de met het
oog hierop ingeschakelde rijkspolitie de vondst verwijzen naar
degenen, die van bodemvondsten hun beroep of hun hobby
maken. Zo kwam het raadsel van de schoudermantel terecht
bij de voorzitter van de Historische Kring Drs. C.Dekker en via
hem bij de archeologische werkgroep van de kring.
Op de hete zaterdagmiddag van 4 juni begon de archeologische
werkgroep het onderzoek naar de raadselachtige put.
De mare van de put was echter ook reeds tot Utrecht doorge-
drongen en enkele van schoppen voorziene lieden van de Ar-
cheologische Werkgemeenschap Nederland uit Utrecht kwamen
hun diensten aanbieden.
De blootgelegde bovenkant van de schacht met een inwendige
doorsnede van 32 en een uitwendige doorsnede van 52 cm. ver-
toonde sporen van gedeeltelijke afbraak. De schacht moest dus
hoger zijn geweest. Resten van een houtendeksel toonden aan,
dat de put eens met hout was afgedekt en door aarde aan het
oog was onttrokkea Doordat de halfvergane deksel deze aard-
laag niet langer kon dragen moest de bodem het geheim van
de put wel prijsgeven.
Opmeting toonde aan, dat de schacht na ca. 1 meter eindigde
en dan overging in een gewelf, waarvan de doorsnede nog niet
te bepalen was. Ca 30 cm. onder het einde wan de schacht was
water en dit reikte tot een diepte van 49 cm. De put had een
vaste bodem met geringe slikafzetting. Met een imitatie puts
wer de put zoveel moge lijk leeggeschept.
-ocr page 8-
-7-
PüT ée (DLijK
nriaaLt/eicJ.
KUi
cxnci
, Pta'n
aeiiierde.
■f arbnd
I                  . .
I   rii/lzrz.a.ncL
I  O^ief-
I   QreneLua.(rir
/_Z/<3e> rr/} e c/e.
JRoi/an o.a.m.ickt
Cte.nt.n halt
noLtttn put
%q.r)
■tu.
-ocr page 9-
-8-
Hierdoor werd een op de putbodem liggende grote steen zicht-
baar. Uit het opgebaggerde slik kwamen geen scherven, welke
erop zouden kunnen duiden, dat men hier te maken had met een
normale drinkput. Het water van de put was voor menselijk ge-
bruik niet geschikt vanwege het hoge leemgehalte.
Om de put nader te onderzoeken werd deze aan de westzijde
opgegraven. No een kleilaag van 60 cm. kwam een zandlaag
van 20 cm en daarna met zand en puin vermengde klei ter dik-
te van 60 cm. Het puin was kennelijk afkomstig van de steen-
afslagen, welke vrij kwamen bij het behakken van de voor het
gewelf benodigde stenen. Onder deze grondlagen van totaal
1.40 meter lag een rivierzand-laag, die sterk leemhoudend was
en grondwater bevatte. Uit de reconstructie van grondlagen en
putafmetingen mag aangenomen worden, dat het maaiveld na
buiten gebruik rakenvan de put is verhoogd.
De put zelf bleek onder het gewelf een houten wand te hebben.
Het hout stok iets buiten het gewelf uit zodat daaruit geconclu-
deerd mag worden dat de voor de houten wand gebruikte balken
ca. 11 cm. dik waren. Door de naden van de aaneengesloten
balken drong het grondwater in de put en wel zo snel, dat na
leegscheppen van de put deze binnen 24 uur weer op het nor-
male peil was gevuld. Aangenomen moet worden, dat men bij
aanleg van de put de balken in het drijfzand van de grond-
waterlaag heeft gedreven, daarna de ontstane houten cylinder
heeft uitgediept en vervolgens een pasklaargemaakte houden
bodem doormiddel van de op de putbodem aangetroffen steen
in de put heeft laten zakken. Door het verzadigd raken van
water heeft de bodem zich in de put geklemd. Om de lengte
van de balken te kunnen vaststellen zou de omgeving van de
put via bemaling moeten worden drooggelegd, hetwelk een te
kostbare geschiedenis is voor de maximaal 100 jarige put.
Waarom Is deze put maximaal 100 jaar? De put is voor wat het
gedeelte betreft opgebouwd met stenen van het z.g, waalfor-
maat. Dit formaat is eerst in de 2e helft van de 19e eeuw in
-ocr page 10-
gebruik genomen. Bovendien zijn er geen sporen gevonden,
waaruit blijkt, dat de put in de loop der tijd een andere con-
structie heeft ondergaan en derhalve een oudere oorsprong zou
hebben.
Waarom nu een put in deze boomgaard? Aangenomen, dot de
boomgaard tevens diende voor weideplaats van enig soort vee,
zal dit vee ook een drenkplaats moeten hebben gehad. In de
omgeving is voor het vee geen bereikbare drinkplaats. Het
drenken van de dieren zal dus op andere wijze geregeld moe-
ten zijn geweest. Een put van het formaat hier gevonden met
een inhoud van ca, 250 liter water kan hiertoe een goed hulp-
middel zijn geweest. Een tweede vraag is dan weer : hoe werd
de put gebruikt? Werd zondermeer met een puts water geput
of was er een andere installatie voor? Een puts moet omgekeerd
in het gat geworpen worden of met een gewicht worden ver-
zwaard om goed water te kunnen scheppen. Maar waarom dan
een smalle schacht van een meter lengte? Er zijn soortgelijke
putten bekend, waarbij geput wordt met een cylinder, die in
de schacht omlaag zakt met In de bodem een klep, die door
het stoten op de putbodem wordt opengedrukt en het water in
de cylinder doet stromen. Bij het ophalen sluit de klep zich
door de waterkolom daarboven. Een dergelijke put heeft daar-
toe een hijsinstallatie en voor de cylinder een contragewicht.
Voor dit systeem is dus een bodem in de put noodzakelijk en
die is er, alsmede een contragewicht en dot is in de nabijheid
van de put gevonden. Bovendien lag aan beide zijden van de
put een klein stenen fundamentje, dat gediend kon hebben tot
steun van de bovenbouw.
Alle raadsels rond de put zijn nog niet opgelost. De put is ech-
ter thans onder bouwland bedolven. Aardig is het hierbij te
vermelden, dat volgens een stafkaart uit rond 1900 het veld
waarin de put lag geen boomgaard maar eveneens een bouwland
was. Waarvoor was toen een put noodzakelijk?
Th.G. van Dijk.
-ocr page 11-
-10-
" Oud- Amel isweerd ".
In de gemeente Bunnik staat, aan de Kromme Rijn, tussen het
dorp Bunnik en de stad Utrecht, schuin tegenover de Knapschin-
kel, de ridderhofstad "Oud-Amelisweerd".
Ene Amelis werd, in de 13e eeuw, door de proostdij van Oudmun-
ster, met een "waard" bij Bunnik beleend en noemde zich voor-
taan Amelis van Werden. In 1227 wordt hij vermeld onder de
ministerieles (dienstmannen) van de bisschop van Utrecht, wan-
neer de tienden van 't Goy en Houten, door bisschop Otto,
van de graaf van Goye afgenomen en aan het kapittel van St.
Marie worden toegekend.
Aangenomen wordt dat deze Amelis een der oudste bezitters of
zelfs de stichter van dit huis geweest is.
Later werd deze "waard" in twee delen verdeeld, nl. in Oud-
Amelisweerd en in Nieuw-Amel isweerd (Groenewoude).
Herman van Wulven werd in 1394 met Oud-Amelisweerd be-
leend. Hij stamde uit het geslacht van Lokhorst, maar toen hij
na de dood van zijn moeder in 1362 met de ridderhofstad "Wul-
ven" en na de dood van zijn vader in 1394 met de ambachts-
heerlijkheid " Ojd Wulven" beleend werd, noemde hij zich van
Wulven. Zijn zoon Hendrik werd in 1423 met Oud-Amelisweerd
beleend. Omdat hij vóór zijn vader en ongehuwd overleed erfde
Lutgard van Buren, dochter van zijn zuster Clementia en van
haar man Balthazar van Buren, het leengoed, Lutgard trouwde
met Jan van Renesse van Wulven die, in 1453, met het goed
werd beleend.
Jan van Renesse, heer wan Oud-Amelisweerd, Wilp en Wulven,
was bezitter van het huis toen het, in het jaar 1537, door de
staten van Utrecht als "ridderhofstad" werd erkend.
Na 130 jaar in het bezit te zijn geweest van het geslacht van
Renesse kwam Oud-Amelisweerd in 1583, door koop, in het
bezit van Jhr, Amelis Utenengh, Zijn zoon Jhr, Cornelis droeg
het goed over aan Paschina d'Edel, weduwe van Jhr, Jacob van
Hove von Zijll, Toen haar zoon, Jhr, Jacob, na er in 1644 be-
zitter van te zijn geworden, kinderloos overleed ontstond er
-ocr page 12-
-TI-
twist tussen Antonius Oetgens van Waveren en Huibertvan
Buren. De eerste grondde zijn aanspraak op het feit dat zijn
moeder de zuster was van de vader van de erflater, terwijl de
laatste als zwager rechtop de erfenis had. Bij boedelscheiding
werd het goed aan Huibertvan Buren toegewezeruHij werd er
op 4 december 1649 mee beleend.
Na het geslacht van Buren kwam het goed in 1725 aan Jacob
Johon baron van Delen, Bij zijn kinderloos overlijden erfde
zijn echtgenote Oud-Amelisweerd.Hetkwam in 1760 aan de man
van haar zuster Mr. Gerard Arnoud Hasselaar, burgemeester
van Amsterdam, enz. Twee maanden later droeg hij het echter
op aan zijn schoonzoon Gerard Godard baron Toets van Ame-
rongen. Zijn zoon Gerard Arnoud, heer van Schalkwijk (rid-
derhofstad) en bewindhebber der O.l.-Cie, verkocht in 1808
"Oud-Amelisweerd" aan Lodewijk Napoleon, koning van Hol-
land. Na ruim één jaar verkocht de koning zijn bezitting aan
mr. Jan Pieter van Wickevoort Crommelin, staatsraad en konse-
lier van het koninkrijk. Ook deze was er niet lang bezitter van
want in 1811 verkocht hij het huis aan mr. Paulus Wilhelmus
Bosch van Drakesteyn, burgemeester van Utrecht.
Toen mr. Wilhelmus Johannes Maria Bosch er in 1883 bezitter
van werd noemde hij zich voortaan Bosch van Oud-Amelisweerd.
In 1893 werd hij in de adelstand verheven.
Tenslotte werd het goed in 1951 door de familie Bosch van Oud-
Amelisweerd aan de gemeente Utrecht verkocht.
Als leen was de ridderhofstad gedeeltelijk afhankelijk van de
ridderhofstad Zuyienburg en gedeeltelijk van de proostdij van
Oudmunster.
In 1672 werd het huis, dat omstreeks de Ie helft der 17e eeuw
gebouwd werd door de troepen van Lodewijk XIV van Frankrijk
verwoest. Vanaf die tijd waren er alleen nog de fundamenten
van de oude hofstad, een koepel en een onaanzienlijk huis over.
Toen in 1770 baron Toets van Amerongen er bezitter van werd
liet hij eerst een brug over de Kromme Rijn slaan en mooie
tuinen aanleggen. Hierna liet hij een monumentaal recht huis^
bedekt door een zadeldak, bouwen.
-ocr page 13-
-12-
Door de lage gedrukte verhoudingen sloot het geheel goed aan
bij het vlakke landschap. Omdat het front aan de lange zijde
was gelegd kwam de verdeling van deuren en tamelijk grote
ramen goed uit. In het midden van de voorgevel was een soort
portiek geplaatst van pilasters, afgedekt door een driehoekige
ruimte.
Het huis bleef onveranderd, ook toen Lodewijk Napoleon er, in
1808, zij het slechts tien dagen, verblijf hield. Wel zijn er zeer
omvankrijke plannen gemaakt om de tuinen te verfraaien. Ook
hiervan is echter niets terechtgekomen.
In 1939/40 werden nederlandse militairen in het gebouw gele-
gerd, terwijl in 1942 een gedeelte van de St,Jozef-kweekschool
uit Zeist op " Oud-Amel isweerd" werd ondergebracht. In oktober
1942 vorderden de Duitsers het gebouw en vestigden achter het
huis een herstelplaats voor tanks. Nog dezelfde maand werd het
door de geallieerden gebombadeerd. Het gebouw zelf liep hier-
bij geen ernstige schade op, zodat het woonplaats van vele
evacué's kon blijven. In april 1945 vorderden de Duitsers het
huis opnieuw en bleven er tot na de capitulatie.
Het bos leed in deze oorlog grote schade door houtroof. De
nieuwe eigenaresse, de gemeente Utrecht, heeft inmiddels veel
van deze schade weten te herstellen.
Het wapen van de ridderhofstad is : Een schild, golvend gedwars-
balkt van acht stukken rood en goud.
P.M, Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer.
Jhr. Mr.E. Wittert van Hoogland-Bijdr. tot de gesch. der Utr.
ridderhofsteden en heerlijkheden.
A.J. v.d. Aa, aardrijkskundig woordenboek, 1772.
Tegenw. staat der Ver.Nederl., dl. 12.
Ned. Leeuw, div. jaargangen.
Dr. R. van Luttervelt-De Stichtse Lustwarande.