TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED
TUSSEN KROMME RIJN EN LEK Ie jaargang nr. 3 september 1967
|
|||||||||||
Redaktie-commissie: A. Graafhuis, Utrecht; P.M. Heijmink
Liesert, Schalkwijk; L.M.J. de Keijzer, Houten; G.M. Staal, Odijk; P.H. de Winter, Bunnik; Mej. A. Wijnen, Bunnik. Redaktie-adres:
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredoktie:
A. Graafhuis, Utrecht.
|
|||||||||||
Inhoud van dit blad
|
|||||||||||
Het ondergrondse monument, dK/AG (red.).
Commingha te Bunnik (II), W. Stooker
Landbouw en nijverheid te Bunnik in 1887, drs. C. Dekker
Nieuw-Amelisweerd of Groenewoude, P.M. Heijmink Liesert
en L.M.J. de Keijzer. |
|||||||||||
Lidmaatschap: ƒ 10,— per jaar
Denkt U er vooral om dit bedrag tijdig over te schrijven op post-
rekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten, t.g.v. reke- ning Historische Kring. |
|||||||||||
" HET ONDERGRONDSE MONUMENT"
|
||||||
Onder deze titel hield de heer R, Woudstra veldarcheo-
loog bij de R. O.B. te Amersfoort, op donderdagavond 11 mei jl. een lezing in Hotel "de Engel" te Houten. Wie het verrichten van oudheidkundige opgravingen tot
zijn vak mag rekenen, aldus de heer Woudstra, weet dat wat als een kostbare cultuurrest in de bodem verborgen ligt, maar eenmaal kan worden opgegraven. Aan de hand van tekeningen en dia's zette hij op duidelijke
wijze de archeologische werkmethode van een opgraving uiteen. Vooral de romeinse woonsporen in Nijmegen en Houten
hadden zijn bijzondere aandacht. De aanwezigen hebben weer eens kunnen horen en zien met welk een grote kennis van zaken de romeinse soldaten hun vestingen bouwden en hoe de romeinse gebruiksvoorwerpen, na bijna 2000 jaren, nog als ware sieraden worden opgegraven. In de pauze determineerde de heer Woudstra vele scher-
ven, die door de leden waren meegebracht. Het middernachtelijk uur gaf tenslotte aanleiding om
huiswaarts te keren. We mogen met trots op deze avond terugzien. |
||||||
dK/AG red.
|
||||||
-2-
CAMMINGHA te Bunnik (II)
Wanneer we de namen van de bezitters van "Cammingha" nader
bezien, komen we tot de ontdekking dat de meesten van hen in hun tijd voorname, bekende persoonlijkheden waren, over wie nog wel een en ander te vertellen valt. We komen daar later nog op terug. Thans is de restauratie van
"Cammingha" aan de beurt. Het terrein waarop het gebouw staat lag met een oppervlakte
van ongeveer 1 ha als een enclave in de bezitting van mevrouw A. Peek van Zijl en bezat, rechtens, geen andere toegang dan via de Kromme Rijn en verder langs het jaagpad over een wegje dat uitkomt op de Grothelaan juist voor Huize "Niënhof". Het is misschien door zijn bijzonder moeilijke bereikbaarheid een door de opeenvolgende eigenaren vergeten huis geworden. De bekende vraagbaak - het aardrijkskundig woordenboek van Van der Aa - liet mij voor dit gebouw in het ongewisse. Het vermeldt noch "Beesde" noch "Cammingha". Het vergeten van het Huis Cammingha heeft wellicht tot gevolg gehad dat het gebouw haar middeleeuwse sfeer volkomen behouden heeft. In het jaar 1957 werd het huis door de erfgenamen van de heer
mr. Frans J.H. de Wetstein Pfister verkocht aan mevrouw A. P. Peek van Zijl te Bunnik, die al eigenaresse was van het terrein waarop de boerderij "Beesde" gelegen is. Hiermede was de toegang tot de Cammingha verbeterd omdat het
nu opgenomen werd in het geheel van de bezitting van de fami- lie Peek. Van vele zijden werd er bij mevrouw Peek op aangedrongen om,
nu de "Cammingha" eigendom van de familie was geworden, dit mooie huis nu ook voor de ondergang te behoeden. Na familieberaad werd hiertoe besloten en ondergetekende ver- kreeg nog in 1957 de opdracht om maatregelen te nemen ter voor- bereiding van de restauratie. |
||||
I
co
I |
||||||
(Cammingha) na de restauratie
Foto G.Th. Delemarre
|
||||||
-4-
Het gebouw werd in al zijn onderdelen opgemeten en in teke-
ning gebracht, een restauratieplan werd opgemaakt, werkzaam- heden, die in juni 1958 waren voltooid. Bij schrijven van 18 maart 1958 werd de Minister van O.K. en
W. om medewerking gevraagd en door het geven van subsidie in de kosten van deze restauratie bij te dragen. Bij schrijven van 6 augustus 1958 no N.K.N. 59002 gaf Zijne Excellentie te kennen, dat het zeer te betreuren zou zijn als "de Cammingha" verloren zou gaan. Maar tot restauratie kwam het nog niet. Het gebouw maakte een slechte winter mee, waardoor vooral de
bekapping en de daaronder gelegen vloeren veel te lijden had- den. Ten einde raad vroeg mevrouw Peek op 9 april 1959 de sloopvergunning. Het was niet verantwoord langer te wachten. Maar intussen werd doorgegaan met het uitwerken van de res- tauratieplannen en het detailleren van de onderdelen. Geluk- kig werd eindelijk bericht van de minister ontvangen dat mede- werking zou worden verleend en dat op uitbetaling van de sub- sidie in 1966 kon worden gerekend. Met de werkzaamheden werd op 1 mei 1965 begonnen. Op 1
december 1966 kon het huis door de heer P.G.W. Peek,die in- middels eigenaar geworden was,in gebruik worden genomen. De bij dit artikel geplaatste foto toont U het resultaat van de res- tauratie van het exterieur. Over het inwendige van het huis handelt mijn laatste artikel. |
|||||
W. Stooker.
|
|||||
-5-
LANDBOUW EN NIJVERHEID TE BUNNIK IN 1887.
In 1960 was nog 13% van de beroepsbevolking van Bunnik
werkzaam in de agrarische sekfor, in Odijk 20% en zelfs het in vele opzichten nog zo agrarisch aandoende Werkhoven haalde niet meer dan 35%. Men kan veilig aannemen, hoewel exakte cijfers nog ontbreken, dat deze percentages na 1960 nog verder zijn gedaald. Niemand zal daarom het huidige Bunnik nog een agrarische gemeente willen noemen. Dat dit nog niet zo lang geleden anders was, weten wij allemaal. In Bunnik is de moder- nisering en omschakeling al in de twintiger jaren ingezet - als een der eerste blijken daarvan is de Maatschapslaan te beschou- wen - maar ook dat is tenslotte nog maar een veertig jaar gele- den. Daarvoor was Bunnik niet meer dan een boerendorp, of deftiger gezegd een dorp waarvan verreweg het merendeel der bevolking leefde van de landbouw. Wij zullen deze landbouw eens wat nader onder de loep nemen en kiezen daartoe het jaar 1887. Bunnik had in 1887, dus juist 80 jaar geleden, 1218 in-
woners, waarvan ongeveer de helft in de dorpskom woonde en de andere helft overal verspreid binnen de gemeentegrenzen. Er was ongeveer evenveel akkerbouw als veeteelt. De veestapel bestond in 1887 uit 300 werkpaarden (veulens inbegrepen), 70 veulenmerries, 2 dekhengsten, 3 muilezels, 550 melkkoeien en melkvaarzen, 300 kalveren en pinken, 25 springstieren, 20 trek- ossen, 65 schapen, 80 geiten en bokken en 200 varkens. De pluimveestapel bestond uit 2100 hoenders (kippen, hanen, kui- kens), 100 eenden en 40 kalkoenen. Bovendien stonden er in de gemeente 25 bijenkorven, die een opbrengst hadden van 150 kg honing en 125kg was. De toestand van de veestapel werd gun- stig genoemd. Ziekten deden zich in 1887 niet voor. Hierin zou echter spoedig verandering komen, want in het nieuwe jaar bra- ken al spoedig op de boerderijen van H. Peek en H. Middelweg twee besmettelijke ziekten uit, de vlek ziekte en de tongblaar, die ernstige gevolgen zouden hebben. |
||||
-6-
Wat de akkerbouw betreft was in 1887 in totaal een
areaal van 537 hektare ingezaaid. De verdeling en de opbrengst van de gewassen was als volgt: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van deze opbrengst merkte burgemeester
Baron van Hardenbroek In zijn gemeenteverslag op: "De alge- meene toestand van den landbouw In deze gemeente en van den landbouwer financieel moet in vergelijking met het vorige jaar ongunstiger worden genoemd. " Ook de koop- en huur- waarde van de landerijen was verminderd. De koopwaorde van bouwland bedroeg nu ƒ 1. 000, — per ha., van weiland ƒ 1.400, —, de huurwaarden resp. ƒ 40, — en ƒ 55, —. Verder bezat Bunnik In 1887 reeds 44 boomgaarden met
een gezamenlijke uitgestrektheid van 91 ha. De opbrengst van de pruimen en kersen was gunstig, die van de peren en noten middelmatig en die van de appels ongunstig. Een bijna even groot gebied werd ingenomen door bossen, nl. 89 ha. waarvan 36 ha. opgaand hout, 27 ha. hakhout, elzen en wilgen en 26 ha. akkermaalshout. Het hout en het graan werd te velde verkocht. De aard-
appels, suikerbieten enz. werden tweemaal per week met een |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-7-
beurtschip, een z.g. Kromme Rijnder of Krommerijnse schuit
naar Utrecht verscheept, welk schip dan naar Bunnik terugkeer- de met winkelwaren. Sinds 1884 had de beurtschipper concur- rentie gekregen van de Nederlandsche Rijnspoorweg, die in dat jaar het station-Bunnik had geopend. De burgemeester merkte echter in zijn genoemd verslag korzelig op: " Bij de regeling van den dienst is niet op voldoende wijze rekening gehouden met de belangen der ingezetenen. " De kaas, die op de boerderijen werd gemaakt, werd nog
maar voor een klein deel door de boeren of boerinnen naar de markt in Utrecht gebracht. Het merendeel werd in 1887 aan de hofsteden door groothandelaars of commisionairs opgekocht. Tenslotte nog een woord over de nijverheid.
Naast de boerenbedrijven waren er nog 15 nijverheidsbedrijven in Bunnik. Wij moeten hierbij in geen geval aan fabrieken den- ken, maar veel meer aan werkplaatsen van ambachtslieden. In totaal werkten er 41 arbeiders. Het grootst waren het metselaars- bedrijf van Gerordus Johannes van Nie, het timmerbedrijf van Abraham Antonie Wildbergh, de smederij van Cornelis Rood- voets en de vleeshouwerij van Philippus Sterkenburg, waarin 16 arbeiders werkten, in ieder bedrijf 4. In grootte volgden daarop de timmerbedrijven van Geurt Lodder en Hendrik Jacobus Nie- werth en de wagenmakerij van Johannes van Dijk. Hierin werk- ten elk 3 arbeiders. Tenslotte hadden de volgende bedrijven 2 arbeiders: Het schil-
dersbedrijf van Teunis van Soest, de kuiperij van Hendrik van Engelen, de schoenmakerij van Steven Sterkenburg, de brood- bakkerijen van Gerrit Cornelis van Delft, Dirk Gijsbertus Mid- delman en Evert Zijdveld, de vleeshouwerij van Cornelis Bos- boom en de korenmolen van Jan van Ede. Gezien het geringe getal inwoners mag men de verzor-
gende sektor in Bunnik in 1887 goed vertegenwoordigd noemen. drs. C. Dekker
|
||||
-8-
Nieuw-Amelisweerd of Groenewoude".
In de gemeente Bunnik staat, aan de Kromme Rijn, tus-
sen het dorp Bunnik en de stad Utrecht, de ridderhofstad Nieuw- Amelisweerd. Omstreeks het jaar 1380 komt ene Ernst van Groenewoude
voor die een gedeelte van de heerlijkheid, welke oorspronke- lijk aan Amelis van Werden toebehoorde, had geërfd. Naar dit geslacht werd dit deel met het daarop gebouwde versterkte huis ook wel genoemd. Ernst van Groenewoude werd opgevolgd door zijn dochter
Mabelia, die gehuwd was met Bernd Proeys, schepen van Utrecht. Nieuw-Amelisweerd bleef in het geslacht Proeys en in
het jaar 1489 werd Margaretha Proeys, gehuwd met Hendrik van Leeuwenberg, schepen van Utrecht, met het goed beleend. Hun zonen Jan en Mr. Albert en hun dochter Agnes van Leeuwen- berg volgden eikaar op als bezitters van het leengoed. Mr. Al- bert van Leeuwenberg was bezitter van het huis toen het in 1538 door de staten van Utrecht als "ridderhofstad" werd er- kend. Agnes van Leeuwenberg, getrouwd met Steven van Rui- tenberg, stichtte een pesthuis te Utrecht waaraan zij de naam van Leeuwenberggasthuis gaf. Aangezien het huwelijk van Agnes met Steven van Ruitenberg kinderloos bleef vererfde Nieuw-Amelisweerd aan haar neef Willem van Brakel, heer van Hillesteyn. Als ook hij kinderloos overlijdt komt het goed aan zijn zuster Elisabeth, die het dezelfde dag nog overdraagt aan haar vader Eustachius van Brakel, schout en burgemeester van Utrecht, heer van Heemstede en van Oud Wulven en Waijen. Twaalf dagen later droeg hij Nieuw-Amelisweerd over aan Hil- lebrand van Eist, heer van Badeclauw. Door koop werd Albrecht van Leeuwen, heer van Stoet-
wegen, rentmeester van Beverweerd, en schout van Odijk, er in 1583 eigenaar van. Na hem kwam zijn zuster Catharina van Leeuwen in het bezit van Nieuw-Amelisweerd. Beatrix van Weede erfde in 1624 het goed van haar tante. Binnen een jaar droeg zij het weer over oen Mr. Johan de Goyer. |
||||
-9-
|
|||
-10-
In 1657 werd de zoon van zijn broer, de utrechtse burgemeester
Mr. Dirk de Goyer, bezitter van het goed. In 1664 werd Petronella Campen met Nieuw-Amelisweerd beleend.
Zij was getrouwd met Maurits Huygens (een broer van de diplo- maat en dichter Constant!jn), sekretaris van de staten van Hol- land en lid van de raad van state. Na zijn dood hertrouwde Pe- tronella Campen met Johan Eyckbergh, sekretaris van de raad van state. Door opdracht van zijn schoonmoeder werd in 1682 Hen-
drik van Utenhove, kolonel der infanterie en heer van Bottesteyn als weduwnaar van Martha Maria Huygens, met Nieuw-Amelis- weerd beleend. Tot het jaar 1808 bleef het goed in het bezit van de fa-
milie van Utenhove. In dat jaar verkocht Maximiliaan Louis Baron van Utenhove Nieuw-Amelisweerd aan Lodewijk Napoleon, koning van Holland, ten behoeve van de huisvesting van officie- ren uit zijn gevolg. Na ruim één jaar verkocht de koning zijn bezitting aan Mr. Jan Pieter van Wickevoort Crommelin, staats- raad en kanselier van het koninkrijk Holland. Reeds in 1811 verkocht deze goed aan Mr. Paulus Wil-
helmus Bosch van Drokesteyn, burgemeester van Utrecht. De af- stammelingen van zijn oudste zoon Jhr. Mr, Willem verkochten Nieuw-Amelisweerd in 1964 aan de gemeente Utrecht. Als leen was de ridderhofstad Nieuw-Amelisweerd afhan-
kelijk van de proostdij van het kapittel van Oudmunster te Utrecht. Hendrik van Utenhove liet het middeleeuwse kasteel Nieuw-
Amelisweerd afbreken en bouwde het thans nog bestaande statige huis. Het is ruim van opzet en is, zoals dat wordt genoemd, acht raamassen breed. De breedte van de voorgevel is wel te wijten aan de invloed van de grote buitenhuizen naar frons model. De eentonigheid van de lange gevel wordt opgevangen door korte vleugels welke aan de achterzijde van het huis steken. Henri Maximilien de Saint Simon, markies de Sandri-
court, sedert 1771 bewoner van Nieuw-Amelisweerd, 2e echt- genoot van gravin van Efferen, weduwe van Hendrik van Uten- |
||||
-11-
|
|||
-12-
hove, verbeterde de tuinaanleg van het goed. Hij was aanvan-
kelijk frons officier geweest en adjudant van de prins de Conti. In de republiek was hij vooral bekend om de prachtige bomen en planten welke hij op Nieuw-Amelisweerd kweekte. Hij ge- noot ook bekendheid om zijn geschriften over militaire, histo- rische, botanische en filosofische onderwerpen. Heden ten dage wordt het bos van NIeuw-Amellsweerd nog wel het markiezenbos genoemd en vindt men daar nog bloemsoorten in verwilderde staat. Tijdens de tweede wereldoorlog werd het bos ernstig be-
schadigd. Het huis werd, in juli 1944, ten behoeve van de duitse troepen ontruimd. De grote eetzaal werd tijdelijk als paar- destal gebruikt en de brug over de Kromme Rijn opgeblazen. Deze brug is inmiddels hersteld en het huis weer bewoond. Het wapen van de ridderhofstad is: Drie zwarte honen
met rode kammen op een veld van goud. |
||||||||||
P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer.
|
||||||||||
Jhr. Mr. E. Wittert van Hoogland - Bijdr. tot de gesch. der
Utr. ridderhofsteden en heerlijkheden.
A.J. v.d. Aa, aardrijkskundig woordenboek, 1772.
Tegenw, staat der Ver. Nederl., dl. 12.
Dr. R. van Luttervelt-De Stichtse Lustworanda.
|
||||||||||
jy
|
||||||||||
Üfh/*,
|
||||||||||