-ocr page 1-
■ 1
/ '
<2«-
TUSSEN RIJN EN LEK "^
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN
KROMME RIJN EN LEK
964»
2e jaargang                                nr. 1                                      maart 1
Redaktie-commissie: A.Graafhuis.Utrecht;P.M.Heijmink
Liesert, Schalkwijk; L.M.J.de Keijzer.Houten;G.M,Staal,
Odijk; P.H. de Winter,Bunnik; Mej.A.Wijnen,Bunnik
Redaktie-adrcs:
P.M.Heijmink Liesert, Jhr.Ramweg 45,Schalkwijk
Eindredaktie:
A.Graafhuis, Utrecht
Inhoud van dit blad:
Van de redaktie
Drs, C.Dekker: Historisch overzicht van Bunnik,Odijk
en Werkhoven
Lidmaa tschap: ƒ 10,— per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten,
t.g.v. rekening Historische Kring
Van de redaktie
Het doet ons genoegen U deze bijzondere uitgave van
"Tussen Rijn en Lek" aan te bieden.Op het eind van
het vorige jaar verscheen voor rekening van de gemeente
Bunnik een sociologische studie van Drs. M.Peet,
getiteld "Bunnik, verleden, heden, toekomst".Op ver-
zoek van het gemeentebestuur en de heer Peet verzorgde
Drs. C.Dekker, voorzitter van onze kring, het eerste
hoofdstuk, handelend over de geschiedenis van Bunnik,
Odijk en Werkhoven. Dank zij de medewerking van burge-
meester en wethouders van Bunnik en de heren Dekker en
Peet, kunnen wij dit historisch overzicht aan de leden
van de historische kring aanbieden. Het behoeft U
overigens niet te verhinderen ook het boek van de heer
Peet aan te schaffen (voor ƒ 10,— te verkrijgen ten
gemeentehuize van Bunnik) waar U zeer veel wetens-
waardigheden zult vinden, die voor de kennis van de
huidige bevolkingsstruktuur van Bunnik en voor die uit
het onmiddellijke verleden van belang zijn. Het is de
wens van de redaktie dat een dergelijke studie, en dan
eveneens met een historisch overzicht ter inleiding,
ook eens door de gemeente Houten zal worden verzorgd.
De heer Dekker verzocht ons er de aandacht op te willen
vestigen dat overeenkomstig een gemaakte afspraak met
het gemeentebestuur wetenschappelijke verwijzingen en
andere annotaties zijn weggelaten.
-ocr page 2-
DRS.C.DEKKER
HISTORISCH OVERZICHT VAN BUNNIK, ODIJK EN WERKHOVEN.
1.1.GRONDGEBIED.
Het territoir van de tegenwoordige gemeente Bunnik om-
vat een aantal oude woonkernen, waarvan er drie zich
reeds in de Middeleeuwen tot kerkdorpen hebben ont-
wikkeld, nl. Bunnik, Odijk en Werkhoven. Daarnaast
zijn er andere die het nooit verder dan tot buurtschap-
pen of gehuchten hebben gebracht, zoals Vechten,
Rhijnauwen, Odijkersteeg en Schoudermantel. Bovendien
liggen er aan de periferie van dit territoir nog en-
kele buurtschappen, die zich in de loop der eeuwen nu
eens op Bunnik, OdiJk of Werkhoven, dan weer op
66n
van de omliggende dorpen hebben georiënteerd, welke
oriëntatie meestal het gevolg was van de niet-con-
stante bestuurlijke indeling door wereldlijke en ker-
kelijke overheden. Voorbeelden hiervan zijn: Oud- en
Nieuw-Amelisweerd, Maarschalkerweerd, Grote- en
Kleine Koppel, Slachtmaat, Zeisteroever, Dwarsdijk
e . a .
Het gebied van de gemeente Bunnik wordt met de terri-
toria van de gemeenten Houten, Cothen en Wijk bij
Duurstede meestal aangeduid als dat van de Kromme
Rijnstreek, hetgeen niet alleen uit het oogpunt van
de huidige constellatie als ook op grond van histo-
risch-geografische gegevens verantwoord lijkt. Reeds
in de vroege Middeleeuwen vormde het kreekruggensys-
teem van de Kromme Rijn een natuurlijke eenheid te
midden van de moerassige komgronden van de latere
Lopikerwaard in het westen en van het nog onontgonnen
Langbroek in het oosten. Deze eenheid werd in de loop
der eeuwen in natuurlijk opzicht vager, maar werd
sinds het einde der 16 eeuw opnieuw geaccentueerd
door religieuze factoren. In tegenstelling met de om-
liggende gebieden van de Lopikerwaard, Langbroek en
de Utrechtse heuvelrug, waar het Protestantisme in
ruime mate ingang vond, bleef de bevolking van de
Kromme Rijnstreek in meerderheid de Rooms-Katholieke
kerk trouw.
1.2.VROEGSTE GESCHIEDENIS.
Zeker in het begin van onze jaartelling was op de
oeverwallen en kreekruggen van de Kromme Rijn, die in
het verleden herhaaldelijk zijn loop gewijzigd had,
voor de mens een min of meer permanent verblijf moge-
lijk geworden, zonder al te groot gevaar voor over-
stroming.
-ocr page 3-
Archeologische vondsten hebben duidelijk aangetoond,
dat reeds in de Romeinse tijd en vermoedelijk al eer-
der in ongeveer alle huidige woonkernen in het Kromme
Rijngebied primitieve nederzettingen aanwezig waren.
Ook buiten deze kernen zijn verschillende oude woon-
plekken gevonden, al zullen zij in vele gevallen
niet meer dan
één of twee boerenwoningen hebben bevat.
Waarschijnlijk - door gebrek aan gegevens kunnen wij
nog niet met volkomen zekerheid spreken - is de be-
woning in de meeste nederzettingen in de Kromme Rijn-
streek omstreeks de '♦ eeuw onderbroken geweest ten
gevolge van een reeks inundaties. Tijdelijk echter,
want in de 6 eeuw waren er al weer een aantal verla-
e e
ten nederzettingen bewoond en in de 9 en 10 eeuw
was de bewoning weer minstens zo intensief als in de
Romeinse tijd. In een tekst, die gesitueerd moet wor-
den tussen 918 en 9^+8 wordt een aantal plaatsen ge-
noemd waar de bisschoppelijke kerk van Utrecht bezit-
tingen had, dat reeds van voor de invallen der Noor-
mannen moet dateren en dus zeker reeds in de 9 eeuw
bestond. Het zijn in de Kromme Rijnstreek TURRE(hier-
naar heet de Tuurdijk bij Cothen), GESTNIPEMUTHA(on-
bekend ) , SIMILE (onbekend), HALTNA (Houten), LANTHEM
(onbekend), HELSPINl(onbekend), LOREK(Loerik bij
Houten), RUGRUM (onbekend), RUPREST (Rumpst bij
Bunnik, ten oosten van de Rijn), UUERKEN (Werkhoven),
lODICHEM (Odijk), FRESDORE (onbekend), BUNNINCHEM
(Bunnik) en FEEDNA (Vechten).
Belangrijk voor de ontwikkeling van de streek was
de Kromme Rijn. Het toevoegsel KROMME dateert pas uit
later tijd. Voor de 11 eeuw stroomde de Rijn, komend
uit het oosten, bij het tegenwoordige Wijk bij Duur-
stede in noordwestelijke richting vla Utrecht naar de
zee, waarin hij in de buurt van Katwijk uitmondde. De
Lek dient in die tijd slechts als een zijrivier van de
Rijn beschouwd te worden. Op de Rijn was een drukke
scheepvaart, die zich richtte op DORESTAD (Duurstede),
één der belangrijkste handelscentra van het Karolin-
gische rijk. Ook in de 9 en 10 eeuw wijzigde de
loop van de rivier zich nog, doordat er geen dijken
waren, die de bedding binnen bepaalde perken hielden.
Hierin kwam verandering "In het midden van de 11 eeuw,
toen aan de noordzijde van de Rijn en de Lek tussen
Amerongen en Vreeswijk een dijk werd opgeworpen, die
de Rijn bij Wijk bij Duurstede definitief afdamde.In
die tijd moet dus de Lek al belangrijker zijn geweest
dan de (Kromme) Rijn ten Noorden van Wijk. De dam be-
tekende het einde van de ingrijpende beddingswijzi-
gingen van de Kromme Rijn, die voortaan vrij stabiel
bleef, maar van een internationale handelsroute van
de eerste orde verviel tot een riviertje waarop nog
slechts lokale scheepvaart en beurtschipperiJ mogeiyk
-ocr page 4-
bleef.
Overigens is het niet waarschijnlijk dat de bewoners
van de nederzettingen langs de Rijn tussen Duurstede
en Utrecht ooit actief bij de scheepvaart en de han-
del betrokken zijn geweest en het is zeker niet om die
reden dat de H.Nikolaas, patroon van de scheepvaart,
in het latere gemeentewapen van Odijk compareert.De
nederzettingen hebben veeleer agrarische gemeenschap-
pen geherbergd van mensen, die met een status van meer
of mindere onvrijheid verbonden waren aan grote land-
bouwbedrijven van kerkelijke instellingen of wereld-
lijke groten.
Zo behoorden in de 9 en 10 eeuw Vechten en Bunnik ge-
heel tot het domein van de bisschoppelijke kerk van
Sint-Maarten te Utrecht, Odijk en Werkhoven gedeelte-
lijk. Wij mogen aannemen, dat de resterende delen van
beide laatste plaatsen nog tot het goed van de keizer
van het Heilige Roomse Rijk behoorden, van wie ook rte
genoemde goederen van de Sint-Maartenskerk wel afkoms-
tig zullen zijn. Keizer Otto III schonk tijdens zijn
regering (983-1002) zijn landbouwexploitaties to Wijk,
Werkhoven en Odijk aan Heribert, aartsbisschop van
Keulen, en deze begiftigde er op 3 mei 1019 de Bene-
diktijnerabdij te Deutz bij Keulen mee, die in het be-
zit ervan bleef tot na 1l47 en ten dele zelfs tot
1256.
Centrum van een grote landbouwexploitatie was in die
tijd een hof (curtis), die wij ons moeten voorstellen
als een gebouw met bijgebouwen en schuren, omringd
door een palissade ter verdediging, waarbinnen de ver-
tegenwoordiger van de eigenaar verblijf hield, de zg.
hofmeler. Er omheen stonden de hutten van hen die in
dienst van de eigenaar de grond bewerkten.
Meestal hadden zij bovendien gemeenschappelijk een
stuk grond in gebruik, de zg. MEENT.Evenals een aantal
andere dorpen in de Kromme Rijnstreek zijn ook Bunnik,
Odijk en Werkhoven uit een dergelijk complex voortge-
komen. Na verloop van tijd werden de bewerkers van de
grond, die oorspronkelijk horigen waren, steeds vrij-
er. In de 13 en 14 eeuw waren het boeren geworden,
soms zeer aanzienlijke, die hun hofsteden en landerij-
en voor zover zij nog behoorden tot de hofgoederen wel
niet in volle eigendom bezaten, maar hun rechten na-
derden het eigendomsrecht toch wel zeer dicht.Aan de
andere kant had deze evolutie tot gevolg dat de rol
van de grondheren kleiner werd en dat ook de beteke-
nis van de hoven zeer verminderde.
1.3.RECHTSPRAAK EN BESTUUR
Vanneer wij spreken over rechtspraak en bestuur in de
-ocr page 5-
middeleeuwen, hanteren wij eerder een modern begrip.
In de middeleeuwen zijn deze zaken nauw verweven,zij
het dat in bepaalde opzichten, wegens de erbij be-
trokken belangen, de rechtspraak het zwaarste accent
krijgt. Ook lang na de Middeleeuwen valt soms moei-
lijk een duidelijk onderscheid tussen "rechtsprekende"
en "besturende" organen aan te geven.Er is een dalen-
de lijn te trekken van rechtspraak in zware zaken naar
kleinere en vervolgens via vrijwillige rechtspraak
naar bestuurlijke taken.
1.3.1. RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID.
De bisschop van Utrecht, in wereldlijk opzicht lands-
heer van het Sticht, bezat in de I3 en 1't eeuw -
voor de hieraan voorafgaande tijd laten de schaarse
bronnen geen algemene conclusies toe - bijna overal
binnen zijn landsheerlijkheid zowel de hoge als de
lage rechtsmacht. De lage rechtsmacht, d.w.z. de be-
rechting inzake gewone, dagelijks voorkomende straf-
bare feiten werd meestal door de bisschop aan een we-
reldlijk of kerkelijk persoon in leen gegeven,welke
heer dan ambachtsheer werd genoemd,In de dorpen die
ons interesseren was dit niet het geval.In Bunnik en
Werkhoven waren - althans in de Middeleeuwen - geen
ambachtsheren, maar oefende de bisschop door middel
van door hem benoemde schouten, de lage rechtsmacht
uit. De hoge rechtsmacht, d.w.z. de berechting inzake
zware misdrijven, waarop strenge straffen stonden in-
clusief de doodstraf, werd door de bisschop niet aan
de dorpsschouten toevertrouwd. Hiervoor had hij een
hoge gerechtsofficier die in zulke zaken de schouten
verving. In Odijk was de toestand anders. Odijk be-
hoorde tot de weinige plaatsen, waar de hoge noch de
lage rechtsmacht toekwam aan de bisschop.Dit was nog
een uitvloeisel van de bevoorrechte positie,die de
abdij van Deutz daar vroeger had bekleed. De goederen
van deze abdij vormden oorspronkelijk een enclave in
de landsheerlijkheid van de bisschop,waarbinnen de ab-
dij zelf de koninklijke hoogheidsrechten(JUSTITIA RE-
GALIS)uitoefende.In I256 had de abdij haar Utrechtse
goederen van de hand gedaan ten behoeve van de graaf
van Gelre . Waarschijnlvjk had zij Werkhoven reeds eerder
vervreemd,want van enig bezit of gezag van de Gelderse
graaf in deze plaats blijkt uit latere bronnen niets.
Wel daarentegen in Odijk.Op een onbekend tydstip vèór
1313 verpandde de graaf van Gelre Odijk aan de heer
van Vianen, wiens nakomelingen het verscheidene eeu-
wen in bezit hielden, omdat de graven van Gelre hun
pand niet meer konden inlossen. Op grond van de over-
dracht door de abdij van Deutz in 1256 bezaten de gra-
-ocr page 6-
Gerechten vóór 1798
1.  Slagmaat.
2.  Kleine Koppel.
3.  Grote Koppel.
k. Maarschalkerweerd
5.  Amelisweerd.
6.  Rhijnauwen.
7.  Vechten.
8.  Bunnik.
9.  Ter Hul.
lO.Odijk.
11.  Werkhoven.
12. Dwarsdijk.
KAART I
-ocr page 7-
ven van Gelre en naderhand de heren van Vianen de ho-
ge en lage rechtsmacht in Odijk, die elders toekwam
aan de bisschop van Utrecht. De heren van Vianen be-
noemden schouten, die in hun naam de lage rechtsmacht
uitoefenden terwijl zij de hoge aan zichzelf hielden.
Sedert het begin van de 15 eeuw gaven de heren van
Vianen de rechtsmacht te Odijk, zowel de hoge als de
lage, aan de heren van Beverweerd in leen, zodat die
voortaan de Odijkse schout benoemden.
Tot het schoutambt werden oorspronkelijk waarschijn-
lijk alleen edelen geroepen, in de
^k eeuw benoemden
de bisschop te Bunnik en te Werkhoven, en de heer van
Vianen en later die van Beverweerd te Odijk ook aan-
zienlijke boeren tot schout. Voor Bunnik bezitten wij
een oorkonde uit 1239, die aantoont dat in die tijd de
hofmeier, dus de vertegenwoordiger van de bisschop als
grondheer in de hof van Bunnik, tevens schout was.
Waarschijnlijk was dit aanvankelijk ook het geval met
de hofmeiers van de abdij Deutz te Odijk en Werkhoven.
De schouten hielden met een aantal boeren,LANDGENO-
TEN of BUREN, zoals zij zich noemden, rechtszitting
aanvankelijk in de open lucht, .later in het recht-
huis, tevens dorpsherberg. Gedurende de 16 eeuw wer-
den de buren in de gerechten vervangen door een colle-
ge vaji schepenen. In Bunnik vond deze vervanging
plaats in 1 5'*0, in Werkhoven in 1 SS'* en in Odijk op
een onbekend tijdstip tussen 1 S'*? en 1565. Het was een
grote verbetering, immers de rechtsprekende buren wa-
ren die geëi'fde boeren, die toevallig ter zitting kwa-
men, zodat de procederende partijen er voor konden
zorgen, dat een aantal buren aanwezig was, dat hun
gunstig gezind was. Eigenlijk waren de buren wel ver-
plicht ter rechtszitting te komen, maar zij lieten
zich steeds minder aan deze plicht gelegen liggen.De
schepenen waren eveneens boeren, maar zij werden voor
een bepaalde tijd en in een beperkt aantal gekozen.
Zij werden beëdigd en spraken recht ambtshalve. In
Werkhoven telde het schepencollege vijf leden, in Bun-
nik zes en in Odijk zeven.De zaken, die schout en sche-
penen en vroeger schout en buren ter berechting kre-
gen, varieerden van kleine diefstallen, verwondingen
en belastingontduikingen tot het laten grazan van vee
in andermans weiden, het niet snoeien van heggen etc.
De schout bracht de vonnissen, die gewezen werden door
de schepenen en meestal bestonden in het opleggen van
een boete, ten uitvoer.
Belangrijk was ook de taak van schout en schepenen in
de vrijwillige rechtspraak. Zoals tegenwoordig, koop,
verkoop, verpachting enz. plaats vinden ten overstaan
van een notaris, zo geschiedde dat destijds op de dor-
pen voor het gerecht, d.w.z. voor schout en schepenen.
In hun tegenwoordigheid vond dan met veel formaliteiten
-ocr page 8-
en plechtigheden de gevraagde rechtshandeling plaats,
waarna door de secretaris van het gerecht een oor-
konde werd geschreven waaraan de schout zijn zegel in
was bevestigde. Tegen betaling van zekere legesgel-
den werd aan de partijen zulk een oorkonde ter hand
gesteld. Als secretaris trad, wij wuten dit zeker
voor wat het l6 eeuwse Odijk betreft, meestal de
dorpspastoor op, later was het de schoolmeester.De
secretaris tekende ook de handelingen van schout en
schepenen op in registers. Ook de oorkonden werden,
alvorens de originelen aan de partijen werden gege-
ven, in deze registers afgeschreven. Het oudste sche-
penregister, dat in de dorpen die ons interesseren is
bewaard gebleven, is dat van Odijk, dat in 1566 aan-
vangt,De registers van Bunnik zijn vanaf 1596 bewaard.
Die van Werkhoven zijn helaas alle verloren gegaan.
1.3.2. GEBIED
Het gebied waarbinnen schout en schepenen bevoegd wa-
ren, werd meestal aanf;c'duid als GERECHT (zie kaart l).
De gerechten in hun geografische betekenis vielen niet
geheel samen met de pcirochies . Alleen was dit bijna
het geval in Odijk waar parochie- en gerechtsgrenzen
samenvielen, behalve dat er binnen het gerecht twee
kleine enclaves lagen, waarvan er één
^k hektare groot
was. Van de andere enclave, Zoogwijk geheten, kennen
wij de grootte niet. Beide gebiedjes vormden afzonder-
lijke ambachtsheerlijkheidjes. Ook biiuien het gerecht
van Werkhoven lagen twee van dergelijke kleine enclaves,
respectievelijk '+ en 38 hektare groot. Bunnik en Vech-
ten hadden één gerecht, maar daarin vormde het 28 hek-
tare grote Ter Hul een enclave. Al deze kleine ambachts-
heerli jkheid jes telden maar weinig bewoners, soms maar
één boerengezin. Het had daarom geen zin en het was
ook onmogelijk voor de ambachtsheren om er afzonder-
lijke schouten en schepenen aan te stellen.Rechtshan-
delingen met betrekking tot de enclcives vonden daarom
uit praktische noodzaak p4.aats voor de gerechten van
de grotere rechtskringen waarbinnen zij lagen. Een uit-
zondering voor wat betreft de schout vormde Ter Hul,
dat als afzonderlijke ambachtsheerlijkheid is ontstaan
tussen 1331 en 1377 en waarvan tot 1502 de heer van
Beverweerd en sinds dat jaar de proost van het Sint-
Salvatorekapittel te Utrecht ambachtsheer was. Hier
was namelijk wel een schout. De ambachtsheer van Ter
Hul, tevens eigenaar van de grond, belastte zijn pach-
ter tevens met het schoutambt.
Ook afgezien van de enclaves vielen in Bunnik en Werk-
hoven de parochies en de gerechten niet samen zoals in
Odijk. De parochie Werkhoven strekte zich ook uit over
Dwarsdijk dat een eigen gerecht vormde. De parochie
-ocr page 9-
Bunnik strekte zich uit over Rhijnauwen, dat ook
een zelfstandig gerecht was, maar aan de andere kant
behoorde een deel van het gerecht Bunnik en Vechten
niet tot de parochie Biuinik, nl. Vechten en omge-
ving, dat onder de Utrechtse stadsparochie van Sint-
Nikolaas ressorteerde.
1.3.3. BESTUURSTAKEN.
Naast hun rechterlijke taak oefenden de colleges van
schout en schepenen ook een bestuurlijke functie uit.
De werkzaamheden daaraan verbonden stonden qua omvang
in geen verhouding tot die van de huidige gemeente-
besturen, maar ook toen reeds waren openbare werken
en financiën een voorname factor.Ook water-
staatszaken vielen onder de bemoeienis van schout en
schepenen, aanvankelijk in htin gehele district, later
alleen nog daar waargeen waterschappen bes tonden.Het
onderhoud van de weteringen en sloten was van vitaal
belang voor de waterbeheersing van de streek en van
de waterbeheersing was de welvaart van de individue-
le boeren en in zekere zin zelfs van de bevolking van
het gehele gebied afhankelijk. Dit onderhoud werd uit-
gevoerd door en voor rekening van de aangelanden, dus
de bezitters van landerijen, die op een bepaalde wete-
ring uitwaterden.Schout en schepenen oefenden het toe-
zicht uit op het onderhoud door middel van de schouw.
In een aantal gevallen verenigden de aangelanden van
een bepaalde wetering zich in een belangengemeenschap
en zij wisten van de Staten van Utrecht zelf schouwbe-
voegdheid te verkrijgen. Zij vormden van dan af een
eigen waterschap met een eigen bestuur, waarin soms de
schouten van de gerechten ambtshalve zitting hadden.
De oudste waterschappen in het Bunnikse zijn dat van
de Vechter- en Oudwujvorbroeksewetering (l568),Vlo-
wijkerwetering (1604), Rijsbruggerwetering en Riet-
sloot ( 1 6 I't) en Lubbersloot en Opbroekse wetering.In
de 18 en in de 19 eeuw breidde hun aantal zich nog
uit.
Met onderhoudswerken aan de Kromme Rijn en de Lekdijk
Bovendams bleven de schout en schepenen van de gerech-
ten bemoeienis houden. De geërfden in Bunnik, Odijk en
Werkhoven zowel als in alle andere gerechten, waar het
water op de Kromme Rijn werd geloosd, waren verant-
woordelijk voor het onderhoud en het bevaarbaar hou-
den van een gedeelte van de rivier.
1 . 3 . 't. MIDDELEN .
Oorspronkelijk zullen de geërfden ieder naar hun aan-
deel wel zelf voor het onderhoud hebben gezorgd, maar
reeds in de late Middeleeuwen betaalden zij een bedrag
in geld naar rato van hun grondbezit. Schout en sche-
-ocr page 10-
Gemeenten in 1812
1.    Bunnik.
2.    Werkhoven.
K/'/.-j Gevoegd bij: gemeente Cottien.
t>?VS<^ Gevoegd bij: gemeente Houten.
KAART ir
-ocr page 11-
penen besteedden het onderhoud van het gedeelte van
de Kromme Rijn, waarvoor de geërfden in hun rechts-
kring verantwoordelijk waren aan en sloegen de kosten
om over de belastingplichtige landen. Evenzo geschied-
de dit met het deel van de Lekdijk dat men van het dyk-
bestuur ter onderhoud had toegewezen gekregen. Ook het
gewone onderhoud van de wegen werd in de regel door de
aangelanden verricht onder toezicht van schout en sche-
penen. Behoudens enkele uitzonderingen, zoals een deel
van de Langstraat te Bunnik, bestonden tot in de 19
eeuw de wegen uitsluitend uit zand en klei en waren ze
onverhard. De aangelanden van de wegen moesten ook e-
ventuele bruggen als onderdeel van de wegen in hun on-
derhoud betrekken. Met betrekking tot de grote bruggen
over de Kromme Rijn bleek dit een zware eis. Na 1668
kregen schout en schepenen van Odijk van de Staten een
tolconcessie ten behoeve van het onderhoud van de 0-
dijkerbrug bij het gehucht Odijkersteeg. Kort daarop
kregen schout en schepenen van Bunnik eenzelfde con-
cessie ten behoeve van de Bunnikse brug achter de Her-
vormde kerk aldaar. Voortaan werd het gewone onder-
houd van de bruggen uit tolgelden betaald. De kosten
van buitengewone werken werden omgeslagen over de lan-
derijen van het gerecht. In I858 ging de tolconcessie
in Odijk van het gemeentebestuur van Odijk over op de
toen opgerichte "Commissie van administratie van de
Odijkersteeg" te Zeist.
Gebouwen die door de gemeenschap moesten worden onder-
houden waren er oudtijds niet veel. De zittingen van
schout en schepenen vonden plaats in de gerechtska-
mers van de dorpsherbergen, die aan particulieren toe-
behoorden. Hoewel het geen openbare gebouwen waren in
die zin dat zij aan de gemeenschap toebehoorden, die-
nen toch de kerkgebouwen te worden genoemd. Het gewone
onderhoud ervan werd bekostigd uit de opbrengst van de
kerkegoederen, maar in geval van buitengewone herstel-
lingen of verbouwingen werden de kosten meestal door
schout en schepen omgeslagen over de landerijen van
het gerecht. Een bekend voorbeeld hiervan is het her-
stel van kerk en pastorie te Bunnik in 1732, dat door
de gezamelijke geërfden werd betaald. Omdat in de 17
en 18 eeuw de Hervormde kerk als de publieke kerk
gold, moesten ook de Katholieke grondbezitters de her-
stellingen helpen meebetalen. Aan de andere kant ge-
schiedden eventuele verbouwingen van Katholieke ker-
ken geheel buiten de bemoeienis van schout en schepe-
nen en deze moesten uitsluitend uit giften van de le-
den van die kerken worden gefinancierd.
1 .3.5.INVORDERING.
Behalve met betrekking tot de belastingen die de plaat-
-ocr page 12-
r
selljke gemeenschap ten goede kwamen, traden de schou-
ten ook op als inners van algemene belastingen, die
krachtens ordonnantie van de Staten van Utrecht wer-
den geheven. Deze lasten, zowel reële als personele,
namen in de 18 eeuw aanmerkelijk toe. Ook de schout
van Ter Hul trad in deze aangelegenheid op. Te innen
viel er voor hem in Ter Hul niet veel, want hij vorm-
de met zijn gezin de hele bevolking en was bovendien
de enige grondbezitter in de ambachtsheerlijkheid.
Door echter zijn aandeel in de belasting direct aan
de ontvanger van de Staten af te dragen, waartoe hij
als schout gerechtigd was en niet via de schout van
Bunnik, behoefde hij niet bij te dragen,in het loon
dat de laatste voor zijn werk genoot. Overigens was
de verhouding tussen de schouten van Bunnik en Ter
Hul goed. De schouten van Ter Hul zaten dikwijls uit
anderen hoofde in het Bunnikse schepencollege.
Tenslotte nog een opmerking over de godsdienst van
de schouten en schepenen.In de 17 en 18 eeuw mocht
niemand openbare ambten bekleden of hij moest de
Hervormde godsdienst belijden. Hieraan is in Bunnik,
Odijk en Werkhoven niet de hand gehouden. Een tref-
fend voorbeeld vormen de schouten van Ter Hul, die
herhaaldelijk ook deel uitmaakten van het schepen-
college van Bunnik. Zij behoorden namelijk tot het
geslacht Van Zijl, dat vanaf 1596 tot heden de hof-
stede Ter Hul onafgebroken in bezit heeft gehad en
welk geslacht een der steunpilaren van de illegale
Bunnikse Katholieke kerk is geweest. De oorzaak van
het in functie blijven van Katholieke schepenen en
zelfs schouten was dat er te weinig Protestantse be-
schikbaar waren. Gedurende de 17 eeuw was zonder
onderbreking in alle drie de dorpen de meerderheid
van het schepencollege waarschijnlijk Katholiek.Nog
in 1726 had Bunnik vijf Katholieke schepenen,Odijk
en Werkhoven hadden er elk vier. In 173^ waren zelfs
alle Odijkse schepenen Katholiek. In de tweede helft
van de 18 eeuw neemt het aantal Katholieke func-
tionarissen langzaam af, maar geheel Protestants,
zoals de voorschriften luidden, werden de colleges
nooit.
De revolutie van 1795 maakte een eind aan de be-
voorrechte positie van de Hervormde kerk. Voortaan
konden ook Katholieken weer ambten bekleden zonder
daardoor in strijd met de wet te handelen.Overigens
veranderde er in de dorpsbesturen niet veel. In
1798 werd een aantal gerechten samengevoegd. Rhijn-
auwen, Amelisweerd, Maarschalkerweerd en Grote en
Kleine Koppels kwamen bij Bunnik, maar in 1802 werd
deze samenvoeging weer ongedaan gemaakt.
-ocr page 13-
1.4. BESTUUR NA 1 8 1 1 .
Na de inlijving van de Nederlandse gewesten bij het
Franse keizerrijk in 1810 wenste keizer Napoleon I
de bestuurlijke organisatie van de pas verworven ge-
bieden op Franse leest te schoeien. Er werden de-
partementen gevormd, die geen rekening meer hielden
met de grenzen van de oude gewesten. Ze werden onder-
verdeeld in arrondissementen en deze weer in gemeen-
ten (communes). Het keizerlijk dekreet van 18 oktober
1810 waarbij de Franse instelling van de MAIRES ook
in onze gewesten werd ingevoerd, vormt het begin van
onze moderne gemeenteadministratie. De MAIRES die
aan het hoofd van de gemeenten kwamen te staan, waren
geen gerechtsofficieren meer, zoals de oude schouten
dat in de eerste plaats geweest waren, maar uitslui-
tend bestuursambtenaren, benoemd door de prefect van
het departement. Ook de schepenrechtbanken werden ont-
bonden. Er voor in de plaats kwamen gemeenteraden zon-
der rechterlijke bevoegdheid. De leden ervan werden
eveneens benoemd.
De gemeentelijke indeling bleef vooralsnog die van de
oude gerechten. Bij nieuw keizerlijk decreet van 21
oktober 1811 werd deze indeling met ingang van 1 janu-
ari daaraan volgend gewijzigd. Met betrekking tot het
gebied dat ons interesseert, voorzag het decreet in
de instelling van twee gemeenten, nl. Bunnik en Werk-
hoven (zie kaart II). Zij behoorden beide tot het ar-
rondissement Amersfoort en het departement van de
Zuiderzee. De nieuwe gemeente Bunnik omvatte de voor-
malige gerechten Bunnik en Vechten, Ter Hul, Rhijn-
auwen, Oud- en Nieuw-Amelisweerd, Slachtmaat, de Kop-
pels en Maarschalkerweerd, de nieuwe gemeente Werk-
hoven de voormalige gerechten Werkhoven en Odijk.
De gemeenten van 1811 bleven in deze vorm bestaan, ook
na het herstel der onafhankelijkheid in I813, totdat
het "Provinciale Regelement van bestuur ten platten-
lande van Utrecht" op 29 juni 1816 enkele wijzigingen
aanbracht, die concessies aan de oude toestand inhiel-
den .
De gemeente Bunnik werd gesplitst in de gemeenten
Bunnik (voorm.gerechten Bunnik en Vechten en Ter Hul)
en Rhijnauwen (voorm. gerechten Oud- en Nieuw-Amelis-
weerd en Rhijnauwen), de gemeente Werkhoven in de ge-
meenten Werkhoven en Odijk, beide het gebied van de
voormalige gelijknamige gerechten omvattend.(zie kaart
IIl).Ook met de gemeentelijke indeling van I8I6 was
het provinciaal bestuur van Utrecht op den duur niet
gelukkig. Omstreeks het midden van de 19 eeuw volgden
voorstellen betreffende samenvoegingen van gemeenten
elkaar in snel tempo op. Zeer ingrijpend was een voor-
stel van de gouverneur van Utrecht in 18^9, eerst aan
-ocr page 14-
r
Gemeenten in i8i;
1. Rhijnauwen.
Z. Bunnik.
3. Odijk.
k. Werkhoven.
[//■"'J Gevoegd bij: gemeente Cothen.
I>0<X>1 Gevoegd bij: gemeente Houten.
KAARTJE
-ocr page 15-
de minister en vervolgens aan Gedeputeerde Staten om
de gemeenten Rhijnauwen, Bunnik Odijk, Werkhoven,Drie-
bergen, Rijsenburg en Sterkenburg samen te voegen tot
één gemeente Driebergen. Evenals andere, minder rigo-
reuze, had ook dit voorstel geen succes. Wel werden
krachtens de wet van 13 Juni 1857 de gemeenten Bunnik
en Rhijnauwen verenigd tot de gemeente Bunnik. De over-
gebleven gemeenten Bunnik, Odijk en Werkhoven onder-
gingen gedurende ruim honderd jaar geen wijzigingen
meer, totdat zij bij de wet van 10 april 196'* met in-
gang van 1 september daaraanvolgend werden gekombi-
neerd tot de gemeente Bunnik. Tevens werden bij die
gelegenheid enkele weinig belangrijke grenscorrecties
aangebracht met de naburige gemeenten Zeist, Houten
en Cothen.
Na het vertrek van de Fransen in 1813 waren de bevoegd-
heden en taken van de plaatselijke besturen ongewij-
zigd gebleven. De maires van Bunnik en Werkhoven,Hen-
drik Kamperdijk en Hermanus de Vriendt bleven als hoofd
van de gemeenten gehandhaafd. De titel maire werd af-
geschaft en de oude van schout hersteld, maar na een
jaar of tien vervangen door die véin burgemees ter .Ook
nu werden de leden van de gemeenteraad, waarvan er
twee als ASSESSOREN met de burgemeester het dagelijks
bestuur vormden, niet gekozen, maar van hogerhand be-
noemd. De oude ambachtsheren kregen, zo zij nog be-
stonden, het recht van voordracht.
Wanneer wij de gemeentelijke bestuursapparaten in een
willekeurig jaar van de vorige eeuw wat nader bezien,
vallen er nogal wat verschillen met de tegenwoordige
toestand op. We kiezen daartoe het jaar 18U5. In
Bunnik is dan burgemeester Johannes Gerardus Geel-
kerken. Hij is ook burgemeester van Rhijnauwen, boven-
dien secretaris van Bunnik, gemeenteontvanger van Hou-
ten en gemeenteontvanger van Oud-Wulven. Ondanks deze
cumulatie van gemeentelijke ambten geeft hij als be-
roep op: zaakwaarnemer. Al zijn gemeentelijke func-
ties zijn blijkbaar nevenfuncties.Dit wordt duidelijk
als wij zien naar de inkomsten aan de ambten verbon-
den. Zijn burgemeestersambt van Bunnik leverde hem
f. 125,-- 's jaars op, zijn post van secretaris even-
eens f. 125,—• Als burgemeester van Rhijnauwen ver-
diende hij f. 23,-- per jaar, als ontvanger van Hou-
ten f. 80,-- en als ontvanger van Oud-Wulven f.50,--.
Voor alle ambten tezamen dus f.
k03>— per jaar. Nu
was dit tractement zeker voldoende om er met een ge-
zin van te leven. Het was zelfs royaal als wij het
vergelijken met de inkomsten van Nicolaas Lam, onder-
wijzer te Odijk, die in dezelfde tijd aan jaarwedde
en emolumenten tezamen slechts f. 268,— trok. Maar
gezien de voorname staat waarin de burgemeester leef-
de, moeten de ambtelijke tractementen slechts als een
-ocr page 16-
bijverdienste worden beschouwd. Dit is nog duidelyker
bij Hermanus de Vriendt, in dat jaar burgemeester van
Odijk en burgemeester van Werkhoven, bovendien in bei-
de gemeenten secretaris. Deze vier ambten leverden hem
tezamen jaarlijks f. 370,-- op. Dit bedrag werd nog
wat verhoogd door zijn ftuxctie van secretaris van
Langbroek, maar zijn eigenlijke beroep was adminis-
trateur. Het is duidelijk dat hij, als hij bij zijn
dood een aanzienlijk vermogen nalaat terwijl hij zijn
loopbaan als kantoorbediende was begonnen, zijn rijk-
dom niet aan zijn ambtelijke functies kan te danken
hebben. Voor de volledigheid dient echter vermeld dat
hij niet terugdeinsde voor frauduleuze handelingen.
Op grond hlervain werd hij in IB^tó als burgemeester-
secretaris van Odijk en Werkhoven afgezet en hij
stierf in I870 in gevangenschap in de Utrechtse straf-
gevangenis. Uit dit alles blijkt duidelijk dat de
werkzaamheden die de ambten van burgemeester en se-
cretaris meebrachten, gering waren.
Ondanks het feit dat de gemeenten behalve de ontvan-
ger, verder geen personeel hadden, kon het hoofd van
de gemeente naast zijn taak als burgemeester en secre-
taris het grootste deel van zijn tijd aan andere za-
ken besteden. Hij kon ook rustig buiten de gemeente
wonen. Burgemeester Geelkerken woonde in Utrecht,
burgemeester De Vriendt in Langbroek. In de tweede
helft van de 19 eeuw namen de taken van burgemees-
ter en secretaris wel toe, maar het burgemeestersambt
hield nog lang het karakter van een ereambt. Burge-
meesters als Baron de Geer ( 1 S'tQ-1853) > Jhr. de Pes-
ters (187I-I887) en Baron van Hardenbroek van Berg-
ambacht {I887-I899) waren in de eerste plaats groot-
grondbezitters, en aan hun bezittingen hadden zij
hun voornaamste inkomsten te danken.
De gemeenteraad van Rhijnauwen telde vier, de overige
raden telden vijf leden en waren bijna uitsluitend
samengesteld uit de rijkste boeren. Dit zou nog lang
zo blijven. Hoewel tegen het einde van de 19 eeuw
meer niet-boeren hun intrede in de raden deden,bleef
het lidmaatschap van de raad tot diep in de 20 eeuw
een privilege voor de bezittende klasse.
Hoewel de gemeenten, met uitzondering van Rhijnauwen,
een bevolking hadden waarin de Rooms-Katholieken een
sterke meerderheid vormden, waren alle burgemeesters
in de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw Pro-
testant. Burgemeester Van de Weyer was in 1936 de
eerste Katholiek die dit ambt bekleedde. Zolang de
leden van de raden door Gedeputeerde Staten werden
benoemd, waren de Protestantse raadsleden in de
meerderheid of waren er evenveel Katholieke als Pro-
testantse. Nooit bestond vèèr het midden van de vo-
rige eeuw het gemeentebestuur uit een Katholieke
-ocr page 17-
meerderheid overeenkomstig de samenstelling van de be-
volking. Deze toestand was nog een uitvloeisel van de
dominerende positie der Hervormden in vroeger eeuwen
en zij werd in de hand gewerkt, doordat de ambachts-
heren, die het recht van voordracht bij de benoeming
van raadsleden hadden, meestal Protestant waren.
Enige verbetering op dit punt trad in toen de gemeen-
teraden werden gekozen, maar van een democratische
samenstelling was vooralsnog geen sprake, doordat al-
leen de vermogenden stemgerechtigd wai^en, In Bunnik
waren in 1853 op een bevolking van 869 zielen
kk per-
sonen tot stemmen bevoegd en daarvan nam ongeveer de
helft werkelijk aan de verkiezing deel. Geleidelijk
echter werd het kiezerskorps uitgebreid, tot in I918
algemeen kiesrecht werd ingevoerd.
Van een partijenstelsel kon voor de Tweede Wereldoor-
log in Bunnik, Odijk en Werkhoven nauwelijks gesproken
worden. De enige werkelijke tegenstelling tussen de
kandidaten voor de gemeenteraden bleef de confessione-
le, In Bunnik en Odijk nam in de eerste helft van deze
eeuw het aantal Protestanten langzaam toe. Vlak voor
de oorlog telde Bunnikse raad zelfs
k Protestanten te-
gen 3 Katholieken, de Odijkse 3 Protestanten tegen
k
Katholieken en de Werkhovense 2 Protestanten tegen 5
Katholieken. In Bunnik behoorden in dat jaar beide
wethouders tot de Protestantse partij, in Werkhoven
beide tot de Katholieke, terwijl in Odijk een Katho-
lieke en een Protestantse wethouder fungeerden.In
Werkhoven bleven de raadzetels voorbehouden aan de
confessionele partijen tot aan de opheffing van de ge-
meente in 1964. In Bunnik en Odijk deden na de Tweede
Wereldoorlog de Partij van de Arbeid, in Bunnik later
ook nog de Volkspartij voor Vrijheid en Demokratie hun
intrede in de raad. Bij de opheffing van de drie af-
zonderlijke gemeenten in 1964 was de samenstelling van
de raden als volgt: Bunnik 11 leden, waarvan 5 K.V.P.,
2 Prot.Chr., 2 P.v.d.A en 2 V.V.D.; Odijk 7 leden,
waarvan
k K.V.P., 2 Prot.Chr. en 1 P,v,d.A. en Werk-
hoven 7 leden, waarvan 5 K.V.P. en 2 Prot.Chr,
De samenvoeging van de drie gemeenten was reeds door
langdurige combinatie in het bestuur voorbereid. Toen
Odijk in I8I6 opnieuw van Werkhoven werd afgesplitst
behielden beide gemeenten dezelfde burgemeester, die
tevens van beide gemeenten secretaris was, nl. H, de
Vriendt. In Bunnik was in die tijd H.Kamperdijk burge-
meester en secretaris, in Rhijnauwen H.van Ommeren.In
^8kk werd de toenmalige burgemeester-secretaris van
Bunnik, J.G.Geelkerken ook Burgemeester van Rhijn-
auwen. Na de afzetting van H. de Vriendt in 1846 volg-
de C.W.E.C. Baron de Geer hem als burgemeester-secre-
taris van Werkhoven en Odijk op. In 1849 werd hij bo-
vendien burgemeester van Bunnik en Rhijnauwen en in
-ocr page 18-
1850 tenslotte ook secretaris van beide gemeenten als
opvolger van Geelkerken en Van Ommeren. Sedertdien
werd geen enkele maal meer een afzonderlijke burge-
meester of secretaris voor een der gemeenten aange-
steld. Het ambt van secretaris werd enkele Jaren la-
ter van dat van burgemeester gescheiden. Het gemeen-
telijk bestuursapparaat breidde zich sinds de tweede
helft van de 19 eeuw gestadig uit. In 1897 werd een
nieuw gemeentehuis voor de gemeenten Bunnik, Odijk en
Werkhoven gebouwd in het centrum te Bunnik.
De gemeenten bleven vooralsnog typische plattelands-
gemeenten met landbouw en veeteelt als voornaamste
middel van bestaan. Wel kwam er in de tweede helft
van de 19 eeuw enige kleine industrie, nl. twee
stoomsteenbakkerijen te Werkhoven en een dakpannen-
en tegelfabriek te Bunnik. Maar het was niet van
lange duur. Pas na de Tweede Wereldoorlog heeft eerst
Bunnik en daarna ook Odijk het karakter van a-
grarische gemeente verloren. Hoewel zich te Bunnik
industrie vestigde, werden de gemeenten niet geïndus-
trialiseerd. Zij kregen meer het karakter van foren-
sengemeenten. In Werkhoven bleef het agrarische as-
pect het langst overheersend.
Van groot belang voor de ontwikkeling van de drie ge-
meenten is de verbetering van de verbindingen geweest.
Vroeger was de enige goede verbinding met Utrecht die
via de Kromme Rijn. De oude landweg van Wijk bij Duur-
stede naar Utrecht - de Trechtweg of Achterdijk -liep
niet door de kommen van de drie dorpen. In 1628 lie-
ten de Staten van Utrecht een zandweg aanleggen van
Utrecht via Vechten, Bunnik, Odijk en Werkhoven naar
Cothen, die pas in de vorige eeuw enigszins werd ver-
hard. In 1839 werd de weg tussen Zeist en Bunnik en
in 1858 die tussen Zeist en Odijk omgezet in een grind-
weg. In I859 werd er een diligencedienst tussen Utrecht
en Wijk bij Duurstede ingesteld, die de dorpen voor
goed uit hun isolement verloste.
Trouwens reeds eerder, in 1844, was de Rijnspoorweg
tussen Utrecht en Arnhem aangelegd met stations te
Vechten en Bunnik. In 1874 bestonden er plannen voor
een station-Werkhoven, dat zou komen te staan bij de
Pappelenbuurt, maar hiervan kwam niets, omdat de door
Werkhoven geprojecteerde spoorlijn van Rotterdam naar
Arnhem niet werd aangelegd.
1.5. KERKEN VÖÖR DE HERVORMING.(zie kaart IV)
In een gebied dat, zoals met de Kromme Rijnstreek het
geval was reeds zeer vroeg bewoond was en waar aanzien-
lijke landbouwbedrijven van kerkelijke grootgrondbe-
zitters gevestigd waren, kan men oude kerken verwach-
ten. In vele gevallen behoorde tot de hofgebouwen ook
-ocr page 19-
een kerkje of kapel, gesticht door en toebehorend aan
de eigenaar van de hof. Uit de goederenlijst van de
Utrechtse kathedraal uit 918-9't8, die wij hiervoor
reeds citeerden, weten wij dat er in die tijd - en
waarschijnlijk betekent dit ook ten aanzien van de
kerken: reeds v66r de invallen der Noormannen - in de
Kromme Rijnstreek enkele kerken stonden. De kerken van
Houten, Werkhoven en het onbekende FRESDORE worden met
name genoemd als behorend tot het goederenbezit van de
bisschoppelijke kerk. In Werkhoven worden zelfs twee
kerken genoemd. Het is mogelijk dat hiermee de kerk te
Werkhoven en haar dochterkerk te Odijk zijn bedoeld,
welke laatste op dat tijdstip misschien nog een ka-
pel was. Het onvermeld blijven van andere kerken in de
lijst betekent niet dat de wèl genoemde kerken de eni-
ge zijn, die in de 10 eeuw in het Kromme Rijngebied
bestonden. In Bunnik b.v. kan ook al een kerk ge-
staan hebben, maar omdat Bunnik in zijn geheel aan de
kathedraal toebehoorde met inbegrip van een eventuele
kerk, was speciale vermelding van de kerk overbodig.
Alleen in die domeinen, waar slechts een deel tot de
kathedraal behoorde, was een toevoeging dat de kerk
tot dit deel behoorde, noodzakelijk,
e                                               7                                            ^
In de 12 eeuw werd het bisdom Utrecht verdeeld in
een aantal grote districten, aartsdiakonaten genoemd,
en de grens tussen het aartsdiakonaat van de dom en
dat van Oudmunster liep dwars door de Kromme Rijn-
streek. De kerken van Odijk, Werkhoven en Wijk bij
Duurstede ressorteerden met de westelijker gelegen kei~
ken onder het aartsdiakonaat van Oudmunster, die van
Bunnik, Zeist en Cothen onder het aartsdiakonaat van
de dom. Deze merkwaardige grens, die mogelijk terug-
gaat op een nog veel oudere wereldlijke indeling,moet
zijn oorzaak vinden in de bedding van de Kromme Rijn,
die op een bepaald moment niet ten oosten van de ker-
ken van Bunnik en Cothen gelegen moet hebben zoals
thans, maar ten westen ervan. De kerken van Zeist en
Bunnik ressorteerden niet alleen onder eenzelfde aarts-
diakonaat, er bestond tussen de twee kerken ook een
verhouding van moeder-dochter. Nog in de 16 eeuw was
de kerk van Bunnik als dochterkerk aan de moederkerk
te Zeist een jaarlijkse bijdrage verschuldigd. Wan-
neer de parochie Bunnik zich van de moederparochie
Zeist heeft afgesplitst,is onbekend, maar waarschijn-
lijk is dit gebeurd vöbr het jaar 1000. Aan de andere
kant van de Rijn lag Werkhoven met een in de eerste
helft van de 10 eeuw bestaande kerk, gewijd aan Sint
-Maarten, hetgeen voor een oude bisschoppelijke eigen-
kerk allerminst verwonderlijk is. Dat de kerk van
e
Odijk, welke plaats tot de 13 eeuw eenzelfde ont-
wikkeling doormaakte als de aansluitende gebieden van
WiM-khovoii OU Wijk bij Duurstede, een dochterkerk was
-ocr page 20-
van Werkhoven, is eveneens zeer waarschijnlijk. De pa-
troonheilige van Odijk is evenals die van Bunnik onbe-
kend. In Odijk wijst een Sint-Nikolaastraditie in de
richting van een patrooinium van deze heilige, aan wie
vooral in de 12 eeuw veel kerken zijn gewijd, maar
deze traditie gaat niet ver terug.
De oudste kerken moeten er eenvoudig en vrij primi-
tief hebben uitgezien, vermoedelijk waren ze nog van
hout. In alle drie de dorpen werden in de 12 eeuw of
iets later de oorspronkelijke bedeliuizen vervangen
door nieuwe, waarvan in Bunnik en Werkhoven thans de
torens nog geheel intact zijn. Van de kerken is die in
Bunnik ondanks ingrijpende verbouwingen nog het best
bewaard. In Werkhoven is in 1828 het koor afgebroken
en de kerk zo grondig verbouwd dat er hoegenaamd niets
meer van de 12 eeuwse kerk overgebleven is. In Odijk
had men reeds in de 16 eeuw behoefte aan een nieuw
koor. Het werd in
^^kS gebouwd nadat het oude was af-
gebroken. De niet vernieuwde delen van het gebouw nl.
de toren, het schip en het transsept waren in de 19
eeuw zo bouwvallig dat men ze heeft afgebroken. Op
het koor werd toen een klein torentje geplaatst.De hui-
dige Hervormde kerk te Odijk dateert dus uit 15'+8,maar
bezit het vernieuwde koor van een 12 eeuwse kerk, die
zelf in 1820 afgebroken is.
Behalve het hoofdaltaar bezat de kerk in Odijk in de
16 eeuw ook een altaar gewijd aan de H.Maagd en be-
stond er een Onze Lieve Vrouwebroederschap.In de kerk
van Werkhoven moet eveneens een bijaltaar hebben ge-
staan, maar we weten niet aan wie dit gewijd was.In
het kasteel Beverweerd was sinds 1462 een viparie van
Onze Lieve Vrouwe gevestigd. De H.Sacramentskapel te
Dwarsdijk bestond reeds sedert omstreeks 1270.
De geestelijkheid van de drie dorpen had het in de
Middeleeuwen niet breed. Behalve uit giften van de ge-
lovigen werden de pastoors onderhouden uit de pasto-
rielanden. Volgens een lijst van grondbezitters date-
rend uit kort voor
^kk9l waren de pastoriegoederen te
Bunnik 16 morgen groot (l morgen is 0.85 ha), die te
Odijk
k morgen en die te Werkhoven 5i morgen. De pas-
toors woonden op kleine hofsteden en hadden eigen
boerenbedrijfjes.
^ e
Pdijks kerk ontving in de loop van de 16 eeuw twee
belangrijke schenkingen van de heer en vrouwe van Be-
verweerd en Odijk. Op 10 mei 1532 schonk Hendi'ik van
Hoorne, heer van Odijk, aan de kerk de Odijkersteeg
d.w.z. de tegenwoordige Zeiaterweg vanaf de Meent tot
het viaduct van Rijksweg 12, vervolgens de Odijker-
weg te Zeist, de Breullaan en het verlengde daarvan
aan de overzijde van de Arnhemse Bovenweg,welks be-
woners van deze Odijkersteeg gebruik moesten maken om
-ocr page 21-
naar de kerk te gaan. Vermoedelijk verkeerde de weg in
een slechte staat en daarom besloot de heer, temeer
daar hij weinig lust had telkens weer geld in de ver-
nieuwing en herstelling ervan te steken, de hele weg
aan de kerk over te doen. De kerk kon de bermen van
de weg verhuren voor het weiden van schapen en er bo-
men planten, waarvan de opbrengst bij rooiing aan de
kerk kwam. Veel belangrijker was de schenking door de
weduwe van de vorige schenker, Maria van Boechout,
vrouwe van Odijk, in 1556 aan de kerk gedaan. Zij
droeg op 20 augustus van dat jaar al de grond, die
zij op de Meent te Odijk bezat, over aan de parochie-
kerk. Hoeveel dat was weten wij niet, maar zeker is
dat de bezittingen die de Hervormde Gemeente te Odijk,
als opvolgster van de oude parochiekerk tot voor en-
kele jaren aan de Meent had, teruggingen op deze
schenking.
Omtrent het kerkelijk leven in de Middeleeuwen in de
drie dorpen weten wij niet veel. Ook de pastoors, van
wie wij sommige bij name kennen, blijven ons vreemd.
In hoeverre de misbruiken van do laat-Middeleeuwse
kerk ook op de kerken in het Bunnikse vat gekregen
hebben weten we evenmin. Het zal er niet beter en
niet slechter dan elders zijn geweest. Sommige pas-
toors resideerden niet in hun parochie, maar lieten
hun ambt waarnemen. Van pastoor Aarnoud de Haer te
Bunnik weten wij dit zeker. Hij stelde in
^k7k een
frater Dirk als zijn plaatsvervanger aan. Van de
laatste Odijkse pastoor, Evert Aelbertsz.is bekend
dat hij zich niet aan het celibaat hield.
1.6. HERVORMDE GEMEENTEN.
Vbbr 1580 was de Katholieke kerk oppermachtig ge-
weest en werden de Hervormden niet in het Sticht ge-
duld. Verscheidenen van hen hadden om hun geloof
verbanning, mishandeling of zelfs de doodstraf moe-
ten ondergaan. Bijna met zekerheid kunnen wij stel-
len dat deze vervolging Bunnik, Odijk en Werkhoven
onberoerd heeft gelaten, doordat daar geen Protes-
tanten waren. Maar ook toen sedert 158O de Protes-
tanten in het regeringsgestoelte zaten en de Kat-
holieken de onderdrukte partij waren, zullen de
Protestanten in deze drie dorpen aanvankelijk op
de vingers van twee handen te tellen zijn geweest,
zo zij er al waren'. De maatregelen van de Utrecht-
se overheid, in het bijzonder de afschaffing van
de Rooms-Katholieke eredienst op 1 juni I58O,dron-
gen slechts langzamerhand in de Kromme Rijnstreek
door en men hield er zich niet aan. Dit kon trou-
wens ook moeilijk, omdat de eenvoudige dorpsbewo-
ners ternauwernood zullen geweten hebben, wat de
-ocr page 22-
Parochies vóór de hervorming
t.
1.  St.Nicolaasparochie Utrecht
2.  Parochie Ounnik.
3.   Parochie Odijk.
4.   Parochie Werkhoven.
'f Parochiekerk.
O Kapel.
KAART nï"
J
-ocr page 23-
Hervormde leer inhield en er niet direct een leger do-
minees gereed stond om de pastoors te vervangen.De
Staten hadden al moeite genoeg om deze vervanging in
de stad Utrecht zelf bevredigend te regelen.
Eindelijk in 1593 begonnen de Staten van Utrecht ook
in de kerken van het pl.itteland orde op zaken te stel-
len. Een visitatiecommissie, bestaande uit overtuigde
Protestanten waaronder twee predikanten, bezocht alle
kerken en kapellen in het gewest. Bij hun onderzoek
bleek dat in sommige plaatsen reeds Protestantse ge-
meenten onder leiding van predikanten gevestigd wa-
ren, maar dat in andere alles nog bij het oude geble-
ven was. Dit laatste was in Bunnik, Odijk en Werkho-
ven het geval. In alle drie de dorpen stonden de al-
taren en beelden nog in de kerken en troffen de visi-
tatoren de pastoors van
vbttr 1580 nog in ftuictie aan.
In de parochie Werkhoven hield zich bovendien nog
een gedegenereerde priester op, die al twintig jaar
in de vervallen kapel van Dwarsdijk woonde.
De Bunnikse pastoor was nog zeer goed Katholiek en
verrichtte zijn ambtsbezigheden volledig op de oude
manier, de pastoor van Odijk hield zich neutraal en
die van Werkhoven toonde zich het verst geëvolueerd
naar de nieuwe leer. Als het er op aan komt blijven
zij uiteindelijk Katholiek.
In 159^ werd door de staten ds.Piebe Wietsesz. van
Abbema aangesteld als eerste predikant van Werkhoven,
kort daarop in 1596 ds.Cornelis Jansz. van Cothen als
eerste predikant van Bijnniic. In Odijk wist pastoor
Evert Aelbertsz. het nog uit te houden tot I607, dan
wordt ook hij vervangen door een predikant, nl. ds.
Laurentius Modeus. De komst van de predikanten had
geen algehele protestantisering van de bevolking tot
gevolg. Bij lange na niet. Wel waren er vanaf die
tijd, zij het aanvankelijk zeer kleine, Protestantse
gemeenten. De Horvorming bracht uiteindelijk in de
dorpen een scheiding te weeg, dwars door de bevolking
heen, die de volgende eeuwen nog dieper zou worden en
die van invloed zou blijken te zijn op de verdere ge-
schiedenis van de drie dorpen. Naast de scheiding groei-
de ook een zeker saamhorigheidsgevoel bij de Katho-
lieken uit de drie dorpen onderling en eveneens, zij
het in mindere mate, bij de Protestanten. De Katho-
lieken, van hun kerken en pastoors beroofd, hergroe-
peerden zich in de statie Bunnik. Bewoners uit alle
drie de dorpen ontvingen voortaan de sacramenten in
één gezamenlijke schuilkerk. De Protestanten, hoewel
zij do drie kerken in bezit hadden, voelden zich in
de dorpsgemeenschappen wegens hun gering aantal een
enigszins vreemd element en zochten interlokaal con-
tact .
Tegen al te stoutmoedig Katholiek optreden stelden
-ocr page 24-
de Hervormden van de drie dorpen zich gezamenlijk te
weer. Vroeger hield de saamhorigheid op bij de gren-
zen van gerecht en parochie, thans waren de gelijkge-
zinden interlokaal op elkaar aangewezen. De eerste pre-
dikanten, door de wereldlijke overheid in de dorpen
geplaatst en in het bezit van de kerken gesteld, ston-
den voor de bijna onmogelijke taak de bevolking te re-
formeren, terwijl rondtrekkende en illegaal opereren-
de priesters het mogelijke deden om diezelfde bevol-
king voor de oude leer te bewaren. De geringe kennis
van het nieuwe en de geneigdheid tot conservatisme by
de boerenbevolking deden de weegschaal doorslaan ten
voordele van de priesters. De dominee van Bunnik had
in 1606 's zondags gemiddeld 25 ^ 30 mensen onder zijn
gehoor en hij was daar niet ontovreden over. Aan het
H.Avondmaal nam niemand deel. In Werkhoven had men in
die tijd al wel Avondmaal kunnen vieren, maar nadat de
predikant een aanzienlijke ingezetene wegens "hoerdom"
de toegang tot de tafel des Heren had ontzegd, ging
daar ook niemand meer naar het Avondmaal.
Opnieuw verwarring ontstond er toen de leergeschillen
tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten zich toe-
spitsten tot een openlijke kerkstrijd. De Contra-Remon-
stranten wonnen en verdreven in I619 de Remonstrantse
predikanten. Ook de dominees van Bunnik, Odijk en
Werkhoven waren in meerdere of mindere mate de Remon-
strantse partij toegedaan. Door de "zuiveringssynode"
van 1619 werden alle drie de predikanten uit hun ambt
ontzet. Bij de Odijkse Predikant gaf overigens diens
levenswandel wel de doorslag bij de motivering van het
besluit der Synode.
Na 1620 kwamen de kleine Protestantse gemeenten tot
rust. Gedurende de volgende eeuwen breidden zij zich
langzaam uit, maar tot bloei kwamen zij niet. Hun zie-
lental bleef beperkt tot enkele tientallen. In Odijk
telde de gemeente in
^6k8 nog geen 10 ni.innelijke lid-
maten.
Kerkeraden konden er aanveuikelijk in geen van de drie
gemeenten worden ingesteld, doordat er te weinig ge-
schikte personen voor de ambten van ouderling en dia-
ken te vinden waren. Kerkeraadszaken werden in samen-
werking met de predikant behandeld door de classis
Rhenen-Wijk bij Duurstede. Het was ook de classis, die
de predikanten beriep. Sinds het midden van de 1? eeuw
dienden de mannelijke lidmaten van de gemeenten hiertoe
een voordracht in bij de classikale vergadering. De
armenzorg funktioneerde aanvankelijk slecht of helemaal
niet. In 1653 werd hiervoor in Bunnik een diaken aange-
steld, omstreeks I68O kreeg ook Werkhoven een diaken en
in 1695 tenslotte ook Odijk. In de 18 eeuw konden twee
kerkeraden worden ingesteld, in I726 in Werkhoven en in
1795 in Bunnik. Odijk kreeg tenslotte in I836 zijn
-ocr page 25-
eigen kerkeraad, voorlopig alleen bestaande uit de
predikant en twee diakenen in 1844 uitgebreid met twee
ouderlingen.
De materiële zaken werden zoals voor de Hervorming be-
hartigd door twee kerkmeesters, die voor het beheer
der kerkelijke goederen verantwoording schuldig waren
aan het gerecht en de predikant.
Traditioneel werden sinds de Middeleeuwen de kerkmees-
ters gerecruteerd uit de Odijkse boeren en telkens voor
één jaar aangesteld door het gerecht. Dit bleef zo na
de Hervorming.Nog lange tijd moesten de Hervormde ker-
ken zich daardoor bedienen van Katholieke kerkmeesters,
hetgeen de positie van de predikanten zonder kerke-
raad nog moeilijker maakte. Herhaaldelijk klaagden de
predikanten dat door of met medeweten van de kerk-
meesters kerkelijke goederen werden ontvreemd, zo in
Btonnik in I632 en in Odijk in l64l. In Bunnik deed de
predikant er bovendien zijn beklag over dat de kerk
zo slecht onderhouden werd en ook van binnen in een
haveloze toestand verkeerde. Pas in de tweede helft
van de I7 eeuw werd deze toestand verbeterd.
Ook het godsdienstig onderricht aan de jeugd kwam
maar moeilijk van de grond. De schoolmeesters van de
gewone scholen, tevens kosters van de Hervormde ker-
ken, bleven in Odijk en Bunnik aanvankelijk Katholiek.
Katechisaties konden in het begin niet worden gehouden
wegens gebrek aan deelname. In l634 werd er in Bunnik
en Odijk mee begonnen, maar daarna moest men het on-
derricht herhaaldelijk staken wegens gebrek aan leer-
lingen. Ook hierin bracht de 18 eeuw verbetering.
Na een moeilijke periode te hebben doorgemaakt, die een
gevolg was van de revolutie van 1795i waardoor de Her-
vormde kerk haar bevoorrechte positie verloor, de be-
taling van de predikantstractementen door de staat
stagneerde en waarin het hoofd moest worden geboden
aan pogingen van Katholieke zijde om de oude dorps-
kerken te naasten, consolideerden de gemeenten zich
weer na 1813. De band met de plaatselijke overheid
werd losser, doordat de kerkmeesters die vroeger door
de gerechten werden aangesteld, werden vervangen door
zuiver kerkoiijke lichamen, de kerkvoogdijen, hetgeen
uiteindelijk de kerken ten goede kwam. De in de Her-
vormde Kerk van de 19 eeuw overheersende vrijzinnige
stroming deed ook in Bunnik, Odijk en Werkhoven haar
invloed gevoelen. Gedurende een aantal decennia wer-
den uitsluitend vrijzinnige predikanten beroepen, hoe-
wel de gemeenteleden in meerderheid orthodox bleven,
e
In de tweede helft van de 19 eeuw nam de rechtzinni-
ge leer opnieuw bezit van de kansels. De afscheiding
van I834 en de doleantie van 1886 hadden in de drie
dorpen geen andere gevolgen, dan dat de Odijkse pre-
dikant zich bij laatstgenoemde beweging aansloot. De
-ocr page 26-
bevolkingsuitbreiding sedert het tweede kwart van de-
ze eeuw had de stichting van een Gereformeerde kerk
in Bunnik tot gevolg. De Gereformeerden behoorden in
overgrote meerderheid tot de nieuw-ingekomenen en
ressorteerden aanvankelijk onder de kerk te Zeist.In
1962 bouwden zij een kerk en in I963 vond de insti-
tuering van een zelfstandige Gereformeerde kerk te
Bunnik plaats, waartoe tevens de Gereformeerden van
Odijk behoren.
1.7,KATHOLIEKE STATIES EN PAROCHIES NA DE HERVORMING.
Uit het voorgaande is gebleken dat de Katholieken na
de invoering van de Hervorming geenszins van plan
waren zich zonder verzet aan de nieuwe toestand aan
te passen. Integendeel, zij lieten zich aan de beve-
len van de Utrechtse overheid weinig gelegen liggen.
In de periode van verwarring, die van 1580 tot 1620
duurde, hebben de oude pastoors de meerderheid van
de bevolking voor de oude leer bewaard, zij hebben
de weg open gehouden voor een nieuwe generatie van
priesters, die in het tweede kwart van de 1? eeuw
over het Utrechtse platteland uitzwermde. Deze pries-
ters waren opgeleid in de geest van het Concilie van
Trente, meestal onberispelijk van levenswandel. Kat-
holiek en anti-Calvinistisch uit overtuiging en be-
reid tot het lijden van ontberingen. Zij moesten
hun werk illegaal verrichten, want de Katholieke
godsdienst was officieel verbonden en de tegenstand
was soms groot. In de Kromme Rijnstreek viel dit ech-
ter mee, doordat de plaatselijke besturen in meerder-
heid nog uit Katholieken bestonden. Bij boeren en op
de kastelen vonden de rondtrekkende geestelijken on-
derdak en gelegenheid de sacramenten te bedienen.
Tegen het midden van de 17 eeuw gingen de priesters
zich meer en meer in de dorpen vestigen en vormden
zich vaste staties, van waaruit de priesters een be-
paald rayon bearbeidden. Zo werd er ook een statie
Bunnik gesticht, die haar vaste schuilkerk inrichtte
binnen het kasteel Rhijnauwen. De statie omvatte de
dorpen en gehuchten Bunnik, Vechten, Amelisweerd,
Rhijnauwen, Odijk, Werkhoven, Rijsenburg, Driebergen,
Zeist en zelfs een gedeelte vein het huidige Soester-
berg. De kerkdiensten in de statie vonden regelmatig
plaats en verheugden zich in een grote toeloop.
In 1695 werd Werkhoven een afzonderlijke statie, die
mede een deel van Driebergen en verder Cothen,Lang-
broek en Sterkenburg ging omvatten. Andreas Jajisen,
tevoren kapelaan in de statie Bunnik, werd pastoor
in Werkhoven. Er werd een schuilkerk ingericht op het
leegstaande buiten Nieuwendaal ten noorden van Werk-
hoven, op de uiterste grens van de statie dus. In de
-ocr page 27-
18 eeuw gaf dit moeilijkheden inzake de kerkelijke
jurisdictie over een aantal gezinnen tussen Werkho-
ven en Odijk, die vlak bij de Werkhovense schuilkerk
woonden, maar desondanks onder Bunjiik ressorteerden.
In 1751 werden ze bij de statie Werkhoven gevoegd.
In 17I8 werd er in Bunnik een nieuwe kerk gebouwd in
het gehucht Schoudermantel, die meer centraal in de
statie stond dan de kerk van Rhijnauwen. Dat de bouw
van deze kerk, ook al was zij eenvoudig en eigenlijk
ondoelmatig, plaats kon vinden, bewijst dat de over-
heid niet hardhcUidig tegen de uitoefening van de Kat-
holieke eredienst optrad. In Werkhoven werd de schuil-
kerk op Nieuwendaal in de tweede helft van de 18
eeuw eveneens aanmerkelijk verbeterd, zodat zij meer
het aanzien van een kerk kreeg. In 1818 werd er een
toren bij gebouwd.
De revolutie van 1795 bracht voor de Katholieken al-
gehele vrijlieid van uitoefening van hun eredienst.De
nieuwe regering opende zelfs moge;lijkheden voor te-
ruggave van oude kerkgebouwen aan de Katholieken,
wanneer de gehele bevolking van een dorp of verreweg
het grootste deel ervan Katholiek was. Ook in Bunnik
maakten de Katholieken onder aanvoering van pastoor
Banens aanspraak op de dorpskerk. Hun actie liep ech-
ter op niets uit. Het eigen kerkgebouw op de Schou-
dermantel werd in 1823 gerestaureerd en vervolgens in
18't5 door een nieuw vervaaigen, gebouwd op dezelfde
plaats en toegewijd aan de H.Barbara. In Werkhoven
Vonden restauraties en vergrotingen plaats in I85I en
I86I. Een nieuw kerkgebouw, het tegenwoordige, werd
in 1908 opgericht en onder bescherming gesteld van
Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming.
Inmiddels waren de grenzen van de staties gewijzigd.
In 1810 werd te Rijsenburg een zelfstandige statie
gesticht waardoor de staties Bunnik en Werkhoven een
gedeelte van hun grondgebied verloren. In 1 B'lO werd
de bijkerk te Cothen, waar de pastoors van Werkhoven
geregeld diensten hielden, tot een eigen statie ver-
heven en kreeg Werkhoven ongeveer zijn middeleeuwse
grenzen terug. Ook Bunnik moest een geduchte aderla-
ting ondergaan door de stichting van de statie Zeist
in 1842. Na het herstel van de hiërarchie in Neder-
land in 1853 werden de staties Bunnik en Werkhoven
tot parochies verheven. In 1939 werd de oude paro-
chiekerk van Bunnik aan de Schoudermantel vervangen
door een nieuwe kerk meer in het centrum van het dorp.
De Odijkse Katholieken die nog steeds deel uitmaakten
van de parochie Bunnik protesteerden tegen de ver-
plaatsing van de kerk en stelden pogingen in het werk
een eigen parochie te stichten. Hiertoe werd in 19'*6
opgericht de Stichting Fonds Parochiekerk Odijk, die
vooral tengevolge van de sterke immigratie na 1950
-ocr page 28-
de wind in de zeilen kreeg. Door de Stichting werd een
kerk gebouwd, die in 1964 toegewijd werd aan de H.Ni-
kolaas, de vermoedelijke patroon van de oude Odijkse
kerk. Tegelijkertijd werd Odijk ala zelfstandige pa-
rochie van Bunnik afgescheiden onder een eigen pastoor.
1.8. DEMOGRAFISCHE EN SOCIOGRAFISCHE VERHOUDINGEN.
Van de drie dorpen die thans de gemeente Bunnik vormen,
was Werkhoven oudtijds het grootst. Niet alleen in op-
pervlakte, maar ook wat het aantal inwoners betreft.In
1632 bedroeg de bevolking van Werkhoven 381 zielen, die
van Bvinnik en Vechten 26? zielen, die van Odijk 177 zie-
len, die van Rhijnauwen en Amelisweerd 28 zielen. Op
het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik woonden
dus in 1632 in totaal 853 personen, waarvan 44,7^ in
Werkhoven, 31,3^ in Bunnik en Vechten, 20,7^ in Odijk
en 3,256 in Rhijnauwen en Amelisweerd.
Vergeleken met het huidige inwonertal was de bevolking
van de drie dorpen zeer gering, maar naar 17 eeuwse
maatstaven gemeten sloegen zij nog niet eens zo'n gek
figuur. Van alle dorpen in de omgeving werd Werkhoven
in zijn bevolkingscijfer slechts overtroffen door
Houten met 't Goy (558 zielen) en Schalkwijk (462 zie-
len). Bunnik was ongeveer even groot als Zeist (272
zielen) en Odijk telde meer inwoners dan Driebergen
(157 zielen).
De bevolking groeide gestadig maar over het algemeen
langzaam; pas in deze eeuw plotseling snel door de
sterke immigratie. Dit blijkt uit de onderstaande staat.
Tabol
1
GROEI
VAN DE
UEVOLKING TUSSEN tC'
2 en
196''4
Werkh
abs ,
oven
buiini
abs .
0.11,ik
abs .
H
RhiiJ
abs .
nauweii
Tot:
abs .
a)
*
I6')2
38 1
'4'l,7
267
31,3
177
20 , 7
28
3,2
853
100
1809
595
36,5
(>h<)
39,8
338
20,7
'iM
1,0
1631
100
I»'t9
810
36,7
898
4ü,6
't 2 3
'9,1
79
3,6
22 10
100
I890
972
39, 1
1087
'13,7
'|29
17,2
--
--
2'|88
100
1930
987
3' ,'t
l68i(
53,7
•'l(.8
111,9
--
--
3139
100
196i4
1609
18,8
552I1
(j '1, 5
I'l32
1..,7
--
--
8565
100
In de tweede helft van de 18 eeuw is Bunnik vermoede-
lijk Werkhoven voorbij gestreefd en ook gedurende de 19
eeuw nam Bunnik sneller in inwonertal toe dan Werkhoven.
Veel langzamer volgde Odijk, totdat daar na 1950 een
zeer snelle groei aanving, die op het tijdstip van de
samenvoeging der gemeenten bijna het cijfer van Werk-
hoven had bereikt. Rhijnauwen is steeds klein gebleven.
Vanaf I89O is de bevolking van deze in 1857 opgeheven
-ocr page 29-
gemeente begrepen onder het getal van Bunnik. De ver-
houding tussen Katholieken en Protestanten heeft zich
gedurende de 18 en 1? eeuw slechts in zeer geringe
mate gewijzigd. De evolutie valt niet in cijfers uit
te drukken, maar kwam de Protestanten ten goede.Op
grond van de toegediende doopsels in de kerken van
beide richtingen kan men voor de eerste helft der 18
eeuw een verhouding tussen Katholieken en Protestan-
ten aannemen van ongeveer 855^ tegen 15^ van de totale
bevolking in de drie dorpen. In de 19 en 20 eeuw wa-
ren de verhoudingen aldus:
VERDELING
VAN
DE BEVOLKING
NAAK
KEHKGENOOTSCHAP
Woonki' rn
to
t . b<?vo
ikiii,:
H.Kalholiek Protestant
Onkerkelijk
i Jnauwcji
iibs.
^ abs .
lt
aba.
*
Biiniiik+Rl
1H0<)
698
567
81,2 131
18,8
1 9(i()
Ilitö?
Zk9h
55,6 1589
35,'t
ItOlt
9,0
Werkliiivcn
1 HO'l
595
h9\
82,5 lOii
17,5
--
lOóO
1579
1079
68,3 392
25,0
106
6,7
Ocli ,jk
IM(|ii
3.-)8
265
78,'t 73
21 ,6
l'KiO
1 OH 2
66)
61,3 356
32,9
63
5,8
In 1809 was over het geheel genomen nog 4/5 deel
van de bevolking Katholiek, tegen l/3 deel Protes-
tants. In 1960 was het aandeel van de Katholieken
geslonken tot minder dan 2/3. In Werkhoven bedroeg
het aandeel iets meer, in Odijk iets minder dan
2/3, maar in Bunnik slechts iets meer dan de helft.
De Protestanten vormden in 196O in Bunnik iets
meer, in Odijk iets minder dan 1/3 deel der bevol-
king, in Werkhoven precies 1/4 deel. Zij behoorden
voor het overgrote deel tot de Nederlandse Hervorm-
de Kerk. Voor het gemak hebben wij de Hervormden
met de leden van de andere Protestantse kerkge-
nootschappen samengevat onder de naam Protestanten.
De twee Israëlieten, die in 1960 in Werkhoven woon-
den, dienen afzonderlijk vermeld te worden, maar
zij beïnvloeden de percentages niet. De onkerke-
lijkheid is het grootst in Bunnik, maar bleef in
1960 ook daar beneden de lO^t.
Men ontmoet in de loop van de eeuwen maar weinig
openlijke vijandschap tussen de confessies en wan-
neer die zich al uitte, waren meestal de dominees
-ocr page 30-
of de pastoors, dus personen die van elders kwamen,de
aanstichters. De autochtone bevolking aanvaardde de
godsdienstige scheiding als een realiteit, zonder dat
zij pogingen deed haar ongedaan te maken of nodeloos
te verbreden. Als hoofdoorzaak van deze gelatenheid
moet wel gezien worden de minderheidspositie van de
Hervormden in de 17 en 18 eeuw, die hun belette de
voorrechten die de Protestantse staat hun bood volle-
dig uit te buiten, wilden zij zich bij hun medebur-
gers niet totaal onmogelijk maken. Men kan niet zeg-
gen dat er in de Kromme Rijnstreek gedurende de 1?
en 18 eeuw een zegevierende en een lijdende kerk was.
Beide kerken waren noodlijdend, elk op een andere ma-
nier, en min of meer afhankelijk van eikaars goede
wil. Zelfa wanneer in 1796 de Werkhovense patriotten,
die voor het grootste deel Katholiek waren, de Her-
vormde kerk voor de gemeenschap opeisen en wanneer
iets later te Bunnik onderhandelingen plaats vinden
tussen Katholieken en Hervormden over een eventuele
overgang van de oude dorpekerk aan de Katholieken dan
nog is er bij beide partijen een flinke dosis ge-
zond verstand en begrip aanwezig.
In de vorige eeuw lagen de verhoudingen het best in
Odljk. Het feit, dat daar geen Katholieke kerk en
pastoor aanwezig waren zal hier mogelijk toe hebben
bijgedragen. Onder de pachters van landerijen van
de Odijkse kerk in de vorige eeuw ontmoet men ook
Katholieken en onder hen zelfs de pastoor van Bunnik.
Juist het verpachten van land gaf in Bunnik en voor-
al in Werkhoven in die tijd herhaaldelijk moeilijk-
heden, wanneer liefhebbers voor een bepaald stuk land
door de verpachter van mededinging werden uitgeslo-
ten, omdat zij tot een andere kerk behoorden dan hij-
zelf. Bij deze praktijken, die in agrarische gemeen-
schappen zwaar wogen, kwam nog een aantal factoren,
dat de twee godsdienstige groeperingen in Werkhoven
en in mindere mate ook in Bunnik in de tweede helft
van de vorige eeuw vrij scherp tegenover elkaar
plaatste. De negatieve invloed hiervan is tot diep
in de 20 eeuw merkbaar geweest. Van de andere fac-
toren dienen vooral genoemd de opeenvolging van een
aantal geestelijke leiders, die de andere confessie
bepaald negatief waardeerden, en de oprichting van
bijzondere scholen.
De maatschappelijke verhoudingen lagen oudtijds in
de drie dorpen vrij eenvoudig. Men had er armen en
rijken en wel veel armen en weinig rijkenl Een mid-
denstand ontbrak vrijwel geheel. De rijken waren de
boeren en de armen waren de landarbeiders. Zo was
het eeuwenlang en in principe is het zo gebleven tot
aam. de Tweede Wereldoorlog toe. De arbeiders waren
in vrijwel alles van hun boeren afhankelijk, die hun
-ocr page 31-
werkgevers waren, maar ook degenen die het in de ge-
meente-besturen, kerkbesturen en armbesturen voor het
zeggen hadden, In Bunnik en in mindere mate ook in
Werkhoven ontstond reeds in de eerste helft van de
20 eeuw een kleine groep middenstanders, die lang-
zaam zijn plaats in de besturen veroverde. In Bunnik
vestigde zich bovendien in het tweede kwart van deze
eeuw een aantal forensen, welke bevolkingsgroep zich
na 1950 enorm uitbreidde, niet alleen in Bunnik maar
ook in Odijk. Overigens was er reeds sinds het begin
van deze eeuw een tamelijk grote groep pendelaars,
d.w.z, arbeiders uit Bunnik, Odijk en Werkhoven, die
in de eigen gemeente geen werk kon vinden en daarom
dagelijks op en neer reisde naar omliggende gemeen-
ten. De grote immigratie na 1950 vooral in Bunnik en
Odijk en de sterk verhoogde levensstandaard en alge-
mene welvaart heeft de vroegere sociale tegenstelling
tussen boer en arbeider zo niet doen verdwijnen,dan
toch sterk vervaagd. Ook heeft hieraan meegewerkt de
achteruitgang van de agrarische bevolkingsgroep.Deze
maakte in 196O in Bunnik nog maar 13^i in Odyk 20^ en
zelfs in het nog zo agrarisch aandoende Werkhoven
slechts 35^ van de gehele beroepsbevolking uit. Een
nieuwe tegenstelling ging de oude overheersen, nl.
die tussen de nieuw-ingekomenen en de autochtonen.
In de praktijk blijkt echter deze tegenstelling mee
te vallen. Vooral in Odijk is ze maar in geringe
mate merkbaar.
1.9. ONDERWIJS.
Het onderwijs was oudtijds overgelaten aan de kos-
ters-schoolmeesters. Tot op het einde van de 16
eeuw droeg dit onderwijs, dat vanzelfsprekend zeer
elementair was, een Katholieke signatuur, die zich
soms door persoonlijke voorkeur van de onderwijzer
tot diep in de 17 eeuw ondanks herhaalde bedreigin-
gen van de Protestantse kerkelijke overheid wist te
handhaven. Dit laatste was b.v. het geval in Odijk,
waar Jochum Jansz. tot I636 Katholiserend bleef wer-
ken. Vervolgens kregen de dorpsscholen een Calvinis-
tisch stempel opgedrukt, dat in het begin van de I9
eeuw nog maar zeer rudimentair aanwezig was. Gingen
de Katholieken er in de 17 en 18 eeuw voortdurend
toe over hun kinderen naar klandestiene bijschool-
tjes te zenden, waar vooral zusters, meestal tijde-
lijk, les gaven, in de 19 eeuw was de openbare
school zo weinig uitgesproken Protestants meer, dat
zij Protestantse en Katholieke kinderen verenigde.
Vanzelfsprekend had het feit, dat men als kinderen
van beide kerkelijke richtingen
één en dezelfde
school bezocht had, een gunstige Invloed op de onder-
-ocr page 32-
Ths>37- f^J
linge verhoudingen, ook nadat men volwassen was gewor-
den. Welhaast even vanzelfsprekend deed later de schei-
ding van de kinderen door bijzondere scholen van de
eigen richting, die vooral in hun beginperiode niet
altijd uitmuntten in verdraagzaamheid jegens anders-
denkenden, haar invloed op de dorpsverhoudingen gel-
den, maar dan in negatieve zin, In Biuinik en Werkho-
ven werden op het einde van de 19 en in het begin
van de 20 eeuw Katholieke scholen gesticht, die de
openbare scholen ter plaatse gevoelige slagen toe-
brachten. Omstreeks I920, na de financiële gelijkstel-
ling van openbaar en bijzonder onderwijs en toen men
dus geen enkel risico meer liep, werden ook van Pro-
testantse zijde bijzondere scholen opgericht. De ge-
meenteraden hieven daarop de openbare scholen bij
meerderheid van stemmen op.
Ook hier vormde Odijk een uitzondering. Hier werd
geen bijzondere school gesticht en de openbare school
bleef gehandhaafd, ondanks het feit dat een doel der
Katholieke kinderen de Katholieke school in Bunnik
bezocht. In 1935 moest echter ook de Odijkse open-
bare school worden opgeheven wegens gebrek aan leer-
lingen. Voor Bunnik duurde het tot 1962, voor Odijk
tot 1966 vooraleer de openbare scholen er werden
heropgericht. In Odijk is in 1962 ook een katholieke
school gesticht.