■ 1
/ ' |
|||||||||||||
<2«-
|
|||||||||||||
TUSSEN RIJN EN LEK "^
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN
KROMME RIJN EN LEK |
|||||||||||||
964»
|
|||||||||||||
2e jaargang nr. 1 maart 1
|
|||||||||||||
Redaktie-commissie: A.Graafhuis.Utrecht;P.M.Heijmink
Liesert, Schalkwijk; L.M.J.de Keijzer.Houten;G.M,Staal, Odijk; P.H. de Winter,Bunnik; Mej.A.Wijnen,Bunnik Redaktie-adrcs:
P.M.Heijmink Liesert, Jhr.Ramweg 45,Schalkwijk
Eindredaktie:
A.Graafhuis, Utrecht Inhoud van dit blad:
Van de redaktie Drs, C.Dekker: Historisch overzicht van Bunnik,Odijk
en Werkhoven Lidmaa tschap: ƒ 10,— per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten,
t.g.v. rekening Historische Kring Van de redaktie
Het doet ons genoegen U deze bijzondere uitgave van
"Tussen Rijn en Lek" aan te bieden.Op het eind van het vorige jaar verscheen voor rekening van de gemeente Bunnik een sociologische studie van Drs. M.Peet, getiteld "Bunnik, verleden, heden, toekomst".Op ver- zoek van het gemeentebestuur en de heer Peet verzorgde Drs. C.Dekker, voorzitter van onze kring, het eerste hoofdstuk, handelend over de geschiedenis van Bunnik, Odijk en Werkhoven. Dank zij de medewerking van burge- meester en wethouders van Bunnik en de heren Dekker en Peet, kunnen wij dit historisch overzicht aan de leden van de historische kring aanbieden. Het behoeft U overigens niet te verhinderen ook het boek van de heer Peet aan te schaffen (voor ƒ 10,— te verkrijgen ten gemeentehuize van Bunnik) waar U zeer veel wetens- waardigheden zult vinden, die voor de kennis van de huidige bevolkingsstruktuur van Bunnik en voor die uit het onmiddellijke verleden van belang zijn. Het is de wens van de redaktie dat een dergelijke studie, en dan eveneens met een historisch overzicht ter inleiding, ook eens door de gemeente Houten zal worden verzorgd. De heer Dekker verzocht ons er de aandacht op te willen
vestigen dat overeenkomstig een gemaakte afspraak met het gemeentebestuur wetenschappelijke verwijzingen en andere annotaties zijn weggelaten. |
|||||||||||||
DRS.C.DEKKER
HISTORISCH OVERZICHT VAN BUNNIK, ODIJK EN WERKHOVEN.
1.1.GRONDGEBIED.
Het territoir van de tegenwoordige gemeente Bunnik om-
vat een aantal oude woonkernen, waarvan er drie zich reeds in de Middeleeuwen tot kerkdorpen hebben ont- wikkeld, nl. Bunnik, Odijk en Werkhoven. Daarnaast zijn er andere die het nooit verder dan tot buurtschap- pen of gehuchten hebben gebracht, zoals Vechten, Rhijnauwen, Odijkersteeg en Schoudermantel. Bovendien liggen er aan de periferie van dit territoir nog en- kele buurtschappen, die zich in de loop der eeuwen nu eens op Bunnik, OdiJk of Werkhoven, dan weer op 66n van de omliggende dorpen hebben georiënteerd, welke oriëntatie meestal het gevolg was van de niet-con- stante bestuurlijke indeling door wereldlijke en ker- kelijke overheden. Voorbeelden hiervan zijn: Oud- en Nieuw-Amelisweerd, Maarschalkerweerd, Grote- en Kleine Koppel, Slachtmaat, Zeisteroever, Dwarsdijk e . a . Het gebied van de gemeente Bunnik wordt met de terri-
toria van de gemeenten Houten, Cothen en Wijk bij Duurstede meestal aangeduid als dat van de Kromme Rijnstreek, hetgeen niet alleen uit het oogpunt van de huidige constellatie als ook op grond van histo- risch-geografische gegevens verantwoord lijkt. Reeds in de vroege Middeleeuwen vormde het kreekruggensys- teem van de Kromme Rijn een natuurlijke eenheid te midden van de moerassige komgronden van de latere Lopikerwaard in het westen en van het nog onontgonnen Langbroek in het oosten. Deze eenheid werd in de loop der eeuwen in natuurlijk opzicht vager, maar werd sinds het einde der 16 eeuw opnieuw geaccentueerd door religieuze factoren. In tegenstelling met de om- liggende gebieden van de Lopikerwaard, Langbroek en de Utrechtse heuvelrug, waar het Protestantisme in ruime mate ingang vond, bleef de bevolking van de Kromme Rijnstreek in meerderheid de Rooms-Katholieke kerk trouw. 1.2.VROEGSTE GESCHIEDENIS.
Zeker in het begin van onze jaartelling was op de
oeverwallen en kreekruggen van de Kromme Rijn, die in het verleden herhaaldelijk zijn loop gewijzigd had, voor de mens een min of meer permanent verblijf moge- lijk geworden, zonder al te groot gevaar voor over- stroming. |
||||
Archeologische vondsten hebben duidelijk aangetoond,
dat reeds in de Romeinse tijd en vermoedelijk al eer- der in ongeveer alle huidige woonkernen in het Kromme Rijngebied primitieve nederzettingen aanwezig waren. Ook buiten deze kernen zijn verschillende oude woon- plekken gevonden, al zullen zij in vele gevallen niet meer dan één of twee boerenwoningen hebben bevat. Waarschijnlijk - door gebrek aan gegevens kunnen wij nog niet met volkomen zekerheid spreken - is de be- woning in de meeste nederzettingen in de Kromme Rijn- streek omstreeks de '♦ eeuw onderbroken geweest ten gevolge van een reeks inundaties. Tijdelijk echter, want in de 6 eeuw waren er al weer een aantal verla-
e e
ten nederzettingen bewoond en in de 9 en 10 eeuw was de bewoning weer minstens zo intensief als in de
Romeinse tijd. In een tekst, die gesitueerd moet wor- den tussen 918 en 9^+8 wordt een aantal plaatsen ge- noemd waar de bisschoppelijke kerk van Utrecht bezit- tingen had, dat reeds van voor de invallen der Noor- mannen moet dateren en dus zeker reeds in de 9 eeuw bestond. Het zijn in de Kromme Rijnstreek TURRE(hier- naar heet de Tuurdijk bij Cothen), GESTNIPEMUTHA(on- bekend ) , SIMILE (onbekend), HALTNA (Houten), LANTHEM (onbekend), HELSPINl(onbekend), LOREK(Loerik bij Houten), RUGRUM (onbekend), RUPREST (Rumpst bij Bunnik, ten oosten van de Rijn), UUERKEN (Werkhoven), lODICHEM (Odijk), FRESDORE (onbekend), BUNNINCHEM (Bunnik) en FEEDNA (Vechten). Belangrijk voor de ontwikkeling van de streek was
de Kromme Rijn. Het toevoegsel KROMME dateert pas uit later tijd. Voor de 11 eeuw stroomde de Rijn, komend uit het oosten, bij het tegenwoordige Wijk bij Duur- stede in noordwestelijke richting vla Utrecht naar de zee, waarin hij in de buurt van Katwijk uitmondde. De Lek dient in die tijd slechts als een zijrivier van de Rijn beschouwd te worden. Op de Rijn was een drukke scheepvaart, die zich richtte op DORESTAD (Duurstede), één der belangrijkste handelscentra van het Karolin- gische rijk. Ook in de 9 en 10 eeuw wijzigde de loop van de rivier zich nog, doordat er geen dijken waren, die de bedding binnen bepaalde perken hielden. Hierin kwam verandering "In het midden van de 11 eeuw, toen aan de noordzijde van de Rijn en de Lek tussen Amerongen en Vreeswijk een dijk werd opgeworpen, die de Rijn bij Wijk bij Duurstede definitief afdamde.In die tijd moet dus de Lek al belangrijker zijn geweest dan de (Kromme) Rijn ten Noorden van Wijk. De dam be- tekende het einde van de ingrijpende beddingswijzi- gingen van de Kromme Rijn, die voortaan vrij stabiel bleef, maar van een internationale handelsroute van de eerste orde verviel tot een riviertje waarop nog slechts lokale scheepvaart en beurtschipperiJ mogeiyk |
||||
bleef.
Overigens is het niet waarschijnlijk dat de bewoners
van de nederzettingen langs de Rijn tussen Duurstede en Utrecht ooit actief bij de scheepvaart en de han- del betrokken zijn geweest en het is zeker niet om die reden dat de H.Nikolaas, patroon van de scheepvaart, in het latere gemeentewapen van Odijk compareert.De nederzettingen hebben veeleer agrarische gemeenschap- pen geherbergd van mensen, die met een status van meer of mindere onvrijheid verbonden waren aan grote land- bouwbedrijven van kerkelijke instellingen of wereld- lijke groten. Zo behoorden in de 9 en 10 eeuw Vechten en Bunnik ge-
heel tot het domein van de bisschoppelijke kerk van Sint-Maarten te Utrecht, Odijk en Werkhoven gedeelte- lijk. Wij mogen aannemen, dat de resterende delen van beide laatste plaatsen nog tot het goed van de keizer van het Heilige Roomse Rijk behoorden, van wie ook rte genoemde goederen van de Sint-Maartenskerk wel afkoms- tig zullen zijn. Keizer Otto III schonk tijdens zijn regering (983-1002) zijn landbouwexploitaties to Wijk, Werkhoven en Odijk aan Heribert, aartsbisschop van Keulen, en deze begiftigde er op 3 mei 1019 de Bene- diktijnerabdij te Deutz bij Keulen mee, die in het be- zit ervan bleef tot na 1l47 en ten dele zelfs tot 1256. Centrum van een grote landbouwexploitatie was in die
tijd een hof (curtis), die wij ons moeten voorstellen als een gebouw met bijgebouwen en schuren, omringd door een palissade ter verdediging, waarbinnen de ver- tegenwoordiger van de eigenaar verblijf hield, de zg. hofmeler. Er omheen stonden de hutten van hen die in dienst van de eigenaar de grond bewerkten. Meestal hadden zij bovendien gemeenschappelijk een stuk grond in gebruik, de zg. MEENT.Evenals een aantal andere dorpen in de Kromme Rijnstreek zijn ook Bunnik, Odijk en Werkhoven uit een dergelijk complex voortge- komen. Na verloop van tijd werden de bewerkers van de grond, die oorspronkelijk horigen waren, steeds vrij- er. In de 13 en 14 eeuw waren het boeren geworden, soms zeer aanzienlijke, die hun hofsteden en landerij- en voor zover zij nog behoorden tot de hofgoederen wel niet in volle eigendom bezaten, maar hun rechten na- derden het eigendomsrecht toch wel zeer dicht.Aan de andere kant had deze evolutie tot gevolg dat de rol van de grondheren kleiner werd en dat ook de beteke- nis van de hoven zeer verminderde. |
||||||
1.3.RECHTSPRAAK EN BESTUUR
Vanneer wij spreken over rechtspraak en bestuur in de
|
||||||
middeleeuwen, hanteren wij eerder een modern begrip.
In de middeleeuwen zijn deze zaken nauw verweven,zij het dat in bepaalde opzichten, wegens de erbij be- trokken belangen, de rechtspraak het zwaarste accent krijgt. Ook lang na de Middeleeuwen valt soms moei- lijk een duidelijk onderscheid tussen "rechtsprekende" en "besturende" organen aan te geven.Er is een dalen- de lijn te trekken van rechtspraak in zware zaken naar kleinere en vervolgens via vrijwillige rechtspraak naar bestuurlijke taken. |
||||||
1.3.1. RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID.
De bisschop van Utrecht, in wereldlijk opzicht lands-
heer van het Sticht, bezat in de I3 en 1't eeuw - voor de hieraan voorafgaande tijd laten de schaarse bronnen geen algemene conclusies toe - bijna overal binnen zijn landsheerlijkheid zowel de hoge als de lage rechtsmacht. De lage rechtsmacht, d.w.z. de be- rechting inzake gewone, dagelijks voorkomende straf- bare feiten werd meestal door de bisschop aan een we- reldlijk of kerkelijk persoon in leen gegeven,welke heer dan ambachtsheer werd genoemd,In de dorpen die ons interesseren was dit niet het geval.In Bunnik en Werkhoven waren - althans in de Middeleeuwen - geen ambachtsheren, maar oefende de bisschop door middel van door hem benoemde schouten, de lage rechtsmacht uit. De hoge rechtsmacht, d.w.z. de berechting inzake zware misdrijven, waarop strenge straffen stonden in- clusief de doodstraf, werd door de bisschop niet aan de dorpsschouten toevertrouwd. Hiervoor had hij een hoge gerechtsofficier die in zulke zaken de schouten verving. In Odijk was de toestand anders. Odijk be- hoorde tot de weinige plaatsen, waar de hoge noch de lage rechtsmacht toekwam aan de bisschop.Dit was nog een uitvloeisel van de bevoorrechte positie,die de abdij van Deutz daar vroeger had bekleed. De goederen van deze abdij vormden oorspronkelijk een enclave in de landsheerlijkheid van de bisschop,waarbinnen de ab- dij zelf de koninklijke hoogheidsrechten(JUSTITIA RE- GALIS)uitoefende.In I256 had de abdij haar Utrechtse goederen van de hand gedaan ten behoeve van de graaf van Gelre . Waarschijnlvjk had zij Werkhoven reeds eerder vervreemd,want van enig bezit of gezag van de Gelderse graaf in deze plaats blijkt uit latere bronnen niets. Wel daarentegen in Odijk.Op een onbekend tydstip vèór 1313 verpandde de graaf van Gelre Odijk aan de heer van Vianen, wiens nakomelingen het verscheidene eeu- wen in bezit hielden, omdat de graven van Gelre hun pand niet meer konden inlossen. Op grond van de over- dracht door de abdij van Deutz in 1256 bezaten de gra- |
||||||
Gerechten vóór 1798
|
||||||
1. Slagmaat.
2. Kleine Koppel.
3. Grote Koppel.
k. Maarschalkerweerd
5. Amelisweerd.
6. Rhijnauwen.
7. Vechten.
8. Bunnik.
9. Ter Hul.
lO.Odijk. 11. Werkhoven.
12. Dwarsdijk.
|
||||||
KAART I
|
||||||
ven van Gelre en naderhand de heren van Vianen de ho-
ge en lage rechtsmacht in Odijk, die elders toekwam aan de bisschop van Utrecht. De heren van Vianen be- noemden schouten, die in hun naam de lage rechtsmacht uitoefenden terwijl zij de hoge aan zichzelf hielden. Sedert het begin van de 15 eeuw gaven de heren van Vianen de rechtsmacht te Odijk, zowel de hoge als de lage, aan de heren van Beverweerd in leen, zodat die voortaan de Odijkse schout benoemden. Tot het schoutambt werden oorspronkelijk waarschijn-
lijk alleen edelen geroepen, in de ^k eeuw benoemden de bisschop te Bunnik en te Werkhoven, en de heer van Vianen en later die van Beverweerd te Odijk ook aan- zienlijke boeren tot schout. Voor Bunnik bezitten wij een oorkonde uit 1239, die aantoont dat in die tijd de hofmeier, dus de vertegenwoordiger van de bisschop als grondheer in de hof van Bunnik, tevens schout was. Waarschijnlijk was dit aanvankelijk ook het geval met de hofmeiers van de abdij Deutz te Odijk en Werkhoven. De schouten hielden met een aantal boeren,LANDGENO- TEN of BUREN, zoals zij zich noemden, rechtszitting aanvankelijk in de open lucht, .later in het recht- huis, tevens dorpsherberg. Gedurende de 16 eeuw wer- den de buren in de gerechten vervangen door een colle- ge vaji schepenen. In Bunnik vond deze vervanging plaats in 1 5'*0, in Werkhoven in 1 SS'* en in Odijk op een onbekend tijdstip tussen 1 S'*? en 1565. Het was een grote verbetering, immers de rechtsprekende buren wa- ren die geëi'fde boeren, die toevallig ter zitting kwa- men, zodat de procederende partijen er voor konden zorgen, dat een aantal buren aanwezig was, dat hun gunstig gezind was. Eigenlijk waren de buren wel ver- plicht ter rechtszitting te komen, maar zij lieten zich steeds minder aan deze plicht gelegen liggen.De schepenen waren eveneens boeren, maar zij werden voor een bepaalde tijd en in een beperkt aantal gekozen. Zij werden beëdigd en spraken recht ambtshalve. In Werkhoven telde het schepencollege vijf leden, in Bun- nik zes en in Odijk zeven.De zaken, die schout en sche- penen en vroeger schout en buren ter berechting kre- gen, varieerden van kleine diefstallen, verwondingen en belastingontduikingen tot het laten grazan van vee in andermans weiden, het niet snoeien van heggen etc. De schout bracht de vonnissen, die gewezen werden door de schepenen en meestal bestonden in het opleggen van een boete, ten uitvoer. Belangrijk was ook de taak van schout en schepenen in
de vrijwillige rechtspraak. Zoals tegenwoordig, koop, verkoop, verpachting enz. plaats vinden ten overstaan van een notaris, zo geschiedde dat destijds op de dor- pen voor het gerecht, d.w.z. voor schout en schepenen. In hun tegenwoordigheid vond dan met veel formaliteiten |
||||
en plechtigheden de gevraagde rechtshandeling plaats,
waarna door de secretaris van het gerecht een oor- konde werd geschreven waaraan de schout zijn zegel in was bevestigde. Tegen betaling van zekere legesgel- den werd aan de partijen zulk een oorkonde ter hand gesteld. Als secretaris trad, wij wuten dit zeker voor wat het l6 eeuwse Odijk betreft, meestal de dorpspastoor op, later was het de schoolmeester.De secretaris tekende ook de handelingen van schout en schepenen op in registers. Ook de oorkonden werden, alvorens de originelen aan de partijen werden gege- ven, in deze registers afgeschreven. Het oudste sche- penregister, dat in de dorpen die ons interesseren is bewaard gebleven, is dat van Odijk, dat in 1566 aan- vangt,De registers van Bunnik zijn vanaf 1596 bewaard. Die van Werkhoven zijn helaas alle verloren gegaan. 1.3.2. GEBIED
Het gebied waarbinnen schout en schepenen bevoegd wa-
ren, werd meestal aanf;c'duid als GERECHT (zie kaart l). De gerechten in hun geografische betekenis vielen niet geheel samen met de pcirochies . Alleen was dit bijna het geval in Odijk waar parochie- en gerechtsgrenzen samenvielen, behalve dat er binnen het gerecht twee kleine enclaves lagen, waarvan er één ^k hektare groot was. Van de andere enclave, Zoogwijk geheten, kennen wij de grootte niet. Beide gebiedjes vormden afzonder- lijke ambachtsheerlijkheidjes. Ook biiuien het gerecht van Werkhoven lagen twee van dergelijke kleine enclaves, respectievelijk '+ en 38 hektare groot. Bunnik en Vech- ten hadden één gerecht, maar daarin vormde het 28 hek- tare grote Ter Hul een enclave. Al deze kleine ambachts- heerli jkheid jes telden maar weinig bewoners, soms maar één boerengezin. Het had daarom geen zin en het was ook onmogelijk voor de ambachtsheren om er afzonder- lijke schouten en schepenen aan te stellen.Rechtshan- delingen met betrekking tot de enclcives vonden daarom uit praktische noodzaak p4.aats voor de gerechten van de grotere rechtskringen waarbinnen zij lagen. Een uit- zondering voor wat betreft de schout vormde Ter Hul, dat als afzonderlijke ambachtsheerlijkheid is ontstaan tussen 1331 en 1377 en waarvan tot 1502 de heer van Beverweerd en sinds dat jaar de proost van het Sint- Salvatorekapittel te Utrecht ambachtsheer was. Hier was namelijk wel een schout. De ambachtsheer van Ter Hul, tevens eigenaar van de grond, belastte zijn pach- ter tevens met het schoutambt. Ook afgezien van de enclaves vielen in Bunnik en Werk-
hoven de parochies en de gerechten niet samen zoals in Odijk. De parochie Werkhoven strekte zich ook uit over Dwarsdijk dat een eigen gerecht vormde. De parochie |
||||
Bunnik strekte zich uit over Rhijnauwen, dat ook
een zelfstandig gerecht was, maar aan de andere kant behoorde een deel van het gerecht Bunnik en Vechten niet tot de parochie Biuinik, nl. Vechten en omge- ving, dat onder de Utrechtse stadsparochie van Sint- Nikolaas ressorteerde. 1.3.3. BESTUURSTAKEN.
Naast hun rechterlijke taak oefenden de colleges van
schout en schepenen ook een bestuurlijke functie uit. De werkzaamheden daaraan verbonden stonden qua omvang in geen verhouding tot die van de huidige gemeente- besturen, maar ook toen reeds waren openbare werken en financiën een voorname factor.Ook water- staatszaken vielen onder de bemoeienis van schout en schepenen, aanvankelijk in htin gehele district, later alleen nog daar waargeen waterschappen bes tonden.Het onderhoud van de weteringen en sloten was van vitaal belang voor de waterbeheersing van de streek en van de waterbeheersing was de welvaart van de individue- le boeren en in zekere zin zelfs van de bevolking van het gehele gebied afhankelijk. Dit onderhoud werd uit- gevoerd door en voor rekening van de aangelanden, dus de bezitters van landerijen, die op een bepaalde wete- ring uitwaterden.Schout en schepenen oefenden het toe- zicht uit op het onderhoud door middel van de schouw. In een aantal gevallen verenigden de aangelanden van een bepaalde wetering zich in een belangengemeenschap en zij wisten van de Staten van Utrecht zelf schouwbe- voegdheid te verkrijgen. Zij vormden van dan af een eigen waterschap met een eigen bestuur, waarin soms de schouten van de gerechten ambtshalve zitting hadden. De oudste waterschappen in het Bunnikse zijn dat van de Vechter- en Oudwujvorbroeksewetering (l568),Vlo- wijkerwetering (1604), Rijsbruggerwetering en Riet- sloot ( 1 6 I't) en Lubbersloot en Opbroekse wetering.In de 18 en in de 19 eeuw breidde hun aantal zich nog uit. Met onderhoudswerken aan de Kromme Rijn en de Lekdijk
Bovendams bleven de schout en schepenen van de gerech- ten bemoeienis houden. De geërfden in Bunnik, Odijk en Werkhoven zowel als in alle andere gerechten, waar het water op de Kromme Rijn werd geloosd, waren verant- woordelijk voor het onderhoud en het bevaarbaar hou- den van een gedeelte van de rivier. 1 . 3 . 't. MIDDELEN .
Oorspronkelijk zullen de geërfden ieder naar hun aan-
deel wel zelf voor het onderhoud hebben gezorgd, maar reeds in de late Middeleeuwen betaalden zij een bedrag in geld naar rato van hun grondbezit. Schout en sche- |
||||
Gemeenten in 1812
|
||||||
1. Bunnik.
2. Werkhoven.
K/'/.-j Gevoegd bij: gemeente Cottien. t>?VS<^ Gevoegd bij: gemeente Houten. |
||||||
KAART ir
|
||||||
penen besteedden het onderhoud van het gedeelte van
de Kromme Rijn, waarvoor de geërfden in hun rechts- kring verantwoordelijk waren aan en sloegen de kosten om over de belastingplichtige landen. Evenzo geschied- de dit met het deel van de Lekdijk dat men van het dyk- bestuur ter onderhoud had toegewezen gekregen. Ook het gewone onderhoud van de wegen werd in de regel door de aangelanden verricht onder toezicht van schout en sche- penen. Behoudens enkele uitzonderingen, zoals een deel van de Langstraat te Bunnik, bestonden tot in de 19 eeuw de wegen uitsluitend uit zand en klei en waren ze onverhard. De aangelanden van de wegen moesten ook e- ventuele bruggen als onderdeel van de wegen in hun on- derhoud betrekken. Met betrekking tot de grote bruggen over de Kromme Rijn bleek dit een zware eis. Na 1668 kregen schout en schepenen van Odijk van de Staten een tolconcessie ten behoeve van het onderhoud van de 0- dijkerbrug bij het gehucht Odijkersteeg. Kort daarop kregen schout en schepenen van Bunnik eenzelfde con- cessie ten behoeve van de Bunnikse brug achter de Her- vormde kerk aldaar. Voortaan werd het gewone onder- houd van de bruggen uit tolgelden betaald. De kosten van buitengewone werken werden omgeslagen over de lan- derijen van het gerecht. In I858 ging de tolconcessie in Odijk van het gemeentebestuur van Odijk over op de toen opgerichte "Commissie van administratie van de Odijkersteeg" te Zeist. Gebouwen die door de gemeenschap moesten worden onder-
houden waren er oudtijds niet veel. De zittingen van schout en schepenen vonden plaats in de gerechtska- mers van de dorpsherbergen, die aan particulieren toe- behoorden. Hoewel het geen openbare gebouwen waren in die zin dat zij aan de gemeenschap toebehoorden, die- nen toch de kerkgebouwen te worden genoemd. Het gewone onderhoud ervan werd bekostigd uit de opbrengst van de kerkegoederen, maar in geval van buitengewone herstel- lingen of verbouwingen werden de kosten meestal door schout en schepen omgeslagen over de landerijen van het gerecht. Een bekend voorbeeld hiervan is het her- stel van kerk en pastorie te Bunnik in 1732, dat door de gezamelijke geërfden werd betaald. Omdat in de 17 en 18 eeuw de Hervormde kerk als de publieke kerk gold, moesten ook de Katholieke grondbezitters de her- stellingen helpen meebetalen. Aan de andere kant ge- schiedden eventuele verbouwingen van Katholieke ker- ken geheel buiten de bemoeienis van schout en schepe- nen en deze moesten uitsluitend uit giften van de le- den van die kerken worden gefinancierd. 1 .3.5.INVORDERING.
Behalve met betrekking tot de belastingen die de plaat-
|
||||
r
|
|||||
selljke gemeenschap ten goede kwamen, traden de schou-
ten ook op als inners van algemene belastingen, die krachtens ordonnantie van de Staten van Utrecht wer- den geheven. Deze lasten, zowel reële als personele, namen in de 18 eeuw aanmerkelijk toe. Ook de schout van Ter Hul trad in deze aangelegenheid op. Te innen viel er voor hem in Ter Hul niet veel, want hij vorm- de met zijn gezin de hele bevolking en was bovendien de enige grondbezitter in de ambachtsheerlijkheid. Door echter zijn aandeel in de belasting direct aan de ontvanger van de Staten af te dragen, waartoe hij als schout gerechtigd was en niet via de schout van Bunnik, behoefde hij niet bij te dragen,in het loon dat de laatste voor zijn werk genoot. Overigens was de verhouding tussen de schouten van Bunnik en Ter Hul goed. De schouten van Ter Hul zaten dikwijls uit anderen hoofde in het Bunnikse schepencollege. Tenslotte nog een opmerking over de godsdienst van de schouten en schepenen.In de 17 en 18 eeuw mocht niemand openbare ambten bekleden of hij moest de Hervormde godsdienst belijden. Hieraan is in Bunnik, Odijk en Werkhoven niet de hand gehouden. Een tref- fend voorbeeld vormen de schouten van Ter Hul, die herhaaldelijk ook deel uitmaakten van het schepen- college van Bunnik. Zij behoorden namelijk tot het geslacht Van Zijl, dat vanaf 1596 tot heden de hof- stede Ter Hul onafgebroken in bezit heeft gehad en welk geslacht een der steunpilaren van de illegale Bunnikse Katholieke kerk is geweest. De oorzaak van het in functie blijven van Katholieke schepenen en zelfs schouten was dat er te weinig Protestantse be- schikbaar waren. Gedurende de 17 eeuw was zonder onderbreking in alle drie de dorpen de meerderheid van het schepencollege waarschijnlijk Katholiek.Nog in 1726 had Bunnik vijf Katholieke schepenen,Odijk en Werkhoven hadden er elk vier. In 173^ waren zelfs alle Odijkse schepenen Katholiek. In de tweede helft van de 18 eeuw neemt het aantal Katholieke func- tionarissen langzaam af, maar geheel Protestants, zoals de voorschriften luidden, werden de colleges nooit. De revolutie van 1795 maakte een eind aan de be-
voorrechte positie van de Hervormde kerk. Voortaan konden ook Katholieken weer ambten bekleden zonder daardoor in strijd met de wet te handelen.Overigens veranderde er in de dorpsbesturen niet veel. In 1798 werd een aantal gerechten samengevoegd. Rhijn- auwen, Amelisweerd, Maarschalkerweerd en Grote en Kleine Koppels kwamen bij Bunnik, maar in 1802 werd deze samenvoeging weer ongedaan gemaakt. |
|||||
1.4. BESTUUR NA 1 8 1 1 .
Na de inlijving van de Nederlandse gewesten bij het
Franse keizerrijk in 1810 wenste keizer Napoleon I de bestuurlijke organisatie van de pas verworven ge- bieden op Franse leest te schoeien. Er werden de- partementen gevormd, die geen rekening meer hielden met de grenzen van de oude gewesten. Ze werden onder- verdeeld in arrondissementen en deze weer in gemeen- ten (communes). Het keizerlijk dekreet van 18 oktober 1810 waarbij de Franse instelling van de MAIRES ook in onze gewesten werd ingevoerd, vormt het begin van onze moderne gemeenteadministratie. De MAIRES die aan het hoofd van de gemeenten kwamen te staan, waren geen gerechtsofficieren meer, zoals de oude schouten dat in de eerste plaats geweest waren, maar uitslui- tend bestuursambtenaren, benoemd door de prefect van het departement. Ook de schepenrechtbanken werden ont- bonden. Er voor in de plaats kwamen gemeenteraden zon- der rechterlijke bevoegdheid. De leden ervan werden eveneens benoemd. De gemeentelijke indeling bleef vooralsnog die van de
oude gerechten. Bij nieuw keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werd deze indeling met ingang van 1 janu- ari daaraan volgend gewijzigd. Met betrekking tot het gebied dat ons interesseert, voorzag het decreet in de instelling van twee gemeenten, nl. Bunnik en Werk- hoven (zie kaart II). Zij behoorden beide tot het ar- rondissement Amersfoort en het departement van de Zuiderzee. De nieuwe gemeente Bunnik omvatte de voor- malige gerechten Bunnik en Vechten, Ter Hul, Rhijn- auwen, Oud- en Nieuw-Amelisweerd, Slachtmaat, de Kop- pels en Maarschalkerweerd, de nieuwe gemeente Werk- hoven de voormalige gerechten Werkhoven en Odijk. De gemeenten van 1811 bleven in deze vorm bestaan, ook na het herstel der onafhankelijkheid in I813, totdat het "Provinciale Regelement van bestuur ten platten- lande van Utrecht" op 29 juni 1816 enkele wijzigingen aanbracht, die concessies aan de oude toestand inhiel- den . De gemeente Bunnik werd gesplitst in de gemeenten
Bunnik (voorm.gerechten Bunnik en Vechten en Ter Hul) en Rhijnauwen (voorm. gerechten Oud- en Nieuw-Amelis- weerd en Rhijnauwen), de gemeente Werkhoven in de ge- meenten Werkhoven en Odijk, beide het gebied van de voormalige gelijknamige gerechten omvattend.(zie kaart IIl).Ook met de gemeentelijke indeling van I8I6 was het provinciaal bestuur van Utrecht op den duur niet gelukkig. Omstreeks het midden van de 19 eeuw volgden voorstellen betreffende samenvoegingen van gemeenten elkaar in snel tempo op. Zeer ingrijpend was een voor- stel van de gouverneur van Utrecht in 18^9, eerst aan |
||||
r
|
|||||||
Gemeenten in i8i;
|
|||||||
1. Rhijnauwen.
Z. Bunnik. 3. Odijk. k. Werkhoven. [//■"'J Gevoegd bij: gemeente Cothen.
I>0<X>1 Gevoegd bij: gemeente Houten.
|
|||||||
KAARTJE
|
|||||||
de minister en vervolgens aan Gedeputeerde Staten om
de gemeenten Rhijnauwen, Bunnik Odijk, Werkhoven,Drie- bergen, Rijsenburg en Sterkenburg samen te voegen tot één gemeente Driebergen. Evenals andere, minder rigo- reuze, had ook dit voorstel geen succes. Wel werden krachtens de wet van 13 Juni 1857 de gemeenten Bunnik en Rhijnauwen verenigd tot de gemeente Bunnik. De over- gebleven gemeenten Bunnik, Odijk en Werkhoven onder- gingen gedurende ruim honderd jaar geen wijzigingen meer, totdat zij bij de wet van 10 april 196'* met in- gang van 1 september daaraanvolgend werden gekombi- neerd tot de gemeente Bunnik. Tevens werden bij die gelegenheid enkele weinig belangrijke grenscorrecties aangebracht met de naburige gemeenten Zeist, Houten en Cothen. Na het vertrek van de Fransen in 1813 waren de bevoegd-
heden en taken van de plaatselijke besturen ongewij- zigd gebleven. De maires van Bunnik en Werkhoven,Hen- drik Kamperdijk en Hermanus de Vriendt bleven als hoofd van de gemeenten gehandhaafd. De titel maire werd af- geschaft en de oude van schout hersteld, maar na een jaar of tien vervangen door die véin burgemees ter .Ook nu werden de leden van de gemeenteraad, waarvan er twee als ASSESSOREN met de burgemeester het dagelijks bestuur vormden, niet gekozen, maar van hogerhand be- noemd. De oude ambachtsheren kregen, zo zij nog be- stonden, het recht van voordracht. Wanneer wij de gemeentelijke bestuursapparaten in een
willekeurig jaar van de vorige eeuw wat nader bezien, vallen er nogal wat verschillen met de tegenwoordige toestand op. We kiezen daartoe het jaar 18U5. In Bunnik is dan burgemeester Johannes Gerardus Geel- kerken. Hij is ook burgemeester van Rhijnauwen, boven- dien secretaris van Bunnik, gemeenteontvanger van Hou- ten en gemeenteontvanger van Oud-Wulven. Ondanks deze cumulatie van gemeentelijke ambten geeft hij als be- roep op: zaakwaarnemer. Al zijn gemeentelijke func- ties zijn blijkbaar nevenfuncties.Dit wordt duidelijk als wij zien naar de inkomsten aan de ambten verbon- den. Zijn burgemeestersambt van Bunnik leverde hem f. 125,-- 's jaars op, zijn post van secretaris even- eens f. 125,—• Als burgemeester van Rhijnauwen ver- diende hij f. 23,-- per jaar, als ontvanger van Hou- ten f. 80,-- en als ontvanger van Oud-Wulven f.50,--. Voor alle ambten tezamen dus f. k03>— per jaar. Nu was dit tractement zeker voldoende om er met een ge- zin van te leven. Het was zelfs royaal als wij het vergelijken met de inkomsten van Nicolaas Lam, onder- wijzer te Odijk, die in dezelfde tijd aan jaarwedde en emolumenten tezamen slechts f. 268,— trok. Maar gezien de voorname staat waarin de burgemeester leef- de, moeten de ambtelijke tractementen slechts als een |
||||
bijverdienste worden beschouwd. Dit is nog duidelyker
bij Hermanus de Vriendt, in dat jaar burgemeester van Odijk en burgemeester van Werkhoven, bovendien in bei- de gemeenten secretaris. Deze vier ambten leverden hem tezamen jaarlijks f. 370,-- op. Dit bedrag werd nog wat verhoogd door zijn ftuxctie van secretaris van Langbroek, maar zijn eigenlijke beroep was adminis- trateur. Het is duidelijk dat hij, als hij bij zijn dood een aanzienlijk vermogen nalaat terwijl hij zijn loopbaan als kantoorbediende was begonnen, zijn rijk- dom niet aan zijn ambtelijke functies kan te danken hebben. Voor de volledigheid dient echter vermeld dat hij niet terugdeinsde voor frauduleuze handelingen. Op grond hlervain werd hij in IB^tó als burgemeester- secretaris van Odijk en Werkhoven afgezet en hij stierf in I870 in gevangenschap in de Utrechtse straf- gevangenis. Uit dit alles blijkt duidelijk dat de werkzaamheden die de ambten van burgemeester en se- cretaris meebrachten, gering waren. Ondanks het feit dat de gemeenten behalve de ontvan-
ger, verder geen personeel hadden, kon het hoofd van de gemeente naast zijn taak als burgemeester en secre- taris het grootste deel van zijn tijd aan andere za- ken besteden. Hij kon ook rustig buiten de gemeente wonen. Burgemeester Geelkerken woonde in Utrecht, burgemeester De Vriendt in Langbroek. In de tweede helft van de 19 eeuw namen de taken van burgemees- ter en secretaris wel toe, maar het burgemeestersambt hield nog lang het karakter van een ereambt. Burge- meesters als Baron de Geer ( 1 S'tQ-1853) > Jhr. de Pes- ters (187I-I887) en Baron van Hardenbroek van Berg- ambacht {I887-I899) waren in de eerste plaats groot- grondbezitters, en aan hun bezittingen hadden zij hun voornaamste inkomsten te danken. De gemeenteraad van Rhijnauwen telde vier, de overige
raden telden vijf leden en waren bijna uitsluitend samengesteld uit de rijkste boeren. Dit zou nog lang zo blijven. Hoewel tegen het einde van de 19 eeuw meer niet-boeren hun intrede in de raden deden,bleef het lidmaatschap van de raad tot diep in de 20 eeuw een privilege voor de bezittende klasse. Hoewel de gemeenten, met uitzondering van Rhijnauwen, een bevolking hadden waarin de Rooms-Katholieken een sterke meerderheid vormden, waren alle burgemeesters in de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw Pro- testant. Burgemeester Van de Weyer was in 1936 de eerste Katholiek die dit ambt bekleedde. Zolang de leden van de raden door Gedeputeerde Staten werden benoemd, waren de Protestantse raadsleden in de meerderheid of waren er evenveel Katholieke als Pro- testantse. Nooit bestond vèèr het midden van de vo- rige eeuw het gemeentebestuur uit een Katholieke |
||||
meerderheid overeenkomstig de samenstelling van de be-
volking. Deze toestand was nog een uitvloeisel van de dominerende positie der Hervormden in vroeger eeuwen en zij werd in de hand gewerkt, doordat de ambachts- heren, die het recht van voordracht bij de benoeming van raadsleden hadden, meestal Protestant waren. Enige verbetering op dit punt trad in toen de gemeen- teraden werden gekozen, maar van een democratische samenstelling was vooralsnog geen sprake, doordat al- leen de vermogenden stemgerechtigd wai^en, In Bunnik waren in 1853 op een bevolking van 869 zielen kk per- sonen tot stemmen bevoegd en daarvan nam ongeveer de helft werkelijk aan de verkiezing deel. Geleidelijk echter werd het kiezerskorps uitgebreid, tot in I918 algemeen kiesrecht werd ingevoerd. Van een partijenstelsel kon voor de Tweede Wereldoor-
log in Bunnik, Odijk en Werkhoven nauwelijks gesproken worden. De enige werkelijke tegenstelling tussen de kandidaten voor de gemeenteraden bleef de confessione- le, In Bunnik en Odijk nam in de eerste helft van deze eeuw het aantal Protestanten langzaam toe. Vlak voor de oorlog telde Bunnikse raad zelfs k Protestanten te- gen 3 Katholieken, de Odijkse 3 Protestanten tegen k Katholieken en de Werkhovense 2 Protestanten tegen 5 Katholieken. In Bunnik behoorden in dat jaar beide wethouders tot de Protestantse partij, in Werkhoven beide tot de Katholieke, terwijl in Odijk een Katho- lieke en een Protestantse wethouder fungeerden.In Werkhoven bleven de raadzetels voorbehouden aan de confessionele partijen tot aan de opheffing van de ge- meente in 1964. In Bunnik en Odijk deden na de Tweede Wereldoorlog de Partij van de Arbeid, in Bunnik later ook nog de Volkspartij voor Vrijheid en Demokratie hun intrede in de raad. Bij de opheffing van de drie af- zonderlijke gemeenten in 1964 was de samenstelling van de raden als volgt: Bunnik 11 leden, waarvan 5 K.V.P., 2 Prot.Chr., 2 P.v.d.A en 2 V.V.D.; Odijk 7 leden, waarvan k K.V.P., 2 Prot.Chr. en 1 P,v,d.A. en Werk- hoven 7 leden, waarvan 5 K.V.P. en 2 Prot.Chr, De samenvoeging van de drie gemeenten was reeds door langdurige combinatie in het bestuur voorbereid. Toen Odijk in I8I6 opnieuw van Werkhoven werd afgesplitst behielden beide gemeenten dezelfde burgemeester, die tevens van beide gemeenten secretaris was, nl. H, de Vriendt. In Bunnik was in die tijd H.Kamperdijk burge- meester en secretaris, in Rhijnauwen H.van Ommeren.In ^8kk werd de toenmalige burgemeester-secretaris van Bunnik, J.G.Geelkerken ook Burgemeester van Rhijn- auwen. Na de afzetting van H. de Vriendt in 1846 volg- de C.W.E.C. Baron de Geer hem als burgemeester-secre- taris van Werkhoven en Odijk op. In 1849 werd hij bo- vendien burgemeester van Bunnik en Rhijnauwen en in |
||||
1850 tenslotte ook secretaris van beide gemeenten als
opvolger van Geelkerken en Van Ommeren. Sedertdien werd geen enkele maal meer een afzonderlijke burge- meester of secretaris voor een der gemeenten aange- steld. Het ambt van secretaris werd enkele Jaren la- ter van dat van burgemeester gescheiden. Het gemeen- telijk bestuursapparaat breidde zich sinds de tweede helft van de 19 eeuw gestadig uit. In 1897 werd een nieuw gemeentehuis voor de gemeenten Bunnik, Odijk en Werkhoven gebouwd in het centrum te Bunnik. De gemeenten bleven vooralsnog typische plattelands- gemeenten met landbouw en veeteelt als voornaamste middel van bestaan. Wel kwam er in de tweede helft van de 19 eeuw enige kleine industrie, nl. twee stoomsteenbakkerijen te Werkhoven en een dakpannen- en tegelfabriek te Bunnik. Maar het was niet van lange duur. Pas na de Tweede Wereldoorlog heeft eerst Bunnik en daarna ook Odijk het karakter van a- grarische gemeente verloren. Hoewel zich te Bunnik industrie vestigde, werden de gemeenten niet geïndus- trialiseerd. Zij kregen meer het karakter van foren- sengemeenten. In Werkhoven bleef het agrarische as- pect het langst overheersend. Van groot belang voor de ontwikkeling van de drie ge-
meenten is de verbetering van de verbindingen geweest. Vroeger was de enige goede verbinding met Utrecht die via de Kromme Rijn. De oude landweg van Wijk bij Duur- stede naar Utrecht - de Trechtweg of Achterdijk -liep niet door de kommen van de drie dorpen. In 1628 lie- ten de Staten van Utrecht een zandweg aanleggen van Utrecht via Vechten, Bunnik, Odijk en Werkhoven naar Cothen, die pas in de vorige eeuw enigszins werd ver- hard. In 1839 werd de weg tussen Zeist en Bunnik en in 1858 die tussen Zeist en Odijk omgezet in een grind- weg. In I859 werd er een diligencedienst tussen Utrecht en Wijk bij Duurstede ingesteld, die de dorpen voor goed uit hun isolement verloste. Trouwens reeds eerder, in 1844, was de Rijnspoorweg
tussen Utrecht en Arnhem aangelegd met stations te Vechten en Bunnik. In 1874 bestonden er plannen voor een station-Werkhoven, dat zou komen te staan bij de Pappelenbuurt, maar hiervan kwam niets, omdat de door Werkhoven geprojecteerde spoorlijn van Rotterdam naar Arnhem niet werd aangelegd. 1.5. KERKEN VÖÖR DE HERVORMING.(zie kaart IV)
In een gebied dat, zoals met de Kromme Rijnstreek het
geval was reeds zeer vroeg bewoond was en waar aanzien- lijke landbouwbedrijven van kerkelijke grootgrondbe- zitters gevestigd waren, kan men oude kerken verwach- ten. In vele gevallen behoorde tot de hofgebouwen ook |
||||
een kerkje of kapel, gesticht door en toebehorend aan
de eigenaar van de hof. Uit de goederenlijst van de Utrechtse kathedraal uit 918-9't8, die wij hiervoor reeds citeerden, weten wij dat er in die tijd - en waarschijnlijk betekent dit ook ten aanzien van de kerken: reeds v66r de invallen der Noormannen - in de Kromme Rijnstreek enkele kerken stonden. De kerken van Houten, Werkhoven en het onbekende FRESDORE worden met name genoemd als behorend tot het goederenbezit van de bisschoppelijke kerk. In Werkhoven worden zelfs twee kerken genoemd. Het is mogelijk dat hiermee de kerk te Werkhoven en haar dochterkerk te Odijk zijn bedoeld, welke laatste op dat tijdstip misschien nog een ka- pel was. Het onvermeld blijven van andere kerken in de lijst betekent niet dat de wèl genoemde kerken de eni- ge zijn, die in de 10 eeuw in het Kromme Rijngebied bestonden. In Bunnik b.v. kan ook al een kerk ge- staan hebben, maar omdat Bunnik in zijn geheel aan de kathedraal toebehoorde met inbegrip van een eventuele kerk, was speciale vermelding van de kerk overbodig. Alleen in die domeinen, waar slechts een deel tot de kathedraal behoorde, was een toevoeging dat de kerk tot dit deel behoorde, noodzakelijk,
e 7 ^ In de 12 eeuw werd het bisdom Utrecht verdeeld in
een aantal grote districten, aartsdiakonaten genoemd, en de grens tussen het aartsdiakonaat van de dom en dat van Oudmunster liep dwars door de Kromme Rijn- streek. De kerken van Odijk, Werkhoven en Wijk bij Duurstede ressorteerden met de westelijker gelegen kei~ ken onder het aartsdiakonaat van Oudmunster, die van Bunnik, Zeist en Cothen onder het aartsdiakonaat van de dom. Deze merkwaardige grens, die mogelijk terug- gaat op een nog veel oudere wereldlijke indeling,moet zijn oorzaak vinden in de bedding van de Kromme Rijn, die op een bepaald moment niet ten oosten van de ker- ken van Bunnik en Cothen gelegen moet hebben zoals thans, maar ten westen ervan. De kerken van Zeist en Bunnik ressorteerden niet alleen onder eenzelfde aarts- diakonaat, er bestond tussen de twee kerken ook een verhouding van moeder-dochter. Nog in de 16 eeuw was de kerk van Bunnik als dochterkerk aan de moederkerk te Zeist een jaarlijkse bijdrage verschuldigd. Wan- neer de parochie Bunnik zich van de moederparochie Zeist heeft afgesplitst,is onbekend, maar waarschijn- lijk is dit gebeurd vöbr het jaar 1000. Aan de andere kant van de Rijn lag Werkhoven met een in de eerste helft van de 10 eeuw bestaande kerk, gewijd aan Sint -Maarten, hetgeen voor een oude bisschoppelijke eigen- kerk allerminst verwonderlijk is. Dat de kerk van e
Odijk, welke plaats tot de 13 eeuw eenzelfde ont- wikkeling doormaakte als de aansluitende gebieden van WiM-khovoii OU Wijk bij Duurstede, een dochterkerk was |
||||
van Werkhoven, is eveneens zeer waarschijnlijk. De pa-
troonheilige van Odijk is evenals die van Bunnik onbe- kend. In Odijk wijst een Sint-Nikolaastraditie in de richting van een patrooinium van deze heilige, aan wie vooral in de 12 eeuw veel kerken zijn gewijd, maar deze traditie gaat niet ver terug. De oudste kerken moeten er eenvoudig en vrij primi-
tief hebben uitgezien, vermoedelijk waren ze nog van hout. In alle drie de dorpen werden in de 12 eeuw of iets later de oorspronkelijke bedeliuizen vervangen door nieuwe, waarvan in Bunnik en Werkhoven thans de torens nog geheel intact zijn. Van de kerken is die in Bunnik ondanks ingrijpende verbouwingen nog het best bewaard. In Werkhoven is in 1828 het koor afgebroken en de kerk zo grondig verbouwd dat er hoegenaamd niets meer van de 12 eeuwse kerk overgebleven is. In Odijk had men reeds in de 16 eeuw behoefte aan een nieuw koor. Het werd in ^^kS gebouwd nadat het oude was af- gebroken. De niet vernieuwde delen van het gebouw nl. de toren, het schip en het transsept waren in de 19 eeuw zo bouwvallig dat men ze heeft afgebroken. Op het koor werd toen een klein torentje geplaatst.De hui- dige Hervormde kerk te Odijk dateert dus uit 15'+8,maar bezit het vernieuwde koor van een 12 eeuwse kerk, die zelf in 1820 afgebroken is. Behalve het hoofdaltaar bezat de kerk in Odijk in de
16 eeuw ook een altaar gewijd aan de H.Maagd en be- stond er een Onze Lieve Vrouwebroederschap.In de kerk van Werkhoven moet eveneens een bijaltaar hebben ge- staan, maar we weten niet aan wie dit gewijd was.In het kasteel Beverweerd was sinds 1462 een viparie van Onze Lieve Vrouwe gevestigd. De H.Sacramentskapel te Dwarsdijk bestond reeds sedert omstreeks 1270. De geestelijkheid van de drie dorpen had het in de
Middeleeuwen niet breed. Behalve uit giften van de ge- lovigen werden de pastoors onderhouden uit de pasto- rielanden. Volgens een lijst van grondbezitters date- rend uit kort voor ^kk9l waren de pastoriegoederen te Bunnik 16 morgen groot (l morgen is 0.85 ha), die te Odijk k morgen en die te Werkhoven 5i morgen. De pas- toors woonden op kleine hofsteden en hadden eigen boerenbedrijfjes.
^ e
Pdijks kerk ontving in de loop van de 16 eeuw twee belangrijke schenkingen van de heer en vrouwe van Be-
verweerd en Odijk. Op 10 mei 1532 schonk Hendi'ik van Hoorne, heer van Odijk, aan de kerk de Odijkersteeg d.w.z. de tegenwoordige Zeiaterweg vanaf de Meent tot het viaduct van Rijksweg 12, vervolgens de Odijker- weg te Zeist, de Breullaan en het verlengde daarvan aan de overzijde van de Arnhemse Bovenweg,welks be- woners van deze Odijkersteeg gebruik moesten maken om |
||||
naar de kerk te gaan. Vermoedelijk verkeerde de weg in
een slechte staat en daarom besloot de heer, temeer daar hij weinig lust had telkens weer geld in de ver- nieuwing en herstelling ervan te steken, de hele weg aan de kerk over te doen. De kerk kon de bermen van de weg verhuren voor het weiden van schapen en er bo- men planten, waarvan de opbrengst bij rooiing aan de kerk kwam. Veel belangrijker was de schenking door de weduwe van de vorige schenker, Maria van Boechout, vrouwe van Odijk, in 1556 aan de kerk gedaan. Zij droeg op 20 augustus van dat jaar al de grond, die zij op de Meent te Odijk bezat, over aan de parochie- kerk. Hoeveel dat was weten wij niet, maar zeker is dat de bezittingen die de Hervormde Gemeente te Odijk, als opvolgster van de oude parochiekerk tot voor en- kele jaren aan de Meent had, teruggingen op deze schenking. Omtrent het kerkelijk leven in de Middeleeuwen in de
drie dorpen weten wij niet veel. Ook de pastoors, van wie wij sommige bij name kennen, blijven ons vreemd. In hoeverre de misbruiken van do laat-Middeleeuwse kerk ook op de kerken in het Bunnikse vat gekregen hebben weten we evenmin. Het zal er niet beter en niet slechter dan elders zijn geweest. Sommige pas- toors resideerden niet in hun parochie, maar lieten hun ambt waarnemen. Van pastoor Aarnoud de Haer te Bunnik weten wij dit zeker. Hij stelde in ^k7k een frater Dirk als zijn plaatsvervanger aan. Van de laatste Odijkse pastoor, Evert Aelbertsz.is bekend dat hij zich niet aan het celibaat hield. 1.6. HERVORMDE GEMEENTEN.
Vbbr 1580 was de Katholieke kerk oppermachtig ge-
weest en werden de Hervormden niet in het Sticht ge- duld. Verscheidenen van hen hadden om hun geloof verbanning, mishandeling of zelfs de doodstraf moe- ten ondergaan. Bijna met zekerheid kunnen wij stel- len dat deze vervolging Bunnik, Odijk en Werkhoven onberoerd heeft gelaten, doordat daar geen Protes- tanten waren. Maar ook toen sedert 158O de Protes- tanten in het regeringsgestoelte zaten en de Kat- holieken de onderdrukte partij waren, zullen de Protestanten in deze drie dorpen aanvankelijk op de vingers van twee handen te tellen zijn geweest, zo zij er al waren'. De maatregelen van de Utrecht- se overheid, in het bijzonder de afschaffing van de Rooms-Katholieke eredienst op 1 juni I58O,dron- gen slechts langzamerhand in de Kromme Rijnstreek door en men hield er zich niet aan. Dit kon trou- wens ook moeilijk, omdat de eenvoudige dorpsbewo- ners ternauwernood zullen geweten hebben, wat de |
||||
Parochies vóór de hervorming
|
||||||||
t.
|
||||||||
1. St.Nicolaasparochie Utrecht
2. Parochie Ounnik.
3. Parochie Odijk.
4. Parochie Werkhoven.
'f Parochiekerk.
O Kapel. |
||||||||
KAART nï"
|
||||||||
J
|
||||||||
Hervormde leer inhield en er niet direct een leger do-
minees gereed stond om de pastoors te vervangen.De Staten hadden al moeite genoeg om deze vervanging in de stad Utrecht zelf bevredigend te regelen. Eindelijk in 1593 begonnen de Staten van Utrecht ook in de kerken van het pl.itteland orde op zaken te stel- len. Een visitatiecommissie, bestaande uit overtuigde Protestanten waaronder twee predikanten, bezocht alle kerken en kapellen in het gewest. Bij hun onderzoek bleek dat in sommige plaatsen reeds Protestantse ge- meenten onder leiding van predikanten gevestigd wa- ren, maar dat in andere alles nog bij het oude geble- ven was. Dit laatste was in Bunnik, Odijk en Werkho- ven het geval. In alle drie de dorpen stonden de al- taren en beelden nog in de kerken en troffen de visi- tatoren de pastoors van vbttr 1580 nog in ftuictie aan. In de parochie Werkhoven hield zich bovendien nog een gedegenereerde priester op, die al twintig jaar in de vervallen kapel van Dwarsdijk woonde. De Bunnikse pastoor was nog zeer goed Katholiek en verrichtte zijn ambtsbezigheden volledig op de oude manier, de pastoor van Odijk hield zich neutraal en die van Werkhoven toonde zich het verst geëvolueerd naar de nieuwe leer. Als het er op aan komt blijven zij uiteindelijk Katholiek. In 159^ werd door de staten ds.Piebe Wietsesz. van
Abbema aangesteld als eerste predikant van Werkhoven, kort daarop in 1596 ds.Cornelis Jansz. van Cothen als eerste predikant van Bijnniic. In Odijk wist pastoor Evert Aelbertsz. het nog uit te houden tot I607, dan wordt ook hij vervangen door een predikant, nl. ds. Laurentius Modeus. De komst van de predikanten had geen algehele protestantisering van de bevolking tot gevolg. Bij lange na niet. Wel waren er vanaf die tijd, zij het aanvankelijk zeer kleine, Protestantse gemeenten. De Horvorming bracht uiteindelijk in de dorpen een scheiding te weeg, dwars door de bevolking heen, die de volgende eeuwen nog dieper zou worden en die van invloed zou blijken te zijn op de verdere ge- schiedenis van de drie dorpen. Naast de scheiding groei- de ook een zeker saamhorigheidsgevoel bij de Katho- lieken uit de drie dorpen onderling en eveneens, zij het in mindere mate, bij de Protestanten. De Katho- lieken, van hun kerken en pastoors beroofd, hergroe- peerden zich in de statie Bunnik. Bewoners uit alle drie de dorpen ontvingen voortaan de sacramenten in één gezamenlijke schuilkerk. De Protestanten, hoewel zij do drie kerken in bezit hadden, voelden zich in de dorpsgemeenschappen wegens hun gering aantal een enigszins vreemd element en zochten interlokaal con- tact . Tegen al te stoutmoedig Katholiek optreden stelden |
||||
de Hervormden van de drie dorpen zich gezamenlijk te
weer. Vroeger hield de saamhorigheid op bij de gren- zen van gerecht en parochie, thans waren de gelijkge- zinden interlokaal op elkaar aangewezen. De eerste pre- dikanten, door de wereldlijke overheid in de dorpen geplaatst en in het bezit van de kerken gesteld, ston- den voor de bijna onmogelijke taak de bevolking te re- formeren, terwijl rondtrekkende en illegaal opereren- de priesters het mogelijke deden om diezelfde bevol- king voor de oude leer te bewaren. De geringe kennis van het nieuwe en de geneigdheid tot conservatisme by de boerenbevolking deden de weegschaal doorslaan ten voordele van de priesters. De dominee van Bunnik had in 1606 's zondags gemiddeld 25 ^ 30 mensen onder zijn gehoor en hij was daar niet ontovreden over. Aan het H.Avondmaal nam niemand deel. In Werkhoven had men in die tijd al wel Avondmaal kunnen vieren, maar nadat de predikant een aanzienlijke ingezetene wegens "hoerdom" de toegang tot de tafel des Heren had ontzegd, ging daar ook niemand meer naar het Avondmaal. Opnieuw verwarring ontstond er toen de leergeschillen tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten zich toe- spitsten tot een openlijke kerkstrijd. De Contra-Remon- stranten wonnen en verdreven in I619 de Remonstrantse predikanten. Ook de dominees van Bunnik, Odijk en Werkhoven waren in meerdere of mindere mate de Remon- strantse partij toegedaan. Door de "zuiveringssynode" van 1619 werden alle drie de predikanten uit hun ambt ontzet. Bij de Odijkse Predikant gaf overigens diens levenswandel wel de doorslag bij de motivering van het besluit der Synode. Na 1620 kwamen de kleine Protestantse gemeenten tot
rust. Gedurende de volgende eeuwen breidden zij zich langzaam uit, maar tot bloei kwamen zij niet. Hun zie- lental bleef beperkt tot enkele tientallen. In Odijk telde de gemeente in ^6k8 nog geen 10 ni.innelijke lid- maten. Kerkeraden konden er aanveuikelijk in geen van de drie
gemeenten worden ingesteld, doordat er te weinig ge- schikte personen voor de ambten van ouderling en dia- ken te vinden waren. Kerkeraadszaken werden in samen- werking met de predikant behandeld door de classis Rhenen-Wijk bij Duurstede. Het was ook de classis, die de predikanten beriep. Sinds het midden van de 1? eeuw dienden de mannelijke lidmaten van de gemeenten hiertoe een voordracht in bij de classikale vergadering. De armenzorg funktioneerde aanvankelijk slecht of helemaal niet. In 1653 werd hiervoor in Bunnik een diaken aange- steld, omstreeks I68O kreeg ook Werkhoven een diaken en in 1695 tenslotte ook Odijk. In de 18 eeuw konden twee kerkeraden worden ingesteld, in I726 in Werkhoven en in 1795 in Bunnik. Odijk kreeg tenslotte in I836 zijn |
||||
eigen kerkeraad, voorlopig alleen bestaande uit de
predikant en twee diakenen in 1844 uitgebreid met twee ouderlingen. De materiële zaken werden zoals voor de Hervorming be-
hartigd door twee kerkmeesters, die voor het beheer der kerkelijke goederen verantwoording schuldig waren aan het gerecht en de predikant. Traditioneel werden sinds de Middeleeuwen de kerkmees-
ters gerecruteerd uit de Odijkse boeren en telkens voor één jaar aangesteld door het gerecht. Dit bleef zo na de Hervorming.Nog lange tijd moesten de Hervormde ker- ken zich daardoor bedienen van Katholieke kerkmeesters, hetgeen de positie van de predikanten zonder kerke- raad nog moeilijker maakte. Herhaaldelijk klaagden de predikanten dat door of met medeweten van de kerk- meesters kerkelijke goederen werden ontvreemd, zo in Btonnik in I632 en in Odijk in l64l. In Bunnik deed de predikant er bovendien zijn beklag over dat de kerk zo slecht onderhouden werd en ook van binnen in een haveloze toestand verkeerde. Pas in de tweede helft van de I7 eeuw werd deze toestand verbeterd. Ook het godsdienstig onderricht aan de jeugd kwam maar moeilijk van de grond. De schoolmeesters van de gewone scholen, tevens kosters van de Hervormde ker- ken, bleven in Odijk en Bunnik aanvankelijk Katholiek. Katechisaties konden in het begin niet worden gehouden wegens gebrek aan deelname. In l634 werd er in Bunnik en Odijk mee begonnen, maar daarna moest men het on- derricht herhaaldelijk staken wegens gebrek aan leer- lingen. Ook hierin bracht de 18 eeuw verbetering. Na een moeilijke periode te hebben doorgemaakt, die een gevolg was van de revolutie van 1795i waardoor de Her- vormde kerk haar bevoorrechte positie verloor, de be- taling van de predikantstractementen door de staat stagneerde en waarin het hoofd moest worden geboden aan pogingen van Katholieke zijde om de oude dorps- kerken te naasten, consolideerden de gemeenten zich weer na 1813. De band met de plaatselijke overheid werd losser, doordat de kerkmeesters die vroeger door de gerechten werden aangesteld, werden vervangen door zuiver kerkoiijke lichamen, de kerkvoogdijen, hetgeen uiteindelijk de kerken ten goede kwam. De in de Her- vormde Kerk van de 19 eeuw overheersende vrijzinnige stroming deed ook in Bunnik, Odijk en Werkhoven haar invloed gevoelen. Gedurende een aantal decennia wer- den uitsluitend vrijzinnige predikanten beroepen, hoe- wel de gemeenteleden in meerderheid orthodox bleven, e
In de tweede helft van de 19 eeuw nam de rechtzinni- ge leer opnieuw bezit van de kansels. De afscheiding van I834 en de doleantie van 1886 hadden in de drie dorpen geen andere gevolgen, dan dat de Odijkse pre- dikant zich bij laatstgenoemde beweging aansloot. De |
||||
bevolkingsuitbreiding sedert het tweede kwart van de-
ze eeuw had de stichting van een Gereformeerde kerk in Bunnik tot gevolg. De Gereformeerden behoorden in overgrote meerderheid tot de nieuw-ingekomenen en ressorteerden aanvankelijk onder de kerk te Zeist.In 1962 bouwden zij een kerk en in I963 vond de insti- tuering van een zelfstandige Gereformeerde kerk te Bunnik plaats, waartoe tevens de Gereformeerden van Odijk behoren. 1.7,KATHOLIEKE STATIES EN PAROCHIES NA DE HERVORMING.
Uit het voorgaande is gebleken dat de Katholieken na
de invoering van de Hervorming geenszins van plan waren zich zonder verzet aan de nieuwe toestand aan te passen. Integendeel, zij lieten zich aan de beve- len van de Utrechtse overheid weinig gelegen liggen. In de periode van verwarring, die van 1580 tot 1620 duurde, hebben de oude pastoors de meerderheid van de bevolking voor de oude leer bewaard, zij hebben de weg open gehouden voor een nieuwe generatie van priesters, die in het tweede kwart van de 1? eeuw over het Utrechtse platteland uitzwermde. Deze pries- ters waren opgeleid in de geest van het Concilie van Trente, meestal onberispelijk van levenswandel. Kat- holiek en anti-Calvinistisch uit overtuiging en be- reid tot het lijden van ontberingen. Zij moesten hun werk illegaal verrichten, want de Katholieke godsdienst was officieel verbonden en de tegenstand was soms groot. In de Kromme Rijnstreek viel dit ech- ter mee, doordat de plaatselijke besturen in meerder- heid nog uit Katholieken bestonden. Bij boeren en op de kastelen vonden de rondtrekkende geestelijken on- derdak en gelegenheid de sacramenten te bedienen. Tegen het midden van de 17 eeuw gingen de priesters zich meer en meer in de dorpen vestigen en vormden zich vaste staties, van waaruit de priesters een be- paald rayon bearbeidden. Zo werd er ook een statie Bunnik gesticht, die haar vaste schuilkerk inrichtte binnen het kasteel Rhijnauwen. De statie omvatte de dorpen en gehuchten Bunnik, Vechten, Amelisweerd, Rhijnauwen, Odijk, Werkhoven, Rijsenburg, Driebergen, Zeist en zelfs een gedeelte vein het huidige Soester- berg. De kerkdiensten in de statie vonden regelmatig plaats en verheugden zich in een grote toeloop. In 1695 werd Werkhoven een afzonderlijke statie, die mede een deel van Driebergen en verder Cothen,Lang- broek en Sterkenburg ging omvatten. Andreas Jajisen, tevoren kapelaan in de statie Bunnik, werd pastoor in Werkhoven. Er werd een schuilkerk ingericht op het leegstaande buiten Nieuwendaal ten noorden van Werk- hoven, op de uiterste grens van de statie dus. In de |
||||
18 eeuw gaf dit moeilijkheden inzake de kerkelijke
jurisdictie over een aantal gezinnen tussen Werkho- ven en Odijk, die vlak bij de Werkhovense schuilkerk woonden, maar desondanks onder Bunjiik ressorteerden. In 1751 werden ze bij de statie Werkhoven gevoegd. In 17I8 werd er in Bunnik een nieuwe kerk gebouwd in het gehucht Schoudermantel, die meer centraal in de statie stond dan de kerk van Rhijnauwen. Dat de bouw van deze kerk, ook al was zij eenvoudig en eigenlijk ondoelmatig, plaats kon vinden, bewijst dat de over- heid niet hardhcUidig tegen de uitoefening van de Kat- holieke eredienst optrad. In Werkhoven werd de schuil- kerk op Nieuwendaal in de tweede helft van de 18 eeuw eveneens aanmerkelijk verbeterd, zodat zij meer het aanzien van een kerk kreeg. In 1818 werd er een toren bij gebouwd. De revolutie van 1795 bracht voor de Katholieken al-
gehele vrijlieid van uitoefening van hun eredienst.De nieuwe regering opende zelfs moge;lijkheden voor te- ruggave van oude kerkgebouwen aan de Katholieken, wanneer de gehele bevolking van een dorp of verreweg het grootste deel ervan Katholiek was. Ook in Bunnik maakten de Katholieken onder aanvoering van pastoor Banens aanspraak op de dorpskerk. Hun actie liep ech- ter op niets uit. Het eigen kerkgebouw op de Schou- dermantel werd in 1823 gerestaureerd en vervolgens in 18't5 door een nieuw vervaaigen, gebouwd op dezelfde plaats en toegewijd aan de H.Barbara. In Werkhoven Vonden restauraties en vergrotingen plaats in I85I en I86I. Een nieuw kerkgebouw, het tegenwoordige, werd in 1908 opgericht en onder bescherming gesteld van Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming. Inmiddels waren de grenzen van de staties gewijzigd.
In 1810 werd te Rijsenburg een zelfstandige statie gesticht waardoor de staties Bunnik en Werkhoven een gedeelte van hun grondgebied verloren. In 1 B'lO werd de bijkerk te Cothen, waar de pastoors van Werkhoven geregeld diensten hielden, tot een eigen statie ver- heven en kreeg Werkhoven ongeveer zijn middeleeuwse grenzen terug. Ook Bunnik moest een geduchte aderla- ting ondergaan door de stichting van de statie Zeist in 1842. Na het herstel van de hiërarchie in Neder- land in 1853 werden de staties Bunnik en Werkhoven tot parochies verheven. In 1939 werd de oude paro- chiekerk van Bunnik aan de Schoudermantel vervangen door een nieuwe kerk meer in het centrum van het dorp. De Odijkse Katholieken die nog steeds deel uitmaakten van de parochie Bunnik protesteerden tegen de ver- plaatsing van de kerk en stelden pogingen in het werk een eigen parochie te stichten. Hiertoe werd in 19'*6 opgericht de Stichting Fonds Parochiekerk Odijk, die vooral tengevolge van de sterke immigratie na 1950 |
||||
de wind in de zeilen kreeg. Door de Stichting werd een
kerk gebouwd, die in 1964 toegewijd werd aan de H.Ni- kolaas, de vermoedelijke patroon van de oude Odijkse kerk. Tegelijkertijd werd Odijk ala zelfstandige pa- rochie van Bunnik afgescheiden onder een eigen pastoor. 1.8. DEMOGRAFISCHE EN SOCIOGRAFISCHE VERHOUDINGEN.
Van de drie dorpen die thans de gemeente Bunnik vormen,
was Werkhoven oudtijds het grootst. Niet alleen in op- pervlakte, maar ook wat het aantal inwoners betreft.In 1632 bedroeg de bevolking van Werkhoven 381 zielen, die van Bvinnik en Vechten 26? zielen, die van Odijk 177 zie- len, die van Rhijnauwen en Amelisweerd 28 zielen. Op het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik woonden dus in 1632 in totaal 853 personen, waarvan 44,7^ in Werkhoven, 31,3^ in Bunnik en Vechten, 20,7^ in Odijk en 3,256 in Rhijnauwen en Amelisweerd. Vergeleken met het huidige inwonertal was de bevolking
van de drie dorpen zeer gering, maar naar 17 eeuwse maatstaven gemeten sloegen zij nog niet eens zo'n gek figuur. Van alle dorpen in de omgeving werd Werkhoven in zijn bevolkingscijfer slechts overtroffen door Houten met 't Goy (558 zielen) en Schalkwijk (462 zie- len). Bunnik was ongeveer even groot als Zeist (272 zielen) en Odijk telde meer inwoners dan Driebergen (157 zielen). De bevolking groeide gestadig maar over het algemeen
langzaam; pas in deze eeuw plotseling snel door de sterke immigratie. Dit blijkt uit de onderstaande staat. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tweede helft van de 18 eeuw is Bunnik vermoede-
lijk Werkhoven voorbij gestreefd en ook gedurende de 19 eeuw nam Bunnik sneller in inwonertal toe dan Werkhoven. Veel langzamer volgde Odijk, totdat daar na 1950 een zeer snelle groei aanving, die op het tijdstip van de samenvoeging der gemeenten bijna het cijfer van Werk- hoven had bereikt. Rhijnauwen is steeds klein gebleven. Vanaf I89O is de bevolking van deze in 1857 opgeheven |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeente begrepen onder het getal van Bunnik. De ver-
houding tussen Katholieken en Protestanten heeft zich gedurende de 18 en 1? eeuw slechts in zeer geringe mate gewijzigd. De evolutie valt niet in cijfers uit te drukken, maar kwam de Protestanten ten goede.Op grond van de toegediende doopsels in de kerken van beide richtingen kan men voor de eerste helft der 18 eeuw een verhouding tussen Katholieken en Protestan- ten aannemen van ongeveer 855^ tegen 15^ van de totale bevolking in de drie dorpen. In de 19 en 20 eeuw wa- ren de verhoudingen aldus: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1809 was over het geheel genomen nog 4/5 deel
van de bevolking Katholiek, tegen l/3 deel Protes- tants. In 1960 was het aandeel van de Katholieken geslonken tot minder dan 2/3. In Werkhoven bedroeg het aandeel iets meer, in Odijk iets minder dan 2/3, maar in Bunnik slechts iets meer dan de helft. De Protestanten vormden in 196O in Bunnik iets meer, in Odijk iets minder dan 1/3 deel der bevol- king, in Werkhoven precies 1/4 deel. Zij behoorden voor het overgrote deel tot de Nederlandse Hervorm- de Kerk. Voor het gemak hebben wij de Hervormden met de leden van de andere Protestantse kerkge- nootschappen samengevat onder de naam Protestanten. De twee Israëlieten, die in 1960 in Werkhoven woon- den, dienen afzonderlijk vermeld te worden, maar zij beïnvloeden de percentages niet. De onkerke- lijkheid is het grootst in Bunnik, maar bleef in 1960 ook daar beneden de lO^t. Men ontmoet in de loop van de eeuwen maar weinig
openlijke vijandschap tussen de confessies en wan- neer die zich al uitte, waren meestal de dominees |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of de pastoors, dus personen die van elders kwamen,de
aanstichters. De autochtone bevolking aanvaardde de godsdienstige scheiding als een realiteit, zonder dat zij pogingen deed haar ongedaan te maken of nodeloos te verbreden. Als hoofdoorzaak van deze gelatenheid moet wel gezien worden de minderheidspositie van de Hervormden in de 17 en 18 eeuw, die hun belette de voorrechten die de Protestantse staat hun bood volle- dig uit te buiten, wilden zij zich bij hun medebur- gers niet totaal onmogelijk maken. Men kan niet zeg- gen dat er in de Kromme Rijnstreek gedurende de 1? en 18 eeuw een zegevierende en een lijdende kerk was. Beide kerken waren noodlijdend, elk op een andere ma- nier, en min of meer afhankelijk van eikaars goede wil. Zelfa wanneer in 1796 de Werkhovense patriotten, die voor het grootste deel Katholiek waren, de Her- vormde kerk voor de gemeenschap opeisen en wanneer iets later te Bunnik onderhandelingen plaats vinden tussen Katholieken en Hervormden over een eventuele overgang van de oude dorpekerk aan de Katholieken dan nog is er bij beide partijen een flinke dosis ge- zond verstand en begrip aanwezig. In de vorige eeuw lagen de verhoudingen het best in
Odljk. Het feit, dat daar geen Katholieke kerk en pastoor aanwezig waren zal hier mogelijk toe hebben bijgedragen. Onder de pachters van landerijen van de Odijkse kerk in de vorige eeuw ontmoet men ook Katholieken en onder hen zelfs de pastoor van Bunnik. Juist het verpachten van land gaf in Bunnik en voor- al in Werkhoven in die tijd herhaaldelijk moeilijk- heden, wanneer liefhebbers voor een bepaald stuk land door de verpachter van mededinging werden uitgeslo- ten, omdat zij tot een andere kerk behoorden dan hij- zelf. Bij deze praktijken, die in agrarische gemeen- schappen zwaar wogen, kwam nog een aantal factoren, dat de twee godsdienstige groeperingen in Werkhoven en in mindere mate ook in Bunnik in de tweede helft van de vorige eeuw vrij scherp tegenover elkaar plaatste. De negatieve invloed hiervan is tot diep in de 20 eeuw merkbaar geweest. Van de andere fac- toren dienen vooral genoemd de opeenvolging van een aantal geestelijke leiders, die de andere confessie bepaald negatief waardeerden, en de oprichting van bijzondere scholen. De maatschappelijke verhoudingen lagen oudtijds in
de drie dorpen vrij eenvoudig. Men had er armen en rijken en wel veel armen en weinig rijkenl Een mid- denstand ontbrak vrijwel geheel. De rijken waren de boeren en de armen waren de landarbeiders. Zo was het eeuwenlang en in principe is het zo gebleven tot aam. de Tweede Wereldoorlog toe. De arbeiders waren in vrijwel alles van hun boeren afhankelijk, die hun |
||||
werkgevers waren, maar ook degenen die het in de ge-
meente-besturen, kerkbesturen en armbesturen voor het zeggen hadden, In Bunnik en in mindere mate ook in Werkhoven ontstond reeds in de eerste helft van de 20 eeuw een kleine groep middenstanders, die lang- zaam zijn plaats in de besturen veroverde. In Bunnik vestigde zich bovendien in het tweede kwart van deze eeuw een aantal forensen, welke bevolkingsgroep zich na 1950 enorm uitbreidde, niet alleen in Bunnik maar ook in Odijk. Overigens was er reeds sinds het begin van deze eeuw een tamelijk grote groep pendelaars, d.w.z, arbeiders uit Bunnik, Odijk en Werkhoven, die in de eigen gemeente geen werk kon vinden en daarom dagelijks op en neer reisde naar omliggende gemeen- ten. De grote immigratie na 1950 vooral in Bunnik en Odijk en de sterk verhoogde levensstandaard en alge- mene welvaart heeft de vroegere sociale tegenstelling tussen boer en arbeider zo niet doen verdwijnen,dan toch sterk vervaagd. Ook heeft hieraan meegewerkt de achteruitgang van de agrarische bevolkingsgroep.Deze maakte in 196O in Bunnik nog maar 13^i in Odyk 20^ en zelfs in het nog zo agrarisch aandoende Werkhoven slechts 35^ van de gehele beroepsbevolking uit. Een nieuwe tegenstelling ging de oude overheersen, nl. die tussen de nieuw-ingekomenen en de autochtonen. In de praktijk blijkt echter deze tegenstelling mee te vallen. Vooral in Odijk is ze maar in geringe mate merkbaar. |
||||||
1.9. ONDERWIJS.
Het onderwijs was oudtijds overgelaten aan de kos-
ters-schoolmeesters. Tot op het einde van de 16 eeuw droeg dit onderwijs, dat vanzelfsprekend zeer elementair was, een Katholieke signatuur, die zich soms door persoonlijke voorkeur van de onderwijzer tot diep in de 17 eeuw ondanks herhaalde bedreigin- gen van de Protestantse kerkelijke overheid wist te handhaven. Dit laatste was b.v. het geval in Odijk, waar Jochum Jansz. tot I636 Katholiserend bleef wer- ken. Vervolgens kregen de dorpsscholen een Calvinis- tisch stempel opgedrukt, dat in het begin van de I9 eeuw nog maar zeer rudimentair aanwezig was. Gingen de Katholieken er in de 17 en 18 eeuw voortdurend toe over hun kinderen naar klandestiene bijschool- tjes te zenden, waar vooral zusters, meestal tijde- lijk, les gaven, in de 19 eeuw was de openbare school zo weinig uitgesproken Protestants meer, dat zij Protestantse en Katholieke kinderen verenigde. Vanzelfsprekend had het feit, dat men als kinderen van beide kerkelijke richtingen één en dezelfde school bezocht had, een gunstige Invloed op de onder- |
||||||
Ths>37- f^J
|
|||||
linge verhoudingen, ook nadat men volwassen was gewor-
den. Welhaast even vanzelfsprekend deed later de schei- ding van de kinderen door bijzondere scholen van de eigen richting, die vooral in hun beginperiode niet altijd uitmuntten in verdraagzaamheid jegens anders- denkenden, haar invloed op de dorpsverhoudingen gel- den, maar dan in negatieve zin, In Biuinik en Werkho- ven werden op het einde van de 19 en in het begin van de 20 eeuw Katholieke scholen gesticht, die de openbare scholen ter plaatse gevoelige slagen toe- brachten. Omstreeks I920, na de financiële gelijkstel- ling van openbaar en bijzonder onderwijs en toen men dus geen enkel risico meer liep, werden ook van Pro- testantse zijde bijzondere scholen opgericht. De ge- meenteraden hieven daarop de openbare scholen bij meerderheid van stemmen op. Ook hier vormde Odijk een uitzondering. Hier werd
geen bijzondere school gesticht en de openbare school bleef gehandhaafd, ondanks het feit dat een doel der Katholieke kinderen de Katholieke school in Bunnik bezocht. In 1935 moest echter ook de Odijkse open- bare school worden opgeheven wegens gebrek aan leer- lingen. Voor Bunnik duurde het tot 1962, voor Odijk tot 1966 vooraleer de openbare scholen er werden heropgericht. In Odijk is in 1962 ook een katholieke school gesticht. |
|||||