TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED
TUSSEN KROMMERIJN EN LEK |
||||||||
2e jaargang nr. 4 december 1968
Redaktie-commissie: A. Graafhuis, Utrecht; P.M. Heijmink
Liesert, Schalkwijk; L.M.J. de Keijzer, Houten; G.M. Staal, Odijk; P.H. de Winter, Bunnik; Mej. A, Wijnen, Bunnik. Redaktie-odres:
|
||||||||
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie:
A. Graafhuis, Utrecht.
Inhoud von dit blad:
1. Mededelingen van de redaktie
2. 2000 jaar geleden bouwden Romeijnen bij Vechten een
vlootbasis. G. Koppert 3. Toen en nu. II. Nog eens de Brink te Houten. Foto's
G.M, Staal, Odijk. 4. Bestrijding van besmettelijke ziekten in de 19e eeuw in
Bunnik, Odijk en Werkhoven. B.E. Buys-de Geus en P.M. Zwart-de Vries
5. De klok in de toren van de Ned. Hervormde kerk te
Houten P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer. 6' Uit de Utrechtsche Volksalmanak van 18Ó8.A. Graafhuis.
Lidmaatschap: f. 10,— per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten, t.g.v.
rekening Historische Kring.
Wilt U - voor zover nodig - Uw contributie zo spoedig moge-
lijk betalen? Gaarne dank. |
||||||||
Mededelingen
Op donderdag 16 januari 1969 zal de heer Th.G. van Dijck
in het "Trefcentrum" te Bunnik een lezing voor onze kring houden over het onderwerp: "Vervoer in de oudheid". Dr. J.G.N. Renaud hoopt op 25 februari 1969 in hotel "de
Engel" te Houten een voordracht te verzorgen, getiteld: "Utrechtse bisschoppen als kasteelbouwers". Het spreekt vanzelf, dat deze avonden de aandacht van al
onze leden verdienen. Indien de onderwerpen U interesseren wilt U bovenstaande data wel even in Uw agenda noteren. Hartelijk dank. |
||||||||
Contributiejaar.
In het vervolg geldt de contributie per kalenderjaar, dus van
1 januari tot en met 31 december. |
||||||||
Bestuur en Redactie-commissie wensen U allen een zeer voor-
spoedig 1969 toe. |
||||||||
-2-
2300 joor geleden bouwden Romeinen bij Vechten een vlootbasis.
door G. Koppert.
Even ten zuiden van de rijksweg 12 Utrecht-Arnhem, ter
hoogte van het fort Vechten bil Bunnik is in het terrein nog duidelijk een verhoging zichtbaar, een terp die zich thans nog enkele meters boven het omliggende vlakke terrein verheft. Dit is de plaats waar de Romeinen ongeveer 2000 jaar geleden een vlootbasis en een versterkte legerplaats bouwden. Nog in de 16e eeuw waren hier op het terrein "De Burght" de bouwval- len zichtbaar van het laatste uit + 200 daterende romeinse ca- stellum Fectio, dat geheel in steen was uitgevoerd. Voordien waren er reeds meerdere, in hoofdzaak uit hout en aarde samen- gestelde versterkingen en legeringsruimten, waarvan de oudste dateren uit + 16 na Chr. Reeds in de 17e en 18e eeuw werden er te Vechten veel
romeinse oudheden gevonden, maar van systematische, weten- schappelijk geleide opgravingen was nog geen sprake. Deze beginnen pas in de 19e eeuw. Vooral bij de aanleg van het huidige fort Vechten in 1867 werden veel interessante vondsten gedaan, die zich thans in het Rijksmuseum te Leiden bevinden. De eerste wetenschappelijk geleide opgravingen werden onder- nomen door het Provinciaal Utrechts Genootschap in de jaren 1892-1894, 1914, 1920 en 1928, terwijl in latere jaren nog gegraven werd onder leiding van de archeologen A.E. Remou- champs, prof. dr. A.E. van Giffen en dr. W.C. Braot. Vooral dank zij hun publicaties beschikken we thans over een vrij nauwkeurig beeld van de romeinse vestiging bij Vechten. Nu er in de directe nabijheid van het voormalige vloot-
station geen stromend of bevaarbaar water meer te bekennen is, zal men zich afvragen wat de Romeinen bewoog zich juist hier te vestigen. Hiervoor is het noodzakelijk ietste weten van de waterstaatkundige toestand in ons land en in het Kromme Rijngebied omstreeks het begin van de jaartelling. Het grootste gedeelte van het door de Rijn uit Duitsland aan- |
||||
-3-
gevoerde water vloeide destijds af door Nederrijn, Kromme
Rijn, Vecht en Oude Rijn, die alle nog snelstromende rivieren waren en in open verbinding stonden met de Noordzee en het Flevomeer. Door het bouwen van een stroomgeleidende krib op het splitsingspunt van Rijn en Waal werd de waterafvoer van de Rijn nog kunstmatig vergroot, zodat de Romeinen over goede scheepvaartverbindingen beschikten voor vervoer van troepen en voorraden. Hiermede waren speciale vlooteenheden belast.
Van een doorlopende bedijking was nog geen sprake. Voortdu- rende overstromingen, meandervorming en rijke slibafzettingen waren hiervan het gevolg. Dit alles veroorzaakte dat de loop van de Rijnarmen in het Kromme Rijngebied zich herhaaldelijk wijzigde. Het juiste beloop van de verschillende rivierarmen in de
romeinse tijd is slechts ten dele bekend. Wel staat vast dat het splitsingspunt van Kromme Rijn en Vecht zich oorspronkelijk bij Vechten bevond en zich later in de richting van Utrecht heeft verplaatst. Juist op deze strategisch zo belangrijke plaats bouwden de Romeinen hun basis. Deze moest een belangrijke rol spelen in een operatie, z6 groots van opzet, dat deze ook thans nog bewondering afdwingt. |
|||||
jr- 9«nibunrtk«cti€ B
|
|||||
-4-
Nadat een eerste poging om ook Noordwest-Duitsland tot
aan de EIbe onder romeins gezag te brengen was mislukt, waar- bij Varus' legioenen werden vernietigd, beraamde Germanicus in pim. 16 na Chr. een nieuw veroveringsplan. Met een enorme tangbeweging moesten vanuit het Rijngebied langs de Lippe noord-oostwaarts optrekkende legioenen kontakt maken met een expeditieleger, dat via Kromme Rijn, Vecht, Flevomeer, Vlie- stroom en Waddenzee zou worden overgebracht naar een gebied gelegen tussen de mondingen van Eems en EIbe. Met het oog op deze onderneming werd Fectio gesticht: het objekt was bestemd als inschepingshaven en verzorgingsbasis voor de troepen die naar Noord-Duitsland moesten worden vervoerd. Maar ook deze veldtocht leidde niet tot het beoogde doel, en op last van kei- zer Tiberius werden de verdere plannen opgegeven. De Rijn vormde hierna weer lange tijd de grens van het romeinse impe- rium, waarbij Fectio zijn functie als militair steunpunt en aan- legplaats voor de scheepvaart behield. Van de oudste romeinse nederzetting in Vechten, die ge-
heel in met hout verstevigde aardwerken was uitgevoerd, kon - de ligging en de omtrek nauwkeurig worden vastgesteld. Zij was gelegen aan een 36 m brede en 1 1 m diepe Rijnarm. In 1932 werd de aanlegsteiger voor de transportvloot over een lengte van pIm. 160 m teruggevonden en blootgelegd. Op een fundering van liggende boomstammen, die door inge- heide palen op hun plaats werden gehouden, was een kade van klei opgetrokken, waarvan de zijkanten waren bekleed met beschoeiingen van planken en rijshout. Reeds eerder, bij de bouw van het fort in 1867, waren de resten van een brug ge- vonden, waarvan de constructie als typisch romeins kan wor- den beschouwd. Hij bestond uit jukken van 5 ingeheide hou- ten palen, waarvan de beide buitenste palen schuin waren gesteld in tegengestelde richting. Deze constructie werd ook in Duitsland op meerdere plaatsen aangetroffen, en in ons lond in de uiterwaarden van de Waal bij Zuilichem. Jammer |
||||
-5-
|
|||||
genoeg is er van de padresten en van de nauwkeurige beschri]
ving van deze brug in het museum te Leiden niets meer te achterhalen. Ook buiten de omwalling van de legerplaats, die onmogelijk
|
|||||
-6-
het gehele expeditieleger kon huisvesten, werd gekampeerd. Dit
blijkt onder meer uit de aanwezigheid van talrijke waterputten, waarvan in de omgeving de overblijfselen werden aangetroffen. Tenslotte werd ten oosten van het huidige fort de plaats
teruggevonden van het kampdorp. Dergelijke nederzettingen bevonden zich in de directe nabijheid van elke romeinse leger- plaats. Ze boden huisvesting aan de vaste tros en vervulden een belangrijke functie in de dienstverlenende en vooral de recrea- tieve sector. |
||||||
Paalioerk van een in 19St ontdekte aanlegsteiger te Vechten, daterend
uit de eerste jaren van onze jaartelling. |
||||||
-7-
Tijdens de opstand der Bataven onder aanvoering van
Julius (Claudius) Civilis in het jaar 69 werd de eerste leger- plaats verwoest, doch nog in dezelfde eeuw weer herbouwd. Teneinde beter beveiligd te zijn tegen overstromingsgevaar werd het bouwterrein met naaste omgeving ongeveer 2^ meter opgehoogd, waarvoor een enorm grondverzet van vele tien- duizenden m3 noodzakelijk was. Vooral aan deze ophoging is het te danken dat er in Vechten zoveel romeinse oudheden zijn bewaard gebleven. Van de tweede legerplaats, die evenals de eerste geheel uit aard-
werken en rijshout was opgetrokken, is slechts weinig teruggevon- den. Op dezelfde plaats en op hetzelfde niveau werd namelijk in pIm. 200 eenderde, thans geheel in steen uitgevoerd castellum gebouwd, dat de sporen van de voorgaande werken vrijwel uit- wiste. Van dit laatste stenen grensfort zijn belangrijke delen terug-
gevonden. Het besloeg een oppervlakte van 2,58ha (146xl77m) en bood huisvesting aan een cohort ter sterkte van pIm. 500 man. Het castellum maakte deel uit van de door Septimus Severus gere- organiseerde grensverdediging, de limes van Germania Inferior. Deze strekte zich uit langs de Rijn van Sinzig bij Bonn tot aan de Noordzee bij Katwijk. Ook in Utrecht (Domplein), Alphen a.d. Rijn, Valkenburg (Z. H.) en zeer onlangs weer bij Zwam- merdam zijn dergelijke limesversterkingen teruggevonden. Ze waren alle volgens eenzelfde schema gebouwd en ingedeeld. In Vechten werden onder meer teruggevonden de funderingen van het stafgebouw, de commandantswoning en enkele man- schappenverblijven. Interessant is het dat de Romeinen, militaire experts als zij waren, nooit meer dan 8 ö 10 man bij elkaar legerden. Ook de modernste opvattingen in de kazernebouw gaan weer van dit principe uitl Behalve de bouwkundige overblijfselen van de romeinse
legerplaats ca. werden tijdens de opgravingen ook talrijke andere vondsten gedaan, In het Utrechts Centraal Museum (Agnietenstraat) bevindt zich |
||||
-8-
een prachtige verzameling, bijeengebracht door het Provinciaal
Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Vechten staat vooral bekend als een der rijkste vindplaatsen van het prachtige Romeinse aardewerk, het terra sigillata, waarvan zich ook in de bovengenoemde verzameling zeer mooie schalen en bekers bevinden. Daarnaast ziet men hier o.m. schitterend glas- werk, gegraveerde zegelstenen, gouden en zilveren sieraden, mantelspelden in allerlei vorm, wapens, gereedschappen, mun- ten, leerbeslag, sleutels, olielampjes enz. Ze geven een dui- delijk beeld van het hoge peil waarop de oude romeinse bescha- ving reeds stond en zijn een bezoek meer dan waard. In + 260 na Chr. werden de limesforten in deze streken
door de romeinse grenstroepen ontruimd. Na het vertrek van de militaire bezetting verloor Vechten ook als scheepvaart- en handelscentrum snel zijn betekenis. Mede door belangrijke wa- terstaatkundige wijzigingen in de middeleeuwen werden deze functies geleidelijk overgenomen door het zoveel gunstiger gelegen Utrecht. Fectio degradeerde al spoedig tot een ruihe en werd door de
eeuwen geëxploiteerd als vindplaats van duurzaam stenen bouw- materiaal. Slechts een gedeeltelijk afgegraven verhoging in het omliggende vlakke terrein herinnert nog aan een ver romeins verleden... |
||||
-9-
Bestrijding van besmettelijke ziekten in de 19e eeuw.
De medische verzorging tussen Rijn en Lek was, zoals
begrijpelijk, in de vorige eeuw wel geheel anders dan in onze tijd. Vóór 1840 hadden de meeste dorpen nog geen eigen huis- arts. De "heelkundige" of "geneeskundige" oefende zijn be- roep uit in een gebied, dat meerdere dorpen omvatte. Bunnik b.v. had in 1827 nog maar 712 inwoners. Een te klein werk- terrein dus voor de medicus. Zijn voornaamste werk bestond destijds vooral uit armenpraktijk, doodschouw, kosteloze koe- pokinenting en bestrijding van de besmettelijke ziekten. Uit oude archieven echter blijkt, dat Bunnik al in 1841 een "heel- meester" rijk was, die van hieruit per "chais" de omliggende woonkernen bezocht. Een besmettelijke ziekte, die vroeger veel voorkwam
was de pokken, welke men trachtte te bestrijden door middel van vaccinatie. Vóór 1940 (Inentingswet 22-12-1939. Stbl. 805) was inenten tegen pokken niet wettelijk verplicht, doch zonder "pokkenbriefje" werden kinderen op school niet toe- gelaten. Honderd jaar geleden nam men als vanzelfsprekend aan dat kinderen van gegoede ingezetenen door hun heel- meester of geneesheer werden gevaccineerd. Voor minvermo- genden was de vaccinatie geheel gratis. De artsen kregen hiervoor een kleine vergoeding van de gemeente. Om de doktoren toch vooral te animeren medewerking te verlenen aan het gratis inenten, werd in 1861 een Koninklijk Besluit van kracht, waarbij jaarlijks in elke provincie aan een aan- tal geneesheren, die zich op dit gebied het meest verdienste- lijk hadden gemaakt, een zilveren medaille werd geschonken - of (ter keuze van de belanghebbende) een premie van f. 20,-. De eerste berichten over inenting van Bunnikse kinderen
vinden we al in 1818, toen door een Utrechtse arts 64 kinde- ren werden gevaccineerd met koepokstof. Op één uitzondering |
||||
-10-
na met goed resultaat. Erg vlot verliep het daarna weer niet met
het inenten. In 1826 schreef de burgemeester van Bunnik aan de gouverneur der Provincie dat de trage voortgang te wijten was aan het gemis van een geneesheer, die zich met de vaccinatie zou willen belasten. Van de zijde der burgerij zou, volgens hem, geen enkele tegenwerking bestaan. Een provinciale kommissie stelde daarop een arts beschikbaar, die 's woensdagmiddag's Bunnikse kinderen in het Akademisch Ziekenhuis bij de Witte- vrouwenpoort in Utrecht gratis zou inenten. De kinderen dien- den in groepjes van 4 ö 8 te verschijnen en moesten hiervoor heen en terug lopen.... I Van te voren zou bericht gestuurd worden "opdat alles geregeld en in orde geschiede". In 1827 wordt melding gemaakt van vaccinatie in Werkho-
ven en wel van kind op kind. Hiertoe werden kinderen uitge- zocht, die de ziekte met goed gevolg hadden doorstaan en ook verder goed gezond waren. Van deze kinderen werd wat van de inhoud van de pokpuistjes overgebracht op de te behan- delen kinderen. Dat de ouders niet altijd zo bereidwillig waren om met
hun kinderen te verschijnen, blijkt uit de bewaard gebleven korrespondentie van heelmeester J. F. Kennedy (I) met de sekretaris van de geneeskundige inspectie in Utrecht. Ondanks alle preventieve maatregelen heerste soms toch
de pokziekte. Zo brak in 1871 pokken uit onder de werklieden, die bezig waren met de bouw van fort Rhijnauwen. De genees- kundige inspektie stelde een onderzoek in en ging onverwijld over tot vaccinatie. De kans op besmetting was hier immers groot, daar deze werklieden zeer dicht opeen woonden. Velen van hen hadden in de wintermaanden geen geldelijke inkom- sten en konden zodoende geen geneeskundige hulp betalen. Daar deze werklieden in Bunnik woonden, verzocht de
geneeskundige inspectie B. en W. van Bunnik om hun genees- heer op te dragen de zieken voor rekening van de gemeente te behandelen en de woningen met carbolzuur te desinfekteren. Meer gegevens hiertoe ontbreken, maar we kunnen wel aanne- |
||||
-11-
men dat Dr. Morren deze taak op zich nam, want in ditzelfde
jaar vaccineerde hij in het schoolhuis ook een groot aantal Bunnikse kinderen. De meest gevreesde besmettelijke ziekte in de vorige
eeuw was echter de cholera aziatica. Ook in W-Europa bra- ken epidemieën van deze ernstige ziekte steeds weer uit. Over de omvang van mogelijke epidemieën in Bunnik, Odijk en Werkhoven is niets bekend. Pas in 1866 wordt in de Bunnikse archieven van de cholera melding gemaakt. Al in 1831 en 1832 verschenen er van overheidswege pamfletten met raadgevingen welke moesten worden opgevolgd bij het onver- hoopt ontstaan van de cholera. Deze raadgevingen bestonden uit de volgende zes punten: 1. Jaarmarkten en kermissen moeten worden geschorst.
2. Tijdens veemarkten mogen in de herbergen geen drinkge-
lagen worden gehouden. 3. Opruiming van mestvaalten in de kom van de gemeente.
4. Controle op het drinkwater.
5. Desinfektie-middelen moeten op 't gemeentehuis voorradig
zijn. 6. Daar snelle hulp voor cholera-lijders van groot belang is,
moet de heelmeester over vervoer beschikken. Zonodig moet het gemeentebestuur haar ingezetenen verzoeken om "uit liefde tot hunne medemenschen, voor dit doel hun voertuig bij toerbeurt ter beschikking te stellen. De ge- meente zoude dan wel voor een goed rooster zorgdragen, opdat deswege niet de minste grond van klagten zoude rijzen In het jaar 1866 moesten de gemeentebesturen aan de
overheid verslag uitbrengen van de maatregelen welke zij genomen hadden tot wering van deze ziekte. Uit aangetroffen verslagen blijkt dat Bunnik dan nog niet
veel heeft gedaan: een jaarmarkt was hier niet, de kermis was al eerder afgeschaft, het opruimen van mestvaalten vorderde niet best, daar de meeste dorpelingen een landbouwbedrijf |
||||
n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■12-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rond de eeuwwisseling
tegenwoordig |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houten - Brink
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-13-
hadden en "omdat de ziekte er nog niet was", vond men dit
alles niet nodigi Werkhoven daarentegen was zeer actief. Hier wordt de behandelend-geneesheer verplicht elke dog de gemeente Werkhoven te bezoeken. Men wil een cholera-commissie instellen om de arts
zonodig te helpen bij zijn drukke werkzaamheden. Er is ech- ter niemand te vinden die hiervoor geschikt wordt geacht en die hieraan vrijwillig wil deelnemen. Ook dringt Werkhoven nog weer sterk aan op een aparte
barak voor cholera-lijders. Dit plan ondervindt veel tegen- stand, omdat bij vorige gevallen is gebleken, dat de mensen hun familieleden toch niet uit huis laten gaan om elders ver- pleegd te worden. Na veel aandringen door de provinciale overheid wordt pas in 1874 definitief een lokaal ingericht. In dat jaar nemen de gemeentebesturen van Bunnik, Odijk en Werkhoven het besluit gezamenlijk een woning te huren gele- gen aan de Achterdijk 32 in Odijk voor de somma van f. 30, - per jaarl Hoe vaak dit lokaal in gebruik is geweest is niet be- kend. Slechts éénmaal - in 1903 - is melding gemaakt van 2 zieken. Over een derde besmettelijke ziekte - de mazelen -
verschijnt in 1859 een algemene publikatie. Bij 't uitbreken van deze ziekte wordt men verplicht een bekendmaking op z'n woning te plakken. De kinderen uit een besmet gezin mogen niet naar school. Zulks op straffe van 1 tot 3 dagen gevangenis of een geldboete van ten hoogste 10 gulden ('n groot bedrag in die tijd). Tot slot is nog de volgende briefwisseling tussen de
schoolopziener van Bunnik en de Geneeskundige Inspectie ver- meldenswaard. In de zomer van 1901 komen onder de Bunnikse school-
jeugd zoveel gevallen van mazelen voor, dat de schoolopzie- ner op 1 Juli advies aan genoemde Inspectie vraagt om de school te mogen sluiten. Het antwoord hierop is bevestigend |
||||
-14-
en men raadt aan de schoolvertrekken, banken, kapstokken, enz.
goed te reinigen en het gebouw 2-3 dagen te ventileren. Op 8 Juli wordt van gemeentewege een brief gezonden aan
Gedeputeerde Staten om officiële toestemming. Pas op 18 Juli(l) komt hierop een afwijzend antwoord. Daar de briefwisseling echter 10 dagen heeft geduurd is de weigering van Gedeputeerde Staten niet belangrijk meer, want... de school is dan juist wegens vacontie geslotenl P. E. Buys-de Geus.
P. M. Zwart-de Vries. |
|||||
lil
|
|||||
-15-
De klok in de toren van de Ned. Hervormde kerk te Houten.
Gegevens hierover vinden we voor een groot gedeelte
in de bestekken en rekeningen tot het repareren en opbouwen van de kerk en toren te Houten. (1) De werkzaamheden waren noodzakelijk, omdat de stormramp van 1 augustus 1674 niet alleen in de stad Utrecht, maar ook op het platteland grote schade aan gebouwen, kerken en torens had toegebracht. (2) De aanbesteding geschiedde op 11 juni 1678. In het
bestek van de timmerman lezen we onder punt 5: "En de aennemer sal gehouden wesen de clock in het torentje te brengen, behoorlijk in te hangen, so dat deselve weer nae behooren can luijden. " Hieruit weten we dus dat er een klok aanwezig was, die na het opbouwen van de toren weer moest worden ingehangen. Vermoedelijk was dit dezelfde klok waarvan sprake is in de rekeningen van het kapittel van St. Marie 1563-1564. (3) "Idem aan de kanunnik Jan Tielman van het kapittel van St.
Marie worden 3 gouden kronen en een daalder uitbetaald, die hij op bevel van het kapittel aan de parochie van Houten heeft geschonken, ter gelegenheid van de consecratie van de nieuwe torenklok. " (vertaling uit het latijn) Waarschijnlijk heeft de architekt bij de vormgeving van
de nieuwe toren niet voldoende rekening gehouden met de af- meting van de voornoemde klok. In de rekeningen van verte- ringen nl. door een van de gecommitteerden van Houten inge- diend, lezen we in de specificatie, dat op 16 augustus 1678 met de klokkegieter Adriaan Dop over het hangen van de klok gesproken was, omdat men ondekt had, dat "de kloek te groot en de lantaern" van de toren te klein was. De schout van Houten,, de oriogiemaeker" en andere deskundigen werden te hulp geroepen. Men kwam uiteindelijk overeen de klok in een kleiner formaat te vergieten. |
||||
-16-
|
|||||
Het werk werd op-
gedragen aan de reeds genoemde Utrechtse klokkegieter Adriaan Dop. (4) In de rekeningen van
1679, lezen we daarover het volgende: "Betaelt oen Adriaen Dop klokkegieter voor het gieten van de nieuwe klok en de spijs daertoe gedaen, 252-0-0. (5) Noch aen de selve voor het hout ende turf, tot het smelten van de spijs gebruickt als anders be- taelt, 25-10-0. Betaelt aen drinkgelt voor de knechts van de klocke- gieter, 2-10-0." De reke- ning van 7 september 1680 vermeldt o. m.: "Noch aen Leendert van Nijkercken betaelt voor daggelden ende
moeiten, ten tijden de clock wiert opgehangen, 6-0-0. Idem betaelt aen de kerckmeesters van de Jacobikerck voor de klepel inde clock, 11-0-0." Als op 5 maart 1682, in het kleine kapittelhuis ten Dom te
Utrecht de rekeningen worden afgesloten wordt het volgende geno- teerd : "Doch also in den eersten geslotene rekeninge sijn 252 gid. aen
Dop betaelt, dat deselve noch hadde ontvangen 94 gId. en 10 stuivers in èen specificatie van Goris van Vollenhoven, (6) daer hem niet meer kwam als de voors. 252 gId., soo dient de selve hiervoor." |
|||||
-17-
En in de verantwoording van de rekeningen:
"Doordien de klockegieter Dop leelijk hadde bedrogen, en
beloofd die quitanfie (in) stukken te scheuren"
Hoe het met de kwaliteit van de klok gesteld was weten we
niet.
Het is bekend dat deze klok reeds na 18 jaar door een andere
werd vervangen. In de letterband van de tegenwoordige klok
staat namelijk te lezen:
GEORGIUS BOLCK, PREDIKANT TOT HOUTEN, JASPAR VAN
LYNDEN, ANNO 1697. |
||||||
Wat er met de klok van Dop gebeurd is. Is niet bekend, we
kunnen alleen maar vermoeden dat ze gebarsten Is. Onze interesse gaat thans uit naar de tegenwoordige klok.
Wij moeten helaas geheel afgaan op de bestaande literatuur. (7) Vergelijkingen van letterband en randversiering geeft een tref- fende overeenkomst met de klok in Diepenveen, welke gegoten is door de Deventer klokkegieter Gerard Schimmel. De randver- siering van beide klokken Is volkomen gelijk. Op grond hiervan mogen wij de klok In Houten toeschrijven aan de voornoemde Schimmel(8). De heer J.W.C. Besemer uit Rotterdam is zo vriendelijk geweest voor de klok in Houten een beschrijving te geven, die wij hier laten volgen. Onmiddellijk boven de letterband (breed ca 4,5 cm) een
randversiering van afwisselend een groot en een klein engelkopje tussen een blad en bloemornament, (randbreedte ca. 3,5 cm. |
||||||
-18-
Onder de schriftband, een randversiering, bestaande uit een met
een keizerskroon gedekt wapenschild, waarop een adelaar overtopt met een kroon (oorspronkelijk stadswapen van Deventer), Het ge- heel hangende aan een guirlande,gehouden in de snavels van twee toegewende adelaars met opgeheven poten, wier staarten overgaan in plantaardige motieven. Ter weerszijden van de keizerkroon blad- ornament en een dubbele rank die de odelaarskop omsluit en eindigt in rolwerk. Afhangend van het wapenschild een paorlsnoer, waar tussen een roosje. Het geheel ter weerszijde vergezeld van een spiraal bladranken, uitlopende in vruchtornament en in de kern een bloem met een uitkomend naar het wapen toegewend half hert, (rand- breedte 8 cm.) De doorsnede van de klok bedroog 100 cm. (1) R.A.U. Archief Domkapittel inventaris nr. 3960-3961.
(2) G.A.U. Bibliotheek der Stad Utrecht nr. 515.
(3) R.A.U. St. Marie rekeningen 1563-1564, nr. 347.
(4) In de 17e eeuw heeft het geslacht Dop twee klokgieters voortge-
bracht, van wie er één vermoedelijk in Utrecht heeft gewerkt. Jan Adriaonsz. Dop huwde op 22-5-1628 in de Jacobskerk te Utrecht met Annichen Grootenhuys, alias Spronghe. Hij woonde bij de Wittevrouwenpoort, het Utrechts klokgieterscentrum en werd op 22-1-1680 begraven. Van hem is o. o. bekend de klok in de r.k. kerk te Werkhoven, gegoten in 1663. Zijn zoon Adrioon werd op 18-1-1632 in de Jacobskerk in U-
trecht gedoopt en huwde aldoor in het Antoniegasthuis op 21-5-1661 met Domisgen Willems. Van hem zijn twee klokken bekend, nl. die van Houten (welke er in 1697 niet meer was) en de klok welke in de Gasthuis- of Winterkerk in Den Briel hangt (welke, blij- kens het opschrift, in Rotterdam is gegoten) (9) (5) 252 -0-0. is 252 gulden O stuivers en O penningen.
(6) Goris van Vollenhoven, was steenhouwer in Utrecht.
(7) Ferd. Timmermans, luidklokken en beiaarden in Nederland
Heemschut serie deel 33 biz. 42. (8) Gerord Schimmel leefde van 1635 tot 1707. Als jonggezel van
Ochtrop is hij omstreeks 1660 naar Deventer gegaan waar hij |
||||
-19-
de opvolger werd van de stadsgieter Wegewaert.
Zijn eerste klokken zijn van lóól. Er zijn nog ca.20 klokken van hem bekend. Hij werkte voornamelijk in Gelderland, maar ook in Noord-Holland en Friesland. (9) Klokken en klokkengieters door de Historische Commissie van de Nederlandse Klokkenspel-vereniging, 1963. |
|||||||
P.M. Heijmink Liesert en L.M.J.de Keijzer.
|
|||||||
Uit de Utrechtsche Volksalmanak van 1868.
Diligences en wagens,
van Utrecht naar Wijk bij Duurstede, maandag, donderdag
en zaterdag gedurende november, december, januari en februari, 's middags om 5 uur, van maart tot oktober, 's mid- dags om 6 uur, "Geldersche Bloem", Tolsteeg barrière; kantoor Wed. Scheffer, Ganzenmarkt. Schepen, schuiten, enz. van Utrecht naar elders vertrekkende.
Bunnik, woensdag en zaterdag, 1 1 uur 's morgens, een schuit
van de Bezembrug,
Houten, zaterdag, 1 1 uur 's morgens, een schuit van de Bezembrug,
Cothen, zaterdag, 11 uur 's morgens, een schuit van de stodhuisbrug,
Odijk, zaterdag, 11 uur 's morgens, een schuit van de Smeebrug,
Schalkwijk, woensdag, 1 uur 's middags, een schuit van de Weesbrug; zaterdag, 12 uur, een schuit van de Bezembrug, Tul! en 't Waal, zaterdag, 12 uur, een schuit van de Bezem- brug, Werkhoven, zaterdag, 11 uur 's morgens, een schuit van de Geertebrug, |
|||||||
-20-
Wljk bij Duurstede, dinsdag en zaterdag, 11 uur 's morgens, een
schuit van de Maartensbrug en om 12 uur een schuit van Buiten Tolsteeg. Boden op:
Bunnik: vice versa, dagelijks, 's middags ^2 uur uit het Scheepje op
de Vismarkt,
Bunnik en Odijk: 's morgens jlO uur, bij de Weduwe Scheffer, Ganzenmarkt,
Schalkwijk: maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag, 1 uur 'smid- dags in de Hooiwagen, over de Tolsteegbrug,
Werkhoven, Bunnik, Odijk en Vechten: dagelijks, 's morgens 85 uur in 't Glazenhuis, 9^ bij
Van Munster, Ganzen- markt. |
|||||||
A.G.
EXCURSIE
Op 21 december a.s. (zaterdag voor Kerstmis) organiseert de Histo-
rische Kring een excursie naar het Centraal Museum in Utrecht. De deelnemers zullen dan de tentoonstelling "De Chinese Porceleinkast' kunnen bezichtigen. Daarna is er uiteraard ook gelegenheid om de permanente verzamelingen van het museum te bewonderen. Zij die voor deze Kerst-excursie belangstelling hebben, dienen zich om 2 uur 's middags bij het Museum, Agnietenstraat 1 in Utrecht, te verzamelen. A. Graafhuis
|
|||||||
/
|
|||||||