-ocr page 1-
JN EN Le/^'^''^-^^^-
TUSSEN Rl
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED
TUSSEN KROMMERUN EN LEK
3e jaargang                               nr. 1                                           maart 1969
Redaktie-commissie: A.Graafhuis, Utrecht; P.M.Heymink Liesert,
Schalkwijk; L.M.J.de Keijzer, Houten; G.M.Staal, Odijk; W.
Thoomes, Houten.
Redaktie-adres:
P.M.Heymink Liesert, Jhr.Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie;
A.Graafhuis, Utrecht.
Inhoud van dit blad:
1.  Het naastingsrecht van de abt van Oostbroek in het gerecht
De Bilt, W.van Iterson.
2.  De Evangelische Broedergemeente te Zeist. Verslag excursie
dd. 5-10-1968. P.M.Heymink Liesert en L.M.J.de Keijzer.
3.  Foto's van de R. K.-Kerk te Schalkwijk van G.M. Staal.
4.  De ontginning van de polder Vuyicop II. W.Thoomes.
5.  Verrassingen in oude papieren. Verslag lezing dd. 22 oktober
1968. Mevrouw E.P.Polak-de Booy.
6.  Pastorie in Odijk verbrand (1672).
Lidmaatschap: ƒ 10,— per jaar.
Postrekening nr. 214585 t.n.v, Raiffeisenbank Houten t.g.v,
rekening Historische Kring.
Wilt U -voor zover bodig- Uw contributie zo spoedig mogelijk
betalen? Gaarne dank.
h
-ocr page 2-
-2-
Het naastingsrecht van de abt van Oostbroek in het gerecht
De Bilt.
door W.van Iterson.
1. Inleiding.
Ter algemene oriëntering is hier een korte uiteenzetting van
het naastingsrecht op haar plaats. De naastingsrechten laten zich
tot twee groepen herleiden. Ze konden verbonden zijn aan een per-
soonlijke hoedanigheid, zoals b.v. die van bloedverwant, mede-
eigenaar, naastligger, markgenoot enz. Deze vloeiden voort uit ge-
schreven of ongeschreven recht. Hiernaast bestond een andere cate-
gorie en wel die der bedongen of conventionele naastingsrechten,
gebaseerd op een overeenkomst.
In verband met naasting spreken de rechtsbronnen ook wel van
een verkoopsrecht, terwijl de naasting als nakoopsrecht wordt beti-
teld. Een principieel juridisch verschil bestaat hier m.i. niet. Het is
een kwestie van het tijdstip, waarop het naastingsrecht wordt uitge-
oefend. De beide benamingen worden dan ook in de rechtsbronnen
door elkaar gebruikt.
Voorbeelden van naastingsrechten, verbonden aan bepaalde
persoonlijke kwaliteiten kan men vinden in een Drentse adagium,
voorkomende in het landrecht van dit landschap van 17 februari 1614,
boek III, artikel 35 . Het luidt: Sibbe gaat vóór zwette, zwette vóór
binnenbuur en binnenbuur vóór buitenbuur. Dit betekent: de bloed-
verwant heeft voorrang boven de aangrenzende eigenaar. In de der-
de plaats komt de in de buurschap wonende eigenerfde en tenslotte
de eigenerfde, die daarbuiten verblijf houdt. In het Drentse land-
recht van 22 maart 1712 schoof men tussen de bloedverwant en de
9
grensgenoot nog in de mondelinge of medeëigenaar, boek III, art.72 .
De oudste vorm van naastingsrecht was wel die, welke gegroeid
was uit familie-eigendom. Het was het recht van bloedverwanten van
de verkoper van een onroerende zaak om voor dezelfde prijs de reeds
aangegane koop over te nemen en aldus de zaak te naasten.
Men trof het familienaastingsrecht vooral aan in die gebieden,
waar schependomserfrecht gold. Dit toch had als hoofdregel: Het
goed gaat vanwaar het gekomen is, m.a.w. bij dit stelsel van erf-
recht was men erop uit, het goed zoveel mogelijk in de familie te
houden. En hierbij past ook naastingsrecht ten behoeve van bloed-
-ocr page 3-
i
verwanten, hetgeen hetzelfde beoogt.
Later werd ook naasting mogelijk bij overdracht van erfpacht, j
tins en andere gebruiksrechten op de grond. Het familielid, dat in zo'n ;
geval naastte werd niet eigenaar, maar gebruiker van de grond.                 i
Tegenover al deze uit wet of gewoonte voortkomende naastings- [
rechten stonden de bedongen naastingsrechten. Afgezien van uitzon-
deringen hingen de conventionele naastingsrechten veelal samen met
grootgrondeigendom. Men denke aan gevallen, waarin een grootgrond- \
eigenaar stukken grond verkocht onder voorbehoud van naastingsrecht i
als zijn koper of diens rechtsopvolgers deze verkochten. Ook bij uit- [
gifte in gebruik, b.v. in tins of in erfpacht, was voorbehoud van noas- \
ting mogelijk. Oefende de grondeigenaar dan zijn naasting uit, dan |
had er confusio plaats: zijn bezwaarde eigendom werd dan vrij. Had
er op den duur eigendomsverschuiving plaats gevonden en was de huur- [
som afgesleten tot een grondrente, dan was hiermede ook het karakter ;
van het naastingsrecht veranderd. Er werd dan geen gebruiksrecht,
maar eigendomsrecht genaast.
Provincies, waarin uitsluitend bedongen naastingsrechten beston- i
den waren Utrecht, Gelderland en Overijsel.
r
2. De Utrechtse bepalingen van 1569.                                                                 ji
In de artikelen 64 en 65 der costumen van het Overkwartier van ?
Utrecht van 156921, op last van de landvoogd Al va in schrift gebracht,
komen enige mededelingen voor omtrent naastings- of verkoopsrecht.
Art. 64 zegt, dat in genoemd kwartier geen ,, recht van vernaastinge
ofte retract" in gebruik is. Het aangehaalde moet aldus worden ver-
staan, dat men in dit gebied geen naastingsrecht kent, dat op bloed-
verwantschap is gebaseerd, m.a.v. men kent daar geen familienaas-
tingsrecht. Art. 65 vervolgt: „Dan competeert die grove van Buuren
in 't gerecht van Odyk die voorkoop van de landen, onder 't selve
gerecht ressorterende, en den abt van Oostbroek in 't gerecht van de
Bilt". Het eerste gedeelte van het geciteerde betreft de hoge heerlijk-
heid Odijk.
Men kan zich afvragen: wat had de graaf van Buren met de
heerlijkheid Odijk te maken? Bij nader onderzoek blijkt, dat deze
graaf van Buren toen -in 1569- was Prins Filips Willem van Nassau
(1554-1618), de oudste zoon van prins Willem de Zwijger. En Filips
Willem was beleend geweest met de heerlijkheid Odijk door de heer
van Vianan. 1 De redactie van art. 65 der costumen van het Over-
-ocr page 4-
-4-
kwartier van Utrecht van 1569 kan derhalve misleidend werken. Filips
Willem had het verkoopsrecht in Odijk niet in zijn kwaliteit van graaf
van Buren, doch in zijn hoedanigheid van heer van Odijk.£ Tenslotte
wordt in dit artikel gememoreerd het naastingsrecht van de abt van
Oostbroek in het gerecht van De Bilt.
3. Het verhoor per turbam betreffende De Bilt van 1513.
Omtrent genoemd naastingsrecht in De Bilt worden we nader inge-
licht door een oudere rechtsbron, t.w. door een verhoor per turbam,
d.i. van een groep getuigen, d.d. 4 december 1513, voorkomende in
één der cartularia van de abdij van Oostbroek.£ Burgemeesters, sche-
penen en raad der stad Utrecht ontboden toen ten verzoeke van de abt
van Oostbroek elf getuigen. Deze moesten onder ede getuigenis afleg-
gen omtrent aard en omvang van het voorkoopsrecht van deze abt in
het gerecht De Bilt. Deze elf personen, w. o. een burger van Utrecht,
een inwoner van Maartensdijk in het gerecht van Over de Vecht, de
schout van De Bilt, een inwoner van Herwerscoop en voor de rest in-
woners van De Bilt verklaarden eenstemming, dat de abt van Oostbroek
nakoopsrecht had bij alle eigendomsoverdrachten van grond in het ge-
recht De Bilt. Eén getuige voegde hier nog aan toe, dat dit recht ech-
ter niet gold als er grond tegen andere grond was ,,gepangeld" of ge-
ruild. Dit was een ook elders meer voorkomende uitzondering. Grond-
gedachte hierbij was, dat er geen grond was vervreemd doordat er an-
dere grond voor in de plaats was gekomen.
Genoemde getuigenverklaringen steunden op eigen wetenschap
en deels waren het ook getuigenissen de auditu, d.w.z. van horen
zeggen. De leeftijden der getuigen varieerden tussen 40 en 74 jaren.
Aldus had de abt zich een belangrijk gerechtelijk bewijsstuk omtrent
aord en omvang van zijn recht verschaft.
Dat men in De Bilt te doen had met grootgrondeigendom van de
abt van Oostbroek blijkt o.a. uit het feit, dat deze geestelijke er
hier een tinsgerecht op nahield. Het bestaan hiervan wordt gememo-
reerd in een passage, voorkomende in een tinsregister der abdij. Z.
Het betreft hier de wijze van invordering van achterstellige tinsen.
De tinsheren of tinsmeesters zullen dan de tins inmanen in presentie
van drie tinsgenoten. Bij niet-voldoening wordt dit bedrag op gezette
tijden telkens met een penning verhoogd.
In het archief der abdij bevindt zich nog een afschrift van om-
streeks ló50 van een tinsrecht betreffende tinsen van het convent.
-ocr page 5-
o
waarin het jaartal 1473 voorkomt. Z.
4. Het ontstaan der grootgrondheerlijkheid van Oostbroek.
Voor het ontstaan van dit grootgrondbezit ter plaatse moeten we 1
teruggrijpen op twee oorkonden, respectievelijk van 1122 en 1125. Z. l
In de eerste oorkonde schenkt koningin Mechteldis aan de St. Laurens- |
abdij te Oostbroek het Oostbroek en het daaraan grenzende veen. Het
betrof hier woestliggende grond. De koningin droeg over: „ totam
igitur paludem illam Oistbroick et terram adjacentum, que vulgari
sermone appel!atur vene cum censu, decimis et justiciis in perpetuam
possessionem... ". Tegelijk met de grond werden dus geschonken de
tinsen, welke de landerijen opbrachten, de tienden en de jurisdictie,
d.w.z. de lage rechtsmacht. Als gevolg hiervan zien we ook in later
tijd de abt van Oostbroek in het bezit van deze onroerende goederen
met het daarbij behorende tinsgerecht, hij treedt op als tiendheffer ter
plaatse en tenslotte is hij heer van het lage gerecht De Bilt.
-o-o-o-o-
Voetnoten.
-1 Drentsch Plakkaatboek bijeengebr. d. J.G. C.Joosting, dl. 1,
Leiden, 1912, p. 190.
-2 Het Lantrecht van Drenthe, Groningen, 1713, p. 121/122.
-3 Groot Placaatboek van Utrecht, dl. 1, Utrecht, 1729, p.434.
-4 Men zie in dit verband: J. Ph.de Monté verloren. De rechterlijke
organisatie ten platten lande in het gebied langs den Krommen Rijn
gedurende de middeleeuwen, Utrecht, 1948, p. 62, noot 1. Verder
te citeren als: verloren. Kromme Rijn.
-5 Voor Odijk verwijs ik naar mijn dissertatie: De historische ontwik-
keling van de rechten op de grond in de provincie Utrecht, dl. 1, !
p.713/716, verloren. Kromme Rijn, p.57/62 en C. Dekker, Odijk;
Van parochie tot parochie, Hilversum, z.j. (1964), p. 8/9.
-6 J.de Hullu en S.A.Waller Zeper, Catalogus van de archieven van ï
de kleine kapittelen en kloosters, Utrecht, 1905, nr. 531, fol.17 |
VS./18. Verder aan te halen als: K.k.& k.
-7 Afgedrukt bij A. Matthoeus (III), Fundationes et fata ecclasiarum..
libri duo, lugduni Batavorum, 1704, lib.ll, fund.ll, nr.7, p.412/4|
-8 Arch. K.k. &k., nr. 539.
-9 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, nr. 302, dl. I, p.277/278
en nr. 313, dl. I, p. 286/288 en in verband hiermede leze men: G.,
Rotthoff. Studiën zur Geschiclite des Rechsauts in Niederlothrinqenj
-ocr page 6-
-6-
De evangelische Broedergemeente te Zeist.
Onze kring crganiseerde op zaterdag, 5 oktober 1968, een excursie
naar de Evangelische Broedergemeente te Zeist. Omdat deze gemeente
weinig bekendheid geniet en weinig over de geschiedenis bekend is,
leek het ons dienstig een korte en oppervlakkige beschrijving er van te
geven.
De Hernhutters komen van oorsprong uit Moravië, een gebied dat thans
met Bohemen een der twee "landen" van Tsjechoslowakije vormt (het
andere "land" is Slowakije). Zij waren Luthers-georiënteerde afstommelir
gen van de Hussieten der 15e eeuw. Vanwege hun godsdienst werden zij
herhaaldelijk door de katholieke habsburgse regering lastig gevallen.
Steeds als de vervolgingen te zwaar werden^trokken zij weg om elders
in vrede te leven, In 1722 begaf zich een groepje "moravische broe-
ders" naar Berthelsdorf in de Opperlousnitz, een heerlijkheid welke
toen eigendom was van Nikolaus Ludwig graaf von Zinzendorf und Pot-
tendorf. Hij nam deze mensen onder zijn bescherming en wees hun een
stuk land aan om te bewonen en bewerken. Van ouds was deze plaats be-
kend onder de naam Huthberg, vanwege een wacht die men door op een
berg hield in tijden van oorlog. De nieuwe bewoners veranderden deze
naam in Herrnhut, hetgeen betekent "onder des Heren hoede". De be-
woners van dit Herrnhut werden Herrnhutters genoemd. Onder deze
naam kregen zij bekendheid. De kleine gemeente nam snel in omvang
toe.
No jaren vredig in Herrnhut te hebben geleefd, begrepen de bewoners
j wel dat dit vredig bijeenwonen geen levenstaak kon zijn. Men besloot
toen een aantal broeders als zendeling uit te sturen naar afgelegen lan-
! den. Zij gingen naar de Eskimo's, Hottentotten, Indianen, Negerslaven,
Jodenkwartieren en Europese slaven in Algerijnse handen en later ook
naar Tibet en andere streken. Zij zwermden ook uit naar europese lan-
den, waaronder ook Nederland.
Onder leiding van August Gottlieb Spangenberg stichtten zij in 1735
hun eerste gemeente in Amsterdam. Het kontokt met ons land was hoofd-
zakelijk uitgegaan van graaf von Zinzendorf, die veel over ons land
had gehoord van een familielid, die de belangen van de duitse keizer
had behartigd op het vredeskongres in 1713 te Utrecht. In 1738 kon ook
een gemeente worden gesticht in IJsselstein, met als centrum het nieuw-
I
'il
-ocr page 7-
-7-
gebouwde huis Heerendijk. Ruim dertig jaar is Heerendijk een uniek punt
geweest in de geschiedenis van kerk en zending in ons land.
In 1746 vestigden de Herrnhutters zich ook in de vrije heerlijkheid Zeist,
vanwege de betrekkelijk grote vrijheid die men in deze heerlijkheid ge- j
noot. Op de twee vierkante weilanden vóór het slot, ter weerszijden van |
de oprijlaan, konden zij in 1750 hun woningen bouwen, aan de zuidzijde 1
het broederhuis en daartegenover het zusterhuis met ïn het midden de kerkj
De gebouwen, welke later zijn uitgebreid, geven het kompleks een deftig
aanzien. Zij ontstonden in een tijd dat ïn veel steden van West-Europa
nieuwe ideeën op het gebied van stadsarchitektuur ingang vonden. Men t
ging toen het storende inzien van rijen huizen naast elkaar gelegen,             |
waarvan de architektuur niet op elkaar was afgestemd. Het kompleks van |
deze broedergemeente is er een van de zeer weinige voorbeelden in ons
landvan en vormt een fraaie flankering van deopritnaarhetslot. Omdat de l
belangrijkste aspekten van de Herrnhutters zenden, opvoeden en bouwen i
zijn is het gehele kompleks hierop ingesteld.                                                          i
Een brand heeft in de nacht van 27 op 28 oktober 1957 een hele vleugel l
van het broederplein, waaronder het oudste gebouw -het broederhuis-          \
vernietigd. Wederopbouw, onder leiding van de rijksdienst voor monumen-^
tenzorg, is gelukkig in volle gang.
1
Onze kring is de Evangelische Broedergemeente dankbaar voor de toege-
stane excursie en in het bijzonder de heer H.B.Arkes voor de wijze waarop
hij deze heeft geleid.
P.M.Heijmink Liesert en L.M.J.de Keijzer.
-ocr page 8-
1/1
o
3-
Q
TT
^.
Ir-
I
rond de eeuwwisseling
-ocr page 9-
O)
0)
E
o
tegenwoordig
C
O
o
-ocr page 10-
-10-
De ontginning van de polder Vuyicop II.
Het gebied van de polder Vuyicop, waarover de beschikking
van bisschop Andries van Utrecht van 1 134 spreekt (zie mijn artikel
in "Tussen Rijn en Lek" van juni 1968) was blijkens deze akte "ver-
kocht" aan enkele voorname lieden: Harbertus Maioris ecclesie prepo-
situs (domproost Herbert), Arnolfus castellanus (burggraaf Arnulf) en Al-
ferus scultetis (schout Alfer).
Dezen zullen voor het werk zelf wel weer eenvoudiger lie-
den hebben aangetrokken. Met welke moeilijkheden de ontginning
van een dergelijk gebied in die tijd gepaard moet zijn gegaan laat
zich gemakkelijk raden. Niet voor niets heet het gebied Vuyicop,
hetgeen ófwel op de moerassigheid ófwel op sterke "onkruidachtige"
begroeiing van de cope kan duiden 1). Bedacht moet overigens wor-
den dat het gebied in die tijd niet zo laag gelegen was als nu. Inte-
gendeel: de kommen waren -door de eeuwenlange opstapeling van orga-
nisch materiaal- juist hoger komen te liggen dan de rivierbeddingen
(de huidige stroomruggronden). Er kon dus volstaan worden met het
maken van een afwateringsstelsel, met het graven van sloten en grep-
pels. Eerst later, toen wateroverlast ging optreden door de hogere
rivierwaterstanden -die hun oorzaak o. m. weer vonden in de zich
sinds 1170 steeds meer vergrotende watermassa van het Almere- moes-
ten bedijkingen worden gemaakt en moest tot bemaling worden over-
gegaan. Sedert de toepassing in de 15e eeuw van windbemaling en
-versneld- door de toepassing van motorbemaling in de 19de eeuw
trad, door het langer en dieper drooghouden van de gronden, een
steeds snellere inklinking op.
Aangenomen moet worden dat de ontginning plaats vond van
de noordzijde, van de Houtensewetering uit. Daar bevinden zich
ook thans nog de hofsteden, al is door eigendomsverwisseling en -re-
centelijk- door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal, niet alle
grond meer in gebruik bij deze boerderijen.
Het gehele ontginningsgebied was -zoals wij reeds zogen- 45
hoeven groot. Op grond van onderzoekingen naar de ontginningswijze
in de Hollandse en West-Utrechtse laagvlakte 2) mag men aannemen,
i; zie M.bchönfeld, Veldnomen in Nederland, biz. 65(1950)
2) zie Dr. H. van der Linden, De cope. (1956).
-ocr page 11-
-11-
dat de hoeven alle ongeveer even groot waren. Men bediende zich
voor het uitzetten van de hoeven van roeden en voorlingen. De diep-
te werd in voorlingen, de breedte in roeden berekend. Meestal werd
de breedte op 30 roeden (hier de Stichtse roede van 3.756 meter) is
dus rond 112.50 meter bepaald, de lengte van de hoeven gewoonlijk
op 6 voorling (1 voorling is 55-60 roeden) is rond 1250 meter. De
grootte van de Stichtse hoeve is dan te stellen op 16 morgen of rond
14 hectare. De 45 hoeven zouden dus samen rond 630 hectare groot zij
geweest. Nu zijn de grenzen van het ontginningsgebied in het zuiden
(de Schalkwijksewetering) , het oosten (de Uitweg) en het noorden
(de Houtensewetering) duidelijk aangegeven. In het westen is dat min-
der het geval. Het huidige waterschap Hoon en Vuyicop, waarin in
1950 de waterschappen de Gemeene Boezem van de Hoonwetering, I
Groot-Vuyicop, Klein-Vuyicop, de Knoest en Wulven werden vere- ;
nigd, is, incl, het ontpolderde gebied van het Amsterdam-Rijnkanaal,
rond 850 hectare groot. De ontginning zal zich dus niet over al deze
waterschappen hebben uitgestrekt; het gebied van het waterschap Wul-
ven toont trouwens een geheel van de verkaveling in Vuyicop afwijken
de, vermoedelijk oudere ontginningsstructuur. Uit de gemiddelde diep-
te van het ontginningsgebied (rond 1500 meter) kan, bij een oppervlak-
te van rond 14 hectare per hoeve, de gemiddelde breedte daarvan be-
rekend worden op circa 93 meter. Deze maat is noch op de topografi- ;'
sche kaart 1:10.000, noch op een uit 1881 daterende kaart van het
Waterschap De Gemeene Boezem van de Hoonwetering, schaal 15.000^
terug te vinden. De enige conclusie kan zijn dat het karakter van deze
ontginning (een restant tussen reeds ontgonnen terreinen) zal hebben ge
leid tot variërende maten, waarbij de lengte van de hoeven bepaald ['
werd door de afstond tussen de Houtense- en de Schalkwijksewetering
en de breedte zich daarbij aanpaste.                                                                   i
W.Thoomes.          f
Bijlage: 1 kaartje.                                                                                                     |
-ocr page 12-
-ocr page 13-
-13-
Verrassingen in oude papieren.
Verslag van een voordracht op 22 oktober 1968 voor de kring
"Tussen Rijn en Lek", gehouden door mevrouw E.P.Polak-de Booy, me-
dewerkster aan het CENTRAAL REGISTER VAN FAMILIEARCHIEVEN
te Utrecht.
Wat kUn men in een kist met oude papieren vinden? Zo'n kist waar
niemand naar omkijkt en die vergeten in een zolderhoekje staat''
Als er geen onaangename verrassingen zijn, bijvoorbeeld doordat de
muizen de papieren onleesbaar gegeten hebben of vocht alles heeft
verpulverd, dan kan een zorgvuldig onderzoek van die papieren veel
te voorschijn brengen dat onbekend was of dat een nieuw licht op be- |
kende feiten werpt. Wie zich bezig houdt met streekgeschiedenis weet
wel hoeveel boeiende détails schuilen in eigendomsbewijzen, brieven I
en kasboeken, of in het notulenboekje van een plaatselijke vereniging.
Voor onderzoekers "Tussen Rijn en Lek" is er veel te vinden in familie
en huisarchieven die gedeponeerd zijn op het rijksarchief in Utrecht, f
Het huisarchief Beverweerd bijvoorbeeld biedt een schat van gegevens |
in de bewaard gebleven achttiendeeeuwse kasboeken. Daarin kan men f
van alles lezen over het huispersoneel, gedeeltelijk uit de streek zelf, |
gedeeltelijk uit Frankrijk (de gouvernante en de kokl), of over de Ie- J
veranciers, de slager uit Wijk, de timmerman uit Odijk of Werkhoven. |
De correspondentie of de stukken uit het jachtgerecht (stropersl) geven y
weer inlichtingen van andere aard. In dagboeken van de Utrechtse            i
familie Van der Muelen kon men lezen welke moeilijkheden het plat- |
teland ondervond in de patriottentijd: plunderingen door vreemde             |
troepen, inkwartiering, ruzies in de herberg van Odijk tussen prins- |
gezinde en patriotte boeren. Wist U dat de klei- en de zandboeren
politiek een verschillende richting hadden?                                                      j
Uit het archief De Geer van Jutphaas blijken moeilijkheden op on- |
derwijsgebied. De schoolmeester van Jutphaas komt klagen bij de am- 'I
bachtsvrouw dat er aan het Nedereind een bijschooltje is opgericht doo
de huisvrouw van Pie ter van Wijerden "sijnde van de poepse religie".
Dat was in 1666. De vrouw wordt voor het gerecht gedaagd, hoe het
met haar afliep en of zij een boete kreeg, daarvoor zullen we weer
andere archieven moeten raadplegen. De gegevens voor een goed slui-
tend geschiedverhaal moeten we nu eenmaal uit heel veel bronnen
bij elkaar zoeken. Daarom is het zo belangrijk dat er meer bekend-
-ocr page 14-
-14-
heid gegeven wordt aan de dokumenten die bij de mensen thuis liggen.
Want het is wel zeker dat er nog heel veel materiaal voor de geschied-
beoefening net zo verse holen en onbekend is als de middeleeuwse pot-
scherven die hier en daar met veel moeite uit de grond worden gegraven.
Het CENTRAAL REGISTER VAN FAMILIEARCHIEVEN (CRF) is opge-
richt om deze partikuliere verzamelingen op te sporen en door een
doelmatige registratie toegankelijk te maken vooronderzoekers. Met
opsporen wordt bedoeld: aantekenen waar de verzamelingen zijn, niét
meenemen naar het bureau van het CRF. Ze blijven dus bij de eigenaar
maar op het CRF zijn de kaartenbakken met gegevens die elke onder-
zoeker mag komen raadplegen. Zijn er ergens dokumenten die hij meent
nodig te hebben voor zijn onderzoek dan kan hij de eigenaar toestem-
ming vragen om ze te komen inzien.
Er is een index op nomen van families en personen waarvan dokumen-
ten bewaard zijn. Verder is er een index op plaatsnaam; hierbij wordt
vooral gedacht aan stukken die ergens anders zijn dan waar men ze zou
verwachten, bijvoorbeeld stukken betreffende Vianen bij een familie
in Oldenzaal. Tenslotte is er een index op onderwerpen, zoals kas-
boeken (van belang voor de ekonomische geschiedenis), verenigings-
archieven, dagboeken, stukken betreffende turfsteken, vruchtenteelt,
kaasmaken enz.
I Sommige mensen durven niet goed een opgave te doen bij het CRF
omdat zij denken dat hun papieren niet belangrijk genoeg zijn om voor
registratie in aanmerking te komen. Die schroom is begrijpelijk, maar
toch niet juist. Ten eerste kunnen familiearchieven uit elkaar geraakt
zijn en don wil men graag weten waar de fragmenten terechtgekomen
zijn. Als iedereen denkt dat zijn fragmentje te klein is voor registratie
dan komt men er nooit achter. Verder kan één enkel boekje nu juist
die gegevens bevatten die een onderzoeker nodig heeft. Zo vroeg ie-
mand mij bijvoorbeeld naar jochtboekjes uit de vorige eeuw die hij no-
h dig had voor een onderzoek naar de vogelstand. In die boekjes waarin
men aantekende welk wild men geschoten had worden soms vogels ge-
noemd die men hier nu niet meer aantreft. Ook een enkel notulenboek-
je, een dagboek of een pakje met brieven kunnen van belang zijn en
het is niet te voorspellen wie er naar vragen zal en wanneer.
I Wel is het zo dat het bij een kleine verzameling extra belangrijk is
, om te weten uit welk jaar de stukken zijn en uit welke familie ze ko-
men. Een los kasboekje zonder jaartal of verdere gegevens heeft niet
Il_______________________:___ ^.
-ocr page 15-
-15-
veel waarde. Weten we het jaar en weten we uit welke familie het
komt en uit welke plaats dan kunnen we het boekje gebruiken als ge- !
schiedbron. Gaat het niet net zo bij archeologische vondsten?
Een serie kasboeken is natuurlijk veel meer waard dan een los stuk,
omdat we dan het prijsverloop en de budgettering over een aantal ja- !
ren kunnen bestuderen. Daarom is het jammer wanneer mensen die          |
zo'n serie bezitten alles wegdoen op één deeltje na dat ze uit piëteit
behouden. Dat gebeurt dan meestal uit plaatsgebrek, maar wie te wei-
nig plaats heeft voor zijn archivalia kan beter naar een andere oplos- ;
sing zoeken en daarbij kon het CRF helpen. Niet om de stukken te be-'
waren -dat gebeurt daar niet- maar om een advies te geven over de
beste plaats waar men ze wel kan onderbrengen, bijvoorbeeld een           
rijks- of gemeentearchief.
Wie dus oude papieren heeft doet goed deze op te geven bij het          |
CENTRAAL REGISTER VAN FAMILIEARCHIEVEN, Drift 27, Utrecht, j
Als het moeilijk is om te omschrijven wat de verzameling precies be- |
vat, bijvoorbeeld doordat het oude schrift niet goed te lezen is, dan s
kunnen wij de collectie komen bekijken en een beschrijving geven |
die voor verdere registratie geschikt is.                                                             |
Hieronder volgen de belangrijkste vragen uit het aanmeldingsformulier:
Naam en adres van de eigenaar.                                                                          „
Plaats waar het archief is ondergebracht.                                                          |
Beschrijving van het archief (voor zover mogelijk):                                       |
a.  omvang (aantal mappen, koffers en dozen, of strekkende meters)     |
b.  families en/of plaatsen waarop de stukken betrekking hebben          i
c.  aard van de stukken (brieven, rekeningen, boedelpapieren enz.)    j^
d.  tijdperk waarop de meeste stukken betrekking hebben.                       '
Bestaat er een inventaris van het archief (zo mogelijk opzenden).           \
Bent U bereid inzage van het archief te verlenen ten behoeve van         |
wetenschappelijk onderzoek?                                                                           |
-ocr page 16-
-16-
Pastorie in Odijk verbrand (1672)
In het archief van het Kapittel van St Jan v/erd onderstaand verzoek van
ds. van Noortdijck aangetroffen om een kleine bijdrage in de kosten van
restauratie van zijn ambtswoning.
Het luidt als volgt:
Pro Ecclesia
Aan de Ed.Heeren Decan en de Capittelheeren
van St Jan tot Utrecht.
Geeft met behoorlijcke eerbiedicheijt te kennen, Rudolph van Noort-
dijck, predicant tot Odijck, hoe dat door de invasie van de Francen, in
den jaere 1672, het pastori jhuijs tot Odijck is comen of te branden, ende
hij suppliant tot noch toe seer armelijck, dan in dese, dan in gene
wooninge sich heeft moeten behelpen, ende alsnu noch seer desolaet is
v^oonende, ende dat hij seer wonderlijcke menschen. Sodat hij suppliant
ten laesten is te rode geworden door toe doen ende aanraden der Broe-
deren Predicanten van de drie dassen deser provincie als oock andere
goede vrienden, so binnen als buijten dese provincie, het selvige pasto-
rijhuijs weder op te bouwen, tot weickens opbouw sij alte samen hem
suppliant oock een subsidie of vereeringe hebben gelieve te vereeren,
waartoe hoer Ed. Mog. alsmede de hoogh geborene Vrouwe Douoguire
van der Leek, als ambachtsvrouwe van Odijck, het haere van gelijcken
hebben gecontribueert en toegebracht. Ende also aenden opbouw van
het selvige pastorijhuijs en voltreckinge vondien alsnoch verscheijdene
saecken ontbreecken, als glosen en andere nodige dingen. So is des
suppliants eerbiedich versoeck, dat het U Ed. gelieve sij, tot vorder
voltreckinge des meergemelden pastorijhuijs, na U Ed. gewoonlijcke
liberaelheijt, ean andere voor desen bewesen, een glas te vereeren
off seeckere penningh doertoe. Dit doende etc.
U Ed.Dienstw. Dienaer
Rudolph van Noortdijck
Ecclesius in Odijck
Het Kapittel besloot hierop "sonder consequentie" een bedrag van
ƒ 10,— aan de getroffen predikant te schenken.
- /?