TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK |
||||||||||||||
december 1969
|
||||||||||||||
nr. 4
|
||||||||||||||
3e jaargang
|
||||||||||||||
Redoktie-commissie;
A. Groofhuis, Utrecht; P.M. Heijmink Liesert, Schalkwijk;
L.M.J. de Keyzer, Houten; J.Th.M. Oostendorp, Bunnik; G.M. Staal, Odijk; W. Thoomes, Houten. Redaktie-odres:
|
||||||||||||||
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Romweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie:
A, Groofhuis, Utrecht.
Inhoud von dit blad:
1. Bestuursmededelingen
2. Wttewoal-Uyttewaal. A. Pastoors
3. Hoe in 1621 te Bunnik een nieuw leen tot stand kwam.
Prof.dr.W. van Itereon 4. Ridderhofstod "Wulven". P.M. Heijmink Liesert en
L.M.J. de Keyzer 5. Reglement en Ordre op 't Begraven der Dooden te
Bunnik. (II). Red.A.G. Lidmaatschap: ƒ 10,- per joor
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbonk Houten.
t.g,v, rekening Historische Kring. |
||||||||||||||
I-
|
||||||||||||||
BESTUURSMEDEDELINGEN
Reductie lidmaatschap
In de vergadering van 25 augustus jl. besloot het bestuur van
onze vereniging, dat houders van een Cultureel Jongeren Pas- poort een reductie van 50% zullen ontvangen op de prijs van het lidmaatschap. Dit houdt dus in, dat zij voor een bedrag van ƒ 5,- lid van onze vereniging kunnen zijn. Van dit besluit is mededeling gedaan aan de "Stichtse Culturele Raad" te Utrecht. |
|||||||
Foto-wedstrijd
|
|||||||
Het bestuur betreurt het, dat het initiatief van de eindredakteur
om een foto-wedstrija voor de iedei' van onze vereniging te houden, geen enkel gevolg heeft gehad, omdat geen van de leden foto's ter beoordeling inzond. |
|||||||
Jaarwisseling
Bestuur en redaktie wensen alle leden een voorspoedig 1970 toe.
|
|||||||
2
WTTEWAELL-UIJTTEWAAL.
Een bewijs voor het voeren van de achternaam WTTEWAELL door
Gerrit Gerritsz., de zoon van Gerrit Gerritsz, en Cornelia Marcelisdr. van Schaijck, is ook te vinden in een akte van huwe- lijkse voorwaarden, voorkomend in het protocol van notaris Gisbert Wttewaell (in het Gemeente-archief der stad Utrecht). Op 20 december 1645 maken huwelijkse voorwaarden: Bastiaen Comelisz. Bouwman en Maeijchen Gerritsz. Wttewaell. Als getui- gen en huwelijksvrienden der bruid zijn daarbij aanwezig: haar moeder Catharina (Trijntje)Jansdr. weduwe van Gerrit Gerritsz. Wttewaell; haar broer Jan Gerritsz. Wttewaell;
haar neven Adriaen Wttewaell en Gijsbert Wttewaell (beide zoons
van Marcelis Adriaensz. Wttewaell), Johan van Baern en Jan Beerntsz. De bruid brengt mede in het huwelijk vijftienhonderd gulden, haar
aangekomen uit de erfenissen van haar overleden vader en van haar grootmoeder, wijlen Cornelia van Schaijck, laatst weduwe van Huijch Jansz. van Nesch. In een akte van 18 opM-il 1679 in het rechterlijk archief van
Schalkwijk (Rijks-orchief Utrecht, nr. 1303) wordt genoemd: Maeijchen Gerrits Wttewaell, weduwe van Zebastioen Cornelisz. Bouwman; zij woonde in 't Goy. Verder komen in het protocol van notaris Gisbert Wttewaell nog
voor akten van huwelijksvoorwaarden van de volgende kinderen van Gerrit Gerritsz. Wttewaell en Catharina Jansdr.: Op 21 januari 1648 van Annichje Gerritsdr. Wttewaell en Dirck Hemdriksz. van Ockhuijsen, zoon van Maeijchen Jan Vreemsdr., weduwe van Hendric Huijbertsz. Hun huwelijksakte is, blijkens een achter de akte vermelde kwitantie, ook gedateerd op 21 januari 1648. Dirk neemt bij zijn huwelijk de boerderij onder Themaot met de inboedel over van zijn moeder, die bij het jonge paar blijft inwonen. |
||||
Op 3 november 1649 van Jan Gerritsz. Wttewaell en Jannichje
Hendriksdr. van Ockhuijsen, zuster van genoemde Dirk. Onder de getuigen wordt o.a. vermeld zijn zuster Teuntje Gerritsdr. Wttewaell met haar man Willem Cornelisz. Bouwman (broer van Bastioen). Op 9 januari 1664 van Gerrit Gerritsz. Wttewaell en Petertje
Jansdr. Drost, dochter van Jan Petersz. Drost en Fijchen Gerritsdr. Bies ter. In de akte van 11 april 1683 (eveneens in nr. 1303) wordt genoemd:
Jannichje Hendriksdr. van Ockhuijsen, weduwe van Jan Gerritsz. Wttewaell; hij had 24 juni 1661 gekocht 8 morgen land onder de Beest in Schalkwijk en vestigde op dit land op 17 maart 1664 een hypotheek van 1500 gulden, die hem verstrekt werd door zijn bovengenoemde neef Gijsbert Wttewaell, borger te Utrecht, en diens echtgenote Cornelia van Weeën. Gegevens over de familie Wttewaell (van Wickenburgh) bevat de
akte van 13 december 1647 uit hetzelfde notarisprotocol, waarbij Johan van Mansvelt en Anna van Oort huwelijksvoorwaarden maken. Als getuigen van de bruid treden - behalve haar moeder, broer en zuster, haar grootmoeder Christino van Nellesteijn, weduwe van Marcelis van Oort, en twee neven van Nellesteijn, - hierbij nog op: hoor grootvader Marcelis Wttewaell, ontvanger van de convoijen en licenten op de Vaart (hij was echter slechts haar stiefgrootvader: Anno van Oort was een dochter van Hendrik Marcelisz. van Oort en Alidt van Borchorst, deze Alidt was een dochter van Herman AAatthijsz. van Borchorst en Johanna van Ommen, Marcelis Adriaensz. Wttewaell was de tweede echtgenoot van Johanna van Ommen); haar oom Dr. Cornelis Booth, Raad in het Provinciaal Hof van Utrecht en Vroedschap der stad Utrecht (hij is de bekende Utrechtse geneoloog en burgemeester en was weduwnaar van Amelia van Oort, overleden te Utrecht, mei 1637, zuster van Hendrik Morcelisz.); hoor oom Johan van Doom, oud-raad in de vroedschap der stad Utrecht; |
||||
hoor ooms Adrioen WttewaeM, Hessel Wttewaell, Dr. Gijsbert
Wttewaell en Frederik Wttev/aell, kanunnik van Sint Pieter te Utrecht. Dit zijn de vier zonen van Marcelis Wttewaell en Johanna van Ommen, hun vijfde kind v/as een dochter, Cornelia, die gehuwd was met Frederik Wttewaell de Breede, zoon van Geurt de Bree en Maria Jansdr. Wttewaell (uit de oudere tak, de kunstschilder Joachim Anthonisz. Wttewaell was haar oom), In het protocol van notaris Gisbert Wttewaell komen ook voor okten van huwelijkse voorwaarden van: 1, Huijch Gerritsz, van Nesch, 19 juli 1656 met Annichjen Dirksdr.
de Koek, en 29 januari 1669 met Cornelia Jelisdr. van Vechthoven; 2, Cornelis Gerritsz. van Nesch, 19 oktober 1667 met Anna de
Ridder (dochter van Cornelis en Anno van Dalenoort). Deze Huijch en Cornelis waren zonen van Gerrit Huijchensz. van
Nesch (zoon van Cornelia Marcel isdr, van Schaijck uit haar derde huwelijk) en Adrioantje Cornelisdr. Blijkbaar hield de stieffamilie de relaties met de originele
Wttewaells nog lang in ere. |
|||||
A. Pastoors.
|
|||||
•/Ai'
|
||||||||||||||
«8'THw?'
|
||||||||||||||
De excursie naar het Zeister Slot op vrijdagavond 28 november 1969
v/as een groot succes. Foto: G.M. Staal
|
||||||||||||||
6
HOE IN 1621 TE BUNNIK EEN NIEUW LEEN TOT STAND KWAM
door
Prof. Dr. W. van Iterson. |
||||||
Destijds wees ik erop, dot zich binnen het rechtsgebied van
Amerongen vijf ridderhofsteden hebben bevonden J.. Eén hiervan was "Bergestein", ook wel "Berkestein" genaamd ±. Het huis "Bergestein" was een Feodale bezitting, welke leen-
roerig was aan de Domproosdij te Utrecht. In 1621 kwam hierin verandering. Blijkens een gerechtelijke acte van Amerongen, d.d. 23 september van dot jaar £, was toen leenman van dit huis ca. jonker Dirk van der Does. Het goed wordt omschreven als een huis en hofstad met 1^ hoeve lands (d.i. 24 morgen), gelegen binnendijks in het kerspel Amerongen op de Hoeven ca. leen van de Domproosdij _. Het opvallende hierbij is, dot het huis co. werd verkocht voor een "vry eygen goet". Deze anomalie wordt door het dan volgende verklaard. We lezen hier aldus: "mits dot de verkoper in ploetse van dezelve goederen wederomme aan de Domproosdye voorss. zal leenroerigh moecken ende van dezelve te leen houden voir hem ende zynen nacomelingen zeeckere seven mergen landts gelegen in den gerechte van Bunnick, den voorn, joncker van der Does vry eygen toebehoorende". Het aangehaalde komt in het kort hierop neer. Aon Van der Does wordt toege- staan de ridderhofstad "Bergestein" met anderhalve hoeve lands te verkopen als ollodiaal goed. Doch voor deze concessie moet hij aan de Domproosdij zeven morgen lands onder Bunnik, die zijn eigendom zijn, overdragen, waarop hij deze grond onder Bunnik in leen zal krijgen van de Domproosdij op dezelfde voor- waarden, als waarop hij voorheen het huis Bergestein in leen had gehouden. Het object van de leenverhouding zal dus veranderen. Genoemde grond te Bunnik zal derhalve een feudum oblatum |
||||||
worden. Aldus besloten de Domdeken en diens kapittel, die de
grond onder Bunnik feoda liseerden. Er werden dus twee belangrijke rechtshandelingen naast elkaar verricht. Het huis "Bergestein" werd allodiaal gemaakt, terwijl zeven morgen land in Bunnik in de plaats daarvan tot leengoed werden gemaakt. In de rechterlijke archieven van Bunnik en Vechten is bij
mijn weten niets omtrent deze transactie te boek gesteld _. In de leenadministratie der Domproosdij is des te meer hier-
over te vinden. In de eerste plaats zij vermeld een acte van 26 december 1621, uitgaande van schout en twee met name ge- noemde schepenen van Amerongen ^. Genoemde functionarissen verklaren, dot voor hen is gecompareerd jonker Hugo van Suyien van Nyevelt, Domproost te Utrecht. Deze verklaarde, dat jonker Dirck van der Does, "baeliu van Rensborch" het goed "Bergestein" ca. in het gerecht Amerongen in leen placht te houden van de Domproosdij. Op diens verzoek is dit goed met consent van de- ken en kapittel ten Dom uit de feudolite (leenroerigheid) ont- slagen bij de eerder genoemde acte van 23 september 1621 _ Dit goed zal voortaan voor het gerecht van Amerongen als "eigen" (d.w.z. allodiaal) goed worden getransporteerd. Dan volgt de desbetreffende acte van het Domkapittel. In plaats van het geallodialiseerde goed "Bergestein" worden leenroerig aan de Domproosdij gemaakt 7 morgen londs in het gerecht Bunnik, die vrij eigendom waren van genoemde jonker van der Does. Dit nieuwe leen krijgt Van der Does op dezelfde voor- waarden in leen als waarop hij vroeger "Bergestein" in leen had gehouden. Wat betreft deze 7 morgen land onder Bunnik worden we
nader ingelicht door een leen- en tinsregister der Domproosdij — Het goed wordt hier genoemd " 't Hoochsteenbergen", gelegen in den gerechte van Bunnick, doer suydtwerts den Grommen Ryn ende noortwerts de E(dele) heere van Coninxvrij etc. _ noest gelant ende gelegen syn . . ." |
||||
8
Een nadere precisering van de ligging van dit perceel vinden
we in een lijst van lenen der Domproosdij üi. In deze iijst,welke alphabetisch is naar plaatsnamen, staat onder Bunnik vermeld: "7 Morgen, genaamd "Hoog Steenbergen" omtrend de brugge ten noorden van den Krommen Rijn". Deze opgave is ontleend aan een verlei (belening) door de Domproosdij van 31 juli 1725. En hiermede is, naar ik hoop, het perceel groot zeven morgen te Bunnik voldoende geïdentificeerd. De in 1621 gevolgde methode om het huis "Bergestein" te
allodialiseren staat niet los op zich zelf. Het is een systeem ge- weest, dat meer werd toegepast. Ik wijs hier op een soortgelijk geval, dot ik vroeger in een ander verband ter sprake bracht. Dit speelde op 18 augustus 1717 }_}_. Er werd toen een tiend onder Schalkwijk ontslagen van leenplichtigheid. Leenheer was de hoge heer van Vianen, terwijl de stad Amersfoort beleend was met ge- noemde tiend te Schalkwijk. Op verzoek van het stadsbestuur van Amersfoort werd deze tiend ollodiaal gemaakt. In ruil hiervoor gaf Amersfoort het erf en goed, genaamd "Den Hoef" in het ge- recht van De Bilt, waarop Amersfoort dit goed in leen kreeg onder dezelfde voorwaarden, als waarop het genoemde tiend in leen had gehouden. Een andere methode om tot al lodiolisotie van het object van
een leenverhouding te komen bestond hierin, dat de leenheer het leen aan de leenman ten eigen gaf tegen de derde penning van de verkoopwaarde van het goed, indien het als allodiaal zou wor- den verkocht J^. Het hiervoor geschetste systeem, zoals dit in 1621 en in 1717
in het Nedersticht in practijk werd gebracht moet wel teruggaan op een tijd, toen het leenstelsel nog floreerde en de wapendienst nog in gebruik was J_3. Een leenheer moest er toen op uit zijn, om zijn complexum feudale, 't geheel van goederen en rechten. |
||||
dat van hem in leen werd gehouden, intact te houden om aldus
het aantal van zijn leenmannen op peil te houden. Toen het militaire karakter van het leen verdwenen was, bleef men ouder gewoonte toch nog vasthouden aan de gedragslijn van vroeger. _ In het gewest Holland was men op dit stuk minder conserva- tief. Dit moge blijken uit een voorbeeld van een acte van de- feodatie uitgaande van de Staten van Holland li.. Hier wordt voor het allodiaol maken van leengoed eenvoudig een bedrag in geld betaald. |
||||||
Noten.
1 W. van Iterson, Open huizen en ridderhofsteden in het Neder-
Tticht, II, Jaarboekje v. "Oud-Utrecht", 1955, p. 108/109. 2 E.B.F,F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis
der Utrechtsche ridderhofsteden en heerlijkheden, dl. II, 's-Graven-
hage, 1912, p. 105/120 en Kastelenboek provincie Utrecht, 4e dr. bezorgd door J.D.M. Bardet, Utrecht, 1966, p. 22. 3 Rechterlijke archieven der prov.Utrecht, nr. 1229- 1 (1590-1624),
fol. 168 VS./170. 4 Cf. Topographische kaart 1 : 25 000, Blad 487.
5 Rechterlijke archieven der prov.Utrecht, nr. 1347- 1 (1596-1635).
6 K. Heeringa, Inventaris van archief van het kapittel ten Dom,
Utrecht, 1929, nr. 2394. Verder te citeren als Domorch. 7 Voor nadere beschouwingen omtrent defeodotie verwijs ik naar
mijn reeds eerder genoemd artikel Open huizen etc. II, p.81/97 en naar Mej. A.J. AAaris, Leenheer en Leenman in betrekking tot het leengoed in de late middeleeuwen, Versl. en meded. Oud- Voderl. Recht, dl. 12, Utrecht, 1960- 1965, speciaal p. 127/138. 8 Domarch., nr. 2368 - 6 (1601-1628), fol. 217; er staat abusieve-
fijk 117. |
||||||
10
9 Hier wordt gedoeld op een lid van het geslacht Van Baexen,
eigenaar van de ridderhofstad Kersbergen onder Zeist, cf. Wittert
van Hoogland, a.w., dl. II, p. 486/497 en speciaal p. 488/490.
"Coninxvry" was een bezitting in het Land van Cuyk, cf.
A. NAatthaeus (III), De jure gladii tractatus. Leiden, 1689, cap.
XXI, nr. 4, p. 353/355.
22 Domarch., nr. 2370 III.
11 Mijn artikel Open huizen etc. II, p. 96/97.
12 Vgl. Mej . A.J. Maris, aangehaald artikel p. 132/134.
T5 Dit moet geweest zijn vóór de 16e eeuw, want twee Stichtse
rechtsbronnen uit die tijd vermelden, dot de verplichting tot wapendienst der leenmannen toen tot het verleden behoorde. Cf. mijn dissertatie De historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de provincie Utrecht, dl. I, Leiden, 1932, p. 140/141. 14 Intussen blijft het m.i. zeer de vraag, of het kapittel ten Dom
en andere Utrechtse kapittels ooit primaire uitgiften ten leen- rechte hebben gedaan. Veeleer zullen de lenen van deze in- stellingen hun ontstaan te danken hebben aan grote schenkingen, die verschillende soorten van goederen hebben omvat. Men moet dit aldus verstaan, dat zulke schenkingen zijn gedaan door grote heren (vorsten), die leenmannen hadden en wapendienst konden gebruiken. Met de kapittels was dit niet het geval. Bij mijn weten hebben deze Utrechtse kapittels ook nimmer hun
vasallen ter heervaart (tot wapendienst) opgeroepen. Het enige profijt, dat deze kapittels van hun lenen trokken, kwam tot uit- drukking in de heergewaden, de casuele geschenken bij leenerf- opvolging. Deze bestonden hoofdzakelijk uit attributen voor oor- log en jacht, welke naderhand veelal waren vervangen door equivalenten in geld. 15 P. Bort, Alle de wercken, 3e dr. door I. Lelong, Leiden,
1731, Tractaat van het Hollants Leenrecht, dl. 7, cap. 7, p.303/304.
|
||||
MMMl
Wulven.
|
||||||
Gezicht op de ridderhofstede Wulven in Houten, 1647.
Foto van een tekening (naar R. Roghman door A. Bratsch). |
||||||
12
RIDDERHOFSTAD "WULVEN".
Buiten het dorp Houten stond de ridderhofstad Wulven.
In de geschiedenis van het wereldlijk gebied van de bisschop van Utrecht is dikwijls sprake van het geslacht van Wulven en de talrijke hieraan ontsproten families. De eerste van Wulven, die wordt vermeld, is ridder Alfer van
Wulven, die in 1122 werd genoemd onder de rijksvrijheren van keizer Hendrik V van Duitsland, die in dat jaar de Investituur- strijd ten einde bracht. In het begin van de 13e eeuw komt een van Wulven voor,
van wie drie zonen bekeid zijn, namelijk: 1. Ernst, die Wulven kreeg en er met zijn vrouw Catharina van
Weerdenburg woonde. Hun zoon Gijsbert bouwde in 1260 Hardenbroek en zijn nazaten noemden zich van Hardenbroek; 2. Gijsbert, die Sterkenburg stichtte. Zijn zoon Ernst noemde
zich van Sterkenburg; 3. Alfer, die het huis ter Horst, ook wel Wulverhorst genaamd,
bezat,dat gelegen was tussen Linschoten en Woerden. Ook "Heemstede" (onder Houten en nabij Wulven gelegen),
"Blikkenburg" (onder Zeist) en "Hinderïtein" (onder Langbroek) zijn door leden van het geslacht van Wulven gebouwd. In 1296 bouwde ridder Ernst Alfertsz. van Wulven een huis, dat hij opdroeg aan de graaf van Holland, Floris V, die in dat jaar nog werd vermoord. Kasteel en bijbehorende landerijen werden aan Ernst in leen gegeven onder voorwaarde, dat het goed zou vererven binnen zusters kinderen, dat wil zeggen dat het alleen in vrouwelijke linie kon overgaan op zusters of kin- deren van zusters. Al in 1314 kwam Wulven aan een zuster van Ernst, Mabelia van |
||||
Wulven, die gehuwd was met ridder Boudewijn van Avesaat.
|
||||
13
Hun zoon Ernst, die zijn moeder opvolgde noemde zich van
Wulven. Als leenman van graaf Willem IV van Holland moest Ernst hem helpen in zijn strijd tegen de bisschop van Utrecht. Tijdens deze oorlog werd Wulven door bisschop Jan van Arkel in 1346 tot de grond toe verwoest. Het huis werd echter spoe- dig herbouwd. De dochter van Ernst, dementia van Wulven, volgde haar
vader op en trouwde met Herman van Lokhorst. Hun zoon Herman noemde zich van Wulven, waarmede hij in 1362 werd beleend. In 1394 werd een scheiding gemaakt tussen de ridderhofstad "Wulven" en de ambachtsheeriijkheid (gerecht) van Oud Wulven, waardoor de jurisdictie werd afgesplitst. Gerrit Pelgrimszoon van Luttikenhuys, de waarschijnlijk ook een van Wulven was maar zich naar het door hem gekochte huis Luttikenhuys binnen de stad Utrecht noemde, werd met het gerecht van Oud Wulven be- leend. Het in de 17e eeuw gebouwde landhuis "Oud Wulven", waarvan niets meer is overgebleven, zullen wij t.z.t. beschrijven. De erfdochter van Herman van Wulven, Clementia, brengt de ridderhofstad in de familie van haar man, Balthazar van Buren, heer van Reygersfort, en hun dochter, Lutgard, bracht het goed weer in de familie van haar man. Jan van Renesse. Maar Philips van Bourgondié', graaf van Holland, liet hun als leenheer weten, dat het leen volgens de oorspronkelijke leenakte van Floris V niet op haar kon overgaan en dus aan hem was vervallen en dreigde zelfs met een beslag op de Zeeuwse goederen van Jon van Renesse als hij Wulven niet ontruimde. De leenheer be- weerde namelijk, dot, nu Herman van Lokhorst zonder mannelijke nakomelingen in rechte lijn was gestorven, het goed niet langs vrouwelijke lijn kon overgaan. Deze kwestie duurde van 1435 tot 1445, toen na de dood van
Lutgard van Buren haar zoon, Johan van Renesse, met Wulven werd beleend. Deze was ziekelijk en voorzag dat hij zonder |
||||
14
nakomelingen zou sterven. Omdat hij enige zoon was verzocht
hij zijn vader te hertrouwen en toen deze daaraan gevolg gaf droeg de zoon de erfgoederen aan zijn vader over. Tot 1592 bleef Wulven in het bezit van het geslacht van Renesse. In dat jaar kwam het door koop in het bezit van V^outer van Oudshoorn, heer van Crayestein, raad, veertigraad, schepen en daarna burge- meester van Dordrecht. Hij liet het huis in het begin van de 17e eeuw ingrijpend verbouwen. Zijn zoon dr. Michiel van Oudshoorn, heer van Crayestein, schepen
en veertigraad van Dordrecht, volgde hem op en droeg het weer over aan de man van zijn zuster, Andries Boccaert. Door koop werd Jhr. Philibert van TuyII van Serooskerken in 1631 eigenaar. Hij was heer van Serooskerke, Moermont en Stavenisse, alsmede burggraaf van Zeeland en hoogheemraad van de Lekdijk Bovendams van 1641 tot 1661. Na zijn dood in 1661 ging Wulven over op zijn zoon Heronimus, heer van Serooskerke en hoogheem- raad van de Lekdijk Bovendams van 1669 tot 1678. Diens zoon Philibert kwam in 1678 in het bezit van Wulven. In 1696 koopt Pierre Paget de Brogard, heer van Bonnefont en Lovastrie het goed en bij zijn overlijden in 1719 erft zijn neef Hendrik van der Graeff de Vapour, predikant te Benthuizen het, in wiens familie het bleef tot in 1827. In dat jaar kocht Franpois Jean baron de Wijkerslooth de Weerdesteijn, heer van Weerdestein en Schalkwijk en kamerheer van koning Willem I het goed Wulven. Tot op heden is het in deze familie gebleven. In 1536 was Wulven door de staten van Utrecht als ridderhofstad erkend. Het huis was geheel omgracht en door een houten brug verbonden
met een voorplein met poortgebouw. Het was een hoogopgetrokken herenhuis van twee verdiepingen met een souterrain en een zolder- ruimte afgedekt door een zadeldak. Midden aan de voorgevel, half ingebouwd in de grote uitbouw, verrijst een slanke achtkantige traptoren met een leien spits, waarop drie dakkapelletjes zijn |
||||||
15
aangebracht. In latere jaren is de ommuring van het binnenplein
sterk verlaagd en is links van de toren een rechthoekig klein huis haaks aangebouv^^d aan het hoofdgebouw. Ook is de houten brug vervangen door een stenen verbinding. De traptoren is vrij- gemaakt. In de loop van de 19e eeuw is het huis geheel ver- dwenen. Een door half gedempte sloten omgeven eilandje is over- gebleven. Het wapen van deze ridderhofstad is: Golvend gedwarsbalkt van
acht stukken goud en rood. Tot dit huis hoorde het benoemingsrecht van de kosterij in de
kerk van Houten. P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer.
|
||||||
Bronnen:
Jhr. Wittert van Hoogland - Bijdr. tot de gesch.der Utr. ridder-
hofsteden en heerlijkheden.
A.J. van der Aa, aardrijkskundig woordenboek.
Ned.Leeuw, diverse jaargangen.
|
||||||
u -H
|
||||||||
.«**^':,
|
||||||||
Gezicht op de ridderhofstod Wulven in Houten 1792.
Foto van een kopergravure (naar J. de Beijer door H. Spilman).
|
||||||||
17
REGLEMENT EN ORDRE, OP 'T BEGRAVEN DER DOPPEN TE
BUNNIK (II) Concemerende de Dood-klederen.
Voor 't groote of beste Doodkleed sal moeten werden betaald/
drie gulden drie stuivers. Te weten voor de Kerk/twee gulden vyf stuivers.
En voor de Koster/agtien stuivers. Voor 't middel kleed/twee gulden tien stuivers.
Alsse voor de Kerk/eene gulden twaalf stuivers, En voor de Koster/agtien stuiver?. Voor 't Slegte Kleed/eene gulden.
Nomentlyk voor de Kerk/twaalf stuivers.
En voor de Koster/agt stuivers. Mitsgaders voor 't Kinder Kleed/twaalf stuivers.
Te weten voor de Kerk/agt stuivers. En voor de Koster/vier stuivers. Alles boven de vergoeding van de schade die deselve by
het gebruik komen te luyden/ter taxatie van den Schout en twee Scheepenen van Bunnik/ten hoaren kosten te doen. Welverstaande dat In het gebruiken van de kleederen dese
voet zal moeten werden gevolgd/namentlyk/imand het beste wil- lende gebruiken/die zal het Middelkieed ontfongen om over de Kist In 't Sterf huis te leggen/tot dat het Lyk op de Baar sal werden gesteld/wanneer dat kleed afgenomen en het beste 'er opgeleyd sal werden/en op gelyke maniere het Middel kleed begeerd werdende/sol het slegte In 't Sterf-huis werden |
||||
18
gebruikt/en het Lyk op de Baar gesteld v/erdende het Middel-
kleed doarover v/erden gelegt. Wanneer den Koster versogt werd het Kleed aan 't Sterf-
huys te brengen/sal voor zulks te doen/genieten ses stuivers. En om alle disputen over de schade te vermyden/sol den
Koster aan die van 't Sterf-huys moeten vertoonen dat de KI eederen onbeschadigt syn/en weder ontfangende deselve in hunne presentie moeten nasien/en eenige schade bevindende/ sulks ilicc den Kerkmeester bekend te maken/of sal seifs daar- voor responsabel syn. En sol hy mede voor syn sallaris die kleederen in syn be-
waring moeten houden/ en deselve, ordentelyk behavenen en vouwen. Wanneer imand mogte goedvinden een nieuw Loken/of een
Loken of Kleed/hoe genaamt/van elders te gebruyken/sai egter gehouden syn te betalen even of hy 't beste Kleed van de Kerk had gebruykt/drie gulden drie stuivers. En sal niet te min het nieuwe Laken midden door werden
gescheurt/en de helft daar van komen ten profyte van de Kerk, Gelyk meede wanneer imand een Regen-kleed gebruykt
over het Kisje van een Kind/het regt van het kinder kleed sal moeten betalen tot twaalf stuivers. |
||||||
Aan langende de Baar.
Voor 't gebruyk van deselve sal aan de Kerk werden be-
taal d/ses stuivers. Dog imand een nieuwe Baar latende maken/en die gebruy-
kende/sal deselve aan de Kerk verblyven. En sal der doodgraver voor 't uytbrengen van de Baar
aan de Rooster/en die weder te behoorlyke plaatse te brengen/ hebben/drite stuivers. |
||||||
19
Nopens den Bidder. Den Ordinaris Bidder/'t sy hy daar toe gebruykt werd of
niet/sai genieten wegens het bidden van de Buurt/eene gulden tien stuivers. En het geheele Geregt door gebeeden werdende/drie gulden.
Wanneer hy buyten 't Geregt gesonden werd/sai hy voor
ider uur gaans heen en weder/boven syn gemelde salaris genieten/ ses stuivers. Wanneer een Rouw Cedulle gemaakt werd/saI hy daar toe
gebruykt werdende of niet/voor 't schryven van deselve en 't opleesen van dien by de Begraafnis genieten/eene gulden. Wegens het Dragen van een Kind onder den Arm/'t sy hy
daar toe gebruykt werd ofte niet/sol hy hebben binnen het Geregt van Bunnik en Vegten/twaalf stuivers. Nog niet verder als het Dog strekt/maar ses stuivers.
Voor de Kist toe te spykeren/en voor 't Lyk uit te gaan
en de Rouw te gelyden/vyftien stuivers. Dog van een Kind onder den Arm gedragen werdende/seven
stuivers agt penningen. Wegens het Uytvoeren van Lyken.
Voor 't Uytvoeren van een Lyk/'t sy kleyn of groot/dat
van dit Geregt na een onder werd gebragt/om aldaar begraven te werden/sol aan de Kerk moeten werden betaald/twee gulden tien stuivers. Aan de Diaconie Armen van Bunnik/eene gulden vier
stuivers. Aan den Koster/eene gulden agt stuivers,
Aon den Doodgraver/een e gulden tien stuivers,
En aan den Bidder/twee gulden agt stuivers.
Alles ten waare imand van hen gebruykt wordende/volgens
't voorenstaande Reglement meerder quamen te verdienen/wan- neer de sulke volgens 't Reglement moeten werden gesalariseert. Vorders sol den Koster gehouden syn/nevens syn salaris of
loon/ook te innen en te ontfangen/alvorens hy de klok sal mogen |
||||
20
trekken of de kleederen uytgeven/de geregtigheden van de Kerk/
en die aan den Kerkmeester over te tellen/sonder daar voor iets te pretenderen/blyvende niet te min in cas van versuym van invordering/ verpligt deselve Kerke-geregf igheden aan den Kerk- meester/uyt syn privé Beurse te voldoen. Den Doodgraver sol gehouden syn den eersten January en den
eersten July/in elk Jaar/immers binnen agt dagen daar na/aan den Schout en Secretaris, ider over te geven/een nette Lyst van den Dooden die in 't Geregt geston/en en begraven/of uytgevoert zyn/ met uytdrukking van de Noamen en dag van 't afsterven en be- graven derselver/woor voor hem op de setting van de Buur of reële Dorps-iosten/jaorlyks sa I werden uytgeset eene gulden. Niemant/dan die tot het Lyk behoren/sai ten tyde van de
Begraving in de Kerk mogen komen/veel min eenig geraas maken/ of op de stoelen en banken klimmen/op verbeurten van ses stui- vers ten behoeve van de Kerk/waar voor den Kerkmeester/Koster of Doodgraver den hoed of 't opperkleed te panden sal mogen nemen en behouden/tot dat de boete zal syn betaald/en sullen de Ouders voor hunne kinderen aansprekelyk syn. Den Armen alleen en die 't om Gods wille begeeren/sullen
van alles vrij en exempt en gratis werden bediend/dog sal dan geen klok werden getrokken/ook niet buyten de Buurt werden ge- beden/en 't slegtste kleed werden gebruykt. Den Doodgraver sal verpligt syn/op de vermaning van den
Kerkmeester/immers binnen agt dagen daar naar de Graven die gesakt syn/te herstellen/en met de andere ge lyk te maken/of sal den Kerkmeester sulks ten kosten van den Doodgraver vermogen te laten doen/op dubbeld gewin. De Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, gesien
het Advis van de Heeren Gecommitteerden tei Comere van Finantie, approbeeren by provisie dese Ordre, en permitteeren de Suppliant om dit Appoinctement nevens het Reglement te laten Drukken, Publiceeren en Affigeeren. Gedaan t'Utrecht den 15. October 1745. Ter Ordonnantie als boven.
En was getekent: G.F. de Milan-Visconti,
(Berustende in het Rijksarchief te Utrecht) |
||||