-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
4e jaargang                              nr. 1                               april 1970
Redaktie-commissie:
A. Graafhuis, Utrecht; P.M. Heijmink Liesert, Schalkwijk;
L.M.J. de Keyzer, Houten, J.Th.M. Oostendorp, Bunnik;
G.M. Staal, Odijk; W. Thoomes, Houten.
Redaktie-adres:
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie:
A. Graafhuis, Utrecht.
Inhoud van dit blad:
1.   Bestuursmededelingen
2.   Oprichting van de waterschappen Honswijk, Uiterwaarden en
Schonauwen, P.M. Heijmink Liesert en L.M.J, de Keyzer.
Lidmoatschap: ƒ 10,- per joor
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten,
t.g.v. rekening Historische Kring,
-ocr page 2-
BESTUURSMEDEDELI NG /x,jr1^.i>^ ^f
Afgelopen winter is in de bestuursvergadering van de Historische
Kring "Tussen Rijn en Lek" een voorstel besproken om ter ge-
legenheid van het eerste lustrum van de kring in het voorjaar
van 1971 een plaatwerk over de geschiedenis van het Kromme
Rijngebied te doen verschijnen. Dit plan is door het bestuur aan-
vaard en ter voorbereiding van de uitgave is een commissie be-
noemd, bestaande uit de navolgende leden van de kring:
C. Dekker en A. de Wit te Odijk, F.A. Groen te Doorn, L.M.J.
de Keyzer te Houten, F.R.M. Meltzer en J.Th.M. Oostendorp te
Bunnik, F.H.C. Weijtens te De Bilt.
Over de inhoud en de vormgeving van het werkje kan nog niets
definitiefs worden meegedeeld.
Het bestuur
-ocr page 3-
OPRICHTING VAN DE WATERSCHAPPEN HONSWIJK, UITER-
WAARDEN EN SCHONAUWEN
Vanouds is er in het utrechtse een verschil in het beheer
van enerzijds de zaken betreffende de waterkering en anderzijds
betreffende de water lozing.
De dijkzaken warenol vroeg uitstekend geregeld. In het ge-
bied dat ons interesseert geschiedde dit door het Hoogheemraad-
schap van de Lekdijk Bovendams, een dijkschap dat de dijk be-
heerde. Het strekte zich uit over een groot gebied, van de Lek
tot de Otterspoorsluis ten noordwesten van Utrecht. De ingelanden
waren verplicht voor het onderhoud zorg te dragen. Dit onderhoud
werd verdeeld over de verschillende gerechten en bestond uit een
prestatie in natura en anders in het betalen van een belasting, het
zogenaamde lekdijksgeld. Het beginsel was eenvoudig en wordt
reeds in de dijkbrief van 1323 aangegeven: "ende in alle cost,
die het ghemeen Lont doen zei, daar en zei nyemant vrij in we-
zen, noch overhoeve in behouden, en alle dat Lant dot leghet
tusschen der Lecke en Otterspoer sluze, en tusschen die Lecke
en de Maemdyc, ende tusschen Amerongen en de IJseldam, dat
sel morghen ghelyc ghelden, als 't gemeene Lant cost". Hieruit
blijkt, dat de lasten van het gemene land gedragen moesten wor-
den door alle geërfden volgens het evenredigheidsbeginsel, dus
naar grootte der landerijen.
Het hoogheemraadschap dateert in zijn huidige vorm van 1323,
toen bisschop Jan van Diest het des dinsdags voor Dinte Mar-
grietendag (12 juli) instelde. Wat toen plaatsvond was eigenlijk
een heroprichting. Het hoogheemraadschap is nl. ouder. Van wat
er in de 12e en 13e eeuw aan vooraf is gegaan weten wij vrij-
wel niets.
-ocr page 4-
Met de waterlozing bemoeide de Lekdijk Bovendams zich
in het geheel niet. De afwatering was een zaak van de ge-
rechten (dorpsbesturen). Zij zorgden voor het onderhoud van de
Kromme Rijn, voorzover in hun resoort gelegen en van de andere
afwateringskanalen, waarvan de bekendste, in ons gebied zijn:
de Ameronger wetering, de Langbroeker wetering, de Goyer-
wetering, de Bisschops-wetering, de Wijkersloot, de Lubbersloot,
de Vlowijker wetering, de Rijsbrugger wetering, de Oud Wulven-
se wetering, de Houtense wetering, de Schalkwijkse wetering,
de Honswijkse wetering en de Waalse wetering.
De kosten van afwatering werden betaald uit de omslag van de
geërfden. In 1859 bedroeg b.v. de omslag van het waterschap
Houten 10 et. per bunder en honderd jaar later ƒ 10,— per ha.
Een gerechtwas in onze streek dus een lichaam met een be-
stuurlijke, rechterlijkeen waterstaatkundige funktie. In moderne
termen kunnen wij dus zeggen: het gemeentebestuur was tevens
polderbestuur.
Al vroeg echter, ten dele nog in de middeleeuwen, hebben
geërfden, die gezamenlijk uitwaterden op één bepaalde water-
gang, zich verenigd tot een waterschap om de afwatering van
hun gebied beter te kunnen regelen, met name in die gevallen
waar zo'n wetering onder meer dan één gerecht viel.^ In de zin
van een afwateringsgemeenschap werd zo'n waterschap als het
ware uit het gerecht genomen. De afwateringsgemeenschappen,
welke dus van onderaf ontstonden, lieten zich door de landsheer
en later door de staten erkennen. Die erkenning uitte zich
meestal in een goedkeuring van een schouwbrief. Zo'n schouw-
brief is dus een reglement op de afwatering en het onderhoud
van de watergangen. Voorbeelden van schouwbrieven zijn:
1. Schouwbrief voor de Vlowijker wetering onder Odijk en Werk-
hoven van 1339, herzien bij besluit van de staten van Utrecht
van 24 oktober 1604;
-ocr page 5-
-ocr page 6-
MTteöcnAP noniwijk
C3tP003tCTttCDt TOtbTAriO
-ocr page 7-
2.   Schouwbrief voor het Gooi en Houten, vastgesteld door het
Hof van Utrecht op 8 augustus 1550 en hernieuwd op 7 mei
1748;
3.   Schouwbrief voor de Vechter en Oudwulverbroek-wetering,
vastgesteld door de staten van Utrecht op 29 april 1595 en
nader uitgevaardigd op 22 mei 1744;
4.   Schouwbrief voor de Polder de Beest onder Schalkwijk, goed-
gekeurd door de staten van Utrecht op 20 september 1599 en
bij hernieuwing Blokhovense polders genaamd;
5.   Schouwbrief voor de Rijsbrugger polder, vastgesteld door de
staten van Utrecht op 31 mei 1614;
6.   Schouwbrief der wegen en watergangen onder Tuil en 't Waal
en Honswijk, goedgekeurd door de staten van Utrecht op 18
juli 1616;
7.   Schouwbrief voor de Polders Atteveld onder Odijk en Hoog-
land onder Werkhoven vastgesteld door gedeputeerde staten
van Utrecht op 26 augustus 1634 en opnieuw vastgesteld op
19 juli 1749 maar dan genaamd Polders Hoogland onder Werk-
hoven, Atteveld onder Odijk en de Leesloot onder Houten;
8.   Schouwbrief voor de Meem in het Beverweerdsche Broek van
18 maart 1669 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van
Utrecht op 12 mei 1969;
9.   Schouwbrief voor de Dijken, Binnenwegen en Watergangen
onder de Heemstede van 24 april 1688 en goedgekeurd door
gedeputeerde staten van Utrecht op 17 juli 1688;
10.   Schouwbrief voor de Opbroeksche en Lubberslootsche Wetering
onder Werkhoven van 26 oktober 1696 en goedgekeurd door
gedeputeerde staten van Utrecht op 2 juli 1697;
11.   Schouwbrief voor de Molenpolder onder Wulven van 30 augus-
tus 1732 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht
op 26 september 1732;
-ocr page 8-
12.   Schouwbrief voor Wulven van 10 mei 1743, goedgekeurd door
gedeputeerde staten van Utrecht op 11 februari 1744;
13.   Schouwbrief voor Oudwulven en Waaijen van 19 februari en
4 april 1750 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van
Utrecht op 1 mei 1750;
14.   Schouwbrief voor de Biester polder onder Schalkwijk van 4
april 1761, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht
op 25 september 1761.
Door erkenning verkreeg men inmenging van bovenaf. Zo richt-
ten de geërfden van Houten op 1 juni 1598 een schrijven aan de
gedeputeerde staten van Utrecht met verzoek de schout en heem-
raden van het gerecht van Houten en 't Goy er op te attenderen
dat zij in jaren de Geersloot niet hadden geschouwd, waartoe zij
volgens de schouwbrief van 8 augustus 1550 verplicht waren.
Twee jaar later, op 17 juni 1600, deelden schout en heemraden
aan de gedeputeerden mede, dat zij de Geersloot hebben geschouwd
en beloven in het vervolg orde op zaken te stellen.
In verreweg de meeste gevallen stond een schout aan het
hoofd van een waterschap, die in vele gevallen ook "gadermeester"
(belasting-inner) was. Daarnaast fungeerde een college van heem-
raden of poldermeesters. Hun hoofdbemoeiltig is het houden van de
schouw over watergangen, dammen en dergelijke. De heemraden en
andere funktionarissen werden als regel gekozen uit en benoemd
door de ingelanden en traden periodiek af. In het gerecht van
Houten en 't Goy werden de funktionarissen echter benoemd door
de schout en in Vechter- en Oudwulverbroek weer door enige
grootgrondbezitters.
Het gebied binnen een gerecht, dat niet onder een afzonder-
lijk waterschap ressorteerde, bleef de kosten van de afwatering be-
talen aan het gerecht. Deze maakten het hoofdbestanddeel uit van
de z.g. binnenlandse lasten, die werden omgeslagen over de inge-
-ocr page 9-
8
landen. In 1859 bedroegen de binnenlandse lasten voor Houten
en 't Goy 30 et . per bunder. Bij de oprichting van de water-
schappen, ingevolge het Algemeen reglement van 1857, werden
de gebieden vallende onder de binnenlandse- of dorpslasten sa-
mengevoegd met het gebied van een of meer bestaande polders.
Het oppergezag over de waterschappen berustte van ouds
bij de landsheer. Vóór 1795 was van inmenging nauwelijks sprake.
De revolutie van 1795 bracht don op dit gebied de centralisatie.
Van de acht agenten voor het uitvoerend gezag, die de staats-
regeling van 1798 creëerden was er één belast met de inwendige
politie en het toezicht op de staat van dijken, wegen en wateren.
De staatsregeling van 1801 was ook op dit terrein een reaktie,
want de departementale besturen kregen mede het toezicht op
het onderhoud van alle dijken, waterwerken, wegen, bruggen en
dergelijke, welke door onderscheidene gemeenten, kolleges of
partikulieren onderhouden of bekostigd werden. De grondwet van
1814 gaf in hoofdzaak de tegenwoordige regeling. Zij kende aan
de provinciale staten toe het toezicht en gezag over alle hoge-
en andere heemraadschappen, waterschappen, dijks- en polder-
besturen en andere dergelijke kolleges. De grondwetsherziening
van 1848 schreef een wettelijke regeling voor van het algemeen
en bijzonder bestuur van de waterstaat.
Het toezicht van de gedeputeerde staten op de waterschap-
pen en hun bevoegdheid om onder goedkeuring van de koning de
bestaande reglementen te veranderen werd door de Provinciale
wet van 1850 nader gepreciseerd. Tenslotte werd in 1887 uit-
drukkelijk de bevoegdheid der staten uitgesproken om met goed-
keuring van de koning waterschappen op te heffen of nieuwe op
te richten. Als neerslag op dit alles werd in 1826 door de sta-
ten vastgesteld een: Reglement van administratie der Polders,
Kroosheemraadschappen, Molens, Erfdijk, Kerspel en alle andere
-ocr page 10-
binnenlandsche besturen, welker onderhoudskosten reëel gedra-
gen worden, binnen de Provincie Utrecht» De maatregelen wa-
ren weinig ingrijpend, waardoor de reglementering, wijze van
omslagheffing, het doen van de rekening en dergelijke van de
verschillende polders een grote verscheidenheid vertoonden en
bleven vertonen.
Hun huidige organisatievorm kregen de waterschappen na-
dat gedeputeerde staten van Utrecht in 1857 het Algemeen reg-
lement voor de waterschappen in de provincie Utrecht hadden
vastgesteld (besluit van 4 december 1857, goedgekeurd bij konin-
klijk besluit van 28 januari 1858, nr. 49 en sedertdien gewijzigd).
Gedeputeerde staten namen daarna de oprichting van de water-
schappen en de reglementering daarvan met spoed ter hand.
De versnippering van het waterschapswezen was vanouds als een
bezwaar gevoeld. Samenvoeging van eertijds onafhankelijke ge-
meenschappen tot een groter waterschap en samenvoeging van
kleine waterschappen tot grotere eenheden zijn steeds het ge-
volg geweest.
Gedeputeerde staten van Utrecht brachten in 1959 een no-
ta uit waarin de reorganisatie van de waterschappen in de pro-
vincie is uiteengezet. Deze nota beoogt het totaal aantal water-
schappen van 125 tot 8 terug te brengen. In 1965 volgde, in ver-
band met deze nota, hun voorstel tot reorganisatie, in fasen,van
de waterschapsindeling van het Kromme Rijngebied. Dit behelst
de vorming van één waterschap omdat het onderhavige gebied, met
betrekking tot de zorg voor de Lekdijk als primaire waterkering
tegen het opperwater van één der grote rivieren, bestuurlijk in
het verband van Het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Boven-
dams reeds een eenheid vormt.
Op 1 januari 1970 werd de tweede fase bereikt en een
volgende stop gezet op de weg naar de formering van het
-ocr page 11-
n
10
-ocr page 12-
12
waterschap Kromme Rijn. De per 1 januari gevormde waterschap-
pen Honswijk (groot ca. 3630 ha), Uiterwaarden (groot ca, 1530
ha) en Schonauwen (groot ca. 7850 ha) zullen met het water-
schap Sterkenburg de vier afdelingen van het waterschap Kromme
Rijn gaan vormen, in welk waterschap tevens Het hoogheemraad-
schap van de Lekdijk Bovendams zal worden geihtegreerd. Hier-
door komen waterkering en waterlozing in één hand.
Deze tweede fase hield de opheffing van 16 waterschappen
per 1 januari 1970 in, te weten:
1.   De Bovenpolder, groot ca. 365 ha (onder Amerongen en Rhenen).
Opgericht in
Dit waterschap is thans opgegaan in het waterschap Uiter-
waarden.
2.   Buitendijks, groot ca. 77 ha (onder Tuil en 't Waal). Opge-
richt in 1863.
Het waterschap maakte deel uit van het waterschap Tuil en
't Waal.
Dit waterschap is thans opgegaan in het waterschap Uiter-
waarden.
3.   Het Gemeenelond van Cothen, groot ca. 1211 ha (onder
Cothen).
Opgericht in 1863.
Bij besluit van de provinciale staten van 25 juli 1863 is het
gebied van de binnenlandse lasten der gemeente Cothen ge-
bracht onder een bijzonder reglement voor het waterschap
Het Gemeenelond van Cothen.
Dit waterschap is thans voor het grootste gedeelte opgegaan
in het waterschap Schonauwen en voor een klein gedeelte in
het waterschap Sterkenburg.
4.   Het Gemenelond van Wijk bij Duurstede, Leuterveld en Melk-
weg
, groot ca. 1465 ha (onder Wijk bij Duurstede). Opge-
r"ïcht in 1858.
-ocr page 13-
13
Bij besluit van de provinciale staten van 16 november 1858
werd de naam van het waterschap Het Gemeeneland van het
Wijksche geregt veranderd in het Gemeeneland van Wijk bij
Duurstede.
Bij statenbesluit van 20 januari 1948 is, ingaande 1948, het
waterschap Het Wijkerbroek opgeheven en verenigd met het
waterschap Het Gemeeneland van Wijk bij Duurstede. De ti-
tel van het bijzonder reglement werd gewijzigd in Bijzonder
reglement voor de onder hetzelfde bestuur gebrachte waterschap-
pen Het Gemeneland van Wijk bij Duurstede en Leuterveld en
Melkweg, gelegen in de gemeente Wijk bij Duurstede.
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgegaan in het waterschap
Honswijk en gedeeltelijk in het waterschap Schonauwen.
5.   De Hoon, groor co. 350 ha (onder Houten). Opgericht in 1950.
Het waterschap lag geheel in het waterschap Houten.
Bij besluit van de provinciale staten van 17 januari 1950 zijn
de waterschappen De Gemeene Boezem van de Hoonwetering,
Groot-Vuyicop, Klein-Vuyicop, De Knoest en Wulven opgehe-
ven en werden de waterschappen De Hoon en Vuyicop opge-
richt. Dit waterschap is thans geheel opgenomen in het water-
schap Schonauwen.
6.   Houten, groot ca. 3230 ha (onder Houten, Schalkwijk en
Utrecht). Opgericht in 1863.
Bij besluit van de provinciale staten van 24 juli 1863 is het
waterschap De polderlasten van Houten opgeheven en met de
gebieden van de binnenlandse lasten van Houten, Oud Wulven
en Schonauwen verenigd tot één waterschap onder de naam
het waterschap Houten.
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgegaan in het water-
schap Schonauwen en een gedeelte in het waterschap Honswijk,
terwijl het gedeelte ten noorden van de geprojekteerde rijks-
weg nr. 27 buiten waterschapsverband wordt gebracht en ont-
poldering zal plaatsvinden.
-ocr page 14-
14
-ocr page 15-
n^
'"■^■^"m^rr'-n.
-ocr page 16-
16
7.   De Lee- en Rietsloot, groot ca. 389 ha (onder Houten, Odijk
en Werkhoven). Opgericht in 1863.
Dit waterschap zal een kombinatie geweest zijn van vroegere
kleine eenheden en lag gedeeltelijk in het waterschap Houten
en gedeeltelijk in het waterschap Rijn en Dijk.
Dit waterschap is thans geheel opgenomen in het waterschap
Schonauwen.
8.   Liesbos, groot ca. 470 ha (onder Utrecht, Houten en Jutphaas).
Opgericht in 1950.
Dit waterschap lag gedeeltelijk in het waterschap Houten.
Bij besluit van de provinciale staten van 17 januari 1950 zijn
de vier waterschappen Overeind, Hoograven, Laagraven met
de Kleine Koppel, alsmede Westraven opgeheven en werden
met ingang van 1 januari 1950, de waterschappen Liesbos,
Rijnhuizen en Welgelegen opgericht en onder één gemeenschap-
pelijk bestuur gebracht.
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgenomen in het water-
schap Schonauwen, terwijl het gedeelte ten noorden van de
geprojekteerde rijksweg nr. 27 buiten waterschapsverband wordt
gebracht en ontpoldering zal plaatsvinden.
9.   Rijn en Dijk, groot co. 3439 ha (onder Bunnik, Odijk, Werk-
hoven en Utrecht). Opgericht in 1863.
Bij besluit van de provinciale staten van 24 juli 1963 zijn de
afzonderlijke besturen van De Rijsbrugger polder, de polder
Zandsloot (opgericht in 1851), Opbroeksche en Lubberslootsche
polder, de polder Vlowijk, de polder Het Katteveldse Meer,
de Beverweerdse Polder en de Van Rijnpolder (opgericht in
1852) opgeheven en met de gebieden van de binnenlandse las-
ten van Bunnik, Odijk en Werkhoven verenigd tot één water-
schap onder de naam Rijn en Dijk.
De Van Rijnpolder (onder Werkhoven) was 63 bunder groot,
woorvan er 23 toebehoorden aan Antonia Sturkenboom, weduwe
van Antonie van Rijn, naar wie de polder werd genoemd.
-ocr page 17-
17
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgegaan in het water-
schap Schonauwen en gedeeltelijk in het waterschap Sterken-
burg, terwijl het gedeelte ten noorden van de geprojekteerde
rijksweg nr. 27 buiten waterschopsverband wordt gebracht en
ontpoldering zal plaatsvinden.
10.   Rijnhuizen, groot ca. 30 ha (onder Jutphaas). Opgericht in
1950.
Zie hiervóór onder 8.
Dit waterschap is thans geheel opgegaan in het waterschap
Honswijk .
11.   Schalkwijk, groot ca. 1987 ha (onder Schalkwijk, Tuil en
't Waal, Vreeswijk, Jutphaas, Houten, Cothen en Wijk bij
Duurstede). Opgericht in 1863.
Bij besluit van de provinciale staten van 13 november 1863
werd de naam van het waterschap De binnenlandse lasten
van Schalkwijk veranderd in waterschap Schalkwijk .
In verband met de reorganisatie van de waterschapsindeling
onder Schalkwijk werden bij besluit van de provinciale staten
30 juni 1959 de waterschappen Blokhoven (groot ca. 386
ha) en Biester (groot ca. 128 ha) opgeheven en verenigd
met het waterschap Schalkwijk , waarvan zij twee afde-
lingen uitmaakten. Tegelijkertijd werden de uitervyaarden
langs de Lek, tussen het Beusichemse en Culemborgse veer
(groot ca. 201 ha), met ingang van 1 januari 1960, in het
waterschap Schalkwijk opgenomen.
Dit waterschap is thans voor het grootste gedeelte opgegaan
in het waterschap Honswijk en voor een klein gedeelte in
het waterschap Uiterwaarden .
12.    Tuil en 't Waal, groot ca. 794 ha (onder Tuil en 't Waal,
Schalkwijk en Vreeswijk). Opgericht in 1863.
Bij besluit van de provinciale staten van 13 november 1863
werd de administratie van De binnenlandse lasten van
-ocr page 18-
18
Tul! en 'f Waal opgeheven en werden de betrokken per-
celen verenigd tot één waterschap genaamd Tuil en 't Waal
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgegaan in het water-
schap Honswijk en voor een gedeelte in het waterschap
Uiterwaarden .
13.      Vechter- en Oudwulverbroek, groot ca. 1127 ha (onder
Bunnik, Houten en Utrecht). Opgericht in 1863.
Dit waterschap zal een kombinatie geweest zijn van vroe-
gere kleine eenheden en lag gedeeltelijk in het waterschap
Houten en gedeeltelijk in het waterschap Rijn en Dijk .
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgenomen in het wa-
terschap Schonauwen , terwijl het gedeelte ten noorden
von de geprojekteerde rijksweg nr. 27 buiten waterschaps-
verband wordt gebracht en ontpoldering zal plaatsvinden.
14.      Vuylcop, groot ca. 425 ha (onder Schalkwijk en Jutphaas).
Opgericht in 1950. Zie hiervóór onder 5.
Dit waterschap is thans geheel opgegaan in het waterschap
Honswijk .
15.      Welgelegen, groot ca. 415 ha (onder Jutphaas). Opgericht
in 1950. Zie hiervóór onder 8.
Dit waterschap is thans gedeeltelijk opgenomen in het wa-
terschap Schonauwen , doch zal geheel buiten waterschaps-
verband worden gebracht en zal ontpoldering plaatsvinden.
16.      De Wiers en de Geer, groot ca. 223 ha (onder Vreeswijk,
Tuil en 't Waal en Schalkwijk). Opgericht in 1881.
Van dit waterschap lag de afdeling de Geer geheel in het
waterschap Schalkwijk .
Bij besluit van de provinciale staten van 10 november 1880
zijn, te rekenen vanaf 1 januari 1881, de waterschappen
De Wiers en de Geer verenigd tot één waterschap, be-
staande uit twee afdelingen.
Dit waterschap is thans geheel opgegaan in het waterschap
Honswijk .
-ocr page 19-
19
De grenzen van het waterschap Honswijk worden topografisch
bepaald door het Amsterdam-Rijnkanaal, het Lekkanaal en de
Lekdijk. Het waterschap Rijnhuizen , dat door zijn geïsoleerde
ligging in feite als een zelfstandige waterstaatkundige eenheid
kan worden beschouwd, wordt hierbij betrokken.
De grenzen van het waterschap Uiterwaarden worden topogra-
fisch bepaald door het Lekkanaal, de Lekdijk en de rivier de
Lek, Het gebied tussen de Lek en de zogenaamde dode arm
van deze rivier boven Wijk bij Duurstede is buiten de grens van
dit waterschap gehouden, alsook het zogenaamde eiland de
Ossenwaard bij het stuwkompleks Hagestein.
De grenzen van het waterschap Schonauwen worden topogra-
fisch bepaald door het Amsterdam-Rijnkanaal, de rijksweg Utrecht-
Arnhem (nr. 12), de spoorlijn Utrecht-Den Bosch, de geprojek-
teerde rijksweg nr. 27, de spoorlijn Utrecht-Arnhem, de Kromme
Rijn en de Lekdijk.
P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer.
Bronnen: Diverse provinciale bladen;
Beschrijving van de prov. Utrecht behorende bij de wa-
terstaatskaart (1968);
Dr.Martina van Vliet - Het Hoogheemraadschap van
de Lekdijk Bovendams.
Mr. C.W. Moorrees en Dr. P.J. Vermeulen - Groot
Plakkaatboek 's Lands van Utrecht, 2e deel.