-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
maart/apri I 1 971
5e jaargang
nr, 1
Redaktie-commissie:
A. Graafhuis, Utrecht; P.M. Heijmink Liesert, Schalkwijk;
L.M.J. de Keyzer, Houten; J.Th.M. Oostendorp, Bunnik;
G.M. Staal, Odijk; W. Thoomes, Houten.
Redaktie-adres:
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk
Eindredaktie;
A. Graafhuis, Utrecht.
Inhoud van dit blad:
1,  Wandelingen door Oud-Utrecht (stad)
Verslag lezing H.W.J. Volmul Ier 023-11-1970)
2.   Promotie van voorzitter drs. C. Dekker (2-3-1971)
3,   Middeleeuwse Noordnederlandse beeldhouwkunst
Verslag lezing dr. D.P.R.A. Bouvy (11-3-1971)
4.   Publicaties van leden
J.H.E. Reeskamp, De Elektrische Tram in en om Utrecht
Lidmaatschap: ƒ 10,- per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v, Raiffeisenbank Houten,
t.g.v, rekening Historische Kring.
-ocr page 2-
Wandelingen door Oud-Utrecht (stad)
Bij de opgravingen gedaan in de jaren 1929-1949 is ge-
bleken, dat op de plaats van het tegenwoordige Domplein tus-
sen + 47 n.C. en + 260 n.C. achtereenvolgens 5 Romeinse neder-
zettingen hebben Bestaan.
De opgravingen van 1949 schijnen te wijzen op een 6e
castellum onder keizer Julianus (355-363).
Naar alle waarschijnlijkheid droeg de nederzetting de naam
Albiobola (= stad aan de Albis = Elve = waterloop, i.c. een
neventak van de Rijn ).
Tijdens de Volksverhuizingen ging deze sterkte te niet.
In de 6e eeuw hebben de Franken op de plaats van de
Romeinse vestiging een sterkte gesticht, die de naam Trajectum
kreeg (= veer), omdat hier een oversteekplaats over de Rijn was
(aan de tegenwoordige Kromme Nieuwe Gracht).
In het midden van de 7e eeuw hadden de Friezen zich
van deze sterkte meester gemaakt. Aan het eind van deze eeuw
(definitief aan het begin van de 8e eeuw) gelukte het aan de
Franken de Friezen uit deze streek te verdrijven en de sterkte,
die in het begin de woonplaats van de bisschop was geweest,
werd toen herbouwd.
Aan het eind van de 7e eeuw werd de prediking onder de
Friezen beter georganiseerd; de leiding kreeg Wiilibrord, een
bisschop in 658 in Engeland geboren. In 695 werd hij door paus
Sergius I tot aartsbisschop onder de Friezen gewijd. Wiilibrord
herstelde de verwoeste Thomaskapel (voortaan H. Kruiskapel),
bouwde een kerk en een klooster, St. Salvator (afgebroken 1587),
dat vermaardheid kreeg als wetenschappelijk centrum.
De nederzetting had veel te lijden van de Noormannen:
in de 9e eeuw gingen burcht en nederzetting te gronde.
Bisschop Balderik (918 - 975) vestigde zich weer te Utrecht,
herstelde de burcht en bouwde aan de Westzijde een militaire
nederzetting, Springwijk. Tussen de burcht en Springwijk ont-
stond een handelskwartier, sedert 1127 vicus Stathe geheten.
-ocr page 3-
-2-
In de Ie helft van de 12e eeuw, in welke tijd Utrecht zijn
stadsrechten bevestigd zag, werden de 3 stadsdelen Trecht,
Springwijk en Stathe door een ommuring tot een geheel ver-
enigd. In de 13e eeuw werd de burcht ontmanteld. Gunstig ge-
legen aan de Rijn ontwikkelde Utrecht zich, als raakpunt van
de Duitse en Scandinavische handel enerzijds en de Vlaamse
handel anderzijds, tot een belangrijke handelsplaats. In de 11e
en 12e eeuw werd de St.Maarten of Dom gebouwd.
Mogelijk heeft de wijk Stathe de naam Neder-Trecht of
Uut-Trecht gekregen, omdat het stroomafwaarts t.o.v. het oude
Trecht gelegen was. Deze naam is dan door de andere wijken
overgenomen.
Utrecht telde 5 kapittelkerken (Dom, Oud-Munster, St.Jan,
St. Marie en St.Pieter) met de daarbij behorende immuniteiten.
In de 13e eeuw was Utrecht het toneel van hevige twisten
tussen de Lichtenbergers en de Lockhorsten, resp. aanhangers
van de geslachten Lichtenberg en Lockhorst.
Na de 13e eeuw trad verval in door de Ommelandvaart
met grotere, zeewaardige schepen (die Utrecht meden) en door
de concurrentie van Dordrecht.
Ondertussen hadden de patriciërs gepoogd zich meer zelf-
standigheid te verschaffen t.o.v. de bisschop, die in het alge-
meen de gilden (Utrecht telde 21 gilden) bevorderde om een
tegenwicht te hebben. In 1304 vond een omwenteling plaats die
de gilden lange tijd de macht gaf. Deze verschuiving was voor-
al een gevolg van de commerciële achteruitgang, die ernstige
verzwakking van het patriciaat impliceerde.
De + 1130 ommuurde stad, werd van de 12e tot de 19e
eeuw niet uitgelegd: een stagnatie die uniek is in de historie
van de grote Nederlandse steden.
Ten slotte bleek de uitsluiting der aanzienlijke burgers van
het stadsbestuur niet vol te houden, zodat het lidmaatschap der
gilden voor hun werd opengesteld. De gilden waren nl. tevens
kiescollege en hadden tenslotte meer een politiek dan een
economisch karakter.
-ocr page 4-
Utrecht was in de Middeleeuwen een belangrijke stad.
Het was de zetel van de bisschop en deze ontving steun van
de keizer van het Duitse Rijk, omdat hij als leenman betrouw-
baarder was dan graven en hertogen. Hij kon nl. geen wettige
nakomelingen hebben en dus kon het leen niet erfelijk worden.
Dit was bij de wereldlijke leenmannen wel het geval. Ik
herinner aan de graven van Holland, die zich van hun leen-
heer, de Duitse keizer, niets meer aantrokken.
Maar na het Concordaat van Worms (1^22), dat de In-
vestituurstrijd beëindigde, werd de bisschop niet meer door de
keizer gekozen, maar door het kapittel der kanunniken.
Het gevolg was, dat de vorsten van de streek door bedreiging
en/of omkoperij invloed kregen op de keuze van de bisschop
door de kapittels. In Utrecht betekende dat, dat de bisschops-
keuze onder invloed van de graven van Holland en de her-
togen van Gelder kwam te staan. De keizer had er nu geen
belang meer bij de bisschop te steunen. En zo ging Utrecht,
dat in de Middeleeuwen het middelpunt van de Nederlandse
gewesten was geweest, in betekenis achteruit.
Hierbij speelde bovendien een rol de opkomst van Hol-
land, dat door zijn ligging aan de riviermonden en aan de
zee tenslotte het belangrijkste gewest van de Nederlanden
werd. Toch is Utrecht tot de 14e/15e eeuw een zeer belang-
rijke stad gebleven en wist de bisschop zijn invloed voor een
groot deel te handhaven.
In 1528 nam Karl V de macht over in Utrecht en liet
in 1528/29 de dwangburcht Vredenburch bouwen, waarna
Utrecht bijne een halve eeuw rustig bleef.
Ook in Utrecht woedde de Beeldenstorm, ook al t.g.v.
de slechte economische toestanden, die in de stad heersten.
Utrecht hield in de Tachtigjarige Oorlog de Spaanse zijde,
maar na de Pacificatie van Gent (1576) kon de stad zich aan
het Habsburgse absolutisme onttrekken. In 1577 werd het
kasteel Vredenburg afgebroken.
-ocr page 5-
Daarna manifesteerde de strijd tussen kleinburgerdom en
patriciaat zich vooral als de tegenstelling tussen calvinisme
en libertinisme. Leicester, die te Utrecht resideerde, steunde
op de strenge calvinistische stroming om de macht van de
Hollandse regenten te breken. Na Leicesters vertrek kreeg
Utrecht weer een patricisch, op Oldenbarnevelt georiënteerd
stadsbestuur. Dit bleek vooral tijdens de twisten gedurende
het Twaalfjarig Bestand. In 1618 verzette Maurits de wet, maar
conserveerde de aristocratische inslag van het stadsbestuur.
In 1636 werd de Universiteit gesticht.
In 1650 verving de Raad bij het begin van het Ie Stad-
houderloze tijdperk, de stadhouderlijke "electie" door coöptatie.
Utrecht had van 1672-1673 een Franse bezetting, waar-
na Willem III de wet zodanig verzette, dat hij voortaan op
een gewillig bestuurscollege kon rekenen. De kleinburgerij had
toen de illusie van stadhouderlijke steun tegen de regenten-
aristocratie opgegeven.
In 1674 werd Utrecht geteisterd door een cycloon, die
het middenschip van de Dom verwoestte, de torens van de
Pieterskerk en van de Janskerk zwaar beschadigde (zodat zij
moesten worden afgebroken), de spits van de Jacobitoren ver-
nielde, terwijl het dak van de Buurkerk instortte.
Tijdens de volksbewegingen van 1747-48 hield Utrecht
zich kalm, vergeleken bij andere steden, waar de Oranjes
nog wel enthousiasme wekten.
In de 2e helft van de 18e eeuw was Utrecht een van
de bolwerken van de Patriotten o.l.v. de advocaat Quint
Ondaatje.
Op 17 januari 1795 trokken de Fransen Utrecht binnen;
in 1807 werd de stad residentie van koning Lodewijk Napoleon.
Op 28 november 1813 trokken de Kozakken Utrecht binnen
(lange tijd gevierd als "Kozakkendag").
De economische stagnatie maakte in de 2e helft van de
19e eeuw plaats voor de gestadige ontplooiing der stad, vooral
na de totstandkoming van behoorlijke spoorwegverbindingen
-ocr page 6-
-5-
en de aanleg van het Merwedekanaal. De groei van de stad
werd pas mogelijk na de ontmanteling in 1830, Door de be-
kende tuinarchitect Zocher werden langs de singels op de
plaats van de wallen plantsoenen aangelegd. De industrie be-
gon zich te ontwikkelen (metaalnijverheid, sigarenfabrieken,
steenbakkerijen). Daarnaast werd Utrecht een ambtenarenstad
door de aanwezigheid van de hoofdbureau's der Staatsspoorwe-
gen. In 1917 werd er de Nederlandse Jaarbeurs gevestigd. Na
de Ie Wereldoorlog werden nieuwe woonkwartieren aangelegd
waar tegenover stond, dat de binnenstad het aanzijn kreeg van
een zakenkwartier.
In de 2e Wereldoorlog bleef Utrecht vrijwel ongeschonden.
Na deze oorlog vond de uitbreiding gestadig voortgang (o.a.
de woonwijken Kanaleneiland en Overvecht).
Litteratuur. N.v.d. Monde, Geschiedenis en Oudheidk. beschr.
van de pleinen, straten enz. der stad Utrecht (3 dIn., 1844-46).
J.C. Overvoord en J.G.Ch. Joosting, De gilden van Utrecht
tot 1528 (2 dIn., 1896-97). S. Muller Fzn., Schetsen uit de
Middeleeuwen (I, 1900; II, 1914); idem, Oud-Utrechtsche ver-
tellingen (1904); idem. De Dom van Utrecht (1906); idem.
Oude huizen te Utrecht (1911). H.J. Broers-C.W. Wagenaar,
Utrecht, Hist, wandelingen (2e dr., 1908). D.A, Felix, Het op-
roer te Utrecht in 1610 (1919). A. v. Hulzen, Utrecht in 1566
en '67 (1932). S.C.J. Jesserun-ten Dam Ham, Utrecht in 1672
en '73 (1934). G.W. Kernkamp e.a.. De Utrechtse Universiteit
1636-1936 (2 dIn., 1936). G.A. Evers, Utrecht als koninklijke
residentie (1941); idem. Utrechtse overleveringen uit de Middel-
eeuwen (1941). E.H. ter Kuile, De Dom van Utrecht (2e dr.,
1944). J. Vijlbrief, Van Anti-aristocratie tot democratie. Een
bijdrage tot de politieke en sociale gesch. der stad Utrecht
(1950). A. V. Hulzen, Utrecht (1962). A. Graafhuis, Utrecht
in de 18e eeuw (1965); idem, Utrecht, stad, mensen, en mo-
menten (1963). J.E.A. Struick, Utrecht door de eeuwen heen
(1968). De Vereniging Oud-Utrecht geeft sedert 1924 een Jacr-
boekje en sedert 1926 een Maandblad uit.
H.W.J. Volmuller.
-ocr page 7-
-6-
Promotie van voorzitter drs.C.Dekker
Laat ik maar met de deur in huis vallen. De promotie van
onze voorzitter op 2 maart jl. in de Lutherse kerk te Amsterdam
was een gebeurtenis, die op de vele toehoorders diepe indruk
gemaakt heeft. Wie zijn proefschrift bekijkt en let op de wijze
waarop drs. Dekker zijn studie verdedigde, kon niet verbaasd
staan bij het oordeel van de faculteit, dat voor de promovendus
zeer gunstig luidde. De mededeling dat onze voorzitter "cum
laude" geslaagd was kwam niet als een verrassing; hij had het
gewoon verdiend.
Namens alle leden van de historische Kring wil ik van de
gelegenheid gebruik maken om dr. Dekker heel hartelijk geluk
te wensen met het gereedkomen van zijn dissertatie en met de
cum laude-promotie in Amsterdam, ledere doctorandus zal zich
zo'n afsluiting van zijn universitaire studie wensen.
-ocr page 8-
-7-
Wanneer men bedenkt, dat dr. Dekker geboren werd in
Wemeldinge, dan kan het niet toevallig zijn, dat hij zich ja-
ren geleden is gaan bezighouden met het verre verleden van
zijn geboortestreek en dat de resultaten van zijn onderzoek
uitgroeiden tot het lijvige proefschrift over: "Zuid-Beveland".
De heer Dekker heeft zo aan de hand van zijn bevindingen
"de historische geografie en de instellingen van een Zeeuws
eiland in de Middeleeuwen" behandeld. Algemeen is men echter
van oordeel, dat zijn werk niet alleen bestemd zal zijn voor
degenen, die zich in de Zeeuwse geschiedenis interesseren, maar
ook van grote betekenis zal worden voor het onderzoek naar
de kerkelijke-, rechtskundige- en waterstaatkundige geschiedenis
van de Nederlands-Vlaamse kunstgebieden.
Maar hier is de promovendus zelf:
"Wij hebben gemeend dat ook voor Zeeland de tijd ge-
komen is om de middeleeuwse geschiedenis opnieuw aan
een onderzoek te onderwerpen en de resultaten van een
hernieuwde bronnenstudie te kombineren met de bevindingen
van de bodemkarteerders. De resultaten van de bodem-
kartering zijn thans min of meer te overzien. Over een
groot aantal belangrijke aangelegenheden heerst onder de
bodemkundigen een communis opinio. De tijd dat boden-
kundige studies en rapporten, die van groot belang waren
voor onze kennis van de genese van het land in historische
tijden, in een hoog tempo en met een grote regelmaat van
de pers of stencilmachine rolden, schijnt bovendien enigs-
zins voorbij te zijn. Niet dat de thans verschijnende rap-
porten geringer in aantal zijn dan vroeger, maar zij bevat-
ten over het algemeen veel minder gegevens, die de
historicus interesseren. Hoe ook hun kwaliteit in strikt
bodemkundige zin gestegen kan zijn, de historicus kan het
verlaten van de werkwijze van Edelman alleen maar be-
treuren. Het schijnt dan ook niet in de lijn van de ver-
wachtingen te liggen dat de bodemkunde in de nabije
-ocr page 9-
-8-
toekomst nog met opzienbarende ontdekkingen met betrek-
king tot de genese van Zeeland in de historische tijd
voor de dag zal komen,"
en even verder:
"Het heeft niet in onze bedoeling gelegen een volledige
geschiedenis van Zuid-Beveland in de middeleeuwen te
schrijven. Bepaalde aspekten, in het bijzonder de ekono-
mische en sociale, komen nauwelijks aan de orde. Waar
het ons in de eerste plaats om te doen is geweest, is een
verband te leggen tussen de eigen aard van de Zeeuwse
plattelandsinstellingen en de historisch-geografische ont-
wikkeling. Het werk valt dan ook in twee hoofdafdelingen
uiteen: de delen I tot en met III behandelen in hoofdzaak
de historische geografie, in zeer ruime zin opgevat, ter-
wijl de delen IV tot en met VI het ontstaan en de ont-
wikkeling van de instellingen tot onderwerp hebben. In de
eerste drie delen betreden wij herhaaldelijk het terrein
van de bodemkunde, voor de meeste historici een nogal
vreemd gebied. Bodemkundigen en fysisch-geografen, die
dit werk in handen krijgen, zullen ongetwijfeld bepaalde
exposé's - b,v. die over de vorming van het land - over-
bodig achten vanwege de algemene bekendheid in hun
kringen. Niettemin scheen het ons toe met het oog op
anderen, die minder vertrouwd zijn met deze materie, dat
zij in een historische studie als de onderhavige niet mogen
ontbreken," ')
Ons tijdschrift leent zich niet voor een uitvoerige bespre-
king van een proefschrift als dat van dr,Dekker. Ik heb alleen
maar op het belang van zijn studie willen wijzen en hoop boven-
dien, dat het door hem aangekondigde onderzoek naar het laat-
middeleeuwse Wijk bij Duurstede t.z.t, ook in een publicatie zal
1) 2 citaten uit de inleiding op het proefschrift.
-ocr page 10-
-9-
resulteren. Ik ben er zeker van, dat onze voorzitter in dat
geval ons blad niet vergeten zal.
A. Graafhuis
-ocr page 11-
-10-
MIDDELEEUWSE NOORDNEDERLANDSE BEELDHOUWKUNST
Ten tijde van ontstaan van de belangrijke Franse tympanen
weten wij het niet verder te brengen dan het tympaan van de
abdij van Egmond. Het is tamelijk ruw werk, ontstaan onder
Westfaalse Invloed (omstreeks 1122). Petrus wordt vereerd door
gravin Petronella van Holland en haar zoon, de latere graaf
Dirk VI. De vier oxaal reliëfs, voor enige jaren in de Pieters-
kerk te Utrecht gevonden, zijn daarentegen van zeer hoge
kwaliteit. Het is dan ook werk uit het Maasgebied uit de
tweede helft van de 12e eeuw.
Nog tegen het einde der 13e eeuw en het begin der 14e
eeuw ontstaan tympanen als in Zwolle (Abraham met zielen
op zijn schoot) en Kimsweerd (een mannekop met bladornamen-
ten) terwijl Frankrijk reeds het hoogtepunt van de Gothiek
achter de rug heeft.
De roerende sculptuur in de 13e eeuw is mager vertegenwoor-
digd: Mariabeelden te Bolsward, St. Odiliënberg en in het
Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, alle afkomstig uit het
Maasgebied, dat in de 12e en 13e eeuw om zijn edelsmeed-
kunst beroemd was.
in de 12e en 13e eeuw staan de Noordelijke Nederlanden
onder Westfaalse invloed voorzover het steensculptuur betreft,
gehouwen uit rode of gele zandsteen. Langzamerhand wordt
nu deze oostelijke invloed teruggedrongen ten gunste van die
uit de Maasstreek (zwarte kalksteen). In het midden der 14e
eeuw worden alleen nog de noord-oostelijke gewesten door
Westfalen beheerst.
In de 14e eeuw ontstaan de Zuidnederlandse tombes voor Guy
van Avesnes (+ 1317), Bouwdewijn van Sterckenborch, het
echtpaar Van Arkel en de familie Van Amstel te IJsselstein.
Armzalig steken hierbij af sculpturen in Friesland uit dezelfde
tijd: oxaal fragmenten uit Wons, St, Maartensteen te Bolsward,
de z.g. Lemmersteen en de grafplaat van de jongeling Eppo
uit Rinsumageest, Aan roerende sculptuur zijn gespaard ge-
bleven uit de 14e eeuw enkele witmarmeren Mariabeelden,
-ocr page 12-
-11-
richting Frans-Vlaams, en een zittende Maria uit de Neder-
rijnse sfeer, bekend onder de naam O.L, Vrouv/ van Renkum.
De marmeren beelden zijn sterk Frans bei'nvloed maar de
Maria van Renkum gaat terug op het Romaanse Sedes-
Sapientiae-type.
Na het midden der 14e eeuw begin van de periode der Inter-
nationale Stijl.
Met uitzondering van de noord-oostelijke gewesten worden de
Nederlanden door de nieuwe stroming beroerd. De nieuwe
stijl ontstond in Noord-Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden
uit de 14e eeuwse verstarrende Franse gothïek en verspreidde
zich over geheel West-Europa, Frankrijk, Noord-ltalië, Zuid-
Duitsland, Bohemen en het Rijnland. Schakels in deze werve-
ling waren Avignon en Praag,
De stijlkenmerken zijn: een zachtvloeiende draperie met haar-
speldplooien, een lichtelijk doorbuigen als gevolg van een
overdreven toepassing van het systeem van de contrapost.
Goed voorbeeld: Apostelbeeld in Centraal Museum te Utrecht,
zandsteen, 2e helft 14e eeuw. Aan de ene zijde is het Apos-
telbeeld verwant aan Apostelbeelden uit de Uberwasserkirche,
Munster. Aon de andere zijde aan Maria van Calvarië te La
Gleize in België. Terecht dus sprake van internationale stijl.
Verder de oxaalfiguren uit de Walburgkerk te Groningen.
Madonna's uit Heumen en Herwen en Aerdt verwant aan
Franse ivoren beeldjes. Hoofs werk met een overdreven toe-
passing van het systeem der contrapost.
Tegen 1450 ontstaat een nieuwe stroming onder invloed van
schilders zoals Jan van Eyck, de Meester van Flémalle en
Rogier van der Weyden. Jon van Eyck schilderde op de buiten-
luiken van het Gentse altaar apostelbeelden en grisaille, waar
de tijdgenoot-beeldhouwer nog stellig niet aan toe was.
De vloeiende draperie loste zich op in vele kreukels en ge-
knakte plooien. Bij de vrouwen werd de gordel opgetrokken
tot onder de boezem; aan de boven-en onderzijde werden
min of meer verticale pijp-plooitjes gevormd terwijl de zware
-ocr page 13-
-12-
rokken zich bolden. De mannen dragen de gordel om het
middel, waarbij zich eveneens pijp-plooitjes vormden.
Verder Is het de fase van de hoornmuts en de kaproen.
Voorbeeld van nieuwe stijl: Catharinabeeld uit Domplein,
Utrecht; verder graven- en gravinnenbeeldjes van de vierschaar
uit het vroegere Amsterdamse stadhuis; Catharinabeelden uit
het Brigittinessenklooster te Coudewater en oxaalfragmenten uit
de Dom te Utrecht, waarbij het Sluter-achtige beeldje van
St, Pau lus.
In de laatste kwart der 15e eeuw lost de z.g. intergewestelijke
stroming zich op in enkele stijlrichtingen. Twee kernpunten
vooral te onderscheiden: Stichts-Hollandse en Kleefs-Gelderse.
Stichts-Hollandse richting. Een voorliefde voor huiselijke en
intieme tafereeltjes. Meester van Joachim en Anna. Genoemd
naar een groepje in het Rijksmuseum. Werkzaam omstreeks
1460-1470. Van zijn hand verder een groepje: Geboorte van
Maria te Berlijn en de Madonna (coll. Stuyt) te 's Gravenhage.
Voorliefde voor bontranden. Langgerekte gestalten, die aan
werken van Dirk Bouts doen denken.
Adriaen van Wesel, werkzaam omstreeks 1470-1490. Bekend
door zijn altaar voor de kapel van de Illustere O.L. Vrouwe-
Broederschap in de St, Jan te 's Hertogenbosch, voltooid in
1477. In 1488-1489 van geschilderde luiken voorzien door
Hieronymus Bosch. Pas in 1508 werd het gepolychromeerd. Tot
zijn omgeving behoort het groepje van de H. Familie in het
Aartsbisschoppelijk Museum (familietafereeltje). In het begin
der 16e eeuw moet de groep zijn ontstaan, waarvan nog slechts
een monumentale vrouwenkop rest, mogelijk een werk uit het
voortgezette atelier van Van Wesel. Utrecht is verder de stad
waar veel votiefreliëfs en schoorsteenfriezen vervaardigd werden.
Zo ook in het atelier, waar de vrouwenkop ontstond. Verwant
aan de kop zijn aldus de Mariafiguren op een tweetal kanunnik-
reliëfs en een sehoorsteenfries uit een huis van het echtpaar
Jacob van Asch en Maria van Vianen (beiden overleden in
1531).
-ocr page 14-
-13-
Typerend voor Utrecht is het weergeven van Mariafiguren
ten halven lijve, aan de onderzijde door een maansikkel
afgesloten.
Slechts een zeer klein aantal beeldhouwwerken kan in Hol-
land gelocaliseerd worden: Bewening (Rijksmuseum, A'dam)
verwant aan de Bewening van Geertgen tot St. Jans.
Een Beweningsgroep in Museum Boymans (invloed van Geertgen
tot St. Jans, b.v. de gesluierde vrouw met eivormig hoofd).
Verrijzenis van Christus (Rijksmuseum) verwant aan de Meester
der Virgo inter Virgines.
Tenslotte twee Anna-te-Drieëngroepjes ^enrestukjes).
Gelre. Haarden van activiteit vooral te zoeken in de streek
Arnhem-Nijmegen-Emmerik-Kleef. Ruige haar- en baardbe-
handeling en een afgeplat, ascetisch gelaatstype. Voetstukken
veelhoekig- en vaak naar binnen gezwenkt.
De mantel wordt vaak op één der schouders teruggeslagen en
vormt daar een aparte plooi, een z.g. terugslag plooi. De
houding van het beeld is gemanireerd door een wiegende
stand, veelal met gekruiste benen. Grote voorliefde voor een
netwerk van aders op handen en benen.
Hoogtepunt: Christoffelbeeld uit Oud-Zevenaar (Aartsbisschop-
pelijk Museum), Mariabeeld in Rijksmuseum en omstreeks
1520-30 een Maria Magdalenabeeld (Aartsbisschoppelijk
Museum).
St, Paulusbeeld uit Gendringen (Aartsbisschoppelijk Museum).
Gestyleerde baard- en haarbehandeling. Ascetisch type,
terugslag plooi. Geaderde hand, ingezwenkt voetstuk, riem,
St. Rochusbeeld uit Oud-Zevenaar (Aartsb, Museum).
Mariabeeld van een Marianum (Aartsb, Museum), Terugslag-
plooi, danspas, riem,
In het begin der 16e eeuw moet bijna elke kerk overladen
zijn geweest, met retabels, votiefreliëfs en losse beelden van
broederschappen, gilden en aanzienlijken. Van al die bonte
-ocr page 15-
■14-
kleureffecten is slechts weinig over. De meeste beelden, die
gespaard bleven, verloren hun kleuren doordat men in de 19e
eeuw het blanke hout prefereerde.
Hoe beeldhouwde men? Op het tot rechthoekige vormen ge-
houwen blok werden aan drie zijden de contouren van het
onderwerp geschetst. Vervolgens werd van drie zijden het in
pinnen geklemde stuk uitgebeiteld. Het beeldhouwwerk, dat
op die wijze nimmer geheel van het oorspronkelijke blok los
kwam, werd vervolgens door een schilder gepxalychromeerd:
eerst een pate van krijt en lijm, vervolgens een rode bolus
(menie) en daarna de beschildering.
dr. D.P.R.A. Bouvy
-ocr page 16-
-15-
Publicaties van leden
De redactie stelt zich voor om in ons tijdschrift op bescheiden
wijze aandacht te besteden aan publicaties, die leden van
onze historische kring hebben verzorgd. Mocht U in deze ru-
briek een plaatsje wensen, dan is toezending van het door U
geschreven artikel aan het redactie-adres voldoende.
De rij wordt geopend met het boekje in de reeks Trom en
Tramlijnen: De Elektrische Tram in en om Utrecht, dat door
ons lid Jan Reeskamp werd geschreven. Het rijk geïllustreerde
boekje kost slechts ƒ 7,90 en verscheen medio 1970 bij de
uitgeverij Wijt te Rotterdam, De uitgevers achten de ver-
schijning van een boekje over dit onderwerp actueel, omdat
"Utrecht zich opmaakt opnieuw tramstad te worden, zij het
dat de stadstram in de oude vorm nooit zal terugkeren".
Reeskamp behandelt allereerst in kort bestek de geschiedenis
van de Gemeentetram Utrecht (vanaf 1902) en het aan deze
maatschappij behorende materieel. Zelfs is een historisch over-
zicht van de tramlijnen in de stad (van 1906- 1938) toege-
voegd. Vervolgens komt de geschiedenis van de N.B.M, aan
de orde, de lijn Utrecht - Zeist wordt besproken, alles op
dezelfde wijze als de G.T.U., dus compleet met de historie
van het wagenpark en "lijnoverzichten". Ook de tramlijnen
Amersfoort- Zeist - Arnhem zijn in het boek van de heer
Reeskamp te vinden. Alles bijeen een publicatie vol informa-
tie, zeker de moeite van het aanschaffen waard.
A.G.