TUSSEN RIJN EN LEK
'IJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROM/Vt RIJN EN l£K |
|||||||||||||
sept./dec. 1971
|
|||||||||||||
nr. 3/4
|
|||||||||||||
5e jaargang
|
|||||||||||||
Redaktie-commissie:
A, Graafhuis, Utrecht (eindredakteur); L.M.J, de Keyzer, Houten;
G.M.Staal, Odijk; W. Thoomes, Houten, Redaktie-adres:
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-711814. Inhoud van dit blad:
|
|||||||||||||
1. Mededelingen,
2. In memoriam Jan Oostendorp.
3. Excursie naar expositie "Utrecht en zijn bisschoppen",
4. De archeologische werkgroep.
5. H,J. Zantkuyl, Het Nederlandse woonhuis,
6. Toen en nu, V. Schalkwijk en Tuil en 't Waal.
7. W, Grapendaal, De ambachtsheeriijkheid "Slagmaat".
8. C. Dekker, Een laatste boek van een bekend figuur.
Lidmaatschap: ƒ 10,- per jaar
Postrekening nr, 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten,
t.g.v. rekening Historische Kring. |
|||||||||||||
Mededelingen,
Op donderdag 9 december om 8 uur wordt U verwacht in het
gebouw van het rijks- en gemeente-archief. Alexander Numan- kade 199-201 te Utrecht (te bereiken: Berenkuil, Biltstr., Dondersstr., Alex. Numankade), voor een excursie naar de ten- toonstelling over Utrecht en zijn bisschoppen; zie elders in dit blad. Wie deze unieke kennismaking met het archief wil meemaken en geen eigen vervoer bezit, gelieve zich op te geven bij de penningmeester, de heer De Wit te Odijk (tel. 1888). Op maandag 10 januari zal, na een korte huishoudelijke ver-
gadering, de heer RoF. Vulsma te Amsterdam de praktijk van het genealogisch onderzoek, dus het opstellen van een stam- boom, behandelen onder de titel: Op zoek naar eigen voorouders.
Deze bijeenkomst vindt plaats in de consistorie van de her-
vormde kerk te Odijk en vangt aan om 8 uur. |
||||
IN MEMORIAM JAN OOSTENDORP.
1916 - 1971. "Wij zijn hier om afscheid te nemen van een
der meest merkwaardige mensen uit de geschie- denis van Bunnik van de laatste 25 jaar", aldus ongeveer prof.Asselbergs in zijn herdenkings- rede tijdens de uitvaartdienst in de rooms-katho- lieke kerk van Bunnik op zaterdag 16 oktober. Ik kan deze uitspraak geheel onderschrijven. Jan Theodorus Maria Oostendorp was een bijzonder mens, blakend
van geestdrift en in staat zijn enthousiasme, zelfs voor ogen- schijnlijk kleine zaken, over te dragen op wie met hem in aan- raking kwam. Zijn levensloop is geschetst in de plaatselijke pers en zijn verdiensten voor de gemeente Bunnik tijdens een plech- tige herdenking in de gemeenteraadsvergadering op 18 oktober. Ik hoef dit niet te herhalen. Hoewel Oostendorp in Deventer werd geboren en pas in 1949,
toen hij al kon terugzien op een aktieve journalistieke loopbaan, in Bunnik kwam, heeft hij zich nergens zo thuis gevoeld als juist daar. Zijn vestiging in Bunnik - niet in een nieuwbouw- woning, maar in het oude boerderijtje "Het Slot" - vond plaats vèör de grote uitbreiding van het dorp, vóór de toevloed van forensen, zodat hij nog in staat was iets van de oude dorpssfeer te proeven. En van deze gelegenheid heeft hij een optimaal gebruik gemaakt. Zijn romantische natuur dreef hem naar oude Bunnikenaren en van hen naar de archieven om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de vroegere Bunnikse leefgemeen- schap. Zo werd hij naast journalist amateur-historicus en hij trachtte niet alleen de historische toestand te schetsen, maar zich erin in te leven met een romantiek, een verbeeldingsvermo- gen en een geestdrift, die hij bij de vakhistorici tot zijn ver- bazing bijna geheel miste. Inzake de grens tussen historische interpretatie en fantasie liet hij zich echter graag door hen leiden. Hoe groot ook zijn liefde voor de Bunnikse geschiedenis was, hij beschouwde dit gebied nooit als zijn privé-jachtterrein. |
||||
Integendeel, vaak heeft hij mij als vakhistoricus aangespoord
vooral de plaatselijke geschiedenis te beoefenen en om tot een nog intensievere bestudering van Bunnik in het verleden en tot een meer algemene waardering van de geschiedenis in het algemeen te komen, lanceerde hij als eerste het idee van een historische kring. Een initiatief, waar ik aanvankelijk skeptisch tegenover stond, omdat ik verwezenlijking van dit plan op wat langere termijn niet haalbaar achtte. U weet het, de opgang van onze kring heeft het optimisme van Oostendorp in het gelijk en mij in het ongelijk gesteld. Zonder zijn stuwende kracht vèör en in het eerste jaar van de oprichting was de kring er wellicht niet gekomen. Na een langdurig raadslidmaatschap en wethouderschap (van 1954 tot 1966) verliet Oostendorp Bunnik om te Weert een funktie in het bedrijfsleven te aanvaarden, hetgeen helaas door het faillisement van het bedrijf op een mislukking uitliep. Diep teleurgesteld keerde hij naar Bunnik terug, maar hij werd geestelijk en lichamelijk niet meer de oude. Hij was de laatste jaren niet meer in staat zich ten volle aan zijn liefhebberijen: geschiedenis en kunst (in het bijzonder muziek en koorzang) te wijden. Toch heeft hij in die tijd nog een boekje kunnen samenstellen met reprodukties van oude Bunnikse prentbrief- kaarten, dat wij in dit blad nog uitvoerig zullen bespreken. Een onderzoek naar de aanleg van de forten Vechten en Rijnauwen bleef onvoltooid. Jan Oostendorp was een minaar van het oude en het schone.
Maar ook van het ware. Hij zocht intens naar waarheid en rechtvaardigheid. Groter nog dan als journalist, bestuurder en geschiedvorser is zijn belang voor de Bunnikse gemeenschap geweest als mens. Hij was de vraagbaak waar ieder met zijn moeilijkheden terecht kon en als erkend kontaktfiguur tussen autochtoon- en nieuw-Bunnik heeft hij veel problemen opge- lost en spanningen gerelativeerd of voorkomen. Voor het grootste deel onttrok deze werkzaamheid zich aan de openbaar- heid en gebeurde zij in stilte, maar ze is er niet minder |
||||
belangrijk om, In zijn wens om niet op het rooms-katholieke,
maar op het algemene kerkhof te worden begraven mani- festeerde hij zich voor de laatste maal als iemand, die zich op geen enkele wijze wilde afzonderen, maar voor wie de gemeenschap met iedereen alles betekende. De historische kring Tussen Rijn en Lek gedenkt zijn op- richter met dankbaarheid. C. Dekker.
Excursie naar expositie
"Utrecht en zijn bisschoppen" Zo langzamerhand begint bekend te worden, dat aan de
officiële ingebruikneming van het rijks- en gemeentelijk ar- chiefcomplex aan de Alexander Numankade te Utrecht op 15 november a.s, een tentoonstelling gekoppeld is, die de naam "Utrecht en zijn bisschoppen" draagt en vanaf de daarop vol- gende dag voor het publiek te bezichtigen is tot en met 17 december 1971. De expositie bevat in de vorm van unieke oorkonden, handschriften, prenten en voorwerpen een toelichting op de betekenis van de bisschoppelijke waardigheid in de middeleeuwen. Het spreekt vanzelf, dat de organisatoren van de tentoonstelling zich in hun keuze hebben moeten beperken, omdat hun vanaf het begin voor ogen gestaan heeft zoveel mogelijk aspecten van het onderwerp te laten zien. Bovendien zal het de bezoeker duidelijk zijn, dat het gebied waarin de bisschop zich kon laten gelden zeer groot was en bijna ge- heel Nederland bestreek. Het gaat hier dus om méér dan stede- lijke aangelegenheden. Eigenlijk is het een expositie die ons gehele land raakt. Er is voor de oplettende bezoeker gelegenheid te over iets te
vinden over de betekenis van de oude Utrechtse kapittels, die in 1811 werden opgeheven, over de inhuldigingsprocedure van de bisschoppen, over de exterieurs en interieurs van abdijen en |
||||
(VtV*" iJk-^uIi.^ -r*t(.M*'- i?-*" fwHb»**^ Via *r* ^T»i>(fï.jf*-r^-JW*^ *■*• ;t*f4-sfa»- CiSi4r «Mi*fV**-<r^***-
-t-«f*^-Mt *f tf v*»^Vt-< 4r*«ïffii^* (»f^W:&4. -bi*!- an«-1ïj*^4- V-w^*" Oip «v-»*»ir- a^ -^ü <m.a (ï»^ -a |
|||||||
y. ___, Ji. J,iuuu.-t-»A ar n«J«L»it-«* ««r«- Ml—r- -r»"»«f^' i««»),r»«>»^ «v-»»-«j- --j>«n« .-"»-•"«« '
|
|||||||
t^—„i^ «R*3«*»5 -»*f-.1^ ti'^A^^A- ^«^ T^w. jSTU-l^'
|
|||||||
kapittelkerken, over de verhouding van de Utrechtse bisschop-
pen en de paus, over de bedoeling, die bij de bouw van de Domtoren heeft voorgezeten, over het verzet tegen de torenbouw en over zoveel meer. Er is door de voorbereidingscommissie ge- zocht naar een aanvaardbare opstelling van - zoals ik al schreef - "unieke" zaken, die alleen al dóarom interessant zijn. De organisatoren prijzen zich gelukkig een tentoonstellings- catalogus (tegen een geringe vergoeding) te kunnen aanbieden. De leden van de Historische Kring worden verwacht op donderdagavond 9 december. Onze voorzitter en onderge- tekende zullen zich met de ontvangst belasten en hopen U - in grote getale - te ontmoeten,
A. Graafhuis
|
|||||||
De archeologische werkgroep.
De archeologische werkgroep van onze historische kring zal,
nu de vakanties weer ten einde zijn, wederom de nodige akti- viteiten aan de dag leggen. Zoals gebruikelijk zal het nieuwe seizoen worden aangevangen
met het opnieuw inrichten van de oudheidkamer in het ge- meentehuis van Houten. Ook zal de archeologische vondsten- kaart met oppervlaktevondsten worden uitgebreid. Hiertoe zal het noodzakelijk zijn om in het najaar verschillende terreinen af te zoeken. De vondsten zullen na het wassen worden gede- termineerd en verder verwerkt. Waar nodig zal de werkgroep ook andere aktiviteiten aan de dag leggen. Belangstellenden voor deze werkgroep kunnen zich aanmelden bij: mevr. P.M. Zwart-de Vries, Burg, van de Weijerstraat 5 te
Bunnik; en de heer L.M.J. de Keijzer, Binnenweg 2 te Houten.
Te zijner tijd zal een schriftelijk uitnodiging voor de eerste bijeenkomst aan degenen die zich hebben opgegeven worden verzonden. Het bestuur.
|
||||||
Bijschrift behorende bij de foto op pag. 5:
Oorkonde, waarin het domkapittel en de stad Utrecht, in ver-
band met het aanleggen van een openbare weg, 2 hofsteden op het Oudkerkhof met elkaar ruilen. 20 december 1338. Met de zegels (van links naar rechts)
van het domkapittel en de stad Utrecht. Gemeentelijk Archief I nr. 313.
6 |
||||||
Het Nederlandse woonhuis.
In de architektuur-historische studies heeft het woonhuis
altijd een ondergeschikte plaats ingenomen. De wisseling van stijl was het eerste merkbaar in de grote wereldlijke- en kerkelijke gebouwen waar men in staat was belangrijke bouw- meesters aan te trekken. Deze gebouwen zijn door de eeuwen heen nagenoeg ongeschonden, stijl zuiver, tot ons gekomen. Van de belangrijkste woonhuizen - misschien is het beter van stedelijke paleizen te spreken -werden slechts de gevels stijl kritisch bekeken. Een echte studie van het woonhuis, zijn ruimtelijke indeling en de ontwikkeling welke een bepaald woonhuistype doormaakte was er tot voor kort nog nooit ge- maakt. Dit is wel verklaarbaar en wel om de volgende redenen: In de architektuur begint het begrip "wonen" heden ten dage weer sterk op de voorgrond te komen, na een periode waarin - althans voor het woonhuis - hooguit van gevelarchitektuur gesproken kan worden. Bovendien is een woonhuis sterk aan verandering onderhevig. Elke generatie verbouwde en wijzigde naar gelang de dan heersende opvatting omtrent het "wonen". Er is dan ook geen enkel oud woonhuis dat nu nog de oor- spronkelijke toestand weergeeft, Pas bij een volledige restau- ratie komen alle sporen van vroegere indelingen te voorschijn. Het huis gaat dan "praten". Beter dan welke geschreven bron ook toont het oude huis voor de opmerkzame onderzoeker zijn gehele ontwikkeling. Aangezien de restauratie van het woonhuis in de laatste 15 jaren pas goed op gang is gekomen, mag de studie van het woonhuis jong worden genoemd. Een van de voornaamste elementen waaromheen zich het
woonhuis heeft ontwikkeld is het vuur. Vuur was noodzakelijk voor het koken en gaf de nodige warmte in de winter. Tege- lijkertijd was het vuur de grootste vijand van een middel- eeuwse stad met haar vele houten huizen. Stadsbranden, waarbij de helft of soms driekwart van het aantal huizen in de as werd gelegd, waren helaas geen zeldzaamheid. De eerste stadswoon- huizen waren, evenals de agrarische huizen waaruit zij mede |
||||
ontstaan zijn, zuiver funktioneel van opzet. Het waren sobere
bouwsels welke duidelijk aan de prirrraire woonbehoefte waren aangepast. Naar mate de steden zich meer gingen ontwikkelen, werden er handelsbetrekkingen aangeknoopt met de gehele bekende wereld, In het stedelijke leven ontstond een kulturele versnelling welke direkt ingreep op het gehele leefpatroon van de mens en, misschien als laatste, toch ook op het wo- nen. Buiten de eerste funktie van beschutting en warmte ko- men steeds meer invloeden de wijze van het wonen bepalen. Het wonen en ook het bouwen is sterk aan tradities ge- bonden. De technische mogelijkheden bij het bouwen bleven eeuwenlang gelijk. Binnen dit raam van technische mogelijk- heden, sterke bouwtradities en gebondenheid van bepaalde ruimtelijke indelingen vond de ontwikkeling van het woonhuis plaats. Het belangrijkste element van het middeleeuwse huis was
wel de zaal, In deze ruimte vond men het enige of het grootste vuur van het huis, de haard. Bij de eenvoudige hui- zen valt de zaal het duidelijkst op, doch ook bij de grotere middeleeuwse huizen is de zaal meestal gemakkelijk herken- baar, hoewel er vele ruimten aan zijn toegevoegd. De ele- menten van het middeleeuwse woonhuis kunnen worden ver- deeld in ruimten welke in de zaal zijn gebouwd door onder- verdeling van de oorspronkelijke zaalruimte, ruimten welke boven en onder de zaal zijn aangebracht - zoals de verdie- ping en de kelder - en ruimten welke naast de zaal zijn geplaatst - als achter- en zijkamer-. De zaal, met of zonder zolder, is het enige element dat van oorsprong, zowel bij het lemen en houten huis als bij het stenen huis, voorkomt. Alle andere elementen van het middeleeuwse huis, de ver- dieping, de kelder en de toegevoegde kamers, zijn aan het stenen huis ontleend en later bij de houten huizen nagevolgd. De "zaal" werd vroeger met verschillende namen aangeduid. Waarschijnlijk werd deze ruimte vaak "huis" genoemd, omdat het overgrote deel van de huizen uit niets anders bestond 8
|
||||
dan uit deze ene ruimte. De termen "voorhuis", voor het
voorste deel van deze ruimte, "onderhuis" voor de kelder er onder en "bovenhuis" voor de woning er boven, zouden daar mee verklaard zijn. De indeling van het middeleeuwse huis was vaak licht van konstruktie en werd veelvuldig ge- wijzigd, aangezien de zaal de voornaamste gebruiksruimte van het huis was. Bij de huizen waar het grote vuur op de grond brandde en geen schoorsteen was zal de zaal ruimte meestal niet onderverdeeld zijn geweest. Het is mogelijk dat bij de grotere zaal huizen een deelwand het huis al vroeg in tweeèVi deelde. In het eind der middeleeuwen schijnt de deelwand al- gemeen. Het voorste stuk werd dan het "voorhuis" genoemd, het achterste, waar het vuur brandde, de "haard" of "binnen- haard". De indeling van het stenen zaalhuis met schoorsteen kan anders zijn geweest dan die van het huis zonder schoor- steen. Het centrale element was hiet de stenen schouw, welke tegen en gedeeltelijk in de muur was geplaatst. Nu hoort bij het open haardvuur een grote ruimte om minder last te hebben van de rook, bij de wandschoorsteen een kleine ruimte om de tocht te beperken. Bij het stenen zaalhuis met wandschoor- steen werd dan ook al vroeg een gesloten zoldervloer aange- bracht en om de schoorsteen een vertrek afgetimmerd. Dit ver- trek kreeg soms nog een eigen zoldering, welke lager was dan die van de grote zaal, zodat er boven een lage ruimte ont- stond. Het vertrek boven de ruimte rond de haard draagt de naam "hangkamer" of "insteek", waarschijnlijk omdat de balk- laag ervan eerst werd aangebracht nadat het huis gebouwd was, in de muur werd ingestoken en niet verankerd. Niet alleen in hoogte werd de binnenhaard van het stadshuis beperkt, ook in de breedte. Slechts bij de smalle huizen werd het vertrek om de haard even breed als het huis. Bij de grotere huizen maakte men het smaller. Naast de binnenhaard werd een gang afgescheiden, welke bij nog grotere panden uitgroeide tot een nevenruimte. Bij de grotere huizen werd soms nog een tweede vertrek in de zaal getimmerd. Dit lag aan de voorzijde van |
||||
Tuil en 't Waal vroeger
|
||||||
Foto: G.M, Staal, Odijk.
|
||||||
Tuil en 't Waal, thans (=1969)
10 Foto: G.M. Staal, Odijk. |
||||||
Schalkwijk vroeger
|
||||||
Foto: G.M. Staal, Odijk.
|
||||||
de Brink te Schalkwijk. 1969
11 Foto: G.M. Staal, Odijk. |
||||||
het huis en ontstond door van het voorhuis een gedeelte af
te nemen. Deze smalle zijkamers behoefden minder hoog te zijn dan de zaal. Men kon dit bereiken door er een opkamer van te maken, waardoor het mogelijk was een kelder onder de zijkamer te plaatsen. Boven de zijkamer ontstond een in- steekruimte, welke wellicht voor slapen of berging is gebruikt, of ook een soort zitkamertje geweest kan zijn. Voor de indeling van de zaal is ook de plaats van de
buitendeur van belang. De meeste zaalhuizen in onze steden zijn gebouwd op smalle kavels. Het huis heeft dan slechts een deur in de voorgevel, welke uitkomt in het voorhuis. Wanneer er echter een gang naast het huis was welke naar de achtererf voerde, werd een tweede deur in de zijgevel aan- gebracht, welke uitkwam in de binnenhaard of in de gang ernaast. Deze tweede deur, welke het meest werd gebruikt, stelde de hoofdingang en het voorhuis feitelijk buiten werking. Het stenen zaalhuis zal van de aanvang af vaak over-
zolderd zijn geweest. Het lemen of houten rookhuis heeft ver- moedelijk geen volledige zolder gekend, doch hoogstens wat opslagruimte onder de balken. Eerst toen ook hier het probleem van de rookafvoer was opgelost kon de ruimte geheel onver- zolderd worden. De zolder is te beschouwen als de eerste ruimte welke van de zaal werd afgescheiden. Onder zolder verstaan wij thans de ruimte in de kap. In het laat-middel- eeuwse huis komt de vlieringvloer al voor, waardoor de zolder ■ ruimte was afgesloten voor het bovenste deel van de kap en daardoor meer beschermd was tegen stof en tocht. Reeds vroeg waren er al stenen huizen met een ver-
dieping boven de zaal. Men bleef ook de term van ver- dieping toepassen toen in plaats van de zolderverdieping de volledige verdieping meer gebruikelijk werd. De ruimte boven de zaal moest men eigenlijk aanduiden als eerste verdieping, maar al spoedig gebruikte men het woord verdieping en werd ook de zaal als verdieping meegeteld. De verdieping kan vrijwel even hoog zijn als de zaal en het voornaamste vertrek van het huis bevatten. Zij lag buiten het verkeer, er be- 12
|
||||
hoefde niet gekookt te worden en het was mogelijk hier de
grootste ontvangstruimte te maken. De grote kamer op de verdieping lag dan aan de voorzijde van het huis, de trap meestal achterin. Ook worden op de verdieping vaak vertrek- ken van mindere betekenis, zoals slaapkamers, gevonden. Wanneer er een tweede verdieping is dan dient deze vrijwel steeds voor berging. Aan het eind der middeleeuwen kwamen ook als woning verhuurde verdiepingen voor. Voor de ruimte onder het huis wordt het woord kelder
gebruikt. Kelders zijn weer onder te verdelen in kleine kel- ders onder een enkel vertrek en de algehele onderkeldering van de zaal. Bij huizen met één of meer verdiepingen en vooral daar
waar op de verdieping woon- of ontvangstruimten waren, was de trap een belangrijk onderdeel. Slechts bij stenen huizen welke in het bezit waren van stenen trappen is iets van de oudste trapaanleg bekend. Vooral bij de kastelen vinden we nog menigmaal een middeleeuwse trap. Vaak waren dit rechte trappen welke in de dikte van de muur waren aangebracht. Behalve deze muurtrappen vinden we trappen welke zijn onder- gebracht in een apart bouwlichaam, de traptoren. In het kort schetste ik de indeling van het middeleeuwse
woonhuis waarop ik op 22 april j.l. voor uw vereniging uit- voerig en met vele dia's ben ingegaan. H.J. Zantkuijl.
|
|||||
13
|
|||||
De Ambo ch tsheer I i jkhe id
Slagmaat, Blijkens opgravingen moet, in de tijd van de Romeinen
+ 300 jaar na Christus, de Rijn bij Vechten (Fectio) een breedte hebben gehad van + 60 meter. In die tijd waren er geen dijken. Het gevolg was dat hierdoor de Rijn buiten zijn oevers trad. Bij het wegvloeien van het water liet de Rijn op de aangrenzende gronden vruchtbare klei achter. Zo ook op die gronden behorende tot het latere rechtsgebied Slagmaat (ook geschreven Slachtmaat). Het charter van 14 december 1236 berustende in het
Rijksarchief te Utrecht (Inventaris van het archief van het kapittel van St.Jan te Utrecht no.222) vermeldt, "dat Otto, elect van Utrecht, oorkondt, dat Gysbert van Vechten en zijn broeders Frederik en Gerard aan het kapittel van St.Jan te Utrecht hebben overgedragen land gelegen in Slachtmaat, aan de Marsdijk, welk land in leen van Gysbert heer van Amstel en in achterleen van de bisschop van Utrecht werd gehouden, terwijl de gebroeders aan de heer van Amstel heb- ben opgedragen 17 morgen (+ 15 ha.) land te Vechten en 12 morgen (ruim 10 ha.) land in Seisteroever en aan de bisschop van Utrecht onder borgstelling hebben toegezegd landerijen ter waarde van 140 Utrechtse ponden te zullen kopen en aan hem te zullen opdragen". Bovenaan ge haal de charter zegt ons, dat reeds in 1236
Slagmaat bekend was waaruit geconcludeerd kan worden dat het goed Slagmaat van oude datum is. Gaan we het werk: "Hedendaagsche Historie of Tegen-
woordige staat van alle Volken deel XXII vervolgende den tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden en ver- vattende in het bijzonder dien van Utrecht"; uitgegeven te Amsterdam bij de Wed.lsaak Tirion, in 1772, na dan lezen wij dat het rechtsgebied van de AmbachtsheerI ijkheid Slagmaat |
|||||
14
|
|||||
gelegen was in een gedeelte van Vechtensbroek en dat dit
in die tijd groot was 77 morgen (+ 66 ha.). Hoewel het rechtsgebied van deze Ambachtsheerlijkheid klein was moest ze toch bestuurd worden en dit had plaats door een schout en een secretaris. Deze ambten werden bekleed door één persoon en wel door de secretaris van het kapittel der Kanunniken van St, Jan te Utrecht, Als schepenen - te ver- gelijken met de tegenwoordige wethouders - traden op twee kanunniken van St, Jan en als gaardermeester - te vergelijken met de tegenwoordige gemeente-ontvanger - de schout (burgemeester) van Oud-Wulven, Voor zover ons is gebleken heeft het Kapittel van
St.Jan het goed Slagmaat in bezit gehad van 1236 af of reeds eerder. Bijlage 1 betrekking hebbende op de verklaring van de benamingen der plaatsen in de provincie Utrecht ge- voegd bij de Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden der provincie Utrecht, uit de oorkonden bewerkt door jhr.J.J. de Geer, attendeert erop, dat de naam "Slachtmaete", in 1371, voorkomt en voorts dat de betekenis van de woorden: "Slacht" en "maete" hem niet bekend is, In tegenstelling hiermede deelde d,d. 19 febnTari 1970,
de heer D.P. Blok van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam aan schrijver mede, dat in de oorkonde van 1236 de Slachtmaat wordt vermeld als een stuk land, nog geen rechtsgebied zijnde. Het is een originele oorkonde, waarin de naam vier d vijf maal voor- komt in de vorm slachmat; ^e hoeven er dus niet aan te twijfelen of dit is de oorspronkelijke vorm. De invoeging van de - t - kan redelijk verklaard worden uit volksetymo- logie, gesteund door assimilatie aan de volgende - t -, Het tweede lid, maat betekent: " hooiland" of "weiland" (M. Schöhfeld, Veldna men in Nederland, 2e druk 85, 104). Het eerste lid zal wel van het werkwoord "slaan" komen, in de betekenis van "land verdelen", zoals ook het woord "hooislagen", het in gelijke stukken verdeelde hooi land,bevat. |
|||||
15
|
|||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oud Slagmaat In zijn tegenwoordige staat.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw Slagmaat gebouwd In 1881
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nó 1772 is het goed Slagmaat uiteengevallen en zijn de
gronden in hoofdzaak verkocht aan landheren en landbouwers. De kanunniken zoals we zagen waren aangesteld als
secretaris en schepenen van genoemde AmbachtsheerIijkheid. De enkele vergaderingen die zij hielden hadden plaats in het oorspronkelijk Regthuys Slagmaat - thans boerderij - gelegen naast de kapitale hofstede "Nieuw Slagmaat" gebouwd in den jare 1881, aan de Marsdijk. Toen het nieuwe Slagmaat vóór 1881, aan de Marsdijk
er nog niet was maaktende gronden deel uit van oud-Slagmaat. Dit oud-Slagmaat, het vroegere Regthuys, werd met de daarbij behorende gronden in de l9e eeuw gekocht door Cornelis van de Leemkolk, landbouwer en paardenhandelaar te Cothen. Hoewel het Regthuys in de loop der tijden verbouwd werd kan men nu nog zien hoe de vorm van het Regthuys was. Het werd opgetrokken met kloosterstenen. Later werd het van voren be- pleisterd. Voorts werden de kleine ramen vervangen door grote. Naast het verbouwde Regthuys,waarvan thans eigenaar is
de hr. J.C. van de Leemkolk, aan de Marsdijk nr.7 staat nu nog een schuur waarin is aangebracht een gevelsteen met het opschrift: "Eerste steen gelegd door J.van de Leemkolk/1 mei 1866. De boomgaard welke is gelegen aan de Wayensedijk is
thans eigendom van de hr. J.C. van der Maat, veehouder - landbouwer, wonende op de hofstede "Nieuw Slagmaat", Mars- dijk 5 te Bunnik. Hij verkreeg de eigendom van de kapitale hofstede "Nieuw Slagmaat" met de daarbij behorende gronden en opstallen, groot 21 ha,, 29 a, en 30 ca, van de hr.C.P, van de Leemkolk, Zoals we reeds zagen behoorde in 1866 de gronden van Nieuw Slagmaat tot die van oud-Slagmaat, Ge- bleken is dat vóór de aanleg van de spoorlijn Utrecht - 's Hertogenbosch in 1866 de boomgaard (vroeger weiland) aan oud-Slagmaat behoorde. Over de AmbachtsheerI ijkheid Slagmaat wordt in het
verslag van 1 893 omtrent oude gemeente- en waterschaps- archieven in de provincie Utrecht gezegd, dat deze een buurtschap werd, In 1811 behoorde de buurtschap onder 17
|
||||
A)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
liÉI
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ZZ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hif
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
;1lf
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
tij - ;M I ^-.-' q I f r~ • -1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
-' i'-:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
lllUJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nj
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
:"•'[ 4I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
hJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
:il
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
« I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
-,u
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
K!pconsérvcó/e van l Qeql:hLus , Slanmaai d. IJoo aan c/e Marsdijk
onier iechien^ Vooraan^/chl:-^ schaal: la. Zoo.
, Pm!, dai. oLanacxf noe hooa hel ojuter !:>ij ouerstromina uan de
'l<un kwam.
ATmf einden : fencfte /6m. ^.-precocée /Om.^hooale Sm.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bunnik; in 1816 kwam zij onder Oud-Wulven en in 1857
onder Houten. Thans (1970) ressorteert de buurtschap Slag- maat weder onder Bunnik. Zo is de schrijver gekomen aan het einde van de ge-
schiedenis van het vroegere rechtsgebied Slagmaat. Daar nieuw Slagmaat in 1881 gebouwd werd kreeg door splitsing oud-Slagmaat een andere eigendomsinstelllng. Gezegd kan worden dat Nieuw Slagmaat met oud-
Slagmaat, liggende in de lage landen nabij Vechten heden tan dage nog een mooi geheel vormt. W. Grapendaal,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een laatste boek van een bekend figuur.
Jan Reeskamp: De Utrechtse heuvelrug, Haren (Gr.) 1971,
(Knoop en Niemeyer - Triangelreeks), 115 pag., ƒ 9,50. Enige dagen vèör Jan Oostendorp overleed Jan Reeskamp te Utrecht, en de aankondiging van zijn laatste boekje kan dus ook als een "in memoriam" gelden. Behalve hun voornaam hadden Oostendorp en Reeskamp nog meer gemeen. Beiden waren zij journalist, beiden waren zij amateur-historicus. Zoals Oostendorp in hart en nieren Bunnikenaar was, zo was Reeskamp Utrechtenaar en hij heeft zijn leven lang op de bres gestaan voor het behoud van de schoonheid van Oud- Utrecht. Zijn boekjes als "Locomotieven voorheen en thans", "Trams en tramlijnen", "Zo was Utrecht", "Utrecht in oude ansichten", "Paardentram, elektrische tram en autobus in Utrecht" en andere bereikten echter een veel ruimter publiek dan uitsluitend dat van de stad Utrecht en zij tonen ook de belangstelling van de auteur voor onderwerpen buiten de stad. Daarvan legt ook zijn toetreding als lid van onze historische kring betrekkelijk kort na de oprichting getuigenis af, als- mede zijn laatste boekje over de Utrechtse heuvelrug. Het boekje is geen geschiedkundig werk, maar meer een jour- nalistieke beschrijving, met sterke nadruk op de historische en landschappelijke aspekten. Op vulgariserende wijze geeft de auteur een beschrijving van het geologische ontstaan en de flora en fauna van het gebied om vervolgens alle kastelen, buitenplaatsen en dorpskernen de revue te laten passeren. Het geheel is voorzien van een groot aantal goede foto's. Een gebied, grenzend aan het onze, heeft een leuk uitge- voerde en wetenswaardige beschrijving gekregen, die niet bedoeld is als historische studie, maar als gids, om op zak mee te nemen bij trips in de bossen en heuvels tussen De Bilt en Rhenen. Ik kan het als zodanig van harte aanbevelen, C, Dekker.
19 |
||||