TUSSEN RUN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK 6e jaargang nr, 3 september 1972
Redakt ie-komm iss ie
A. Graafhuis (eindredacteur), LM.J. de Keijzer, Houten,
mevrouw G. Schipper-De Nie, Schalkwijk, G.M. Staal, Odijk Redakt ie-adres:
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-71 18 14. Inhoud van dit blad;
1. De Zeisteroever in de middeleeuwen II. D.R. Klootwijk.
2. Van Slagmaat van de Slagmaat? A. Pastoors.
3. Toen en nu..........Foto's G.M. Staal.
4. Bericht over de bibliotheek......A^vrouw G.Schipper-
De Nie. 5. Tentoonstellingen...........Redaktie.
: "Rampjaar 1672". Flehite, Amersfoort.
: "Van Willibrord tot Wereldraad". Aartsbisschoppelijk
Museum, Utrecht
: Vermoedelijk "Port Royal" (l7e - I8e eeuw)..... Rijksarchief Utrecht
6. De Utrechtse Domcantorij......Redaktie
Lidmaatschap: ƒ 15,- per jaar.
Postrekening nr. 21 45 85 t.n.v. de Raiffeisenbank te Houten
t.g.v. de rekening van de Hisotirsche Kring "Tussen Rijn en Lek". |
||||
De Zeisteroever in de Middeleeuwen II
Bij de bespreking van de naam Zeisteroever gingen we
vanuit Rijnauwen in de richting Zeist. Bij de reconstructie van de rivier langs de Zeisteroever en de bespreking van het daar- aan grenzend terrein zullen we de omgekeerde richting volgen. We kunnen daarbij gebruik maken van de hier afgebeelde schets- kaart, die vervaardigd werd aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen. Deze kaart toont een aantal oude rivierlopen In de omgeving van Zeist, waarvan de arm die langs de Dorps- straat loopt en zich dan ten Z. van de Brugakker in de richting van de Kromme Rijn beweegt onze aandacht zal vragen. We hebben hier te doen met een rivier van aanzienlijke
afmeting. Vlak bij de kazerne aan de Blikkenburgerlaan heeft deze rivier zijn bedding uitgeschuurd tot een diepte van 8.60 m, terwijl tegenover de Brink de vaste zandondergrond bijna 4m diep onder het maaiveld werd aangetroffen. Vooral tussen de Bunsinklaan en de Kerk geeft de kaart ons de indruk van een brede rivier. Toch moeten we ons dit gedeelte niet voorstellen als een aaneengesloten wateroppervlak. Er lagen hier een aantal brede kreken met daartussen hoger gelegen oeverruggen. (26). Deze laatsten zijn in de loop der tijden afgegraven om er de lager gelegen terreinen mee op te hogen. Dit heeft men ook gedaan door op tal van landerijen in vroeger tijd zand op te varen. Dit zand werd verkregen uit de vlakbij gelegen rand van de Heuvelrug. Daartoe werd eerst de bovenlaag, soms meer dan 1 m dik, afgestoken en terzijde gelegd, waarna het benodigde zand werd uitgegraven. De bovenlaag werd daarna weer op zijn plaats gebracht. In het zoeven genoemde gebied is zand uitgegraven op het terrein tussen de Bunsink en de Driebergse weg. Het terrein van het Lyceum Schoonoord is niet uitgegraven, wel is de bodem hier sterk verwerkt voor de aanleg van kunstwerken. Bovenbedoelde rivier moet al in de 14e eeuw grotendeels
zijn dichtgeslibd. Reeds in 1361 wordt gesproken over de Zeister Wetering. Dit water, nu nog bekend als Zeister Grift is midden in de bedding van de voormalige rivier aangelegd. I
|
||||
Ook kan men uit het feit dat er in diezelfde tijd al een
landgoed de "Zeisterstraat" bestond, dat zich aan beide zijden van de Dorpsstraat uitstrekte afleiden dat de rivier- arm daar ter plaatse toen al grotendeels verdwenen was. Het is trouwens zeer goed mogelijk dat de rivier al geruime tijd eerder achteruit was gegaan. We menen dit te mogen af- leiden uit de stichtingstijd van de Abdij van Oostbroek. De monniken vestigden zich daar omstreeks 1100 en zij zullen in deze moerassige streek het gebied van de Abdij al snel omkaad hebben. Die kaden zijn de wegen, welke nu nog om het gebied liggen. We kunnen ons niet voorstellen dat de monniken hun kaden door een waterloop van aanzien- lijke omvang gelegd zullen hebben. Wel moet het restant van de rivierarm nog lange tijd
in het landschap zichtbaar zijn geweest. In de "Boeken van de Geldersse Geschiedenissen" van Arend van Slichtenhorst uit 1654 vinden we een kaart waarop de rivierarm nog duidelijk te zien is. En toen men in 1954 een sleuf groef voor de Zeister riolering vond men bij het postkantoor aan de Dorpsstraat het profiel van de oude rivierbedding terug, die daar tot de Dorpsstraat reikte. Een kleine beschoeiing van 17e eeuwse dakpannen bleek deze Dorpsstraat beschermd te hebben tegen het water van de rivierarm als dit te hoog opliep. Langs de Dorpsstraat moet dus na 1600 nog water te zien zijn geweest. Op enige afstand van de Dorpsstraat, in de richting van het Slot, bleek de rivier in vroeger tijd enkele meters diep geweest te zijn. (27). De grotendeels dichtgeslibde bedding tussen Slot en Dorpsstraat maakte deel uit van de "popelie provende" waarover we hierboven reeds spraken. Het vormde de "helfte veenich oft morassisch weylandt' Hoe dit er uit zag blijkt uit een request van Henrick van Schaeyck, dat hij in 1534 bij het Hof van Utrecht indiende om vermindering van zijn aanslag in het huisgeld te krijgen. Genoemde Henrick zegt daar: "hoe dat hij bruyckt van den pastoer van Zeyst thien mergen vueil bies lant"waarvoor hij vier gulden betalen moest, "tweick hij geen macht en |
||||
heeft the gheven ende te betalen zoe hij opt voers. lant
nyet meer weyen en can dan twe peerden ende twe koyen, daer hij ende zijn wijff off leven moeten". Onze Henrick is wat vergeetachtig, want uit andere gegevens blijkt hij eigenaar van meerdere landerijen te zijn. Vond op deze rivierarm nu scheepvaart plaats ? Dat
is moeilijk meer na te gaan, maar het lijkt niet geheel on- waarschijnlijk. We mogen hier de aandacht vragen voor een veronderstelling, reeds in 1953 geuit door Prof. de Monte Verloren. Hij vestigde er de aandacht op dat reeds in 1368 de
Dorpsstraat genoemd werd als "Strata de Zeyst". Dat is dus een bestrate weg, en een geplaveide weg is daar ter plaatse in die tijd zeer merkwaardig, aangezien dit geen verkeersweg was. Het verkeer gebruikte toen de meer ooste- lijk gelegen Arnhemse Bovenweg. Prof. de Monte verloren acht het waarschijnlijk dat de Strata zijn oorsprong vond in een geplaveide los- en laadplaats langs de rivierarm. 28). We wijzen in dit verband nog op de reeds vermelde
oude naam voor de Grote Laan te Bunnik, de Kibbrugger- wech. Deze naam herinnert aan een beweegbare brug in die weg. De brug zal gediend hebben voor het verkeer op een waterloop die deze weg kruiste. Dat moet dan een waterloop uit de richting Zeist geweest zijn. Indien er ooit al "grote" scheepvaart op de rivierarm
vanaf Zeist geweest is, dan was dit toch waarschijnlijk al afgelopen in de tweede helft van de 12e eeuw, In een bericht omtrent reisroutes uit die tijd, o.a. van Rome naar Denemarken krijgt de reiziger de raad over Zeist te gaan. Vandaar gaat hij naar Utrecht èn pas dan neemt hij een schip naar Muiden en zo over zee. Blijkbaar bestond er toen al geen drukke waterverbinding meer van Zeist naar Utrecht.29). De rivierarm sneed de huidige Waterige Weg dicht bij
de hoogte waarop de kerk" van Zeist al sinds eeuwen staat. Merkwaardig is de overeenkomst in de situering van deze kerk van Zeist en die in Bunnik. Beiden zijn neergezet buiten |
||||
de eigenlijke nederzetting. Beiden zijn vooruitgeschoven
gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de rivier, zelfs als het ware erin naar voren springend. Bij de Zeister Kerk begon de Zeisteroever. We zien
daarbij de rivierarm die van de kerk ten Z. van de Brug- akker naar de Kromme Rijn liep als de zuidelijke begren- zing van dat gebied. Waarbij we alvast de aandacht vragen voor het feit dat de kaart onvolledig is op de plaats waar de rivierarm abrupt eindigt bij de Grote Laan. Hier heeft n.l. een verbinding bestaan tussen de rivierarm en de tegenwoordige Kromme Rijn. Het restant van die verbinding hebben we in het voorgaande reeds ontmoet als de "Kouwen- hovenre weteringe." De N. tak over Oostbroek was waarschijnlijk in het
begin van de 12e eeuw al grotendeels verdwenen, zoals we hierboven bespraken. Daarvoor in de plaats kwam de Bisschops Wetering. Of voor de aanleg daarvan over de gehele lengte gebruik is gemaakt van het oude rivierbed valt niet met zekerheid te zeggen. Wel is dit het geval voor het gedeelte ten Z. van de Hoofddijk, waar de we- tering duidelijk in een verlaging van het terrein ligt. De percelering in het oude rivierbed is opmerkelijk. Ten O. van Oostbroek verschilt de percelering duidelijk van die der aangrenzende gebieden, terwijl ten W. van Oostbroek in de percelering zelfs nog de loop van de voor- malige riviertak is na te gaan. We zullen ons vooreerst bezighouden met het gedeelte
tussen de Kerk en Zeisterbrug, de tegenwoordige Koppelbrug. De rivier was hier zeer breed en stroomde maar in één bedding. Midden in die bedding ligt nu de Zeister Grift. Die loopt over een klein gedeelte langs de Koppelweg naar het Z., heeft dan een lang, recht stuk om daarna met een knik richting Slot te gaan. Precies bij de knik ligt stroomruggrond, in vroeger tijd een wal die hoger lag dan de bedding. Waarschijnlijk legde men de Grift aan in een |
||||
tijd toen de bodem hier nog niet genivelleerd was en week
men bij het graven uit voor de hogere wal. De rivier zelf was hier vroeger vier meter diep. 30). In de percelering, vooral ten N. van de Grift is het beloop van de oude oever nog terug te vinden. In dit gebied treffen we talrijke vlet- sloten aan. Deze zijn breder don gewone sloten en dienden vroeger voor het afvletten van zand, wat hier op grote schaal heeft plaatsgevonden. Opvallend is dat deze vletsioten oor- spronkelijk blijkbaar aansloten op de oever van de oude rivier- arm en later met een knik verlengd zijn tot de Grift. Blijk- baar was dit afvletj-en al zeer vroeg in gebruik. Het heeft in het hele gebied plaatsgevonden, met uitzondering van het terrein van de Brink. Dichtbij deze rivierarm, aan de Brenk, lag de reeds
vermelde Bisschopshof. Prof. van Iterson meent dat dit een boerderij van meer dan normale omvang was. 31). Uit de bronnen krijgen we echter de indruk, dat het een klein bedrijf was. Maar negen morgen groot, terwijl een normale hoeve 16 morgen telde. 32). En blijkbaar was de kwaliteit van de grond nog slecht ook. De pacht voor deze boerderij was, in vergelijking met die van andere stukken land Jn de omgeving, vrij laag. De geringe omvang kan er op wijzen dat deze hof niet
als landbouweenheid is begonnen en pws daarna administratief centrum werd. Veeleer lijkt het er op dat de Bisschop deze plek bewust gesticht heeft als administratief centrum, vermoede- lijk om haar centrale ligging, dichtbij Utrecht en dus gemak- kelijk bereikbaar. Uit de Bisschoppelijke Rekeningen merken we dat dit belangrijke centrum al voor 1328 verplaatst werd van de Bisschopshof naar de Zelsterbrug, waarna de hof alleen als boerderij in gebruik blijft en dan geregeld door de Bisschop verpacht wordt. Deze verplaatsing doet wat vreemd aan. De afstand van het oude naar het nieuwe centrum bedroeg maar enkele honderden meters en we vragen ons af wat de |
||||
Bisschop ertoe bracht een zo belangrijk centrum over zo
geringe afstand te verplaatsen. We krijgen de indruk dat men dit centrum beslist daar in de buurt wilde houden, omdat van oudsher de loop daarheen was maar dat een be- paalde reden dwong tot de verhuizing. Was die reden wei- licht het wegvallen van de watertransportweg bij de Brenk? Terwijl die bij Zeisterbrug nog wel aanwezig was? Rondom de Bisschopshof op de Brenk moet er op dat
gedeelte van de Zeisteroever veel ongebruikte grond ge- legen hebben. Als in 1528 Keizer Karel 5 het wereldlijk bezit van de Bisschop heeft overgenomen en het toezicht op de gebruikers ervan verscherpt wordt komt men in de betreffende rekeningen heel wat nieuwe betaal posten tegen van "aangravingen" daar ter plaatse, die blijkbaar kort tevoren hadden plaatsgevonden. Prof. van Iterson wijst er in zijn proefschrift op dat
we bij de naam Brenk of Brink niet aan een dorpsplein moeten denken, maar dat deze naam in oostelijk Utrecht in het algemeen de betekenis had van een gedeelte van de Almende. We mogen hier nog wijzen op een derde betekenis van Brenk, waaronder we dit woord ook vaak in het Saksische deel van ons land tegenkomen, n.l. die van "rand met een flauwe helling naar het stroomdal". En in deze betekenis zou zowel de Brenk op Zeisteroever als die in Bunnik gezien kunnen worden. 33). Het is moeilijk om na te gaan welke strook land langs
de rivierarm tussen de Kerk en de Zeisterbrug nu precies met de naam Zeisteroever werd aangeduid. Wellicht ver- stond men daar in overoude tijden een groter gebied onder dan later het geval was. Uit het reeds besproken: "Zeysterover alsoe vele als uut Heze roert", zou men de indruk kunnen krijgen dat de Zeisteroever zich oorspronkelijk uitstrekte tot de zandgrond van de Heuvelrug. Maar in de tweede helft van de Middeleeuwen was dit beslist niet meer het geval. |
||||
De indeling voor de tiendheffing verschaft ons hier
wat meer gegevens. Het heffen van tienden ten bate van de Kerk begon al in de 9e eeuw en zal hier, zo dicht bij het kerkelijk centrum, goed georganiseerd geweest zijn. Als kerkelijk instituut was deze tiendheffing in wezen uiterst conservatief. De grenzen van de tiendblokken en de namen ervan blijven eeuwen lang onveranderd. Nu wordt in een charter uit 1259 (34) voor de eerste maal gesproken over: "decimam maiorem et minorem in Soeysterhoever et in Eygen et in Crosa in perrochia de Seyst". Het gaat hier dus om drie tiendblokken: de Zeisteroever, het Eygen en de Kroost. We vonden tot nu toe in dit gebied geen andere grote tiend- blokken, wel kregen we de indruk dat de tiend in de Kroost meestal Goertiend genoemd werd. Lukt het ons om de ligging van de Kroost en het
Eygen te bepalen dan is het mogelijk om bij benadering aan te geven welk gebied hier tot de Zeisteroever behoorde. Nu wordt in een bericht uit 1371 (35) gesproken over
een stuk land: "ghelegen int Croest in Zeyster gherecht, van den wech die doer Croest ghaet toten Noerdwech toe op ende neder. Ende enen acker in Zeyster bruec in denselven ghericht, van den Noerdwech opghaende opt Eyghen." En in 1545 (36) lezen we: "twee mergen op 't Eygen,
streckende aen die brugge." We krijgen hieruit de indruk dat de Kroost zich uitstrekte van de Heuvelrug tot aan de Noordweg. "Enen acker-------------------van den Noerdwech
opghaende opt Eyghen" geeft blijkbaar aan dat dit Eygen
direct aan de Noordweg grensde. Terwijl het zich uitstrekte tot aan de Zeisterbrug. Dit Eygen kan dan het gebied geweest zijn dat gelegen
was tussen de Noordweg, de Breedsteeg, de rivierarm naar Oostbroek en het gebied van de Abdij Oostbroek zelf. Uit de tekst van de hierboven aangehaalde oorkonden menen we ook te kunnen afleiden dat "Zeyster Bruec" zich uit- strekte tot aan de zuidzijde van de Noordweg. Dot zou betekenen dat Zeisterbroek en Eygen namen voor eenzelfde |
||||
gebied zijn of in ieder geval dat Eygen een deel was van
het oorspronkelijke Zelsterbroek. Wellicht wordt deze ver- onderstelling bevestigd door de wijze van vermelding van goederen, behorend aan het Kapittel ten Dom. We lezen daarover in 1365 (37): "Item in Zeyst decimas maiores.
Item ibidem decimas die Goertiende.
Item decimas quosdam dictas in palude.
Item ibidem decimas minutas. "
Terwijl we in 1399 (38), en later telkens weer, lezen: "Item de decimis maioribus in Zeist. Item de decimis dictis Goertiende, Eygentiende
et Smaeltiende",
Als we de teksten vergelijken krijgen we de indruk dat de "decimas quasdam dictas in palude", de broektiend dus blijkbaar identiek is met de Eygentiend. Nu wordt in de "Bronnen voor de Geschiedenis van
Zeist" (Dl.1, biz. 19) als Eygen gezien het gebied van de Vinkenbuurt tot de Koppeldijk. Op grond van het bovenstaande menen we dit te moeten weerspreken. We hopen hieronder aan te tonen dat laatstgenoemd gebied deel uitmaakte van de Zeisteroever, Als we de ligging van de Kroost en het Eygen goed
bepaald hebben dan volgt daaruit dat de Zeisteroever, tussen de Kerk en Zeisterbrug, alleen maar bestaan kan hebben uit de smalle strook ten N. van de rivierarm, begrensd door de weg naar Utrecht, het Z. deel van de Kroostweg en de Breedsteeg. We gebruikten hierboven de naam "broek". In de
Middeleeuwen was dat een laaggelegen komgebied, dat in het W. begrensd werd door een oeverrug van een voor- malige rivierarm die ongeveer een N/Z richting had. Deze naar het W. afgesloten komgebieden hadden oorspronkelijk |
||||
geen mogelijkheid tot v/aterlozing. Ze kunnen pas in
cultuur gebracht wordt als men omstreeks 1300 begint met de aanleg van de weteringen. In de oorkonden betreffende dit gebied komen we
de namen van drie broeken tegen: Cattenbroek, Middel- broek en Zeisterbroek. Het Middelbroek hoorde tot het Gaasbeeks gerecht, evenals Kersbergen en de Zeisterstraat. Dit gerecht moet gezocht worden in de dichtgeslibde rivierbedding en werd aan de zuidzijde begrensd door "Cattenbroicker Kerkwech, die van Cattenbroick tot Seyst gaet" (39). Cattenbroek lag ten Z. van het Middelbroek terwijl Zeisterbroek ten N. ervan ligt. Uit de bij het Eygen aangehaalde oorkonden zou men af kunnen leiden dat Zeisterbroek o.a. bestaan heeft uit de dichtgeslibde bedding van de rivierarm naar Oostbroek en het aangrenzende land, richting Noordweg. Als we vanaf Zeisterbrug de loop van de voormalige
rivierarm verder willen reconstrueren wordt onze aandacht getrokken door een smalle, langwerpige strook land die de verbinding vormt tussen Zeisterbrug en "Kouwenhovenre weteringe". Het is de Brugakker, waarover we hiervoor reeds spraken. In een akte van 16 maart 1483 lezen we al over: "twee campekijns landts" gelegen "oen die Brugwech by die CoppeH".(40). Deze Brugakker was eigendom van de Bisschop en na 1528 dus van de Keizer. Volgens Prof, van Iterson was dit gebied vier morgen groot en eindigde het bij de Vinkenbuurt. (41). Uit een hier- boven reeds besproken akte (zie 11) weten we echter dat de Brugakkerweg en dus ook de Brugakker verder westwaarts doorliep. De plaats bedoeld met: "streckende oestwaerts mit enen hoeck van den lande voirs aen enen heerwech ge- heyten Brughacker", lag voorbij de Vinkenbuurt en dicht bij de Grote Laan. Het gebied zal oorspronkelijk groter geweest zijn don de genoemde vier morgen. Uit de Bis- schoppelijke Rekeningen en later uit de Rekening van de |
||||
Raden en Rentmeester-generaal der Domeinen (42).
krijgen we de indruk dat er vroeger een aaneengesloten gebied van zes morgen verpacht werd. Zo lezen we in de Rekeningen van 1529 e.v.: "Lubbert van Groenewou die in pacht heeft zes morgen landts gelegen omtrent Zeyster- brugge den tijdt van ses jairen", en: "Den voirn. Lubbert die noch in pacht heeft gelijcke tijdt den Heerenweg (= Brugakkerweg) daeromtrint tot Zeyst gelegen". Waarschijn- lijk liepen de Brugakker en de begeleidende weg door tot aan de Grote Laan. Bovengenoemde Lubbert is voor de zes morgen land 14
pond aan pacht verschuldigd terwijl hij voor de pacht van de Brugakkerweg per jaar 8 pond moest betalen. Blijkbaar een zeer profijtelijke weg, waar de talrijke passanten wel een tolgeld moesten betalen. Omtrent de bodemgesteldheid van de Brugakker geeft
een akte van 7 sept. 1564 een duidelijk beeld. Het betreft een akte waarbij de pacht verlengd wordt van "zekere valeye genaempt den Brugacker". Er wordt gesproken over Charles Cassiopijn wien toebehoort; "zekere hoeve lants gelegen achter Oesbroeck in den lande van Utrecht, omtrent weicke hoeve leggende is zekere del Ie ofte valeye genoempt den Brugacker, daer men poerden ende scaepen op plach te joegen, die nu merckelijck mit groote costen ende arbeyt van des suppliants pachter verbetert is". Om van het gedane werk te kunnen profiteren krijgt Cassiopijns pachter, op gunstige condities, verlenging van de pachttermijn met tien jaar. "Mits conditien oltijts een padt te laten omme mensen ende beesten te laten passeren van den Cluitenberch, ende in die eerste jaren die dollen ende wallen t'zijnen coste ende zonder eenige vergeldinge zoe op te leveren ende maecken, dattet mit redene bij den rentmeester opgenomen mach worden voir durachtigh die volgende jaeren".43). |
|||||
10
|
|||||
Dit gebied met zijn "dollen ende wallen" is zeer
waarschijnlijk het dichtgeslibde restant van de rivierarm langs Zeisteroever. De hooggelegen grond van de oever- wallen is ook hier gebruikt om de lager gelegen gronden mee op te hogen. We zagen reeds dat dit op veel ter- reinen in het gebied ten W. van Zeist gebeurd is gebeurd. De Brugakker met zijn zes morgen land werd zo goed
als zeker tot de Zeisteroever gerekend. We menen dit af te mogen leiden uit posten voorkomend in de Rekeningen van het Bisdom Utrecht, na 1528 voortgezet in de Rekening van de Raden en Rentmeester-generaal der Domeinen. In de eerste wordt onder het hoofd: "Pachtgoide omtrint Utrecht", een aantal malen vermeld dat de Bisschop verpacht: "Zes morgen land op Seysteroever". Als Keizer Karel 5 eigenaar van dit gebied geworden is lezen we in de Rekening van de Raden en Rentmeester-generaal de verpachting van: "zes morgen landts gelegen omtrent Zeysterbrugge". (zie boven) We hebben sterk de indruk dat het hier dezelfde zes morgen betreft, dus het land van de Brugakker, dat dan op Zeister- oever gelegen was. 44) Op grond van bovenstaande menen we de Brugakker
tot aan "Kouwenhovenre weteringe" te moeten zien als de zuidelijke begrenzing van Zeisteroever in dit gebied. Terwijl nu boven de tegenwoordige Kromme Rijn de Zeister- oever doorliep tot aan de Bisschopswetering menen we dat voor het gebied ten N. van de Brugakker te moeten be- twijfelen. We doen dat op grond van een oorkonde uit 1422 waarin we lezen: "een viertel landts.........
streckende van Zeysteroever tot an der weteringe toe die
tot Oistbroicwert gaet. "45X = Bisschopswetering). We zoeken dit "viertel landts" in het onderhavige
gebied, aangezien er gesproken wordt van: "de weteringe die tot Oistbroickwert gaet" terwijl uit de tekst ook duidelijk blijkt dat in het betrokken gebied de Zeisteroever niet reikte tot de Bisschopswetering. Aangezien de ligging |
|||||
11
|
|||||
van dit land op Zeisteroever ten N. van de tegenwoordige
Kromme Rijn daardoor uitgesloten is blijft als enige moge- lijkheid dat land te zoeken ten N. van de Brugakker. Gezien de totale oppervlakte van de Zeisteroever, die
we op een 400 morgen geschat hebben, menen we dat toch wel een groot gedeelte van het betrokken gebied tot de Zeis- teroever behoord zal hebben. We vestigen in dit verband de aandacht op de N.0. hoek van dit gebied, waar we op de topografische kaarten de naam: "De Lage Grond" tegenkomen» Deze naam moet zeer oud zijn, het gebied ligt, in tegen- spraak met wat de naam zou doen verwachten, erg hoog. Uit de percelering valt op te maken dat dit gebied vroeger door een waterloop langs de zuidrand geschieden is geweest van de rest. Is deze Lage Grond wellicht het gebied dat tussen Brugakker en Bisschopswetering niet tot de Zeisteroever behoorde ? Aandacht vraagt nog het laatste smalle stuk van de
Brugakker tot de Zeisterbrug. Het is de plaats waar voorheen de rivierarm naar Oostbroek zich afsplitste. We krijgen uit de percelering de indruk dat deze tak naar Oostbroek vroeger kwam droog te liggen dan de rivierarm langs Zeisteroever. Hierboven spraken we reeds de veronderstelling uit dat deze drooggevallen rivierarm naar Oostbroek het Zeisterbroek ge- noemd werd. Als Zeisteroever zou hier dan alleen gezien kunnen worden dat laatste smalle stuk van de Brugakker tot de Zeisterbrug. In het verlengde van de Brugakker loopt de "Kouwen-
hoven re weteringe", tegenwoordig een deel van de Haks- wetering, naar de Kromme Rijn. We toonden reeds aan dat "Kouwenhovenre weteringe" een natuurlijk water was en dat het land ten N. ervan op Zeisteroever lag. Vrij zeker hebben we hier te maken met het laatste stuk van de verdwenen ri- vierarm, die we vanaf Zeist poogden te reconstrueren. Het is overigens logisch dat de Zeisteroever, die zich uit- strekte van Rijnauwen tot de Kerkhoogte van Zeist langs de gehele lengte, en dus ook op de plaats van bovengenoemde |
|||||
12
|
|||||
weteringe, door een aaneengesloten rivierarm begrensd werd.
In verband met "Kouwenhovenre weteringe" komen we
even terug op de naam Kibbruggherweg, de oude naam voor de Grote Laan te Bunnik. De beweegbare brug waarop deze oude naam wijst kon gelegen hebben op de plaats waar de voormalige rivierarm, waaruit de wetering ontstaan is, de weg sneed en zal daar dan gediend hebben voor het verkeer met vaartuigen naar en uit de richting Zeist. Er bestaat hieromtrent echter geen enkele zekerheid. Middenin het terrein valt ons nog iets eigenaardigs op.
Halverwege de "Kouwenhovenre weteringe" takt zich naar het Z. een kennelijk eveneens natuurlijk water af. Het is sterk verland en loop kronkelend door het terrein om dan tegen de Grote Laan te eindigen. Iets zuidelijker aan de andere zijde van de Grote Laan zien we een brede, on- diepe arm uitlopend in de tegenwoordige Kromme Rijn die duidelijk de voortzetting is van de kronkelende aftakking. Bovenbedoelde brug kan ook over dit water gelegen hebben. We krijgen de indruk dat dit water zich in vroeger tijd voortzette aan de westzijde van wat nu de Kromme Rijn is. De percelering in het terrein ten N, van Cammingha wist daar duidelijk op. Bestudering van kaart en luchtfoto toont aan dat dit water eertijds stroomde vanaf Cammingha door het terrein tussen de Koningslaan en de Kromme Rijn, de laan naar Rijnauwen sneed om dan met een bocht in de richting Vechten te stromen. Is het mogelijk dat in vroeger tijd de rivierarm ven Zeist zich op het terrein van de Nienhof in tweeën splitste? Resumerend menen we te mogen zeggen dat het gebied
van Rijnauwen tot de kerkhoogte van Zeist in de Middeleeuwen bekend was onder de naam Zeisteroever. Langs de gehele zuidzijde ervan stroomde een rivier. Of dit de Rijn was of een min of meer belangrijke Rijntak zal nader onderzoek moe- ten uitmaken. Tussen de kerkhoogte en de Tolakkerlaan was dit water in de 14e eeuw reeds grotendeels verdwenen, al bestaan er aanwijzingen dat de restanten ervan nog lang |
|||||
13
|
|||||
daarna in het terrein zichtbaar v/aren« Historisch-water-
staatkundig is het gebied tussen de tegen v/oord ige Kromme Rijn en Zeist interessant. Kennelijk stroomden daar in vroeger tijd een aantal nu verdwenen Rijnarmen doorheen. Nu de Gemeente Zeist een afv/ateringskanaal gaat
graven van de Grift naar de Kromme Rijn zal er door het terrein van de Brugakker weer water gaan stromen. Of de toestand in dit gebied in de toekomst even aantrekkelijk zal zijn als in het verleden, toen hier helder en fris Rijnwater langs kwam, moeten we betwijfelen. D.R. Klootwijk
26. Kartering L7. Stichting Bodemkartering. Wageningen.
27. Bericht H. Martin v.d. Pollstichting.
28. zie 19.
29. B.Z., dl. 1 blz.10.
30. zie 26.
31 " 12. 32. "
33. Boor en Spade 10. (1959). Veldnamen in het Zuidenveld.
(Dr.) Ir. B.v. Heuvein en J. Wieriga. 34. B.Z., dl. 1 biz. 19.
35. " " 67.
36. B.Z., dl. 2 bIz. 54.
37. B.Z., dl. 1 bIz. 57.
38. " 125.
39. " 60 en 152.
40. " 330.
41. zie 12.
42. B.Z., dl. 2 bIz. 11 en 19.
43. " 118.
44. zie 42 en dl. 1 blz. 1 80 en 191.
45. B.Z., dl. 1 blz. 169.
14
|
||||
VAN SLAGMAAT VAN DE SLAGMAAT?
Bij lezing van W, GrapendaaI's artikel over "De Am-
bachtsheerlljkheid Slagmaat", vorig jaar In dit tijdschrift, herinnerde Ik me een tweetal akten, die ik enkele jaren geleden noteerde. De eerste akte, van 16 juli 1641, bevindt zich in het
rechterlijk archief van Bunnik, nr. 1347, (Rijks archIef,Utrecht) en betreft de verkoop van 2 morgen 5 hont ( + 2 h.a.) land op Wiltenborch, strekkende uit de Marschdijck noordwaarts, aan Jhr. Diederick Ruijsch te Utrecht, door de gebroeders Adrlaon en Jan Jansz. van Slagmaat, voor hen zei ven, en als voogden over de minderjarige kinderen van hun overleden broeder Pauwei, en als gevolmachtigden van hun vader Johan Pauwelsz. (weduwnaar van Jannichgen Aertsdr. van Zijl), en van hun met naam vermelde zusters en zv/agers. Uiteen charter in het archief van het kapittel van Sint
Jan te Utrecht (Rijb archief Utrecht, nr. 721) blijkt, dat Jan Pauwelsz. op 26 sept. 1595 van dat kapittel in pacht nam ruim 37 morgen land in Slagmaat en nog 1 1 morgen onder Vechten ( totaal (totaal + 41 h.a,). De jaarlijkse pacht bedroeg 131 oude schilden van 42 stuivers
't stuk (+ ƒ. 275,--)j bovendien nog 131 "goede pacht capoenen" (gemeste jonge haantjes), waarvan er 65 " in pluljmen" geleverd moesten worden, de rest dus blijkbaar ge- plukt, waarde in totaal + ƒ. 52,—; met Pasen moesten nog 2 vette lammeren geleverd worden. Borg bij het huurcontract bleef Aert Stevensz. van ZijJ
(Jans schoonvader blijkbaar). Genoemde 37 morgen in Slag maat is mogelijk de boerderij
Slagmaat (oud en nieuw). Met 50% zekerheid kunnen we dit stellen, want volgens het "Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" van A.J. van der Aa was de heerlijkheid "Slag- maat" 62 bunder groot en telde toen ( 1847) 20 inwoners (9 hervormden en 11 katholieken) en 2 hulzen, dat laatste getol zal 250 jaar vroeger wel niet groter geweest zijn. De volgende pachtbrief Is van 28 april 1643. Dan pacht
Jan Jans Pauwelsz. dezelfde 48 morgen, die zijn vader in huur heeft gehad; 15 |
||||
o
|
|||||||||
o
|
|||||||||
« ^
|
|||||||||
O
|
|||||||||
16
|
|||||||||
fe
|
||||||||
o
_o 1»
o
9
3
c
« |
||||||||
£
«o
D |
||||||||
17
|
||||||||
de pachtsom wordt dan vastgesteld op 250 oude schilden en
250 pachtcapoenen ( of 18 voor iedere kapittelheer) jaar- lijks. Hij heeft - economisch gezien - niet zo goed ge- boerd: in 1651 laat het kapittel beslag leggen op zijn goederen wegens achterstallige pachtgelden. Op de lijst van de pander (deurwaarder) staan o.m. vermeld: 10 morgen weijtop 't veld, een berg met weijt, 15 morgen zomercoren, 7 merriepaarden, 7 melkbeesten, beddegoed, kleren, huis- raad en gereedschap. Toch zit Jan in 1654 nog op Slagmaat. Het kapittel dringt
echter aan op betaling van 2 jaar achterstallige pacht- en capoengelden en dat v66r Kerstmis. Hoe het verder met hem gegaan is, kunnen we uit het archief van St. Jan niet te weten komen, de volgende bewaard gebleven pachtbrief van de Slagmaat is pas van 1775. Blijkbaar kregen de bev/oners in de eerste helft der 17de
eeuw de familienaam Van Slagmaat naar het gerecht of naar de boerderij, waar zij woonden. Bovengenoemde pachtbrieven vermelden alleen hun patronymica, de akte van 1641 noemt allen met achternaam; de akten van 1696 ook, behalve de testatrice, de notarissen noemen haar hardnekkig enkel "Weijntje Jans". In het rechterlijk archief van Houten, nr. 1286 (Rijks
archief Utrecht) bevinden zich 2 akten van 21 maarten 14 mei 1696 van resp. notaris Gijsbert van Bijleveld en notaris Pieter van Leechburch te Utrecht betreffende de publieke verkoop voor ƒ. 1890,— van 6 morgen (+ 5 h.a.) land op de Schaft te Houten" streckende van het Toerixse Sandpadt tot aen de Leeslooth toe" door de gezamenlijke erfgenamen van Weijntje Jansdr. (van Slagmaat), Deze erfgenamen,vormen- de 7 staken waren: Gerrit Adriaansz., de overleden Jannichgen Adriaansdr., de kinderen van de eveneens overleden Jannichgen Adrïaansdr., Paulus Jansz. en Maria Jansdr. van Slagmaat, Jannichgen Luijten en Gijsbert Luijten van Schaik. |
|||||
18
|
|||||
Dit land was Weijntje Jans aangekomen uit de erfenis van
Maria Lubbertsdr. van Rossum. Het Is mij nog niet gelukt in de protocollen van de Utrechtse
notarissen deze testamenten of boedelscheidingen ervan terug te vinden. Uit de gegevens van de akten van 1641 en 1696 kon
onderstaande geslachtslijst worden samengesteld; voor aan- vullingen uit andere bronnen wordt verwezen naar onder- staand lijstje. I. JOHAN (JAN) PAUWELSZ. (VAN SLAGMAAT),
woont op Woei jen, leeft nog in 1641,
pacht 26 sept. 1595 48 morgen land onder Slagtmaat en
Vechten van het kapittel van St. Jan te Utrecht,
gehuwd met:
JANNICHGEN AERTSDR. VAN ZIJL,
overleden v6ór 16 juli 1641,
Kinderen:
1. PAUWELS JANSZ. VAN SLAGMAAT, zie: IIA.
2. ADRIAAN JANSZ. VAN SLAvGMAAT, zie: IIB.
3. JAN JANSZ. VAN SLAGMAAT, zie: MC.
4. NEELTGEN JANSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd met: ANTHONIS DIRKSZ. VAN DER WELL,
woont op de Hogeweide. 5. MARIA JANSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd met: ANTHONIS CORNELISZ. VAN ROSSUM,
burger en bakker binnen Utrecht, 6. TRUI JCHJE JANSDR, VAN SLAG MAAT, zie IID.
7. WEIJNTJE JANSDR. VAN SLAGAvAAAT7
" in hoer leven bejaerde dochter", (2) overleden vóór 21 maart 1696, mede-erfgename van Maria Lubbertsdr. van Rossum. |
|||||
19
|
|||||
8. ANNICHGEN JANSDR. VAN SLAGMAAT.
MA. PAUWELS JANSZ. VAN SLAG^AAAT,
overleden v6ór 16 juli 1641, woonde in het Overeind
van Jutphaas.
gehuwd met:
ANNICHJE CORNELISDR. DE RIDDER,
zij hertrouwde v6ór 1641 met:
JACOBTIBBESZ.
|
|||||||
Uit beide huwelijken had zij kinderen.
Annichje was een dochter van Cornelis Adriaensz. de Ridder en Neeltje Jansdr,; haar zuster Teuntje was ge- huwd met: Steven Aertsz. van Zijl, overleden vóór 1671, neef (oomzegger) van Jannichgen Aertsdr. van Zijl. (4). Hij was schout van Oud Wulven tot juni 1630, toen
de nieuwe Heer van Oud Wulven hem afzette; in 1638 en volgende jaren was hij schout van de Heemstede, (1) Toen notaris Cornelis van Vechten uit Utrecht Annichje op 13 juli 1641 bezocht voor het opmaken van een machtiging in verband met de verkoop van het land aan de Marsdijk, na eerst bij haar schoonvader Jan Pauwelsz. in Waeijen voor hetzelfde doel te zijn geweest, vond hij haar "ziekelijk te bedde leggende in de crame". IIB. ADRIAAN JANSZ. VAN SLAGMAAT,
woont 1641 te Houten, 1647 op Waeijen,
overleden vóór 20 dec. 1670, (I)
1641 voogd over de kinderen van zijn broer Pauwels,
schepen van Oud Wulven sinds 1660, (I)
gehuwd met:
MAIJCHGEN HERMANSDR. (I)
kinderen:
1. GERRIT ADRIAANSZ. VAN SLAGMAAT, zie: UIA.
2. JANNICHJE ADRIAANSDR. VAN SLAGMAAT,
overleden vóór 21 maart 1696, maar na haar tante Weijntje Jansdr.; haar 1/7 part van het land op de Schaft in Houten vererft op haar broer Gerrit en haar zuster Jannichje. |
|||||||
20
|
|||||||
3. JANNICHJE ADRIAANSDR. VAN SLAGMAAT,
zie: IIIB. lic. JAN JANSZ. VAN SLAGMAAT,
woont op Woei jen,
1641 voogd over de kinderen van zijn broer
Pauwels, 28 april 1643 pacht hij 48 morgen land onder Slag maat en Vechten, in 1651 en 1654 in financiële moeilijkheden, gehuwd met: N.N. Kinderen: 1. PAULUS JANSZ. VAN SLAGMAAT, zie IIIC,
2. MARIA JANSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd met: TEUNIS VAN STRAALEN,
woont te Werkhoven, zij hebben kinderen, MD. TRUIJCHJE JANSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd met:
LUIJT GIJSBERTSZ. VAN SCHAIK,
woont in het Overeind van Jutphaas. Kinderen: 1. JANNICHJE LUIJTEN VAN SCHAIK, zie IIID.
2. GIJSBERT LUIJTEN VAN SCHAIK,
woont in den Oudenrijn, gehuwd met:
MEINSJE EGBERTSDR. IIA. GERRIT ADRIAANSZ. (ARISSE) VAN SLAGMAAT,
woont onder Oud Wulven,
overleden v6ór 25 mei 1724, schepen van Oud Wulven,
1671, (1) 20dec. 1670: hij koopt van zijn moeder hofstede
met 1 morgen boomgaard onder Oud Wulven, (1) 4 febr.1696: hij koopt 12 morgen land onder Oud Wulven van de regenten van het Hofje van Nieuw- koop in 's-Gravenhage voor ƒ. 1200,—, hij had dit land te voren al in huur, (2) |
|||||
21
|
|||||
22 april 1699: hij koopt 8 morgen land onder Woei jen
van Michaël Godefroy baron d'Overschie voor
ƒ. 1425,-, (2)
6 juli 1700: hij koopt van dezelfde nog 4 morgen land
onder Oud Wulven, zijn neef Paulus Jansz. pachtte
dit land tot 1700, (1)
gehuwd te Oud Wulven, 21 febr. 1682, met: (1)
TEUNTJE JANSDR. VAN SCHAIK.
|
|||||||
Kinderen:
1. ARIE GERRITSZ . VAN SLAGMAAT, zie: IV A
2. ANTONIJ GERRITSZ. VAN SLAGMAAT,
overleden v6ór 25 sept. 1754, op die datum estimatle
van zijn nagelaten goederen, (1) n.l. aandeel in 4 percelen land ter waarde van 237 gulden en 5 stuivers. 3. CORNELIA GERRITSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd met: CORNEUS VAN ROIJEN. (1)
IIIB. JANNICHJE ADRIAANSDR, VAN SLAGMAAT,
overleden vöór 21 maart 1696,
gehuwd: 1) te Oud Wulven, 30 juli 1667, met: (1)
AELBERT PIETERSZ. VREESWIJK; 2) met:
PETER TEUNISZ. TUCKER;
3) te Oud Wulven, 2 nov. 1676, met: (1)
GOIJERT JANSZ. VAN HELSDINGEN, woont onder Woei jen, schepen van Oud Wulven, 1679, (1)
Kinderen: 1. JANNICHJE AELBERTSDR. VREESWIJK, gehuwd te Oud Wulven, 27 nov. 1693, met: (1)
GERRIT JANSZ. VAN CLINGEN,
|
|||||||
22
|
|||||||
woont onder Vechten,
zij hadden kinderen. 2. AELBERTJE PETERSDR. TUCKER,
woont in 1696 in Utrecht buiten de Wittevrouwenpoort.
3. ADRIAAN GOOIJERTSZ. VAN HELSDINGEN,
gehuwd met: ADRIAANTJE VAN ROSSUM,
zij hertrouwde te Oud Wulven, 12 aug. 1721, met:
DIRK CORNEUSZ. BLOM. (1)
4. TEUNTJE GOIJERTSDR. V"AN HELSDINGEN,
gehuwd te Oud Wulven, 18okt. 1712, met: CORNELIS GERRITSZ. VAN MAARSCHALKERWEERD, weduwnaor van: DIRKJE VAN MEERVïïTT: TÖ IIIC.PAULUS JANSZ. VAN Sb^GMAAT,
woont op Woei jen,
schepen van Oud Wulven sinds 7 mei 1691, (1)
4 nov. 1706: hij verkoopt huis met schuur en bepoting
in 't Goy aan Jan Thonisz. Vonck, (3)
gehuwd met:
GIJSBERTJE JANSDR. VAN SCHAIK.
Kinderen: (o,a.)
1. JOHANNA PAULUSDR. VAN SLAGMAAT,
gehuwd te Oud Wulven, 27 nov. 1705, met: JAN HENDRIKSZ. VAN DEN BERGH. (1) IIID. JANNICHJE LUIJTEN VAN SCHAIK,
gehuwd met:
CLAES ADRIAANSZ.VOSCH,
overleden vöór 21 maart 1696
woonde in het Overeind van Jutphaas,
schepen van het Overeind, 1675-1682. (6)
Kind: 1. WEIJNTJE CL^ESDR. VOSCH,
gehuwd te Jutphaas-Overeind, 28 jan. 1690, met: (6)
PETER JANSZ. VAN ZIJL, woont te Bunnik, treedt in de akten van 1696 op namens zijn schoon-
moeder, hij was zoon van Jan Petersz.van Zijl en |
|||||
23
|
|||||
Marrichie EIberse. (5)
IVA. ARIE GERRITSZ VAN SLAGAAAAT,
overleden 1748/1749, schepen van Oud Wulven, 1720-1748, (1)
25 mei 1724: hij vestigt met zijn broer en met zijn zwager, als erven van hun vader, een plecht van ƒ. 2500,— op hofstede en 25 morgen land onder Woei jen; (1) hij had 2 zonen; waarschijnlijk is hij de Arie Slagmaat, die gehuwd
was met: SYBILLA DE RIDDER (dochter van Anthony en Cunera de With), daar hij geboorte bij had. (7) Kinderen:
1. GERRIT VAN SLAGMAAT,
overleden v6ór 18 okt. 1758, in 1747 vermeld als een van de 9 vermogende weer-
bare mannen tussen 16 en 60 jaar in Oud Wulven (er waren ook nog 5 onvermogende dito's), op de lijst staat ook Antonie van Slagmaat, dat kan zijn broer zijn of zijn oom; (1) gehuwd te Oud Wulven, 22 okt. 1754, met: ADRIANA DE CRUIJFF, jonge dochter van Slagmaat; zij hertrouwde te Oud Wulven, 18 okt. 1758, met:
GERRIT JANSZ. VAN DER WEL, geboren te Odijk, hij hertrouwde te Oud Wulven, 7 juni 1774, met:
JANNIGJE VAN SCHAIK, geboren te Houten. TH |
|||||||
/
/
|
|||||||
24
|
|||||||
Bronnen:
1) rechterlijk archief Oud Wulven, nr. 1295.
2) protocol notaris P. van Leechburch, Utrecht, nr.283b
3) rechterlijk archief Houten, nr. 1287.
4) Dr. H.F. Friederichs: "Das Utrechter Geschlecht de
Ridder. 1220-1650-1730".(1970).
5) rechterlijk archief Bunnik, nr. 1347.
6) rechterlijk archief van het Overeind, nr. 1338.
7) protocol notaris Dirk van Lobbrecht, 4 dec. 1741.
A, Pastoors.
|
|||||
25
|
|||||
BERICHT OVER DE BIBLIOTHEEK
Bijna geheel door schenkingen van leden is er een
kleine verzameling ontstaan die, naar wij hopen, zich nog steeds uit zal breiden. Zodra de boeken hun definitieve plaats in Odijk zullen hebben gekregen zal gewone uit- lening mogelijk worden. Nu is uitlening voor onderzoeks- doeleinden mogelijk door een schriftelijk of telefonisch verzoek aan mij te richten (^Aevr. Schipper, Molenpad 3, Schalkwijk, tel. 03409/580). Nadere inlichtingen kunnen ook langs deze weg worden verstrekt. Het is mijn bedoeling om hier een kort systematisch
overzicht van de tegenwoordige inhoud van onze biblio- theek(je) te geven, waarin niet alles zal worden genoemd maar wel de aanwezige soorten materiaal en de onder- werpen zullen worden aangeduid. Om te beginnen hebben we een zeer bescheiden hoe-
veelheid tijdschriften van naburige streekhistorische ver- enig ingenTTHTneemaan dat het een ieder bekend is dat men een ruime sortering historische en streekhistorische tijd- schriften aan kan treffen en in kan zien op het Instituut voor Geschiedenis, Kromme Nieuwegracht 20, Utrecht). Onze Kring heeft daarvan: Flehite, Tijdschrift voor verlede en heden van Oost-Utrecht; Heemtijdinghen. Orgaan van de Stichts-Hollandse Historische Vereniging voor het Land van Woerden, Montfoort en IJsselstein; en het Bulletin van de Van de Poll-Stichting (Stichting ter bevordering van de kennis omtrent de geschiedenis van Zeist). Wij hopen hier binnenkort aan toe te kunnen voegen; Mededelingen van de Historische Kring Kesteren en Omstreken. Het oudste boek dat we bezitten is de bekende Tegen-
woordige Staat der Verenigde Nederlanden, I2e deel, "Vervolgende de Beschrijving van de Provincie Utrecht" (Amsterdam 1772). Helaas zijn de op het titelblad aange- kondigde "Landkaarten en Printverbeeldingen " eruit ver- dwenen. Men treft erin aan een opsomming van alle be- zienswaardigheden per gemeente of gehucht, met enkele inlichtingen over de eigenaren en de geschiedenis van ridderhofsteden en kastelen. |
|||||
26
|
|||||
Uit de oorspronkelijke uitgave (1866) van de Ge-
meente Atlas van Nederland van J. Kuyper (onlangs opnieuw uitgegeven, zie vorig nummer van dit blad) hebben we losse (uitgescheurde) overzichtskaarten van de toenmalige gemeenten Odijk, Bunnik, Werkhoven, en Wijk bij Duurstede. Van drie jaar Iater(18ó9) dateren de Gezigten in de omstreken van Utrecht, "naar de natuur geteekend en op steen gebragt door P.J. Lutger, met ge- schiedkundige aantekeningen van W.J. Hofdijk". Het is echtereen facsimile-uitgave-uitgave die wij bezitten (1970). De "gezigten" blijken voornamelijk uit voorname landhuizen te bestaan, gelegen ten oosten van de stad Utrecht, en zo getekend dat men de rust die daar toen nog geheerst moet hebben van de bladzijde op zich af voelt komen. Enkele dorpsgezichten - vanuit de verte - doen al even feeëriek aan Het boek De Utrechtse Gemeente in 1815, in vraag en
antwoord, is reeds in het vorig nummer besproken. Recentere streekhistorische literatuur hebben we over:
onze streek als geheel, de rechterlijke organisatie ervan, over de parochie van Odijk ( van de hand van onze voor- zitter), en over de dorpen Woudenberg, Scherpenzeel, en Zeist (hierover een relatief ruime hoeveelheid). Er wordt naar gestreefd om deze sector zoveel mogelijk uit te breiden. Eventuele nieuwe aanwinsten zullen in de literatuur- rubriek worden vermeld. Over kastelen hebben wij o.a. het Kastelenboek van de provincie Utrecht van J.R.CIifford Kocq van Breugel (Herzien en uitgebreid door J.D.M.Bordet, 4e druk, 1966). Wat archief-inventarissen betreft: Inventaris van het
Oud -Archief der Gemeente Houten (archieven der voor- malige gemeenten Houten, Oud Wulven en Schonauwen) en der Waterschappen Houten, Vechten- en Oud Wulver- broek, de Lee- en Rietsloten, Wulven, de Knoest, Groot- Vuylcop en de Gemeene Boezem van de Hoonwetering (1930). |
|||||
27
|
|||||
C. Dekker, Inventaris van het Archief van de Classis
(Rhenen-) Wijk der Nederlandse Hervormde Kerk, 1619- |
||||||||||
1951 (1966). Regesten lijst van het Archief der Staten
|
van
|
|||||||||
Utrecht, 1323 - 1528 (1920). S. Muller Fzn., Regesten
van het Archief der Stad Utrecht (Utrecht 1896), en van dezelfde acteur. Regesten van het Kapittel van St. Pieter (1891). Tenslotte, van F.H.C. Weytens, Inventaris van het archief van het Huis Sparrendal te Driebergen (1964). Vermeldenswaard is nog een Overzicht van de bezittingen der Van de Poll-Stichting (z.jTJ^ samengesteld door Ph.J.G.C, van Hinsbergen, waarin genoemd worden handschriften, oorkonden, atlassen, afbeeldingen, portretten, alsmede de inhoud van een bibliotheek. Naast een winterdienstregeling van de "Tram en Barge-
dienst "Vereniging" Utrecht - Jutphaas - Vreeswijk- Vianen- IJsselstein" van 1917, zijn er Verordeningen en reglementen voorde Provincie Utrecht (1942), een Keur of Polltle-Ver- ordenlng voor het Waterschap Langbroek (1869), en een niet gering aantal keuren, rapporten, reglementen en memorie's betreffende het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams in de negentiende en twintigste eeuw. Ook een Inventaris van het Oud-Archlef van dit Hoogheem- raadschap (z.j.), verzorgd door G.H. Kurtz. Verslagen van de P.U.E.M. van afzonderlijke bedrijfsjaren (1923-1927) bevinden zich ook in onze verzameling. Verder kan men een korte samenvatting van de Teleac-
cursus "Graven naar het Verleden" (1972) - met 28 dia's - vinden. Het onderwerp, dat een Ieder wel bekend zal zijn. Is de archeologie van de Lage Landen van IJstIjd tot Middeleeuwen. Er zijn voorts 40 foto's,gemaakt door de heer R, Hekkert, van de tegenwoordige staat van het Kasteel Heemstede, en een doos met verrukkelijke oude ansichten en copieën daarvan, alsmede foto's van (inmiddels verdwenen?) oude gebouwen in onze Kromme Rijnse dorpen. |
||||||||||
28
|
||||||||||
Aan een leder die dergelijke oude foto's of ansichten
bezit en er zelf geen prijs meer op stelt: In onze biblio- theek worden ze goed bewaard en kunnen velen ervan genieten en interessante gegevens aan ontlenen. |
||||||
Naast dit specifiek "historische" materiaal, zijn wij
in het bezit gekomen van een ruime hoeveelheid econo- mische en/of sociaal-geografische rapporten gemaakt door of voor de Provinciale Planologische Dienst tussen de jaren 1942 en 1968. Naast enkele die de hele provincie be- strijken bevatten de rapporten zeer uitgebreide gegevens statistieken, en overzichtskaarten afzonderlijk van : Acht- tienhoven en Westbroek (1947), Amerongen (1956), Austerlitz (1948; 1954), De Bilt (1949), Bunnik, Odijk en Werkhoven (1949), Bunnik (1967), Doorn (1949), Driebergen-Rijsenburg (1949; 1950), Harmeien (1949), Houten, Schalkwijk, Tuil en 't Waal (1950), Houten (1955; 1968), Jutfaas (1948), Lang- broek (1949), Leersum-Amerongen (1948), Linschoten en Snelrewaord (1951), Maarn (1950) ; 1953), Maarssen (1953), Mijdrecht (1948), Rhenen (1947), Soest (1951), Vinkeveen en Waveren (1948), Wilnis (1950), Vleuten (1948), Wouden- berg (1950), Wijk bij Duurstede (1948; 1960; en een be- stemmingsplanvan 1966), en Zeist (1943; 1954). Plannen voor toekomstige ontwikkelingen in ons gebied
zijn te vinden in: het Streekplan Midden en Zuidoost Utrecht, Voorlopige Beschrijving (1970), van de > Provinciale Planologische Dienst van Utrecht. Verder ook In een uit- gave van de Kring Midden-Utrecht: Globale Visie, Hoofd- lijnen voorde Inrichting van de ruimte In Midden-Utrecht (1970), meteen apart deel overzichtskaarten. Van de Ver- eniging van Nederlandse Gemeenten, Een bestuursvorm In ontwikkeling. Een nader uitgewerkte visie op de toekomstige bestuurlijke struktuur In Midden-Utrecht (1970). Aan- vullingen en commentaar hierop apart uitgegeven door de- zelfde Vereniging en door de K.M.U.. |
||||||
29
|
||||||
Wat betreft de stad Utrecht, een beleidsschets afkomstig
van het Gemeentebestuur: Utrecht, doelbewust naar de toekomst (1971), een Struktuurnota Utrecht, Ontwikkeling van het struktuurplan voorde binnenstad (1971), een Jaar- verslag (1971) van het Utrechts Monumentenfonds, en een Nota aan de Gemeenteraad van de stad Utrecht van de Werkgroep Herstel Leefbaarheid oude Stadswijken Utrecht (1971). Tenslotte, twee Rapporten van de Werkgroep Amelisweerd over de rijksweg 27 gepland doordit landgoed- wat dankzij de activiteit van deze groepnietdoorging- en een Werknota van F.Bouwmavan het Wereldnatuurfonds over ditzelfde onderwerp. Om bij de dag van vandaag te eindigen: als lopende
documentatie wordt er van de Kring Midden-Utrecht regelmatig ontvangen hun Informatiebulletin (o.a. Kamer- verslagen en -reeds over gewestelijke problematiek) en de Knipselkrant Kring Midden-Utrecht (gefotocopieërde krantenknipsels over hetzelfde onderwerp). Hun secre- tariaat is gevestigd in de Korte Minrebroederstraat 7 (naast de Boekhandel van Rossum), Utrecht, tel, 030/319731. |
||||||||
Wij zoeken iemand onder onze leden die tijd en zin
heeft om voor onze bibliotheek krantenknipsels te ver- zamelen van allerlei grote en kleine gebeurtenissen in onze streek die voor later van belang kunnen zijn. Mocht er iemand zijn die hiermee indendaad aan de gang wil gaan, dan wordt kennisgeving aan ons van dit (verheugende) feit op prijs gesteldl |
||||||||
G. Schipper- de Nie.
|
||||||||
30
|
||||||||
Tentoonstellingen
tot 18 december
"Rampjaar 1672" (Radeloos, redeloos, reddeloos)
MUSEUM FLEHITE, Westsingel 50, Amersfoort
Geopend: dinsdag t/m zaterdag
10-12 en 14-17 uur
zondag 14-17 uur
's Maandags gesloten tot 16 oktober
"Van Willibrord tot Wereldraad"
AARTSBISSCHOPPELIJK MUSEUM, Agnietenstraat, Utrecht.
In deze tentoonstelling worden aspecten van het religieuze
en kerkelijke leven -met name in Utrecht -belicht. Er is o,a. een Calendarium te zien, waarin Willibrord eigenhandig zijn aankomst in Euro|Xi in 690 meldt. De overzichtsexpositie eindigt in 1958 toen in Utrecht het eerste officiële contact met 3 vertegenwoordigers van het patriarchaat der Oosters-orthodoxe kerken tot stand kwam, met gevolg, dat de Russisch-orthodoxe kerken zich bij de Wereldraad hebben aangesloten. Uiteraard is ook materiaal (gewaden etc.) bijeengebracht uit de periodes van de bekende bisschoppen Bemold, David van Bourgondië e.a. Veel kerkgenootschappen hebben uit hun verzamelingen voorwerpen beschikbaar gesteld. De 17e eeuwse tekeningen van Utrechtse kerken van Pieter Saenredam zijn afkomstig uit de topografische atlas van het Gemeentelijk Archief te Utrecht. De tentoonstelling is iedere dag, ook des zondags geopend
van maandag t/m zaterdag van 10-17 uur, des Zondags van 13-17 uur en op dinsdagavond van 20 - 22 uur, 31
|
||||
Najaar 1972
In het late najaar zal er in het RIJKSARCHIEF,
Alexander Numankade 201, te Utrecht een tentoon- stelling voorden gehouden ter gelegenheid van de publikatie van de inventaris van de befaamde archief- collectie "Port-Royal". Zij zal gewijd zijn aan het Franse klooster Port-Royal en de vandaar uitgeweken Jansenisten, die een toevlucht vonden in de Noordelijke Nederlanden (in het bijzonder in de provincie Utrecht) en die zich met name vestigden op het landgoed "Rijnwijk" tussen Zeist en Odijk (17e en 18e eeuw). De juiste data van de tentoonstelling zullen nader worden bekend ge- maakt. Redaktie
De Utrechtse Domcantorij
Ten bate van de Utrechtse Domcantorij is door het City-
pastoraat der Hervormde gemeente een grammofoonplaat uitgegeven, die voor ƒ 10,- afgehaald kan worden op het bureau: Buurkerkhof 11 te Utrecht of kan worden be- steld door overschrijving van een bedrag van ƒ 11,50 op postrekening nr. 75651 van de Crediet- en Effectenbank te Utrecht, ten gunste van "City-pastoraat Domkerk" te Utrecht onder vermelding van "kerkmuziek". De plaat bevat o.a. het motet van J.S. Bach "Jesu meine Freude", dat wordt uitgevoerd door de vocale en instrumen- tale groep van de Domcantorij o. I.v. Maarten Kooy; het motet "Tu pauperum refugium" (Gij toeverlaat der armen) van Josquin des Prez (1450-1521) en de Toccata en fuga in F grote terts voor orgel van D. Buxtelude (1637-1707), uitgevoerd door de organist van de Utrechtse Dom Stoffel van Viegen. Stellig zijn er belangstellenden onder onze leden.
Ik raad hun aan snel tot de aanschaf van deze prachtige plaat te besluiten en zo aan het voortbestaan van de unieke Domcantorij bij te dragen» 32 Redaktie
_____^.______________ _ CL^^h\ |
||||