TUSSEN RIJN EN Li
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK |
|||||||||||||
nr. 1
|
maart 1973
|
||||||||||||
laargang
|
|||||||||||||
^edaktie-kommissie
A. Graafhuis (eindredacteur), L.M.J. de Keijzer, Houten,
mevrouw G.Schipper-De Nie, Schalkwijk, G.M.Staal, Odijk. Redaktie-adres:
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-71 18 14. Inhoud van dit blad:
|
|||||||||||||
1. Mededelingen van het bestuur
2. "Stad en dorp in het gebied tussen Rijn en Lek" door
F.A. Groen. 3. Foto-tentoonstelling "Kom us kijken" in het Gemeentelijk
Archief te Utrecht tot 6 april door A. Groafhuis 4. Het huis "Rustenburg" te Schalkwijk door
P.M. Heymink Liesert 5. Signalement door mevr. G.Schipper-de Nie
Lidmaatschap: ƒ 15,— per jaar.
Postrekening nr. 21 45 85 t.n.v. de Raiffeisenbank te Houten
t.g.v. de rekening van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek". |
|||||||||||||
Mededelingen
|
||||||||
Op 29 maart a.s.zal de heer K. Sierksma te Muiderberg
een lezing met dia's houden onder de titel: "Met vlag en wapen". Hij stelt zich voor de problematiek aan de orde te stellen, waarmee de beoefenaren van de heraldiek te maken krijgen. De lezing zal gehouden worden in het restaurant: "Het Wapen van Schalkwijk" te Schalkwijk. Aanvang 20.00 uur. |
||||||||
Het bestuur wil alvast de aandacht van de leden vestigen
op de voordracht over "Romeinse munten", die eind april door drs. J.P.A, van der Vin (verbonden aan het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen te 's-Gravenhage) gehouden zal worden in de consistoriekamer te Odijk. Eind mei zal dr. J.M. G. van der Poel van de Land-
bouwhogeschool te Wageningen in 't Goy spreken over "de ontwikkelingen in de landbouw in de 19e eeuw". Van beide lezingen kunnen de exacte data nog niet
worden vermeld. |
||||||||
Het Bestuur
|
||||||||
Stad en dorp in het gebied tussen Rijn en Lek
Het bewoningspatroon, dat zich in de loop der eeuv/en in
ons werkgebied heeft gevormd, kenmerkte zich tot even na de tv/eede v/ereldoorlog, ruimtelijk bezien, voornamelijk door een min of meer statisch agrarisch karakter. De vestiging en het vertrek van personen was nagenoeg in evenwicht, hetgeen weinig aanleiding gaf tot ingrijpende veranderingen in het bestaande stads- en dorpsbeeld. Eerst in de zestigerjaren is hierin duidelijk verandering
gekomen. In de gemeente Bunnik werd toen reeds regelmatig gewerkt aan de uitbreiding van de binnen de gemeente ge- legen dorpen. In een latere periode gebeurde hetzelfde - o.a. met steun van de provinciale overheid - in Wijk bij Duurstede. De dorpskernen in de gemeente Houten werden op kleinere schaal uitgebreid. Tengevolge van de toename van de welvaart en de daar-
mede gepaard gaande noodzakelijke drang naar vernieuwing en uitbreiding van het winkelapparaat, het bankwezen en in sommige opzichten ook de bedrijfsvestigingen, zien we ingrijpende en dorpsbeeldbedervende elementen binnendringen. Onherstelbare verminkingen zijn op vele plaatsen aan te wijzen. Teneinde verder verval tegen te gaan en nog aanwezige
fraaie kernen zoveel mogelijk te beschermen, zijn in de in 1961 van kracht geworden Monumentenwet regels opge- nomen tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorps- gezicht. In de periode hierop volgend zijn tot op heden in ons werkgebied slechts de dorpen Werkhoven en Cothen tot beschermd dorpsgezicht aangewezen terwijl voor Wijk bij Duurstede een beschermd stadsgezicht in voorbereiding is. |
||||
In aanmerking nemend, dat er in het gebied tussen Rijn en
Lek, ten oosten van het Amsterdam Rijnkanaal naast Cothen, Werkhoven en Wijk bij Duurstede de volgende dorpen en nederzettingen nog aanwezig zijn: Bunnik, Odijk, Schalkwijk, Tuil en 't Waal, Houten, Vechten, 't Goy, het middeleeuwse Goy, de Dwarsdijk, Honswijk, Loerik, Oud Wulven, Heem- stede en de Molendijk, dan is de omvang van de bescherming maar magertjes en is er momenteel veel waardevols aan de incidentele beslissingen van de bestuurders, architecten en de commercie prijsgegeven, waarvan de resultaten duidelijk zijn waar te nemen. Alvorens in te gaan op de gevolgen, die de verwoestende
uitwerking van de toenemende welvaart op de cultuur- historische waarden in ons gebied heeft gehad, vraag ik Uw aandacht voor de wijze waarop men tot de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht komt en welke wette- lijke procedure deze moet doorlopen om rechtskracht te ver- kri jgen. In een nota van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg,
wordt kort en bondig de gang van zaken over deze materie uiteengezet welke U hierna met toestemming van de Rijks- dienst ter bestudering wordt voorgelegd. Stads- en dorpsgezichten ingevolge de monumentenwet
1. Het begrip stads- en dorpsgezicht in de Monumentenwet.
De AAonumentenwet van 1961 regelt, naast de vaststel-
ling van een register van beschermde monumenten, de aan- wijzing van z.g. beschermde stads- en dorpsgezichten door de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in samenwerking met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (artikel 20 van de Monumentenwet). |
||||
De Monumentenwet omschrijft het begrip "stads- en dorpsge-
zicht" als "groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen en bruggen, grachten, vaarten, sloten en andere wateren, welke met een of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel" (artikel 1, sub e). In tegenstelling tot de "bouwkundige" monumenten, de indi-
viduele gebouwen, kan men bij de stads- en dorpsgezichten spreken van "stedebouwkundige" monumenten, waarbij de na- druk valt op de situering van de gebouwen, de relatie tussen deze gebouwen onderling, of - wat ruimer omschreven - op het historische plan van aanleg, zoals dit zich in het verleden heeft ontwikkeld en zich nog steeds ontwikkelt. Hierbij komt het aspect van de ruimtelijke ordening naar voren. Dit planologische aspect komt tevens tot uiting bij de aard van de te nemen beschermende maatregelen, indien de aan- wijzing tot "stads- of dorpsgezicht" haar beslag heeft gekregen. Deze maatregelen vinden hun wettelijke basis niet in de AAonumentenwet doch in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (onder meer artikel 37, lid 5) en in de Woningwet (onder meer artikel 50, lid 5). In het 5e lid van artikel 37 wordt de gemeente de plicht opgelegd ter bescherming van een stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan voor te bereiden en vast te stellen, dan wel te herzien. Dit bestemmingsplan doorloopt de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor alle bestemmingsplannen voorgeschreven procedure, met dien verstande dat een bestemmingsplan met betrekking tot een stads- of dorpsgezicht, alvorens door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd, ter advies wordt gezonden aan de Monumenten raad. Het begrip "stads- en dorpsgezicht", zoals hiervoren omschreven,
plaatst de "monumentenzorg" in een groter kader, enerzijds |
||||
ruimtelijk gezien door de bescherming van groeperingen,
waarvan ook niet-monumenten deel uitmaken, anderzijds door het rechtsgevolg van een dergelijke aanwijzing, dat steunt op de Wet op de Ruimtelijke Ordening en op de Woningwet. Dit ruimere kader komt reeds naar voren bij het voorbereiden van de voorstellen tot aanwijzing van gebieden ex artikel 20 van de Monumentenwet. Deze voorstellen worden namelijk voorbereid door de Rijks-
dienst voor de Monumentenzorg, in samenwerking met vertegen- woordigers van de Rijksplanologische Dienst en de Centrale Directie van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid. Voorts blijkt dit ruimere kader uit de procedure, die moet worden gevolgd, alvorens tot aanwijzing kan worden overgegaan. Behoudens gemeentelijke en provinciale besturen en de Monu- mentenraad, wordt tevens het advies Ingewonnen van de Rijks- planologische Commissie. 2. Objecten die voor bescherming ex artikel 20 van de
AAonumentenwet in aanmerking komen. De Monumentenwet schrijft voor dat de gebieden, die
uit hoofde van artikel 20 van de Monumentenwet beschermd kunnen worden, groepen van onroerende zaken moet betreffen, waarvan één of meer monumenten deel uitmaken. Deze monu- menten zullen in het algemeen bouwkundige monumenten zijn, ofschoon ook bijv. een vestingwerk (aardwerk) als monument In de zin van de Monumentenwet kan worden aangemerkt. De "groepen", waarvan in de wet sprake Is, zullen dan ook in het algemeen groepen van gebouwen betreffen. Uitdrukkelijk wordt evenwel bij de omschrijving van het begrip "stads- en dorpsgezicht" gesteld dat straten, wegen, bruggen, vaarten enz., die van de historische groepering deel uitmaken, mede in de beoogde bescherming zijn betrokken. Terecht vallen hieronder ook de bomen, die Inderdaad In belangrijke mate tot de schoonheid of karakteristiek van een bepaalde groep |
||||
van bebouwing kunnen bijdragen. In de Monumentenwet neemt
dit "organische" element (het groen) evenwel - indertijd bij amendement aan de ontwerptekst toegevoegd - gezien de aard van deze wet, een bijzondere plaats in. Hoewel de omschrijving van het begrip "stads- en dorpsgezicht"
zich slechts beperkt tot "groepen van onroerende zaken" is bij de behandeling van de wet door de Tweede en Eerste Kamer nauwelijks ingegaan op hetgeen dergelijke groepen zouden kunnen omvatten. In de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van Wet aan de Tweede Kamer wordt slechts gesteld, dat "het van belang is het geheel van een straat-, plein- of grachtwand, met bomen (sic '.), bruggen en water voor ontsiering te behouden, wanneer zulk een complex door zijn bijzondere sfeer voor de schoonheid van stad of dorp van belang is". Men kan veronderstellen dat hierbij is gedacht aan karakteristieke elementen, zoals die in onze oude stads- en dorpskernen te vinden zijn, bijv. de beroemde grachten- gordel van Amsterdam, grachtbeelden, zoals in steden als Leiden en Delft, marktpleinen, zoals in Haarlem en Gouda, doch evenzeer aan een marktveid bij een oude dorpskerk, of een groepering van boerderijen rond een brink, die met fors geboomte is beplant. Enige van deze ,relatief van beperkte omvang zijnde, ele-
menten kunnen evenwel tezamen een groter gebied vormen dat een historische stads- of dorpskern grotendeels of zelfs geheel kan omvatten. Bij een relatief klein aantal steden en dorpen in ons land Is de oude kern voorts niet alleen qua straten- plan en bebouwing historisch gezien van groot belang, doch is ook de situering van deze kern in zijn omgeving, met andere woorden de ligging van de stad of het dorp in het landschap, van grote waarde. Deze zienswijze leidt tot de wens in deze gevallen de te beschermen gebieden niet te beperken tot de eigenlijke grens van de kernbebouwing doch een strook wan het "buitengebied" hierbij op te nemen, zoals bijv. bij stadjes |
||||
/ il
|
|||||||
als EIburg, Buren en Willemstad. Deze "stroken zullen even-
wel, ook bij deze, in het totale kader van de bescherming van stads- en dorpsgezichten uitzonderlijke voorbeelden, be- perkt van afmeting zijn. In het kader van de Monumentenwet behoort de bescherming van een stad of dorp, in de zin van bescherming van de aanblik van ver af, niet tot de mogelijk- heden. In het algemeen kan men stellen dat het "stads- of dorpsgezicht" bezien wordt "van binnen uit" en niet "van buiten af". 3. De aard van de bescherming.
De meergenoemde bescherming ex artikel 20 van de
Monumentenwet houdt geen algehele bevriezing in van het beschermde object. Het zou inderdaad eenvoudig zijn op te merken, dat na een daartoe strekkende aanwijzing alles zou moeten blijven zoals het is. Dat is zeker niet de bedoeling van de wetgever geweest. De Memorie van Toelichting op de Monumentenwet stelt hierover: "Het ligt geenszins in de be- doeling dergelijke stads- en dorpsgezichten door de bescherming te "bevriezen" in de toestand waarin zij zich bevinden. Het streven moet er op gericht zijn dat wenselijke en nood- zakelijke veranderingen slechts geschieden op zodanige wijze dat het aspect van het geheel geen of althans zo weinig mogelijk schade lijdt". Op een iets andere wijze zou men kunnen stellen dat
men dient te streven naar het behoud van karakteristieke, d.w.z. eigensoortige - uit het verleden overgeleverde - groeperingen van bebouwing met de daartoe behorende wegen, waterlopen, beplantingen enz., opdat deze groeperingen een waardevol onderdeel blijven vormen van een aan de eisen van de huidige tijd beantwoordende ruimtelijke structuur. Het is hierbij tevens mogelijk, dat in een dergelijke vernieuwde structuur deze elementen aan waarde kunnen winnen, bijv. door nieuwe bestemmingen van gebouwen (al dan niet be- schemide monumenten) door het weer voor de voetgangers |
|||||||
14
|
|||||||
zie vervolg op pag.
|
|||||||
10
|
|||
Foto-tentoonstelling "Kom-us-kijken"
In het gebouw van het Gemeentelijk Archief (Alexander
Numankade 199) wordt van 7 maart - 6 april a.s. een ten- toonstelling gehouden van foto's, die gemaakt werden door de Foto- en Filmdienst van de stad Utrecht. De expositie is daarom zo opmerkelijk, omdat aan de
hand van de foto's (in alle formaten aanwezig) de veranderingen in de Bisschopsstad te zien zijn. Bovendien krijgt men een indruk wat er in Utrecht zoal gebeurt. "Kom-us-kijken" is eigenlijk een uitnodiging aan de
burgerij van stad en omgeving en aan ieder, die op de een of andere wijze van Utrecht houdt. En die uitnodiging heeft zin, omdat er niet zoveel stad- en landgenoten op de hoogte zijn van alle mooie en minder mooie situaties en ontwikkelingen. Wilt U een paar voorbeelden? U kunt op de expositie
o.a. zien, dat in Utrecht het Uitvoerend Comité van de Wereldraad van Kerken vergaderde, dat Mies Bouwman er haar show "Een van de Acht" presenteert, dat het plein Vredenburg danig verandert, dat "Hoog-Catharijne" zich aan- dient, dot er gedemonstreerd werd, dat de nieuwe stadion- verlichting het doet, dat "Overvecht" bij avond het oog boeit, dat de singels worden gedempt, en dat beeldhouwwerken en plastieken de plantsoenen en pleinen versieren. Het kan ook anders gezegd worden: "Kom-us-kijken" toont, dat Utrecht werkt, bouwt, breekt, begraaft, "verkeert", vaart, slacht, bewaart, "schoont", verpaupert, wroet, verandert, vernieuwt enz. enz. "Kom-us-kijken" zal U niet teleurstellen.
De toegang is gratis. De tentoonstelling is geopend van 10-16 uur.
's Zaterdags van 9-12 uur, 's zondags van 14-17 uur.
A. Graafhuis.
|
||||
Metamorfose bij het Centraal Station te Utrecht.
|
|||
o
0)
|
||||||
.SI
o
o
-^
"05
c
0)
(U E
a>, O
|
||||||
vervolg "Stad en dorp" van pag, 9
"begaanbaar maken" van grachten en straten of door het
verwijderen van "woeker"-bebouwIng op binnenterreinen. Met deze algemene opmerkingen ten aanzien van de
te treffen beschermende maatregelen binnen een aangewezen stads- of dorpsgezicht dient hier te worden volstaan. Hierbij zij opgemerkt dat, wat betreft de details van de te nemen beschermende maatregelen, deze van geval tot geval nader bezien moeten worden. Het gaat Immers mede om het behoud van het eigensoortige karakter van de verschillende historische stads- en dorpsbeelden. Tengevolge van de lange procedure, die aan de aan-
wijzing voorafgaat (ca. 2 jaar), en tengevolge van de tijd die de voorbereiding en het doorlopen van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven procedure van een bestemmingsplan vergt (ten minste 2 tot 3 jaar), zijn er op het ogenblik nog slechts enkele rechtsgeldige plannen ex artikel 37 lid 5. 4. Het beschermde stads- en dorpsgezicht in ruimer verband.
Eerder werd opgemerkt dat, hoewel de omschrijving
in de Monumentenwet van het stads- en dorpsgezicht bij de interpretatie hiervan speelruimte laat, we toch het stads- en dorpsgezicht in de eerste plaats moeten bezien" van binnen uit". Slechts in zeer bijzondere gevallen zullen gebieden buiten de eigenlijke nederzetting (d.w.z. het bebouwde ge- bied) mede In bescherming ex artikel 20 van de Monumenten- wet betrokken kunnen worden. Dat wil niet zeggen dat de situatie van een historische nederzetting in een ruimer verband, gezien vanuit de monumentenzorg niet van belang zou zijn. In dit ruimer verband kunnen ontwikkelingen plaatsvinden, die een bescherming uit hoofde van de Monumentenwet in sterke mate kunnen frustreren. n' \ Een voorbeeld hiervan geeft het eiland Marken, waar de
1 historische karakteristiek van de op dit eiland gelegen werven
|
|||||
14
|
|||||
15
|
|||
(de terp-nederzettingen Kerkbuurt, Havenbuurt, Witte Werf,
Grote Werf en Rozenwerf) mede bepaald wordt door de ligging aan of nabij het water. Het water van de voormalige Zuiderzee was namelijk de directe oorzaak van het ontwerpen van deze werven; de relatief geringe omvang van deze op- hogingen heeft voorts de - zeer karakteristieke - geconcen- treerde bebouwing op deze werven tengevolge gehad. Mutatis mutandis geldt deze overweging voor alle historische kernen, die zich nog geheel (bijv. Willemstad) of voor een belangrijk deel (bijv. Zierikzee) als een totaliteit in hun omgeving manifesteren. Hierbij geldt voor de "grotere" schaal hetgeen reeds ten aanzien van de "kleinere" schaal is opgemerkt, namelijk dat er naar gestreefd dient te worden, dat deze historische kernen waardevolle onderdelen blijven vormen in een aan de eisen van de huidige tijd beantwoor- dende ruimtelijke structuur. Voorzover dit niet langs de weg van de Monumentenwet kan worden bereikt, zullen andere bestemmingsregelen hier de nodige bescherming moeten bieden. Tot zover de Rijksdienst.
Uit het voorgaande blijkt, dat een voorstel tot aanwijzing
van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt voorbereid
door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in samenwerking
met de Rijksplanologische Dienst en de Centrale Directie
van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid.
Dit voorstel wordt door de Monumentenraad, gehoord de
gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Rijksplanologische
Commissie beoordeeld, waarna de Minister gerechtigd is over
te gaan tot de aanwijzing van een beschermd stads- of
dorpsgezicht.
De Monumentenraad houdt voor elke gemeente waarin zich
beschermde stads- of dorpsgezichten bevinden een register
aan. Dit register bevat een besluit van de Minister en een
toelichting op dit besluit.
|
|||||
16
|
|||||
' \
|
||||
17
|
||||
Het berust bij de Monumentenraad terwijl één exemplaar
bij het provinciaal bestuur aanwezig is en ter kosteloze inzage is er tenslotte een exemplaar op de secretarie van de gemeente voorhanden. Nadat het besluit genomen is kan dus een ieder kennis
nemen van de omvang en de betekenis van het beschermde gebied. Vanaf dat moment mag er, zolang het aangewezen gebied
nog niet in een bestemmingsplan is geregeld, binnen dit gebied geen bebouwing veranderd of opgericht worden, zonder medeweten van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Wanneer de procedure van het bestemmingsplan waarin het te beschermen gebied wordt geregeld wordt ingezet, kan krachtens artikel 24 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een ieder, zo nodig, bezwaar maken tegen de in het be- stemmingsplan ontworpen regels. Met andere woorden, de inwoners van een gemeente waarin een beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen worden niet betrokken bij de voorbereiding daarvan door een zgn. inspraakprocedure. Een andere gang van zaken kan zijn, dat het initiatief tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht uitgaat van een gemeenteraad desnoods hiertoe aangezet door de inwoners van de gemeente. Het is mogelijk een verzoek daartoe te richten aan de Minister.
Dit verzoek kan vergezeld gaan van een ontwerp bestemmings- plan waarbinnen het beschermde gebied is gelegen. slot
Ik stel U voor het bovenstaande als een algemene inleiding
te beschouwen over de wijze waarop een beschermd stads- of dorpsgezicht tot stand komt. In een volgende aflevering van het tijdschrift zal, wanneer daarvoor belangstelling bestaat, ingegaan worden op de vraag of onzerzijds een bijdrage kan |
|||||
18
|
|||||
worden geleverd tot de bescherming van een aantal dorps-
gezichten in onze streek, bijv. die van Bunnik, Houten, Odijk, Oud-Wulven, Schalkwijk, Tuil en 't Waal en Vechten. Vragen, opmerkingen en suggesties, dit onderwerp betreffende,
kunnen aan de eindredacteur (p.a. Alex. Numankade 199, Utrecht) ter discussie worden toegezonden om zo mogelijk in ons winterprogramma te komen tot een bespreking, geillustreerd met dia's. |
|||||||
F.A. Groen.
|
|||||||
De bijgevoegde kaartjes geven een inzicht in de omvang
van de bebouwing van een aantal dorpen in ons werkge- bied van omstreeks 1940. Het noorden is naar bovengericht en de schaal is 1 : 10.000. Hoe het er nu na ruim 30 jaar uitziet moet U zelf maar
eens nagaan. |
|||||||
Het huis "Rustenburg" te Schalkwijk.
Een kleine gemeente als Schalkwijk beschikte in vroeger
jaren niet over een gemeentehuis. De gemeentesekretarie was gevestigd in een kamer van een herberg, laatstelijk in café "Dorpszicht" (Provincialeweg 1). Hierin vergaderde de gemeente- raad en het kollege van burgemeester en wethouders, voerde de burgemeester-sekretaris de administratie en deed de ambte- naar van de burgerlijke stand zijn werk. De raadkamer was dus tevens trouwzaal. De dienstverlening in die dagen is niet met die van tegenwoordig te vergelijken. Toch kwam dit op het laatst van de negentiende eeuw enigszins op gang en werd de behoefte gevoeld aan een gemeentehuis. Burgemeester J.P. Klein-Schmitz heeft zich er voor ingezet, maar kreeg i^e meerderheid van de gemeenteraadsleden - die liever de raadskamer uitgebreid zagen - niet mee. Van de nood een deugd makend wist de burgemeester tenslotte de raad te be- wegen het huis "Rustenburg" van G. de Bie te huren. Dit gebouw had tot dan de funktie van woning gehad. Vanaf 1871 woonde er de plaatselijke huisarts Willem Nuijens. Tot de huur van ƒ 200,- per jaar werd op 27 november 1891 besloten. Na een flinke opknapbeurt werd "Rustenburg" op 24 juni
1892 in gebruik genomen als gemeentehuis. Het huis droeg zijn naam al vóór die tijd en wel omdat het van oorsprong een renteniershuis was. Dit om de mogelijke veronderstelling meteen de kop in te drukken dat het deze naam kreeg nadat er de gemeentesekretarie in gevestigd werd. In die dagen was de gemeentesekretaris nog de enige ambtenaar, die tevens burgemeester was. Tot 1 mei 1910 heeft de gemeente Schalkwijk dit huis
gehuurd. Vanaf die tijd werd de sekretarie gevestigd in het pand dat tot de samenvoeging met Houten op 1 januari 1962 als zodanig heeft dienstgedaan en waarin nog de hulpsekre- tarie gevestigd is. |
|||||
20
|
|||||
Nadat de gemeente "Rustenburg" had verlaten werd het
als woonruimte in gebruik genomen tot begin 1971, terwijl de Coöp. Boerenleenbank (thans Raiffeisenbank) er van augustus 1937 tot begin 1940 mede in gevestigd is geweest. Toen het eenmaal leeg was gekomen meende de eigenaar dat het huis (Provincialeweg 2) in dermate slechte staat ver- keerde dat het niet anders dan met onverantwoorde hoge kosten weer tot een goed bewoonbaar huis was te maken. Hij verzocht het kollege van burgemeester en wethouders van Houten tot sloop te mogen overgaan, hetgeen hem op 14 september 1971 werd toegestaan. Deze sloop vond in maart/ april 1972 plaats. Nadat het perceel was gesloopt bood het de eigenaar van de daarachtergelegen boerderij (Provinciale- weg 3) de gelegenheid een voorgevel daarin te laten maken. Helaas verloor het dorp Schalkwijk door de sloop van het
huis "Rustenburg", dat in de volksmond de naam "het trappe- huis" droeg, een karakteristiek gebouw, dat niet de kwalifi- katie monument verdiende, maar toch wel waard was geweest om behouden te blijven. P.M. Heijmink Liesert.
|
||||||
Bronnen:
1. Gemeentearchief Houten, waaronder dat van de vm.
gemeente Schalkwijk, 2. Archief Coöp. Raiffeisenbank "Schalkwijk" te Schalkwijk.
|
||||||
SIGNALEMENT
Er staat het een en ander over onze Kromme Rijn streek
in het nieuwe boek van W. A. van Es, De Romeinen in Nederland (Bussum, 1972). Ik laat het graag aan een deskun- dige op dit gebied over om dit veelomvattende en prachtig geïllustreerde werk gedegen te bespreken, en wil me beperken tot een korte indicatie van de inhoud en enkele grepen eruit die onze streek aangaan. Dr. van Es begint met een beknopte schets van het Romeinse keizerrijk en behandelt vervolgens de Nederlandse landschappelijke achtergrond. Daarna komt een uitgebreid hoofdstuk over de Romeinse buitenlandse politiek voorzover deze Nederland raakte. Volgende hoofdstukken be- handelen zeer uitvoerig, met voorbeelden, de militaire en burgerlijke nederzettingen. Na een schets van wat Romanisatie dan wel voor onze streken heeft betekend, besluit de auteur met een bespreking van de bewijzen van Romeinse contacten buiten de grens van het Rijk - dat wil dus zeggen contacten met alle Nederlandse gebieden boven de Rijn. "In 47 na Chr. kreeg de maarschalk Cnaeus Domitius
Corbulo van zijn keizer bevel om de veroveringen in het land van de Friezen en Chauken af te breken en de militaire steunpunten tot op de zuidelijke oever van de Rijn terug te trekken .... Het archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat Corbulo uit de destijds bestaande Rijntakken de middelste - de Oude en mogelijk ook al de Kromme Rijn - heeft uitge- kozen. Langs deze rivier ontstond vanaf dit moment een aan- eengesloten verdedigingslinie, het Nederlandse deel van de Romeinse limes . . . . " (biz. 82) "Het scherm van forten langs de grens mag dan het meest opvallende element van de limes gevormd hebben, het verdedigingssysteem van het rijk omvatte meer. Daar was in de eerste plaats de heerbaan die de grens- vestigingen verbond, alsmede de wegen die deze limesweg vastknoopten aan het achterland. Militaire politieposten be- waakten deze verbindingswegen. Ter beveiliging van strategisch |
|||||
22
|
|||||
bijzonder belangrijke punten, rivierovergangen bijvoorbeeld,
werden ook in het gebied achter de grens wel castella (versterkte legerplaatsen) aangelegd. Op deze wijze bezat het verdedigingssysteem een zekere diepte en was de eigen- lijke limes vast in het achterland verankerd . . . ."(blz.83). De eigenlijke grensforten, vastgesteld door een combinatie van archeologische en schriftelijke gegevens, zijn voor wat betreft onze streek: (Woerden (Laurum), De Meern, Utrecht (Trajectum)), Vechten (Fectio), en Wijk bij Duurstede (Levefanum). Hiervan zijn Utrecht en Vechten door opgra- vingen met volkomen zekerheid vastgesteld. (bIz. 83-84), In Wijk bij Duurstede is sinds 1968 een opgraving aan de gang. "Ten oosten van Wijk bij Duurstede, of eigenlijk Vechten,
zijn wij uitsluitend op min of meer gefundeerde gissingen aangewezen. Vondsten die de aanwezigheid van castella met stelligheid bewijzen, ontbreken .... De situatie is dusdanig dat men vroeger wel veronderstelde dat hier weinig of geen forten lagen, en dat de verdediging van deze grenssector aan de Bataven was overgelaten. Dit lijkt echter, zeker in de periode na 70 n.Chr., bijzonder onwaarschijnlijk . . . ." Bodemvondsten b.v. te Kesteren doen een militaire neder- zetting vermoeden. (bIz. 84-85). Sporen van Romeinse dorpen zijn gevonden o.a. in
Kesteren-Hoge Woerd, Kesteren-dorp, Wijk bij Duurstede en Houten. (bIz. 130). In Houten zijn de resten van een stenen gebouw gevonden waarvan men kan vermoeden dat het een boerderij was, maar zeker is dit niet. (blz.138). De leden van onze archeologische werkgroep zouden hier ongetwijfeld nog zeer veel aan toe kunnen voegen 1 Een vrucht van hun arbeid, het artikel geschreven door
ons lid de Heer L.M, J. de Keijzer, "Middeleeuwse steenoven in 't Goy", verscheen in januari van dit jaar in het fraaie tijdschrift Spieghel Historiael (8ste jrg., nr. 1; blz.45 - 50). |
||||
Wij hebben ook een zeer goede herinnering aan de voordracht
met dia's van destijds. Een bibliografie van het historisch boerderij-onderzoek,
samengesteld door ^. Wander (Arnhem 1971) kan men toege- zonden krijgen door ƒ 8,25 te storten op giro nr. 897058 van de Stichting Historisch Boerderij-onderzoek te Arnhem. Het bevat, in systematische rangschikking, de titels van alle boeken en ti jdschrift-artikelen op dit gebied verschenen tussen 1960 en 1970. G. Schipper-de Nie.
|
|||||
24
|
|||||