TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
7e jaargang nr, 4 december 1973,
Redakti e-kommissie;
A. Graafhuis (eindredakteur), L.M.J,de Keijzer,Houten,
mevrouw G, Schipper-De Nie, Schalkwijk, G,M,Staal, Odijk. Redaktie-adresi
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-71 18 14. Inhoud van dit blad;
1. Mededeling van het bestuur
2. De boomgaard "De Galg" aan de Middelweg, hoek Euvenpad
te Wijk bij Duurstede door L. Rouppe van der Voort 3. Archeologische vondsten te Utrecht, samenvatting van de
lezing op 11 december 1973 door drs. T.J, Hoekstra 4. Rooms-Katholiek kleuteronderwijs in Houten in de vorige
eeuw door L. de Keijzer 5. Verslag van de archeologische werkgroep door L. de Keijzer
6. Tegengekomen.......door G, Schipper-De Nie
Tentoonstellingen;
"Oud speelt jong" (tot 18 februari 1974) - Zeist
"Van Steentijd tot Sticht" (tot 22 april 1974) -Amersfoort
Lidmaatschap; ƒ. 15,— per jaar.
Postrekening van de penningmeester nr, 21 45 85 t.n.v. de
Raiffeisenbank te Houten t.g.v, de rekening van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek", |
|||||
k
|
|||||
Bestuursmededeling
Zoals U inmiddels via de laatste convocatie vernomen hebt
zijn er enige wijzigingen in ons programma gekomen. De olie-boycot heeft ook onze activiteiten belhvloed. In bijgaand stencil vindt U alle bijzonderheden betreffende het verdere programma van het seizoen, Lemaire.
|
||||
De boomgaard "De Galg" aan de Middelweg,hoek "Euvenpad"
te Wijk bij Duurstede, Het is de tweede maal, dat ik het artikel van gelijke inhoud
van de hand van de heer H.W.M.J, Kits Nieuwenkamp onder ogen krijg. De eerste maal werd het afgedrukt in het inmiddels verdwenen dagblad "Het Centrum" van 26 mei 1970, 87e jaar- gang nr. 26833. Toen vond ik het minder noodzakelijk te reage- ren dan nu. Het verschil ligt in het karakter van het blad, waarin het verschijnt. In een dagblad behoeft men geen historisch verantwoord relaas
te geven. De schrijver mag een verhaal componeren en het blad pretendeert niet historisch-wetenschappelijk te zijn. Dit geldt misschien ook niet helemaal voor het lijfblad van de Historische kring "Tussen Rijn en Lek", maar hier zijn we dan toch wel op een ander niveau, n.l. dat van de amateur-historicus, waar men als schrijver mag verwachten commentaar te krijgen van hen, die zich voor de geschiedenis interesseren. Daarom vind ik nu wél reden te reageren op het door de heer Nieuwenkamp in nummer 2/3 van augustus van de 7e jaargang van "Tussen Rijn en Lek" gedebiteerde. Laat ik er echter aan toevoegen, dat ik de verhaaltrant van de geachte schrijver best kan waarderen. Mij bepalend tot uitsluitend datgene, wat "Wijk" aangaat moet het me van het hart, dat de schrijver zich op nogal vage ver- onderstellingen baseert. Deze wil ik ter discussie stellen en de schrijver uitnodigen mij hierop in dit blad te antwoorden. Zeker, de schrijver heeft gelijk, als hij vertelt, dat aan de Middelweg op de hoek van het Euvenpad een boomgaard ligt, die sinds lange tijd de naam draagt van "De Galg". De familie van den Heiligenberg heeft die boomgaard zeer lang in eigen- dom gehad. Hij behoort thans de gemeente toe. In 1843 kocht de familie hem van de familie Prenger. De conclusie, dat de zo eerbiedwaardige familienaam niets te maken heeft met de naam van deze boomgaard kan ik geheel onderschrijven. De vraag is echter of de boomgaard "De Galg" de executieplaats moet zijn geweest van Wijk bij Duurstede. |
||||
Ik dacht dat daar tegenargumenten voor te vinden waren. Op
de eerste plaats komt het in verschillende steden en dorpen in ons land voor, dat een vierkant stuk grond op de kruising van twee wegen de naam "De Galg" of "Gaigenakkertje" krijgt. Daaruit blijkt dat de naam "De Galg" niet altijd op een exe- cutieplaats behoeft te wijzen. Verder was, voorzover valt na te gaan de Wijkse executieplaats, zeer dicht bij de Lek ge- vestigd. Het is de moeite waard om hier een vermaard tekenaar uit de
16e eeuw te raadplegen. Jacob van Deventer, die met grote nauwgezetheid zijn van Philips II ontvangen opdracht om de vestingswerken van de verschillende gewesten in kaart te bren- gen, ten uitvoer bracht, tekende op de kaart van Wijk bij Duurstede behalve het kasteel en de stad ook een groot deel van de Lekdijk met de O.L. Vrouwekapel én op enige afstand heel kort bij de Lekoever de Wijkse galg. Ik heb er geen bewijs voor, dat deze daar steeds heeft gestaan,
maar waarom zou men hem hebben verplaatst? In de bronnen ontbreekt ieder spoor van een galg aan de Middel weg. Ik vind het betoog dan ook aan de zwakke kant. Trouwens ik meen dat ook de verklaring van de naam "Euvenpad"
wat op losse schroeven staat. Zeker is dat de door de heer Nieuwenkamp bedoelde weg in vroeger eeuwen "Overpad" heette, In 1578 wordt het tiendblok geheten "den Olmen" be- grensd van de Warande tot het "Overpadt", en het aangrenzen- de tiendblok genaamd " 't Cortlandt" van het "Overpadt" tot de Langekampsloot 1). Vanwaar de benaming "Overpad"? Wel, de oude weg, die er
lag was de "Wijkersloot" en de nieuwe weg midden door het nieuw ontgonnen "Wijkerbroek" noemde men "Middelweg". Deze had - tenzij door een imense omweg - geen verbinding met de Wijkersloot. Is het dan niet redelijk, dat men het ver- bindingspad, dat van de Wijkersloot over het nieuwe ontgonnen gebied naar de Middelweg voerde "Overpad" noemde? Uit een onderzoek, dat ik heb ingesteld naar mogelijke klank- wijziging blijkt, dat de "r" van "Over" zich kan wijzigen in |
||||
een n ,
|
||||
Moeilijker blijft de "O" die in "Eu" veranderde. Volgens
deskundigen zou het ontstaan van de "Eu-klank" een gevolg kunnen zijn van een verstarde dialectologische invloed. In elk geval zijn zij het er wel over eens, dat in dit geval een bewijs wordt geleverd dat de aanvankelijke "O" hier in deze contreien tot een "Eu" heeft kunnen veranderen. De heer Nieuwenkamp zal zich overigens uit zijn "Wijkse tijd" nog wel herinneren dat men in de volksmond dit pad ook wel het "Huppelpad" noemde en dat men aan het wachthuis binnen het Kloosterterrein, dat de naam "Corps de Garde" droeg, thans nog de naam "Korte gaard" geeft. Dan is er tot slot de prent, die het onderschrift "De galg bij
Wijk bij Duurstede" draagt. In de door mij genoemde editie van "Het Centrum" was deze prent eveneens afgedrukt; toen echter zonder het onderschrift. Met alle moeite heb ik ge- zocht naar een of ander topografisch "Wijks" herkenningspunt. Tevergeefs! Kan de geachte schrijver me misschien zeggen, waaruit hij de zekerheid heeft, dat dit nu juist de "Wijkse" galg is? L, Rouppe van der Voort.
|
|||||
1) RA. Utrecht, Oudmunster, nr, 487.
|
|||||
Archeologische vondsten in Utrecht
Samenvatting van de lezing over archeologie in Utrecht
gehouden op 11-12-1973 Twijnstraat aan de Werf
Op de hoek van de Naauwe Watersteeg en de Twijnstraat aan
de Werf werd in het najaar van 1972 een onderzoek ingesteld naar eventuele oudere bewoningssporen. Tot 1964 hadden op die plaats drie huisjes gestaan die in 1807
door Dirk Serre gebouwd waren. Een eikenhouten bak van 1,90 x 1,60 m. was de eerste aan-
wijzing dat er iets bijzonders aan de hand was. Bij verder onder- zoek bleek deze bak een vervanging te zijn van een bakstenen exemplaar, waarvan de vloer was blijven liggen onder de houten constructie. Oorspronkelijk was er een dubbele stenen bak ge- weest, waarvan alleen het Westelijke exemplaar ( aan de gracht- zijde; zie afb. 1) nog overeind stond. Nog verder naar de Oude Gracht toe stond een (half) ronde bak. Uit de inhoud van deze laatste bleek dat het om looiersbakken ging; in de zwartge- kleurde vulling bevonden zich haren, houtresten en een stukje leer waar nog wat haar aanzat; de bak zelf had aan de binnen- zijde een flinke kalkaanslag. De datering van de bakken moet zijn: na de 15e eeuw, i.v.m.
een afvalkuil met 15e eeuws materiaal onder de vloer van de afgebroken stenen bak, en vóór het midden van de 17e eeuw i.v.m. het baksteen formaat van 25 x I25X 5, Eigenaardig was het dat de muur van het belendende gebouw (rechts op de foto) over de rechthoekige bakken was heen ge- bouwd terwijl de nu halfronde bak gedeeltelijk afgebroken was voor de muur, zodat het vermoeden bestaat dat de looierij zich nog voor een deel onder het gebouw bevindt. Archiefonderzoek zal nog uit moeten maken welke looier (of schoenmaker) daar in de 16e of eerste helft van de 17e eeuw gewerkt heeft. Dan zal ook een bordje geplaatst worden bij de bakken, die opge- nomen zijn in het zitterras dat ter plaatse aangelegd is. |
||||
De 14e eeuw leverde een losstaande latrine met een over-
dekte afvoer naar de gracht op. Een bijpassend huis werd niet aangetroffen. Een geel aardewerken kannetje met op de bovenste helft ijzer-engobe, x) afkomstig uit het midden- Rijngebied was een bijzondere en tamelijk zeldzame vondst. Vóór de 14e eeuw zijn de oevers van de Oudegracht kennelijk onbruikbaar geweest voor bebouwing. Veel 13e eeuwse scher- ven werden gevonden in door langzaam stromend water neerge- legde grond tegen de bestrating van de werf aan? de gracht moet dus in die tijd iets verder oostwaarts gelegen hebben of breder geweest zijn. Dit laatste is vrij waarschijn- lijk daar in de werf ter hoogte van de Drakenburgstraat een 14e eeuwse beschoeilVig gevonden is, die halverwege tussen het water en de huidige werfkelders lag. De 12e eeuw was vertegenwoordigd door een klein spinsteentje
uit het eerste kwart van die eeuw. Het werd diep in het zand van de oeverwal gevonden. Nadat het spinsteentje daar terecht was gekomen heeft de gracht nog kans gezien een geul in het zand te slijten en die weer op te vullen. Dit spreekt m.i. voor sterke niveau-wisseling van het water (overstromingen e.d.) vermoedelijk tot in de 13e eeuw. De aanwezigheid van een flinke oeverwal bewijst - wat altijd al aangenomen werd -dat het Zuidelijk deel van de Oudegracht tot aan de Voldersbrug een deel van de Rijnloop is. Hogelanden
Aan de Hogelanden O.Z. werden in september 1972 de restanten
van een pottebakkerij opgegraven: de fundamenten van een oven met werkkuil en vele met misbaksels volgestorte gaten. Het daar geproduceerde aardewerk stamt uit ca. 1400. Deze datering was mogelijk dankzij identieke vondsten in Amsterdam uit een gracht die ca .1377gegraven en in I425weerdic ht gegooid was. Behalve met Amsterdam zijn er overeenkomsten aan te wijzen met aardewerk uit Aardenburg, Bergen op Zoom, Arnhem, Amersfoort, Zwolle en Bolsward. Een publikatie over het Utrechtse aardewerk is in voorbereiding. |
||||
De productie van de oven(s) bestond vnl. uit grapen (kook-
potten) en ander keukengerei. Het blauwgrijze aardewerk was duidelijk op zijn retour door de opkomst van het rode aardewerk met loodglazuur: het min of meer waterdicht maken door het smoren (zuurstoftoevoer afsluiten na inwerpen van groen hout) waardoor het aardewerk zijn blauwgrijze kleur krijgt, was door het gebruik van loodglazuur niet meer nodig. De grondstof voor rood en blauwgrijs aardewerk is dezelfde lokale klei. Versiering d.m.v. witbakkende klei (zgn. slibversiering) werd
toegepast, waarbij vooral de curieuze vogelborden opvallen (afb. 2). Drinkgerei ontbrak volledig. De pottebakkers zelf dronken uit geftnporteerd Duits steengoed. drs. T.J. Hoekstra.
|
|||||||
x)= een dunne oplossing van klei en ijzer, waarin een stuk
aardewerk geheel of gedeeltelijk gedompeld wordt en die bij het bakken een bruine tot paarsbruine kleur geeft. |
|||||||
foto's:Gemeentelijk Film-en Fotodienst, Utrecht
|
|||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1: Overzicht van de opgravingen aan de Twijnstraat aan
de Werf
Rechts: de looiersbokken,schuin links daarvoor de 14e
eeuwse latrine.
8
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb, 2: Bord met de afbeelding van een vogel inslibversiering
Halffabrikaat (ongeglazuurd). Afkomstig uit het oven- afval aan de Hogelanden O.Z. |
||||
Rooms Katholiek kleuteronderwijs in Houten in de vorige eeuw
In de vergadering van 8 april 1880 besluit het Houtense kerk-
en armbestuur op verzoek van een aantal huisvrouwen tot de oprichting van een bewaar- en naaischool. Pastoor Bergman onderstreept het belang van dit soort onderwijs voor de Houtense kinderen en weidra is men op zoek naar ge- schikte leerkrachten. Johanna en Margaretha Verschuur, 18 en 24 jaar oud en opgevoed bij de eerwaarde zusters te Ootmarsum, worden bereid gevonden om met het onderricht te beginnen.Het zijn zeer vrome meisjes, die voor hun taak volledig berekend zouden blijken en wellicht op grond van dit laatste feit ook alleen maar genegen om onder bepaalde voorwaarden hun werk- zaamheden te verrichten. Een moeilijk punt was de huisvesting van de school. De beste
plaats was het huis, dat bewoond werd door de knecht van de pastoor en door meester-kleermaker Comelis de Booy. Het huis was nl, vlak bij de kerk gelegen en eigendom van het kerk- bestuur. De pastoor had er bovendien het dagelijks toezicht op. Zo gezegd, zo gedaan: het gedeelte van het huis bewoond door de kerkeknecht werd bestemd tot naaischool , het gedeelte waar Comelis de Booy woonde en werkte zou bewaarschool worden. De kleermaker kreeg tot 1 november de tijd om te vertrekken. Tenslotte werd bepaald, dat aan de ouders van de kinderen die het onderwijs zouden ontvangen een jaarlijks bedrag van ƒ.12,— moest worden berekend. De eerste lessen dateren van juni 1880. Wel een bewijs van snel
handelen. De schoolgeldregeling gaf echter al spoedig aanleiding tot aller-
lei moeilijkheden. Het werd nl, duidelijk, dat de jaarlijkse bij- drage alleen kon worden betaald door bemiddelde ouders en dat de mogelijkheid tot het volgen van kleuteronderwijs voor minder draagkrachtigen zeer beperkt was. Gelukkig werd ook dit euvel spoedig opgelost; in januari 1881 reeds viel de beslissing, dat de lessen in het vervolg gratis zouden worden gegeven en dat de kosten gedekt zouden worden uit de inkomsten van de verhuur der zitplaatsen in de kerk. 10
L.
|
||||
Natuurlijk moesten deze inkomsten aanzienlijk worden ver-
hoogd. Voor de rijen stoelen en de eerste 3 rijen mannen- plaatsen (banken) werd per jaar ƒ. 3,— meer gevraagd dan voorheen. De plaatsen in de communiebank en de volgende rijen werden ƒ. 2,50 duurder, terwijl voor de overige plaat- sen ƒ. 2,— meer moest worden betaald. De naaischool was geopend van 9,00- 11.30, van 14.00 - 16,00 en van 17,00-19.00 uur. De gezusters Verschuur ont- vingen voor hun moeite een bedrag van ƒ. 10,— per week, terwijl hen in de winter vrij vuur en licht in het vooruitzicht was gesteld. Pastoor Bergman opende de bewaarschool op 4 februari 1881 .
Uit het feit, dat al eerder een 3e leerkracht werd aangetrokken blijkt wel, dat de naai- en bewaarschool in een grote behoefte voorzag. Het gaat hier om de eveneens in Ootmarsum opgeleide juffrouw Marie Claessen, van wie bekend is, dat zij ouder was dan de dames Verschuur en naar alle waarschijnlijkheid geen aandeel heeft gehad in de moeilijkheden die in 1888 ontstonden. Van belang is nog te vermelden, dat aan de dames Verschuur in mei 1883 op medisch advies door het kerkbestuur een eigen woning werd aangeboden. De dokter vond het nl, niet verant- woord, dat de kamers waarin overdag les werd gegeven 's avonds als woonruimte werden gebruikt. De moeilijkheden van augustus 1888 bleken vooral in verband
te staan met de vraag wie van de dames Verschuur de meeste was. De mededeling van de pastoor, dat zij gelijke rechten hadden, en zijn verzoek om toch vooral in goede onderlinge verstandhouding samen te werken, bleven zonder gevolg. De situatie wordt in januari 1889 zelfs zó slecht, dat de kinderen er thuis over klagen en het kerkbestuur zich geroepen acht de beide onderwijzeressen te ontslaan. Juffrouw Claessen blijft als naai-juffrouw in functie, de be-
waarschool wordt gesloten. Jammer dat ons over deze periode niet meer gegevens bekend zijn,
L. de Keyzer,
|
|||||
11
|
|||||
Bronnen: Parochie-archief van de R.K.kerk te Houten:
notulen van het kerkbestuur 1880-1890 Oud-archief van de gemeente Houten (Rijksarchief
Utrecht), |
||||||
12
li_______________________________________________ .. „,. ^ ______
|
||||||
Verslag van de Archeologische werkgroep van de
Historische Kring. Sinds 1971 heeft de Archeologische werkgroep zich naast de
controle op graafwerkzaamheden bezig gehouden met veldonder- zoek. Dit onderzoek heeft ten doel het registreren van opper- vlaktevondsten (o.a. scherven, gebruiksvoorwerpen en bouw- fragmenten van vroege bewoning) en wordt als volgt uitgevoerd: Op een topografisch blad of een kadasterkaart wordt een com- plex aaneengesloten terreinen omlijnd en voorzien van nummers. Daarna wordt getracht om zoveel mogelijk gegevens te verzame- len die betrekking hebben op de terreinen en de omgeving van het onderzoek. Op de eerste plaats komt daar de hoogtekaart voor in aanmerking waarmee de hoogst' en de laagst gelegen terreinen kunnen worden onderscheiden. Het spreekt vanzelf dat de hoogst gelegen terreinen het meest voor vroege bewoning in aanmerking komen. Met luchtfoto's wordt het complex nog eens nader bekeken, waar-
bij het kan voorkomen dat sporen van vroege bewoning vanaf een grote hoogte door grondverkleuring zijn waar te nemen. Ook het raadplegen van archivalia is een belangrijk onderdeel voor het verzamelen van gegevens. Eén keer per maand gaat de werkgroep naar het Rijksarchief en wordt er gezocht naar de namen van boerderijen en andere percelen, de grootte daarvan en de eigenaren die bij verkoop of overdracht in de acta zijn vermeld. Door het bovenstaande heeft men een behoorlijk inzicht gekregen
in de terreinen, waardoor men in staat is tot verantwoord veld- onderzoek , De werkgroep stelt zich op aan de grens van een terrein op een
onderlinge afstand van ongeveer 5 meter en gaat daarna gelijk- opgaand het terrein afzoeken naar scherven, gebruiksvoorwerpen en bouwfragmenten. Het verzamelde materiaal gaat voor ieder perceel afzonderlijk in een daarvoor bestemde zak, waarop de dag en datum met het perceelnummer en óf bouw-óf weiland vermeld wordt. Deze gegevens worden ook bijgeschreven op een lijst met daarbij gevoegd de eventuele naam van het per- ceel of andere bijzonderheden. 13
|
||||
De vondsten worden op een centrale plaats opgeslagen en
op de zaterdagen dat het niet mogelijk is om de terreinen te bezoeken, b.v. bij regen of vorst, gedetermineerd en beschreven. Al deze activiteiten hebben tot resultaat gehad dat in de
afgelopen 2 jaren 160 terreinen zijn bewerkt. Van de 160 terreinen, die zijn gelegen in 2 complexen, zijn 2.300 stuks romeinse scherven uit de eerste, tweede en derde eeuw en 1 .824 stuks inheemse scherven van 200 jaar vóór tot 400 jaar nö de jaartelling gedetermineerd en beschreven. Bij deze romeinse en inheemse scherven komen nog 116 bouwfragmenten en 37 gebruiksvoorwerpen. De bouwfragmenten bestaan o.a. uit dakpannen, en tegels, tuf-
steen, natuursteen en huttenleem. Onder de gebruiksvoorwerpen bevinden zich slingerkogeltjes, spinsteentjes, wetsteentjes en netverz waringen. De middeleeuwen zijn vertegenwoordigd door 138 scherven
van merovingisch en karolingisch aardewerk, 272 Pingsdorf scherven, 26 Badorf scherven en 204 Paffrath scherven, materi- aal genoemd naar de plaats waar de potten gebakken zijn (in de omgeving van Keulen). Verder werden nog 80 scherven van kogelpotten, 117 scherven
van steengoed aardewerk, 51 scherven van Siegburg aardewerk en 152 scherven van geglazuurd aardewerk het zgn, volksaarde- werk aangetroffen. Na het beschrijven van de scherven gaan deze terug in de vondstzakjes. Met de bijbehorende lijsten worden zij naar de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem- onderzoek te Amersfoort gezonden. Daar worden de vondsten en vindplaatsen opgenomen in het
archief. Op de boven beschreven wijze tracht de werkgroep een bijdrage
te leveren in het registreren van de vindplaatsen van de vroege bewoning in het gebied tussen Rijn en Lek. Namens de werkgroep,
L, de Keyzer. 14
|
||||
Tegengekomen
Een hartstochtelijk, actueel pleidooi voor het behoud van
"Het Kerkplein van Rijsenburg", met foto's van de histo- ricus Wim Harzing, in 1967 werd het, volgens de auteur, door CRM tot beschermd
dorpsgezicht verklaard, maar sindsdien " is er nog steeds niets gebeurd en is alles in de verloederde toestand gebleven", (p . 66). Bomen zijn zo goed als verdwenen, jonge ingepote boomp- jes werden enkele keren door vrachtwagens omver gereden — " er blijft alleen rijdend of stilstaand blik over" ( p,66). Het verkeer veroorzaakt scheuren in de fundering van de kerk- toren, die nog steeds — ondanks de toegezegde hulp door Rijks- monumentenzorg - niet gerestaureerd wordt. De auteur stelt voor het gemotoriseerde verkeer om te leiden, elders een alter- natieve parkeerplaats aan te leggen, nieuwe bomen te planten, het Kerkplein nieuw plaveisel (zoals bij het Slot te Zeist) te geven, en de gevels van de omringende huizen te restaureren. De foto's geven indrukken van de toestand van vroeger en nu. (Oud Utrecht, jrg. 46, nr. 8) oktober 1973), pp. 66-67) Van F.A. Groen eveneens een artikel over een beschermd dorps-
gezicht, ditmaal van Amerongen, waarvan de omvang en inhoud nog door de gemeenteraad moet worden voorgesteld en door het Ministerie, al dan niet gewijzigd, worden goedgekeurd. Het is vergezeld van afbeeldingen, grotendeels afkomstig uit de topo- grafische atlas van het museum Flehite te Amersfoort, die een aantal gezichten binnen het dorp weergeeft uit de tijd voor 1672 en uit de negentiende eeuw. Met opzet zijn er geen foto's van de huidige situatie bijgevoegd "teneinde U er toe te bewegen zelf te gaan kijken en èen eigen visie te vormen van het beschermde dorps- gezicht van Amerongen "(p. 56). ("Het beschermde dorpsgezicht van Amerongen",in;Ftehite,jrg.5,nr.4(augustus 1973),pp .49-56). Naar aanleiding van allerlei ingrijpende sloopwerken en veran-
deringen in het stadsgezicht van Utrecht, twee artikelen van H.H. van Regteren Altena en H. Sarfatij, "Een verdwenen Rijn- loop", 15
|
||||
Waarnemingen in de bouwput van V. en D, Achter Clarenburg."
"De vondst van de visfuik (95 cm lang, wilgetenen) uit de eerste eeuw en het verspeelde Romeinse aardewerk uit de tweede en begin derde eeuw bewijzen.., .dat de Rijn toen nog een actieve rivier was. Op de zuidoever lag daar toen..., het Romeinse castellum (47- ca. 260 n.C.) dat is opgegraven op het Domplein. De gedeeltelijke stroomverlegging stroomopwaarts moet, wederom op grond van het schervenmateriaal.,.., tijdens of kort na de 8e eeuw hebben plaatsgevonden (mogelijk samen- hangend met het ontstaan van de Lek?), maar het karakter van de meanderende rivier gaat nog niet definitief verloren. De ver- landing, kenbaar aan de kleiopvulling van de smalle restgeul, heeft ... vermoedelijk kort voor of in de 12e eeuw (plaatsge- vonden), in verband te brengen met het afdammen van de Kromme- Rijn bij de splitsing met de Lek (ca. 1100). Het graven van de Utrechtse stadsgrachten in de 12e eeuw om N-Z-verbindingen te maken tussen Rijn en Vecht.....enerzijds en Rijn en IJssel
... .anderzijds is het antwoord van de stad geweest op deze
verlanding. De 12e eeuwse cultuurlaag boven de restgeul toont tenslotte dat althans ter plaatse van Achter Clarenburg (dit).., tot gevolg heeft gehad dat hier toen de oorspronkelijke rivier- loop uit het stadsbeeld verdween", (p.77). (Oud Utrecht, jrg. 46, nr. 8 (oktober 1973), pp. 68-70; nr. 9 (november 1973), pp 77-80). J.H, Willems, in "Prehistorische vondsten te Groenekan, gem.
Maartensdijk", vertelt wat hij de afgelopen twee jaar vond bij het omspitten van zijn eigen achtertuin: artefacten van " in de omgeving gevonden erratische vuursteen". "Uit de ligging van de vindplaats blijkt, dat de prehistorische mens niet alleen de hogere zandgronden van de Utrechtse heuvelrug, het Gooi en de Vuurse bewoonde, maar ook dichter bij het destijds uitge- strekte veengebied korte of langere tijd verbleef", (p.170) (Westerheem jrg. 12, nr. 4 (augustus 1973), pp. 168-170). |
|||||
16
|
|||||
Tegengekomen: een vermelding van een artikel van Dr. J.M.G,
van der Poel, "De landbouw in de Bataafse Tijd; illusie en werkelijkheid", in Economisch- en Sociaalhistorisch Jaarboek, deel 35(1972). (Flehite jrg. 5, nr. 4 (augustus 1973), p.63). Van Aleid van de Bunt, "Het Slot te Zeist", met foto's, in
Spieghel Historiael, Jrg. 8, nr. 9(september 1973), pp. 496- 498. Genoemd in hetzelfde blad, Jrg, 8, nr. 11 (november 1973),
p. 637, is het werk van W.A.G. Perks, Hoe uit een Frankische villa een 20ste eeuws landgoed ontstond; Leusden: den Treek en De Boom, overdruk als voren, uitverkocht, In het dubbele juli- augustus nummer (jrg. 8, nr. 7/8; pp.
414-419) een artikel van Dr. C. Koeman, "Blaeu's Atlas van de Nederlanden". Deze atlas "was de grootste nationale atlas die tot het midden van de 19de eeuw verschenen was. Aan de hand van een recente facsimile-uitgave van Orbit B.V, (Amsterdam 1973) wordt bepaald welke waarde (de) kaarten hebben voor de studie van de historische topografie". Tenslotte, een aankondiging van een "geïllustreerd overzicht
van twintig eeuwen Utrechtse Historie", Utrecht in Prent, samengesteld uit prenten in het Gemeente Archief door Mevr. A.A.S. Kamerling - van Haersma Buma. Het is uitgegeven door de Europese Bibliotheek te Zaltbommel, gebonden, prijs ƒ. 35,—. Voorlopig alleen te verkrijgen bij Vroom en Drees- mann, in wiens opdracht de uitgave tot stand kwam. (Oud Utrecht jrg. 46, nr. 8, p. 71) G, Schipper- De Mie.
|
|||||
17
|
|||||
"Oud speelt jong" - Zeist ( tot 18 februari 1974).
Onder dit motto wordt in de expositiezalen van het Zeister
Slot een tentoonstelling gehouden van oud en antiek speel- goed. Antiek is dit speelgoed slechts gedeeltelijk, want het meeste
speelgoed uit de collectie van mevrouw Elisabeth Verspijck Mijnssen - Duijvis en Ton Lensink dateert van de laatste honderd jaar. Dat maakt het bezoeken van de tentoonstelling juist extra aan-
trekkelijk omdat het element van "herkennen" er des te groter door wordt. De ouderen worden ongetwijfeld geconfronteerd met hun jeugdherinneringen en de jongeren zullen bemerken dat zij veel van het speelgoed uit vroeger jaren ook nu nog kennen. Alleen de vormgeving en het materiaal (plastic!) zijn gewij-
zigd en er werd vroeger meer aandacht besteed aan de details. Behalve de fraaie poppenhuizen, de enorme collectie stoom- machines, heel veel poppen, serviesjes (waaronder zelfs een Wedgewood exemplaar), spoortreintjes, winkeltjes, brandweer- wagens, blokkendozen, fornuisjes, hobbelpaarden, poppen- wagens en boekjes, valt er op deze tentoonstelling nog veel meer te bewonderen. Zo kan men er de schitterende met een Oscar bekroonde docu-
mentaire van Charles Hugenot van der Linden "De kleine Wereld" zien. Er worden ook voorstellingen gegeven door het poppen- theater "Dierelantijn" van Jos Spanbroek uit De Bilt. De tentoonstelling "Oud speelt Jong" is nog te bezichtigen tot 18 februari en is geopend van maandag tot en met vrijdag van 10.00 - 17.00 uur. Op zaterdag en zondag alleen van 14.00 - 17.00 uur. |
|||||
18
|
|||||
Van Steentijd tot Sticht - Amersfoort ( tot 22 april 1974)
In het museum "Flehite" (Westsingel 50) te Amersfoort werd
op 14 december J.l. de expositie "Van Steentijd tot Sticht" geopend, waarin getracht is om de resultaten van 20 jaar oud- heidkundig bodemonderzoek samen te brengen. Drs. W.J.van Tent, provinciaal archeoloog, verrichtte onder grote belang- stelling de opening van de tentoonstelling, die de bezoeker een duidelijk beeld geeft van de vroege bewoning in de pro- vincie Utrecht. De provinciale archeoloog is ook de inrichter van de expositie en is er in geslaagd een overzichtelijk ge- heel samen te stellen uit de vondsten van vak- en amateur- archeologen. Voor de leden van onze vereniging is het wel van belang te
weten, dat een collectie oppervlaktevondsten door onze arche- ologische werkgroep ter beschikking gesteld werd, een ver- zameling die op de tentoonstelling zeer goed tot zijn recht komt. De vondsten zijn; een foto van de opgraving van de steenoven in 't Goy
een mesvormig bronzen voorwerp met inscriptie: sevvin me fecit een geëmailleerd bronzen mesheft 3 scherven van een merovingisch knikpotje 1 speelschijf van inheems aardewerk 3 ovale slingerkogels 1 netverzwaring een gerestaureerde kom van inheems aardewerk
een gerestaureerd bord van inheems aardewerk 1 spinklosje van inheems aardewerk 8 rand- en wandscherven van inheems aardewerk 1 fragment van een La Tène glazen armband een romeins kalkstenen kopje een middeleeuws spinklosje met staaf en wol Tot slot zij nog vermeld, dat het kalkstenen kopje - dat
ook op het affiche van de tentoonstelling werd afgedrukt - afkomstig is uit 't Goy, waar het op 10 februari 1972 door onze archeologische werkgroep werd gevonden. 19
|
||||
Het mag beschouwd worden als
het voornaamste onderdeel van ee beeldje van de god Sarapis of Serapis, de rijksgod der Ptolemael' sche dynastie in Egypte (3e - Ie eeuw v.Chr,). x). De naam Sara- pis is een samenvoeging van Osiris (de god ven de koren bouw) en Api (de in Osiris onsterfelijk geworden Apis-stier). De Grieken zagen er een combinatie van de goden Zeus en Hades in. Zeus wordt afgebeel met een korenmaat op het hoofd. Ptalemaes I heeft door het scheppt van deze cultus, met Alexandrië als centrum waar een goed vereerd werd die boven andere goden ver- |
||||||||||||
De kop van Sarapis, ge-
vonden in 't Goy. Foto R.O.B. 1972. |
||||||||||||
heven was, grote invloed uitgeoe-
fend tot ver buiten Egypte. De god Sarapis verrichtte gene- |
||||||||||||
zingen, bestreed armoede door het
verstrekken van drinkwater aan ronddolende matrozen etc. De Sarapisdienst verbreidde zich over de gehele antieke wereld en werd o.m. teruggevonden in inscripties, schilderwerk, sculptuur, orna- menten, munten etc. Er waren o.m. tempels in Athene, Rome, Cointhe en Sparta.
Over de excursie naar de tentoonstelling volgen nog nadere mede- delingen. L. de Keyzer.
x) Over de in 1927 in Vechten gevonden kop van Sarapis zijn ge-
gevens gepubliceerd door dr. G. van Hoorn in het jaarboekje van "Oud-Utrecht", 1956, biz. 28.36. |
||||||||||||
20
|
||||||||||||
/r./..
|
||||||||||||