TIJDSCHRIFT VOOR ^^^RcHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK 8e jaargang nr. 1 maart 1974. Redaktie-kommissie;
A. Graafhuis (eindredacteur), L.M.J. de Keijzer, Houten,
mevrouw G. Schipper-De Nie, Schalkwijk, G.M. Staal, Odijk. Redaktie-adres;
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-71 18 14. Inhoud van dit blad;
1. Tweemaal Adriaen van OOSTRUM......door M.S.F. Kemp
(wordt vervolgd)
2. De galg bij Wijk bij Duurstede.....door P.H. Damsté
Nogmaals: De boomgaard "De Galg".....door DJ^. Klootwijk
3. De wijkse galg met een hellebaard in de kaart
gespeeld.............door L.C.J.M. Rouppe van der Voort
4. Voormalige Rijnarmen te Zeist.....door drs. H.J.M. Thiadens
5. TentoonstelIingen: Centraal Museum - "Het leven in de late
middeleeuwen" (t/m 12 mei) Dom - "De Dom door de eeuwen heen" t.g.v. het instorten
van het schip van de Dom op 1 augustus 1674 (vanaf 1 mei a.s.) Gemeentelijk Archief - Samuel Muller Fz., 1874 - 1974 (vanaf 20 mei a.s.) Boekaankondiging: De Bilt in Beeld.
" ƒ 15,— per jaar
|van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Houten t.g.v. de rekening van de Historische
Lek". |
||||
Tweemaal Adriaen van Oostrum; uit het leven gegrepen.
Het beoefenen van de genealogie als hobby levert meestal een
respektabele hoeveelheid namen, plaatsen en data op: het resul- taat van vaak jarenlang speuren in doop- trouw- en begraafre- gisters. Soms komt een gegeven boven water - uit het rechterlijk - of notarieel archief - dat ons een blik gunt öchter de naam, plaats of datum uit ons kaartsysteem. Maar alte dikwijls blijft de stam- boom van de familie een stuk papier met een kortere of langere reeks voorouders. De opsomming daarvan is weinig opwindend, of het moet zijn voor
de onderzoeker zelf, die met veel kunst- en vliegwerk de keten der geslachten heeft aaneengesmeed. Ik heb wel eens de indruk dat wij hobbylsten-genealogen teleurgesteld zijn over het gebrek aan enthousiasme in onze direkte omgeving, als we een verloren zoon eindelijk hebben gevonden, of een wat onduidelijke vader "ge- plaatst". De vraag is of dat niet zou komen, doordat wijk vaak net iets te fanatiek zijn om lang stil te staan bij de personen van wie we het doopceel lichten op vrije achternamiddagen. Wie de moeite neemt zich ook te verdiepen in die momenten van het menselijk leven, waarop niet wordt geboren, getrouwd en begraven, wordt beloond met een kijkje op de mensen zelf zoals ze achter de feiten moeten hebben geleefd. De geschiedenis van de eerste Adriaen van Oostrum is er een van een gewoon familiedrama, zoals dat ook in onze tijd zou kunnen voorkomen: de oudste zoon van een boeren- familie heeft enkele malen geleden aan aanvallen van waanzin, zodat zijn vader hem onterft. De jongeman in kwestie pakt zijn biezen, trekt uit zijn geboortedorp Houten weg de Lek over en gaat als bouwvakker zijn brood verdienen. Maar zo gek is hij niet of na de dood van zijn vader eist hij zijn deel op - en hij krijgt het - hoewel de verhoudingen in de familie voorlopig bedorven zijn. Ziedaar een "petite histoire" uit een klein zestiende-eeuws dorpje. Bijwijze van kuriositeit nog twee verhalen over zijn vermoedelijke kleinzoon - ook Adriaen van Oostrum genaamd - wiens gedrag eveneens verwondering wekt. Het geheel gekompleteerd met een fragment-genealogie Van Oostrum als illistratie van wat systematies bronnenonderzoek vóór 1650 vermag op te leveren. 1 .
|
||||
1. Adr iaën van Oestrum: "In de boonen ende crancksinnich"
of "Vroem, eer lick ende getrouw"? Op 26 januari van het jaar 1547 vond het eerste van een serie
verhoren plaats door een prokureur van het Hof van Utrecht, mr. Rutgert van der Karck. Dit ten verzoeke van Bernt van Oestrum in de rechtszaak tegen zijn broer Adriaen van Oestrum. De Civiele Sententies van het Hof van Utrecht zijn voor wat deze jaren betreft verloren gegaan, zodat wij niet precies weten wat Bemts eis was. Maar uit verschillende andere stukken valt op te maken dat het hier gaat om de verdeling van de boedel van hun vader Jan van Oestrum, welke blijkens de verhoren omstreeks 1546 was overleden. En wel meer speciaal over de twee hoeven land die Jan tijdens zijn leven in erfpacht had bezeten van het Duytsche Huys, Gedurende een periode van enkele maanden werden in totaal zeven getuigen verhoord, het resultaat waarvan wij nu op de voet gaan volgen. .. .duechtlicken ende eerlicke lieden...
De rij wordt geopend door Joncker Jan van Renes, heer tot Willich "oudt wesende xl jaer ofte daer omtrent", die verklaart Jan van Oestrum en zijn vrouw Sophia gekend te hebben als "duechtlicken ende eerlicke lieden" die lange tijd land gebruikten van zijn "heer vader". Hun zoon Adriaen heeft hij tijdens diens ziekte nooit gezien, maar wel heeft hij "gehoort tot Houten zeggen dat Adriaen van Oestrum weeder inde boonen ende crancksinnich was. Ende heeft gehoert dat Sophia zijn moeder seyde hem deposant "Adriaen mijn zoen is weeder crancksinnich. lek houd hem alsoe still ende alleen als hij mij mogelick is omdat het all die weerelt nyet weeten en zoude" ', Dit zou ongeveer acht ö tien jaar geleden zijn ge- beurd. Op dezelfde dag wordt Anna van Oestrum verhoord, zuster van Bernt en Adriaen, wonende "tot Houten int gerecht van Schoen- houwen oudt weesende xxv jaer ofte daer omtrent". Zij heeft "wel hoeren seggen van hoer susteren dat die tyt van zijn cranck- sinnicheyt duerende, huer moeder ofte susteren alle byll messen ende dyergelycken vuyt zijnen hande leyde; besorgende off hij hem daer mede quaet mochte doen". 2
|
||||
Voorts meldt zij een en ander over een gesprek tussen Adriaen
en Bernt "in het achterhuys van huer vaders huys", waarbij Adriaen te kennen zou hebben gegeven tevreden te zijn dat zekere erfpacht op Bernts naam wordt gesteld "want ick besorge overmits die cranckheyt die ick gehadt hebbe, dat mijn memorie zoe steerck nyet en is dat ick die goeden soude kunnen regeren". ... Joncker Wolfferts hoeft stoet hier opte tafel...
De derde getuige is Reyn van Oestrum, wonende te Houten "aende Weteringe", 20 jaar oud en eveneens zuster van de gebroeders. Zij vertelt dat haar vader "bylen coorden vuyte weech hing om dat Adriaen daer nyet aen komen en soude". Twee keer heeft hij zo'n aanval gehad: "deerste reys die sy gesien heeft duerende omtrent drie maenden ende die onderde reys duerde wel een maent", beide nog tijdens het leven van haar vader die minder dan een jaar geleden is overleden. Gedurende de laatste "reys" zeu Adriaen in het bijzijn van haar
moeder en haar getuige: "Joncker Wolfferts hoeft stoet hier opte tafel ende Loyrick is Int lant gekomen" daerop die moeder vraechde wat Loyrick was; doe seyde hij dat is ons lieffvrouwe. Alsoe dat hij sprock als die gheen die bij sijn sinnen nyet wel en was". Reyn vertelt bovendien dat Adriaen haar wel eens gevraagd had naar Vlanen te gaan om uit zijn naam aan Bernt vergiffenis te vragen zo "dattet genochsaem blyckt dat tgheen dat Adriaen doet, dat doet hij duer quade teffers"; deze zuster lijkt dus lichtelijk op Adriaens hond te zijn. ... .inde kynsche weerelt....
Ook de volgende getuige is een zuster van de strijdende broers: "Hendrickgen Jan Ghysbertshuysvrou inden Achtienhoven oudt weesende xxx jairen ofte daer omtrent". We worden weer een andere betiteling gewaar voor Adriaens aanvallen: haar broer was "cranck- sinnich ende inde kynsche weerelt, alsoe dat hem sijn moeder alleen hielt in een camer, om dat hem die vreemde luyden nyet en zien zouden zoe hij byster calden (verg.raaskallen)". |
||||
Hij bleek toen hij ziek was meer te eten dan normaal en toen
zij haar moeder daarop wees antwoordde deze: "lek sal hem alsoe lang teeten geven als hyt mach". Op de laatste dag in januari verschijnt Aelbert Jansz Vonck wonende tot Lorick bij Houten, ongeveer 42 jaar, wiens ondervraging op 2 februari wordt voort- gezet. Hij verklaart dat hij tien jaar geleden "coem gedorst heeft tot Jan van Oestrum toebehorende den schout tot Houten Egbert vuyten Ham. Op de vraag hoe hij het aantal jaren zo pre- cies weet - dit is belangrijk omdat hij zich herinnert dat Adriaen toen juist ziek was - antwoordt hij: "Om die tyt zeeker te weeten heeft hy doen besien den Schoutenboeck van Houten". De verklaring van Jonge Jan die Wyt tot Houten op vijf februari (hij is ongeveer 40 jaar oud) heeft aan de voorgaanden niet nieuws toe te voegen. Dat is wel het geval met de laatste in de rij, Barbara Jansdr van Oestrum, wonende op de Wetering en oud 28 jaren, zuster van Adriaen en Bemt. .. .sy en heeft nyet... De eerste krankzinnigheid was tien jaar geleden en duurde "van Sinte AAachiel off tot den meij toe", terwijl zij haar vader, moeder, broers en zusters heeft horen zeggen dat Adriaen ook twintig jaar geleden al eens een tijd ziek was. Uit haar woorden valt verder op te maken dat het gezin Van Oestrum enige tijd te Schalkwijk heeft gewoond (maar daaronder werd het gerecht de Wetering of Schonauwen ook wel gerekend) en dat "xii ofte xiii jaren geleden is, dqt Adriaen tot Houten was bij een persoen genoempt Anna, ende was een nichte van eene heer Cornelis, wonende aldaer, die die- sel ve Adriaen huer broeder gheern getroudt hadde. Ende heeft sy die spreekt hem vandaer gehaelt seggende: Bruer wat zoude mit deese persoen sy en heeft nyet. Ende is alsoe duer vermaninge van huer die spreeckt Adriaen jnede tot huys gegaen". Ook zij meldt dat Adriaen hun zuster Reynburch bad naar Vianen te gaan om zijn broer Beernt te halen en vergiffenis te vragen "beclagende hem seer dat hij die selve voorn. Beernt mit zommige van zijn vrunden aenden lantcommanduer belogen hadde" . |
||||
Dit was gebeurd omtrent Conversionis Pauli lestleden. Bovendien -
en ook dit is weer een aardig detail - is zij op verzoek van Adriaen "gegaen tot die pastoer van Houten om die biecht van huer brueder te hooren tgheen die pastoer gedaen heeft ende gearbeyt om peys tusschen brueders ende susters te maecken". Tenslotte spreekt zij over een broer Jan van Oestrum welke onlangs gezegd zou hebben: "Indyen Beernt myn bruer Adriaen zijn brueder Adriaen zijn brueder alsoe becalt, dat hy tgoet hem toecomende Beernt overgeeft, soe gheeff ick die duvel lyff ende ziel op ende een van ons beyden sall daer blyven all soude ick daerom huys ende hoff ruymen": nog een medestander van Adriaen dus. Ook heeft Barbara gezien hoe Adriaen twee maanden geleden zijn zuster Reynburch sloeg ten huize van haar vader (na wiens dood hij kenne- lijk was teruggekeerd). .. .begeerde van hem dienst te hebben gel/ck andere bauknechten..
Door een gelukkige omstandigheid beschikken wij over één ver- klaring ten gunste van Adriaen. Deze kwam uit een register van getuigenissen voor Schout en Schepenen van de stad Culemborch en is gedateerd 6 mei 1548 (2). Het heeft dus ongetwijfeld gediend in hetzelfde proces als het voorgaande stuk. Cornelis Jansz van Roy en zijn vrouw Elysabeth "eertyts boumeester op Marienweert geweest is" verklaart dan ten verzoeke van "Adriaen van Oestrum Jansz wonende tot Houten inden lande van Utrecht..hoe dat den tyt omtrent ses offte acht jaren verleden Adriaen voirscr tot dezen getuyge gecomen is ende begeerde van hem dienst te hebben gelyck andere bauknechten ende seyde dat hem zijn ouders tgoet hem toe- comende van rechtz wegen soe hy die outste zoin zeyde te wesen ontmaict te hebben ende dat hy dier oirsaicken van zijn ouders gegaen ende gestreecken is. Soe hy hem daer inne bedroefden want hy altyt zyns ouders boidel getrou geweest was". Cornelis nam hem aan en kan niet anders verklaren dan dat Adriaen zich als een "vroim, eerlick ende getrou" knecht getoond heeft. Elysabeth voegt hier nog aan toe dot Jan die Wit, Adriaens "oehem, zijns moeders broeder by huer getuyge gecomen is ende heeft op hoer gebeden ende begeert dat zy doch zoe wel wilde doin ende gain by zijn suster des voirscr Adriaens moeder omme te willen zeggen dat zy Adriaen hoeren zoen hemden ende anders tweicke |
||||
hy van suick behoefden senden wolde, want zy hem grotelick
te cort dede".
,. .Ghy boer, ghy kerel, wy sullen U met Uwe huysfrou ende
kinderen byden dyck jagen....
Weten wij nog iets over Adriaen van Oestrum behalve uit boven- genoemde twee stukken? Wellicht is hij dezelfde als de Ariaen vanOysterem die op 10 april 1526 een hofstede in erfpacht krijgt van het Duitse Huis, groot 5 hont en 28 roe en gelegen bij de kerk van Houten. Op 24 april 1544 staat deze hofstede op naam van Jan Jansz van Oisterem "also Jan van Oisterem mijne vader hem in 1530 ontving", was Adriaen toen dus al onterfd (3)? In het register van Oudschildgeld over 1536 wordt een Adriaen van Oestrum genoemd met 8 Morgen land onder Schonauwen "van hem selve", maar dit kan heel goed erfpacht zijn (4). In 1560 wordt een rente brief verkocht die onder andere spreekt op Adriaen Jansz van Oostrum wonende opte Weteringe int ge- recht van Schonauwen (5). Op 21 januari 1562 krijgt Adriaen van Oestrum van de Landcommandeur van het Duytsche Huys toe- stemming om zijn vrouw Lysbeth te lijftochten in de erfpacht van 1 Hoeve Land. (6). Maar dan rijzen er opnieuw moeilijkheden die tot voor het Hof van Utrecht worden uitgevochten en ditkeer zijn de registers wel bewaard. Op 23 maart 1563(7) staat op de rol de zaak tussen Dirck Berntss van Oostrum wonende te Vianen en Adriaen van Oestrum en op 16 oktober 1565(8) wordt uitspraak gedaan. Hangende dit proces laat Adriaen op 27 april 1564(9) het erfpachtgoed waarover kwestie is met zijn neef Dierck, inspek- teren door schout en schepenen van Schonouwen. De heren Ernst Jacobsz, Schout, Pauwels Jansz en Cornelis Jansz van Rossum schepenen, konstateren dat "de steech voer aende dyck is opge- greven" zodat Adriaen er met zijn beesten niet door kan. Op een andere plaats aan deze "steech" was een dam tussen het weiland van Adriaen en het bouwland van Dierck, welke dam door Dierck "ofte zyn voick is duergegreven alzoe dotter twater duerloopt". Van deze kennelijke pesterij van de zijde van neef Dirck horen we overigens niets meer. |
||||
De sententie van 1565 levert meer gegevens op: Adriaen meldt
na de dood van zijn vader en moeder in het bezit te zijn ge- komen van twee hoeven erfpacht te Houten; wel zegt hij - naar wij nu weten de waarheid getrouw - dat nog tijdens hun leven zijn ouders de landen hadden laten overschrijven op zijn jongere broer Bernt omdat hij - Adriaen - "was een geck nyet wys ge- nouch omt voirscr goet te regieren. Moer naderhant anders bijden Landcommanduer bevonden" had deze de overschrijving herroepen en Adriaen "behoirlicke investiture" gedaen. Bernt spande toen een proces aan tegen zijn broer (kennelijk dat waarvoor de stukken van 1547/8 nodig waren) hetgeen erin resul- teerde dat in 1552 uitspraak werd gedaan door de arbiters Jacob van Moerendael en Henrck van Medenblicq, Deze waren "hen- lieden groetelicx abuserende" aldus Adriaen, want zij kenden Bernt en Adriaen elk één hoeve en Adriaen was onder druk gezet een van beide hoeven uit te kiezen. De superarbiter had het zelfs bestaan hem toe te voegen: "Ghij boer, ghij kerel, kiest terstont een van deze houven, off wij sullen U die peyne affnemen ende U met Uwen huysfrou ende kinderen byden dyck jagen" en meer" "gelicke dreygementen". Adriaen koos er zich een uit en huurde de andere van zijn broer, een situatie waarin hij niet berustte, want op 6 november 1562 had hij zijn neef Dirck Bemtss van Oostrum laten dagvaarden. Hij wilde de eerder gedane uit- spraak van het hof betwisten, onder andere door aan te voeren dat hij genoemde sententie nooit precies had begrepen, aangezien hij kon lezen noch schrijven. Tegen dit alles voert Dierck aan, dat de twee hoeven inderdaad van zijn grootouders Jan Willemsz van Oostrum en Sophia waren geweest, maar dat deze de erfpacht ervan in 1538 hadden getransporteerd op zijn zaliger vader Bernt van Oostrum. Er was inderdaad een proces geweest, maar daarna was toch een kompromis bereikt. Het is duidelijk dat Adriaen niet veel been heeft om op te staan
en het Hof verklaart "by dezen den Impetrant (Adriaen) tot zynen eysch nyet ontfangelick ende absolveert daervan den ge- daechde". Met dit alles zijn Adriaens moeilijkheden nog niet ten einde: uit twee stukken afkomstig uit het archief van het Hof 7
|
||||
van Utrecht blijkt, dat Adriaen zijn hoeve land te langen leste
maar verkocht heeft - zonder toestemming van de landkomman- deur - dit moet kort voor 1569 zijn gebeurd. De koper, Claes Symonsz (1575/6 (10) burger van Utrecht, komend van Houten; schout van Schonouwen en stamvader van het geslacht Van Blanckendaell) kreeg later moeilijkheden over deze koop met de Duitse Orde terwijl ook Adriaen zich bij de transaktie "seer geledeert ende bedroogen" voelde. Andermaal werd hij veroor- deeld volgens stukken uit 1576 (11); wanneer Claes Symonsz zijn zaak voert tegen Thomas Adriaen Maesz en Pons Aelbertsz wonend in Tolsteeg, die zich indertijd borg hadden gesteld voor Adriaen van Oostrum, Kennelijk is Adriaen dus zelf voor die datum over- leden. Misschien is de veronderstelling tenslotte niet te gewaagd, dat Adriaen op het eind van zijn leven boer af is geworden en de herberg het Moriaenshooft heeft gekocht. Deze bevindt zich tenminste in bezit van zijn vermoedelijke kleinzoon Anthonis Jansz van Oostrum, wiens weduwe en kinderen hem in 1653 hypo- thekeert (12). Het zou een passende plaats zijn geweest om de laatste jaren van zijn bewogen leven te "slijten". |
||||
De Galg bij Wijk bij Duurstede
In "Tussen Rijn en Lek" van augustus 1973 publiceerde de heer
H.W.M.J. Kits Nieuwenkamp een artikel getiteld "De Boom- gaard "De Galg" aan de Middelweg, hoek Euvenpad te Wijk bij Duurstede". Dit artikel was gesierd met een pagina-grote illustratie waarvan het onderschrift luidde "De galg bij Wijk bij Duurstede" Ik meen mij ten deze een opmerking te mogen veroorloven. Niet zozeer omdat op de prent geen galg te zien is; de ongeveer 20 gehangenen bungelen n.l. aan de takken van een boom. Wel echter omdat hier zonder vermelding van de kunstenaar een
ets van de Franse graficus Jacques Cal lot (1592 - 1635) wordt gebruikt uit zijn etsen-serie "Les misères de la guerre", waarmee hij de verschrikkingen uit de 30-jarige oorlog heeft willen uit- beelden. Dat hij daarbij "De galg van Wijk bij Duurstede" als voorbeeld zou hebben genomen komt mij vooralsnog hoogst onwaar- schijnlijk voor. |
||||
De Bilt. P.H. Damsté.
|
||||
Nogmaals; De Boomgaard "De Galg"
In "Tussen Rijn en Lek 4" van december 1973 reageert de heer
L. Rouppe van der Voort op een artikel van H ,W.M.J . Kits Nieuwenkamp over "De boomgaard De Galg", te Wijk bij Duurstede. Hij kan in de bij genoemd artikel afgedrukte af- beelding van "De Galg bij Wijk bij Duurstede" geen enkel topografisch "Wijks" herkenningspunt ontdekken. Dat is be- grijpelijk, want de afgedrukte prent heeft niets met Wijk te maken. Het betreft hier de afbeelding van een gravure van Jacues
Callot uit "Les malheurs de la guerre". De plaat stelt een massa- excecutie van roofzieke soldaten uit het leger van Wallenstein voor, tijdens de Dertigjarige Oorlog. Het is jammer dat de heer Nieuwenkamp een toch wel leesbaar
artikel op deze wijze meent te moeten "illustreren". Ter nadere informatie van de lezers van "Tussen Rijn en Lek"
hierbij een niet zo mooie, maar wel volledige afbeelding van de betreffende gravure. D.R. Klootwijk.
|
|||||
10
|
|||||
11
|
|||
DE WIJKSE GALG MET EEN HELLEBAARD IN DE KAART
GESPEELD.____________________________________________ Alsof het nog niet genoeg was om over een zo luguber onder-
werp als dit in het vorige nummer van Tussen Rijn en Lek te schrijven, zo drong deze zaak zich jongstleden 7 februari weer aan mij op. Tegelijkertijd dwingt het me nogmaals mijn bewon- dering uit te spreken over de zo beroemde tekenaar Jacob van Deventer (c. 1500 - 1575), die blijk heeft gegeven over een geweldig tekentalent én orientatievermogen te beschikken, zelfs zo, dat een paar ogenschijnlijk onbeduidende krabbels die een galg voorstellen, toch werkelijk de plaats aangeven, waar eer- tijds de beul zijn executieopdrachten pleegde te voltrekken. Op deze plaats langs de Lek, waar men vandaag de dag een groot weiland aantreft en waar men vroeger de ter dood veroor- deelden aan hun eind bracht, komt men heden ten dage langs een slordig met stenen geplaveid weggetje vol kuilen en modderplassen. In de tweede helft van de 16e eeuw liep er vanaf de Lekdijk een klein weggetje het land in. Een voetpad leidde dan verder naar deze verschrikkelijke plaats. Heel ver lopen was en is het van de stad; zeker nu men sinds 1937 verplicht is een grote omweg te maken over de brug van de Prinses Irenesluis, wil men vanaf de Lekdijk dit verlaten oord bezoeken. Als men lopende van de ene naar de andere wei eindelijk de rivier bereikt, kijkt rnen op een relatief geringe afstand naar het uit het begin van de 17e eeuw daterende kerkje van Ravenswaai, Ik kan me voorstellen, dat deze of gene verstokte veroordeelde bij het zien van deze kerk misschien nog wel berouw zal hebben gekregen over zijn misstappen vooraleer de strop een einde maakte aan zijn onder- maans bestaan. Het was de in Doorn woonachtige sportvisser A.C.M, van den
Berg, Kampdwarsweg 13, die me ongevraagd een overduidelijk bewijs in handen kwam geven van mijn bewering, dat de Wijkse galg eens aan de oever van de Lek moet hebben gestaan. |
|||||
12
|
|||||
Hellebaard, vermoedelijk uit de tweede helft van de
16e eeuw, gevonden aan de Lek te Wijk bij Duurstede. Het gearceerde deel is tot nadere explicatie bijgetekend. Foto. L. Rouppe van der Voort.
|
|||||
13
|
|||||
Om te voorkomen dat het zich aan de Lek drenkend vee zich
zou verwonden, wilde hij op 6 februari j.l. een kleine scherpe punt die uit het oever-zand stak verwijderen. Dat bleek echter niet zo eenvoudig te zijn, want dat kleine puntje van een zeven- tal centimeters bleek een lang lemmet te zijn met "nog wat" er- aan vast. Bij nader inzien ontdekte hij, dat het een danig inge- roeste hellebaard moest zijn en hij telefoneerde met de burge- meester van Wijk bij Duurstede, om van zijn vondst melding te maken. Een paar dagen later belde de heer van den Berg ook mij op en de zelfde avond nog bezocht ik met een medenestuurslid van de Stichting Kantonnaal en Stedelijk Museum de vinder. Inderdaad bleek het gevondene een in de Middeleeuwen en Re- naissance gebruikt hak- en stootwapen te zijn. Wat echter - en terecht - de vinder meer Interesseerde was: hoe komt dat ding daar, zover weg van de bewoonde wereld. Hoewel mijn gedachten reeds uitgingen naar de Wijkse galg, wilde ik toch eerst zeker- heid hebben, dat de vindplaats overeenkwam met de ligging van de executleplaats. Vergelijking van de kaart van Jacob van Deventer met een moderne structuurplankaart leverde me de zekerheid op, dat het niet kon missen, dat op de vindplaats van de hellebaard In de 16e eeuw het executieterrein van de stad moet hebben gelegen. Een hak- en stootwapen als dit werd voor de bewaking veel gebruikt. Geen schildwacht zonder hellebaard! Trouwens een blik op afbeeldingen uit die tijd, waarop zich executies voltrekken (denken we b.v. aan de prenten van de executies van de graven van Egmond en Hoorne en aan Johan van Oldenbarneveldt), tonen vaak rond het schavot een opstelling van rakkers, schouder aan schouder en allen voorzien van een hellebaard. Zeker zal ook de bewaking van de Wijkse galg in die geest zijn geweest, d.w.z. een aantal rakkers, voorzien van een hellebaard, klaar om een eventuele vluchtpoging te voorkomen. Uiteraard sneuvelden die wapens natuurlijk evengoed als onze
huidige geweren en wat is dan logischer dan dat men het oude wegwierp voor een nieuw. Men mag aannemen, dat dit ook met deze hellebaard het geval is geweest. 14
|
||||
WIJK liij uiuKsi i:i»h;
|
||||
15
|
||||
Opmerkelijk in dit verband is natuurlijk ook, dat tijdens het
graven van het Amsterdam-Rijn-kanaal (welk kanaal het be- wuste terrein loodrecht op de Lek snijdt) in de jaren 1936/37 in de onmiddellijke omgeving ook een 16e eeuwse helm is gevonden, ') Me dunkt dat het redelijk is aan te nemen, dat zowel de jongste
vondst als die uit 1936/37 het best te verklaren zijn in het licht van de aanwezigheid - eertijds - van de executieplaats, waar- naar Jacob van Deventer ons door zijn kaart opnieuw de weg heeft gewezen. L.C.J.M. Rouppe van der Voort.
|
|||||||
') Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-
onderzoek, J. Ypey, 1960-1961, biz. 580-583. |
|||||||
16
|
|||||||
17
|
|||
Drs.H.J.M. Thiadens
|
|||||||
Voormalige Rijnarmen te Zeist.
|
|||||||
In het artikel van D.R. Klootwijk: "De Zeisteroever in de
Middeleeuwen" nr. 2 juni 1972 pagina 3 e.v. vindt men een bodemkaartje van Zeist met diverse voormalige Rijnarmen. Vergelijkt men nu dit kaartke van Klootwijk met een bodemkaart uit 1970 schaal 1: 50.000, waarop de voormalige Rijnarmen als beddinggronden worden aangegeven dan wordt het duidelijk, dat Klootwijk meer voormalige Rijnarmen weergeeft dan verantwoord is. Noordelijk van het woord Zeisteroever geeft Klootwijk een Rijnarm weer. Op de bodemkaart vindt men daar slechts stroom- ruggronden. De stroomgeulen zuidelijk van de spoorlijn te Bunnik komen niet
op de uitgebreide bodemkaart voor. De Kouwenhovense wetering op het kaartje van Klootwijk met cijfer 3 aangegeven gaat dwars door stroomruggronden. De brede Rijnarm, die de autheur tekent oostelijk van de Brugakkerlaan is op de bodemkaart grotendeels een omvangrijk komkleigebied. Ook de Rijntak, die bij Klootwijk stroomafwaarts van Odijk aftakt en tussen Wulperhorst en Bunnik wordt doorgetrokken naar het gebied zuidelijk van de Koppelweg staat op de bodemkaart niet als beddinggrond aangegeven. Men vindt er stroomruggronden bestaande uit zware klei op lichte klei tot zand en zavelige en lichte klei op zware klei. De voormalige Rijntak oostelijk van Odijk langs Bunsink-Schoonoord-Kerkhoogte- De Brink-Noordweg etc, die Klootwijk aangeeft komt echter na- genoeg overeen met beddinggronden op de bodemkaart. Zijn betoog, dat de naam Zeisteroever in het verleden ook gebruikt werd voor het gebied vanaf de Tolakkerlaan tot aan de Kerkhoog- te van Zeist wordt hierdoor echter niet aangetast. Het gebied van de Brugakker of nog juister de Brugakkerlaan werd in het oosten begrensd door een komkleigebied. Door de lage ligging van dit komkleigebied ligt het Brugakkergebied als het ware op een oever (op stroomruggrond). |
|||||||
18
|
|||||||
De komkleigebieden hebben een ondoorlatende bodem en
stonden dan ook vroeger vaak onder v^ter. Het begrip oever blijft hoewel dan niet altijd een rivieroever maar evenzeer oever als de omranding van een kom. (1). Bodemkaart 1: 50.000, 1970 J.L. Kloosterhuis, Ing.ir.
J. Pope en ir. G. Steur: "De bodemgesteldheid van het studie- gebied Hilversum-Utrecht, Voorkomend als bijlage 2 in Bodem en planologie, een studie over de betekenis van de bodemkartering voor niet-argrarisch bodemgebruik. Extra nummer van Stedebouw en Volkshuisvesting 51e jaargang augustus 1970. |
|||||
19
|
|||||
TENTOONSTELLINGEN
"Het leven in de late middeleeuwen"
(t/m 12 mei) Deze tentoonstelling in het Centraal Museum te Utrecht moet U
beslist gaan zien. Uit de eigen collectie en uit een aantal andere openbare en particuliere verzamelingen werven o.a. schilderijen, beelden, meubels, gebruiksvoorwerpen voor keuken en tafel munten, kronieken, reproducties van in handschriften voorkomende handschriften en wandschriften bijeengebracht en zó geëxposeerd, dat het leven vanuit een ver verleden als het ware heel echt en heel dichtbij komt. Er zijn ter gelegenheid van de expositie een catalogus en een
fraai geÜlustreerd boekje verschenen, die heel wat informatie be- vatten en vooral ook voor de bezoeker van de tentoonstelling als leidraad zeer goede diensten kunnen bewijzen. De tentoonstelling is tot stand gekomen door de samenwerking van het Centraal Museum en de Stichting Beeldende Vorming Utrecht. Op iedere dag kan de tentoonstelling worden bezocht van 10-17 uur ('s zondags van 14-17 uur) en ook dinsdags van 20-22 uur. |
||||||
A.G.
|
||||||
20
|
||||||
De Dom door de eeuwen heen
(1 mei - 1 oktober) Vanaf 1 mei a.s. zal in de Dom te Utrecht een tentoonstelling
worden gehouden waarin de aandacht vooral gericht is op de geschiedenis van het bouwwerk, waarmee in 1254 werd begonnen en dat in 1517 - niet geheel afgebouwd - werd opgeleverd. Het is vooral de bedoeling om aan de hand van reprodukties van
een aantal afbeeldingen uit de topografische verzameling van de stad Utrecht een overzicht te geven van het ontstaan van het bedehuis, zowel vóór, tijdens als nö het instorten van het schip tengevolge van het "schrickelyck tempeest" dat in de avond van de Ie augustus 1674 - driehonderd jaar geleden - stad en land trof. De tentoonstelling is geopend dinsdag t/m zaterdag van 14 - 16 uur.
A.G.
|
|||||
21
|
|||||
Samuel Muller Fz.
1874 - 1974 (18 mei -^ 20 juni)
In het Gemeentelijk Archief aan de Alexander Numankade 199
te Utrecht wordt vanaf 18 mei a.s, een tentoonstelling gehouden, gewijd aan leven en werk van mr,dr. S. Muller Fz., die een eeuw geleden tot archivaris van de stad Utrecht werd benoemd. Deze geleerde Utrechter, die sinds 1879 ook rijksarchivaris was, heeft voor het archiefwezen én voor de geschiedbeoefening in ons land en voor dat van de stad zeer veel betekend. Hij kan als een van de grondleggers ervan worden beschouwd. Het wordt een expositie, die niet alleen voor vakmensen aantrek- kelijk is, maar ook voor hen, die in de geschiedenis van stad en land gefriteresseerd zijn. Bij voldoende belangstelling is er ge- legenheid om op een nader te bepalen tijdstip een excursie naar Utrecht te organiseren. In dat geval is contact met gemeente- archivaris dr, Struick aan te bevelen. A.G.
|
|||||
22
|
|||||
Boekaankondiging
"De Bilt in Beeld"
|
||||||||
Het gemeentebestuur van De Bilt heeft door de bekende
tekenaar W.G. Hofker te Amsterdam 17 afbeeldingen laten vervaardigen van dorpsgezichten, w.o. enkele buitenplaat- sen, boerderijen etc. Ons lid mr. P.H. Damsté bud-gemeentesecretaris van De Bilt
en kenner van de lokale geschiedenis, heeft daarbij op verzoek van genoemd gemeentebestuur de toelichtende historische tek- sten geschreven . Daarvan verscheen een boek onder de titel "De Bilt in Beeld", dat wij onze leden gaarne ter lezing aan- bevelen. Het werkje is in de boekhandel verkrijgbaar voor ƒ 4,50. Een spotprijs voor zoveel moois. |
||||||||
A.G
|
||||||||
23
|
||||||||