-ocr page 1-
TIJDSCHRIFT VOOR ^^^RcHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
8e jaargang                                nr. 1                           maart 1974.
Redaktie-kommissie;
A. Graafhuis (eindredacteur), L.M.J. de Keijzer, Houten,
mevrouw G. Schipper-De Nie, Schalkwijk, G.M. Staal,
Odijk.
Redaktie-adres;
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199,
Utrecht, tel. 030-71 18 14.
Inhoud van dit blad;
1.     Tweemaal Adriaen van OOSTRUM......door M.S.F. Kemp
(wordt vervolgd)
2.     De galg bij Wijk bij Duurstede.....door P.H. Damsté
Nogmaals: De boomgaard "De Galg".....door DJ^. Klootwijk
3.     De wijkse galg met een hellebaard in de kaart
gespeeld.............door L.C.J.M. Rouppe van der Voort
4.    Voormalige Rijnarmen te Zeist.....door drs. H.J.M. Thiadens
5.     TentoonstelIingen: Centraal Museum - "Het leven in de late
middeleeuwen" (t/m 12 mei)
Dom - "De Dom door de eeuwen heen" t.g.v. het instorten
van het schip van de Dom op 1 augustus 1674 (vanaf 1 mei a.s.)
Gemeentelijk Archief - Samuel Muller Fz., 1874 - 1974
(vanaf 20 mei a.s.)
Boekaankondiging: De Bilt in Beeld.
" ƒ 15,— per jaar
|van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Houten t.g.v. de rekening van de Historische
Lek".
-ocr page 2-
Tweemaal Adriaen van Oostrum; uit het leven gegrepen.
Het beoefenen van de genealogie als hobby levert meestal een
respektabele hoeveelheid namen, plaatsen en data op: het resul-
taat van vaak jarenlang speuren in doop- trouw- en begraafre-
gisters. Soms komt een gegeven boven water - uit het rechterlijk -
of notarieel archief - dat ons een blik gunt öchter de naam, plaats
of datum uit ons kaartsysteem. Maar alte dikwijls blijft de stam-
boom van de familie een stuk papier met een kortere of langere
reeks voorouders.
De opsomming daarvan is weinig opwindend, of het moet zijn voor
de onderzoeker zelf, die met veel kunst- en vliegwerk de keten der
geslachten heeft aaneengesmeed. Ik heb wel eens de indruk dat wij
hobbylsten-genealogen teleurgesteld zijn over het gebrek aan
enthousiasme in onze direkte omgeving, als we een verloren zoon
eindelijk hebben gevonden, of een wat onduidelijke vader "ge-
plaatst". De vraag is of dat niet zou komen, doordat wijk vaak net
iets te fanatiek zijn om lang stil te staan bij de personen van wie
we het doopceel lichten op vrije achternamiddagen. Wie de moeite
neemt zich ook te verdiepen in die momenten van het menselijk
leven, waarop niet wordt geboren, getrouwd en begraven, wordt
beloond met een kijkje op de mensen zelf zoals ze achter de feiten
moeten hebben geleefd. De geschiedenis van de eerste Adriaen
van Oostrum is er een van een gewoon familiedrama, zoals dat ook
in onze tijd zou kunnen voorkomen: de oudste zoon van een boeren-
familie heeft enkele malen geleden aan aanvallen van waanzin,
zodat zijn vader hem onterft. De jongeman in kwestie pakt zijn
biezen, trekt uit zijn geboortedorp Houten weg de Lek over en gaat
als bouwvakker zijn brood verdienen. Maar zo gek is hij niet of na
de dood van zijn vader eist hij zijn deel op - en hij krijgt het -
hoewel de verhoudingen in de familie voorlopig bedorven zijn.
Ziedaar een "petite histoire" uit een klein zestiende-eeuws dorpje.
Bijwijze van kuriositeit nog twee verhalen over zijn vermoedelijke
kleinzoon - ook Adriaen van Oostrum genaamd - wiens gedrag
eveneens verwondering wekt. Het geheel gekompleteerd met een
fragment-genealogie Van Oostrum als illistratie van wat systematies
bronnenonderzoek vóór 1650 vermag op te leveren.
1 .
-ocr page 3-
1. Adr iaën van Oestrum: "In de boonen ende crancksinnich"
of "Vroem, eer lick ende getrouw"?
Op 26 januari van het jaar 1547 vond het eerste van een serie
verhoren plaats door een prokureur van het Hof van Utrecht,
mr. Rutgert van der Karck. Dit ten verzoeke van Bernt van
Oestrum in de rechtszaak tegen zijn broer Adriaen van Oestrum.
De Civiele Sententies van het Hof van Utrecht zijn voor wat deze
jaren betreft verloren gegaan, zodat wij niet precies weten wat
Bemts eis was. Maar uit verschillende andere stukken valt op te
maken dat het hier gaat om de verdeling van de boedel van hun
vader Jan van Oestrum, welke blijkens de verhoren omstreeks 1546
was overleden. En wel meer speciaal over de twee hoeven land die
Jan tijdens zijn leven in erfpacht had bezeten van het Duytsche
Huys, Gedurende een periode van enkele maanden werden in totaal
zeven getuigen verhoord, het resultaat waarvan wij nu op de voet
gaan volgen.
.. .duechtlicken ende eerlicke lieden...
De rij wordt geopend door Joncker Jan van Renes, heer tot Willich
"oudt wesende xl jaer ofte daer omtrent", die verklaart Jan van
Oestrum en zijn vrouw Sophia gekend te hebben als "duechtlicken
ende eerlicke lieden" die lange tijd land gebruikten van zijn
"heer vader". Hun zoon Adriaen heeft hij tijdens diens ziekte nooit
gezien, maar wel heeft hij "gehoort tot Houten zeggen dat Adriaen
van Oestrum weeder inde boonen ende crancksinnich was. Ende
heeft gehoert dat Sophia zijn moeder seyde hem deposant "Adriaen
mijn zoen is weeder crancksinnich. lek houd hem alsoe still ende
alleen als hij mij mogelick is omdat het all die weerelt nyet weeten
en zoude" ', Dit zou ongeveer acht ö tien jaar geleden zijn ge-
beurd. Op dezelfde dag wordt Anna van Oestrum verhoord, zuster
van Bernt en Adriaen, wonende "tot Houten int gerecht van Schoen-
houwen oudt weesende xxv jaer ofte daer omtrent". Zij heeft
"wel hoeren seggen van hoer susteren dat die tyt van zijn cranck-
sinnicheyt duerende, huer moeder ofte susteren alle byll messen ende
dyergelycken vuyt zijnen hande leyde; besorgende off hij hem
daer mede quaet mochte doen".
2
-ocr page 4-
Voorts meldt zij een en ander over een gesprek tussen Adriaen
en Bernt "in het achterhuys van huer vaders huys", waarbij
Adriaen te kennen zou hebben gegeven tevreden te zijn dat
zekere erfpacht op Bernts naam wordt gesteld "want ick besorge
overmits die cranckheyt die ick gehadt hebbe, dat mijn memorie
zoe steerck nyet en is dat ick die goeden soude kunnen regeren".
... Joncker Wolfferts hoeft stoet hier opte tafel...
De derde getuige is Reyn van Oestrum, wonende te Houten "aende
Weteringe", 20 jaar oud en eveneens zuster van de gebroeders.
Zij vertelt dat haar vader "bylen coorden vuyte weech hing om
dat Adriaen daer nyet aen komen en soude". Twee keer heeft hij
zo'n aanval gehad: "deerste reys die sy gesien heeft duerende
omtrent drie maenden ende die onderde reys duerde wel een maent",
beide nog tijdens het leven van haar vader die minder dan een jaar
geleden is overleden.
Gedurende de laatste "reys" zeu Adriaen in het bijzijn van haar
moeder en haar getuige: "Joncker Wolfferts hoeft stoet hier opte
tafel ende Loyrick is Int lant gekomen" daerop die moeder vraechde
wat Loyrick was; doe seyde hij dat is ons lieffvrouwe. Alsoe dat
hij sprock als die gheen die bij sijn sinnen nyet wel en was".
Reyn vertelt bovendien dat Adriaen haar wel eens gevraagd had
naar Vlanen te gaan om uit zijn naam aan Bernt vergiffenis te
vragen zo "dattet genochsaem blyckt dat tgheen dat Adriaen doet,
dat doet hij duer quade teffers"; deze zuster lijkt dus lichtelijk
op Adriaens hond te zijn.
... .inde kynsche weerelt....
Ook de volgende getuige is een zuster van de strijdende broers:
"Hendrickgen Jan Ghysbertshuysvrou inden Achtienhoven oudt
weesende xxx jairen ofte daer omtrent". We worden weer een andere
betiteling gewaar voor Adriaens aanvallen: haar broer was "cranck-
sinnich ende inde kynsche weerelt, alsoe dat hem sijn moeder
alleen hielt in een camer, om dat hem die vreemde luyden nyet
en zien zouden zoe hij byster calden (verg.raaskallen)".
-ocr page 5-
Hij bleek toen hij ziek was meer te eten dan normaal en toen
zij haar moeder daarop wees antwoordde deze: "lek sal hem alsoe
lang teeten geven als hyt mach". Op de laatste dag in januari
verschijnt Aelbert Jansz Vonck wonende tot Lorick bij Houten,
ongeveer 42 jaar, wiens ondervraging op 2 februari wordt voort-
gezet. Hij verklaart dat hij tien jaar geleden "coem gedorst
heeft tot Jan van Oestrum toebehorende den schout tot Houten
Egbert vuyten Ham. Op de vraag hoe hij het aantal jaren zo pre-
cies weet - dit is belangrijk omdat hij zich herinnert dat Adriaen
toen juist ziek was - antwoordt hij: "Om die tyt zeeker te weeten
heeft hy doen besien den Schoutenboeck van Houten".
De verklaring van Jonge Jan die Wyt tot Houten op vijf februari
(hij is ongeveer 40 jaar oud) heeft aan de voorgaanden niet nieuws
toe te voegen. Dat is wel het geval met de laatste in de rij,
Barbara Jansdr van Oestrum, wonende op de Wetering en oud 28
jaren, zuster van Adriaen en Bemt.
.. .sy en heeft nyet...
De eerste krankzinnigheid was tien jaar geleden en duurde "van
Sinte AAachiel off tot den meij toe", terwijl zij haar vader, moeder,
broers en zusters heeft horen zeggen dat Adriaen ook twintig jaar
geleden al eens een tijd ziek was. Uit haar woorden valt verder
op te maken dat het gezin Van Oestrum enige tijd te Schalkwijk
heeft gewoond (maar daaronder werd het gerecht de Wetering of
Schonauwen ook wel gerekend) en dat "xii ofte xiii jaren geleden is,
dqt Adriaen tot Houten was bij een persoen genoempt Anna, ende
was een nichte van eene heer Cornelis, wonende aldaer, die die-
sel ve Adriaen huer broeder gheern getroudt hadde. Ende heeft sy
die spreekt hem vandaer gehaelt seggende: Bruer wat zoude mit
deese persoen sy en heeft nyet. Ende is alsoe duer vermaninge van
huer die spreeckt Adriaen jnede tot huys gegaen". Ook zij meldt
dat Adriaen hun zuster Reynburch bad naar Vianen te gaan om zijn
broer Beernt te halen en vergiffenis te vragen "beclagende hem seer
dat hij die selve voorn. Beernt mit zommige van zijn vrunden
aenden lantcommanduer belogen hadde" .
-ocr page 6-
Dit was gebeurd omtrent Conversionis Pauli lestleden. Bovendien -
en ook dit is weer een aardig detail - is zij op verzoek van
Adriaen "gegaen tot die pastoer van Houten om die biecht van
huer brueder te hooren tgheen die pastoer gedaen heeft ende
gearbeyt om peys tusschen brueders ende susters te maecken".
Tenslotte spreekt zij over een broer Jan van Oestrum welke onlangs
gezegd zou hebben: "Indyen Beernt myn bruer Adriaen zijn brueder
Adriaen zijn brueder alsoe becalt, dat hy tgoet hem toecomende
Beernt overgeeft, soe gheeff ick die duvel lyff ende ziel op ende
een van ons beyden sall daer blyven all soude ick daerom huys ende
hoff ruymen": nog een medestander van Adriaen dus. Ook heeft
Barbara gezien hoe Adriaen twee maanden geleden zijn zuster
Reynburch sloeg ten huize van haar vader (na wiens dood hij kenne-
lijk was teruggekeerd).
.. .begeerde van hem dienst te hebben gel/ck andere bauknechten..
Door een gelukkige omstandigheid beschikken wij over één ver-
klaring ten gunste van Adriaen. Deze kwam uit een register van
getuigenissen voor Schout en Schepenen van de stad Culemborch
en is gedateerd 6 mei 1548 (2). Het heeft dus ongetwijfeld gediend
in hetzelfde proces als het voorgaande stuk. Cornelis Jansz van
Roy en zijn vrouw Elysabeth "eertyts boumeester op Marienweert
geweest is" verklaart dan ten verzoeke van "Adriaen van Oestrum
Jansz wonende tot Houten inden lande van Utrecht..hoe dat den
tyt omtrent ses offte acht jaren verleden Adriaen voirscr tot dezen
getuyge gecomen is ende begeerde van hem dienst te hebben gelyck
andere bauknechten ende seyde dat hem zijn ouders tgoet hem toe-
comende van rechtz wegen soe hy die outste zoin zeyde te wesen
ontmaict te hebben ende dat hy dier oirsaicken van zijn ouders
gegaen ende gestreecken is. Soe hy hem daer inne bedroefden want
hy altyt zyns ouders boidel getrou geweest was".
Cornelis nam hem aan en kan niet anders verklaren dan dat Adriaen
zich als een "vroim, eerlick ende getrou" knecht getoond heeft.
Elysabeth voegt hier nog aan toe dot Jan die Wit, Adriaens "oehem,
zijns moeders broeder by huer getuyge gecomen is ende heeft op
hoer gebeden ende begeert dat zy doch zoe wel wilde doin ende
gain by zijn suster des voirscr Adriaens moeder omme te willen
zeggen dat zy Adriaen hoeren zoen hemden ende anders tweicke
-ocr page 7-
hy van suick behoefden senden wolde, want zy hem grotelick
te cort dede".
,. .Ghy boer, ghy kerel, wy sullen U met Uwe huysfrou ende
kinderen byden dyck jagen....
Weten wij nog iets over Adriaen van Oestrum behalve uit boven-
genoemde twee stukken? Wellicht is hij dezelfde als de Ariaen
vanOysterem die op 10 april 1526 een hofstede in erfpacht krijgt
van het Duitse Huis, groot 5 hont en 28 roe en gelegen bij de
kerk van Houten. Op 24 april 1544 staat deze hofstede op naam
van Jan Jansz van Oisterem "also Jan van Oisterem mijne vader
hem in 1530 ontving", was Adriaen toen dus al onterfd (3)?
In het register van Oudschildgeld over 1536 wordt een Adriaen
van Oestrum genoemd met 8 Morgen land onder Schonauwen
"van hem selve", maar dit kan heel goed erfpacht zijn (4).
In 1560 wordt een rente brief verkocht die onder andere spreekt
op Adriaen Jansz van Oostrum wonende opte Weteringe int ge-
recht van Schonauwen (5). Op 21 januari 1562 krijgt Adriaen
van Oestrum van de Landcommandeur van het Duytsche Huys toe-
stemming om zijn vrouw Lysbeth te lijftochten in de erfpacht van
1 Hoeve Land. (6). Maar dan rijzen er opnieuw moeilijkheden die
tot voor het Hof van Utrecht worden uitgevochten en ditkeer zijn
de registers wel bewaard. Op 23 maart 1563(7) staat op de rol
de zaak tussen Dirck Berntss van Oostrum wonende te Vianen en
Adriaen van Oestrum en op 16 oktober 1565(8) wordt uitspraak
gedaan. Hangende dit proces laat Adriaen op 27 april 1564(9)
het erfpachtgoed waarover kwestie is met zijn neef Dierck, inspek-
teren door schout en schepenen van Schonouwen. De heren Ernst
Jacobsz, Schout, Pauwels Jansz en Cornelis Jansz van Rossum
schepenen, konstateren dat "de steech voer aende dyck is opge-
greven" zodat Adriaen er met zijn beesten niet door kan. Op een
andere plaats aan deze "steech" was een dam tussen het weiland
van Adriaen en het bouwland van Dierck, welke dam door Dierck
"ofte zyn voick is duergegreven alzoe dotter twater duerloopt".
Van deze kennelijke pesterij van de zijde van neef Dirck horen
we overigens niets meer.
-ocr page 8-
De sententie van 1565 levert meer gegevens op: Adriaen meldt
na de dood van zijn vader en moeder in het bezit te zijn ge-
komen van twee hoeven erfpacht te Houten; wel zegt hij - naar
wij nu weten de waarheid getrouw - dat nog tijdens hun leven
zijn ouders de landen hadden laten overschrijven op zijn jongere
broer Bernt omdat hij - Adriaen - "was een geck nyet wys ge-
nouch omt voirscr goet te regieren. Moer naderhant anders bijden
Landcommanduer bevonden" had deze de overschrijving herroepen
en Adriaen "behoirlicke investiture" gedaen.
Bernt spande toen een proces aan tegen zijn broer (kennelijk dat
waarvoor de stukken van 1547/8 nodig waren) hetgeen erin resul-
teerde dat in 1552 uitspraak werd gedaan door de arbiters Jacob
van Moerendael en Henrck van Medenblicq, Deze waren "hen-
lieden groetelicx abuserende" aldus Adriaen, want zij kenden
Bernt en Adriaen elk één hoeve en Adriaen was onder druk gezet
een van beide hoeven uit te kiezen. De superarbiter had het
zelfs bestaan hem toe te voegen: "Ghij boer, ghij kerel, kiest
terstont een van deze houven, off wij sullen U die peyne affnemen
ende U met Uwen huysfrou ende kinderen byden dyck jagen" en
meer" "gelicke dreygementen". Adriaen koos er zich een uit
en huurde de andere van zijn broer, een situatie waarin hij niet
berustte, want op 6 november 1562 had hij zijn neef Dirck Bemtss
van Oostrum laten dagvaarden. Hij wilde de eerder gedane uit-
spraak van het hof betwisten, onder andere door aan te voeren
dat hij genoemde sententie nooit precies had begrepen, aangezien
hij kon lezen noch schrijven. Tegen dit alles voert Dierck aan,
dat de twee hoeven inderdaad van zijn grootouders Jan Willemsz
van Oostrum en Sophia waren geweest, maar dat deze de erfpacht
ervan in 1538 hadden getransporteerd op zijn zaliger vader Bernt
van Oostrum. Er was inderdaad een proces geweest, maar daarna
was toch een kompromis bereikt.
Het is duidelijk dat Adriaen niet veel been heeft om op te staan
en het Hof verklaart "by dezen den Impetrant (Adriaen) tot
zynen eysch nyet ontfangelick ende absolveert daervan den ge-
daechde". Met dit alles zijn Adriaens moeilijkheden nog niet ten
einde: uit twee stukken afkomstig uit het archief van het Hof
7
-ocr page 9-
van Utrecht blijkt, dat Adriaen zijn hoeve land te langen leste
maar verkocht heeft - zonder toestemming van de landkomman-
deur - dit moet kort voor 1569 zijn gebeurd. De koper, Claes
Symonsz (1575/6 (10) burger van Utrecht, komend van Houten;
schout van Schonouwen en stamvader van het geslacht Van
Blanckendaell) kreeg later moeilijkheden over deze koop met
de Duitse Orde terwijl ook Adriaen zich bij de transaktie "seer
geledeert ende bedroogen" voelde. Andermaal werd hij veroor-
deeld volgens stukken uit 1576 (11); wanneer Claes Symonsz zijn
zaak voert tegen Thomas Adriaen Maesz en Pons Aelbertsz wonend
in Tolsteeg, die zich indertijd borg hadden gesteld voor Adriaen
van Oostrum, Kennelijk is Adriaen dus zelf voor die datum over-
leden. Misschien is de veronderstelling tenslotte niet te gewaagd,
dat Adriaen op het eind van zijn leven boer af is geworden en de
herberg het Moriaenshooft heeft gekocht. Deze bevindt zich
tenminste in bezit van zijn vermoedelijke kleinzoon Anthonis
Jansz van Oostrum, wiens weduwe en kinderen hem in 1653 hypo-
thekeert (12). Het zou een passende plaats zijn geweest om de
laatste jaren van zijn bewogen leven te "slijten".
-ocr page 10-
De Galg bij Wijk bij Duurstede
In "Tussen Rijn en Lek" van augustus 1973 publiceerde de heer
H.W.M.J. Kits Nieuwenkamp een artikel getiteld "De Boom-
gaard "De Galg" aan de Middelweg, hoek Euvenpad te Wijk
bij Duurstede". Dit artikel was gesierd met een pagina-grote
illustratie waarvan het onderschrift luidde "De galg bij Wijk
bij Duurstede" Ik meen mij ten deze een opmerking te mogen
veroorloven. Niet zozeer omdat op de prent geen galg te zien
is; de ongeveer 20 gehangenen bungelen n.l. aan de takken
van een boom.
Wel echter omdat hier zonder vermelding van de kunstenaar een
ets van de Franse graficus Jacques Cal lot (1592 - 1635) wordt
gebruikt uit zijn etsen-serie "Les misères de la guerre", waarmee
hij de verschrikkingen uit de 30-jarige oorlog heeft willen uit-
beelden. Dat hij daarbij "De galg van Wijk bij Duurstede" als
voorbeeld zou hebben genomen komt mij vooralsnog hoogst onwaar-
schijnlijk voor.
De Bilt.                                                                       P.H. Damsté.
-ocr page 11-
Nogmaals; De Boomgaard "De Galg"
In "Tussen Rijn en Lek 4" van december 1973 reageert de heer
L. Rouppe van der Voort op een artikel van H ,W.M.J . Kits
Nieuwenkamp over "De boomgaard De Galg", te Wijk bij
Duurstede. Hij kan in de bij genoemd artikel afgedrukte af-
beelding van "De Galg bij Wijk bij Duurstede" geen enkel
topografisch "Wijks" herkenningspunt ontdekken. Dat is be-
grijpelijk, want de afgedrukte prent heeft niets met Wijk te
maken.
Het betreft hier de afbeelding van een gravure van Jacues
Callot uit "Les malheurs de la guerre". De plaat stelt een massa-
excecutie van roofzieke soldaten uit het leger van Wallenstein
voor, tijdens de Dertigjarige Oorlog.
Het is jammer dat de heer Nieuwenkamp een toch wel leesbaar
artikel op deze wijze meent te moeten "illustreren".
Ter nadere informatie van de lezers van "Tussen Rijn en Lek"
hierbij een niet zo mooie, maar wel volledige afbeelding van
de betreffende gravure.
D.R. Klootwijk.
10
-ocr page 12-
11
-ocr page 13-
DE WIJKSE GALG MET EEN HELLEBAARD IN DE KAART
GESPEELD.____________________________________________
Alsof het nog niet genoeg was om over een zo luguber onder-
werp als dit in het vorige nummer van Tussen Rijn en Lek te
schrijven, zo drong deze zaak zich jongstleden 7 februari weer
aan mij op. Tegelijkertijd dwingt het me nogmaals mijn bewon-
dering uit te spreken over de zo beroemde tekenaar Jacob van
Deventer (c. 1500 - 1575), die blijk heeft gegeven over een
geweldig tekentalent én orientatievermogen te beschikken, zelfs
zo, dat een paar ogenschijnlijk onbeduidende krabbels die een
galg voorstellen, toch werkelijk de plaats aangeven, waar eer-
tijds de beul zijn executieopdrachten pleegde te voltrekken.
Op deze plaats langs de Lek, waar men vandaag de dag een
groot weiland aantreft en waar men vroeger de ter dood veroor-
deelden aan hun eind bracht, komt men heden ten dage langs een
slordig met stenen geplaveid weggetje vol kuilen en modderplassen.
In de tweede helft van de 16e eeuw liep er vanaf de Lekdijk een
klein weggetje het land in. Een voetpad leidde dan verder naar
deze verschrikkelijke plaats. Heel ver lopen was en is het van
de stad; zeker nu men sinds 1937 verplicht is een grote omweg
te maken over de brug van de Prinses Irenesluis, wil men vanaf
de Lekdijk dit verlaten oord bezoeken. Als men lopende van
de ene naar de andere wei eindelijk de rivier bereikt, kijkt rnen
op een relatief geringe afstand naar het uit het begin van de 17e
eeuw daterende kerkje van Ravenswaai, Ik kan me voorstellen,
dat deze of gene verstokte veroordeelde bij het zien van deze
kerk misschien nog wel berouw zal hebben gekregen over zijn
misstappen vooraleer de strop een einde maakte aan zijn onder-
maans bestaan.
Het was de in Doorn woonachtige sportvisser A.C.M, van den
Berg, Kampdwarsweg 13, die me ongevraagd een overduidelijk
bewijs in handen kwam geven van mijn bewering, dat de Wijkse
galg eens aan de oever van de Lek moet hebben gestaan.
12
-ocr page 14-
Hellebaard, vermoedelijk uit de tweede helft van de
16e eeuw, gevonden aan de Lek te Wijk bij Duurstede.
Het gearceerde deel is tot nadere explicatie bijgetekend.
Foto. L. Rouppe van der Voort.
13
-ocr page 15-
Om te voorkomen dat het zich aan de Lek drenkend vee zich
zou verwonden, wilde hij op 6 februari j.l. een kleine scherpe
punt die uit het oever-zand stak verwijderen. Dat bleek echter
niet zo eenvoudig te zijn, want dat kleine puntje van een zeven-
tal centimeters bleek een lang lemmet te zijn met "nog wat" er-
aan vast. Bij nader inzien ontdekte hij, dat het een danig inge-
roeste hellebaard moest zijn en hij telefoneerde met de burge-
meester van Wijk bij Duurstede, om van zijn vondst melding te
maken. Een paar dagen later belde de heer van den Berg ook mij
op en de zelfde avond nog bezocht ik met een medenestuurslid
van de Stichting Kantonnaal en Stedelijk Museum de vinder.
Inderdaad bleek het gevondene een in de Middeleeuwen en Re-
naissance gebruikt hak- en stootwapen te zijn. Wat echter - en
terecht - de vinder meer Interesseerde was: hoe komt dat ding
daar, zover weg van de bewoonde wereld. Hoewel mijn gedachten
reeds uitgingen naar de Wijkse galg, wilde ik toch eerst zeker-
heid hebben, dat de vindplaats overeenkwam met de ligging van
de executleplaats. Vergelijking van de kaart van Jacob van
Deventer met een moderne structuurplankaart leverde me de
zekerheid op, dat het niet kon missen, dat op de vindplaats van
de hellebaard In de 16e eeuw het executieterrein van de stad
moet hebben gelegen. Een hak- en stootwapen als dit werd voor
de bewaking veel gebruikt. Geen schildwacht zonder hellebaard!
Trouwens een blik op afbeeldingen uit die tijd, waarop zich
executies voltrekken (denken we b.v. aan de prenten van de
executies van de graven van Egmond en Hoorne en aan Johan van
Oldenbarneveldt), tonen vaak rond het schavot een opstelling
van rakkers, schouder aan schouder en allen voorzien van een
hellebaard. Zeker zal ook de bewaking van de Wijkse galg in
die geest zijn geweest, d.w.z. een aantal rakkers, voorzien
van een hellebaard, klaar om een eventuele vluchtpoging te
voorkomen.
Uiteraard sneuvelden die wapens natuurlijk evengoed als onze
huidige geweren en wat is dan logischer dan dat men het oude
wegwierp voor een nieuw. Men mag aannemen, dat dit ook met
deze hellebaard het geval is geweest.
14
-ocr page 16-
WIJK liij uiuKsi i:i»h;
15
-ocr page 17-
Opmerkelijk in dit verband is natuurlijk ook, dat tijdens het
graven van het Amsterdam-Rijn-kanaal (welk kanaal het be-
wuste terrein loodrecht op de Lek snijdt) in de jaren 1936/37
in de onmiddellijke omgeving ook een 16e eeuwse helm is
gevonden, ')
Me dunkt dat het redelijk is aan te nemen, dat zowel de jongste
vondst als die uit 1936/37 het best te verklaren zijn in het licht
van de aanwezigheid - eertijds - van de executieplaats, waar-
naar Jacob van Deventer ons door zijn kaart opnieuw de weg
heeft gewezen.
L.C.J.M. Rouppe van der Voort.
') Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-
onderzoek, J. Ypey, 1960-1961, biz. 580-583.
16
-ocr page 18-
17
-ocr page 19-
Drs.H.J.M. Thiadens
Voormalige Rijnarmen te Zeist.
In het artikel van D.R. Klootwijk: "De Zeisteroever in de
Middeleeuwen" nr. 2 juni 1972 pagina 3 e.v. vindt men een
bodemkaartje van Zeist met diverse voormalige Rijnarmen.
Vergelijkt men nu dit kaartke van Klootwijk met een bodemkaart
uit 1970 schaal 1: 50.000, waarop de voormalige Rijnarmen als
beddinggronden worden aangegeven dan wordt het duidelijk, dat
Klootwijk meer voormalige Rijnarmen weergeeft dan verantwoord
is. Noordelijk van het woord Zeisteroever geeft Klootwijk een
Rijnarm weer. Op de bodemkaart vindt men daar slechts stroom-
ruggronden.
De stroomgeulen zuidelijk van de spoorlijn te Bunnik komen niet
op de uitgebreide bodemkaart voor. De Kouwenhovense wetering
op het kaartje van Klootwijk met cijfer 3 aangegeven gaat dwars
door stroomruggronden. De brede Rijnarm, die de autheur tekent
oostelijk van de Brugakkerlaan is op de bodemkaart grotendeels
een omvangrijk komkleigebied. Ook de Rijntak, die bij Klootwijk
stroomafwaarts van Odijk aftakt en tussen Wulperhorst en Bunnik
wordt doorgetrokken naar het gebied zuidelijk van de Koppelweg
staat op de bodemkaart niet als beddinggrond aangegeven. Men
vindt er stroomruggronden bestaande uit zware klei op lichte klei
tot zand en zavelige en lichte klei op zware klei. De voormalige
Rijntak oostelijk van Odijk langs Bunsink-Schoonoord-Kerkhoogte-
De Brink-Noordweg etc, die Klootwijk aangeeft komt echter na-
genoeg overeen met beddinggronden op de bodemkaart.
Zijn betoog, dat de naam Zeisteroever in het verleden ook gebruikt
werd voor het gebied vanaf de Tolakkerlaan tot aan de Kerkhoog-
te van Zeist wordt hierdoor echter niet aangetast. Het gebied
van de Brugakker of nog juister de Brugakkerlaan werd in het oosten
begrensd door een komkleigebied. Door de lage ligging van dit
komkleigebied ligt het Brugakkergebied als het ware op een
oever (op stroomruggrond).
18
-ocr page 20-
De komkleigebieden hebben een ondoorlatende bodem en
stonden dan ook vroeger vaak onder v^ter. Het begrip oever
blijft hoewel dan niet altijd een rivieroever maar evenzeer
oever als de omranding van een kom.
(1). Bodemkaart 1: 50.000, 1970 J.L. Kloosterhuis, Ing.ir.
J. Pope en ir. G. Steur: "De bodemgesteldheid van het studie-
gebied Hilversum-Utrecht, Voorkomend als bijlage 2 in Bodem en
planologie, een studie over de betekenis van de bodemkartering
voor niet-argrarisch bodemgebruik. Extra nummer van Stedebouw
en Volkshuisvesting 51e jaargang augustus 1970.
19
-ocr page 21-
TENTOONSTELLINGEN
"Het leven in de late middeleeuwen"
(t/m 12 mei)
Deze tentoonstelling in het Centraal Museum te Utrecht moet U
beslist gaan zien. Uit de eigen collectie en uit een aantal
andere openbare en particuliere verzamelingen werven o.a.
schilderijen, beelden, meubels, gebruiksvoorwerpen voor keuken
en tafel munten, kronieken, reproducties van in handschriften
voorkomende handschriften en wandschriften bijeengebracht en
zó geëxposeerd, dat het leven vanuit een ver verleden als het
ware heel echt en heel dichtbij komt.
Er zijn ter gelegenheid van de expositie een catalogus en een
fraai geÜlustreerd boekje verschenen, die heel wat informatie be-
vatten en vooral ook voor de bezoeker van de tentoonstelling als
leidraad zeer goede diensten kunnen bewijzen.
De tentoonstelling is tot stand gekomen door de samenwerking van
het Centraal Museum en de Stichting Beeldende Vorming Utrecht.
Op iedere dag kan de tentoonstelling worden bezocht van
10-17 uur ('s zondags van 14-17 uur) en ook dinsdags van
20-22 uur.
A.G.
20
-ocr page 22-
De Dom door de eeuwen heen
(1 mei - 1 oktober)
Vanaf 1 mei a.s. zal in de Dom te Utrecht een tentoonstelling
worden gehouden waarin de aandacht vooral gericht is op de
geschiedenis van het bouwwerk, waarmee in 1254 werd begonnen
en dat in 1517 - niet geheel afgebouwd - werd opgeleverd.
Het is vooral de bedoeling om aan de hand van reprodukties van
een aantal afbeeldingen uit de topografische verzameling van de
stad Utrecht een overzicht te geven van het ontstaan van het
bedehuis, zowel vóór, tijdens als nö het instorten van het schip
tengevolge van het "schrickelyck tempeest" dat in de avond van
de Ie augustus 1674 - driehonderd jaar geleden - stad en land
trof.
De tentoonstelling is geopend dinsdag t/m zaterdag van 14 - 16 uur.
A.G.
21
-ocr page 23-
Samuel Muller Fz.
1874 - 1974
(18 mei -^ 20 juni)
In het Gemeentelijk Archief aan de Alexander Numankade 199
te Utrecht wordt vanaf 18 mei a.s, een tentoonstelling gehouden,
gewijd aan leven en werk van mr,dr. S. Muller Fz., die een
eeuw geleden tot archivaris van de stad Utrecht werd benoemd.
Deze geleerde Utrechter, die sinds 1879 ook rijksarchivaris was,
heeft voor het archiefwezen én voor de geschiedbeoefening in
ons land en voor dat van de stad zeer veel betekend. Hij kan als
een van de grondleggers ervan worden beschouwd.
Het wordt een expositie, die niet alleen voor vakmensen aantrek-
kelijk is, maar ook voor hen, die in de geschiedenis van stad en
land gefriteresseerd zijn. Bij voldoende belangstelling is er ge-
legenheid om op een nader te bepalen tijdstip een excursie naar
Utrecht te organiseren. In dat geval is contact met gemeente-
archivaris dr, Struick aan te bevelen.
A.G.
22
-ocr page 24-
Boekaankondiging
"De Bilt in Beeld"
Het gemeentebestuur van De Bilt heeft door de bekende
tekenaar W.G. Hofker te Amsterdam 17 afbeeldingen laten
vervaardigen van dorpsgezichten, w.o. enkele buitenplaat-
sen, boerderijen etc.
Ons lid mr. P.H. Damsté bud-gemeentesecretaris van De Bilt
en kenner van de lokale geschiedenis, heeft daarbij op verzoek
van genoemd gemeentebestuur de toelichtende historische tek-
sten geschreven . Daarvan verscheen een boek onder de titel
"De Bilt in Beeld", dat wij onze leden gaarne ter lezing aan-
bevelen. Het werkje is in de boekhandel verkrijgbaar voor
ƒ 4,50. Een spotprijs voor zoveel moois.
A.G
23