-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RUN EN LEK
november 1976
10e jaargang
nr.
Redakt ie -commissie;
A. Graafhuis (eindredakteur), L.M.J. de Keijzer, Houten,
mevr. drs. G. de Nie, Schalkwijk, G.M. Staal, Odijk.
Redakt ie-adres:
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijke Archiefdienst,
Alex.Numankade 199, Utrecht, tel. 030-71 18 14.
Sekretaris der vereniging:
L.C .J.M. Rouppe van der Voort, Jacob van Ru isdael straat 28,
Wijk bij Duurstede, tel. (van 9-17 uur 03435-2444, toestel 14).
Inhoud van dit blad:
Nogmaals: "Rijngrensverdediging in Romeinse tijd" door
D.R. Klootwijk.
Lidmaatschap: ƒ 20,- per jaar. Studenten en scholieren ƒ 10,-
per jaar.
Postrekening van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Rabobank te Houten t.g.v. de rekening van de Historische
Kring "Tussen Rijn en Lek", nr. 32.98.07.498.
-ocr page 2-
Nogmaals: "Rijngrensverdediging in Romeinse tijd."
In bovengenoemd artikel (Tussen Rijn en Lek, 10e jaargang
nr. 1), geeft drs. H.J.M. Thiadens enkele suggesties om-
trent de wijze waarop wellicht de Romeinen het Nederlandse
deel van de Rijngrens verdedigden. Hij vraagt zich daarbij,
naast andere zaken af of de Utrechtse Heuvelrug-Veluwezoom
bezet Romeins gebied is geweest en of de tegenwoordige
Provinciale weg Utrecht-Zeist-Rhenen van Romeinse oorsprong
kan zijn.
Mag ik Thiadens langs deze weg mijn visie op zijn suggesties
kenbaar maken? Wellicht zijn meerdere lezers getViteresseerd
in dit voor het gebied "Tussen Rijn en Lek" toch wel belang-
rijke probleem.
Tracht men het vraagstuk van de Rijngrensverdediging te be-
naderen dan dient men de volgende punten in het oog te
houden:
1. De Romeinse tijd In ons land, (12 v.c.-400 n.c.) bestaat
feitelijk uit drie periodes.
De eerste periode duurt tot 47 n.c. De Romeinen zien in die
tijd de Rijngrens als onhoudbaar, en streven ernaar hun ge-
bied uit te breiden tot de EIbe. Zij willen dus nog een stuk
van Gerrrranlë veroveren. Men kan dit de offensieve periode
noemen.
Na 47 n.c. begint de defensieve periode, waarin de Romeinen
de Rijn als de grens van hun gebied beschouwen. Vanuit de
Rijnstreek verweren ze zich tegen de uit het Noorden op-
dringende Germanen.
Deze periode valt in twee gedeelten uiteen. In het eerste
deel van de defensieve periode ligt het initiatief duidelijk
bij de Romeinen. Maar in het tweede deel, na 250 n.c,
moeten zij het initiatief overlaten aan de steeds sterker op-
dringende Germanen,
-ocr page 3-
Die veranderende situaties hebben vanzelfsprekend de strategie
der Romeinen beinvloed. Zij bepaalden daarnaar de opstel-
ling van hun legers, het aantal en de functie van hun
vestingen, de benodigde hoeveelheid van hun troepen en
tevens hun houding ten opzichte van hun buurvolken.
2. Het landschapspatroon in dit gebied was in de Romeinse
tijd geheel anders dan nu.
De niet bedijkte Rijn kon ongehinderd zijn eigen weg zoeken,
al zal deze rivier met zijn gering verval een eenmaal ge-
kozen bedding lang behouden. Maar ook het land zelf lag
er heel anders bij dan tegenwoordig.
De ruggen van thans zijn de oude stroombanen van vroeger.
Ze bevatten vrijwel geen organische stoffen, wel fluviatiele
als zand en grind en waren oorspronkelijk lager dan de om-
geving. De kommen van nu, vroeger veelal veen bedekt met
een kleilaag en veel organische stoffen bevattend, lagen
als hogere eilanden in het landschap.
Toen dit gebied in cultuur werd gebracht en het grondwater
daalde kregen zuurstof en bacteriën toegang tot de onderlaag.
De rug van nu met zijn fluviatiele ondergrond ondervond
daarvan nauwelijks invloed en klonk maar weinig in. De kom
van nu onderging, met zijn sterk organische ondergrond,
een forse daling waardoor de vroeger lager liggende ruggen
als het ware uitgepeld werden en hoger kwamen te liggen
dan de kommen. Het tegenwoordige reliëf van de bodem is
dus eigenlijk het spiegelbeeld van het vroegere.
De Romeinse nederzettingen lagen op de rivierklei, die in de
Romeinse tijd aanwezig was. Maar op een aantal plaatsen
is die rivierklei overdekt door een jongere afzetting, waarop
dan de latere Frankische nederzettingen ontstonden.
-2-
-ocr page 4-
De Heuvelrug-Veluwezoom bezet Romeins gebied ?
Dit is geen nieuw idee. Het werd reeds in 1904 door Kern
naar voren gebracht. 1). Als deze de opstand der Bataven
(69/70 n.c.) bespreekt haalt hij een bericht aan waarin de
Romeinse schrijver Tacitus vertelt dat de leider van de op-
stand, Julius Civilis, op een en dezelfde dag vier Romeinse
versterkingen laat aanvallen: Arenacum, Vada, Grinnes en
Batavodurum. Kern zoekt deze vier vestingen in: Arnhem,
Wageningen, Rhenen en Duurstede.
Geen van de deskundigen die zich met de studie van de
Romeinse periode bezig hielden of houden is het met Kern
eens. We denken hier aan Ramaer, Hettema, Kroon,
van Rheyneck Leyssius, Byvanck, Stolte, Bogaers, van Es e.a.
Alleen de "Groszer Historischer Weltatlas, Dl.l", geeft op
een kaart van "Het Romeinse Rijk in de 2e eeuw" aan dat de
Heuvelrug en een deel van de Veluwe bij het Romeinse Rijk
behoorden. Daarnaast acht Byvanck 2) het mogelijk dat er
wachtposten van de Romeinen in dit gebied geweest zijn.
Hij noemt dan: Montferland, Duno, Wageningen en de
Grebbeberg .
Terwijl de Romeinen in hun offensieve periode Inderdaad ten
Noorden van de Rijn invloed uitoefenden moesten, op bevel
van Keizer Claudius, (41-54 n.c), alle troepen definitief
op de linkeroever van de Rijn teruggetrokken worden. 3).
De met een reeks vestingen versterkte Rijngrens (in ons ge-
bied de Oude en Kromme Rijn) werd voorgoed de grens van
het Romeinse Rijk.
Byvanck, Bogaers, 4) Halbertsma, 5) Blok, 6) van Es, 7)
zijn het erover eens dat de Rijn effectief tot aan de vierde
eeuw en daarna officieus steeds als de grens van het
Romeinse Rijk beschouwd werd.
-3-
-ocr page 5-
Vooral van Es zegt het heel duidelijk : "Onder Claudius
onstond de scherp afgebakende grenslinie langs Oude en
Kromme Rijn.
Julius Civilis kan er bij zijn opstand geen ogenblik aan ge-
twijfeld hebben dat de Rijnlinie voor de Romeinen zo essen-
tieel was dat zij deze onmogelijk konden prijsgeven". 8).
Alleen von Petrikovits 9) meent dat de Romeinen al kort na
355 n.c, de Rijngrens officieel opgaven.
Ten Noorden van de Rijn hielden de Romeinen een brede
strook, volgens van Es wellicht 15 km. diep, vrij van be-
woning. Byvanck meent zelfs dat de gehele kuststrook ten
Noorden van de Rijnmond behoorde tot die van bewoning
vrij gehouden strook. 10).
Deze vrije strook was gereserveerd voor het leger als jacht-
en oefenterrein, maar diende vooral voor een gemakkelijker
verdediging van de grens. In een leeg gebied waren e.v.
bewegingen van de Germanen duidelijker te volgen.
De Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en het Gooi waren zo-
doende vrijwel onbewoond. 11). In het gehele gebied direct
ten Noorden van de Rijn wijst dan ook het geringe aantal
vondsten en het ontbreken van fosfaat op afwezigheid van
Romeinse bezetting en inheemse bevolking.
In het kader van deze Rijngrensbeveiliging moesten Chamaven,
ArT«ivari en Canninefaten hun gebied ten Noorden van de
Rijn prijsgeven. Dat het de Romeinen bittere ernst was bij
het vrijhouden ver deze strook bewijst hun optreden tegen
twee Friese koningen. Verritus en Malorix die zich met hun
onderdanen daar toch gevestigd hadden. 12). Beide koningen
kregen gelegenheid hun belangen in Rome bij Nero te gaan
bepleiten. Zonder succes overigens, waarna de Friezen met
wapengeweld uit de Rijnstrook werden verdreven.
En dat terwijl de politieke en economische relaties tussen
Romeinen en Friezen toch uitstekend waren. 13).
-ocr page 6-
Vanuit hun garnizoensvestingen zullen de Romeinse troepen
regelmatig over de Rijn In deze onbewoonde strook gepatrouil-
leerd hebben om ongewenste infiltranten op te sporen.
We moeten tot de conclusie komen dat Heuvelrug en Veluwe-
zoom geen bezet Romeins gebied geweest zijn en dat er dus
geen castella gelegen waren. We willen in dit verband er
nog op wijzen dat reeds Drusus door het aanleggen van een
dam de N. tak van de Rijn aanzienlijk meer water bezorgd
heeft. Vestingen aanleggen ten Noorden van zo'n sterk ver-
grote rivier zou een strategische misser geweest zijn.
Dat de marine de bescherming van de Heuvelrug nodig had
om op Rijn en Vecht te kunnen patrouilleren wagen we te
betwijfelen. Hoe zou de vloot het anders op de rest van de
Rijn en de Donau hebben kunnen redden ? We vrezen eerder
dat de Romeinen meer ongemak dan plezier van de Heuvelrug
hadden. Dit zwaar beboste en weinig overzichtelijke gebied
was zeer aantrekkelijk voor de Germaanse strijdwijze, maar
de Romeinse soldaten hielden er niet van.
2. Kan de tegenwoordige Provinciale weg Utrecht-Zeist-Rhenen
van Romeinse oorsprong zijn ?
Deze weg bestaat uit een aantal toepaden (paden over particu-
liere grond) en kerkwegen die in de loop der tijden aaneen-
gevoegd zijn, en waarbij nogal eens het tracé van de weg
verlegd werd. Zo liep onder Eist de oude weg vroeger aan
de voet van de helling langs de uiterwaarden naar Amerongen.
Het nieuwe tracé is daar in 1814 aangelegd. Dat is ook het
geval bij het landgoed Zuilenstein onder Leersum, waar het
oude pad nog op het terrein van het lardgoed is terug te
vinden. De weg Utrecht-Zeist-Rhenen kreeg pas nationale
betekenis nadat hij, bij decreet van 21 october 1811 onder
de keizerlijke wegen was opgenomen. Bij souverein besluit
van 28 september 1814 werd vastgesteld dat de weg uit 's lands
kas bekostigd zou worden. Als gevolg hiervan werd de weg
-ocr page 7-
verbreed, verbeterd en van een klinkerbestrating voorzien. 14).
De weg zelf dateert op zijn vroegst uit de 12e eeuw.
We zullen een aantal van genoemde toepaden en kerkwegen
aan een wat uitvoeriger beschouwing onderwerpen.
Het stuk van de weg Utrecht-de Bilt heette vroeger de Nieuwe
Steenweg en werd in 1290 ook aangeduid als "de wech die
doer 't veene gaet" . Deze weg loopt dwars door de percelering
van de copeontginning Herverscop, 15) die na 1120 door de
Abdij Oostbroek in cultuur werd gebracht. De weg moet dus
jonger zijn dan de ontginning en kan op zijn vroegst in de
12e eeuw zijn ontstaan. 16)
Het gedeelte de Bilt-Zeist was eertijds een simpel kerkpad
waarlangs de bewoners van de Bilt en andere aanwonenden
de Kerk te Zeist bereikten. In een verslag van getuigen-
verklaringen bij een proces tussen het Kapittel ten Dom en
de Abdij Oostbroek van 16 september 1544 lezen we:
"Cornelis Aertsz., woenende aen die Bilt . . . . zeyt, dat
alsoe hij getuge tot Zeyst ter kercken hoert . . . . ", en:
"Dirck Cornelisz., woenende in den gerechte van de Bilte,
ende hoert tot Zeyst ter kercken". 17). Deze weg droeg
in 1809 nog de naam van de "Utrechtsche Zandweg". 18)
Ook dit gedeelte van de weg liep dwars door akkerland.
Zo zien we dat het Kapittel ten Dom in sept. 1562 verpacht:
"drie hont lants . . streckende van den Cloesterweg (lees:
Croesterweg) op nae den Hoghen wech toe", en in dec.1562:
"een half mergen lants mit die hofstede . . . streckende van
de Cl (r)oisterwech tot den Heerwech toe". Beide stukken
land strekten zich dus uit van de tegenwoordige Kroostweg,
die ten Z. van de Utrechtse weg ligt tot aan de Oude
Arnhemse (Boven)weg, die ten N. van de Utrechtse weg te
vinden is. 19).
-6-
-ocr page 8-
De Driebergse weg tussen Zeist en Driebergen is van oor-
sprong ook een kerkpad. 20). Het eerste deel ervan, de
Dorpsstraten, gelegen tussen de Oude Kerk van Zeist en
het terrein van het Lyceum "Schoonoord" werd in dec.1566
officieel Kerckwech genoemd.
In een verklaring van 18 dec. 1566 staat: "dat den
Heerwech (= Arnhemse Bovenweg) tusschen Utrecht ende
Reenen boven aen den berch heenen ghaet, ende den
beneden wech van ouden heercoomen ende oock noch
altljt die Kerckwech geheten is.....den wech door
Zeyst loopende als van den Preeckstoel (= Lyceum "Schoon-
oord"), toi Zeyster kerck toe". 21).
Tot dit laatst besproken gedeelte van de weg behoorde ook
de door Prof. de Monte verloren vermelde los- en laadplaats,
Of die inderdaad van Romeinse oorsprong is weten we niet.
Merkwaardig is in dit verband wel dat er in Cattenbroeck,
even ten N. van de hofstede "de Brakel", een smal perceel
grasland ligt dat raait op de kunstmatige heuvel waarop de
Oude Kerk van Zeist is gebouwd en dat vroeger in de
volksmond "De Romeinse Weg" genoemd werd. 22).
Op de "Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht" van
de Roy ligt hier in 1696 nog een weg, genaamd de
Karsbergensteegh. We twijfelen voorlopig nog ernstig aan
de mogelijkheid van een "Romeinse Weg" daar ter plaatse.
Aangezien het aangrenzende land van de Brakel eertijds
eigendom was van het klooster Windesheim lijkt de waar-
schijnlijkheid van een verbastering van de "Roomse Weg"
niet uitgesloten. In de buurt van deze weg, dichtbij de
oude brug over de Kromme Rijn te Bunnik lag vroeger een
nog niet nader gelocaliseerd stuk land van zeven morgen,
genaamd: Hoog Steenbergen" . Ook deze naam is wat merk-
waardig; er is in de hele wijde omgeving alleen maar
vlak bouw- en weiland te vinden. 23)
-7-
-ocr page 9-
In Doorn was de besproken weg oorspronkelijk eveneens een
Kerkweg. In de winter was die vaak zeer drassig, zodat men
hem in 1771 verhard heeft. 24).
Zover we in de geschiedenis kunnen nagaan hebben er in de
streek tussen Utrecht en Rhenen steeds twee zandpaden op
korte afstand van elkaar gelegen. De Benedenweg (teg,
Provinciale weg), die bestond uit een aaneenschakeling van
kerkwegen. Was die onbegaanbaar dan zal men uitgeweken
zijn naar de hoger gelegen Bergweg, de tegenwoordige
Arnhemse Bovenweg.
We komen hiermee tot de conclusie dat de Provinciale weg,
(Benedenweg) Utrecht-Zeist-Rhenen beslist geen Romeinse weg was
Temeer omdat hij ook niet voorkomt op de bekende Peutlnger-
kaart, waarover zo dadelijk meer.
Het feit dat er in de sector Vechten-Noordzee reeds 47n.c.
een dichte vestinggordel werd gebouwd, terwijl dat in de
Betuwe nog wel enige tijd uitgesteld kon worden 25) ver-
klaart van Es door te stellen dat de situatie in de eerstge-
noemde sector het meest drong; dit gebied was voordien
nooit systematisch gepacificeerd, terwijl in de Betuwe, kern
van het woongebied der bevriende Bataven, die versterking
nog wel wat wachten kon.
Deze verklaring klinkt plausibel, maar laat toch wel enige
vragen open.
Van Es zegt zelf dat de vestingen van de Noordzee-Vechten
niet bestemd waren als uitvalsbasis tegen Brittannië. Zij
konden dus alleen dienen tegen invallers uit het Noorden,
een gebied dat door veen en moeras vrijwel onbegaanbaar was.
Terwijl de bevolking in deze sector, net als in de Betuwe,
ook bestond uit "bevriende Bataven". En uit Canninefaten,
die volgens Byvanck waarschijnlijk een onderdeel van de
Bataven, en in elk opzicht aan deze laatsten gelijk waren.
-ocr page 10-
Dat de aanleg van deze vestinggordel "het meest drong"
ontgaat ons.
In de 2e sector, de strategisch zo belangrijke Betuwe,
zou men veel eerder de aanleg van versterkingen verwacht
hebben. In 28 n.c. was er al een felle en gevaarlijke op-
stand van woedende Friezen geweest en een inval van
Friezen, in combinatie met Germanen uit Oost-Nederland
was niet denkbeeldig. Zo'n inval zou dan plaatsgevonden
kunnen hebben langs de Vecht en over de landroutes die
vanuit de Betuwe door Gelderland, Overijssel en Drente
liepen. Met andere woorden, de Friezen en andere Germanen
hadden gemakkelijk retour kunnen komen langs dezelfde wegen,
die nog maar kort tevoren door de Romeinen gebruikt waren
voor de invallen in hun gebied. Er zou dus alles voor te
zeggen zijn om juist de Betuwesector vroeg en Intensief te
versterken.
Van Es meent dat de Romeinen waarschijnlijk omstreeks
70 n.c. begonnen zijn om in de Betuwesector een zekere
vorm van grensverdediging op te bouwen. Het Is echter
even goed mogelijk dat toen een reeds bestaande, maar
tijdens de Bataafse opstand verloren gegane vestinglinie
hersteld en vooral extra versterkt werd. Zo wordt dan voor
de eerste maal een volledig legioen in Nijmegen gestation-
neerd. Tegelijkertijd houdt de toenmalige Keizer Vespasianus
op met het systeem van mobiele legers en worden alle troepen
in grensvestingen ondergebracht. Er lag In die tijd een
enorme legermacht in Germanië van acht legioenen, met
aanzienlijke hulptroepen, vloot en tros en voor de legering
daarvan zal men een groot aantal castella nodig gehad hebben.
Elk castellum herbergde immers maar 500 man. Het is meer
dan waarschijnlijk dat na de gevaarlijke Bataafse opstand en
gezien het grote strategische belang van de Betuwe de
Romeinen aan de verdediging van deze sector, zeker na
70 n.c. maar waarschijnlijk wel eerder, zeer grote aandacht
besteed hebben.
-9-
-ocr page 11-
Mogen we deze theorie van een vroegtijdige versterking
van de Betuwesector, die dus afwijkt van de mening van
van Es, wat verder uitbouwen ?
We moeten daarvoor terug naar de offensieve periode van de
Romeinen, naar de tijd dat Drusus en Germanicus (12v.c. -
16 n.c.) hun aanvallen op Germanië uitvoerden met het doel
de Elbe tot grensrivier te maken. Een opzet die door de
Romeinen als zeer belangrijk werd gezien.
Deze veldtochten worden uiterst zorgvuldig voorbereid.
Keizer Augustus zorgt er voor dat het achterland. GalIie,
volledig gepacificeerd is. Hij laat uit veiligheidsover-
wegingen daarnaast eerst nog het gebied van de Alphen door
Tiberius en Drusus (15 v .c .) veroveren. Het leger wordt
uitgebreid, gereorganiseerd en overgebracht naar de Rijn-
streek. Enkele onbetrouwbare volksstammen in de omgeving
krijgen een hardhandige waarschuwing. Er wordt een vloot
op de Rijn gebouwd. Drusus laat een dam maken waardoor
de Rijn zelf veel meer water krijgt dan tevoren, en tevens
graaft hij de bekende Drususgracht. Tegenover de monden
van de rivieren, die als basis voor de inval in Germanië
zullen dienen, worden nieuwe castra gebouwd. Mainz tegen-
over de Main, Vetera tegenover de Lippe, Nijmegen en
het castellum Vechten. Langs de Rijn laat Drusus daaren-
boven nog een vijftigtal vestingen oprichten.
Dan begint een tongvormige aanval op Germanië, vanuit
Mainz/Vetera en vanuit Vechten, met voor die tijd enorme
troepenmachten. Zowel in 12v.c. als in 16 n.c. wordt
de aanval uit Vechten geleid door de aanvoerder zelf, wat
kan wijzen op het belang dat Drusus zowel als Germanicus
hechtten aan deze aanval vanuit de Betuwesector.
-10-
-ocr page 12-
Beide aanvoerders dienden te rekenen met het feit dat ze,
na afloop van het voor de krijg geschikte seizoen, In ieder
geval met hun troepen op hun uitgangsbases moesten terugkeren.
Ligt het dan niet voor de hand dat de basis van de tangbe-
weging, de streek tussen Vechten en Mainz/Vetera, grondig
versterkt was en we daar, en dus ook in de Betuwesector,
een aantal van de vijftig door Drusus gestichte vestingen
moeten zoeken ?
Was die basis niet versterkt dan zou zo'n tongvormige aanval
vissen met een niet dichtgebonden fuik zijn. Te erger omdat
een groot deel der weerbare jonge mannen uit die Betuwe-
sector deelnam aan de veldtocht van de Romeinen en dus
afwezig was. We kunnen ons niet voorstellen dat de Romeinen
zulke enorme voorbereidingen maken voor hun veldtochten
tegen Germonlë en dan een op dat moment zo belangrijk
deel als de basis van hun tangbeweging on versterkt zouden
laten .
De "betrekkelijk veilige ligging van het vooruitgeschoven
Vechten " die van Es ziet is maar zeer betrekkelijk. Vechten
is een castellum, met slechts een geringe bezetting. Dit punt
als een geïsoleerde gevechtseenheid te laten bestaan waarop
men na het oorlogsselzoen met een groot leger moest kunnen
terug vallen en waar ook de aanvoerwegen voor dit leger
uitkwamen zal de Romeinen te riskant geweest zijn.
Boven sprake we over de Tabula Peutingeriana, de Peutinger-
kaart, die voor de studie van het onderhavige probleem veel
gebruikt wordt. Het is de oudste nog bestaande kaart, waarop
ons land voorkomt. De kaart is in de 13e eeuw door een
monnik getekend naar een Romeinse reiskaart, in oorsprong
-n
-ocr page 13-
berustend op een grote wereldkaart uit de tijd van Keizer
Augustus, (zie foto). Het origineel bevindt zich in de Oosten-
rijkse Nationale Bibliotheek in Wenen. Op de foto is het
gebied van de Bataven tussen Nijmegen en de Noordzee
aangegeven, gelegen tussen de Rijn en de Waal. (Patabus).
We zien op de kaart twee Romeinse wegen lopen, met plaats-
namen en afstandsopgaven erbij.
Enige geleerden, o.a. Byvanck en Kroon hebben geprobeerd
op deze kaart nog een derde weg te reconstrueren. Op de
fotografische reprodukties van het origineel, die zij voor hun
studie gebruikten, kwamen boven Castra Herculis en Novomagi
streepjes voor die zij voor de aanzet van een derde weg
hielden. Deze weg zou dan de Zuidrand van de Veluwe ge-
volgd hebben. Door vergelijking met het origineel heeft
Bogaers echter aangetoond dat de streepjes afkomstig waren
van de fotografische reproduktie van kleine vouwen en
scheurtjes in het fjerkament van dat origineel.
En daarmee deze derde weg definitief naar het rijk der
fabelen verwezen. 26).
Van de twee getekende wegen op de Peutingerkaart is tot
nu toe geen centimeter teruggevonden, hoewel ze er wel
degelijk geweest zijn. 27). Er is dan ook over het tracé en
de afstandsopgaven heel wat gegist.
Byvanck meent dat de Noordelijke weg langs de Rijn geen
Romeinse weg is; de afstanden zijn te onregelmatig en de
weg vertoont te veel bochten. Dank zij von Petrikovits
weten we nu beter.
Deze laatste zegt: "Die wichtigste Feststellung die sich nach
dem Krieg (1940-1945) aus mehrerem EinzeIbeobachtungen
ergab, besteht darin, dasz die niedergermanische Limesstrasze
immer den Windungen des damaligen Ni ede rterrassen rondes
folgte, nicht etwa die Flusschlingen abschnitt. Daraus ergibt
sich, dasz diese Strasze zu militürischen Zwecken gebaut war,
nömlich um als Spahtruppweg zur Uberwachung des Rhein-
stroms zu dienen", (zie o.a. nr.26, noot 55).
■12-
-ocr page 14-
DE PEUTINGER-KAART
\ ^^-'lA
fi.»^..--^, f^%i;\ï--»»•>"";
Tabula Peutingeriana.
De oudste nog bestaande kaart, waarop ons land voorkomt.
Het is een gedeelte van een kaart, In de 13e eeuw door
een monnik getekend naar een Romeinse relskaart, waar-
schijnlijk uit de 4e eeuw dagtekenend. Deze laatste kaart
was een aangevulde copy van andere kaarten, die op hun
beurt getekend waren naar een grote wereldkaart van
Agrippa, vervaardigd tijdens Augustus.
De twee gebroken lijnen zijn Romeinse wegen tussen Rijn en
Waal, voorzien van plaatsnamen en afstandsopgaven.
De vlekken zijn slijtagegaten.
I
-ocr page 15-
De weg volgde dus p)recies de bochten van de Rijn, zodat
patrouillerende troepen vanaf die weg de streek aan de
overzijde konden observeren.
Bij de afstandsaanduiding twist men over de vraag of de
getallen achter de plaatsnamen betrekking hebben op
Gallische mijlen (leugae) van 2,2 km. of op Romeinse
mijlen (milia passuum) van 1,5 km.
Terwijl Bogaers en Stolte 28) menen dat beide wegen in
leugae zijn uitgemeten is Hettema van oordeel dat de
N. weg in Gallische mijlen, maar de Z .weg in Romeinse
is aangegeven. Die Z. weg toont trouwens een opvallende
regelmaat in de onderlinge afstanden. Het is om en om van
de kust tot Nijmegen 12 en 18. Neemt men aan dat dit
milia passuum zijn dan is de afstand afwisselend 18 km.
en 27 km. Voor troepen een haalbare dagmars. Waarschijn-
lijk is zie Z.weg vooral gebruikt voor snel troepentransport.
Ook Kroon is van deze mening.
Mag de auteur, waar er zovelen gissen, zelf ook een
gok wagen ? Hij beperkt zich daarbij dan tot het aan de
orde zijnde gebied, dat van de N .weg tussen Vechten en
Nijmegen. Op de Peutingerkaart dus het gedeelte tussen
Fletione en Novomagi.
We weten dat het castellum Vechten aan een Rijnarm lag
die uit het NO. kwam. We hellen steeds meer over naar
het idee dat dit de door ons vermelde Rijntak was, 29),
die zijn loop door het gebied van de Brugakker langs Zeist
en vervolgens door de broeken bij Doorn, Cothen en
Amerongen (Langbroek) had. Dit moet dan de door de
Romeinen bevaren Rijntak zijn geweest. In dit verband is
vermeldenswaard dat op het landgoed "De Hardenbroek"
bij graafwerkzaamheden in de 18e eeuw een oud scheeps-
anker gevonden is. 30). Edelman merkte daarenboven op,
dat de tegenwoordige Kromme Rijn niet de Romeinse Rijn
is geweest. 33). Aangezien in het "Verslag van het Kromme
Rijn projekt 1970-1974" op biz.23/24 geconstateerd wordt
dat van de vier rivierafzettingssystemen van de Rijn de drie
-14-
-ocr page 16-
oudsten in West Utrecht al uitgewerkt waren en alleen
het Kromme Rijnsysteemin Oost Utrecht in de Romeinse
tijd nog volledig functioneerde, blijft,na bovenvermelde
opmerking van Edelman er voor de Romeinse Rijn vrijwel
geen andere mogelijkheid dan het door ons hierboven
geschetste traject.
Deze Rijntak was in het begin van de 12e eeuw al zo
verlopen, dat het genoemde broek toen al in cultuur ge-
bracht kon worden, 31), maar voerde toch in de 17e eeuw
nog water. 32).
De N • weg op de Peutingerkaart zou dan, volgens von
Petrikovits, nauwkeurig de loop van deze Rijntak gevolgd
hebben. Op deze kaart is het eerstvolgende station na
Vechten Levefano, met de afstandsaanduiding 16. We
denken bij Levefano niet aan Wijk bij Duurstede waar geen
enkel spoor van een Romeinse versterking is gevonden,
maar volgen Kroon, die dit station te Maurik zoekt.
Rekenen we nu met milia passuum dan is de afstand Vechten-
Maurik langs de door ons geschetste Rijn loop 24 km., het-
geen klopt met de Peutingerkaart. Na Levefano is het
volgende stations Caruone. Dit wordt algemeen voor Kesteren
aangezien, waar inderdaad een Romeinse vesting heeft
gelegen. Op de Peutingerkaart wordt de afstand tussen beide
plaatsen aangegeven met 8. Zijn dit ook milia passuum dan
is dat 12 km. Langs de bestaande wegen is ook nu nog
Kesteren 12 km. verwijderd van Maurik. Van Caruone tot
Novomagi wordt de totale afstand op de kaart aangegeven
met 21; in Romeinse mijlen dus ruim 32 km. Volgen we de
huidige Rijnloop langs Arnhem naar Nijmegen dan is die
afstand echter veel meer dan 32 km. Maar Prof. Edel man
heeft indertijd aangetoond dat er in de Betuwe, aanzienlijk
meer westwaarts dan de huidige Rijnloop Nijmegen-Arnhem,
een andere Oude Rijn heeft gestroomd. Rekening houdend
met die Oude Rijnloop over Driel en Eist komen we wel
aardig in de buurt van 32 km. 33).
-15-
-ocr page 17-
Met Gall'sche mijlen komen we in ieder geval niet uit het
gedeelte Vechten-Nijmegen.
In verband met het bovenstaande is belangwekkend, dat de
R.O.B, in april 1977 start met het onderzoek van het ver-
moedelijk Romeinse gedeelte van de nederzetting te Wijk bij
Duurstede. Wij krijgen dan wellicht antwoord op de vraag of
hier al of niet een Romeins castellum gelegen heeft.
Vatten we tot slot enkele hoofdpunten samen:
1.   Na Corbulo wordt een aaneengesloten verdedigingslinie van
castra en castella op de Z.oever van de Rijn gebouwd. Deze
vestingen worden verbonden door een limes, een heerbaan die
de bochten van de Rijn volgt.
2.   Het Bataveneiland is strategisch en economisch voor de
Romeinen van groot belang. De korenaanvoer uit Brittannië
naar Germanie en Friesland is voor de Romeinen alleen gewaar-
borgd bij een stevige beheersing van dit gebied. Het is ook
van grote betekenis voor het Friesland van die tijd.
"De invloed van de Romeinen op Friesland is nauwelijks te
onderschatten. De Friese economie Is grotendeels gebaseerd
op de aanwezigheid van het Romeinse Rijk. "34)
3.   Telkens weer lezen we in de Romeinse literatuur dat de
Rijngrens tot de Oceaan hersteld werd. Zelfs in de vierde
eeuw nog. (Valentlaan, Julianus de Afvallige).
Opvallend is in dit verband dat Septlmus Severus + 200 n.c.
het enorme werk onderneemt om alle vestingen in steen te
herbouwen. Het materiaal daarvoor, lei-en tufsteen moest
langs de Rijn worden aangevoerd. Deze rivier moet dus geheel
door de Romeinen beheerst zijn.
4.   Tussen Vechten en de Noordzee lag langs de Rijn, evenals
in Duitsland, een dichte gordel van vestingen.
Die vestingen tussen Vechten en Katwijk dienden niet om een
inval over land uit het N. te voorkomen.
-16-
-ocr page 18-
Ze v/aren, volgens van Es e.a. evenmin bestemd als uitvals-
basis tegen Brittannië. De troepen daarvoor staken over in
Boulogne.
Ze passen, met de Duitse vestingen, dis alleen maar in een
systeem van volledige afsluiting van de Rijngrens. Maar dan
moet ook het gat Vechten-Nijmegen, strategisch van groot
belang en voortdurend bedreigd door invallen uit het O. van
ons land, minstens zo sterk verdedigd zijn geweest als de
sector Vechten.
De auteur moet, tot slot, vaststellen dat hij het niet geheel
eens is met de suggesties van drs. Thiadens. Toch is hij
Thiadens zeer erkentelijk, want diens opmerkingen brachten
hem ertoe het probleem eens van een geheel andere zijde
te bestuderen.
Wellicht kunnen wij beiden troost putten uit een niet
bemoedigende, wel uitdagende uitspraak van Dr .J .E.Bogaers:
"Hier moet opgemerkt worden dat een van de grootste lacunes
van de provinciaal-Romeinse archeologie in ons land wordt
gevormd door de omstandigheid dat we nog steeds geen over-
zicht hebben van het totaal van het Romeinse verdedigings-
systeem langs het Nederlandse gedeelte van de Rijngrens.
Dit geldt ook ten aanzien van de wegen die voor de nood-
zakelijke verbindingen moeten hebben gezorgd."
D.R.Klootwijk.
Pr .Margrietstr. 5.
Bunnik.
03405-1530.
N.B.
De opmerking over de wegen op de Peutingerkaart verdient
nog enige toelichting. Van Tent vermeldt nl., dat er wel-
licht een stuk van de noordelijke weg gevonden is in de
buurt van Valkenburg (Z.H.) 35)
-17-
-ocr page 19-
Bronnen.
1.   Kern .Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap (TAG), 1904.
2.   A.W. Byvanck, Nederland in de Romeinse tijd, bIz. 191.
3.   Tacitus. Annales XI-19.
4.   J.E.Bogaers, Honderd Eeuwen Nederland. (Militaire en
burgerlijke nederzettingen in Romeins Nederland),
Berichten R.O.B. 1959.
5.   H. Halbertsma, Honderd Eeuwen Nederland, bIz. 179.
6.   D.P. Blok, De Franken, bIz. ló.
7.   W.A. van Es, De Romeinen in Nederland.
8.   Idem, bIz. 41 .
9.   H. von Petrikovits, Das Römische Rheinland.
10.   Zie 2, bIz. 435.
11.   Idem, bIz. 140, 216.
12.   Tacitus. Annales Xli-50.
13.   W.A. van Es, Friesland In Roman Times, Berichten
R.O.B. 15/16, 1965/66.
14.   E.J.Demoed, In een lieflijk landschap, bIz. 163.
15.   De Bisschop van Utrecht kon, op grond van zijn wildernis-
regaal, woeste grond ter ontginning uitgeven. De ontvanger,
de "coper" betaalde daarvoor een kleine, onveranderlijke
en eeuwigdurende tijns en werd volledig eigenaar van de
grond. (H.v.d. Linden, de Cope).
16.   M.K .E .Gottschalk, Ontginning van de Stichtse Venen
t.o.v. de Vecht. Tijdschrift K.N.A.G. 2e Reeks, Deel 73.
(1956).
17.   Inv. Archief Kapittel ten Dom te Utrecht, nr. 1895.
18.   H.J.van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist. Uitgave v.d.
Pollstichting. Deel 1, bIz. 20.
19.   Zie 17, nr. 1894.
20.   Zie 14, bIz. 215.
21.   Charter v.d. Pollstichting, Zeist. Goed de Zelsterstraat
nr. 8.
-18-
-ocr page 20-
22.   Mondelinge mededeling van de Heer J.M.C, de Greeff
te Bunnik.
23.   Domarchief nr. 2370.111
24.   Gem.Archief Doom, Gerechtsnotulen 2-1-1770.
25.   H.J.M. Thiadens, Rijngrensverdedlging in Rom.tijd
"Tussen Rijn en Lek". 10e jaargang nr. 1, bIz. 11.
26.   J.E. Bogaers, Castra Herculis, Berichten R.O.B. 18.1968,bIz. 154.
achter dit artikel voor geïnteresseerde lezers uitvoerige
literatuuropgave.
27.   W .A. van Es, De Romeinen in Nederland, bIz. 87.
28.   B.H. Stolte, Romeinse v/egen in het land der Bataven
en de Tabula Peutingeriana. TAG. 2e Reeks, bIz. 55,
29.   D .R.Klootwijk, De Zeisteroever in de Middeleeuwen.
"Tussen Rijn en Lek", 6e jaargang nr. 2 en 3.
30.   Zie 14.
31.   Oorkondenboek Sticht Utrecht 1, nr. 319.
32.   Zie 29.
33.   C.H. Edelman, Boor en Spade 4, 1951. Oudheidkundige
Resultaten van Bodemkartering.
34.   Zie 13.
35.   W.J. van Tent, Excavations olong the Limes, Berichten
R.O.B., jrg. 23, bIz. 123.
-19-