-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
11e jaargang                                  nr. 4                          nov./dec. 1977
Redaktie-kommissie:
A. Graafhuis (eindredakteur), L.M.J. de Keizer, Houten,
mevr. drs.G. de Nie, Schalkwijk, G.M, Staal, Odijk.
Redakt ie-adres:
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade
199, Utrecht, tel. 030 - 711814.
Sekretarts der vereniging:
mevr. T. Springer-Stam, Platolaon 10, Zeist, tel. 03404-20627.
Inhoud van dit blad:
1.     "De Oude Kerk te Zeist" door D.R. Klootwijk.
2.     Terra Sigillata door G A. Kalee.
3.     Een bedevaartpenning gevonden in Schalkwijk door
F.H. Landzaat.
Lidmaatschap: ƒ 20,- per jaar. Studenten en scholieren
ƒ 10, - per jaar.
Postrekening van de penningmeester nr, 21 45 85 t.n.v. de
Rabobank te Houten t.g.v, de rekening van de Historische
Kring "Tussen Rijn en Lek", nr. 32.98.07.498.
-ocr page 2-
"De Oude Kerk te Zeist".
Van bovengenoemd boekwerk, uitgegeven door de van de
Pollstichting te Zeist, verscheen onlangs het derde deel.
Het werk berust in hoofdzaak op de verzamelde gegevens van
wijlen H.J. van Eekeren, die aangevuld en voltooid werden
door ds. P. Kuijper te Lochem.
Het boekwerk biedt tal van gegevens die ook van belang kunnen
zijn voor de leden van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek" .
Als inwoner van Bunnik was schrijver dezes sterk geinteresseerd
in de oude Kerkweg die, in de tijd dat Bunnik nog geen zelf-
standige parochie was, de bewoners van ons dorp de gelegen-
heid bood de Zeister Kerk te bereiken.
De bestudering van dit gedeelte, "de kerkwegen uit het zuiden",
te vinden in Deel I, bl. 27 t/m bl. 30, heeft ondergetekende
nogal teleurgesteld.
De samensteller van deze bladzijden bleek de voorhanden zijnde
bronnen niet altijd op de juiste wijze te hebben geinterpreteerd,
zodat dit deel van het werk o.i. kritisch benaderd dient te worden.
Mogen we, de tekst van genoemd gedeelte volgend, enkele punten
naar voren halen,
1 . "De oudste vermelding van deze (Cattenbroeker) (Kerk)weg is
die in een acte van 31 augustus 1414". (bl. 27).
Dit is niet juist. Er bestaan oudere oorkonden waarin deze
"Kercwech die van Cattenbroeck tot Zeyst ghaet" voorkomt.
Op 20 april 1377 stond Otto van den Berghe (= Otto van
Cattenbroeck) "die bruycwere" af van "5 mergen lands ende
4 hont mit der husinghe, hofstede ende alle timmeringhe die
daerop stoet ende toeboert, ende 12 roden weteringhe, daerboven
(=ten zuiden) noest leghet die Kercwech die van Cattenbroeck
tot Zeyst ghaet, ende beneden (= ten noorden) die nonnen tot
Vrouwen cloester" . Het betreft hier het goed Kersbergen, groot
16 morgen. 1).
-ocr page 3-
Ditzelfde goed komen we tegen in een oorkonde van 28 november
1392. 2).
In een charter van 16 mei 1393 wordt vermeld dat Otto van
Woudenberg, in ruil voor 1 hoeve in Leersum, ontving: "3 hoeve
lands beneden (= westwaarts van) Otten lant van den Berghe
(= Kersbergen), noest gheleghen boven de Kercwech die van
Cattenbroeck tot Zeyst gheet, ende beneden die nonnen van
Vrouweneloester". 3).
Kersbergen en de boven genoemde 3 hoeven lagen, met enig ander
land, in het Middelbroec, in het gerecht van Abcoude. Dit ge-
bied strekte zich uit van de Koppelweg tot de Kerkhoogte.
Merkwaardig genoeg blijkt de samensteller van deze bladzijden
de oorkonden van 1377 en 1392 wel gekend te hebben.
Hij gebruikt ze tenminste-zij het in eenander verband-in Deel II,
bl. 169.
2.   De oorkonde van "27 augustus 1418" (bl. 27), moet geda-
teerd worden op 27 juli 1418.
3.   Op bl . 28, alinea 1 zegt de schrijver: "deze (Cattenbroecker)
kerkweg is met de tegenwoordige Waterigeweg te vereenzelvigen,
welke laatste naam trouwens ook al omstreeks 1580 voorkomt".
In de tweede alinea geeft hij de oostelijke en de zuidelijke
begrenzing van Cockaertshoeve aan, gevormd door: "die oude
Kerckwech, hetgeen hier kennelijk op de Cattenbroecker Kerkweg
doelt".
Uit de tekst volt op te maken dat de schrijver, gerekend vanaf
de Oude Kerk, als Cattenbroecker Kerkweg ziet: de Waterigeweg
die, 100 m ten noorden van de afslag naar Couwenhoven een
rechte hoek vormend zich 300 m in de richting Driebergen uit-
strekte, om daarna, weer een rechte hoek vormend een eind-
weegs richting Bunnik te lopen.
-ocr page 4-
We menen dat de schrijver zich hier bij herhaling vergist.
A.  De Waterigeweg werd inderdaad in 1580 genoemd. Daarnaast
kwamen sedert 1377 de "Cattenbroecker Kercwech" en sedert 1480
de "oude Kercwech" in tientallen oorkonden voor. Beide laatst-
genoemden werden in al deze oorkonden slechts in één situatie
gebruikt. De "Cattenbroecker Kercwech" alleen maar ter aan-
duiding van de zuidelijke grens van het Middelbroec, in het
gerecht van Abcoude. En de "oude Kercwech" alleen als be-
grenzing van de Cockaertshoeve.
Nergens werd in een oorkonde één van de twee bovengenoemde
wegen als synoniem tegelijk met de ander van het tweetal genoemd.
En nergens werd één van de twee in de plaats van de ander genoemd.
Vrijwel zeker wijst dit erop dat we met twee voor de tijdgenoot
duidelijk verschillende wegen te doen hebben. Zodat de
"Cattenbroecker Kercwech" en de "oude Kercwech" niets met
elkaar te maken hadden.
B.   De schrijver gebruikt in zijn betoog de hierbij afgedrukte
kaart van bezit van het kapittel van St-Pieter uit 1571 .
Helaas draait hij de kaart 90°. In die situatie zou de "Groene-
weg of Kerkweg" (biz. 28) inderdaad van Bunnik naar Zeist
gelopen hebben. Maar dan zou de evenwijdig aan genoemde weg
stromende Blikkenburgervaart eveneens uit de richting Bunnik
zijn gekomen.
Dat laatste is echter nooit het geval geweest. De Blikkenburger-
vaart heeft steeds op of vlakbij de plaats gelegen waar hij nu
nog te vinden is en kwam dus uit de richting Driebergen naar Zeist.
Deze vergissing doet in feite het hele betoog van de schrijver
omtrent de ligging van de Cattenbroecker Kerkweg in het water
val len.
C.   Voor de situering van "Cockaertshoeve" (bl. 28), hanteert
de schrijver de "Bepalinghe" uit de oorkonde van 2 december
1480. Hij toont daarmee aan dat "Cockaertshoeve" zowel aan de
oostelijke als aan de zuidelijke kant door de "oude Kercwech"
-ocr page 5-
Kaart uit 1571 . Rechts boven het Schoonoordterrein, voormalig bezit van het Vrouwenklooster
in de Bilt. Daaronder land van het Kapittel van St. Pieter te Utrecht. De linkerzijde van de kaart
toont de oudst bekende afbeelding van het kasteel de Bliekenburch.
Inv.arch.v.h .Kap.van St. Pieter te Utrecht .no.555. Rijksarchief Utrecht.
-ocr page 6-
begrensd werd. Dat klopt. Maar de volledige tekst van de
"Bepalinghe" zegt meer. Die luidt: "Deze 14 mergen ende 4
(de twee stukken land waaruit Cockaertshoeve bestond) legghen
aen malcander viercant opstreckende, daer die oude Kerckwech
naestgelant is aen die oestsijde ende oeck aen die zuijdzijde,
ende die heeren van Oestbroeck naestghelant sijn aen die noert-
zijde, aen tweste eijndt legghen tconvent van Windesem, tconvent
van Oestbroeck ende ghemeen wech voers. Item aent westeijndt
op ons lant bij die wech stoet een huijs mit een berch ende
boeghaert, dat getimmert hoert Heinrick mer alle die boemel
(boemen) horen ons toe" .
Tot tweemaal toe wordt in bovenstaande tekst opgemerkt dat de
"oude Kerckwech" ook aan de derde, de zuidwestelijke kant van
"Cockaertshoeve" ten dele de grens vormde. Zelfs in de ge-
draaide kaart van de schrijver klopt dat niet.
Met behulp van bovenstaande kunnen we, de talrijke oorkonden
omtrent de "Cockaertshoeve erbij raadplegend, de situatie rond
genoemde hoeve grotendeels reconstrueren.
Deze Cockaertshoeve is te meer interessant omdat hij met zijn
"Blockform" de enige hoeve van dit type is in de hele cope-
ontginning van Cattenbroeck/Stoetwegen, het gebied tussen de
Brugakker en de Zeisterweg. Het is niet onmogelijk dat deze
hoeve al lang bestond, voordat men in de 12e eeuw het broek-
gebied van Cattenbroeck-Stoetwegen ging ontginnen in west-oost
lopende lange stroken-verkavel ing.
De hoeve is 18 morgen groot en "viercant". De zijden van de
hoeve zijn dan bijna 400 m lang. Aan de oostkant vormt de
"oude Kerckwech" de grens met de "papelice prove", aan de
zuidkant die met land van St-Pieter dat enkele eeuwen lang
gepacht werd door van Zulen van Blickenborch. De noordzijde
werd begrensd door land van de Abdij van Oostbroek, terwijl
aan de westzijde gelegen waren het land van Windesheim, van
Oostbroek en de "oude Kerckwech" .
-ocr page 7-
De "oude Kerckv/ech" tussen de "papelice prove" en "Cockaerts-
hoeve" kwam uit op de tegenwoordige Waterigeweg. Ongeveer
tegenover de huidige Laan van Cattenbroeck.
We kunnen dit afleiden uit de oppervlakte van het voormalige
Slotterrein. De bouwheer van het Slot, Willem Adrioan van
Nassau, kocht daarvoor in 1681 de gehele "Papelice prove",
groot 22 morgen. Tevens kocht hij de aangrenzende "Cockaerts-
hoeve", maar gebruikte daarvan slechts 8 morgen voor zijn
kasteelland. 4). De rest van de hoeve verpachtte hij. Langs de
Waterigeweg strekte het Slotterrein zich toen uit vanaf de
Lage weg tot de huidige afslag naar Couwenhoven.
Het terrein was 300m breed. De "papelice prove" strekte zich
dan over een lengte van 620 m uit langs de Waterigeweg. De
gebruikte 8 morgen van "Cockaertshoeve" sloten zich over een
lengte van 2X m daarbij aan. Telt men hier de 100 m lengte
van de Waterigeweg tussen Lageweg en Kerkhoogte bij op dan
komen we aan de 950 m die deze weg inderdaad lang is.
De grens tussen de "papelice prove" en "Cockaertshoeve", d.i.
de "oude Kerckwech" bereikte dus op 230 m afstand van de
afslag naar Couwenhoven de Waterigeweg. Op oudere topo-
grafische kaarten is daar nog een duidelijke perceelsscheiding
te vinden.
Vormde de Waterigeweg nu alleen de N. grens van de "papelice
prove" en eindigde hij bij de "Cockaerthoeve", of liep deze
weg oorspronkelijk nog verder door in de richting Bunni k ?
Vermoedelijk was het eerste het geval.
We kunnen uit de oorkonden afleiden dat de W.grens van de
"Papelice prove", lang 300 m, geheel samenviel met de grens
van "Cockaertshoeve" . We weten ook dat die grens van de
"Cockaertshoeve" 400 m lang was en het land van deze hoeve
dus öf aan de noordelijke öf aan de zuidelijke zijde 6f aan
beide kanten buiten het pastoorsland uitstak. Liep de Waterige-
weg voorbij de "papelice prove" verder door dan zou hij aan
-ocr page 8-
de N. zijde 6f de grens van "Cockaertshoeve" gevormd hebben
6f door het land van deze hoeve gelopen hebben. Het laatste
moet uitgesloten geacht worden.
Terwijl als N. grens van "Cockaertshoeve" nergens de Waterige-
weg genoemd werd, maar steeds als die grens vermeld werd:
"land van het Convent van Oostbroek". Het tegenwoordig laatste
stuk van de Waterigeweg bestond dus oorspronkelijk niet; de
Waterigeweg zal pas doorgetrokken zijn bij de aanleg van het
Slotpark.
Bovenstaande zou inhouden dat de Koppeldijk in vroeger tijd
korter was en waarschijnlijk aansloot op de Karsberghen Steegh,
ongeveer 75 m ten N, van zijn huidige eindpunt. Deze Karsberghen
Steegh, in de volksmond de "Romeinse Weg" genoemd, komt voor
op de kaart van Bernard de Roy uit 1696. 5). Ten N. van de
hofstede de Brakel is hij in de percelering nog terug te vinden
als een smalle strook grasland, rooiend op de Kerkhoogte van
Zeist. 6).
De Koppeldijk (wech), voor het eerst genoemd in 1347, 7). en
de Karsberghen Steegh zijn zeer oude wegen. Zij hebben beiden
een rol gespeeld in de cope-ontginning Cattenbroeck/Stoetwegen,
welke ontginning reeds voor 1200 zijn beslag gekregen moet hebben.
Bij zo'n cope-ontginning gaf de Bisschop, bezitter van het Wilder-
nisregaal, een oppervlakte wilde moergrond ter ontginning uit.
De "copers", meest geestelijke instellingen, werden tegen be-
taling van een lage eeuwigdurende tijns volledig eigenaar van
de grond. Zij konden het land dan zelf ontginnen of het recht
daartoe aan anderen overdragen.
Een cope-on tg inning werd zeer systematisch opgezet. Uitgaande
van een werkbasis - bij het in cultuur brengen van het Catten-
broeck waarschijnlijk de oude Hakswetering op de grens van
Bunnik en Zeist-zette men de ontginning uit op een diepte
van 6 voorIing of 1250 m, waarna op het eindpunt van de ont-
ginning meestal een weg evenwijdig aan de werkbasis werd gelegd.
De percelering was zeer regelmatig met nauwkeurig evenwijdig
-ocr page 9-
8
lopende perceelsscheidingen. Bovenstaande werkwijze is goed te
zien in het gedeelte van Cattenbroeck begrensd door de Haks-
wetering, de Kouwenhovenselaan, de Koppeldijk en de nu ver-
dwenen Karsberghen Steegh . 8).
Direct ten Z. van de voormalige Karsberghen Steegh constateren
we een onregelmatigheid. De percelen zijn daar het breedst aan
de Bunnikse kant en lopen, nauwelijks merkbaar, iets smaller
toe in de richting Zeist. Het is mogelijk dat het gedeelte boven
genoemde steeg het eerst in cultuur gebracht is en dat men de
rest van Stoetwegen daarna vanuit de Odijcker Steegh is gaan
bewerken, om dan, komend in de buurt van de Karsberghen Steegh
te ontdekken dat de uitmeting niet exact had plaatsgevonden,
zodat hier de zaak wat bijgetrokken moest worden.
Als begrenzing van de landerijen in Cattenbroeck werd in de
oorkonden steeds aangegeven: "streckende van de Hackswetering
tot aan de Coppeldick" . Bij een van deze landerijen vinden we,
naast bovenstaande begrenzing, nog extra toegevoegd: "leggende
aen die goede then Berghe" . Daarmee komen we dan weer terug
op de situatie ten O. van de Koppeldijk, want de vermelde
toevoeging heeft ongetwijfeld iets te maken met de ligging van
het goed Kersbergen en omgeving.
-ocr page 10-
o
é.
3oo m..
■         -1 O
^1
1' ■
-44
<
,^ =•
ff
u
Cb
^
ö
2
V
o
^
f)
\t
o
» I
^ 1
VJ
:*7<7ii^.\
I
-»>/
o
M
11
II
^
o>
u
t
5 ^
i
\>
-«ar
o
É
a-
o
I
-ocr page 11-
10
Aan de oostzijde van de Koppeldijk lag het gerecht van Abcoude.
Het werd door een smalle uitloper van de Zeister Engh gescheiden
van de Utrechtse weg en strekte zich dus van dichtbij de Kerk-
hoogte uit tot aan de Koppeldijk. 9). Aan de andere zijde van
deze dijk lag het gerecht Cattenbroeck.
Het gerecht van Abcoude werd aan de noordzijde begrensd door
land van Vrouwenklooster, terwijl de Cattenbroecker Kerckwech
steeds als de zuidelijke begrenzing ervan genoemd wordt. 10).
Kunnen we dus enig inzicht krijgen in de ligging van dit gerecht
dan weten we ook waar we de Cattenbroecker Kerckwech moeten
zoeken.
Bedoeld gerecht was vrij klein. Het bestond uit het ruim vijf
morgen grote goed Kersbergen, met daarbij behorend land. Dit
laatste was de in diverse oorkonden genoemde hoeve Middel-
broeck. 11). Westwaarts van dit land van Kersbergen lagen drie
hoeven van de Heer van Woudenberg. 12). Terwijl er ook nog
sprake is van een stuk land van 6^ morgen. Volgens een oorkonde
van 4 januari 1398 schonk Otto van Woudenberg aan een vicaris
ten Dom: "tween campen lants, alzo aize gheleghen zijn tot
Zeyst in des Heren gherechte van Abcoude, houdende omtrind
zevende half merghen, daer Gheryd van Vloeten naestghelant
is aen die overzide ende die nonnen van Vrouwen cl oester oen
die nederzide, streckende van Henric Loefs lande aen der
Steghen, die daerbi gheleghen is". 13). Ditzelfde land wordt wat
duidelijker gesitueerd in een oorkonde van 6 september 1561 als:
"streckende van den Coppeldijk tot Eemskercken lont toe". 14).
Het lag dus tussen de Koppeldijk en Kersbergen in; zowel Henric
Loef als Eemskerck waren in hun tijd immers eigenaar van laatst-
genoemd goed.
Bovenbesproken óè morgen land lag dus in de noordwestelijke hoek
van het gerecht van Abcoude tegen de Koppeldijk aan. Het werd,
evenals Kersbergen, de hoeve Middelbroeck en de drie hoeven
van Woudenberg aan de noordzijde begrensd door land van
Vrouwenklooster, dat dus de gehele noordgrens van het gerecht
van Abcoude vormde.
-ocr page 12-
n
Dit land van Vrouwenklooster is in de oorkonden terug te vinden.
Het maakte vrijwel zeker deel uit van een post van 24 morgen
die we, als bezit van genoemd klooster, reeds tegenkomen in de
lijsten van het morgengeld over 1460 en 1470. Onder het hoofd
Cattenbroeck vinden we diezelfde post terug in de manualen van
het oudschildgeld van 1540, 1600 en 1685. 15). Het is de enige
post van Vrouwenklooster in Cattenbroeck.
Een nauwkeurige omschrijving van de ligging van dit land treffen
we aan in het manuaal van de goederen van Vrouwenklooster van
1632. 16). We lezen daarin dat Thonis Hendrickszoen pachtte van
Vrouwenklooster: "seven ackeren ende noch twee ackeren roglants,
gelegen in Cattenbroeck, ten beijden zijden van den Coppeldijck,
streckende van de landen toecomende Jor(= jonker) Frederick van
Baexen, Heere van Coninxvrij Zuijtwaerts tot inde Hackweteringe
toe". Genoemde jonker was eigenaar en bewoner van Kersbergen.
Dit bezit van Vrouwenklooster strekte zich dus in een lange strook
uit van de Engh langs de noordelijke grens van het gerecht van
Abcoude tot de Koppeldijk, om dan, aan de andere zijde van de
Koppeldijk door het noordelijk deel van Cattenbroeck te lopen tot
aan de oude Hakswetering, de grens tussen Zeist en Bunnik.
Blijkens bovenstaande oorkonde van 1632 en de genoemde lijsten
van het oudschildgeld lag dit land van Vrouwenklooster geheel
in Cattenbroeck. Dat gerecht strekte zich dus, behalve over het
gebied tussen de Hakswetering en de Koppeldijk, ook met een
smalle strook ten oosten van de Koppeldijk uit tot aan de Engh.
Als de onderhavige post van 24 morgen dezelfde is als die uit de
manualen van het morgengeld dan zal het oorspronkelijke gerecht
Stoetwegen, in de 15e eeuw gesplitst in de gerechten Stoetwegen
en Cattenbroeck, zich ook zover hebben uitgestrekt.
Waar kruiste de bovenvermelde strook land van Vrouwenklooster
nu de Koppeldijk ? Dit moet een eindweegs ten zuiden van de
Koppelbrug geweest zijn.
-ocr page 13-
12
We weten dat het geslacht Renesse en de Duitse Orde ten oosten
van de Koppeldijk, naast elkaar gelegen, land bezaten dat
dichter bij genoemde brug lag dan het land van Vrouwenklooster.
De situering van het land van Renesse was: "oestwerts boven
naestgelegen dat convent van Oestbroeck, westwerts die Coppeldijck
ende noertwerts dieselve heeren van Oestbroeck voers. ende
zuytwerts die heeren van den Duytschen huyse" . 17). En die van
het land van de Duitse Orde: "grenzende oostwaarts aan land
van het Vrouwenklooster, westwaarts aan dat van Jan van Renes,
noordwaarts aan dat van het convent van Oostbroek, en zuidwaarts
aan de Coppeldijk". 18).
Reconstrueren we de situatie in dit gebied ten oosten van de
Koppeldijk dan krijgen we de schetsmatige indruk die weerge-
geven is op de afgedrukte tekening.
Aan de zuidzijde van het gerecht van Abcoude lagen de drie
wegen die door de samensteller van het boek over de Oude Kerk
tot één weg verweven werden. Het zijn: de Oude Kercwech,
steeds genoemd als begrenzing van Cockaertshoeve; de Waterige
weg langs het pastoorsland en de Cattenbroecker Kerckwech, die
de zuidelijke grens vormde van het goed Kersbergen, van de daar-
naast gelegen hofstede Middelbroeck en van enkele nog verder
westwaarts gelegen hoeven.
De Oude Kercwech moet zeer oud zijn. Het korte stuk ervan
aan de westzijde van Cockaertshoeve sloot ongetwijfeld aan op
een, zuidelijk van de huidige Koelaan gelegen weg, waarlangs
de bewoners van Bunnik de kerk te Zeist konden bereiken.
Bunnik bestond waarschijnlijk reeds in de Karolingische tijd,
terwijl we met zekerheid weten dat de stenen kerk van Zeist
uit 1180 houten voorgangers heeft gehad. Het is dus zeer wel
mogelijk dat de Oude Kercwech reeds in de 10e eeuw bestond.
De Waterige weg moet dan uit dezelfde tijd dateren. Aan het
eind van de Oude Kercwech gekomen vormde genoemde weg
voor de kerkgangers immers de meest directe en voor de hand
liggende toegangsweg naar de Zeister kerk.
-ocr page 14-
13
Ook kan de ligging van het pastoorsland langs de Waterige weg
wijzen op de hoge ouderdom van die weg. De pastoor van
Zeist ontving geen tienden en moest dus leven van het enige
hem door de Zeister gemeenschap ter beschikking gestelde stuk land
De naam Waterige weg komt in oudere oorkonden niet voor.
Moeten we hem onder een andere naam zoeken dan is het meest
voor de hand liggend om deze weg te zien als een gedeelte van
de Oude Kercwech. Het is moeilijk denkbaar dat kerkgangers met
de kerk in het gezicht de naam Kercwech plotseling laten schieten
om dan voor de laatste 500 m op een andere naam over te
schakelen.
De Cattenbroecker Kerckwech die "van Cattenbroeck tot Zeyst
ghaet" moet veel jorger zijn. De aanwezigheid van deze
Kerckwech wordt pas zinvol na de ontginning van het Catten-
broeck, die we in de 12e eeuw stelden. De bewoners van het
noordelijk deel van Cattenbroeck, van de Zeisteroever, de
Zeisterbrug en de Coppel zullen, met de kerk in het zicht niet
de grote omweg over de Oude Kercwech genomen hebben. Zij
hadden de weg langs de Koppeldijk, de tegenwoordige Godfried
van Seystlaan, kunnen nemen. Die was immers, zoals we boven
zogen, in het kader van de ontginning aangelegd. Met een kort
aansluitend stukje weg kon men dan langs Waterige weg-Oude
Kercwech bij de Zeister kerk komen.
De Koppeldijk wordt echter nooit als Kercwech genoemd. Gezien
de situering van de Zeister kerk moeten we dan tot de conclusie
komen dat de bewoners van dit noordelijk gedeelte een kortere
weg als "Cattenbroecker Kercwech" gekozen hebben. En die weg
moet dan ten noorden van de Waterige weg gezocht worden.
Al zal hij, als zuidelijke begrenzing van de hoeve Middelbroeck
en van het goed Kersbergen, in de nabijheid van de kerk dicht
bij de Waterigeweg gelegen hebben.
-ocr page 15-
14
De noordelijke grens van het gerecht van Abcoude konden we,
met behulp van land van Vrouwenklooster, enigszins situeren.
Met de zuidelijke grens van het gerecht is dit zeer moeilijk.
Wel weten we dat deze zuidelijke grens, de "Cattenbroecker
Kerckwech", de zuidgrens is van Kersbergen, de hoeve Middel-
broeck en de drie hoeven van de heer van Woudenberg. Geen
enkele oorkonde informeert ons echter omtrent het punt waarop
die weg aansloot op de Koppeldijk.
Wellicht krijgen we een kleine aanwijzing uit een post omtrent
land van Oudmunster te Utrecht. Reeds in de 14e eeuw wordt
daarbij gesproken over: "twaelf merghen lands.....alse
gheleghen siin aen den goede ten Berghe in Cattenbroec". 19).
Iets duidelijker is een akte van 20 september 1546 waarin ge-
sproken wordt over: "twee hoeven lants......item noch
twaleff mergen lants gelegen aen den goeden ten Berch.....
't samen opstreckende van de Hackweteringe tot aen de Coppel-
dijck" . 20). Uit meerdere oorkonden kunnen we opmoken dat
de 12 morgen aan de westzijde tegen de Koppeldijk lagen.
Het betreft hier dus een strook grond met een totale oppervlakte
van 48 morgen. De afstand van de Hakswetering tot de Koppel-
dijk is 1250 m. De breedte van de strook land zou dan ruim
320 m geweest zijn. En aangezien dit het enige stuk land is met
de toevoeging "aen die goede ten Berghe", zou men hieruit
wellicht kunnen afleiden dat het gerecht van Abcoude over een
lengte van 320m aan de Koppeldijk grensde. De Cattenbroecker
Kercwech zou dan 320 m ten Z. van het bovenbesproken land van
Vrouwenklooster op de Koppeldijk aansluiten.
We weten dat Cockaertshoeve in Cattenbroeck lag zodat dit
gerecht, ten Z. van het gerecht van Abcoude, ook uitstak in
de richting van de kerk. Indien bovenstaande juist Is zou dat
betekenen dat het gerecht van Cattenbroeck zelfs met een vrij
brede strook ten Z. van het gerecht van Abcoude gelegen was.
-ocr page 16-
15
In de lijsten van het Oudschildgeld wordt opgegeven dat deze
post 40 morgen groot was. Aangezien de genoemde 12 morgen
kloosterbezit waren is de mogelijkheid niet uitgesloten dat een
deel daarvan als "geamortiseerd goed" buiten de aanslag van het
Oudschildgeld gehouden werd.
Bodemkundig kaartje van Zeist met diverse voormalige
Rijnarmen. Men ziet hierop o.a. de Brugokker, de
Zeisterbrug en de Breesteeg.
N.B. De "oude" Blikken-
burg lag dichter
bij het Slot.
1.  Waterige weg
2.   Blikkenburgerlaan
3.   Kouwenhovense wetering
4.   Vinkenbuurt
5.   Tolakkerlaan
6.   "Kibbruggerwech"
-ocr page 17-
16
4. In alinea 3, bl. 28 lezen we: "De genoemde Groeneweg wordt
op de kaart van De Roy uit 1677 ten onrechte als de Stoetweg
aangeduid; de hof Stoetwegen lag nl. bepaald niet aan deze
weg, maar ongeveer een halve km. ten zuidoosten ervan, iets
ten zuidwesten van de Tiendweg, welke laatste in een goederen-
lijst uit 1632 de "Stoetweger Thientweg" wordt genoemd, waarom
ik meen dat de tegenwoordige Tiendweg voorheen Stoetweg heeft
geheten, en dat de zoeven genoemde Groeneweg de oude ver-
binding tussen Bunnik en Zeist is geweest . . . ."
We toonden boven reeds aan dat de schrijver de kaart van
St-Pieter uit 1571 verkeerd gebruikte. De Blikkenburgervaart
en de evenwijdig daaraan lopende Groeneweg kwamen in
werkelijkheid vanuit de richting Driebergen naar Zeist. Bij een
|uist gebruik van de betrokken kaart blijkt meteen dat deze
Groeneweg dus nooit de van Bunnik naar Zeist lopende Stoetweg
geweest kan zijn.
De opmerking dat de hof "Stoetwegen" een eind verderop lag en
de betreffende weg daarom niet de Stoetweg kon zijn snijdt
geen hout. De Stoetweg is genoemd naar het gerecht Stoetwegen
waar hij doorheen liep.
De door de schrijver gewraakte Stoetweg en Stoetweger Thientweg
komen voor op de kaart van De Roy uit 1677, terwijl de tekenaar
de Thientweg ook nog intekende op de "Nieuwe Kaart van den
Lande van Utrecht" uit 1696.
De eerste kaart werd vervaardigd ter bepaling van de "Hoge, Lage
ende Middelbaere Jurisdictie" van de nieuwe Heer van Zeist en
bouwer van het huidige Slot. De tweede, bestemd voor officiële
doeleinden, maakte De Roy in opdracht van de Staten van Utrecht.
Het is niet aan te nemen dat De Roy, voor de directe omgeving
van Utrecht tot in kleinigheden betrouwbaar, de neiging gehad
zal hebben om vlak onder de ogen van zijn tijdgenoten-opdracht-
gevers aanstoot gevende onjuistheden in zijn kaartwerk op te nemen,
We kunnen er veilig van uit gaan dat De Roy de situatie juist
weergaf.
-ocr page 18-
17
Vergelijken we onderstaande charters dan blijkt daaruit dat de
Stoetwegh niet vereenzelvigd kan worden met de tegenwoordige
Tiendweg.
1 .20 februari 1533 verpachtte de Landcommandeur der Duitse Orde
Balye te Utrecht aan Cornelis Lambertss.:
"5 morgen land in het gerecht van Stoetwegen, grenzende oost
aan land van het Vrouwenklooster, west aan dat van Herman
Jacopss. te Zeist, noord aan dat van Jan Aartss. te Utrecht
en zuid aan de Kromme Rijn." 21).
Dit land, het enige dat de Duitse Orde in Stoetwegen bezat, lag
dus aan de Kromme Rijn en grensde west aan land van Herman
Jacobss.
2.1525. In het Manuaal van de goederen van het Karthuizerklooster
Nieuwlicht bij Utrecht staat onder dat jaar vermeld:
"Herman Jacobss. op Stoetwegen heeft mede ingehuert die helft
van XXXXIII mergen lants daer hij op woent". 22)
De ligging van dit land werd aangeduid in de koopakte van
5 april 1500, waarbij het Karthuizerklooster deze grond verwierf:
"die rechte helfte van drie ende veertich mergen lants"......
"daer boven die vijff ende dertich morghen Ghijsbert Wouterss.
ende beneden die heeren van Sinte Marien tUtrecht naestgelant
zijn, ende boven die acht morgen die heeren van den Duytschen
huyse bynnen Utrecht mitten convent van Vrouwencloester buyten
Utrecht ende beneden datselve convent van Vrouwencloester
naestgehelant zijn". 23).
Dit land bestond blijkbaar uit twee gedeelten; één van 35 morgen
en één van 8 morgen. Het eerste gedeelte werd begrensd door
land van het Kapittel van St-Marie. Het tweede gedeelte grensde
aan het boven vermelde land van de Duitse Orde en moet zich
dus tot bij de Kromme Rijn uitgestrekt hebben.
-ocr page 19-
18
3. Het vermelde land van St-Marie was een oud bezit van
dit Kapittel. In een acte van 22 februari 1397 wordt de ligging
ervan aangeduid, "een halve hoeve lants alzo aize ghelegen is
in Stoedweghen......opstreckende aan beijde ziden van
Stoedweghen wech" 24). Het Kapittel bezat geen ander land
van deze omvang in Stoetwegen.
Die halve hoeve, 8 morgen groot dus, lag aan weerszijden van
de "Stoedwegher wech" en begrensde de 35 morgen van het
Karthuizer klooster. Het perceel van St-Marie moet dan vrij
lang en smal geweest zijn.
De percelering van de cope-ontginning Stoetwegen is West-Oost
gericht. Het land van het Karthuizerklooster strekte zich, vanaf
de Kromme Rijn uit in de richting van Bunnik naar Zeist. Dat
van het Kapittel van St-Marie lag daaraan evenwijdig. En aan-
gezien de Stoetweger weg midden in laatstgenoemd land lag en
de lengterichting ervan volgde moet deze weg dus van Bunnik
naar Zeist gelopen hebben. Vereenzelviging van de Stoetweger
weg met de tegenwoordige Tiendweg is dus onjuist; De Roy heeft
de wegen goed ingetekend op zijn kaarten.
D.R. Klootwijk.
-ocr page 20-
19
Bronnen.
1.   Inv. Archief der Bisschoppen van Utrecht, no. 109 xx.
2.   Idem.
3.   idem.
4 Inv.Archief der Staten van Utrecht, no. 972.
5.   Bernard de Roy. Nieuwe Kaart v.d. Lande van Utrecht. 1696.
6.   D.R. Klootwijk. "Rijngrensverdediging in Romeinse tijd".
"Tussen Rijn en Lek", 10e jaargang no.4, 1976.
7.   Inv .Archief Kapittel van St-Jan, no. 169 fol. 27.
8.   H.v.d. Linden. "De Cope". Bijdrage tot de Rechtsgeschiedenis
v.d. openlegging der Hollands-Utrechtse
laagvlakte.
9.   Inv .Archief der kleine kloosters en kapittelen, no. 540.
10.   Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist. Uitgave v.d.
Pollstichting. Dl.l. en II. Talrijke voorbeelden.
11.   Zie o.a. 27 juli 1418. v.d. Pollstichting, Zeist.
Inv.v.d. Handschriften, Huis Kersbergen, no. 1.
12.   Zie 3.
13.   Inv. Archief Kapittel ten Dom. no. 2952.
14.   Idem.                                                    no. 2954.
15.   Zie 10.Dl. II bl. 267.
16.   Inv.Archief der kleine kloosters en kapittelen, no. 1143x.
17.   Inv. Archief Gem.Utrecht II. no. 2815-6.
18.   Zie 10 Dl. 11, bl.1.
19.   Inv .Archief Kapittel van Oudmunster. no. 2037,
20.   Inv. fam .Archief de Pesters. no. 219. Rijksarchief Utrecht.
21.   Archief R.D. Balije te Utrecht. Inv. no. 1270.
22.   Zie 9, no. 602 folio 69.
23.   Zie 9, no. 664.
24.   Inv .Archief Kapittel van St-Marie, no. 1411.
-ocr page 21-
20
TERRA SIGILLATA
Dit voor de Romeinse tijd zo karakteristieke fijne rode aarde-
werk werd aanvankelijk vooral in Italië vervaardigd, o.o. in
Arezzo en Cincelli (bij Florence) en in Pozzuoli (bij Napels).
Het terra sigillata-vaatwerk, dat in deze ateliers vanaf ca. 30
v. Chr. in grote hoeveelheden geproduceerd werd, omvatte o.a.
reliëfversierende kelken en onversierde borden en kommetjes (fig.2).
De fabrikanten exporteerden hun producten naar olie delen van het
Romeinse rijk. Het zwaartepunt van de export was echter gericht
naar de landen om de Middellandse Zee. In enkele filialen in
Frankrijk (Lyon) en in het Rijnland (?),door fabrikanten uit Italié
gesticht, werd in het begin van de 1ste eeuw na Chr. eveneens
terra sigillata vervaardigd.
Terra sigillata producten die afkomstig zijn uit ateliers in
Italië Lyon en het Rijnland (?) worden in ons land vooral gevonden
in de Romeinse legerplaatsen van Nijmegen en Vechten, die reeds
tijdens de regering van keizer Augustus (27 v.- 14 na Chr.) bezet
waren.
Tijdens de regering van Keizer Tiberius (14-37) werden in
Zuid-Frankrijk, o.a. in Montons, la Graufesenque en Banassac ten
N.O. van Toulouse, nieuwe fabrieken gesticht. De oudste Zuid-
gallische terra sigillata-vormen zijn duidelijk imitaties van terra
sigillata typen die in Italië vervaardigd werden. Maar in de loop
van de 1ste eeuw ontwikkelden de fabrikanten vele nieuwe vormen.
Zuidgallische terra sigillata werd tot ca. 110 na Chr. uitgevoerd
naar Engeland, België, de Rijnstreken, Spanje, Noord-Afrika,
Griekenland en de Donaulonden. Dat deze producten ook aftrek
vonden in Ihalië bewijzen vele vondsten in Rome, Ostia en Pompeji.
De bekendste vindplaatsen in ons land zijn: Nijmegen, Vechten,
Utrecht en Valkenburg Z.H.-dorp. Ook uit Heerlen, Rossum,
De Meern, Zwammerdam, Woerden, Valkenburg Z.H.-woerd en
Velsen is veel Zuidgallische terra sigillata bekend.
-ocr page 22-
21
Fig. 1
-ocr page 23-
22
HALTERN 1
HALTER
HALTERN I
m
HALTERN 2
HALTERN 8
HALTERN 8
:m\mmtti'mm(imiiiitimii:iiimii
HALTERN 19
Fig. 2
-ocr page 24-
23
Reeds in de tijd van keizer Tiberius zijn enkele fabrikanten
in Lezoux, nabij Clermont-Ferrand, begonnen met de vervaardiging
van terra sigillata. Ook in Les Martres-de-Veyre, ten zuidwesten
van Lezoux, werd terra sigillata geproduceerd. Deze Middengallische
ateliers hebben, gebruik makend van de gunstige handelsroute, in
de 2de eeuw vooral naar Engeland geëxporteerd. In de legerplaatsen
langs het Nederlandse gedeelte van de Limes wordt relatief weinig
Middengallische terra sigillata gevonden.
De periode van (betrekkelijke) rust en veiligheid In de
noordelijke grensgebieden, tussen ca. 70-230 na Chr., was
gunstig voor de ontwikkeling van handel en nijverheid; de be-
volking nam sterk toe. Aangetrokken door deze nieuwe afzet-
gebieden, vestigden zich tussen 80-120 talrijke fabrikanten In
Noordoost-Frankrijk en aan de overzijde van de Rijn. De
Oostgalllsche ateliers voorzagen de bevolkingscentra in Frankrijk,
België, Nederland, Duitsland en de Donaulanden van hun pro-
ducten; Engeland werd slechts in beperkte mate bevoorraad. Voor
ons land waren vooral de ateliers van Chémery-Faulquemont,
Bllckweiler, La Madeleine en Lavoye van belang. Deze produ-
ceerden voornamelijk in de eerste helft van de 2de eeuw.
De fabrieken van Trier en Rheinzabern waren in de 2de eeuw en
eerste helft van de 3de eeuw de belangrijkste leveranciers van
terra sigillata voor deze streken.
Omstreeks het midden van de 3de eeuw gingen de terra
sigillata-fabrieken, ten gevolge van vijandelijke Invallen en
verwoestingen, verloren. In de 4de en het begin van de 5de eeuw
zijn In Noord-Frankrijk weliswaar weer enkele centra productief
(o.a. in Avocourt en Les Allieux), ten westen van Verdun, maar
de kwaliteit van de producten is sterk achteruitgegaan en ook
de vormenschat is grotendeels veranderd. De kommen zijn In deze
tijd versierd met een geometrisch patroon van vertikale, horizontale
en diagonale streepjes, dat met behulp van een radstempeltje opge-
bracht is. Producten met een dergelijke geometrische versiering
zijn In ons land vooral gevonden In Friesland, Groningen en
Zuid-LImburg.
-ocr page 25-
24
Fig. 3
-ocr page 26-
25
SIGILLATA
SCHALEN
KOMMETJES
2:
3 DRAG 36
a
2)
DRAG. 24/25
DRAG. 33
-ocr page 27-
26
Een van de eerste onderzoekers, die zich intensief met de
bestudering van terra sigillato heeft beziggehouden, was
H. Dragendorff. De, in zijn tijd (eind 19de eeuw), bekende
vormen heeft hij een opeenvolgend nummer gegeven:
Dragendorff typen 1-55. J. Déchelette, R. Knorr en H .B.Walters
hebben, in 1904 en later, naast de reeds bekende vormen, een
aantal nieuwe typen afgebeeld en op Dragendorff doorgenummerd:
Déchelette 56-77, Knorr 78 en Walters 79-81 . Latere onder-
zoekers, die nieuwe vormen publiceerden, hebben deze doorlopende
nummering niet voortgezet; zo kennen wij o.a. de typen Ritterling
5, 8, 9, 12 en Curie 11 en 15. Voor de terra sigillato producten
die uit ateliers in Italië stammen worden de aanduidingen van
Loeschcke, Ohlenroth en Dragendorff-Wotzinger (zie literatuurlijst)
gebruikt.
In de westerse ateliers werden minstens 170 verschillende
typen geproduceerd. De meeste van deze komen in onze streken '
vrij weinig voor. Veelvuldiger vinden wij de op fig. 3 weergegeven
vormen. Zeker 90% van al het terra sigillata-materiaal, dat in
ons land gevonden wordt, kan men hierop terugvinden.
Terra sigillato kan versierden onversierd zijn. De met               !
reliëfs versierde vormen Dragendorff 11, 29, 30, 37, Déchelette j
67 en Knorr 78 werden met behulp van vormschotels, met inge-
drukte negatieve versiering, vervaardigd (fig. 4). De rand van de i
vrt^ijfschaal Dragendorff 45 is versierd met een applique in de            |
vorm van een leeuwekop. Op de randen van de typen Dragen-
dorff 35, 36 en Curie 11 heeft de pottenbakker met zachte klei
blaad|es gespoten (barbotine-techniek), Ook versierde men bekers,
door de decoratie in de lederharde kleiwand uit te steken (glos-
si ij pversiering, fig. 5).
Met uitzondering van enkele vormen (o.a. Dragendorff 35,
36, Curie 11 en de inktpot) dragen veel onversierde producten
op de binnenzijde van de bodem de naam van de fabrikant, met
de toevoeging OF, OF IC (= officina: werkplaats van), F, FE,
FECIT(gemaakt door) of M, MA, MANV (van de hond van).
-ocr page 28-
27
De re lief versierde kom Dragendorff 29 heeft het naamstempel
eveneens op de binnenzijde van de bodem; een enkele maal is
ook een naamstempel tussen de versiering aangebracht. Bij de
beker Dragendorff 30 en de kom Dragendorff 37 is de naam tussen
de versiering gestempeld. In de 2de-3de eeuw heeft men ook wel
eens een naamstempel op de onversierde rand aangebracht.
Enkele fabrikanten (o.a. Masclus en Sabinus van La Graufesenque)
hebben hun naam met een schrijfstift in de nog weke vormschotel
geschreven. De beker Déchelette 67 en het kommetje Knorr 78
zijn zelden gesigneerd.
Terra sigillata kan op grond van vorm, kwaliteit, decoratie-
stijl en naamstempels vrij nauwkeurig gedateerd worden. Ken-
merkend voor de 1ste eeuw zijn o.a. de versierde vormen Dragen-
dorff 11,29 en Knorr 78; de borden Dragendorff 15, 15/17, 18, de
kommetjes Dragendorff 24/25, 27, Ritterling 5, 8, 9 en de schaal
Ritterling 12. De kom Dragendorff 29 is tot in het begin van de
2de eeuw ook in Midden- en Oost-Gallië vervaardigd. In de
2de eeuw en eerste helft van de 3de eeuw zijn de meest gebruikte
typen: de versierde kom Dragendorff 37 (voor het eerst omstreeks
60/65 na Chr. vervaardigd In Zuidgallische centra), de schotels
Dragendorff 31 en 32, de kommetjes Dragendorff 27 (tot ca. midden
2de eeuw), 33, 40 en de schalen Dragendorff 38, 43 en 45,
Bepaalde vormen zijn slechts korte tijd geproduceerd, b.v.
Ritterling 5, 8, 9 en Dragendorff 11, 16 en 24/25; andere zijn
zeer lang in gebruik geweest, o.a. Dragendorff 30, 31, 32, 33,
37 en 45.
CA. Kalee
-ocr page 29-
UI,--------.-----
28
Fig. 4
Fig. 5.
-ocr page 30-
29
Literatuur:
H. Brunsting. Terra sigillata. In: Westerheem, 21, 1972, biz.
252-268.
H. Comfort. Terra sigillata. In: Paulys Realencyclopödie der
classischen Altertumswissenschaft. Suppl.VII, 1940, kolom 1295-1352)
J. Curie, A. Roman frontier post and its people. The fort of
Newstead in the parish of Melrose. Glascow, 1911.
J. Dêchelette. Les vases céramiques ornés de la Gaule romaine
(Narbonnaise, Aquitaine et Lyonnaise). Parijs, 1904.
H. Dragendorff. Terra sigillata. Ein Beitrag zu Geschichte der
griechischen und römischen Keromik. In: Bonner Jahrbücher
96-97, 1895.
H. Dragendorff, C. Watzinger. Arretinische Reliefkeramik mit
Beschreibung der Sammlung in Tubingen. Reutlingen, 1948.
C. Johns. Arretine and Samian pottery. Londen, Brits Museum,
1971 (met opgave van literatuur).
R. Knorr. Die verzierten Terra-Sigillota-Gefösse von Rottweil.
Stuttgart, 1907 (type Knorr 78 op bIz. 13).
S. Loeschcke. Keramische Funde in Haltern. Ein Beitrag zur
Geschichte der augusteischen Kultur in Deutschland. Munster,
1909 (proefschrift Bonn).
L. Ohlenroth. Italische Sigillata mit Auflagen aus Rötien und
dem römischen Germanien. In: 24./25. Bericht der Römisch-
Germonischen Kommission 1934/35, bIz. 234-254.
F. Oswald. Index of potters' stamps on terra sigillata "Samian Ware"
Margidunum, 1931 (herdruk Londen, 1964).
F, Oswald, T. Davies Pryce. An introduction to the study of
terra sigillata treated from o chronologicol standpoint.
Londen, 1920 (herdruk 1966).
E. Ritterling. Das frührömische Lager bei Hofheim im Taunus.
Annalen des Vereins für nassauische Altertumskunde und
Geschichtsforschung, 40, 1912.
H.B. Walters. Catalogue of the Roman pottery in the departmens
of antiquities, British Museum. Londen, 1908.
-ocr page 31-
30
Een bedevaartpenning gevonden in Schalkv/ijk
Vorig jaor vond een van de jeugdige medev/erkers van onze
archeologische v/erkgroep in Schalkwijk een bedevaart- of
pelgrimspenning.
Na een grondig onderzoek door het Kon. Kabinet van Munten,
Penningen en Gesneden Stenen te 's Gravenhage, bleek dat de
penning in het jaar 1895 geslagen moet zijn.
Het is een "Wallfahrtsmedaille", die in Aken door ene CK
gemaakt werd.
De penning staat afgebeeld en is beschreven in "Die Wallfahrts-
medaillen des Rheinlandes in Geschichte und Volksleben" door
Ursula Hagen (1973).
Op de voorzijde van de penning staan rondom het v/apenschild
van Aken de "vier grote relikwieën": het kleed van Maria (1),
iinks de windselen van Christus (2), rechts de doek waarop het
hoofd van Johannes de Doper lag (3) en onderaan de lendedoek
van Christis (4).
Het randschrift luidt: "Sanctae reliquiae majores almae basiliae
regalis B.M.V. Aquensis" . (Heilige belangrijke overblijfselen van
de verheven Koninklijke Kerk van de H. Maagd Maria te Aken).
Op de keerzijde is de Madonna met kind - gezeten op haar troon-
te zien; de tekst daar luidt: "Ave.Maria.gratia .plena .ora.pro.nobis
^ees gegroet Maria, vol van genade, bid voor ons).
De bedevaarten naar Aken werden eens per 7 jaar gehouden.
Zij stammen uit de vroege middeleeuwen en bestaan tot nu toe.
Men kan zich voorstellen, dat tijdens deze pelgrimages ver-
schillende relikwieën werden rondgedragen.
Vaak stond de bedevaart naar het Akense heiligdom in verband met
situaties in omliggende steden, zoals grote nood of de bevrijding
daaruit.
-ocr page 32-
31
afb. 1 , Voor- en keerzijde van de Akense bedevaartpenning.
Wallfahrtsmedaille o. J. (um 1895) von CK Zinn; rund 37,6 mm; mit Stabchen
Vs. SANCTAE RELIQUIAE MAJORES ALMAE BASILIAE REGALIS
B. M. V. AQUENSIS * zwisdicn Fadenkreisen, sonst wie 67, aber in der Mitte
Dreieckschild mit dem Aadiener Stadtwappen; in den Auf5enzwickeln des Vier-
passes Rankenornamente.
Rs. AVE. MARIA. GRATIA - PLENA. ORA. PRO. NOBIS wie 68, aber
unten C. — K. — Umrandung: Padenkreis.
Bs. Aachen, Htimatmuseum. — Brussel, CtlM. — Leverkusen, u. Jakubzik. — Miin-
chen, Münzslg. Lit. Muller, Ausstellung, Nr. 167. — Stadtsparkasse, Aussteilung,
Titelseite. — Thyssen, Heiligtumsfahrt-Ausstellung, B IV 15.
afb. 2. Afbeelding van het nu afgebroken huis van de
familie Mulder. J.H.R. Ramweg te Schalkwijk
-ocr page 33-
32
De vondst in Schalkwijk is natuurlijk merkwaardig.
De eerste vraag, die opkomt is: aan welke inwoner van Schalkwijk
kan deze penning hebben toebehoord ?
Die eigenaar zou wel eens een pelgrim van 1895 geweest kunnen
zijn. Die veronderstelling is zo vreemd nog niet, omdat ook
Schalkwijkers nog heden ten dage bedevaarten ondernemen naar
Lourdes en Kevelaar.
In mei van dit jaar trokken nog 10 inwoners van Schalkwijk
-samen met vele anderen- ter bedevaart naar Bannaux in de
Ardennen .
Nu iets over de plaats waar de penning werd gevonden: achter de
werkplaats van de aannemer Ab v.d. Eijden te Schalkwijk.
Via veel omwegen kwam ik in contact met de heer H . Mulder,
Buijs Ballotstraat 43 te Utrecht, die in 1891 in Schalkwijk
geboren werd.
Hij vertelde mij, dat zijn ouders zo'n 100 jaar geleden woonden
op de plaats waar thans de genoemde aannemer zijn domicilie heeft.
En vervolgens - en dat is veel belangrijker - dat zijn ouders vaak
ter bedevaart gingen.
De veronderstelling, dat deze de penning zouden hebben meege-
bracht ligt dus voor de hand.
Alleen wist de heer Mulder mij niet te vertellen of zijn ouders
ooit aan een pelgrimage naar Aken hebben deelgenomen.
De heer F. van Vliet - 81 jaar oud en wonende in Schalkwijk -
bevestigde mij, dat er thans nog mensen in Schalkwijk zijn, die
op gezette tijden ter bedevaart gaan.
Vóór de Tweede Wereldoorlog was hij als "broedermeester" direct
bij de voorbereiding van bedevaarten vanuit Schalkwijk betrokken,
o.a. naar Heiloo, Den Briel, Dokkum en Kevelaar.
Over de bedevaart naar Aken wist ook hij echter geen bijzonder-
heden te melden. Misschien beschikt een lezeres of lezer van dit
verhaal over meer gegevens, waarvoor bij voorbaat dank.
F.H. Landzaat.