TUSSEN RUN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK 12e jaargang nr. 2 juni/juli 1978
Recfciktie-kommissie:
A. Graafhuis (eindredakteur), L.M.J. de Keizer, Houten,
mevr. drs. G. de Nie, Schalkwijk, G.M. Staal, Odijk. Redactie-adres:
|
||||||
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numan-
kade 199, Utrecht, tel. 030 - 711814. Secretaris der vereniging;
mevr, T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627.
Inhoud van dit blad;
1. Symposium over de gerestaureerde kerken in Utrecht,
redactie 2. Houten in de 16e eeuw; een kleine kroniek 'scandaleuze'.
M.S.F. Kemp 3. Arch iefcursus.
redactie Lidmaatschap; ƒ 20,- per jaar. Studenten en scholieren
ƒ 10,- per jaar. Postrekening van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Raboixink te Houten t.g.v. de rekening van de Historische, Kring "Tussen Rijn en Lek", nr. 32.98.07.498. |
||||||
Symposium over gerestaureerde kerken in Utrecht (september 1978)
Op 22 en 23 september a.s. wordt in de Utrechtse Nicolaikerk
een symposium gehouden over Middeleeuwse kerken, hun geschie- denis, de restauratie ervan en de mogelijkheden van gebruik. Utrecht is bezig met de restauratie van maar liefst vijf Middel- eeuwse kerken. De Jacobikerk kwam in 1977 gereed, de Nicolaikerk zal in sep-
tember van dit jaar weer in gebruik genomen worden, de restaura- tie van de Janskerk is in volle gang, de Buurkerk staat in de steigers en met het herstel van de Domkerk zal dit groots opge- zette project worden voltooid. Het symposium wordt op vrijdag 22 september om 14.00 uur
geopend in de Nicolaikerk. In de middagbijeenkomst spreekt allereerst Th. Haakma Wagenoar
(bouwhistorisch adviseur van de Utrechtse restauraties) over "De bouwgeschiedenis van de Nicolaikerk". Vervolgens komt de restauratiearchitect ir. T. van Hoogevest aan het woord over "De restauratie van het Middeleeuwse kerkgebouw". In de avond- vergadering wordt er over beide referaten van gedachten gewisseld, terwijl zowel het carillon als het orgel bespeeld zullen worden. Op zaterdag 24 september begint de bijeenkomst om 9.30 uur met een inleiding van dr. J. van der Werf (Citypastor van de Utrechtse Dom) over "De bestemming van het gerestaureerde kerkgebouw". Er is opnieuw ruim tijd voor de discussie. De middag wordt ge- bruikt voor een excursie naar andere kerkgebouwen. Het symposium wordt om 17.00 uur gesloten door A. Graafhuis, adjunct-gemeente- archivaris van Utrecht. Tijdens het symposium wordt ook aandacht besteed aan de buurt
rondom de Nicolaikerk. Uitgenodigd was dr. J.E.A.L. Struick, gemeente-archivaris, om over deze buurt te spreken en in een historisch perspectief te plaatsen. Hij is helaas door ziekte ver- hinderd deze lezing te houden. Maar het buurtcomité verzorgt een grote tentoonstelling in de Nicolaikerk over de geschiedenis |
||||
-2-
|
|||
van deze bijzonder boeiende omgeving, terwijl ook een rijk
gefllusireerd boekje gaat verschijnen over de gebouwen en straten rondom de Nicolaikerk. Op het symposium worden achitekten verwacht, bouwkundigen, kerkvoogden die bij het beheer van historische kerkgebouwen betrokken zijn, overheidsinstanties en natuurlijk een ieder, die in de restauratie en bestemming van eeuwenoude kerken geinteresseerd is. De deelnemersprijs voor het totale symposium bedraagt ƒ 20, —.
Wie aan één dag deelneemt betaalt ƒ 10, —. De lezingen en de discussieverslagen worden gebundeld in een congresboekje. Opgaven voor het symposium moeten tijdig gezonden worden aan het bureau van de Hervormde Gemeente, Bernadottelaan 11, Utrecht. Tel. 030 - 93 24 12. Beter nog is het om zich direct aan te melden door storting van
een bedrag ƒ 20,— of ƒ 10,— op postrek.nr. 616517 t.n.v. de Kerkvoogdij Hervormde Gemeente Utrecht. juni 1978 Redaktie
|
||||||
De gerestaureerde torens van de Nicolai Kerk 1978
(foto Gem.Fotodienst) |
||||||
-4-
Houten in de 16e eeuw; een kleine kroniek 'scandaleuse'
Als Symon Lodewijckxsoen van Houten in de zomer van 1594 na
het beleg van Groningen op de êên of andere wijze weer moet zien naar huis te komen zbnder zijn paard dat in de strijd ge- bleven is, zal hij niet hebben vermoed dat 385 jaar later een Groninger predikant dit gebeuren zal vastleggen om het opnieuw in Houten te gaan vertellen I Wat zou ook het verband kunnen zijn tussen Houten en Groningen ? Maar toch. Op 19 mei 1595 wordt voor een Utrechtse notaris ten verzoeke van Symon Lode- wijckx wonende te Houten verklaard, dat diens paard het jaar tevoren voor Groningen in t' leger was gestorven. Of Symon de legeraanvoerders Maurits en Willem Lodewijk gediend heeft als ruiter of als v/agenaar die fourage en/of kruit vervoerde valt niet meer uit te maken, vost staat dat hij de "Reduktie" van Groningen van nabij moet hebben meegemaakt. De troepen hadden de stad ongeveer anderhalve maand belegderd voor zij werd ingenomen en men had zich ingegraven vanuit een dorp aan de zuidkant van de stad, Helpman genaamd . Op de plaats van dit vroegere dorp ligt thans een deels nieuv/e, deels oudere stadswijk - 66k Helpman genaamd - waar de samensteller van dit verhaal het voorrecht heeft hervormd predikant te zijn: t' kan verkeren ! Van Symon is verder w«inig meer bekend dan dat hij in 1578 ^ reeds gehuwd en wel in Houten moet hebben gewoond; dat hij afkomstig is uit Odijk waar zijn vader Loy Claess.in 1536 ^ een hofstedeke huurt van de kerk, groot 52 roe, en dat hij misschien een van de weinigen in Houten was die tot de nieuwe religie was overgegaan. Symons zuster Ariaentge immers koopt als v^duwe van zekere Herman,haar zoon Jan in 1576 ^ uit, bij welke gelegenheid ge- meld wordt dat de naaste vrunden buytenslants en onder de gheusen woonachtig zijn. Denkt U overigens niet dat Symon een van de weinigen is geweest die zich zover buiten het land zijner vaderen waagde: twee voorbeelden van uit de koers geraakte Krommerijners wil ik u niet onthouden. |
||||
Wapen van Nicolaas Cleuting uit zijn protocol, bewaard in het
gemeente-archief van Leeuwarden. |
|||||
Zegel van Johan Daems Kluetinck
(Gem .Archiefdienst Utrecht, Bew. archieven II, nr. 172) |
|||||
In 1472 kwiteren Jan van Lochorst en Jonge Jan van Lochorst
als p>rincipalen alsmede enkele met name genoemde familieleden een bij Leeuwarden wonende fries in verband met de goede be- taling vanwege de doodslag van Mourys van Lochorst . Het betreft hier ondubbelzinnig personen uit Langbroek. En toen ik vanuit mijn vorige gemeente in Friesland het Rijks- en Gemeente-archief te Leeuwarden wel bezocht, kreeg ik ook het enige notariële protocol van voor 1811 dat in Friesland bewaard is gebleven onder ogen'. Wie schetst mijn verbazing dat dit het protocol bleek te zijn van notaris Nicolaes Judoci Cleuting, op 14 augustus 1554 geadmitteerd door het Hof van Friesland. Het protocol wordt ten Gemeente-archieve terecht als een kostbaar kleinood bewaard en in een tamelijk recente studie over dit archiefnummer ° wordt over de identiteit van notaris Cleuting meegedeeld, dat deze blijkens zijn naam wel afkomstig zal zijn uit de Zuidelijke Nederlanden. Bezien wij de eerste bladzijde van Cleutings protocol dan ontdekken wij daar een prachtige teke- ning waarin verv/erkt zit s' mans familiewapen: een gekanteeld schildhoofd en zo kan het niet anders of notaris Cleuting uit Leeuwarden moet afkomstig zijn uit het Krommerijngebied - met name Cothen, Werkhoven of Wijk bij Duurstede - waar de familie sedert de 14e eeuw gegoed is en met dit wapen zegelt ^. Nicolaes Judoci oftewel Claes Joosten is vrijval zeker een zoon van Joost Henrickx die van 1515-1527 '^ als schepen van Wijk bij Duurstede zegelt met het wapen Cleuting. Terug naar Houten en het Goy, waar wij allereerst onze aan-
dacht willen richten op de geestelijkheid en de kerk. In 1458" heet heer Florens van Jutfaes cureyt te Houten en in 1467 '* geeft Peter Florenss.cureyt in het Goy met zijn kerkmeesters een hofstede aan Gerrit Staell in erfpacht. In 1535 '"^ is heer Herman Uyterwijck pastoor te Houten en als zodanig getuige bij de slui- ting van een huwelijk. Omstreeks 1550 is de pastoor van Houten pastoraal betrokken bij het beslechten van een geschil in de familie Van Oostrum zoals ik eerder in mijn artikel in 'Tussen Rijn en Lek' vermeldde '^' |
||||
15
In 1575 tekent Rutger Duysch als presbyter de akte van ver- koop van een windmolen in Schonouwen - in 1582 '6 heeft de- zelfde Rutger Secretaris van het Goy en Houten. Uit genoemde voorbeelden blijkt wel dat de pastoor bij allerlei soorten ver- mogenshandelingen betrokken was. Dat de geestelijkheid bij zaken betreffende pacht en huur van landen, méér dan alleen de geestelijke belangen van hun sqhapen op het oog had moge blijken uit het volgende. In 1583 heet Aert van Erp"pastoer" in het Goy; wij mogen aannemen dat hij tot de nieuwe religie is overgegaan en daarmee ook van standplaats verwisseld, want 8 jaar later - op 29 april 1592 'o - verschijnt Anna Jan Brijnendr.weduwe van zaliger Aernt van Erp"dienaer der kercke tot Schaickwijck"- voor de notaris in Utrecht. Zij verklaart ten verzoeke van Engbert Thoenisz dat toen Leicester in t' land kwam tv/ee partijen te haren huize tot overeenstemming kwamen inzake de huur van 8 M land te Schalkwijk voor ƒ 50,-'s jaars. En zij verklaart met name zich te herinneren dat zaliger Aert haar man, toen huurder en verhuurder vertrokken waren,tot haar had gezegd dat 'hij Aert van Erp well een nyuwe hoedt verdient hadde daerom dat hy de huer op 9 jaeren gemaakt hadde'. Overigens woonde in Schalkwijk in een huisje bij de kerk, rechts tegenover de brug een vrouw met een zieke zoon die last had van duizelingen afkomstig van de 'nye sieckte die regeert' of van de pocken - aldus een verklaring in 1594 '". Van de vrouw wordt verteld dat zij later met het water van haar jongen was geweest bij een "oudt man met een grysen baerdt diemen noempt de pastoor van Sint Geert'1 Ik bedoel maar: waar geestelijken zich al niet mee bezig hielden! De kerk van Houten stond er in de tachtiger jaren van de 16e eeuw allesbehalve florissant bij: volgens een beschrijving uit 1582/5 ^^ is zij zeer vergaan, van binnen èn van buiten en moet zij 'hotelijcken"oftewel nodig ge- holpen werden en dat op korte termijn of anders zal het gebeuren dat de kerk in zal vallen bij 'storm van wyndt'. Bovendien was het zo, dat met Pinksteren in Houten altijd een fraaie processie werd gehouden waar veel volks op ter"beevaert"kwam, mèt de |
||||
-8-
|
|||||
nodige inkomsten omdat, de verschillende broederschappen
missen pleegden te laten doen. Maar de informant verzucht dat 'suickx aff is, die broederschappen verstroyt ende die missen blijven ongedaen'. Resultaat: een lege kerkekas. Met de koster van Houten was het al niet beter gesteld deze placht inkomsten te genieten van de duiven op de toren, maar in de laatste v/inter werden zij op de sneeuw geschoten, zijn ze van armoede ge- storven en op de bergen (= hooibergen) gevangen zodat er nog niet een kwart is van het aantal in het jaar daarvoor. Dus be- hoorde men, zo besluit onze zegsman, "den coster well te ali- menteren". Op"Meydach" 1585 krijgen wij een onder kijkje in het leven
van een dorpspastoor. Ten huize van Cornelis Gijsbertss, weerdt in het Goy, zitten de pastoor aldaar en Cornelis Jansz. te drin- ken - misschien is het onze hoeden-verdienende geestelijke van daarnet wel geweest. Het duurt niet lang of zij krijgen gezel- schap van eene Jan Lubbertss.en Cornelis vertrekt naar huis. De pastoor neemt er nog een, met Jan Jubbertsz., en kijk daar komt Crijn G/sbertss.die zich bij het gezelschap voegt. Nö is de pastoor degene die vertrekt omdat zijn meid hem is komen halen om thuis te gaan eten. Deze waard mag zijn gasten ver- trouwen: hij is zakelijk genoeg om nu toch de rekening te presenteren. De pastoor en Jon Lubbertss. die de hele tijd aan- wezig waren worden elk gezet op 5 bier, Cornelis Jansz. op 3 bier omdat hij het eerst was weggegaan en Crijn Gysbertss. op 2 bier omdat hij 't laatst gekomen was. Eerlijk is eerlijk. Of de heren maar betalen willen. Wel en dan ontstaan de pro- blemen want Jan Lubbertss. heeft er weinig zin in. Jan is waar- schijnlijk telg van een wat aan lager wal geraakte tok van het geslacht van Rossum, terwijl Crijn tot de gegoede boerenfamilie Pauw behoort. Crijn laat het ook blijken: hij geeft de waard twee blancken en zegt: "Doer sijn mijn tv/ee bier, ick geeff een oortgen over, dat sall ick well crijgen". Wie het breed heeft laat het breed hangen. Maar: Jan hield niet op van |
|||||
-9-
'claegen ende jangelen' zoals de verslaggever van het Hof van
Utrecht zo treffend opmerkt, Crijn neemt het opnieuw sportief op: hij herinnert Jan eraan dat
deze hem in zijn "joncheyt" een keer tegen de vlakte heeft gesmeten en zegt nu tegen hem dat hij het af wil drinken, 'lek wil! gaerne alledinck doot ende tenyet drincken'. Maar Jan voelt er niets voor: "lek en heb de bruy van u Crijn, ghij moecht u moeder daerop bruyden" 2la_ Daarop volgt zoals te verwachten een handgemeen waarbij Jan z6 door het dolle raakt dat de v/aard hem met behulp van drie vrouwen van Crijn moet aftrekken. Het zijn de waardin, de meid van de pastoor (zodat we moeten vrezen dat deze aangebrand eten kreeg die dag) en de vrouw van Jan Lubbertsz. in kwestie die wellicht voor de zo- veelste maal haar man uit de kroeg moest opvissen. Als men Jan voor de deur van de herberg op de brinck neerlegt blijkt hij eerst 'bloeyend aan zijn slinckerhant", en later als men zijn kleren losdoet, bevond men nog een wond aan zijn linkerschouder omtrent "de corte ribbe", waaraan hij twee dagen later sterft. Bij zijn verslag van de gebeurtenissen merkt Crijn tenslotte nog fijntjes op dat hij geen 'kijvelicke' reputatie heeft in tegenstelling tot Jan, die altijd twist en tweedracht zocht in gezelschap. Op zijn verzoek krijgt Crijn een brief van Remissie en betaalt 42 gulden om uit het gevang te komen - daarmee is, op de verzoening met Jan's familie na, de zaak uit de wereld, In 1602 ^^ legt Floris Gerritss. van Ens, predikant te Houten en oud 55 jr. een verklaring af. Hij woont aldernaest Adriaen Rochusz., onderschout van Houten en meldt wat hij zekere tijd geleden heeft gezien. Toen was hij namelijk door het grote ru- moer uit zijn kamer weggegaan om te gaan kijken wat er aan de hand was. Daar zag hij hoe Jan Laurensz. van Everdinghen en Jan van Cothen de persoon van ene schele Jan Domen aan de voeten hadden gebonden met een "coorde" en hem daarmee uit het huis van de onderschout sleepten tot aan een wagen. Schele Jan Daemsz., die verder konsekwent Jan Jan Doemsz. heet, spartelde zozeer tegen, dat hij het koord uit hun handen trok en een kaatsbaiger te pakken kreeg. Maar tenslotte werd hij toch weer het huis ingesleept en wat er daarna gebeurde wist |
|||||
■10-
|
|||||
heer van Ens niet te melden. De Utrechtse burger Eduwaert van
Hemert weet nog te vertellen dat Everdinghen toen hij Jan Doemen ten huize van Adrioen Rochusz^zog, terstont zijn "poignord" had getrokken en Jon Doemen had aangevallen, seggende 'Flockx, Ghy moet medeghoen, ghy en sult mij nu nyet ontlopen'. Het is niet onmogelijk dat Jan Jans Doemen die in 1602 zulke grote problemen met de provinciale overheid had, zijn geluk elders is gaan beproeven: in 1639 tenminste kompareert Jon Jans Domen, alsdan wonend in Nieuw Nederland voor een notaris in Utrecht, met zwagers in Bunnik. Tenslotte heet een Jon Aertsen van Schayck: pastoor te Houten in 1603, ^^ hij zal wel op de een of ander manier familie zijn van de talloze geslachten van Schayck hier ter plaatse, moor het is nog niet gelukt hem te plaatsen. Van de boerenzoons waren er immers wel die de gelegenheid kregen te studeren. Interessant is in dit verband de vroog die Mr. den Tex in De Nederlandsche Leeuw van 1955 26 stelde over de identificatie van nederlandse studenten te Poduo. Door kwam in 1565 als student aan, een zekere Antonius Biserus van der Velden 'Ultrojectinus' in wie wij ongetwijfeld te doen hebben met een lid van de familie Biser van der Velde, afstammend van Geryt Jansz. van de Velde, die van 1430 tot 1460 schout was in 't Goy en Houten en wiens familie sedert 1479 27 boerde op het goed "de Bieshoer" in Schalkwijk, vandoor: Bieshoar van der Velde. Ik noemde de schout in het Goy en Houten en daarmee laten we
de geestelijkheid voor wat zij is, om eens te gaan kijken in de richting van de overheid. Afgezien van een behoorlijk lange lijst schouten, schepenen, bueren en landgenoten is door eigenlijk weinig over te melden - maar de nomen van die lijst zijn toch wel interessant. In 1340 ^° is Johan van den Sonde richter in 't Goy, straks wordt duidelijk, dat er aan het begin van de 16e eeuw nog een familie van den Zonde in Houten woont, maar typisch aan lager wol is geraakt. In 1366 ^^ is Abryoen uten Goye richter, een bastaard van de heer van den Goye en in 1398 30 Evert van Schoenevelt - deze laatste zegelt merkwaar- digerwijs met hetzelfde wapen als het Bentheimse ministeriolen- |
|||||
■11-
|
|||||
geslacht Van Schonenvelde dat al veel vroeger voorkomt.
De Van Schonenveld's zitten in 1600 nog altijd op de voorvader- lijke boerderij -^^. Verder komen namen voor als Van Oostrum, de Ridder alias Hardenbroeck, Stoel, van Catwijck en in de 16e eeuw Van Oestrum, Van Ham en van Rossum. In het laatste geval gaat het om een vader en zoon die beiden schout zijn geweest van ongeveer 1558 tot + 1585. Deze beide van Rossums zegelen niet met het normale Van Rossum-wapen maar met 3 roskammen ^^ en aangezien er begin 17e eeuw een herberg in Houten 'de Roskam' heet, opper ik de mogelijkheid dat de schout tegelijk herbergier was en de naam van zijn herberg evenzeer liet spreken als zijn wapen. Zo werd er begin 17e eeuw in Schalkwijk een herberg ge- dreven geheten 'In de hollende wagen' "^ en wel door de familie Holl. Overigens is Willem Willemsz. van Rossum de Jonge onfor- tuinlijk aan zijn eind gekomen: in de rekeningen van het Convent van Bethlehem staat in 1589 ^-^ bij de post pachten onder Schalk- wijk "ende soe den voerss. Willem Willemss. van Rossum yerst inde gyselcamer ende daernae langehe tyt op Hasenberch gezeten heeft overmits zijne grote schulden ende soe hij daerna op Hasenberch gestorven is ende de weduwe de sleutelen opde boer geleyt heeft, so is op dit jaer nyet ontvangen". Van belang zijn ook de namen der richters en schouten van het
gerecht Vuyicoop alias Houten op de Wetering alias Schonouwen. Weliswaar verklaart de Schalkwijker coster en secretaris Melchior
36
Hubertss. (van Culemborch) in 1580 dat "de buyren van Sconouwen opde Houtensche Wetering te kercke behoren onder
Schalkwijk, alwaer zij oock begraven worden" -er waren toch erg veel relaties tussen de bewoners van Houten en Schonouwen. De vroegst vermelde schout is een Philips van Oostrum in 1370 37^ maar daarna is het schoutambt enkele generaties lang vrijwel zonder onderbreking vervuld door leden van de familie Van Rossum: Sweder, Dirc, Jan, Hubert en Splinter zijn hier de namen tot on- geveer 1470 38. Een der uitzonderingen op deze kennelijke regel was Egbert Hermansz., die van 1426 tot 1430 als schout wordt |
|||||
-12-
vermeld en die de oudst bekende voorvader is van de familie
Overdam, zetelend op de gelijknamige boerderij van het kapittel van Oudmunster. Deze Egbert noemt zichzelf omstreeks die tijd in een verklaring 'neef' van Haesse van der Wïerse 40^ een der laatste telgen van het vermoedelijk van oorsprong riddermatige geslacht van die naam. Verder noem ik nog Luytgen Woutersz. dien in 1485 ^^ schout op de Wetering is en van wie een aantal zoons naar de stad Utrecht trekt en daar tot sociale verheffing komt, alsmede Anthonis, bastoord van Willem van Zuyien van Nyevelt die van 1494 tot 1521 wordt vermeld ^2. |n de 16e eeuw is vooral Claes Symonsz. vermeldenswaardig welke in 1583 ^''j'met een hy\ uyt haestigen moet' om het leven werd gebracht. Deze Claes, stamvader van de familie Van Blanckendoell, was weinig geliefd bij de buyren en had met velen van hen "kwestien ende querulen", speciaal met leden van de familie van Oostrum. Dat zulke vete's niet met êên generatie te grove werden gedragen moge blijken uit het volgende. Claes, zoon van Aert Claess van Blanckendoell, inmiddels een gerespekteerd Utrechts burger, was in 1628 ^ schout van t Goy en Houten en had in die kwaliteit opnieuw van doen met een rekalcitrante Van Oostrum. Ernst Jansz. van Oostrum had de schout toen hij met de gezworenen wegen en dijken wilde schouwen zeer kv/olijk bejegend. Ernst had name- lijk gezegd, dat Aert een rabauw yKi% en dot "de luyden segghen ghy syt een dieff ende een schelm". De gerechtsbode te Houten, Cornelis Adriaensz. Hoogenboom (een zoon van de onderschout Adrioen Rochusz. die v/e al tegenkwamen en in rechte lijn horend tot de familie Bieser van de Velde), de gerechtsbode dus, had Ernst zelfs horen zeggen dat hij er wel een halve rozenovel voor over had om "mette schout te pluckhoren" I Een robbertje vechten was kennelijk een geliefde bezigheid in die dagen, waar- bij ook toen al een zekere voorliefde bestond voor gezagsdragers en overheidsdienaren. Ik noemde daarnet Luytgen Woutersz. die in 1485 schout was van
Schonouwen en wiens kinderen in de stad Utrecht tot aanzien komen. |
||||
-13-
Daarmee kom ik op een volgend onderdeel van mijn verhaal:
kwesties van stand en huwelijk en de omgang van mannen en vrouwen. Is er iets te zeggen over de sociale status der toenmaals in Houten wonende families ? Vanaf de vroegste tijden hebben jongere zoons van de geslachten Van Schayck, Van Oostrum, de Wit en Van Rossum zich naar de stad begeven en sommigen van hen wisten het maatschappelijk ver te brengen. Enkele minder bekende families, waarvan uitlopers in de hogere kringen terecht- kwamen, zijn de volgende: Daar is allereerst Aert van Reumst, die in 1637 ^^ als notaris te Utrecht zegelt met 3 ruiten, wiens betovergrootvader Geryt Aernt Cosynssoen in 1474 46 beleend werd met de Reumsthofstede. De naam van dit geslacht is dus opnieuw van de hofstede afkomstig, maar Aert moet geweten hebben wat het wapen van zijn familie was, want de oom van zijn betover- grootvader: Gysbert Cosynss., zegelt eveneens met de drie ruiten 47^ Deze Gysbert en zijn broer Aernt Cosynss. noemen zich ook Speyaert en de Speyerts komen reeds in de tweede helft van de 14e eeuw in Houten en omgeving voor , hoewel zij afkomstig moeten zijn uit het land van Woerden. Dan noem ik Maria Jansdr. van Meerwijck die eind 16e eeuw
huwde met Mr. Gerard Hamel, advocaat voor het Hof van Holland, wier grootvader Cornelis Willemsz. waarschijnlijk molenaar was in Zuilen en woonde op het goed Meerwijck aldaar, maar die eigenlijk afkomstig was uit Houten en behoorde bij de familie POuw die eveneens reeds in de 14e eeuw in Houten vermeld wordt 49_ En dan de afstammelingen van Luytgen Woutersz.; zijn nazaten in Houten blijven zich hardnekkig achter patronymen verschuilen, maar in de stad heten de heren van der Mathe of zelfs op z'n latijn "A Mathe". Een van zijn achterkleinzoons is gev/eest Mr. Philips Jansz. van der Mathe, in 1568 50 schepen van de stad 'Haerlem'; een andere achterkleinzoon Mr. Ludolf van Zanten was procureur voor het Hof van Utrecht. Terwijl één van zijn kleinzoons Cornelis Philipsz. heel goed de ontbrekende schakel kan zijn tussen deze Utrechtse Vermaten en het gelijknamige |
||||
-14-
geslacht in Zuid-Holland dat terug te voeren is op de Poortugaalse
barbier en dijkgraaf Mr. Pieter Cornelisz. en diens broer Philips ^ . Beide families, in Utrecht èn in Zuid-Holland, zegelen met het- zelfde wapen ^^: een dwarsbalk, zo ook onze Ludolf alias Luytgen die schout van Schonouwen was. In één van de handschriften van Booth ^^ staat boven het overzicht van van der Mathe: Schade van der Mathe. Nu zijn de Scade's één der vroegst bekende families in het Krommerijngebied en hun wapen bestaat inderdaad uit een dwarsbalk. De vader van onze schout. Wouter Luytgensz. komt één keer voor als "Wolter Schade Ludekens int Goy" en wel in 1440 in de rekeningen van de Duitse Orde ^ . Blijkens de rekeningen van het Convent van Oudwijk was zijn vader ytaar- schijnlijk Luytgen Phi lipss. 55
en zijn grootvader Philips Ernstssone,
voor het eerst vermeld in 1366 56 dj landgenoot in het Goy.
Gezien het feit dat Wouter een typische Scade-voornaam is zal het wapen met de dwarsbalk wel uit de vrouwelijke lijn afkomstig zijn. Hoe dan de naam van der Mathe te verklaren ? In 1332 ■* transpor- teert "Otte van Bueren, knape", 20 M land in Houten op het kapittel van de DOM, waarvan 12 M geheten zijn 'Philipsmathe' - ik acht het niet onwaarschijnlijk dat de stamvader van de familie Vermaat , Philips Ernstsoon iets van doen heeft gehad met de Philipsmathe te Houten, misschien ontleenden beiden hun naam wel aan dezelfde Philips. U moet mij dit korte genealogische inter- mezzo maar vergeven, de genealogie heeft terwlotte mijn liefde en vormt ook mijn invalshoek. Nog één, wat smeuiger, geschiedenis tot slot: een kleindochter ven
Luytgen de schout, Cornelia Wouter Luytgensdr., was gehuwd met Herman Stevenss. van Schayck die in 1545 58 schepen was van het Goy en Houten. Hun enige dochter Marichgen, was als rijke boerendochter een goede partij en huwde april 1560 met Jan van Hensbeeck, een stadsmeneer van goede naam en faam. Die kregen op hun beurt ook weer een dochtertje, Marichje, ge- boren in 1562, waarna haar moeder in december van hetzelfde jaar overlijdt. De grootouders komen tot overeenstemming met hun schoonzoon over de goederen van hun dochter v/elke bestemd zijn |
||||
-15-
59
voor hun één jaar oude kleindochter. Maar als in 1579 ook Jan van Hensbeeck blijkt te zijn overleden is het met de finan-
ciën in het sterfhuis bar slecht gesteld. Grootmoeder Cornelia, dan zestig jaar oud, begint een proces tegen de bewindvoerders van van Hensbeecks boedel om ruim 3000 gulden boven water te krijgen, bestemd voor haar kleindochter. Overigens blijkt uit de stukken dat het kind 85 jaar bij haar groot-
ouders in de kost en in de kleding is geweest, tot de tijd dat vader Jan zich zelf weer met haar opvoeding ging bemoeien. Die opvoeding was niet mis - aldus curator Floris van Wede - die aanvoert dat Jan zijn dochter 'zeer rijckelicke als gaende mitte gouwen huve °^ ende andere costelijcke habijten' onderhield en dat hij haar 'omme hoer franchoys, schoon hantwerck en andere dingen te leeren bestelt hadde in Breda in seecker clooster' - waaruit volgens Floris wel bleek dat Jan van Hensbeeck de op- voeding van zijn dochtertje niet had verwaarloosd zoals Cornelia meent; hoewel hij toegeeft dat zaliger Jan van Hensbeeck "zeer ten achteren ginck ende in groote schulden verloopen was". Maar dat had Cornelia zelf ook wel kunnen zien, want dat was voor iederéén duidelijk. Waarop Cornelia weer repliceert "een oude vrou te wesen die het merendeel van haar leven ten platten lande had gewoond en dat Hensbeeck bekend stond als een wel gesteld en zijn goederen goed regerend jonckman". Sociale ver- heffing ging in sommige gevallen niet zonder financiële pijn, zo blijkt wel . . . Een overgeleverde akte van huwelijkse voorwaarden uit 1516 °
voert ons terug naar het platteland. Daar zullen trouwen: Gerrit Hermanszoon en Geertruyt Jansdr. Gerrit, een kleinzoon van de boven genoemde Geryt Aernt Cosynss. op Reumsthofstede, krijgt van zijn vader een hofstede bij zijn eigen hofstede, te gebruiken voor 10 jaar en van zijn moeder Delyaen 3 M land in Vuyicoop. Daarenboven krijgt hij van zijn vader één beste merry, één melk- koe, 1 varken en een bed en ziedaar het minimum om een boeren- bedrijfje mee te beginnen 1 |
||||
-16-
We maken een sprongetje naar het eind van de 16e eeuw, wan-
neer wij ingelicht worden over de duistere vermaken van een boerenzoon en de meid van zijn vader. ^Aarrichgen Henrickxdr. was meid bij Eelghis Philipsz. Wantenaer en doet in 1594 62 ^e zoon van haar baas Jan Eelghisz. een proces aan wegens verbre- king van trouwbelofte. Zij heeft een kind gekregen van Jan en ook diens belofte van trouw, maar Jan heeft naar het laatste geen oren meer. Jan vertelt zijn verhaal en dat is net even anders: hij meldt dat indertijd hijzelf en zijn vaders knecht Baltus bij elkaar plachten te slapen en dat het op een keer was gebeurd dat Marrichgen bij hen v/as gekomen 'segghende dat sij verveert was ende dat sy mitsdien op hoer bedde alleenlijck nyet en dorste sloepen, vervoegende hoer mitsdien opt voorssegde bedde tusschen hen beyden'. De rest laat zich raden, al is de formulering van de klerk van het Hof van Utrecht de moeite waard om vermeld te worden. 'Ende alsoe zij aldaer int bedde wesende enige dertelheyt was bedryvende, soe scheene dat sy int eynde gevonden hadde tgeen sy sochte'. De meid trekt in dit geval aan het kortste eind: haar eis wordt niet ontvankelijk verklaard. Haar 'dertelheyt' heeft haar slechts een windei gelegd. Aan het begin van de 17e °^ eeuw zijn er allerlei lieden uit
Houten die verklaren dat Elysbeth Wouter EIbertsdr die enige jaren aldaar heeft gewoond, als een ongehuwde vrouw bekend stond. Anthonis Egbertss. had "vleyschelick" maar het "gekonver- seerd" en v/ellicht staan deze verklaringen in verband met Anthonis aanstaande huwelijk met Stephania Anthonis Jan de Wittendr., een rijke boerendochter ën weduwe, dat in oktober 1603 wordt gesloten. In ieder geval wordt ook Elysabeth, die in 1602 te Culemborch woont, opgeroepen voor het Hof om zelf te getuigen dat zij zich voor een ongehuwde vrouw uitgaf tijdens haar verblijf in Houten, maar omdat zij daarvoor speciaal naar Utrecht moet komen krijgt zij een vergoeding van de overheid van drie"dachgelden - des daechs 16 stuvers"- hetgeen dan wordt 2 gulden en 8 'stuvers vermits sy ander luy bij hoer kinder het |
||||
-17-
moeten huyren'.
Tenslotte een curiosum: Als Jan Eersten van Oostrum in 1644
met zijn bruid naar Houten rijdt vanaf Breukelen waar zijn vrouw vandaan kwam, dan raakt zij omtrent "de steene brugge" voor de hofstede van Jan Leenders aldaar te water, en dat geeft een hele konsternatie - vooral omdat Jan meent dat er kwade opzet in het spel is geweest: toen Grietgen in het water lag had immers niemand een hand uitgestoken ! Hebben de jongemannen van Breukelen deze maagdenroof van iemand uit Houten gepro- beerd tegen te werken ? Een ander interessant chapiter waarover het een en ander te ver-
halen valt vormen de herbergen; behalve dat er bij drinkgelagen nogal eens iemand het leven liet, speelden zich daar ook officiële toestanden af zoals verkopingen bij decreet van het Hof van Utrecht. Als iemand niet in staat was zijn schulden te betalen en hij bezat wèl vaste goederen - land of een huis - dan kon via een ingewikkelde procedure dit vaste goed bij decreet verkocht worden teneinde de schuldeisers te voldoen. Een dergelijk geval te Houten dat ik u wil mededelen, betreft het huis van de weduwe van Egbert van Ham staande aan de Brink te Houten dat voorjaar 1561 °^ publiek wordt verkocht. Ergbert Heynrickx van Ham is van 1540 tot 1557 schout van Houten en het Goy geweest; tevens komt hij voor als schout van Vuyicoop opde Wetering. Vermoedelijk is hij in 1557 overleden, nalatend zijn weduwe en tenminste één zoon Heynrick die toen 16 jaar was en die in 1581 °° gerechtsbode te Schonouwen ge- noemd wordt. Hoe het zij, Egbert liet zijn weduwe met een be- laste boedel achter - onder de schuldeisers komen wij tegen de ons bekende Herman Stevens van Schayck die nog 171 gulden krijgt wegens geleend geld en diverse andere figuren. De schuld- eiser evenwel die de kat de bel aanbindt is heer Gerardt van Amersfoort, kanunnik en kameraar van het kapittel van St. Marie die 132 oude schilden krijgt ter oorzake van de pacht van de "Houtense tiendt en de cleyne tiendt"over het jaar 1557/8. |
||||
-18-
|
|||
-19-
De hele zaak zal in die dagen van de kant van de dorpsbewoners
de nodige aandacht hebben gekregen. De pander van het Hof van Utrecht had op 13 maart 1561 het huis zoals dat heette 'in handen van de keizer gesteld', dat wil zeggen dat de weduwe het niet meer mocht verkopen, vervreemden, of bezwaren op straffe van 100 gouden realen voor de keizer. Ook de schout en het gerecht van Houten worden hiervan in kennis gesteld. Op 16 maart daaraanvolgend ging de pander opnieuw naar Houten - dit was de eerstvolgende zondag - alwaar hij in de kerk volgens zijn zeggen 'int beginsel vander hoichmisse met assistentie van die van den gherechte voorden ghemeen voicke openbaerlick opghelesen ende vercondicht' heeft de kondities en voorwaarden waaronder de verkoop zal plaatsvinden. Dit was het zogenaamde eerste kerkgebod, er zouden er nog twee volgen. Na de voorlezing werd het executie-biljet voor de 'kerckdeur geaffixeert' - terwijl in de stad Utrecht drie zogenaamde markt- geboden plaatsvcnden: openbare aankondigingen op de markt. Op 10 april is het dan eindelijk zover. Ten huize van Aeltgen Huybertssdr., v/eerdin int Moriaenshooft te Houten hebben zich s' middags om één uur de pander Jan van Noyon, schout en gerecht van Houten, potentiële kopers èn nieuwsgierigen ver- zameld, om het genoemde huis 'bij bernende keerse openbaerlick op te slaen en te vercopen'. De procedure was kennelijk aldus: dat een kaars werd aangestoken en dat er geboden kon worden zolang de kaars brandde want: 'by tuytgaen van deselve keerse is leste insetterse en verhoechster gebleven Jannichgen Hubert Daemsdr. te Houten' en wel met 312 caroligulden. Het is niet onmogelijk dat het huis in kwestie ook een herberg was, het zou dan de Engel kunnen zijn omdat de schout vaak tegelijk herberg placht te houden. Dezelfde middag krijgen allen die 66k vorderingen op de weduwe van Ham hebben, gelegenheid protest aan te tekenen tegen de voorgenomen gerechtelijke executie. Voor in de rij staat Ernst Jacobsz., op dat moment schout van Schonouwen, die beweert een brief te hebben waarin hem het |
||||
-20-
huis opgedragen is door ene Gerrit Jansz.Cluet. Uit andere
bronnen don de akte van het Hof heb ik kunnen rekonstrueren dat het hier een gerichte aktie betreft om de weduwe bij te staan en de gerechtelijke verkoop te voorkomen. De weduwe van Egbert van Ham, Vincente Jansdr. is nl. de zuster van Ernst Jacobsz., vrouw en Gerrit Jansz. Cluet is haar broer,°°°, zij zijn Houtense telgen van de reeds genoemde familie Cleuting. De schout van Schonouwen komt zijn schoonzuster dus te hulp samen met z'n zwager. Het mocht echter niet baten. Het Hof onderzoekt de aanspraken van Ernst maar komt tot de konklusie dat deze niet ontvankelijk verklaard moeten worden, aangezien het transport niet heeft plaatsgevonden in bijzijn van de vier vier- delen wat toch had gemoeten omdat er een onmondig weeskind is ! Op 31 juli beslist het Hof dat de verkoop door moet gaan. Het huis zal gaan naar Jannichgen 'ofte yemant anders die voor t'aftrecken vanden segell van den wassche meer biedt dan 312 caroligulden'. Op 9 september vindt dan eindelijk de finale verkoop plaats waarbij koper wordt Jan Thoniss. in Schalkwijk die 378 gulden bood. De herbergen de Moriaen en de Engel komen nog een keer ter
sprake in een akte van 1590 waaraan wij straks aandacht zuilen besteden - wij begeven ons in gedachten naar een mooie zondag in mei van het jaar 1630 °' als Gerrit Gerritss. van Osch, waard in de Blauwendraet te Houten het met zijn vrouw behoorlijk druk heeft. Wel 6 tot 8 jonge knechts hebben zoals het heet de 'kloot geschoten' - een kaatsspel gespeeld - en zijn hun speelge- lach komen verteren. Bouwen Meertens is koning van het spel geworden, in het dagelijks leven is hij knecht van de v\«duwe van Anthonis Egbertss. op de Wetering. Opnieuw ontstaat er ruzie over de betaling van genoten konsumpties tussen Bouwen en ene Claes Gh/sbertss. uit Harmeien vAsarbij de laatste het leven laat. |
||||
-21-
Een ander verhaal:
Op 23 mei 1631 °° had de "gesworen" bode van het Hof van
Utrecht samen met enkele anderen de molens in Schalkwijk gefnspekteerd en toen zij daarrra in Houten kwamen waren zij voor de herberg daar de Roscam uithangt aangesproken door ene Cornelis Henrickx Bitter, wonende in Schalkwijk, die hen had uitgemaakt voor schelmen en dieven - een en ander wordt voor een notaris in Utrecht vastgelegd. Met deze vermeldingen van de mij bekende herbergen in Houten wil ik dit onderdeel af- sluiten om nog eens wat nauwkeuriger te gaan kijken naar wat er zoal aan kriminele gewelddaden plaatsvond. We zijn al tegen verscheidene gevallen van manslach aangelopen v/aarbij drank een niet onbelangrijke rol scheen te spelen. De gang van zaken was, dat degene die de doodslag had gepleegd een zoen moest maken met de familie van de overledene, die hem - afhankelijk van zijn rijkdom - nogal wat kon kosten. Zo wordt van Jan Henrickx Stoock in 1532 °^ gemeld, dat zijn boedel indertijd beschadigd was met 800 gulden omdat hij ene Cors.Janss. ge- wond had. Deze Cors, waarschijnlijk de zoon van de veerman uit het Waai, had volgens zekere getuigen in 1522 '" tijdens een openbaar gelach gezegd dat hij 'Jan van Zuyien's uterweert affhandich maecken solde all soude hem dat syn hals costen'; het is dus kennelijk met die hals inderdaad verkeerd gegaan. De zoon van Kors, Jan Korsgens, is ook een nogal rauw heer. Hij pleegt volgens sententie van 1546 '' manslach op Steven Jan Jelissoens- soen uit de Knoest, onder Schalkwijk en de zoenbrief betreffende dezd manslag is bewaard gebleven ^^. Daaruit leren we dat Jan brood en weyt moet geven voor de armen, dat hij kaarsen moet steken in de kerk en dat hij het eerste jaar niet in enige her- berg mag komen 'daer des doeden maghen inne sijn'. Als Jan zelf er het eerst is, mag hij blijven als hij zich 'heuselijk' gedraagt. In 1534 '^ is er voor het Hof van Utrecht kwestie tussen een zekere Lambert Gerrits als man en voogd van zijn vrouw Margriet enerzijds en Willem van Sant ais vader van zijn zoon Cornelis van Sant anderzijds. |
||||
-22-
Cornelis heeft NAargriet enige tijd geleden z6 in het veld mis-
handeld dat zij naar huis moest v/orden gedragen met blauv/e en bloedige 'leeden'. De chirurgijn, mr. Aernt van Ysselsteyn kreeg 7 philipsgulden om de wonden te 'kureren'. Vanzelf- sprekend eist Lambert deze 7 gulden nu terug van de dader. Willem verweert zich tamelijk zwak; hij zegt dat zijn zoon het delict inderdaad gepleegd heeft, maar dat hij vindt dat deze kv^stie niet voor het Hof van Utrecht uitgevochten hoeft te worden, maar voor het plaatselijke gerecht. NAen houdt in Houten per jaar vier 'open echtdagen daer men dusdanighen saecken wel in 3 of 4 dagen eynt' dat wil zeggen: regelt. Willem meent dat Lambert, die weet dat hij maar een 'schoemell dachhuerder' is, hem opzettelijk voor het Hof daagt, zodat hij naar Utrecht moet gaan en inkomsten derft. Wat blijft er over van de waarde der lage banken en schoutambten op deze manier ! Ondanks de spitsvondige redenering wordt Willem van Sant ver- oordeeld tot betaling - het gaat deze tot schamelheid vervallen vermoedelijke nazaat van de vroegst beleende schout van Houten, niet erg voor de wind ! Zomer 1538 zullen vele inwoners van Houten niet hebben kunnen nalaten een reisje rraar Utrecht te maken , want daar zou een schitterend schouwspel te zien zijn gev/eest: drie vooraanstaande Houtenaren zijn op het Schavot van Vredenburg gegeseld, aan de kaak gesteld en hebben toen een uur lang een bord voor hun borst gedragen waarop stond: 'Dit lijde ick omdat ick een valsch getuechnisse gegeven hebbe' - daarna moesten zij met een brandende kaars blootshoofds op hun knieën vergiffenis vragen aan schout en burgemeestei^ van Utrecht, vervolgens de kaars dragen van de Domkerk naar de Buerkerk. En de eerste zondag na hun ontslag uit de gevangenis moesten zij met een brandende kaars van 1 'pont' w«is voor de processie in Houten uitgaan en de kaars brengen tot voor het Heilig Sacrament. De keizer liet hen bovendien de kosten van de gevangenis be- talen: 25 gulden per persoon. Jan Cosynss., Doem Eersten en Henrick Jansz. de Wit hadden voor het gerecht van Houten getuigd nooit enige verklaring te hebben afgelegd over een stuk |
||||
-23-
|
|||||||
.'V... .p.-.< :-^. het ii«if Caflrei rm Vt»«CHT jwm«»A Vüxden BUH GH tf^/rar "S^iïr L/l i'an KryW Car^l .W V.|i^
•^■*' A<J^ ' ^" w^Lken luur ^at- iatr Jtur'^aar vin '^t Sfo^njc/H: Ptei ttet M'OS ^^tt/HuJt kehém ^ftfó^^t" ^JU'oi^n. tuit ttit jronjr ^tjlecif Attno ,/57_7 . 't is Jfs fiV^ jronit- jema^cit tPt e^ne (Ur f^<f/-rt4i^mflr Pitr^ en Munt Marckten \*üh t «antfclt LimJir . - . , . , |
|||||||
Gezicht op het kasteel Vredenburg uit het zuiden in
vogelvlucht |
|||||||
-24-
land genaamd 'de Houck' te Houten, terwijl zij dat enige tijd
tevoren wel degelijk hadden gedaan: te Utrecht. Het zijn geen kleine jongens deze drie, de beide eersten zijn gezeten boeren Daem Eersten is een van Schayck die in 1536 '^ 58 morgen land gebruikt in Houten en Schonouwen, Jan Cosynss, gebruikt 36 Morgen ^; terwijl Henrick Jansz. de Wit een kleinzoon is van de ons zo langzamerhand bekende Luytgen Woutersz. Een zelfde gang van zaken als in Utrecht en Houten vond 40 jr eerder in Renen en Werkhoven plaats: Even voor 1493 76 hadden een aantal inwoners van Renen Danys v. Lieffdaell geholpen Gijsbertsdr. van Vianen en Rijsenborch te ontvoeren van het kasteel Beverweert. Ook zij moesten als straf in hun ondercleren naar Renen met een koers v 1 'pont' was en de eerstvolgende Zo, rw Sacramentstach te Werchoven voor de processie uitgaen 'in hoer en bloeten lynnen clederen'. Terug naar Houten: In 1551 pleegt Sweder Stevenss. te Houten een manslach op zijn zwager Gerrit Hermansz. - het is dezelfde Gerrit wiens
huwelijkse voorwaarden met zijn eerste vrouw we daarstraks be- spraken. Sweder Stevenssoen, een van Rossum, was bruidegom op een jongedochter in Westbroek en kwam in verband met de brui- loft de natuurlijke zoon van zijn zwager. Jan genaamd, uit- nodigen om te helpen de bruid te beschenken. Maar Gerrit was niet thuis, hij zat te drinken bij Aert Claess. in Schonouwen zo- dat Sweder daar ook maar heen gaat. Daar aangekomen vallen er harde woorden. Om te beginnen zei Gerrit tegen Sweder; "Ghy syt oen een creupel ende manck gheslachte ghehilict ende ghy hebt een lelick wijff ghenomen" hetgeen bepaald geen prettige woorden moeten zijn geweest in de oren van Sweder. Sweder antwoordt: 'lek ben met myn houwelick wel tevreden ende ick sall soe Godt twill met myn wyff alsoe nyet en leven als ghy met u v/yff ghedaen hebt, myn suster die ghy uyt uwen huyse wechgejaecht hebt'. Dat loog er ook niet om en zo was het gebeurd, nadat Gerrit het 'huys' was uitgegaan om 'syn water te maecken' dat hij was teruggekomen met een 'snyderselle' die |
||||
-25-
op een grote 'pyckstock' gemaakt was 'alsoe die cleermaeckers
ofte snijders daermee lanckx de lande ofte velde gaen omme daermee over de graft te springen'. Uit zelfverdediging stak Sweder zijn zwager toen in de buik, tengevolge waarvan hij later overleed. Sweder die zichzelf omreden van deze daad heeft moeten 'absenteren uyt dezen lande', vraagt en krijgt, genade. |
||||||
i, ,^<M&
|
||||||
De kerk van Houten, c. 1679
|
||||||
-26-
Bij restauratiewerkzaamheden aan de kerk van Houten zijn
volgens mededelingen van Dr. Dekker ook een aantal grafzerken aan het licht gekomen, onder andere die van Ghysbert Stevenss. van Schayck devrelke volgens de steen 'onnoselicke' stierf. Deze ghysbert (die overigens woonde in Werkhoven) was een broer van de reeds genoemde Herman Stevenss. van Schayck wiens kleindochter zo'n keurige opvoeding kreeg. Ghysbert werd inderdaad 'onnoselicke' dat wil zeggen onopzettelijk en per onge- luk neergeslagen door Hendrick Goes uit Zeist op 4 mei 1563 '° en hij stierf op 21 mei daaraanvolgend aan 'hete coortse mit grote barnicheyt die hem in keel en tong was geslagen en die hem het hoofd ontstelde zodat hij dag noch nacht rusten kon door de grote hoest en de borst vol fluymen'. Ik neem de details hier maar letterlijk over voor de medische liefhebbers onder u. Onnoselijk, want Hendrick Goes had woorden met Ghysbert Stevens neef, 66k een Gysbert van Schayck, maar don een Corneliszoon. De betreurde overledene was juist te hulp gesneld om zijn neef van Goes te scheiden en had dóörbij de kwetsuren opgelopen. Een ander onnoselijk geval tenslotte deed zich een aantal dagen later voor, en v/el in het löötst van mei 1563 '" fen huize van Sophia Jan van Rossumsweduwe te Houten. Daar kreeg Bernt van Oostrum, burger van Utrecht, het aan de stok met Folpert Goyertss. (alweer een kleinzoon van Luytgen Wouterss., over wiens nage- slacht een boek te schrijven zou zijn) die al flink wat drank op had. Folpert bedreigde Bernt met een mes, waarop deze een broodmes in de hand nam. De weduwe kwam van achteren op Bernt toe, pakte zijn arm en liep zo een wond in haar buik op waar- aan zij stierf. Het gemene volk van Houten zal In de nazomer van 1563 voldoende stof tot praten hebben gehad naar aanleiding van deze twee tragische sterfgevallen ! Er resten nu nog twee facetten waar ik aandacht aan wil besteden:
molens en molenaars en militaire toestanden. Om met de eerste te beginnen: in 1475 80 heeft de maarschalk van het Oversticht kwestie met Pouv/els Gelysz. en Gysbert Gelysz., twee inwoners van Schalkwijk, 'roerende van huysstotinghe die zy souden hebben |
||||
-27-
|
||||||
Gezicht op het dorp Het Goy 1660
|
||||||
gedaan aen des moelners huys int Goy'. Wat hier verder achter
zit worden wij niet gewaar, maar enkele jaren later °' is de molen in het Goy opnieuw in het nieuws. Willem van Oostrum, Steven die Witte, Johon Derickx, Geryt Hermansz. (boer op Overdam) en Eerst Berntss. (de vader van Doem Eersten van Schayck die op de kaeck werd gesteld en gegeseld) hebben in 1489 een boete opgelopen van de Maarschalk, 'omdat sy int Goy op de molen van de genadige heer nyet gemaelt en hebben, soe die van Houten en tGoy schuldich syn te moeien'. |
||||||
-28-
Nadat de heren beloofd hebben voortaan te malen in het Goy
zoals sedert de heer van Gaesbeek gewoonte was, trekt de
Maarschalk zijn vordering in. Wij horen hier dus van een typisch
geval van molendwang: nl. de verplichting om het koren in
één bepaalde molen te doen malen. Er zijn wat nomen bekend
van molenaars zoals Anthonis Jansz.:in 1535 °2 molenaar in
po
Schonouwen en Adriaen Gerritsz.: in 1554 ° molenaar in het
Goy. De molen in het Goy was 'thinsgoet' van de keizer en werd in 1560 °^ verkocht door de weduwe van Anthonis Gerrits acn AdrianaCornelis Willemszweduwe wonend te Zuilen, stam- moeder van de familie van Meerwijck. Uit procesakten van 1578 85 blijkt de molen in 1525 opnieuw getimmerd te zijn door Laurens Goyertss. timmerman, waarschijnlijk dezelfde die in 1534 °° een brief bezegelt als schout van Houten en het Goy. Volgens de rekeningen der domeinen van 1531 °' pachtte Lourens Goyertss. 'borgen van Utrecht de molenwerff in't Goy mit dat voorburch endel hofstede, mits dat die molen ommewoeyde anno xiiii". De "storm van wyndt" kon er kennelijk wat van ! Wat is er aan de hand in 1578 ? De molen was tot kort daar- voor eigendom van Henrick Huyghen en zijn vrouw. Henrick was overleden en de v/eduwe was hertrouwd met Henrick Cornelisz. de zoon van Cornelis Hermansz.; ook de tweede man overleed en diens vader is zijn erfgenaam. Zodat nu tegenover elkaar staan de kinderen van de oude molenaar en de vader van de tweede man van de vrouw van de molenaar ! Dit is natuurlijk een grapje dat ik niet verder zal proberen uit te leggen, maar de hele kwestie is döörom interessant omdat gemeld wordt dot op 'sekere kleine plaats van de moelenwerff in voortijden gestaan hodde een huys ofte casteel toebehoort hebbende den grave van Goy indertijt, waervan de fundamenten die aldaer noch staende waren, te weten die steen van dien vwaren uytgegraven en vercocht waerna tselve met eerde, messe en diergelijcke materie was gestopt en gevult geweest'. Wellicht dat deze akte ertoe zou kunnen bijdragen de plaats te identificeren waar het oude kasteel van de heren van Uten Goye gestaan heeft - in 1580 was die plaats tenminste nog bekend. |
||||
-29-
Trouwens: bij de opmeting der domeinen in 1556 88 v^ordt
vermeld dat Henrick Hermansz 'tymmerman een hofstedeke bewoont 'aan de oude Goyergraft omtrent de moolen'. Overigens liep de erfenisruzie zo hoog dat de gebruiker van de molen geheten Goosen Gerrits op een nacht eruit werd ver- dreven, terwijl men het huisraad van genoemde molenaar op de 'dijck' smeet. Weinig elegante praktijken dus. In het Archief van het kapittel van St. Marie bevinden zich de verkoop-akten van de windmolen in Schonouwen, daterend van 1574 en 1575 '. Koper is de ons al bekende Ghysbert Cornelisz. van Schayck, neef van de onnoselijk omgekomen Ghysbert Stevenss. Hij koopt de molen van Jan Stevenss. de With via tussenpersoon Jan Henrick Aerts, molen, 'molensteen met alles erop en eran uit- gesonderd die coets daer Jan die With op slaept die sall hy mogen behouden'. Maar: blijven nog twee 'coetssen' over - bedsteden dus - die 'eert ' - en rragelvast zijn zoals Jan ze ook aantrof toen hij de molen zelf kocht, zodat Ghijsbert rustig kan slapen. Rest mij nog de namen te noemen van twee molenaars: Herbert Henrickx van Meurs wordt in 1581/4 vermeld als molenaar in het Goy en Peter Franss. heet in 1595 9^ molenaar te Houten. Genoemde Herbert woont in 1592 ^-^ te V ionen en is in 1613 93 grootvader en voogd over de 6 onmondige weeskinderen van zaliger Walraven van Meur», zijn zoon, in zijn leven notaris te Gorinchem en gehuwd met Josina van Winssen. Gezien zijn nageslacht kan van deze Goyse molenaar dus niet gezegd worden dat hij zich op de onderste trede van de maatschappelijke ladder bevond ! Wat speelde er zich zoal aan militoire zaken af in die roerige 16e eeuw ? Daar was allereerst de Gelderse oorlog aan het begin van de eeuw en in de tweede helft waren er uiteraard de troebelen die samenhingen met de hervorming. Van beide zaken hebben de inwoners van Houten, tGoy en Schonouwen zo het een en onder te lijden gehad. In ons gebied stond eigen- lijk moor êén kasteel: het huis Schonouwen. |
||||
-30-
|
||||||
de Ridderhofstod Schonouwen bij Houten 1732
|
||||||
In 1519 ^^ heet Ghysbert Claess. castelleyn op Schonouwen,
hij was gehuwd met Jfr Alyt Florisdr. van Blochoven -een castelleyn was een soort kasteel bewaarder en je komt ze op verschillende plaatsen in het Krommerijngebied wel tegen. Dit echtpaar is in ieder geval in 1554 "5 a| overleden, dan wordt onder andere hun zoon Floris Ghysbertss. genoemd als erfgenaam, wonend te Rotterdam. |
||||||
-31-
In 1531 wordt Thoenis Jansz. wonend te Vreeswijk aange-
klaagd door de schout en de gemene buyren van Houten.
Het gerecht Houten had in de laatste oorlog de keizer moeten dienen met drie wagens; deze 'dienst' werd door het gerecht uit- besteed aan Jan Geritss., Gerit Aertss. en Anthonis Jansz., ge- daagde. Toen deze een keer niet wegkon stuurde hij zijn knecht Dirck Melisz. op pad, moor deze had zijn plicht verzaakt en was zonder zijn boodschap te hebben voldaan met de noorderzon vertrokken, tot groot nadeel van de 'keyserlijke majesteyt en dezen lande'. Uiteraard ontstaan moeilijkheden over de betaling. In het Archief van de Staten van Utrecht bevindt zich een nummer met rekesten van lieden die rond 1535 °' protesteren tegen de hoogte van hun aanslag in verband met te betalen Oudschild- geld - een belasting over land dat men in gebruik had. Het is een alleraardigste bron waarin tal van mensen melden een 'huys' vol kindepen te bezitten, of een arme weduwvrouw ge- trouwd te hebben om toch maar vooral niet voor kapitaalkrachtig te worden aangezien. Zo verklaart Aert Boers in Houten 'vermits de voirgaende oirloge in grote scade gekomen te zijn', terwijl gysbert Geryt Lomberts in Schonouwen bij diezelfde gelegenheid gevangen heeft gezeten evenals zijn schoonzoon Gysbert Jansz. Engbert Gysbertss. in het Goy meldt 10 kinderen te hebben, n' gehuurd paard en maar één ploeg en zo gaat de lijst nog even door. Zo rond 1580 ontstaan er in het hele Krommerijngebied allerlei kwesties over inkwartiering van 'Hoochduytsche' en andere soldaten, gevorderde paarden en de op de 'buyren' verhaalde kosten van een en ander. Mensen zouden geen mensen zijn als zij geen ruzie zouden maken over vermeende onrechtvaardige belastingheffingen, of als zij de nood der tijd niet zouden uitbuiten tot eigen voordeel. Men moet de overlast van die dagen trouwens niet onderschat- ten: het romantische beeld van de bevrijding der spaanse tirannie zoals we dat smullend op school verslonden - tenminste op protestantse scholen - dot beeld slaat in niets op de werke- lijkheid van alledag. |
||||
-32-
po
Uit Schalkwijk v^rden omstr. 81 21 paarden weggehaald door de hoogduitse soldaten waarmee men reed tot de stad Diest:
de ex-eigenaren krijgen ruzie over hoeveel paarden van wie zijn meegenomen. Egbert Henrickx in Houten had in 1578 99 een 'zwart caIff' gegeven aan Andries Cornelisz. ook wonende aldaar, maar in de winter van hetzelfde jaar waren de Engelse en Schotse soldaten over de 'Leek' gekomen in tiand van Utrecht, waarop Andries met meer andere huisluiden met hun beesten en mobiele goederen gevlucht waren naar Utrecht. Aangezien het genoemde kalf halverwege de rit ter hoogte van de hofstede Merevelt (= Bunnik) vermoeid was geraakt en hij met de rest van zijn beesten en bullen toch wel Utrecht wilde halen, had Andries het kalfje de hofstede Mereveldt opgedreven waar toen Herman Cornelisz, van Overdam woonde. Desgevraagd zou deze erop toezien. Na verloop van tijd echter komt ene Jan Peterss. Hoets uit Schalkwijk en haalt bij afwezigheid van Herman Over- dam het kalf op, bewerend dat het van hem is. Volgen in het dossier uitgebreide verhalen over het hoe en v^t - maar zoveel is duidelijk dat Andries eis tot teruggave van zijn kalf niet ontvankelijk wordt verklaard al moeten Andries en Jan de kosten van het proces samen delen. In 1582 '00 hebben Daem Adriaensz. van Schayck en Marie
Gysbert Acrynsweduwe ruzie wegens het onderhoud van 'ruyters' en paarden. Op 16 mei 1579 nl. waren er op 'den dorpe van Houten na het schrijven van de grave van Holack zeker getal van ruyters komen logeren'. Maar de hele gang van zaken was nogal onordelijk zodat het kon gebeuren dat d'eene inwoner gèèn en d'andere wél inkwartiering genoot. Bij Daem waren door het gerecht bevonden te logeren 5 paarden, 6 personen en 8 honden en bij Gysberts Acrijnsweduwe helemaal niemand. Het gerecht had Daem toegezegd hem van het onderhoud van drie paarden èn drie personen te ontlasten maor dit was wel gezegd maar niet gebeurd. Daem rekent uit dat zijn ongenode gasten 28 dagen zijn gebleven; dat één paard + één man per dag en |
||||
-33-
nacht hem 30 stuivers kostte en dat alles en alles uitgerekend,
hem 126 gulden toekomen die hij op Marie Gysbert Acrijns- v/eduwe wil verhalen. Marie zegt dot dit allemaal wel waar kan zijn, maar dat 'het' gerecht zich hierover helemaal niet heeft uitgelaten, hoogstens 2 of 3 van hen en dan nog uit Houten en niet uit het Goy waar zij woont. De uitspraak van het Hof wordt dat Doem 72 gulden toegewezen krijgt. Interessant is ook de strijd die ontbrandt tussen de Procureur Generael van het Hof van Utrecht als eiser en Willem de Ridder van Groenesteyn als maarschalk van het Overkwartier als verweerder in 1583. '^' Wat was het geval ? In 1580 had Lenart Aertss., schipper op
de 'Voert' (= Vreeswijk) varend met zijn schip op de Lek achter Thienhoven 2 Engelse soldaten van hun kleren beroofd en hen gedreigd overboord te werpen, dit alles met nog drie kornuiten. Willem de Ridder had met de plegers van het delict een regeling getroffen, maar de Procureur Generaal neemt de zaak kennelijk veel hoger op en zoekt de schuldigen gevangen te nemen. Uit een en ander blijkt wel, dot dit kennelijk niet lukte omdat de schippers in Vreeswijk nogal populair waren: als de onder- schout van de stad Utrecht met burgemeester Peter Foeyt en enige schutten en dienaars op de Vaert komen dorsten zij Lenart Aertss. niet 'openbaerlicken apprehenderen als beducht sijnde dat doer over enich rumour onder die gemeente van de Vaert hadde moegen opstaen", waarop zij niks beters wisten te doen dan net alsof zij Lenart hadden willen huren om een 'reyse' op Dort te doen. Terug naar Houten; daar had zich op de tweede juli van het jaar 1589 '02 een kompleet wild-westtoneel afgespeeld op de Brink. Op die datum waren Marthen Anthoniss. en Anthonis Corneliss., beiden wonend op de Noort buyten de Weerde', gelogeerd ge- weest in de herberg de Engel te Houten. Zij zagen hoe s'avonds de waard ter wacht was gegaan naar de kerk en hoe deze de volgende morgen van zijn wacht was teruggekeerd ten tijde dot zij, getuigen, opstonden om aan hun werk te gaan. |
||||
-34-
|
|||||
De waard was even gaan liggen en de waardin was aan het
karnen, toen onverhoeds enkele soldaten vraren binnengekomen die wilden eten en drinken. Men wist niet wat voor soort sol- daten het waren. De waardin sprak de soldaten aanvankelijk nogal fors toe en was van zins haar dorpsgenoten te hulp te roepen, maar toen zij naar buiten keek zag zij - en de getuigen mèt haar - dat de Brink vol ruiters en knechten was zodat niemand de herberg uit dorst te gaan naar de kerk. De wacht werd omsingeld en bezet en de ruiters rukten op in de richting van Vuyicoop waar zij beesten roofden, van welke roof zij te Houten 'teruggekomen omtrent acht ure weer vandaar zijn ver- trokken met stekende trompet en slaende trom'. De getuigen melden voorts dat 'de hoorn op Schonouwen geblasen werd en er vuyrtekenen werden gedaan, en dat als de vyant uyt Houten Y/as getogen en noch rrraer twee boochscheuten weg waren zodat men naar de kerk kon lopen, dat toen ook terstbnt de clock tot Houten was geslagen geworden' - nog eens nadrukkelijk ver- klarend 'dat toen de vyant voor t' eerst in Houten kwam het ai volop dag was: de mestwagen van de waard inde Mor iaën reed an ' t land in het gerecht van Schonouwen tegens de brugge over duer de drayboom te messe, moer en hebben nyet gesien off die boom op of toe was'. Wel, zo'n prachtige notariële verklaring vind je ook niet
elke dag; zij schildert wel schril de spanningen en onzekerheden waaronder de mensen in die dagen leefden. Ik ben mijn verhaal begonnen met de Houtense krijgsman Symon Lodewijcksz. die in Groningerland verzeild raakte - ik wil met een dergelijke ge- schiedenis dit gedeelte van mijn relaas ook eindigen. Op 16 januari 1649 '*^^ verschijnt voor notaris van Vechten een 87 jaar oude vrouw welke wegens blindheid de akte niet eens meer kan tekenen. Het is Weijntgen Verweij, weduwe van Jan Cornelisz. Verkerck, dan wonend te Utrecht. Zij verklaart ten verzoeke van Cornelis van Oostrum te Utrecht, dat zij wel gekend heeft Anthonis van Oostrum, "in zijn joncheyt gewoont hebbende inden dorpe van Houten dewelke twee broers had: |
|||||
-35-
|
|||||
Jan en Steven". Van wie Jan bij zijn overlijden drie zoons
naliet Eerst, Adriaen en Anthonis. De eerstgenoemde Anthonis, oudoom van de requirant, was in de tijd dat "Leicester in dese Nederlanden kwam (sijnde omtrent vier ofte vijffentsesstich jaer geleden) van Houten te poerde vertrocken noer den oorloch, sonder te weten wien hij was dienende, moer dat sij veel had horen seggen doet hij sich veeltyts binnen Ceulen en daeromtrent was ophoudende". Zou Anthonis de zucht naar avontuur niet hebben kunnen weerstaan en bij één der gelegenheden dat "Hoochduytsche" soldaten met slaende trom en stekende trompet" Houten verlieten zijn meegetrokken ? We weten het niet - het feit dat 65 jaar later s' mans verrichtingen worden gememoreerd geeft voedsel aan de hoop dat de geduldige onderzoeker ooit nog eens iets meer ontdenkt, misschien wel in Keulen. Op de meeste van de vermelde gegevens ben ik gestuit in het kader van een onderzoek naar genealogische gegevens betreffende het Krommerijngebied vbbr 1600. De meeste van die gegevens betreffen vermogenshandelingen die
betrekking hebben op koop, verkoop, huur en pacht van lan- derijen, maar vooral in de 16e eeuw blijken de Archieven van het Hof van Utrecht - de kriminele en civiele sententieën - een schat van gegevens te bevatten over het dagelijks leven. Al zijn het dan vaak hoogte- en dieptepunten uit dat alledaagse bestaan van onze voorouders. Een opsomming van eigenaren en gebruikers van landerijen zou
dor en doods zijn geweest, hoewel ook döörachter vaak ge- schiedenissen en geschiedenis schuilgaat. Ik wil dflórom nog met cijfers spelen, omdat zij ons wat te zeggen hebben. In het reeds genoemde belastingkohier van 1536 104 worden alle eigenaren en gebruikers van landerijen genoemd. In het Gcy en Houten is er dan in totaal 1828 Morgen land in gebruik, dat wil zeggen zo'n slordige 1700 hektare. Hoe was dit land nu naar gebruikers verdeeld ?
Er worden in totaal 96 namen van gebruikers genoemd. |
|||||
-36-
Precies de helft hiervan - 48 personen - gebruikt minder dan 15
hektare per persoon; en precies een kwart gebruikt tussen de 15 en 30 hektare land. Het overige kwart, 24 personen, gebruikt 30 hektare of meer. Die 24 grote boeren - als we hen zo even noemen - bewerken
1056 morgen land, hetgeen méér is dan de helft van het totaal beschikbare; terwijl de eerstgenoemde helft van de werkende be- volking het moet doen met 232 Morgen oftewel 12% van het be- schikbare land ! U merkt wel: het zijn cijfers die een groot- grondbezittersdiktotuur in Zuid-Amerika niet zouden misstaan. Kijken we naar de eigenaren van het land dan valt er nog iets op. Ik maak daarbij onderscheid tussen drie groepen: allereerst de kerk en alle daarmee verv/ante instellingen, dan de landheren voor- zover die bestaan uit adellijke personen of leden van het ftads- patriciaat en tenslotte de autochtonen - de mensen van wie aan- toonbaar is dat zij in Houten of direkte omgeving wonen en boeren. Op zo'n 5% na kon ik zo al het land onderbrengen en dan blijkt in Houten en het Goy de kerk in totaal zo'n kleine 900 Morgen in bezit te hebben (met als grootste eigenaar de Duitse Orde) dat is ongeveer de helft. Van de andere helft is 450 Morgen in handen van Adel en Patriciaat en 400 Morgen in eigen- dom bij de bewoners zelf. In de polder Schonouwen is het zonodig nog erger: van de beschikbare 750 Morgen is 475 Morgen in be- zit bij de kerk en kerkelijke instellingen; adel en patriciaat hebben 125 Morgen, de bewoners zelf 160 Morgen. Zien wij tenslotte naar de gegevens over 1600 uit welk jaar ook
een belastingkohier bewaard is gebleven. Er worden nu 23 ge- bruikers méér genoemd dan in 1536: geen 96 maar 119. Maar we zien tegelijk dat de groep grootste gebruikers in vergelijking tot 1536 praktisch niet gewijzigd is. 72 personen gebruiken In 1600 15 hektare of minder; 26 gebruiken tussen de 15 en 30 hektare en 21 méér don 30 hektare. In 1536 waren er 24 grote boeren die samen 900 Morgen gebruik-
ten, in 1600 zijn er 21 grote boeren die samen 935 Morgen gebruiken 1 |
||||
-37-
|
|||||||
De sociale verhoudingen zijn met andere woerden niet gewijzigd,
of het moest zijn dat de armen armer zijn geworden. Tenslotte is het van belang op te merken, dat wanneer wij een lijst maken van de grootste boeren in 1600 - en we betrekken daarbij ook Wulven, Oudwulven, Schalkwijk, Odijk en Bunnik omdat sommigen uit Houten ook dóór land gebruikten, dat wij dan een lijst krij- gen van 30 namen van mensen die tussen de 30 en 70 hektare bebouwen. Van 25 van hen is aan te tonen dat zij direkt of indirekt afstammen van de hoogst-begunstigde groep uit 153ó. De Hervorming als godsdienstige beweging mag weinig vat hebben gehad op de bewoners van deze streek, als sociale beweging is zij zéker ongemerkt aan Houten voorbijgegaan. |
|||||||
M.S.F. Kemp
Groningen. |
|||||||
-38-
|
|||||
Bijlage (meest-gebruikenden in 1600)
Eerst Willemss. Pauw 74M
Anthonis Egbertss. 71M
Wouter Frederickx 70M
Henrick Biessers 70M
Crijn Gijsen (Pauw) 67^ M
Henrick Henrickx 66M
Evert Jansz. van Schonevelt 64iM
Egbert Henrickx 64M
Eelghis Philipsz. ^antenaer) 63M
Bastiaen de Wit 62iM
Daem Adriaensz. van Schayck 625M
Jan Adriaensz. van Schayck 57^M
Ghysbert Jan Henrickx 56M
Steven Willemsz.Pauw 53M
Comelis Eersten van Rossum 53M
Cornelis Stevenss. van Sijll 53M
Corneiis de Ridder 53M
Jan van Schayck de Oude SO^M
Jan de Wit Biesers SOM
Stijn Pfellen (Peter de Cruyff) SOM
Willem Aertss. Cruyff 48M
Adriaen Jacobss.van Zijll 46M
Dirck Adrianesz. 44M
Isbrant Adrianesz. 42M
Peter Peterss. 39M
Jan Cornelisz. van Schayck 3SM
Dirck de Wit 33M
Steven Gerrit Frederickx 33M
Mary Eersten, Jan v. Oostrumswed. 32M
|
|||||
-39-
Noten bij het artikel "Houten in de zestiende eeuw,
een kleine chronique scandaleuse"
1. NU 188 deel 11 fol 188 verso (GAU)
2. Zie voor de 'Reductie' van Groningen oa "Gedenkboek der
Reductie van Groningen in 1594", uitgave J.W. Woiters Groningen 1894 en Dr. G. Overdam "De Groninger schansen- krijg; De strategie van graaf Willem Lodewijk en Drente als strijdtoneel 1589-1594" een uitgave van Wolters-Noordhoff nv Groningen, 1970
3. RAU, RA 1345 a fol 168
4. RAU, SvU 143 deel 2 fol cixxxv
5. RAU, RA 1345 a fol 169
6. GAU, sekretarie-archief deel 1
7. GA Leeuwarden
8. P.Th. Zwart, oud-notaris: "Pfothocol Cleuting" inleiding
biz. 17; (Uitgave - met transscriptie der acten - van de Fryske Akademy nr. 359; 1970) 9. In 1288 is reeds een Henricus Clotinghe geland te Werk-
hoven OBU (IV) nO 2354; In 1353 pacht Henric Clotinc Jonghe Henric Clotinxsoen 4M 2H te Coten van het Dom- kapittel (DOM 1807); in 1378 zegelt Sander Cluetinck Diderickxsoen als tynsgenoot te Coten (DOM 1788) 10. Joest Henrickx, scepen van WbD zegelt bv 1515 juni 10
(Oud Archief van het St.Elisabeths-en St.E loutsgasthuys nr.60) en 1527 januari 16 (Oud Munster 1266) 11. BA 202 fol 8 verso (RAU)
12. RAU St. Marie 1525 (1 juli 1467)
13. RAU RA 188 deel 3 (sententie van 1552 april 9)
14. 'Tussen Rijn en Lek' 8e jaargang nr. 1, bIz. 5
15. RAU St. Marie 2675 pak 2 (19 maart 1575)
16. GAU Bewaarde Archieven II 1680 nr 1 (1582 oktober 17)
17. RAU RA 233 deel 1 (1583 april 13)
18. GAU NU 188 deel 9 fol 69
19. GAU NU 188 deel 11 fol 26 (1594 december 4)
20. RAU SvU 937° fol cxxii (verso)
|
||||
-40-
21 . RAU RA 99 deel 4 nr 189 (sententie van 1587 december 6)
21a . Middelnederlands Woordenboek geeft op 'bruden' : een vrouw beslapen, gemeenschap met haar hebben 22. RAU RA 252 pak 3 (1602 september 8)
23. GAU NU 202 deel 3 fol 27 verso-29 verso (1639 april 9)
25. GAU NU 188 deel 15 fol 60 verso (1603 april 9)
26. De Nederlandsche Leeuw LXXII kolom 104
27. Dr. A. Johanna Maris 'Repertorium op de Stichtse Leen-
protocollen enz. bladzijde 321 e.v. 28. Archief Ridderlijke Duitsche Orde 1128 (1340 St. Martyns-
avont) 29. RAU KKK 920 (1366 april 23)
30. RAU OM 1358 nr 4 (1398 maart 26)
32. Dr. A. Johanna Maris op.cir. biz. 105-106
33. RAU OM 1343 (1564 augustus 26)
34. GAU NU 192 alO clx (1625 juli 2; Ghijsbert Holl wonend
te Schalkwijk, herbergier in den Hollenden wagen aldaer) 35. GAU Bewaarde Archieven lle afdeling 1276
36. GAU NU 188 deel 2 fol 52 (1580 mei 21)
37. RAU St. Pieter 585 nr 3 (1370 maart 26)
38. bv. Sweder van Rossem 1389 (RAU HSS 358 III fol 32)
Dirc Overriin 1401 (RAU St. Pieter 585 nr 4;
hij heet 2 januari 1400
Dirc Overiin van Rossum en machtigt dan zijn broers Hubert en Jan van Rossem Johan van Rossem 1419 (GAU Bewaarde Arch Ie afd 950) Hubert van Rossem 1426 (Arch. Ridd.Duitsche Orde 1207) Splinter van Rossem Dirckx 1451 (RAU OM 1341) 39. bv. RAU OM 1340 (1426 april 14)
40. RAU BA 200 fol 75/75 verso (1435 Maandags na Meydaghe)
41. RAU DOM 1211 (1485 januari 5)
42. GAU Bewaarde Archieven II 236^ (1494) en idem nr 3/4
(1521)
43. RAU RA 99 deel 4 nr 175 (sententie van 1584, april 11)
44. RAU RA 252 pak 10 (1628 september 12)
|
||||
r'
|
||||||
-41-
45, RAU St. Marie 1480 (1637 december 8)
46, Dr. A. Johanna Maris op. cit. biz. 114-115
47, RAU St, Marie 2188 d.d, 1444 juni 23 (charter spreekt van
Ghysbert Speyaert, randschrift zegel; Ghi . . , .cosiinss) 46, RAU DOM 1702, Cosiin Speayaert genoemd bij belending:
1361 november 17 49. bv Cosiinus dixctus Pawe, 1327 (RAU DOM 1693)
50. cf De Nederlandsche Leeuw LXXIX kolom 40 e.v. 'Van der
Maeth' door G,J. Vermaat Hzn, Ik hoop t,z,t, op dit uiterst interessante geslacht terug te komen, 51 , èn 52 zie 50.
53. Univ. Bibl. Utrecht 1828 nr 144
54. Arch. Ridd. Duitsche Orde 880 deel 11 los blaadje genummerd
235a 55. RAU KKK 760 deel 2 fol 38 verso Ludekin Flipsz. (1406)
56. RAU KKK 760 deel 1 fol 37 Philips Eerstsone (1368)
57. RAU DOM 1694 (1332 januari 2)
58. Archief Ridd, Duitsche Orde 1143 (1545 maart 3)
59. RAU RA 188 deel 8 (sententie van 1579 oktober 20)
60. Huve= Haube= hoofddeksel, kapje
61. GAU 703 (Schepenminuten; 1516 St.Petersdach-de HVW zelf
waren op Zaterdog St.Margrietenavont gesloten van datzelfde jaar) 62. RAU RA 188 deel 14 (sententie is van december 20 1594)
63. RAU RA 252 pak 3 - verklaringen okt 1602 - febr. 1603
64. RAU RA 252 pak 15 (1644 december 17)
65. RAU RA 188 deel 4 (1561 mei 24 en september 9)
66. GAU NU 188 deel 2 fol 107 (1581 september 5)
66a.cf Dr,A.Johanna Maris op. cit. bIz. 125 67. GAU NU 202 deel 2 fol 117-120 (1630 mei 13)
68. GAU NU 202 deel 2 fol 222 verso (akte van 1631 juni 6)
69. GAU 704 (Schepenminuten) 1532 januari 23)
70. GAU 703 (idem) deel febr-juli 1522, fol 146
71 . RAU RA 99 deel 2 nr 88 (1546 oktober 4) 72, GAU Bewaarde Arch Ie afdeling 997 d,d, 1545 september 10
73, RAU RA 188 deel 2 (1534 februari 14)
74, RAU RA 99 deel 1 nrs 172, 173 en 174 (1538 mei 18)
75, RAU SvU 143 deel 2 fol xciiii etc. en fol ei ev.
|
||||||
L._
|
||||||
-42-
|
|||||
76. RAU BA 202 fol 294 (1493 januari 24)
T7. RAU RA 99 deel 2 nr 203 (sententie van 1555 juli 24)
78. RAU RA 99 deel 3 nr 143 (sententie van 1564 december 12)
79. RAU RA 99 deel 3 nr 237 (sententie van 1570 april 10)
80. RAU BA 202 fol 145 verso (1475 oktober 27)
81 . RAU BA 202 fol 233 (1489 november 5) 82. GAU 709 deel 1 (Eerdtgunningsbouck) 1535 maart 13
83. RAU RA 188 deel 3 (1554 februari 12)
84. RAU HSS 1196 (1560 juni 4)
85. RAU RA 188 deel 8 (1578 18/2, 15/4 en \/7)
86. GAU Bewaarde Arch.lle afdeling 1386 (1534 februari 7)
87. RAU RA 379 deel 2 fol xlii verso
88. RAU RA 350 fol 5 verso
89. RAU St. Marie 2675 pak 2 (1574 19/3 en 1575 19/3)
90. bv 1581 augustus 12: RAU RA 580 deel 4 fol 112vso
(Wijk bij D) 91. RAU RA 188 deel 14 (1595 mei 13)
92. RAU RA 580 deel 5 fol 143 vso (1592 januari 29)
93. Gem .Archief Gorcum 608 nr 53 (1613 januari 7)
94. GAU 703 (schepenminuten) 1519 mei 26)
95. GAU 704 (idem) 1554 juni 28
96. RAU RA 188 deel 1 (1531 maart 6)
97. RAU SvU 130
98. RAU RA 188 deel 9 (sententie van 1581 maart 7)
99. RAU RA 188 deel 9 (sententie van 1581 februari 14)
100. RAU RA 188 deel 10 (sententie van 1582 april 7)
101. RAU RA 188 deel 11 (sententie van 1583 juni 19)
102. GAU NU 188 deel 7 fol 50 verso (verklaring d.d. 1590
februari 21) 103. GAU NU 217 deel 3 (op deze akte werd ik attent gemaakt
door de heer Pastoors uit Utrecht) 104. RAU SvU 143 deel 2
|
|||||
-43-
|
|||||
Gebruikte Afkortingen:
|
|||||
GAU-Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
NU -Notarieel archief Utrecht
RAU -Rijksarchief Utrecht
RA -Rechterlijk Archief
SvU -archief van de Staten van Utrecht
DOM-archief van het kapittel van de DOM
BA -Bisschoppelijk Archief
KKK-archief van de Kleine Kapittelen en Kloosters
OM -archief van het kapittel van Oud Munster
HSS -verzameling Handschriften Rijksarchief Utrecht
|
|||||
L--.
|
|||||
-44-
ARCHI EFCURSUS In het najaar van 1978 wil de Stichtse Culturele Raad een
archiefcursus organiseren voor de leden van historische verenigingen en andere belangstellenden in de provincie Utrecht. Het doel daarbij is de cursusten zodanig wegwijs te maken in
het gebruik van archieven en documentaire verzamelingen, dat zij een historisch onderzoek kunnen uitvoeren. In 5 lessen zal worden gesproken ever verschillende facetten
van het archief en het archiefonderzoek: - hoe is het archiefwezen georganiseerd;
- welke soorten archieven zijn aanwezig en waar;
- op welke wijze zijn uit de archieven gegevens te vinden;
- wat zijn bronnen;
- hoe is de toegankelijkheid daarvan geregeld;
- hoe is een bibliotheek samengesteld;
- wat is een topografisch-historische atlas;
- waartoe is een atlas te gebruiken bij een onderzoek ?
Naast deze informatie zal gesproken worden over de wijze waar-
op een historisch onderzoek kan worden opgezet en uitgewerkt. De cursus wordt gegeven op 5 achtereenvolgende maandag-
avonden, te beginnen op 30 oktober 1978. De kosten zijn ƒ 40,--. Nadere gegevens over tijd en plaats worden aan de deelnemers
tijdig toegezonden. Opgave zo spoedig mogelijk in verband met te verwachten grote
deelname bij de Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, Utrecht, tel. 030-310307. Redactie.
|
||||