TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK 13e jaargang nr. 1 maart 1979
Redaktie-kommissie:
A. Graafhuis (eindredakteur), L.M.J. de Keizer, Houten,
mevr. drs. G. de Nie, Schalkv^ijk, G.M. Staal, Odijk. Redaktie-adres:
|
||||||||
A. Graafhuis, p/a Gemeentelijke Archiefdienst, Alex Numan-
kade 199, Utrecht, tel. 030 -711814. Sekretoris der vereniging;
mevr. T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist, tel. 03404-20627.
Inhoud van dit blad:
|
||||||||
1. Jaarverslag 1978 door mevrouv^ T. Springer-Stam
2. Jaaroverzicht 1978 van de penningmeester
3. De heer van Schalkwijk als Procurator der overzeese missie
(1823-1851) door mevrouw drs. G. de Nie (slot) 4. Historische dag op 19 mei 1979 in Utrecht
Lidmoatschap: ƒ 20,- per jaar. Studenten en scholieren
ƒ10,- per jaar. Postrekening van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de
Rabobank te Houten t.g.v. de rekening van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek", nr. 32.98.07.498. |
||||||||
J
|
||||||||
JAARVERSLAG 1978
I Ledenbestand
Het aantal leden is in 1978 ongeveer gelijk gebleven; 10
nieuwe leden meldden zich en 11 leden hebben hun lidmaatschap opgezegd. De vereniging telt nu 207 leden. Nog steeds komen de meeste leden uit Bunnik, Houten en Odijk.
Ook Schalkwijk laat zich niet onbetuigd, maar Wijk bij Duur- stede met 14 leden toont wel erg weinig belangstelling. Wij ho- pen dat dit in de toekomst zal veranderen. II Het bestuur
|
||||||
Het bestuur onderging geen grote veranderingen. Op de jaarver-
gadering van 17 januari 1978 werden mevr. de Nie en de heer de Keyzer beiden herkozen. Mevr. H.A. v.d. Grind werd als nieuw bestuurslid gekozen. De taken waren als volgt verdeeld: dr. C . Dekker - voorzitter
L. de Keyzer - vice-voorzitter
T. Springer-Stam - Ie secretaresse
H.A,v.d. Grind-v. Hengsten - 2e secretaresse
A.G. de Wit - penningmeester
dra. G. de Nie - lid
drs. H . Tromp - I id
Het bestuur kwam dit jaar 5 maal bijeen. De heren O. Wttewaal
en G. Zwart vormden de kascommissie. III Verenigingsprogramma
De "Chronique Scandaleuze" van Houten
Ds. M.S.F. Kemp uit Groningen sprak op 17 januari voor vele
gelViteresseerde leden over dit ornJerwerp. Uit zijn overvloedige gegevens hoorden we dat in de 16e eeuw de geestelijkheid zich niet alleen met kerkelijke zaken bezig hield, dat er omstreeks |
||||||
1640 ondernemende jongemannen naar Amerika emigreerden,
studenten in Padua (Italië) werden gesignaleerd, familievetes werden uitgevochten, veelal in herbergen en waarschijnlijk "onder invloed", soms met de dood tot gevolg. Vele problemen kunnen er rijzen bij erfeniskwesties, het wel of niet laten malen van het koren in een aangewezen molen of het onderhouden van ruiters en paarden in oorlogstijd. Genoeg werk dus voor de schout, wiens ambt soms vele generaties in dezelfde familie bleef en die als bijverdienste (of werkverschaffing !) soms een herberg dreef. In de 16e eeuw bezat de kerk de helft van de bouwgrond, een
kwart was eigendom van de adel van het andere kwart behoorde aan de bevolking. 1700 ha werd toen in Houten bewerkt door 96 boeren. Werkers in griend en riet was de titel van de lezing op 20
maart. De heer F.M.N. Hattink vertelde op boeiende wijze over de griendcultuur, de productie en het verwerken van het griendhout - de tenen - tot manden, hoepels, stoelen, enz. Bijzonder interessant waren de dia's van de verwerking van het griendhout en het gebruik van het gereedschap zoals dat al hon- derden jaren geleden, maar ook nu nog gebruikt wordt. De vele vragen die de spreker aan het slot van zijn lezing nog moest beantvADorden, gaven blijk van een geslaagde avond. Prof, dr. M.W. Heslinga sprak op 16 mei voor ongeveer 40
belangstellenden over de ontwikkeling van het dorp.
Spreekt men over dorpen dan denken we b.v. aan boerendorpen,
villa- of kerkdorpen.
Ook in de belaouwing van een dorp onderscheidt men enkele
typen; Bunnik, Houten, Odijk zijn voorbeelden van kerndorpen;
Schalkwijk en Langbroek hebben daarentegen een lintbebouwing.
Deze bebouw ings vormen hadden veelal een ph/sische achtergrond.
De oudste dorpen, meestal met een kerk als centrum, liggen op
oeverwallen (Bunnik, Houten, Odijk). Schalkwijk en Langbroek
zijn tot ontwikkeling gekomen toen de bouwgrorvden ontgonnen
|
||||
3
werden. De dorpsvorm is ook afhankelijk van andere factoren.
Door toename van de bevolking of vestiging van buitenplaatsen en kastelen kon of moest de dorpsvorm veranderen. Na 1880 is de dorpsvorm sterk veranderd, mede door de aanleg van wegen en waterwegen, of door verkaveling. Op 23 mei was de excursie naar kasteel Amerongen.
Om 10.30 uur kwamen we in café Buitenlust samen, waar, na een kopje koffie, drs. H. Tromp een korte inleiding hield met lichtbeelden. Ook kasteel Amerongen is, als ieder middeleeuws kasteel, in 1286 begonnen als woontoren. Daar is nu niet veel meer van terug te vinden. Geurt van Reede is de stamvader van vele geslachten die op het kasteel gewoond hebben. Hij v/as voorvechter van het protestantisme. Dit was de Fransen wel be- kend en het huis werd dan ook in 1673, volgestopt met takke- bossen, in brand gestoken. Het brandde tot de grond toe af, maar al snel werd het huis opnieuw opgebouwd, mede door het initiatief van Margaretha Turner, echtgenote van Van Reede. Voor de tuin zijn vele ontwerpen gemaakt, maar omdat het kas- teel in de uiterwaarden ligt, was het moeilijk en misschien te kostbaar om deze plannen uit te voeren. Er is toen een tuin- en bosaanleg gekomen op de Heuvelrug.
In 1879 werd het huis geschonken aan graaf Van Aldenburg Bentinck die, met veel liefde voor het huis, veranderingen aan- gebracht heeft; o.a. werd de hal veranderd. In het kasteel wer- den we rondgeleid door mej. Doude van Troostwijk, die op boeiende wijze over het interieur vertelde. Het kasteel bezit een verzameling laat 17e eeuwse meubelen, portretten en curiosa. Van 5-16 oktober 1978 organiseerde de Historische Kring in
samenwerking met de kunstcommissie van Houten de tentoonstel- ling "Messen van Vechten", in het dorpshuis "de Grund" te Houten. Onder grote belangstelling werd deze tentoonstelling op 5 oktober geopend. Aanwezig waren 200 personen; 1500 lae- zoekers kwamen in de loop van de daaropvolgende week nog |
||||
naar deze unieke tentoonstelling kijken.
De heer L. de Keyzer, vice-voorzitter van onze vereniging en
leider van de archeologische werkgroep, sprak de openingsrede uit. Hierin belichtte hij het belang van de vondsten uit de Romeinse periode van Vechten. De historie van het fort Fectio is door opgravingen en geschreven
bronnen goed bekend. Het werd gebouwd tussen 14 en 16 na Chr., eerst in hout, na de Batavenopstand in 69 in steen. De legerplaats was tevens een vlootstation waar in 16 na Chr. door Germanicus een legermacht werd samengebracht van naar schatting 90.000 soldaten. Vechten was een belangrijke havenplaats in die tijd; de vele
vondsten, op deze tentoonstelling te zien, zijn afkomstig uit deze haven, waarschijnlijk daarin terechtgekomen bij het laden en lossen of als afval daarin gegooid. Ook de burgerbevolking nam toe, veel nederzettingssporen uit
de Romeinse periode zijn in het Kromme Rijngebied gevonden. Vrijwel alle tentoongestelde voorwerpen zijn gevonden door leden van de Historische Kring. Voor de archeologie is het aardenwerk een belangrijke bron voor datering. Maar ook de messen, waar- aan de tentoonstelling zijn naam ontleende, de spelden, schrijf- stiften, kammen, medische instrumenten, munten, glas, sleutels, leerwerk, bouwmateriaal enz. geven ons een inzicht in het le- ven van die tijd. Ook de Houtense schooljeugd heeft, onder leiding van 3 studen-
ten van de pedagogische academie, een steentje bijgedragen aan deze zeer geslaagde tentoonstelling. Op 14 november zijn we weer terug bij de Romeinen als ing.
G. Koppert een lezing houdt over: "Het Romeinse grenscastel- lum en vlootstation Fectio en andere tot de limes van Germania Inferior behorende grensversterkingen in Nederland en West- Duitsland". Aan de hand van een serie, meest zelfgemaakte, dia's hoorden we
dat Fectio één van de oudste Romeinse versterkingen in ons land |
||||
is geweest.
Met Valkenburg (Z.H.) behoorde het tot een vooruitgeschoven
steunpunt van waaruit de Romeinen hun veroveringstochten ondernamen. Fectio lag op een strategisch punt; hier splitste de Vecht zich
van de Rijn af naar het noorden. Kort voor het begin van de jaartelling werd hier een Augustellsch castellum gebouwd, dat van een versterking met een aarden wal en spitsgrachten uit- groeide tot een stenen castellum. De belangrijkheid van dit strategische punt blijkt uit het feit
dat Germanicus hier in 16 na Chr. een legermocht samenbracht van 90.000 soldaten, 20.000 paarden en 1000 voertuigen. Met 20.000 man marinepersoneel werd op 1000 transportvaartui- gen dit gigantische leger via de Vecht en Flevomeer naar de monding van de Elbe en Weser vervoerd om daar nieuwe gebie- den voor het Romeinse Rijk te veroveren. Het vervoer over water had de voorkeur; Nederland was moeras-
sig, had weinig of geen steenmateriaal om wegen aan te leggen. De Romeinen waren bovendien meesters in het bouwen van brug- gen, aanlegsteigers en boten. In Zwammerdam zijn veel Romein- se boten gevonden; in Vechten, behalve één boot, veel aanleg- steigers. De castra van Nijmegen lag in de eerste eeuw na Chr. aan de
uiterste rand van het gebied dat de Romeinen vast in handen hadden en behoorde tot de reeks versterkingen langs de Rijn in Duitsland. Nijmegen had uitstekende verbindingen met het ach- terland zowel over water (Maas, Waal, Rijn) als over land (de hoge gronden langs de Maas). Vanaf het midden van de eerste eeuw na Chr. neemt het aan-
tal versterkingen langs de limes toe in ons land (Katwijk, Alphen, Woerden, De Meern, Utrecht, enz.). Het gebied ten zuiden van de limes werd door het aanleggen
van wegen verbonden met het achterland en dus met Rome. |
||||
Omstreeks 270 na Chr, wordt het rivierengebied overstroomd
door Friezen en Franken; de Romeinen moeten zich terugtrekken van de limes naar zuidelijker streken (Cuyk, Valkenburg in Z. Limburg) totdat ze zich ook daar in het eerste decennium van de 5e eeuw terug trekken. De Romeinse castella hadden alle hetzelfde grondprincipe; een
rechthoekig terrein, omgeven door spitsgrachten en een aarden wal, bekroond met palissades en houten torens, later in steen uitgevoerd. Drie poorten verbonden in het kamp de via pretoria met de via principalis. In het kamp was zowel de kampcomman- dant als het legeronderdeel met alle toebehoren gelegerd. De soldaten waren krap behuisd; 8 man in een ruimte van 4.20 X 3.40 m. Na 24 jaar dienst in het leger kregen de sol- daten een bonus en/of land. IV Het periodiek
In het periodiek, dat drie maal uitkwam, werden diverse, voor
de streek, interessante artikelen gepubliceerd. Voor de Histori- sche Kring is het ieder jaar weer een grote geruststelling dat de heer Graafhuis zijn energie en tijd als eindredacteur aan het samenstellen van het periodiek wil geven. V De archeologische werkgroep
1978 is voor de archeologische werkgroep van de Historische
Kring tussen "Rijn en Lek" een druk bezet jaar geweest met activiteiten op velerlei gebied. Door de uitgroei van Houten wordt veel grorxl verzet, waardoor
de kans bestaat dat bewoningsresten worden aangegraven, dus oplettendheid is geboden. De werkgroep heeft 12 actieve leden die om de zaterdag bijeen-
komen. In 1978 v»«rden 5 zaterdagen besteed aan terreinonderzoek en
nog eens 5 zaterdagen aan het determineren van vondsten. |
||||
scherven bouwfragmenten etc, de gegevens daarvan zijn op-
getekend . Thans is de werkgroep bezig met een onderzoek naar de vroeg-
ste bewoningsresten van de boerderij Overdam aan de Binnen- weg te Houten, een boerderij die op de monumentenlijst staat en waar men nu bezig is het gebouw te restaureren. Door deze werkzaamheden is de werkgroep in staat gesteld om daar waar gegraven wordt de uitkomende grond te onderzoeken op vroegere bewoningsresten. Hieraan werd in 1978 16 zaterdagen gewerkt. Er werden in totaal 2.734 scherven verzameld, gewassen en gedetermineerd. Dit materiaal bestond in hoofdzaak uit 15e en 16e eeuws
materiaal roodbakkend geglazuurd aardewerk afkomstig van lo- kale pottenbakkers en ca, 100 scherven van gelYnporteerd aarde- werk z.g.n. steengoed afkomstig uit de omgeving van Keulen. Deze werkzaamheden zullen zolang de restauratie nog duurt worden voortgezet. Op 20 mei organiseerde de werkgroep in de Herv. Kerk te
Odijk een tentoonstelling van stenen pijpen en van 5 t/m 15 oktober een tentoonstelling in het dorpshuis te Houten van Ro- meinse vondsten getiteld "Messen van Vechten" . Het jaar werd besloten met een cursus, in samenwerking met A.W.N., in het herkennen van het middeleeuwse aardewerk. Voor deze cursus werden de lessen verzorgd door de prov. archeoloog drs. W.J. Tent en de stadsarcheoloog van Utrecht, drs. T.J. Hoekstra. De cursus werd gehouden in het Dorpshuis te Houten in het ka-
der van het cursusproject, werd door 17 personen gevolgd en heeft veel bijgedragen tot het herkennen van het middeleeuwse aardewerk. Wij hopen daarvan in 1979 veel profijt te hebben. |
||||
Tot slot wil het bestuur iedereen danken die door zijn mede-
werking o f belangstelling de doelstelling van de Kring, het wekken van belangstelling voor de geschiedenis van het Kromme Rijn gebied, heeft helpen bevorderen. In 1978 werd een uitwisselingscontact aangegaan met de
Historische Kring "Kesteren en omstreken". |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mw. T. Springer-Stam
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JAAROVERZICHT 1978 VAN DE PENNINGAAEESTER
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9
|
|||||
De Heer van Schalkwijk als Procurator der overzeese missie
(1823-1851). Naast zijn belangstelling en actieve zorg voor het katholieke
middelbaar onderwijs in Holland heeft Monseigneur Cornelius Ludovicus Baron van Wijkers looth van Weerdestijn (1786-1851) ' zich ingezet voor de missie overzee. Het is hier niet mijn be- doeling om dit onderwerp, dat zeer uitgebreid is, uitputtend te behandelen, maar slechts om een indruk te geven van Mgr. Van Wijkerslooth's rol en betekenis in deze door bepaalde ontwikke- lingen en aspecten hiervan aan te duiden en enigzins te om- schrijven. ^) Vooral de West-IrKlische missie zal aan de orde ko- men omdat deze vanaf 1823 al, en verreweg het grootste deel van, zijn aandacht kreeg - het procuratorschap der Oost-Indische missie werd hem pas in 1844 toegewezen en slechts korte tijd door hem ongestoord uitgeoefend. 3) Hoe zat het nu met de Noord-Nederlandse missie overzee:
Noord-Nederland was toch zelf, tot 1853, vanuit Rome gezien officieel nog missie-gebied ? Vanaf 1786, al vóórdat in Nederland de vrijheid van godsdienst
was afgekondigd (dat gebeurde in 1796) waren er enkele katho- lieke missionarissen vandaar gegaan naar Suriname, dat toen vanaf 1685 zonder priester was geweest. De Nederlandse aarts- priesters waren belast met de zorg voor deze missie, die nogal in de belangstelling stond van katholieke Amsterdamse kooplieden- families met bezittingen in de West. Het waren echter eerst vooral Oost-Nederlanders die gingen, en velen bleven kort of stierven vroeg door ziekte of uitputting. Jarenlang bleef de ko- lonie weer herderloos. Een van de redenen daarvoor was, naast alle politieke en sociale omwentelingen in het moederland, het feit dat de missie financieel afhankelijk was, niet alleen van liefdegaven uit dit moederland, maar ook van de niet altijd gunstig gezinde kerkeraad in de kolonie zelf. Er werd eveneens veel tegenwerking ondervonden van Protestantse en/of regerings- |
|||||
10
zijde: spot, smaad, hoon, laster en "zelfs stokslagen", zo heet
het. ^/ Het kerkbestuur v/erd op zijn nummer gezet - d.w.z. volgens de kerkelijke voorschriften geregeld - door de Amster- damse missionaris P.H. Wennekers, die in 1817 aankwam. Samen met de eveneens Amsterdamse L, van der Horst, is hij de grondlegger van de Surinaamse missie, die vanaf hun komst pas continuïteit krijgt. De Nederlandse missie op Curapao begon in 1776 toen enige Nederlandse Minderbroeders, op aansporing van de toenmalige pauselijke gezant, erheen trokken om de zorg op zich te nemen voor de daar reeds bestaande katholieke bevolking. Door de omwentelingen in de Franse tijd, die de kloosters zo goed als ophieven, werd het deze orde onmogelijk deze missie te continueren, en vanaf 1821 had de gemeente van Curapao geen priester meer. Intussen v«3s hernieuwde belangstelling voor de missie overzee
één van de aspecten van een algemeen verbreide religieuze op- leving van het katholieke volksdeel, nu dat vrijheid van gods- dienst in 1815 weer althans officieel gewaarborgd was, al liet dit in de praktijk zeer veel te wensen over. In 1819 werd de Broederschap van de Heilige Geest opgericht. ' Deze was toe- gankelijk voor iedere gelovige, en hield in dat men in zijn gewone dagelijkse leven bepaalde gebeden en oefeningen deed, en aalmoezen gaf. De liefdegaven zouden als volgt besteed wor- den: één derde via de aartspriesters ten behoeve van de bekering der heidenen, in de koloniën van het rijk, één derde aan het laten drukken van "kleine overtuigende" Rooms-katholieke werk- jes, en één derde ter oprichting van een fonds voor een stich- ting ter verpleging van zieken en voor het onderwijs aan arme meisjes. Er waren, op pauselijk gezag, verscheidene aflaten aan dit actieve lidmaatschap verbonden. ^> Deze bijdragen gaan het belagnrijkste onderdeel vormen van de financiële ondersteu- ning der overzeese missie, voorzover dit door de kerk zelf ge- beurt. Uit de overgebleven boekhouding van Mgr. Van Wijker- slooth's laatste jaren. ') blijkt dit duidelijk. De aanzienlijke bedragen werden overgemaakt door het bestuur van de Broeder- schap te Parijs. |
||||
11
|
|||||
In Nederland deed men echter ook wat men kon. In het in
1818 opgerichte katholieke tijdschrift De Godsdienstvriend werd voortdurend tot liefdegaven aangespoord en de ontvangen contributies gepubliceerd. Dat de meeste katholieken in deze periode tot de minder gegoeden behoorden - Professor Van Wijkerslooth was hierin een uitzondering - blijkt herhaaldelijk uit de kleine bedragen met bijschriften zoals de volgende: Uit Rotterdam, voor de Vaders van het H. Land, ƒ 5, —
"Ontvangt o Edelen deez gift. Ik geef zoo veel ik kan. O dat ik meer kon geven - maar ik ben slechts ambagts- man." 8) Van een jong meisje in N. Braband ƒ 1,50 "'
Van JMW, met het bijschrift: Voor de verbrande kerk
in Suriname. '")
God ziet ook op het kleine, vertrouw ik, en weet alles
ƒ3,--
Het Koninklijk Besluit van 1823.
In het voorjaar van 1823 gebeurde er iets verrassends: na alle
(indirecte) tegenwerking en moeilijkheden die de katholieken thuis en overzee hadden moeten ondervinden, kwam er ineens een Koninklijk Besluit, op 21 April, dat van regeringswege de aartspriesters gevraagd zal worden om geestelijken voor te dragen voor de missie in Curapao en Suriname, ieder een pastoor, met respectievelijk een en twee kapelaans, die allen door de rege- ring bezoldigd zullen worden en hun reiskosten als ambtenaren van de eerste klasse vergoed. ''/De Directeur-Generaal van de Zaken van de Rooms Catholijke Eeredienst berichtte op 3 Mei de aartspriester van Holland en Zeeland van dit besluit en verzocht hem priesters te zoeken die "Nederduitsch en Fransch" spraken en "genegen zouden wezen" naar de West-Indische missie te vertrekken. ' ^' |
|||||
12
|
|||||
ALOYSIUS CIAMBERLANI
PROTONOTARIUS APOSTOLICüS
SS-' D" N-* IS. DIVINA PROVIDENTIA PAPAEJTIL
CUBICULAKIUS HONORIS NECNON MISSIONUM HOLLANDIAE VICE-SUPERIOR, AB EODEM
SS~ D~ N- SPECIALITER DEPUTATUS. ''^,>trït"/f l/f ^i//AfYj//^i'/// t/t ff/ftf/e.l/^t/AT nZ/rry/i- f •///•,■/'!///r-
. f.',*/>ff /// .'ff„f„,vr//' (fTfrft*it/r/i//i'//Jt ,//r/ff/ftt/-'f" '^'f/f/r/zr •(•' ' /it/i-tr,,Tf'/ ( < /ir///' /////rrr'/rr//,' ,/AOf*r /rn.i.i/'ri^ ./.if,-*/^,<ff,f fri f' //r (///.f/r f/.'•'".//,/> ///'
i 'frf//fr//,>/r/r/rr ,r//r'-f/ffr,fi.''l,'i>/f//, ^/■/•t/rrt/.Vr/'rU r/rrfrrfnr ^>f/r/rrr'■//'/(',.' rrrrrrrrr.f, j(''r,i./ri'r/rr}rr<>trf//r i'.rftffff tir//frr/_f/r///r/f/.'/A/^i>/'rfi':r//- nrl/rr//-' //»/ T^/'fifffifrrtf.f trrr.rr/rrt .hrfrr/fr/>//,r a,'r/r/>-//rrr/r fi-/,t>.if,y\rr//.^i:i 17,-/ tyify/tr/t i ,'///f)irii/tf '^r/rrr,/ . f///>/r'</r/r'/ i fl.'ri.-^rrnyf ^O/-///. /;• .Ir/",:'. -• f''//^rrivi>ir/r.' , \ir///rr/r ,*rr/r,/ r.'rr/r.',' />,/ •f,Tf/r/rfr/r' ''^ '/T/'.'.'.r-rrrrr/ f ri.-rrr /■ .'.<fi¥'rftrr/r/ri/ /i'f,'/it/ r/Jr', .r/rr/.l .'/r/ur/r'rr''/rfYr</ii'. .Or •/'/,• 1 De officiële aanstelling van Professor Van Wijkerslooth tot
Procurator van de missie in Suriname en Curapao, gedateerd 17 Februari 1827, door de Vice Superior van de Hollandse ZerKling Mgr, Ciamberlani. Archief Bisdom Haarlem oud nr. 919. |
|||||
13
|
|||||
Dit betekende echter geenszins dat er nu een toevloed van
missionarissen ontstond. Het tractement was zuinig, de gevaren voor de gezondheid, vooral in Suriname, groot. Er was geen animo, en in Nederland zelf al was er gebrek aan priesters, zoals er van aartspriesterlijke zijde op 28 AAei werd geantwoord.'"^ Professor Van Wijkerslooth, toen nog docent te Warmond en kort daarna officieus belast met het procuratorschap der West-Indische missie, '^1 had méér succes. Het hier-betreffende K.B. is ook vrijwel zeker dankzij zijn in-
vloed tot stand gekomen. 15)
We weten, bijvoorbeeld, dat hij
toen en later vaak met de Koning dineerde. Op 26 Juli schreef Prof. Van Wijkerslooth een brief aan de Koning waarin hij de aanstelling tot missionaris op Curagao verzocht voor de Eerw. Heer M. Niewindt. ^6) gij het K.B. van 29 September 1823 werd ook J.B. Eijsenbeil, genoemd als mede-missionaris, aan- gesteld door de regering, "op de rekwesten van den Heer Ciamberlani, Vice-Superior (hoofd) van de Hollandsche ZerxJing en van den Baron Van Wijkerslooth van Weerdenstein, Procureur der Nederlandsche Missie in de West-Indiën". ' Gegevens omtrent hoe precies Prof. Van Wijkerslooth's belang- stelling voor de missie zich ontwikkelde ben ik niet tegenge- komen. Het is niet onmogelijk dat de herinnering aan een voor- vaderlijk familielid heeft meegespeeld. In 1717 was er een Aloisius van Wijkerslooth (geboren te Utrecht in 1683) als Jezuiët naar Chili vertrokken, maar hij had onderweg schip- breuk geleden. '°) Waarschijnlijker is het echter een natuur- lijke uitloper van en nauw verbonden met zijn belangstelling voor het onderwijs. Pastoor Niewindt was in het Seminarie War- mond een leerling geweest van Prof. Van Wijkerslooth, die hem voor de missie heeft kunnen winnen. Ook vele latere missionaris- sen zijn op deze wijze gerecruteerd. In de brieven van de mis- sionarissen, in het katholieke tijdschrift De Godsdienstvriend regelmatig afgedrukt, wordt zijn naam in deze tijd nog niet als adressant genoemd. Het is niet duidelijk aan wie de brieven precies gericht waren: opleiders en/of vrienden in en vanuit |
|||||
14
|
||||||
!,k...;
|
||||||
* v'.t^;..
|
||||||
De Godsdienstvriend 49 (1842), p. 16
|
||||||
15
|
|||||
Warmond (het enige Noord-Nederlandse Seminarie) lijken mij
wel waarschijnlijk. In latere jaargangen merken we dat er brieven specifiek aan de redactie, aan de Bisschop van Curium (die Prof. Van Wijkerslooth later werd) of aan een niet nader genoemd maar wel specifieke persoon gericht zijn. We mogen in ieder geval aannemen dat er brieven (deze of andere) vanuit Suriname en Curapao naar Warmond zullen zijn geschreven en dat Professor Van Wijkerslooth ze zal hebben gelezen. Dat hij een van de belangrijkste dergenen is geweest die de koninklijke belangstelling hiervoor heeft weten te wekken en het besluit heeft helpen voorbereiden lijkt mij, gezien ook zijn nauwe be- trekkingen met het hof, zeer waarschijnlijk. Wat, nu, hield dit procuratorschap precies in? ^ De titel schijnt "uit de loop der omstandigheden" te zijn ontstaan. De eerste Apostolische Prefect (missionaris) die in Oost-lndië werkte, was afkomstig geweest uit Borne, dat onder de juris- dictie viel van de aartspriester van Salland. Deze moest eerst om toestemming gevraagd worden door de adspirant-missionaris, en heeft toen ook, krachtens zijn ambtelijke verbindingen met het gouvernement, de nodige aanvragen aan de regering gedaan om de uitoefening van het geestelijke ambt in die kolonie mo- gelijk te maken. Dit was omstreeks 1807. Daarna hebben andere priesters die naar de missie wilden vertrekken zich naar dezelf- de aartspriester gewend, omdat ze wisten dat hij op de hoogte was van de te vervullen formaliteiten. Hij nam op zich de zorg om met de regering te onderhandelen en met Rome te correspon- deren om de nodige jurisdictie te verkrijgen. Het was een "vriendendienst", maar de Directeur-Generaal van de Zaken voor de Rooms Catholijke Eeredienst noemde hem in officiële stukken "Procurator der Hollandsche Missie". Langzamerhand kwam hierbij de zorg voor de tijdelijke belangen,
de financiën dus, van de missie. De Procurator had dus geen jurisdictie over de zich in de missie bevindende geestelijken en kon zich ook niet in het bestuur van die missie mengen. |
|||||
16
|
|||||
Verder merken we, o.a. in de eerder geciteerde brief, dat de
Procurator nauw samenwerkte met en onder direct toezicht stond van de Vice-Superior der Hollandse Missie. De aarts- priester van Salland heeft de zorg voor de Oost-Indische missie behouden tot 1844, toen dit eveneens aan Mgr. Van Wijker- slooth werd toevertrouwd. Door de bemiddeling van deze laatste zijn, tussen 1823 en 1851, het jaar van zijn overlijden, 14 missionarissen rxaar Suriname en 23 naar Curapao uitgezonden, waarvan niet weinigen alleen door kerkelijke gelden werden onderhouden. Mgr, Van Wijkerslooth kon, zowel door zijn con- necties als door zijn eigen aanzienlijke vermogen, ook juist hierin veel tot stand brengen. De achtergronden van het Besluit en van het daarna gevolgde
beleid. Een grondige studie van de betreffende regeringsarchieven zou
ongetwijfeld veel licht werpen op de aanleidingen van het tot- standkomen van het K.B. van 21 April. Hieraan ben ik echter, in deze beperkte opzet, maar niet begonnen. Op grond van de stukken betreffende AAgr. Van Wijkerslooth in het Bisschoppelijk Archief te Haarlem, van brieven en meningsuitingen gepubliceerd in de tijd zelf, en van historische literatuur over dit onderwerp, is het echter wel mogelijk een indruk van de toenmalige situatie te krijgen. Men mag zeker veronderstellen dat de Koning, op aansporing wellicht van FVof. Van Wijkerslooth en zijn vrienden, het re- geringsbeleid ten opzichte van de katholieken dichter bij dat jegens de andere gezindten heeft willen brengen - officieel was hij hiertoe door de Grondwet zelfs verplicht. Dat deze gelijkstelling steeds door bepaalde anti-katholiek-gezinde ambte- naren binnen de regering werd doorkruist en ondermijnd is een gedeeltelijke verklaring voor de trage gang van zaken, maar niet iets waarop hier in hoeft te worden gegaan. Daar dit de- zelfde lieden zijn die in 1825 het K.B. ter opheffing van klein-seminaries zoals Hageveld voorbereidden en een kerk in |
|||||
17
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienst van de staat nastreefden, rijst ook de vraag of er enig,
en zo ja welk, verbarKl bestaat tussen deze twee Besluiten. Ook dit punt wacht op intensief archief-onderzoek. Wel kan de toestand in de kolonie bekeken worden. In de eerste helft van de negentiende eeuw was West-lndië - Suriname en de West-Indische eilanden - een Hollandse winge- west. De bevolking en het land stonden geheel in dienst van het plantage-systeem (vooral suiker en koffie, maar ook katoen en cacao), dat steeds meer door zaak-waar nemers werd beheerd: de eigenaren woonden weer in Nederland. Het aantal Euro- peanen vergeleken met dat der slaven was klein. Het was dan ook een kleine groep van beheerders, militairen, en ambtena- ren die de dienst uitmaakten. Daar kvwim bij dat de Gouver- neur-Generaal in het algemeen vrijwel zelfstandig en auto- cratisch alles kon regelen, hetgeen weleens aanleiding gaf tot allerlei moeilijkheden. De economische situatie verslechterde langzaam, zoals men kan
zien aan de volgende (iets latere maar vroegst aanwezige) statistiek voor Suriname: ^' totale bevolking slaven plantages
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In direct verband hiermee staat het feit dat de slavenhandel
langzaam ophield. In 1814 al was er in Suriname een verbod gekomen op de slavenhandel van buiten; die 's binnenlands ging echter door. Maar de tendens was duidelijk. De slavernij werd geheel afgeschaft in alle Engelse koloniën (buurlanden van de Nederlandse) in 1833. Het heeft tot 1851 geduurd totdat de emancipatie-kwestie ter behandeling kviram in de Nederlandse Tweede Kamer - en in 1862 was het wetsontwerp eindelijk klaar De slaven werden op 1 Juli 1863 vrij verklaard. Men mag ver- onderstellen dat de invloed van de plantage-eigenaren aan deze |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
|
|||||
trage gang van zaken niet vreemd is geweest.
Tegen deze achtergrond van handelsbelangen, de economische achteruitgang, en de ophanden-zijnde afschaffing van de slaver- nij, waarop het plantagesysteem rustte,mag, geloof ik, deze regeringsmaatregel en de daoropvolgenden van gelijke strekking (de bevordering van het godsdienstige leven en onderwijs, en dus van de handhaving van de maatschappelijke orde, ook juist onder slaven) gezien worden, alhoewel dit complex van factoren voor de tijdgenoot - zeker in 1823 - minder zichtbaar zal zijn geweest dan zij nu voor ons is. Een bewijs dat men zich in regeringskringen dit inzicht toch wel duidelijk bewust werd levert het feit dat na 1840 een slaaf om vrij te kunnen worden verklaard (door de eigenaar of na gekocht te zijn, door de nieuwe eigenaar) lid moest zijn van een erkend kerkgenoot- schap. 21) Maar het was toch pas in datzelfde jaar, toen de katholieken
gunstiger gezinde Koning Willem II aan de macht was gekomen, dat deze kerk ook officieel werd toegelaten zich in Suriname met de slaven te bemoeien. Deze laatsten waren, voorzover er al iets geregeld was, aan de HerrnhUtters toevertrouwd (de Luthersen en Calvinisten hadden geen belangstelling voor hen); de katholieke kerk moest maar proberen met individuele plan- tage-eigenaren of hun vertegenwoordigers over toegang tot de slaven te onderhandelen. Het was nog steeds "het spook der Inquisitie" dat rondwaarde en vertrouwen in de bedoelingen van de Roomsen ondermijnde. Pastoor Wennekers had het in 1819 nodig gevonden zich te verdedigen door een circulaire waaruit het volgende voor zichzelf spreekt: 22) In een woord, wij betogen hier openlijk voor de
kolonie, dat, terwijl wij de Leer der Catholijke Kerk in waarheid en opregtheid meenen te moeten verkondigen, evenwel in plaats van vloek en op- stand, liefde en gehoorzaamheid, onophoudelijk onze leus is ... . (onderstreping van mij, GdN) |
|||||
19
|
|||||
Dat in Suriname de handelsbelangen vooral gerespecteerd moes-
ten worden is ook duidelijk. In 1820 schrijft dezelfde pastoor aan de plantage-beheerders: ^ ' .... Ik smeek dan andermaal uwe menschlievendheid,
Weledele Heren ! mij toch den toegang tot deze (reeds eerder katholiek gedoopte), hoewel onaanzien- lijke, nogtans voor God waarlijk mijne schapen ... niet te weigeren ... en ook, zulks begeerend met bepaling van alsdan (bij het bezoek op de piantaadje) enkel de gedoopte Negers aan te spreken en wel zon- der eenige koste of schade der Piantaadje, of ook met andere bepalingen of maatregelen, die Uwedelens mogten nodig achten .... Nog geen dertig jaar later laat de kerk, vanuit een positie van
grotere zekerheid en bijna-gelijkgerechtigdheid, een heel an- der geluid horen. In 1848 wordt een brief aan de "Catholijken van Nederland" van Mgr. Niewindt, Apostolisch Vicaris van Curapao, afgedrukt in De Godsdienstvriend.
24)
Het tweede gedeelte begint aldus:
Ongetwijfeld is het gewigtig oogenblik niet verre af,
waarin het slavenjuk alhier verbroken zal worden, gelijk het reeds op de omliggende plaatsen verbroken is .... jaarna een oproep voor missionarissen uit het moederland voor de slaven dezer eilanden, bijna allen katholiek, om hen vóór en na hun vrijlating te begeleiden.) .... En wat staat dan dit land, zonder die beschaving, van welke de Godsdienst de grond- slag zijn moet, te wachten ? .... (Mocht persoonlijke en financiële hulp te laat komen, dan) .... het uur van zegepraal voor onze H. Godsdienst zal hier zijn vervlogen; hij die tevoren slaaf was, nu aan zichzelven overgelaten, zonder verdere beschaving, zal de prooi zijner ruwste hartstogtenworden. |
|||||
20
|
|||||
Daar hij door niets wordt teruggehouden, zal hij
wellicht zijne handen uitstrekken tot hetgeen de Godsdienst alleen in staat was, onder hare bescher- ming te nemen; hij zal de Maatschappij omverre rukken, roof en moordtoonelen aanrigten .... De Procurator's betrekkingen met de missie vanaf 1823.
Het is niet mijn bedoeling om systematisch in te gaan op de
zeer vele brieven en onderhandelingen die Prof. Van Wijker- slooth voor de missionarissen en voor de belangen van hun werk met de regering en met de kerkelijke overheden heeft ge- pleegd, noch op de inhoud van de uitgebreide en hartelijke correspondentie die hij met hen persoonlijk heeft gevoerd. Zeker is het dat mijn voortdurende persoonlijke belangstelling, zowel als zijn ijver en succes in het loskrijgen van mensen en middelen ten behoeve van de missie hen ten zeerste heeft ge- sterkt. Wanneer Mgr. Niewindt, door zijn biograaf, ' de grondleg-
ger wordt genoemd van het volksonderwijs "en van de bescha- ving in het algemeen" op Curagao, dan is dot wel mede dank- zij de daadwerkelijke steun geweest die hij van zijn Procurator heeft ontvangen. De koloniale kas heeft hieraan niets bijge- dragen: olie financiële steun is door de bemiddeling van de Procurator uit Nederland gekomen. De laatste heeft ook het personeel voor de eerste meisjesschool daar gerecruteerd. Eén voorbeeld, slechts, van zijn zorg: zes Zusters van het Liefdesgesticht Rozendaal in Noord-Brabant kwamen in 1841 op weg naar hun inscheping noa naar zijn bisschoppelijke paleis Duinzigt te Oegstgeest. ' Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid wilde haar zien,
spreken en ondubbelzinnige bewijzen zijner hoge tevredenheid schenken. Met al de welwillendheid, I die dezen Prelaat kenschetst, ontving hij zulke bui- tengewone gasten; drie dagen bragten zij er genoege-
|
|||||
21
|
|||||
lijk door, en niets scheen ZDH meer te pijnigen
dan dat hij zich, uithoofde eener zware onpasselijk- heid, niet dikwijlder met haar konde onderhouden. Vervolgens zetteden zij hare reize naar Amsterdam voort, alwaar ZDH haar het laatste vaarwel zoude brengen, ter gelegenheid van de plegtige consecratie van de nieuwe kerk van Mozes en Aaron .... Het was den Doorluchtigen Bisschop, den teerhartigen Vader, een innig zielsgenoegen (in een klooster) dagen ... te verblijven, met die heldinnen aan de- zelfde tafel te spijzen en door godsdienstige gesprek- ken aan hare deugd nog meer voedsel te verschaffen. Nadat zij vrtaren uitgezeild heeft hij zelf nog een rondgaande
"bedelbrief" geschreven, gericht aan alle Nederlarvdse katho- lieken, om bijdragen ter aflossing van de gemaakte schulden o.a. bij de aankoop van de toekomstige schoolgebouwen. Het succes ervan was zodanig - men mag veronderstellen dat de Procurator zelf een groot deel heeft gegeven - dat Mgr. Niewindt in Juli 1842 al kon schrijven dat "wij terstond de hypotheek en een groot gedeelte der schuld met de daags ver- vallen interessen (hebben) afbetaald". 27)
Een persoonlijk zeer hartelijk contact was dat van de Procurator
met Pastoor J. Grooff, missionaris in Suriname van 1826 met een onderbreking tot 1852, het jaar van zijn dood. Deze v^as als wees in het huis van een pastoor opgegroeid, had het seminarie te Kuilenburg bezocht en kwam in 1822 te Warmond. In 1826 vertrok hij, samen met M. van der Weijden, vooral door Prof. Van Wijkerslooth uitgekozen en opgewekt, naar Suriname, dat toen weer bijna een jaar priesterloos was geweest. Pas in 1830 kreeg Pastoor Grooff een blijvende mede-arbeider, en in 1834 nog een die op kosten van de kerk werd onderhouden. Hierdoor kon Pastoor Grooff zich vooral aan de lepra-lijders (slaven) wijden; hij kreeg een stuk grond, en bouwde met behulp van bijdragen uit Nederland een kerkje erop. |
|||||
22
|
||||||
<W«MMMMMMMW«MnMMMWBMN
|
||||||
IIKIKF VAN DEN IfOOGI-KKW. IIKKJI J. (iHOOI'F, AI'OS
TOMSCir PRKITCT TF SlRINJVi:, AAN M(iJ{. Ül-\ IlISSCHOP > AN Cl'Jill A'. l'araynaribn 29 Maart 1842.
Hoojjwaardige Vader in Christo .'
Uithoofde der drukke bezigheden vanden If. Puaschtijtl
moest ik de Clasina Adriana laten vertrekken zonder Uw Iloogw. te kunnen schrijven: en hoezeer deze thans niet minder zijn , wegens het op handen zijnde vertrek van Zijne Eicellentie den lieer Schout-bij-Nacht C. Rijk , zoo kon ik echter deze gunstige gelegenheid met den Kdel Groot Achtb. lieer G. J. i)i Veer, gouvernemenls Secretaris , Commissaris-Generaal der inlandsche bevol- king, belast met de administratie van het etablissement Jiata/i'ia , niet onaangemerkt laten voorbij gaan, zondtü Uw Iloogw. van mijnen , Code zij lof! goeden welstand . zoowel als wegens dien mijner waardige socien te verze- keren , en tevens de goede ontvangst uwer mij steeds , /.oo (lierbare letteren van 24 Julij , lo Octobcr en 2(» ^ov(.■lnbe^ II. te berigicn. Nadat ik Uw If()on[\v. den 1 Octobcr il. gcichrcven hai! , Ikti \l ihn 1't d'.iniaii- nl;]cn(lc incl (Icii ücnv. Jfccr SrHKPKi;.» naar hel ()[i|ii r- W.J-J.C. Bijleveld, Verscheidenheden uif de omgeving van
Leiden
Leiden, 1951, tegenover p. 112
|
||||||
23
In De Godsdienstvriend komt men telkens weer uitvoerige brie-
ven tegen van hem aan de Procurator, waarin hij zijn reizen door het binnenland, contacten, verrichtingen en moeilijkheden vertelt. Mgr. Van Wijkerslooth heeft hem zeker vaak en uit- voerig terug geschreven: bij de aankomst van ieder schip werd er steeds verlangend uitgezien naar brieven en eventuele liefde- gaven van hem en van de andere geloofsgenoten in Nederland, In 1844 had Mgr. Van Wijkerslooth het genoegen J. Grooff zelf te wijden als (titulair) Bisschop van Canea i.p.i.. Dit was aan de vooravond van het vertrek van deze laatste, na- dat hij vele pogingen had gedaan om het pauselijk besluit on- gedaan te maken, als Apostolisch Prefect naar Oost-lndië. Er is een verslag gemaakt door "een Catholijke van den Helder" van Mgr. Grooff's "Kortstondig verblijf ... in de gemeente Den Helder en het Nieuwe Diep" in December 1844, alvorens zich in te schepen voor de lange zeereis naar Java. ^°) Afgedrukt in De Godsdienstvriend, wordt het onmiddellijk ge- volgd door een brief van Mgr. Grooff aan Mgr. Van Wijker- slooth, geschreven op zee en gepost in Engeland: alweer een blijk van hun hartelijke wederzijdse bejegening. Ik licht slechts enkele stukjes uit dit verslag: Des Zondags avonds (1 December) omstreeks zeven ure
kondigden lichtseinen in de verte aan, dat Zijne Hoogwaardigheid het Nieuwe Diep naderde, waar het kerkbestuur . .. zich reeds vroegtijdig verzameld had .... Het gelui der torenklok verwittigde de tal- rijke in het kerkgebouw verzamelde menigte .... en zich in de pastorij bevindende maritime en burger- lijke autoriteiten, dat het uur, waar naar men zoo vurig verlangd had, gekomen was ..... Het schouwspel was compleet met bloemenstrooiende, in het
wit geklede meisjes, en een toespraak in de kerk. De nieuwe Bisschop (en later ook zijn metgezellen) logeerde bij de pastoor |
||||
24
|
|||||
van de gemeente Den Heider, die altijd open huis hod voor
vertrekkende en terugkerende missionarissen. Pastoors uit de om- liggende gemeenten kwamen ook de nieuwe Bisschop begroeten. Al wachtende op het gereedkomen van het schip en op een gunstige wind om uit te zeilen, liet Mgr. Grooff zich, nu met de bisschoppelijke toga aan, nog eens naar het huisje voeren waar hij vroeger als arm jong kind gewoond had. Maar nog eene andere eer, nog eene andere vreugde
was Den Helder toegedacht. Toen Z.H. ... zich des Woensdags morgens voorbereidde om nogmaals voor zijn vertrek de H. Misofferande ... op te dragen, stond daar eensklaps Z.D.H, de Baron Van Wijker- slooth, de Bisschop van Curium voor hem. Vol van verlangen om zijnen hartelijk beminden vriend nog eens te aanschouwen (het officiële afscheid had reeds eerder in Oegstgeest plaatsgevonden, mag men met zekerheid aannemen, GdN), die weleer zijn leerling was, en thans op het punt stond, om zich zoo ver, misschien voor altijd, als Bisschop voi hem te verwijderen, had de eerbiedwaardige Prelaat ... ge- durende het ruwe jaargetijde den geheelen nacht door- gereisd. Het was dien dag juist de verjaardag der priesterwijding van onzen dierbaren Herder, welke nu ook de eer genoot van zijnen vroegeren Professor . .. de hartelijkste gelukwenschingen te ontvangen .... Die dag was een dag van onbeschrijfelijke vreugde .... De volgende dag, alhoewel het vertrek door de aanwezigheid
van vast ijs uitgesteld moest worden, moest Mgr. Van Wijker- slooth terug naar Duinzigt. Hartroerend was nu het afscheid der beide Prelaten.
Met tranen in den oogen, werd het laatste vaarwel gezegd; de bisschoppelijke handen drukten zich nog- maals in een en Mgr. van Curium vertrok .... Mgr. Grooff was nog uren lang diep getroffen .... |
|||||
2S
|
|||||
Op 6 December eindelijk werd Mgr. Grooff door een
"driewerf hoezee ! roepende" menigte, met luidende klokken, wapperende vlaggen, en saluutschietende scheepskanonnen, uitgewuifd en nagekeken. De brief van hem aan Mgr. Van Wijkerslooth is gedateerd 15 December. Het schip had door een aanvaring in de mist intussen schade geleden en moest in Cowes gerepareerd worden alvorens naar Batavia door te kunnen gaan. Het was de derde keer, schreef Mgr. Grooff, dat hij "bijna schipbreuk" had geleden. Zijn verblijf op Batavia was kort - hij kreeg moeilijkheden met de gouverneur en werd, met zijn assistenten, verbannen - iets dat een hevige opschudding ver- oorzaakte onder de Nederlandse katholieken. Na zijn terugkeer naar Nederland - een van de vele huldigingen die hem toen werden aangeboden was tevens een van de laatste plechtigheden die in Mgr. Van Wijkerslooth's klein seminarie Hageveld plaats- vond: een feestelijke missie-optocht met begeleidende verzen verzorgd door Cornelis Broere - werd hij vanuit Rome benoemd tot Apostolisch Visitator in Suriname, en mocht hij eindelijk naar zijn geliefde "arme besmettelingen" en eigen gekozen arbeidsterrein terugkeren. Het testament: een seminarie voor a.s. missionarissen ?
Hoezeer de missie Mgr. Van Wijkerslooth ter harte ging blijkt
uit zijn testament, "' waarin hij, slechts enkele weken voor zijn nood, bepaalde dat er in zijn buitenplaats Duinzigt een seminarie tot stand moest komen om jonge priesters uit de ver- schillende Nederlandse aartspriesterschappen tot goede missio- narissen voor Nederlands Oost- en West-lndië op te leiden. Voor de oprichting en instandhouding van dit gesticht werd gelegateerd: 1° De buitenplaats met al de daarbij gelegen gebouwen,
tuinen, bosschen, en vijvers, en het daar over gelegen weiland door mijzelf gebruikt ... met uitzondering van den strook gronds, liggende voor het door mij gestichte Weeshuis, en strekkende van dat Gesticht tot aan de straat, met het daarop staande tuinmanshuisje. |
|||||
26
|
|||||
2 Mijne boekerij en al mijne meubelen, met uitzonde-
ring van mijn zilverwerk en het best porseleinen tafel servies. 3 Van mijn zilverwerk zoodanige stukken als kunnen
dienen voor de kapel van het Gesticht, ter beoorde- ling van mijnen Secretaris .... 4° Zoodanig gedeelte der ornamenten en kostbaarheden
mijner kapel, als voor de dienst van de Kapel van het
Gesticht noodig zal worden geacht .... 5° Eene kapitale som van vijffig duizend gulden in kon-
tanten, alles vrij van successieregt. Wanneer, door welke omstandigheden ook het evenge-
meld ... Seminarie ... niet tot stand kan komen of mogt worden opgeheven, dan wil ik, dat de goederen daaraan geaffecteerd, onder Administratie van de door mij daar- voor benoemde Curatoren ..., zullen worden aangewend, tot zoodanig pieuse einden, als het meest aan een gelijk- soortig doel, de bevordering van het theologisch orvJerwijs in de Koloniën (onderstreping van mij GdN), beantwoorden. Ik wil, dat voor het onverhoopte geval, dat het bovenge- meld Seminarie op de Buitenplaats Duinzigt niet tot stand kwam of later mogt worden opgeheven, die Buitenplaats nimmer zal worden gealinieerd (verkocht) of verhuurd, maar op de eene of andere wijze zal worden bestemd, tot huis- vesting van R.C. geestelijken, ten einde hetzelve ten alle tijde het karakter van een Geestelijk Gesticht behou- de. Jammer genoeg is van dit seminarie echter niets terecht ge-
komen - door onduidelijkheden omtrent welke kerkelijke over- heid of instantie het toezicht of beheer zou uitoefenen, door het feit dat de Nederlandse regering geen (Franse) Paters Lazaristen (die Mgr. Van Wijkerslooth juist had gevraagd) als opleiders voor Nederlandse missionarissen naar Nederlandse |
|||||
27
|
||||||
koloniën wenste, en tenslotte doordat de inkomsten ontoereikend
werden geacht voor het oprichten van een dergelijk seminarie. Het kapitaal werd door de Curatoren uitgezet om te laten ver- meerderen, en intussen bleef de erfiater's secretaris, de Eerw. Heer J. van Essen, op de buitenplaats wonen. Van een plan der Curatoren om er alvast een Professor neer te zetten met adspirant-missionarissen, kwam niets orrxJat dezen zich niet meldden. In 1870 overleed de Heer van Essen en werd de zaak nader
bekeken. De missiën waren intussen, bij gebrek aan sekuliere priesters die zich aanmeldden, toevertrouwd aan drie religieuze orden: de Paters Redemptoristen voor Suriname, de Dominicanen voor Curapao, en de Congregatie van de H. Aloysius voor Oost- Indië. '^^' Er bestond dus geen behoefte meer aan een apart op- leidingsinstituut, daar iedere orde hier zelf een opleiding voor had. In 1871 werd door de Curatoren besloten, dat een vierde van de inkomsten ter vermeerdering uitgezet zou worden, en de overige drie-vierden onder de orden verdeeld zou worden die missiewerk in de Indien deden. Het huis zou door een of meerdere priesters als toezichthouders en gasten bewoond wor- den, opdat het niet een hospitium zou zijn, maar, volgens de wens van de erflater, nog altijd tot Seminarie zou kunnen wor- den. Dit laatste heeft het trieste gevolg gehad dat, aangezien men
het woonhuis geen andere bestemming kon geven, het langzaam in verval geraakte, en in 1915 als rulhe werd opgeruimd. De renten van het kapitaal, echter, worden nog steeds jaarlijks onder de Nederlandse missie-congregaties verdeeld. ' |
||||||
G. de Nie
|
||||||
28
Noten
1. Zie vorige afleveringen van deze periodiek: jrg. 1975,
nr. 4; jrg. 1976, nr. 2-3. 2. Gegevens, naast de ter plaatse aangegeven studiën, vooral
uit de volgende werken: L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren 1853-195c
's Gravenhage 1953 A. Scheepers, De katholieke missie in Suriname, pp. 191 -
213 en A. Eeuwes, Katholieke missie in West-lndië, pp. 214 - 226, beide in Het Katholiek Nederland, 1813- 1913, dl. 1, 's Gravenhage (1913). A.J.J.M, van den Eerenbeemt, De missie-actie in Neder-
land, Nijmegen 1945. J. Vernooij, De rooms-katholieke missie in Suriname ten
tijde van Mgr. Grooff (1826 - 1852), Doet. scriptie Nijmegen 1969. G.J.M. Dahihaus, Mgr. Martinus Joannes Niewindt, een
levensschets. Baasrode 1924. De afleveringen van De Godsdienstvriend, een katholiek
tijdschrift uit deze periode, bevatten zo vele gegevens en brieven van missionarissen, dat er in dit bestek slechts enkele grepen uit konden worden gedaan (afgekort GV). Tenslotte zijn verschillende mappen met stukken (ter plaatse te vermelden) uit het Bisschoppelijk Archief te Haarlem geraadpleegd (afgekort BA Haarl.). 3. J. Kleijntjens, Mgr. Van Wyckerslooth, procurator der
Oost- en West-Indische Missiën, Haarlemsche Bijdragen, 52 (1935), pp. 95 - 91. 4. Scheepers, p. 195.
5. GV 3 (1819), pp. 35- 41.
6. GV 4 (1820), p. 303.
|
||||
29
|
|||||
7. Map Suriname en West-lndië, BA Haarl.
8. GV 10 (1823), p. 81 .
9. Idem, p. UI.
10. Idem, p. 202.
11. Extract resolutie, BA Haarl., Suriname en West-lndië, map
V. Gedrukt in GV n (1823), pp. 92-94. 12. BA Haarl. map 919.
13. Idem, map 923, nr. 33.
14. De bul van de officiële aanstelling in 1827 bevindt zich
in het BA Haarl., map 919. Hij is ook afgedrukt in Van den Eerenbeemt, Bijlage II, p. 171. Hierin wordt vermeld dat deze aanstelling al in 1823 middels
particuliere brieven (11 Juli, 15 September) op pauselijke autoriteit was geschied. 15. Van den Eerenbeemt, p. 54, en ook Dahihaus, p. 44,
noemen Prof. Van Wijkerslooth als voornaamste figuur hierin. 16. Dahihaus, p. 44.
17. Idem, p. 45.
18. Van den Eerenbeemt, p. 256.
19. Het volgende uit Kleijntjens, Haarl. Bijdr. 52 (1955),
pp. 93- 101. 20. Dit en het overige uit Vernooij, p. 20 en passim.
21. Idem, p. 147.
22. GV 5 (1820), pp. 166 - 169 geeft de hele circulaire weer.
|
|||||
30
|
||||||
23. GV 6 (1821), pp. 137 - 138.
24. GV 61 (1848), pp. 304 - 308 geeft de hele brief.
25. Dahihaus, p. 221 .
26. GV 47 (1841), pp. 315 - 316.
27. GV 48 (1842), p. 201.
28. GV 54 (1845), pp. 26 - 37.
29. Het volgende vooral uit J. Kleijntjes, De Stichting Duin-
zicht, Bijdr. Gesch. Bisd. Haarl. 50 (1932), pp. 341 - 400. 30. Von den Eerenbeemt, p. 50. 54, 57.
31 . Kleijntjens, p. 362. |
||||||
ba.
|
||||||
31
HISTORISCHE DAG op 19 mei 1979
De Stichhe Culturele Raad organiseert op 19 mei 1979 in de
Sint Nicolaaskerk (Klaaskerk) te Utrecht een zogenaamde Historische Dag, die in het teken zal staan van de herdenking van de Unie van Utrecht. U wordt hierbij uitgenodigd aan deze dag deel te nemen.
Het programma ziet er als volgt uit: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aankomst en koffie
opening en mededelingen "bouwgeschiedenis van de Klaaskerk" |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Th. Haakma Wagenaar, begeleidend
architekt bij de restauratie van de 5 middeleeuwse Utrechtse binnenstadskerken |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"het Klaaskerkhof omstreeks 1580", door
dr. A. van Hulzen, historikus inleiding op de nationale herdenkings- tentoonstelling de Unie van Utrecht 1579 - 1979 "De kogel door de kerk ?" lunch bezoek tentoonstelling in het Centraal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Museum
Over de tentoonstelling "een lastig pak" in het Historisch
Kostuum Centrum, Loeff Berchmakerstraat 50, Utrecht, gewijd aan kleding in Nederland en Spanje tussen 1550 en 1625 zal documentatie in de kerk aanwezig zijn. De historische dag wordt dit jaar georganiseerd in samenwerking
met de Vereniging Oud-Utrecht. De kosten voor deelname aan de dag bedragen ƒ 25,- per
persoon voor koffie, lunch, thee en toegang tot de tentoon- stelling. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32
|
|||||
Opgave voor de historische dag op 19 mei 1979 in de Klaaskerk,
Nicolaaskerkhof te Utrecht kunt u tot 5 mei richten aan:
Mevrouw drs. A.L. Jordens, museumkonsulente,
Stichtse Culturele Raad,
Mariaplaats 51,
Utrecht.
Tel.: 030 - 31 03 07
met naam, adres, woonplaats, lid/donateur van welke historische
vereniging, tesamen met overschrijving van ƒ 25, - op giro 173931 van de Stichtse Culturele Raad te Utrecht, onder ver- melding van Historische dag 1979. |
|||||