TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
||||||
14e jaargang nr. 4 december 1980.
Redaktie-kommissie:
A. Graafhuis, Utrecht, L.M.J. de Keijzer, Houten, F. Maarschalker-
weerd (eindredakteur), mevr. G. de Nie, G.M. Staal, Odijk. Redaktie-adres:
Londiniumdreef 55, Wijk bij Duurstede, 03435-4710.
Sekretaris der vereniging: Mevr. v.d. Grint, Loerikseweg 11, Houten. Inhoud van dit blad: 1. De historische-geografie van de dorpsgebieden van Cothen, Neder-
langbroek en Doorn door J. Kroes. 2. Mededelingen.
3. De vuilnishoop van ds. Elsner
Lidmaatschap: ƒ 25,— per jaar. Studenten en scholieren
ƒ 12,50 per jaar. Postrekening van de pennigsmeester nr. 21 45 85 t.n.v, de Rabobank te
Houten t.g.v. de rekening van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek", nr. 32.98.07.498. |
||||||
7^ ütl h^^
DE HISTORISCHE-GEOGRAFIE VAN DE DORPSGEBIEDEN
VAN COTHEN, NEDERLANGBROEK EN DOORN. 1. INLEIDING
In het kader van een doktoraalbijvakstudie fysische geografie aan de
Rijksuniversiteit Utrecht is het voor ondergetekende als historisch- geograaf mogelijk geweest de historisch-geografische achtergronden van het kultuurlandschap van het gebied tussen Cothen, Nederlang- broek en Doorn te onderzoeken. Deze dwarsdoorsnede tussen Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvel-
rug is uit historisch-geografisch oogpunt van belang, omdat hier de ruimtelijke differentiatie van het kultuurlandschap in relatie tot het oorspronkelijke natuurlandschap sterk naar voren komt. De land- schappelijke afwisseling tussen de drie dorpsgebieden Cothen, Neder- langbroek en Doorn wordt namelijk grotendeels bepaald door de ne- derzettingsgeschiedenis en het oorspronkelijke fysische milieu. Zo valt de grote tegenstelling op tussen de oudere, voornamelijk vroeg- middeleeuwse, vrij onregelmatige kultuurlandschappen op de stroom- ruggen van het Kromme Rijngebied en op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug enerzijds en hiertussenin de jongere, laat-middeleeuwse, re- gelmatige cope-ontginning in het lager-gelegen komgebied - Langbroek - anderzijds. Bij de historisch-geografische analyse van deze drie gebieden wordt de
tijd rond 1900 globaal als eindpunt genomen, omdat omstreeks 1900 de struktuur van het huidige kultuurlandschap grotendeels is bepaald. De studie van de genese en struktuur van het historisch gegroeide kul- tuurlandschap is een onderdeel van de historische geografie. Hiermee is tevens de doelstelling van deze studie weergegeven. =; In hoofdstuk 2 wordt de historisch-geografische ontwikkeling van het
gehele gebied beschreven. Hierin komt de samenhang tussen de ver- schillende nederzettingspatronen naar voren. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de nederzettingsgeschiedenis en het bodemgebruik in het verleden gegeven. Het tweede onderdeel (hoofdstuk 3) omvat een beschrijving van de
historisch-geografische strukturen van de afzonderlijke nederzettings- komplexen Cothen, Nederlangbroek en Doorn, zoals deze rond de ppiiwwic"'»linc hekpTiH ziin.
|
||||
Hiervan wordt de morfologie behandeld, d.w.z. de vlak- en lijnelemen-
ten, de puntelementen worden hier grotendeels buiten beschouwing ge- laten. Onder vlakelementen worden de bewonings- en verkavelingspa- tronen verstaan, terwijl onder lijnelementen wegen, weteringen e.d. worden begrepen. In hoofdstuk 4 tenslotte wordt een samenvatting gegeven.
De omvang van het studiegebied wordt grotendeels bepaald door ge- meentegrenzen; vaak vallen deze samen met de grenzen van de oor- spronkelijke dorpsgebieden. Onder Cothen wordt de gemeente Cothen exklusief het vroegere ge-
recht Dwarsdijk verstaan, bij Nederlangbroek wordt de oostgrens vast- gelegd door de Wijkerweg/Bovenwijkerweg, terwijl in Doorn de oor- spronkelijke gemeentegrenzen gehandhaafd blijven (zie figuur 1). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuur 1. De dorpsgebieden van Cothen, Nederlangbroek en Doorn.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaarn
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. HISTORISCH-GEOGRAFISCHE ONTWIKKELINGSSCHETS
VAN HET STUDIEGEBIED 2.1 De nederzettingsgeschiedenis
De oudst bewoonde streken in ons studiegebied zijn de flanken van de
Utrechtse Heuvelrug en het stroomruggenlandschap van het Kromme Rijngebied (Houtens en Kromme Rijnsysteem). Bij Doorn zijn enkele pré-romeinse vondsten gedaan, die echter tame- lijk verspreid voorkomen (Berendsen, 1980, p. 73). Vrij recent echter heeft men ten Z. van de weg Doorn-Leersum een aantal ijzertijdvind- plaatsen ontdekt. Hier was tot voor kort niets van intensieve bewoning in deze periode bekend (Van Tent, 1978, p. 210). Daarentegen is over de oudste bewoningsgeschiedenis van het rivieren- gebied wel vrij veel bekend d.m.v. de archeologie. Het betreft voorna- melijk vondsten uit de late ijzertijd/Romeinse tijd (300 v. Chr.-400 na Chr.), de Merovingische-Karolingische tijd (500-900) en de latere mid- deleeuwen (1100-1500). In de late ijzertijd/Romeinse tijd komt alleen bewoning voor op de
stroomruggen; dus niet in de kommen (te nat), maar ook niet op de oe- verwallen van het Kromme Rijnsysteem. Deze zijn dan blijkbaar nog onvoldoende bewoonbaar. Er komen echter veel agrarische nederzet- tingsvondsten voor op de stroomrug van het Houtense systeem (vooral rond Dwarsdijk). De laat-Romeinse tijd (250-400 na Chr.) geeft een achteruitgang in in-
tensiteit van bewoning te zien getuige het geringe aantal vondsten uit die tijd. Oorzaken hiervan zijn het aftakelend Romeins gezag en het steeds vochtiger worden van het gebied. Ook de Merovingische tijd (500-700) is een periode van weinig intensie-
ve bewoning. Pas in de 8e eeuw treedt er een verbetering in. De hoeveel- heid vondsten uit de 8e eeuw wordt groter per nederzetting, terwijl ook het aantal nederzettingen zich uitbreidt, nu ook op de stroomruggen van het Kromme Rijnsysteem. Er wordt een begin gemaakt met de ne- derzettingen aan de Kromme Rijn als Cothen, Werkhoven, Odijk en Bunnik. Ook Dorestad behoort hierbij. |
||||
Merkwaardig is overigens dat op de oudere stroomstelselsystemen veel-
al verspreide bewoning en kleine gehuchten worden aangetroffen (Van Tent, 1978, p. 211 vv). In het gebied van Cothen wordt een aantal Karolingische vondsten ge-
daan bij de Kromme Rijnmeander. Mogelijk wijzen deze op dezelfde nederzetting, als die in het goederenregister van de St. Maartenskerk te Utrecht van 777-866 vermeld staat als "in Turre mansa tres". Deze hoeven van Turre moeten gezocht worden in de buurt van de Tuurdijk (OS, dl.1. p. 43) (zie figuur 2). figuur 2. Gedeelte van het Kromme Rijngebied met vindplaatsen uit
Merovingische en Karolingische tijd (Van Tent, 1978, p.213). |
|||||||||
□'
|
|||||||||
E^i
|
|||||||||
Cedeelle van hel Kromme Rijnse
bied (njh. 4, A), mei de vindplaalsen uil Meroxiiiftiache en Karolingische lyd. I. flrrMmriig: 2. kom: 3. uilerwaard: 4. dekzand: J. heuaO'idc middeleeuine kerk: 6. Mernringisrhe rondM(en): 7. Karolingifchv xondxKen). |
|||||||||
In de 8e en 9 eeuw werd zowel in het Kromme Rijngebied als aan de
voet van de Utrechtse Heuvelrug de grondslag gelegd voor het nederzet- tingspatroon, zoals we dat nu nog kennen. |
|||||||||
Naast de vermelding van "Turre" bij Cothen werd ook de "villa Thor-
he," (Doorn) in het goederenregister van de Utrechtse St. Maartens- kerk genoemd. Eveneens in de 9e eeuw (855) was er sprake van een "villa Tiuli in pago Flethetti" (Os, dl. 1, p.77). Deze villa of hof te Tuil in de gouw of landstreek Flethite moet gezocht worden ten Z.O. van Doorn. Reeds in de vroege middeleeuwen had de Utrechtse kerk dus veel grondbezit zowel bij Doorn als bij Cothen. De okkipatie van dit gebied geschiedde d.m.v. het hofstelsel. Dit systeem ontstond in een tijd, dat geldverkeer beperkt was en grondbe- zitters hun land d.m.v. een zelfvoorzienende agrarische ekonomie of zgn. Naturalwirtschaft moesten exploiteren. De hof bestond meestal uit twee delen: het domein, dat door de eigenaar of diens vertegenwoordi- ger werd geëxploiteerd en de hoeven die aan horige boeren werden uit- geven (Slicher van Bath, 1977, p.46vv). Doordat er aanvankelijk nog grond in overvloed was en de agrarische
techniek nog weinig ontwikkeld, werden de kavels in onregelmatige blokken, zgn. kampen, aangelegd. Vaak wijst deze verkavelingsvorm op individuele okkupatie (KRL, 1974, p.32) (zie figuur 3). Het moerassige broekland tussen Doorn en Cothen bleef tot de 12 e
eeuw vrijwel onbewoond. Wel was het evenals het grootste deel van de gebieden bij Doorn en Cothen in bezit van de Domproosdij, want in 1126 moest de Utrechtse bisschop het "paludem, pertinentum ad Ame- rungon et Thornen et Coten", teruggeven aan het Domkapittel (OS, dl.1, p.292). Volgens Van der Linden (1955, p.101) had de bis- schop dit gebied ter ontginning uitgegeven, waarbij het overheidsgezag van het Domkapittel genegeerd werd. In 1126 werd dit weer goed ge- maakt en droeg de bisschop de tienden, tijns en het gerecht van het ge- bied weer over aan het Domkapittel. Hieruit blijkt, dat de ontginning van Langbroek reeds in volle gang was. De ontginning hield ook ver- band met de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede (Vóór 1165), waardoor de waterbeheersing van het broekland beter ge- regeld kon worden (Halbertsma, 1978, p.323). |
||||
figuur 3. Situatieschets van het gebied van Cothen, Nederlangbroek
en Doorn, omstreeks 1000. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 12e-eeuwse kolonisatie geschiedde als een zgn. cope-ontginning: de
kolonisten "kochten" hun land van de landsheer tegen een jaarlijkse betaling van een recognitietijns. Hiermee erkenden ze het overheidsge- zag van de landsheer over hun gebied. De breedte van een hoeve van 30 Stichtse roeden (114 m) werd uitgezet
aan beide zijden van een wetering (Langbroekerwetering). Er werden op de kavelgrenzen sloten gegraven haaks op de wetering ter ontwate- ring van het te ontginnen land. De hoeve groeide dan door het achter- waarts doortrekken van deze sloten. Dit wordt het recht van opstrek genoemd. Bij de cope-ontginning echter werd de lengte van de kavel van te voren vastgesteld (1250-13(X) m). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-7-
|
||||||||||||||||
De gemiddelde oppervlakte van een hoeve was 16 morgen (± 14 ha)
(Van der Linden, 1955, p. 20-25). Faktoren voor het ontstaan van deze opstrek kende strokenverkaveling,
die voor het eerst in de 1 Ie eeuw werd toegepast, waren: 1) een regelma- tig en vlak relief; 2) verbeterde landmeettechnieken; 3) het rechtvaar- digheidprincipe: bij schaarste aan land en toenemende bevolkingsdruk was de strokenverkaveling de meest voor de hand liggende. Bovendien kreeg men zowel delen van de betere (akkerland) als van de slechtere gronden (wei/hooiland); 4) versterkt overheidsgezag, die geleide en koUektieve ontginning mogelijk maakte; 5) door de cope-ontginningen ontstond de mogelijkheid tot vrijmaking van horigheid. Door een ge- ring bedrag aan tijns te betalen kreeg de kolonist de vrije beschikking over de grond. Deze wijze van verkaveling vond ook plaats in de oud- bewoonde gebieden. Vanuit het oudere blokverkavelde gebied langs de Kromme Rijn bij Cothen, werden de kavels doorgetrokken in Z.W. richting. Waarschijnlijk vond deze opstrek in de 12e eeuw plaats (zie fi- guur 4). figuur 4. Situatieschets van het gebied van Cothen, Nederlangbroek
en Doorn, omstreeks 1200. stuwwal
|
||||||||||||||||
dekzand
|
||||||||||||||||
rivisr/waterlng'
weg/dijk kerk
ontginning Neder-
langbroek |
||||||||||||||||
®
|
||||||||||||||||
stroomrug
|
||||||||||||||||
kom
|
||||||||||||||||
Vdgjft iTT" "^
•* Krorame RijrN |
||||||||||||||||
Ulijk
|
||||||||||||||||
-a-
|
|||||
Niet al het land van Langbroek (1219 Langbruke genoemd; OS, dl. 1,
p. 132) werd in tijns uitgegeven door de Domproosdij. Ook waren er delen, die beleend werden. Hierop ontstonden de adellijke huizen, aan- vankelijk in hout, vanaf de 13e eeuw in steen: de zgn. woontorens. Het aantrekkelijke van het lage land was voor edelen blijkbaar gelegen in de jacht- en vismogelijkheden, terwijl het vele water een mogelijkheid tot > natuurlijke bescherming bood (Van Iterson, 1955, p. 109-112).
De woontoren, die in Langbroek veel voorkwam, was een adellijk huis voor de edelman, die over weinig geld beschikte. Vaak ook was het erf- recht verantwoordelijk voor de versnippering van leengoed: alle kinde- ren kregen een deel van de erfenis. Zo kwamen in Langbroek diverse malen leden van het geslacht Van
Proeys voor als eigenaar van een adellijk huis. Waarschijnlijk ook was de woontoren de best verdedigbare sterkte in een tijd van burgertwisten (o.a. Hoeken-Kabeljauwen). De muurdikte van de 13e en 14e eeuwse woontorens was overigens ge-
ringer dan bij de oudere kastelen, namelijk 1,30 - 1,50 m. Ze bestonden meestal uit drie verdiepingen en waren omgracht (Van Reyen, 1976, p. 116-117). In de 16e eeuw (na 1536) werd dit laatste een vereiste voor toelating tot de ridderschap (Van Luttervelt, 1949, p. 44). Aan het einde van de middeleeuwen was het grootste deel van het stu- diegebied ontgonnen, uitgezonderd de gemeenschappelijk gebruikte weidegronden als de Bunte bij Tuil en de heidevelden op de Heuvelrug, j evenals de meent bij Cothen. Verder bleek vrijwel het gehele gebied
'^ .grondeigendom te zijn van het Domkapittel (zie figuur 5). In de 16e en 17e eeuw nam ook de ontginning van deze gemeenschappe- lijk gebruikte gronden een aanvang; zelfs werden er akkers aangelegd op de Heuvelrug. Omstreeks het midden van de 18e eeuw werd er een begin gemaakt met
de aanleg van buitenplaatsen, nu vooral op de hogere gronden (b.v. Schoonoord bij Doorn). De toegenomen waardering voor de woeste natuur, de opkomst van de
Engelse landschapsparkstijl alswel het feit, dat ekonomische motieven minder belangrijk werden bij het stichten van buitenplaatsen zijn fak- toren voor de 18e en 19e eeuwse voorkeur voor de hogere gronden (KRL, 1974, p. 35). |
|||||
-9-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuur 5. Situatieschets van het gebied van Cothen, Doorn en Neder-
iangbroek, omstreeks 1600. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Krommp "X
rtijn ^ I |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(KRL, 1974, p. 35). De parken van Sandenburg, Moersbergen en huis
Doorn zijn voorbeelden van de Engelse landschapsstijl.
Eind 19e en in de 20e eeuw neemt de bevolking van Doorn en omgeving
sterk toe. De aantrekkingskracht als vakantiegebied en als woonplaats
voor o.a. gepensioneerden is zeer groot.
Nederlangbroek en Cothen blijven sterk agrarische nederzettingen,
waar van grote bevolkingsgroei nauwelijks sprake is ((Nederlangbroek:
1851 840 inwoners en Cothen: 1841 560 inwoners) (zie figuur 6).
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<0/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-10-
|
|||||||||||||||||
figuur 6. Situatieschets van het gebied van Cothen, Nederlangbroek
en Doorn, omstreeks 1850. |
|||||||||||||||||
riuier/wBtering
ueg/dijk
grens Langbroek
nederzetting
buitenplaats
Huis te Doorn Schoonoord noersbergen Sandenburg |
|||||||||||||||||
^.stenen Brug
|
|||||||||||||||||
N
|
|||||||||||||||||
>
|
|||||||||||||||||
2.2 Het bodemgebruik in het verleden
|
|||||||||||||||||
In de middeleeuwen kwam in het hele studiegebied gemengd agrarisch
bedrijf voor. Op de flanken van de Heuvelrug vond men de door hout- wallen omheinde bouwlandkampen, terwijl ten Z. ervan het vee op de gemeenschappelijke weidegronden (o.a. de Bunte) in het aanvankelijk nog ongedeelde broekland werd gedreven. De heide op de "berg" werd voor de schapenteelt (nog ± 2(X)0 schapen
in de 18e eeuw), het houden van bijen, het steken van plaggen voor de bemesting van de akkers (eerdgronden !) en zelfs voor turfwinning ge- bruikt. In 1641 was namelijk sprake van een "veenwech" vanuit Tuil naar de heide (Dom 920). Verder was er tot de 17e eeuw nog vrij veel bos, dat door het Domkapittel o.a. voor brandhout werd gebruikt. |
|||||||||||||||||
-11-
|
|||||
Na 1580 echter werd door de nieuwe eigenaren, de Staten van Utrecht,
veel houtopstand verkocht en nam de heide sterk toe (Demoed, 1974, P. 14). Ook in Langbroek werd naast veeteelt oorspronkelijk veel akkerbouw
aangetroffen. Dit gemengd agrarische bedrijf werd in één kavel uitge- oefend (bouwland dichtbij de hofstede, weiland verderaO- In de 17e eeuw kwam veel bouwland voor, zowel ten N. als ten Z. van de Lang- broekerwetering. Boomgaarden vond men toen rond de hofsteden aan de wetering (Dom 1843). Op de stroomrug van de Kromme Rijn werd oorspronkelijk voorname-
lijk akkerbouw uitgeoefend, terwijl het vee op de meente, een afzon- derlijk gelegen gemeenschappelijk weidegebied, werd geweid. De na- druk lag hier vanouds sterker op de akkerbouw dan op de veeteelt. Na het midden van de 18e eeuw werd in Langbroek en op de drogere gronden van de Heuvelrug steeds meer bos aangeplant. Aanvankelijk gebeurde dit voornamelijk in parken bij de buitenspeelplaatsen. Later, vooral na 1835, vond bebossing plaats van door particulieren opge- kochte delen van de Doornse heide (Demoed, 1974, p. 14). Tot het einde van de 19e eeuw werd voornamelijk eikenhakhout aange- plant, waarvan de schors gebruikt werd ter bereiding van looistrof. Toen er andere looistoffen werden uitgevonden, nam het naaldbos toe ten koste van het eikenhakhout (Van Luttervelt, 1949, p. 143). Bij de bebossing op het oude bouwland vindt men de houtwallen als relikten van het oorspronkelijke kulktuurland. Op de voormalige heidevelden treft men ook wallen aan om stukken bos, die aangelegd werden ter be- scherming tegen de schapen (KRL, 1974, p. 35). In het begin van de 19e eeuw overheerste de akkerbouw nog sterk in alle gemeenten, vooral in Cothen, terwijl de bebossing in Langbroek en Doorn al in opmars was (zie tabel 1) tabel 1. Het bodemgebruik in de gemeenten Cothen (1808; excl.
Dwarsdijk), Doorn (1809-10) en Nederlandbroek (1809-10); in percentages. |
|||||
-12-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overig
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33,0
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bron: 1809-10, Ten Cate, 1977, p. 27; 1808, Demoed, 1974, p. 41.
Aan het einde van de 9e eeuw tekenden zich nog meer verandering af:
er kwamen meer boomgaarden, vooral op de Kromme Rijnstroomrug, terwijl het akkerland terrein begon te verliezen aan het weiland (± 1880 agrarische krisis met als gevolg een toename van de veredelingsland- bouw). In de huidige tijd komt akkerland zelfs vrijwel niet meer voor in Lang-
broek, terwijl het onder Doorn en Cothen eveneens tamelijk zelfzaam is geworden. Ook het aantal boomgaarden in het Kromme Rijngebied neemt de laatste jaren af. 3. DE HISTORISCH-GEOGRAFISCHE STRUKTUREN VAN DE
DORPSGEBIEDEN VAN COTHEN, NEDERLANGBROEK EN DOORN 3.1 Cothen
Bewoning: De bewoningsvorm van het dorp Cothen wordt bepaald
door twee wegen die beide evenwijdig aan de Kromme Rijn lopen, de Dorpsstraat en het zgn. Ambachtspad. Het krijgt daardoor een gestrek- te vorm, die kenmerkend is voor dorpen in het (westelijke) rivierenge- bied. De strook land tussen beide wegen heeft waarschijnlijk oorspron- kelijk als brink gediend, waar nu het pleintje bij de kerk nog een rest van is. Een tufstenen kerk is in de Ie helft van de 13e eeuw (oudste deel is het koor) aan een uiteinde van de brink gezet. Oorspronkelijk komen alleen huizen voor rondom deze open ruimte, later wordt ook op de brink gebouwd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■13-
|
||||||||
In de 16e eeuw komen er eveneens huizen op de gemeenschappelijke
gronden aan N.- en W.-zijde van de zgn. Hoftiend (Dom 1800) (zie fi- guur 7). figuur 7. Bewoningsvormen in het dorpsgebied van Cothen, ±
1900. |
||||||||
1 Hqftiend
2 Brink
|
||||||||
- — rlvlar/wetering
--- weg/dljk
----grens doipsgabie
*.'. nederzetting
d kerk
Q hoeve/kasteel
O idem, uerduenen
|
||||||||
-14-
|
||||||||||
Buiten het dorp komt verspreide bewoning voor, oorspronkelijk op
niet te grote afstand van de Kromme Rijn ( < 700 m). Oude hoeven zijn o.a. Ossenwaard (1506; Dom 1801a), De Grote Maat (1765 ge- noemd; Demoed, 1974, p. 36), Noortwich (1630; Dom 1842; inmiddels verdwenen), Stenisweerd (1774; Demoed, 1974, p. 48). De bewoning langs de Wijkersloot is van later datum, evenals die langs de Brede Weg (zie figuur 10). Langs de Wijkersloot vestigt men zich in de middeleeuwen na de ontginning en verkaveling van dit gebied, ter- wijl de bewoning langs de Brede Weg voornamelijk 19e eeuws is. Verkaveling; De oudste kavelvormen vindt men op de stroomrug langs
de Kromme Rijn, vooral aan de N.-zijde ervan, namelijk onregelmatige blokkavels. Ten N. van de Kromme Rijn wordt deze verkaveling door de opstrekkende verkaveling van Nederlangbroek begrensd. Opmerkelijk is dat de onregelmatige blok ver kaveling ten O. van de weg naar Nederlangbroek in het komgebied uitwigt. Ook ten W. van deze weg is de verkaveling onregelmatiger. Waarschijnlijk komt deze inham in het Langbroekse gebied overeen met het in 1387 genoemde goed Ter ZijU of De Mouwersbouwinge (zie figuur 7). figuur 7. Verkavelingsvormen in het dorpsgebied van Cothen.
|
||||||||||
Kromme j
|
||||||||||
Ouiarsdlj
|
||||||||||
Wijkersl
|
||||||||||
— ---- rivior/uBtering
——— weg/dijk
— ■ — grens dorpsgebied
1 kromakkers
|
||||||||||
-15-
|
|||||
In de 12e eeuw wordt het gebied ten Z. van de Kromme Rijn in opstrek
verkaveld uitgaande van het oudst verkavelde gebied langs de rivier. In het westen is meestal de Rijnsloot het uitgangspunt, meer oostelijk de reeds bestaande wegen (o.a. Cothense Zandweg). De opstrekkende strokenverkaveling loopt door tot de Dwarsdijk in het noordwesten en de Wijkersioot in het zuidwesten. In het zuidoosten sluit de verkaveling aan op de strokenverkaveling van het Wijkse gebied. Nog in 1829 (Min.plan Cothen, sectie A) zijn deze doorgaande kavels wat eigendom betreft geheel in takt. Van een esverkaveling (bouwlandkomplex met kleine strookpercelen
zonder perceelsscheiding en verspreid grondbezit) is nauwelijks sprake. Wel zijn er ten Z. van de zgn. Hoftiend smalle kromakkers te vinden. In dit komplex is in 1829 nog een verspreide bezitsligging te bespeuren. Deze akkers zijn ontstaan door het gebruik van een zgn. karploeg met een vast rister. Deze is moeilijk wendbaar, waardoor men de draai reeds op de akker begon voor te bereiden. Deze kromakkers zouden van vóór 1350 dateren (Slicher van Bath, 1977, p.80). Het bestaan van een Hotiend brengt ons tot het feit, dat er oorspronke- lijk een hof of curtis in Cothen is geweest, die omstreeks 12 00 genoemd wordt (Monté Verloren, 1948, p.27-40). Deze hof is het centrum van goederen van de Domproost geweest. Waarschijnlijk heeft in oor- sprong al het land van Cothen tot de Domproost behoord, maar in de loop van de middeleeuwen komen er ook andere grondeigenaren (o.a. de heren van Gaasbeek). Verder krijgen de hofhorigen in de late mid- deleeuwen land in tins, hetgeen in de praktijk een soort eigendomsrecht heeft betekend. Oorspronkelijk vrije geërfden, de zgn. buren, zijn er aanvankelijke maar weinig geweest in Cothen, al worden ze in 1391 wel genoemd. Van markeachtige situaties spreekt het bestaan van een gemeenscha|>-
pelijke weide, de meent. Blijkbaar is de marke grondheerlijk geweest, want in de 15e eeuw is de meent eigendom van de Domproost. In 1401 wordt voor het eerst gesproken van "een meent, die de ghemenen bue- ren van Coten toebehoert". Deze meent heeft naast een stuk land in de Hoftiend gelegen (Cosq., 1925, p. 95). Via twee 16e eeuwse kaarten wordt de lokatie van deze meent iets duidelijker (1560; Dom 1800) (zie figuur 8). |
|||||
■16-
|
||||||||||||||||
Waarschijnlijk is het gehele gebied tussen Kromme Rijn, de Hoftiend
en Cothense weg gemeenschappelijk weidegebied geweest. In 1829 (Min.plan Cothen, sectie B) is dit nauwelijks verkaveld. Waarschijnlijk is het niet verdeeld onder de buren, maar verkocht aan partikulieren. Ook de zgn. "menwech", die ca. 1640 genoemd wordt (TA 209), kan wijzen op een weg naar de meente. Om de kwestie van de gemeenschappelijke weidegronden wat gekom-
pliceerder te maken: in de 16e eeuw is er zelfs sprake van een grote, kleine en kleinste meent. De kleine meent wordt in 1556 "die cleyn wech te Schoiten" en "den
wech ofte meent" genoemd (Cosq., 1925, p.95). Waarschijnlijk wordt hiermee de Brede Weg bedoeld (zie ook figuur 10). De grote meent zal overeenkomen met het weide gebied bij de Kromme Rijn, terwijl de kleinste meent (nog) niet gelokaliseerd is. |
||||||||||||||||
figuur 8. Situatie van een gebied ten W. van Cothen, ca. 1560 (Dom
1800). |
||||||||||||||||
Kromina Rijn
|
||||||||||||||||
tot 1560 onderdeel
uan de gemeant| na 1560 met huizen Liebouud en tot stand kotnlng van de usg |
||||||||||||||||
■iieg/dljk
kavelgrenzen
korenmolsn
|
||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||
Lijnen in het kultuurlandschap: Na de afdamming van de Kromme
Rijn bij Wijk in de 12e eeuw heeft deze rivier als scheepvaartroute sterk
aan belangrijkheid ingeboet. |
||||||||||||||||
■17-
|
|||||||||||||
Voor de afwatering blijft deze evenwel van belang. Daarnaast funktio-
neert de gegraven Rijnsloot sinds de middeleeuwen mede als afwate- ringssloot voor het gebied ten Z. van de Rijn (zie figuur 9). De Wijkersloot is in eerste instantie gegraven als grenssloot en als afwa- teringskanaal van het Wijkerbroek. De dijk of weg fungeert dan als be- scherming tegen het water van het Cothense gebied. Een 17e eeuws scheepvaartkanaal is de tussen 1622-1637 gegraven Co- ther Grift (TS, 1772, p.329). Ca. 1640 wordt deze dan ook "de nieuwe Grift" genoemd (TA 209). figuur 9. Lijnen in het kultuurlandschap van het Cothense dorpsge-
bied. |
|||||||||||||
Rijn "^^ Ri^jn'Sto
|
|||||||||||||
Dwarsdijk
en iiiaterl |
|||||||||||||
riviar/uetering
weg/dijk 1 den haerenuech (1611)
2 Cothense Zandueg
|
|||||||||||||
Wijkerslool^
|
|||||||||||||
Belangrijke doorgangs wegen, evenwijdig aan de richting van de
stroomruggen, zijn de Trechtweg (Utrechtse Wagenwegh in 1696, De Roy), de Kotense Wegh (1696; in 1611 "den bovenwech van Cothen", Dom 1803 en "Heerenwech" ca. 1560, Dom 1800) en de weg naar Wijk, de Cothense Zandweg (1829, Min.plan Cothen) geweest. |
|||||||||||||
-18-
|
|||||||||||
De weg ten N. van de Kromme Rijn is duidelijk wat minder belangrijk
geweest: in 1829 wordt deze Zandpad genoemd, terwijl de weg ca. 1640 "den achterwech" heet. Van de wegen, die haaks op de voornoemde staan, zijn vermeldens-
waard: 1) de weg naar het Langbroek, die reeds in 1387 genoemd wordt als Co-
ther weg. Blijkbaar is de weg in 1621 erg breed geweest: "den breden weg" (De-
moed, 1974, p.36). 2) een andere opmerkenswaardige weg is de Brede Weg, die in 1829 ook
breder is dan enige andere weg. Mogelijk heeft deze weg oorspronkelijk als veedrift gefunktioneerd. Nadat het gebied ten Z. van Cothen d.m.v. een opstrekkende strokenverkaveling is verdeeld, is de Brede Weg waarschijnlijk als gemeenschappelijke weide blijven bestaan. Opmer- kelijk is bovendien, dat de Brede Weg in verbinding staat met de vroe- gere meent bij de Kromme Rijn. Het gegeven, dat de weg oorspronkelijk gemeenschappelijke weide-
grond moet zijn geweest, kan afgeleid worden uit het feit, dat men in het begin van de 19e eeuw óp deze weg aan de Cothense zijde huizen heeft gebouwd. Hierdoor is de weg uiteraard versmald. In de loop van die eeuw komen er meer huizen, nu ook aan de Trechtwegzijde. Op de- ze oorspronkelijk gemeenschappelijke grond - in 1829 in eigendom van de gemeente Langbroek(!) - heeft men zich vrij gemakkelijk kunnen vestigen. Verder wordt de weg in 1829 Groene Weg genoemd, hetgeen er eveneens op wijst, dat deze als weiland in gebruik moet zijn geweest (zie figuur 10). figuur 10. Het noordelijke deel van de Brede Weg, 1829 (Min.plan Co-
then, sectie A). |
|||||||||||
Rijnsloot
|
|||||||||||
I • I 1 I • I I '^------------------------■ I
|
|||||||||||
• huis
|
|||||||||||
-19-
|
|||||
3.2 Nederlangbroek
Bewoning en verkaveling: Bij de ontginningswijze, die in Langbroek is
toegepast is de bewoning funktioneel sterk verbonden met de verkave- ling. Om deze reden worden ze gezamenlijk behandeld. Zoals in hoofdstuk 2 reeds is uiteengezet is het Langbroek in het begin van de 12e eeuw ontgonnen d.m.v. opstrekkende strokenverkaveling, de zgn. cope-ontginning, waarbij de hoevestroken worden uitgezet aan beide zijden van de Langbroekerwetering. Elke hoeve is gem. 30 roeden (114 m) breed, terwijl de lengte wordt vastgelegd door de gegraven eindweteringen (meestel 1250-13(X) m): de Gooyerwetering aan de Doornse zijde en de Hoofdwetering aan de Cothense zijde. De hofste- den hebben aanvankelijk alle aan de Langbroekersdijk gestaan. Later, in de 17e eeuw staan er ook hofsteden aan de Gooyerdijk (Dom 1842). Wat het aantal hoeven betreft blijkt uit een Hoefslaglijst van ± 1400, dat Nederlangbroek 85 hoeven heeft, die bij moeten dragen aan het on- derhoud van de Lekdijk. Dit aantal wordt 74 in een Rekening van 1596, terwijl in 1702 nog 71 hoeven aangeslagen worden voor het Lekdijks- geld (Van Vliet, 1961, p. 29). Mogelijk houdt de vermindering van het aantal hoeven verband met het toenemen van de gemiddelde hoeve- grootte. Volgens Demoed (1974, p. 74) bestaat Nederlangbroek in de midde-
leeuwen uit 4 delen, namelijk de 25 hoeven van Hardenbroek (1599 af- gescheiden), de 30 hoeven van de Stamerweg-Doornseweg en de 40 en 10 hoeven van de Doornseweg-Wijkerweg (zie figuur 11). Als er een kerk gesticht wordt (oorspronkelijk in tufsteen) in Neder- langbroek aan de Langbroekerwetering bij de weg van Cothen naar Doorn, ontstaat hier een concentratie van bewoning, waar ook het rechthuis en de school komen. Pas eind 19e eeuw en in de 20e eeuw worden huizen gebouwd langs de Cothense en Doornse weg. Bij de zgn. Stenen Brug (splitsing Wijkerweg-Langbroekerwetering) is reeds in de 16e eeuw een buurtschap van die naam ontstaan (Demoed, 1974, p. 96), terwijl de bewoning langs de Wijkerweg pas uit de 20e eeuw dateert. |
|||||
-20-
|
||||||||||||
Figuur 11. Nederzettingsstruktuur van het dorpsgebied van Nederlang-
broek. |
||||||||||||
noord
|
||||||||||||
— — riwlBr/uetering
---- uag/dijk
—— grsns dorpsge—
bied S kerk » hoava |
||||||||||||
Sporen van markeverhoudingen zijn er weinig. Wel wordt vanaf de 14e
tot in de 18e eeuw regelmatig gesproken van "gemeen lant", dat echter steeds niet meer dan 5 è 7 morgen bedraagt (Cosq., 1925, p. 90). Lijnen in het kultuuriandschap: De struktuurbepalende lijnelementen
in het landschap zijn de eerder genoemde weteringen: de Langbroeker- wetering, de Gooyerwetering en de Hoofdwetering. Deze zijn gegraven t.b.v. de afwatering van de kavelsloten. Behalve langs de Hoofd wete- ring (westelijk deel) zijn er ook dijken aangelegd langs deze vaarten (zie figuur 12). |
||||||||||||
De Langbroekerdijk heeft vanaf het begin een belangrijke kommunika-
tieve funktie gehad, terwijl de Gooyerdijk in eerste instantie is aange- legd ter bescherming van het broekland voor het afstromende water van de Heuvelrug. Pas als er boerderijen aan de Gooyerdijk gebouwd worden, krijgt deze weg meer een kummunikatiefunktie. Aan de Rijn- zijde wordt op de grens met Wijk de Landscheiding aangelegd (1504 ge- noemd; Demoed, 1974, p. 97). |
||||||||||||
-21-
|
||||||||||
figuur 12. Lijnen in het kultuurschap van het dorpsgebied van Neder-
langbroek. |
||||||||||
Gooyerwetaring en dijk
|
||||||||||
— rivier/uetarlng
— usg/dijk
kerk 1 Sandenburger—
laan 2 GroenesteindB—
laan |
||||||||||
De later aangelegde grotere dwarswegen kunnen we verdelen in die met
een kommunikatieve, een waterstaats- en een afgrenzingsfunktie. Tot de eerste groep behoort de weg van Cothen via Nederlangbroek naar Doorn. Het noordelijke deel ervan wordt in de middeleeuwen Domproosten weg genoemd, omdat het onderhoud bij de Domproost als ambachtsheer heeft gelegen (Demoed, 1974, p. 33-34). Tot deze groep behoort ook de Wijkerweg/de Snel. Deze weg is omstreeks 1370 aangelegd, nadat de stad Wijk in 1367 een strook grond van 3 roeden breed onder Darthuizen heeft aangekocht. In 1504 blijkt deze gehele weg zowel in Langbroek als in Darthuizen stadseigendom te zijn. Deze weg is aangelegd door Wijk om een goede verbinding te hebben met Amersfoort via de Utrechtse Heuvelrug (Demoed, 1974, p. 97). Van waterstaatkundige oorprong zijn de beide Zuwen in het Lang- broekse gebied. Er is er één op de grens met Sterkenburg en één in Overlangbroek niet ver voorbij de kerk. Deze binnendijken zijn uit het begin van de ontginning, opgeworpen ter bescherming tegen het zij- waartse opdringende water. |
||||||||||
-22-
|
|||||
Zij worden ook zijtwinde of zuytwende genoemd (definitie: binnendijk
of weg, die zich ter zijde langs het land wendt of keert; Moerman, 1956, p. 227). Ze komen veel voor in veengebieden o.a. in N.W. Overijssel. Behalve de Landscheiding is de Stamerweg een weg met een grensfunk- tie tussen Nederlangbroek en Hardenbroek (nu gemeente Driebergen). Deze naam wordt reeds in 1340 genoemd. Mogelijk is het oorspronke- lijk Staverweg (staver = paal voor afscheiding) geweest (Demoed, 1974, p. 54). De overige dwarswegen en paden zijn ontstaan uit de behoefte van een
hofstede-eigenaar om een verbinding te hebben met het achtergelegen land. Zo zijn o.a. de Sandenburgerlaan, de Groenesteinselaan en de Pittesteeg (genoemd naar de eigenaar Pitte) ontstaan. 3.3 Doorn
Bewoning: De bewoning in dit gebied valt uiteen in drie groepen: aller-
eerst het dorp Doorn rondom de kerk, ten tweede de Doornse buurt of Tuil ten Z.O. van Doorn en ten derde de zgn. Velpereng, ten W. van Doorn. Als in de 8e eeuw de "villa Thorhem" in deze streek wordt gevestigd,
trekt dit bewoning aan. Bij het centrum van de hof, waarschijnlijk de voorloper van het huis te Doorn, wordt een kerkje gebouwd, waar om- heen de huizen van de horigen tot stand komen. De doorgaande weg over de flank van de Heuvelrug bepaalt de struktuur van het oudste dorp: aan beide zijden van deze weg komt oorspronkelijk bewoning voor. Deze situatie bestaat nog in het begin van de 19e eeuw. Uitbreiding van de bebouwing begint omstreeks 1800 in noordelijke richting langs het oude Maarnse kerkpad (Demoed, 1974, p. 22), terwijl omstreeks 1900 het gebied ten N.W. van het oude centrum reeds gro- tendeels bebouwd is (zie figuur 13). Ten Z.O. van het dorp Doorn vindt men de Doornse buurt of Tuil.
Ook dit is een oud bewoond gebied, waar in de 9e eeuw (855) een "villa Tiuli" wordt gevestigd. Omstreeks 1400 is het gebied geheel in eigen- dom en tiendplichtig aan het Domkapittel en wordt het ook Tuilentiend genoemd. De bewoners vorm is die van verspreid liggende hoeven. |
|||||
-23-
|
|||||||||||
De Buurtweg is een strukturerend element. Veel oude boerderijen lig-
gen aan de noordzijde ervan. Ook de voormalige Bunte heeft op de be- woningsvorm invloed gehad: zowel aan de noord-, west- en zuidzijde vindt men in de 17e eeuw hofsteden. Verder staan er in de 17e eeuw hofsteden langs de Buntlaan of Buertstege en een paar verspreide hoe- ven in De Katwinckel. Het gebied van verspreide hoeven ten W. van Doorn heet de Velpereng
en wordt reeds in 1381 genoemd als Velperenghe, naar een oorspronke- lijk huis Velpen (Blok, 1959), p. 14). Evenals de Tuilentiend is ook dit terrein in de 18e eeuw (1756) een
tiendblok, namelijk de Vossesteynsche tiend (Dom 928). Deze is ge- noemd naar een huis Vossesteyn, dat nog aanwezig is in 1696 (De Roy). Er zijn hier minder strukturerende elementen als in Tuil geweest, zodat de oorspronkelijke bewoning hier meer verspreid voorkomt. |
|||||||||||
figuur 13. Bewoningsvormen in het dorpsgebied van Doorn, ± 19(X).
|
|||||||||||
\ 02
Gooyerwateriog
|
|||||||||||
\
|
|||||||||||
- — rluler/wstBrlng
--- UBQ/dijk
® kerk
1 Huis te Doorn
2 noersbergen
|
|||||||||||
-24-
|
|||||||
Verkaveling: Ten Z. van Doorn vinden we op de oudste topografische
kaart van 1850 nog resten van de oudste blokverkaveling van bouw- landkampen, die omgeven zijn door houtwallen. Nog verder zuidelijk in de richting van de Gooyerwetering, ten Z. van de Achterweg moet de middeleeuwse meent of gemeenschappelijke weide van Doorn hebben gelegen. In 1545 is hier sprake van hoeven lands "streckende van die meent tot aan de Gooyerwetering", terwijl er in de 15e en 16e eeuw gronden worden verpacht "streckende uit die Gooyerweteringe tot aen die Heerwegh ( = Achterweg) toe". In de 16e eeuw behoort de meent aan de Domeinen en blijken er reeds
delen ontgonnen te zijn (Demoed, 1974, p. 32). Ook uit het zeer regel- matige verkavelingsbeeld valt af te leiden, dat deze gronden later zijn ontgonnen. De bewoning aan de Achterweg zal ontstaan zijn na ont- ginning en verdeling van deze meent, zodat de boeren dichter bij hun land konden wonen (zie figuur 14). figuur 14. Verkavelingsvormen in het dorpsgebied van Doorn.
|
|||||||
helde/boa
N |
|||||||
-25-
|
|||||
De heidevelden op de "berch" - dit geldt voor het grondgebied van de
gehele gemeente - zijn oorspronkelijk in eigendom van het Domkapittel (later Staten van Utrecht) geweest, maar worden door de inwoners van Doorn, Tuil en de Velpereng gemeenschappelijk gebruikt. Bij ontgin- ning van delen ervan in de 16e eeuw blijkt dan ook, dat de kolonisten tijns moeten betalen aan de Domproost (Cosq., 1925, p. 86-87). Vol- gens een kaart uit 1669 (Dom 920) zijn er ten N. van de B ovenweg di- verse akkers. Deze zijn echter verdwenen in het begin van de 19e eeuw. Veel van dit gebied komt in handen van partikulieren (bebossing !); in 1830 is nog 690 ha heidegebied in handen van de Domeinen. Van de Tuilentiend zijn enkele fraaie 17e eeuwse kaarten bewaard ge- bleven, die ons een beeld geven van de Bunt en de ontginning ervan (zie figuur 15). De oudste kavels zijn weer de onregelmatige blokkavels bij de hofste-
den. Een groot aaneengesloten akkerbouwkomplex is het zgn Wilde Land; dit wordt al in 1381 genoemd als bouwland (Demoed, 1974, p. 12-14). Op de 17e eeuwse kaarten en op de luchtfoto's is nog te zien, dat hier oorspronkelijk geploegd is in lange ietwat kromme akkers. El- ke akker heeft een andere eigenaar (nog in 1829). Dit komplex heeft duidelijk de kenmerken van een es vertoond. Een groot vierkant blok ten Z. van het Wilde Land komt al in 1370
voor als "dat bosch dat geheyten is Catwyncel" (Demoed, 1974, p. 125). Blijkbaar is de Katwinkel, een gebied dat later als bouwland voor- komt, pas na de 14e eeuw ontgonnen. Met het regelmatige in stroken verkavelde gebied ten Z. van de Bunt
wordt het omstreeks 14(X) genoemde "Tuulre-broec" bedoeld. Oor- spronkelijk heeft de Bunt en bovengenoemde gebied één gemeenschap- pelijke weide gevormd. In de late middeleeuwen wordt het zuidelijk deel verdeeld en ineens verkaveld in lange stroken. Van opstrek is hier dan ook geen sprake. De hofsteden aan de zuidzijde van de Bunt zijn hier pas gekomen na verdeling van dit gebied. De verdeling van de Bunt (= 1) ingesloten grondstuk; 2) land begroeid
met buntgras, hard gras; Moerman, 1956, p. 44) vindt plaats tussen 1641 en 1669. Er komt een regelmatige strokenverkaveHng, waarbij op- valt dat de reeds eerder aangemaakte landerijen opgenomen worden in het kavelpatroon (zie figuur 15). , |
|||||
-26-
|
|||||||||||||
figuur 15. De Tuilentiend in 1641 en 1669 (Dom 920, AS 266).
die Bovenii/ach
|
|||||||||||||
die Gooyer— \
weteringe |
|||||||||||||
riviBr/uataring
wag/dljk kaualgrenzan grens Tuilentiend weg over de Bunt verkaveling van de
Bunt, 1641-1669
hofstede |
|||||||||||||
1 Buerstege
2 De Kleine Bunt
|
|||||||||||||
In 1669 is het gebied ten Z. van de Benedenweg geheel ontgonnen, ter-
wijl ten N. ervan kleine delen in gebruik zijn genomen en het merendeel nog gemeenschappelijk gebruikt heidegebied is. De 19e eeuwse bebos- sing vindt dan ook voornamelijk plaats ten N. van de Benedenweg, ter- wijl ten Z. ervan de landbouwgronden blijven overheersen. De verkaveling van het gebied ten W. van Doorn, de Velpereng ver- toont een overeenkomstig beeld als het voorgaande Tuil: een blokver- kaveling rondom de hofsteden en een jongere stroken- annex blokver- kaveling hieromheen. |
|||||||||||||
-27-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijk heeft hier wel een vorm van opstrek plaatsgevonden vanuit de
bestaande hoeven (Dom 928). Lijnen in het kultuurlandschap: De belangrijkste wegen in deze streek
zijn die, die parallel aan de Heuvelrug lopen, namelijk in de eerste plaats de doorgaande route van Utrecht richting Arnhem, de Boven- weg. Ten Z.O. van Doorn loopt evenwijdig aan de Bovenweg de Beneden-
weg of Postweg, in 1690 zelfs Doodenwech genoemd (AS 266). Deze weg heeft blijkbaar voornamelijk als kerkpad gediend. Beide door- gangswegen komen in de 17e eeuw reeds voor. Een andere weg in Tuil - evenwijdig aan de Bovenweg - is de Buurtweg
of Buntwech in 1641 (Dom 920), die de boerderijen van deze buurt- schap van oudsher met elkaar verbindt Een jongeren weg is de Dwarsweg, die al in 1641 als pad over de Bunte
bestaat en na de verdeling ervan als weg wordt opgenomen in de verka- veling (zie figuur 16). figuur 16. Lijnen in het Doornse kultuurlandschap.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-28-
|
|||||
Een belangrijke weg, die haaks op de voornoemde wegen staat, is de
weg vanuit Cothen-Langbroek via Doorn naar Maarn. Oorsponkelijk is het gedeelte over de Heuvelrug slechts een kerkpad geweest voor de kerkgangers van Maarn naar de Doornse kerk en dus van lokaal be- lang. Tot het begin van de 19e eeuw fungeert de Wijkerweg via Darthuizen
als doorgaande weg naar Amersfoort. In de loop van de 19e eeuw wordt echter de weg Doorn-Maarn een provinciale weg (Demoed, 1974, p.11). De overige dwarswegen en - stegen fungeren oorspronkelijk voorname-
lijk als schaaps - en veedriften. Zo is in Tuil de Buntlaan of Buerstege (1641) een oude drift, welke naar de heidevelden van de Heuvelrug leidt. Ook na de verkaveling van de Bunte zijn veedriften uitgespaard zoals de Geersteeg en Dubbellandssteeg. De Sandenburgeriaan is in etappes aangelegd. Het gedeelte tussen
Gooyerwetering en Paardenhoeve bestaat al in 1641 en is met de verka- veling van het "Tuulrebroec" tot stand gekomen. Het deel over de voormalige Bunte naar de Buurtweg is aangelegd tussen 1641-1669, ter- wijl de verlening naar de Bovenweg in 1884 tot stand is gekomen i.v.m. de bouw van een stoomtrambaan (Demoed, 1974, p.122). Tot slot nog een voorbeeld van een grensweg of -dijk. In 1669 wordt de westgrens van de Tuilentiend aangegeven met "die Tuyller dijck"; deze loopt halverwege dood. In 1829 (Min.plan Doorn) komt deze weg als zodanig niet meer voor. 4. SAMENVATTING
Rond 1900 is het kultuurlandschap gevormd, zoals we dat nu nog ken-
nen. Op de stroomrug van de Kromme Rijn ligt langs twee wegen (waarbinnen de brink) de gestrekte bewoningskern Cothen met enkele jongeren rondom de vroegere Hof tiend. Buiten het dorp vinden we ou- de verspreide hoeven op niet te grote afstand van de Kromme Rijn «700 m), terwijl jongere bewoning verder van de rivier af tot stand is gekomen (Brede Weg, Wijkersloot). Langs de Kromme Rijn vindt men het oudste akkerland in onregelmati- |
|||||
-29-
|
|||||
ge blokkavels, met jongere opstrekkende strokenverkavelingen in het
zuidelijk dorpsgebied van Cothen. Weiland komt omstreeks 1900 wei- nig voor, wel zijn er vrij veel boomgaarden. De oudste en belangrijkste wegen en weteringen volgen de richting van de Kromme Rijn, terwijl de meer lokaal in gebruik zijnde dwarswegen van jongere datum zijn. Bij het verlaten van het stroomruggenlandschap van de Kromme Rijn het komgebied van Langbroek in, valt de zeer regelmatige ontginning van de 12e eeuwse opstrekkende strokenverdeüng vanuit beide zijden van de Langbroekerwetering op. De eindgrenzen tussen de ouder be- woonde gebieden van stroomrug en heuvelrug zijn van te voren vastge- legd, hetgeen een kenmerk is van de zgn. cope-ontginning. De tweeriji ge bewoning van hoeven en adellijke huizen langs de wetering geeft de- ze nederzetting het karakter van een streekdorp. Latere uitbreiding van bewoning ontstaat langs de weg naar Cothen, de Gooyerdijk en Wij- kerweg. De richting van de grote wegen en weteringen is feitelijk dezelfde als die
van de ouder bewoonde streken van Kromme Rijn en Heuvelrug met haaks hierop de meer lokale dwarswegen (uitgezonderd de weg Cothen- Doorn). De invloed van de adel op het landschap is erg groot door de parkaan-
leg en aanplant van hakhout. Wel heeft men zich sterk aangepast aan de bestaande verkaveling. De oudste bewoning in het Doornse dorpsgebied is een verspreide be-
woning op de overgang Heuvelrug-Broekland. In Tuil heeft de Buurt- weg min of meer regulerend gewerkt op de bewoningsvorm. Rondom de kerk en doorgangsweg over de Heuvelrug van Utrecht naar Arnhem ontstaat een meer geconcentreerde bewoning. De verkaveling van het oudst bewoonde gebied is blokvormig, de zgn.
kampen. Vaak zijn ze omheind met houtwallen. Ook is er een es ge- weest (Wilde Land). Later ontgonnen wordt het gebied in de richting van Langbroek (strokenverkaveling, geen opstrek) en in de richting van de Heuvelrug (meestal blokkavels). In de 17e eeuw wordt de laatste gemeenschappelijk gebruikte grond
(uitgezonderd de heide), de Bunte verdeeld. Het gebied op de overgang van oude bouwlanden en heidevelden wordt na 1750 steeds aantrekke- lijker voor de vestiging van buitenplaatsen, terwijl de heide op de Heu- |
|||||
-30-
|
|||||||||||
velrug vanaf het midden van de 18e eeuw, maar vooral na 1835 wordt
bebost. De wegen volgen ook hier het natuurlijke relief: de belangrijkere wegen
op de flanken van de Heuvelrug, terwijl de dwarswegen en -stegen die- nen als schaaps- en veedriften. J. Kroes.
|
|||||||||||
BRONNEN
|
|||||||||||
Literatuur
|
|||||||||||
BARDET, J.D.M.
BERENDSEN, H.J.A. BLOK, D.P. CATE, S. TEN.
Cosq. COSQUINO DE
BUSSY, A. LE. DEMOED, E.J.
HALBERTSMA, H. ITERSON, W. VAN.
|
Kastelen van de provincie Utrecht.
Utrecht 1975. Handleiding voor het veldwerk
Laaglandgenese. Utrecht, 1980. De vestigingsgeschiedenis van Hol- land en Utrecht in het licht van de plaatsnamen, Amsterdam, 1959. Landgoed, landbouw en landschap. Wageningen, 1977. Marken in Utrecht. In: Geschied- kundige Atlas van Nederland. De marken van Drente, Groningen, Overijssel en Gelderland. 's-Gravenhage, 1925. Een lieflijk landschap. Zaltbommel. 1974. De kerk van Sint Johannes de Doper
te Wijk bij Duurstede. In: Spiegel Historaal 13 (1978) p.319-327. De historische ontwikkeling van de
rechten op de grond in de provincie Utrecht. 2 dln. Leiden, 1932. |
||||||||||
-31-
|
||||||||||||||
Open huizen en ridderho f steden in
het Nedersticht. In: Jaarboekje Oud- Utrecht, 1954, p. 62-108; 1955, p.81-115. Een ekologische visie. Amsterdam,
1974. De cope. Assen, 1955.
De Stichtse Lustwarande. Amster- dam, 1949. Nederlandse plaatsnamen. Leiden,
1956. De rechterlijke organisatie ten plat-
telande in het gebied van de Kromme Rijn gedurende de middeleeuwen. Utrecht, 1948. 5 dln. Utrecht, 1920-1959. |
||||||||||||||
ITERSON, W. VAN.
|
||||||||||||||
KRL. KROMME RIJN-
LANDSCHAP, HET. LINDEN, H. VAN DER. LUTTERVELT, R. VAN. MOERMAN, H.J.
MONTE VERLOREN,
J.Ph. DE. |
||||||||||||||
OS. OORKONDENBOEK
STICHT UTRECHT tot
1301.
REYEN, P. VAN.
SLICHER VAN BATH,
B.H.
TENT, W.J. VAN.
|
||||||||||||||
Middeleeuwse kastelen in Neder-
land. Haarlem, 1976. De agrarische geschiedenis van West- Europa, 500-1850. Utrecht, 1977. De landschappelijke achtergronden. In: Spiegel Historiael 13 (1978) p.205-214. Twaalfde deel, vervolgen de be-
schrijving van de provincie Utrecht. Amsterdam, 1772. Het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams. Assen, 1961. |
||||||||||||||
TS. TEGENWOORDIGE
STAAT der Vereenigde Nederlanden. VLIET, M. VAN. |
||||||||||||||
-32-
|
|||||
Kaarten
7> - AS. Archief van Lijnden van Sandenburg. RA Utrecht.
• - AS 266. Kaart van een gebied ten Z.O. van Doorn. 1690. Dom. Kaarten Domkapittel. RA Utrecht.
Dom 920. Tuylentiend tussen Darthuizerberg en Goyerwetering
onder Doorn, 1641, 1669.
Dom 928. Percelen land in tiendblok Velperengh, Doorn, 1756.
Dom 1782. Percelen land bij de Wijkersloot, 1741.
- DOM 1799. Percelen land onder Cothen, 1562.
Dom 1800. Percelen land onder Cothen, ca. 1560. Dom 1801a. Percelen land onder Cothen, 1596. Dom 1803. Percelen land onder Cothen, 1611. - Dom 1804. Percelen land onder Cothen, 1700.
Dom 1842. Percelen land in Nederlangbroek, 1630. Dom 1843. Percelen land in Nederlangbroek, 1669. - Luchtfoto's, 1964.
Min. plan. Minuutplans Cothen, Doorn en Langbroek, 1829. Ka-
daster Utrecht. RA. Rijksarchief Utrecht. RA 3642. Schetsje van de Kromme Rijn bij Cother Grift, ca. 1670.
De Roy. Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht, door B. de Roy. Amsterdam, 1696. - St. Pieter. Kaarten Kapittel St. Pieter.
St. Pieter 570. Acht percelen onder Cothen, ca. 1640.
TA. Kaarten Topografische Atlas. RA Utrecht.
TA 209. Kaart van wegen langs Werkhoven etc, ca. 1640.
- Topografische kaart van Nederland; 1:10.000 - ± 1970; 1:25.000 -
465/1885,466/1918,486/1885,487/1910, ± 1970; 1:50.000, 1850, ± 1970. |
|||||
-33-
MEDEDELINGEN
De Stichting Stichtse Historische Reeks stelt zich ten doel ieder jaar een
boek of monografie met betrekking tot de geschiedenis van het Sticht te laten verschijnen. Sinds de oprichting zijn er dan ook tot nu toe vijf de- len verschenen, waaronder "Van Standen tot Staten", "Misdaad in de Middeleeuwen" en "Weldaet der Scholen". Daar de financiering van de reeks telkens weer op problemen stuit,
zoekt de S.S.H.R. naar een vast bestand van donateurs. Wanneer U hieraan wilt meewerken, wordt U vezocht zich op te geven bij dhr. Ph. Huisman, A. Colijnhof 5, 3417 EP Montfoort. Uw bijdrage kunt U storten op postgiro 3542557 t.n.v. de penningmeester S.H.R. Bij uitgeverij Querido is in voorbereiding een literaire reisgids voor Ne-
derland en Vlaanderen. Indien men behulpzaam wil zijn bij het locali- seren van monumenten voor schrijvers, monumenten met teksten van auteurs of met figuren uit boeken, gevelstenen en plaquettes aan geboorte-, woon- en sterfhuizen van schrijvers etc. etc. kan men zich wenden tot Querido's Uitgeverij Singel 262, 1016 AC Amsterdam, of bij de redaktie van het periodiek. |
||||
-34-
|
|||||
DE VUIINISHOOP VAN DS. ELSNER.
Reeds vele eeuwen oefenen lokale gezagsdragers het toezicht uit op de
openbare wegen. Vanaf de 16e eeuw kwam de machtiging hiertoe van de Staten, die plakkaten uitvaardigden, welke de regels bevatten vol- gens welke het toezicht diende uitgeoefend te worden. De normale gang van zaken was, dat twee maal per jaar een deputatie der inwoners - meestal samenvallende met de schepenen - onder leiding van de schout het gerecht rondging om de inspektie uit te voeren. Van ongerechtighe- den werd een proces-verbaal opgemaakt en via de gerechtsboden kre- gen de nalatigen te horen, dat zij binnen een bepaalde tijd aan hun ver- plichtingen dienden te voldoen. Zo zij hieraan geen gehoor gaven, werd het werk uitbesteed door de schout en werden de kosten verhaald op de nalatige, verhoogd met een boete. Toen de schout en schepenen van Bunnik op 11 september 1769 de na-
jaarsschouw verrichtten, troffen zij voor de pastorie van de Hervormde kerk een vuilnishoop aan, die niet alleen een gevaar voor de lindeboom aldaar opleverde, maar tevens een gevaar voor het doorgaande verkeer vormde. Eén en ander was in strijd met artikel 11 van de 'Ordonnantie op het schouwen van heerwegen, dijken en straten in het gesticht en de lande van Utrecht' (1); "Dat niemand eenige omgesackte of omgehackte boomen, aerde,
mesthoopen of te andere vuylnis op de schouwdagen sal mogen hebben leggende op eenige heerwegen of te dijeken." Dezelfde dag nog kreeg de gerechtsbode Gerrit van der Vliet de op- dracht om zich te vervoegen ten huize van de predikant Elsner (2) om hem aan te zeggen, dat de vuilnishoop binnen 24 uur verdwenen diende te zijn. Uit het verslag van de gerechtsbode blijkt, dat hij weinig succes oogstte; "Op den 12-de september 1769 heb ik onderschreven gerechtsbo-
de van Bunnik en Vechten mij vervoegd aan den persoon en ten huize van de heer predikant Elsnerus, om de voorzeide insinuatie te doen, dog ben daar in verhinderd, vermids mij geen tijd wierd gegeven, om dezelve behoorlijk te doen, maar mij wierd geant- woord, dat de gemelde heer predikant Elsnerus geen boodschap- pen meer van 't geregt aannam, maar zoo dezelve wat te zeggen hadden hem voor 't Hof moesten roepen; 't welke ik relateere (ondertekend) G. v.d. Vliet, geregtsbode." |
|||||
-3^
|
|||||
De schout heeft het er niet bij laten zitten en Elsnerus zal waarschijnlijk
meerdere aanzeggingen hebben gekregen om de vuilnishoop op te rui- men, waarbij hem geldboeten in het vooruitzicht werden gesteld. Toch bleef de predikant volhouden in zijn weigering de boel op te ruimen. Zijn dreigen met een rechtzaak bleek serieus. Op 1 februari 1770 diende een zaakgelastigde van Elsner een verzoek in
bij het Hof van Utrecht om de schout van Bunnik aan te sporen zijn aanmaningen stop te zetten onder verwijzing naar het feit, dat de vuil- nis niet op de openbare weg lag maar op het terrein van de pastorie. Van de verdere gang van zaken is slechts bekend, dat het Hof de raads- heer P.E. Mertens aanwees om de schout te horen. Op 3 februari is de- ze daarop naar Utrecht getogen. In zijn zak zat waarschijnlijk een me- morandum, dat de gerechtsbode omtrent deze zaak had opgesteld en waar uit blijkt, dat de zaak reeds sinds 1764 speelde. Nadat in dat jaar de schout reeds een vuilnishoop had laten weghalen, had de predikant toch weer zijn afval op de straat gedeponeerd. Zowel op 22 januari 1765 als op 14 mei 1766 had van der Vliet zich bij de predikant aange- meld om hem te manen de troep op de ruimen. In het eerste geval kreeg van der Vliet van Elsner's zus te horen; "dat de heer Elsnerus wel bij de hand was, maar de eer niet en
hebbe gehad van hem zelver te spreeken." en ook in het tweede geval werd er geen succes geboekt: "tot antwoord van voorgemelde Elsnerus gekregen, dat als den
schout hem, te weten Elsnerus, geeft een asbak zal de vuylnis daar
in doen; anders dat diegeene die het in de weeg legd, weg kan
doen."
Hoe het allemaal is afgelopen is, zoals gezegd, ons niet bekend. Wel
vermoeden we, dat Elsner niet vreemd heeft opgekeken toen hij van der
Vliet telkens voor zijn deur zag staan. De heren waren volstrekt geen
onbekenden voor elkaar. Gerrit van der Vliet was namelijk niet alleen
gerechtsbode, maar kombineerde dit ambt, geheel in overeenstemming
met de toenmalige gewoonte, met dat van schoolmeester en koster in
Elsner's kerk. (4)
F.M.
|
|||||
-36-
|
|||||
1. Ordonnantie d.d. 26-06-1666. Hiervan is een exemplaar bewaard
gebleven in het archief van de gemeente Bunnik, R.A. Utrecht, gem. Bunnik, nr. 62. 2. Alexander Elsner was predikant van Bunnik en Vechten van 1744
tot 1777. Verg. M.W.L. van Alphen, Nieuw kerkelijk handboek, Gouda 1910, p. 153. Uit het grafregister van de hervormde kerk te Bunnik blijkt, dat Elsner op 28 april 1777 werd begraven in het kerkgraf nummer 45. 3. Deze en andere citaten zijn afkomstig uit de stukken, berustende in
het R.A. Utrecht, gem. Bunnik, nr. 59. 4. Dit blijkt uit de 'Rekeningen en uitzettingen van de binnenlandse
lasten'over de jaren 1762 tot 1770, R.A. Utrecht, gem. Bunnik, nr. 19. Het bestuur en de redaktie van "Tussen Rijn en Eek" wensen U alle
goeds voor 1981. (En vergeet U vooral niet, wanneer de heren van de gemeentelijke reiniging.sdienst U hun beste wensen komen aanbieden, dat U niet zonder hen kunt). |
|||||