-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
ISe jaargang                                        nr. 1                                        aprin9Sl.
Redaktie-kommissie:
A, Graaf huis, Utrecht, L.M.J. de Keijzer, Houten, F. Maarschalkerweerd
(eindredakteur), O. Uyttewaal, 't Goy.
Redaktie-adres:
Londiniumdreef 55, Wijk bij Duurstede, 03435-4710.
Sekretaris der vereniging:
Mevr. T. Springer-Stam. Platolaan 10, Zeist, teL 03404-20627.
Inhoud van dit blad:
1.     Jaarverslag van het sekretariaat van de vereniging.
2.     Jaarverslag van de penningmeester.
3.     Jaarverslag van de archeologische werkgroep.
4.     Dierenresten van een inheems-romeinse nederzetting te Houten, door
P.J.A. van Mensch en A.P. v.d. Houwen.
5.     Het huis Rustenburg te Schalkwijk, door A.J. van Wijk.
6.     Cothen. Dorp aan de Kromme Rijn.
Lidmaatschap: f 25, — per jaar. Studenten en scholieren
f 12,50 per jaar.
Postrekening van de penningmeester nr. 21 45 85 t.n.v. de Rabobank te Hou-
ten t.g.v. de rekening van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek", nr.
32.98.07.498.
_
^
-ocr page 2-
JAARVERSLAG VAN HET SECRETARIAAT
I.      Ledenbestand
In 1979 kwamen er 6 nieuwe leden bij, terwijl 17 leden hun lidmaatschap
beëindigden. De vereniging telt nu 230 leden.
II.     Het bestuur                                                                                            /
Het bestuur onderging dit jaar geen verandering doordat dhr. Tromp en
mevr. Springer herkozen werden. De taken waren als volgt verdeeld:
H. Tromp                                                  -         voorzitter
L. de Keijzer                                             -         vice-voorzitter
Mw. T. Springer-Stam                           -          1-ste sekretaresse
Mw. H.A. v.d. Grind-v. Hengstum -         2-de sekretaresse
A.G. de Wit                                              -         penningmeester
Mw. G. de Nie                                         -         lid
C. Dekker                                                  -         lid
III.    Verenigingsprogramma
Na de korte jaarvergadering van 22 Januari 1980 te Langbroek, sprak Dr.
C. Deltker over:
"De aanleg van de dam bij Wijk in 1122 en zijn betekenis voor de ontgin-
ning van het Kromme Rijngebied". Het Kromme Rijngebied was in de
middeleeuwen de dichtst bewoonde streek van het Nedersticht. Het be-
schikbare en sinds de karolingische tijd ontgonnen landbouwareaal op de
oeverwallen van de Kromme Rijn, op de z.g. Houtense stroomrug en aan
de voet van de Heuvelrug, bleek omstreeks 1100 onvoldoende.
In het westen van het Nedersticht en het aangrenzende Holland had men
toen al een eeuw ervaring met veenontginningen in het groot. Het leek
eenvoudig die ervaring in het Kromme Rijngebied in toepassing te bren-
gen, want hier ging het niet om enorme open vlakten, maar om betrekke-
lijk kleine stukjes wildernis tussen hoge bebouwingsgronden; voorname-
lijk Langbroek en Schalkwijk. Er was echter één grote moeilijkheid: de
winterwaterstand van de rivier de Rijn.
Dr. Dekker schetste in zijn lezing een nieuw beeld van de Utrechtse ge-
schiedenis van de vroege 12e eeuw. Uit zijn onderzoek kwam naar voren
hoe men de oplossing van het probleem van de hoge winterwaterstand
van de Rijn heeft gezocht in het leggen van de dam bij Wijk. Maar de
handelsagglomeraties Utrecht en Muiden kregen hierdoor moeilijkheden
met hun handelsverkeer te water. Zij vragen in 1122 concessies aan de
keizer.
-ocr page 3-
-2-
Pasen 1122 gaat de bisschop van Utrecht naar de keizer om toestemming
te vragen voor het leggen van de dam. Datzelfde jaar met Pinksteren is de
Keizer in Utrecht, steunt de burgers, die voor hun priveleges strijden, te-
gen de bisschop. De dam komt er, de Utrechtse burgers krijgen hun pri-
veleges en al in 1126 wordt het Langbroek uitgegeven om ontgonnen te
worden. Schalkwijk wordt het eerst vermeld in 1136.
Waar is de dam gelegd? Deze moet liggen in de Lekdijk voor het kasteel
(het kasteel bestond toen nog niet). Dit stuk dijk werd n.l. onderhouden
door de gerechten en niet door de aangelanden. Het is het oudste interlo-
cale waterstaatswerk wat we kennen in Europa.
Op Donderdag 21 Februari 1980 kwamen 40 leden naar Schalkwijk om te
luisteren naar mevrouw Dr. E.P. de Booy, die sprak over "Onderwijs in
de 17e en 18e eeuw, in liet bijzonder van de streek tussen Rijn en Lelt".
Op dia's zagen wij de omstandigheden waaronder de leerlingen les kre-
gen en de onderwijzers werkten. Het onderwijs was niet klassikaal, de
kinderen moesten één voor één bij de onderwijzer komen, die hun dage-
lijkse vorderingen beoordeelde. Waren deze onvoldoende dan werd "de
plak" gebruikt. De kinderen, die al jong naar school gingen (4 é 5 jaar
oud), moesten zowel het gotisch, romeins, cursief als het schrift A.B.C,
kunnen lezen. De meesten kinderen leerden alleen maar lezen; kinderlec-
tuur kende men toen niet, de bijbel was het boek waaruit gelezen werd.
Later kwamen daar de gruwelverhalen bij van de Franse tiranie uit 1672,
wat uiteraard na 1795 werd verboden.
Het schoolbord doet zijn intrede in het midden van de 18e eeuw, zodat er
enigszins klassikaal les gegeven kan worden.
Na 1795 werd het onderwijs weer maatschappelijk gericht, behalve lezen
en schrijven leerde men ook rekenen en aardrijkskunde. Voor de onder-
wijzer op het platteland leverde het les geven maar een karig bestaan op.
Hij had dan ook meestal vele bijbaantjes zoals koster en voorzanger.
Aan het eind van deze interessante lezing moest mevrouw de Booy nog
vele vragen beantwoorden.
Mevrouw Drs. J.M. Adriaans-Buij sprak op 27 Maart 1980 in Odijk over 2
eeuwen modegeschiedenis".
Mode in kleding is een uiting die gedurende een bepaalde tijd een over-
heersende stijl weergeeft, aanvaard en nagevolgd door grote groepen
mensen. Cultureel klimaat, behoeften en productie van modeartikelen
zijn onderling afhankelijk; verandert de culturele samenwerking dan ver-
andert de behoefte en dus ook de modeproductie.
-ocr page 4-
-3-
Mode is een sociaal verschijnsel en kan in een gelaagde standencultuur
een middel zijn om de maatschappelijke rangorde aan te duiden.
In een democratische maatschappij is mode niet meer het privelege van
de "happy few", maar iedere groep in de samenleving kan die mode aan-
passen aan zijn eigen levenswijze. Hoe de modegeschiedenis zich ontwik-
kelde in de laatste 2 eeuwen liet mevrouw Adriaans zien in een serie
prachtige dia's. Schilderijen tonen ons op dit gebied een goed overzicht,
evenals de modetijdschriften die omstreeks 1750 voor het eerst verschij-
nen. Bij de damesmode zagen we de grootste veranderingen optreden,
maar ook de herenmode veranderde en heeft zich aangepast aan nieuwe
samenlevingspatronen.
Dr. G.T. Haneveld. patholoog-anatoom, hield op 28 April 1980 een lezing
In Bunnik over: "Skeletten spreken".
Pathologisch onderzoek van skeletmateriaal kan gegevens opleveren over
voedingstoestand, levensgewoonten, ziekten en strijdmethodes in het
verleden.
Enkele voorbeelden: Voedingstoestand: Engelse ziekte werd veroorzaakt
door gebrek aan vitamine D. Dit had o.a. een vernauwing van het bekken
tot gevolg, waardoor bij vrouwen moeilijkheden ontstonden bij de ge-
boortes.
Levensgewoonten: Als men op het platteland woonde en werkte kon men
in aanraking komen met een schimmel, moederkoren, dat vaatvernau-
wend werkte, waardoor een voet of hand kon afvallen (Anthoniusvuur).
Ook speelt de voedingstoestand hier een rol; bij ondervoeding was de
kans groter.
Een ander voorbeeld is syphilis, eerst een huidziekte en overgebracht
door nauw lichamelijk contact. Pas later komen de botafwijkingen voor.
Ziekten: Artkrose is de oudste afwijking die men in skeletten heeft gevon-
den. Lepra heeft in vele landen verwoestend gewerkt, evenals pest en
pokken, maar die laten in het skelet geen sporen na. Lepra verdween in
de 15e-16e eeuw maar werd gevolgd door tuberculose.
Strijdmethodes: het gebruik van lansen, degens en andere steekwapens
laat zijn sporen achter in het skelet
Het klimaat kan ook van invloed zijn; neusbijholteontsteking treedt op in
de 9e eeuw tengevolge van een algemene temperatuur daling.
Trepanatie van schedels is de alleroudste behandeling die men kent, maar
men weet niet waarvoor deze behandeling uitgevoerd werd.
-ocr page 5-
De dagexcursie op Zaterdag 31 Mei 1980 was naar Zeeland. Op Walche-
ren werden Middelburg en Veere bezocht; plaatsen met een rijke historie.
Middelburg - in de 15e eeuw Veere's grootste concurent - was een be-
langrijk handelscentrum. Veere was niet alleen een bloeiende han-
delsstad, maar tot het midden van de 16e eeuw ook de voornaamste
vlootbasis van de Nederlanden.
De historie heeft haar sporen nagelaten; de 20ste eeuwse mens kan zich
hierdoor een beeld vormen van het leven in voorbije eeuwen.
De bus vertrok in alle vroegte uit Wijk bij Duurstede via Cothen, Werkho-
ven, Odijk en Bunnik, zodat om 10 uur Middelburg werd bereikt.
Na de ontvangst en een korte inleiding over het ontstaan en de geschie-
denis van de Middelburgse abdij, gevolgd door de bezichtiging van het
Abdijcomplex, inclusief het Zeeuws museum en de provinciale biblio-
theek.
Na de lunch was er een wandeling door Middelburg met tot slot de be-
zichtiging van de Oostkerk.
In Veere werd een wandeling gemaakt en het stadhuis bezichtigd.
Het diner was weer in Middelburg en vandaar werd de terugtocht aan-
vaard.
In Wijk bij Duurstede was op 30 September 1980 de eerste lezing van het
seisoen 1980-1981. Drs. P.J.A. van Mensch, verbonden aan het rijksmu-
seum natuurlijke historie te Leiden sprak over:
"Jacht en veeteelt in de romeinse tijd".
Uit bestudering van het botmateriaal, gevonden bij opgravingen van Ro-
meinse militaire nederzettingen, kan men bepaalde conclusies trekken.
Zo zagen we dat er in verhouding veel meer huisdieren (rund, schaap,
varken) waren geslacht en verorberd dan dat er wild werd gegeten.
Ook het menu van de romein was anders dan dat van de inheemse bevol-
king; de romein at meer varken dan schaap, terwijl dat bij de inheemse
bevolking juist andersom was. Aan de hoeveelheid botmateriaal zou men
voorzichtig het aantal dieren dat men geslacht heeft kunnen vaststellen.
Men mag niet te snel conclusies trekken, want vondstomstandigheden
van het botmateriaal, aanwezigheid van voldoende voeding voor het vee,
het areaal dat beschikbaar was voor gebruik als weidegrond rond een ne-
derzetting, spelen alle een rol.
De lezing op 27 Oktober 1980 in de Witte Huisjes te Bunnik werd gegeven
door Ir. R. Apell, architect bij de Rijksdienst voor Monumentenzok'g.
-ocr page 6-
De zorg voor de monumenten is reeds vroeg begonnen; zo was er in 1462
in het Vaticaan al een monumentenwet, waarin stond, dat oude gebou-
wen, kerken, kastelen e.d. niet meer veranderd mochten worden.
Vooral in de 19-de en 20-ste eeuw is er veel verdwenen. Toch kwam er
van de kant van de overheid een reaktie; in 1847 werd de monumenten-
zorg door het rijk in het leven geroepen in een poging verval en afbraak
tegen te gaan. Belangrijk was ook de ontwerpwet van 1915-1920. In 1961
is de huidige wet van kracht geworden, waarin aan de monumentenraad
een belangrijke rol is toegekend o.a. als ministerieel adviesorgaan.
In het Kromme Rijngebied zijn een aantal beschermde gezichten en wel in
Werkhoven, Langbroek, Cothen en Wijk bij Duurstede. Ook de Witte
Huisjes, waar de lezing gehouden werd, staan op de monumentenlijst.
Kasteel Heemstede daarentegen is (nog?) niet opgenomen.
Op 25 November 1980 was er een geslaagde dia-avond in het dorpshuis te
Cothen over "De schoonheid van de Betuwe en het Land van Maas en
Waal".
Eén en ander was het resultaat van de tochten, die de heren A.R. Voskui-
len en het bestuurslid A.G. de Wit, per fiets hebben gemaakt. De toelich-
tende teksten werden gesproken door onze voorzitter H.J.M. Tromp. De
tocht ging aan de hand der dia's langs oude dorpskernen met hun uitzon-
derlijk mooie gebouwen, waar de Betuwe zo rijk aan is.
De kleine winter-exkursie tenslotte werd gehouden op Zaterdag 20 De-
cember 1980.
Onder leiding van prof. dr. F.W.N. Hugenholtz werd een bezoek ge-
bracht aan de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude. Niet alleen
liet onze gids, die regent is van de fundatie, het schitterend onderhouden
gebouw zien, maar tevens vertelde hij uitgebreid over het funktioneren
van de fundatie en de problemen die een midden 18-de eeuws testament
nu nog biedt en welke oplossingen gevonden zijn.
IV. Het periodiek
In 1979 zijn er zoals gewoonlijk vier afleveringen van het periodiek ver-
schenen. Via het bieden van een diversiteit aan artikelen hoopt de redak-
tie telkens weer, dat de leden het periodiek met plezier lezen. Tot Juli
voerde mevr. de Nie de eindredaktie, welke vervolgens weer overgeno-
men werd door F. Maarschalkerweerd
-ocr page 7-
-6-
V. De archeologische werkgroep
Zie voor het verslag de artikelen van dhr. van Mensch en dhr. van Hou-
wen elders in dit blad.
Tenslotte wil het bestuur iedereen bedanken, die zich inzet voor de vere-
niging. Speciaal worden de leden bedankt, die elke keer weer bereid ge-
vonden worden het periodiek rond te brengen, zodat opnieuw de porto-
kosten aanmerkelijk gedrukt konden worden.
Mw. T. Springer-Stam
Mw. H.A. v.d. Grind-v. Hengstum
-ocr page 8-
JAAROVERZICHT 1980 VAN DE PENNINGMEESTER
Saldo Rekg. Crt. per 31-12-79 f 1.119,30 Lezingen -
Honoraria en
Saldo Spaarrekg. per 31-12-79 / 516,48 Boekenbonnen
f 650,-
f 1.052,50
/ 1.930,09
/ 203,50
f 269,77
Ontv. Contributie 1980
Ontv. rente
Ont. van gem. Houten
sub. f 0,01 per inwoner
(geen sub. gevr.)
f 5.993, - Porti
f 62,43 Periodiek
Zaalhuur
85,54
Kantoorbeh.
Exc. Middelburg     f 521,63
Diversen                   f 144,—
Saldo rekg. Crt.
per 31-12-80            ^2.463,84
Saldo Spaarrekg.
per 31-12-80            / 541,42
f 1.77%.!^
f l.llQ.lb
-ocr page 9-
-8-
JAARVERSLAG VAN DE ARCHEOLOGISCHE WERKGROEP
Resten van een inheems-romeinse bewoning bij kasteel Heemstede
In de periode van augustus 1979 tot september 1980 heeft de archeologische
werkgroep een onderzoek ingesteld naar wat men kan beschouwen als het af-
val van een nederzetting uit de Romeinse tijd van ± 50 tot 400 na Christus.
Bij graafwerkzaamheden in verband met het verleggen van het Amsterdam-
Rijnkanaal werd ter hoogte van kasteel Heemstede een kreek doorsneden.
Deze kreek, die vroeger voor de afwatering van de oeverwal heeft gezorgd,
was geheel opgevuld met rivierklei. In de gegraven sleuf tekende zich de don-
kere kreekvulling duidelijk af tegen de zandige oeverwal.
Het onderzoek bestond uit het doorzoeken van naar de oppervlakte gebrachte
klei. Op enkele plaatsen is op kleine schaal een opgraving verricht.
De ongeveer 25 meter brede kreek werd over een lengte van ongeveer 200
meter doorsneden door een sleuf, die gegraven was ten behoeve van het ver-
leggen van het kanaal. In deze sleuf bevindt zich nu een stalen damwand, die
de nieuwe oever van het kanaal zal gaan vormen. De kreekvulling bevatte veel
scherven inheems aardewerk naast Romeins import-aardewerk. Hieruit kan
worden afgeleid, dat hier sprake is van een inheemse nederzetting uit de tijd
van de Romeinse overheersing. De woonhuizen hebben vermoedelijk op de
hogere gedeelten langs de oever van de kreek gelegen.
Naast de scherven zijn er ook een aantal botten van huisdieren opgegraven
(zie hiervoor het artikel van P.J.A. Mensch en A.P. van der Houwen elders in
dit periodiek).
HET GROVE MET DE HAND GEVORMDE INHEEMS-ROMEINSE AARDE-
WERK
Slechts weinig scherven zijn van eenzelfde pot afkomstig, waaruit afgeleid
kan worden, dat de totale afvalstort van de nederzetting veel groter is dan nu
aan het licht is gebracht.
Het is erg moeilijk om van het inheemse aardewerk een juiste datering te ge-
ven. Dit houdt verband met het feit, dat inheems aardewerk geen fabriekspro-
dukt is in die zin, dat de potten niet identiek zijn en niet in grote hoeveelheden
werden gemaakt.
Het aardewerk werd met de hand gevormd en in een veldoventje gebakken.
Dit proces gaf potten van een vrij slechte kwaliteit tot resultaat. Het is daarom
ook niet verwonderlijk, dat de scherven die nu gevonden zijn, vrij klein zijn en
de breukvlakken ervan zo afgerond zijn, dat het aan elkaar passen van de
stukken een moeilijk karwei is.
-ocr page 10-
Toch heeft een klein drinkbekertje de reis door zo'n 2000 jaar overleefd. Het 10
centimeter hoge bekertje is grijs-geel van kleur. (Zie tekening 1)
Opvallend is het aar-
dewerk met nagelin-
druk-versiering. We
kunnen hierin ver-
schillen zien in de
techniek en de
plaats van de versie-
ring, bijvoorbeeld
scherven met nage-
lindrukken op de
rand en nageiindruk-
ken tegen de rand
» ' "* < van de pot. Aange-
nomen wordt, dat
nagelindrukken op
de rand iets ouder
zijn. (zie tekeningen
2 en 3)
1. Tekening van inheems bel<ert/e.
2. Tekening van randscherf met versiering.
Bij de niet versierde scherven kan een nauwkeurige datering alleen afgeleid
worden uit a. de kwaliteit (dikte, kleur en verschraling), b. de vorm van de hals
en c. de vorm van de rand.
-ocr page 11-
10
HET ROMEINSE AARDEWERK
Veel gemakkelijker is
het om het Romeinse
aardewerk te dateren.
Dit aardewerk is mas-
saal geproduceerd en
vanuit Italië en Gallië
naar het noorden van
het Romeinse rijk ge-
transporteerd. Het
meest opvallende is
het 'terra sigillata';
heel fijn rood, glim-
mend aardewerk met
soms zelfs een stempel
van de maker erin ge-
drukt. Hiervan zijn 14
fragmenten gevonden,
waarvan één kommetje
was te reconstrueren.
3. tekening van randscherf met verslering.
Verder waren er scherven afkomstig van witte kruiken, ruwwandige kookpot-
ten, amfora en gevernist aardewerk. Hieruit zijn tot nu toe geen gebruiksvoor-
werpen gereconstrueerd.
BOUWMATERIALEN
De laatste groep vondsten bestaat uit bouwmaterialen; stukken natuursteen,
dakpanfragmenten, stukjes hutten-leem en slakken vermoedelijk van het ij-
zersmelten afkomstig.
De vondsten zullen in de loop van 1981 nog verder worden uitgewerkt, zodat
er, indien de resultaten de moeite waard zullen zijn, nog nader op terug zal
worden gekomen.
A.P. van der Houwen.
-ocr page 12-
-11 -
DIERENRESTEN VAN EEN INHEEMS-ROMEINSE NEDERZET-
TING TE HOUTEN
door P.J.A. van Mensch en A.P. van der Houwen
Tijdens graafwerkzaamheden ter verlegging van het Amsterdam-Rijnkanaal
werd in de zomermaanden van 1980 een ongeveer 40 meter brede voormalige
kreek doorsneden. De archeologische werkgroep van Tussen Rijn en Lek stel-
de een onderzoek in. Tijdens dit onderzoek werd naast aardewerkscherven
een aantal botfragmenten geborgen. Het botmateriaal werd door de tweede
auteur gedetermineerd en beschreven. Op basis hiervan nam de eerste auteur
de verdere wetenschappelijke bewerking van het materiaal ter hand. (Zie voor
de beschrijving van het aardewerk het "Jaarverslag van de archeologische
werkgroep" elders in dit periodiek)
De onderzochte kreek doorsnijdt de zandrug die men ook onder Houten en 't
Goy nog terugvindt. De kreek was opgevuld met klei. In deze klei werden veel
fragmenten van inheems-romeins aardewerk gevonden naast enkele scherven
van romeins aardewerk, waaronder terra sigillata. Het botmateriaal is vrijwel
geheel afkomstig van de kreekbodem. Vooralsnog wordt aangenomen dat het
botmateriaal stamt uit dezelfde tijd als het aardewerkmateriaal en dat we dus
te maken hebben met resten uit een inheems-romeinse nederzetting.
Het botmateriaal
Het totaal aantal fragmenten dat bestudeerd kan worden bedroeg 89, hiervan
waren 78 fragmenten te determineren op diersoort (zie tabel 1). Gezien het ge-
ringe aantal fragmenten is het niet verwonderlijk dat slechts vijf diersoorten
werden aangetroffen. Het betrof alleen huisdieren. Het ontbreken van wild is
niet ongewoon. Jacht speelde bij de inheemse bevolking in de romeinse tijd
nauwelijks een rol van betekenis (zie o.a. Van Mensch 1977).
De drie belangrijkste vleesleveranciers waren rund, schaap en varken. Over-
eenkomstig het algemene beeld voor inheems-romeinse nederzettingen in
westelijk Nederland domineert het rund, terwijl het schaap belangrijker is dan
het varken.
Op dit laatste punt wijken de inheemse nederzettingen af van de romeins-
militaire waar varken belangrijker is dan schaap. Overigens dient in plaats van
schaap gelezen te worden: schaap en/of geit. Het is namelijk niet altijd moge-
lijk op grond van het botmateriaal een onderscheid te maken tussen schaap en
geit.
-ocr page 13-
12
10 cm.
1. Tekening midden-
voetsbeen van een
rund Imetatarsusl.
-ocr page 14-
-13-
Beide overige huisdieren, paard en hond, leverden geen aandeel in het
vleesmenu. Het aantal paardebotten lijkt op het eerste gezicht relatief groot,
maar gezien het totaal aantal botfragmenten is het moeilijk verreikende kon-
klusies te trekken.
Het zou kunnen dat de gevonden paardebotten afkomstig zijn van één dier
dat, bijvoorbeeld na overlijden, in de kreek is geworpen.
Het rund
Door het geringe aantal fragmenten is het onmogelijk zinvolle uitspraken te
doen omtrent de leeftijds- en geslachtsverdeling van de geslachte dieren. De
maten welke konden worden genomen van fragmenten en enkele komplete
botten geven een indruk van de grootte van de geslachte dieren.
In het algemeen vallen de afmetingen binnen de variatie zoals die aangetrof-
fen wordt in het tot nu toe bekende materiaal uit deze periode in westelijk Ne-
derland. Een van de belangrijkste skeletdelen in het vondstmateriaal is een
komplete metatarsus (= middenvoetsbeen). Met behulp van de afmetingen
van dit bot (zie tekening 1) kan een uitspraak gedaan worden over geslacht,
grootte en gewicht van het geslachte dier (zie tabel 2). In dit geval betrof het
een koe met een schofthoogte van net iets minder dan een meter. Dat is aan
de kleine kant, ook voor koeien uit deze periode. De schofthoogte van de
koeien bedroeg rond het begin van onze jaartelling gemiddeld 105 è 110 cm.
bij een variatie van 100-120 cm. De stieren waren gemiddeld 10 cm. groter.
Matolsci (1970) ontwikkelde methodes om uit de metapodia het levendge-
wicht af te leiden. Bovengenoemde koe van 100 cm schofthoogte, woog vol-
gens de methode Matolsci ruim 90 kg. Noddie (1973) ontwikkelde een metho-
de om uit de afmetingen van de astragalus (een bot uit het enkelgewricht) het
karkasgewicht te berekenen. (Zie tekening 2)
Met behulp van haar methode gaven twee komplete astragali een levendge-
wicht van 170 kg en 180 kg. Overigens moeten genoemde methodes niet als
erg nauwkeurig beschouwd worden.
De hond
De drie hondebotten zijn belangrijk in verband met de maten welke genomen
konden worden. Een komplete femur (dijbeen) was afkomstig van een hond
met een schofthoogte van 56 cm (ongeveer de grootte van een dalmatiner en
collie). Een vrijwel komplete onderkaakhelft komt van een hond van ongeveer
dezelfde grootte.
-ocr page 15-
14
Overige dieren
Gezien het gering aantal fragmenten en
de gefragmenteerde staat ervan, is wei-
nig te zeggen over de grootte en andere
bijzonderheden van de overige huisdie-
ren.
2. Tekening hieibeen van een rund (astragalus).
-ocr page 16-
- 15-
Literatuur:
Driesch, A von den, 1976. A guide to the measurements of animal bones
from archaeological sites. - Peabody Museum Bulletin, 1. Harvard.
Driesch, A. von den & J. Boessneck, 1974. Kritische Anmerkungen zur Wi-
derristhöhenberechnung aus Langenmassen vor- und frühgeschichtlicher
Tierknochen - Saugetierkundliche Mitteilungen, 22: 325 - 348.
Matoicsi, J., 1970. Historische Erforschung der Körpergrösse des Rindes auf
Grund von ungarischem Knochenmaterial. - Zeitschrift für Tierzüchtung und
Züchtungsbiologie, 87: 89 - 137.
Mensch, P.J.A. van, 1977. De jacht in de romeinse tijd. - Museologia, (8): 45-
51.
Noddie, B., 1973, Determination of the body weight of cattle from bone mea-
surements. In: J. Matoicsi (ed.), Domesticationsforschung und Geschichte
der Haustiere: 377 - 389. Budapest.
Tabel 1. Het aantal fragmenten en het minimum aantal individuen (m.a.i.) per
diersoort.
Het aantal botten dat gevonden is geeft geen goede indruk van het aantal die-
ren waar men mee te maken heeft. Een betere indruk kan men krijgen door de
botten te tellen die eenzelfde plaats in het skelet innemen.
Het minimum aantal individuen kan zo bepaald worden (m.a.i.).
aantal
fragmenten
m.a.i.
rund
varken
schaap/geit
paard
hond
49
4
11
11
3
4 (metatarsus = middenvoetsbeen)
1
2 (tibia = dijbeen)
1
1
indet
11
totaal
89
-ocr page 17-
16
Tabel 2. Afmetingen van een runder metatarsus.
1 grootste lengte
186
1 breedte proximaal
39,1
1 lengte proximaal
35,5
1 kl. br. diafyse
20,5
dikte diafyse
22,8
breedte distaal
45,1
lengte distaal
25,3
gewicht
131
index. prox.
21,0
j index. diaf.
11,0
\ index. dist.
i: OASJarht
24,2
n
O (volgens Howard 1962)
+
P (volgens Boessneck et alii 1971)
O (volgens Matoksi 1970)
99 cm (volgens Von den Driech & Boessneck
1974)
92 kg (volgens Matoicsi 1970)
schofthoogte
levendgewicht
-ocr page 18-
- 17 -
Bijlage
Opmerkingen bij enkele botvondsten uit Vechten.
P.J.A. van Mensch.
In het voorjaar van 1977 werd bij graafwerkzaamheden in verband met de ver-
betering van Rijksweg 12, veel romeins nederzettingafval uit de buurt van het
castellum van Vechten gevonden (Kalee 1980). Tijdens een bezoek aan het
betreffende terrein werd zowel mogelijk botmateriaal verzameld. Slechts
meetbare fragmenten werden meegenomen voor nadere studie. Voor serieus
kwantitatief onderzoek was geen mogelijkheid. Overigens leent het materiaal
zich daar niet voor, gezien de ingrijpende veranderingen in verband met de
verplaatsing van de grond.
Van de volgende diersoorten werden in het veld resten herkend: rund, schaap
of geit, varken, paard, hond, bever, kip. Behalve vertebratenresten werden
ook molluskenresten aangetroffen: oester, mossel, zoetwatermossel, kokkel,
en wijngaardslak.
Zoals te verwachten bleek rund in overheersende mate aanwezig. Van het
rund vielen vooral de vele nagenoeg komplete schouderbladen op. Er waren
ook veel metapodia en phalangen aanwezig en veel hoornpitten. Iets minder
maar toch vrij frekwent, werden schedel- en onderkaakfragmenten gevonden.
Relatief weinig troffen wij pijpbeen- en bekkenfragmenten aan. Ook weinig
wervels.
Opvallend was het grote aantal vrijwel komplete schouderbladen. In zeer veel
schouderbladen bevond zich een klein gat in het blad. Zeer duidelijk hebben
we hier te maken met gerookte schouderbladen (zie Van Mensch & IJzereef
1977).
De voorlpige konklusie luidt dat we hier te maken hebben met een afvalkon-
sentratie van tertiair afval, d.w.z. geen slachtafval (daarvoor ontbreken de
wervels en de bekkens) en geen direkt konsumptie afval, maar delen van het
lichaam die na gebruik (konsumptief en industrieel) verzameld zijn en elders
gedeponeerd.
Het belang van het materiaal berust vooral op het metrische aspekt. Zij vullen
de kennis van de variatie binnen de toenmalige Nederlandse populatie aan.*
Literatuur
Kalee, CA., 1980. Romeinse vondsten in Vechten. - Westerheem, 29 (4):
265-282.
Mensch, P.J.A. van & G.F. IJzereef, 1977. Smoke-dried meat in prehistorie
and Roman Netherlands. - In: Ex Horreo (Cingula 4): 144- 150. - Amsterdam.
-ocr page 19-
- 18-
HET HUIS RUSTENBURG TE SCHALKWIJK
De Gemeente Atlas van Kuyper (1) vermeldt op de kaart van de gemeente
Schalkwijk naast de wegen, de beide kerken, de polders Biester en Blokhoven
ook het huis Rustenburg.
Het Aardrijkskundig woordenboek van v.d., Aa (2) vermeldt onder de naam
Rustenburg meerdere herenhuizen, waaronder ook het huis Rustenburg te
Schalkwijk. Na de geografische situering deelt v.d. Aa mee:
"Dit buiten, beslaande met de daartoe behorende gronden een op-
pervlakte van 20 bunder, 234 v. roeden, 68 v. ellen, wordt thans in ei-
gendom bezeten door de Heer CE. van Strijen, woonachtig te Wijk
bij Duurstede."
Zelfs in Schalkwijk weet waarschijnlijk niemand wanneer en door wie dit oude
herenhuis, sinds 1972 niet meer bestaand, is gebouwd en wie daar gewoond
hebben en/of er eigenaar van zijn geweest; sommigen denken, dat het ge-
bouwd was als gemeentehuis, anderen zeggen, dat dokter Nuyens het heeft
laten bouwen.
Het huis "Rustenburg" te Schalkwijk anno 1971.
-ocr page 20-
- 19-
Als je geboren bent op de hoeve Rustenburg in 1912 en nu dus wat vrije tijd
hebt, is het interessant om wat in de geschiedenis van dit huis te duiken.
Een eerste goed houvast had ik aan de "Prospectus van de Openbare Verko-
ping van het buitengoed Rustenburg en van de hofsteden Rustenburg, Over-
vliet en Spoorzicht, gelegen in de gemeenten Schalkwijk en Houten, op zater-
dag 9 october 1875 te Utrecht achter St. Pieter in het lokaal van verkoopingen
.....ten overstaan van den notaris van Schermbeek te Utrecht".
Perceel nummer 1, we volgen de prospectus letterlijk, is;
"Het aangenaam gesitueerde buitengoed, genaamd Rustenburg,
bestaande in: een hecht, sterk, wel doortimmerd, goed onderhou-
den, voor zomer en winterverblijf doelmatig ingerigt Heerenhuis met
hardsteenen bordes en met wit marmer bevloerden gang, bevatten-
de verder: zeven zoo groote als kleine kamers, gestucadoord of ge-
plafonneerd, allen behangen en sommigen voorzien van schoorsteen
met marmeren mantel en ruime kasten; provisie-, mangel- en dienst-
bodenkamers, groote keuken met wel- en regenpomp en verdere
vereischten; drooge wijn- en provisiekelders, ruimen zolder met vlie-
ring; voorts koetshuis met stalling en schuur of bergplaats, grooten
bloem- en moestuin met broeibak en beplant met fijne lei en andere
vruchtbomen, terrein van vermaak, wandelbosch met iepen en
notenboomen-lanen, vischvijver, hermitage en vruchtbaren boom-
gaard, benevens eene kapitale Hofstede bestaande in: eene boeren-
woning met achterhuis, waarin veestalling, schuren, twee vijfroedige
graanbergen en verder getimmerte, erf, grond, tuin, vruchtbaren
boomgaard en uitmuntende weilanden, alles te zamen groot negen
hectaren, negen en negentig aren, dertig centiaren, staande en lig-
gende in de gemeente Schalkwijk, in de onmiddellijke nabijheid van
het station van de Staatsspoorweg, aan de weg van Utrecht op Tiel,
in het midden van het dorp, strekkende gedeeltelijk van de Schalk-
wijksche wetering en gedeeltelijk van de eigendommen van de wedu-
we van J.M. van Loock en G. Verholen tot aan het volgende perceel
en belend door eigendommen van Arie Maarschalkerweerd, als in
huwelijk hebbende de weduwe van Jan de Bree, de weduwe van
J.M. van Loock en de erven van Gerrit de Bree, en bekend op den
perceelsgewijzen kadastralen legger van Schalkwijk in sectie A, on-
der de nummers 143 tot en met 151 ingesloten.
-ocr page 21-
-20-
Perceel no. 2. Drie hectaren, zes en twintig aren, zeventig centiaren,
best bouwland en weg, gelegen als voren, achter het voorgaande
perceel, strekkende van hetzelve met den weg tegen de scheiding
van de gemeente Houten, belend als het voorgaande perceel en be-
kend op de kadastralen legger voormeld, in sectie A, onder de num-
mers 141 en 142."
Inzage van de kadastrale legger op het kadaster te Utrecht toont aan, dat de
percelen 1 en 2 betrekking hebben op de gronden gelegen achter het huis
Rustenburg en wel vanaf de wetering tot en met de vroegere zogenaamde
"groene dijk", thans niet meer aanwezig en liggend ter hoogte van het
Amsterdam-Rijnkanaal.
De genoemde percelen 1 en 2 - omvattende de kadastrale nummers 141 tot en
met 151 en 147 bis, te samen groot 13,26,0 ha. - werden gekocht door Hen-
drik Uyttewaal, landbouwer te Houten en wel voor zijn dochter Jacoba Uytte-
waal, die enige maanden later trouwde met Arie van Wijk, geboren op de hoe-
ve "de Battau" te Jutphaas, in de volksmond ook wel genoemd hoeve "de
Baten".
De boerderij Rustenburg is derhalve eerst gepacht en later door vererving in
eigendom verkregen, achtereenvolgens door Arie van Wijk vanaf 1876, wedu-
we Jacoba van Wijk geb. Uyttewaal vanaf 1881, Gerardus de Bie, gehuwd
met de weduwe van Wijk, vanaf 1884, Henricus van Wijk vanaf 1911, weduwe
Anna Catharina van Wijk-Peek vanaf 1954 en sinds 1969 door Jacobus van
Wijk.
Het herenhuis Rustenburg of Trappenhuis is vanaf 1887 steeds door dezelfde
eigenaar in bezit gehouden als de daarachter gelegen boerderij. De genoemde
percelen van de openbare verkoping op 9-10-1875 werden verkocht op last
van "Vrouwe Johanna Petronella van Maanen, weduwe van den weledelge-
boren heer Carel Eliza van Strijen, zonder beroep, wonende op den huize
Rustenburg".
We zullen nu aan de hand van een aantal akten van transsport trachten het
spoor betreffende het huis Rustenburg zover mogelijk terug te vinden.
a. Volgens de akte van verkoop d.d. 9-10-1875 was Carel Eliza van Strijen, ge-
boren te Oisterwijk in 1804 en in 1834 te Gorinchem getrouwd, notaris te Wijk
bij Duurstede. Hij overleed te Schalkwijk op 3-12-1874.
Zoals gebruikelijk verwijst deze transsportakte in verband met de herkomst
van het eigendom, naar de voorlaatste akte;
-ocr page 22-
-21 -
b.  De akte van 15-12-1845 werd verleden voor de notaris Mr. Cornelis Govert
de Balbion van Doorn te Utrecht (3). Uit deze akte blijkt, dat Carel Eliza van
Strijen de goederen kocht van Aloysius Jordanus Everistus Hooft van Huys-
duynen, burgemeester van de gemeente Schalkwijk. Het gekochte omvatte
onder meer:
"Het buitengoed Rustenburg genaamd, bestaand in een Heerenhuis
met koetshuis, bergplaats, stalling, boomgaard, boschje met
moestuin benevens een boerenwoning met achtertuin, veestal, wa-
genhuis, bergen en ander getimmerte mitsgaders aanhorige erf,
grond, boomgaard, wei- en bouwland, alles ter gezamelijke grootte
van 13 bunders 26 roeden staande en gelegen in de gemeente
Schalkwijk aan de weg van Utrecht op Tiel, strekkende van de
Schalkwijkse wetering tot den Goyschen dijk, belend aan de ene zij-
de Gerrit de Bree en aan de andere zijde Arie Maarschalkerweerd als
in huwelijk hebbende de Wed. van Jan de Bree, op den perceelsge-
wijzen kadastralen legger der gemeente Schalkwijk voorkomende in
sectie A onder de nummers 141... 142... 143... 144... 145... 146...
147... 147bis... 148... 149... 150... 151...".
141 Was de thans niet meer bestaande "groene dijk", de nrs. 142 tot en met
147 zijn de achter de boerderij gelegen weilanden, 147 heet nu de "pyramied"
en is een geheel door sloten begrensd stukje land waar vroeger een prieeltje
op heeft gestaan, 148 is - ook nu nog - een boomgaard evenals 149 waarin
vroeger een visvijver heeft gelegen en 150 is tuin.
De akte, die op zijn beurt verwijst naar een akte van 1836, vermeldt, dat op het
moment van de overdracht Willem van Amerongen en zijn vrouw Maria van
der Worp de boerenwoning en de landerijen pachtten.
c.  De akte van 2-12-1836, verleden voor Carel Eliza van Strijen openbaar nota-
ris te Wijk bij Duurstede, werd gepasseerd te Vechten ten huize van de kaste-
lein Gerrit van de Vegt, in tegenwoordigheid van de getuigen Antonie de Wit
en Pieter van de Vegt. Als verkoper wordt genoemd Benjamin Nachenius
"commissionair wonende te Amsterdam" en als koper Aloysius Everistus
Hooft van Huysduynen "grondeigenaar te Schalkwijk". Het gekochte omvat-
te:
"de hofstede genaamd Rustenburg bestaande in ene Herenwoninge,
boerenwoning met achterhuis en stalling, getekend numro 97, bak-
huis, wagenschuur, twee bergen en verder getimmerte met erve en
grond benevens aanhorige tuin, boomgaard, wei en bouwlanden,
vroeger bekend voor 13 bunder 62 roeden 53 ellen, doch volgens de
kadastrale meting slechts groot met de daarbij behoorende weg 13
bunder 26 roeden, staande en gelegen in de gemeente Schalkwijk".
-ocr page 23-
-22-
Als pachter wordt gemeld Gijsbertus Woudenberg.
d.  Bij deze eigendomsoverdracht legde de verkoper een koopkontrakt over
d.d. 4-9-JÖè?, verleden voor Nicolaas de Graaf openbaar notaris te Utrecht
(4). Deze akte vermeldt als verkoper Evert van den Brandhof "koopman in
granen, wonende te Utrecht aan de Neude". De beschrijving der percelen
luidt:
"Nummer 1. Een hofstede, bestaande in een boerenwoning met ach-
terhuis en stalling, getekend nummero 97, bakhuis, wagenschuur en
2 bergen benevens 13 bunder, 62 roeden en 53 ellen boomgaard, wei
en bouwlanden, staande en gelegen onder de gemeente Schalkwijk,
strekkende voor van de Schalkwijkse wetering tot aan de Goyerdijk,
omland oost- en westwaarts het eigendom van de erven of regt ver-
kregen hebbenden van Klaas de Bree.
Nummer 2. 5 Bunder 10 roeden 95 ellen best wei- en bouwland, gele-
gen in den Biester.
Nummer 3. Ruim 2 bunder 55 roeden best bouwland, gelegen onder
de gemeente Houten en genaamd de Bras.
Op het moment van de overdracht waren de voorgenoemde percelen ver-
huurd aan Evert van Voorst. Tenslotte wordt in de akte vermeld, dat de verko-
per in het bezit is gekomen van Rustenburg door koop van Reier van Kooten
dd. 9-11-1818.
e. Op die datum werd er een akte verleden voor Jacob Christiaan de Graaf no-
taris te Utrecht (5), waarbij Reier van Kooten, "bouwman wonend onder den
gerechte van Schalkwijk op de na te melden hofstede" verkoopt aan Evert
van den Brandhof "bouwman wonende onder den gerechte van Maarschal-
kerweerd" een hofstede
"bestaande in een boerenwoning, bakhuis, 2 schuren en 3 bergen,
zijnde nummero 96, met 16 morgen bouw- en weiland, strekkende
uit de Schalkwijker wetering tot aan de Goyerdijk, daar ten oosten
Nic. de Bree en ten westen Pieter de Bree naast gelegen zijn" en
voorts "6 morgen bouw- en weiland eveneens onder Schalkwijk" en
tenslotte "3 morgen bouwland gelegen onder den gerechte van Hou-
ten en 't Goy".
f.  Hiervandaan komen we bij een akte d.d. 25-3-1815 (6), verleden voor Cor-
nelis Johannes Nagtglas en een ambtgenoot, notarissen te Utrecht.
Hierin wordt als verkoper genoemd Dirk de Kruyff, die evenals de koper Reier
van Kooten woonachtig was te Schalkwijk. Uit de akte blijkt,dat Dirk de
Kruyff in het bezit is gekomen bij de boedelscheiding van zijn ouders Jan de
Kruyff en Maria van Vulpen en dat Jan de Kruyff de goederen toen reeds meer
dan dertig jaar als eigendom had.
-ocr page 24-
-23-
g. De akte van boedelscheiding d.d. 29-12-1811, verleden voor Jacob Christi-
aan de Graaf te Utrecht (7), deelt de hofstede met 16 morgen bouw- en wei-
land, voorts 6 morgen onder Schalkwijk en tenslotte 3 morgen onder Houten
(alles omschreven als in de akten van 1815 en 1818) toe aan Dirk de Kruyff
voor de som van 26250 francs of 12.500 hollandse guldens.
De akte vermeldt niet hoe Jan de Kruijff aan het bezit van de hofstede is geko-
men; de vermelding evenwel in de akte van 25-3-1815, dat de vader van Dirk
de Kruijff meer dan 30 jaar in het ongestoorde bezit van de hoeve is geweest,
geeft een aanwijzing, dat de eigendomsverwerving rond 1780 moet hebben
plaats gevonden.
Enig speuren in de archieven van het gerecht Schalkwijk rond 1780 leverde
een stuk op, dat zeker kan dienen om aan te tonen, dat Jan de Kruijff in 1777
een boerderij met 16 morgen grond midden in het dorp heeft gekocht van het
kapittel van de Dom te Utrecht; namens de Dom droeg de kanunnik en kame-
raat mr. Godart van Schuier voor 2800 gulden 15 morgen en 442 roeden land
gelegen in het gerecht Schalkwijk over aan Jan de Kruijff. De akte, die geda-
teerd is 10 juli 1777, werd ondertekend door de schout A.C. de Normandie en
de schepenen Gerrit van Roijen en Johannes van Lint. (8)
Een andere akte d.d. 10-8-1796 vermeldt de koop van omtrent 6 morgen land,
bestaande uit 2 morgen weiland en 3 morgen 575 roeden bouwland gelegen in
de Biester door Jan de Kruijff en wel van Pieter de Bree (9). Een akte van 9-6-
1798 tenslotte vermeldt, dat Jan de Kruijff 800 gulden leent van de diaconie in
Schalkwijk met als onderpand 6 morgen bouw- en weiland gelegen in de
Biester. (10)
Zoekend naar de geschiedenis van het huis Rustenburg kunnen we het voor-
lopig resultaat als volgt samenvatten;
de naam Rustenburg komt in de genoemde akten voor het eerst voor in
1836 en wel als volgt; "De hofstede Rustenburg, bestaande in ene Heren-
woninge, boerenwoning met achterhuis ..."
In de daaraan voorafgaande akten komen we de naam Rustenburg niet
tegen evenmin als een herenwoning of buitengoed. Het is mogelijk, dat
Benjamin Nachenius, eigenaar van 1827 tot 1837, het herenhuis met de
trappen heeft laten bouwen en de naam Rustenburg aan huis en hoeve
heeft gegeven,
het huisperceel van de hoeve Rustenburg en van de boerderij die voor
1837  nog niet die naaam droeg heeft altijd bestaan uit 13.26.00 ha.
Eigenaar van de hofstede, bestaande uit een boerenwoning met stalling,
schuur en berging en van (vanaf 1837) de herenwoning daarvoor en daar-
aan vast gebouwd, genaamd Rustenburg, waren:
-ocr page 25-
-24-
1777-1811 fam. Jan de Kruijff-van Vulpen, eigenaar-gebruiker
1811-1815 fam. Dirk de Kruijff, eig.-gebr.
1815-1818 fam. Reier van Kooten-de Kruijff, eig.-gebr.
1818-1827 Evert van Brandhof, eig. (pachter onbekend)
1827-1837 Benjamin Nachenius, eig., Evert van Voorst pachter
1837-1845 Aloysius J.E. Hooft van Huysduynen, eig., Gijsbert Wou-
denberg pachter
1845-1875 Carel Eliza van Strijen, eig., Willem van Amerongen pachter
1875-1887 Henricus Uyttewaal, eig., fam. Arie van Wijk-Uyttewaal
pachter
1887-heden Wed. Jacoba van Wijk-Uyttewaal en nazaten als eerder ge-
noemd, eig. en gebr.
bewoners van het herenhuis Rustenburg zijn geweest;
1837-1845 fam. Hooft van Huysduynen-van Amerongen
-1875 fam. van Strijen-van Maanen
-1892 fam. W. Nuyens-Boot
1892-1910 gemeentehuis van Schalkwijk
1911-1930 fam. G. de Bie-Uyttewaal en vanaf 1920 wed. de Bie-
Uyttewaal
1952-1968 fam. H. van Wijk-Peek en vanaf 1954 wed. A.C. van Wijk-
Peek
1968-1971 mej. CE. van Wijk
-1972 Rustenburg afgebroken door eigenaar Jac. van Wijk.
In de periode 1920-1952, tenslotte, werd het huis achtereenvolgens door
de fam. H. van Wijk-Peek verhuurd aan kapper Tukker als kapsalon, aan
de Boerenleenbank als bank (1937-1940) en als woonhuis aan de families
Korver-Krikke (1940-1941), Th. van Bemmel-Peek (1941-1949) en A.
Uyttewaal-Timmer (1950-1952).
Herkenbosch, aug. 1980.
A.J. van Wijk.
-ocr page 26-
-25-
NOTEN
1.   J. Kuyper, Gemeente-atlas van Utrecht, Leeuwarden z.j.
2.   A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorin-
chem 1847.
3.   Gemeente archief Utrecht (G.A.U.), notarieel archief U333a003
4.   G.A.U., not. arch. U332a012
5.   G.A.U., not. arch. U286a019
6.   G.A.U., not. arch. U312a006
7.   G.A.U., not. arch. U286a017
8.   Rijks Archief Utrecht (R.A.U.), rechterlijke archieven voor 1811, nr.
13023
9.   R.A.U., rech. arch. voor 1811, nr. 13024 nr. 17
10. R.A.U., rech. arch. voor 1811, nr. 1302^ nr. 55
-ocr page 27-
-26-
COTHEN. DORP AAN DE KROMME RIJN
De geschiedenis van de dorpen in de Kromme Rijnstreek is voor een deel nog
een onbeschreven blad. Dit gaat zeker voor Cothen op. De meeste informatie
komt waarschijnlijk nog steeds uit het artikel van B. Voets (1) terwijl onlangs
in dit blad nog een belangrijke bijdrage is geleverd aan de historische geogra-
fie (2). Het artikel van Voets is kennelijk voor een belangrijk deel uitgangspunt
geweest voor de - anonieme - auteur van het boekje "Cothen. Dorp aan de
Kromme Rijn", dat enkele weken geleden is uitgegeven door het gemeente-
bestuur van Cothen.
De sterke kant van het boekje is zonder meer het samengaan van tekst en af-
beeldingen. De laatste bestaan uit een aantal pentekeningen van de hand van
mevrouw Bunjes. Ze geven onder andere de Brink, het gemeentehuis en de
beide kerken weer. Vooral met de Hervormde Kerk heeft Cothen, niet op de
laatste plaats door de situering, een mooi historisch monument binnen haar
gemeentegrenzen.
De grondslag van deze kerk ligt rond 1400, toen, nadat de vorige kerk groten-
deels verwoest was, bisschop Frederik van Blankenheim aan de fabriek-
meesters van de Cothense kerk toestemming gaf om het oude koor af te bre-
ken en rond het verplaatste altaar een nieuw koor op te bouwen (3).
Deze kerk brandde in 1672 af en werd deels verwoest tijdens de opmars van
de Franse troepen. Het herstel werd sneller ingezet dan de auteur van het on-
langs verschenen boekje suggereert (p. 7).
Van dit herstel is een rekening bewaard gebleven van de Cothense schout
Cornelis Junius over het jaar 1678 (4).
Nu, 300 jaar later, zal opnieuw een restauratie van de kerk plaats vinden. Hier-
mee en met het verschijnen van "Cothen. Dorp aan de Kromme Rijn" felici-
teert Tussen Rijn Lek en de inwoners van Cothen
1.     8. Voets, Katholiek Cothen in de branding der eeuwen, in: Archief v.h.
Aartsbisdom Utrecht, LXVIII, p. 169-220.
2.     J. Kroes. De historische-geografie van de dorpsgebieden van Cothen,
Nederlangbroek en Doorn, in: Tussen Rijn en Lek, 14® jg., nr. 4, p. 1-32.
3.     R.A.U., Biss. Arch., inv.nr. 9-1, fo. 26.
4.     R.A.U., Kapittel v.d. Dom, inv.nr. 3986. Het stuk draagt als aanduiding:
"Reeckeninghe, bewijs ende reliqua van alsuicken ontfanck ende uijt-
geeff als Cornelis Junius, schoudt van Coothen, gehadt ende gedaan
heeft ten behoeve van de kercke aldaar en het maacken van de brugge."
Redaktie.
-ocr page 28-
27
" 't Dorp Cooten". Gezicht op de kerk. Kopergravure naar D. van der Burg door I. van
Hiltrop. (C. 1770).
Topografische atlas Rijksarchief Utrecht, nr. 721.