TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
|
|||||||||||
juni 1983
|
|||||||||||
nummer 2
|
|||||||||||
17e jaargang
|
|||||||||||
Redactie-coimnissie
M. Bijleveld-Scholts, Schalkwijk; A. Graafhuis, Utrecht;
L.M.J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk (eind- redactie); O.J. Wttewaal, 't Goy. Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nummer;
1. L.P.K. de Graaff, De kapel van Driebergen
2. P. Heijmink Liesert, De restauratie van de R.K. kerk
te Schalkwijk 3. Kasteel Sandenburgh te Langbroek (afbeelding)
4. A.P. van der Houwen, Resten van een inheems-Romeinse
bewoning bij Kasteel Heemstede, II. Verslag van de Archeologische Werkgroep. 5. Boekbespreking: G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij
Culemborg 1868-1982 Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist. tel. 03404-20627. Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren: f. 12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening nr. 214585). |
|||||||||||
% ,0L / éf é ^
|
||||||
De kapel van Driebergen _^
|
||||||
Anders dan de naburige dorpen had Driebergen in de
middeleeuwen geen parochiekerk. Het dorpje moest het doen met een kapel. Die bestond zeker al in de 14e eeuw. Dit kunnen we afleiden uit een tekst van het jaar 1381, waar- in de geërfden van Driebergen de ligging en de grenzen vaststellen van enkele percelen land, die eigendom zijn van het kapittel van St.Pieter te Utrecht: tusschen desen tween ackeren so liet een strijp opgaande ghelijc den anderen tween ackeren vors., wilke strijp was des heren van Apcoude, nu der capeHen van Driberghe. (1) Hier wordt bedoeld dat een stukje land vroeger eigendom was van de heren van Abcoude, maar nu behoort tot de kapel van Driebergen. Blijkbaar bezat de kapel van Driebergen grond voor zijn onderhoud. Dat de kapel op dat moment - in 1381 - al lang bestaat, is niet waarschijnlijk; de inwoners weten zich de vorige eigenaar van het stuk land nog te herinneren, zoals blijkt uit de geciteerde tekst. Wanneer de kapel precies gesticht is, is niet uit de
ons beschikbare gegevens te achterhalen. Wie als stichter van de kapel in aanmerking komt, is evenmin met zekerheid bekend. We mogen wel als zeer waarschijnlijk aannemen dat dit de heer van Abcoude is. Deze had namelijk in de 14e eeuw de rechterlijke macht en het tiendrecht over dit gebied in zijn bezit. Bovendien wordt in de tekst twee keer de naam van de heer van Abcoude genoemd als voor- malig bezitter van grond. Wat we echter niet weten, is welke heer van Abcoude dan als stichter moet worden be- schouwd. Als de kapel nog vóór 1352 gesticht zou zijn dan is Zweder van Abcoude, die gehuwd was met Mabelia, dochter van heer Jan van Arkel, de stichter. Is de kapel echter na dat jaar opgericht, wat misschien waarschijn- lijker is, dan komt zijn zoon Gijsbert van Abcoude en Gaasbeek, die getrouwd was met Johanna van Hoorn van Altena, voor de stichting in aanmerking. Hij is het ook die als stichter van het kapittel van tien kanunniken |
||||||
'1'
in de kerk van'S.Jan Baptist te Wijk bij Duurstede in
het jaar 1365 genoemd wordt. (2) De kapel van Driebergen was toegewijd aan S.Katharina.
Voor het eerst komen we deze vermelding tegen in het jaar 1511, wanneer bisschop Frederik van Baden de overeenkomst bekrachtigt tussen Thomas van Nyenkercke, kanunnik van het kapittel van S.Pieter te Utrecht en rector van de vicarie van het H.Kruis te Hulst, enerzijds, en Willem van den Broeck, vicaris in de Dom te Utrecht en rector van de vicarie van S.Katharina in de kapel van Driebergen, anderzijds, waarbij dezen de genoemde vicarieën ruilen- (3) Waarom de kapel was toegewijd aan S.Katharina is zoals zo vaak niet meer te achterhalen. Wel is bekend dat in de 14e eeuw de feestdag van S.Katharina in belangrijkheid was toegenomen. Het was zelfs een dag geworden waarop als op zon- en feestdagen niet gewerkt mocht worden. (4) Het feit dat de kapel aan S.Katharina was toegewijd duidt er misschien op dat een adellijk heer de stichter was, omdat in die tijd S.Katharina juist bij de adel bijzonder populair was. Dit versterkt ons vermoeden dat de heren van Abcoude als stichters zijn aan te wijzen. Dat er meerdere vicarieën in de kapel waren, is niet waarschijnlijk omdat de kapel maar klein was. Driebergen behoorde in de middeleeuwen tot de paro-
chie Zeist. In de manualen van de Kleine Kamer van de Dom van het jaar 1413 vinden we bij de inkomsten onder Zeist - en hier is bedoeld de parochie Zeist - Item in Zeyst iuxta capellam de Dryberghen (...). (5) Een late- re bevestiging hiervan vinden we in de rekening van de officiaal van de Dom over het boekjaar 1572-1573, Recepi interim de officiatione capelle in Driebergen sub parochia de Seyst (...) XVII stuyvers. (6) Aan de kapel van Driebergen was geen zielzorg ver-
bonden. De term rector van de vicarie duidt hier ook op. (7) Voor het lezen van missen, slechts in zeer beperkte zin, kon een kapel gelden als vervangster van de parochiekerk. Voor de hoogmis, het dopen, trouwen en begraven bleef men aangewezen op de parochiekerk. Dus voor al deze kerkelijke handelingen moesten de Driebergenaren naar Zeist. Nu was het in de middeleeuwen |
|||
verre van een absolute regel dat de kapelaan van een
kapel - dus in Driebergen de rector - zelf ook de be- diening waarnam. Vaak stelde hij daarvoor een andere priester aan die hij dan zelf betaalde; het zijn deze plaatsvervangende priesters met wie de bevolking van Driebergen in aanraking is gekomen. Wie de feitelijke bediening in de Driebergse kapel heeft verricht, is over het algemeen niet bekend, met uitzondering van twee personen van wie we toevallig de namen weten. De als vroegste genoemde vicaris is Peter Schaer. Hij wordt genoemd in de rekening van de officiaal van de aarts- diaken van de Dom van het jaar 1405, als degene die de officiatio voor de kapel van Driebergen betaalt. (8) Dit is de jaarlijkse belasting die moet worden opgebracht door degene die het ambt waarneemt voor de kapelaan of rector. (9) De tweede bij naam bekende vicaris is Willem Schade, die voorkomt in de manualen van de officiaal van de aartsdiaken van de Dom van het jaar 1445, als ook hij de officio betaalt. (10) Ook in de 16e eeuw komen we in de rekeningen van de officiaal van de Dom regelmatig de post tegen van inkomsten van de officiatio van de kapel van Driebergen. Het bedrag dat steevast betaald wordt is 17 stuivers, hetgeen zelfs twee stuivers méér is dan het gebruikelijke bedrag dat voor dergelijke vicarieën en kapellen betaald moest worden. (11) Dit zou er op kunnen duiden dat de vicarie van Driebergen niet onbelangrijk was. De officiatio van de kapel van Driebergen komt voor het laatst voor in de rekening van de officiaal van de aartsdiaken van de Dom van het boekjaar 1576-1577. In de rekening van het jaar daarop worden geen inkomsten meer afgedragen vanwege de slechtheid der tijden. (12) Of dit nu betekende dat de officiationes niet afgedragen konden worden vanwege de oorlogsomstandigheden of omdat de be- diening van de kapel gestaakt was, is niet meer na te gaan. Welk bedrag de kapelaan of rector zelf als inkomen in
handen kreeg, is helaas niet bekend. Wel moeten er in- komsten zijn geweest, want uit een taxatie van de geeste- lijke beneficies in het.Nedersticht van het jaar 1543 ter bekostiging van de oorlog tegen de Turken moest de |
|||
bezitter van de vicarie een bedrag van 3 gulden en
8 stuivers betalen aan de rentmeester van het Nedersticht. Een even groot bedrag moest betaald worden door de kapel- meesters van Driebergen. (13) Van de eigenlijke kapelaans, degenen die dus niét in
Driebergen resideerden, weten wij wat méér. Boven hebben we reeds de namen genoemd van Willem van den Broeck en zijn opvolger Thomas van Nyenkercke. Thomas van Nyenkercke heeft de vicarie tot het jaar 1554 in bezit gehad, want hij verruilt ze dan met Jan Otthenz. van Huern. (14) In 1580 is Thomas, de zoon van Ottho, een broer van de eerder genoemde Jan Otthenz., bezitter van de vicarie. (15) Hij heeft de vicarie ook nog in 1593. (16) Dan hebben zich inmiddels echter grote veranderingen voorgedaan onder invloed van de officiële overgang van Utrecht naar de hervorming. |
||||||
Na de Hervorming
Door de Statenvergadering van 28 juni 1580 werd met
meerderheid van stemmen een memorie om te stellen ordre op de geestelijckheyt ende haere goede aangenomen. Bij plakkaat van 26 augustus 1581 werd de Roomse eredienst door de Staten van Utrecht verboden. (17) Dit betekende niet dat op slag alle instellingen teniet werden gedaan. Niets was minder waar. De pastorieën, kapelanieën en vicarieën bleven bestaan als stichtingen en mochten hun vermogen behouden dat ze in het verleden hadden verkregen. Wat wèl veranderde was de bestemming van de inkomsten uit de beneficies. Voortaan kwam een derde deel ten goede aan de opleiding en de salariëring van predikanten. De rest bleef als inkomstenbron beschikbaar voor de bezitter van de vicarie die door de collator ermee was begiftigd. Het collatierecht te Driebergen, dat in 1593 nog berust bij het kapittel van S.Jan (18), blijkt in 1618 in het bezit van de stadhouder, terwijl de institutie - de feitelijke aanstelling van degene aan wie de inkomsten uit de vica- rie zouden toekomen - in handen kwam van de Staten van |
||||||
Utrecht. (19) Wij kennen enkele bezitters van de vicarie
na de hervorming. Natuurlijk zijn dit geen kapelaans meer; we mogen aannemen dat het Protestanten zijn. In ieder geval behoefden zij zich op geen enkele manier meer te bekommeren om het lezen van missen, noch om wat voor geestelijke bediening dan ook, hetzij Rooms, hetzij Protestants. Het is een archaïsch element geworden, dat niet meer in de tijd past en alleen nog een kwestie van geld is. In het jaar 1628 is Hendrik Emouts, zilverbewaarder
van de stadhouder, bezitter van de inkomsten van de Drie- bergse vicarie. (20) In 1630 ontvangt Dirck Schouch - ook wel Schoucss - de kapelanie van Driebergen uit handen van de Staten van Utrecht, als opvolger van Henrick Emouts (21), terwijl in 1681 de inkomsten uit de vicarie bestemd zijn voor Dorothea Emouts, wellicht familie van genoemde Henrick. (22) In 1686 verzoekt bij rekest Dorothea aan stadhouder Willem III om haar uit de vicarie van Driebergen zestig gulden per jaar toe te wijzen, waarop deze gunstig beslist. Zes jaar lang, tot 1692, wordt haar zestig gulden uitgekeerd. (23) Wat er tenslotte van de vicarie is overgebleven weten
we niet; maar dit kon de bewoners van Driebergen ook niet in het minst iets schelen. Wat hen wel kon schelen, was de feitelijke bediening van de kapel; maar ook die onder- ging een grote verandering. Het plakkaat van 1581 betekende nog niet dat ook de
gehele bevolking direct overging tot het Protestantisme. De doorsnee kerkganger begreep nauwelijks waar het in feite om draaide. Wie wèl direct naar de gereformeerde religie overstapten, waren de pastoors van Zeist en Doorn. Met name de pastoor van Zeist - Cornelis Anthonisz. van Hoorn- hoven, een bekend kartograaf en waarschijnlijk monnik en later zeker administrateur van de abdij van Oostbroek (24) - was in 1580 al overgegaan naar 'de ware christelijk ge- reformeerde religie'. (25) Ook pastoor Aussem van Bloemer- weerdt in Doorn was hiertoe overgegaan. Hoe de kapelaan van Driebergen - Thomas van Huern dus - tegenover de hervorming stond, is in feite niet belangrijk omdat hij niet in Driebergen resideerde. Of hij nóg een plaats- |
|||
-6-
vervangend priester had, is niet duidelijk; maar we
achten het niet waarschijnlijk. Volgens de Inventaris van de gheestelijcken goederen
in den cleynen steden ende ten platte lande van Utrecht van 1580 had de kapel een behoorlijk goederenbezit, dat alles bij elkaar '78 gulden, een mud bouckwyts, 22 cap- poenen en 100 eyers' opbracht. (26) Kort daarna moet door Cornelis Anthonisz. van Hoornhoven, voorheen pastoor en inmiddels predikant tot Zeist, ook in Driebergen de hervorming zijn ingevoerd. Uit een verweerschrift van zijn hand uit het jaar 1584 kunnen we iets meer te weten komen over de lotgevallen van de kapel van Driebergen in de periode 1580-1584. (27) Cornelis Anthonisz. van Hoorn- hoven, gehuwd met Andrea van Apeltorn (28) - hij noemt zich Cornelius van Utrecht, pastor tot Zeyst - richt zijn schrijven 'aen mijn E. heeren die gedeputeerden tot con- servatie van de geestelijke goederen'. Hij reageert op een protestbrief die uit afgunst is geschreven door enkele bewoners van Driebergen, die het niet eens zijn met de bediening in de praktijk van de kapel door Cornelis Anthonisz. van Hoornhoven. Hij begint dan met te stellen dat de ondertekenaars van de protestbrief in het geheel niet bevoegd zijn om een dergelijke brief te schrijven, omdat ze noch van de schout (29), noch van het gerecht, noch van de gemeente door buurspraak daartoe procuratie hebben ontvangen. Bovendien, zo gaat Cornelis verder, behoort de derde ondertekenaar van de protestbrief tot de parochie Werkhoven en niét tot Zeist of Driebergen. Hij heeft zich er dus helemaal niet mee te bemoeien. Maar Cornelis weet wel waarom hij mede heeft ondertekend: de opsteller van de brief heeft kennelijk niet genoeg aan- hang of handtekeningen kunnen krijgen. Cornelis drukt het letterlijk als volgt uit: dat hij 'geen ander sterckwater ofte ijserlijm ende heeft kunnen bekomen om zijn ridikele factien te bevestigen'. Cornelis vindt dus dat de inwoners van Driebergen
eigenlijk onbevoegd zijn om een dergelijke brief te schrijven; maar omdat ze zo nadrukkelijk een reactie van hem willen hebben, zal hij hen van repliek dienen. De protestbrief zal waarschijnlijk uit een viertal |
|||
-7-
punten bestaan hebben, want Cornelis haalt in zijn
brief telkens de eerste regel daarvan aan. Het eerste punt gaat over de bewering dat Cornelis
voor zijn predikatie in Driebergen ruim wordt beloond. Maar, zegt Cornelis, dat is helemaal niet waar; of ze moeten als loon beschouwen de enkele keren dat hij bij mensen uit Driebergen na de predikatie te eten is ge- vraagd. Ja, dat is waar; hij heeft enkele keren bij mensen gegeten; maar dat kun je toch niet als loon aanmerkenl Cornelis zweert dan ook 'bij Godt ende theijlich Evangelium' geen ander loon ontvangen te hebben. Als tweede punt beweren de inwoners van Driebergen dat
de tien gulden, die nu door de kapelmeesters aan Cor- nelis worden gegeven, beter te gebruiken zijn voor het onderhoud van de kapel. Maar daarop antwoordt Cornelis dat die tien gulden die hij bij ordonnantie van de commissie tot beheer van de gebeneficeerde goederen heeft gekregen, bedoeld waren tot onderhoud van hemzelf en tevens om de eerste geestelijke verzorging te geven aan de inwoners van Driebergen. Toen de commissie hem die ordonnantie verleende, hadden de inwoners van Driebergen niets gezegd; maar nu gunnen ze hem die tien gulden niet meer. In punt drie - dat betrekking heeft op de functie als
schoolmeester - zegt Cornelis dat hij al veel langer dan twee jaar onderricht geeft aan de kinderen van Zeist, Driebergen en De Bilt. Dat weten de Driebergenaren ook wel, want hij heeft dat openlijk gezegd in de predikatie, zowel in Zeist als in Driebergen. De inwoners van Drie- bergen moeten hun kinderen dan ook naar school sturen. Maar, zegt hij, ik begrijp heel goed uit welke hoek het verwijt komt: dat komt van die domme boeren; die sturen hun kinderen niet naar school, die vinden dat niet nodig. In punt vier tenslotte brengen de briefschrijvers als
eis naar voren dat Cornelis opdracht moet krijgen om elke veertien dagen in Driebergen te komen preken. Maar, zegt Cornelis, dat is nooit en te nimmer gebruik geweest. Hij wil dat wel doen, maar dan moet er een behoorlijke vergoeding tegenover staan. Het is namelijk een eind reizen en de arbeid moet dan ook maar beloond worden. |
|||
-8-
Hij had gedacht aan de helft van de inkomsten uit de
vicarie-goederen. Samenvattend - zegt Cornelis - komt het hierop neer
dat alles wat de samenspanners hebben aangedragen niet steekhoudend is, maar dat alles zijn oorsprong vindt in afgunst. Ze gunnen hem de tien gulden niet, 'die men te vooren tot missen plach te imploijeren'. Hoe deze twist uiteindelijk is afgelopen weten we niet; de bronnen zijn niet bewaard gebleven. Maar toch is het waarschijnlijk dat Cornelis gewoon op de oude voet is doorgegaan. Alleen aan het schoolmeesterschap - zo- wel voor kinderen uit Zeist als uit Driebergen - schijnt hij toch uiteindelijk de brui te hebben gegeven: in het Verslag van de visitatie der kerken ten platten lande in het Sticht van Utrecht ten jare 1593 (30) staat te lezen dat de inwoners van Zeist om 'een bequam school- meester' vragen. Die zou goed betaald kunnen worden uit de vicarie die in Driebergen ligt, maar tot de parochie van Zeist behoort. Even verder staat dat de tien gulden - vroeger was dat twaalf gulden voor wijn en misbrood - uit die goederen worden betaald voor het onderhoud van de predikant van Zeist. Tot welk jaar Cornelis in Zeist is geweest en de
inwoners van Driebergen in hun eerste geestelijke behoef- te heeft bijgestaan, weten we niet. Maar in 1618 krijgt de weduwe van Cornelis Anthonisz., in zijn leven predi- kant te Zeist, de al eerder genoemde Andrea van Apel- torn, op haar verzoek een predikantsweduwe-pensioen van 50 ponden. (31) Uit het geheel wordt duidelijk dat in de kapel van Driebergen reeds zeer snel na 1580 op hervormde wijze is gepreekt en aan de kinderen gods- dienstonderwijs is gegeven, dankzij het feit dat de Zeister pastoor predikant is geworden in de kapel van Driebergen. Met betrekking tot andere kapellen in het Utrechtse is dat nergens zo vroeg het geval. Maar óók blijkt dat de bewoners van Driebergen aanvankelijk met lede ogen aanzagen dat een deel van de inkomsten van hun kapel ten goede kwam aan de dominee van Zeist. Of dit voortkwam uit duidelijke tegenzin tegen de Her- vormde leer is echter de vraag; zij willen immers dat |
|||
-9-
de dominee vaker komt preken, terwijl zij hem ook uit-
nodigen om bij hen te komen eten. Waarschijnlijk hebben zij zich in meerderheid langzaam bij de gewijzigde situatie neergelegd. Wij moeten tot het jaar 1642 wachten voordat we weer
iets te weten komen over de kapel en de Driebergse Hervormden. Uit een verklaring van Christiaan Uytenbogaard uit het jaar 1690 weten wij dat er in 1642 in Driebergen eigenlijk geen kapel meer was waar de Driebergenaren ter kerke konden gaan. Misschien gingen ze naar Zeist of Doorn. In elk geval niet naar Driebergen; daar was helemaal niets dan 'alleenlijk enich weynich muers van een cleyn vervallen cappelletje'. (32) De Driebergse Hervormden waren daarover ontevreden. Zij wilden hun kapel hersteld zien en zij dachten nog verder: zij wilden zelfs een Hervormde gemeente los van Zeist. In het jaar 1645 komt de informatie over het ontstaan
van de Hervormde gemeente van Driebergen op gang. Dan vinden we in de acta van de provinciale synode van Utrecht de vol- gende aantekening betreffende het verzoek van de inwoners van Driebergen: 'hebben d'inwooners van Dryebergen per requeste te kennen gegeven hare groote genegentheijt om te meugen sien gerepareert haer capelle, ende teworden met den H, Kerckendienst versorcht, onder bijzondere beloften inden requeste verhaelt'. De synode besluit daarop 'dat die plaet- se behoort onder den classe van Amersfoort renvoijeert dese sake aende selve tot uijtwerckinge'. (33) Bijna tegelijker- tijd richten de inwoners van Driebergen een verzoek aan de Staten van Utrecht om hen een subsidie te geven van 150 gulden om de kapel, waarvan een groot gedeelte van de muren nog aanwezig is, te kunnen repareren. Ze beloven om - als ze het bedrag ontvangen hebben - de Staten niet ver- der lastig te vallen en zelf de kapel te onderhouden. (34) De zaak werd nu dus door de synode in handen gegeven
van de classis Amersfoort. Ds. Ottho Zaunslifer, in 1630 vanuit Franckental naar Amersfoort gekomen (35) , belast zich met het onderzoek naar de financiële mogelijkheden om de kapel te restaureren. (36) Door het vertrek van ds. Zaunslifer in januari 1646 naar Groningen wordt de |
|||
-10-
zaak vertraagd. Zijn taak wordt overgenomen door ds.
Arnoldus Neckius, predikant in Kortenhoef. (37) Uit de acta van de classis Amersfoort van de jaren 1646 tot 1650 blijkt dat alles bij het oude blijft en er helemaal niets gebeurt. Ondanks dit feit vindt ds. Zaunslifer dat hem alsnog een bedrag toekomt voor het werk dat hij heeft verricht in de zaak Driebergen. Hij richt vanuit Groningen een brief aan de classis Amersfoort met het verzoek om een vergoeding van de kosten die hij in september 1645 gemaakt zou hebben. Helaas voor hem vindt de classicale vergadering geen redenen om hem hierin tegemoet te komen; men maakt hem dit in een brief kenbaar. (38) Als dan uiteindelijk blijkt dat er geen schot in de
zaak zit, gooien de ingezetenen van Driebergen het over een andere boeg. Ze vragen in een brief van 4 december 1650 aan de Staten van Utrecht om de aanstelling van een ordinaris pastor. Ze voeren aan dat ze vroeger wel een pastoor hebben gehad, maar 'in de tijd der troubelen' was de kapel door brand verwoest, waardoor ze geen godsdienstonderricht meer kregen. De predikanten uit de omliggende plaatsen hebben hen sindsdien niet onderwezen in de Gereformeerde religie. Het begrip 'in de tijd der troubelen' moeten we blijkbaar ruim nemen, in elk geval tot na 1584, want in dat jaar wordt er nog met geen woord gerept over het feit dat de inwoners van Driebergen geen kapel meer tot hun beschikking hebben. De Driebergenaren zeggen verder, dat ze zelfs niet weten tot welke classis ze behoren, en dat ze tijdens ziekte of dood ook geen bijstand hebben ondervonden van enig predikant. Ze ver- zoeken. Driebergen te combineren met de Hervormde gemeen- ten te Odijk, Werkhoven, Neerlangbroek en Doorn, zodat bij toerbeurt de predikant uit die plaatsen hen kan onderrichten. In feite vragen ze hiermee om bij een an- dere classis - namelijk Rhenen-Wijk - ingedeeld te wor- den; de classis Amersfoort doet immers toch niets voor hen. Op deze manier zouden zij elke week door een pre- dikant worden bezocht en een min of meer geregeld kerkelijk leven kennen. De Staten antwoorden dat ze de zaak zullen bekijken.
|
|||
-11-
(39) In februari 1651 vinden de Staten genoeg redenen
aanwezig om tot combinatie met de genoemde plaatsen over te gaan. Tevens bepalen ze dat Driebergen voortaan zal ressorteren onder de classis Rhenen-Wijk. (40). De clas- sis van Amersfoort is echter diep verontwaardigd wanneer ze hoort dat Driebergen nu wordt bediend door predikan- ten van de classis Rhenen-Wijk. Ze vraagt zich dan ook af, of predikanten mogen gaan preken in plaatsen waar geen kerk is, zonder medeweten van de eigen of naburige classis. Ze vindt dat dit niet zo maar kan en geeft zulks ook ter overweging mee aan de vertegenwoordiger van de classis Rhenen-Wijk, die in de classicale ver- gadering te Amersfoort aanwezig is. (41) De classis Rhenen-Wijk op haar beurt meent dat de classis Amers- foort eerst maar eens goede notie moet nemen van de gang van zaken rond Driebergen. Tijdens deze vergadering wordt op uitnodiging van de classis van Rhenen-Wijk door de inwoners van Driebergen uit de doeken gedaan wat er allemaal is voorgevallen in de laatste vijf jaren. Tot slot betuigen dezen hun tevredenheid met de regeling van de predikatie in Driebergen en ze vragen dan ook om, als de toename van het aantal toehoorders blijft doorgaan, de ruimte waarin de predikatie plaatsvindt te mogen vergroten. (41) Kennelijk is er ondertussen een andere ruimte gevonden waar de gelovigen bij elkaar kunnen komen, want van de kapel kunnen ze geen gebruik maken, zoals we hebben gezien. Wanneer de acta van 18 en 19 maart 1651 van de
classis Rhenen-Wijk voorgelezen worden in de classicale vergadering van Amersfoort protesteert deze. Men rea- geert erop door te zeggen dat die van Rhenen-Wijk de acta van 2 september 1645 van de provinciale synode van Utrecht hier maar eens op moeten nalezen. (43) Ten- slotte schijnt de classis van Amersfoort zich toch maar bij de ontstane situatie te hebben neergelegd, want we vernemen hierover niets meer. De classis Rhenen-Wijk gaat met voortvarendheid te
werk en besluit een lijst op te stellen van proponenten; dit zijn kerkelijk afgestudeerde theologen die nog niet eerder zijn beroepen. Men deed dat vanwege het feit dat |
|||
-12-
er op 20 augustus 1651, door ziekte van de aan de beurt
zijnde predikant, niet gepreekt is. (44) De gedeputeerden van de classis dienen een verzoek - met redenen omkleed - in bij de Staten van Utrecht om een predikant te mogen aanwijzen. (45) Deze beschikken hierop gunstig. Tijdens de vergadering van de classis Rhenen-Wijk van 18 en 19 november van hetzelfde jaar komen de afgevaardigden van Driebergen binnen, te weten: Jacob Berck, griffier van het Hof van Utrecht; Zeger Utenbogaert en Vink, advoca- ten; Arien Rumst, Peter Willemsz. en Arien Otten geërfden en ingezetenen, met de papieren bij zich, waarin staat dat ze toestemming hebben gekregen van de Staten van Utrecht om een predikant te beroepen. De classis van Rhenen-Wijk treedt daarop in overleg
met de afgevaardigden van Driebergen en men besluit een proponent te beroepen. Hun keuze viel op Adraan Hessels, woonachtig in Utrecht. (46) Deze Hessels had in september 1650 examen aangevraagd bij de provinciale synode van Utrecht. Hij leverde daartoe over 'syne testimonia D. Ephororum, alsmede Academice Salmuriensis ende van de kercke van Saumur'. Adraan had kennelijk gestudeerd aan de universiteit van Saumur in Frankrijk. De synode willigde zijn verzoek in en vroeg hem dat hij op de dag van het examen 'sijn testimonium Academicum deser Uni- versiteyt ende Ecclasiasticum der kercke tot Utrecht den Deputatis Synodi sal vertonen'. (47) Tijdens de classicale vergadering van Rhenen-Wijk van
het jaar 1651 wordt Adriaan Hessels naar Wijk bij Duur- stede ontboden en van de beroeping in kennis gesteld. Men verzoekt hem een predikatie te houden voor de gemeen- te van Wijk bij Duurstede, omdat verschillende mensen hem nog nooit hadden gehoord. Zijn predikatie wordt met instemming ontvangen. (48) Vervolgens legt hij met goed gevolg examen af voor de classis op 2 december 1651. Kort hierna wordt hij door drie predikanten, Vordenus van Werkhoven, Noordyck van Odijk en Ambrosius van Rhenen, in het ambt te Driebergen bevestigd. (49) Behalve aan de voortvarendheid van de classis Rhenen-
Wijk, waarbij een zekere mate van concurrentie-ijver tegen- |
|||
13
|
||||||||||
Afb.1.; Detail van een kaart uit 1594 door Marcelen
van Noort; kopie door Jacob van Wassenaar, 1668. RAU, Top. Atlas, Huis Sparrendaal, nr.11. |
||||||||||
over de classis Amersfoort niet uitgesloten lijkt, mogen
wij veronderstellen dat de oprichting van de Hervormde gemeente in Driebergen ook te danken is aan het feit dat zich daar inmiddels zeer invloedrijke personen hebben gevestigd. Van Berck, Uytenbogaard en Vink hadden in de Utrechtse wereldlijke en kerkelijke besturen zo hun relaties. |
||||||||||
Toen Driebergen dan eindelijk een predikant had, wilden
de gemeenteleden ook haast zetten achter de opbouw van de verwoeste kapel. Herhaaldelijk worden hiertoe door de geërfden en door de predikant brieven gezonden aan de Staten van Utrecht, met verzoeken om subsidie. Ze moeten echter tot het jaar 1656 geduld hebben alvorens ze over kunnen gaan |
||||||||||
-14
|
||||||
Afb.2.; Detail van een kaart uit 1642 door Paul
Ruijsch. Kopie door Bernard de Roy naar een eerder gemaakte kopie van Jacob van Wassenaar, 1670. RAU, Top, Atlas, Huis Sparrendaal, nr.13. |
||||||
tot herbouw van de kapel, die dan beschouwd kan worden als
kerk. In het jaar 1690 verklaart Christiaan Uytenbogaard dat de kerk in 1656 gebouwd werd en wel op dezelfde plaats als de kapel die er vóór die tijd stond. (50) Welke af- metingen dit oude kapelletje had, weten we uit een verzoek- schrift uit 1651 van de ingezetenen van Driebergen aan de Staten van Utrecht, waarin ze vragen om de kapel te mogen herbouwen. (51) Daar staat dat het kapelletje 40-50 voet lang en 30 voet breed was. Hoe dit kapelletje er mogelijk heeft uitgezien, kunnen we zien dankzij een kaart uit 1594, in copie bewaard uit 1668 (afb.1). Hierop is min of meer te zien dat het een rechthoekig kapelletje moet zijn geweest. Nog duidelijker is dit te zieri op een kaart uit |
||||||
15-
|
|||||||
Afb.3.; Hervormde kerk Driebergen. Tekening in o.i,
door L.P. Serrurier, 1730. RAU, Top. Atlas, nr.740. |
|||||||
inkt
|
|||||||
het jaar 1642 (afb.2). In het jaar 1656 werd het een zes-
kantige kapel (afb.3). Wij dienen ons de vraag te stellen of men in 1656 maar
gedeeltelijk gebruik heeft gemaakt van de fundamenten. Wij geloven dat wij deze vraag bevestigend kunnen beantwoorden. We weten namelijk de maten van de oude kapel, terwijl van de kerk van 1656 de grondmaten óók bekend zijn. In het register van de graven in de kerk uit het jaar 1777 is namelijk een tekening te vinden, waarop de omtrek van de kerk is aangegeven. Bovendien wordt er een schaal- verdeling gegeven, waarschijnlijk in Stichtse voeten. (52) Uit de omrekening in meters vinden we de maat van zijde tot tegenoverliggende zijde, die dan ruim dertien meter bedraagt. De lengte van één zijde is ongeveer zeven en een halve meter. De omgerekende maten van de oude kapel |
|||||||
16-
|
|||||||||
Ar
|
|||||||||
Sirootwea yan ttË-iSt naa.T Doorn
|
|||||||||
S.Katharinakapel
Hervormde kerk van |
|||||||||
1656
|
|||||||||
Afb.'i.: Schematische voorstelling van oude S.Katharina-
kapel en hervormde kerk. zijn - als we de grootst opgegeven maat als lengtemaat
aanhouden - dertien meter en veertig centimeter en de breedte zeven meter en tachtig centimeter. Wanneer we nu proberen de omtrekmaten van de oude kapel in te passen in die van de kerk, dan blijkt dit aardig te lukken (zie afb.4). Ook de oriëntatie van het schip, dat wil zeggen de lijn van het koor naar de tegenoverliggende muur, die loopt van oost naar west, wijst er op dat de oude fundamenten op zijn minst voor een deel zijn gebruikt. In de jaren na 1656 is er weinig of niets aan de vorm
van de kerk veranderd. Alleen werd in T760 ter ver- |
|||||||||
-17-
fraaiing op het torentje een uurwerk aangebracht voor
een bedrag van 185 gulden en 16 stuivers. (53) Dit uurwerk is te zien op een prent, waarop de toren van de kerk van Driebergen staat afgebeeld, uit het jaar 1792. (54) In 1830 wordt de kerk uit 1656 afgebroken om plaats te maken voor de nieuwe kerk, die op haar beurt een grondige wijziging en vergroting ondergaat op het eind van de twintiger jaren van de twintigste eeuw. L.P.W. de Graaff
|
|||||
Noten
1. Ph.J.C.G. van Hinsbergen, Bronnen voor de geschie-
denis van Zeist tot 1630 (3 dln; Assen, 1957-1979), dl.I, blz.92. 2. Collectie Handschriften RAU, collectie Booth, blz.
301, 1033, 1301. 3. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 394 en 395.
4. H.J. Kok, Enige patrocinia in het middeleeuwse bisdom
Utrecht (Assen, 1958), blz.91. 5. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 151.
6. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz. 139. Ten onrechte
deelt S. Muller Driebergen bij Doorn in. S. Muller, Kaart van het bisdom Utrecht in 1560, 's-Gravenhage, 1919. Zie ook: S. Muller Hz. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart. Dl.I Het bisdom Utrecht ('s-Gravenhage, 1921), blz. 382-383. 7. W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in
de middeleeuwen (Amsterdam, 1951), blz.340. 8. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 135.
9. Nolet-Boeren, Kerkelijke instellingen, blz.213.
10. RAU, Dom, 2463-2, blz.50.
11. Nolet-Boeren, Kerkelijke instellingen, blz.213.
12. Hoc anno quia omnes decanatus propter malitiam
temporum vacarunt ... nihil. RAU, Dom, 2464-105, fol.5v. 13. RAU, Dom, 3351, fol.6r en 17v.
14. Item de permutationB vicarie ad altare sancte Catha-
rine in sacelle de Driebergen aro beneficio titulari facta |
|||||
-18-
per dominum Thomam Thome a Nyenkercken cum Johanne Otthonis
de Huern, Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz.81. 15. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz.169. Van Heussen geeft
als vicaris Loon van Ock van Heurt, waarschijnlijk een ver- keerde lezing van Thomas Ottoz. van Huern. Hij deelt ook ten onrechte Driebergen bij Doorn in. H.F. v(an) H(eussen), Historia episcopatuum foederati belgii (...), Leiden 1719, ep. ultr, blz.170. 16. Visitatie der kerken ten platten lande in het sticht
van Utrecht ten jare 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz. 192 e.v. 17. Johan van de Water ed., Groot Placaatboek vervattende
alle de placcaten, ordonnantien en edicten, de Edele Mogen- de Heeren Staten 's Lands van Utrecht (3 dln.; Utrecht, 1729). Dl.I, blz.350-351. 18. Visitatie der kerken 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II,
blz.192 e.v. 19. Van de Water, dl.I, blz.549 e.v. en 588 e.v.
20. Hinsbergen, Bronnen dl.III, blz.lAO e.v.
21. Hinsbergen, Bronnen dl.III, blz.143 e.v.
22. RAU, Staten, nr.476, fol.469 r+v.
23. RAU, Staten, nr.476, fol.537 v.
24. Geheym-schryver van staat- en kerke der vereenigde
Nederlanden (Utrecht, 1579), blz.336 en ook Prof.Dr.Ir. C. Koeman en N.S.L. Meiners, Inleiding bij de facsimile- uitgave van de kaart van de provincie Utrecht door Cornelius Anthonisz. Hornhovius, 1599. Tweede uitgave door Clement de Jonghe, derde kwart zeventiende eeuw. 25. Visitatie der kerken 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II,
blz.192 e.v. 27. RAU, Collectie Rijsenburg, nr.492.
28. RAU, Financiële Instellingen, nr.331, 16 Aug. 1618.
29. In het stuk staat scholts. Het gebruik hiervan is
in deze streken niet gebruikelijk. Wellicht kwam Cornelius
Anthonisz. uit Gelderland of Overijssel, waar het alge- meen gebruikt werd. 30. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz. 192 e.v.
31. RAU, Financiële Instellingen, nr.331, 16 Aug. 1618.
32. RAU, Huis Sparrendaal, nr.32.
33. RAU, Prov. Synode Utrecht, nr.347, 2 Sept.1645.
|
|||
).
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20-
|
|||||
De R.K. kerk van Schalkwijk tijdens de restauratie.
Maart 1982. Foto O.J, Wttewaal, 't Goy. |
|||||
21
|
|||||
De restauratie van de R.K. kerk te Schalkwijk
|
|||||
Na dertien jaar van voorbereiding kon in 1981 begonnen
worden met de eerste fase van de restauratie van de neo- gotische R.K. parochiekerk van de Heilige Michaël te Schalkwijk. Deze kerk werd in 1880 gebouwd naar een ontwerp van Alfred Tepe. Op 10 februari 1976 werd de kerk op de monumentenlijst
geplaatst. Aan de eerste fase van de restauratie ging in 1980 eerst een technisch onderzoek naar de toestand van het bouwwerk vooraf. De kosten hiervan hebben f.54.875,43 bedragen. Het aanbestedingsgereedmaken van de eerste fase volgde nog in 1980 en beliep een bedrag van f.98.555,83. De aanbesteding vond plaats op 31 maart 1981. De laagste
inschrijver, aan wie het werk ook werd gegund, was B.V. Aannemingsbedrijf Woudenberg en Zonen te Rhenen, die voor de totale kosten inschreef met een bedrag van f.2.048.080,- inclusief. Dit was circa 50% van het begrotingsbedrag dat door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg was goedgekeurd. De wel zeer lage inschrijving is een gevolg geweest van de instortende bouwmarkt ten gevolge van de economische recessie. Op 22 april 1981 kwam de beschikking tot restauratie af
van de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschap- pelijk Werk. Na verdere voorbereidende administratieve maat- regelen werd het werk op 12 juni 1981 gegund en op 17 juli kon met de uitvoering van het werk worden begonnen. De eerste fase van de restauratie behelst het herstel van
de complete houtconstructies in en van de torenspits en van alle daken, alsmede het herstel van alle goten, balustrades en al het houtwerk, de muren en de ramen die zich bevinden boven de goten van het laagste dak (van de zijbeuken dus). Gemakshalve wordt deze fase van de restauratie omschreven als het 'parapluplan'. Het buitengevelmetselwerk van de kerktoren was niet in
de eerste fase van de restauratie begrepen. Toen echter de steiger rondom de toren was geplaatst, bleek dat onderdelen van het metselwerk in zodanige staat verkeerden dat dit tot |
|||||
-22-
gevaarlijke situaties zou kunnen gaan leiden. Daarom
werd voor dit extra werk op 10 juni 1982 machtiging tot herstel verkregen van de Rijksdienst voor de Monumenten- zorg tot een bedrag inclusief f.78.680,- Met uitzondering van een aantal niet subsidiabele
onderdelen, zoals de revisie van electriciteitswerken en van het torenuurwerk, werd van zowel het rijk, de provincie als de gemeente subsidie in de kosten van alle genoemde werken toegezegd en gedeeltelijk al verkregen. Architect van het project is het Architektenburo Van
Gendt & Mühlstaff B.V. te Utrecht. Op 22 december 1982 heeft het Parochiebestuur van
Schalkwijk bij de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een aanvraag ingediend voor de voltooiing van de restauratie van het kerkgebouw, omvattende de resterende werkzaamheden aan het exterieur en de restauratie van het inwendige van het gebouw, alsmede verbeteringen en aan- passingen aan het interieur. Schalkwijk, 19 januari 1983,
P.M. Heijmink Liesert |
|||||
Rectificatie
In het vorige nummer is in het 'Jaarverslag der
vereniging' een storende fout geslopen. Op pagina 11 begint op de 4e regel van boven een onduidelijke zin: 'De locale ontginningen ontstonden op plaatsen waar reeds van oudsher bewoning was: Houten, Loerik, 't Goy, Westerheem, Tuur en Schalkwijk, Tuil en 't Waal zijn voorbeelden van interlocale ontginningen'. Deze zin dient als volgt te luiden: 'De locale ont-
ginningen ontstonden op plaatsen waar reeds van oudsher bewoning was: Houten, Loerik, 't Goy, Westerheem (of Westrum) en Tuur. Schalkwijk en Tuil en 't Waal zijn voorbeelden van interlocale ontginningen'. |
|||||
23
|
|||||||
Langbroek: Gezicht op kasteel Sandenburgh. Ca.1930.
Collectie L.M.J. de Keyzer, Houten. |
|||||||
In het jubileumnummer werd in de reeks 'Tien dorps-
gezichten' een afbeelding opgenomen van kasteel Sterken- burg, dat door ons ten onrechte werd toegeschreven aan de gemeente Langbroek. De burgemeester van Langbroek, de heer Bunjes, maakte ons erop attent dat kasteel Sterkenburg tot de gemeente Driebergen-Rijsenburg behoort. Onder de door ons opgenomen afbeelding (een ansichtkaart) stond echter 'Kasteel Sterkenburg te Langbroek'; vandaar het misverstand. |
|||||||
24
|
|||||||
Resten van een inheems-Romeinse bewoning bij
Kasteel Heemstede II |
|||||||
Verslag van de Archeologische Werkgroep
|
|||||||
Inleiding
Het is nu al bijna weer een jaar geleden dat de werk-
zaamheden aan het Amsterdam-Rijnkanaal nabij de z.g. Plofsluis zijn afgesloten. Het scheepverkeer kan nu zonder te bukken langs de grimmige bunker varen. Door het verleggen van het kanaal is er een stuk land ver- dwenen, dat bestond uit enkele weilanden, wat bosjes en een vestingwerk. Bij de graafwerkzaamheden werd een geheel verlandde
kreek doorgesneden. In deze kreek werden in '79 en '80 vondsten gedaan die dateren uit het begin van onze jaartelling. In 'Tussen Rijn en Lek', 15e jrg. nr.1, 1981 werd hiervan al melding gemaakt. Toen werden voor- namelijk beenfragmenten beschreven; in het nu volgende verslag komen aardewerk en andere vondsten aan de orde. De opgraving
Bij het verzamelen van de scherven en beenderen is
geen sprake geweest van een stelselmatige opgraving. Door de werkzaamheden aan het kanaal was de vindplaats al erg verstoord. Veel vondsten zijn gedaan in al ver- plaatste grond. Ter plaatse kon alleen nog worden vastgesteld dat we
te maken hadden met een kreek van ± 25 meter breed, die was opgevuld met klei en afval van een inheems-Romeinse nederzetting. Deze nederzetting zal niet ver van de weg gelegen hebben; woonsporen hebben we echter niet gevonden. Het overgrote deel van de vondsten bestond uit aardewerk-fragmenten (1135). Voor we nader op de vondsten ingaan, eerst een stukje
geschiedenis. ^^ |
|||||||
25
|
|||||
Enkele foto's van het opgravingsterrein, met leden
van de archeologische werkgroep. |
|||||
-26-
De Romeinen in het Kromme Rijn-gebied
Na 400 V. Chr. werd het mogelijk om in deze streek
te wonen; de stroomruggen van de Rijn werden toen lang- zamerhand hoog genoeg om mensen het gehele jaar door een droge woonplaats te bieden. Inheemse stammen vestigden zich in dit gebied; ze leefden voornamelijk van land- bouw en veeteelt. Zo omstreeks 15 na Chr. bezetten de Romeinen het
zuiden van Nederland. De noordgrens van hun rijk was de Rijn, dat wil zeggen de huidige Kromme Rijn in dit gebied. Langs deze noordgrens werden versterkingen gebouwd. Deze castella zijn later onder andere terug- gevonden in Utrecht en Vechten. De inheemse bevolking nam in deze tijd sterk toe.
Vreemd genoeg verdween de inheemse bevolking nagenoeg toen de Romeinse overheersing rond 400 na Chr. werd beëindigd. Mogelijk trokken ze met de Romeinen mee; het kan ook zijn dat dit gebied inmiddels door over- stromingen weer moeilijk bewoonbaar geworden was. Dat we inheems-Romeinse bewoning in deze streek
aantreffen, is geen zeldzaamheid. Zo zijn er in 1957 al vondsten gedaan in het centrum van Houten. Tijdens een inventarisatie die tussen 1971 en 1973 door de archeologische werkgroep werd uitgevoerd, zijn honder- den percelen op de stroomrug van Houten en 't Goy onder- zocht. Zo'n 70% van de vondsten bestond uit inheems materiaal. In Jutphaas is enige tijd geleden veel inheems aardewerk opgegraven (zie Van Tent, 1978). Nog heel recent is de opgraving aan de Doornkade te Houten; hier wordt een kleine boerennederzetting uit de Romein- se tijd opgegraven. Het aardewerk
De scherven zijn merendeels (873) van inheems aarde-
werk. Het Romeinse aardewerk is vertegenwoordigd met 262 scherven. |
||||
-27-
Romeins aardewerk
Het Romeinse aardewerk werd in deze streken ingevoerd.
De pottenbakkerscentra lagen ver naar het zuiden. Aarde- werk moet gezien worden al een luxe*, die de inheemse bevolking in haar bezit kon krijgen door middel van handel. Bijna 25% van het aantal scherven is Romeins. Verge-
lijken we dit percentage met bijvoorbeeld de opgraving in Jutphaas (Van Tent, 1978), dan blijkt dat het daar 11,1% was. We kunnen veronderstellen dat we bij de Plofsluis met een relatief rijke nederzetting te maken hebben, of dat er méér contact geweest moet zijn met de Romeinen in bijvoorbeeld Vechten. Overzicht Romeins aardewerk
Totaal: 262 scherven. Gevernist aardewerk:
2 bodemfragmenten
6 randscherven 5 wandscherven met ribbelversiering
11 wandscherven zonder versiering Terra sigillata:
4 bodemfragmenten
6 randscherven
5 wandscherven
Wit gladwandig aardewerk;
36 wandfragmenten 3 bodemfragmenten
Ruwwandig aardewerk:
roodbakkend: 1 fragment dolium 48 wandscherven 3 randscherven |
||||
28-
|
|||||||||
Randfragment grijs ruwwandig aardewerk, inscriptie
mogelijk inhoudsmaat-aanduiding. |
|||||||||
Randfragment dolium.
|
|||||||||
1 s
|
|||||||||
/
|
|||||||||
Randprofielen ruwwandig aardewerk.
|
|||||||||
29
|
|||||||
kookpotten en bakjes:
6 bodemfragmenten
18 randscherven 39 wandscherven 2 dekselfragmenten
wrijfschalen:
3 randscherven
3 bodemscherven
2 wandscherven grijze kookpotten:
4 bodemfragmenten
16 randscherven (1 met inscriptie)
29 wandscherven 10 dakpanfragmenten
|
|||||||
Het inheems-Romeinse aardewerk
Het inheemse aardewerk is in tegenstelling tot het
Romeinse moeilijk te dateren en in te delen. Het aardewerk is handgevormd en er is een enorme variatie in vorm, kwa- liteit en versiering. Het is waarschijnlijk dat dit aardewerk niet in pottenbakkerscentra werd gemaakt, maar dat elke nederzetting z'n eigen potten bakte. Overzicht inheems-Romeinse scherven
Totaal: 873 scherven onversierde wandscherven 546
onversierde wandscherven ruwbesmeten 31
onversierde wandscherven plantaardig verschraald 14
versierde wandscherven met nagelindrukken 96
versierde wandscherven met streepversiering 28
versierde wandscherven met 'bezemstreken' 2
versierde wandscherven met 'kamversiering' 3
versierde randscherven (met nagelindrukken) 34
onversierde randscherven 83
|
|||||||
-30
|
||||||||||||
13
|
||||||||||||
Dwafs-profiel onversierd inheems aardewerk.
|
||||||||||||
^K
|
||||||||||||
21
|
||||||||||||
Dwarsprofiel versierd inheems aardewerk.
De pijlen geven de plaats van vingerindruk-versieringen
aan.
|
||||||||||||
31
|
||||||||||||
ff'|!?'ü.'^V-.'ï*i:.i.!:;V-.?:V.'/.Vi*tK!;*,«?,!tw
|
||||||||||||
Inheemse scherf met patroon
van nagelindrukken. |
||||||||||||
Inheemse randscherf met
lijnversiering. |
||||||||||||
Inheemse scherf met gecombineerde lijn-nagelindruk-
versiering. |
||||||||||||
-32-
bodemfragmenten 30
randscherf met oor 1
scherf met 2 gaten
fragment weefgewicht Overige vondsten
De hoeveelheid botten is na het vorige artikel
nog verder uitgebreid. Omdat deze nog niet verder bewerkt zijn, laten we ze hier buiten beschouwing. Op de bodem van de kreek troffen we een laag van
tufsteen-brokken aan. Opvallend was dat de meeste fragmenten rond van vorm waren. Een stuk natuursteen sluit de rij; dit zal waar-
schijnlijk door Romeinse schepen over de Rijn zijn aangevoerd. Overzicht:
22 fragmenten tufsteen
.. botten 1 natuursteenfragment |
|||||
Aantekeningen bij het inheemse aardewerk
Potvorm:
De scherven waren vrijwel allemaal afkomstig van
potten met een vrij grote omvang. Bij veel randscherven was de doorsnede van de opening in de pot te meten; deze varieerde van 52 cm tot 12 cm doorsnede (gemeten aan 30 randscherven). Doorsneden van ± 48 cm kwamen veel voor. Potten van een dergelijke grootte kunnen haast niet anders dan voorraadpotten geweest zijn. Bij de onversierde randscherven troffen we vijf ver-
schillende vormen aan (I t/m V). Er was één type dat nogal afweek (vertegenwoordigd
door één scherf): dit type bezit namelijk een sterke knik (VI).
Bij de versierde randscherven troffen we ook een aantal
karakteristieke vormen aan. De pijlen bij VII tot XI geven |
|||||
33
|
||||||||
Inheemse scherf met grove nagelindruk-versiering.
|
||||||||
Scherf met gat; een tweede
gat zit langs de breuk- rand. De functie ervan is onbekend. |
||||||||
Inheemse randscherf
met oor. |
||||||||
34
|
|||||
Fragment van een driehoekig weefgewicht,
|
|||||
aan, waar de versiering is aangebracht. Type I tot V kwam
ook versierd voor. Versiering;
Soms werd de buitenkant van de pot bewerkt met een klei-
papje. Of we dit 'ruwbesmeten' aardewerk versierd moeten noemen, is de vraag. We troffen het in ieder geval op 31 scherven aan. Nagelindrukken
Eenvoudig - maar wel heel opvallend - is de versiering
met vingernagelindrukken. Deze versiertechniek lag voor de hand en bood vele mogelijkheden. Er waren in totaal 96 wandscherven met nagelindrukken.
Dit is een erg hoog percentage; vergelijken we dit met de opgraving in Jutphaas (Van Tent, 1978), dan blijkt dat het aantal versierde scherven daar op 1,5% tot 3,4% lag. Enkele van de versieringen zijn in tekening weergegeven.
De technieken variëren sterk; soms is een 'vage vinger- indruk' te zien, maar meestal zie je een indruk van de vingertop met nagelrand. De indrukken staan of in een rij, of verdeeld over een
heel vlak. Een enkele keer is duidelijk dat zowel duim als wijsvinger gebruikt zijn. De breedte van de indrukken varieert; meestal zijn ze vrij smal. Mogelijk werd dit werk veel gedaan door vrouwen of kinderen. |
|||||
-35
|
||||
Versiering door middel van lijnen kwam ook regelmatig
voor (28 keer). Vermoedelijk werden die lijnen aangebracht met een stokje. Zelden troffen we kamversiering (3) en versiering met bezemstreken (1) aan. Randversiering
Randversiering komt vaker voor dan versiering van de
buik van de pot. Van de in totaal 117 randscherven ver- toonden er 34 (ruim 40%) versiering. De versiering werd meestal boven op de rand aange-
bracht, maar ook versiering buiten tégen de rand komt veel voor. Dat deze beide typen versiering voorkomen, zou er op kunnen duiden (Van Tent, 1978) dat zowel voor als tijdens de Romeinse overheersing de neder- zetting bestaan heeft. De bodemfragmenten
We kunnen hierbij drie typen onderscheiden:
I de wand staat loodrecht op de bodem en helt
later over naar buiten; II de wand maakt een hoek van 45° met de bodem;
deze typen bezitten soms een iets verbrede voet, de bodem is vaak erg dik; III de wand maakt een hoek van minder dan 45°; dit
zijn mogelijk een soort borden. Verdergaande conclusies over de vorm van de potten
zijn moeilijk te trekken: de fragmenten waren meestal klein. Het totaal aantal bodems was 30, |
||||
-36-
Plantaardige verschraling
Wanneer klei gereed gemaakt wordt om er een pot van
te vervaardigen, worden soms stoffen toegevoegd die de de structuur van de klei verbeteren voor het bakken. Het vermoeden bestaat (Van Tent, 1978) dat tijdens de Romeinse overheersing de bewoners van het Kromme Rijn- gebied er toe over zijn gegaan, hun bakklei te verschra- len met plantaardig materiaal. Men kan dit later herkennen aan de afdruk van zaden
en takjes in het baksel. Wij troffen deze verschraling op 14 scherven aan. A.P. van der Houwen
Literatuur; J.H.F. Bloemers, Rijswijk (ZH) 'De Bult. Eine Siedlung
der Caninefaten'. ROB Nederlandse Oudheden nr.8. Amers- foort 1978. Jaarverslag Archeologische Werkgroep, Tussen Rijn en
Lek 15 (1981), no.1. W.J. van Tent'A Native Settlement at Jutphaas, Muni-
cipality of Nieuwegein' in Berichten van de ROB 28 (1978), 199-239. Archief L.M.J. de Keyzer.
|
||||
37
|
|||||
Boekbespreking:
G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij Cuiemborg 1868-1982
G.J.L. Koolhof schreef een aantrekkelijk ogend boekje
over de Culemborgse spoorbrug in het jaar dat deze zeer in de belangstelling stond. Na ruim 11A jaar dienst in vrijwel ongewijzigde staat zou hij vanwege het zwaarder wordende goederenverkeer en vermoeidheidsverschijnselen in het constructiemetaal (weiijzer) vervangen worden. De redactie kocht in november in Cuiemborg een van de
laatste exemplaren van het boekje - kennelijk had iedere rechtgeaarde Culemborger het al aangeschaft. Hoevelen het overgrote bouwtechnische gedeelte van het boek werkelijk hebben kunnen begrijpen, mag men zich echter afvragen: vaktermen en constructie-aanduidingen worden lang niet altijd voor een leek duidelijk uitgelegd. In bouwvak- kundige kringen zal het boek echter zeker waardering vinden bij degenen die zich ook voor de techniek van het verleden interesseren: van alle onderdelen wordt vermeld met welke materialen, welke soorten arbeid, door hoeveel man, wanneer het werd vervaardigd, en welke moeilijkheden zich daarbij voordeden. Dit alles wordt geïllustreerd met bouwtekeningen en foto's van het werk in uitvoering. Ook aan menselijke dramatiek ontbrak het niet. De eerste
aannemer ging failliet - na vele moeilijkheden met de toe- zichthoudende ingenieurs - en schreef een boek over zijn ervaringen. Opvattingen van 'rechtvaardigheid' waren toen anders dan nu. Voor werk dat door de weersomstandigheden en door nachturen (met fakkels) minder snel gevorderd was (omdat de steigers in het water stonden, wilde men vóór de vorst klaar zijn) kregen de werklieden minder uitbetaald: in plaats van f.1.- kregen ze f.0,90 per dag. Veiligheids- voorzieningen waren er niet en er zijn dan ook 7 doden gevallen tijdens de bouw. Over één hunner schreef de toe- zichthoudende ingenieur: 'Gelukkig stelden de milde bij- dragen der honderden bezoekers in staat tot het lenigen van den kommer der nagelaten betrekkingen.' (blz.82) Als een van de zeer weinige grote spoorbruggen heeft
deze brug de tweede wereldoorlog overleefd. Tot de jaren |
|||||
38
|
|||||
De montage van de grote overspanning. De foto is genomen
op 9 augustus 1867. Men was toen halverwege met het klinken van de onderranden. In het midden van de steigers is een verbreding op palen
te zien. Deze diende als losplaats voor de vaartuigen, verbreding van de benedenvloer, tot het plaatsen van loodsen, en tot het oprichten van een stoomhefkraan om de brugdelen naar de bovenvloer te hijsen. Ook is de drijven- de bok te zien, die gebruikt werd voor het ophijsen van de stellingdelen en brugdelen. Dit heftoestel bestond uit twee gekoppelde bokken op drie aan elkaar verbonden schuiten. (Foto en bijschrift zijn afkomstig uit G.J.L. Koolhof 'De spoorbrug bij Culemborg 1868-1982) |
|||||
- 39-
|
|||||||
'60 was hij nog steeds de grootste balkbrugdverspanning
in Nederland (150 meter). In 1982 werd een nieuwe stalen hoofdoverspanning op het land gemaakt, die begin november met behulp van drijvende ondersteuningen naar zijn plaats werd gebracht en vastgemaakt. Straks herinneren alleen nog de karakteristieke pijlers eronder aan het voormalige monument van techniek, waarvan de geschiedenis door dit boekje nu gelukkig niet vergeten zal worden. G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij Culemborg 1868-1982.
Culemborg 1982. 104 blz. (aanwezig in de collectie van de Historische Kring en op aanvraag uitleenbaar: telefoon 03409-1580). G. de Nie
|
|||||||
Onderzoek naar het oeuvre van Nicolaas Wicart
(Utrecht 1748-1815), landschapstekenaar en porseleinschilder Via de tijdschriften wordt een beroep gedaan op de
medewerking van particulieren om, evenals de archief- instellingen en de musea, bericht naar onderstaand adres te zenden indien men in het bezit is van een tekening van Wicart (meestal linksonder gesigneerd N. Wicart ad vivum) en/of Loosdrechts porselein, beschilderd met landschapjes in de kleuren bietenrood, sepia en zwart. Het porseleinmerk van de fabriek te Loosdrecht wordt gevormd door de letters M.O.L., meestal in de kleur blauw, onder het glazuur. Op de vroegste stukken plaatste de fabriek een staand leeuwtje als merk. Bij voorbaat hartelijk dank voor verleende medewerking.
M.W. Heijenga-Klomp (oud conservatrice museum Flehite)
Schumannstraat 25 3816 NT Amersfoort telefoon 033-721410 |
|||||||
40
|
|||||
Hel hislorisch onderzoek en de automatisering
|
|||||
Het ligt in de bedoeling om in het voorjaar van 1984
een jaarrekening van een der Utrechtse schutmeesters uit te geven, vergezeld van samenvattingen van de inhoud van alle bewaard gebleven schutmeestersrekeningen uit de periode 1428-1528. De rekeningen samen leveren een beeld van de boekhouding
van de Utrechtse scliutmeesters. Zij beheerden een deel van de stadsinkomsten, die hoofdzakelijk aan 'openbare werken' in en om de stad Utrecht werden besteed. In de inleiding van de publikatie zal worden ingegaan op de positie van deze stedelijke ambtenaar, ook wel de 'derde kameraar der stad' genoemd. Speciale aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden om de informatie uit de rekeningen in de toekomst automatisch bereikbaar te maken, alsmede aan de perspectieven die de automatisering biedt voor onderzoek in reeksen oude reken ing.en, zoals die van de Utrechtse schutmeest ers. De uitgave werd niogc^lijk dankzij de activiteiten van een
der i)a 1 eog.raf i schc werkgroepen bij de Utrechtse C.emeente- lijke Archiefdienst en wordt v<iorbereid in samenwerking met mevrouw dr. ('. .M. dv Meyer. Deze bekendmaking wordt g.cdaan om te onderzoeken of
voor deze uitg^ave interesse bc-staat. Verwacht wordt, dal do uitgave ca. l'iO l)ladzi jden tekst zal bevatten en dat de kosten ongeveer f.20,- per exemplaar (exclusief de verzendkosten) zullen lu>(lrag,en. Zij die prijs stellen op liet bezit van deze uitgave,
kunnen zich mc-lden bij de (k'meent e 1 i j ke Archiefdienst, Alexander Numankade 199, 1572 KW Utrecht, t.a.v. de heer A. Graalhuis. Alleen bij aanmelding van voldoende be- langstellenden vóór uiterlijk 1 september 198'i kan de uitgave worden gerealiseerd. Maart 1983
A. Graafhuis,
adjunct-gemeentearchivaris van Utrecht |
|||||