-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
juni 1983
nummer 2
17e jaargang
Redactie-coimnissie
M. Bijleveld-Scholts, Schalkwijk; A. Graafhuis, Utrecht;
L.M.J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk (eind-
redactie); O.J. Wttewaal, 't Goy.
Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nummer;
1. L.P.K. de Graaff, De kapel van Driebergen
2. P. Heijmink Liesert, De restauratie van de R.K. kerk
te Schalkwijk
3. Kasteel Sandenburgh te Langbroek (afbeelding)
4. A.P. van der Houwen, Resten van een inheems-Romeinse
bewoning bij Kasteel Heemstede, II. Verslag van de
Archeologische Werkgroep.
5. Boekbespreking: G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij
Culemborg 1868-1982
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist. tel. 03404-20627.
Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren:
f. 12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498.
t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek',
Rabobank Houten (postrekening nr. 214585).
-ocr page 2-
% ,0L / éf é ^
De kapel van Driebergen _^
Anders dan de naburige dorpen had Driebergen in de
middeleeuwen geen parochiekerk. Het dorpje moest het doen
met een kapel. Die bestond zeker al in de 14e eeuw. Dit
kunnen we afleiden uit een tekst van het jaar 1381, waar-
in de geërfden van Driebergen de ligging en de grenzen
vaststellen van enkele percelen land, die eigendom zijn
van het kapittel van St.Pieter te Utrecht: tusschen desen
tween ackeren so liet een strijp opgaande ghelijc den
anderen tween ackeren vors., wilke strijp was des heren
van Apcoude, nu der capeHen van Driberghe.
(1) Hier wordt
bedoeld dat een stukje land vroeger eigendom was van de
heren van Abcoude, maar nu behoort tot de kapel van
Driebergen. Blijkbaar bezat de kapel van Driebergen grond
voor zijn onderhoud. Dat de kapel op dat moment - in 1381 -
al lang bestaat, is niet waarschijnlijk; de inwoners
weten zich de vorige eigenaar van het stuk land nog te
herinneren, zoals blijkt uit de geciteerde tekst.
Wanneer de kapel precies gesticht is, is niet uit de
ons beschikbare gegevens te achterhalen. Wie als stichter
van de kapel in aanmerking komt, is evenmin met zekerheid
bekend. We mogen wel als zeer waarschijnlijk aannemen dat
dit de heer van Abcoude is. Deze had namelijk in de 14e
eeuw de rechterlijke macht en het tiendrecht over dit
gebied in zijn bezit. Bovendien wordt in de tekst twee
keer de naam van de heer van Abcoude genoemd als voor-
malig bezitter van grond. Wat we echter niet weten, is
welke heer van Abcoude dan als stichter moet worden be-
schouwd. Als de kapel nog vóór 1352 gesticht zou zijn
dan is Zweder van Abcoude, die gehuwd was met Mabelia,
dochter van heer Jan van Arkel, de stichter. Is de kapel
echter na dat jaar opgericht, wat misschien waarschijn-
lijker is, dan komt zijn zoon Gijsbert van Abcoude en
Gaasbeek, die getrouwd was met Johanna van Hoorn van
Altena, voor de stichting in aanmerking. Hij is het ook
die als stichter van het kapittel van tien kanunniken
-ocr page 3-
'1'
in de kerk van'S.Jan Baptist te Wijk bij Duurstede in
het jaar 1365 genoemd wordt. (2)
De kapel van Driebergen was toegewijd aan S.Katharina.
Voor het eerst komen we deze vermelding tegen in het jaar
1511, wanneer bisschop Frederik van Baden de overeenkomst
bekrachtigt tussen Thomas van Nyenkercke, kanunnik van
het kapittel van S.Pieter te Utrecht en rector van de
vicarie van het H.Kruis te Hulst, enerzijds, en Willem
van den Broeck, vicaris in de Dom te Utrecht en rector
van de vicarie van S.Katharina in de kapel van Driebergen,
anderzijds, waarbij dezen de genoemde vicarieën ruilen- (3)
Waarom de kapel was toegewijd aan S.Katharina is zoals zo
vaak niet meer te achterhalen. Wel is bekend dat in de
14e eeuw de feestdag van S.Katharina in belangrijkheid
was toegenomen. Het was zelfs een dag geworden waarop
als op zon- en feestdagen niet gewerkt mocht worden. (4)
Het feit dat de kapel aan S.Katharina was toegewijd
duidt er misschien op dat een adellijk heer de stichter
was, omdat in die tijd S.Katharina juist bij de adel
bijzonder populair was. Dit versterkt ons vermoeden dat
de heren van Abcoude als stichters zijn aan te wijzen.
Dat er meerdere vicarieën in de kapel waren, is niet
waarschijnlijk omdat de kapel maar klein was.
Driebergen behoorde in de middeleeuwen tot de paro-
chie Zeist. In de manualen van de Kleine Kamer van de
Dom van het jaar 1413 vinden we bij de inkomsten onder
Zeist - en hier is bedoeld de parochie Zeist - Item in
Zeyst iuxta capellam de Dryberghen
(...). (5) Een late-
re bevestiging hiervan vinden we in de rekening van de
officiaal van de Dom over het boekjaar 1572-1573,
Recepi interim de officiatione capelle in Driebergen
sub parochia de Seyst (...) XVII stuyvers.
(6)
Aan de kapel van Driebergen was geen zielzorg ver-
bonden. De term rector van de vicarie duidt hier ook
op. (7) Voor het lezen van missen, slechts in zeer
beperkte zin, kon een kapel gelden als vervangster van
de parochiekerk. Voor de hoogmis, het dopen, trouwen
en begraven bleef men aangewezen op de parochiekerk.
Dus voor al deze kerkelijke handelingen moesten de
Driebergenaren naar Zeist. Nu was het in de middeleeuwen
-ocr page 4-
verre van een absolute regel dat de kapelaan van een
kapel - dus in Driebergen de rector - zelf ook de be-
diening waarnam. Vaak stelde hij daarvoor een andere
priester aan die hij dan zelf betaalde; het zijn deze
plaatsvervangende priesters met wie de bevolking van
Driebergen in aanraking is gekomen. Wie de feitelijke
bediening in de Driebergse kapel heeft verricht, is
over het algemeen niet bekend, met uitzondering van twee
personen van wie we toevallig de namen weten. De als
vroegste genoemde vicaris is Peter Schaer. Hij wordt
genoemd in de rekening van de officiaal van de aarts-
diaken van de Dom van het jaar 1405, als degene die de
officiatio voor de kapel van Driebergen betaalt. (8)
Dit is de jaarlijkse belasting die moet worden opgebracht
door degene die het ambt waarneemt voor de kapelaan of
rector. (9) De tweede bij naam bekende vicaris is Willem
Schade, die voorkomt in de manualen van de officiaal van
de aartsdiaken van de Dom van het jaar 1445, als ook hij
de officio betaalt. (10) Ook in de 16e eeuw komen we in
de rekeningen van de officiaal van de Dom regelmatig de
post tegen van inkomsten van de officiatio van de kapel
van Driebergen. Het bedrag dat steevast betaald wordt is
17 stuivers, hetgeen zelfs twee stuivers méér is dan het
gebruikelijke bedrag dat voor dergelijke vicarieën en
kapellen betaald moest worden. (11) Dit zou er op kunnen
duiden dat de vicarie van Driebergen niet onbelangrijk
was. De officiatio van de kapel van Driebergen komt voor
het laatst voor in de rekening van de officiaal van de
aartsdiaken van de Dom van het boekjaar 1576-1577. In de
rekening van het jaar daarop worden geen inkomsten meer
afgedragen vanwege de slechtheid der tijden. (12) Of dit
nu betekende dat de officiationes niet afgedragen konden
worden vanwege de oorlogsomstandigheden of omdat de be-
diening van de kapel gestaakt was, is niet meer na te
gaan.
Welk bedrag de kapelaan of rector zelf als inkomen in
handen kreeg, is helaas niet bekend. Wel moeten er in-
komsten zijn geweest, want uit een taxatie van de geeste-
lijke beneficies in het.Nedersticht van het jaar 1543
ter bekostiging van de oorlog tegen de Turken moest de
-ocr page 5-
bezitter van de vicarie een bedrag van 3 gulden en
8 stuivers betalen aan de rentmeester van het Nedersticht.
Een even groot bedrag moest betaald worden door de kapel-
meesters van Driebergen. (13)
Van de eigenlijke kapelaans, degenen die dus niét in
Driebergen resideerden, weten wij wat méér. Boven hebben
we reeds de namen genoemd van Willem van den Broeck en
zijn opvolger Thomas van Nyenkercke. Thomas van Nyenkercke
heeft de vicarie tot het jaar 1554 in bezit gehad, want
hij verruilt ze dan met Jan Otthenz. van Huern. (14) In
1580 is Thomas, de zoon van Ottho, een broer van de eerder
genoemde Jan Otthenz., bezitter van de vicarie. (15) Hij
heeft de vicarie ook nog in 1593. (16) Dan hebben zich
inmiddels echter grote veranderingen voorgedaan onder
invloed van de officiële overgang van Utrecht naar de
hervorming.
Na de Hervorming
Door de Statenvergadering van 28 juni 1580 werd met
meerderheid van stemmen een memorie om te stellen ordre
op de geestelijckheyt ende haere goede
aangenomen. Bij
plakkaat van 26 augustus 1581 werd de Roomse eredienst
door de Staten van Utrecht verboden. (17) Dit betekende
niet dat op slag alle instellingen teniet werden gedaan.
Niets was minder waar. De pastorieën, kapelanieën en
vicarieën bleven bestaan als stichtingen en mochten hun
vermogen behouden dat ze in het verleden hadden verkregen.
Wat wèl veranderde was de bestemming van de inkomsten uit
de beneficies. Voortaan kwam een derde deel ten goede aan
de opleiding en de salariëring van predikanten. De rest
bleef als inkomstenbron beschikbaar voor de bezitter van
de vicarie die door de collator ermee was begiftigd. Het
collatierecht te Driebergen, dat in 1593 nog berust bij
het kapittel van S.Jan (18), blijkt in 1618 in het bezit
van de stadhouder, terwijl de institutie - de feitelijke
aanstelling van degene aan wie de inkomsten uit de vica-
rie zouden toekomen - in handen kwam van de Staten van
-ocr page 6-
Utrecht. (19) Wij kennen enkele bezitters van de vicarie
na de hervorming. Natuurlijk zijn dit geen kapelaans
meer; we mogen aannemen dat het Protestanten zijn. In
ieder geval behoefden zij zich op geen enkele manier meer
te bekommeren om het lezen van missen, noch om wat voor
geestelijke bediening dan ook, hetzij Rooms, hetzij
Protestants. Het is een archaïsch element geworden, dat
niet meer in de tijd past en alleen nog een kwestie van
geld is.
In het jaar 1628 is Hendrik Emouts, zilverbewaarder
van de stadhouder, bezitter van de inkomsten van de Drie-
bergse vicarie. (20) In 1630 ontvangt Dirck Schouch - ook
wel Schoucss - de kapelanie van Driebergen uit handen van
de Staten van Utrecht, als opvolger van Henrick Emouts
(21), terwijl in 1681 de inkomsten uit de vicarie bestemd
zijn voor Dorothea Emouts, wellicht familie van genoemde
Henrick. (22) In 1686 verzoekt bij rekest Dorothea aan
stadhouder Willem III om haar uit de vicarie van Driebergen
zestig gulden per jaar toe te wijzen, waarop deze gunstig
beslist. Zes jaar lang, tot 1692, wordt haar zestig gulden
uitgekeerd. (23)
Wat er tenslotte van de vicarie is overgebleven weten
we niet; maar dit kon de bewoners van Driebergen ook niet
in het minst iets schelen. Wat hen wel kon schelen, was
de feitelijke bediening van de kapel; maar ook die onder-
ging een grote verandering.
Het plakkaat van 1581 betekende nog niet dat ook de
gehele bevolking direct overging tot het Protestantisme.
De doorsnee kerkganger begreep nauwelijks waar het in feite
om draaide. Wie wèl direct naar de gereformeerde religie
overstapten, waren de pastoors van Zeist en Doorn. Met
name de pastoor van Zeist - Cornelis Anthonisz. van Hoorn-
hoven, een bekend kartograaf en waarschijnlijk monnik en
later zeker administrateur van de abdij van Oostbroek (24) -
was in 1580 al overgegaan naar 'de ware christelijk ge-
reformeerde religie
'. (25) Ook pastoor Aussem van Bloemer-
weerdt in Doorn was hiertoe overgegaan. Hoe de kapelaan
van Driebergen - Thomas van Huern dus - tegenover de
hervorming stond, is in feite niet belangrijk omdat hij
niet in Driebergen resideerde. Of hij nóg een plaats-
-ocr page 7-
-6-
vervangend priester had, is niet duidelijk; maar we
achten het niet waarschijnlijk.
Volgens de Inventaris van de gheestelijcken goederen
in den cleynen steden ende ten platte lande van Utrecht
van 1580 had de kapel een behoorlijk goederenbezit, dat
alles bij elkaar '78 gulden, een mud bouckwyts, 22 cap-
poenen en 100 eyers
' opbracht. (26) Kort daarna moet
door Cornelis Anthonisz. van Hoornhoven, voorheen pastoor
en inmiddels predikant tot Zeist, ook in Driebergen de
hervorming zijn ingevoerd. Uit een verweerschrift van
zijn hand uit het jaar 1584 kunnen we iets meer te weten
komen over de lotgevallen van de kapel van Driebergen in
de periode 1580-1584. (27) Cornelis Anthonisz. van Hoorn-
hoven, gehuwd met Andrea van Apeltorn (28) - hij noemt
zich Cornelius van Utrecht, pastor tot Zeyst - richt zijn
schrijven 'aen mijn E. heeren die gedeputeerden tot con-
servatie van de geestelijke goederen
'. Hij reageert op
een protestbrief die uit afgunst is geschreven door enkele
bewoners van Driebergen, die het niet eens zijn met de
bediening in de praktijk van de kapel door Cornelis
Anthonisz. van Hoornhoven. Hij begint dan met te stellen
dat de ondertekenaars van de protestbrief in het geheel
niet bevoegd zijn om een dergelijke brief te schrijven,
omdat ze noch van de schout (29), noch van het gerecht,
noch van de gemeente door buurspraak daartoe procuratie
hebben ontvangen. Bovendien, zo gaat Cornelis verder,
behoort de derde ondertekenaar van de protestbrief tot de
parochie Werkhoven en niét tot Zeist of Driebergen. Hij
heeft zich er dus helemaal niet mee te bemoeien. Maar
Cornelis weet wel waarom hij mede heeft ondertekend: de
opsteller van de brief heeft kennelijk niet genoeg aan-
hang of handtekeningen kunnen krijgen. Cornelis drukt
het letterlijk als volgt uit: dat hij 'geen ander
sterckwater ofte ijserlijm ende heeft kunnen bekomen
om zijn ridikele factien te bevestigen'.
Cornelis vindt dus dat de inwoners van Driebergen
eigenlijk onbevoegd zijn om een dergelijke brief te
schrijven; maar omdat ze zo nadrukkelijk een reactie
van hem willen hebben, zal hij hen van repliek dienen.
De protestbrief zal waarschijnlijk uit een viertal
-ocr page 8-
-7-
punten bestaan hebben, want Cornelis haalt in zijn
brief telkens de eerste regel daarvan aan.
Het eerste punt gaat over de bewering dat Cornelis
voor zijn predikatie in Driebergen ruim wordt beloond.
Maar, zegt Cornelis, dat is helemaal niet waar; of ze
moeten als loon beschouwen de enkele keren dat hij bij
mensen uit Driebergen na de predikatie te eten is ge-
vraagd. Ja, dat is waar; hij heeft enkele keren bij
mensen gegeten; maar dat kun je toch niet als loon
aanmerkenl Cornelis zweert dan ook 'bij Godt ende
theijlich Evangelium' geen ander loon ontvangen te hebben.
Als tweede punt beweren de inwoners van Driebergen dat
de tien gulden, die nu door de kapelmeesters aan Cor-
nelis worden gegeven, beter te gebruiken zijn voor het
onderhoud van de kapel. Maar daarop antwoordt Cornelis
dat die tien gulden die hij bij ordonnantie van de
commissie tot beheer van de gebeneficeerde goederen
heeft gekregen, bedoeld waren tot onderhoud van hemzelf
en tevens om de eerste geestelijke verzorging te geven
aan de inwoners van Driebergen. Toen de commissie hem die
ordonnantie verleende, hadden de inwoners van Driebergen
niets gezegd; maar nu gunnen ze hem die tien gulden niet
meer.
In punt drie - dat betrekking heeft op de functie als
schoolmeester - zegt Cornelis dat hij al veel langer dan
twee jaar onderricht geeft aan de kinderen van Zeist,
Driebergen en De Bilt. Dat weten de Driebergenaren ook
wel, want hij heeft dat openlijk gezegd in de predikatie,
zowel in Zeist als in Driebergen. De inwoners van Drie-
bergen moeten hun kinderen dan ook naar school sturen.
Maar, zegt hij, ik begrijp heel goed uit welke hoek het
verwijt komt: dat komt van die domme boeren; die sturen
hun kinderen niet naar school, die vinden dat niet nodig.
In punt vier tenslotte brengen de briefschrijvers als
eis naar voren dat Cornelis opdracht moet krijgen om elke
veertien dagen in Driebergen te komen preken. Maar, zegt
Cornelis, dat is nooit en te nimmer gebruik geweest. Hij
wil dat wel doen, maar dan moet er een behoorlijke
vergoeding tegenover staan. Het is namelijk een eind
reizen en de arbeid moet dan ook maar beloond worden.
-ocr page 9-
-8-
Hij had gedacht aan de helft van de inkomsten uit de
vicarie-goederen.
Samenvattend - zegt Cornelis - komt het hierop neer
dat alles wat de samenspanners hebben aangedragen niet
steekhoudend is, maar dat alles zijn oorsprong vindt
in afgunst. Ze gunnen hem de tien gulden niet, 'die
men te vooren tot missen plach te imploijeren'. Hoe
deze twist uiteindelijk is afgelopen weten we niet;
de bronnen zijn niet bewaard gebleven. Maar toch is
het waarschijnlijk dat Cornelis gewoon op de oude voet
is doorgegaan. Alleen aan het schoolmeesterschap - zo-
wel voor kinderen uit Zeist als uit Driebergen - schijnt
hij toch uiteindelijk de brui te hebben gegeven: in het
Verslag van de visitatie der kerken ten platten lande
in het Sticht van Utrecht ten jare 1593
(30) staat te
lezen dat de inwoners van Zeist om 'een bequam school-
meester' vragen. Die zou goed betaald kunnen worden uit
de vicarie die in Driebergen ligt, maar tot de parochie
van Zeist behoort. Even verder staat dat de tien gulden
- vroeger was dat twaalf gulden voor wijn en misbrood -
uit die goederen worden betaald voor het onderhoud van
de predikant van Zeist.
Tot welk jaar Cornelis in Zeist is geweest en de
inwoners van Driebergen in hun eerste geestelijke behoef-
te heeft bijgestaan, weten we niet. Maar in 1618 krijgt
de weduwe van Cornelis Anthonisz., in zijn leven predi-
kant te Zeist, de al eerder genoemde Andrea van Apel-
torn, op haar verzoek een predikantsweduwe-pensioen
van 50 ponden. (31) Uit het geheel wordt duidelijk dat
in de kapel van Driebergen reeds zeer snel na 1580 op
hervormde wijze is gepreekt en aan de kinderen gods-
dienstonderwijs is gegeven, dankzij het feit dat de
Zeister pastoor predikant is geworden in de kapel van
Driebergen. Met betrekking tot andere kapellen in het
Utrechtse is dat nergens zo vroeg het geval. Maar óók
blijkt dat de bewoners van Driebergen aanvankelijk
met lede ogen aanzagen dat een deel van de inkomsten
van hun kapel ten goede kwam aan de dominee van Zeist.
Of dit voortkwam uit duidelijke tegenzin tegen de Her-
vormde leer is echter de vraag; zij willen immers dat
-ocr page 10-
-9-
de dominee vaker komt preken, terwijl zij hem ook uit-
nodigen om bij hen te komen eten. Waarschijnlijk hebben
zij zich in meerderheid langzaam bij de gewijzigde
situatie neergelegd.
Wij moeten tot het jaar 1642 wachten voordat we weer
iets te weten komen over de kapel en de Driebergse
Hervormden. Uit een verklaring van Christiaan Uytenbogaard
uit het jaar 1690 weten wij dat er in 1642 in Driebergen
eigenlijk geen kapel meer was waar de Driebergenaren ter
kerke konden gaan. Misschien gingen ze naar Zeist of Doorn.
In elk geval niet naar Driebergen; daar was helemaal niets
dan 'alleenlijk enich weynich muers van een cleyn vervallen
cappelletje'. (32) De Driebergse Hervormden waren daarover
ontevreden. Zij wilden hun kapel hersteld zien en zij
dachten nog verder: zij wilden zelfs een Hervormde gemeente
los van Zeist.
In het jaar 1645 komt de informatie over het ontstaan
van de Hervormde gemeente van Driebergen op gang. Dan vinden
we in de acta van de provinciale synode van Utrecht de vol-
gende aantekening betreffende het verzoek van de inwoners
van Driebergen: 'hebben d'inwooners van Dryebergen per
requeste te kennen gegeven hare groote genegentheijt om te
meugen sien gerepareert haer capelle, ende teworden met den
H, Kerckendienst versorcht, onder bijzondere beloften inden
requeste verhaelt'. De synode besluit daarop 'dat die plaet-
se behoort onder den classe van Amersfoort renvoijeert dese
sake aende selve tot uijtwerckinge'. (33) Bijna tegelijker-
tijd richten de inwoners van Driebergen een verzoek aan
de Staten van Utrecht om hen een subsidie te geven van
150 gulden om de kapel, waarvan een groot gedeelte van de
muren nog aanwezig is, te kunnen repareren. Ze beloven om
- als ze het bedrag ontvangen hebben - de Staten niet ver-
der lastig te vallen en zelf de kapel te onderhouden. (34)
De zaak werd nu dus door de synode in handen gegeven
van de classis Amersfoort. Ds. Ottho Zaunslifer, in 1630
vanuit Franckental naar Amersfoort gekomen (35) , belast
zich met het onderzoek naar de financiële mogelijkheden
om de kapel te restaureren. (36) Door het vertrek van
ds. Zaunslifer in januari 1646 naar Groningen wordt de
-ocr page 11-
-10-
zaak vertraagd. Zijn taak wordt overgenomen door ds.
Arnoldus Neckius, predikant in Kortenhoef. (37) Uit de
acta van de classis Amersfoort van de jaren 1646 tot
1650 blijkt dat alles bij het oude blijft en er helemaal
niets gebeurt. Ondanks dit feit vindt ds. Zaunslifer dat
hem alsnog een bedrag toekomt voor het werk dat hij
heeft verricht in de zaak Driebergen. Hij richt vanuit
Groningen een brief aan de classis Amersfoort met het
verzoek om een vergoeding van de kosten die hij in
september 1645 gemaakt zou hebben. Helaas voor hem vindt
de classicale vergadering geen redenen om hem hierin
tegemoet te komen; men maakt hem dit in een brief
kenbaar. (38)
Als dan uiteindelijk blijkt dat er geen schot in de
zaak zit, gooien de ingezetenen van Driebergen het over
een andere boeg. Ze vragen in een brief van 4 december
1650 aan de Staten van Utrecht om de aanstelling van een
ordinaris pastor. Ze voeren aan dat ze vroeger wel een
pastoor hebben gehad, maar 'in de tijd der troubelen'
was de kapel door brand verwoest, waardoor ze geen
godsdienstonderricht meer kregen. De predikanten uit de
omliggende plaatsen hebben hen sindsdien niet onderwezen
in de Gereformeerde religie. Het begrip 'in de tijd der
troubelen' moeten we blijkbaar ruim nemen, in elk geval
tot na 1584, want in dat jaar wordt er nog met geen woord
gerept over het feit dat de inwoners van Driebergen geen
kapel meer tot hun beschikking hebben. De Driebergenaren
zeggen verder, dat ze zelfs niet weten tot welke classis
ze behoren, en dat ze tijdens ziekte of dood ook geen
bijstand hebben ondervonden van enig predikant. Ze ver-
zoeken. Driebergen te combineren met de Hervormde gemeen-
ten te Odijk, Werkhoven, Neerlangbroek en Doorn, zodat
bij toerbeurt de predikant uit die plaatsen hen kan
onderrichten. In feite vragen ze hiermee om bij een an-
dere classis - namelijk Rhenen-Wijk - ingedeeld te wor-
den; de classis Amersfoort doet immers toch niets voor
hen. Op deze manier zouden zij elke week door een pre-
dikant worden bezocht en een min of meer geregeld
kerkelijk leven kennen.
De Staten antwoorden dat ze de zaak zullen bekijken.
-ocr page 12-
-11-
(39) In februari 1651 vinden de Staten genoeg redenen
aanwezig om tot combinatie met de genoemde plaatsen over
te gaan. Tevens bepalen ze dat Driebergen voortaan zal
ressorteren onder de classis Rhenen-Wijk. (40). De clas-
sis van Amersfoort is echter diep verontwaardigd wanneer
ze hoort dat Driebergen nu wordt bediend door predikan-
ten van de classis Rhenen-Wijk. Ze vraagt zich dan ook
af, of predikanten mogen gaan preken in plaatsen waar
geen kerk is, zonder medeweten van de eigen of naburige
classis. Ze vindt dat dit niet zo maar kan en geeft
zulks ook ter overweging mee aan de vertegenwoordiger
van de classis Rhenen-Wijk, die in de classicale ver-
gadering te Amersfoort aanwezig is. (41) De classis
Rhenen-Wijk op haar beurt meent dat de classis Amers-
foort eerst maar eens goede notie moet nemen van de
gang van zaken rond Driebergen. Tijdens deze vergadering
wordt op uitnodiging van de classis van Rhenen-Wijk door
de inwoners van Driebergen uit de doeken gedaan wat er
allemaal is voorgevallen in de laatste vijf jaren. Tot
slot betuigen dezen hun tevredenheid met de regeling
van de predikatie in Driebergen en ze vragen dan ook
om, als de toename van het aantal toehoorders blijft
doorgaan, de ruimte waarin de predikatie plaatsvindt te
mogen vergroten. (41) Kennelijk is er ondertussen een
andere ruimte gevonden waar de gelovigen bij elkaar
kunnen komen, want van de kapel kunnen ze geen gebruik
maken, zoals we hebben gezien.
Wanneer de acta van 18 en 19 maart 1651 van de
classis Rhenen-Wijk voorgelezen worden in de classicale
vergadering van Amersfoort protesteert deze. Men rea-
geert erop door te zeggen dat die van Rhenen-Wijk de
acta van 2 september 1645 van de provinciale synode
van Utrecht hier maar eens op moeten nalezen. (43) Ten-
slotte schijnt de classis van Amersfoort zich toch maar
bij de ontstane situatie te hebben neergelegd, want we
vernemen hierover niets meer.
De classis Rhenen-Wijk gaat met voortvarendheid te
werk en besluit een lijst op te stellen van proponenten;
dit zijn kerkelijk afgestudeerde theologen die nog niet
eerder zijn beroepen. Men deed dat vanwege het feit dat
-ocr page 13-
-12-
er op 20 augustus 1651, door ziekte van de aan de beurt
zijnde predikant, niet gepreekt is. (44) De gedeputeerden
van de classis dienen een verzoek - met redenen omkleed -
in bij de Staten van Utrecht om een predikant te mogen
aanwijzen. (45) Deze beschikken hierop gunstig. Tijdens
de vergadering van de classis Rhenen-Wijk van 18 en 19
november van hetzelfde jaar komen de afgevaardigden van
Driebergen binnen, te weten: Jacob Berck, griffier van
het Hof van Utrecht; Zeger Utenbogaert en Vink, advoca-
ten; Arien Rumst, Peter Willemsz. en Arien Otten geërfden
en ingezetenen, met de papieren bij zich, waarin staat
dat ze toestemming hebben gekregen van de Staten van
Utrecht om een predikant te beroepen.
De classis van Rhenen-Wijk treedt daarop in overleg
met de afgevaardigden van Driebergen en men besluit een
proponent te beroepen. Hun keuze viel op Adraan Hessels,
woonachtig in Utrecht. (46) Deze Hessels had in september
1650 examen aangevraagd bij de provinciale synode van
Utrecht. Hij leverde daartoe over 'syne testimonia
D. Ephororum, alsmede Academice Salmuriensis ende van
de kercke van Saumur'. Adraan had kennelijk gestudeerd
aan de universiteit van Saumur in Frankrijk. De synode
willigde zijn verzoek in en vroeg hem dat hij op de dag
van het examen 'sijn testimonium Academicum deser Uni-
versiteyt ende Ecclasiasticum der kercke tot Utrecht den
Deputatis Synodi sal vertonen'. (47)
Tijdens de classicale vergadering van Rhenen-Wijk van
het jaar 1651 wordt Adriaan Hessels naar Wijk bij Duur-
stede ontboden en van de beroeping in kennis gesteld.
Men verzoekt hem een predikatie te houden voor de gemeen-
te van Wijk bij Duurstede, omdat verschillende mensen
hem nog nooit hadden gehoord. Zijn predikatie wordt met
instemming ontvangen. (48) Vervolgens legt hij met goed
gevolg examen af voor de classis op 2 december 1651. Kort
hierna wordt hij door drie predikanten, Vordenus van
Werkhoven, Noordyck van Odijk en Ambrosius van Rhenen, in
het ambt te Driebergen bevestigd. (49)
Behalve aan de voortvarendheid van de classis Rhenen-
Wijk, waarbij een zekere mate van concurrentie-ijver tegen-
-ocr page 14-
13
Afb.1.; Detail van een kaart uit 1594 door Marcelen
van Noort; kopie door Jacob van Wassenaar, 1668.
RAU, Top. Atlas, Huis Sparrendaal, nr.11.
over de classis Amersfoort niet uitgesloten lijkt, mogen
wij veronderstellen dat de oprichting van de Hervormde
gemeente in Driebergen ook te danken is aan het feit dat
zich daar inmiddels zeer invloedrijke personen hebben
gevestigd. Van Berck, Uytenbogaard en Vink hadden in de
Utrechtse wereldlijke en kerkelijke besturen zo hun
relaties.
Toen Driebergen dan eindelijk een predikant had, wilden
de gemeenteleden ook haast zetten achter de opbouw van de
verwoeste kapel. Herhaaldelijk worden hiertoe door de
geërfden en door de predikant brieven gezonden aan de Staten
van Utrecht, met verzoeken om subsidie. Ze moeten echter tot
het jaar 1656 geduld hebben alvorens ze over kunnen gaan
-ocr page 15-
-14
Afb.2.; Detail van een kaart uit 1642 door Paul
Ruijsch. Kopie door Bernard de Roy naar een eerder
gemaakte kopie van Jacob van Wassenaar, 1670.
RAU, Top, Atlas, Huis Sparrendaal, nr.13.
tot herbouw van de kapel, die dan beschouwd kan worden als
kerk. In het jaar 1690 verklaart Christiaan Uytenbogaard
dat de kerk in 1656 gebouwd werd en wel op dezelfde plaats
als de kapel die er vóór die tijd stond. (50) Welke af-
metingen dit oude kapelletje had, weten we uit een verzoek-
schrift uit 1651 van de ingezetenen van Driebergen aan de
Staten van Utrecht, waarin ze vragen om de kapel te mogen
herbouwen. (51) Daar staat dat het kapelletje 40-50 voet
lang en 30 voet breed was. Hoe dit kapelletje er mogelijk
heeft uitgezien, kunnen we zien dankzij een kaart uit
1594, in copie bewaard uit 1668 (afb.1). Hierop is min of
meer te zien dat het een rechthoekig kapelletje moet zijn
geweest. Nog duidelijker is dit te zieri op een kaart uit
-ocr page 16-
15-
Afb.3.; Hervormde kerk Driebergen. Tekening in o.i,
door L.P. Serrurier, 1730.
RAU, Top. Atlas, nr.740.
inkt
het jaar 1642 (afb.2). In het jaar 1656 werd het een zes-
kantige kapel (afb.3).
Wij dienen ons de vraag te stellen of men in 1656 maar
gedeeltelijk gebruik heeft gemaakt van de fundamenten. Wij
geloven dat wij deze vraag bevestigend kunnen beantwoorden.
We weten namelijk de maten van de oude kapel, terwijl
van de kerk van 1656 de grondmaten óók bekend zijn. In
het register van de graven in de kerk uit het jaar 1777
is namelijk een tekening te vinden, waarop de omtrek van
de kerk is aangegeven. Bovendien wordt er een schaal-
verdeling gegeven, waarschijnlijk in Stichtse voeten. (52)
Uit de omrekening in meters vinden we de maat van zijde
tot tegenoverliggende zijde, die dan ruim dertien meter
bedraagt. De lengte van één zijde is ongeveer zeven en
een halve meter. De omgerekende maten van de oude kapel
-ocr page 17-
16-
Ar
Sirootwea yan ttË-iSt naa.T Doorn
S.Katharinakapel
Hervormde kerk van
1656
Afb.'i.: Schematische voorstelling van oude S.Katharina-
kapel en hervormde kerk.
zijn - als we de grootst opgegeven maat als lengtemaat
aanhouden - dertien meter en veertig centimeter en de
breedte zeven meter en tachtig centimeter. Wanneer we
nu proberen de omtrekmaten van de oude kapel in te passen
in die van de kerk, dan blijkt dit aardig te lukken (zie
afb.4). Ook de oriëntatie van het schip, dat wil zeggen
de lijn van het koor naar de tegenoverliggende muur,
die loopt van oost naar west, wijst er op dat de oude
fundamenten op zijn minst voor een deel zijn gebruikt.
In de jaren na 1656 is er weinig of niets aan de vorm
van de kerk veranderd. Alleen werd in T760 ter ver-
-ocr page 18-
-17-
fraaiing op het torentje een uurwerk aangebracht voor
een bedrag van 185 gulden en 16 stuivers. (53) Dit uurwerk
is te zien op een prent, waarop de toren van de kerk van
Driebergen staat afgebeeld, uit het jaar 1792. (54) In
1830 wordt de kerk uit 1656 afgebroken om plaats te maken
voor de nieuwe kerk, die op haar beurt een grondige
wijziging en vergroting ondergaat op het eind van de
twintiger jaren van de twintigste eeuw.
L.P.W. de Graaff
Noten
1. Ph.J.C.G. van Hinsbergen, Bronnen voor de geschie-
denis van Zeist tot 1630 (3 dln; Assen, 1957-1979),
dl.I, blz.92.
2. Collectie Handschriften RAU, collectie Booth, blz.
301, 1033, 1301.
3. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 394 en 395.
4. H.J. Kok, Enige patrocinia in het middeleeuwse bisdom
Utrecht (Assen, 1958), blz.91.
5. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 151.
6. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz. 139. Ten onrechte
deelt S. Muller Driebergen bij Doorn in. S. Muller,
Kaart van het bisdom Utrecht in 1560, 's-Gravenhage,
1919. Zie ook: S. Muller Hz. De kerkelijke indeeling
omstreeks 1550, tevens kloosterkaart. Dl.I Het bisdom
Utrecht ('s-Gravenhage, 1921), blz. 382-383.
7. W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in
de middeleeuwen (Amsterdam, 1951), blz.340.
8. Hinsbergen, Bronnen dl.I, blz. 135.
9. Nolet-Boeren, Kerkelijke instellingen, blz.213.
10. RAU, Dom, 2463-2, blz.50.
11. Nolet-Boeren, Kerkelijke instellingen, blz.213.
12. Hoc anno quia omnes decanatus propter malitiam
temporum vacarunt ... nihil
. RAU, Dom, 2464-105, fol.5v.
13. RAU, Dom, 3351, fol.6r en 17v.
14. Item de permutationB vicarie ad altare sancte Catha-
rine in sacelle de Driebergen aro beneficio titulari facta
-ocr page 19-
-18-
per dominum Thomam Thome a Nyenkercken cum Johanne Otthonis
de Huern
, Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz.81.
15. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz.169. Van Heussen geeft
als vicaris Loon van Ock van Heurt, waarschijnlijk een ver-
keerde lezing van Thomas Ottoz. van Huern. Hij deelt ook
ten onrechte Driebergen bij Doorn in. H.F. v(an) H(eussen),
Historia episcopatuum foederati belgii (...), Leiden 1719,
ep. ultr, blz.170.
16. Visitatie der kerken ten platten lande in het sticht
van Utrecht ten jare 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz.
192 e.v.
17. Johan van de Water ed., Groot Placaatboek vervattende
alle de placcaten, ordonnantien en edicten, de Edele Mogen-
de Heeren Staten 's Lands van Utrecht (3 dln.; Utrecht,
1729). Dl.I, blz.350-351.
18. Visitatie der kerken 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II,
blz.192 e.v.
19. Van de Water, dl.I, blz.549 e.v. en 588 e.v.
20. Hinsbergen, Bronnen dl.III, blz.lAO e.v.
21. Hinsbergen, Bronnen dl.III, blz.143 e.v.
22. RAU, Staten, nr.476, fol.469 r+v.
23. RAU, Staten, nr.476, fol.537 v.
24. Geheym-schryver van staat- en kerke der vereenigde
Nederlanden (Utrecht, 1579), blz.336 en ook Prof.Dr.Ir.
C. Koeman en N.S.L. Meiners, Inleiding bij de facsimile-
uitgave van de kaart van de provincie Utrecht door
Cornelius Anthonisz. Hornhovius, 1599. Tweede uitgave
door Clement de Jonghe, derde kwart zeventiende eeuw.
25. Visitatie der kerken 1593. Hinsbergen, Bronnen dl.II,
blz.192 e.v.
27. RAU, Collectie Rijsenburg, nr.492.
28. RAU, Financiële Instellingen, nr.331, 16 Aug. 1618.
29. In het stuk staat scholts. Het gebruik hiervan is
in deze streken niet gebruikelijk. Wellicht kwam Cornelius
Anthonisz. uit Gelderland of Overijssel, waar het alge-
meen gebruikt werd.
30. Hinsbergen, Bronnen dl.II, blz. 192 e.v.
31. RAU, Financiële Instellingen, nr.331, 16 Aug. 1618.
32. RAU, Huis Sparrendaal, nr.32.
33. RAU, Prov. Synode Utrecht, nr.347, 2 Sept.1645.
-ocr page 20-
).
19-
34.
RAU,
Staten,
nr.232-21, 20 Sept.1645.
35.
RAU,
Classis
Utrecht, nr.377; acta classis Amersfoort,
19
Mei 1
630.
36.
RAU,
Classis
Amersfoort, nr.2, 11 Nov.1645.
37.
RAU,
Classis
Amersfoort, nr.2, 19 Jan.1646.
38.
RAU,
Classis
Amersfoort, nr.2, 10 Nov.1646.
39.
RAU,
Staten,
nr.232-24, 4 Dec.1650.
40.
RAU,
Staten,
nr.232-24, 6 Febr.1651.
41.
RAU,
Classis
Amersfoort, nr.2, 12 Mrt.1651.
42.
RAU,
Classis
Rhenen-Wijk, nr.2, fol.466 e.v.
43.
RAU,
Classis
Amersfoort, nr.2, 11 Juni 1651.
44.
RAU,
Classis
Rhenen-Wijk, nr.2, 26 Aug.1651.
45.
RAU,
Staten,
nr.232-24, 6 Nov.1651.
46.
RAU,
Classis
Rhenen-Wijk, nr.2, blz.495.'
47.
RAU,
Prov. Synode Utrecht, nr.1, 3 Sept.1650.
48.
RAU,
Classis
Rhenen-Wijk, nr.2, 18-19 Nov.1651.
49.
RAU,
Classis
Rhenen-Wijk, nr.2, 2 Dec.1651.
50.
RAU,
Huis Sparrendaal, nr.32. '
51.
RAU,
Staten,
nr.232-24, 6 Mei 1651.
52.
RAU,
Hervormde gemeente Driebergen, nr.188.
53.
RAU,
Hervormde gemeente Driebergen, nr.1, 8 Dec.1761.
54.
RAU,
Top. Atlas nr.745.
-ocr page 21-
20-
De R.K. kerk van Schalkwijk tijdens de restauratie.
Maart 1982. Foto O.J, Wttewaal, 't Goy.
-ocr page 22-
21
De restauratie van de R.K. kerk te Schalkwijk
Na dertien jaar van voorbereiding kon in 1981 begonnen
worden met de eerste fase van de restauratie van de neo-
gotische R.K. parochiekerk van de Heilige Michaël te
Schalkwijk. Deze kerk werd in 1880 gebouwd naar een ontwerp
van Alfred Tepe.
Op 10 februari 1976 werd de kerk op de monumentenlijst
geplaatst. Aan de eerste fase van de restauratie ging in
1980 eerst een technisch onderzoek naar de toestand van het
bouwwerk vooraf. De kosten hiervan hebben f.54.875,43
bedragen. Het aanbestedingsgereedmaken van de eerste fase
volgde nog in 1980 en beliep een bedrag van f.98.555,83.
De aanbesteding vond plaats op 31 maart 1981. De laagste
inschrijver, aan wie het werk ook werd gegund, was B.V.
Aannemingsbedrijf Woudenberg en Zonen te Rhenen, die voor
de totale kosten inschreef met een bedrag van f.2.048.080,-
inclusief. Dit was circa 50% van het begrotingsbedrag dat
door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg was goedgekeurd.
De wel zeer lage inschrijving is een gevolg geweest van de
instortende bouwmarkt ten gevolge van de economische recessie.
Op 22 april 1981 kwam de beschikking tot restauratie af
van de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschap-
pelijk Werk. Na verdere voorbereidende administratieve maat-
regelen werd het werk op 12 juni 1981 gegund en op 17 juli
kon met de uitvoering van het werk worden begonnen.
De eerste fase van de restauratie behelst het herstel van
de complete houtconstructies in en van de torenspits en van
alle daken, alsmede het herstel van alle goten, balustrades
en al het houtwerk, de muren en de ramen die zich bevinden
boven de goten van het laagste dak (van de zijbeuken dus).
Gemakshalve wordt deze fase van de restauratie omschreven
als het 'parapluplan'.
Het buitengevelmetselwerk van de kerktoren was niet in
de eerste fase van de restauratie begrepen. Toen echter de
steiger rondom de toren was geplaatst, bleek dat onderdelen
van het metselwerk in zodanige staat verkeerden dat dit tot
-ocr page 23-
-22-
gevaarlijke situaties zou kunnen gaan leiden. Daarom
werd voor dit extra werk op 10 juni 1982 machtiging tot
herstel verkregen van de Rijksdienst voor de Monumenten-
zorg tot een bedrag inclusief f.78.680,-
Met uitzondering van een aantal niet subsidiabele
onderdelen, zoals de revisie van electriciteitswerken en
van het torenuurwerk, werd van zowel het rijk, de provincie
als de gemeente subsidie in de kosten van alle genoemde
werken toegezegd en gedeeltelijk al verkregen.
Architect van het project is het Architektenburo Van
Gendt & Mühlstaff B.V. te Utrecht.
Op 22 december 1982 heeft het Parochiebestuur van
Schalkwijk bij de minister van Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur een aanvraag ingediend voor de voltooiing van
de restauratie van het kerkgebouw, omvattende de resterende
werkzaamheden aan het exterieur en de restauratie van het
inwendige van het gebouw, alsmede verbeteringen en aan-
passingen aan het interieur.
Schalkwijk, 19 januari 1983,
P.M. Heijmink Liesert
Rectificatie
In het vorige nummer is in het 'Jaarverslag der
vereniging' een storende fout geslopen. Op pagina 11
begint op de 4e regel van boven een onduidelijke zin:
'De locale ontginningen ontstonden op plaatsen waar
reeds van oudsher bewoning was: Houten, Loerik, 't Goy,
Westerheem, Tuur en Schalkwijk, Tuil en 't Waal zijn
voorbeelden van interlocale ontginningen'.
Deze zin dient als volgt te luiden: 'De locale ont-
ginningen ontstonden op plaatsen waar reeds van oudsher
bewoning was: Houten, Loerik, 't Goy, Westerheem (of
Westrum) en Tuur. Schalkwijk en Tuil en 't Waal zijn
voorbeelden van interlocale ontginningen'.
-ocr page 24-
23
Langbroek: Gezicht op kasteel Sandenburgh. Ca.1930.
Collectie L.M.J. de Keyzer, Houten.
In het jubileumnummer werd in de reeks 'Tien dorps-
gezichten' een afbeelding opgenomen van kasteel Sterken-
burg, dat door ons ten onrechte werd toegeschreven aan
de gemeente Langbroek. De burgemeester van Langbroek,
de heer Bunjes, maakte ons erop attent dat kasteel
Sterkenburg tot de gemeente Driebergen-Rijsenburg
behoort. Onder de door ons opgenomen afbeelding (een
ansichtkaart) stond echter 'Kasteel Sterkenburg te
Langbroek'; vandaar het misverstand.
-ocr page 25-
24
Resten van een inheems-Romeinse bewoning bij
Kasteel Heemstede II
Verslag van de Archeologische Werkgroep
Inleiding
Het is nu al bijna weer een jaar geleden dat de werk-
zaamheden aan het Amsterdam-Rijnkanaal nabij de z.g.
Plofsluis zijn afgesloten. Het scheepverkeer kan nu
zonder te bukken langs de grimmige bunker varen. Door
het verleggen van het kanaal is er een stuk land ver-
dwenen, dat bestond uit enkele weilanden, wat bosjes
en een vestingwerk.
Bij de graafwerkzaamheden werd een geheel verlandde
kreek doorgesneden. In deze kreek werden in '79 en '80
vondsten gedaan die dateren uit het begin van onze
jaartelling. In 'Tussen Rijn en Lek', 15e jrg. nr.1,
1981 werd hiervan al melding gemaakt. Toen werden voor-
namelijk beenfragmenten beschreven; in het nu volgende
verslag komen aardewerk en andere vondsten aan de orde.
De opgraving
Bij het verzamelen van de scherven en beenderen is
geen sprake geweest van een stelselmatige opgraving.
Door de werkzaamheden aan het kanaal was de vindplaats
al erg verstoord. Veel vondsten zijn gedaan in al ver-
plaatste grond.
Ter plaatse kon alleen nog worden vastgesteld dat we
te maken hadden met een kreek van ± 25 meter breed, die
was opgevuld met klei en afval van een inheems-Romeinse
nederzetting. Deze nederzetting zal niet ver van de
weg gelegen hebben; woonsporen hebben we echter niet
gevonden. Het overgrote deel van de vondsten bestond uit
aardewerk-fragmenten (1135).
Voor we nader op de vondsten ingaan, eerst een stukje
geschiedenis.
                                                            ^^
-ocr page 26-
25
Enkele foto's van het opgravingsterrein, met leden
van de archeologische werkgroep.
-ocr page 27-
-26-
De Romeinen in het Kromme Rijn-gebied
Na 400 V. Chr. werd het mogelijk om in deze streek
te wonen; de stroomruggen van de Rijn werden toen lang-
zamerhand hoog genoeg om mensen het gehele jaar door een
droge woonplaats te bieden. Inheemse stammen vestigden
zich in dit gebied; ze leefden voornamelijk van land-
bouw en veeteelt.
Zo omstreeks 15 na Chr. bezetten de Romeinen het
zuiden van Nederland. De noordgrens van hun rijk was
de Rijn, dat wil zeggen de huidige Kromme Rijn in dit
gebied. Langs deze noordgrens werden versterkingen
gebouwd. Deze castella zijn later onder andere terug-
gevonden in Utrecht en Vechten.
De inheemse bevolking nam in deze tijd sterk toe.
Vreemd genoeg verdween de inheemse bevolking nagenoeg
toen de Romeinse overheersing rond 400 na Chr. werd
beëindigd. Mogelijk trokken ze met de Romeinen mee;
het kan ook zijn dat dit gebied inmiddels door over-
stromingen weer moeilijk bewoonbaar geworden was.
Dat we inheems-Romeinse bewoning in deze streek
aantreffen, is geen zeldzaamheid. Zo zijn er in 1957
al vondsten gedaan in het centrum van Houten. Tijdens
een inventarisatie die tussen 1971 en 1973 door de
archeologische werkgroep werd uitgevoerd, zijn honder-
den percelen op de stroomrug van Houten en 't Goy onder-
zocht. Zo'n 70% van de vondsten bestond uit inheems
materiaal. In Jutphaas is enige tijd geleden veel
inheems aardewerk opgegraven (zie Van Tent, 1978). Nog
heel recent is de opgraving aan de Doornkade te Houten;
hier wordt een kleine boerennederzetting uit de Romein-
se tijd opgegraven.
Het aardewerk
De scherven zijn merendeels (873) van inheems aarde-
werk. Het Romeinse aardewerk is vertegenwoordigd met
262 scherven.
-ocr page 28-
-27-
Romeins aardewerk
Het Romeinse aardewerk werd in deze streken ingevoerd.
De pottenbakkerscentra lagen ver naar het zuiden. Aarde-
werk moet gezien worden al een luxe*, die de inheemse
bevolking in haar bezit kon krijgen door middel van
handel.
Bijna 25% van het aantal scherven is Romeins. Verge-
lijken we dit percentage met bijvoorbeeld de opgraving
in Jutphaas (Van Tent, 1978), dan blijkt dat het daar
11,1% was. We kunnen veronderstellen dat we bij de
Plofsluis met een relatief rijke nederzetting te maken
hebben, of dat er méér contact geweest moet zijn met
de Romeinen in bijvoorbeeld Vechten.
Overzicht Romeins aardewerk
Totaal: 262 scherven.
Gevernist aardewerk:
2 bodemfragmenten
6 randscherven
5 wandscherven met ribbelversiering
11 wandscherven zonder versiering
Terra sigillata:
4 bodemfragmenten
6 randscherven
5 wandscherven
Wit gladwandig aardewerk;
36 wandfragmenten
3 bodemfragmenten
Ruwwandig aardewerk:
roodbakkend:
1 fragment dolium
48 wandscherven
3 randscherven
-ocr page 29-
28-
Randfragment grijs ruwwandig aardewerk, inscriptie
mogelijk inhoudsmaat-aanduiding.
Randfragment dolium.
1 s
/
Randprofielen ruwwandig aardewerk.
-ocr page 30-
29
kookpotten en bakjes:
6 bodemfragmenten
18 randscherven
39 wandscherven
2 dekselfragmenten
wrijfschalen:
3 randscherven
3 bodemscherven
2 wandscherven
grijze kookpotten:
4 bodemfragmenten
16 randscherven (1 met inscriptie)
29 wandscherven
10 dakpanfragmenten
Het inheems-Romeinse aardewerk
Het inheemse aardewerk is in tegenstelling tot het
Romeinse moeilijk te dateren en in te delen. Het aardewerk
is handgevormd en er is een enorme variatie in vorm, kwa-
liteit en versiering. Het is waarschijnlijk dat dit
aardewerk niet in pottenbakkerscentra werd gemaakt, maar
dat elke nederzetting z'n eigen potten bakte.
Overzicht inheems-Romeinse scherven
Totaal: 873 scherven
onversierde wandscherven                                                      546
onversierde wandscherven ruwbesmeten                              31
onversierde wandscherven plantaardig verschraald 14
versierde wandscherven met nagelindrukken                    96
versierde wandscherven met streepversiering               28
versierde wandscherven met 'bezemstreken'                      2
versierde wandscherven met 'kamversiering'                    3
versierde randscherven (met nagelindrukken)                34
onversierde randscherven                                                        83
-ocr page 31-
-30
13
Dwafs-profiel onversierd inheems aardewerk.
^K
21
Dwarsprofiel versierd inheems aardewerk.
De pijlen geven de plaats van vingerindruk-versieringen
aan.
-ocr page 32-
31
ff'|!?'ü.'^V-.'ï*i:.i.!:;V-.?:V.'/.Vi*tK!;*,«?,!tw
Inheemse scherf met patroon
van nagelindrukken.
Inheemse randscherf met
lijnversiering.
Inheemse scherf met gecombineerde lijn-nagelindruk-
versiering.
-ocr page 33-
-32-
bodemfragmenten                                                         30
randscherf met oor                                                     1
scherf met 2 gaten
fragment weefgewicht
Overige vondsten
De hoeveelheid botten is na het vorige artikel
nog verder uitgebreid. Omdat deze nog niet verder
bewerkt zijn, laten we ze hier buiten beschouwing.
Op de bodem van de kreek troffen we een laag van
tufsteen-brokken aan. Opvallend was dat de meeste
fragmenten rond van vorm waren.
Een stuk natuursteen sluit de rij; dit zal waar-
schijnlijk door Romeinse schepen over de Rijn zijn
aangevoerd.
Overzicht:
22 fragmenten tufsteen
.. botten
1 natuursteenfragment
Aantekeningen bij het inheemse aardewerk
Potvorm:
De scherven waren vrijwel allemaal afkomstig van
potten met een vrij grote omvang. Bij veel randscherven
was de doorsnede van de opening in de pot te meten; deze
varieerde van 52 cm tot 12 cm doorsnede (gemeten aan 30
randscherven). Doorsneden van ± 48 cm kwamen veel voor.
Potten van een dergelijke grootte kunnen haast niet
anders dan voorraadpotten geweest zijn.
Bij de onversierde randscherven troffen we vijf ver-
schillende vormen aan (I t/m V).
Er was één type dat nogal afweek (vertegenwoordigd
door één scherf): dit type bezit namelijk een sterke
knik (VI).
Bij de versierde randscherven troffen we ook een aantal
karakteristieke vormen aan. De pijlen bij VII tot XI geven
-ocr page 34-
33
Inheemse scherf met grove nagelindruk-versiering.
Scherf met gat; een tweede
gat zit langs de breuk-
rand. De functie ervan
is onbekend.
Inheemse randscherf
met oor.
-ocr page 35-
34
Fragment van een driehoekig weefgewicht,
aan, waar de versiering is aangebracht. Type I tot V kwam
ook versierd voor.
Versiering;
Soms werd de buitenkant van de pot bewerkt met een klei-
papje. Of we dit 'ruwbesmeten' aardewerk versierd moeten
noemen, is de vraag. We troffen het in ieder geval op 31
scherven aan.
Nagelindrukken
Eenvoudig - maar wel heel opvallend - is de versiering
met vingernagelindrukken. Deze versiertechniek lag voor de
hand en bood vele mogelijkheden.
Er waren in totaal 96 wandscherven met nagelindrukken.
Dit is een erg hoog percentage; vergelijken we dit met de
opgraving in Jutphaas (Van Tent, 1978), dan blijkt dat
het aantal versierde scherven daar op 1,5% tot 3,4% lag.
Enkele van de versieringen zijn in tekening weergegeven.
De technieken variëren sterk; soms is een 'vage vinger-
indruk' te zien, maar meestal zie je een indruk van de
vingertop met nagelrand.
De indrukken staan of in een rij, of verdeeld over een
heel vlak. Een enkele keer is duidelijk dat zowel duim
als wijsvinger gebruikt zijn. De breedte van de indrukken
varieert; meestal zijn ze vrij smal. Mogelijk werd dit
werk veel gedaan door vrouwen of kinderen.
-ocr page 36-
-35
Versiering door middel van lijnen kwam ook regelmatig
voor (28 keer). Vermoedelijk werden die lijnen aangebracht
met een stokje. Zelden troffen we kamversiering (3) en
versiering met bezemstreken (1) aan.
Randversiering
Randversiering komt vaker voor dan versiering van de
buik van de pot. Van de in totaal 117 randscherven ver-
toonden er 34 (ruim 40%) versiering.
De versiering werd meestal boven op de rand aange-
bracht, maar ook versiering buiten tégen de rand komt
veel voor. Dat deze beide typen versiering voorkomen,
zou er op kunnen duiden (Van Tent, 1978) dat zowel
voor als tijdens de Romeinse overheersing de neder-
zetting bestaan heeft.
De bodemfragmenten
We kunnen hierbij drie typen onderscheiden:
I   de wand staat loodrecht op de bodem en helt
later over naar buiten;
II  de wand maakt een hoek van 45° met de bodem;
deze typen bezitten soms een iets verbrede voet, de
bodem is vaak erg dik;
III de wand maakt een hoek van minder dan 45°; dit
zijn mogelijk een soort borden.
Verdergaande conclusies over de vorm van de potten
zijn moeilijk te trekken: de fragmenten waren meestal
klein. Het totaal aantal bodems was 30,
-ocr page 37-
-36-
Plantaardige verschraling
Wanneer klei gereed gemaakt wordt om er een pot van
te vervaardigen, worden soms stoffen toegevoegd die de
de structuur van de klei verbeteren voor het bakken.
Het vermoeden bestaat (Van Tent, 1978) dat tijdens de
Romeinse overheersing de bewoners van het Kromme Rijn-
gebied er toe over zijn gegaan, hun bakklei te verschra-
len met plantaardig materiaal.
Men kan dit later herkennen aan de afdruk van zaden
en takjes in het baksel. Wij troffen deze verschraling
op 14 scherven aan.
A.P. van der Houwen
Literatuur
;
J.H.F. Bloemers, Rijswijk (ZH) 'De Bult. Eine Siedlung
der Caninefaten'. ROB Nederlandse Oudheden nr.8. Amers-
foort 1978.
Jaarverslag Archeologische Werkgroep, Tussen Rijn en
Lek
15 (1981), no.1.
W.J. van Tent'A Native Settlement at Jutphaas, Muni-
cipality of Nieuwegein' in Berichten van de ROB 28 (1978),
199-239.
Archief L.M.J. de Keyzer.
-ocr page 38-
37
Boekbespreking:
G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij Cuiemborg 1868-1982
G.J.L. Koolhof schreef een aantrekkelijk ogend boekje
over de Culemborgse spoorbrug in het jaar dat deze zeer
in de belangstelling stond. Na ruim 11A jaar dienst in
vrijwel ongewijzigde staat zou hij vanwege het zwaarder
wordende goederenverkeer en vermoeidheidsverschijnselen
in het constructiemetaal (weiijzer) vervangen worden.
De redactie kocht in november in Cuiemborg een van de
laatste exemplaren van het boekje - kennelijk had iedere
rechtgeaarde Culemborger het al aangeschaft. Hoevelen het
overgrote bouwtechnische gedeelte van het boek werkelijk
hebben kunnen begrijpen, mag men zich echter afvragen:
vaktermen en constructie-aanduidingen worden lang niet
altijd voor een leek duidelijk uitgelegd. In bouwvak-
kundige kringen zal het boek echter zeker waardering
vinden bij degenen die zich ook voor de techniek van het
verleden interesseren: van alle onderdelen wordt vermeld
met welke materialen, welke soorten arbeid, door hoeveel
man, wanneer het werd vervaardigd, en welke moeilijkheden
zich daarbij voordeden. Dit alles wordt geïllustreerd met
bouwtekeningen en foto's van het werk in uitvoering.
Ook aan menselijke dramatiek ontbrak het niet. De eerste
aannemer ging failliet - na vele moeilijkheden met de toe-
zichthoudende ingenieurs - en schreef een boek over zijn
ervaringen. Opvattingen van 'rechtvaardigheid' waren toen
anders dan nu. Voor werk dat door de weersomstandigheden
en door nachturen (met fakkels) minder snel gevorderd was
(omdat de steigers in het water stonden, wilde men vóór de
vorst klaar zijn) kregen de werklieden minder uitbetaald:
in plaats van f.1.- kregen ze f.0,90 per dag. Veiligheids-
voorzieningen waren er niet en er zijn dan ook 7 doden
gevallen tijdens de bouw. Over één hunner schreef de toe-
zichthoudende ingenieur: 'Gelukkig stelden de milde bij-
dragen der honderden bezoekers in staat tot het lenigen
van den kommer der nagelaten betrekkingen.' (blz.82)
Als een van de zeer weinige grote spoorbruggen heeft
deze brug de tweede wereldoorlog overleefd. Tot de jaren
-ocr page 39-
38
De montage van de grote overspanning. De foto is genomen
op 9 augustus 1867. Men was toen halverwege met het
klinken van de onderranden.
In het midden van de steigers is een verbreding op palen
te zien. Deze diende als losplaats voor de vaartuigen,
verbreding van de benedenvloer, tot het plaatsen van
loodsen, en tot het oprichten van een stoomhefkraan om de
brugdelen naar de bovenvloer te hijsen. Ook is de drijven-
de bok te zien, die gebruikt werd voor het ophijsen van
de stellingdelen en brugdelen. Dit heftoestel bestond uit
twee gekoppelde bokken op drie aan elkaar verbonden schuiten.
(Foto en bijschrift zijn afkomstig uit G.J.L. Koolhof 'De
spoorbrug bij Culemborg 1868-1982)
-ocr page 40-
- 39-
'60 was hij nog steeds de grootste balkbrugdverspanning
in Nederland (150 meter). In 1982 werd een nieuwe stalen
hoofdoverspanning op het land gemaakt, die begin november
met behulp van drijvende ondersteuningen naar zijn plaats
werd gebracht en vastgemaakt. Straks herinneren alleen
nog de karakteristieke pijlers eronder aan het voormalige
monument van techniek, waarvan de geschiedenis door dit
boekje nu gelukkig niet vergeten zal worden.
G.J.L. Koolhof, De spoorbrug bij Culemborg 1868-1982.
Culemborg 1982. 104 blz. (aanwezig in de collectie van
de Historische Kring en op aanvraag uitleenbaar: telefoon
03409-1580).
G. de Nie
Onderzoek naar het oeuvre van Nicolaas Wicart
(Utrecht 1748-1815), landschapstekenaar en
porseleinschilder
Via de tijdschriften wordt een beroep gedaan op de
medewerking van particulieren om, evenals de archief-
instellingen en de musea, bericht naar onderstaand adres
te zenden indien men in het bezit is van een tekening
van Wicart (meestal linksonder gesigneerd N. Wicart ad
vivum) en/of Loosdrechts porselein, beschilderd met
landschapjes in de kleuren bietenrood, sepia en zwart.
Het porseleinmerk van de fabriek te Loosdrecht wordt
gevormd door de letters M.O.L., meestal in de kleur
blauw, onder het glazuur. Op de vroegste stukken
plaatste de fabriek een staand leeuwtje als merk.
Bij voorbaat hartelijk dank voor verleende medewerking.
M.W. Heijenga-Klomp (oud conservatrice museum Flehite)
Schumannstraat 25
3816 NT Amersfoort
telefoon 033-721410
-ocr page 41-
40
Hel hislorisch onderzoek en de automatisering
Het ligt in de bedoeling om in het voorjaar van 1984
een jaarrekening van een der Utrechtse schutmeesters uit
te geven, vergezeld van samenvattingen van de inhoud van
alle bewaard gebleven schutmeestersrekeningen uit de
periode 1428-1528.
De rekeningen samen leveren een beeld van de boekhouding
van de Utrechtse scliutmeesters. Zij beheerden een deel van
de stadsinkomsten, die hoofdzakelijk aan 'openbare werken'
in en om de stad Utrecht werden besteed. In de inleiding
van de publikatie zal worden ingegaan op de positie van
deze stedelijke ambtenaar, ook wel de 'derde kameraar der
stad' genoemd. Speciale aandacht zal worden besteed aan de
mogelijkheden om de informatie uit de rekeningen in de
toekomst automatisch bereikbaar te maken, alsmede aan de
perspectieven die de automatisering biedt voor onderzoek
in reeksen oude reken ing.en, zoals die van de Utrechtse
schutmeest ers.
De uitgave werd niogc^lijk dankzij de activiteiten van een
der i)a 1 eog.raf i schc werkgroepen bij de Utrechtse C.emeente-
lijke Archiefdienst en wordt v<iorbereid in samenwerking
met mevrouw dr. ('. .M.
dv Meyer.
Deze bekendmaking wordt g.cdaan om te onderzoeken of
voor deze uitg^ave interesse bc-staat. Verwacht wordt, dal
do uitgave ca. l'iO l)ladzi jden tekst zal bevatten en dat
de kosten ongeveer f.20,- per exemplaar (exclusief de
verzendkosten) zullen lu>(lrag,en.
Zij die prijs stellen op liet bezit van deze uitgave,
kunnen zich mc-lden bij de (k'meent e 1 i j ke Archiefdienst,
Alexander Numankade 199, 1572 KW Utrecht, t.a.v. de heer
A. Graalhuis. Alleen bij aanmelding van voldoende be-
langstellenden vóór uiterlijk 1 september 198'i kan de
uitgave worden gerealiseerd.
Maart 1983
A. Graafhuis,
adjunct-gemeentearchivaris van Utrecht