TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
17e jaargang nummer 3 september 1983
Redactie-commissie
M. Bijleveld-Scholts, Schalkwijk; A. Graafhuis, Utrecht;^
L.M.J. de Keyzer, Houten; G. de Nie, Schalkwijk (eind- redactie); O.J. Wttewaal, 't Goy. Redactie-adres
Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. 03409-1580.
Inhoud van dit nummer:
L.M.J. de Keyzer, De historie van het katholiek onderwijs
te Houten. F.H. Landzaat, De Oegstgeesterdakpan en de Antonia-Hoeve
te Schalkwijk, A. van Schip, Een Romeins grafmonument te Werkhoven? II.
Aanvulling bij 'De kapel van Driebergen'.
Boekbespreking: C.C.S. Wilraer, Buitens binnen Utrecht.
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
T. Springer-Stam, Platolaan 10, Zeist. tel. 03404-20627. Lidmaatschap der vereniging, tevens abonnement op dit
tijdschrift: f.25,- per jaar (studenten en scholieren: f.12,50), over te maken op rekening nr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Rabobank Houten (postrekening nr. 214585). |
|||
Jl cel Lj b 5"
|
|||||
De historie van het katholiek onderwijs in Houten
|
|||||
De vergadering in september 1868
Op de eerste zondag in september 1868 vergaderde
zoals gebruikelijk het R.K.Kerk- en Armbestuur van Houten in een van de kamers van de pastorie. Op zichzelf niets bijzonders: het houden van deze vergaderingen was namelijk vastgelegd in Artikel 2 van het reglement van het R.K.Kerk- en Armbestuur. Daarin stond dat men iedere eerste zondag van de maand na de laatste kerkdienst zou vergaderen, niet langer dan een klein uur.1 Zo zou het ook gaan op die eerste zondag, ware het
niet dat de voorzitter, pastoor Bergman, nog een punt aan de agenda had toegevoegd dat luidde: 'zullen we een eigen R.K. school bouwen?' Hierdoor zou de vergadering op die zondag langer dan een klein uur gaan duren. Toen het agendapunt in de vergadering kwam, vroeg de
secretaris-kerkmeester Cornelis van den Berg aan de voorzitter hoe lang het geleden was dat Houten een R.K. school had gehad. Hierop antwoordde de voorzitter: 'Sinds de hervorming, om precies te zijn op 1 juni 1580, toen de Staten van Utrecht de uitoefening van de R.K. godsdienst had verboden. Dat verbod bleef van kracht tot 1795, het jaar van de Bataafse vrijheid'. 'Daarna', zo ging de voorzitter verder, 'verdwijnt het godsdienstonderwijs geleidelijk aan en komt na 1815 in de Grondwet alleen het openbaar onderwijs ter sprake. Eindelijk is er in 1857 onder het ministerie Van der Brugghen een nieuwe onderwijs- wet tot stand gekomen waaraan de naam Van Rappard verbonden was; een onderwijswet die inhield dat naast openbare scholen ook bijzondere scholen mochten worden gesticht, met dien verstande dat de bijzondere scholen geen subsidie van de overheid krijgen, maar daarvoor zelf moesten zorgen.' Na deze uiteenzetting van de voorzitter moesten de kerk-
meesters bekennen dat het financieel gezien een zware opgave zou worden, temeer daar zij op dit terrein nog geen enkele ervaring hadden. 'Maar', zo verzekerde de voorzitter. |
|||||
-2-
'als de goede wil er is, komt de ervaring vanzelf.' Waarna
de vergadering de vraag 'Zullen wij een eigen school bouwen?' met 'ja' beantwoordde. De voorbereidingen voor de bouw
Men kiest als plaats voor de bouw de overtuin van de
pastorie, het terrein van de voormalige R.K. school Over het juiste punt is men het nog niet eens, want
aan de voorkant van het terrein bevindt zich een oud riool; maar ook naar achteren bouwen heeft bezwaren, want daar ligt de viskom (vermoedelijk een vijver), die dan eerst gedempt moet worden. Voor de juiste plaats wil men dan ook eerst graag de mening horen van de architect Alfred Tepe, de architect die in 1884-1885 ook de R.K. kerk van Houten zou bouwen.^ In december komt Tepe naar Houten. Men overlegt de
mogelijkheid van het verleggen van het riool, maar men vreest geen medewerking te zullen krijgen van het burger- lijk bestuur, zodat men besluit de school naar achteren te plaatsen en de viskom te dempen. Bij W.Sturkenboom, in wiens land voldoende zand aan-
wezig is, wordt toegestaan dat zand uit te graven en zo de viskom te dempen. Het is winter en de grond is hard bevroren, zodat het rijden gemakkelijk gaat. Men besluit direct te beginnen. In het begin van januari 1869 is de viskom bijna gevuld
met zand, als twee rijkscommiezen op het werk verschijnen met de mededeling dat de boeren wel vrijgesteld zijn van belasting voor het gebruik van hun paarden op het eigen land, maar niet voor het vervoeren van zand naar een werk als dit. Men besluit dan, het laatste zand door vracht- rijders te laten vervoeren. In de vergadering van januari 1864 deelde de voorzitter
mede, dat er overleg was geweest met het burgerlijk bestuur van Houten. Mits de loop van het rioolwater niet werd belemmerd, zou men de verlegging van het riool niet tegen- houden. Daarna werd besloten het riool te verleggen en de gebouwen
niet op de gedempte viskom, maar aan de overkant op het |
|||
-3-
breedste gedeelte van de overtuin te bouwen. De aanbesteding
Inmiddels heeft de architect het bestek en de tekeningen
voor de bouw van de school en de onderwijzerswoning in- gediend. Nadat deze stukken door de vergadering zijn onder- zocht, is men het er algemeen over eens dat de kamers van de onderwijzerswoning te klein zijn. Er wordt besloten aan de architect te verzoeken deze minstens met een halve Neder- landse el te vergroten. De architect vindt dit geen bezwaar, maar zegt dat hij niet anders kan, daar het Kerkbestuur hem had meegedeeld slechts over f.4.000,- te kunnen beschikken. Er wordt besloten dit bedrag met f.500.- te verhogen, zodat op een totaalbedrag van f.4.500,- kan worden gerekend. In februari volgt de mededeling dat Tepe de tekening met
de vergrote kamers van de onderwijzer gereed heeft gemaakt, en dat deze met de begroting door de Aartsbisschop is goedgekeurd. Nadat de plaats en de bouw van de school en het school-
huis waren bepaald, werd in de vergadering van april nog het volgende vastgesteld: a. dat alle materialen en leveranciers, in één woord
alles wat tot de bouw en de afwerking van het terrein nodig was, aangezocht dienden te worden via een aanbesteding; b. alleen aannemersbazen te kiezen die in Houten woon-
achtig waren, te weten: Jan de Graaf, Willem de Graaf, Jan Domulein, Faas van Dijk, C.Beemers en Antoon Schols; c. aan ieder van de voornoemde bazen een bestek en een
tekening te zenden; d. er werd vastgesteld dat de inschrijvingen op 10 mei
a.s. na de aanwijzing moesten worden ingeleverd. Op 10 mei zijn alle leden van het Kerkbestuur aanwezig.
Men begint de vergadering met het kiezen van een directie tot het toezicht van de bouw. Deze wordt als volgt samen- gesteld: pastoor Bergman, C.van den Berg, W.Sturkenboom, Arie van Rossum, C.de Goey en F.Beekers, welke laatste - als zijnde een zeer bekwaam bouwkundige - werd belast met het toezicht op de bouw. Nadat ook architect Alfred Tepe was aangekomen, werden
|
|||
-4
|
|||||
de aannemersbazen opgeroepen om bij de aanwijzing tegen-
woordig te zijn. Van de zes bazen die waren uitgenodigd verschenen Jan de Graaf, Faas van Dijk, C.Beemer en Antoon Schols, terwijl Willem de Graaf en Jan Dumolein hadden bedankt mede te wedijveren. Nadat de architect de nodige inlichtingen had ver-
strekt werden de volgende veranderingen in het bestek opgenomen: a. de aannemer moet zorgen dat het metsel- en voeg-
werk half september en dat de gehele bouw half november klaar is; elke dag langer zou met f.5,- worden beboet; b. dat in plaats van schelpkalk, ook steenkalk mag
worden gebruikt. Het was 12 uur in de middag en er werd met de vier
aannemers afgesproken, dat ze tegen 2 uur hun inschrij- vingsbrieven zouden inleveren. Maar kort daarna kwam van C.Beemer het bericht, dat hij ook niet aan de in- schrijving wilde deelnemen. Op de afgesproken tijd verschenen Jan de Graaf en
Antoon Schols, terwijl Faas van Dijk zijn inschrijvings- brief liet brengen. Bij de opening van de inschrijving was de uitslag als volgt: Faas van Dijk voor de som van f.4.587,-;
Antoon Schols voor de som van f.4.398,-;
Jan de Graaf voor de som van f.4.390,-.
Daar vóóraf was bepaald dat voor de gunning eerst de
goedkeuring van het hoge kerkelijke gezag moest worden aangevraagd en verkregen, werd Jan de Graaf voorlopig met de aanneming geluk gewenst. De bouw
In mei 1869 volgt de goedkeuring van het Bisdom voor
de bouw. Nadat zich tot borgen stelden: Willem Sturken- boom en Arie van Rooyen, kon met de bouw worden begonnen, Op 8 juni volgde de eerste steenlegging die werd
bijgewoond door het voltallige R.K.Kerk- en Armbestuur, terwijl de Nederlandse vlaggen op het terrein wapperden en de plechtigheid werd begunstigd door het mooie weer. Vele parochianen waren aanwezig. |
|||||
- 5
|
||||
In zijn toespraak gaf de pastoor een uiteenzetting
van de betekenis van een eerste steenlegging. Er waren ook vier jongelingen aanwezig die waren uitgekozen als beschermers van de bijzondere R.K. school, te weten: J.J.Sturkenboora, Arie Smorenburg, Jacobus van Rossura en Elias Miltenburg. Zij namen op zich, na de dood van hun ouders dit thans gestelde goede werk te bewaren en te bevorderen. Op blz.35 van het notulenboek der Parochie Houten
vinden we een afschrift van een brief, gericht aan het gemeentebestuur van Houten. Deze brief geeft ons een beeld van de verhouding R.K. kerk en het gemeente- bestuur, gebruikmakende van de wet om te komen tot de bouw van een school en een onderwijzerswoning. De ver- gunning van de overheid bestond hierin dat, als de gemeentelijke en provinciale wetten niet werden over- schreden, het oprichten van school en woning niet kon worden verhinderd. Toch was er de gemeente Houten veel aan gelegen de bouw te verhinderen. Niet zozeer om het gebouw, als wel om het gemis van leerlingen aan de openbare school; doch hierover vinden we geen aantekeningen. Hier volgt de voornoemde brief onverkort, in de
schrijfstijl van die tijd: Houten, 17 mei 1869
Edelachtbare Heer Burgemeester,
Na eindelijke overtuiging der uitvoerbaarheid hebben
ondergetekenden de eer U.E.A. ter kennis te brengen, dat tot hun leedwezen (want het is ene gebiedende noodzakelijkheid) maar tevens tot hun voldoening omdat de zaak gelukkig geslaagd is door de R.K.Parochie gebruik gemaakt wordt van de wet, welke haar toestaat eene eigenbijzondere school op te richten. Dewelke is reeds volgens daarvan opgemaakt bestek en
tekening aan de laagste inschrijver Jan de Graaf |
||||
6-
|
||||||
gegund, die ongetwijfeld al heel spoedig met den bouw
zal aanvangen. Die school welke niet weinig tot verfraaiing van het
dorp Houten zal strekken, en zeer zeker tot des zelfs tijdelijke en zedelijke voordeel zal werken, zal ge- bouwd worden in den tuin tegenover de R.K.Pastorie zijnde een eigendom der R.K.Parochie. Eerbied voor het gezag beweegt ons U.E.A. hiervan kennis
te geven, terwijl wij niet beter weten of in alles is tot nog toe aan de voorschriften der wetten zo bijzon- dere als algemeen voldaan, Edelachtbare Heer ofschoon U.E.A. ongetwijfeld met ons
de noodzakelijkheid van dien bouw betreurt, zal het niettemin zeker dat U.E.A. in deze alle welwillende belangstelling zal tonen jegens Uwe R.K. burgers die gedwongen eene zoo zware taak op zich te nemen, den last daarvan onder begunstiging eener met de wet overeenkomende inschikkelijkheid, of om een meer ministerieel woord te gebruiken, onder eene strikt eerlijke en billijke toe- passing der wet met tevredenheid zullen dragen vertrouwen ondergetekende de eer te hebben met de meeste onderschei- ding te zijn, namens de R.K.Parochie, H.Bergman, pastoor
W.Sturkenboom
|
||||||
De school wordt in gebruik genomen
In het bestek was bepaald dat de bouw van de school en
van het schoolhuis op 15 november 1869 gereed moest zijn. Maar op 12 november stelt de architect dat die datum met minstens 4 maanden zal worden overschreden. Hierdoor zou de aannemer een bedrag van f.570,- moeten
betalen als boete, doch het Kerkbestuur was niet zo streng dit door te voeren. Maar dan moest de aannemer beloven op 31 maart 1870 de school en het schoolhuis kant en klaar op te leveren. Doch met de bouw wilde het niet vlotten. Door de vorst in de winter zijn de voegen van het metselwerk uitgevroren, en met de duurte van de werklieden werd de |
||||||
afwerking nog meer vertraagd.
Uiteindelijk werd de school op 26 juli 1870 in gebruik
genomen. Maar de officiële opening en oplevering vindt pas plaats op 22 september. Erg gelukkig zijn ze niet geweest met het schoolgebouw
en de onderwijzerswoning. We komen beide panden in de daaropvolgende jaren regelmatig tegen in de post 'onderhoud gebouwen'. In juli 1875 tekent pastoor Bergman aan: 'Wij hebben een goedkope school gebouwd, maar hij zal op den duur zeer kostbaar worden' (in de uitgaven).^ Doordat de muren veel water opnamen ging het hout-
werk in 1875 rotten en moest de gehele voorgevel ver- nieuwd worden. In 1887 ondergaat het schoolhuis dezelfde behandeling. In augustus 1887 is de toestand van de onderwijzerswoning zó slecht, dat aan de architect J.van Resteren wordt verzocht de gehavende toestand van de onderwijzerswoning op te nemen en daarvan een bestek en begroting te maken. In het bestek lezen we, dat de gehele achtergevel gesloopt moet worden en opnieuw moet worden opgemetseld. Door de uitgroei van het aantal leerlingen en de
toch na alle reparaties slechte school, werd in 1912 besloten de bestaande school niet meer te vergroten, maar een geheel nieuwe school te bouwen. De eerste steen in de voorgevel werd op 26 augustus
1913 door pastoor Miltenburg ingemetseld. Deze school werd op zijn beurt vervangen door de thans in gebruik zijnde R.K. school aan de Koningin Julianastraat. De opening daarvan vond plaats op dinsdag 3 september 1957. De onderwijzers
In het verslag van de vergadering van 22 juli 1870
lezen we dat de komst van de onderwijzer was vastgesteld op 26 juli, tegelijk met de ingebruikneming van de school. Ook dit was voor het Kerkbestuur geen gemakkelijke
taak geweest; er waren in de R.K. gelederen nog maar |
|||
weinig onderwijzers. Hierdoor kon het Kerkbestuur bij-
voorbeeld niet voldoen aan art.3 van het door het Bisdom voorgeschreven reglement, waarin werd bepaald dat een hoofdonderwijzer gekozen moest worden uit een getal van tenminste 3 en ten hoogste 6 kandidaten. In een schrijven aan de vicaris van het Bisdom vroeg
men om ontheffing van dit artikel, die dan ook werd ver- kregen. Bovendien was de jaarwedde ook niet aantrekke- lijk; deze was gesteld op f.600,- per jaar. Maar: door bemiddeling van de kapelaan was men in contact gekomen met Johannes Henricus Scheepers, hulponderwijzer aan de openbare school Ie klasse te Deventer, over wie zeer lovend wordt gesproken. Want, zo lezen we, geestelijken en leken uit zijn nabijheid, maar ook van verre, geven eensgezind een goede getuigenis. Ook de pastoor van Deventer en kapelaan Hoogenboom van Duivenvoorden, als- mede de heer Vroom, apotheker te Deventer, spreken vol lof over hem. Hij is 24 jaar, ongehuwd, maar staat op het punt een zeer braaf en bijdehand meisje te huwen. Meester J.H.Scheepers komt op 26 juli 1870 naar
Houten, waar hij wordt aangesteld als hoofdonderwijzer van de op die datum in gebruik te nemen bijzondere R.K. school. Hij zou dat blijven tot 1 mei 1909. In deze periode komen wij meester Scheepers nog
enkele keren tegen; bijvoorbeeld als hij in november 1874 een verzoek indient bij het schoolbestuur om ver- hoging van zijn salaris, dat dan nog f.600,- bedraagt. Dit verzoek werd afgewezen. Ook vraagt hij in die brief om ontheven te worden
van zijn taak om wekelijks de school schoon te maken. Dit werd hem toegestaan, maar indien hij dit werk zou blijven doen, zou hij daarvoor jaarlijks f.25,- ont- vangen. Op aanraden van Mgr. A.J.Schaepman werd zijn salaris in 1875 gebracht op f.700,-. In 1879 werd het nog eens met f.100,- verhoogd, maar dan onder de con- |
||||||
De R.K. School aan de Loerikseweg te Houten anno 1939
(ansichtkaart collectie O.J. Wttewaal). De school werd afgebroken in 1981. |
||||||
10
|
||||
ditie dat bij ook avondschool moest houden: in de
winter voor jongens van de hoogste klas en in de zomer idem, maar dan ook voor de meisjes. In de daarop volgende jaren neemt het aantal kinderen
dat de school bezoekt toe. Hun aantal is ons niet bekend, maar we leiden dit af uit de aantekening, dat per dag- blad een oproep geplaatst was voor een hulponderwijzer. Dit werd de pas geëxamineerde Hermanus de Man uit Utrecht. Hij komt in dienst op 1 mei 1892 als hulponderwijzer, voor een salaris van f.400,- per jaar. In februari 1893 verzoekt hij aan het schoolbestuur om
verhoging van zijn salaris. De aantekening daarvan wil ik u niet onthouden. Ze past geheel in de stijl van die tijd en luidt als volgt: 'De hulponderwijzer een hoger salaris dan f.400,- ver-
zoekende, is besloten hem beleefd te beduiden dat het jongemens die aanvraag pas na 3/4 jaar werkzaam te zijn geweest wel vragen oproept, temeer daar hij pas geëxami- neerd is terwijl hem de akte J. nog ontbreekt.' Maar het schoolbestuur is niet ongenegen het salaris
successievelijk te verhogen. Ja, dat hem hulponderwijzer, met mei 1894 allerwaarschijnlijkst met ene gratificatie a f.50,- zal worden vereerd, en daarna als vast salaris f.450,- door het schoolbestuur zal worden verleend en de aantekening besluit, met welk voorstel de hulponderwijzer zich naar het scheen genoeglijk verenigde. In 1896 werd het salaris van de hulponderwijzer ge-
steld op f.500,- per jaar. Tijdens de periode van meester Scheepers (1870-1908) worden na H.de Man nog enkele hulponderwijzers vermeld (H.de Man overleed op 2 mei 1898): 23 juni 1989 G.van Straalen; 1 november 1989 Mej. Sofia Wehberg, geboren te Mourik; werd wegens ongeschiktheid bewogen te vertrekken op 1 mei 1899; in haar plaats werd aangesteld Hermanus van Hoorn; juni 1899 H.W.F.van Hout; juni 1900 Corn.Verwey; deze vertrekt per 1 juni 1902;
juni 1900 Th.van Houten, vertrekt 1 april 1903; juni 1904 J.van de Vecht; juni 1903 A.J.Thanhauser. In 1906 was het aantal leerlingen weer gestegen, dus ook |
||||
11 -
|
||||||
het aantal leerkrachten. Tevens was het salaris aanmerkelijk
verhoogd en bedroeg de jaarwedde van de hoofdonderwijzer f.1.050,-
de eerste onderwijzer f.675,-
de tweede onderwijzer f.600,-
de derde en stagiaire f.260,- (met rijkssubsidie).
Tevens werd hier voor het eerst vermeld een onderwijzer
voor nuttige handwerken, te weten Mej. Pieternel Boers, voor een jaarwedde van f.208,-. Op 1 mei 1908 gaat meester Scheepers met pensioen. Hij
wordt als hoofdonderwijzer opgevolgd door: van 1 mei 1908 - 1 mei 1924: P.van de Dries;
van 1 mei 1924 - 1 mei 1944: J.v.d.Vecht;
van 1 mei 1944 - 8 juni 1977: J.H.P.Terheggen;
van 8 juni 1977 - : J.Th.M.Eestermans.
We sluiten dit artikel af met nog enkele bekende namen
van onderwijzers en onderwijzeressen die meer dan 25 jaar de jeugd van de R.K. school hebben leren lezen en schrijven: mej.Heijmans, 1912;
H.van Impelen, 1916;
mej.C.Steenbeek, 1923;
mej.R.Schubbink, 1923.
L.M.J.de Keijzer
|
||||||
Noten
1. Notulenboek R.K.Parochie O.L.V.ten Hemelopneming
te Houten van 14 januari 1856 - 27 juli 1903. Dit boek is in bewaring bij het Rijksarchief te Utrecht. Zo dit niet anders wordt aangegeven is het voornoemde boek de bron van het artikel. 2. Alfred Tepe, geboren in 1840 te Amsterdam, volgde
na zijn gymnasium een opleiding aan de Bau-academie te Berlijn, was van 1865-1867 werkzaam bij de restauratie van de Dom te Keulen. Hieruit kunnen we opmaken dat het ontwerp van de R.K. school te Houten in 1868 een van |
||||||
12-
|
|||||||
zijn eerste opdrachten was. In 1872 werd hij lid van
het St.Bernulfusgilde te Utrecht, dat ten doel had de kerkelijke bouwkunst weer tot leven te brengen. In de daarop volgende jaren verwierf Tepe grote bekendheid als kerkenbouwer. De meest bekende kerken zijn de St.Michaël te Schalkwijk, de St.Willibrordus te Utrecht, de St.Nicolaas te Jutphaas en de O.L.V.ten Hemelopneming te Houten (1884-1885). In totaal bracht hij 70 kerken en/of kapellen op zijn naam, de meeste in neo-gothische stijl. In 1920 overleed hij te Düsseldorf, op 80-jarige leeftijd. 3. R.K.Schoolbestuur O.L.V.Hemelvaart te Houten.
Parochieel archief SI 1869-1960 R.A.U- Het uiteindelijke bedrag voor de bouw van de school
en het schoolhuis bedroeg f.4.390,-. Aan bijkomende werken en banken in de school f.1.000,-. Ter afdoening van de rekeningen voor de bouw en de daarop volgende reparaties werd in 1898 een intekenlijst opgesteld:'Ter noodzakelijke afdoening R.K. schoolverbouwingen der Parochie Houten, Tot lof en dank aan God,
tot verheerlijking van O.L.V. onze Patrones,
tot behoud van de zielen van onze dierbare jeugd.' In totaal bracht deze godsvruchtige aanhef van de intekenlijst voor de afdoening van de bouw en de repa- raties f.5.207,- op. |
|||||||
Dit artikel verscheen in 1981, verspreid over
verschillende afleveringen, in 'Kerkmozaiek', het parochieblad van de R.K. Parochie Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming te Houten. |
|||||||
13 -
|
|||||
De Oegstgeesterdakpan en de Antonia-Hoeve te Schalkwijk
|
|||||
Schalkwijk heeft oude en nieuwe boerderijen, soms
hofsteden genoemd. Ze zijn doorgaans van vóór 1900. De meeste zijn gebouwd op de funderingen van nog oudere, die in vele gevallen teruggaan tot in de middeleeuwen. Bij ver- bouwingen of vergravingen ter plekke trof ik dikwijls het overbekende Siegburg-aardewerk aan, het z.g. Jacobakanne- tjes-aardewerk. Alles wijst er dan op dat we te doen hebben met een product uit de tijd van Jacoba van Beieren. Natuur- lijk zijn er in de loop der tijd vele verbouwingen en verfraaiingen geweest. Soms werden de boerderijen gewoon afgebroken en vervangen door eigentijdse, met een strodak of een dakpannendak. De boerderijen hadden een strodak of een dakpannendak
met een scheiding van dakvorsten. Naast het stro- of De Antonia-Hoeve, Overeind 84 te Schalkwijk.
|
|||||
14-
|
||||
eigenlijk rieten dak treffen we veel boerderijen aan met
de Hollandse hollepan. Zelden ziet men nog de oude, met de hand gevormde dakpan. Deze was zeer onregelmatig van vorm en gaf de wind en de vogels gelegenheid om er mee te spelen, c.q. hun nesten er tussen te bouwen. Men stopte de kieren dicht met een bosje stro. Er werd al gauw gezocht naar een dakpan die strak en plat op het dak lag en dankzij de mechanisatie en verbetering der techniek kwamen er betere en goedsluitende dakpannen. In Schalkwijk en natuurlijk ook elders zien we thans de machinaal-gevormde dakpan met fraaie namen, als: Bouletpan-Echterpan, Tuile du Nord, Muldenpan, Romaansepan, Friesepan en de verbeterde Hollandse- pan (1). Alle zijn anders van vorm, maar hebben slechts één doel: goedsluitend te zijn. Aan het Overeind nr.8A te Schalkwijk trof ik de Oegstgeester- of Josson-dakpan aan. De Oegstgeesterdakpan ligt op de boerderij Antonia- Hoeve van de familie W. van Bennekom (hierover later meer). De Oegstgeester- of Jossondakpan
Dit is een interessante dakpan in de vorm van een
beverstaart. Hij stamt uit een periode die ligt tussen het met de hand vervaardigen en het machinaal vormen van dakpannen. De Oegstgeesterdakpan werd niet - zoals zijn voorgangers - één voor één op de vormtafel gemaakt, maar met een speciaal ontworpen machine. Wel moest deze machine door mankracht worden voortbewogen. Zeker tij- dens de eerste tientallen jaren zal men dit apparaat hebben gebruikt. In ieder geval was deze machine een enorme vooruitgang, want hij had maar liefst een pro- ductie van 3800 a 4000 pannen per dag van 12 uur, terwijl men zónder machine niet meer dan 1000 a 2000 dakpannen per dag produceerde. Later, zoals in 1920 bij de firma van Oosthoek en Zn. te Alphen aan den Rijn, gebruik- te men waarschijnlijk een machine die door stoom of een andere energiebron werd voortbewogen. Zeker is dat niet. Eerste bladzijde van het octrooiblad van het in België
verkregen octrooi uit 1851. |
||||
15
|
|||
16
|
|||||
daar de prijs van de Oegstgeesterpan in die tijd erg
hoog lag, misschien omdat men de pan nog altijd op de oude manier vormde. De woning of boerderij die een Oegstgeesterdak bezat was veelal bewoond door iemand die zoiets kon betalen: een notaris, dokter, burgemeester of rentenier. Van de boerderij aan het Overeind nr.84 is bekend dat hij ook wel 'Renteniershuis' werd genoemd. Het was de Belg Victor Josson die in 1851 bij de
firma W. de Leth in Den Haag gelegenheid kreeg tot het laten maken van zijn in België verkregen dakpan met octrooi. Hij kreeg namelijk in dat jaar eveneens octrooien van de toenmalige Nederlandse regering van Koning Willem III (2). In België produceerde hij onder de naam V. Josson & Delangle te Niel. Hij verkreeg dus in Nederland wederom octrooien voor 'un nouveau système de tuiles plates a doubles rebords' (een nieuw systeem van platte dakpannen met dubbele boor- den) . In de octrooien wordt vermeld dat de machine een uitvinding zou zijn geweest van James Reed (3). De firma W. de Leth (iets later wordt het de firma
A.M. van de Laar) te Den Haag had een eigen pannen- bakkerij, genaamd 'Weltevreden', te Koudekerk aan de Rijn. In 1853 begon Victor Josson zelf een pannenbakkerij te Oegstgeest. Heetten de dakpannen eerst nog Josson- pannen, al gauw stonden zij bekend onder de naam Oegst- geesterdakpan. In het 'Tijdschrift voor de Handwerkman' (1851 nr.1) komt reeds een artikel voor over de Josson- dakpan. Men wijdt een flink artikel aan deze dakpan, die het belooft te gaan maken in de toekomst. Het artikel eindigt met (...) 'de dakpan heeft een goede ontvangst gekregen en zal weldra door velen gekocht worden'. Nu, na ruim 100 jaar, kunnen wij deze Josson-Oegstgeester- Beverstaart-pannen nog hier en daar op de daken terug- vinden (4). In 1892 schreef Prof. J.A.v.d.Kloes in zijn boek Bouwmaterialen ook over de Oegstgeesterdakpan: 'Minder algemeen komen voor de zoogenoemde Oegstgeester platte pan(nen). (...) De vorsten zijn daarbij dikwijls met palmetten versierd, die echter weinig stevigheid bezitten, en voornamelijk ook doordien zij geschikte mikpunten vormen voor de steenworpen der straatjeugd. |
|||||
17-
|
||||
betrekkelijk spoedig verloren gaan.' Uit alles bleek
dat deze toch al duurdere dakpan exclusief was en bleef. Werden Oegstgeesterdakpannen allereerst te Oegstgeest
gemaakt door Victor Josson, er komen latere pannen voor die voorzien zijn van het opschrift 'A.D. Angrmond Oegstgeest'. Anderen zijn voorzien van 'NID' en zijn weer gecijferd van 1 t/m 8. De vraag is: wat stelt NID voor? De cijfers houden mogelijk verband met het systeem van het leggen op het dak (zie het octrooiblad). Nog in 1920 waren de Oegstgeesterdakpannen te bestellen
bij de firma Van Oosthoek en Zn., te Alphen aan den Rijn. Een oude prijslijst uit die tijd vermeldt dat de Verbeter- de Holl. dakpan f.67,- per m^ (17 stuks) kostte en de Oegstgeesterdakpan f.130,- per m^. Wel werden er dan 21 stuks geleverd. Alle kleine beetjes helpen, nietwaar! Nu worden de Oegstgeesterdakpannen niet meer geprodu-
ceerd. Het is dus te hopen dat de overgeblevene zuinig worden behandeld. Het Ambachtsmuseum te Haastrecht kon onlangs nog op het laatste nippertje Oegstgeesterdak- pannen van de sloper overnemen, terwijl ze al van een dak af werden gehaald. De Antonia-Hoeve
In de verkoopakte van 30 juli 1926, opgemaakt door
notaris W.C. Stokvis, wordt vermeld de 'Hofstede Antonia- Hoeve'. Deze boerderij of hofstede wordt dan verkocht door Antonia van Dijk geb. Uyttewaal. Zij heeft de boer- derij gekregen op 17 december 1880 bij akte van notaris Borret. Zij was blijkbaar nog erg jong, want haar was een curator aangewezen, en wel Hendrik Uyttewaal. In genoemde akte wordt tevens vermeld dat de boerderij gekocht is tijdens een openbare veiling op 26 januari 1857. Hij was aangekocht van erven van Antonia van Dijk (een blijkbaar nogal veel voorkomende naam). Moeilijk is dus te zeggen naar welke Antonia de boerderij genoemd is. Toch... het kadaster vermeldt in een hernieuwde situatiekaart dat de boerderij van 1857 gesloopt werd en herbouwd is in 1860. Mogelijk zijn toen dan ook de platte dakpannen uit Oegst- |
||||
- 18-
|
|||||
geest aangebracht, samen met de fraaie palmetten en
verdere versieringen. Maar wat Prof.v.d.Kloes in 1892 reeds schreef - dat de 'palmetten weinig stevigheid be- zitten' - is ook het geval bij de Antonia-Hoeve te Schalkwijk. Waren de extra versieringen zo'n 20 jaar geleden nog aanwezig, thans zijn zij alle verdwenen. Een fraaie tekening, behorend bij het Belgisch octrooi (het Nederlandse is zoekgeraakt) laat zien hoe het was. Ook heeft de nieuwste boerin het huis vereeuwigd in een prachtige merklap, die door het weekblad Margriet uit 500 andere gekozen werd en een grote prijs verdiende. F.H. Landzaat
Noten
1. De Bouletpan werd machinaal gefabriceerd door de
firma Boulet en Cie te Parijs en veel ingevoerd in Nederland. Later waren deze pannen bekend onder de naam Echterpan; dit kwam omdat een firma 'de Echter- stoomdakpannenfabriek' een grote productie had van dit soort pannen. Deze pannen dateren veelal van vóór 1900 of kort daarna. 2. Octrooi nr.66 (26 april 1851) en nr.73 (23 oktober
1853). Algemeen Rijksarchief, Den Haag. 3. James Reed zou de uitvinder en invoerder te België
zijn geweest. The British Brick Society te Londen kon mij geen inlichtingen over hem geven. 4. O.a. in de collectie van het Openluchtmuseum te
Arnhem. Verder: Collegiantenstraat 25, Rijnsburg; Geversstraat 63, Oegstgeest; het Schoonhoverveerhuis te Nieuwpoort. |
|||||
- 19-
Een Romeins grafmonument te Werkhoven? II |
|||||
In 1839 stootte boer de Bruin uit Werkhoven bij het
ploegen op een stuk steen. Hij groef het uit en nam het mee naar huis. Het werd daar ontdekt door dhr. van Putten. Door hem kwam het stuk dr. Janssen, 'Conservator bij het Kabinet voor Archaeologie te Leijden', onder ogen. Deze determineerde het als een fragment van een Romeins graf- monument. Hij beschreef het in een artikel (I). (Deze en de volgende Romeinse nummers verwijzen naar publi- katies, opgenomen in de literatuurlijst aan het einde van dit artikel.) In 1844 werd, 'voor rekening van den lande', bij de
vindplaats een opgraving verricht, waarbij onder andere nog vier fragmenten te voorschijn kwamen. Van deze na- sporingen was tot op heden geen verslag bekend, anders dan een melding ervan in het Jaarverslag van het Museum over 1845 (II). Dr. Brunsting kon in zijn werk over Romeinse graftekens in Nederland (III) dan ook schrij- ven: 'Over de vondstomstandigheden zijn we dus slecht ingelicht'. De vondsten werden gedaan in het gebied waar wij
als archeologische werkgroep actief plegen te zijn. Toen we dan ook van de provinciaal archeoloog drs. van Tent, het verzoek kregen om medewerking te verlenen bij nasporingen naar de exacte vindplaats, werd onze belangstelling direct gewekt. We begonnen literatuur over de vondsten te verzamelen en verrichtten een veldonderzoek ter plekke, waarvan verslag werd gedaan ook in een artikel in Tussen Rijn en Lek in 1982 (IV). De conclusie van dit verslag was dat de vindplaats aan de hand van de tot dan toe beschikbare gegevens niet exact aan te geven was. Naar onze mening kwamen drie percelen in ongeveer gelijke mate als vindplaats in aanmerking, waarbij auteur een lichte voorkeur had voor het perceel kadastraal bekend als Gemeente Werk- hoven, sectie C 176. Naar aanleiding van de lezing van dit verslag.
|
|||||
-20
|
|||||
maakte mevr. T. Springer-Stam mij attent op een inven-
tarisatie van het archief Janssen, gepubliceerd door het R.O.B. (V), waarin een opgravingsverslag vermeld stond over opgravingen te Wijk bij Duurstede en Werkhoven in 1844. Door bemiddeling van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, met name door de hulp van dhr. Schumacher, kwamen we in het bezit van copieën van dit verslag. Het bleek het concept te zijn van een verslag aan de toen- malige minister van Binnenlandse Zaken over de opgravin- gen (VI). Het was moeilijk leesbaar door de vele verande- ringen en doorhalingen, maar het verschafte ons veel - tot dan toe niet bekende - bijzonderheden over de op- graving te Werkhoven. Daar het om een concept ging, besloot ik na te gaan
of het origineel ook nog ergens in een archief aanwezig was. En dat was zo! Het lag gewoon op het Algemeen Rijks- archief in Den Haag. Na bijna 140 jaar vergetelheid krijgt het verslag (VII) nu dan eindelijk de aandacht die het verdient. De publicatie ervan is tevens bedoeld als een posthume hommage aan dr. Janssen. Hoewel in het rapport verslag gedaan wordt van de
opgravingen te Wijk bij Duurstede én Werkhoven, is voor dit artikel alleen het gedeelte over de opgravingen te Werkhoven (VII, blz. 14-21) opgenomen: 'Ontdekkingen te Werkhoven
Daar het door gevondene overblijfselen tot zekerheid
gebragt was, dat de Romeinen te Utrecht en het nabij gelegen Vechten, onder Bunnik, aanzienlijke etablisse- menten en tempels gehad hadden, en men bij het verder zuidelijke Wijk mede ntet onbelangrijke sporen van Romeinsche aanwezigheid ontdekt had, was het te vermoe- den, dat op plaatsen tusschen Wijk en Vechten aan den- zelfden Krommen Rijn gelegen, aan den ouden weg van Wijk op Utrecht, als Cothen en Werkhoven, te eeniger tijd ook Romeinsche overblijfselen zouden ontdekt wor- den. Een toeval bragt die voor eenige jaren het eerst te Werkhoven aan het licht. Dit dorpje moet de opmerkzaamheid van den vreemde-
|
|||||
-21
|
||||
ling vooral boeijen, door derzelfs fraaijen en weibe-
waarden tufsteenen kerktoren, een dier in ons vader- land zeldzame overbliifselen der Romanische bouworde e
uit de XII eeuw, en hoedanige tufsteenen torens, of ook slechts muren, bij ons te land doorgaans ten be-
wijs strekken, dat die plaatsen zeer vroegtijdig be- woond en bebouwd zijn geweest, en derzelver Christelijke Kapellen of Kerken uit puinhopen van Romeinsche en oud- Frankische constructies zijn opgerezen. In het jaar 1839 werd op een akker genaamd de Zure
maat, en toebehooreiide aan den WelEdelgeb. Heer J.F. de Beaufort te Utrecht, door den pachter de Bruin, onder het ploegen, een groot brok kalksteen ontdekt, uitge- graven en bij zijne hoeve nedergelegd. Eene bezigtiging van dien steen, in den winter van het jaar 1842, over- tuigde mij, dat het een gedeelte van een Romeinschen gedenksteen was, vermoedelijk grafsteen, van zeldzaam beeldwerk en relief voorzien. Ik gaf daarvan verslag, in het Utrechtsche Tijdschrift voor Geschiedenis, Oud- heden enz., van Utrecht, IX D. 1 St. bl.109 en volgg. dd. 27 Dec. 1842, onder vermelding, dat de vinder van den steen verzekerd had, dat op dienzelfden akker nog een grootere steen onder de aarde bedolven lag, en in de hoop, dat men daarnaar eerlang in het belang der wetenschap een nader onderzoek doen zou, iets, hetwelk mijne toenmalige middelen niet meer veroorloofden, en • men (sic) ook veilig aan de sedert jaren te Utrecht gevestigde commissie tot onderzoek van Provinciale Oudheden meende te kunnen overlaten. Toen ik nu echter, gedurende mijne jongste nasporingen bij Wijk, vernam, dat er nog geen nader onderzoek omtrent den steen te Werkhoven had plaats gevonden, en mijne middelen eene proefneming daarmede gedoogden, verzocht ik van den eigenaar des akkers voornoemd, vergunning om er eene ontgraving in te bewerkstelligen en de mogelijk te vinden voorwerpen, nevens den vroeger opgegraven steen, in het belang der wetenschap, voor het Museum alhier mede te nemen. Ik ontving daarop van ZWEG. een wel- willend en toestemmend antwoord, evenwel onder de be- denkelijke voorwaarde, dat ik ten aanzien van het |
||||
22-
|
||||
medenemen der voorwerpen herwaarts, de goedkeuring
der Provinciale Commissie van Oudheden te Utrecht, vooraf te verwerven had. Ik riep deze laatstgenoemde persoonlijk bij den heer Secretaris dier Commissie in, ten gevolge waarvan ZEd. mij die mondeling schonk, zich tevens verantwoordelijk stellende voor de goed- keurende stem zijner twee overige medeleden. De Zure maat bestaat uit zeven langwerpig vierkante
akkers, in de lengte van het Oosten naar het Westen gelegen nabij den linker oever van een ouden arm des Rijns, en ten Westen door een' ouden weg, den achter- dijk genaamd, begrensd. Om den verborgen steen terug te vinden, liet ik dezen akker op onderscheidene plaat- sen peilen, waarvan het gevolg was, dat men eindelijk op steenen stiet, die naauwelijks 0.5 el onder de aarde liggen konden. Op deze plaats liet ik nu de aarde om- streeks 4 el in het vierkant weg graven, ten einde de steenen, die men althans van beeldwerk voorzien ver- moeden mogt, niet te beschadigen, eene werkzaamheid, die wegens den velen sneeuw en regen en het spoedig opborrelende welwater bezwaren in zich had. Intusschen werd de aanhoudende werkzaamheid met gewenste gevolgen bekroond. Men vond van lieverlede brokken tufsteen en zand-
steen, ter diepte van 0.2 el tot 0.5 el onder de opper- vlakte, die vervolgens bleken, de blokken kalksteen welke zich nu opdeden, als het ware te bedekken. Ter diepte namelijk van 0.5 el vond men een blok gelen kalksteen, langwerpig vierkant van gedaante, van het Westen naar het Oosten overgebogen en de breedte van 1, de hoogte van 0.375, en de dikte van 0.25 el hebbende.' Vervolgens geeft dr. Janssen een minutieuze be-
schrijving van de gevonden fragmenten. Deze beschrijving (VII, blz. 17-20) is hier wegens de daarvoor benodigde ruimte, weg gelaten. Voor een beschrijving van de frag- menten raadplege de geïnteresseerde lezer b.v. (IV), waarin als bijlagen de bronnen, genoemd onder (I) en (III) opgenomen zijn. Dr. Janssen vervolgt daarna aldus (VII, blz. 20): |
||||
23 -
|
||||
'Te betreuren zou het zijn, zoo men niet te eniger
tijd de ontbrekende delen, waarvan er zeker met op- schriften zijn voorzien geweest, terug vond. Ofschoon ik vruchteloos, hoewel slechts gedurende éénen dag, den akker met het peilijzer heb laten onderzoeken, of- schoon het niet onwaarschijnlijk ware, dat de ontbreken- de deelen reeds tot kalk gemalen zijn - eene omstandig- heid, waaraan men de verminking of het verlies van vele Romeinsche gedenksteenen in ons land verschuldigd is -, zoo blijft er toch tot het weder ontdekken dier deelen nog hoop over, want: 1. Is de akker nog niet genoegzaam, noch niet op alle
plaatsen, onderzocht; terwijl het mogelijk was, dat de ontbrekende deelen zich op een' anderen akker bevonden. 2. Zijn op dezen akker, op dezelfde diepte als de be-
schreven steenen, houtskolen gevonden, en heeft de heer van Putten, huisonderwijzer te Hardenbroek op denzelven een ovaal gepolijst steentje van plasma* gevonden, oogen- schijnlijk bestemd om in te graveren en ongetwijfeld Romeinsch, omdat na den tijd der Romeinen niet meer in plasma gewerkt is; waaruit blijkt, dat deze akker ver- schillende bewijzen van Romeinsche tegenwoordigheid heeft opgeleverd, en dat hij daarom te eer ook de ont- brekende deelen van onze steenen nog kan bevatten, zijn- de het althans volgens die bewijzen min waarschijnlijk, dat de ontbrekende deelen op eene verwijderde plaats te zoeken zouden zijn. De buitengewone grootte der steenen en de zeldzaam-
heid van het beschreven beeldwerk, zullen zeker tot aandrang strekken, om geene pogingen tot nader onder- zoek te verzuimen, waartoe het te denken is, dat de Prov. Utrechtsche Commissie, wegens derzelver nabijheid, bij- zonder werkzaam zal wezen. De Conservator bij het
Museum van Oudheden te Leijden, L.J.F. Janssen.' * Een zeer gezocht donker groen chalcedoon dat men
uiterst glad kan polijsten (Summa encyclopedie dl.16, blz. 46). |
||||
24-
|
|||||||
Later onderzoek van de fragmenten, waarover dr. Brun-
sting (III) gepubliceerd heeft, wees uit dat de gevonden fragmenten waarschijnlijk geen deel hebben uitgemaakt van een gedenksteen - zoals dr. Janssen vermoedde - waar- van er onder andere enige uit Vechten bekend zijn, maar eerder van een graftempeltje, zoals er een te Trier terug- gevonden is. Omdat dr. Janssen echter geen melding maakt van funderingssporen, zijn er nog steeds geen duidelijke aanwijzingen dat er op de Zure Maat inderdaad zo'n bouw- werk gestaan heeft. Dr. Janssen verstrekt door zijn rapport een paar tot
nog toe onbekende gegevens betreffende de vindplaats. In een volgend artikel ben ik van plan na te gaan in hoeverre deze bij kunnen dragen tot een exactere plaatsbepaling dan tot nu toe mogelijk was. |
|||||||
Anton van Schip
|
|||||||
Literatuur waaraan in het artikel gerefereerd wordt:
I. L.J.F. Janssen 'Over een' Romeinschen steen, in het jaar
1839 te Werkhoven opgegraven', in: Tijdschrift voor Geschie- denis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, 1843, Deel 9, Ie stuk, blz. 109-113. II. Jaarverslag Museum van Oudheden te Leijden over 1845,
het gedeelte onder het hoofd: 'Romeinsche oudheden', 2e alinea; in: Nederlandse Staatscourant, 1846 nr. 42. III. H. Brunsting 'Romeinse grafpeilers in Nederland', in:
Antiquité Classique XVII, blz. 73-77. IV. 'De Zure Maat onder Werkhoven. Een Romeins grafmonument
te Werkhoven?' - Verslag van een bronnen- en terreinonder- zoek -. Werkgroep Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', Dec. 1981. Tevens verschenen als artikel onder de titel 'Een Romeins grafmonument te Werkhoven?' in: Tussen Rijn en Lek, jrg. 16 (1982), nr.1, blz. 9-52. |
|||||||
25
|
||||||
V. G.M.C. Kramer-Clobus, 'L.J.F. Janssen (1806-1869): an
inventory of his notes on archaeological findspots in the Netherlands', in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jrg. 28 (1978), blz. 441-
544. VI. L.J.F. Janssen, Rapport over de jongste oudheid-
kundige ontgravingen en onderzoekingen bij Wijk bij Duurstede en elders, op last der Regering, volgens Koninklijk Besluit d.d.______1844 ng____._ Archief Janssen,
Vlg. Berichten R.O.B., 28 (1978) p. 537; Wijk Rapport
313q blz. 14-27. Bibliotheek der RU Leiden, Studiezaal Westerse Handschriften. VII. L.J.F. Janssen, Rapport wegens de oudheidkundige
ontgravingen en onderzoekingen bij Wijk bij Duurstede en te Werkhoven bewerkstelligd, op last der Regering volgens Koninklijk Besluit 's Gravenhage d.d. 29 Januarij jl. Ng 57. Algemeen Archief Den Haag, BiZa Onderwijs 25 Maart 1844, ng 82. |
||||||
Aanvulling bij 'De kapel van Driebergen'
De hierna volgende noot ontbrak tot onze spijt in de
weergave van dit artikel in ons vorige nummer:
26. Hinsbergen, Bronnen dl,II, blz.169 e.v. en 192 e.v.
|
||||||
-26
Boekbespreking |
||||||
CCS. Wilmer, Buitens binnen Utrecht. Voormalige
buitenplaatsen in de gemeente Utrecht. Kwadraat, Vianen 1982. 108 blz. f.24,50. Deze mooi uitgevoerde en zeer leesbare bewerking van
de catalogus van een tentoonstelling op het Gemeente Archief van Utrecht bijna twee jaar geleden bevat vele uit archiefstukken afkomstige gegevens en afbeeldingen betreffende de geschiedenis van de wooncultuur in en om de stad. Het is alsof de schrijfster de huidige dichte bewoning voor het geestesoog a.h.w. even optilt en laat zien welke, daar nu bijna onvoorstelbare, situaties eraan vooraf zijn gegaan, maar ook — in grote lijnen — hoe het straatbeeld dat wij daar nu zien tot stand kwam. Vandaar dat ik bij de overzichtskaart van de stad en stadsvrijheid van Utrecht uit 1757, waarop de behandelde buitenplaatsen met nummers staan aangegeven, graag een op doorzichtig papier uitgevoerde moderne plattegrond had gezien om bovenop het wel zeer andere 18e-eeuwse wegenpatroon te leggen. Dan zou men, gepast in het hui- dige stratenpatroon, precies kunnen zien waar de buitens lagen, hoe uitgebreid ze waren, en wat er later voor in de plaats is gekomen. Voor wie zou denken dat buitenplaatsen vooral uit
middeleeuwse kastelen of kasteelachtige huizen groeiden laat dit boek zien dat ze ook voort konden komen uit voorname boerderijen, warmoezeniers (groentekwekers)hof- steden, herbergen en zelfs een zgn. theetuin. De meeste hier beschreven buitens werden echter vanaf de 17e eeuw, toen het buiten de stadsmuren veiliger werd, als zodanig gesticht. Niet alleen de aangename verpozing — in geo- metrisch en later landschappelijk aangelegde tuinen of 'lusthoven' met vijvers, loofgangen, beeldenlanen, schelpengrotten, priëelen, speelhuizen en theekoepels aan de rand van het water (er is kennelijk een 'thee- cultuur') — was een reden, maar ook de mogelijkheid om op een ruimere wijze (dan in de stad) en/of langs |
||||||
27-
|
||||||
^J>r RIDWKR-HOFSTAB AMELISWEKSH Sj:vs <vn .bi-^m<'fT .tien .
|
||||||
Het latere huis Oud Amelisweerd (herbouwd 1707)
met bijgebouwen en een theekoepel aan de Kromme Rijn. Oud Amelisweerd was toen nog uitsluitend vanuit het noorden, via de Vossegatsedijk, te bereiken. De ver- binding met de Koningsweg door middel van een brug over de rivier dateert van 1770 toen ook dit huis werd vervangen door het veel grotere huidige huis. In 1808 werd koning Lodewijk Napoleon eigenaar en liet het, samen met Nieuw Amelisweerd, in Empirestijl verbouwen. Hij heeft er echter slechts 10 dagen gewoond. Ets door H. Spilman, 1791, naar J. de Beijer, ca. 1745. R.A.U., T.A. 1168. (uit: CCS. Wilmer, Buitens binnen Utrecht) |
||||||
28
|
|||||
watergangen bedrijven zoals houtzagerijen, steen-,
pannen- en tegelbakkerijen (Vaartse Rijn) en textiel- fabrieken (Vecht) te vestigen. Vaak hoorde bij het ruime huis met stijltuin ook een moestuin, boomgaard en boerderij voor de voedselvoorziening. De meeste buitenplaatsen verdwenen door de uitgroei van de stad na 1870 en slechts enkele zijn nog herkenbaar als zodanig doordat het (verbouwde) huis een andere be- stemming kreeg, zoals instituut, bejaardentehuis of kantoorgebouw met stadspark (Het Hogeland). Sommige andere bestaan voort in straat- of wijknamen waarin men gezien de huidige industriële of dichte bebouwing het vroegere bestaan van een buiten niet zou vermoeden (Jaffa, Puntcnburg, Pijlsweerd). Het nu door de aanleg van Rijksweg 27 doorsneden openbare wandelbos blijkt, ten zuiden van de Kromme Rijn, Markiezenbos te heten, genoemd naar de markies de Sandricourt die het na 1771 als eigenaar van Nieuw Amelisweerd liet aanleggen. De wilde hyacinten, sneeuwklokjes, Italiaanse aronskelken en wilde bostulpen die er, volgens de schrijfster, nu nog groeien zijn waarschijnlijk door hem uitgezet. Een varenbeuk, kweepeer en olijfboom langs de Biltse Grift tegenover de Alexander Numankade hoorden in de vorige eeuw nog bij de landschappelijke tuin van het landgoed Gildestein, dat vanaf het einde van de vorige eeuw geleidelijk volgebouwd werd o.a. ten behoeve van de daar toen gevestigde veeartsenijschool. Ook planten en bomen hebben een geschiedenis.' C. de Nie
|
|||||