-ocr page 1-
MAANDBLAD VAN
VERENIGING TOT BEOEFENING EN
TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD
EN DE PROVINCIE UTRECHT
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG
1964
UITGAVE VAN DE VERENIGING
-ocr page 2-
OvÉJtrecff
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Auvorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 43, Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 1 / JANUARI 1964
DE STENEN SPREKEN
In het aspect van de oude stad Utrecht — dat is de stad binnen de
singels — overheerst voor de oppervlakkige toeschouwer toch wel de
19de eeuw. Werven, Domtoren, een aantal kerken, hier en daar een
opvallend groot, in oudere trant gebouwd huis mogen dan al getuigen
van een veel verder terugliggend verleden, kenners van het oude
Utrecht mogen dagelijks het middeleeuwse stratenplan herkennen —,
wie niet geleerd heeft (zich zelf geleerd heeft) de stad met aandacht
en genegenheid te bekijken, blijft aan de buitenkant hangen en ziet
niet veel meer dan etalages en 19de-eeuwse gevels, zo het al niet.die
van onze eeuw zijn.
                                                                . .
Men late zich echter niet misleiden. In heel veel gevallen zijn
inderdaad niet meer dan gevels zichtbaar, is het niet meer dan fac,ade.
Verreweg de meeste panden in onze drukste straten zijn, hoe zij zich
ook de voorbijganger presenteren, in wezen, in constructie nog mid-
deleeuwse huizen, middeleeuwse stenen huizen wel te verstaan.
Houten huizen uit die eeuwen, — zelfs die hadden doorgaans slechts
een houten gevel, terwijl het gebouw zelf van steen was — hebben we
in Utrecht niet meer.
Naar die stenen, middeleeuwse wereld om ons heen, heeft ir. C. L.
Temminck Groll, de secretaris van Oud-Utrecht, een diepgaand
onderzoek ingesteld, dat resulteerde in een uitvoerig proefschrift i),
i) C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun
relatie met die van andeie noordeuropese steden, 's Gravenh. 1963. 181 blz., met
2 kaarten, 20 platen foto's en talloze tekeningen (ƒ 15,—).
-ocr page 3-
voor een commissie uit de senaat van de Technische Hogeschool te
Delft op 12 december 1963 verdedigd.
Het gaat daar in Delft heel wat minder stijlvol toe dan bij Utrechtse
promoties en in de afdeling Bouwkunde zijn proefschriften uiterst
zeldzaam. Desondanks (wat het eerste betreft) en des te meer (wat
het tweede aangaat) gaf het de talrijk-aanwezige vrienden en vak-
genoten bijzondere voldoening, dat de senaat schr. het doctoraat „met
lof" verleende.
En alsof het daar niet bij blijven mocht: op 21 december ontving
dr. ir. Temminck Groll op de jaarvergadering van de Vereniging van
Nederlandse Kunsthistorici in het Museum Boymans-van Beuningen
te Rotterdam de Carel van Manderprijs, enkele jaren geleden in het
Utrechtse Kunsthistorisch Instituut ingesteld. Een dubbele geluk-
wens dus!
Toen ir. Temminck Groll in 1957 naar Utrecht kwam om daar hoofd
te worden van de onderafdeling Monumentenzorg van de Dienst van
Openbare Werken, zal hij wel niet exact vóór zich hebben gezien,
wellicht zelfs niet eens vermoed hebben, dat het einde van zijn
Utrechtse tijd door een proefschrift over dit onderwerp zou gemar-
keerd worden.
Zijn functie bracht hem van het begin af aan in aanraking met een
steeds groter aantal Utrechtse huizen, waarvoor minstens zijn oordeel
en dikwijls zijn werkzaamheid werd gevraagd. In, op, boven, onder,
voor, achter heelt hij die huizen bekeken, opgemeten, op hun oude
structuur onderzocht en geleidelijk aan, zo moet het wel geweest zijn,
begonnen zij hem hun wezen te openbaren, hun leven te vertellen,
een verhaal waarvoor niet ieder het gehoor heeft, maar de architect
oor èn oog, compositie- en maatgevoel.
Vanzelf groeide de waarneming aan tot inzicht, tot het constateren
van typen, van groeperingen en verwantschappen, van „familiever-
band" tussen al die stenen huizen van de 13de tot, ruim genomen, de
16de eeuw. De scherpe opmerkingsgave, die hem ook op vacantiereizen
allesbehalve in de steek laat, maakte het zelfs mogelijk verband te
leggen en verschil of gelijksoortigheid in structuur en bouwwijzen
vast te stellen met huizentypen in Engeland, Frankrijk en Duitsland.
Zo werd het terrein van onderzoek steeds breder en belangrijker.
Er was al eerder over Utrechtse huizen geschreven. Muller heeft in
1911 zijn „Oude huizen te Utrecht" uitgegeven, vergezeld van afbeel-
dingen en gevelconstructies, dat toen een baanbrekend werk mocht
heten en nog altijd een belangrijke en gezochte publicatie is.
Muller echter was archivaris, geen architect. Zijn uitgave beperkt
zich tot de opvallende, monumentale gebouwen nog in wezen of hem
van afbeeldingen bekend. Hij kon daarover vertellen alsof hij er in
gewoond had. De wordingsgeschiedenis en vooral de vroegere be-
woners hadden zijn volle aandacht en aan de hand van oude tekenin-
gen wist hij bij benadering aan te geven, hoe de gevels er hadden
uitgezien. Maar over plattegronden en constructies kon hij niets mee-
-ocr page 4-
delen; hij was geen architect zei ik al. En belangstelling voor het min-
der opvallende, het gewone, het kleine woonhuis ontbrak hem ten
enemale.
Het proefschrift van Temminck Groll heeft een ander uitgangs-
punt en bedoeling, namelijk een bijdrage te leveren tot de kennis van
het woonhuis in de middeleeuwen: ,,In eerste instantie is er gezocht
naar de vormen, waarin de middeleeuwse stenen stadshuizen zich
manifesteerden en naar relaties tussen de verschillende groepen
waarin deze kunnen worden verdeeld."
Al spreekt het niet altijd terstond duidelijk, in wezen is onze bin-
nenstad in structuur en naar nu blijkt, zelfs in de materie in hoofd-
zaak nog een middeleeuwse stad, en: ,,de middeleeuwse stad als geheel
mag wel tot de beste, de meest verrassende voortbrengselen van het
menselijk scheppingsvermogen gerekend worden. In het bijzonder
geldt dat voor de gotische stad als wereldlijke tegenstelling van de
allang als een hoogtepunt erkende gotische kathedraal." ,,De na-
middeleeuwse stadsplannen tonen wel zeer mooie onderdelen (grach-
ten, pleinen), maar ze missen de rijke scala van elementen en daar-
door de menselijkheid en dus de „bewoonbaarheid" van die uit de
tijd der gotiek." Schr. stelt hier, in een noot, zelfs met zekere vreugde
de vraag: „Schuilt er in de aantrekkelijkste der hedendaagse stede-
bouwkundige ontwerpen niet dikwijls iets, dat aan die van de mid-
deleeuwen herinnert?"
Na de inleiding, waarin deze en dergelijke beschouwingen voor-
komen, volgen veertien hoofdstukken, ieder aan een ander type huis
gewijd. Ze lopen van „de woontorens en de daaraan verwante ge-
bouwen" tot aan „de onzelfstandige eenlaagshuizen, de kameren."
Van ieder type worden de in Utrecht voorkomende huizen beschreven
naar ligging, hoofdmaten, datering e.d., gevolgd door vermelding
van dergelijke percelen in andere nederlandse steden en andere
noordwesteuropese landen; van vele is een kleine, schetsmatige teke-
ning en soms een foto opgenomen. Wat een werk moet dit tekenwerk
alleen al geweest zijn!
Wat de tekst aangaat —, als men nieuwsgierig naar het boek grijpt
om nu eens haarfijn te weten te komen hoe het met dat verborgen
stenen Utrecht gesteld is, zal menigeen eerst wat afgeschrikt worden.
De schr., een typische vertegenwoordiger van de b-wetenschappen,
heeft nl. met formules gewerkt om „zijn" huizen te beschrijven. Men
went daar echter aan, wanneer men enige malen de lijst van afkor-
tingen gebruikt heeft en het boek niet ter zijde heeft gelegd omdat
het geen journalistiek is. Men zou van de schr. kunnen zeggen, wat
Vondel over Erasmus schreef:
Hij heldert met der tijd.
Intussen wordt er overigens gewone taal gebruikt en vallen interes-
sante opmerkingen geregeld op. Ik denk bijvoorbeeld aan de poging
tot verklaring van het voorkomen van huizen met Groot- en Klein-
aangeduid (Groot Fresenburch—Klein Fr., Groot Drakenburch—Klein
-ocr page 5-
Het huis Groot Drakenburch, Oude Gracht 114 - thans in restauratie -
in verschillende fasen
1 A   Voorterrein waarop kennelijk reeds een oud (houten?) huis heeft gestaan.
1 B   Oudste stenen huis.
4 C    Klein Drakenburch.
6 1)   Tuinhuis, 18de eeuw, ter plaatse van hel afgebroken achterhuis.
(i E    Bergplaats 18de eeuw.
Tekening: Th. Haakma Wugenaar.
-ocr page 6-
Drakenburch etc. blz. 48), aan de opmerkingen over het nog altijd
niet geheel verklaarde ontstaan van de werven (blz. 138), even eigen
en karakteristiek voor de stad Utrecht als de rows voorr Chester en de
galerijen voor Munster, over de voorschriften van het stadsbestuur
om rieten daken door hard dak te vervangen e.d.
Wie met aandacht en geduld in het boek bladert en leest, vindt er
allerlei belangwekkende zaken. De hoofdverdienste ligt mijns inziens
echter in de documentatie. Documentatie namelijk van alle op het
ogenblik nog geheel of gedeeltelijk bestaande middeleeuwse stenen
huizen, hun type, hun structuur, hun uiterlijk.
In het laatste hoofdstuk (Overzicht en gevolgtrekkingen) wordt een
beschouwende samenvatting gegeven. De echte liefhebber van het
oude Utrecht schaft zich dit boek aan. Het zal nooit herschreven
kunnen worden, want nog meer dan in zijn dagen geldt de verzuch-
ting van Violette-le-Duc: „ces vieilles habitations disparaissent comme
les feuilles en automne".
                              J. W. C. van Campen
HEES EN DEN DOLDER
De recente vondsten van bevolkingsresten bij het graafwerk voor
de verkeerstunnel achter het station Den Dolder geven aanleiding
tot een „naschrift" bij de bijdrage over Fornhese, Hees en de Non-
nengroepen, die ik indertijd voor dit maandblad schreef. (Zie Oud-
Utrecht januari 1957).
Niet alleen zijn bij dit graafwerk veel scherven en een Jacoba-
kannetje gevonden, maar zelfs enkele zogenaamde kloostermoppen
die men hier oppervlakkig beschouwd niet zou verwachten.
Wanneer wij bedenken dat wij hier vlakbij de Hezer Eng zijn,
op het gebied van het oude Overheze, (in 1307 genoemd) dan rijst
sterk het vermoeden dat wij hier ook het in 838 genoemde Hees
(Maris: Eemnes, blz. 16) moeten zoeken, dat we met een oude ves-
tiging te doen hebben en dat deze vrij belangrijk was, met een kapel
of kerkje.
Bij wat ik in die bijdrage over Den Dolder schreef kan ik ook nog
een en ander aantekenen. In de Inventaris van het archief der
provincie Utrecht I, door dr. P. J. Vermeulen, vond ik nog een
Otto van Dolre, anno 1287. Is het nu erg gewaagd te veronderstellen
dat dit geslacht zetelde op een latere ridderhofstede en dat deze stond
op de plaats van het tegenwoordige Prins Hendriksoord? Blijkens
het „Compas" van de kaart van Ottens van het Gooi (± 1730) kon
men toen van de Tafelberg bij Blaricum af Den Dolder zien liggen,
allicht een toren dus. De kaart van de Oosterspoorweg door het
Gooiland e.o. van 1874 plaatst Den Dolder juist op deze plek, en
ook J. B. Christemeyer, in Landelijk schoon in het sticht van Utrecht,
1836, bevestigt dat men hier het oude Den Dolder moet zoeken
(blz. 17-18). Maar De Roy, op zijn kaart van Seyst, 1677 (door de
-ocr page 7-
Van de Poll-stichting herdrukt) brengt ons nog een stapje nader
tot de oorsprong van de naam, die hij even ten /uiden plaatst van
de 800-roeden-laan, even ten noorden waarvan de zogenaamde Vis-
kom ons het gewenste etymon verschaft, namelijk een diep gelegen
plas.
Het nabije heuveltje, beschouwd in verband met de diepte van
de kom, maakt het mijns inziens waarschijnlijk dat deze een oor-
spronkelijk natuurlijke kuil is, ontstaan door afsmeken van een
zware ijsklomp na een ijstijd, maar dat men, toen het grondwater
hier daalde door afvening en het graven van wijken of weteringen
of griften, ten behoeve van schapen was en veedrenking deze mis-
schien herhaaldelijk, heeft uitgediept.
Ten slotte een „peccavi". Ik pleitte indertijd voor een localisatic
van Everekesdorp (Vermeulen nr. 436: Everixdorpe) op de plaats
van het voormalige fort Voordorp. Mej. drs. C. Dekker was nu zo
vriendelijk mij te verwijzen naar }. J. Dodt van Flensburg: Archief
voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenis dl. III, blz. 117, waaruit
men concluderen mag, in verband met de topografische kaart, dal
Everekesdorp vlakbij het voormalige fort De Klop, onder Achttien-
hoven moet worden gezocht.
Weliswaar geeft de topografische kaart de namen der voormalige
forten niet, maar ik geloof mij niet te vergissen als ik dit fort onder
Achttienhoven De Klop noem. De kaart geeft daar een gesloten
hoogtelijn met een akkerperceel tussen weilanden. Kennelijk een
oude „donk" (diluviale opduiking) of woonterp, of combinatie van
beiden; heel aannemelijk voor een zeer oud dorp temidden van
oud veen!andschap.
                                                              M. Raven
AUBADE IN ZUID-TIROL VOOR j. WAGENAAR
Bij de inventarisatie van het archief van de Muzikale Kring te
Utrecht, trof ik in de correspondentie van Johan Wagenaar met de
secretaris W. H. Kuneken het volgende schrijven aan, dat — mijns
inziens — vanwege het zeldzame karakter, aan een breder publiek
niet onthouden mag worden. De grote musicus deelt in deze brief,
gedateerd 24 juli 1922, zijn indrukken mede over de aubade,
die hem en zijn vrouw Dina van Valkenburg gebracht werd, toen
zij hun vacantie in de zuid tiroolse plaats Sand-in-Taufers doorbrach-
ten, waar zij hun zilveren huwelijksfeest vierden, 16 juli 1922. Het
voornaamste gedeelte laat ik hier volgen:
„Wij hadden gedacht den dag zeer intiem en stilletjes te vieren;
't is echter anders uitgekomen en heel anders ook. 't Is 'n groot
feest geworden. Zaterdagmiddag kwamen mijn zwager en schoon-
zuster in Taufers aan, zij waren ook op reis en kwamen ons be-
zoeken van Welschnofen uit (bij Bozen). Dat was natuurlijk gezellig
en Zondag 's morgens vroeg maakten wij ons bij prachtig weer op
6
-ocr page 8-
voor een tamelijk groote toer. De toer werd gemaakt en om ruim
één uur kwamen wij rood en verbrand door de zon in het dorp terug.
Maar wie schetst on/e verbazing!!! Vóór het Hotel, in de kom
van het dorp, stond het muziekcorps van Sand met zijn directeur.
De laatste groette zeer deftig en gewichtig. Troepjes dorpelingen
stonden er om heen en ook twee deftige italiaansche gendarmen
(deze streek is namelijk bij Italië ingelijfd). Wij werden door den
Wirth (die tevens dr. med. in het dorp is) uitgenoodigd om voor
het hotel te zitten en daar ving, met een vroolijke goed-gespeelde
marsch een aubade aan. Toen de marsch uit was, wilde ik de musici
gaan bedanken maar de Wirthin zeide dat er nog meer kwam, dat
ik wel kennen zou. En verbeeldt je wat er toen kwam? Een groote
fantasie op motieven uit de Ode a/d Vriendschap, uit de Doge,
over „Hei 't was in de Mei", voorts het rooverskoor en het liefdes-
duet uit de Doge en tot slot een „Pas-redoublé" over het Dogen-
motief.
In het eerst wist ik niet wat ik hoorde; de eerste accoorden kwamen
mij bekend voor, maar, daar de inleidende accoorden van de Ode
eenigszins veranderd waren, dacht ik aan een toevallige overeen-
komst. Maar jawel! daar kwamen de zware triolen van „de hand
des tijcis" en nu begreep ik dat het een stuk was op mijn motieven
gecomponeerd. En natuurlijk wist ik toen ook dadelijk dat v. Anrooy
(Peter van Anrooy, B.), die reeds tweemaal hier is geweest, dit alles
had voorbereid. Je begrijpt hoe groot onze verrassing en blijdschap
was, want bij alle leukheid van de fantasie en de landelijke uitvoe-
ring der fantasie was het voor ons toch bijzonder treffend dat op
dezen dag en in zulk een pracht omgeving, een revue werd gegeven
over motieven uit mijne meest persoonlijke werken. Mijn geheele
jonge tijd ging in den geest voorbij op dit oogenblik, ongeveer zoo-
als bij de revue te Utrecht (De revue was „Saul en David"; zij werd
op 18 oktober 1919 in de Schouwburg uitgevoerd bij het afscheid
van Wagenaar van Utrecht, B). Bij alle naïviteit in de uitvoering
maakte alles toch een grooten indruk; het geheel was wellicht door
v(an) A(nrooy) als grappig en aardig bedoeld en er waren ook wen-
dingen waarbij wij het lachen niet konden laten, maar alles bij elkaar
genomen was er een „Feierlichkeit" in, die ik niet beschrijven kan.
- Na de fantasie nog een marsch en de Aubade was afgeloopen.
Ik hield een speech midden in den muzikantenkring en bedankte
voor de eer mijne familie, mij en daarmede Holland aangedaan
(de Hollanders die vroeger hier nooit kwamen, zijn in Sand welkome
gasten) en noodigde het gezelschap uit het „Wolil" van ons en van
ons Vaderland te drinken (ik had onderhand al 'n vaatje bier be-
steld) . De „Vorsitsender der Pfarrgemeinde Taufers" kwam ons
officieel felkiteeren en daarmede was de plechtigheid afgeloopen. Wij
naar binnen om in een afzonderlijke eetkamer „en familie" een
„Festessen" te genieten.
De Speisezimmer was smaakvol versierd, de tafel eveneens met
sparregroen (heele boompjes) veldbloemen en Edelweisz. Dit was
-ocr page 9-
eene attentie van den Wirth en de twee dochters van de oude
Wirthin bedienden ons, dit mocht niet door de gewone „Madchen"
gebeuren. 'sNamiddags was er bloemenfeest (dit was natuurlijk niet
ter eere van mij) en zat ik alweer tusschen de muzikanten en dronk
wijn met hen. Ik zal verder maar zwijgen over tien lof die mij en
v. Anrooy werd toegezwaaid. — Wij hadden nooit gedacht zóó ver
van huis zoo'n fuif te hebben."
                           C. A. /. Bastiaenen
„DE UTRECHTSCHE DOM" TE GOUDA
Op zijn speurtochten naar gevelstenen en uithangborden beperkt de
heer A. (',. Ubaghs zich reeds hing niet meer tot stad en provincie
Utrecht. Ons maandblad heeft al vele malen geprofiteerd van zijn
nasporingen en ook van de foto's die hij van de diverse objecten
maakte. Het land xierder doorgaande trof hij reeds menigmaal een
uithangteken of steen aan die op Utrecht betrekking heeft.
Zó te Gouda, waar hij op de Lange Tietideiueg aan een café het
uithangbord „De Utrechtsche Dom" vond. Gaarne publiceren wij
hieronder een foto van dit bord, en ook de gegevens die de heer
Ubaghs in een gesprek niet de caféhouder, de heer W. Erberveld ver-
kreeg.
De oudste gevonden vermelding waarin de benaming ,,De Utrechtsche
Dom" voor het huis op de hoek van Lange Tiendeweg en Geuzen-
straat voorkomt, dateert van 1753. Minstens twee eeuwen is deze naam
dus al op de Tiendeweg bekend en zeker nog wel langei, want in de
vermelding wordt tevens gezegd dat tlit huis vanouds zo gehelen
werd.
Niet zo lang, maar toch al een respectabele tijd, is het pand in
eigendom bij leden van hetzelfde geslacht, namelijk dat van de familie
Erberveld. In 1874 kocht Leonardus Erberveld, bouwman te Gouda,
twee huizen met een stal van Johannes van der Bijl, die van beroep
stalhouder was.
In de omschrijving van deze bezittingen kwam later wel enige
wijziging: huis, stal, koetshuis en erf, hetgeen een gevolg was van
diverse veranderingen, die in het complex werden aangebracht. Deze
zijn niet meer geheel na te gaan, maar wel is gevonden, dat de bouw
van het hotel geschiedde in 1875, zodat dit in zijn huidige vorm van
dit jaar dateert.
Vroeger was er op marktdagen in en rondom ,,De Utrechtsche
Dom" een drukte van belang. De boeren uit de omgeving, die met
paard en wagen hun waren ter markt brachten, spanden op de markt
aangekomen hun paarden uit, en brachten die naar de stallen van
„De Utrechtsche Dom" of naar een andere uitspannerij in de stad.
Er waren er wel vier of vijf, waarvan de meesten waren gelegen in
de nabijheid van de stadspoorten. Zo ook de uitspannerij van de heer
8
-ocr page 10-
DE UTRECHT»
Erberveld, die reeds de derde is van het geslacht Erberveld dat „De
Utrechtsche
Dom" in eigendom heelt.
Deze uitspannerij ligt vlak bij de Tiendewegspoort die, evenals
alle andere poorten van de stad Gouda, reeds lang geleden is afge-
broken. Deze poort bevond zich aan de Utrechtse kant van Gouda.
De boeren, die er hun paarden kwamen stallen, waren afkomstig
uit: Krimpen, Ouderkerk, Gouderak, Stolwijk, en uit vele andere
dorpen uit die streek, ook wel uit Utrechtse contreien.
De inarkturen werden door de boeren tevens benut om hun paar-
-ocr page 11-
den opnieuw te laten beslaan. Dit gebeurde dan bij een hoefsmederij
welke naast of tegenover zo'n uitspannerij gelegen was. Een paar
huizen voorbij „De Utrechtsche Dom" was de hoefsmederij van Slan-
gen. Nu worden daar geen paarden meer beslagen. Deze smederij is
uitgegroeid tot een constructiewerkplaats. Nog steeds van Slangen.
Werden er vroeger, op drukke marktdagen wel zestig paarden bij
de heer Erberveld gestald, dit aantal bedraagt nu nog maar vijftien
per marktdag.
Het uithangbord „De Utrechtsche Dom" hangt thans weer uit aan
de Lange Tiendeweg. Net als vroeger, voor twee- of misschien wel
driehonderd jaar. Het bord was sinds lang aan het Goudse stads-
museum uitgeleend. Daar was het al die tijd in depot en, volgens de
heer Erberveld, door allerlei oorzaken nogal beschadigd. Twee jaar
geleden heeft hij het teruggevraagd en door een vakkundig schilder
laten repareren en bijwerken.
„De Utrechtsche Dom" is een der mooiste van de weinige nog
bewaard gebleven uithangborden in Nederland.
A. G. Ubaghs
N.B. Vermoedelijk zal men achter ,.De Utrechtsche Dom" geen directe verbin-
ding
met de stad Utrecht behoeven te zoeken. Namen van herbergen, vooral in
de nabijheid van stadspoorten, roepen graag verder gelegen streken of steden in de
verbeelding op („Die 1'oit van Cleve" e.d.). Ken Utrechts voorbeeld was „De Gel-
derse Blom"
op het I.edig Erf.
                                                                       Red. O.U.
In het winkelpand Amsterdamsestraatweg 290, te Utrecht, waarin momenteel een
slagerij is gevestigd, treft men de hierbij afgebeelde steen aan met opschrift „Het
gilde Ondiep". Weet niemand wat daarvan de betekenis kun zijn? Was het moge-
lijk een winkeliersorganisatie of een woningbouwvereniging? 'Ier plaatse kon
men hierover géén inlichtingen verschaffen.
10
-ocr page 12-
NIEUWE PUBLICATIES
G. ten Doesschate, De Utrechtse Universiteit en de geneeskunde
1636-1900. Nieuwkoop 1963, 180 blz., met afb. en portr. (ƒ 28,-).
Een aardig boek over de geneeskunde aan de Utrechtse universiteit, groten-
deels in de voim van beschrijvingen van de wetenschappelijke opvattingen
en doceermethoden der afzonderlijke hoogleraren, gekruid met anecdoten uit
collegezaal en kliniek.
Bij de stichting der universiteit was er één hoogleraar in de medicijnen,
VVillem van der Stralen aan wie twee jaar later Regius werd toegevoegd,
die het onmiddellijk aan de stok kreeg met de autocraat Voetius van de
theologische faculteit. In 1649 komt er nog een buiiengewoon hoogleraar bij,
van Diemei biocck. Men staat versteld in wat voor primitieve situaties soms
het onderwijs, vooral het clinisch onderwijs gegeven moest worden. Onge-
lofelijke toestanden bij epidemische ziekten en op het gebied van ziekenhuis-
verpleging vinden beschrijving.
De rij der hoogleraren vertoont het bonte beeld dat verwacht kon worden:
uitblinkers en hun tegendelen, doodgewone professoren en „typen", algemeen
beminde docenten en anderen, bij wie de studenten de boel op stelten zetten
of die bij de collega's in een zwart blaadje stonden, zodat er geen te vinden
was die de lijkrede wilde houden. Maar ook komt uit de bladzijden van dit
boek de groei van de metlische wetenschap en strijd met ziekte en dood
ten bate van patiënt en mensheid naar voren.
Daar de studenten in de geneeskunde sedert 1815 verplicht waren hun
eerste examens ten oveistaan van de faculteit der wiskunde en natuurweten-
schappen af te leggen, is ook het onderwijs in deze faculteit, in zover het
in verband staat met geneeskunde, besproken. Onder de behandelde hoog-
leraren komen enkele voor, die ook nog in onze eeuw gedoceerd hebben.
Jammer dat dank zij onze „welvaart" de prijs van het boek zo hoog is, dat
de kopeis er wel niet op aan zullen vliegen.
G. ten Doesschate, Pieter Harting 1812-1885. In: Geschichte der
Mikroskopie. Leben und Werk groszer Forscher. Band 1: Biologie.
Frankfurt a. Main 1963, S. 197-205, niet portret.
Uitvoeriger dan in bovenbesproken uitgave had de onvermoeibare dr. ten
Doesschate hier reeds de figuur van de Utrechtse hoogleraar I'ietcr Harting
behandeld en dan meer in verband met zijn bemoeiingen met de micioscopie.
Schr. vraagt zich af, waarom Hartings naam zo spoedig vergeten weid,
terwijl Donders bekend bleef, en meent dat dit mogelijk ligt aan de mindere
belangstelling van het grote publiek voor de theoretische wetenschap. Donders
was een succesvol oogarts en stichter van het Utr. gasthuis voor ooglijders.
Harting was in zijn tijd een verreweg meer bekende figuur, als populair
schrijver over natuurkundige onderwerpen, als geleerde en vooral dom zijn
bemoeiingen met de strijd der Transvalers.
Album promotorum der Rijksuniversiteit-Utrecht 1815-1936 en
Album promotorum der Veeartsenijkundige Hoogeschool 1918-1925.
Leiden 1963, 351 blz. (ƒ 42,-^T
Vervolguitgave op het album Promotorum over 1636-1815, de tijd, waarin
de Utrechtse academie een stedelijke instelling was, in 1936 door dr. F. Kelner
tol stand gebracht. De hierboven genoemde publicatie, waarvoor mevr. dr.
J. G. van Cittert-Kymers, directrice van het Universiteitsmuseum tekent,
handelt over de periode 1815 (academie wordt rijksuniversiteit) tot 1936
(derde eeuwfeest). Opgenomen zijn namen en geboorteplaatsen van de pro-
movendi, faculteit en titels van de proefschriften, namen van de promotoren
en de iudicia.
1 1
-ocr page 13-
De VecarUenijkundigc Hoogcschool heeft slechts van 1918-1925 bestaan.
Te voren (sedert 1821) heette zij Rijks Veeartsenijschool, in 1925 is zij als
zesde faculteit van de universiteit toegevoegd. De promoties in de diergenees-
kunde na dat jaar staan daarom lussen die der andere faculteiten in.
v. C.
BOEKAANKONDIG1NG
Mr. J. Acquoy, Hel archief xmn hel Ewoudsgasthuis te IJsselstein van 1477—
1817'.
lüig. Gemeente IJsselstein, 19G3.
Het lijkt vreemd dat thans nog wordt overgegaan tot uitgave van een
reeds in 1899 samengestelde inventaris, te meer als men weet dat de
geregistreerde archiefstukken kort geleden (!) nagenoeg allemaal zijn
„opgeruimd". Want dat is helaas het geval met het archief van het
Ewoudsgasthuis.
De streekarchivaris van Zuid-West Utrecht, de heer J. G. M. Koon
die de uitgave verzorgde, deelt echter mede dat een inwoner van
IJsselstein, drs. M. H. H. Doesburg, van alle belangrijke stukken
afschriften had gemaakt. Ook de inventaris was in die vorm nog
aanwezig. Achterin dit thans uitgegeven geschritt komt een lijst voor
van de door de heer Doesburg in een achttiental cahiers gecopieerde
stukken. Hier doet zich dus het zeldzame geval voor dat een verloren
gegaan archief voor een belangrijk deel nog te raadplegen is.
Intussen verschafte het archief toch geen informaties over de stich-
ting en oudste geschiedenis van het Ewoudsgaslhuis. Mr. Acquoy ver-
telt ter inleiding van zijn inventaris dat het gasthuis, gelijk elders,
aanvankelijk als passantenhuis gediend zal hebben, later mogelijk als
ziekeninrichting; maar reeds in het midden van de 16e eeuw was het
een armenhuis, na de reformatie min of meer een diaconiehuis van
de hervormde gemeente.
In 1817 werd het Ewoudsgasthuis een op zich/elf staande stichting
waarvan het bestuur bestond uit een college van vier regenten: twee
door het gemeentebestuur en twee door de hervormde kerkeraad
benoemd. Daarom beperkte mr. Acquoy zijn inventaris tot de stukken
van 1477-1817.
                                                                               de ./.
KLEINE MEDEDELINGEN
DE DERTIENDE PENNING
Over het merkwaardige zakelijke recht, de dertiende penning, dat nog altijd uit-
geoefend wordt in Abcoude, Baambtugge, Vinkeveen, Kamerik en waarover in
een vorig Maandbladnummer een artikel uit het Alg. Handelsblad van 1 juni
1963 geheel of gedeeltelijk wordt aangehaald, bestaan goed gedocumenteerde
opstellen van de hand van prof. dr. W. van Iterson: „Handwissel, dertiende
penning en zilvergeld" in Verslagen en Meded. der Vereeniging tot uitgaaf der
bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht IX m. 3 1938, blz. 249-282 - en
„De dertiende penning" in Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en
Registratie van 11, 18 en 25 maait 1939.
12
-ocr page 14-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aumorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoestcr p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 43, Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 2 / FEBRUARI 1964
DE GROTE- EN KLEINE MELM TE SOEST
Aan de westzijde van de Eem, onder de gemeente Soest, liggen de
melmen: de Grote- en Kleine Melm, de bekende los- laad- en over-
zetplaatsen aan die rivier. Als losplaats heeft alleen de Kleine Melm
enige betekenis. Als plaats waar schepen worden geladen doen zij geen
dienst meer. Als overzetplaats voor mens en dier hebben zij zich
weten te handhaven ondanks het moderne verkeer.
In jaren '30 met hun langdurige werkloosheid werden er al geen
bouwmaterialen meer per schip aangevoerd over de Eem, om aan de
Grote Melm te worden gelost, hetgeen vóór die tijd wél het geval
was. Ter plaatse werden zij gelost en per vrachtwagen verder ge-
transporteerd. Het vervoer per schip was goedkoop en de auto had
toen nog niet helemaal het monopolie van het vervoer op de weg.
Paard en wagen deden het voor minder.
In 1940, bij het begin van de Wereldoorlog lag het bedrijf aan de
Grote Melm nagenoeg stil. Niets werd meer per schip aangevoerd. De
kade brokkelde langzamerhand af, raakte in verval en was ongeschikt
om als loswal te dienen. Herstel bleef uit en hedentendage bestaat er
geen behoefte meer aan een goed geoutilleerde loskade in Soest. De
ongeveer een kilometer stroomopwaarts gelegen Kleine Melm is nog
in gebruik als losplaats voor grint. Grote grinthopen op de kade
kenmerken de Kleine Melm. Verder worden er geen materialen aan-
gevoerd.
De Grote Melm kent nog drukte in de zomer, wanneer hoog
opgeladen hooiwagens door de pont, als oeververbinding, moeten
worden overgezet. Ook in het voor- en najaar heeft zij enige beteke-
nis bij het vervoer van koeien van en naar het weiland, gelegen op
13
-ocr page 15-
de andere oever, onder de gemeente Hoogland, waar Soester boeren
hun landerijen hebben liggen. Dagelijks doet de pont dienst, wan-
neer de koeien gemolken moeten worden en de boeren en hun hel-
pers daartoe worden overgezet. Deze pont is het eigendom van de
gemeente Soest. De veerman die de pont bedient en daarnaast een
roeibootjc heeft voor het vervoer van personen is een gemeentefunc-
tionaris.
Meer dan een eeuw was dit baantje in handen van de familie
Butzelaar, die sinds mensenheugenis op de Grote Melm heeft ge-
woond. Hendrik Butzelaar de voorlaatste veerman, beter bekend
onder zijn bijnaam Hendrik-van-Fie, had indertijd het genoegen
koningin Wilhelmina in zijn roeibootje ele Eem over te zetten toen
zij een karakteristiek plekje in de buurt van De Melm wilde schil-
deren. Een gebeurtenis die de veerman graag vertelt. Toen de laatste
boer uit dit geslacht van „stiel" veranderde, werd een andere be-
woner van de Grote Melm veerman.
Behalve bouwmaterialen voerde men hier in het verleden turf aan
uit het Soesterveen. Dagelijks reden de turfwagens naar de Grote
Melm waar de turf werd ingeladen op pramen, die de brandstof
transporteerden naar Amsterdam en omliggende plaatsen. Sinds in
het Soesterveen geen turf meer wordt gestoken — omstreeks het begin
van de 19e eeuw — wordt er vanaf de Grote Melm geen turf meer
vervoerd.
Tot 1852 stond er aan de Grote Melm en op andere plaatsen langs
de Eem een kalkbranderij. Deze behoorde in eigendom toe aan Gerrit
Nieuwland, koopman in Amersfoort. Op 3 januari 1852 verkocht hij
de kalkoven annex lesschuur en gronden voor ƒ 600,— aan Pieter
van Roomen landman te Soest, onder voorwaarde dat alle voor-
handse gereedschappen, schelpen of kalk welke zich nog in of bij de
getransporteerde percelen mochten bevinden het eigendom van de
verkoper, en dat deze daarover vrijelijk zou kunnen beschikken. Hier-
tegenover stond dat de kalkoven na ontruiming moest worden af-
gebroken of althans in zulk een staat moest worden gebracht „dat
dezelve nimmer of nooit tot eene kalkbranderij zal kunnen of mogen
gebruikt worden zonder schriftelijke vergunning van den verkooper.
Wat de lesschuur aanbetreft, hiermede kan door den kooper naar
welgevallen gehandeld worden." 1)
Zo was voorlopig een eind gekomen aan de periode waarin Soest
een bescheiden industrie binnen zijn grenzen had. Pas in onze tijd
vestigden zich opnieuw industriëlen in Soest en kreeg de gemeente
weer een industrieterrein. De kalkbranderij en lesschuur worden
vandaag nog gebruikt als varkenshokken en voor stalling van jong
vee. In een lesschuur werd de kalk geblust. Lessen = kalk lessen
door toevoeging van water. Een gevaarlijk werkje, dat met de nodige
omzichtigheid moest gebeuren. 2)
*) Eigendomsakte in het bezit van de familie Van Roomen te Soest.
2) Zie: Jaarboekje voor Geschiedenis en Plaatsbeschrijving, Ie jr. 1906.
14
-ocr page 16-
Grote of Oude Melm In Soest omstreeks 1930
(Foto-archief gemeente Soest)
In de jaren 1684-1687 werden door de toenmalige armineesters van
de diaconie der hervormde gemeente van Soest op verschillende
plaatsen in het dorp — daar waar blijkbaar veel volk te samen kwam
— ,,armbussen" neergezet, waar men zijn naastenliefde kon betonen
dooi' een penningske te offeren ten behoeve van de armen. In 1686
vinden wij onder „Den Uutgaaf en den Ontfangh" van genoemde
armmeesters de volgende posten 3) vermeld:
de bus tol thomas Carsse by de kerck in de 3 vingen                 ƒ   :  — 14 — 4
Ivi de bus op Soesldijk                                                                /  1  - 3 — 0
op de oude melm tot jan Maesse                                                  /  4  — 2 — 12
lot May Barretje d' arme bus                                                       /   :  — 16 — 4
de Bus lot Vakk                                                                            /  2  — 5 — :
Jammer genoeg staat niet genoteerd hoe lang de bussen daar hebben
gestaan en op welk tijdstip het geld er uil werd gehaald. Gebeurde
dit regelmatig of zo maar willekeurig? Op de Oude- of Grote Melm
blijkt de opbrengst het meest te zijn. Wij mogen hieruit gerust con-
cluderen, dat daar veel volk bijeenkwam. Dat het een gaan en ko-
men was van voerlieden en karremannen. Schippers voeren af en
aan, dek- en bootknechten zullen de Grote Melm hebben bezocht
om er hun werk te verrichten. Zeer waarschijnlijk was er in een van
de boerderijen een gelegenheid waar men bier of een borrel schonk,
anders zou de armenbus daar niet zijn neergezet. Het was voor de
:1) Oud-archief gemeente Soest, no. 124.
15
-ocr page 17-
komende en gaande man bedoeld evenals in de bekende pleisterplaats
De Drie Ringen waar ook een bus was geplaatst, die echter minder
opleverde dan aan de Oude Melm.
                                         ,
In het jaar 1696 goot klokgieter Rutger Peckel te Soest een nieuwe
klok voor de toren der hervormde kerk. Het benodigde materiaal
werd aangevoerd op de Melm. Hier zal de Kleine Melm bedoeld
zijn, daar deze het dichtst bij de Oude kerk is gelegen. Hout, stenen
(drie duijsent goudse stenen) werden aangevoerd op de Melm. -i)
Den 29 Maert bctaelt
aan Jacob de Backer voort
helpen halen van 5 vrachte
hout van de melm
Aan het einde van de 17e eeuw zijn zowel de Grote- als de Kleine
Melm gelijktijdig als los- en stortplaats in gebruik. Joffer facoba
Victoria Bartolotti schijnt een belangrijk aandeel te hebben gehad
in het tot stand komen van een veerhuis aan de Kleine Melm. De
muurankers in het nog bestaande veerhuis vormen samen het jaar-
tal 1681, het jaar waarin het veerhuis annex boerderij werd gebouwd.
Met uitzondering van de Oude kerk is dit het oudste bewaard ge-
bleven huis in Soest. Voor enige jaren werd een nieuw gedeelte tegen
het oude gebouw aangebouwd, waardoor het aanzien heeft geleden,
vooral wanneer men van de andere zijde van de Eem, dus van de
hooglandse kant het veerhuis nadert. Wel is getracht het nieuw
gebouwde in dezelfde stijl te houden, doch oud en nieuw harmo-
niëren hier niet met elkaar.
[offer Bartolotti woonde op het huis „Heuvel-en-Daal", op de
plaats waar nu het gebouw van de vereniging Trein 8.28 aan de
Birktstraat is gelegen. Zij schijnt het leven op de buitenplaats te
Soest gesteld te hebben boven het vaderlijk huis aan de Herengracht
in Amsterdam. Toen zij al in de veertig was, stapte de joffer eindelijk
in het huwelijksbootje en wel met de amsterdamse burgemeester en
staatsman Coenraad van Beuningen. Het huwelijk was van korte
duur, want reeds na twee jaren moest de bejaarde echtgenoot (66)
wegens toenemende verstandsverbijstering onder curatele van zijn
vrouw en naaste bloedverwanten worden gesteld. Hij overleed in
1692. In 1718 is joffer Bartolotti te Soest gestorven en aldaar begra-
ven. Zij was het die de bouw van een nieuw veerhuis aan de Kleine-
of Nieuwe Melm mogelijk maakte door financiële steun aan de
toenmalige overheid in casu de hervormde kerk van Soest. In de
„uitsettingh vant Huysgelt over Soest verschenen Victorsi 1644-1645
e.v., lezen w'ij: 5)
Joffr. Jacoba Victoria Bartelotti vande Hoevell opt huys
te berg en Daall voor de nieuwe huyzinge opde stort-
plaats op de kleyne melm
                                                             ƒ : — 10 — :
1688 Uts.a voor de huyzinge opde stortplaats de kleyne
melm
                                                                                                ƒ : - 10 - :
*) Zie: Oud-Utrecht jrg. 1959, blz. 89 e.v.
5) Oud-archief gemeente Soest, no. 124.
16
-ocr page 18-
. .* «.,
Kleine Melm met veerhuis te Soest in de 18e eeuw
(Foto-archief gemeente Soest)
Het veerhuis bleef tot 1828 eigendom van de hervormde diaconie
en werd in dat jaar verkocht aan een zekere Mengs Hornsveld. Na-
dien verwisselde het talloze malen van eigenaar en even zo vaak van
veerman. Deze was niet zoals zijn collega op de Grote Melm in
dienst van de gemeente. De functie was hier in particuliere handen.
De nieuwbouw gestimuleerd door een ruime gift van joffer Barto-
lotti zal zeer een economische reden hebben gehad. Niet dat de
ruimte op de Grote Melm te klein of ongeschikt was geworden, maar
omdat de ligging van de Kleine Melm gunstiger lag ten opzichte
van het dorp, zal men uitgezien heliben naar een betere outillage.
Het is ook niet uitgesloten dat gezocht is naar een betere verbinding
met het naburige Hoogland of was hier reeds een overzet- of door-
waadbare plaats in de Eem, die hoe langer hoe meer betekenis kreeg?
Kooplieden, marskramers en ander rondtrekkend volk hadden som-
tijds reden de stad Amersfoort te mijden. De wTeg door Hoogland,
komende uit het oosten, was korter dan over Amersfoort voor wie
spoedig in Utrecht wilde zijn. Nog altijd is de Kleine Melm een
overzetplaats voor voetgangers en fietsers. Het pontje brengt u voor
twintig cent naar de overkant. Op het ogenblik fungeert Willem
van de Heuvel of Zwarte Willem als veerman, eigenaar van het oude
veerhuis. Op zondagen wordt er druk gebruik van gemaakt daar een
gedeelte van de gemeente Hoogland kerkelijk nog onder Soest thuis
hoort.
In 1685 worden de klokken in de kerktoren verhangen „alsmede
17
-ocr page 19-
te repareren het belfruid of f e het stelwerk daer de kloeke op en
tussen hangen en sal geschieden op Conditie als volgt: <>)
den aennemer sal alle materialen tot het voors werk nodig daer toe moeten
leveren, en bij het werk ofte op de klijne inelm alhier tot Soest moeten
biengen tot sijn eigen costen etc.
Een merkwaardig rapport over Soest uit 1815 licht ons nader in hoe
het er in Soest moet hebben uitgezien in het begin van de 19e eeuw.
De burgemeester G. Steijn van Hensbroek kreeg een vragenlijst te
beantwoorden, hem toegezonden door de minister van oorlog. Het
departement van de betrokken minister kreeg de taak de defensie
opnieuw te organiseren na het vertrek van de franse bezetters in
1813. Het bleek noodzakelijk te zijn van de grond af alle gegevens
te verzamelen die voor de ïandverdediging van belang konden zijn,
bij voorbeeld inkwartieringsmogelijkheden, natuurlijke en kunstma-
tige versterkingen en voorhanden zijnde vervoermiddelen. De burge-
meester heeft de vragenlijst op 17 augustus 1815 consciëntieus inge-
vuld. Bepalen wij ons tot de verkeersverbindingen te water, dan zien
wij, dat zowel de Grote- als Kleine Melm worden vermeld.
Communicatie te water — zo zegt het rapport — „is er met Amster-
dam en alle steden gelegen aan de Zuiderzee, ook met Amersfoort,
langs de rivier de Eem, welke voor geen zware schepen bevaarbaar
is." De vrachtvaart wordt uitgevoerd door „de Smakschepen en de
gewoone Zwolsche en Amersi'oorder Beurtschepen, welke de rivier
bevaren." (Smakken of smakschepen waren tjalkachtige kustvaart-
schepen met een grote en kleine mast). „Men rekent, dat de schepen
op de rivier de Eem 4}^ voet diepte kunnen laden. Aparte Beurt-
schepen of Trekschuiten varen op deze Gemeente niet, ofschoon
met de Rivier de Eem vrije toegang tot de Zuiderzee hebbende. Wor-
dende
alle goederen met de Amersfoorder Beurtschepen van Am-
sterdam vice
versa varende aangebracht!"
Maar er waren nog andere verkeersmiddelen te water.
„Aan de groote Melm legt een pondt tot het overzetten van Paai-
den en Koeijen, en een kleinder roeischuitje voor voetganger. Idem
aan de Kleine Melm heeft men insgelijke een Roei Schuitje voor
voetganger om zich de Rivier de Eem te doen overzetten."
Het departement van oorlog wilde weten of er in de Eem 's zomers
doorwaadbare plaatsen waren. Het antwoord luidde: ,,Op 2 ö 3
plaatsen, als onder Isselt, in de omtrek van de plaats genaamd Hoger-
horst
en onder Middelwijk." De boerderij Hogerhorst is het dichtst
gelegen bij de Kleine Melm. De aanduiding „onder Middelwijk"
is niet bijzonder duidelijk. Middelwijk was een herenhuis staande
aan het Kerkpad omgeven met hoog geboomte, dat van verre al zicht-
baar moet zijn geweest. Ter hoogte van dit huis moet dan de door-
waadbare
plaats worden gezocht.
Uit de „Zestiende-Eeuwsche wandelingen door Nederland. Zwerf-
<>) Oud-archief gemeente Soest, no. 182.
18
-ocr page 20-
tochten van Pieter Aelmanszoon secretaris van Naarden 1525-1527",
door D. Th. Enklaar, Hilversum, 1934 citeren wij:
„Voert zoe scheyden wij vandair en ghyngen toe samen
uuyt Emmenes doer Baren doer den Mellem . . ."
De hollandse spionnen komende over de Melmweg lieten zich over-
zetten of staken te voet de Grote Melm over.
Oude kaarten vermelden deze Melmweg als Molenweg. Dit is niet
juist. Voor zover bekend heeft in dit gebied nooit een molen gestaan.
Karel V vaardigde op 6 juni 1555 een belangrijk stuk uit waarin
hij de bewoners van Amersfoort en Eemland verplichtte en bevel gaf
om de Eem te verdiepen tot de oude bodem van de stad af tot aan de
Grote Melm. Hier is de schrijfwijze verandert in „mullum."
„Onsen lieven en getrouwen die Stadthouder president en luyden van onsen
Raide tutrecht Saluyt en dilectie, Alzoe ouerlange tonser kennisse gecomen is
dat die Rivire van de Kern haer beginsel en oorspronck nemende van uyt de
beecken bosen onser stadt van Ameisfoort zu . . .? inder zuyderzee zeer ondiep
endc vervult is befundcn tusschen de stads van Amersfoort en de mul-
lum . . ." ")
Voordien in 1551 is er sprake van verbetering van de vaargeul tus-
sen Amersfoort en de „melluen", in welk jaar de Eem een noodzake-
lijke verdieping en verbreding onderging.
..Gepubliceert binnen Ameisfoort den LL Apvilis XVcLI.
Op huyden XXIII en dach in meerte XVc vijftich voir paeschen Soe heeft
hem jacob dircxz van danswijck uvl crachte van seecker octioy by key.s Ma.t
(Keizerlijke Majesteit) verleent, verobligeert te volbrengen, tguntlt hyer nae
volcht.
In den eersten heeft hij Jacob aengenocmen de Reviere gheheeten den Emde,
ende die eerde, daer uyt comende, op sijnen cost te vooren acht voten ter
sijde de canten, ter plaetsen daert hem gelyuen zal, beginnen die voors vei-
diepinge van der stads van Amersfoort af tot voorby een plaetse geheelen
de melluen omtrent Soest aldaer de scepen daegelix aenkomende zijn . . ." s)
De bekende geschiedschrijver van de stad Amersfoort Abraham van
Bemrael duidt de Melm nader aan als liggende bij Kragtwijk.
„maar konden de Schepen die over Zee gingen, in die tyden evenwel niet ver-
der de Rivier opkomen als lot de eerste Melm bij Kraglwijk, alwaar dezelve in
een daar toe geschikte plaatse of Dokke bleven leggen, terwijl de goederen
met kleinder vaartuigen van de Stad af en aan moesten gevoerd worden."9)
Daar de boerderij Kragtwijk aan de overzijde van de Eem, schuin
tegenover de Kleine Melm is gelegen, bedoelt Van Bemmel met zijn
eerste Melm, de Nieuwe- of Kleine Melm, die door het maken van
dokke of dokken meer geschikt zal zijn gemaakt voor het lossen en
overladen in kleiner schepen. Vanuit Amersfoort is de Kleine Melm
de eerste. Dokken zullen gegraven inhammen zijn geweest waar een
voldoende waterstand aanwezig was om de schepen te kunnen lossen.
7)   W. F. N. van Rootselaar, Amersfoort, Ie deel.
8)   Van Rootselaar a.w..
9)   A. van Bemmel, Beschrijving van de stad Amersfoort, Utrecht, Ie dl., blz. 807.
19
-ocr page 21-
De schrijfwijze van het woord melm heeft nogal eens verandering
ondergaan, zo hebben wij achtereenvolgens gevonden: melluen, mul-
lum, mellem en melm. Melm is een middelnederlands woord, ook
in andere oud-germaanse talen terug te vinden voor droge aarde,
droog zand, stof. Verder zou hiermee een droge doorwaadbare plaats
in een rivier mee worden aangeduid. De melinen zijn door natuur-
lijke ophoging en aanspoeling van zand ontstaan. Daarna zal de
mens een handje hebben geholpen, door gebruik te maken van deze
hoogten als woongelegenheid en als een plaats waar men gemakkelijk
de andere oever van een rivier kon bereiken, dus hoge en droge
plekken met vastere grond, in een land dat van oudsher drassig en
laag gelegen is. 8) Op verschillende plaatsen in ons land vindt men
melm(e) in die betekenis: te Kampen, bij Apeldoorn en bij Veenen-
daal. Een boerderij „De Melm" ligt onder de gemeente Renswoude.
In de provincie Groningen lag ook een melm(e), vermoedelijk in de
buurt van Ter Apel. In de leenbrief, waarbij de Addinga's uit Wedde
(Westerwolde, provincie Groningen) opnieuw op 3 augustus 1474
beleend werd door de abt van het klooster Corvey, werd onder de
andere bezittingen ook genoemd „de melmen." !))
De verspreiding en het voorkomen van dergelijke melmen zal vroe-
ger in ons land, met zijn hoogten en laagten langs beekjes en rivieren
wel groter zijn geweest dan op het ogenblik, nu slechts een paar
gevallen bekend zijn waar de oude benaming zich heeft weten te
handhaven. Zoals te Soest, waar de naam wel heel gewoon is, al ver-
bindt men er geen droge aarde of een doorwaadbare plaats meer aan.
E. Heupers
s) De Eembrug, door dr. A. C. J. de Vrankrijker, Baarn, z.j.
9) Idsinga, Staatsrecht II, p. 408, 409. Groninger Volksalmanak 1894, p. 113.
Mededelingen van de heer S. H. Achterop te Amersfoort.
AAN DE LEDEN VAN OUD UTRECHT
De reeds eerder in ons maandblad gememoreerde contributie-verho-
ging is helaas niet voldoende tot onze leden doorgedrongen, waardoor
zeer velen het oude bedrag hebben gegireerd.
Ik moge u daarom verzoeken het te weinig gegireerde bedrag
alsnog over te maken. Over de niet of te weinig betaalde contributie
zal in maart a.s. per kwitantie worden beschikt, verhoogd met ƒ 0,50
incassokosten.
Ter herinnering herhaal ik dat met ingang van 1964 de contributie
als volgt is vastgesteld:
voor leden die een ingenaaid jaarboekje wensen te ontvangen:
f 10,-
voor leden die een gebonden exemplaar wensen te ontvangen:
ƒ 12,50.
De Penningmeester.
20
-ocr page 22-
KASTEEL VREDENBURG TE DELFT
Hebben wij u in het vorig nummer van dit maandblad een afbeel-
ding getoond van het uithangbord „De Utrechtsche Dom" te Gouda,
ditmaal vragen wij aandacht voor een andere vondst van de heer
A. G. Ubaghs, die onvermoeid voortgaat met het fotograferen en
beschrijven van gevelstenen.
Dat het hem inderdaad om veel méér te doen is dan alleen maar
een leuk plaatje te „schieten", blijkt uit de moeite die hij zich gaf
om, na het grote werk over de uithangtekens van Van Lennep en Ter
Gouw, ook de bronnen te zoeken waaruit genoemde heren hun ge-
gevens putten. Daarvoor spoorde hij o.a. in Engeland boeken op.
Enige zeldzame, niet meer verkrijgbare werken heeft hij zelfs bladzij
voor bladzij gefotografeerd zodat hij na afdruk van deze pagina's het
hele werk, zij het in lijvige vorm toch bezit.
Wij maken opzettelijk van deze activiteit melding, omdat het mis-
schien anderen aanspoort om op soortgelijke wijze een verzameling
te beginnen. Wie daar serieus werk van maakt, is in korte tijd goed
thuis op een bepaald terrein, zoals de heer Ubaghs dat werd op het
gebied van de gevelstenen. Terwijl het toch zo simpel begonnen is met
een paar foto's van een aardig historisch object.
Belangrijk is dat dergelijke collecties niet alleen iets waardevols
verschaffen aan de verzamelaar en verdere belangstellenden, maar
dat zij soms voor het nageslacht uitermate nuttig zijn.
Het is ditmaal de gevelsteen „Dit-is-in-Vreborch-tot-Utrecht" uit
de collectie-Ubaghs die onze aandacht vraagt. De steen die het
21
-ocr page 23-
jaartal 1609 voert, zit ingemetseld in de muur van het Prinsenhof-
restaurant te Delft in de eetkelder; binnenshuis dus. Van Lennep en
Ter Gouw noemen hem tweemaal maar verzuimen de straat in Delft
te noteren waar zij de steen aantroffen.
Een informatie bij dr. D. P. Oosterbaan, gemeentearchivaris van
Delft, hielp de heer Ubaghs iets verder. Hij vernam dat de steen
afkomstig moet zijn uit een huis aan de Gasthuislaan te Delft. Niet
bekend is wanneer de steen in de Prinsenkelder terechtgekomen
kan zijn.
De steen geeft weinig houvast inzake het aanzien van kasteel Vre-
denburg. Men ziet achter de stadsmuur een aantal huizen met op de
achtergrond links en rechts een torentje. Zoals bij de afbeeldingen
op veel gevelstenen moet men geen getrouwe weergave verwachten.
Op de walkant voor de muur links ziet men iets dat op een trog
of goot lijkt. Of is het een bak voor het opvangen van regenwater?
Toen de steen werd vervaardigd was het kasteel Vredenburg al der-
tig jaar ter ziele. Wat kan een Delvenaar bewogen hebben dit kasteel
als kenteken van zijn huis te kiezen?
Bij het uithangbord ,,De Utrechtsche Dom" te Gouda opperden
wij de mogelijkheid, dat de caféhouder nabij de poort aan de
Utrechtse zijde van Gouda zuiver om stichtse klanten te trekken de
Dom had uitgehangen. Dit ligt in Delft veel minder voor de hand,
al is de mogelijkheid niet uitgesloten. Wie vanuit Utrecht Delft bin-
nenkwam zal dat via de nog bestaande Oostpoort gedaan hebben.
Niet ver vandaar vindt men de Gasthuislaan.
Van de wapens op de gevelsteen is het linker van Delft; het rechter
van Vredenburg? De steen zal dus niet per abuis in Delft verzeild
zijn maar hoorde hier vanouds thuis.
                                          de J.
BOEKAANKOND1GING
C. Ch. G. Visser, De Luthersen in/Utrecht. Utrecht 1963, 44 blz. Met afb. en
portretten.
Het boekje van de hand van ds. Visser, uitgegeven door de kerkeraad
der evangelisch-lutherse gemeente te Utrecht ter gelegenheid van de
viering van het 350-jarig bestaan in mei 1963, behandelt de komst
der eerste lutheranen, reeds vóór 1589, te Utrecht en de stichting
van de gemeente in 1613 door de predikant Hibbaeus Magnus. Men
komt dan nog bijeen in een perceel in de Lijnmarkt met uitgang in
de Visserssteeg.
Ondanks protesten en maatregelen van de gereformeerde stedelijke
overheid, die vrijheid van godsdienstoefening voor zich zelf reser-
veerde, komt circa 1624 een eigen kerkgebouw tot stand in de Stroo-
22
-ocr page 24-
steeg, dat tot 1745 in gebruik is gebleven. In dat jaar wordt het zg.
Abraham Dolekerkje (de kapel van het voormalige St. Ursulakloos-
ter) betrokken na een verbouwing, die van de oorspronkelijke vorm
weinig overliet, en een vergroting met de daarvóór liggende huizen
aan de Hamburgerstraat. Nog steeds is de lutherse gemeente daar
gevestigd.
Meningsverschillen in eigen boezem (de hollandse- en de duitse
richting), de figuren der predikanten, onder wie ds. }. D. Decker
Zimmermann (1807-1858) wel de meest bekende is, en de stichting
van het weeshuis en oudeliedenhuis, de Zimmermannstichting, het
rusthuis De Wartburg passeren vervolgens de revue. Met vermelding
van verenigingswerk en jeugdwerk in kerkelijk verband wordt het
verhaal voortgezet tot in onze tijd.
Enige beschouwingen van de tweede predikant ds. J. Happee over
de toekomst van de gemeente besluiten de publicatie.
              v. C.
NIEUWE PUBLICATIES
J. L. van der Gouw, Korte geschiedenis van de grenzen van de
provincie Zuid-Holland. In: Verslag over het jaar 1962 gedaan door
Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Zuid-Holland, blz.
11-55. Met talrijke schetskaartjes en afbb.
Voor zover de oostelijke grens van Zuid-Holland - maar met hoeveel wijzigingen in
de loop der tijden - samenvalt met de westelijke van het Sticht of het gewest of de
provincie Utrecht, is vermelding van bovengenoemde publicatie ook in het Maand-
blad van Oud-Utrecht op haar plaats.
De schrijver is zich bewust dat tot circa 1200 heel veel in deze materie onduide-
lijk is. Later kan men tot een vrij grote mate van zekerheid komen aangaande de
gang van zaken in de ingewikkelde verhoudingen van beide grenzen. In de 19de
eeuw worden wijzigingen nauwkeurig in staatsbesluiten aangegeven. Zo komen o.a.
de grenzen van Gooiland, van de Proosdijlanden met Mijdrecht en Wilnis, het
land van Woerden, de streek van de Hollandse IJssel, de grenzen van het burg-
graafschap van Montfoort, de baronie van IJsselstein, Hagestein en Langerak stuk
voor stuk in bespreking.
Door een zekere vereenvoudiging en door bijzonder duidelijke detailkaartjes weet
schx. een leesbaar èn begrijpbaar relaas te geven van de vele veranderingen die ten
aanzien van de beide provinciegrenzen hebben plaats gehad. Harmelen is zelfs een
tijd lang aan de ene zijde van de dorpsstraat hollands, aan de andere zijde Utrechts
geweest.
Waren in de middeleeuwen de wijzigingen dikwijls gevolg van hollandse land-
honger, zeg maar geiuM usurpatie, later komen andere, meer vreedzame regelin-
gen
op verstandelijke motieven aan het bod: waterstaatkundige belangen, afronding
ian gemeentegienzen e.d. Ook heden nog vertoont de westelijke grens van de pro-
vincie Utrecht, al is deze niet meer zo verbrokkeld als eertijds, nog duidelijk de
gevolgen van vioegere verhoudingen tussen graafschap en bisdom, tussen gewest en
gewest.
Het jaaiverslag, waarin deze interessante studie voorkomt, is verkrijgbaar bij de
Piov. Griffie van Zuid-Holland te 's-Gravenhage (ƒ 3,50).
                             v. C.
23
-ocr page 25-
KLEINE MEDEDELINGEN
ARCHIEVEN IN ZUIDWESTELIJK UTRECHT
De gemeenten in het zuidwestelijk deel van de provincie Utrecht zijn in 1961 over-
gegaan tot instelling van een streekarchivariaat. Sindsdien verzorgt de heer J. G.
M. Boon de archieven van de gemeenten Benschop, Polsbroek en Hoenkoop, Har-
melen, IJssclstein, Linschoten en Snelrewaard, Lopik, Vreeswijk en Willeskop.
Een verslag van zijn werkzaamheden wijst uit dat deze instelling beantwoordt aan
het doel waartoe de gemeenten haar in het leven riepen. In een inleidend woord
spreekt burgemeester L. Schuman van Lopik er zijn blijdschap over uit dat de
archivaris van de gemeentebesturen de nodige medewerking heeft ondervonden om
de archiefaccommodatie op een beter plan te brengen. Deze voldoet nu overal aan
redelijke eisen.
De ordening en beschrijving van de 19e en 20e eeuwse archieven is inmiddels op
gang gekomen.
Naast de gebruikelijke inventarisatie maakt de heer Boon in zijn verslag ook
melding van fotoverzamelingen. Van hoeveel betekenis het bijeenbrengen en op-
zettelijk laten maken van foto's is, bewijst de aardige expositie die onlangs te Har-
melen werd gehouden. De belangstelling voor de veranderingen in het uiterlijk
van dorp en stad bij de bevolking op te wekken - vooral nu het aanzien van plaat-
sen zo snel verandert - kan leiden tot diepere interesse voor het locale verleden.
VREDIGE. VESTE
PC UÏMAÉH VRM IJ5N
,0»C IH
Z.'5W VCftMMMC*, HCM64 M « LOOP VtH
ZfcJMK 6€LW«MU*H WCtt» «OOKÏWlM».
m »»v» «Mi Het «teuroweKUt aewatoi bt*m*.
MMM «H «M*tW VXXHtUEH. -
C                CM 5t<(MTSt Me«ïn NA Ve. Cfl.Mi« «Hl
«LOtOCH MET (JBStieHB SUKt* W6.T MUX. VOOtt, pe
Am* hct tKeuemmtutu, «!<m« n yafvmt*. n«& hrmtt. v,
Tekening van „Lijntrekker", ontleend aan Cobouw van 16 augustus 1963
24
-ocr page 26-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER
GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Auvorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 4), Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 3 / MAART 1964
LEDENVERGADERING VAN OUD-UTRECHT
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot
bijwoning van de jaarlijkse ledenvergadering op vrijdag 3 april a.s.
om half acht in het Kunsthistorisch Instituut, Drift 25, te Utrecht.
Agenda:
1.   Opening.
2.   Notulen van de ledenvergadering van 22 maan 1963.
3.   Jaarverslag van de secretaris over 1963.
4.   Rekening en verantwoording van de penningmeester over 1963 mei verslag
van de kascommissie.
5.   Verkiezing van bestuursleden wegens periodiek aftreden van de heren ir. J.
D. M. Bardet, prof. dr. M. D. Ozinga en dr. A. J. van de Ven, welke zich
alle herkiesbaar stellen. Namen van eventuele andere candidaten kunnen vóór
30 maart schriftelijk worden opgegeven aan de secretaris.
6.   Vooistel om het bestuur met twee leden uit te breiden, te welen met de heren
dr. M. P. van Buytenen en dr. J. E. A. L. Struick.
7.   Verkiezing lid kascommissie; aftredend is dr J. Spijkerboer.
8.   Rondvraag.
9.   Sluiting.
Na afloop van deze vergadering - te ongeveer half 9 - volgt een voor-
dracht door dr. ir. C. L. Temminck Groll, getiteld „Middeleeuwse
stenen huizen te Utrecht".
Namens het bestuur,
Ir. J. D. M. Bardet, voorzitter.
Dr. ir. C. L. Temminck Groll, secretaris.
25
-ocr page 27-
EEN MUSEUM JUBILEERT
Jubileren kan gevaarlijk zijn. Want bij een jubileum zet men het
voorwerp van de feestviering in het ongenadige licht van schijn-
werpers. Dat licht accentueert de goede eigenschappen van de jubi-
laris. Maar tegelijkertijd treden zijn gebreken aan de dag.
Het 125-jarig bestaan van het Centraal Museum te Utrecht is daar-
van een bewijs. Veel werd er de laatste weken over deze instelling
geschreven en meestal grotendeels in prijzende zin. De verdiensten
van het museum hebben alle aandacht gekregen. Daarnaast zijn
echter ook de gebreken opgesomd. Dan blijkt weer hoe ieder vanuit
eigen sector redeneert.
Dat merk je ook in gesprekken. De één vindt dat het museum
wat de moderne kunst betreft ver beneden de maat gebleven is, de
ander vraagt zich af of het nu wel verantwoord mag heten dat zoveel
„eigentijdse" aankopen zijn gedaan. De heer A acht het museum
teveel op een uitdragerij lijken; mevrouw B daarentegen is van
mening dat het niveau der verzamelingen nogal hoge eisen aan de
bezoekers stelt. Doctorandus X klaagt erover dat de collectie por-
selein zo onvolledig is, terwijl de studente IJ zo graag meer moderne
sculptuur in het museum wil zien.
Ook Oud-Utrecht zou zich onmiddellijk in de rij van klagers kun-
nen scharen, daar de historische afdeling, betrekking hebbende op de
stad zelf, maar een schijntje bevat van wat men eigenlijk aan „plaat-
selijke oudheden" zou behoren te tonen.
Maar beter dan wie ook weet de directrice wat er aan „haar
museum" ontbreekt. Dat heeft zij trouwens ronduit verklaard in de
herdenkingssamenkonist ter Nicolaikerk op 14 maart. Het ruimte-
gebrek maakt dat het Centraal Museum nooit goed het centrale
Museum geworden is dat men zich bij de naamgeving had voor-
gesteld.
Daarom is het een goede gedachte geweest om het jubileum te vieren met
een tentoonstelling van tekeningen, aquarellen, etsen e.d., die wel tot het
museumbezit behoren maar waarvan het merendeel nooit tentoongesteld
werd. Niet minder dan vierhonderd werken van de 16e eeuw tot de
jongste tijd zijn hier thans (tot eind mei) te zien.
*
De jubileumviering van 14 maart was een feestelijk gebeuren. Het
is goed dat door zo'n evenement de aandacht weer eens op het
museum wordt gevestigd, ofschoon de vaste bezoekers geen enkele
opwekking in die richting behoeven.
Zolang schrijver dezes bewust leeft, is het bestaan van het Centraal
Museum voor hem een oorzaak van vreugde geweest. Want nog voor-
dat hij op de lagere school ging namen zijn ouders hem reeds mee
naar deze instelling, die zozeer tot zijn fantasie sprak, waarin hij
later ontelbare keren zou vertoeven en waarheen hij ook zijn eigen
kinderen heeft gebracht.
26
-ocr page 28-
Er lopen veel Utrechters rond die hetzelfde kunnen verklaren en
die blij zijn met hun museum. Zodra zij door het kleine tochtportaal
het gebouw zijn binnengekomen, snuiven zij de aparte lucht op die
hier hangt en dan wandelen zij de zalen door zonder een speciaal
doel. Er zijn zoveel herkenningspunten. De schilderijen waarvan je
denkt dat ze geen geheimen meer voor je hebben, vertellen telkens
iets nieuws. Op een zonnige zomermiddag is hun verhaal immers
anders dan op een sombere najaarsmorgen of 's avonds bij kunstlicht.
Wie gewend is het museum af en toe binnen te lopen, beleeft aan
die schilderijen en aan de andere verzamelingen voortdurend vreug-
de. Hij kijkt wel een tikje vreemd op als hij in een dagblad naar
aanleiding van de jubileumviering leest, dat het Centraal Museum
in de eerste plaats een wetenschappelijke instelling bleef, waaraan
al het andere ondergeschikt werd gemaakt. „Museumbezoek is daar-
om in Utrecht een zeer ernstige aangelegenheid geworden."
Zou dat werkelijk waar zijn? Wij hebben het museum altijd een
uitermate plezierige aangelegenheid gevonden, een oer-utrechtse mo-
gelijkheid voor recreatie, die steeds bevrediging geeft. Of mag je met
dergelijke lage gevoelens het museum eigenlijk niet betreden?
Hoe dan ook: óns zal men er niet van kunnen weerhouden om, bij
gezondheid, het Centraal Museum nog dikwijls binnen te gaan en
anderen daartoe aan te sporen. Niet het minst omdat het zoveel
mogelijkheden biedt om de liefde voor de stad Utrecht en haar
historie te vermeerderen.
Want al is de historische afdeling maar beperkt, ook in elke andere
zaal stuit je op Utrecht in het verleden. Daarenboven staat het
museumgebouw in weerwil van de bezwaren die er aan kleven, op
een karakteristiek plekje van de oude stad dat tot heden aan bedrei-
gingen ontkwam. Een goede toekomst, zo mogelijk door een grotere
ruimtelijke en financiële armslag, zij deze instelling toegewenst.
de].
KLEINE MEDEDELING
RESTAURATIE PIETERSKERK
Aan het herstel van de uit de elfde eeuw daterende Pieterskerk te Utrecht wordt
al jaren gewerkt. Maar er is veel nodig wil men het gebouw uit zijn eeuwenlange
staat van verval oprichten.
Daarom was het een sympathieke geste van de directie van Van Gend en Loos
om bij de voltooiing van haar pand aan de Catharijnesingel - „Utrechts nieuwste
gebouw" - een belangrijke gift af te zonderen voor de restauratie van „Utrechts
oudste gebouw".
Gaarne maken wij melding van het gironummer der Twentsche Bank te Utrecht:
1412, ten gunste van Restauratiefonds Pieterskerk. Wie het stadsschoon van
Utrecht ter harte gaat kan momenteel, als hij wat guldens te missen heeft, zijn geld
nauwelijks beter besteden dan voor dit doel.
27
-ocr page 29-
VONDSTEN IN EN NABIJ DE KAPITTELKERK
VAN ST. PIETER
De werkzaamheden sedert lange tijd verricht voor de restauratie van
de Pieterskerk, leveren af en toe kleine vondsten op, waarvan de
vermelding wellicht belangstelling kan wekken. In een bepaald ge-
val is het vastleggen in druk, foto of tekening zelfs het enige wat
men er mee doen kan. Er is overigens in de loop der restauratie-
jaren meer gevonden dan hier wordt meegedeeld i). Sommige der
liieronder vermelde vondsten dateren reeds van enkele jaren ge-
leden.
A.    Op het terrein van het Notarishuis, Achter St. Pieter 18, vroeger
tot het kerk terrein behorende, werd in 1956 een rode zandstenen
sarcofaag opgegraven. De bodem vertoonde ter hoogte van het hoofd
een grieks kruis; de afdruk van het lichaam was, waarschijnlijk ver-
oorzaakt door een of ander chemisch proces, op de bodem zicht-
baar. De Vereniging van Notarissen heeft de sarcofaag afgestaan
aan het Rijksmuseum Twente te Enschede.
B.    In de van omstreeks 1350 daterende kapel van de zuidzijde van
het koor, de St. Nicolaaskapel, ook de dekenskapel genoemd, kwamen
in april 1956 op de westelijke wand, bij het wegbreken van een te
eniger tijd daarvóór gemetseld muurtje, in vage vorm, verbleekt en
aangetast door tijd en andere factoren, te voorschijn de tekening
van een kruisbeeld en een bij de rechter kruisbalk geplaatste tekst.
Met veel moeite heb ik het grootste gedeelte daarvan nog kunnen
lezen. Het is een gebedstekst in korte zinnetjes met rijmwoorden,
die op latijnse voorbeelden terug kunnen gaan. Al is de structuur,
de vorm van het gebed 14de-eeuws, de motieven stammen uit veel
vroeger tijd. Kenners van onze middeleeuwse vroomheid zullen hier-
over mogelijk meer kunnen zeggen.
„O ihesu crist got ende here Doer dine hilighen name ere
doer dine grundelosen barmher(ti) cheyt Make dat mi
al myn sunde werden leet. Laet mi dencken aen
dinen noet. Aen dinen bitteren doet. Aen dine
vyf wonden, dat ick aen dine ghenade werdc (?) bond. .(?)
bescherm mi voer die helschen pinen, dat........
...... dinen .............. moge (?) schinen Ende myne
................................Amen"
C.    Eind mei of een der eerste dagen van juni 1963 werd onder de
drie tegelvloeren van de voormalige Maria Magdalenakapel 2) een
1) Zie bijv. Maandblad Oud-Utrecht 19.55, blz. 97-100, 1956, blz. 76-78 en
Bulletin Oudheidk. Bon<l 1959, kol. 44-50.
a) In de kloostergang van de kerk, ook proostkapel genoemd. Vermeld in 1295
(Oorkb. Utrecht V, I, blz. 210, nr. 2692).
28
-ocr page 30-
sarcofaag opgegraven, die uit de lle eeuw moet dateren (de kerk zelf
is van 1048). De lange zijden (c. 1.60 m.) bestaan ieder uit drie
lange blokken tufsteen, de korte zijde is 40 cm. breed.
De sarcofaag was afgedekt met een dakje, gevormd door schuin
tegen elkaar staande kleinere blokjes tufsteen, vijf aan iedere zijde.
Een bodem is niet aanwezig geweest, wat bij zo vroege graven van
dit type meer voorkomt. De dode heeft met het hoofd op een uit-
geholde steen gelegen, bij wijze van hoofdkussen. Na de eerste bij-
zetting is later nog een tweede overledene daar te ruste gelegd,
zoals de skeletfragmenten aantoonden.
D. Later in 1963 is een vrij lange gedenksteen (92,5 x 11,7 cm) te
voorschijn gekomen, waarop naast elkaar in drie vakjes de volgende
teksten te lezen waren:
Anno domini MCCCC LX1II mensis decembris die VII obyt
dominus Zuederus Cloetinc canonicus huius ecclesie hic sejjultus
orate pro (eo)
Anno domini M CCCC XXXIIII mensis maij die VI obyt
Wilhelmus Cloetinc civis trajectensis hic sepultus orate pro eo
(Anno domini) M CCCC XXX VIII mensis iuny die tercia obyt
Dylburga uxor Wilhelmi Cloetinc hic sepulta orate pro ea
dat wil zeggen:
In het jaar des Heren 1463, 7 december, stierf heer Zweder Cloetinc
kanunnik van deze kerk, hier begraven, bidt voor hem.
In het jaar des heren 1434, 6 mei, stierf Willein Cloetinc, burger
van Utrecht, hier begraven, bidt voor hem.
In het jaar des Heren 1438, 3 juni, stierf Dylburga, vrouw van
Willem Cloetinc, hier begraven, bidt voor haar.
De steen heeft oorspronkelijk in de muur gemetseld gezeten aan
de noordzijde van het koor, of althans dicht daarbij, zegt van
Buchell 3) die hem daar nog heeft gezien evenals de grafsteen in
het plaveisel ter plaatse met het familiewapen.
Zweder Cloetinc of Clutinck komt in 1437, 1455 en 1459 voor als
kanunnik van St. Pieter. In het laatste jaar trad hij met een collega
op als procurator van medekanunnik mr. Johan die Witte, namens
wie zij het claustrale huis in de zuidwestelijke hoek van de immuni-
teit verkochten aan de medicus mr. Dirc Croll -*). Zelf bewoonde
Cloetinc een huis in dezelfde immuniteit, wat haast van zelf spreekt
en bovendien uit een acte van 1464 blijkt 5).
3)      Monumenta in templis (hs. in bibliotheek gemeente-archief), fol. 37. Van
Buchell las in het laatste vakje: mensis maij, ik meen dat er staat: iunij.
4)      Namelijk het latere Paushuize. — Archief Aartsb. Utrecht 1892, blz. 257.
r') Archief kapittel van St. Pieter, nr. 137.
29
-ocr page 31-
Buiten deze vrij formele gegevens is nog bekend, dat hij bij testa-
ment een vicarie stichtte van O. L. Vrouw, St. Pieter, St. Andries en
St. Antonis op een altaar aan de westzijde van de kerk onder het
orgel. Hij vermaakte daarvoor aan het kapittel een groter of kleiner
kapitaaltje, waartegenover het kapittel op zich nam jaarlijks drie
franse schilden ten behoeve van genoemde vicarie aan zijn execu-
teurs uit te keren <>).
Bij testament of mondeling, zo stel ik mij voor, heeft hij ook
bepaald, dat in de kerk waaraan hij zo lang verbonden was geweest,
een gedenksteen zou komen, waarop, natuurlijk, zijn naam vermeld
moest worden, maar ook die van zijn ouders. Anderen immers dan
zijn ouders kunnen Willem en Dylburga toch wel niet geweest zijn.
In hetzelfde graf, waarin zij teruste waren gelegd, moest ook hij
begraven worden. Als celibatair aan geen eigen gezin gebonden en
nooit geheel van het ouderlijk huis losgeraakt, had hij tot zijn late
einde toen een vererende herinnering bewaard aan vader en moeder,
die hem waren voorgegaan met het teken des geloofs en rustten in
de slaap van vrede . . qui nos praecesserunt ciun signo fidei et
dormiunt in somno pacis. . zoals hij bad, telkens als hij de mis las
aan een der altaren van zijn kerk.
En als ik nu verder mag gaan met mij voor te stellen hoe het
geweest kan zijn, — de kanunnik stamde uit een gegoed burgergezin.
Vader Willem Cloetinc was korenkoper geweest en had als deken
van het korenkopersgild in 1418, 1124, 1430 zitting gehad in het de
stad meebesturend college der oudermannen, en bovendien was hij
in 1420, 1427 en 1432 raadslid geweest. Hij zal dus een zekere positie
in Utrecht hebben ingenomen en een daarmee corresponderende
graad van welstand hebben bereikt, die hem in staat stelde, als het
nodig geweest mocht zijn, zijn zoon een praebende in het kapittel
van St. Pieter te verschaffen.
De moeder? De vrouw uit het Boek der Wijsheid, op wie het hart
van haar man vertrouwt, die opstaat vóór het dag is, de gang van
haar huishouden nauwkeurig gadeslaat en alles doet wat daar verder
staat om de ideale vrouw te tekenen? Alleen maar een naam —
Dylburga — en de datum van haar overlijden. Ze heeft genoeg be-
tekend dat haar zoon haar een gedenkteken stichtte ad aeternam
memoriam.
f. W. C. VAN CAMPEN
«) Ibid. nr. 1082.
KLEINE MEDEDELING
HONDERDVIJFTIG JAAR CAVALERIE
In het museum Flehile te Amersfoort wordt tot en met mei de expositie „Hon-
derdvijftig jaar cavalerie" gehouden. Men ziet er uniformen, wapens en schilde-
rijen
uit de periode 1813-1963. Het museum is alle werkdagen van 10 tot 12 en
van 14 tot 17 uur geopend ('s maandags gesloten, 's zondags alleen 's middags
open); bovendien donderdagavond van 20 tot 22 uur.
30
-ocr page 32-
Heeft men er wel besef van in Utrecht hoezeer de grachten en speciaal de werven de laatste jaren verrijkt
zijn? Niet alleen door lofwaardige restauraties maar ook door herplaatsing van oude doch aangepaste lan-
taarns die de sfeer langs dit hart van het oude Utrecht verhogen. Bijzonder belangrijk is het beeldhouw-
werk aan de consoles waarop deze lantaarns rusten. Reeds meermalen hebben we daarop de aandacht ge-
vestigd. Daarom verheugt het ons dat het Utrechtsch Nieinusblad elke week in de krant van zaterdag één
dezer werkstukken afdrukt aan de hand van foto's gemaakt door de heer A. G. Ubaghs. Onze afbeelding
laat de console met de drie baretten zien, Oude Gracht 21-4. In 1631 zag men hier een uithangbord ,J)e dry
blaauwe Bouratten" en in 1720 een gevelsteen „De blauwe Baratten". Blijkbaar heeft er een petten- en
mutsenmaker gewoond, die op deze manier aandacht voor zijn assortiment vroeg.
-ocr page 33-
KLEINE MEDEDELINGEN
ABRAHAM VAN BRIENEN
Op de jubileumtentoonslelling van het Centraal Museum prijkt een mansportret
(kopergravure), dat volgens het bijbehorend kaartje „Ds. Abraham van Brienen"
voorstelt. Ook in de catalogus wordt de titel „Ds." gebruikt.
Oppervlakkig gezien zou je ook verwachten met een dominee van doen te
hebben. Uit het geopende venster van het paleisachtige vertrek waarin deze
zielszorger gezeten is. ziet men de torens van Dom- en Buurkerk. twee hervormde
kerken.
Nader beschouwd valt het crucifix op dat tegen enige rechtopstaande boeken
met „katholieke titels" is neergezet. Het ligt niet voor de hand dat een calvinis-
tisch predikant in de tijd van Voetius (Van Brienen leefde van 1605 tot 1683) een
kruisbeeld in zijn studeervertrek had. We hebben dan ook niet te doen met een
dominee maar met eet» priester. Van Brienen was pastoor van de schuilkerk van
St. Gertrudis (Mariahoek), de latere oudkatholieke kerk, waarin thans htt Oud-
Katholiek Museum gevestigd is.
Toch kan het zijn dat hij in de Domkerk heeft gepreekt! Niet dat de oecu-
mene toen al bestond — zij bestaat vandaag nog maar nauwelijks — doch omdat
de Domkerk tijdens de franse bezetting van 1073 enige tijd in katholieke handen
was. Van Brienen fungeerde in die tijd als plebaan van de Domkerk. Alle ambts-
handelingen der parochie van St. Gertrudis weiden in die dagen in de Dom
verricht.
Mgr. E. Lagerwey, die dit portret aan het Centraal Museum schonk, deelt een
en ander mede in zijn boekje over de oudkatholieke St. Gertrudisparochie (1932),
waarin men ook een afbeelding van het bewuste portret aantreft.
de].
VIJFTIG JAAR NIEAF
Een niet eeuwenoude maar wel echt ingeburgerde Utrechtse industrie, de Neder-
landsche Instrumenten en Elektrische Appaiaten Fabriek (Nieaf) heeft onlangs
haar vijftigjarig bestaan gevierd. Voor velen is dit bedrijf aan de Jutfaseweg nog
„de fabriek van Wouda". In die aanduiding wordt herinnerd aan de eerste direc-
teur, het latere ïaadslid Sj. Wouda (overleden 1949) en aan zijn zoon en op-
volger dr. J. Wouda (overleden 1961). Ook thans maakt nog een zoon van
Sj. Wouda deel uit van de directie.
De Nieaf heeft niet altijd op hetzelfde adres gehuisd. Aanvankelijk had men
deze fabriek i.n de Wolvenstraat maar sinds 1918 zetelt het bedrijf op zijn tegen-
woordig adres, waar het reeds vijfmaal is uitgebreid, zodat de fabiieksoppei vlakte
momenteel met 5300 m2 hel zesvoudige beslaat van de ruimte waarin de Nieaf
startte.
In een goed leesbaar jubileumboekje vertelt prof. dr. ir. H. G. Nolen, voorzitter
van de raad van commissarissen, hoe het bedrijf zich in de loop van vijftig jaar
ontplooide. 1'rof. dr. ir. F. A. Heyn schetst de ontwikkeling van de stroom- en
spanningsmeters, de voornaamste produkten van de Nieaf.
32
-ocr page 34-
VERENIGING TO'I BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht,
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 43, Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 4 / APRIL 1904
HET RAADHUIS „SPARRENDAAL" VROEGER EN NU.*)
Zoals 8 mei 1964 een gewichtige dag is voor „Sparrendaal" —
immers dan wordt het officieel in gebruik genomen als raadhuis
van Driebergen-Rijsenburg — zo kunnen we ons indenken, dat het
ook op 20 maart 1754 een feestelijk gebeuren geweest moet zijn.
Op die dag werd de eerste steen gelegd, zoals we hedentendage nog
kunnen lezen boven de deur van het souterain, hierop staat met
sierlijke letters vermeld, dat Maria Constantia van Berck deze steen
gelegd heeft. Zij was het dertienjarig dochtertje ven mr. Jacob van
Berck die het huis „Sper en Dal" liet bouwen. Wie de architect geweest
is weten we tot heden nog steeds niet. Mr. Jacob van Berck, oud-
burgemeester van Utrecht, zal indeze streek niet vreemd geweest zijn.
De grond waarop hij bouwde behoorde waarschijnlijk tot het familie-
bezit. In de 17e eeuw toch blijkt er hier óók een mr. Jacob van Berck
gewoond te hebben; hij wordt steeds aangeduid als de „griffier"
Van Berck. Deze nu was de overgrootvader 1) van de bouwheer van
„Sper en Dal". De griffier woonde ongeveer op hetzelfde terrein,
maar dit werd toen aangeduid als „Hofstede of Hof van de Heer
van Eeden" 2). Een hofaanleg is nog duidelijk te zien op een kaart
anno 1718 3), waarop tevens een hofstede is aangegeven (lengteas
*) In hel Bulletin van de Kon. Ned. Oudh.kundige Bond, april 1964, is de ge-
schiedenis uitvoerig behandeld door schrijver dezes, terwijl de restauratie daar
beschreven werd door de architect: ir. J. B. baron van Asbeck.
*•) Dus niet de grootvader, zoals ik vroeger veronderstelde (zie: ,.Hoe Rijsenburg
ontstond en groeide", 1960, pag. 10.
2)    Aich.: Dennenburg Driebergen, getuigenis dd. 6 april 1690.
3)   R. ach. Utr. no. 2164, zie ook Maandbl. Oud-Utr., 6 okt. 1961.
33
-ocr page 35-
I
noordwest-zuidoost) en wel op het vóórplein van Sparrendaal tussen
het toegangshek en het zuidoostelijke bouwhuis.
Op een nog vroegere kaart uit + 1644 (R. Arch. Utr.) staat op
dezelfde plaats óók een hofstede aangegeven, alleen in de lengte-
richting juist een kwart slag gedraaid nl.: z.w-n.o. De veronderstelling,
dat deze hofstede door de troepen van Lodewijk XIV, die in 1672-73
zijn kamp in Zeist had, platgebrand werd toen zij de Utrechtse
heuvelrug grotendeels plunderden en brandschatten, is aannemelijker
geworden, toen bij de grondboringen op 29 maart 1962, naast fun-
deringsresten ook brandsporen uit de grond kwamen. Bij een hierop
volgende beperkte opgraving in april 1962 is dit nog duidelijker
komen vast te staan. Hierbij werd ook glas gevonden dat kennnelijk
niet gebroken maar door de hitte gesprongen bleek.
Volgens een acte van transport (R. arch. Utr.) ten ovestaan van
het gerecht te Driebergen door de rentmeester der domeinen te
Utrecht, koopt mr. Jacob van Berck anno 1644 een hofstede groot
58 morgen en 24 roeden te Driebergen tussen de „heetvelden en
de Lambroekerdijk", welke hofstede op bovengenoemde kaart is
aangegeven. Het zou zeer aannemelijk zijn te veronderstellen dat
dit de woonstede geweest is van de „griffier" mr. Jacob van Berck.
Zijn vader heette Nicolaas, die in het einde van de 16e eeuw is ge-
boren. Een kleine genealogie, samengesteld door de heer Weitens
(R. arch. Utr.) laat ons het volgende zien:
mr. Nicolaas van Berck,               heer van Mijdrechi, Deken v. h. Kapittel
van S. Jan.
overl. 1652, oud 65 jaren.
Isabella van Heurn.
                     overl. 1662.
heer v. Mijdrecht, Griffier van het Hof
van Utrecht, overl. 1687, geb. ca. 1617.
geb. 1619, overl. 1693.
geb. 1638, overl. 1665, begr. Domkerk,
kanunnik van S. Pieter te Utrecht, raad
v. d. admiraliteit in Zeeland,
(hertrouwde als weduwe in 1667 met
Adriaan de Hase de Vere).
geb. 1658 (gedoopt Waalse Kerk), overl.
1718, raad in de vroedschap van Utrecht.
overl. 1728, begr. S. Janskerk.
raad in de vroedschap en burgemeester
van Utrecht, geb. 1694 (ged. Catrijne-
kerk), overl. 1762 (begr. S. Janskerk).
overl. 1732.
weduwe te Enkhuizen.
uit Amsterdam, vrouwe van Abcoude en
Baambrugge, overl. vóór 3 juni 1790.
geb. 1740, overl. 1816.
mr. Jacob van Berck.
X 1637
Anna Utenbogaert,
Jacob van Berck,
X 1656
Anna Maria d'Ablaing,
Daniël van Berck,
X 1688
Anna Clara de Latour,
I
mr. Jakob van Berck,
X
1728 (1) Aletta Maria van Wijk,
1733 (2) Nelia Schuyt,
1738 (3) Susanna Ie Leu de Wilhem,
I
uit het derde huwelijk:
Maria Constantia van Berck,
X 1758
op „Sper en Dal"
(1)  R. A. W. C. baron van Heiden,
(2)  Henri de Bosset,
heer v. Rijnesteyn.
kapitein Zwitserse garde.
34
-ocr page 36-
De „griffier" was gehuwd met Anna Utenbogaerdt, die vóór haar
huwelijk bij haar ouders woonde op het buiten „Dennenburg" onder
Driebergen. In het huisarchief van „Dennenburg" zijn veel stukken
bewaard gebleven o.a. van processen, die hij, tezamen met zijn
zwager Seger Utenbogaerdt en zijn oomzegger dr. Christiaan Uten-
bogaerdt, gevoerd heeft tegen jhr. Berent van Rijsenburg, bewoner
van de ridderhofstad Rijsenburg en ambachtsheer aldaar.
Waren het vroeger de heemraden, die het de feodale heren lastig
maakten, in de 17de en 18de eeuw is het de „noblesse de robe" —
de meesters en doctoren in het recht — die in conflict komt met de
bewoners van de kastelen.
In 1665 blijkt er weer eens een ernstig conflict te bestaan. In
augustus van dat jaar betoogt jhr. Berent van Rijsenburg, dat hij
eigenaar is van „den Zuyde weg, nu Groene weg genaamd, strekkende
naar Sterkenburg onder de gerechte van Rijsenburg 4).
Behalve processtukken zijn er ook contracten en brieven van de
griffier Van Berck bewaard gebleven. Zoals wij reeds zagen, kocht
hij in 1644 een hofstede van de domeinen te Utrecht. Dit was het
noordwestelijk gedeelte van het huidige „Sparrendaal". In 1660
koopt hij van de weduwe van jhr. Hendrik van Eeden het naast-
gelegen terrein de zogenaamde hof of hofstede van de heer Van
Eeden. Dit terrein was 49 morgen, 113 roeden 5) tussen de heide-
velden en de Langbroekerdijk gelegen. Dit vormde het zuidoostelijk
deel van het huidige „Sparrendaal".
In 1664 is er een contract tussen hem en enige met name ge-
noemde ingezetenen over een uitweg over het land van Abraham
Doly. In 1671 erft hij „. . . . van wijlen de Hr. en Mr. Seger Uten-
bogaerdt in zijn leven advocaat 's Hoofs van Utrecht het contingent
van de hofstede „de Woert" onder Driebergen. ..." In „July 1674"
blijken hij en zijn vrouw ingeschreven te staan als lidmaten van
de hervormde kerk te Driebergen.
Uit al dit voorgaande mag men wel besluiten, dat het voorge-
slacht van de bouwheer uit 1754 reeds lang vaste voet had in deze
streken.
Het huis „Spar en Dal" werd opgetrokken in Louis XV stijl.
De vóórlaan liep over de huidige „Wildbaan", thans gemeente-
park. Hierin staan nog enkele oude beuken, welke van deze vóór-
laan deel uitmaakten. Deze voorlaan kwam uit op het rijk bewerkte
hek, geflankeerd door twee gebeeldhouwde zijstukken in natuur-
steen. Het voorplein vertoonde in het midden een symetrisch ver-
diept gazon met als centrum een sculptuur.
Het huis is 18 meter breed en 15 meter diep. De vóórgevel ligt
op het zuidwesten. Hoofdingang en bovenliggend venster met balcon
zijn versierd met een rococo-omlijsting in zandsteen. De op het
4)   Het bezit van de griffier en zijn neef strekte zich uit tot aan de Langbroeker-
wetering.
5)   R. arch. Utr.
35
-ocr page 37-
TL
' "
anno 1644 waarop de hofstede op het voorterrein van het huidige
Sparrendaal voorkomt
-ocr page 38-
noordoosten gerichte achtergevel heeft een drie nieter diepe uitbouw
en een eveneens omlijste dubbeldeur, inaar hier bestaat de versiering
uit geschilderd hout. Op de steekhals aan de achterzijde troonde de
dakruiter, die bij een latere verbouwing op de nok van de hoge
mansardekap kwam te staan. Deze kap is nu 18 meter boven
de begane grond, terwijl de dakruiter zelf thans 4.5 meter hoog is.
De bekapping was oorspronkelijk lager. Zij bestond aanvankelijk
uit een veelzijdig zadeldak van vier vleugels met hoek- en kelkepers
en een zinken of loden plat in het midden. Op een afstand gezien
maakte het dak het effect of het tussen de vier schoorstenen van
boven vlak was.
De beide bouwhuizen waren de helft smaller dan nu. Dit alles
is te zien op een grote gekleurde prent ?) anno 1758. Deze prent
vond ik in juni 1956 terug in het Aartsbisschoppelijk museum te
Utrecht. De prent was eigendom van mevrouw van Rijckevorsel-
Courbois te Nijmegen en is door haar geschonken aan de gemeente
Driebergen-Rijsenburg. Op deze prent zien we in het midden een
vogelvlucht-tekening (116x89.5 cm) van ,,Sper en Dal", omgeven
door 18 afbeeldingen (29 x 23 cm) van het huis zelf „van vooren te
sien", van opzij en van achteren. Maar ook van het huis naar de
straatweg, naar het statige ijzeren hek. Verschillende afbeeldingen
geven een indruk van de vele lanen, terwijl ook een gezicht op het
dorp Driebergen niet ontbreekt.
Op de vogelvlucht is ook duidelijk de nog aanwezige slingermuur
voor ooftbouw bestemd te onderscheitien; bovendien de achthoekige
kerk van Driebergen (de voormalige Sint Catharinakapel), de beide
houten leuningen van de Driebergse brug, daar, waar de Zwoer onder
de „Landtstraat" doorging en verder als ,,de vaart van Driebergen"
naar de Langbroeker Wetering stroomde. Dit water loopt thans nog
langs de Wildbaan, voor een klein gedeelte gerioleerd, mondt het
tenslotte uit naast de huidige kurkplaten-fabriek.
Langs bovengenoemde vaart, ook wel „schippersvaart" genoemd,
zijn per schuit o.a. de stenen aangevoerd, voor „Spar en Dal" en in
1810 voor Rijsenburgs kerk en dorpskern. De conflicten, die ont-
stonden rondom „De Traay" heb ik uitvoerig beschreven in dit
maandblad, december 1957.
fn de franse tijd gaat ook voor „Sparrendaal", zoals het voortaan
genoemd werd, heel wat veranderen. In deze tijd is mevrouw Van
Berck overleden en in december 1790 verkopen de erven het buiten
aan Abraham Veerman Senserff. Maar deze verkoopt het enkele
maanden later — 27 May 1791 — aan David Cornelis van den Bergh.
Waarschijnlijk heeft deze laatste het huis en de bouwhuizen laten
veranderen en verbouwen. Het hoofdgebouw kreeg bij die ver-
bouwing o.a. de hoge mansardekap van thans, en boven de gootlijst
de grenenhouten balustrade, die tot 12 meter boven het maaiveld
reikt.
7) 175 x 153 cm, zie ook Maandblad v. „Oud-Utrecht", december 1956.
37
-ocr page 39-
Zoals we reeds zagen zijn de bouwhuizen in de breedte verdubbeld.
Tijdens deze verbouwing werden ook de bekappingen verhoogd met
een flauwer hellend gedeelte. De dakruiters of klokketorentjes, die
zich eerst op de nok van de oorspronkelijke daken bevonden bleven
onaangeroerd, zodat zij op de gebroken daklijn kwamen te staan,
waar ze bij de restauratie bleven gehandhaafd.
De veronderstelling, dat deze ingrijpende verbouwing, althans van
het hoofdgebouw heeft plaats gehad toen David van den Bergh
eigenaar was wordt gebaseerd op een zinsnede in het verkoop-
contract «) dat op 23 december 1805 tussen hem en de nieuwe
eigenaar Petrus Judocus van Oosthuyse gesloten werd.
Hierin is sprake van: ,,.... de Buitenplaats Spar en Dal, bestaande
„in Een zedert weynig Jaaren nieuw Getimmerde Heere Huyzinge,
„met deselfs vleugels, dienende voor koetshuys en stalling voor
„Paarden, Orangerie, Koetzier en knegtskamer, washuys, Appel-
,,kamer. ..." De bouwhuizen zijn wellicht eerst door Van Oosthuyse
vergroot. Dit zou men kunnen afleiden uit het jaartal 1805 op de
wijzerplaten van beide klokketorens. Mogelijk heeft Adrianus Tollus
(architect van Rijsenburgs kerk in 1808-1809 niet onaanzienlijke
verbouwingen aan Sparrendaal verricht. Mevrouw Van Oosthuyse
noteerde een uitgave in het kasboek van 1808-1809 ad 3 nov. 1809:
„Tollus voor Sperrendal ƒ 2.833,—".
In de wat later te dateren aantekeningen 9) van P. J. van Oost-
huyse, lezen we hoe er grote bossen geweest zijn, die tot constructie
van de barakken in het kamp van Zeist gekapt zijn en door Van Oost-
huyse vervangen werden door nieuw ingezaaide sparrenbossen
,,.... waardoor drie jaar lang -vvel driehonderd mensen des winters
„de kost hebben gewonnen...." Hij spreekt van een „borg"
(heuvel), waarop een molen „. ... aan de voet van deze borg is een
„royale kom met rondom trappen, welke allen met akacia's, rozen
,,en andere sierlijke boompjes en fijnsparren gegarneerd is. ..."
Uit de nadere omschrijving komt wel vast te staan, dat hier sprake
is van de ook thans nog bestaande „acacia-vijver".
In genoemde aantekeningen werd ook verhaald van: ......een
„fraaie merkwaardige partie, waar een ermitage getimmerd werd,
„welke door tal van wandelaren bezocht wordt... ." „.... tal van
„voorname personagiën, welke zich aandienen en hem bezoeken,
„tekenen in een boek
Deze eremiet of kluizenaar is jaren lang „eene attractie" geweest
en toen deze kluizenaar gestorven was, is hij vervangen door een
beweegbare pop, die, volgens de overlevering niets vermoedende
bezoekers „de stuipen op het lijf joeg". Op „De Wamberg" te
Berlicum is nog een schilderijtje aanwezig waarop kluis en de
eremiet zijn afgebeeld.
Van Oosthuyse schrijft dan nog over: ,,.... het fraaye Sper en
8)    Rijks arch. Utr.
9)    Arch. „De Wamberg", Berlicum
38
-ocr page 40-
Gezicht op de achterzijde van Sparrendaal, 1758.
Dit is een van de achttien prenten van „Sper en Daal" die een vogelvlucht van
het gebouw omringen. In 1956 teruggevonden door de schrijver van dit artikel
in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Onderaan staat gedrukt „Het
Huys van agteren te sien". Hiermee wordt dus de bewering gelogenstraft volgens
zi'elke de tegenwoordige voorzijde van Sparrendaal eigenlijk de achterkant van het
gebouw zou zijn.
Dal, gelegen voor een gedeelte onder Rijsenburg en Driebergen. Dit is
wel het fraayste goed met dat van Rijsenburg, dat men in een landt-
streek van de 17 Provintiën kan beschouwen. Van bergen, beken,
kommen, valeien en woestenijen. Het is de natuur, die veel tot ver-
maak bijbrengt. Een fraaye, van mos gemaakte koepel op een hooge
berg, aan der zelfs voet een groot rondwerpige kom, hetwelk een
continuele bron formeert en nooit droog ligt en geeft uit zijn
middel een beek, die altoos lopende is tot in de Rijn. Dit is wel een
groot uur gaans. ..."
Verder is er nog aanwezig een „valconnerie" (de vlaamse Van
Oosthuyse probeert een vertaling te geven van „fauconnerie"). Rij
vervolgt nog: ,,.... Dan heeft het huis Sparrendaal een laan
achter en voor van 700 roeden, 5 roeden voor en 3 roeden achter
breed. Het is hier, dat Zijne Majesteit 10) gelogeerd heeft, toen
Zijne Majesteit naar Duitsland trok om Pruisen en Oostenrijk te
0) Lodewijk Napoleon, zie ook verderop.
39
-ocr page 41-
bevechten. Zie hierbij de courant n) van dien tijd; de inscriptie
van een fraay gemaakte pyramide, welke zich op tafel opdeed. -
Hier is wat uit te halen.
Hoewel Van üosthuyse elders in het land veel grond had aan-
gekocht - zo had hij in de gemeenten 's Gravenzande, Monster,
Naaldwijk en Loosduinen bezit verworven, de grondslag leggend tot
„staalduin", dat zich thans nog in het Westland bevindt -- toch
was van al zijn bezittingen hem „Rijsenburg" en „Sparrendaal" het
liefste. -- Hij heeft zelfs Sparendaal omgedoopt in „Huis Rijsen-
burg". Maar dit is niet van blijvende aard geweest. Van Oosthuyse
voelde zich gelukkig in deze streek en onder de mensen, die hij
schetst als: „. .. . naarstig en vreedzaam. ..."„.... en dit is het beste
om de liefde te conserveren. . . ." De landelijke omgeving herinnerde
hem aan zijn geboorteplaats Meulebeke in West-Vlaanderen 12).
Ofschoon Van Oosthuyse toenmaals een gefortvmeerd man was en
gaarne bouwde, heeft hij zich echter niet gewaagd aan het weder-
opbouwen van het middeleeuwse kasteel Rijsenburg. Hij nam ge-
noegen met de titel: „Heer van de Ambachtsheerlijkheid Rijsenburg"
toen hij op 20 september 1806 13) deze heerlijkheid verwierf, tezamen
met de landerijen en de schamele resten van het oude kasteel, en
wel door aankoop van de Erven Willem van Dam.14)
Als kind van zijn tijd, had hij meer belangstelling voor de hoger
gelegen zandgronden. In de omgeving van het huidige dorp Auster-
litz — tot waar het domein van „Sparrendaal" zich toen uitstrekte, -
liet hij direct reeds in 1805 grote percelen heidegrond in cultuur
brengen.
De tijd van statige rust, welke de Stichtse Waranda in de 18de
eeuw kenmerkte, is op het einde van die eeuw bijna plotseling
overgegaan in de rumoerige periode der franse overheersing.
Eerst was het generaal Marmont niet zijn franse en bataafse
troepen, die leven en vertier bracht. Hij was enige tijd ingekwartierd
op „Sparrendaal" - Later was het Lodewijk Napoleon zelf, en mèt
hem een hele invasie van nieuwe denkbeelden.
Van Oosthuyse en Marmont waren eikaars grote rivalen. De
eerste droomde van een industrieplaats - Rijsenburg - op de
Utrechtse Heuvelrug, de tweede van een „stad" Austerlitz. Er werd
zelfs in Austerlitz een „Maire" (Pinéda) aangesteld en de plaats heeft
zelfs een tijdlang „stadsrechten" bezeten.
Van een vriendschap tussen beide „stichters" is nooit ergens iets
gebleken.
Kort na de toonbestijging van Lodewijk Napoleon in de zomer
van 1806 kwam de nieuwe „Koning van Holland" naar zuidoostelijk
11)    De aantekeningen van v. O. zijn bedoeld om door een ander te worden uitge-
werkt. Dikwijls verwijst hij naar bijlagen (waarschijnlijk voor: ,,Christen-
vriendschap" van Francq. V. Berkhey; Universiteit Bibl. Leiden).
12)    Zie ook: ,,Hoe Rijsenburg ontstond en groeide"
13)    Dus niet omstreeks 1800 zoals vroeger werd verondersteld, zie noot 12.
14)    „De Wamberg" Bcrlicum.
40
-ocr page 42-
Sparrendaal naar een litho van Soeterik, ± 1828
Utrecht. Vóór zijn tocht naar Duitsland — op 5 October 1806,
logeerde Lodewijk Napoleon met zijn gevolg op Sparrendaal, waar
een vorstelijke maaltijd ter zijner ere was bereid. Het huis was op
last van de gastheer Van Oosthuyse prachtig aan alle zijden ver-
licht met „gecouleurde glazen. ..."
Ter gelegenheid van dit alles noteerde mevrouw Van Oosthuyse
in haar kasboek dd. 13 oktober 1806: ,,.... op Sperrendal niet de
illuminatie verteert f 739-4-... ." 15).
Het Sticht en de Heuvelrug is Lodewijk blijkbaar goed bevallen
„La terre comence au Bilt" heelt hij eens gezegd. In 1807 verplaatst
hij zijn residentie naar Utrecht. Mèt de koning is de romantiek in
deze streken gekomen. De sterke liefde voor bos en heide neemt toe
— Amstel en Vecht raakten in minachting en de trek naar de
Utrechtse Heuvelrug begon. Daarmee werd de bloeitijd van de
„Stichtse Lustwaranda" ingeluid.
Toen Napoleon zijn broer Koning van Holland maakte, hoopte
hij een goede vasal aan zijn broer te hebben. De vier jaren, van
1806-1810, die Lodewijk bij de gratie van Napoleon gegund waren,
zijn niet zonder belang geweest voor de latere ontwikkeling van
Nederland al is veel wat toen tot stand werd gebracht, voorbereid
in de tijd van de Bataafse Republiek. Van Oosthuyse zag in de
koning de persoon die door een lange regering een zegen voor
Nederland zou kunnen worden.
Toen Napoleon echter de zelfstandigheid van zijn broer niet meer
15) Zie ook: „Kastelenboek" prov. Utrecht, Kemink & 7.n., pag. 75 en 76.
41
-ocr page 43-
kon dulden en hem even vlug van de Nederlandse troon verwijderde
als hij hem daarop had geplaatst, was Van Oosthuyse diep teleur-
gesteld in zijn nationale gevoelens. „. . . . De val van Lodewijk
Napoleon, in wie hij een goed koning zag, heeft hij zich haast per-
soonlijk aangetrokken. Waar hij Napoleon kon dwarsbomen deed
hij dit. Zo heeft hij in de zomer van 1811 de spaanse ambassade
in Den Haag gekocht en deze later aan de koning van Spanje weer
aangeboden. Dit was de oorzaak, dat Van Oosthuyse benoemd werd
tot surnumerair ridder van de Koninklijke Spaanse Orde van
Carel III. ..." aldus P. Albers: „De Spaanse Kapel" uitg. A. Govers,
Den Haag 1916.
Een klein bewijs van de vreugde in de gevangenneming van Na-
poleon in november 1813 was de aankoop van een oranjevlag, ge-
noteerd door mevrouw Van Oosthuyse op 13 december 1813 (kas-
boek 1813-1815) 14).
Het is niet bekend hoe de Koning van Holland en P. J. van Oost-
huyse in relatie zijn gekomen. Waarschijnlijk door de leverantie's
aan het leger. Want Van Oosthuyse blijkt wel een leverancier van
formaat en kwaliteit te zijn geweest, immers hij heeft „gefourneerd"
zowel aan de staatse troepen onder Prins Willem Vi»), de bataafse
troepen, die van Napoleon en later, nog ruim 25 jaar aan het
Koninklijke Nederlandse leger — hij zelf tot zijn dood in 1818 en
daarna zijn weduwe tot 1839 14). Verder staat vast, dat Lodewijk
Napoleon Van Oosthuyse verscheidene malen als crediteur heeft
aangesproken. In totaal werden van Lodewijk Napoleon, voor zover
thans gebleken is, terug ontvangen ƒ 230.907-11-18 (Kasboek
1808-1809) 17).
Petrus fudocus van Oosthuyse was geen politieke figuur en men
moet hem zien in het licht van zijn eigen tijd en niet in dat van
de 20e eeuw zien. Hij was als Belg geboren in de tijd van Lode-
wijk XVI en Joseph II. Waarschijnlijk was hij een weinig aangetast
door het Josephinisme en de zogenaamde Verlichting. Zijn geordende
geest verlangde een monarchie. De franse revolutie was zeker niet
naar zijn zin.
Met verontwaardiging vertelde Van Oosthuyse 17) dat hij in 1795
door de Fransen ontwapend en van zijn post ontheven werd. Hij
was toen kapitein van de door keizer Karel V gestichte schutterij.
Tegen zijn zin ontving hij opdracht de goederen van de schutterij
aan een commissie van Provisionele Representanten over te dragen.
Zijn ...... verknochtheid voor genoten weldaden van de persoon
van Z.D.H, en koninklijke hooglieden. ..." belette hem hieraan ge-
volg te geven.
ia) Volgens: ,,Gedrukte Resolutiën van de Staten-Generaal, zes laatste maanden
van 1793", blz. 787 heeft Van Oosthuyse een paspoort gehad om zich dd.
23 July 1793 naar „het Leeger van den Staat" in Brabant en Vlaanderen te
begeven.
17) Door hem zelf geschreven aantekeningen op losse bladen met een koordje bij-
eengehouden arch.: „De Wamberg" Berlicum.
42
-ocr page 44-
In het tijdsgewricht, dat de familie Van Oosthuyse op Sparrendaal
gevestigd was werden o.a. de plannen gemaakt tot stichting van
de kerk en de dorpskern van Rijsenburg. Ook op besturelijk gebied
heeft Petrus Judocus sporen nagelaten. Hierover later meer.
Zo heb ik dan getracht u een beeld te geven van de geschiedenis
van het buiten Sparrendaal en zijn bewoners in de 18de en begin
19de eeuw, als ook iets over de vóórgeschiedenis in de 17de eeuw.
In een slotartikel hoop ik dan Sparrendaal tijdens de rest van de
19de en de eerste helft van de 20ste eeuw voor u te behandelen.
WIM HARZING.
HERINNERING AAN MOLEN DE KAT
Aan de westzijde van Ulrecht hebben vroeger verscheidene molens gestaan. Eén
ei van, molen „De Kat" uit 1746, leeft op twee plaatsen in de stad nog in de
herinnering voort. Allereerst in de Lange Hagelstraat, dichtbij de plek waar de
molen eens stond. Daar ziet men in de muur van het huis op no. 42 de hierbij
afgebeelde gevelsteen ,,De Kat", die vroeger aan de molen prijkte. Voorts in de
tuin van het Centraal Museum. Onder de gevelstenenvei zameling aldaar vindt
men een andere steen van „De Kat" met het bekend, onbeholpen rijmpje:
De snellee kat
Siet na de stadt
Als niuw gebooren
Om 't schoonste graan
Te maallee gaan
Na elcks behooren.
De molen was dus nieuw gebouwd ter vervanging van een oudere molen. In 1877
brandde de molen uit. In ruïneuze staat heeft hij nog tot 1909 op de sloper
moeten wachten.
43
-ocr page 45-
EEN OUD HUIS IN DE JACOBIJNESTRAAT
Tot de stadsgedeelten te Utrecht die in verband met straatver-
breding ten behoeve van het verkeer op de nominatie staan om
te verdwijnen, behoort de oneven zijde van de Jacobijnestraat.
Hoewel de meeste panden in dit straatgedeelte weinig monumen-
tale waarde bezitten en thans zeer vervallen zijn, verdienen zij
niettemin enige aandacht daar hier ongetwijfeld laat-middeleeuwse
bouwresten aanwezig zijn.
Het eerste pand dat onderzocht en opgemeten werd is het bouw-
vallige en niet meer bewoonde huis no. 13. Het ongeveer 7,10 m
brede en 4 m. diepe pand is van het type met het dak evenwijdig
aan de straat, gelegen tussen twTee topgevels.
De niet onaardige voorgevel met originele ingang en op een
geprofileerde houten puibalk overkragende verdieping, zal van om-
streeks het midden der 17de eeuw dateren.
De vensters zijn — zeker niet tot verfraaiing van het geheel — in
de
18de en 19de eeuw gewijzigd. Daar het huisje aan de achterzijde
ingebouwd is, bevindt zich hier een blinde muur.
De beide topgevels zijn, blijkens het nu overpleisterde metselwerk
van moppen, zeker laat-middeleeuws; de oostelijke gevel heeft aan
de achterzijde nog resten van trappen, van de andere eindgevel gaan
de baksteenvlechtingen niet verder terug dan de 17de eeuw.
Waarschijnlijk heeft de middeleeuwse voorganger van ons huis
een houten voorgevel bezeten.
Merkwaardigerwijze heeft het huis alleen onder het linker ge-
deelte een kelder. Van deze kelder zijn alleen de vier wanden nog
middeleeuws. Het gewelf, waarvan de kruin evenwijdig loopt met
de straat en dat aan de straatzijde een steekkap heeft voor een luik-
opening, dateert blijkens het kleinere steenformaat uit de tijd van
de herbouw in de 17de eeuw. De vloer van de beganegrondverdie-
ping ligt door voornoemde keldersituatie in het linkerdeel hoger
dan in het rechtergedeelte. De enkelvoudige balklagen van begane
grond en eerste verdieping zijn 17de eeuws. Op de eerste verdieping
is nog één sleutelstuk aanwezig.
Zoals aan de hand van de plattegrond te zien is worden de ver-
diepingen door twee originele spiltrappen verbonden.
De kap maakt met zijn eenvoudige spantconstructie meer een 19de-
dan een 17de eeuwse indruk.
Drs. P. J. E. LUYKX
AA
-ocr page 46-
*\
:,.^^^:';X:::K'
«
'ld
! i [
; 1
li
M
H
1 11
! 'i
1
[
V
"/
1
±3l
|
1
1
1
1 |
,l
1
ll
:
1
1
1 1
II
II
|
i
|
|
\
1
:
i
1
i
\\
l|
I1
ll
\\
i'
i i
IL
.
1 ■
,_
•n
'i
{fOCPl
45
-ocr page 47-
KLEINE MEDEDELINGEN
HISTORISCHE AFDELING CENTRAAL MUSEUM
Het blijkt, o.m. uit een bericht in een Utrechtse courant, dat een passage uit het
artikel „Een museum jubileert", verschenen in het ..Maandblad van Oud-Utrecht",
maart 1964. namelijk „daar de historische afdeling, betrekking hebbende op de
stad zelf, maar een schijntje bevat van wat mem eigenlijk aan plaatselijke oudheden
zou behoren, te tonen" aanleiding heeft gegeven tot verkeerde interpretatie.
Het is ons en alle leden van Oud-Utrecht bekend dat de huidige „historische
afdeling", hcringericht einde 1960, wegens plaatsgebrek (van de oorspronkelijke
beschikbare negen zalen werden twee afgestaan aan het Provinciaal Utrcchtsch
Genootschap, een aan hel Aartsbisschoppelijk Museum en twee als dienstvertrek-
ken in gebruik genomen) minder voorwerpen moest tonen.
Daardoor konden niet meer alle aspecten van de geschiedenis der stad aan
bod komen.
Bovendien werden deze voorwerpen, volgens nieuwe inzichten in de wijze van
opstellen in de musea, veel strenger dan vroeger het geval was, geselecteerd naar
esthetische waarde en historisch belang, waardooi de nieuwe ordening veel aan
duidelijkheid en overzichtelijkheid heeft gewonnen.
                                      de J.
DE FAMILIENAAM GLOETINC IN UTRECHT
In het maandblad van Oud-Utrecht van maart 1964 vermeldt mr. J. W. C. van
Campen, Willem Cloetinc als korenkoper en raadslid te Utrecht anno ± 1430
en diens zoon Zuederus Cloetinc als kanunnik van de St. Pieterskerk, overleden
7 december 1463.
Deze zelfde familienaam kom ik tegen in 1662 als op 29 mei, Aert Cloetingh,
„wijncooper ende borger binnen Utrecht, koopt van den Hooch Ed. geboren
Heeren Beerent van Rijsenburgh e.c, seeckeren Moeshoff gelegen voor aen in't
begin van den Grommen Rhijn bij 't Cingel der Stadt Utrecht in desen gerechte
van Abstede, groot ruym een morgen lants, daar Oostwaarts 't Convent van St.
Servaes, Zuidwaarts den Ouden Rhijn, Westwaarts en Noortwaarts den Absteder
Wech naest gelegen sijn, voor drieduysent tweehondert en dartich caroli gulden."
Op 2 september 1721 verkoopt Arnoldo Cloetingh, koopman, ..wonende tot
Amsterdam voor sijn selven en als speciale gemagtigde van sijnen Broeder de
Heer Bernardo Cloetingh, wonende tot Venetië en zoon van wijlen den Heer
Herman, vermogens procuratie op den len April 1716 voor Carolus Yabrich,
notaris tot Venetiën, seeckere huysinghe met alle 't gene daerinne aert en nagel-
vast is, mede omtrent eene morgen warmoesiers Landt, streckende uyt den Crom-
men Rhijn tot agter aen de Absteder Dijck voor en om de somma van Drie
duysent een Hondert en vijftig car. guldens aen en ten behoeve van Jacob
Woertman, Notaris van Utregt."
Op 10 april 1810 wordt door de erven van mr. Jan Jacob Woertman, deze
± 1 morgen grote-moestuin plus hofstede verkocht aan Cornelus van Beusekom.
„De kooppenningen ter zomma van Vierduizend, Vierhonderd en tien gulden".
Deze verkoop geschiedde door mr. Johannes van Doelen, „Canoniek in den
46
-ocr page 48-
Capittule van St. Jan alhier, in qualiteit als enig overgebleven executeur van
den Testamente Boedel en Nalatenscshap van wijlen de Weledel Geboren Heer
mr. Johan Jacob Woertman, in leven Raad in de Vroedschap en Schepen dezer
stad. Verkocht werd een huizinge, hof en hofstede met omtrent één morgen war-
moesiersland en grafkelder."
                                                    B. C. van Beusekom
MKRSEBERCH
De openbare lagere school te Maarsbelgen, die vorig jaar een eeuw bestond,
draagt thans de naam Merseberch. Het schoolgebouw is gemoderniseerd maar
heeft de vorm van 1863 behouden. Daardoor behoort het tot de oudste gebouwen
van Maarsbergen, dat als buurtschap overigens onder de aanduiding Merseberch
al in de middeleeuwen bekend was.
Op de tentoonstelling betreffende het honderdjarig beslaan der school zag
men alles wat betrekking had op de geschiedenis van dit als woonplaats nog jonge
dorp. Pas in 1934 „deed de tijd zijn intrede" te Maarsbergen. Ter gelegenheid
van het vijftigjarig bestaan der hervormde kerk kreeg dit kerkgebouw namelijk
een klokkctorentje mei uurwerk.
Ouder dan kerk en school is de vroegere boerderij later pension „Bloimheuvel",
thans motel.
Hoewel het gebouw van zijn eigenlijke achterland beroofd is, geeft het met zijn
front aan Maarsbergen tussen autoweg en spoorbaan een aardig accent door de
goede gevelverdeling en niet het minst door het overstekend dak met schulprand.
TENTOONSTELLING 5000/50 JAAR KERKGESCHIEDENIS
In hel Oud-Katholiek Museum in de Mariahoek te Utrecht wordt tot 1 juni een
tentoonstelling gehouden onder de litel 5000/50 jaar kerkgeschiedenis.
Als markante stukken uil de geschiedenis van vijftig eeuwen worden de (neo-
lithische) hamer van St. Maarten, de relieken uit de eerste eeuwen van het chris-
tendom, de albe van St. Bernulphus en de koorkap van bisschop David van
Bourgondië getoond. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de laatste vijftig
jaar, die zulk een stormachtige ontwikkeling hebben laten zien in de toenadering
der kerken.
Wij zien het Lambeth Cross als teken van de intercommunie tussen anglicanen
en oud-katholieken, wij vinden herinneringen aan de oprichting van de Wereld-
raad der Kerken in Utrecht in 1938 en worden herinnerd aan de banden tussen
de oud-katholieken en de orthodoxen door de borstkruizen, die de huidige aarts-
bisschop van patriarch Alhenagoras van Constantinopel en patriarch Alexei van
Moskou mocht ontvangen.
Bijzondere aandacht verdienen de officiële penningen van de eerste en tweede
zitting van het Vaticaans concilie. Als zeldzaamheid zijn op de tentoonstelling
aanwezig de medaille, die Johannes XXIII aanbood aan de waarnemers van het
Tweede Vaticaans concilie en de plakette, die Paulus VI aan de vertegenwoordi-
gers van niet rooms-katholieke kerken aanbood.
Symbolisch voor de geheel nieuwe situatie in de kerkgeschiedenis der laatste
vijftig jaar is de kaars, die namens de paus aan de aartsbisschop van Utrecht,
mgr. dr. A. Rinkel werd gezonden, op de tentoonstelling aanwezig.
De tentoonstelling is dagelijks (behalve vrijdags) geopend van 10-12 en 2-5 uur.
47
-ocr page 49-
HET GILDE ONDIEP
Op onze vraag naar de betekenis van de gevelsteen ,:Het gilde Ondiep" in een
winkelpand aan de Amsterdamsestraatweg te Utrecht — maandblad van januari
jl. — is geen bevredigend antwoord ingekomen. Evenmin als vele jaten geleden,
toen de vraag ook al gesteld was.
Wel hebben ons enkele gegevens beieikt die. hoewel negatief van aaid, loch
enig uitsluitsel geven. Vast staat dat er géén winkeliersvereniging bestaan heeft
onder de op de steen voorkomende naam. Mogelijk wilde de winkelier, die hier
een halve eeuw geleden gevestigd was, de oprichting stimuleren, maar het wordt
waarschijnlijker geacht dat het hier gaat om een gril van de winkelier.
Misschien heeft hij met deze aanduiding een soort waarmerk aan zijn assor-
timent willen verlenen, want bij het woord „gilde" denkt men al gauw in de
richting van goed vakmanschap en ,,betere waar".
Het gilde Ondiep is in elk geval geen woningbouwvereniging geweest. In
Utrechtse Jaarboekjes die tot 1918 zeer gedetailleerd een reeks van plaatselijke
organisaties en verenigingen vermeldden komt een gilde onder deze naam niet
voor.
LEDEN CONTRIBUTIE
De contributie voor leden van OUD UTRECHT is met ingang van 1963
vastgesteld als volgt:
f 10,00 voor hen die een ingenaaid jaarboekje wensen te ontvangen;
f 12,50 voor hen die een gebonden jaarboekje wensen te ontvangen.
Tijdige betaling voorkomt berekening van incassokosten en voor onze ad-
ministratie veel onnodige werkzaamheden.
De Penningmeester,
J. W. VAN WOENSEL K.OOY
48
-ocr page 50-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 43, Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
/EVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 5 / MEI 1964
EXCURSIE NAAR KASTEEL DE HAAR
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot
deelname aan een excursie naar het kasteel en park De Haar te
Haarzuilens.
Deze excursie wordt gehouden op zaterdag 30 mei. Vertrek van het
Janskerkhof te Utrecht (aan de zijde van de sociëteit P.H.R.M.) om
half 2. De kosten bedragen f 3— per persoon inclusief toegangsbewijs
en thee. Wie op eigen gelegenheid gaat betaalt ƒ 1,50. In dat geval
wordt men om 2 uur bij de ingang van het park van Haarzuilens
verwacht.
Het kasteel De Haar dateert uit de 15e eeuw maar is, nadat het
sinds de 18e eeuw in verval raakte en nadien tot ruïne was geworden,
in het eind van de vorige eeuw gerestaureerd en voor een groot deel
nieuw gebouwd. Dit geschiedde onder architectuur van dr. P. J. H.
Cuypers die hiermee in 1892 begon.
Het slotpark is aangelegd op de plaats van het vroegere dorpje
Haarzuilens. Oude bomen uit het oosten der provincie werden
daartoe naar De Haar gevoerd en herplant. Een nieuw dorpje Haar-
zuilens verrees even verderop in, zoals dr. R. van Luttervelt het
noemde, „Hans-en-Grietje-stijl".
Kaarten voor deze excursie zijn verkrijgbaar bij de Nederlandsche
Handel Maatschappij, Janskerkhof 12, Utrecht. Wie schriftelijk
kaarten bestellen wil, kan dat doen door storting van het bedrag op
gironummer 5 7 5 5 2 0 ten name van de penningmeester van Oud-
Utrecht.
Namens het bestuur:
Ir. [. D. M. BARDET, voorzitter.
Dr. ir. C. L. TEMMINCK GROLL, secretaris.
49
-ocr page 51-
HULDE AAN EEN NEGENTIGJARIGE
Ieder is het niet gegeven, tien maal negen jaar te leven. Aan mejuf-
frouw dr. C. Catharina van de Graft is dat voorrecht op 4 mei wel
ten deel gevallen. Een voorrecht tenminste, wanneer men op zo hoge
leeftijd nog een groot deel van vroegere vitaliteit bewaard heeft en
zich nog met lust kan wijden aan geliefde bezigheden.
Oud-Utrecht en mejuffrouw Van de Graft hebben steeds nauwe
banden met elkaar gehad. Bij de oprichting der vereniging trad zij
terstond als lid toe. Dat was in 1923, juist nadat zij het leraarschap
in de nederlandse taal- en letterkunde aan de Utrechtse H.B.S. voor
meisjes, van 1900 af bekleed, had neergelegd. In het bestuur had
mejuffrouw Van de Graft van 1925-193(i zitting als 2e secretaris. De
eerste jaargang van het jaarboekje bracht haar studie „Over het spel
van Herodes in den Dom te Utrecht", resultaat van een grondig on-
derzoek over het liturgisch toneel in het middeleeuwse Utrecht. De
bijdrage in het laatst verschenen Jaarboekje kan ieder nog gemakke-
lijk
naslaan. Daartussen in getuigen nog acht andere artikelen van
haar belangstelling in Utrechts geschiedenis
Ook het maandblad heeft dikwijls mogen profiteren van haar
kennis van en liefde voor de stad. Oudere lezers herinneren zich
bijvoorbeeld nog haar publicatie in de jaargangen 1928 en 1929 over
de gevelstenen in de binnenstad, eigenhandig — eigenvoetig zou
juister zijn — verzameld. Een lijst van haar publicaties op historisch
of literair-historisch gebied, zoals er van haar folkloristisch werk in
„Volkskunde" van 1944 verschenen is, zou te veel plaats innemen
in ons kleine maandblad.
Dat op haar langdurige werkzaamheid in liet belang van Oud-
Utrecht en dus van de stad en de provincie hier nog eens de aandacht
gevestigd wordt, dient beschouwd te worden als een hulde, die de
vereniging, mèt haar gelukwensen, zij het dan even na dato, gaarne
en dankbaar brengt aan mejuffrouw Van de Graft, op haar 90ste
verjaardag.
J. W. C. VAN CAMPEN.
KLEINE MEDEDELING
OUDE I5ILTSE NAMEN HERSTELD
Op voorstel van burgemeester en wethouders van De Bilt zijn aldaar twee histo-
rische straatnamen opnieuw gegeven. De Utrechtseweg zal van de Iïilthovcnsewcg
tol de Soesldijkseweg weer „Steenstraat" heten en van de Soestdijkseweg tot aan
de nieuwe rijksweg „Holle Bilt", twee namen die hier ook vroeger bekend waren.
50
-ocr page 52-
HEI RAADHUIS „SPARRENDAAL" VROEGER EN NU
(slot)
Toen Petrus Judocus van Oosthuyse in december 1805 eigenaar werd
van Sparrendaal begon hij al spoedig plannen te maken en, op kor-
tere en langere termijn, hieraan uitvoering te geven. Met betrekking
tot een te bouwen kerk werd op 5 november 1808 in een van de ka-
mers van Sparrendaal het contract getekend tussen Johannes van
Engelen, „R.C. Aartspriester van Utrecht" i), P. van Veen, pastoor
van Werkhoven en J. L. Banens, pastoor van Bunnik enerzijds, en
P. J. van Oosthuyse anderzijds. Hierbij werd het territorium van
de te stichten kerk bepaald. Op „26 July 1809" was pastoor Banens
van Bunnik reeds tijdelijk tot pastoor van Rijsenburg benoemd. In
september van dat jaar werd het zuidoostelijk bouwhuis van Sparren-
daal voorlopig reeds als kerk ingebruik genomen. Bij die gelegenheid
hield pastoor Banens een toespraak 2) tot Van Oosthuyse. Hierbij
inspireerde hij zich op de woorden van Jezus tot Zacheüs: „. .. .he-
den wil Ik in uw huis vertoeven. . . ."
Zoals ik uitvoerig beschrijven mocht in het jaarboekje van Oud-
Utrecht 1952 en in het jubileumgeschrift uit 1960 „Hoe Rijsenburg
ontstond en groeide", werd op 1 augustus 1810 het kerkje ingewijd,
met grote pracht en praal. Met recht kon Van Oosthuyse trots op de
stichting van kerk en dorpskern neerblikken.
De vrolijke joviale Belg vond een plechtige inwijding van de kerk
niet voldoende. Niet alleen bood hij aan allen, die aan de plechtig-
heid hadden deelgenomen een groot diner aan in de tiun van Spar-
rendaal 3), maar hij vond, dat zich hier een gelegenheid voordeed
om de inwoners van Rijsenburg een volksfeest aan te bieden, zoals
hij het in zijn jeugd in Vlaanderen wel gekend had. Er moest een
kermis komen en een paardenmarkt. Dat is ook gebeurd.
Zoals ik reeds schreef heeft deze vlaamse eigenaar van „Sparren-
daal" ook op bestuurlijk gebied sporen nagelaten. Rijsenburg was
in de laatste jaren van de franse overheersing met Driebergen tot één
gemeente, met de zetel Driebergen, verenigd geworden. Dit was in
het geheel niet naar de zin van de Heer Van Rijsenburg, die liever
onafhankelijk was. Uit een telling, die Van Oosthuyse op 5 augustus
1810 liet houden bleek, dat er in Rijsenburg 18 huisgezinnen waren
met 117 personen*). Hij diende in 1814 een verzoek in bij koning
Willcm I om de dorpen weer te scheiden en hem, als ambachtsheer
het oude recht terug te geven om schout, schepenen, secretaris, ge-
rechtsbode en schipper te benoemen. Het is wel een blijk van ver-
1)     Paiochiearch. Rijsenburg.
2)     Arch. „De Wamberg Berlicum".
3)     I'Histoire numismatique de la Hollande, par Nahuys.
■i)    Arch. „De Wamberg".
51
-ocr page 53-
trouwen, dat zijn wensen, reeds bij koninklijk besluit van '2,6 maart
1814 vervuld werden.
Reeds in januari 1815 ging hij tot voordracht van schout (tevens
secretaris) over. Hij had hiervoor gekozen Gerrit van Bockom-Maas.
Niet alleen energieke daden kenmerkten zijn verblijf op Sparren-
daal. Want bij alle voorspoed bleet leed aan het gezin Van Oost-
liuyse niet bespaard. De trots van zijn ouders was de enige zoon Jan.
Hij studeerde rechten in Leiden waar hij in 1809 ontgroend werd.
Nadat Jan voor zijn doctoraal geslaagd was vestigde hij zich als ad-
vocaat te Breda. Kort daarop, op 19 februari 1814 5) overleed hij op
21-jarige leeftijd. Op 3 maart werd hij bijgezet in Rijsenburg's kerkje.
In hetzelfde kerkje werd op 15 september 1814 het huwelijk inge-
zegend van Jacobus Josephus van Rijckevorsel en de enige dochter,
hun laatste kind, Henrica Piternella Veronica.
Na de bruiloft, op „Sparrendaal" gehouden, wordt het leven er
stiller. In augustus 1817 lezen we dan nog over een proces met Carel
Joseph van der Meulen met wiens moeder v. O. in 1812 ook al in
conflict kwam over uitwegen naar de Traay, zoals we hier reeds
vroeger (december 1957) uitvoerig beschreven. Merkwaardig is te
lezen dat Van Oosthuyse opgeeft eigenaar te zijn van Sparrendaal
„. . . . nu Rijzenburg genaamd. ..." Hij woont dan al niet meer op
zijn Rijsenburgs bezit, maar in het Westeinde (>) te 's Gravenhage.
Het jaar erop blijkt het energieke leven opgeteerd en uitgebrand
te zijn. Op 17 december 1818, nog geen 5G jaar oud, sterft hij aldaar.
Een plechtige rouwstoet, een koets met vier paarden bespannen, zes
dragers van flambouwen, begeleid door vier opgetuigde rijpaarden
brachten het stoffelijk overschot naar zijn geliefd Sparrendaal. Van
hieruit is hij gevoerd naar de door hem gestichte kerk van Rijsen-
burg, waar hij zijn laatste rustplaats vond.
Vastbesloten het werk van haar man zoveel mogelijk voort te zetten
en hierin haar afleiding en, in het familieleven van haar dochter
Henriëtte troost zoekend, heeft mevrouw van Oosthuyse zich niet
veel rust gegeven. Zij beheerde niet alleen „Sparrendaal" 9), de bij-
behorende boerderijen en landerijen en die van Rijsenburg, maar
ook de fabrieken in Den Haag en Rijsenburg. In de administratie
van de landerijen in 't Westland („Staelduin") stond haar schoon-
zoon Van Rijckevorsel haar terzijde.
In „Het Lustoord tusschen Amstel en Grebbe" beschrijft J. B. Christemcycr
omstreeks het jaar 1837 het buiten aldus: „Grootsch en deftig is het aanzien van
het heerenhuis, welks treffelijke bouwstijl ons den rijkdom en de welvaart der
vorige eeuw herinneit; en dat met deszelfs sierlijk beplante, ruime voorplaats en
prachtige bosch verschieten ter wederzijde, geen gering sieraad aan de weg bij-
zet......"
Ook beschrijft hij zeer enthousiast de bijbehorende landerijen en vooral de
bossen, ........ het beroemde bosch, dat tot het landgoed Rijzenburg (d.i. „Sparren-
daal) behoort en waarin de wandeling vrij staat. Niet minder rijk aan schoone,
r>) Niet op 19 november 1814 zoals abusievelijk vermeld werd in „Hoe Rijsen-
burg ontstond en groeide", pag. 17.
°) Waar thans de St. Vincentiusschool gevestigd is.
52
-ocr page 54-
„Spttrrendaal" omstreeks 1860.
Uit „Gezichten in de omstreken van Utrecht", door P. J. Lutgers.
bezien.'waaidigc paitijen dan dat van Zeist, is hel Rijzenburgschebosch in omvang
veel uitgestrekter, waarom ik U rade, ook hier bij de wandeling II van een kun-
digen
gids te bedienen......" ,,...... behalve de piachtige, wijduitgestrekte beuken-
lanen achter het slot, de romaneske wateipartijen en boschpriëelcn in den omtrek
der zoogenaamde Zwitsersche brug, met de wandeling naar de voormalige her-
mitaadje, en de in zeker opzigt niet onbelangrijke streek, ten einde van het bosch,
naar den kant der heide op den weg naar Auslerlitz aan. Het is deze woudstreek,
onder de naam van Rijzenburg's waaranda (het tegenwoordige „Noordhout")
bekend......"
Na de dood op 36-jarige leeftijd (6 december 1829) van haar doch-
ter heelt mevrouw Van Oosthuyse ook de taak der opvoeding van de
acht kleinkinderen op zich genomen. Door hen diep betreurd over-
leed zij op 27 november 1846 in Den Haag, maar werd eveneens in
Rijsenburgs kerk bijgezet.
Óp 26 juni 1848 vindt dan de verdeling van haar nalatenschap
plaats. Haar op één na oudste kleinzoon jhr. Thomas C. M. van
Rijckevorsel verkreeg „Sparrendaal", waar hij met zijn broers en
zusters een groot deel van zijn jeugd hadden doorgebracht.
Hij verkreeg het voor ]/^ uit erfenis en voor % door aankoop.
Zes jaar later verkocht hij het aan mgr. J. Zwijsen, aartsbisschop
van Utrecht. Op het bijliggend grote domein werd het Groot Semi-
narie „Rijsenburg" gebouwd, hetwelk in 1857 ingebruik genomen
kon worden.
Mgr. Zwijsen, die tevens bisschop van 's Hertogenbosch was en in
Haaren (N.B.) woonde, gebruikte, als aartsbisschop van Utrecht, het
53
-ocr page 55-
huis „Sparrendaal" als residentie (tot 1867). Hij mocht namelijk niet
binnen de stad Utrecht wonen, zoals bepaald was bij het herstel der
kerkelijke hiërarchie.
In de zestiger jaren zou „Sparrendaal" als huis met directe omge-
ving nog eens verkocht zijn aan de heer Labouchère, maar enige
jaren later, door diens weduwe weer terugverkocht zijn aan het
aartsbisdom, toen zij zich op het huis Doorn ging vestigen, waar
zij tot haar dood gewoond heeft.
„Sparrendaal" zou daarna verhuurd zijn aan baron Van Wasse-
naar. Van dit alles heb ik echter, hoe vreemd ook, geen zekerheid
kunnen krijgen.
Eerst op 5 januari 1884 krijgen we weer vaste grond onder de voe-
ten. Op die dag werd het huurcontract getekend met de heer Mau-
rits van Vollenhoven ,,.... zonder beroep, wonende op den huize
Sophiadal, gemeente Haarlem". Behalve van het huis en de beide
bouwhuizen is er sprake van ,,.... moestuin en verdere gronden,
totaal 3 H.A. 50 aren". Het gebouw en de bijgebouwen zouden
„. . . . netjes in den verf. ..." en goed onderhouden worden opgele-
verd. De huur ging in op 1 februari 1881 voor de duur van twee
jaar. Lang heeft de heer Van Vollenhoven er zeil niet gewoond,
want reeds op 26 mei 1885 overleed hij aldaar. Op 14 april 1886
is dit contract door mgr. F. P. van der Burgt, president van het
grootseminarie vernieuwd met jkvr. Maria Louise Jacoba van de
Poll, weduwe van de heer Maurits van Vollenhoven. De huur ging
in op 1 mei 1886. Alles bleef hetzelfde als in het voorgaande con-
tract; alleen werd er een bepaling aan toegevoegd, waarbij de huur-
ster het recht verkreeg om ook in het bos van het seminarie te mogen
wandelen ,,.... met bijhebbend gezelschap, alsmede haar huisgeno-
ten. ..." Zij bleef er wonen met haar enig kind, haar zoon Maurits,
die hier zijn jeugd doorbracht.
Toen rond de eeuwwisseling de auto's in opkomst kwamen was hij
het die een van de eerste „automobielen" bereed. Zoals foto's uit die
tijd laten zien, was het een open (rode) „Adler" met houten spaken
in de wielen, vier koperen acyteleen lantaarns en een lange koperen
slang naar de toeter in de vorm van een slangekop. Zwaar ingeduf-
feld in 't bont, soms met bolhoed, soms met een soort chauffeurspet
op, stoof hij over de wegen, meestal vergezeld van Jan de chauffeur
eveneens in 't bont verpakt. Ook zijn moeder vergezelde hem wel,
zoals op de oude foto's te zien is.
Willem van Vulpen, de huisknecht was bij feestelijke gelegenheden
in groot-gala. Ging hij het dorp in dan droeg hij het bekende wit-
rood gestreepte jasje en een donkere lakense uniformpet met zil-
veren band. Ongeveer een halve eeuw is hij in dienst geweest. Tot
1963 woonde hij nog in het noordwestelijke bouwhuis, dat thans
ontruimd is en gerestaureerd wordt.
Mevrouw van Vollenhoven heeft in de vierenveertig jaar, die zij
op „Sparrendaal" gewoond heeft zich altijd zeer geïnteresseerd voor
het wel en wee van de bevolking. Menigmaal is er een beroep op haar
54
-ocr page 56-
medewerking gedaan en nimmer te vergeefs. Na haar dood in 1928 is
het „Mevrouw Van Vollenhovenpark" naar haar genoemd. In de
jaren na 1928 kwam haar zoon Maurits af en toe enige tijd op Spar-
rendaal doorbrengen. Hij was oud-gezant der Nederlanden te Ma-
drid en gehuwd met prinses M. C. de Bourbon, een nicht van ex-
koning Alphonsus van Spanje.
Vele bekende personen zijn binnen de muren van Sparrendaal
ontvangen: ex-keizer Wilhelm 11 van Duitsland met prinses Hermine,
president Hoover van de Verenigde Staten en mr. Kellogg, koningin
Victoria Eugenia van Spanje en vele andere buitenlandse prinsen en
Mevrouw Van Vollenhaven met haar zoon Maurits
in de automobiel x'óór ..Sparrendaal" ± 1904.
andere edelen. Voorts kardinaal Van Rossum en kardinaal Rinaldini,
alle aartsbisschoppen van Utrecht, de nederlandse staatslieden mgr.
dr. Schaepman, dr. Kuyper en jhr. De Savornin Lohman. Ook blijkt
Youssoupoi uit Rusland, de moordenaar van Rasputine er ontvangen
te zijn f).
Het feit echter, dat huis alleen als zomer-verblijt' gebruikt werd en
dus niet meer regelmatig bewoond, was niet bevorderlijk voor de
instandhouding der gebouwen. Wèl zijn in de jaren 1930 en 1931
enige herstelwerkzaamheden verricht. Zo dateert het weer aanbren-
gen van de kleine roedenverdeling van de ruiten aan de voorzijde
uit deze jaren; aan de achterzijde zijn ze nog origineel.
Toen in 1940, bij de bezetting van Nederland Sparrendaal tot
receptiecentrum bestemd werd voor de Duitsers, braken voor het huis
donkere tijden aan. Allerlei nazi-kopstukken vierden hier feest o.a.
Seiss Inquart, Göring, Rauter. Grote bachhanalen werden er gehou-
den. En dat er niet meer vernield is door onze „beschermers" is wel
te danken aan de overal hangende mededeling, dat dit alles was
,,.... Eigentum von der Herzogin von Durcal 8) wohnhaft zu Ma-
7)     „Kastelenboek" prov. l'trecht. Keinink & Zn.
8)     Ken der litels van zijn echtgenote.
55
i
-ocr page 57-
drid. ..." De heer Van Vollenhoven was niet voor niets in diploma-
tieke dienst geweest.
Daar „Sparrendaal" na 1928 dus niet meer geregeld bewoond
werd kwam na enige tijd bij schrijver dezes de gedachte op om voor
dit prachtige gave 18e eeuwse bouwwerk een betere bestemming
te zoeken, zodat het, gerestaureerd, voor ondergang behoed zou
worden. Pogingen om tot deze betere bestemming te geraken, aange-
wend, zowel bij kerkelijke als gemeentelijke instanties, hadden echter
jarenlang geen succes.
Gelukkig was het, dat begin 1953 de toen pas benoemde burge-
meester W. baron Taets van Amerongen op het plan begon in te
gaan. Weliswaar moesten vele hindernissen nog overwonnen wor-
den, maar op 22 januari 1954 was het dan zover. Het voorstel tot
aankoop met bestemming: gemeentehuis zou 's avonds in de raads-
vergadering komen.
In de ochtend van deze dag verscheen er van de hand van schrijver
dezes in de pers een kort pleidooi vóór aankoop. Hierin werd be-
toogd, dat „Sparrendaal" een cultuurbezit betekent voor de ge-
meente.
„Het kan, door er een piactische bestemming als gemeentehuis aan te geven voor
algehele ondergang behoed worden. Het is prachtig centraal gelegen en vormt
zodoende een uitstekende schakel tussen de beide voormalige dorpskernen (Drie-
bergen en Rijsenburg), waardoor deze nader tot elkaar komen immers:
Het buitengoed ligt in het voormalig Driebergen, maai is tegelijkertijd de
bakermat van het vooimalig Rijsenburg. In „Sper en Dal" is op 5 november 1808
het stichtingscontract getekend.
Het gebouw zelf en de ligging zijn uitermate geschikt voor een representatief
gemeentehuis. De prachtige ruime witmarmeren hall met zijn statig inleidend trap-
penbordes is ideaal voor officiële gebeurtenissen. Zowel bordes als boven liggend
balcon bieden een stijlvolle omlijsting bij feestelijke toespraken, terwijl een zeer
grote mensenmenigte, veilig gescheiden van de drukke verkeersweg zich kan
opstellen bij voorkomende gelegenheden — om van de tegenover liggende „Wild-
baan" nog niet te spreken. Ook voor defilé's is de situatie ideaal......"
,,......Mogen al deze overwegingen er toe leiden, dat het gemeentebestuur zich
deze unieke kans niet laat ontsnappen, zodat wij een gemeentehuis krijgen waar
veel plaatsen in de omgeving ons om zullen benijden. Zo niet, dan is dit schone
bouwwerk, zo prachtig harmonisch van vorm, ten dode opgeschreven. Het zal
dan weldra het lol delen van het middeleeuwse , Huys Rijsenburg", dat, tot een
ruïne vervallen, werd afgebroken — of, voorbeeld van recentere datum: de Geerte
kerk in Utrecht, waar de onderhandelingen zó lang duurden, dal het dak al ver-
dwenen is en alleen de muren nog staan.
Driebergen-Rijsenburg let op uw saeck!"
Het stemde tot grote voldoening, dat op die gedenkwaardige avond
van 22 januari 1954, om vijf minuten vóór half tien tot aankoop
werd besloten, met elf stemmen vóór en drie tegen. Eén raadslid
was absent.
Het duurde nog tot 16 november 1954 eer gedeputeerde staten van
Utrecht er hun goedkeuring aan hechtten. Echter kon men reeds
op 12 november van dat jaar in de pers lezen dat als architect was
aangewezen ir. f. B. baron van Asbeck, inwoner van de gemeente.
Op 25 maart 1955 werd het eerste plan met twee moderne vleugels
gepubliceerd. Over het vóór en tegen hiervan delibereerde men uit-
56
-ocr page 58-
voerig maar op 30 december van dat jaar wisten de couranten te
melden, dat het raadhuisplan „Sparrendaal" drastisch bcsnoeid was:
de vleugels moesten vervallen.
In oktober 1956 deelde de burgemeester Taets van Amerongen
mede, dat de architect, door een vondst, toch een volledig gemeen-
tehuis ontworpen had. De vondst bestond hoofdzakelijk hierin, dat
door vergraving aan de zuidoostzijde ook het souterrain bij de pro-
ductieve ruimte getrokken kon worden.
Evenwel moest er nog ruim een jaar voorbijgaan eer er iets posi-
tiefs gebeurde aan de restauratie en verbouw. Wèl was men reeds
in 1955 met het dempen van de goudvissenvijver op het voorplein
begonnen. Deze dateerde waarschijnlijk uit de tijd van David van
den Bcrgh, in het einde van de 18e eeuw, ter vervanging van het oor-
spronkelijke verlaagde gazon met sculptuur. De scheisloot tussen de
buitenplaats en de Rijksstraatweg werd door een riool vervangen en
gedicht; zodoende kon een veilig voetpad worden aangelegd.
Op 12 november 1957 arriveerde 's morgens vroeg een ploeg werk-
lieden met materiaal. „Sparrendaal" komt in de steigers: de restaura-
tie neemt een aanvang.
En nu, in 1964, is het dan zover. Het prachtig gerestaureerde
buiten is gereed. Op 8 mei werd het feestelijk in gebruik genomen als
raadhuis van de gemeente Driebergen-Rijsenburg.
WIM HARZING.
DE GEBOORTE VAN EEN DORP
(Veenendaal)
Bisschop David van Bourgondië, volgens het reservatierecht door
paus Callixtus III benoemd, blijkt in het herfsttij der middeleeuwen,
in de tijd „van 's levens felheid en van de zucht naar schoner le-
ven" i) een vat tegenstrijdigheden geweest te zijn.
Bij kerkelijke zowel als profane geschiedschrijvers 2) staat hij in een
kwade reuk om zijn onpriesterlijke persoonlijkheid 3) en zijn tiran-
nennatuur 4), maar in 1951 heeft dr. G. B. J. Zilverberg 5) schaduw-
1)      J. Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen, Haarlem 19628, titels van de eerste
twee hoofdstukken.
2)      O.a. bij J. P. Arend, Algemeene geschiedenis des vaderlands, II, 3, blz. 311,
1841, die hem heerszuchtig, willekeurig, trots, laaghartig, wellustig, wreed,
schraapzuchtig, verkwistend, geveinsd, opvliegend, lichtzinnig, geweldig, ge-
weten- en trouweloos noemt! In Archief Aartsbisdom Utrecht XXVI (1900)
heeft J. H. Hofman dit oordeel bestreden aan de hand van getuigenissen van
Davids tijdgenoten Arnold Heymerix. Heda, Joannes Paludanus e,a.
3)      L. J. Rogier, Beknopte Nederlandse Kerkgeschiedenis, Amsterdam, z.j. (1945)
blz. 20.
4)      N. B. Tenhaeff, Bisschop David van Bourgondië en zijn stad, Utrechtsch-
Hollandsche Jaarboeken 1481-1483, naar den eersten druk van Antonius
Matthaeus' Analecta, 1698; Utrecht 1920. Inleiding blz. XII.
5)     David van Bourgondië, bisschop van Terwaan en van Utrecht (± 1427-1946)
Bijdragen Inst. v. middeleeuwse geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht,
Groningen-Djakarta 1951.
57
-ocr page 59-
en lichtzijden van zijn persoon en bewind tegen elkaar afgewogen
en hem in zoverre gerehabiliteerd, dat hij hem prijst om zijn her-
vormingen op sociaal en economisch gebied, vooral om zijn sanering
van het muntwezen, zijn verbeteringen in het waterstaatsbeheer en
de kerkelijke rechtspraak, de bevordering van het intellectuele en
zedelijke peil van de clerus, zijn kloosterhervormingen, zijn zorg voor
armen en wezen, zijn hervorming van kunsten en wetenschappen,
ja, de schrijver constateert zelfs, dat hij als priester boven velen
van zijn tijdgenoten uitstak.
Wat hiervan zij, bisschop David heelt zich stellig verdienstelijk
gemaakt door het doen graven van de Grift van 1474 tot 1481, waar-
bij gedeeltelijk gebruik werd gemaakt van het oude riviertje de Eem,
lopende van Manen naar de Grebbe <>). üe Kromme Eemwal, een
kade die van de Maanderwijk naar Kruiponder bij de Haarwal gaat
en die eertijds de gelderse polders tegen het Eemwater moest be-
schermen — de aarde ervoor groef men uit een laagte, die Blinde
Eem genoemd werd 7) is er nog een overblijfsel van.
Een sterk watervlekkige instructie uit 1556 in het archief der
gelderse en stichtse veenraden 8) zegt „dat bisscop David die Grifte
heeft doen maecken by eenen Jacob van Baelionesteyn, van den Rijn
aff tot in de veenen toe op ten Stichtschen bodem metten Veen-
dijck daartoe behoorende." De Veendijk werd langs de Grift opge-
worpen aan de westzijde, aan de overzijde van het huidige Beneden-
eind. Dat de Grift gegraven werd tot vervoer van turf blijkt uit de
volgende passages): „dat alsdoen bij bisschop Davids tijde ende
daernaer deselve Grifte gebruyekt is geweest met schepen genaempt
samereusen 9), maesschepen ofte lordennen om torff te halen".
Of de scheepvaart naar de Rijn zo moeilijk was als gewoonlijk
wordt voorgesteld, lijkt betwijfelbaar. Thans watert de zuidelijke
Vallei naar het noorden af, maar destijds, toen de bodem ruim twee
meter hoger was, liep het water in zuidelijke richting naar de Rijn,
wier niveau lager was. Zijn het niet veeleer de strooptochten der
Geldersen geweest, die de vaart bemoeilijkten, zelfs lamlegden met
het gevolg dat de Grift dichtgroeide? „Dese Grifte van Bisscop
David is met verloop van crijch ende oirloge tusschen die Geldersche
ende Stichtsche verlam" zegt de oude instructie io).
Zoekt men naar het oorspronkelijke stuk waarin David het graven
van de Grift gelastte of toestond, dan wordt men teleurgesteld: het
schijnt verloren geraakt te zijn. Ook een bestek ontbreekt. Wel is er
6)     L. Ph. C. van den Bergh, Handboek der Middelnederlandse Geographie,
's Gravenhage 1949 » blz. 33.
7)     J. J. Dodt van Flensburg, Archief voor Kerkelijke en Weieldsche Geschie-
denissen inzonderheid van Utrecht IV, Utiecht 1844. Landscheydinge
tusschen die Geldersche ende die van Utrecht blz. 32.
8)      Inventarisnr. 130.
9)     ,,Samereux, samereus, eine Art platter Fahrzeuge, die auf dem Rhcine
fahren" Nieuw Woordenboek der Nederlandsche en Hoogduitsche Taal door
Mathias Kramer, 3e druk, Leipzig 1768.
1()) Archief Veenraden no. 130.
58
-ocr page 60-
een stuk bewaard met voorwaarden waarop bisschop David met
H. van Zulen en een zekere Warmbout c.s. overeenkomt „die grafte
voirt doir die Rhijnsche venen te graven ind to eijnden." Uit de in-
houd blijkt, dat het graven al enige tijd aan de gang was: „dat
Hubert inde Warmbout mit horen gesellen voirsz. die voirsz. graft
gelijck die begonnen is mit hoirs selves gelden voirt doirgraven ind
maicken sullen"1!).
Vermoedelijk zal er een oudere oorkonde aan voorafgegaan zijn.
De aannemers moeten de vaart verder graven door de venen, ook
naar het westen en het werk binnen zes jaren beëindigen. Gedu-
rende die tijd mag niemand veen graven tenzij voor eigen gebruik
„elck sijne brant to sijns huys nodorft".
Er moeten jaarrekeningen gemaakt worden van alle uitgaven en
van hetgeen de uitgegraven turf opbrengt. Als loon zullen de uit-
gevers de vierde penning ontvangen. „Dats te verstaen: leggen sij
drie penningen uut dat veen doir te graven, sij sullen vier penningen
weder boren ind ontfangen." Brengt de turf meer op, dan moeten
zij de bisschop het meerdere terugbetalen, maar is de ontvangst
minder, dan mogen zij graven „ter Veluscher zijden van den oosten-
eynde aengaande ten westenwairt," dus over de Grift bij de Kromme
Eem, van de gelderse grens af te beginnen. Hubert van Zulen,
waarschijnlijk afkomstig uit Zuilen aan de Vecht, en Warmbout
moeten beloven de voorwaarden na te komen op straffe van verlies
van „allen hoiren goederen den sij in t' Sticht hebben ind crijgen
mogen". De afspraak geschiedde „zonder argelist en ferpely". (Ferpel
of ferpelij is een woord dat in stichtse oorkonden vaak voorkomt
in de betekenis van kwade trouw). Zij werd gemaakt te Duurstede
in aanwezigheid van vele raadsheren, onder wie de invloedrijke nrr.
Ludolf van de Veen, domdeken, mr. Symon van Sculenborch, mr.
Sombij, Jan Keij, Geerloff Meeus (d.i. Bartholomeus) van Vorselair,
Johan van Heemert Berntsz. en Engbert van Zulen, allen raden
van de bisschop.
Het stuk, een copie, wemelt van onduidelijke passages: de copiïst
heeft klaarblijkelijk woorden en zinsdelen overgeslagen. De datering
Anno Domini LXXX quinto / decimo quarto die mensis Decembris,
is stellig een verschrijving voor 1475. Want in 1485 was het werk
al enige tijd gereed, in 1475 echter nauwelijks begonnen, hetgeen
met de zin van de tekst overeenstemt.
Schouwbrief
Uit de beginjaren dateert ook de schouwbrief,i2) gegeven op 1 april
1474. De bisschop begint met te zeggen dat hem klachten bereikt
hebben van de veengenoten over de last van „vreemden vloeden en
wateren", waardoor de venen onbruikbaar werden. Hij besloot toen
een „nyeuwe grafte" te doen graven en dijken te doen aanleggen
u) Archief Veeniaden no. 75.
12) Archief Veenraden no. 134.
59
-ocr page 61-
en doet een beroep op alle belanghebbenden de watergangen, wegen,
straten en stegen goed te onderhouden, zowel in De Nude als in de
Broeklanden en venen. Ook gelastte hij een nieuwe dijk aan te
leggen, gaande van de Grebbe tot in de venen. Deze dijk moet aan
de westzijde van de Grift gelegd worden, tussen dit water en de
Leygraaf, de twee „scoubaren graven."
Een dijkgraaf en vijf heemraden moeten watergangen, wegen,
straten en stegen schouwen: één uit de rhenense geestelijkheid, één
uit de geërfden van de Nude, één uit die van de Broek- of Hooi-
landen en twee uit de veengenoten. Drie maal per jaar moet er
schouw zijn: op 4 mei, op de vierde dag na St. Jan, te midzomer
24 juni) en op de vierde dag na St. Victor (10 oktober). De boete
bedroeg een halve oude schild. Liep men die op, dan liet de dijk-
graaf water of weg door veel arbeiders in orde brengen, alles op
kosten van de schuldige. Steekt iemand de Griftdijk door, dan mag
de dijkgraaf hem „doen richten aen sijn lijff": lijfstraffelijke rechts-
pleging dus. Wil een ingeland met de dijkgraaf of de heemraden
bij de schouw. . . . vechten!, dan mag hij ook aan den lijve gestraft
worden „ofte anders corrigieren."
Nog veel meer bepalingen bevat de schouwbrief, die bisschop
David eindigt met het bevel, dat zijn ordonnantie „ewelick, erfflick
ende ommermeer" nageleefd moet worden. Het eeuwige bleek heel
betrekkelijk, want na Davids dood in 1496 beklagen de veengeno-
ten zich wel altijd betaald te hebben, maar dat de dijkgraaf bij
mensen memorie nooit heemraden uit de veengenoten gekozen heeft,
hoewel de bisschop dat eiste.
De Grift vervuilde, het kruid, de ladik (de waterzuring, in ruimere
betekenis de waterplanten), niet gesneden, de bodem niet verdiept,
de dijk niet onderhouden, zodanig zelfs dat er een plaats in de Grift
voorkwam „daer t'gelresche water overloopen moste. Ende was t'selve
sant ofte gront (de ondiepte dus) des somerdaechs vele tijts soo
droech ende bloot dat men daer over droechsvoets soude gaen met
behulp van een caecxbeen off een steen daer men op trede" 13).
D. PHILIPS
13) Archief Veenraden no. 130.
LEDENCONTRIBUTIE
De contributie voor leden van OUD-UTRECHT bedraagt thans:
ƒ 10.00 voor hen die een ingenaaid jaarboekje wensen te ontvangen;
f 1250 voor hen die een gebonden jaarboekje wensen te ontvangen.
Tijdige betaling voorkomt berekening van incassokosten en voor onze ad-
ministratie veel onnodige werkzaamheden.
De Penningmeester,
J. W. VAN WOENSEL KOOY
60
-ocr page 62-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Auvorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Hoofdstraat 43, Driebergen
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 6 / JUNI 1964
EXCURSIE NAAR DE FORTEN ROND UTRECHT
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit
tot deelname aan een excursie naar enkele forten rondom Utrecht
Deze excursie wordt gehouden op zaterdag 1 juli a.s. Vertrek van
het Janskerkhof te Utrecht aan de zijde van de sociëteit P.H.R.M.
om half twee precies. De kosten bedragen ƒ 2,75 per persoon voor
busrit en thee.
In verband met de smalle wegen wordt men verzocht ditmaal
liever niet met eigen auto te komen.
Bezocht zullen worden de forten Ruigenhoek en Rhijnauwen,
terwijl zo mogelijk ook enkele kleinere forten in de rit worden be-
trokken.
De eerstaanwezend ingenieur der genie luitenant-kolonel J. Sneep
heeft zich bereid verklaard ter plaatse enige toelichting te geven.
Kaarten voor deze excursie zijn verkrijgbaar bij de Nederlandsche
Handel Maatschappij, Janskerkhof 12, Utrecht. Wie schriftelijk
kaarten bestellen wil, kan dat doen door storting van het bedrag op
gironummer 5 7 5 5 2 0 ten name van de penningmeester van Oud-
Utrecht.
Namens het bestuur:
Ir. J. D. M. BARDET, voorzitter.
Dr. ir. C. L. TEMMINCK GROLL, secretaris.
61
-ocr page 63-
FORTEN RONDOM UTRECHT
In de loop der tijden heeft de provincie Utrecht meermalen als
versterkt grensgebied gefungeerd om dreigende overvallen op de
„Vesting Holland" te keren, waarbij dikwijls grote stroken land
werden geïnundeerd.
Aanvankelijk was hierbij van verdedigingswerken geen sprake.
Eerst in 1629 toen de Spanjaarden via de Veluwe een grootscheepse
aanval op Holland ondernomen kwamen de werken bij Vreeswijk,
Jutphaas, De Bilt, Nieuwersluis en de Hinderdam tot stand.
Toen in 1672 de franse legers van Lottewijk XIV onder leiding
van de beroemde veldheren Condé, Turenne en Luxemburg door
de onverwachte forcering van de Rijnovergang bij Lobith, Holland
bedreigden, stelde prins Willem III een linie met inundaties van
Amsterdam over Uithoorn, Woerden, Oudewater naar Schoonhoven,
die nog bekend staat als de oude Hollandse Waterlinie. Niettegen-
staande de doorbraak bij Bodegraven door verraad van Pain-et-Vin
kon deze linie toen het belangrijke westen des lands voor onder-
werping aan de franse veroveraar behoeden. De brede Vechtstreek
ten oosten van de inundatie heeft daardoor des te meer onder de
woede der invallers te lijden gehad, zodat hier practisch geen enkel
belangrijk huis is gespaard gebleven.
In het midden van de 18e eeuw, zo ongeveer tussen 1740 en 1780,
werd tegen oostelijke invasies na veel deliberaties een nieuwe linie
ontwikkeld, veel verder oostwaarts gelegen namelijk van Rhenen
over Veenendaal en Amersfoort naar Spakenburg. De verdedigings-
werken in deze Grebbe-linie zijn alle aardwerken, zo bijvoorbeeld
de werken aan de Grebbe, Buursteeg, Schalmsdijk, Daatselaar, Enge-
laar, Roffelaar enzovoort; wie van onze leden bij de najaarsexcursie
van 1955 naar Renswoude de wandeling over de Slaperdijk naar
het werk de Daatselaar heeft meegemaakt, zal daar zeker onder de
bekoring zijn gekomen van het natuurschoon, dat door de fraaie
begroeiing van al deze werken in het landschap wordt geboden.
Eerst in de eerste helft van de vorige eeuw zo tussen 1810 en 1820
is een nieuwe Hollandse Waterlinie ontwikkeld van Weesp over
Utrecht, Vreeswijk langs de Diefdijk naar Gorinchem en verder via
Willemstad naar de werken aan het Haringvliet. Dit waren alle
zware gemetselde bouwwerken met aarden wallen beveiligd waar-
omheen ruime grachten. Hoewel in deze linie diverse oudere werken
- zoals Nieuwersluis — zijn opgenomen, werd het geheel toch nieuw
opgezet naar de voor die tijd modernste opvattingen der verdedi-
gingskunst.
Wat Utrecht betreft vallen hieronder de forten:
De Klop en De Gagel, aangelegd in 1820 en in 1850 voorzien
van een verdedigbaar wachthuis.
Blauivkapel, aangelegd omstreeks 1818 als gesloten aardwerk met
62
-ocr page 64-
Restant van het fort aan de Buursteeg te Veenetxiaal
vier bastions en een aarden reduit, rondom het gehucht niet kerkje.
Omstreeks 1850 werd ook dit reduit voorzien van een verdedigbaar
wachthuis.
Fort op de Biltstraat, aangelegd 1816-1819 als gebastioneerd aard-
werk met aarden reduit. De Biltsestraatweg is toen omgelegd naar
de buitenzijde van de gracht. In 1850 werd het reduit voorzien van
een bomvrij wachthuis van 20 bij 20 meter. In 1875 kwamen hier
nog een bomvrije kazerne en enkele kleinere gebouwen bij. Om-
streeks 1930 heeft men de Biltsestraatweg recht door het fort gelegd,
waarbij het reduit met wachthuis en het middenstuk van de bom-
vrije kazerne moesten worden opgeruimd.
Vossegat, ontstaan uit een oudere batterij, aangelegd in 1817-1819
in de vorm van een kroonwerk met twee ravelijnen. Het is thans in
het terrein van de Kromhoutkazerne opgenomen en grotendeels ge-
sloopt.
Vier Lunetten op de Houtense Vlakte, in 1819 en volgende jaren
aangelegd op het hogere niet inundeerbare terrein dat aan de zuid-
westelijke zijde de stad Utrecht nadert. Gezien de ligging op een
niet inundeerbare strook moesten zij aan hogere eisen van storm-
vrijheid voldoen dan de overige forten. Daarom werden zij voor-
zien van rondgaande bekledingsmuren, zulks in tegenstelling
tot de overige forten van deze linie, die onbeklede wallen hebben.
Jutphaas, aangelegd omstreeks 1820 als gesloten aardwerk, ter af-
sluiting van de Overeindseweg en de daarlangs gelegen hogere
63
-ocr page 65-
gronden. In 1846/'48 kreeg ook dit fort in het reduit een gemetseld
wachthuis.
In de jaren voor de dreiging van de frans-duitse oorlog achtte
„Defensie" het middenvak van de waterlinie vóór Utrecht, door de
minder betrouwbare inundatie van de hogere gronden van De Bilt,
het nodig dit vak te versterken met een viertal geheel nieuwe
forten namelijk Ruigenhoek, Voordorpsedijk, Vechten en Rhij-
nauwen, welke alle vier werden aangelegd van 1867 tot 1869 en
men tien jaar later (1877-1879) nog toevoegde het fort aan de
Hoofddijk en 't Hemeltje op de weg naar Houten.
Het fort Ruigenhoek is een vierkant gebastioneerd fort, terwijl
Voordorpsedijk, van het zelfde type enigszins werd gewijzigd in ver-
band met de aanleg van de spoorweg Utrecht-Amersfoort.
De forten bij Rhijnauwen en Vechten, bestemd om de niet-inun-
deerbare strook terrein welke een belangrijk acces vormde, af te
sluiten, zijn bedoeld als een zogenaamd gedetacheerd fort en waren
in verband met dat doel van grote afmetingen en voorzien van een
ruim gemetseld reduit, waarop nog een aarden bovenbatterij met
smalle uit het reduit bestrijkbare gracht.
Rhijnauwen is verreweg het grootste fort in Nederland; het
heeft een oppervlakte van 700 bij 600 m. Het wordt als tweede in
grootte direct gevolgd door het iets kleinere fort Vechten.
Het werk aan de Hoofddijk is een vrij klein open werk dat on-
langs is overgedragen aan de Rijksuniversiteit om in verband met de
fraaie waterpartijen en begroeiing opgenomen te worden in de toe-
komstige hortus botanicus van de nieuwe complexen in „De Uithof".
Tenslotte mogen we hier de aandacht vestigen op het fort 't
Hemeltje,
aangelegd in 1877. Het heeft een vijf hoekige gesloten
hoofdwal voor de opstelling van het zwaardere geschut met lager
gelegen organen zowel voor flankering van de gracht als voor be-
strijking van het omliggende terrein.
Uiteraard hebben al deze forten in verband met de moderne oor-
logsvoering hun militaire functie verloren. Zij zijn in 1960 als ver-
dedigingswerken opgeheven. De meeste doen echter nog als militaire
opslagplaatsen en magazijnen dienst.
Het is te hopen dat als de militaire rol van deze objecten ook
in dit opzicht uitgespeeld zal zijn, de schilderachtige waterpartijen
met fraaie waterplanten en de bijzondere begroeiing van boom en
struik op de zich dikwijls hoog boven het maaiveld verheffende
fortwallen een plaats in de groenstroken rond onze steden en dorpen
mogen behouden.
Ir. J. D. M. BARDET
Litt. Atlas van historische vestingwerken in Nederland, deel III eerste afl.: Utrecht.
64
-ocr page 66-
IN UTRECHT ZINGT DE TIJD
Een klokkengeschiedenis
In verband met het feit, dat de 33 Hemonyklokken van ons Dom-
carillon dit jaar de eerbiedwaardige ouderdom van drie eeuwen
hebben bereikt, wil ik u in dit artikel een overzicht geven van de
klokkenhistorie van Utrecht in het algemeen, en (vanaf de Hemony's)
van de Domtoren in het bijzonder.
De eerste klokken van enige omvang vinden we in het 14e-eeuwse
Utrecht in de nog niet eens afgebouwde Domtoren in 1342, en om-
streeks 1400 een enorme klok, de „Kostverloren" die ongeveer het
gewicht van de tegenwoordige Salvator (8000 kg!) moet hebben ge-
had. De Buurkerk heeft in de vieringtoren in 1369 haar eerste uur-
werk met uurklok gekregen en de Buurtoren moet al een Banklok
gehad hebben in de 14e eeuw, want in 1406 lezen we dat de Banklok
gebroken is en tijdelijk vervangen wordt door een klok uit de Dom-
toren. In de 15e eeuw is Utrechts klokkenbezit enorm uitgebreid.
Van de vele kloosterklokken is zeer weinig bekend, terwijl we aan
de andere kant nog heden ten dage vier 15e eeuwse klokken in ons
bezit hebben, en op één na nog, of wéér, in functie!
In 1411 giet Willam Butendiic een Banklok voor de Buurtoren, die
blijkbaar in 1427 al weer kapotgeluid is en tijdelijk door de in 1413
gegoten „Sacramentsklok" vervangen werd. In 1428 giet dezelfde
gieter tot tweemaal toe een Banklok (de eerste werd door de Raad
afgekeurd!), die het tot 1470 uitgehouden heeft.
In het torentje van de Pieterskerk vinden we een klokje zonder
gietersnaam, maar mèt jaartal, namelijk 1435. Dit is de oudste nog
aanwezige klok, op dit moment echter niet functionerend. De her-
komst van dit klokje is volkomen duister, want het is waarschijnlijk
pas bij St. Pieter gekomen toen het koepeltje op de kerk kwam als
sluitstuk van de dakrestauratie na de storm van 1674. En dat was
in 1676! Niettemin, het is onze oudste!
Voor het vervolg van ons jaartallenboekje verhuizen we tijdelijk
naar de Dom. Tussen 1450 en 1470 lezen we van een grote uurklok
van Peter Boyen (of Boidyn) en Steven Butendiic, genaamd de
„Vrouwencloc te Sinte Merten", en ruim 3000 kg wegende. Boven-
dien is een in deze periode sprake van een „Raetclock", een „vygiele
cloc" (vesperklok), en een „olyclock".
In 1471 wordt de tweede thans nog bestaande klok gegoten:
weer een „Banklok" voor de Buurtoren, door Steven Butendiic. Op
2 oktober in dat jaar werd de „Raide out ende nijwe" voor het
eerst bijeengeroepen met deze klok, in tegenwoordigheid van David
van Bourgondië. Elke zondagmorgen is nu nog deze mooiste onzer
middeleeuwse klokken te horen.
In 1473 krijgt de Pieterskerk van dezelfde gieter een klok, die in
1674 wel vernield zal zijn. Dezelfde Steven Butendiic heeft ten-
65
-ocr page 67-
'~
slotte in deze eeuw nog twee klokken gegoten die we tot heden toe
beluisteren kunnen, namelijk de „Gheertruyt" voor de Geertekerk
(1477) en de „Salvator" voor de Jarobikerk (1479).
Een „voorvader" van ons jubilerende Domcarillon vinden we in
1480 wanneer Paulus van Delff bij het nieuwe uurwerk een „voor-
slag" giet, een waarschuwings„signaal" van vier klokjes dat men op
de uurslag moet letten als men wil weten, hoe laat het is.
In het begin van de 16e eeuw, in 1504 giet Willem van Wou
vijf lichte klokjes (waarschijnlijk dus een voorslagje) voor de Jans-
kerk. In 1505 giet Gerard van Wou (Gerhardus de Wou) twaalf
klokken voor de Domtoren, en wel zes (kleine) als voorslag, die in
1664 voor 't Hemony carillon als gedeeltelijke betaling hebben ge-
fungeerd, en zes grote als luidklokken die we nog steeds op hoogtij-
dagen in verschillende combinaties kunnen genieten. Het zijn de
Salvator, de Maria, de Martinus, de Michaël, de Jean Baptiste en
de Maria Magdalena. Over de zeer interessante opschriften van
deze (en andere oude Utrechtse) klokken wil ik u te zijner tijd
graag in een apart artikel wat vertellen. De zevende daar nu nog
hangende klok is wèl van dezelfde gieter, maar hoort niet bij dit
gelui. Hij kan afkomstig zijn uit de transepttoren van de kerk,
en is in 1506 gegoten. In datzelfde jaar giet Van Wou de „Jezus-
Maria-Johannes"-klok voor de Geertetoren, nog altijd daar aanwezig!
Een andere gieter die in Utrecht veel klokken goot, was Jan
Tolhuus. In 1534 leverde hij een ,,Maria"klok voor de Buurtoren.
Sinds 1961 hangt deze klok in de Jacobitoren. In 1534 een „Michiel"-
klok, eveneens voor de Buurtoren. Deze klok werd in 1542 reeds
hergoten. Sinds 1947 hangt hij in de wageningse toren, als „dank-
baarheidsgeschenk" van het onbeschadigde Utrecht aan het in de
oorlog ook in zijn klokkenbezit zo zwaar gedupeerde Wageningen.
In 1541 goot Jan Tolhuus de St. Salvator voor de Buurtoren,
beter bekend als de „waakklok" en de ,,kermisklok" (tot 1902 nog
als zodanig geluid!) Sinds 1961 hangt deze klok in de zuidelijke
toren van de Nicolaïkerk.
In 1554 giet hij een klokje voor (waarschijnlijk) de Wittevrouwen-
poort, de „St. Odulphus", die nu nog zijn (gebarsten) geluid laat
horen als uurslag op de politiepost-Wittevrouwen. In 1556 vinden
we in de Jacobitoren weer een Tolhuus-klok, de „Andreas", daar
nog aanwezig in het tegenwoordige vicrgelui.
Vanaf dit jaar horen we niet meer over Tolhuus. Het is Anthonius
de Borch, die in 1559 een „Maria"klok voor de Nicolaïtoren giet.
Deze klok deed tot 1957 als uurklok dienst, en is in 1961 naar de
Jacobitoren verhuisd.
In 1573 wordt door Willem Wegewart een Martinvis klok gegoten
als vervanging van een in 1572 verbrande klok in de Nicolaïtoren.
Deze hangt nog steeds in de noordelijke toren.
In de tachtiger jaren van de 16e eeuw heeft men veel klokken,
vooral van kloosters verwijderd of een andere bestemming gegeven.
De voorganger van ons tegenwoordig stadhuis, het huis „Hasen-
66
-ocr page 68-
Reeds drie eeuwen zingen de
33 Hemonyklokken
van het Domcarillon over Utrecht
61
-ocr page 69-
berch", kreeg in 1582 een torentje met uurwerk en speelwerk. Dit
speelwerk bestond uit klokken van afgebroken kloosters, en werd
door het volk „Sprockelenburg" genoemd.... In 1586 lezen we:
„Alle klokken genomen uit de toren van de kerken van Oude
Munster, Sint Pieter en uit het klooster van Sint Paulus, welke enige
dagen daarna verkocht worden".
Maar in hetzelfde jaar giet Thomas Both een speelwerk voor de
Nicolaïtoren!
In 1588 is er op het stadhuis zelfs een klokkenist, meester H. Cor-
nelisz., die tweemaal per week tot „recreatie vande borgerije" de
klokken laat klinken. In 1594 is er ook op de Dom sprake van
„beieren" op de zes voorslagklokjes van Van Wou.
De eerste „beiermeester" aldaar was torenwachter Daniël van
Berlicom.
En zo gaat Utrecht de Gouden Eeuw in met minstens vijftig
klokken, waaronder al enkele bespeelbare beiaardjes, namelijk met
zekerheid in de Domtoren, de Nicolaïtoren en het stadhuis, terwijl
het niet uitgesloten is, dat ook op de klokken van de Buur- en de
Janstoren, zij het zonder klavier, melodieën „gespeeld" konden
worden. In 1616 worden aan de zes Van Wou-klokken uit de voor-
slag van de Dom zes klokjes toegevoegd door Hendrick Aaltsz.
van Meurs.
Zeer belangrijke veranderingen en verbeteringen zijn het gevolg
geweest van het 33-jarig beiaardierschap van de blinde jonkheer
fakob van Eyck. Reeds onmiddellijk na zijn benoeming in 1624
worden klepels verbeterd, klokken verhangen, een „beyerstoel" aan-
gebracht, noten voor 't speelwerk aangeschaft. Hij zegt, dat het
speelwerk op het stadhuis zeer slecht is, maar wel verbeterd kan
worden. Bovendien klaagt hij over veel slechte klokken van de
parochiekerken. In de instructie voor deze „directeur van de clock-
wereken" lezen we, dat hij elke maandag- en donderdagmorgen
een uur moest spelen, benevens de gehele week voor kerstmis en
pasen, op nieuwjaarsdag en hemelvaart, acht dagen vóór en na
Magdalenadag (22 juni), en bij bezoek van vorstelijke personen.
Bovendien had hij het toezicht op de uurwerken.
Als we bedenken, dat Van Eyck bovendien in 1632 door het
St-Jans kapittel aangenomen werd om op de beiaard van de Jans-
kerk te spelen, en wel op elke zondag en vrijdag een uur voor de
middag, elke zondag bovendien een uur na de middag, en van mei
tot augustus elke avond een uur, dan moet deze man wel een ijzeren
gestel gehad hebben, en een onuitputtelijke muzikale vitaliteit. Ook
om zijn fluitspel was hij zeer geliefd: 's Zomersavonds vermaakte hij
het wandelend publiek op het Janskerkhof met zijn fluitspel. Hij
heeft bovendien het Domcarillon laten uitbreiden met enkele
nieuwe, oude (bijgestemde) en zelfs verruilde klokken, zodat hij
tenslotte een carillon van ongeveer dertig klokken had.
Van Eyk kreeg in 1628 de opdracht om enkele leerlingen op te
leiden. Voor hen laat hij Aalt van Meurs dertig cymbaaltjes (klank-
68
-ocr page 70-
staven) maken voor een octenklavier dat hij waarschijnlijk zelf ge-
maakt heeft. In 1643 wordt onder zijn leiding het stadhuiscarillon
gerestaureerd door de orgelmaker (!) Geurt Pisa. En ook buiten
Utrecht wordt Van Eyck om advies gevraagd, zo komt hij omstreeks
1644 in contact met de beroemde gieters Francois en Pierre Hemony,
die zich in Zutphen gevestigd hadden.
Waarschijnlijk is uit hun samenwerking de moeilijke kunst van
het stemmen der klokken ontstaan.
In 1651 zien we het eerste Hemony-carillon in Utrecht, een spel
van dertig klokken voor de Jacobitoren, dat helaas bij de orkaan
van 1 augustus 1674 verloren is gegaan! In 1657 leveren de Hemony's
een carillon voor de Nicolaïtoren. Dit was een beiaard die in de
jaren 1649/51 in voorraad was gemaakt, en tevergeefs in Keulen
en zelfs in Rome te koop aangeboden was! Deze drieëntwintig
klokken sieren nog steeds de Nicolaï-beiaard. In 1662 heeft Francois
Hemony een plan klaar voor de Dombeiaard. Hij zal een volledig
spel van vijfendertig klokken gieten, waarbij de drie grootste Van
VVouklokken als basklokken zullen fungeren. De zes klokjes uit de
oorspronkelijke voorslag van Van Wou zal, mèt de oude eenentwin-
tig carillonklokken, de oude uurklok en één klok uit Schalkwijk(l),
als gedeeltelijke betaling aanvaard worden.
De leerling van Van Eyck, Johan Dicx, is de eer te beurt gevallen
als eerste beiaardier op dit spel te mogen spelen. In november 1664
werden de in de amsterdamse gieterij gegoten klokken op de waag
aan de Ganzenmarkt gewogen. De ophanging en de trommel voor
het automatische speelwerk werd verzorgd door Jurrian en Willem
Spraeckel. Pas in 1669, nadat het carillon al jaren gespeeld had,
had de eindkeuring plaats, en die moet wel goed zijn uitgevallen,
want nu nog, in 1964, zouden we deze klokken niet anders dan
subliem kunnen noemen.
Volgen we de geschiedenis van ons Domcarillon door de laatste
driehonderd jaar, dan zien we dat het Hemonyspel in 1695 uitge-
breid wordt met zeven klokken van de antwerpse gieter Melchior
de Haze. De 18e en 19e eeuw kenmerken zich door een vermin-
derende belangstelling voor de klokken. In 1837 is men zelfs van
plan het Domcarillon maar naar de Buurtoren te verplaatsen, om-
dat de Domtoren te bouwvallig geworden was, en de beiaard alleen
nog dienst deed om af en toe het Wilhelmus te laten horen. Ge-
lukkig gaat de befkngstelling aan het eind van de 19e eeuw weer
in stijgende lijn. In 1888 wordt een gebarsten Hemonyklok ver-
vangen door een klok van Severin van Aerschot. In 1906 vindt
een grote restauratie plaats. Er komt een nieuwe klokkenstoel, een
nieuw klavier, en twee nieuwe klokken van Van Bergen uit Hei-
ligerlee. In 1928 wordt de kleinste klok van De Haze vervangen
door een klok van de engelse gieter John Taylor. In 1929 wordt
de Van Aerschotklok uit 1888 vervangen door een klokje van Taylor
ter herdenking van het 35-jarig beiaardsjubileum van J. A. H.
Wagenaar II, de vader van de vorige stadsbeiaardier. In 1940 werd
69
-ocr page 71-
de beiaard in verband met het vernietigingsgevaar uit de toren ge-
haald en veilig opgeborgen. Op 31 augustus 1945 klonken de klokken
van de Dombeiaard voor het eerst in bevrijd Utrecht.
In 1951 had een grote restauratie plaats. Uitgezonderd de her-
inneringsklok van 1929 werden alle niet-Hemonyklokken èn één
gebarsten Hemonyklok uit het spel verwijderd, en vervangen door
klokken van de nederlandse gieter B. Eijsbouts, die bovendien het
spel uitbreidde tot 47 klokken (4 octaven). De gehele ophanging en
de beiaardierskamer met klavier werden vernieuwd.
Zo klinken reeds driehonderd jaar de Hemonyklokken van de
Domtoren, en al enkele jaren langer die van de Nicolaïtoren over
onze stad. We hopen dat ze deze functie nog lange jaren kunnen
blijven vervullen.
CHRIS BOS
HUIZE DE BEL
Een gevelsteen die niet in een gevel maar in een werfmuur te vinden is, treft men
aan op de Oude Gracht bij de Hamburgerbrug te Utrecht (no. 216, wijnkoperij
Bloem). Het pand waartoe de werfkelder behoort, draagt de naam ,Jluize De Bel"
bovenin de gevel. Reeds in 1631 stond dit huis bekend onder de naam ,fle
Gecroonde Bel". Wellicht dateert de gevelsteen met zijn grappige voorstelling
uit die tijd.
                                                                                   Foto A. G. Ubaghs.
70
-ocr page 72-
STEENSTRAAT EN HOLLE BILT
Zoals luij reeds meldden heeft de gemeenteraad van De Bilt op
voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten
om aan gedeelten van de oude Utrechtseweg xian het Kloosterpark
tot de Biltse Hoek respectievelijk de namen Steenstraat en Holle
Bilt te geven. Voor het eerherstel van deze vroegere benamingen
hadden b. en iu. een motivering die wij hier graag laten volgen
omdat zij een interessant stukje biltse historie vertegenwoordigt.
Dat de samensteller hiervan de gemeentesecretaris mr. P. H. Damsté
zal zijn, ligt voor de hand wanneer men weet hoezeer de geschie-
denis van het dorp hem ter harte gaat. Red. O.U.
Steenstraat
De straatweg Utrecht-De Bilt, van de Wittevrouwenbrug tot het
eind van het dorp De Bilt, is een van de oudste, zo niet de oudste
straatweg van Nederland. Dr. F. Ketner, hoofd-chartermeester bij
het rijksarchief te Utrecht neemt aan, dat de weg omstreeks 1290
zal zijn aangelegd.i) Hij beroept zich hiervoor op een beschikking
van de elect Jan van Nassau van 20 juni 1290, waarin wordt ge-
sproken van een „via lapidea" — een stenen weg — en waarbij
aan de burgers van Utrecht het recht wordt verleend, van alle
vreemdelingen, die deze weg zullen passeren om naar de stad te
komen of deze te verlaten, volgens een vast tarief tol te heffen
zolang men met de aanleg van de straatweg zal bezig zijn.2) Ook
N. van der Monde heeft reeds in deze via lapidea de latere Biltse
Steenstraat herkend.3)
De weg heeft van zijn ontstaan tot kort na 1500 Steenwech ge-
heten. Toen is deze naam overgegaan in Steenstraat of Biltse Steen-
straat. Eerst in de loop van de 19e eeuw is de naam Steenstraat in
verval geraakt en is men van Biltseweg, van Utrechtseweg en — voor
zover de weg door de bebouwde kom liep — van Dorpsstraat gaan
spreken. De weg zal ongetwijfeld door de stad Utrecht ten behoeve
van haar markthandel zijn aangelegd. Tot vrij kort geleden heeft de
stad Utrecht ook het onderhoud van de weg doen verzorgen. Eerst
in 1817 is de Steenstraat rijksweg geworden.
De bestrating, die bij het eind van het dorp ophield — de weg
ging daar over in een zandweg — is onder koning Lodewijk Napoleon
tot Amersfoort doorgetrokken en wel met klinkers. De Steenstraat
zelf had toen een kei-bestrating, die in 1824 door klinkers vervan-
gen is.4)
1)   Maandblad van Oud-Utrecht, februari 1951 blz. 11.
2)   Het charter bevindt zich in het gemeentearchief van Utrecht, Cat. I nr. 65.
3)   N. van der Monde, „Geschied- en Oudheidkundige beschrijving van de
pleinen, straten, stegen, waterleidingen, wedden, putten en pompen der
stad Utrecht", Utrecht 1846, 3e deel, blz. 60-63.
4)   ,,De Biltsche Steenstraat" door G. A. Evers, conservator Utr. Univers. Biblio-
theek, feuilletons in het Utrechtsch Dagblad, september 1911.
71
-ocr page 73-
Van het gebruik van de namen Steenwech en Steenstraat kan
een onbeperkt aantal voorbeelden worden gegeven, doordat de weg
tot in de 19e eeuw nooit anders wordt aangeduid. Wij willen hier-
onder met enkele vermeldingen van diverse herkomst en uit ver-
schillende tijdperken volstaan.
a.     Johan Hughenzoen, gardiaen (overste) van het Minrebroeder-
klooster in Utrecht, verklaart 10 augustus 1372, dat hij een leenbrief
heeft gezien van 25 juni 1365, waarbij de bisschop van Utrecht Johan
van Virnenborch negentien morgen land aan de zuidzijde van de
Steenweg in leen geeft aan Wouter van Coelen.5)
b.    Floris Tzwynnen, stadsklerk van Utrecht, vermeldt in zijn Kopij-
boek: „Wij burgemeesteren scepen ende Rade der Stadt van Utrecht
maken kondt allen den ghenen die desen onsen openen brief zeilen
zien oft hoeren lesen, dat wy om den steenwech ende somerwech
vande witte vrouwen poert tot des scauten huys toe op die bilt
reformeert ende vermaect te worden ende voirtaen in goeden wesen
gehouden te worden mit Jan Zandersz. die straetmaker onsen borger
over een gecomen ende overdragen zijn, dat hy den voirs.steenwech
ende somerwech reformeren ende voertaen houden ende trouwelyck
bwaeren zal zijn leven lanck duerende in manieren ende voerwaerden
hier na bescreven. In den yersten . . . .etc. Gegeven int jair ons
Heeren dusent vier hondert vier ende teachentich opten lesten dach
van April" «)
(Met de „somerwech" — meestal wordt van de somerwegen ge-
sproken — worden de zandpaden ter weerszijden van de kei-bestrating
bedoeld. Zij waren alleen 's zomers te gebruiken omdat ze 's winters
geheel of gedeeltelijk onder water stonden. Met het schoutenhuis zal
wel hetzelfde pand worden bedoeld als waar twee eeuwen later het
gerecht zetelde, een herberg naast het tegenwoordige hotel „de
Alsemhof").
c.    Wanneer de secretaris van Naarden in opdracht van de com-
missarissen inzake de limieten enige wandelingen moet ondernemen
ten behoeve van de vaststelling van de grenzen tussen Gooiland en
het Sticht, begint het verslag van zijn 4de en laatste tocht in 1527
aldus: „TUtrecht den Wittevroiiwenpoort uytgaende den Steenstraet
langes tottet convent van Vreendael toe, soe leyt Vreendael an de
zuytsijde van denselven Steenstraat." ")
(Het klooster Vredendaal lag aan de zuidzijde van de straatweg,
ongeveer tegenover de Ascot Cleaners en de buurtschap Steinen-
burg. Het werd in 1528 opgeheven, nadat het in de oorlog tussen
5) Deze verklaring berust in het rijksarchief te Utrecht, Cat. Archieven
Kleine Kapitt. en Kloosters nr. 680*.
«) Cat. Archief der stad Utrecht I nr. 20, deel 2 blz. 252.
7) De rapporten van Pieter Aelmanszoon berusten in het Algemeen Rijksarchief
te 's Gravenhage. Prof. dr. D. Th. Enklaar verzorgde een verkorte uitgave
met verklarende noten, Drukk. „De Kroon", Hilversum 1934.
72
-ocr page 74-
de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre door brand was
vernietigd).
d.    De Steenstraat staat vermeld op een kaart van 1640 door J.
van Diepenem.8)
e.    In het tweede deel van het Groot Utrechts Placaatboek van
Johan van de Water, komen op de bladzijden 305 en volgende
onder de titel „Rakende den Weg langs de Biltse Steen-
straat, ... ." voor een schouwbrief van de staten van Utrecht van
1620, vernieuwd 1634, „op 't onderhouden van de Somerwegen,
gelegen aan beyde syden van de Steenstraat, tusschen de Stad Utrecht
en de Bilt" en ordonnanties van gedeputeerde staten op genoemde
zomerwegen van 1678 en 1686.
f.    Op een kaart van het landgoed Houdringe, getekend in 1722
door Van Broeckhuijsen, eigendom van de stichting Het Utrechts
Landschap en hangende op de secretariskamer, staat de dorpsstraat
aangegeven met „Biltze Steen Straat".
g.    Een militaire kaart van 1789, gemaakt door D. M. Langeveld
en hangende op de collegekamer, vermeldt „De Steenstraat na de
Bilt" langs de Utrechtse helft van de weg.
li. Een advertentie in de Utrechtsche Courant van 16 oktober 1805
geelt kennis van de verkoop van bomen „op de Buitenplaats Zand-
wijk, gelegen aan de Steenstraat nabij de Bild". In dezelfde krant
wordt aangeboden een „warmoessiers huisinge" met „warmoessiers
land, staande en gelegen aan de zuidzijde van de Biltsche Steenstraat,
onder Wittevrouwen". Met deze laatste aanduiding zal de tegen-
woordige Biltstraat in Utrecht zijn bedoeld.
i. In de Utrechtsche Courant van 24 februari 1806 wordt te huur
aangeboden „een aangenaam buitenverblijf, genaamd Groenestein,
groot anderhalf Mergen, gelegen aan de Bildsche Steenstraat, een
half uur van de Stad Utrecht".
De naam „Steenstraat" heeft de weg ongetwijfeld te danken aan
het feit, dat hij als een met stenen geplaveide weg is aangelegd toen
zodanige wegen buiten de steden nog vrijwel niet bestonden en nog
lange tijd hoge uitzondering zouden blijven.9)
Het is natuurlijk niet mogelijk de Biltse Steenstraat over haar
volle lengte haar oude naam terug te geven. Het begin ervan heeft
indertijd van de gemeente Utrecht de naam „Biltstraat" gekregen.
Ons voorstel is thans, het laatste stuk van de naam „Steenstraat" te
voorzien.
8) Rijksarchief Utrecht, Cat. Archief Kapittel ten Dom, nr. 3758.
B) W. J. A. Arntz, „Uit de geschiedenis van onze klinkerwegen", in Maand-
blad „Wegen", jaargang 1953, blzz. 255-258.
73
-ocr page 75-
De Holle Bilt
In tegenstelling tot de Steenstraat is De Holle Bilt een naam, die
nog steeds door onze autochtone bevolking wordt gebruikt, ook al is
deze benaming, voor zover wij weten, nooit door een besluit van
enig gemeentebestuur of door een straatnaambordje bekrachtigd.
Wat de naam wil zeggen staat niet vast. Prof. De Monté verLoren
is van mening, dat de naam wijst op laag gelegen grond, 10) welke
opvatting wordt gestaafd door de taalkundige betekenis van het
woord „hol".11) Anderen veronderstellen, dat „holle bilt" en „hoole
bilt" een verbastering vormen van „hoge bilt", waarvoor ook zeker
verscheidene sprekende argumenten kunnen worden aangevoerd.
Het zou echter te ver voeren in dit bestek nader op deze kwestie in
te gaan.
Tegenwoordig doelt men, sprekende van De Holle Bilt, meestal
op het gedeelte van de oude rijksweg, dat gelegen is tussen de dorps-
kom en restaurant „De Biltse Hoek". Oorspronkelijk werd er de
weg tot Vollenhoven onder begrepen. Wij willen ook van het ge-
bruik van deze naam enkele voorbeelden geven.
aa. In de notulen van de gerechtsvergadering van De Bilt van 6
november 1772 wordt ,,de hofstede genaamd het Vrijthoff tot Beer-
schoten" beschreven als „gelegen in de Hole Bild".
bb. Uit zodanige notulen van februari 1784 blijkt, dat de eigenaar
van Houdringe de Visscherssteeg „vooraan bij de Holle Bilt" (dus
tegenover de Biltse Hoek) met een boom heeft afgesloten.
cc. De Utrechtsche Courant van 16 May 1787 beschrijft een ge-
vecht tussen manschappen van het Patriottenleger en cavallerie van
de Stadhouderlijke troepen bij „Vollenhoven in de kromte van de
holle Bild".
dd. In 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam bevindt zich een
tekening van T. Verrijk uit de tweede helft van de 18e eeuw,
voorstellende het oostelijk gedeelte van het dorp De Bilt.
Op de achterzijde ervan is — waarschijnlijk door de tekenaar zelf -
geschreven: „Gezigt het dorp de Bild van de Hollebild te zien,
half uur geleege van de stad Utrecht."
ee. De Utrechtsche Courant van 20 november 1805 bevat een ad-
vertentie over de verkoop van bomen „op de Hofsteeden 't Vrijhof
tot Beerschoten en Vollenhoven, gelegen in de Holle Bild".
ƒƒ. In de vergadering van burgemeester en wethouders van 19 ok-
tober 1892 wordt gesproken over de wenselijkheid van het plaatsen
van drie straatlantaarns „in de Hole Bilt (van Nas tot de Tol)".
Deze tol stond op de rijksweg ter hoogte van „De Biltse Hoek".
10)   J. Ph. de Monté verLoren „Rechterlijke organisatie in het gebied van den
Krommen Rijn", Utrecht 1948, blz. 10 noot 2.
11)   Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal.
74
-ocr page 76-
Ook in Utrecht
De stad Utrecht heeft in vroeger tijd ook een Holle Bilt gekend,i2)
een straatje of open plek nabij het Visschersplein, gelegen in de
hoek Zadelstraat-Springweg. C. W. Wagenaar 13), die in 1908 een
bewerking heeft verzorgd van de in 1874 verschenen „Historische
Wandelingen" van dr. H. J. Broers, schrijft hierover:
Eene ingrijpende verbetering heeft er plaats gehad toen het gemeentebestuur
besloot tot de opruiming van het warnest van steegjes en slopjes, dat eens
tusschen de Boterstraat, den Springweg en de .Stroosteeg heeft gelegen, waar
men nu het ruime Visschersplein aantreft. Uit de Boterstraat kwam men door
het nauwe Eloyensteegje en door hel Galecopstcegje in de zoogenaamde Holle
Bildt, dat eigenlijk een diep liggend binnenplaatsje of hofje was, met kleine
armoedige woninkjes er ïondom heen. Het buurtje heeft vroeger, gelijk
trouwens zijn gansche omgeving, in niet al te goede reuk gestaan, en daar
was dikwijls reden voor ook, omdat men er vele verdachte huizen aantrof.
Van de Holle Bildt kwam men op het Visschersplein, toen nog niet zoo ruim
als het nu is, en van dit plein kon men de Stroosteeg slechts bereiken door
een zeer nauw gangetje, waar geen twee menschen elkander passeeren konden
en dat algemeen als ,,de reet van den muur" bekend stond, 't Was trouwens
ook niet meer.
De ingrijpende verbetering, waarvan het begin van dit citaat melding
maakt, vond plaats onder burgemeester Reiger, d.w.z. tussen 1891
en 1908. Zolang is de Holle Bildt in Utrecht dus ook al verdwenen.
De ongunstige klank en enkele typisch Utrechtse zegswijzen met
betrekking tot dit straatje zijn zelfs in Utrecht volledig uitgestorven.
Dat die ongunstige klank (gelijk sommigen vreesden) betrekking zou
hebben (gehad) op wat in De Bilt onder „De Holle Bilt" wordt
verstaan, moet ten stelligste worden ontkend. Uit de geciteerde
voorbeelden, die wij naar believen kunnen uitbreiden, blijkt duide-
lijk dat de naam in De Bilt zonder enige bijgedachte van twijfel-
achtige aard is en wordt gebruikt. Niet alleen in de volksmond, maar
zelfs in officiële stukken als transportactes van aanliggende buiten-
plaatsen wordt de naam als plaatsaanduiding gebezigd.
Het spreekt vanzelf, dat de vraag rijst of er dan geen verband
bestaat tussen dat gewezen straatje in Utrecht en het gedeelte van
de grote weg naar Arnhem van het dorp De Bilt tot Vollenhoven.
Deze vraag heeft nog niemand kunnen beantwoorden. N. van der
Monde schrijft daarover in zijn boek over de Utrechtse straatnamen:
12)   Hierover: N. van der Monde, a.w., 3e deel, blzz. 301-303; Dr. H. J. Broers,
„Historische Wandelingen door Utrecht", Utrecht 1909, blz. 227; E. E. Gewin,
„De Bilt, Een Utrechtsch Dorp in vroeger eeuw", De Bilt 1944, blzz. 46, 47;
idem „Voor een Eeuw", Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1926, blz. 185-186;
G. A. Evers, „De schuilkerk der Remonslrantsche gemeente in de Rietsteeg
en hare bezitting op 't Heilig-leven", Jaarboekje Oud-Utrecht, 1933,
blzz. 108-110.
13)   C. W. Wagenaar (1860-1942) was hoofdambtenaar ter gemeentesecretarie van
Utrecht en een groot kenner van de geschiedenis van zijn stad. Van zijn
hand verschenen talrijke historische publicaties.
75
-ocr page 77-
„Deze opene plaats, met onderscheidene geringe woningen voorzien,
is gelegen tussen de Eloyen- en Visscherssteeg." Hij oppert de moge-
lijkheid dat de naam teruggaat op een daar gestaan hebbend huis
dat de Hole Bilt heette en citeert daarvoor een transportbrief van
1 maart 1574. Zoals wij hierboven vaststelden, is het even onzeker
waaraan het bewuste gedeelte van de weg De Bilt-Zeist de naam
„De Holle Bilt" of „Hoole Bilt" ontleent.
Toen in 1824 bij de invoering van het kadaster de gemeente-
grenzen werden vastgesteld en het grondgebied in percelen werd
opgemeten, is de gemeente in vier secties verdeeld, A, B, C en D,
die ieder een eigen naam kregen. Sectie A was het gebied ten
westen van de Soestdijkseweg en ten noorden van de tegenwoordige
fan Steenlaan (toen Dwarsweg) en kreeg de naam Ridderdorp. Sectie
B bevatte alle grond ten oosten van de Soestdijkseweg en werd
Hoolebildt genoemd. Het gebied ten zuiden van de rijksweg werd
sectie C, geheten Oostbroek, en het gedeelte ten westen van de
Soestdijkseweg en ten zuiden van de Jan Steenlaan kreeg de naam
De Leyen. Uit deze officiële naamgeving blijkt wel, dat ook toen de
Holle Bilt of Hoole Bilt of Hoolbildt zeker niet in denigrerende
zin werd gebruikt.
Hoe vergankelijk doorgaans de bezwaren zijn die bij het hand-
haven van oude namen geregeld uit een ouderwets puritanisme
worden geopperd blijkt uit het volgende. Toen in 1936 aan een
nieuw aangelegde straat de naam Steenen Carrier zou worden ge-
geven, ontmoette dit protest op grond van het feit, dat van 1779
tot 1931 deze naam verbonden was geweest aan een achttal zéér
eenvoudige eenkamerwoninkjes. Ofschoon het gemeentebestuur zich
toen niet eens kon beroepen op een alibi, zoals wij thans met be-
trekking tot „De Holle Bilt" kunnen doen, werd de naam Steenen
Camer toch aanvaard. Van enige gêne daarvoor is ons sindsdien
nimmer gebleken. Hetzelfde deed zich, zij het in mindere mate, in
1954 voor, toen de naam „Akker" werd behouden voor een nieuwe
weg met een andersoortige bebouwing dan de primitieve 19e-
eeuwse arbeidershuisjes, die nu bijna alle zijn verdwenen.
NOGMAALS „HET GILDK ONDIEP"
Prof. dr. P. W. A. Immink te Groningen schreef ons naar aanleiding van de gevel-
steen „Het gilde Ondiep" op de Ainsterdamsestiaatweg te Utrecht:
„De naam „Ondiepten", ook wel „der Gilden Ondiep", betrof oudtijds een
smalle strook gronds, die zich van de Vecht ter hoogte van de Rode brug west-
waarts uitstrekte tot de Daalsedijk. Deze strook, zonder enige twijfel een stuk van
de oude, na het graven van de afsnijding in de eerste helft van de 14de eeuw
drooggevallen Vechtbedding, behoorde in eigendom aan de Utrechtse gilden, met
dien verstande, dat elk gilde er zijn „slag" in had. Zie te dezen overigens mijn
,.De stadsvrijheid van Utrecht", in Opstellen aangeboden aan prof. jhr. dr. D. G.
Rengers Hora Siccama 1906-1942, Utrecht (De Vroede) (1942), blz. 360, 361."
De verklaring van het opschrift op de steen is hiermede wel gegeven, dunkt ons.
Interessant zou het nu nog zijn om te weten door wie bedoelde steen is aange-
bracht. Maar dat kan vermoedelijk niet meer achterhaald worden.
           Red. O.U.
76
-ocr page 78-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER
GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der x>er.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utreclit: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER
/ JULI 1964
OUD U7REC-HTOP(2X.C0l?Sie
NAAR P1VQ2SE TOKIEN
Ditmaal geen aankondiging van een excursie op deze pagina, maar
wel een herinnering aan het zo geslaagde en drukbezochte bezoek
aan de forten op 4 juli jl. De aankondiging van deze excursie in het
Utrechtsch Nieuwsblad deed bij de tekenaar van het U.N., de heer
Gijsbers, dit grappig prentje uit de pen vloeien.
77
-ocr page 79-
HET TWEEDE HOOFDGEBOUW VAN DE N.S.
Indien het plan Hoog-Catharijne uitgevoerd wordt, zal de stationswijk
radicaal van aanzien veranderen. Dit blijkt zonneklaar uit de pers-
pectieftekening van het plan, die onlangs gepubliceerd is in het jaar-
verslag van de Levensverzekering-maatschappij Utrecht. Feitelijk her-
kent men aan de stationszijde van de Catharijnesingel amper nog een
punt dat blijven zal gelijk het vandaag is. Ook de binnenstad moet de
gevolgen van dit voor haar uiterst gevaarlijke plan ondergaan indien
alles wordt verwezenlijkt zoals de tekening thans aangeeft. Wij laten
dat echter op dit ogenblik voor wat het is.
De bovengenoemde tekening wijst uit dat van de drie hoofdgebou-
wen der Nederlandse Spoorwegen het oudste zal verdwijnen. Ter
plaatse komt een parkeerterrein, terwijl in het parkgedeelte dat men
nu nog vóór het gebouw aantreft, ter vervanging van het oude hoofd-
gebouw een als torenflat uitgevoerde nieuwbouw zal verrijzen.
Over de verdwijning van dit oude gebouw zal niemand treuren.
Nadat de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen in 1869
besloten had haar zetel in Utrecht te vestigen, is dit gebouw gesticht.
Omdat het al gauw te klein bleek bouwde men er een verdieping op,
waardoor het plomp van proporties werd. In zijn geïllustreerde gids
van Utrecht van 1929 noemt W. Graadt van Roggen het „nuttig en
koel-zakelijk, als een correct oud heertje, maar op den duur een beetje
saai en wel héél erg bureaucratisch".
Het tweede spoorweggebouw vond genade in de ogen der Hoog-
Catharijners, al zal het temidden van de nieuwe bebouwing wel een
beetje uit de toon vallen. Uiteraard kan de luchtbrug tussen HGB 1
en II niet gehandhaafd blijven.
Graadt van Roggen noemt dit tweede gebouw „vroolijker, prenten-
tieuzer, opgesmukt met geleende fraaiigheden en zonder oorspronke-
lijkheid". Daarin heeft hij geen ongelijk. Wij zijn er echter van terug-
gekomen om alleen mooi te vinden of te waarderen wat oorspronke-
lijkheid bezit. Het tweede gebouw heeft toch iets warms en plezierigs
dat HGB I en HGB III volledig missen. Graadt van Roggen is weg
van het derde gebouw; hij heeft veel mooie woorden nodig om de
lof van Van Heukeloms baksteenmassa te zingen. Het enthousiasme
voor dit gebouw is inmiddels wel ietwat bekoeld.
Maar goed, HGB II moge architectonisch dan niet in de schaduw
kunnen staan van grote broer III, waardoor het letterlijk wèl zowat
overschaduwd wordt, het vormt toch een liefelijke onderbreking tussen
de zakelijkheid van I en III. In zoverre zal het wel schade ondervinden
van de verdwijning van HGB I omdat het thans nog als tussenschakel
fungeert maar straks ietwat geïsoleerd tussen de andere gebouwen
komt te staan.
Het is juist zeventig jaar geleden dat de bouw van no. II in volle
gang was. In de jaargang 1896 van het Bouwkundig Tijdschrift wordt
een beschrijving van het toen voltooide gebouw gegeven, die wij
hierbij ten dele overnemen.
78
-ocr page 80-
„Toen door het in werking treden der wet van 22 juli 1890 het
oude Rijnspoorwegnet aan de staat overging waardoor Utrecht feite-
lijk het middelpunt was geworden van het zo uitgebreide spoorwegnet
van de staat, door de Maatschappij beheerd, moest op afdoende wijze
getracht worden een behoorlijke huisvesting te verkrijgen voor de nu
zoveel meer omvattende administratie van de centrale dienst.De Maat-
schappij kocht daartoe van de gemeente een ruim 2200 m2 groot zijnde
gedeelte van het buitengoed Puntenburg, aan het bestaande gebouw
grenzende, maar door een openbare weg daarvan gescheiden. De
Maatschappij droeg daarna het maken van plannen voor een nieuw
gebouw op aan de heer Jacob F. Klinkhamer, bouwkundig ingenieur
te Amsterdam, die ook met de uitvoering dier plannen werd belast.
De 26e juli 1893 werd door de Maatschappij het maken aanbesteed
van een centraalbureau met daarmede in verband staande werken, in
aansluiting met het oude gebouw. De raming daarvan bedroeg
ƒ 441.000, welke som, niettegenstaande alle extra werk en bijwerk,
niet is overschreden.
Op 14 augustus 1893 werd de eerste spade in de grond gestoken, en
op 2 december van hetzelfde jaar was de fundering gereed. Nadat deze
overwinterd had, werd de 12de maart 1894 met de opbouw begonnen
en de 10de november daaraanvolgende het gebouw glas- en waterdicht
cpgeleverd. In de laatste dagen van augustus 1895 kon een gedeelte
van het gebouw in gebruik genomen worden door de Centraalspoor-
wegmaatschappij, en vóór dat jaar ten einde was, werd de gehele
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen daarin over-
gebracht.
Het werk werd uitgevoerd door de heren D. Cerlijn en Zoon en
A. J. de Haan, aannemers te Amsterdam. De leiding der uitvoering
van het aanbesteed werk berustte bij de bouwmeester, de heer Jacob
F. Klinkhamer, bijgestaan door diens chef de bureau, de heer B. J.
Ouëndag,
terwijl het dagelijks toezicht op die werken was opgedragen
aan de heer G. Blom, als hoofdopzichter.
Het centraalgebouw heeft een 56,40 meter lang front, twee recht-
hoekig daarop staande vleugelgebouwen van 41 meter diepte, en een
middengebouw; door deze verdeling zijn twee grote binnenplaatsen
gevormd, aan de achterzijde van het gebouw door monumentale
hekken afgesloten. Op deze binnenplaatsen zijn de ingangen voor
verschillende takken van dienst; de hoofdtoegang tot het gebouw ligt
echter in het midden van de hoofdgevel.
Het nieuwe gebouw staat met het oude in verbinding door middel
van een overdekte brug ter hoogte van de eerste verdieping, over de
openbare weg; een tweede verbinding is verkregen door een tunnel,
onder die openbare weg doorgaande. Het maken van deze tunnel,
belangrijk lager gelegen dan de grondslagen van beide gebouwen, in
een bodem vol drijfzand, was een zeer lastig vraagstuk, dat opgelost
werd door tussen de voetingmuren van de brug de gehele tunnel, aan
een stuk van cement-ijzer geconstrueerd, te doen zinken.
De ondersteuning van de brug tussen de gebouwen is uitgevoerd
79
-ocr page 81-
1 •■ /•■
Detail van d-e kroonlijst aan hel tweede hoofdgebouw der N.S. Ie Utrecht.
80
-ocr page 82-
als een monumentale poort met twee doorgangen voor rijtuigen en
twee voor voetgangers.
In de benedenverdieping van het middengebouw zijn drie ketels
geplaatst, waarin de stoom wordt ontwikkeld die voor de verwarming-
van het nieuwe zowel als van het oude gebouw nodig is; de buizen
voor dit laatste doel liggen in de tunnel.
De verlichting voor beide gebouwen wordt geleverd van uit het
centraal-station voor electrische verlichting der Staatsspoorwegen. Dit
levert tevens de drijfkracht voor de beweging van de vijf ventilatoren,
die de kanalen aizuigen waardoor de in de bureaulokalen veront-
reinigde lucht naar buiten wordt gevoerd.
Het benedengedeelte van het middenfront, op een soubassement
van hardsteen opgetrokken, is in Oberkirchner steen, het daarboven
gelegen gedeelte in berg- en baksteen uitgevoerd.
In de grote vensterpartij zijn drie medaillons, voorstellende Diony-
sius Papin, met George Stephenson ter rechter- en James Watt ter
linkerzijde. Boven de ingang, in het gebouw, is evenwel de, volgens
de laatste nasporingen, eigenlijke vader van het stoomwerktuig ere
gegeven. Daar is namelijk het medaillonportret geplaatst van onze
grote Christiaan Huygens, de leermeester van Papin.
Onder het fries boven het drielicht zijn twee basreliefs; het rechtse
stelt de electriciteit, het linkse de stoom zinnebeeldig voor, als beide
grote krachten in dienst van het spoorwegwezen.
De rijk versierde topgevel van het middenfront prijkt met de zinne-
beeldige voorstelling, in beeldvorm, van handel en van nijverheid,
waartussen een versierde uurwerkplaat, terwijl het nederlandse wapen
onder een soort baldakijn het geheel bekroont.
Op de voorsprong van de zuilen onder de overbrugging rust ter
weerszijden een leeuw, waarvan die aan het oostelijke front een schild
houdt met het rijkswapen, terwijl die aan het westelijke front de
wachter bij het stedelijke wapen is. Boven de doorgangen voor voet-
gangers zijn cartouches, waarvan die aan het oostelijke front de kracht,
links de snelheid zinnebeeldig voorstellen. Op de cartouches in het
het westelijke front zijn opschriften gebeiteld."
Tot zover de beschrijving. Er is dus aan dit gebouw meer te zien dan
men op het eerste gezicht zou verwachten. Echter niet om deze spoor-
weghistorische details maar om het gebouw als geheel hopen wij op
zijn voortbestaan. Temidden van het beton en staal dat in Hoog-
Catharijne gaat domineren zal HGB II qua sfeer een oase zijn. Archi-
tectonische waarde en praktische bruikbaarheid zijn hierbij niet in
het geding. De stoel uit oma's keuken is voor ons vandaag een geliefd
meubelstuk tussen de volkomen verantwoorde zetels anno 1964. En
zo waarderen wij de nu zeventigjarige „schepping" van Klinkhamer
met al haar „geleende fraaiigheden" hogelijk temidden van al de
harde rechtlijnigheid in beton en glas temidden waarvan wij in de
komende jaren moeten leven.
                                                   de J.
81
-ocr page 83-
BOEKAANKONDIGING
Ph. J. C. G. van Hinsbergen, Bronnen voor de geschiedenis van Zeist. Deel II,
aflevering I, Van Gorcums Comp. NV., Assen, 19(54.
De Van de Poll-Stichting te Zeist zet de documentatie inzake de
Zeister historie, voort. Van het tweede deel is thans de eerste af-
levering verschenen. Zij omvat de periode 1529-1552. De omvang
van de oorspronkelijke stukken belette veelal ze anders dan in
extract- of requestvorm af te drukken. In een weinig betekenend
dorp als Zeist in de 16de eeuw was, vielen geen historische gebeurte-
nissen voor of vond de landgeschiedenis enige weerklank. Het bleel
bij verpachtingen en beleningen, een proces over veengronden, die
de abdij Vrouwenklooster in De Bilt pretendeerde de hare te zijn,
en dergelijke. De verzameling levert dan ook een groot aantal
topografica (ligging en namen van grondstukken), persoonsnamen
en enkele rechtshistorische verhoudingen op, waarin tesamen met
de gegevens in de reeds verschenen en nog te publiceren afleveringen,
wel alles te voorschijn komt wat er over het vroegere Zeist te achter-
halen valt.
                                                                                v. C.
Dr. H. I'. H. Jansen, Algemene geschiedenis der middeleeuwen. Prisma-Com-
pendia. Het Spectrum, Utrecht 1964.
Het gaat in deze Prisma-pocket grotendeels om bekende zaken, al-
thans voor wie zich van tijd tot tijd in cle middeleeuwse historie van
ons werelddeel verdiept heeft, en dat doet toch ieder die wat meer
wil weten aangaande het verleden van Utrecht. Maar het voordeel
van dit boek is dat men de feiten meer in hun samenhang voorge-
schoteld krijgt.
Dat hier dus om de grote lijnen gaat, spreekt vanzelf. De schrijver
heeft zich van allerlei toelichtende details, die men soms wel zou
wensen, nadrukkelijk onthouden.
Voor geïnteresseerden in het onderwerp gaf de schrijver nog
een uiterst nuttig aanhangsel over bronnen voor de bestudering
der middeleeuwse geschietlenis.
                                                 de J.
BLIJFT „RIJN EN ZON" BEHOUDEN?
De stichting „De Utrechtse Molen" heeft zich gewend tot de gemeenteraad van
Utrecht met een verzoek om alles in het werk te stellen om de molen „Rijn en
Zon" in de Adelaarslraat te Utrecht te behouden.
De stichting schrijft dat deze stenen stelling-koven molen sterk in verval is
geraakt en ten gevolge van stormschade al jaren buiten bedrijf is. Nu wordt
het bestaan van de molen bedreigd door het uitbreidingsplan. Volgens dit plan
wordt een nieuwe verkeersader dwars door de molen heen aangelegd.
Er zijn twee mogelijkheden, waarvoor de stichting de aandacht van de raad
waagt: verandering van het uitbreidingsplan (omlegging van het tracé dus)
of verplaatsing van de molen. Verplaatsing van de molen kost vermoedelijk
2 a Z]/2 ton.
82
-ocr page 84-
WIJZIGING SECRETARIAAT
De op de laatste jaarvergadering in het bestuur van Oud-Utrecht ge-
kozen dr. |. E. A. L. Struick zal het secretariaat van de vereniging
op zich nemen. Echter niet dien verstande dat dr. ir. C. L. Tem-
minck Groll de secretariaatswerkzaamheden blijft behartigen voor
zover deze betrekking hebben op de voorbereiding en organisatie
van de excursies e.d. De overige werkzaamheden worden van nu af
dus verricht door dr. Struick, Stolberglaan 25 te Utrecht.
KLEINE MEDEDELINGEN
DIE ONDIEPE VAN DER STAT GILDEN
Naar aanleiding van de besproken gevelsteen aan de Amsteidamsesl raat weg ,:ou ik
de lezers nog willen verwijzen naar twte kaarten in het Centraal Museum:
1° die van Evert van Schayck (1539), een schilderij op hout, dat men in de voorhal
van het museum kan vinden. De bedoelde omgeving is hierop aangeduid als
..ondiepe van der Stat Gilden".
2° die van Specht (een koper-gravure van 1G9G) waarop de vei lande Vecht bedding
nog duidelijk herkenbaar is. De overgebleven stroomdraden omsluiten de
smalle gerechten „Ondiepten»" en „Hogelanden".
Deze zijn blijkbaar als zandplatcn opgekomen, binnen een 200 m brede Vecht-
bedding, en hinderden de scheepvaart als „ondieptens". Na het afsnijden van deze
giotc bocht van de Vecht (1338) is ze geheel verland.
De man die deze gevelsteen plaatste moet gevoel voor de locale histoiie gehad
hebben. De redactie meent dat hij vermoedelijk niet meer achterhaald kan wolden,
maar deze huizen zijn niet zó oud. Kadastrale of andere officiële gegevens
moeten de „bouwheer' nog wel noemen.
                                                 M. N. Ackcl
VREEDZAAM WAPENGEBRUIK
Onder deze titel schreef in 192G de toenmalige voorzitter van Oud-Utrecht, dr.
W. A. F. Bannier, in elit maandblad over ele kanonnen die op verschillende punten
in de binnenstad van Utrecht als stootpalen worden gebruikt.
Dit ..vreedzaam wapengebruik" behoort tot de kleine bijzonderheelen die men,
rondgaande in de stad opmerkt. In de Viestraat behoef je ze niet te zoeken maar
in de stralen die haar karakteristiek aspect nog hebben behouden, geven ze het
straatbeeld een aardig accent.
Dr. Bannier maakte de inventaris van deze kanonlopen op. Men kan deze vinden
in de Ie jaargang van dit maandblad no, 6 en 7; in laatstgenoemd nummer heeft
de heer G. van Klaveren verhaald wat het gemeenteaichief dienaangaande aan
documentatie kon verschaffen. De kanonnen worden ook vermeld in het in 1956
verschenen deel van De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, dat
aan de gemeente Utrecht gewijd is. Het lijstje dat daar vermeld staat was incom-
pleet en noemt ook enkele kanonlopen elie verdwenen zijn.
Als we de gegevens van dr. Bannier vergelijken met wat tegenwoordig nog aan-
wezig is, komen we tot een totaal van 35 kanonnen, te weten Nieuwe Gracht 53
(3), 64 (4), 68 (4), 135 (4), 137 (2); Kromme Nieuwe Gracht 22 (4), 54 (2); Munt-
straat 5 (2); Achter Sint Pieter 8 (3), 29 (1); Lange Nieuwstraat 2 (2); Drift hoek
Wittevrouwenstraat (1); Oude Gracht 17 (1), 99 (2).
Sinds 1926 zijn zestien van deze kanonlopen uit het stadsbeeld verdwenen. De
Domstraat b.v. telde er vier voor de huizen 4 en 5. Ook stond er één bij Pays Bas,
terwijl er voorts op de Nieuwe Gracht en in de Muntstraat samen nog elf werden
aangetroffen.
                                                                                                    de J.
83
-ocr page 85-
I m"™"■•*'■ * 'l "W|
Een onbekend borstbeeld waarmee Utrecht Jan Pieterszoon Coen
eert, treft men aan in de gevel van een huis in de naar hem ge-
noemde „Jan Pieterszoon Koenstraat", in het gedeelte tussen
Kanaalstraat en Vleutensexveg. Het beeld dateert waarschijnlijk van
omstreeks 1890 toen deze straat bebouwd werd. Wie hiermee de
stichter van Bataviu heeft willen eren, is ons niet bekend geworden.
-ocr page 86-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 8 / AUGUSTUS 1964
AFSCHEID MR. J. W. C. VAN CAMPEN
Ons bestuurslid mr. J. W. C. van Campen zal, zoals bekend, wegens
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aftreden als ge-
meente-archivaris van Utrecht.
Voor deze gelegenheid wordt een afscheidsbijeenkomst gehouden,
die aanvankelijk was bepaald op 31 augustus. Zo staat het ook in de
circulaire die u is toegezonden. Het afscheid zal echter plaats hebben
op vrijdag 28 augustus om 16 uur in het stadhuis te Utrecht.
VROEDSCHAPSMISERE IN MONTFOORT
TIJDENS DE FRANSE REVOLUTIE
Januari 1795 begon voor Montfoort zeer onrustig. Donkere wolken
pakten zich samen en onder de verschillende bevolkingsgroepen
heerste een merkbare nervositeit. De vroedschap der stad vergaderde
practisch om de andere dag in een extra- dan wel extra-ordinaire
zitting.
Op 17 januari stonden tijdens de vergadering van de vroedschap
in de hal van het stadhuis de kwartiermakers van de franse troepen,
verzoekende na in de vergadering te zijn toegelaten de inkwartiering
van zes compagniën jagers, uitmakende een sterkte van zeshonderd
man, die bij de burgers moesten worden ondergebracht.
Even daarna kwamen ter vergadering de kwartiermakers van een
bataljon infanterie, sterk negenhonderd man. Aangezien van stads-
wege geen gelegenheid gevonden kon worden voor onderbrenging
85
-ocr page 87-
van deze laatste manschappen, kreeg de bevelvoerend officier toe-
stemming zijn mensen zelf huis aan huis kwijt te raken.
Op 18 januari marcheerden negenhonderd franse soldaten de stad
weer uit.
De commandant der vast in Montioort gelegerde troepen Philibert,
deelde de vroedschap tijdens een extra-ordinaire zitting mede, dat
indertijd toegezegd was, dat de posten zowel binnen als buiten de
stad van hout zouden worden voorzien doch dat er geen hout voor-
handen scheen te zijn. Hij eiste dan ook, dat de bomen die in de om-
trek der stad stonden, gerooid werden. ,.Waarover gedelibereerd
zijnde," besloot de vroedschap dit onverwijld te laten uitvoeren, en
het hout aan de diverse posten te doen bezorgen.
Op 19 januari vertrokken drie compagniën jagers, maar de vroed-
schap besloot desondanks met het rooien der bomen door te gaan.
Op order van commandant Philibert werden enkele wagens in ge-
reedheid gebracht om de volgende dag met een escorte naar de
veroverde schans tussen Montfoort en Linschoten te vertrekken ten-
einde na te gaan of aldaar nog hout en turf lag.
Uit hoofde der strenge koude, nam de vroedschap het besluit om
aan elke post tachtig turven te verstrekken en enige kaarsen voor het
verlichten der tenten. De molenaar kreeg opdracht zijn molen te
repareren, terwijl de bakkers moesten zorgen dat er steeds brood
voorradig was.
Tijdens de vergadering van 21 januari bood een zekere Adam
Verboog 85 wilgebomen te koop aan, die voor ƒ 36,— werden aan-
gekocht. Men besloot de bomen klein te laten hakken en de stukken
aan de arme lieden uit te delen om hen in deze strenge koude te
„soulageren".
Aangezien tegen de avond 21 januari wederom een compagnie
van negenhonderd man stond binnen te komen, werd aan de
adjudant-generaal Vatrain voorgeslagen gemelde manschappen in
ledige huizen onder te brengen om de burgerij van de inkwartiering
te ontlasten. „Zijn Edele" stemde daarin toe, waarbij een uitzondering
werd gemaakt voor heren officieren en tweehonderdvijftig „nako-
mertjes". In de vergadering van 22 januari deed burgemeester Van
Dam de verheugende mededeling, dat alle ingekwartierde soldaten
waren afgemarcheerd. Het vaste detachement van enkele honderden
soldaten bleef echter in de stad gelegerd.
Het was de burgemeester echter ter ore gekomen, dat er burgers
waren die ongeregeldheden zochten te plegen. Inderhaast werd in een
publicatie van stadswege bekend gemaakt, dat, ingeval er ongeregeld-
heden plaatsvonden, de burgerij werd aangemaand op het luiden
van de stadhuisklok op te komen en de aanvoerders van het oproer in
verzekerde bewaring te nemen. De magistraat gaf aan de goede
burgerij de verzekering, dat hun edelachtbaren hen niet zouden ver-
laten, maar integendeel zouden helpen in al hetgeen hun welvaren
betreffen mocht.
In dezelfde vergadering werd overgelegd een briefje van de kapitein
86
___
-ocr page 88-
der franse troepen Besse, verzoekende enige kisten met patronen, die
op de schans in Linschoten waren buitgemaakt, op een veilige plaats
op te bergen. Dit gebeurde in de schutterskamer ten stadhuize.
Op 26 januari werd besloten naar gewoonte, des donderdagsavonds
voort te gaan met het houden van bidstonden in de kerk. Tevens
vond de vroedschap goed dat enige lieden met sleden naar Wilnis
werden gezonden om turf te halen ter uitdeling aan de armen daar
de strenge koude maar steeds bleef aanhouden. De vervoeders zouden
elf stuivers franco huis ontvangen.
De volgende dag — 27 januari 1795 — luidde in Montfoort de klok
der revolutie en voltrok zich de patriottische omwenteling.
President-burgemeester Jan Hendrik van Dam had die morgen de
vroedschap in een spoedvergadering bijeengeroepen, daar hem in de
vroege ochtend een briefje was thuisbezorgd met de volgende inhoud:
Het Comité Revolutionnair der Stad Montfoort ordonneert aan den
Burger President dezer Stadsregering Jan Hendrik van Dam, o<m zich
hedenmorgen ter klokke Tien uuren, mede nevens zijn mede Regen-
ten, die daarvan door U ten spoedigste moeten worden aangezegd en
geadvesteerd, te vervoegen op het Raadhuis dezer Stad, om aldaar
aan te hooren, zoodanige wil en begeerte, als het Comité Revolution-
nair, uit naam van de Vrije Burgers van Montfoort, aan hen ge-
zamenlijk, zal voordragen.
Actum Montfoort, den 27 Januari 1795.
In kennisse van mij,
G. J. Verbeek.
„Na lectura van het biljet", zo vermeldden de notulen, wordt het
Comité Revolutionnair door de bode aangekondigd, „welke na
verzogte en bekoomen permissie binnengestaan zijnde, heeft zekere
Lambertus de Visser van Utrecht, aan deeze Magistraat zeeker De-
claratoir waarbij het Comité Revolutionnair, geauthoriseerd door de
Burgerij der Stad, de gantsche Regeering van hunne posten ontslaat,
voorgeleezen, met bijgevoegde eisch om deeze Raadzaal onmiddellijk
te verlaaten."
De revolutie die zich op bovengenoemd tijdstip in Montfoort vol-
trok, geschiedde in feite op instigatie van de stad Utrecht. In het ge-
meentearchief te Montfoort bevindt zich onder andere een volmacht
met de navolgende inhoud:
De door het Vrije Volk van Utrecht aangestelde Municipaliteit,
committeert bij deze de Burgers Abcker en L. Visser, Leden van der-
zelver Municipaliteit om zich zonder uitstel te begeven na Montfoort
en zich aldaar te vervoegen bij het Volk van Montfoort en hetzelve
te verzoeken en aan te dringen om zonder verwijl aan te stellen een
Comittee Revolutionnaire om met het Volk van Montfoort te pre-
cedeeren tot het ontslaan van hunne teegenwoordige Regeering en
eene Municipaliteit uit hun midden te committeer en, uit hoofde van
de Iwoge noodzakelijkheid dat eene nieuwe Deputatie worde ge-
87
-ocr page 89-
organiseerd ter formeering van eene Stadsvergadering teneijnde met
de overige Bondgenoten te kunnen concurreeren om de Vrijheid, ons
door het Edelmoedig Fransche Volk aangebooden en geschonken
te moogen ivorden tot stand brengen, en de middelen te helpen be-
raamen om het Vaderland te behouden.
Utrecht, 22 Januari] 1795.
(Was get.) A. van Scherpenzeel.
id. Prest. Isaac Falck, Secretaris.
Bovenstaande mededeling sloeg bij de vroedschap als een bom in,
want nadat zij hiervan kennis hadden genomen, hebben de leden van
de magistraat hartelijk afscheid van elkaar genomen en zijn zij niet
zonder aandoening uit de raadzaal gegaan en naar hun huizen terug-
gekeerd.
Onder leiding van de Utrechters Adriaafl Abeker en Lambertus
Visser en een aantal montfoortse patriotten, vergaderde het Comité
Revolutionnair en werd voorlopig een nieuwe stadsregering gevormd,
waarna de klokken, zowel van de kerktoren als van het stadhuis,
luidden en de nieuwe volksrepresentanten door de bode werden ver-
zocht hun posten te komen bekleden.
Van te voren was de gehele burgerij in de kerk bijeengeroepen.
Haar was gevraagd of zij genoegen nam met de door het Comité
Revolutionnair voorgestelde nieuwe volksvertegenwoordiging, waar-
mee „zonder uitzondering van eenig man" accoord werd gegaan.
Opvallend is, dat niet uitzondering van burgemeester Van Dam en
Van Harnielen en Blom, de oude vroedschap weer in het zadel werd
gezet. De oude raad bestond namelijk uit Van Dam, Van Wijngaar-
den, De Beus, Van Harmelen, Van den Broek, Blom, Van Haatten,
Buijn en Notenboom.
De samenstelling van de nieuwe volksvertegenwoordiging was als
volgt: J. F. Gobius, koopman, maire; A. van Haatten, procureur-
generaal; Jan Story; E. Notenboom; O. van Wijngaarden, koopman;
Jan de Beus, timmerman; B. Jurriens, med. doet.; I. Kabos, koopman;
C. Schroot jr., apotheker; G. van den Broek, kaaskooper; D. Noten-
boom, schipper; L. Spendel, schipper; P. C. Buijn, notaris; A. van
Keulen, schoenmaker en D. Burgers, koopman.
Het Comité Revolutionnair zag zich na de omwenteling van de
regering van haar taak ontheven en gaf de leiding over aan de nieuw
gekozen gezagsdragers.
De eerste taak van het nieuwe stadsbestuur was het publiceren van
een bekendmaking aan de vrije burgers van Montfoort „om de
heuchelijke ommekeer van zaaken niet te storen door de minste
ongeregeltheid en specialijk de afgezette Regenten noch met woorden
noch met daaden eenige onaangenaamheid aan te doen, hen geen
ongeluk te doen wedervaaren en daardoor de gepaste vreugde te
bevlekken."
In een afzonderlijke publicatie werd voorts bekend gemaakt, dat
„alle Stadsamptenaaren provisioneel hunne bedieningen zouden blij-
88
-ocr page 90-
ven waarnemen." Voorts werd besloten vier nieuwe brandlantaarns
voor de stad te laten maken, de door de vorige regering bestelde turf
uit Wilnis te laten halen doch voor een stuiver per honderd méér
dan was afgesproken. Notaris Buyn kreeg opdracht de sleutels van
de Lijnbaan waar het hooi lag opgeslagen, op een veilige plaats te
bewaren.
Tijdens de vergadering van 30 januari werd medegedeeld, dat aan
de voor het stadhuis geplante vrijheidsbooni, door de burgers enige
schending was gedaan. Dit mocht niet meer gebeuren en de onrust-
stokers zouden als vijanden van het vaderland strengelijk worden
gestraft.
Dat het overigens in Montfoort niet altijd vrijheid, gelijkheid en
broederschap was, blijkt uit een publicatie van 7 maart 1795.
Er hadden telkens ongeregeldheden plaats. Deze uitten zich in vele
Nu in bijgaand artikel de geschiedenis van Montfoort wordt verhaald, plaatsen
wij hier een tekening van Leo K. Zeldenrust, ontleend aan Cobouw, van de
vroegere kapel van het mannenhuis, één der monumenten te Montfoort die sinds
lang in verval verkeren. Het gebouwtje dat na restauratie — waarvan helaas geen
sprake is — een zeer aantrekkelijk element in de oude stad zou zijn, is als kolen-
pakhuis in gebruik.
89
-ocr page 91-
baldadigheden, zo met het inwerpen van glazen, als het schieten met
pistolen, voetzoekers, slangetjes, enzovoort, waardoor grote ongeluk-
ken konden gebeuren. „Degene die contraire dezes zal bevonden wor-
den, zal verbeuren een boete van zes gulden en zullen de ouders voor
hunne kinderen aansprakelijk worden gesteld."
Op 20 maart 1795 werd aan de municipaliteit toegevoegd een
comité van waakzaamheid, bestaande uit drie personen, gekozen uit
de burgerij, teneinde tussen de provisionele regering en de burgerij
toezicht te hebben. Secretaris van bedoeld comité was G. J. Verbeek,
een eerzaam bakker, dezelfde persoon die op 27 januari secretaris was
van het Comité Revolutionnair.
Dat het niet erg boterde tussen de stadsregering en het comité van
waakzaamheid, blijkt wel uit het feit, dat het comité op zondag 3 mei
de burgerij opriep voor een spoedvergadering in de Grote kerk op
5 mei met de bedoeling de stadsregering maar weer omver te werpen.
De provisionele representanten — de vroedschap — deed echter een
tegenzet door de burgers van Monttoort op te wekken tot het be-
zoeken van een vergadering in de kerk op 4 mei. Hun opzet was uit
de burgerij een commissie van zes personen te benoemen die plannen
zou uitwerken tot de vorming van een nieuwe stadsregering. Blijkens
de notulen waren op de vergadering van 4 mei tachtig personen aan-
wezig; op 5 mei slechts een gering aantal personen.
De op 4 mei gekozen commissie bestond uit Pieter Notenboom,
Lourens van Harmelen, Ruth Steenbeek, Gerardus Monix, Cornelis
Buijn en Dirk Hogenboom. In de vergadering van 5 mei zou de com-
missie officieel worden geïnstalleerd, doch de heren Hogenboom,
Van Harmelen en Monix bedankten voor de eer, zodat in hun plaats
werden aangewezen Jozef Petit, Gerrit Snel en Roelof Weening.
De vroedschap riep de hulp in van de staten van Utrecht om de
rust in Montfoort te herstellen en reeds op 7 mei kwam een deputatie
bestaande uit de heren Essenius, Van Vliet en Van Leeuwen ge-
escorteerd door zeven franse dragonders de stad binnen.
Er had een samenspreking plaats tussen vroedschap, comité van
waakzaamheid en enkele burgers. Resultaat was dat de provisionele
municipaliteit bleef erkend tot tijd en wijle een nieuwe volksvertegen-
woordiging door de burgerij op een wettige en geregelde wijze ver-
kozen, dezelve zou vervangen.
Op dinsdag 2 juni 's avonds om zeven uur werd de burgerij al weer
voor een bespreking in de Grote kerk opgeroepen om aldaar aan te
horen het plan tot vorming van een nieuwe stadsregering. Deze be-
spreking heeft tot enig resultaat geleid, want op 8 juli werd aan de
stedelijke regering een lijvig dossier overhandigd dat eenendertig
artikelen omvatte:
1  een plan of ordre volgens welke de volksvergaderingen gehouden
zullen worden;
2  tot het bepalen van het getal der leden uit welke de municipaliteit
voortaan zal bestaan;
90
-ocr page 92-
3 tot het regelen van de wijze van stemmen in de volksvergadering
en het opmaken van het getal der stemmen.
De vroedschap kon zich echter met de ingediende voorstellen niet
geheel verenigen en benoemde uit haar midden een commissie van
onderzoek, die zich zou belasten met de samenstelling van een voor
Montfoort geëigend reglement. Op 11 augustus 1795, werd het nieuwe
concept in principe aanvaard en de commissie stelde voor het ge-
durende acht dagen ter visie te leggen in herberg Het Statewapen van
's morgens 8 uur tot 's avonds 8 uur.
Woensdag 26 augustus had de verkiezing van nieuwe representan-
ten plaats des middags om 2 uur in de Grote kerk. Van half 2 tot 2 uur
luidde de klok als teken van oproeping van de kiesgerechtigden ter-
wijl de kerkdeuren om half drie hermetisch werden gesloten, zodat
niemand, ook niet door een achterdeurtje kon binnenkomen. Die
niet kwamen werden geacht in te stemmen met al hetgeen ten deze
door hen, die op de gestelde tijd in de kerk gecompareerd waren,
werd verricht.
In totaal bracht men 186 stemmen uit. Gekozen werden:
Engelbert Noteboom; Leendert Spiendel; Christiaan Schroot; Ary
Achtersloot; Jan Romeijnders; Quirinus van Haatten; J. F. Gobius;
Jan Story; Jozeph Kabos; Bernard Jurrien; Abraham van Keulen en
Christiaan Eygers.
Doordat de heer Gobius — die was benoemd als publiek aanklager
— bedankte, werd de raad aangevuld met een lid, voortgesproten
uit het comité van waakzaamheid, en wel Martinus van Huizen.
Deze laatste was een gespleten persoonlijkheid want in de vergade-
ringen van de vroedschap knikte hij steeds maar ja en op de bijeen-
komsten van het comité van waakzaamheid deed hij dit eveneens.
En vroedschap en comité zaten in geen enkel opzicht op één stoel.
Martinus kon deze houding dan ook geen maanden achtereen uit-
houden. Eind van het liedje was dat hij na verloop van tijd zijn
congé kreeg.
Zijn opvolger, de koopman Dirk Burgers, welke voorheen ook
al deel van de vroedschap had uitgemaakt, bekleedde niet lang het
raadslidmaatschap. Men kwam er namelijk achter, dat hij geen in-
geboren burger van Montfoort was, dus ten onrechte zitting had.
Hoewel het comité van waakzaamheid waakzaam bleef, gingen toch
langzamerhand de scherpe kantjes er af en kreeg men weer meer
begrip voor elkanders verhoudingen.
A. C. HELLEMA.
91
-ocr page 93-
HELAAS GEEN SPROOKJE!
„Die hele singeldemping is een
sprookje", moet een eerzaam boek-
handelaar in Utrecht gedacht heb-
ben en hij gebruikte het vignet
van het comité Binnenstad en Sin-
gels voor aankondiging van een
sprookjesboek in zijn opruimings-
catalogus.
Jammer genoeg is de singeldem-
ping géén sprookje, hoewel je er
nog altijd op hoopt. Soms droom
je ervan. Dan zie je hoe de route,
die eenmaal door stil maar levend
water werd ingenomen, het do-
mein is geworden van lawaaierige
en razende maar toch dode „blik-
ken beesten". De techniek ver-
drong natuur en rust.
Je wordt wakker en denkt eerst:
het was een nare droom... om
even later tot de werkelijkheid te komen en te weten dat een groot
deel van de Utrechtse singels voor de bijl gaat, want de binnenstad
moet immers bereikbaar blijven voor het verkeer!
Geen lieve moeder helpt daaraan; de singels zullen dicht en de
stedelijke overheid laat geen gras groeien over haar besluit. Dat
doet ze trouwens nooit. Ook het plan Hoog-Catharijne redt de
Catharijnesingel niet. Het plan is hemelhoog geroemd om zijn (aan
het buitenland ontleende) genialiteit. Doch een plan-op-poten dat
talloze mogelijkheden zou bieden en legio oplossingen geeft, maar
desondanks geen kans ziet om het singelwater te sparen is niet
DE SPROOKJES VAN ANDERSEN
Volledige uitgave van de wereldberoemde, onver-
gankelijke sprookjes. Rijk geïllustreerd met 44 grote
platen — 12 in kleuren — en talrijke geestige te-
keningen.
„Er was eens ..." De magische term die kinderen
geboeid doet luisteren en volwassenen een ogen-
blik de zorgen van alledag laat vergeten.
Royaal formaat, gebonden in linnen band; 630 blz.,
nu vijf gulden voordeel: voorheen (13,50), thans
8,90.
Een bezit voor het leven!
Bestelnummer 1300.
92
-ocr page 94-
geniaal. Het biedt namelijk geen „Utrechtse" oplossing, want het
vraagstuk Stationsplein-Leidseveer moge door Hoog-Catharijne uit
de wereld geholpen worden door letterlijke opruiming van nage-
noeg al wat er staat, het roept vervolgens een nieuw vraagstuk in
het leven: aanpassing van de binnenstad aan Hoog-Catharijne, een
steeds verder voortvreten van de hoogbouw in de binnenstad, met
mogelijk te zijner tijd een plan Hoog-Oudegracht, totdat de trieste
Neude-kolos bereikt wordt, symbool der aantasting van het historisch
stadsbeeld.
Nee, alles is zo concreet als het maar zijn kan. Aan sprookjes doen
we niet in Utrecht!
                                                                           de J.
BOEK AANKONDIGING
T. van Veen, Utrecht lussen Oost en West. Studies over het dialect xian de
provincie Utrecht.
130 blz. met 14 taalkaarljes. Van Gorcum & C'.omp.,
Assen 1964.
Het proefschrift waarop de directeur van de Christelijke Kweekschool
„Rehoboth" op 19 juni 1.1. te Utrecht de doctorstitel behaalde, vat de
schrijver zelf als volgt samen: De dialecten van de provincie Utrecht
vertonen grote verscheidenheid. Sommige houden verband met Hol-
land, andere met het oosten, terwijl sommige trekken brabantse
invloed doen vermoeden. De uit het oosten stammende kenmerken
strekten zich vroeger meer naar het westen uit, in de 17de eeuw
werden ze gedeeltelijk door het toonaangevende Holland terugge-
drongen. De stad Utrecht vertoont grote dialectische overeenkomst
met de naburige dorpen en steden. Het provinciaal dialect heeft zich
het best in de omgeving van de Kroninierijn gehandhaafd. Het noord-
westelijk deel van de provincie heeft veel van zijn oorspronkelijk
karakter ingeboet. Ook in de forensendorpen Zeist en Baarn is weinig
van hun vroegere dialect overgebleven.
Over de filologische waarde van dit proefschrift mag ik geen oor-
deel uitspreken. Wie er sappige stukjes Utrechts in denkt te vinden
zal wat teleurgesteld zijn. Het was niet de bedoeling specimina in
Utrechts dialect bijeen te lezen of curieuze, min of meer folkloristische
zegswijzen mee te delen, maar voor Utrecht karakteristieke woord-
vormen te ontleden en de invloed van andere gewesten daarop te
onderzoeken.
Ik heb mij echter wel verwonderd in de litteratuurlijst niet het
artikel vermeld te vinden van dr. A. de Goede „Iets over het Utrecht-
sche stadsdialect", gepublicedtd in het Jaarb. van Oud-Utrecht 1943,
blz. 132-146, waar menige interessante woordvorm vermeld wordt en
reeds een poging tot een bepaalde systematiek gedaan werd.
Ook moge nog opgemerkt worden, dat de apocope (het wegvallen)
van de letter t en de „hypercorrecte" toevoeging van dezelfde letter
in geschreven teksten niet alleen in middeleeuwse archiefstukken
93
-ocr page 95-
Ook voor ditmaal mogen wij de teke-
naar Gijsbers van het U.N. „citeren",
die weergaf in welke bewoordingen hij
zich de promotieplechtigheid van dr.
Van Veen voorstelde. Feit is dat velen
op de receptie de jonge doctor „op zijn
utrechs" feliciteerden, waarop hij menig-
maal antwoordde met „ploaggees!" Het
verhaal gaat dat de gepromoveerde één
der gelukwensers, die hem tezeer in het
oolje nam, kernachtig toevoegde: „Iaam-
stroal!"
..MA&IKOM /N STUL \
T£ SLOVEN, VRAGEN 1:
OFHETPOCTOiCTSie j
SÊ SUtLETèlE WIL I
KOMMEOANPAKKE V
voorkomen, maar tot in de 19de eeuw worden aangetroffen. Ik
noteerde b.v. viit de 16de-19de eeuw: int Tollesteech (in het levende
spraakgebruik komt ook Stollesteech voor), het lijsse veer (Leidse
veer), mesvaelt, wilbraet, oortijsermaker, Steenwecht, graaftschrift,
deurraamd.
Deze opmerkingen willen zeker niet zeggen, dat ook niet-filologen
niet met nut en genoegen van het proefschrift kennis kunnen nemen.
Wel moet mij nog van 't hart, dat de dankbetuiging in het „Woord
vooraf" aan het Rijksarchief wel voor het Gemeentearchief bedoeld
zal zijn.
                                                                                       v. C.
Beeldhouwkunst. Aartsbisschoppelijk Museum. 237 blz. tekst, 125 afb. Utrecht
1962.
Een belangrijk onderdeel van het Aartsbisschoppelijk Museum te
Utrecht vormt de daar aanwezige sculptuurcollectie. Voor het mid-
deleeuwse gedeelte wordt ze door geen nederlands museum over-
troffen. Deze groep publiceerde prof. Vogelsang reeds in 1911 in zijn
inmiddels reeds lang uitverkocht boek „Die Holzskulptur in den
Niederlanden I". De hier aangekondigde uitgave echter omvat de
beschrijving van de gehele collectie, die zich uitstrekt van de ivoren
drinkbeker, bekend onder de naam van De Kelk van St. Lebuïnus,
in het begin der 9de eeuw in de paleisschool te Aken vervaardigd en
het beroemde middengedeelte van de ivoren triptiek (een Hodegetria-
Madonna) uit Byzantium (10de eeuw) tot aan een bronzen Piëta van
Zadkine uit 1955 en een marmeren Madonna van Arthur Sproncken
uit 1961.
De uitvoerige beschrijvende catalogus is onderverdeeld in ver-
schillende perioden, telkens door een deskundige inleiding vooraf-
gegaan. Zo wordt men langs romaanse, gothische, renaissancistische,
94
-ocr page 96-
barokke beeldhouwwerken via waterstaatsstijl en neogothiek gevoerd
naar de, nog slechts in bescheiden mate aanwezige producten van
eigentijdse beeldhouwers en houtsnijders. Naar de bedoeling van het
Museum zijn de voorstellingen van kerkelijke of religieuze aard.
Dr. D. Bouvy, de directeur van het museum is wel de auteur van
de ongetekende Inleiding op de gehele publicatie, die niet tot stand
is kunnen komen zonder de voorbereidende arbeid van vroegere
beheerders en tegenwoordige medewerkers. Voor het uiterlijk van de
uitgave niets dan lof. Naast de beschrijving van het gehele scupturale
museumbezit in 433 nummers en een aantal nuttige registers maken
de vijf gekleurde en de honderdtwintig zwarte, een gehele pagina
beslaande afbeeldingen het boek tot een waardevol bezit voor iedere
belangstellende in de ontwikkeling van een bepaald aspect van de
westeuropese beeldhouwkunst.
Noord- en zuidnederlandse, kleef-gelderse sculptuur is er ruim
vertegenwoordigd, Italiaanse, franse en engelse beelden in mindere
mate. De Utrechtse kunstenaars, van wie het museum werk bezit, zijn
behalve de talrijke middeleeuwse anonymi: facob van de Borch,
Colijn de Nole, Nicolaas Verhaar, Willem Hendrik van de Wall,
F. W.
Mengelberg, Stef en Jo Uiterwaal.
                                        v. C.
NIEUWE PUBLICATIES
W. A. G. Pcrks, Geschiedenis van de gemeentegrenzen in de provincie
Utrecht van 1795-1940. In: Provinciale Almanak voor Utrecht voor
1962. 81 blz. Met tekeningen en kaarten.
De heer Perks, die in de Provinciale Almanak voor 1963 een actuele studie
publiceerde over hel ontstaan en de weder oplossing van de gemeenten Bun-
nik, Odijk en Werkhoven en Houlen, Schalkwijk en Tull en 't Waal, had
eerder, in de Almanak voor 1962, aandacht besteed aan de gemeentegrenzen
in de gehele legenwoordige provincie Utrecht,
Uitgaande van de situatie van 1795, toen het gewest vijf steden telde, circa
140 gerechten en de zelfstandige, noch tot Utrecht noch tot Holland be-
horende baronie IJsselstein, ging hij achteieenvolgens na hoe eerst in de
Bataafse Republiek 1795-1806, vervolgens onder het Koninkrijk Holland
1806-1810, tijdens de inlijving bij Frankrijk 1810-1813, verder van het herstel
der onafhankelijkheid tot de grondwet van 1848 en ten slotte van na dat jaar
tot 1940 de plattelandsgemeenten — de steden bleven buiten bespreking —
nu eens door splitsing, dan door toevoeging of afscheiding hun tegenwoor-
dige grenzen gekregen hebben. Het blijkt dat deze onder invloed van allerlei
factoren in de laatste anderhalve eeuw nogal instabiel zijn geweest. Zo goed
als nu motieven van betere bestuurbaarheid soms grenswijzigingen nodig of
wenselijk maken, was er ook vroeger meer dan eens aanleiding verandering aan
te brengen.
Na het algemeen overzicht van wat er in de genoemde perioden geschiedde,
volgt een opgave van alle wijzigingen per (hedendaagse) gemeente. Bijlagen
geven o.a. een lijst van de hoge heerlijkheden en ambachtsheerlijkheden in het
gewest Utrecht in 1795, reorganisatieplannen tusschen 1798 en 1849 en een
staat van de tractementen van burgemeesters en secretarissen in laatstgenoemd
jaar. Om enkele cijfers te noemen: de burgemeester van Achttienhoven (373
zielen) genoot ƒ 80,—, de secretaris ƒ 70,— per jaar. Voor Houten (1007) was
95
-ocr page 97-
de honorering voor ieder der beide functionarissen ƒ 125,—. Maartensdijk
(1528) gaf ƒ 200.- en f 160,-, Mijdrecht (2521) f 220,- en ƒ 180,-, Zeist (3350)
f 400,- en f 250,-, Zuilen (802) f 140,- en f 120,-.
Naast kleine detailkaartjes in de tekst, geven negen los toegevoegde kaarten
van de gehele provincie de situatie van de grenzen der verschillende ge-
meenten in bepaalde jaren weer.
De studie van de heer Perks is ook als afzonderlijke publicatie verkrijgbaar
bij de Provinciale Griffie te Utrecht (ƒ 10,—).
                                         v. C.
M. F. Polak. Voorbehoedende behandeling tegen rabies in het jaar
1886. In: Nederl. Tijdschrift voor geneeskunde, jrg. 108, 1964, nr. 1,
blz. 36-40.
Een student van 's Rijks Veeartsenijschool J. Attema Czn., in 1886 door een
dolle, ter behandeling opgenomen hond gebeten, werd op rijkskosten naar
Parijs gezonden om zich daar te laten behandelen door Pasteur, die in het
voorgaande jaar zijn vaccin tegen dollehondsbeet voor het eerst bij de mens
had toegepast.
Een der aardige brieven, waarin de student verslag van zijn bevindingen uit-
brengt aan de directeur van de Veeartsenijschool, dr. A. W. H. Wirtz, wordt
door dr. Polak in zijn artikel afgedrukt. Zelfs de nederlandse gezant te Parijs
interesseerde zich voor het geval. De behandeling duurde tien dagen. Kosten
van reis 2e klas retour en verblijf ƒ 127,02.
Tot 1907 zijn personen die in aanmerking kwamen voor behandeling op rijks-
kosten tegen rabies naar Parijs gezonden; van 1907-1914 werd gebruik gemaakt
van het .,Instituut antirabique" te Brussel; sedert november 1914 kon koste-
loze behandeling plaats hebben te Utrecht, Pasteurstraat 2. Tegenwoordig
geeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid, Sterrebos 1, gelegenheid tot
voorbehoedende behandeling.
                                                                  v. C.
Tot de panden aan de Springweg te utrecht die blijkbaar voor afbraak bestemd
zijn, behoort het huis no. SI, vanouds bekend als „De Spaence Stoel". Flauw
zichtbaar ontwaart men midden in de kroonlijst nog de afbeelding van een stoel,
omgeven met het opschrift „ANNO spaence stoel 164?".
Foto: A. G. Ubaghs
96
-ocr page 98-
CkÉJtmff
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 9 / SEPTEMBER 1964
EXCURSIE NAAR NAARDEN
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot
het deelnemen aan een excursie naar de stad Naarden op zaterdag
26 september a.s.
Vertrek vanaf het Janskerkhof bij de sociëteit P. H. R. M. om half
twee precies.
Terugkeer ongeveer om half zeven. De kosten bedragen
ƒ 3,25 per deelnemer. Wie per eigen gelegenheid gaat betaalt ƒ 1,—;
deze laatsten dienen tegen half drie bij het stadhuis te Naarden
aanwezig te zijn.
Zoals reeds enige malen geschiedde is ook voor deze keer als doel
van een excursie een plaats gekozen die weliswaar niet in de provincie
Utrecht ligt, doch die door haar nabijheid eertijds bepaalde banden
met het Sticht had.
Op het excursieprogramma staan:
1    Het fraaie renaissance raadhuis van 1601 met zijn trapgevels en gerestaureerde
hal.
2    De Grote kerk, eind 15e eeuw, met haar monumentale iets oudere toren.
Inwendig zijn in het bijzonder de gewelfschilderingen en het koorhek uit het
begin der 16e eeuw van belang.
3    Het Comeniusmausoleum, een laatgotische kapel die vroeger deel uitmaakte
van een klooster en thans gewijd is aan de nagedachtenis van de tsjechische
geleerde Johannes Amos Comenius, die hier in 1670 werd begraven.
4    Het vestingmuseum dat ondergebracht is in de wallen van de zo uitzonderlijk
gaaf bewaard gebleven vestingwerken van deze stad.
Literatuur over Naarden: C. A. de Bruijn en W. H. Schukking, Naarden 1350-1950
(Leiden 1950).
Kaarten voor deze excursie zijn verkrijgbaar bij de Nederlandsche
Handel Maatschappij, Janskerkhof 12, Utrecht. Wie schriftelijk kaar-
ten bestellen wil, kan dat doen door storting van het bedrag op giro-
nummer 575520 ten name van de penningmeester van Oud-Utrecht.
Namens het bestuur:
Ir. J. D. M. BARDET, voorzitter
Dr. ir. C. L. TEMMINCK GROLL
97
-ocr page 99-
GRENSSTENEN EN VELDNAMEN
Veelvuldig waren de klachten die het gemeentebestuur van Soest
na 1815 bereikten over het willekeurig in bezit en gebruik nemen
van de zogenaamde dorpsgronden: braak liggende gronden (driest),
heidevelden en venen, gelegen Achter den Engh, op Het Hart, De
Bunt en De Heyberg (Soesterberg), maar ook van de dorpsbrinken,
die reeds gedeeltelijk in cultuur waren gebracht.
Benamingen als Het Hart en De Bunt wijzen er op dat de grond
daar schraal en onvruchtbaar was en niet dan met grote moeite
kon worden ontgonnen. „Hart" heeft hier de betekenis van
harde, schrale grond. De Soestenaren vermeenden nog altijd collec-
tieve gebruiksrechten te kunnen laten gelden op deze gronden,
hoewel zij wisten dat deze eigendom waren van de gemeente.
Het euvel van de „aangravingen", zoals men het noemde nam
toentertijd dusdanige vormen aan, dat het gemeentebestuur ertoe
overging de oude dorpsgronden in erfpacht uit te geven om de
grond rendabel te maken. Het werd gegeven voor een bepaalde tijd,
hetzij voor een periode van vijftien of dertig jaar, hetzij verstrekt in
eeuwigdurende erfpacht. Hiermee was het gemeentebestuur echter
beslist niet royaal. Vreemdelingen kwamen niet in aanmerking. In-
gezetenen die gronden vroegen, moesten bewijzen dat dit dringend
noodzakelijk was om een getimmerte — huizinge of hut — op te
zetten. Veelal werd het verzoek toegewezen wanneer men geen
goede woning kon bekomen. Het gemeentebestuur, dat deze dorps-
gronden — eertijds de oude markegronden — in bezit had gekregen,
handelde hiermee naar eigen goeddunken i). Er werden regelingen
gemaakt omtrent het gebruik van de grond, bij voorbeeld „dat de
eigenaar of zijne successeuren in die tijd nimmer het regt of ver-
mogen zullen hebben voorsz. dorpsgrond aan een ander, hetzij in
eigendom, hetzij in gebruik, huur of erfpagt aftestaan, dan met
schriftelijk consent van den Schout en Leden van het Bestuur dezer
gemeente in der tijd."
Het zich wederrechtelijk toeëigenen en in bezit nemen van de
oude dorpsgronden was een door de eeuwen heen steeds weer terug-
kerend misbruik, dat echter in het begin van de 19e eeuw hoogst
bedenkelijke vormen aannam, zodat men wel maatregelen moest
nemen. In de notulen van de raadsvergadering, gehouden op donder-
dag den 26 juni 1817, lezen wij hierover:
Voorts is ter vergadering voorgedragen, dat, aangezien de Ingezetenen wegens
menigvuldige afgvafing en opzettelijke toeeigcning van Dorpsgronden geheel
willekeurig handelen waardoor niet alleen veel Gemeente grond verloren gaat
maar zelfs veele plaalsen de Dorpswegen, Schapen driften Rijspoien en Voetpaden
W. van Iterson, De historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de
provincie Utrecht. Deel I. Bnd. II, blz. 600.
98
-ocr page 100-
belemmerd worden, en dat het ten hoogsten noodzakelijk was dat hier tegen de
noodige voorneming in 't weik wordt gesteld.
is ter vergadering beslooten.
Ie aan Gijsbert Oosterbeek door de geregts. Bode te doen aanzeggen dat het
eigendunkelijk weg nemen van het Hei veld om zijne woning gelegen en
bezaaid met Sparren ten voordeden van de Gemeente en als Doipsgiond weder
wordt toegeëigend.
2e Aan den Heer Elsinger te kennen te geven dat hij deszelfs betimmering op
de Brink weder zal behoren in te trekken en te herstellen in dien staat als
het voormaals is geweest.
3e Aan Ryk de Ruig, Peter Schouten, Willem Bomer, Theunis Smorenburg,
Hend. de Bruin en Klaas van 't Klooster
te doen aanzeggen om de Dorpsgrond in hunne uitgezette en afgevreiden
(sic!) tuinen ingetrokken; weder weg te ruimen, en te herstellen als het aldaar
voormaals is geweest.
voorts aan Johannes Staal gereglelijk te doen aanzeggen dat de Bomen in de
Dorpssteeg door hem aldaar gepoot aan de zijde van het erf over Everts op
gemelde steeg, niet kunnen verblijven maar vandaar moeten worden weg
geruimd uiterlijk binnen Veertien dagen. 2)
Zeer terecht worden de genomen maatregelen ten uitvoer gebracht,
doch zonder blijvend resultaat. Hardnekkig bleef men doorgaan
eigenmachtig grond in gebruik te nemen. Wel is er een besluit ge-
nomen om van tijd tot tijd de „differente dorpsgronden", welke in
gebruik zijn genomen met toestemming van het bestuur dezer ge-
meente, te inspecteren en zowel daar als van sommige „possesseuren
van dorpsgronden bij Erfpacht of anderzints ingebruik, de noodige
nameting te doen en de Jaarlijkse kosten daarin te bepalen." Deze
jaarlijkse inspectie had mede ten doel de vele aangravingen te
voorkomen.
Twintig jaar later besluit het gemeentebestuur om verdere af-
gravingen en misbruiken dienaangaande te voorkomen de grenzen
van de Dorpsgronden vast te stellen, door grote keistenen te leggen
op verschillende, bij de dorpsbewoners bekende punten, voorname-
lijk Achter den Eng waar de aangravingen het meest voorkwamen.
Op voordracht van de burgemeester Stein van Hensbroek wordt in
de raadsvergadering van 26 augustus 1833 het besluit genomen tot
een nadere grensaanduiding van de oude dorpsgronden, die wij hier
laten volgen:
De Burgemeester draagt voor om vermits de Dorps gronden achter den Engh
binnen deze gemeente van tijd tot tijd door het aanploegen en afgraven beplanten
of andere middelen, weiden weg genomen, en dorps eigendommen worden be-
nadeeld en het mitsdien van belang was, dat daar tegen zoo veel mogelijk werd
voorzien. 1'roponeerende alzoo dat de leden dezer vergadering zich met dit voor-
stel vereenigden, de gronden der Gemeente ter voorschreven plaats zoude gaan
opnemen, en door het leggen van groote kei steenen, behoorlijk in de grond te
graven en vast te leggen, het eigendom der Gemeente, aan de daar aan grensende
eigenaaren van Landerijen of Bosschen aan te wijzen, waartoe reeds de steenen in
voorzorg waren verzameld. En deze voordiagt bij de Leden goed gekeurd zijnde,
steenen gelegd ter aanwijzing van Dorpsgrond en begonnen achter den Engh, van
de hoek van het Bouwland en de woesten grond aldaar, daar voormaals het
"-) Nolulen gemeenteraad van 5 mei 1813 tot 3 oktober 1851 en van burgemeester
en assessoren van 3 april 1851 tot 12 september 1851.
99
-ocr page 101-
Schapenhok heeft gestaan van wijlen Rijk Stalenhoef regt over Engendaal en een
voorschreven steen gelegd als volgt.
N 1 Een steen gelegd op de hoek van het Bouwland van wijlen Rijk Stalenhoef
en het hart daar voormaals een Schapenhok heeft gestaan, regt
over Engendaal vijf treden van het zij spoor dat aldaar ten noord
oosten van het hart is gelegen
2       Idem gelegd tussen het land van de Wed" Stalenhoef en de Erven
Wantenaar leggende een halve roeden van het Spoor boven
vermeld
3       Idem gelegd bij de Eike Heg ten zuiden op de hoek van de Sloot of
greppel die daar bij is gegraven, leggende zes iree van het boven
vermeld Spoor
4       Idem gelegd op de noordhoek dezer Eike wal leggende zeven treeden
van het rij Spoor aldaar
5       Idem gelegd op de Scheiding van het land van de Erven Wantenaar
en de Diaconie, vijf tree van het rijspoor
6       Idem op de scheiding van het land van de Diaconie en dat van Nicolaas
Veldhuizen twee treden van het Rijspoor
7       Idem op de Scheiding van het land van Nicolaas Veldhuizen en de
Erven Wantenaar vier treeden van het rij spoor
8       Idem op de Scheiding van het land van Wanlenaar en Nicolaa& Veld-
huizen, drie treeden van het Rij Spoor
9       Idem Deze steen is gelegd aan de west zijde van de Gemeente grond
achter den Engh tegen het eike Bosch van Ebbenhorst op de
hoek van een weg naar het achterbosch
10       Idem Deze steen legt mede aan de west Zijde van de Gemeente grond
achter den Engh tegen het Eike Bosch van Ebbenhorst dat reeds
met een groote uithoek op de Dorpsgrond aldaar is uitgezet
11       Idem Deze steen legt weder ten oosten van Dorpsgrond tusschen het
Bouwland van wouter Logtesteijn en Willem Visser bij twee
eiken boompjes aldaar nabij het schapenhok van de Wede Anthis
Logtensteijn twee en een halve treeden van het Spoor dat aldaar
den Engh opgaat
12       Idem gelegd op de hoek van de Eike wal bij het Schapenhok van
Ebbenhorst. twaalf treeden van het wagenspoor, van de weg
aldaar
13       Idem gelegd op de scheiding van het Bouwland van de weduwe
Logtensteijn en Ebbenhorst acht treden afstand van het rijspoor
van de weg aldaar
14       Idem gelegd op de scheiding van het land van Ebbenhoist acht treeden
van het rij spoor van de publieken weg aldaar
15       Idem gelegd in de nieuw beplanten Eiken wal van Wouter Logtensteijn
acht treeden van het rijspoor van geme weg
16       Idem gelegd op de hoek bij het zand gat in dezelve richting van voor-
schreven Eiken wal op De Scheiding van het Bouwland van de
wed Logtensteijn en Wouter Hilhorst
17       Idem gelegd voorschreven gat of zand kuil tusschen het land van
Wouter Hilhorst en Peter van den Bremer
18      Idem gelegd tussen het Bouwland van Peter van den Bremer en
Hendrik van den Dijssel bij het hollen Spoor naar het Hart
100
-ocr page 102-
19 Idem En eindelijk een Steen gelegd op de Scheiding van het land van
van den Dijssel en Hendrikus Mets mede bij het Hollen Spoor
naar het Hart aldaar gelegen
En is voorts geresolveerd, dat de daarbij belanghebbende Ingezetenen door eene
Bekendmaking van deze verrichtingen, zullen worden geinformeerd en des ver-
kiezende, daar van de nodige aanwijzingen te bekomen en zoo er bedenkingen
mogten ontstaan dezelve binnen veertien dagen na heden aan den Burgemeester
op te geven.
En heeft het Plaatzelijk Bestuur na dit verrigten geschreven
G. Stein van Hensbroek
Hendr Fluijt
Hendrik J, Kok
Peter Bouter
J. P. Schouten
D. V. Sitter
De aangravingen achter Den Engh zullen juist het talrijkst zijn
geweest omdat de bevolking toenam en de ontginning nieuwe moge-
lijkheden bood. De bewoners aldaar bezaten geen bouwakkers zoals
de grote gezeten boeren, die in het bezit waren van de Enggronden,
het oude hoog gelegen bouwland. De grond achter Den Eng was
meer geschikt te maken voor bouwland als het uitgestrekte Hart en
De Bunt.
De stenen die als grensafscheiding moesten dienen waren reeds
uit voorzorg verzameld en werden daartoe uit de steengroeven te
Soesterberg gehaald, waar destijds (1818) bergwerkers (sic!) stenen
groeven om te gebruiken aan de Zee- en Eemdijken 3). Dit werk
gebeurde door werklui uit de stad Amersfoort. Deze gemeente was
hierin blijkbaar bijzonder geïnteresseerd, wat de schout van Soest niet
zinde. Hij en zijn medebestuurders wendden zich in een schrijven
tot het gemeentebestuur van Amersfoort en verzochten hiermede
op te houden, daar het een oud recht van Soest was. Het kwam
tot een conflict tussen Amersfoort en Soest, dat eindigde toen de
steengravers Willem van Appelen, Thomas van de Last, Jacob van
Nimwegen en Mijndert Ruijtenberg, alle woonachtig te Amersfoort,
zich liever wilden „submitteren" aan de vordering van het Soester
gemeentebestuur om „van hun graven in de rotsen op den berg
onder de jurisdictie van Soest jaarlijks een zekere somme gelds uit
te keeren". Waarschijnlijk werden deze stenen te Amersfoort ook
als landmerken gebruikt 4). Anderen zijn van mening dat zij dienden
als schampstenen, daar in een stad als Amersfoort van een dergelijke
grensafbakening geen sprake was.
Ten onrechte werd wel eens beweerd, dat de scheistenen, die als
grensafbakening dienden tussen verschillende akkers, ter plaatse,
d.w.z. uit de grond op Den Engh zouden zijn gekomen. Bejaarde
Soestenaren die Den Engh nog in zijn oude gedaante hebben ge-
kend — uitgestrekte bouwakkers met hier en daar een schaapshok
3)     Van Iterson, a.w.
4)     S. W. Melchior. „Veldkeien als landmerken", in Oud-Utrecht jrg. 1962, blz.
46-48.
101
-ocr page 103-
Gezicht op het Paternosterstraatje te Amersfoort, afgebroken omstreeks 1920.
Naar een schilderij van W. H. Veenendaal.
Tegen de huizen zwerfkeien, wellicht te Soesterberg opgegraven.
102
-ocr page 104-
en op zijn hoogste punt de molen „De Windhond" — wisten zich
te herinneren, dat de veldkeien bij karrevrachten vol uit Soester-
berg werden gehaald. Niet alleen voor verharding van wegen en
voetpaden, maar ook voor het aanleggen van straatjes rond de boer-
derijen. Hiervoor gebruikte men meest stenen van kleinere afme-
tingen, ongeveer zo groot als een vuist.
Een oudere vorm van grensafscheiding tussen de akkers, voorna-
melijk op Den Engh gelegen, waren aarden walletjes met akker-
maalshout.ö) In het geciteerde raadsbesluit wordt zelfs enige malen
een dergelijke eikewal genoemd. Zeer waarschijnlijk zijn restanten
van deze oude wallen in de vorige eeuw nog aanwezig geweest. Of
elke afzonderlijke akker op Den Engh vroeger omgeven was met
een walletje valt niet meer te reconstrueren. Het oorspronkelijke
karakter van de dorpsgronden behorende tot de voormalige marke-
gronden was in de loop der tijden verloren gegaan, terwijl van
een duidelijke begrenzing geen sprake was 6). Onbekendheid met
de juiste grenzen was immers mede oorzaak van vele ,,aangravingen".
De oude percelen bouwland op Den Engh gelegen, waren eerst hof-
goederen gehouden van de St. Paulusabdij, later werden het leen-
goederen 7). Al waren zij bij een boer in gebruik, zij vormden
geen afgerond geheel, doch lagen verspreid over de aloude Eng.
Deze akkers waren bekend onder hun veldnaam in tegenstelling met
de oude dorpsgronden, die alleen worden aangeduid als gelegen in
de buurtschappen: de Berg (Soesterberg) het Hart, de Bunt, de
Brink of Achter den Engh gelegen. Een duidelijk voorbeeld hiervan
vonden wij in de notulen van de raadsvergadering gehouden op
Dinsdag den 14e Mey 1822, waar het volgende ter tafel wordt ge-
bracht:
Nog communiceerde de schout dat hij ten aanzien van het willekeurig in bezit
nemen van een stukje grond door Nicolaas Westemeyer daghuurder binnen deze
gemeente zich daarop hadde doen informeren en het als nu gebleken was dat
voorz. Nicolaas Westemeyer deze grond gelegen op de Bunt wel in bezit hadde
genomen, doch dat zulks was geschied, uit hoofde hij geheel buiten staat was
geweest waarhenen de zijnen eene woning te vinden, als zijnde alles geheel bezet
en hij bereid was van deze grond aan de gemeente eene jaarlijkse grondhuur te
voldoen.
Op de Berg (Soesterberg) was het niet beter en vonden er steeds
aangravingen plaats, waartegen het gemeentebestuur meende te
moeten optreden. Zo in 1844, als in de raadsnotulen wordt vermeld:
Voorts is nog ter vergadering besloten aan de Dochter van Jan Tammer te doen
aanzeggen, om de betimmering op den Grond der Gemeente in de nabijheid van
het armenbosch op den Berg, weder aftebreken en op te ruimen, op poene van
anderzints daartoe in regten te zullen worden verplicht.
Waarna de vergadering zich heeft begeven naar de herberg de drie ringen, ten
einde aldaar voor dit jaar de Dorpsbrinken publiek te verhuren, als mede de
verkoping van eenig boom snoeisel te doen.
5) B. H. Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa. Aula
reeks no. 32, blz. 63.
") Van Iterson, a.w.
7) Ibidem.
103
-ocr page 105-
De dorpsbrinken behoorden tot de dorpsgronden en waren als
hooi- en grasland zeer gewild, vandaar dat zij ieder jaar publiek
werden verhuurd.
Dat de bouwgrond op Den Engh tot de oudste in cultuur ge-
brachte gronden behoorden, blijkt uit de vroegere benamingen voor
deze akkers, die in de charters meermalen worden vermeld. Met
de invoering van het kadaster zijn deze veldnamen verloren gegaan
en niet of nauwelijks meer bekend bij de Soester boeren. De juiste
ligging en afmeting van deze akkers hebben door verkaveling, koop
en verkoop, dusdanige veranderingen ondergaan dat men niet meer
kan nagaan waar zij vroeger lagen. Voorts zijn vele in de bebouwing
opgegaan.
Slechts enkele kan men met enige moeite terugvinden al ging
hun oorspronkelijk karakter verloren. Waar tot 1927 de molen
„De Windhond" heeft gestaan, op de hoek van de huidige Molen-
straat en de Veldweg, op Den Engh, lagen de akkers, die van ouds-
her in het bezit waren van de bekende Soester molenaarsfamilie
Smits, o.a. 't Molenschot; 't Schotstuk; De Molenhoek en 't Molen-
boomshoekje. Verder 't Kromme morgen, groot één morgen, ge-
legen aan het Molenpad; 't Slingeland, groot vijfhonderd roeden
bouwland, gelegen op den Engh bij de molen, evenals De Driest
naast 't Schotstuk gelegen, groot drie morgen.
De hervormde gemeente was ook grondbezitster van percelen bouw-
land op Den Engh. 't Kerckenlandt behoorde haar toe, daarnaast
„Neyenbergh stuckjen" ook genaamd Nayenberg, en een halve
morgen bouwland op Den Engh boven „het molenpaetjen", alsmede
een stuk land „aent opgaende paetgen"«).
Meer oostelijk achter de molen lag De Kloosterhoek, groot vier
schepel, die in de 15e eeuw toebehoorde aan het klooster Mariën-
burg van de orde der Brigittijnen. Twee eeuwen na de reformatie,
in 1775, wordt deze akker nog Het Kloosterland of Kloosterhoek
genoemd.
De namen veranderen wel eens van schrijfwijze, doch dan blijkt
duidelijk dat dezelfde akker wordt bedoeld. In 1703 heet een akker
op Den Engh „De Del". In een boedelscheiding van 1775 (in par-
ticulier bezit) wordt hij vermeld als: „De Delakker op den Engh",
terwijl wij het in een koopacte van 1795 terugvinden onder de naam
„in den Del". Del heeft hier de betekenis van laag of ingezonken
grond. Het typisch kenmerk van deze akker blijft evenwel behouden
in de naamsgeving.
„De Heyberg op den Engh" is een veldnaam voor een stuk bouw-
land, voordien misschien een heuvel of hoogte waar nog heide voor-
kwam als een laatste overblijfsel van de woeste grond, die ook Den
Engh was. Ten zuiden van het Engebergswegje lag een morgen
bouwland: „Broertjes Morgen". Daaraan grenzend lag „De Veluwe"
of „Veiling" (thans de algemene begraafplaats van de hervormde
8) Kerkelijke goederen van Soest. Oud-archief der hervormde gemeente Soest,
no. 114.
104
-ocr page 106-
gemeente van Soest). Een veldnaam die een hoge ouderdom kan
hebben 9). Deze naam zou rechtstreeks ontstaan zijn uit de kleur
van de plantengroei. „De Ritshoeken" zijn een duidelijker voorbeeld
van een naamsgeving voor een dergelijke akker. „Rits is een volks-
naam voor het bekende duizendblad (polygonum) een hardnekkig
onkruid, dat zich niet laat uitroeien. Onder deze naam staan de
akkers nu nog bekend, hoewel de Ritshoeken hun tijd hebben ge-
had en weldra hier een aantal flats zullen verrzijzen, zoals er reeds
meerdere zijn gebouwd op de aloude Engakkers.
Aan de westzijde lag voorheen een akker met de merkwaardige
naam De Blouwe Steen. In een akte van boedelscheiding, opgemaakt
op 2 mei 1795, wordt de akker aangeduid als „de blouwe steen" en
in een onderhandse koopacte van 1794 staat een akker vermeld als
„Het Driesje, op de Engh, aan de Blauwe Steen." Het betreffende
stuk grond is echter reeds lang opgegaan in de bebouwing (villa
aanleg Soestdijk). De blauwe steen als akker- of veldnaam heeft een
grote verspreiding in het Nederlandse taalgebied*0). Misschien een
gercchtstoponiem; een uitverkoren plaats voor bepaalde rechtshan-
delingen, die door de aanwezigheid van de stoffelijke resten van de
voorvaderen een zekere bekrachtiging en wijding ontvingen n). Nog
ligt er op Den Engh een oude grafheuvel, bekend als Nengerbergje
waaromheen oude sagen zijn blijven voortleven. Het is evenwel geen
praehistorisch stenen graf, doch een eenvoudige zandheuvel.
Volgens ons zal de onderhavige „Blauwe Steen" niet anders zijn
geweest dan een schei- of grenssteen, die door zijn bijzondere op-
vallende kleur bij het volk bekend was en waarvan de naam is over-
gegaan op het bouwland of de akker waar de blauwe steen had ge-
legen en tenslotte door onbekende oorzaak was verdwenen terwijl
de naam „De Blauwe Steen" is blijven voortleven - of was het
misschien een grensakker? Door de eeuwen heen zijn immers veld-
keien als schei- of grensstenen gebruikt, daarnaast zal de boer in
het verleden zijn land omringd hebben met een hoge aarden wal
om erosie tegen te gaan en het binnendringen van loslopend vee
te voorkomen.
E. HEUPERS
9) De namen Betuwe en Veluwe, door prof. dr. C. H. Edelman. N.V. Noord
Holl. uitgevers Mij. Amsterdam 1958.
10)     Het toponiem Blauwe Steen in Mededelingen van de Ver. v. Naamkunde te
Leuven en de Commissie v. naamkunde te Amsterdam. 35e jrg. 1959 2-3.
11)     W. Knippenberg. „De Blauwe Steen" in Brabants Heem jrg XIV No. 2
maart-april 1962.
105
-ocr page 107-
EEN „HUISHOUDBOEK" UIT HET BEGIN
VAN DE 19e EEUW
Anderhalve eeuw geleden was het geen sinecure, een grote huishou-
ding te besturen. Weliswaar kostte het weinig moeite zich te om-
ringen met zoveel personeel als men nodig had of meende te hebben,
maar de verzorging van al die mensen schiep weer nieuwe problemen.
Het was dan ook een sympathiek gebaar van een stichtse dame,
een „huishoudboek" het licht te doen zien, een leidraad, waarin ze
haar eigen, bijna veertigjarige ervaring verwerkt had. Onlangs kreeg
ik een exemplaar in handen van de 2e druk, die in 1815 „vermeer-
derd en verbeetert" verscheen bij G. Bakhuysen, „in de Hoogstraat"
te 's Gravenhage. De eerste druk was in 1804 verzorgd door Pieter
van Daalen en deze vermeldde de naam van de schrijfster niet. Maar
in 1815 wordt die anonimiteit opgeheven en komen we te weten
dat we te maken hebben met het werk van ,,de gravin douairière van
Athlone, geb. van Tuyll van Serooskerken".
De schrijfster verklaart in een „voorberigt" dat ze het boek „tot
ons eigen bijzonder gebruik ingerigt" heeft, „teneinde die nauw-
keurige aanteekening te houden van al hetgeen dagelijks in eene
eenigszins uitgestrekte huishouding voorkomt, ten aanzien van alle
uitgaaven".
Zij had het ..ontwerp" aan enkele vrienden getoond, die „het zoo
nuttig oordeelden, dat zij ons ten sterkste tot eene algemeene bekend-
making aanspoorden. Wij twijfelen niet of dezulken, die voor de
orde zijn, zullen er hetzelfde nut in vinden, hetwelke het steeds aan
ons heeft verschaft."
De gravin van Athlone kon uit ervaring spreken over een
„eenigszins uitgestrekte huishouding", Anna Elisabeth Christine van
Tuyll van Serooskerken was in 1745 geboren en in 1766 getrouwd
met haar, twee jaar oudere, neef Frederik Christiaan Reinhard van
Reede, vijfde graaf van Athlone en heer van Amerongen" i). De vijfde
graaf van Athlone was niet het meest begaafde lid van het bekende
geslacht, wat duidelijk bleek in de jaren dat hij optrad als hoofd-
schout van Utrecht. Hij miste de talenten, nodig om in de roerige
„patriottentijd" in het gistende Utrecht een leidende functie te be-
kleden. Zijn vrouw was energieker en waarschijnlijk ook intelligenter
dan hij, als we tenminste mogen afgaan op de mening van de lieve-
lingsnicht en vertrouwde van de vrouwe van Amerongen, de bekende
Belle van Zuylen.
Een mens en zeker een vrouw, moet wel iets in haar mars gehad
hebben om zich zo te mogen verheugen in de sympathie van de
hyperkritische Belle, die bovendien aan haar familie nog iets zwaar-
dere eisen stelde dan aan de rest van het mensdom. Al in 1766
schrijft ze aan d'Hermenches: „Milady Athlone a passé huit jours
!) Huisarchief Amerongen II, 363.
106
-ocr page 108-
ici avec milord, qui est bon enfant.... c'est un sot, a mon avis". 2)
Als Belle, dan madame de Charrière, later in Colombier in Zwitser-
land woont, bezoekt lady Athlone haar daar.3) En nog vele jaren
later noemt zij een koepel op de Amerongse berg „Colombier", als
een soort gedenkteken voor de dan overleden, maar voor haar nog
levende, beroemde nicht.4)
Lady Athlone, „Annebetje", leest veel,5) de vriendin van Belle
van Zuylen móet wel geïnteresseerd zijn geweest in de nieuwe ideeën,
die als een stormwind over Europa gaan. Ze zal zich niet alleen in
„Madame de Sévigné" verdiept hebben. Maar toch is zij een heel an-
dere persoonlijkheid dan Belle. Ze heeft, zich schikkende in haar lot
het gewone leven van haar tijd en haar kring geleid. En daarbij is ze
een goede huisvrouw geworden, die geen romans probeerde te schrij-
ven, maar wel een praktische handleiding voor de huishouding de
wereld inzond.
Lord en lady Athlone (zoals ze algemeen genoemd werden), woon-
den gewoonlijk op kasteel Amerongen en hadden daar inderdaad
een „eenigszins uitgestrekte huishouding". In de eerste plaats waren
er negen kinderen, vijf zoons en vier dochters en het verdriet en
de zorgen zijn Annebetje ook in haar persoonlijk leven niet bespaard.
Een zoon sterft als hij 21 jaar is en een dochter een jaar na haar
huwelijk. Het tragische hierbij is dat Annebetje juist om dat huwelijk
haar vertrek naar Engeland had uitgesteld, waarheen in 1795 alle
mannelijke leden van de familie getrokken waren. Haar man sterft
daar in 1808, haar oudste zoon twee jaar later, volslagen geestesziek
en tenslotte moet ze, één jaar voor haar eigen dood nog een zoon
verliezen.
Maar Annebetje's geestkracht zegeviert, ze geeft zich niet over aan
zelfmedelijden. In Engeland, midden in de storm van de napoleon-
tische oorlogen, schrijft ze haar handboek. Als de tweede druk ver-
schijnt is ze weer veilig terug in Amerongen.
Het boek bevat in de eerste plaats allerlei, ook los te verkrijgen
tabellen:
„Modellen voor de huishoudster".
Besteld
           Geleverd
Bruine brooden
Huisbakken dito
Fransche dito
Op dato den........betaald f. .
Geteekend door den leverancier.
2)     A. W. J. Mulder „Het kasteel Ameiongen en zijn bewoners", blz. 133.
3)     Titia J. Geest „Madame de Charrière", blz. 54.
4)     Mulder, blz. 136.
5)     Mulder, blz. 137: „J'ai beaucoup la Mad. <Je Sévigné, tous ces jours, excellente
lecture.. ."
107
-ocr page 109-
Dan volgt een alfabetische lijst van uitgaven. Maar het interessantst
zijn toch de menu's voor het personeel en verschillende prijsopgaven.
Voor het „schoonhouden van een dubbelt huis" is wekelijks nodig
,,een kop treis, 0-2-8; brusselsche aarde één stuiver; schuurzand
één stuiver; en een half pond potas, vijf stuivers." Een „hijbezem"
Anna Elisabeth Christine van Tuyll van Serooskerken,
de gravin van Athlone, 1145-1819. Pastei door Liotard.
blijkt twee stuivers te kosten, een „zemelap" ƒ 1-10-0, terwijl voor een
„stofvarken" veertien stuivers betaald wordt.
Een witbrood van drie pond, kost negen stuivers, een pond rund-
vlees zes stuivers, kalfsvlees is duur(!); voor een pond hiervan legt
de huishoudster acht stuivers neer. Gerookte zalm is al veel meer
een luxe dan honderd jaar vroeger, ze kost ƒ 1-10-0 per pond. Rijst
per pond zeven stuivers, suiker twaalf stuivers, koffiebonen ƒ 1-4-0
108
-ocr page 110-
en thee, f 4,— per pond. Ook peper blijkt heel duur te zijn, wat
wel verband zal houden met de in 1815 nog lang niet herstelde ver-
bindingen met „de Oost". Boter kost tenminste maar twaalf stuivers
per pond en een fles brandewijn is al te krijgen voor f 1-2-0. Ge-
lukkig is bier heel goedkoop, twee stuivers per fles, zodat er met
een rustig hart elke dag acht flessen kunnen worden leeggeschonken
bij de maaltijden van het personeel.
De maaltijden voor het, uit tien personen bestaande personeel,
komen per week op ƒ 48-12-12, (ontbijt, ƒ 10-8-4; middagthee, ƒ 1-11-8;
diner en souper, ƒ 36-13-0. „Men veronderstelt dat de dienstboden
vooraf eeten"; welke min of meer duistere mededeling wel zal bedoe-
len te vermelden dat drie dienstboden dus niet de restjes van de
„herentafel" voorgezet krijgen. Over de maaltijden van de familie
worden ons geen inlichtingen verstrekt en dit vermindert de waarde
van het handboek aanmerkelijk.
Annebetje's belangstelling voor de „middagthee" houdt misschien
verband met haar verblijf in Engeland, en ons land was het ook
veel een gewijd ritueel, maar toch niet meer dan het chocolade-
drinken in de ochtend, dat niet genoemd wordt. Voor die thee-
drinkerij was elke dag twee lood thee nodig en een „half pint melk".
Suiker kwam er niet aan te pas, zomin als bij het ontbijt, dat uit
brood, boter en koffie bestond.
En dan volgen de menu's voor diner en souper. In eindeloze een-
tonigheid, week in week uit, jaar in, jaar uit. 's Zondags voor het
diner „ossengehakt" (zes pond) met kool en aardappelen, waarbij
de twee eieren, in het gehakt te verwerken, afzonderlijk genoemd
worden. Het zondagse souper bestaat uit „zoete melk met rijst".
's Maandags, zomer en winter, erwtensoep met spek, selderij, uien
en aardappels. Als souper „karnemelksche pap met grutten en
stroop".
Dinsdags krijgt het personeel, voor tien mensen tien pond ge-
kookte schapenbout voorgezet met witte bonen; als souper wordt
„salaad volgens 't seizoen" geserveerd. Bij die salade kan men „na
goedvinden voegen vijf pond vleesch of gebakken of gerookte visch".
U ziet, het menu is misschien in onze ogen wat eenzijdig, maar zo
kort na de franse tijd zullen weinig ambachtslieden en arbeiders
zo goed gegeten hebben als de „domestieken" in een „uitgebreide
huishouding".
Woensdags schafte de pot gestoofde ossenlappen met knollen;
het souper was die dag eenvoudig: koffie, brood en boter.
Donderdags voor de variatie gebraden rundvlees met „koek op de
ketel", een vreemde combinatie naar onze smaak en 's avonds weer
„salaad volgens 't seizoen".
Vrijdags gebraden schapenbout met grauwe erwten, bij het souper
zijn we aan het einde van onze mogelijkheden en brengen maar
weer „karnemelksche pap met grutten en stroop" op tafel.
Voor de zaterdag hebben we iets heel bijzonders in petto: stokvis
of zoute vis( a vijf stuivers per pond) en hierbij nuttigen we „uyen
109
-ocr page 111-
gebraden", terwijl de „salaad volgens 't seizoen" 's avonds weer op-
gedist wordt.
Lady Athlone is tevreden. Over haar boek en over haar huis-
houding. Ze besluit haar „voorberigt" tenminste met een schone
spreuk:
„Goede orde in zijne uitgaaf verschaft een dubbel goed,
De Ziele wint de rust en 't lichaam overvloed".
Het is interessant ons te verdiepen in de vraag hoe de prijsver-
houdingen lagen, vergeleken met onze tijd en we krijgen een kijkje
op een stukje huiselijk leven, dat gewoonlijk voor ons ontoegankelijk
is. Maar lady Athlone heeft haar boek daarom niet geschreven.
En dus zijn we blij dat ze, ook in 1815, op de Amerongse berg de
„kolom" heeft opgericht als herinnering aan Waterloo en haar
„Colombier" heeft gesticht. Omdat het ons toch eigenlijk zou spijten
als de vrouw met het geestige gezicht en de mooie ogen, die ons
spottend aankijken op een pastelportret in Huis Amerongen, hele-
maal was verdronken in de kalme zee van een „geordende huis-
houding".
Ze is gestorven in 1819 en begraven in Amerongen, waar in de
kerk een wapenbord ook aan haar de herinnering bewaart.
ALEID VAN DE BUNT
KLEINE MEDEDELING
ARCHIEFZORG IN ZUIDWESTELIJK UTRECHT
Kondigden wij in het maandblad van februari 1964 het jaarverslag-1962 van het
Streekarchivariaat Zuid-West Utrecht aan, inmiddels verscheen ook het verslag
over 1963. De uitvoering is even aantrekkelijk, de inhoud verrassend. Want buiten
de onvermijdelijke opsomming der werkzaamheden — die overigens een boeiend
beeld geeft van de toestand der archieven in Benschop, Harmelen, Hoenkoop,
IJsselstein, Linschoten, Lopik, Polsbroek, Vreeswijk en Willescop — heeft de
archivaris, de heer J. G. M. Boon, onder de titel „Van archiefkist tot archief-
bewaarplaats" een schets geschreven over de bemoeienis van het provinciaal bestuur
met de gemeente- en waterschapsarchieven in het gebied van het streekarchivariaat
gedurende de periode 1884-1964. In eerstgenoemd jaar begon het toezicht op de
archieven, dank zij de bemoeienis van de rijksarchivaris in Utrecht, mr. L. van
Hasselt, pas redelijk te fungeren.
Zeer verdienstelijk gebeurde dit ten tijde van het archivariaat van de latere
hoogleraar mr. R. Fruin Th. Azn. (1888-1894), die o.a. de archieven van Lopik,
Montfoort en IJsselstein inventariseerde en enige waterschappen in deze streek.
Nadien was van een systematische inventarisatie nauwelijks meer sprake. Door
de snelle wisseling van opvolgers die telkens maar kort werkzaam waren, en daarna
door een langdurige periode waarin geen functionaris beschikbaar kwam, beperkte
de archiefzorg zich — althans in zuidwestelijk Utrecht — in hoofdzaak tot het
toezicht op de archiefbewaarplaatsen.
Het streekarchivariaat, voor een tiental gemeenten in 1961 op initiatief van
Lopiks burgemeester in werking getreden, maakte het mogelijk een geregelde
verzorging van de archieven te garanderen.
                                                   de J.
110
-ocr page 112-
NIEUWE PUBLICATIES
J. Vercruysse, Een eerherstel: Sweder van Abcoude. In: Eigen schoon
en De Brabander (uitgave van het geschied- en Oudheidkundig Ge-
nootschap van Vlaams-Brabant), jrg, 46, 1964, nr. 9-10, 20 blz.
Sweder van Abcoude is in de Utrechtse stadsgeschiedenis vooral bekend als de
stichter van het Kartuizerklooster Nieuwlicht aan de Vecht (1396), waar nog
altijd de Laan van Chartroise aan herinnert. Dat was vier jaar voor zijn dood,
die hem overviel op weg naar Rome te Radda in Toscane, waar hij aan-
vankelijk ook begraven werd. Enkele jaren daarna werd zijn stoffelijk over-
schot overgebracht naar Utrecht en aldaar in het Kartuizerklooster opnieuw
ter aarde besteld met een uitvoerig latijns grafschrift.
Aan deze gebeurtenissen was echter een heel roerig leven in Brabant, Holland
en het Sticht voorafgegaan. Als oudste zoon van zijn moeder Johanna van
Hornes verkreeg Sweder bij zijn meerderjarigheid de heerlijkheid Herstal en
na haar dood in 1356 o.a. Gaasbeek en Loon, wat niet zonder moeilijkheden
met aanspraken van anderen gepaaid ging. Van vaderszijde vielen hem later
belangrijke goederen in Holland ten deel. Hij kreeg een plaats in het Hof van
Holland, werd adviseur van hertog Albrecht, daarna ook van de bisschop van
Utrecht (zijn oom Arnold van Hornes), die hem o.a. het bestuur van Vree-
land opdroeg. Ook werd hij maarschalk van het Sticht.
Om een of andere reden stond Sweder van Abcoude in 1376 zijn goederen te
Gaasbeek en Loon aan zijn broer Willem af en nam Abcoude en Wijk bij
Duurstede voor vijf jaar in bezit. Na die tijd ruilde hij genoemde bezittingen
weer met zijn broer. Ofschoon de oudste bron „De Brabantse Yeesten" hem
onschuldig noemen aan de moordaanslag op de vooizitter van de brusselse
schepenraad, Everard 't Serclaes, dacht de publieke opinie er anders over,
wat — ik moet dat hier wel zéér kort resumeren — een factor uitmaakte in de
strijd tussen de feodaliteit en het opkomende gemeentewezen in Biabant en
aanleiding werd tot de verwoesting van het kasteel Gaasbeek in 1388.
Na nog vele andere mededelingen typeert de schrijver Sweder van Abcoude,
een beetje theatraal misschien, aldus: „In plaats van een wrede meinedige
tyran, of een goddeloze, die uit de kerkelijke gemeenschap was uitgesloten,
in de plaats ook van eert moordenaar, staat integendeel, een waarachtig
feodaal heer, ruw en. streng, maar ook vroom, rechtvaardig en toegenegen".
Joh. E. Elias, Een merkwaardig Zeistenaar: de heideontginner Jean
Maurice Damblé (d'Amblé) (1746-1821). In: Historia aqriculturae
VII. Groningen 1963, blz. 111-191. Met 2 kaarten.
Kort nadat dr. Johan E. Elias in het Maandblad „De Nederlandsche Leeuw"
van 1947 een boeiend verhaal deed over zijn raadselachtige voorvader Jean
Maurice d'Amblé, — boeiend om de figuur van de beschrevene als om de
intelligente wijze waarop het onderzoek verricht werd en te boek gesteld —,
kwam het persoonlijk archiefje van d'Amblé te voorschijn, waardoor het
mogelijk werd in verband met nog andere nieuwe gegevens, de levensgeschie-
denis van de, ook daarna nog raadselachtig blijvende Damblé of d'Amblé
uitvoeriger te vertellen.
Vooral zijn activiteit als ontginner van heidegronden onder Zeist komt in de
nieuwe publicatie, in 1949 reeds geschreven, maar eerst nu door het Agrono-
misch-historisch Instituut van de Universiteit Groningen gepubliceerd, beter
tot haar recht. Zijn identiteit heeft d'Amblé zorgvuldig verborgen weten te
houden. Meer dan dat hij uit Lotharingen kwam en c. 1746 geboren moet
zijn, is van zijn verleden niet bekend geworden. In 1788 vestigde hij zich te
Zeist.
111
-ocr page 113-
In jarenlange worsteling met stichtse aristocraten en hun Zeister aanhang, met
de bureaucratie in de Bataafse Republiek, met nu eens mee dan weer tegen-
werkende ministers heeft d'Amblé, koppig en volhardend, eigenzinnig soms
ook, pogingen gedaan stukken heidegrond in de buurt van Zeist in bezit te
krijgen en te ontginnen. Als hij in 1821 sterft, kan hij nauwelijks zijn „land-
goed" (Wallenberg) nog zijn eigendom noemen. Aan anderen zijn „uiteindelijk
de vruchten toegevallen van d'Amblé's moeizamen en zoo schraal beloonden
pioniersarbeid".
Beide publicaties van dr. Elias worden gaarne aanbevolen aan ieder die zich
voor de streek bij Zeist en Austerlitz interesseert. Ook in groter Verband, na-
melijk als onderdeel van de geschiedenis van de landbouw en de bebossing van
Nederland verdienen zij alle aandacht. En als relaas van de persoonlijke, haast
romantische levensgeschiedenis van een merkwaardig man leest men ze boven-
dien met spanning.
                                                                                 v. C.
R. Laufer, Un roman oublié du début du XVIIIe siède: „L'infortuné
Napolitain ou les avantures et memoires du signor Rosselly". In:
Revue des sciences humaines (3-maandelijkse revue, uitgegeven door
de Faculté des letters et sciences humaines te Lille), nouvelle série,
fase. 110, Avril-Juin 1963, p. 153-159.
In de 18de-eeuwse memoirenlilteratuur neemt ,.L'infortuné Napolitain" (1704)
blijkens de vele herdrukken en vertalingen een niet onbelangrijke plaats in.
Een cultuurhistoricus van grote naam, Benedetto Croze heeft er in 1928 nog
aandacht aan besteed.
Lucio Roselli was een gevluchte Napolitaan, die na een verblijf in Frankiijk, in
1698 in Utrecht komt en daar volgens zijn eigen verhaal — maar zijn avon-
turen hebben meer dan eens een onwaarschijnlijke klank — aan het stads-
bestuur toestemming vraagt hoogleraar te mogen worden in oosterse en
westerse talen en desnoods in de theologie, of anders een café te mogen
openen. De curieuze aanvrage wordt altijd weer opnieuw overgeschreven in
plaatselijke bladen die er een rubriek van historische anecdoten op nahouden,
zonder dat ooit iemand de moeite nam eens na te gaan, of de man inderdaad
zo'n alternatief request heeft ingediend. De schrijver van bovengenoemd
artikel heeft wél inlichtingen gevraagd en gekregen, al zal daarmee het
wonderlijke verhaal wel niet de courantenwereld uit zijn.
Uit de resoluties van de vroedschap blijkt alleen, dat Roselli verzocht heeft
een café te mogen beginnen van likeuren, chocolade, ijs en andere genotmid-
delen. Hij heeft inderdaad een „café Italien" geopend op de hoek van de
Keistraat en de Jansdam. (Na Roselli heeft een andere Italiaan, B. Galieni
— ook caféhouder? — er jarenlang gewoond, later de boekhandelaar G. T. van
Paddenburg). Toen de uitgever N. van der Monde het perceel in 1825 kocht,
ontdekte hij in de kelder fragmenten van een houten uithangbord, waarop
nog leesbaar was: „Aux ......d, chocol...... Caffé Italien" en „Glaces......".
Waarom Roselli in 1702 Utrecht verliet en naar Den Haag verhuisde, blijkt
niet. Ook daar opende hij een café, aan het Plein. Hij overleed er 18 februari
1719, 72 jaar oud. Zijn affaire heeft blijkbaar gefloreerd, want hij werd eerste
klas begraven.
De auteur, die sedert kort hoogleraar is aan de Monash University te Clayton
(Australië) besluit zijn beknopte sludie met een samenvattende karakteristiek
van Roselli en zijn avonturenroman: „L'infortuné Napolitain est une oeuvre
encore attachante: franchement romanesque et sensible par moments, réaliste
et prosaïque a d'autres, elle est assez variée et riche pour demeurer un roman
d'aventures agréable a lire." Geen kunstwerk, maar een merkwaardig en
levend document. De schrijver: „Lhableur, sentimental, romanesque, supersti-
tieux, passionné, commerc,ant rusé, original épris de liberté". Voor zijn tijd
was zijn werk „assez exceptionelle". Alleen, zijn schrijverstalent was niet groot.
v.C.
112
-ocr page 114-
(hÉJtreJttt
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 57-5520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 10 / OKTOBER 1964
BEROEP EN BEDRIJF IN HET UTRECHT
VAN VOOR HONDERD JAAR
De geschiedenis van Utrecht in de 19e eeuw is om alleilei redenen nog bij lange na niet bekend.
Voor een belangrijk deel komt dit, doordat — in tegenstelling met vroeger eeuwen — voor de
periode mi 1800 veel meer materiaal moet worden bewerkt. Het trekken van wetenschappelijk
verantwoorde conclusies is voor dit lijdvak daaiom lang niet eenvoudig.
Interessant is de 19e eeuw echter genoeg. Om dit te bewijzen is een lijst van beroepen opgesteld
aan de hand van het adresboek 18fi3/'64. Met behulp van ondeistaande gegevens — die zeker
geen volledig beeld geven en als het resultaat van een betrekkelijk eenzijdig onderzoek moeten
worden beschouwd — kunnen allerlei facetten van het leven in de vorige eeuw nader worden
bezien. Neemt men bijvoorbeeld de hieina volgende reeks als uitgangspunt, dan zal het mogelijk
zijn de ontwikkeling van beroep en bedrijf in Utrecht na 1850 wat nader te leren kennen.
Bij het doorlezen van de lijst dient men er ïekening mede te houden, dat de genoemde aan-
tallen slechts bij benadering zijn aangegeven. Het bleek namelijk, dat de adreslijst van 1863/64
zelf — de alfabetische lijst dus — een zeer groot aantal beroepen bevat, die niet achter in het
boekje werden opgenomen. Slechts de meest opmerkelijke beroepen en ambachten zijn door mij
vermeld. De lijst wil dus niet meer dan een globale indruk geven.
Zo zullen er, naast de weduwe Aveikamp wel meer bakers in. de stad geweest zijn en ook
moeten er bepaald meer dan drie doodgravers in Utrecht gewoond hebben. Dat het ziekenhuis
en de veeartsenijschool elk een „oeconoom" hadden zal niet eerder bekend geweest zijn. De
weduwe Burie was niet de enige fruitvrouw eir met zes koetsiers kwam Utrecht al evenmin toe.
Opineikelijk is, dat alleen Coistiaan de Jong zich letterkundige noemt.
Het gaat hier om beroepen en ambachten, die merendeels verdwenen zijn omdat de machine
hen achterhaald heeft of louter omdat er aan bepaalde artikelen geen behoefte meer bestond
(denk aan. de pompeninaker).
Wellicht vormt deze publicatie de basis van een meer wetenschappelijke studie over de
ontwikkeling van beroep en bedrijf in de tweede helft van de 19e eeuw. Het onderwerp kan
voor de toekomstige geschiedschrijving van betekenis zijn.
A. GRAAFHUIS
113
-ocr page 115-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
28 Haart, O. J. de
Hamburger, A. D.
Oosterkade K 30 Koopman en aannemer
in fou rages
Springweg B 779 Uitdrager, koopman en
aannemer
Aannemers van
publieke werken
Heus, W. H. de
Rhijnkade D 103 h
Assuradeur, lid Prov.
Staten en Gemeenteraad,
Voorz. Kamer van Kooph.
en Fabrieken, lid fa. S.H.
en W. H. de Heus en
Zoon, samen: Aannemers
van de gasverlichting te
Zaandam; Fabriekanten
van militaire knoopen,
geelgieters, affineurs en
kooplieden in metalen.
Leur, J. W. de
Oudegracht bij de
Aannemer en metselaar
Geertebrug A 66
Leur, M. de
Oudegracht bij de
Metselaar en aannemer
Jansbrug C 14
Aanplakker Stads-
2
Heisser, H. B.
Groenestceg A 650
Aansprekers
25
Berg, J. H. C.
Lauwcrecht M 267
Kleedermaker
van den
Binnendijk, A.
Korte Jansstraat
Huisschilder en lijkbe-
F64
zorger
Lankhout, A. F.
Twyestraat B 250
Lijkverzorger en winke-
lier
Aardappelmeter
1
Kuijl, D. van der
Minnebroeder-
J 11 J
Stedelijk-
straat G273
Affineur
1
Heus, W. H. de
zie: Aannemers
Afslager
1
Beusekom, G. van
Jacobiekerksteeg
bij de Vismarkt
C210
Apothekers
27
Dijk, W. van
(& Zn.)
Mariaplaats E 433
Graaf, J. J. de
Wittevrouwen-
straat H 639
Grootendorst, L. J.
Bemuurde Weerd
M66
Spanje, G. H. N.
Steenweg D 46/7
Apotheker, Drogist en
van
Verfwarenverkooper
Viel en Co., J.
Korte Jansstraat
G 315
Woerden, A. G. H.
Muntstraat G 390
van
Assistent
1
Bueren, A. J.
Gruttersdijk M 77a
bij de Posterijen
Lammerts van
Assuradeurs
2
Elink Schuurman,
ten huize van
Bierbrouwer, bier- en
fa. H.
Wed. J. E.
rozijn-azijnmaker
Schuurman, geb.
mevrouw Elink Schuur-
A. G. Duuring,
man was bierbrouwster,
Oudegracht bij de
bier- en rozijn-azijn-maak-
Smeebrug A 60/62
ster en assuradeuse
114
-ocr page 116-
beroep of bedrijf
aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Badhuishouder
1
Wasch en Bad
Rhijnkade
Inlichting K. L.
D 163 gg
v. d. Wijngaard
Badstoofhouders
2
idem en
Abspoel. A. J.
Buiten Cathaiijne
Onderwijzer in de Zwem-
L I51a
en Schermkunst,
Gladiator Academicus
Baker
1
Averkamp,
Predikheeren-
Wed. T.
kerkhof H 55
Balansenniaker
1
Olland, H.
Wittevrouwen-
Instiument- en
singel 1253
balansenmaker
Banketbakkers
II
Dentz, fa. J.
St. Janskerkhof
C; 254/5
Pluym, P. van der
Oudkerkhof F 55
Bankier
1
Vlaer en Kol
Brigiltenstraat
Administrateurs,
A 1148/50
wisselhandelaars en
bankiers
Inbrengers in de
3
Ruys-ch van
Springweg E 163
Iiibrengsler in de Groole
Bank van Lening
Dugteren, Wed.
Bank van Leening
J H.
Beddenmakers
4
Plasberg, Gebr.
Weg naar Rome
Petten- en Bedden-
D 511/12
makers, winkeliers
Beeldhouwers
5
Rijnbout, C. J.
Minrebvoeder-
stiaat G 261
Rijnbout, H. Th.
Breeds-traat H 354
Rijnbout, J.
Springweg B 795
Beeldhouwer en
onderwijzer in de
teekenkunde
Beenzwartfabriek
1
Smits en Zn.,
Hoogelanden
Fabriekanten van
Wed. P.
M 226/7
Beenzwart, Salmoniak
en Vitriool
Besleedsters van
l(i
Want ing, geb.
Tweijestraat B 166
dienstboden
Weevers, D.
Bierbrouwers
3
Nieuwendijk,
Oudegracht bij de
In garen en band
J. J. van den
Bezembrug G 18
Administrateur van de
„voor de R.C.
Brouwerij De Boog
armen"
Schoen makers en
Nieuwekade
Bierbrouwers en
Van Dieren Bij-
C 996/7
Commissionairs
voet
Elink Schuurman,
zie boven
fa. H.
Blaauwveiver
1
Rossum, F. X. van
Jufferstraat B 601
Bloem- en
24
Maarschajlker-
2e Maliebaan-
Kweekster
boomkwekers
weerd, J. van
steeg 1286
Maarschalker-
2e Maliebaan-
weerd, Wed. H.
steeg I 292
van
Maarschalker-
Ie Maliebaan-
Hovenierster
weerd, Wed. van
steeg 1287/301
115
-ocr page 117-
bijzonderheden
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
(Er waren ook bodes van
de Kamer van Koophan-
del van de Verzekerings
Bank Kosmos, — op
Werkhoven, Stadsbodes. —
bij het Zieken- en begia-
fenisfonds Let op l'w
Einde, — van het Polder-
bestuur Laag en West
Raven, — bij het Munt-
collegie,
— bij de Ned.
Rhijnspoorweg Mij, — bij
het Prov. Gouvernement
of — bij het watetschap
van Bijleveld en de
Meerndijk.)
Boekbinder, papieilijnder
en winkelier
Boekbinder, papieilijnder
en winkelier in de Fa.
Dekker en Van de Vegt
Boekhandelaar en
boekbinder
Bode
bij de Spaarbank
Bode op Zeist
Korte Lauwer-
straat H 142
Teelingstraat
G 152
1 Aarsen, D.
1 Janssen, J. J.
Zadelstiaat E 368
Heerenstraat
A 1208
22 Dekker, J.
Dekker, J. G.
Boekbinders
Huffel, A. J. van Trans F 258
Moesman, A. C. Voorstraat H 551 Boekbinder en winkelier
Elisabethstraat
D233
Boek- en Papierhande-
laarster en Boekbindster
Boek- en kantooidiukkeiij
en Linieerfabriek
Boekdrukkers en
Stads Courantiers
Boekdiukkers, Boekhan-
delaars en Ondernemers
van Publieke Verkoopin-
gen
Boek- en Steendrukker
Weijer, Wed. W.
van de
8 Boekhoven, J. van Begijnehof H 304
Boekdrukkers
Kantoor Korte
Nieuwstraat,
Domskerkhof
F 303
Bosch, L. E.
en Zoon
Kemink en Zoon
Ganzenmarkt
Weijer, P. W.
van de
39 Blanché en Co.,
A. F.
Broese, J. G.
Dannenfelser,
W. F.
Huffel, A. J. v.
Kemink en Zn.
Mado, J.
Paddenburg, Van
en Co.
G276
Oudegracht bij         Boekhandelaars
's Rijks Munt
C133
Oudegracht bij de Boekhandelaar
Gaardbrug E 82
Pausdam F 274         Boekhandelaar
Zie: Boekbindeis
Zie: Boekdiukkers
Oudegracht bij de Boek- en
Jansbrug G 39
         Papierhandclaar
Choorstraat D 14 Boekdrukkers en
Boekhandelaal s
Boekverkopers
116
-ocr page 118-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Rossum, Wed.
J. R. van
Korte Minrebroe- Boekverkoopster en
derstraat F 2
             Winkelierster
Boekverkopers                  39
Terveen G. J. van    Oudegracht bij de Boekhandelaar Fa. J. G.
Bezembrug G 16 van Terveen en Zoon
Velthuizen, C. G.    Oudkerkhof F 49 Bontwerker, Kamer- en
van
                                                                 Ledikantbehanger
Schouten, J. P.          Bergstiaat C 861 I'assementwerker
Bont werkers                       3
Borduur- en                      3
Passementwerkers
Borstelmakers                    8
Bruin, A. de
Schouten, J. J.
Lunteren, S. A.
van
Zocher, K. G.
Berkel, G. van
Schaik, C. van
Korver, G. de
Ruyter
Franco, J.
Angeren, J. A. van
Berg, W. C. ten
Diepenhorst, P.
Evers, E. J. H.
Gendt, P. van
Hupkes, J. W.
Keers, J.
Laat, A. de
Laat, J. F. de
Moesman, F. J.
Molsbergen, H. J.
Muyzert, G. L. A.
Nooteboom, J. W.
Raad, G. de
Raad, M. de
Lange Smeesteeg Borstelmaker en
Winkelier
B 629
Jacobiekerkhof
C568
Donkeregaard
F 283 A
Bouwm eest eis                    7
Biandspuitenmakers         2
Breukbandenmakei           1
Brievenschrijver                 1
Brillenslijper                      1
Broodbakkers                 105
Bouwmeester en lid der
fa. H. van Lunteren en
Zn.
Wittevrouwen-
straat H 620
Lange Viestraat
C 166
Bemuurde Weerd
M78
Koestraat C 79
Grofsmid en Brandspuit-
maker
Donkerstraat E 406
Elisabethstraat
D257
Lijnmarkt E 28
Lange Smeestraat
B650
Oosterkade K 32
Zonstraat G 442
Steenweg D 375
Catharijnestraat
C872
Vreeburg C 738
Vismarkt F 126
Voorstraat H 550
Oudegracht bij de
Viebrug C 127
Tweyestraat
B 258/9
Oudkeikhof F 86
Bemuurde Weerd
M456
Lauwerecht
M296 a/b
Brood- en koekbakker
Brood- en koekbakker
117
-ocr page 119-
„Het huis van de Wede. de Laat op de Vischmarkt vóór de verbouwing".
Aquarel door A. Grolman- 189?. Top. atlas der stad Utrecht.
-ocr page 120-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Broodbakkers 105
Reeskamp, T.
Oudegracht bij de
Jacobiebrug H 24
Schmitz, J. W.
Nieuwegracht
A868
Utr. Meel- en
Singel bij Tivoli
Brood fabriek
1240
Vaal, H. de
Lange Smeesteeg
B 603/4
Wet ter, S. N.
Oosterkade K 33
Brugwachter
1
Berkel, P. van
Vaartsche Veer
K 151
Cartonwerkers
2
Leur, F. A. de
Oudegracht bij de
Huisschilder en
Weesbrug B 24
Cartonnendoozenmaker
Collecteur
1
Haanebrink, P. H.
Oudegracht bij de
Gekwalificeerd Collecteur
in de Staatsloterij
Bezembrug D 53
in de Staats-Loterij
Commies-Archivaris
1
Raven, Mr.
Onder de Linden
van het
J. W. C.
A828
Gemeentebestuur
J
Commissionairs
— in bieTen
.'!
Mulder, M. C.
Oudegracht bij de
Commissionair in effec-
Viebrug C 41/42
ten, Buitenlandsch Expe-
diteur en Agent der Zut-
phensche Brandwaarborg-
Maatschappij
— in bouwmaterialen
1
Dobbe, Th. J.
Voorstraat H 502
Papierhandelaar en
Handels-Agent in
Bouwmaterialen enz.
— in effecten
II
Huydecoper en
Drift H617
Commissionairs in effec-
van Dielen
ten en houders van een
Administratiekantoor
van Ned. Fondsen
Lorara, A. J.
Nieuwegracht
Commissionair in
A855
effecten en boekhouder
— in granen
8
Dorpe, C. van den
Weerdsingel
Oosterbuurt M 16
— in koloniale waren
8
Heijn, C.
Elisabethstraat
Commissionair
D254
— in plaatsvervangers
6
Creveld, J. A. van
Jufferstraat bij de
Wittevrouwen-
poort G 550
— in scheepsbevrachting 3
Kok, N.
Bemuurde Wcerd
Commissionair en
M 105
Koopman
Conducteurs
3
Beumer, W.
Rhijnstraat D 163 i
Corsettenmaaks'ters
6
Mondriaan.
Oudkerkhof F 48
Wed. G.
Couranlbestelders
1!
Amerongen, W.
Kromme Jacobie-
c
van
kerksteeg C218
Dansmeesters
3
Thomassen, C.
Elisabethstraat
D253
119
-ocr page 121-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Zadelstraat E 374
Debitanten
4 Aals, J. van
en Winkelier
in manufacturen
in Loterijbriefjes
Doodgiavers                     3
Berg, L. van den Lange Smeesteeg
B651
Spanje, G. H. N. Zie: Apothekers
van
Waal en Zoon,         Oudegracht bij de
J. de                        Viebrug C 125
Drogisten en                  23
Verfwarenverkoopers
Drogisten, Verfwaren-
vei kopers en kooplieden
in Lavuren en Lavuur-
smeltcr
Essaijeurs en Affineurs
en zeveninaker
en koopman
Fabriekant van
Landbouwwerkluigen
Fabriekant van
Zachte Zeep en Patentolie
(fa. Schuurman & Co.)
Porceleinen kagchels en
Ornamenten van gebak-
ken steen.
Fabriekanlen van
Scheikundige producten
Vervaardiger van
scheikundige apparaten
Depot aan de
Catharijnepoort D 132
Fabriekant van wollen
stoffen en winkeliers
Essaijeurs
Mariaplaats
E 464 a
Boom, D. van
Boom, Gebr. van Lauwerecht M 194
Ezelinnenraelk-                 1
verkoper
Fabriekanten
  van landbouwwerk- 1
tuigen
  van patentolie             I
Verwoert, J.
Jenken, W.
Schuurman, J. C.
Utr. Terra Cotta
Fabriek
Grothe en
Van Maanen
Muller, M.
Utr. IJzergieleiij
Rossum, G. W. van
Burie. Wed, J. I'.
Heus en Zoon, H.
de
Buyen van
Weelderen, J.
Bettink, Jr., H.
Franco, N.
Schoonhoven,
geb. Buytendijk,
Mej. M. '
Vreeburg achter
den Schouwburg
D161/2
Nieuwekade C 995
Oudegracht bij de
Hamburgeibrug
B 1
Amsterdamse-
straatweg L 39 ij
Kantoor: Hooge-
landen M 581
Bemuurde Weerd
M68
Bemuurde Weerd
M 115
Oudegracht B 192
Lange Nieuw-
stiaat A 321
Zie: Affincurs
van porceleinen-
haarden
van scheikundige
apparaten en
werktuigen
  van stoom- en
andere werktuigen
-  van wollen  stoffen 3
Fruitvrouw
                       1
Geelgieter
                         I
Gewcermakers
                  4
Glanzers
                           2
Glasslijper                        1
Godsdienst-                     12
onderwijzers en
onderwijzeressen
Geweermakers en
winkeliers
Stoffenverver en Perser
Lange Jansstraat
G 181
Van Wijckskade
H 326 f
Donkei straat E 406
Nieuwegracht
A 913 (bij Fa.
Schoonhoven &:
Buytendijk)
Oudegracht bij de
Bakkerbrug G 33
Brillenslijper
Godsdienstonderwijzeres
Goud- en zilversmeden 17 Brom, G. B.
Zilversmid,
Koperslager,
Winkelier,
Goudsmid
Oudegracht bij de
Zandb'rug C 83
Pannebakker, J,
120
w„
-ocr page 122-
beroep of bedrijf aanlal bekende namen adressen
bijzonderheden
Goud- en zilversmeden
(vervolg)
Graveurs
Grof- en
Kagchelsmeden
Schonenberg, J. J. Oosterkade K 56 Goudsmid fa. H. J.
Schonenberg en Zoon
t Hinsbergh, V. J. Tweijestiaat B 177 Horlogemaker en Graveur
van
39 Goetlsch, J. J. B.
en veihuurder van Kag-
chels en winkelier
(Fa. J. J. Goetsch)
Takken, P.
13 Campagne, C.
Das, D.
Brigittestraat
A 1185
en verhuurder van
kagchels
Westerkade K 198
Tweijestraat B 295 en winkelier
Grutters
->\2)X1/3' Intercommunale Telephoon N
-v Cs
^ J.D AS D? TwijnstraaL, UTIp:CBi: ■
Reclame (vloeiblad) van J. Das Dz., „Oranje Grutterij", Twijnstraat, Utrecht,
(c. 1900). Bibliotheek over Utrecht.
Korte Nieuwstraat
F 232
Heel- en
vroedmeesters
11 Brom, H. J.
Moesman, C. F.       Voorst raat H 551
Woerden, A. C.        Kromme Nieuwe- Wondheeler en
van                          gracht G 356            Vroedmeester
Hersteller van                1 Schwartz, J. B.        Helling K 103
ijzerdraad Hordetjes
Hoedenfabriekanten         4 Everaars, Gebr.        Bakkersteeg D 297 Hoedenmakers en
Winkelier
121
-ocr page 123-
"M'fiK
C 8 J DE GR O OT
OUDECRACHT % BAKKERBRUG
UTRECHT.
Affiche van de Koninklijke Hoeden Fabriek C. en J. de Groot, Oudegracht b/d
Bakkerbrug, Utrecht, (c. 1880). Bibliotheek over Utrecht.
122
-ocr page 124-
beroep of bedrijf aantal adressen
bekende namen         bijzonderheden
Hoeden fabriekan ten
(vervolg)
Hoepelmaker                   
Hooiwegers                     
Horologiemakers           
Groot, C. en J. de
Vierbergen, A. C.
Korver, W.
Broedelet, J. J.
Elling, J. H.
100 4 x Achterberg
4 x Bakker
3 x Van Beusekorn
3 x Fonville
2 x Gresnigt
6 x De Groot
4 x Jongerius
2 x Kinnegin
3xVan Oort
3 x Oostveen
13xDe Rijk
6xVan der Steen
8 x Verheul
3 x Van Zijl
5 Hiele, P. W.
Oudegracht b/d
Bakkerbrug
Oudegracht bij de
Hamburgerbrug
A8
Biltstraat I 144
Voorstraat H 485
Biltstraat I 167 n
Manden- en Hoepelma-
ker, Winkelier en Koop-
man
Hooiweger
Hoveniers
Instrumentmakers
Janskerkhof G 324
Wittevrouwen-
singel I 253
Lange Lauwer-
straat H 120
Instrumentmaker en
Winkelier
Instrument- en
Balansenmakers
Kamerbehanger
Bode van het Zieken- en
Begrafenisfonds: „Let op
Uw Einde"
Kamer- en Ledikant-
behanger en Winkelier
Kamer- en Ledikantbe-
hangers en Winkeliers in
Behangselpapieren enz.
Olland, H.
Brom, P. J.
50
Kamer- en
Led ikan t behangers
Dokkum, S. L. van Donkere Gaard
F 146
Kamer- en                      50
Ledikant behangers
Grijs en Van
Rooijen, De
Heetveld, C.
Indermauer, C.
Luca, D. C.
Sinkel, Fa. A.
Oudegracht bij de
Bakkerbrug D 68
Lange Nieuwstraat
A457
Lange Nieuwstraat
A409
Vischmarkt F 125
Kamerbehanger
Koopman in steenkolen
en kamerbehanger
In Manufacturen,
Gemaakte Kleederen,
Behangselpapieren,
Tapijten, Bedden, Dekens
enz. Kamer- en Ledikant-
behanger
Oudegracht bij de
Bezembrug
G 11/14 en 15
Kantoorloopers
2 Doorn, T. N. van
Nachtegaalsteeg
12015
Lange Nieuwstraat
A599
Kapelmeester bij het 1
Regt. Veldartillerie
Rudersdorff,
F. W. J.
123
-ocr page 125-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Boekhoven, A. H.
van
Fischer, J. P. L.
Leur, F. J. de
Abspoel en
van Balen
Wolfram, J. P.
Wolters, J.
Smit, J. P.
Wilson, H. J.
Amelung, L.
Anraad, M. van
Kappers
en Paruikenmakers
14
Lijnmarkt E 64
Oudegracht bij
Coiffeur en Winkelier in
Paifumeriën
In Parfumeriën enz.
het Stadhuis
Zadelstraat E 377 Kapper, Paruikenmaker
en Winkelier
Singel bij de
Nachtegaalsteeg
1220
Keistraat G 332
Kasteleins                        8
  in de Buitensocieteit
en in Tivoli
  in de Sociëteit
De Vriendschap
  in de Schouwburg
  in het gebouw van
Kunsten en
Wetenschappen
  in het Stationsgebouw
Katoenspinners                 1
Kleedeibleekers              39
Vreeburg D 163
en Logement-, Billard
en Koffijhuishouder
Stationsplein L 153
Mariaplaats
F.: 441/4
Korte Viesteeg
C717
Lijnmarkt E 77
Achter de Wal bij
de Molensteeg
B 726
Lijnmarkt E 66
Rozenstraat C 590
Varkenmarkt
C682
Elisabethstraat
D259
Lange Viesteeg
C 191
Elisabethstraat
D248
Oudegracht bij de
Geertebrug B 68
Heeienstiaat F 417
en Restaurateur
Katoenfabriekant
Kleedermakers
142 Altorfer, J.
Bcsselaar, C. Th.
Broekman, D.
Broekman, J.
Broekman Jr., J.
Broekman, J. A.
Grondijs, H. F.
Grondijs, J. G.
Kuppers, A. G.
Kuppets, J,
Nimwegen, H, J.
van
Severijn, H.
Steppe, H. G.
Wetter, C. F.
Wetter, N. J.
Kleedermaker en
Winkelier
In Gemaakte Kleederen
Kleedermaker en
Winkelier
]n Gemaakte Kleederen
Tapper, Kleedermaker en
Winkelier, Bode van het
Zieken- en Begiafenis-
fonds Let op Uw Einde
Kleedeimaker en
Winkelier
Korte Nieuwstraat
F 195
Zadelstraat E 403
Lange Viestraat
C 181
Zadelstraat E 398
Lange Lauwer-
straat H 131
Oudkerkhof F 42
Oudkeikhof F 42
Modegocdmaakster
124
-ocr page 126-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Klokkenhersteller             1
Klompenmakers             10
Knoopenmakers               3
(Beencn)
Jacobs, T. S.
Spijkerman, H. M.
Emmelot, A.
Kmmelot, L.
Heus en Zoon
H. de
Burgsteeden,
J. van
Driel, H. van
Lington, Wed. H.
Haagen, J. W. van
Bergstraat C 845
Bemuurde Weerd
M97
Varkenmarkt
C688
Springweg B 815
Vreeburg D 140/4
Oudegracht bij de
Jansbrug C 137
Maliebaan 1262
Potterstraat C 117
Oudegracht bij de
Bakkerbrug D 74
Klompenmaker
Beenenknoopenmaker en
Baardscheerder
Idem
Zie: Aannemers
Knoopenmakers
(Metalen)
Koekbakkers
10
Koetsiers                         C
Kof fei makers                   2
Koffijsiroopbranders 4
Koffermaakster
In Kruidenierswaren;
Tabaks- en Sigaren, Fa-
briekant en Koffijsiroop-
brander
Logement-, Koffijhuis- en
Billardhoudsters
30 Koff, Gez. de
Koffijhuishouders
Boteistraat,
Hollandsche Tuin
E 297
Elisabethstraat
D 252
Billard- en Koffijhuis-
houder en Slijter
Logement-, Stal- en
Koffijhuishouder en Ver-
huurder van Paarden en
Rijtuigen
Pelt, A.
Schoonhoven, J. J. Biltstraat I 1
Koks en- Pasteibakkers 5
Entrop, J.
Klokke, C. F.
Lange Jansstraat
G196
Achter St. Pieter,
hoek Keistraat
F 342
Schoutensteeg
G 134 en 138
Rijn en Edema,
Fa. Van
1 Stolker, H.
en billardhouder en
tapper
Kolfbaanhouder
Kooplieden
— in aardappelen
en vruchten
Keulse
M 615
Kraan
19 Grift, J. van der Haverstraat E 144
Potterstraat C 120
Wijde Watersteeg
C468
Janskerkhof G 244 Timmerman
Verbon, J.
Verbon, J.
Buyen van
Weelderen, J.
Sander Dresde,
J. E.
Trip, Erven H.
—  in afbraak                  1
—  in antiquiteiten           3
Lange Nieuwstraat   In Porceleinen en
A 555                       Antiquiteiten
Helling K118 en   Trasmolenaars en koop-
Oudegracht bij        lieden in kalk, steenkolen
Viebiug C 25/26     etc.
— in brandstoffen
J6
125
-ocr page 127-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
—  in borduurpatronen     1
—  in garen, band           3
en kramerijen
—  in gedisteleerd             1
—  in granen                  28
Nolet, J. D.
Bosshardt, H. A.
Finjé en Co
Andel, H. W. H.
van
(fa. Gebr. Van
Andel)
Pompe, P. E.
Corver, A.
Jongeneel, P. M.
en J.
Jongeneel, Fa.
P. M. en J.
Tussenbroek, G.
van
Verkerk, H. C.
Ganzenmarkt
G 292
Tweijestraat
B 244/47
Oudegracht bij
Stadhuis D 32
Bemuurde Weerd
M20
In borduurpatronen en
dameshandwerken
In garen, band en
manufacturen
Groothandelaars
in gedisteleerd
Wittevrouwen-
straat H 627
Lauwerecht M 257
— in houtwaren
Bemuurde Weerd
M 425 en 427
Weerdsingel
Houtzaagmolenaars en
Kooplieden
Idem
M418
Pieterstraat G 368 Koopman en timmerman
— in huiden en leder
Lange Lauwer-
straat H 108
(kantoor en pak-
huis)
Neude G71
Zie: kooplieden
in brandstoffen
Oudegracht
A64/5
Mariaplaats
E 464 a
Oudkerkhof F 83
Lange Nieuwstraat
A555
Zie: Apotheken
Huidenzouter en
koopman
Maanen en Co.,
Van
Trip, Erven H.
Blijdesteijn en Zn,.
J
Boom, D. van
In leder en
schoenmakereartikelen
in kalk                       3
in koloniale waren      7
in lavuren                   1
in levertraan               1
in (edele) metalen      1
en gesteenten
in verfwaren en          4
vensterglas
Kooplieden en winkclieis
in koloniale waren
In Lavuren en
Lavuursmelter, Essayer
Groothandel in
levertraan
Koopman in edele me-
talen en gesteenten
Lobry en Porton,
Fa.
Sander, M.
Spanje, G. H. N.
van
Waal en Zoon,
J. de
Hamburger, A. D.
Heus en Zoon,
H. de
Osti en Co.
Oudegracht bij de   Drogisten, verfwaren-
Viebrug C 125          verkopers en kooplieden
Springweg B 779      Uitdrager, koopman en
aannemer
Zie: Aannemers
Oudegracht bij de   In IJzeiwaren
Viebrug H 9/10
in oud ijzer,                7
lompen enz,
in ijzer, koper
— in zeep
2 Abendrooth, J. G. Oudegracht bij de Koffijsiroopbrander en
Winkelier onder de fa.
J. Abendrooth
Koopman in Koffij en
zeep onder de fa J. G.
Abendrooth
Weesbrug 15 23
126
-ocr page 128-
bijzonde rheden
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
Kuppers, J. W.         Bemuurde Weerd
M 433/34
Westhoff, J. H. Voorstiaat H 532
— in zout                        3
Koordenmaker                 1
Kopergieters                   13
Koper- en blikslagers     43
Koordmaker en winkelier
in schoenen en laarzen
Rijkse, I'.
Schreutelkamp, J.
Zeijst, H. W. van
Baaien, C. J. van
Burgerhoudt, D.
Cino, H.
Derksen, C.
Vink, H.
Vink, S. B.
Flentge, C.
Lohman, G. H.
Everdingen, A. van
Testas, W. de
Famars
Veltmeijer, Wed. P.
Hopstede, P.
Verkerk en Comp.,
Wed. J. A.
Zandstraat C 302
Wijde Watersteeg
C479
Korte Viesteeg
C716
Wijde Watersteeg
C524k
Zandstraat C 286
Vischmarkt, in een
poortje F 108
Buurkerkhof E 421
Lauwerecht M 267
Donkerstraat E 405
Korte Smeesteeg
A428
Lange Smeesteeg
B613
Lange Jansstraat
G 97/98
Ganzenmarkt
G286
Schoutensteeg
K223
Korte Smeesteeg
A439
Lange Nieuwstraat
A481
Blikslager
Koperslager
Blikslager
Kosters
Kuipers
Kunstdraaijers
Kunstlakkers
Kunstschilders
Kumtwaschter
Kurkensnijder
Lampenmakers
8
16
Wiel- en houtdraaier
2
11
1
I
4
1
3
9
1
1
3
Stoomkaarsenmaakster, en
Fabriekante van Lampen
en branders, Grossierster
en Photogene, Mineraal-
Olie en Petroleum
Landmeter
Leerlooijer, Huidenzouter
en Winkelier
Winkelier en
Lecsbibliotheekhouder
Lip, A. van der Oudkerkhof F 85
Wes-sels, E.
               Lijnmarkt E 78
Meegersen, H. van Voorstraat H 480
Landmeter
Leerlooijers
Leesbibliotheek-
houders
Lee&tenmaker
Schleedoorn, G. Oudegracht bij de
Weesbrug a/d
Werf B 904
Jong, Corstiaan de Catharijnesingel
K266b
Groot, J. W. de Hamburgerstraat
F 181
Letterkundige
Likeurstokers
Likeurstoker en Slijter
127
-ocr page 129-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Linnen- en
44
Bosselaar, M. J.
Teelingstraat
Wbllenaaister
Wollennaaisters
G 155
Breukelaar,
Lange Viesleeg
W. G. E.
C172
Dianen, M. van
Korte Viesteeg
C724
Lagerweij, Wed.
Biltstraat I 167 b
Linnen- en
wollennaaister
Parrée, A.
Loefberchmaker-
Linnennaaisler
straat H 174
Viveen, I. J. W.
Zadelstraat E 365
Modegoedmaakster
Logem en t houders
LM
Oostveen, J. (2x)
St. Jansveld
Logement- en Stalhouders
„de Postpaarden"
H580
Schoonhoven. J. J.
Biltstraat I 1
Logement, Stal- en
Koffijhuishouder en
Verhuurder van Paarden
en Rijtuigen
Koff, Gez. de
Hollandsche Tuin
Logement, Koffijhuis-
E 297
Billardhoudsters
Loodgieters,
17
Leur, 1). M. de
Voorstraat H 478
Loodgieler
Leidekkers
en Pompenmakers
Romondt,
W. G. F. van
Oudegracht bij
het Stadhuis 1) 30
Loodgieter en Leidekker
Roosmalen, L. F.
Geertestceg B 514
Loodgieter en
van
Zinkwerker
Vogelpocl, G. van
Oudegracht bij de
Metselaar, Loodgieter en
Volderbrug B 201
Bouwmeester
Zandwijk, L. van
L. Lauwerstraat
Loodgieter en
H76
Pompenmakcr
Zandwijk, M. van
Hoogcjacobijnen-
Idem
straat H 33
Loodwitfabi iekant
1
Hoogeveen K.
Bemuurde Weerd
Loodwit- en
M82
Meniefabriekant
(kantoor M 204)
Loonbakker
1
Duist, W. van
Lange Rozcndaal
B449
Makelaar
1
Sigal, D. J. E.
Bemuurde \\reerd
Makelaar in Turf
van den Frieschen Turf
M 445/6
Mandenmakers
6
Serton, J.
I.ichtegaard
F 132
Mangelsters
4
Gortel. Wed. H.
Voorstraat H 483
Mattenmakers
5
Schoonheim, C. J.
Zand C351
Harenmat t enmaker
Meelfabi iekant
1
Korenschoof,
kantoor Zeedijk
Maatschappij de
M 476/77
Melkverkoopers
51
Ametongen, W.
Vrouwjut testraat
van
A359
Meniefabriekant
1
Hoogeveen, K.
Zie: Loodwit-
fabriekant
128
-ocr page 130-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Messenfabriekant
1
Huinck Hz„ F.
Bakkersteeg
Messenmaker en
D279
Winkelier
Metaalgieter
1
Grassman, fa.
v. Wijckskade
E. en F.
H88a
Metselaars
37
Haart, J. J. de
Oudegracht bij de
Weesbrug B21
Leur, J. W. de
Oudegracht bij de
Aannemer en Metselaar
Geertebrug A 66
I.eur, M. de
Oudegracht bij de
II >> »
Jansbrug C14
Pisa, C.
Springweg E 231
Metselaar en Winkelier
Pisa, R.
Lijnmarkt E 47
Vogelpoel, G. van
Oudegracht bij de
Metselaar, Loodgieter,
Volderbrug B 201
Bouwmeester
Mixlegoedmaaksters
SO
Batz, J. D.
Domtrans F 319
Pierson, P. C. C.
Haverstraat E 108
Poel, G. J. van der
Minrebroeder-
straat G 257
Sinkel. A.
Zie: Kamer- en
I.edikantbehangers
Wetter, C. F.
Oudkerkhof F 42
Molenaars (Grut)
1!)
Das, D.
Tweijestraat B 285
Grutter en Winkelier
Verheul, A. G.
Potterstraat C 107
*> >> >>
Verheul, B.
Oudegracht bij de
>' ji »>
Zandbrug C 80
Vuystingh, J.
Predikheeren-
>> it j>
straat H442
Molenaars (Houtzaag)
7
Breugel k Co.,
Buiten Catharijne
Wolspinners en Hout-
(Van)
L99d
zagers door stoom
Jongeneel, P. M.
Weerdsingel
Houtzaagmolenaars en
& J
M418
Kooplieden
Molenaars (Koorn)
7
Boereboom, J. A.
Vaartse Rijn
T 9^A
Koornmolenaar
Ij 2.OÖ
Molen de Hoop
Korenschoof,
Kantoor Zeedijk
Maatschappij De
M 476/77
Molenaar (Mosterd)
1
Affourtit, R. C.
Maliebaan I 319
Mosterdfabriekant
Molenaar (Olie-)
1
Overwijn &
Builen Catharijne/
Oliemolenaars
van Berkensteyn
Leidseweg L 134
Molenaar
1
Hoefsmit &
Ledig erf K 284 a
Schors en Pelmolenaars
Molenaar (Schors- en
Pel)
1
Gijsbers
/
Molenaars (Tras-)
4
Trip, Erven H.
Helling K 118
Trasmolenaars en koop-
Oudegracht bij de
lieden in kalk en steen-
Viebrug C 25/26
hopen enz.
Molenmakers
2
Hofstede, H. J. te
Hogenoord
Timmerman, Molenmaker
M 533/35
en Aannemer
129
-ocr page 131-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Muzijkanten
27
zie: Onderwijzers
in de Muziek
Kordenoordt,
Groenesteeg A 722
en Wijkbode van Wijk A
A. H. van
Nachtwerkers
11
Berg, L. van den
Geertekerkhof
Nachtwerker
en Puttengravers
B539
Hoonakker, C.
Zand G 337
Winkelier, Kroeghouder
en Nachtwerker
Oeconomen
2
Genderen,
Veeartsenijschool
A. H. van
Biltstiaat I 69 a
Omroeper (Stads)
1
Pieterse, W.
Kleine Eligen-
steeg A 743
Ondernemer van eene
1
Hoekendijk, W.
Westerkade
Stoombootdienst naar
K 192 bis
Vreeswijk
Ondernemers van
5
Bresser, J. S.
Vreeburg D 101
Agent der Brand-Ass. Mij
Publ. Verkopingen
te Loenen aan de Vecht
Kemink & Zoon
Domskcrkhof
Boekdrukkers, Boekhan-
F 303
delaars en Ondernemers
van Publ. Verkoopingen
Onderwijzers
29
Batz-Ludwig,
Biltstraat I 119
Muzijkonderwijzeres
in de Muziek
A. M.
Batz, J. C. H.
Biltstiaat I 119
Muzijkonderwijzer
Broedelet, M.
Voorst raat M 543
Caro, N. M.
Hoek van
!'
St. Marie E 456
ten huize van
W. Caro
Hanau, A. W. P.
Plompelorengracht
!■
H685
Hol, R.
Buiten Catharijne
Muzijkmeester, Directeur
over het
van het Stadsconcert
Leidsche Veer L 7
Nieuwenhuyzen, F.
Jeruzalemsteeg
F 442
Muzijkonderwijzer
Nieuwenhuysen,
Achter St. Pieter
Organist en
W. J. F.
F 334
Muzijkonderwijzer
Schultz, A.
Weerdsingel
Onderwijzer in de Muzijk
M610a
Onderwijzers
52
Jonxis-Laurillard
Lange Nieuwslraat
Kostschoolhouderes
(School- en Huis)
Fallot, S. J.
A638
bij haar man J. L.
Jonxis, Onderwij-
zer in de Teeken-
kunde
Pfeü-Noordhoek
Begijnenbolwerk
Dagschoolhouderes
Hegt, M. W. H.
H323
Ruijter-Bauduin,
Oudegracht bij de
A. F. de
Bakkerbrug D 72
bij haar man
J. L. F. de Ruijter
130
-ocr page 132-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Onderwijzers
Venning-
K. N. Gracht
Kost schoolhouderes
(School- en Huis)
Lelyveld van
G364
(vervolg)
Cingelshoek,
J. H. E., gehuwd
met J. Venning,
lector in de
Engelse laai.
— in de Teekenkunde 11
Craeijvanger, G.
Lange Nieuwslraat
A521
Teekenmeester
Hoevenaar, C. W.
Ten huize van
Kunstschilder en
Wed. E. Ciaeijvan-
Onderwijzer in de
ger, Korte Nieuw-
Teekenkunde
straat F 198 a
Hoevenaar, W. P.
Oudegracht bij de
Idem
Volderbrug
B 83/84
Jonxis, J. L.
Lange Nieuwstraat
A638
Rijnbout, J.
Springwcg B 795
Beeldhouwer en
Onderwijzer in de
Teekenkunde
Straaten, B. van
Mariaplaats E 449
— in de Zwem-
1
Abspoel, A. J.
Buiten Catharijne
en Gladiator Academicus
en Schermkunst
Zwemschool L 151a
Orgelmakers
■1
Batz en Co.
Breedstraat H 299
Batz J. M. W.
Achter het
Vleeschhuis H 561
Lindsen
Hoogt G 162
Wed. H. D.
Maarschalkcr-
Achter het
weerd, P.
Vleeschhuis H 560
Stulting, C.
Brigittenstraat
A 1135
Pachter van het
1
Fiouw, Wed. de
Wcerdsingel
en verhuurster van
overhaalschuitje
M392
roeibooten
Palingbakkers
'Z
Plink, A. A.
Boterstraat E 351
en Bolusbakker
Pannenbakker
1
Schroef en Zn.,
Vinkenbuurt
J. C. van der
M289
Papierlijnders
4
Dekker en
Heerenstraat
Boekbinders, Papierlijn-
Van de Vegt
A 1208
ders en Winkelier in
Schrijf behoef ten
Parapluiemakers
6
Langlois, F. P.
Haverstraat E 134
1'arapluiemaker en
IJrondij, P.
Oudegracht bij de
Dddi tlSl.llCCH.lCl
Bezembrug D 39
Pedel
1
Hulleman, H. J.
Oudegracht bij de
bij de Hoogeschool
Bezembrug D41
Pettenmakers
21
Plasberg, Gebr.
Weg naar Rome
Petten- en Beddenmakers
D511/12
en Winkeliers
131
-ocr page 133-
bijzonderheden
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
Choorstiaat D4
en Ganzenmarkt
G9
Pettenmaker en Winkelier
(Fa. A. H. Koster)
Vlis, F. van der
Blitz, E. A.
Metzger, J. P.
Deierkauf, F. J.
Wagenaar, A.
Kijkman, H.
Giusti, L.
Rosenberg, J. W.
Rosenberg, G. W.
Buuren, W. van
Roelandschap, P.
Schaik, J. van
Kuneken, W.
Luca, P. D. C.
Petten makeis
(vervolg)
Photographen
Geertesteeg B 522 Photographist
Lange Smeesteeg
B615
Teel ingst raat
G154
Weerdsingel
M392g
Vleutenscheweg
L2
Lijnmarkt E 31
Vischmarkt F 103
Zadelstraat E 378
Oosterbuurt M 3
I I
Pianomakers                        3
Pianostemmei                      1
Plaatdrukkcrij                      I
bij de Postzegelfabriek
Pleisterbeeldcntnaker         1
Poeliers                                 6
Poffertjeskramer                 1
Pompenmakers                    4
Porcelcinkramers                4
I.oodenpompenmaker
Wijde Watersteeg
C504
Breedstraat H 458
Vischmarkt F 123
Lange Nieuwstraat
A527
Porceleinkramer en
Commissionair in
Plaatsvervangers
Portier                                   1
aan het Stadhuis
Posiiljon                               1
van Utrecht op Deventer
Postrijder                              I
van Utrecht op
Schoonhoven
Pottenbakkers                     4
Cromjongh, H. G. Goedesteeg I 48 c
Hoekman, M.
Aken, J. van
Hasselman, Gez.
Stuber, J. W.
Maarschalker-
weerd, H.
Godschalk, L. A.
Biltstraat I 124
Westerkade K 195
Helling K 114
Oosterkade K 67
Lange Viesteeg
C183
Korte Viesteeg
C725
en Bestelder en verhuur-
der van Paarden en
Rijtuigen
Potten baksters
Reisbediende                       1
Rekwestenschrijvers            2
Restaurateurs                      3
Collega Quack was tevens
vervaardiger van hand-
schriften en gelegenheids-
gedichten
Restaurateur en
Tafelhouder
Restauratrice
Klokke, C. F.
Rikkers, Wed. F.
Batum, A. van
Essenberg, E. J.
van
Achter St. Pieter
hoek Keistraat
F 342
Wed. F 214
Westerkade K211
Singel bij het
Sterrenbosch
L176
Rietdekkers                         2
Rietvlechter                         1
132
-ocr page 134-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Rijdermeester (Stads)
1
Helm, C. van der
Achter Clarenburg
D 183
Rijtuig- en
18
Dokkum, W. C.
Elisabethstraat
Wagenmakers
van
D256
Lancee, J.
Weg naar Jaffa
L 18
Schatters
8
Bresser J. S.
Vreeburg D101
Ondernemer van Publieke
van Roerende en
Verkoopingen. Agent der
Onroerende Goederen
Brand-Assurantie-Maat-
schappij te Loenen a/d
Vecht
Viveen Cz. J.
Oudegracht bij de
Adjunct-Commies Ie
Weesbrug A 30
klasse ter Provinciale
Griffie, Schatter van
Onroerende Goederen
Scheepsmeter
1
Wichelhansen,
Lange Jansstraat
van de Turf
R. F.
G 186
Schepenmakers
9
Maarschalker-
Helling K 107
Schepenmaker en Ver-
weerd, W.
huurder van Vaartuigen
Rijk, W. G. de
Weg naar Jaffa
Schepenmaker, timmer-
L55
man en verhuurder van
vaartuigen
Schietschuitschipper
1
Berg, D. W.
Weerdsingel
en Commissaris van de
van den
Oosterbuurt M 9
beurtveren op Groningen,
Zwolle en Zutphen
Schilder (Behangsel)
1
Eijtinger, H.
Molensteeg B 668
Schilder van Papier en
Doekbehangsels
Schilders (Huis)
59
Gadella, W.
Ganssteeg K238
Godart, G, J.
Steenweg D 469
Grolman, J. P,
Lange Viesteeg
en J. P. C.
C163
Kuneken, Wed. J.
Korte Nieuwstraat
Huisschilderse
F 201
Lief land, W. van
Steenweg D 360/61
Leur, F. A. de
Oudegracht bij de
Huisschilder en
Weesbrug B 24
Car ton nendoozenmaker
Viveen, J.
Oudegiacht bij de
Huisschilder en
Smeebrug B 49
winkelier in linnen
Schilders (Rijtuig)
10
Mica, J. H.
Trans F 265
Schippers
3
Asch Azn., W. van
Nieuwekade C 992
Schoenmakets
99
Abels, A. H.
Jufferstraat bij de
Wvr. Poort G 506
Abels, P.
Nieuwekamp
A 1197
Schoenmaker en winkelier
Dortmond, L. v.
Bakkersteeg D 301
»> >> ',
Dortmond, P. L. v.
Tweijnstraat B 219
l> H M
Dortmond, W. L. v.
Voorstraat H 455
j> )> »>
Link, N.
Vinkenburgsteeg
G91
133
-ocr page 135-
fe
UISSCHILDER
OPGERICHT
17 90.
De ondergeteekende heeft de eer UEd. hier-
bij zijn adres aan te bieden, met beleefd ver-
zoek wel Uwe aandacht te willen vestigen
op de uitbreidingen welke zijne zaak in de
laatste jaren heeft ondergaan, en welke U
de meest volkomen zekerheid waarborgen,
zoowel voor soliede & smaakvolle arbeid
als billijke prijzen.
Onder aanbeveling
Hoogachtend
■ ),:.                                                       UEd. I>w. Dienaar,
Jz. YIYEEH.
Nieuwe gracht A 871.
UTRECHT.
Gedeelte uit reclame van Jz. Viveen, huis-, salon- en decoratieschilder te Utrecht,
(c. 1890). Bibliotheek over Utrecht.
beroep of bedrijf
aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Schoolopzieners
2
Bakhoven, dr.
Leignes
G.
Kromme Nieuwe-
gracht G 338
Schoorsteenvegei s
8
Antonioli, J.
B.
Hamburgerstraat
F 182
Schoorsteenveger en
wijnkooper
Rusconi, J. B.
L. Jansstraat
G 185
Schrijnwerkers
39
Bresser, J.
Haverstraat E 121
Couzynse, J.
Magdalenasteeg
A949
Timmerman en
Schrijnwerker
Edelkoort, S.
II.
Korte Viesteeg
C 198
Hackfoort, W.
R.
Tweijestraat B 178
Schrijnwerker en
kruidenier
Wijburg, J. E
Haverstraat E 144
Schuitenjager
1
Kruyff, A. de
Jagersbuurt M295
Sigaren- en
Tabaksfabriekanten
34
Blydesteyn en
Zoon, I.
Oudegracht
A 64/65
Kooplieden en winkeliers
in koloniale waren
134
-ocr page 136-
bijzonderheden
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
Oudegracht bij de
Weesbrug A 24
Lange Viesteeg
C 193
Oudegracht bij de
Volderbrug B 191
Estoppeij en Co.
(N.O.)
Hagen, H. G. en
M. A.
Ribbius Peletier
Jr., G.
Sigaren- en
Tabaksfabrikanten
(vervolg)
Sigaren Fabriekanten
en winkeliers
Sigaren en Tabaksfabrie-
kant, koopman en win-
kelier. Depot Lijnmarkt
E 30 Ned. K.v.K.
Sigaren Fabriekant
en winkelier
Oudegracht bij de
Zandbrug C86
Heerenweg M 620
Hekelsteeg D 389
Nicolaisteeg B 243
Soestbergen
K253a
Oudegracht bij de
Zandbrug C67
Nauwe Watersteeg
C510
Lange Viesteeg
C173/5
Steenweg D 473/4
I.oefbergmaker-
straat H 272
Serree, J. van
Beek, J. van
Ewaardt, A.
Franke, Wed. F.
Eek, A. van
Buitenweg, H.
Flantua, F.
Goettsch, J. J. B.
Goettsch, P.
Lington, P. J.
Perks en Zoon,
W. A.
Takken, P.
Godron, N. J.
Hes, W. D.
Clemens P. J.
Plieger, J.
Schoonhoven, A.
en Buytendijk
Schoonhoven, J. J.
Willemse, A. H.
Sigarenmakers                  2
Slaapstedehoudster           6
Slagter voor anderen      1
Smeden                          70
(Grof-, Hoef- en
Kagchel-)
Grof- en Kagchelsmid
Grofsmid
Verhuur van kagchels
Grof- en kagchelsmid
Verhuurder van
kruiwagens
en winkeliers
en verhuurders van
kagchels
Lange Viesteeg
C186/7
Brigittestraat
A1185
Oudegracht bij de
Wijde Watersteeg
C58
Zonstraat G 408
Romerburgerstraat
A537
Buyten Catharijne
over het Leidsche
Veer L5
Nieuwegracht
A913 etc.
Biltstraat I 1
Smidmeester                      1
bij 's Rijks Munt
Snelpersdrukker                1
Spiegel-, Lijstenmaker 7
en Vergulders
Stalhouders                      43
en Verhuurders van
Paarden en Rijtuigen
Spiegelmaker en
Vergulder
Logement en stalhouder
van Paarden en Rijtuigen
Logement, Stal- en koffij-
huishouder en verhuur-
der van Paarden en
Rijtuigen
Stalhouder en verhuurder
van Paarden en Rijtuigen
Catharijnestraat
C 899/900
135
-ocr page 137-
beroep of bedrijf
aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Stangenmaker
1
Mijndeis, J. C.
Lange Viesteeg
C 167
Steenbaas
1
Ai kei, G. van
L210
(oven Wed. Rose
en Zn.)
Steen- en
7
Cleeff, Fa. G.
Kantoor:
Pannenbakkers
Munnicks van
Laan van Cioes
1. 149
Gerlings, mr. J.
Singel bij het
Lid van de fa. Chr.
Sterienbosch
Oortmans en Zoon
L 203 bis
Lier, S. van
Steenweg D515
Steenfabriekant en lid
v. d. fa. S. en J. van Lier
Sleendi likkers
5
Weijer, P. W. v. d.
Ganzenmarkt
G276
Boek- en Steendiukkerij
Steenhouwers
f>
Burie, J. B.
Singel over de
cellulaire Gevan-
genis I 105/6
Ooit, T. A. van
Stroosteeg E 185 a
Pisa, N.
Blindesteeg,
Spring weg E 161
Stellers van
2
Ooslerbaan, J. W.
Voorst raat H 523
In piano's en steller van
Muziekinstrumenten
Muzijkinst ruinen! en
Stoelenzetters
2
Brandenburg,
Nachtegaalsteeg
Wed.
1230 c
Stoffenververs
Bettink, H.
van Wijckskade
H 32(i f
Stoffeerder en peiser
Imhof, A. J.
Achter de Tweye-
straat B 118/9
Stroohoedenmakers
')
Mathot, A.
Bakkersteeg D. 303
Stroohoedemnaker en
winkelier
Mathot, F. A.
Mariastraat D 537
Idem
Mathot, J.
Bakkers teeg D 318
Idem
StTopdassenmaker
1
Willekes, E. C.
Korte Jansstiaat
Haarsnijder en
F 63
mopdassenmaker
Strijkijzermaker
1
Hasselt, J. van
Ridderschapssti aat
H726
Stucadoors
9
Tissen, J. C.
Oudegracht bij de
Gaaidbrug F 157
Suikerballenmakers
9
Harting, W.
Steenweg D 376
Suikerballenmaker en
koekbakker
Tandmeesters
4
Dentz, C. N.
Van Wijckskade
Tandmeester en mede-
en vervaardigers
H 326 g
Aannemer der Gasfabriek
van kunsttanden
te Amersfoort
Lier, S. B. van
Zadelstraat E 385
Tandmeester
Tappers en Slijters
157
Finjé en Co.
Oudegracht bij
Groothandelaals in
het Stadhuis D 32
gedistilleerd
136
-ocr page 138-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Lijnmarkt F. ,r>6/7
Heerenstraat F 417
Tappers en Slijteis
(vervolg)
Grolman, J.
Grondijs, J. G.
Tapper, Kleedermaker en
Winkelier. Bode van hel
zieken- en begrafenis
fonds ,,Let op uw Einde"
Bierslijter
Groothandelaar in lever-
traan. Drogist.
In Wijnen en Likeuren
Slijter
Tapper
Nieuwekade C 996
Oudkerkhof F 83
Pausdam F 326
Vreeburg C 751
Oudegracht bij de
Jacobiebrug C 49
Elisabethstraat
D240
Bakkersteeg D 319
Vinkenburgsteeg
G96
Korte Jansstraat
G309
Jerusalemsteeg
F 439
Van Wijckkade
H326k
Nieuwe Kamp
A 1178
Korte Viesteeg
C200
Hoogt G 164
Si. Janskerkhof
G244
Oudegracht bij de
Volderbrug B 207
Lange Nieuwstraat
A500
Rozenstraat C 586
Westerkade K 187
Weerdsingel M610
Elisabethstraat
D243
Oudegracht bij de
Gaardbrug F 166
Oudegracht bij de
Jansbrug G 34
Houtenschepad
K 253 bis
Poston, F.
Poston, J. M.
Rasch, J.
Staffhorst, A. J. G.
Staffhoist, J. F. C.
Verbiest, G.
Vulpen, W. van
Wijnen, J.
Zijst, D. C. van
1      Bcrnhardi, J. L.
11 Dokkum, G. W.
van
7 Heyl, M. B.
100 Binsbergen, J. J.
van
Broers, J.
Buyen van
Weelderen, J.
Godijn, W. J.
Loran, T. M.
Molenbeek, J. H.
Oostveen, C.
Stenis, C. A. van
Vleming, D.
2      Caes, P. A. de
Maurik, J. J. van
2 Hertog, F. L. den
Billard- en
koffijhuishoudster
Tapper en winkelier
Slaapsteêhouder
en Tapper
In kruidenierswaren
en Slijter
Tapijtfabriekant en klerk
bij het Prov. Archief
Iapijtfabrickant
Teekenmeesters
Telcgrafisten
Timmerlieden
Tingieter en Winkelier
Tingieters
Tolgaarders
137
-ocr page 139-
beroep of bedrijf ;
lantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Touwslagers
8
Roelofs, A.
Lauwerecht M 160
Trip, J.
Helling K 118
Touwslager, lid van de
gemeenteraad en de
Kamer v. Koophandel
Tuinlieden
15
Buitenhuis, R.
Ie Maliebaansteeg
1304
Dillen, F. van
2e Maliebaansteeg
1295
Dillen, J. van
Singel bij Sterren-
bosch L204
Uitbrengers van spijs
10
Greef, J. de
Domtrans F 323
Tafelhouder
Reijntjes geb.
Boterstraat E 103
Tafelhoudster
Lijting, M. C. (ten
huize van Th.
Reintjes, huis-
schilder)
Uitdiagers
■II
Hauer, Wed.
Springweg E 473
Uitdraagster en
H. A.
Witwerkster
Hauer Jr., H. A.
Springweg E 272
Uitdrager
Vederenbedwasser
1
Verheken, B.
Oudegracht bij de
en Tapper
Zandbrug C 68
Verhuuuiers
— van doopgoed
2
Vink, G. H.
Springweg B 783
Winkelierster en ver-
huurster van doopgoed
— van jaagpaarden
27
Berg, A. van den
Westerkade K 201
— van kagchels
10
Goettsch, J. J. B.
Lange Viesteeg
Grof- en kagchelsmid,
C173/5
Verhuurder van Kagchels
en Winkelier
Goettsch, P.
Steenweg D 473/4
Idem
Takken, P.
Brigittenstraat
Idem
A 1185
— van loodsen
1
Wiesman, H.
M.unsterkerkhof
Timmerman en
F 223
verhuurder van loodsen
— van vlaggen
2
Mulder, W.
Loefbergmaker-
Uitdrager, Verhuurder
en costumes
straat H 172
van Vlaggen en Maske-
rade Kleederen en
Kleedermaker
— van zakken
6
Lammerts van
Neude G 119
Verhuurster van zakken
Bueren, A. M. C.
en winkelierster
Rijksen, M.
Neude G 107
Winkelier in Tabak en
Sigaren en
Zakkenverhuurder
— van zeilen
1
Toorenenbergen,
Neude G 65
Zeilenverhuurder,
D. van
Winkelier
Vern isbereiders
2
Krabbendam,
Oostetbuurt M 17
Fabriekant van
G. P.
Lakken en Vernissen
Vischverkoopers
14
Blankert, Joh.
Voorstraat H 540
Vischverkooper en in
Münerale Wateren
138
-ocr page 140-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
Vischverkoopers
Dop, J. W. C.
Vischmarkt F 109
(vervolg)
Voest, A. de
Vischmarkt F 121
Voest, J. de
Vischmarkt F 99
Visiteur
1
Valkenhoff, G. P.
Breedstraat H 405
Viti ioolfabriekant
1
Smits en Zoon
Hoogelanden
Fabriekanten van
Wed. P.
M 226/27
Beenzwart, Salmoniak en
Vitriool
Vleeschhouwers
42
Ruijs, H.
Catharijnestraat
Spekslager
en Spekslagers
C896
Ruijs, J.
Voorstraat H 497
Ruijs, N.
Bemuurde Weerd
Vleeschhouwer en
M 26/29
Spekslager
Ruijs, P.
't Oudegracht bij
»
de Gaardbrug
F 165
Vogelkooimaker
1
Gruter, M. C.
A.B.C, straat A 607
Vogelkooimaker
Vvuchtennat-
2
Hooft, G. Brink 't
Oudegracht bij de
Drogist en Verfwaren-
fabriekanten
Gaardbrug F 165
verkooper. Vruchtennat-
bereider
Wcller, J.
Oudegracht bij de
Tapper, Likeurstoker,
Smeebrug A 42
Vruchtennatbereider en
Boekhouder
Vuurwerkmakers
1
Ruysch, G. J.
Zonstraat bij het
Plantsoen G 580
Vijlenkappers
3
Clever, F.
Loefbergmaker-
straat H 260
Lemke, F. A.
Predikheeren-
kerkhof H 158
Pledt, J. C.
Bemuurde Weerd
M92
Wafelbakster
]
Schoonheim,
Mariaplaats E 446
Wed. H.
Waskaarsenraakers
2
Antwerpen,
Lange Nieuw-
P. W. J. van
straat A 547
Niessen,
Voor Clarenburg
Wed. M. J.
D506
Waschvrouw
1
Paulus, Wed.
Vrouwjuttestraat
A341
Wiel- en
12
Flentge, C.
Korte Smeesteeg
houtdraaijers
A428
Winkeliers
— in borstelwerk
li)
Plieger, A. F.
Oudegracht bij de
Borstelmaker en
Viebrug H 2
Winkelier
— in behangselpapier,
Grijs en
Oudegracht bij de
Kamer- en Ledikant-
tapijten, bedden en
Van Rooijen, De
Bakkerbrug D 68
behangers en Winkelier:
dekens
in behangselpapieren
Plasberg, Gebr.
Weg naar Rome
Petten- en Bedden-
D511/12
makers en Winkeliers
139
-ocr page 141-
beroep of bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
— in behangselpapier,
Sinkel, Fa. A.
Oudegrachl bij de
In Manufacturen,
tapijten, bedden en
Bezembrug Gll/14
Gemaakte Kleederen,
dekens
behangselpapicien,
(vervolg)
Tapijten, Bedden, Dekens
enz.
Kamer- en
Ledikant behanger
— in galanterien en
24
Honig, A. G.
Choorstraat D 7
In Galanterien
kinderspeelgoederen
Honig, C. C. J.
Lijnmaikt E 40
In Galanterien
Honig, Wed. J.
Choorstraat E 20
In Kramcrijen.
Bezorgster van
plaatsvervangers
Honig, J. M.
Lijnmarkt E 52
In Galanterien
Waveren, G. van
Oudkerkhof F 73
In Kinderspeelgoed
— in galonnen en
1
Schut, 1". J.
Schoutenstraat
Borduur-, Passement-,
borduurwerken
G 122
Galonwerker en
Winkelier
— in garen, band,
31
Bastiaanse, A.
Oudegracht bij de
In Garen, Band enz.
kant enz.
Bezembrug
1) 46/48
Bosshardt, H. A.
Tweijnstraat
In Garen, Band en
B 244/47
Manufacturen
Hanau, L.
Ganzenmarkl
Winkel in Garen en Band
F 9 en G1
Craeyvanger,
Oudegracht bij de
Winkel in Garen en Band
Gez. A. E.
Zandbrug G 84
— in gemaakte
38
4 x Broekman
Varkenmarkt
Kleedermaker en
kleederen, laken enz.
C682
Winkelier
Lange Viesteeg
Kleedermaker en
C 191
Winkelier
Elisabethstraat
In Gemaakte Kleederen
(2x)
— in gemaakte
38
Kerkhoff, A. A.
Oudegracht bij de
Winkelier in Heeren-
kleederen, laken enz.
Gaard brug F 170
artikelen,
wijkmeester van Wijk F.
Klippers, A. G.
Korte Nieuwst iaat
Kleedermaker en
F 195
Winkelier
Sinkel, fa. A.
Zie elders in deze
lijst
— in glas en
7
Meegeisen, F. F.
Oudegracht bij de
In Glas- en Aardewerk
aardewerk
van
Hamburgerbrug
F 179
— in groenten
9
Emmelot, I'.
Oudegracht bij de
Baardscheerder.
en fruit
Bakkerbi ug D 60
In Fruit en Groenten
— in goud, zilver en
30
Kempen, J. M.
Choorstraat E 8
Fabriekant van Gouden
horologien
van
en Zilveren Werken en
Kasthouder
Ludwig en Zoon,
Oudegracht bij de
Goud- en
J D.
Jansbrug G 36
Zilverkasthoudeis
140
-ocr page 142-
bijzonderheden
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
In Ham, Spek, Boter,
Kaas enz.
—  in ham, spek,           11
boter en eijeren
—  in hoeden                  15
en petten
Most van Spijk,
A. van der
Plasberg, Gebrs.
IJzendoorn,
J. W. A. van
Verkerk en Co.,
Wed. J. A.
Schoutenstraat
G135
Zie elders deze
lijst
Voorstraat H 490
Kamer- en Ledikant-
behanger en Winkelier
Stoomkaarsenmaakstei,
Fabriekanten van lampen
en branders. Grossierster
in Photogene, Mineraal-
Olie en Petroleum
Winkelier en Tapper
In kruidenierswaren en
kantoorbediende
Winkelierster in
gemaakte bloemen
— in kaarsen
Lange Nieuwstraat
A481
— in koloniale waren 74
Vaikenmarkt
C675/6
Bemuurde Weerd
M 133
Minnebroeder-
straat G 303
bij L. van der
Wurf Custos en
Projector bij de
Anatomische Les-
Bresser, J.
Enkelaar, P. H.
— in kunstbloemen         1 Wurff, A. van der
- in manufacturen 38
Leeflang.
Wed. A. W.
Meegersen,
F. A. van
Rijkse-Schoonman
F- J
Wrijde Begijne-
steeg H 342 a
Lichtegaard F 136
Lijnmarkt E 32
bij A. Rijkse, boek-
houder bij de Utr.
IJzeigieteiij
Voorstraat H 523
Choorstraat
D 16/17
Oudegracht bij de
Jansbrug G 39
Ganzenmarkt
G292
Oudegrachl bij de
Bakkerbrug G 29
Elisabethstraat
D233
Lijnmarkt E 64
Oudkerkhof F 70
Mutsenmaakster en
Winkelierster
in muzijk
en piano's
Oosterbaan, J. W.
Rahr, H. J.
Mado, J.
Nolet, J. D.
Nolet en Zoon
In Piano's en stellen
van Muzijkinstrumenten
In Muzijk en Piano's
Boek- en
papiei handelaar
In Borduurpatronen en
Dameshandwerken
Boek- en
Papierhandelaars
Boek- en
Papierhandelaarster en
Boekbindster
Coiffeur en
Winkelier in Parf.
Kapper, Paiuikenmaker,
en winkelier in Parf.
12
in papier enz.
Weijer, Wed.
van de
— in parfumerieën         8
en toiletartikelen
Boekhoven,
A. H. van
Fischer, J. P. L.
Fischer, G. J.
Oudegracht bij de In Parfumerieën
Stadhuisbrug D 29
141
____
-ocr page 143-
beroep of bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
— in parfumerieën
en toiletartikelen
(vervolg)
Leur, F. J. de
Raadt, wed.
C. G. B. de
Busch, F. W.
Soeterik, Th.
Tessoro, B.
Muller en Co., M.
Zadelstiaat E 377
Kapper, Paruikenmaker
en winkelier
Winkelierster in garen,
band en parfumerieën
In platen, schilderijlijsten
en Teekenbehoeften
In plaatwerken en
Onderwijzer in de
Teekenkunde
Lange Jansstiaat
G247
Choorstiaat E 18
- in platen
Zadelstraat E 39.5
Oudkerkhof F 37 In Plaatwerken
in scheikundige
appaiaten en
reagentia
Bemuurde Weerd
M68
Vervaardiger van schei-
kundige apparaten. lid fa.
M. Muller en Co.,
Breedstraat H 284,
winkeliers in chemische
Apparaten en reagentia
in schoenen
en laarzen
'21
Bitter, W. S.
Dorlmond, L. van
Dort mond, W. L.
Oudegracht bij de
Gaardbrug F 169
Bakkersteeg
D301
Voorstraat H 455
en winkelier
in schoenmakers-         3 Maanen en Co.
artikelen                            (Van)
in tabak en sigaren 56
Neude G71
Zie: Sigaren- en
Tabaks-
fabriekanten
Ganzenmarkt
G
292
In Leder en schoen-
makers Artikelen
— in tapisserie werken 4 Nolet, J. D.
In borduui patronen
en Dameshandwerken
Weyden, wed. M.
van der
3 Nimwegen, C. van
Lichtegaard F 133 Winkelier in garen, band
en Tapisseriewerk
Vrouwjuttestraat
A330
—  in vischgereed-
schappen
—  in wapens
4 Buyen van
Weelderen, J.
Gumster, A. M.
van
12 Goettsch, J. J. B.
Geweermaker en
winkelier
Geweermaker en
winkelier
Grof- en Kagchelsmid,
verhuurder van Kagchels
en winkelier.
Fa. J. J. Goettsch
In Ijzerwaren
Grof- en Kagchelsmeden
en winkeliers
Grof- en Kagchelsmid en
Verhuurder van Kagchels
Lange Jansstraat
G 181
Choorstiaat D 6
— in ijzerwaren
Lange Viesteeg
C173/5
Oudegracht bij de
Viebrug H 9/10
Lange Viesteeg
C186/7
Brigittenstraat
A 1185
Osti en Co.
1'erks en Zoon
(W. A.)
Takken, P.
142
-ocr page 144-
beroep o£ bedrijf aantal
bekende namen
adressen
bijzonderheden
— in zaden
4
Olst, Jacz., D. van
Oudegracht bij de
In Hof- en Tuinzaden
Bakkeibrug D 59
(fa. Van Olst en Spruyt)
Witwerkers
3
Hauer, wed. H. A.
Springweg E 473
Uitdraagster en
witwerkster
Westerhout, W. J.
Zonsteeg I 329
Witwerker
Wisselhandelaar
]
Vlaer en Kol
Brigittenstraat
Administrateurs,
A1148/50
wisselhandelaars en
Bankiers
Wolspinner
1
Breugel en Co.
Buiten Catharijne
Wolspinners en
(van)
L99d
Houtzagers door stoom
Wijkbodes
12
Eek, C. J. van
Predikheeren-
Wijkbode van Wijk H
straat H 448
Wijnkopers
18
Anlonioli, J. B.
Hamburgerstraat
Schoorsteenveger en
F 182
Wijnkoper
Cazius en Co.
Oudegracht bij de
Weesbrug
Nagtglas en
Oudegracht bij de
Achterbergh
Volderbrug B 75
Wijnkopers
18
Vernede en
Oudegracht bij de
Andrau, Fa.
Viebrug C 20
Woerden, A. A. C.
Kromme Nieuwe-
van
gvacht G 356
bij A. C. v. W.
wondheeler en
Vroedmeester
Ijzer en staaldraayers
2
Roij, T. de
Achter Claren-
burg D218
Ijzer- en metaalgieters
2
Utr. Ijzergieterij
Bemuurde Weerd
M 115
Depot aan de
Catharijnepoort
D 132
Grasman, E. en F.
Van Wijckskade
Melaalgieters
Zaakgelastigde
1
Stuckenberg, J.
Oudegracht bij de
van de fa. A. Sinkel
Bezembrug
G 11/14
Zaakwaarnemers
5
Karsch, A.
Veenstraat C 542ee
Zadelmakers
19
Dompeling, J. P.
Voorstraat H 486
Jurg, P.
Weerdsingel M 412
Lier, H. van
Ganssteeg K 222
Linterman, G. H.
Ganssteeg K279
Monde, R. van der
Voorstraat H 516
Zadelmaker en winkelier
Zakkenverhuurders
2
Muijzeit, D. J.
Oudegracht bij de
Winkelierster en
Weesbrug
zakkenverhuurster
Lammerts van
Neude G 119
Winkelierster en
Bueren, A. M. C.
zakkenverhuurster
143
-ocr page 145-
beroep o£ bedrijf aantal bekende namen adressen
bijzonderheden
Zeemledei bereider
Zeepzieder
1 Vries, G. L. de         Lange Smeestraat
B605
1 Schuurman (J. C.) Oudegracht bij de
Hamburgerbrug
BI
Zeemlederbereider en
koopman
Fabriekant van Zachte
Zeep en 1'atentolie onder
de firma Schuurman en
Co., Directeur der
Utrechtsche Brandver-
zekering-Maatschappij,
Lid van den Gemeente-
raad en van de Kamer
van Koophandel
Zeilmaker
Zevenmaker
Ezelinnenmelkverkooper,
zevenmaker en Koopman
1      Kelfkens, A. H.
2     Janssen, W. A.
Verwoert, J.
Bemuurde Weerd
M452
Vinkenburgstraat
G 100
Vreeburg achter
den Schouwburg
I) 161/62
Oudegracht bij de
Viebrug C 41/2 en
Catharijncsingel
L42
Bemuurde Weerd
M91
Zeilenmaker
Zevenmakers
Zout zied er
Zijde Reeder
Eelden, C. M. en
A. C. J.
I
Haart, A. T. de
TENTOONSTELLING OUD-VREESWIJK
Gaarne maken wij onze lezers attent op een tentoonstelling in Vreeswijk, waar o.a.
oudheidkundige vondsten, archiefstukken, kaarten, tekeningen, foto's, boeken en
kunstvoorwerpen geloond worden die betrekking hebben op de geschiedenis van
Vreeswijk.
Annex hiermee is een tekenwedstrijd voor de schooljeugd met Vreeswijk als
ondeiwerp en een fotowedstrijd die eveneens het dorp betreft. Gedurende een
week zal een deel van de inzendingen in, de etalages der plaatselijke winkeliers
te zien zijn.
De expositie wordt gehouden in de openbare lagere school, Prins Hendriklaan
te Vreeswijk. Openingsuren: donderdag 29 oktober van 20 lol 22.30 uur, vrijdag
30 oktober van 18.30 tot 22.30 uur en zaterdag 31 oktober van 10 lot 22 uur.
Toegang f 0,50, inclusief catalogus. Wie ƒ 2,50 belaalt ontvangt naast de catalogus
ook een boekje over Vreeswijk en zijn geschiedenis, geschreven door de heer F. van
Zutphen met medewerking van de streekarchivaris van Zuid-West Ulrecht, de heer
J. G. M. Boon. Het boekje dat ruim honderd bladzijden en talloze illustraties
lelt, zal na de tentoonstelling ƒ 3,- kosten. Wie niet in staat is de expositie ie
bezoeken kan toch voor f 2,- het boekje bekomen indien hij vóór 31 oktober zijn
bestelling opgeeft, eventueel telefonisch (gemeentehuis Vreeswijk 03470-541).
144
-ocr page 146-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. }. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
/.EVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 11 / NOVEMBER 1964
RISICO'S OP REIS
Al liggen de vacanties weer enige maanden achter de rug, de meesten
onder ons bewaren de heugenis aan reizen die we gemaakt hebben.
Misschien vol afwisseling, maar allicht minder avontuurlijk dan de
reis van Dirk Dalenoort.
Dirk Dalenoort was een doodgewone jongen, die óók eens wat
van de wereld wou zien en daarom de eerste de beste reisgelegenheid
aannam, iets dat zelfs in onze tijd nog tot droevige ervaringen kan
leiden.
Hij was de zoon van Johannes van Dalenoort wonend in de Lijn-
markt en Piternella van 's-Herenbergh, die 28 april 1692 getrouwd
waren in de kerk in de Groten Hoek bij de Mariaplaats. Johannes
van Dalenoort, meester-schoenmaker, kocht 24 juni 1693 het huis „De
Bonteman", tegenwoordig Lijnmarkt 16.
Uit het huwelijk werden enige kinderen geboren, doch daar in
die periode nog vele doopakten der r.k. kerken ontbreken, konden
de data niet worden vastgesteld. Eén der kinderen stierf op 26
september 1696. Piternella van 's-Herenbergh overleed 26 juli 1699,
nalatende haar man en onmondige kinderen in de Lijnmarkt.
Het ging de meester-schoenmaker niet al te best de laatste jaren.
Op het huis lag een hypotheek van 700 gulden. Voor de begrafenis
van het kind, dat in 1696 stierf, werd nog drie gulden betaald,
terwijl de moeder later gratis werd begraven. Van Dalenoorts in 1693'
gekocht huis werd pas 13 september 1695 getransporteerd, waarop
hij het nog diezelfde dag aan een ander doorverkocht en overdroeg.
Hoe weinig rooskleurig zijn situatie wel was, blijkt uit de huwe-
lijkse voorwaarden, 1 november 1700 voor notaris Wilhelm van
Rheenen verleden, tussen:
145
-ocr page 147-
„Jan van Dalenoort, borger en meester-schoenmaker, laatst weduw-
naar en boedelhouder van Petronella van 's Heerenbergh zijn tweede
huisvrouw zaliger, en Hendrina Wissingh, jongedochter, toekomende
bruid, geassisteerd met Engelbert Wissingh, wonende aan de Bilt,
haren vader."
Uit het huwelijk met Petronella van 's Heerenberch waren twee
kinderen nog in leven: Grietje van Dalenoort, oud 7 jaar, en Dirk
van Dalenoort, oud 4 jaar.
Verder had de bruidegom bijna niets dan schulden. Het moeder-
lijk erfdeel der twee kinderen bestond uit wat geringe meubeltjes
en de zaak werd dan ook maar afgedaan door ieder der kinderen
een moeders-erfdeel van zes gulden te beloven op de dag van hun
meerderjarigheid. Dus wel iets om naar uit te zien. .. .
De vader zou de verdere opvoeding verzorgen. Hij zou de kinderen
laten leren lezen en schrijven en ze een goed ambacht of handwerk
bijbrengen, — dat alles om niet, gelijk een eerlijk en getrouw vader
schuldig is te doen. Een neef van moeders kant Gijsbert van Schuy-
lenburch werd voogd en zou op dit alles toezien.
De vader van de gelukkige toekomstige bruid, Engelbert Wissingh,
zag er bij de huwelijkse voorwaarden goed op toe, dat de inbreng
van zijn dochter, die meer dan 300 gulden bedroeg, niet zou weg-
spoelen in de schuldenvloed van de aanstaande echtgenoot; daar-
voor werden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen.
Daarna kon men met een gerust hart bruiloft vieren op 16 no-
vember 1700. Bij het burgerlijk huwelijk heette de bruid Hendrina
Lissingh; voor de pastoor van de parochie Buiten Wittevrouwen
gaf ze Hendrica Engels op. Men keek niet zo nauw. Op 25 december
1701 werd in de kerk in de Grooten Hoek een zoon gedoopt, Ge-
rardus Dalenoort.
Hoe zal het gegaan zijn met Johannes en Hendrikje en de kin-
deren uit een vroeger huwelijk? Komt hier de boze stiefmoeder voor
de dag? In ieder geval leefde bij Dirk Dalenoort al jong de wens
uit Utrecht weg te komen. Wat kan je dan anders doen dan op reis
gaan, varen, of soldaat worden? Dirk vertrok naar Amsterdam en
monsterde voor korte tijd op een schip. Sindsdien taal noch teken;
jaren werd niets meer gehoord.
Tot...... op een goede — of liever kwade — dag vader Van Dalen-
oort bezoek krijgt van een vreemd sinjeur, die dusdanig nieuws
brengt, dat men het beter acht dit maar in een akte vast te leggen.
Op 4 juni 1718 compareren voor notaris Petrus de Berloul te Utrecht Seigneur
Wernard Starinck, van competenten ouderdom, geboortigh van Sutphen, onlangs
voor Chirurgijn van Jamaica thuijs gekomen met het Schip de Maria Galije,
Capiteijn Johannes Bruijn, ende verklaarde hij comparant mits decsen bij waare
woorden in plaetse ende met presentatie van Eede solemneel des nood, ende
daartoe versooht sijnde, ter requisitie van Jan Dalenoort, borger ende mr.
Schoenmaecker alhier, dat hij attestant op Nieuwjaers dagh ouden stijl 1718
op Jamaica voornoemt gevonden ende gesproocken heeft Dirck Daalenoort, ge-
boortich (soo hij hem attestant seijde) van Utrecht ende een blickslager van
zijn ambacht, wiens vader is (soo als denselven hem seijde) Jan Daalenoord.
146
-ocr page 148-
Dirk vertelde, dat hij nu omtrent twee Jaaren geleden tot Amsterdam van
Capiteijn Willem Bier versocht wierde om een tochtje met hem ter Zee te
doen, voor den tijd van vier a vijff maanden;
dat hij op die voet ende conditie oock met denselven scheep gegaan ende van
Amsterdam afgevaren is, dat den selven Capiteijn hem in plaetse van na ver-
loop van den voors. tijd (gelijck den voornoemden Capiteijn hem belooft hadde)
wederom in Holland te brengen, gelust heeft voor slaave te verkopen aan
seeckcre Engelschen voor de zomme van twee honderd ende veertigh gulden;
door dewelcke hij na Basten (= Boston?) in Noorder America is veisonden,
alwaar hij naderhand wederom aan andere vercocht ende naar Jamaica voor-
noemd (alwaer hij attestant den selven als geseijd gesien ende gesproocken heeft)
veisonden is;
dat den voornoemden Dirck van Dalenoort. hem attestant in alles te vooren
quam als een seer eerlijck Jonghman, welgemanierd ende van goede zeden op
wiens gcdragh niets te seggen viel, die hem attestant verder verclaarde dat hij
niet als een Christen mensch maar als een beest aldaer geacht ende gehandeld
wierde, en dat hij hem attestant seer jammerlijck versochte en bad dat hij
aen sijn vader wilde communiceren, ten eijnde dal den selven sijne vrijheijd ende
ontslaginge op d'eene ofte d'andere maniere geliefde t'effectueren.
Gaarne had ik de lezers van het maandblad een happy end gegund,
maar hoe ik ook zocht, geen spoor meer van de jongeman. We zullen
hem in de gloeiende zon op Jamaica moeten achterlaten. De te
beklagen vader overleed 30 maart 1729, nalatende zijn vrouw met
mondige en onmondige kinderen, aan de Mariaplaats omtrent de
Mariastraat. Hij werd „met acht dragers" in de Buurkerk begraven.
De stiefmoeder Hendrina Wissing overleed 30 augustus 1745 in het
huis in de Mariastraat, nalatende meerderjarige kinderen. Ook
zij werd met acht dragers begraven in de omloop van de Mariakerk.
Tot slot druk ik al mijn tijdgenoten op het hart: kies een bona fide
rcisvereniging.
                                                                        H. K.
HET ST. JACOBSGASTHUIS EN ZIJN OVERBLIJFSELEN
Wie komende van de Mariaplaats te Utrecht de Springweg opgaat,
vindt na het passeren van de Haverstraat aan de linkerzijde een
smalle steeg die aan één zijde bebouwd is met een rij lage huisjes.
Als men de steeg doorloopt, bereikt men een overdekte gang die
met een deur uitkomt aan de Oudegracht naast de nummers 211
en 213. Deze steeg, de St. Jacobsgasthuissteeg houdt de herinnering
levendig aan een beroemde charitatieve instelling in het middel-
eeuwse Utrecht.
Het graf van St. Jacob te Compostella was in de middeleeuwen een
der drukstbezochte bedevaartsoorden van de toenmalige christelijke
wereld, zodat uit alle delen van Europa de pelgrims toestroomden.
Daar de bisschopsstad Utrecht zeer centraal was gelegen, kwamen
hier vele bedevaartsroutes naar het zuiden samen.
147
_
-ocr page 149-
Om de vele pelgrims op te vangen en van dienst te kunnen zijn
stichtte de Utrechtse broederschap van pelgrims het genoemde gast-
huis. Het is niet bekend in welk jaar dit geschiedde, doch vast staat
dat de stichting er in het jaar 1375 reeds was.i)
Voornaamste gebouw van het complex was het eigenlijke broeder-
schapshuis aan de Oudegracht, het tegenwoordige no. 213. Dit huis
dat de geschiedschrijver Buchelius als zeer fraai roemt, bezat een
eigen kapel met een gebrandschilderd raam. Achter het huis lag
een fraai ingerichte „refectiekamer" dus een ziekenzaal en een zo-
genaamde beyert, die onderdak bood voor doortrekkende pelgrims.
Verderop in de steeg waren een aantal lage woningen „cameren"
gebouwd, waarvan de huuropbrengst een bron van inkomsten vormde
voor het gasthuis.2) Terzijde van deze huisjes lag een ruime tuin,
welke reikte tot de huizen aan de Springweg.
Het vroegste voorkomen van het St. Jacobsgasthuis op een platte-
grond vinden wij bij facob van Deventer. Diens plattegrond in de
Koninklijke Bibliotheek te Madrid, omstreeks 1570 uitgegeven, gaat
vergezeld van een tweede plattegrond, waarop de namen der voor-
naamste kerken, kloosters en gasthuizen zijn aangegeven; hieronder
bevindt zich ook het St. Jacobsgasthuis (Afb. 1).
Enige jaren na Jacob van Deventers kaart, in 1572, verscheen in
Braun en Hogenbergs „Civitates orbis terrarum" een prachtige vogel-
vluchtplattegrond in kopergravure. Op deze zeer gedetailleerde kaart
staat het St. Jacobsgasthuis weliswaar niet met name aangegeven,
maar de gebouwen zijn duidelijk te onderscheiden, als op een lucht-
foto. (Afb. 2).
De hierbij gevoegde afbeelding betreft dat gedeelte van de kaart,
waar het gasthuis zich bevindt. Boven het woordje „den" van „den
Springwech" kunnen wij de gasthuissteeg zien; deze was toentertijd
aan de Springweg nog algesloten met een poort. Langs de noord-
zijde van de steeg loopt een muur; aan de zuidzijde bevindt zich een
rij van tien gelijkvormige huisjes, de zogenaamde gasthuiskameren.
Aan het oostelijke einde van de kanieren verdwijnt de steeg via een
poortje onder het eigenlijke gasthuis aan de Oudegracht, welgeteld
het zesde vanaf de Haverstraat, wat het tegenwoordige no. 213
nog steeds is.
Een tweede perspectiefplattegrond in het gemeentearchief dateert
uit het jaar 1580. Op deze kaart, die nog tot diep in de 17de eeuw
gecopieerd is, valt de voorgevel van het St. Jacobsgasthuis als een
trapgevel te onderkennen.
Toen men deze kaart drukte stond Utrecht reeds onder staatsbe-
wind; de alteratie was er een feit geworden. Het St. facobsgasthuis
ging in deze jaren dan ook achteruit, zodat de raad — geheel samen-
*) Mr. S. Muller, Stichtingsbrieven van Utrechtse gasthuizen. In: Archief voor
de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht XXX, blz. 61-62.
2) Buchelius, Desciiptio. Fol. 27.
148
-ocr page 150-
/. Detail plattegrond xian Jacob van Deventer.
Afb. 2. Gedeelte van de vogelvhiclitplattegrond van Braun en Hogenberg.
149
-
-ocr page 151-
Afb.J.
St. Jacobsgasthuissteeg
gezien naar de
Oudegracht.
gesteld uit calvinisten — besloot de broederschap op te heffen en
het gasthuis te verkopen. Dit blijkt toen echter niet te zijn doorge-
gaan, omdat de broederschap in 1601 haar huis aan de Oudegracht,
Afd. 5. Opmeting gewelfspanten.
Afd. 4. Oudegracht 213.
De lage deur rechts geeft
toegang tot de
St. Jacobsgasthuissteeg.
150
-ocr page 152-
en in 1612 de kameren aan de steeg vernieuwde (laatstgenoemde
jaartal kwam in 1906 nog op een der deuren voor. Maar in 1615
werd tenslotte de daad bij het woord gevoegd en nam de stad de
gehele stichting over.
Van de gebouwen zijn enige resten bewaard. Het minst veranderde
de steeg. Aan de noordzijde wordt deze nog steeds begrensd door
een muur, terwijl aan de zuidzijde de helft der middeleeuwse
kameren in zeer vervallen staat aanwezig is.3)
Aan het begin van het overdekte gedeelte bevindt zich het mid-
deleeuwse poortje, dat op beide vogelvluchtkaarten staat getekend.
(Afb. 3).
Het hoofdpand van het gasthuis aan de Oudegracht, waarin thans
de N.V. Clichéfabriek „Utrecht" is gevestigd, heeft omstreeks 1800
een nieuwe voorgevel gekregen (Afb. 4). Ook inwendig is dit pand
ingrijpend verbouwd, maar desondanks zijn er op de zolderverdie-
ping twee vermoedelijk 15de eeuwse gewelfspanten met geprofileerde
ribben bewaard, wellicht overblijfselen van de kapel. Een onlangs
gemaakte opmeting staat hierbij afgebeeld (Afb. 5).
Drs. P. J. E. LLJYKX
3) C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht, 1963,
blz. 132.
KLEINE MEDEDELINGEN
HET „SCHIPPERSHUIS" BEDREIGD MET AFBRAAK
De heer W. Harzing te Rijsenburg memoreert in de Slichtse Courant van 5 no-
vember jl. het pas genomen raadsbesluit te Driebergen om de weg langs de
Langbroekcr Wetering te verbreden. Gezien het steeds drukker wordend verkeer
valt dat wel te begiijpen.
Maar indien er niets gebeurt zal deze verbreding het doodvonnis betekenen
van het karakteristieke „Schippershuis" dat bijna honderddertig jaar geleden
gebouwd werd.
„Goed onderhouden tol ons gekomen, is hel een prachtig voorbeeld van vroeg
19e eeuwse bouw. De eerste steen, in de gevel van het gebouw aangebracht,
laat zien dat het dateert van 7 september 1835.
Reeds in juni 1.1. was het mij bekend gewoiden — zo gaat de heer Harzing
voort — dat gedeputeerde staten in hun antwoord aan de gemeenteraad tot
afbreken of verplaatsen van het „Schippershuis" adviseerden.
De burgemeester, desgevraagd, verzekerde alles voor verplaatsing te voeten,
maar dat de financiën 't wel niet zouden todatcn. Mogelijk dat op Monumenten-
zorg een beroep kon worden gedaan.........
Uiteraard is afbreken minder kostbaar dan verplaatsen (verrollen), maar bij
afbraak worden er twee woningen (voor twee gezinnen) aan de toch reeds hope-
loos kleine huizenvoorraad onttrokken. Het „Schippershuis" is thans door de ge-
meente aangekocht voor een bepaald bedrag. Hierbij komt nog het bedrag
van afbraak en dan, als het is afgebroken, is er niets meer en zijn er onnodig
twee gezinnen toegevoegd aan degenen, die beroep moeten doen op woomuimte
(in feite dus alléén om een kwestie van geld).
Wordt het echter verplaatst dan is niet alleen dit alleraardigst stukje cultuur-
bezit voor het nageslacht veilig gesteld, maar dan zijn tevens bovengenoemde
bezwaren verdwenen. De huidige bewoners kunnen hun huis in de toekomst
blijven bewonen; de gemeente behoeft geen extra bedragen als morele compen-
satie voor grote investeringen door de huurders te betalen, èn het zal minder
151
-ocr page 153-
lueh.Zr Zn Pi , 1
ibgeuvuu van „ittsenooTgn .
Foto mr. Van Hoogenliuyze
Hel bedreigde „Schippenlmis", gezien door hel
HOFSTEDE „WATERSNOOD" TE HOENKOOP
152
-ocr page 154-
VERENIGING TOT BEOEFENING EN TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD EN DE PROVINCIE UTRECHT
Redactie: H. de Jong, Aurorastraat 26, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Drift 27, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 515520
ZEVEN EN DERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 12 / DECEMBER 1964
EXCURSIE NAAR „STEDENSPIEGEL"
Ter gelegenheid van haar vijftigjarig- bestaan heeft de Bank van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten een cultuurhistorische ten-
toonstelling ingericht in het gemeentemuseum te 's Gravenhage
onder de naam „Stedenspiegel", die een beeld geeft van de ont-
wikkeling der Nederlandse steden.
Aangezien Utrecht vertegenwoordigd is met een aparte afdeling
als type van de bisschopsstad, maar ook door vele andere waardevolle
en fraaie voorwerpen aanwezig is, stelt het bestuur zich voor op
16 januari 1965 een excursie te houden voor de leden naar deze
expositie. Drs. H. J. de Smedt, onderdirecteur van het Centraal
Museum en dr. J. E. A. L. Struick, archivaris, zullen de deelnemers
rondleiden.
Nadere mededelingen volgen in het Maandblad van januari 1965.
Noteer alvast de datum.
TENTOONSTELLING OUDE KAARTEN EN GLOBES
In het Utrechts Universiteits Museum, Trans 8, wordt tot 15 januari 1965 een
tentoonstelling van oude kaarten en globes gehouden. Al het materiaal is af-
komstig uit Utrechts universitair bezit.
Het museum is dagelijks (behalve op zondag) geopend van 14.00 tot 17.30 uur
en op aanvraag.
153
-ocr page 155-
BEGRAFENISPRAGTIJKEN IN HET OUDE UTRECHT
De burgemeester van Mijdrecht en Wilnis, mr. }. van der Haar,
heeft in het begin van dit jaar aan de Vrije Universiteit te Amster-
dam de doctorstitel in de rechtsgeleerdheid verworven op een disser-
tatie over „Lijkbezorgingsrecht".
Met voorbijgaan van de hoofdinhoud dezer dissertatie nemen wij
enkele gegevens over betreffende de praktijk der lijkbezorging in
vroeger dagen, waaraan de heer Van der Haar in zijn historisch
overzicht een beschouwing wijdt. Vooral omdat daarin allerlei
Utrechtse toestanden worden vermeld.
De overheidsbemoeiing inzake het begraven van lijken beperkte
zich niet tot het nemen van algemene maatregelen, maar had ook
incidenteel plaats, b.v. wanneer er besmettelijke ziekten heersten.
Zo maakt Van der Haar melding van een ordonnantie uit 1598 van
„stadhouder, Schout, Burgemeesteren ende schepenen der Stad
Utrecht", die o.a. het voorschrift bevat dat zij „die aan de peste ge-
storven zullen zijn, ende.... binnen vierentwintig uuren daar na
begraven, voortaan ter kerke gebracht sullen worden des avonts tus-
schen vier en vijf uuren". Een nadere ordonnantie van 1603 hand-
haaft de bepaling dat „de ligkamer van de dooden, die gestorven
sullen sijn van der pestilentie ofte roodenbuykeuvel" binnen vier-
entwintig uur na het overlijden begraven moesten worden. Inplaats
van tussen vier en vijf uur 's namiddags mocht het echter ook „des
voornoens tusschen acht ende negen uuren" gebeuren, „in dier voe-
gen dat de predikatie daar door niet verhindert en werde." Want
ook zondag was toen begraafdag.
Voordat het gebruik van doodkisten algemeen in zwang kwam,
bezigde men een doodlaken of pel om er de gestorvene mee te be-
dekken; naderhand legde men dit kleed over de kist. Deze pellen
werden verhuurd door de parochiekerken, die daardoor belangrijke
inkomsten genoten. Toen in 1635 het Utrechtse „kleermaackers
Gild" bij de begrafenis van zijn leden zelfgemaakte pellen ging ge-
bruiken, waardoor „de respective Parochiekercken van de huur van
haare kerklaakens gefrustreert" werden, verbood de vroedschap dit
onmiddellijk; bij overtreding van dit verbod zou de gebruikte gilde-
pel verbeurd verklaard worden.
Later kwamen de eigen pellen toch in zwang, want behalve de
gilden wensten ook de aanzienlijke families dit eigen doodskleed te
bezigen bij de begrafenis van familieleden.
Uit de gegevens die dr. Van der Haar bijeenbracht, blijkt hoe
veelvuldig juist de Utrechtse overheid met allerlei maatregelen be-
treffende de lijkbezorging en begrafenisgebruiken voor de dag kwam.
Herhaaldelijk moest bij voorbeeld het gebruik van bier en wijn
bij rouwplechtigheden verboden worden; want menigmaal verliep
de plechtigheid in een dronkemansbende.
154
-ocr page 156-
Dat gold niet alleen voor de stad. Uit 1667 dateert een „Placaat
jegens d'excessen omtrent de Begraeffenissen ten platten Lande, en
besonderlyck jegens de groote ende onbehoorlycke Lyk-niaaltyden".
Daarin werd bepaald dat alleen degenen die tot de naaste familie-
leden van de overledene behoorden „met kost ende dranck in matig-
heyd" verzorgd mochten worden.
Blijkbaar heersten er op dit gebied in de dorpen wantoestanden
want het plakkaat constateert dat „veele en verscheyde familien
niet alleen onmachtig werden gemaakt, om hare pachten, ongelden
en andere schulden te betalen, maar ook dikwijls totaliter geruïneert
werden". Reeds in 1636 was een dergelijk plakkaat uitgevaardigd,
maar de herhaling na dertig jaar bewijst hoe hardnekkig sommige
dorpszeden kunnen zijn.
Ook het vervoer van doden en de begrafenis zelf waren aan
scherpe bepalingen onderhevig, maar kennelijk lichtte men er de
hand mee want in het reglement op de begraving van doden, vast-
gesteld in 1658 door burgemeesters en vroedschap van Utrecht wordt
aan de doodgravers der verschillende kerken „expresselijk" verboden
„eenige begravinge ofte sinckinge te doen" zonder schriftelijke toe-
stemming. Deze ,,acten van consent tot vervoeringe ofte sinckinge"
moesten worden „geobtineert" van de burgemeesters en vervolgens
„ter secretarye. . . . aangebrocht, alwaar pertinente aanteyckeninge
daar van zal worden gehouden."
Wij noteerden al dat begrafenissen geen rekening hielden met de
zondagsrust, die trouwens ook verder weinig te bespeuren viel. Uit
1586, dus kort na invoering van de reformatie te Utrecht, dateert
een plakkaat „tegen het luyden, en het inbrengen van doode lycken,
ten tyde van de predikatie". Maar een afdoende maatregel bleek dit
niet te zijn, want in 1588 wordt de proclamatie herhaald omdat de
„predicatie des Goddelyken Woorts, ende andere openbaare oeffe-
ningen der Christelycke Religie
         grootelyks geturbeert ende ver-
stoort" werden.
Begraven op zondag bleef dus mogelijk, totdat dit door de staten
van Utrecht in 1654 geheel verboden werd. (Kennelijk stoorde men
zich hier toch niet aan, want de provinciale synode van Utrecht
klaagde er o.a. in 1666 en 1667 nog over. Red.). Ook avondbegra-
fenissen zijn lange tijd in de mode geweest. Het was zelfs een deftige
gewoonte om een begraving bij fakkellicht te doen geschieden. Dat
het daarbij soms weinig stichtelijk toeging leert ons een besluit van
de stedelijke overheid te Utrecht uit 1693 om „tot weeringe van
soodanige insolentien. . . . scherpelyk te interdiceeren ende ver-
bieden .... alle ende een ygelyk 't zy jong of oud, man ofte vrouw,
des avonds, bysonderlyk ten tyde van het begraven der dooden eenige
de minste moedwilligheden langs de straten, 't zy met slaan en klop-
pen op deuren en vensters, trekken of afrukken van schellen, inslaan
en insmyten van glasen, of iets diergelyks te plegen, op poene van
by de kop gevat, geschavotteert, of anders arbitralyk gecorrigeert
te worden."
155
-ocr page 157-
Er zou nog meer te noemen zijn uit het historisch overzicht dat
Van der Haar ter inleiding van zijn eigenlijke onderwerp in de
dissertatie heeft vermeld. Zoals de kwestie van het begraven in kerk-
gebouwen en de strijd daartegen in de 18e en 19e eeuw. Op dit
punt kunnen wij echter verwijzen naar publicaties van dr. A. J. van
der Weyde (over begraafplaatsen en begraven in het bijzonder te
Utrecht; Jaarboekje Oud-Utrecht 1930) en van de bij de lezers van
dit blad zo bekende dr. C. Cath. van de Graft (Dodenbezorging en
cultuur deel II, Amsterdam 1947).
Het is maar hoogst zelden voorgekomen dat een burgemeester in
de provincie Utrecht de doctorsbul verwierf; noch minder dat dit
geschiedde op een proefschrift over een onderwerp dat in elke burger-
lijke gemeente bij tijd en wijle aan de orde komt en waarin eigenlijk
iedereen meer of minder geïnteresseerd is.
Dat de heer Van der Haar — Utrechter van geboorte -- zijn
historisch overzicht telkens illustreert met Utrechtse voorbeelden,
kunnen wij in dit maandblad slechts met voldoening vaststellen.
dej.
WANDELING OVER DE UTRECHTSE KERMIS
IN DE 17e EEUW
In de loop der jaren is er zowel in het jaarboekje als in het maand-
blad van Oud-Utrecht, meermalen aandacht besteed aan de Utrechtse
kermis en jaarmarkt.
Dit is speciaal gedaan door W. Graadt van Roggen, waarbij hij
vooral ook de bedoeling had de curiositeiten en vermaken die er
te zien en te beleven waren, te beschrijven (Maandblad o.a. 1941
p. 81-82, 94-96 en 1942 p. 5-8).
De schrijver reconstrueerde de kermis-pleziertjes vooral door het
raadplegen van journalen en dagboeken van reizigers, die de Utrechtse
jaarmarkt bezochten en hij spreekt er zijn teleurstelling over uit,
dat er geen archivalia zijn, die meer over de kermis-attracties van
de 17de en 18de eeuw vertellen. Wel hielpen de advertenties in de
Utrechtsche Courant van na 1747 hem wat, maar van vóór die tijd
heeft hij slechts met veel moeite hier en daar gegevens bijeen ge-
zocht.
Tóch berust er in het Stadsarchief een dossier (Archief der stad
Utrecht, Cat. II nr. 373) dat een aardig beeld geeft van wat er
in de loop van de 17de en 18de eeuw in de kermiskramen vertoond
werd. Dank zij requesten van allerlei kermisvolk aan de vroedschap
van Utrecht om toegelaten te mogen worden, kunnen wij in de
periode 1627-1765 de tenten langs gaan om te zien wat voor fraais
daar geboden werd:
Allereerst worden we aangenaam verrast door welluidende muziek,
voortgebracht op het „posityff met een clavesimbell op de anderen
156
-ocr page 158-
vaststaende, de wekken verscheyde amiabile ende lieffelicke toonen
ende spelen voorbrachten bij haer selven, sonder dat tot dien eynde
in t'selve spelen bij ijemants hulp van handen off trecken van
koorden wort betoont off gebruijct" en dit nog wel gemaakt door
een Utrechter Willem Üeeckens, inwoner der stad! (request 14
juli 1927).
In kraam no. 2 vertoont een mijnheer zijn schoondochter van
„extraordinaris lange stature". Bijna juichend voegt hij er aan toe
dat zij binnen ,,'sjaers noch wel een mans handt breet is gewassen",
maar hij belooft dat alles in „modestie in stilheyt toegaet, als geen
trompet noch trommel gebruyckende".
Ook treffen we een ganse familie aan die maar liefst drie wafel-
kramen drijven. Zij hebben gesmeekt er te mogen staan, „alsoo de
supplianien ijeder met een seer swaere huysgesin zijn beswaert ende
om het notelijck onderhoudt voor de selve te gewinnen, daer toe
voor desen alle gereetschap uijt haerluyder armoede hebben becos-
ligt". Welke vroedschap kan dan nog weigeren? (23 mei 1655).
Een jongeman in dienst van Pouwels Remmers uit Delft maakt
„zeer raere sprongen op het toneel" wat hij van het stadsbestuur
gerust doen mag „mits niet onbehoorlicx ofte ongeoorloofs daer bij
voegende" en dat „op pene van datelijcke demolitie vant tonneel"
(5 juli 1658).
Mathijs Casier uit Leiden toont een jong wolfje samen in één kist
met een „verckgen dat hij uijt Turkijen heeft becomen, hebbende
opt lijft schaepswolle, ende noch een vreemt gedierte uijt Oost
Indien twelck een Racoen genaemt wort" (8 juli 1658).
Een „waterstuck wesende een fonteijntgen, waerinne vertoont werden
cenige scheepgens, visschens etc." zal het entreegeld, dat men aan
Christiaen de Winter betalen moest, nauwelijks waard geweest zijn
(8 juli 1658).
De aap van Gaspar Bisschop uit Emmerick wekt de lachlust op.
Het is een „paviaentgen het welcke verscheijde kostgens soo int
springen als anders can doen" (8 juli 1658).
Uit Amerika — het land der onbegrensde mogelijkheden — komen
toch altijd wel de meest krasse dingen. Jan Claess. uit Amsterdam
— die vroeger al eens drie leeuwen heeft laten zien — heeft nu ge-
zorgd voor: „een grooten, schonen turcxen Arent en een schoon
panderdier uijt Nieuw Nederland met eenige uijtgenomen schoone
se(e) gewassen" (8 juli 1658).
Zijn amsterdamse collega Jan Janss. doet daar bijna niet voor onder
en voerde „drie levendige Oost Indische verckgens met een henne
157
-ocr page 159-
kuijcken niet vier voeten ende vier vleugelen, met een dubbelt
hooft van een Calff" aan (9 juli 1658).
Een „levendich schaep hebbende vijff voeten ofte beenderen, als
mede een doot kalft hebbende twee hoffden, voor ende achter één,
als mede twee steerten ende ses beenderen" ontbraken ook niet,
daar had Jacob Jacobss. uit 's Gravenhage zorg voor gedragen
(9 juli 1658).
Voorts kon men in 1658 nog zien: twee paarden uit Engeland, één
bruin, één grauw, die kunsten deden, waar reeds vele koninklijke
hooglieden met stomme verbazing naar gekeken hadden. „Een
Scheepgen twelcke door een instrument van uijrwerck verscheijden
bewegingen als schipswerck toebehoort is doende." En dan — last
but not least — een levend oostindisch schaap met vier horens.
De kermis van 1658 was dus rijk aan bezienswaardigheden en in later
tij tl zal misschien de kwantiteit minder zijn geweest, zo niet de
kwaliteit. .. .
Want wat zegt u van de huisvrouw van Ambrosius Cassener, die
„geene armen nochte beenen hebbende, echter fraij schrijven ende
alderhande hantwercken doen kan"? (juli 1681). En wat vindt u
van het marionetten-theater van Meester Cornelis, speelder van de
Blauwe Tent, waar u een zeeslag te zien krijgt? (waarschijnlijk 1683).
Poulus Hilverding uit Deventer verzekerde dat zelfs zijne keizer-
lijke majesteit had genoten van zijn wassen beelden ,,de welcke hun
bewegingen doen, als of die levendich waren" (29 juni 1685).
Dingen uit Parijs spreken ons Hollanders altijd erg aan, daarop
speculeerde Anthoni Duval, die uit die stad „een seer raer stuck
wercks, genaemt Jupiters Palleijs, met een blomhoif" had meege-
bracht (Waarschijnlijk 1687).
In 1690, 1691 en 1701 worden paleizen van glas en kristal ten toon
gesteld, kunstig door glasslijpers vervaardigd.
Uit de 18de eeuw is er weinig in genoemd dossier om ons in te
lichten, wat er tóén in trek was. Enige requesten van postuur-
makers en springers uit 1760 en 1765 is alles wat overbleef. Doch
dan naderen wij juist de periode, waarover W. Graadt van Roggen
uitvoerig heeft geschreven.
H. J. H. KNOESTER
158
-ocr page 160-
LM
Utrechts oudste textiehaak, magazijn „De Vlijt" in de Lijnmarkt. dateert al van
1847 en behoor! dus tot de groep winkels die de teeflijd van honderd jaar ruim-
schoots overschreden hebben. Hoewel het assortiment ..garen en band" wet wat
veranderd is, heeft De Vlijt nog veel van de oude sfeer weten te bewaren. Het
pand met zijn aardige halsgevel vormt een aantrekkelijk onderdeel in de Lijnmarkt,
die al sinds de middeleeuwen tot Utrechts drukste, winkelstraten behoort. De
zaak van Bastiannse aan de Oude Gracht, waarover Clare Lennart het op de
bladzijde hierachter heeft, is op één na de oudste (1859).
          Foto A. G. UBAGHS
159
-ocr page 161-
KLEINE MEDEDELINGEN
BOODSCHAPPEN I>OF.N IN UTRECHT, 18G4
Verschillende bladen hebben aandacht geschonken aan het oktobernummer van
ons maandblad, dat een uitvoerige documentatie gaf van beroepen en bedrijven
van vóór honderd jaar De schrijfster Clare Lennart kwam daarbij • in het
Utrechtsch Nieuwsblad - tot een overpeinzing waaraan wij deze passage ont-
lenen:
„Hoc graag zou ik eens boodschappen willen doen in dat Utrecht van honderd
jaar terug! Met al die ambachten in de stad moet er een soort van rustige be-
drijvigheid geheerst hebben, een geklop, geharaer, gesnor, geklepper. Geuren van
hout, verf, mest (al die stalhouders en rijtuigen!), van vers gebakken brood, van
leer moeten de stad vervuld hebben.
Ik zou even aan willen lopen bij de kamer- en ledikantenbehanger (deze com-
binatie was algemeen) om misschien bij de loodgieter en pompenmaker als er
iets haperde aan de pomp in mijn keuken of op mijn erf. Misschien moest ik bij
de horlogeriemaker zijn of bij de vederenbedwasser (Oude Gracht bij de Zand-
brug). Ik zou wel eens iets nodig kunnen hebben uit de gaten- en bandwinkel
van Bastiaanse of uit de hypermoderne Winkel van Sinkel (tegenwoordig Vlaer &
Kol op de Oude Gracht).
Er zouden nog heel wat molens draaien, grut-, houtzaag-, koom-, mosterd-,
olie-, schors-, pel- en trasmolens. Ik zou over de Weerdsingtl kunnen vaien met
het overhaalschuitje. En mogelijk dat ik even op het Vreebuig aanging bij de
ezelinnennielkverkoper en zevenmaker J. Verwoert. Ook kon het zijn dat ik iets
moest uitzoeken in de poiceleinkraam, Vismarkt of Lange Nieuwstraat......"
PRIJSVRAAG LIMBURGSE ONDERWERPEN
Gaarne geven wij het volgende bericht door.
Het Bestuur van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, dat zich
onder meer ten doel stelt het onderzoek te stimuleren naai de geschiedenis van
het gebied der provincie Limburg, schrijft een prijsvraag uit ter gelegenheid
van het verschijnen van het honderdste deel van het jaarboek der vereniging,
de zogenaamde „Publications de la Société Historique et Aichéologique dans Ie
Limbourg".
Gevraagd worden opstellen ovei:
1.   Stenen bijlen in Limburg. Een studie over de typologie, chronologie en geo-
grafische verspreiding.
2.   De staatkundige verhouding van het Land van Weert tol het Overkwarlier
van Gelre in de 17de en 18de eeuw.
3.   De geldmiddelen der stad Venlo in een periode vóór 1795.
4.   De hervorming in ófwel het Overkwaitier van Gelre óf het Land van Weert.
5.   Regentenfamilies in de staatse landen van Overmaas na 1661.
6.   Taak en functie van een dorpsschepenbank in Limburg.
7.   De invloed van Ravenna op de lomaanse kunst in het Maasdal.
8.   Hiaten in de historiografie der provincie Limburg.
Mededinging staat voor iedereen open. Gedacht wordt aan opstellen, die een
omvang hebben van ongeveer dertig pagina's druks. Men kan zich derhalve
beperken tot een bepaald facet van het gestelde probleem.
Inzendingen dienen getypt te zijn en in duplo vóór 1 september 1965 onder
motto te worden ingezonden bij de secretaris van het Genootschap, Bonnefanten-
museum, Maastricht. De naam van de inzender moet meegedeeld worden in
verzegelde enveloppe, waarop het motto vermeld staat.
Beoordeling geschiedt door een jury, die het bestuur zal benoemen. Op haar
beslissing is geen beroep mogelijk. Het opstel van de winnaar wordt bekroond
met een prijs van ƒ 500,— vergezeld van een oorkonde. Het bestuur heeft het
recht de bekroonde inzending in de „Publications" te publiceren. Opstellen die
een eervolle vermelding verwerven, kunnen eveneens gepubliceerd worden; een
honorering van ƒ 100,— zal dan worden toegekend.
160
-ocr page 162-
REGISTER
Universiteit en de geneeskun-
de
.................... 11
J. van der Haar, Lijkbezor-
gingsrecht .......... 154—156
Ph. van Hinsbergen, Bronnen
geschiedenis Zeist II afl. 1 . 82
H. P. H. Jansen, Alg. Gesch.
Middeleeuwen .......... 82
C. L. Temminck Groll, M. E.
stenen huizen te Utrecht . 1— 5
T. van Veen, Utrecht tussen
Oost en West .......... 93
C. Ch. G. Visser, De Luther-
sen in Utrecht .......... 22
Borch (Antonius de), klokgieter 66
Bosset (Henri de), kapitein . . 34
Both (Thomas), klokgieter . . 67
Bourbon (M. C. prinses de) . . r>5
Bouter (Willem) .......... 99
Boyen (Peter) klokgieter .... 65
Bremer (Peter van den) .... 100
Brienen (Abraham van), pas-
toor
.................. 32
Broek (G. van den), kaaskoper 88
Broekhuysen (van), kaartenma-
Abcoude (Sweder van) ......     111
Abeker (Adriaan) ..........       87
Ablaing (Anna Maria d') . .       34
Achtersloot (Ary) ..........       91
Aerschot (Severin van), klokgie-
ter
....................      69
Amersfoort, Paternosterstraatje    102
Anrooy (Peter van), dirigent .
Appelen (Willem van) ......     101
Archieven in Z.-W. Utrecht 24,    110
Asbeck (ir. J. baron van) ....       56
Athlone, geb. Tuyl van Seroos-
kerken (Anna E. C. van) . .     106
Attema Cz. (J.), student ....       96
Baelionesteyn (Jacob van) . .       58
Banens (J. L.), pastoor ....       51
Bartolotti (Jacoba Victoria) .         16
Bastiaense, garen- en band-
winkel
159,
160
Beeldhouwwerk console
Begrafenispractijken,
Berck (Daniël van), .....
--------- (Jacob van),
(mr. Jacob van),
(Maria Constantia
31
154—156
34
34
33
ker ....................
Bruin (Hendrik de) ........
Burgers (Dirk), koopman . 88,
Burgt (mgr. F. P. van den) . .
Butendyc (Steven), klokgieter
(Willem), klokgieter
73
99
91
54
65
65
90
88
van)
33
34
69
(mr. Nicolaes van),
Bergen (van), klokgieter
Bergh (David Cornelis van
den), .................. 37
Berlicom (Daniël van), beier-
meester
................ 67
Beroep en bedrijf in Utrecht
vóór 100 jaren ...... 113—144
Beuningen (Coenraad van) .. 16
Beus (Jan de), timmerman
           88
Beusekom (Cornelis van) .... 46
Bilt (De), oude straatnamen
50, 71— 74
Biltse straatweg ........ 71— 73
Bisschop (Caspar) ........ 157
Blom (G.) ................ 79
Bockom Maas (Gerrit van) . . 52
Boekaankondigingen:
J. Acquoy, Het archief
Ewoudsgasthuis IJsselstein . 12
Album promotorum 1815-1936 11
D. Bouvy, Beeldhouwkunst
Aartsb. Museum ........ 94
G. ten Doesschate, De Utr.
Buyn (Cornelis)
(P. C), notaris ___
Bijl (Johannes van der), stal-
houder
..............
Campen (mr. J. W. C. van),
archivaris ..............       85
---------, biliografie, . . Bijlage
Carsse (Thomas) ..........       15
Casier (Mathijs) ..........     157
Cassener (Ambrosius) ......     158
Cavalerie, 150 jaar ........       30
Centraal Museum, jubileum . .       26
---------, histor. afdeling ....      46
Cerlijn en Zoon(D), aannemers      79
Cloetinc (Willem) ..........       29
--------- (Zweder), kanunnik        29
Cloetingh (Aart) ..........      46
(Arnolda) ........      46
---------(Bernardo) ......      46
-ocr page 163-
Cloetingh (Herman) ........      46
Coelen (Wouter van) ......       72
Cornelisz. (mr. H.), klokkenist      67
Croll (mr. Dirc), medicus . .       29
Daalen (Pieter van) ........ 106
Dalenoort (Dirck) ...... 145—147
--------(Johannes) ...... 145
Dam (Jan Hendrik van), bur-
Gilde Ondiep, Het, gevelsteen
10, 48, 76,      83
Gobius (J. F.), maire .... 88,      91
Gouda, uithangbord te, ......        8
Graft (mej. dr. C. C. van de)        50
Grensstenen en veldnamen . 98—105
Grenzen Holland-Utrecht . .
       23
Groot (C. en J. de), hoeden-
makers
................     122
Gysbers, tekenaar........ 77,      94
Haaf ten (A. van), proc. gen. .      88
--------- (Quirinus van) ...        91
Haan (A. J. de), aannemer .         79
Harmelen (Lourens van) ....       90
Harting (Pieter), hoogleraar .      11
Heemert (Johan Berntsz. van)      59
Hees ....................        5
Heiden (R. A. W. C. baron
van) ..................       34
Hemony (Frangois en Pierre),
klokgieters ..............       69
Herenbergh (Pieternella van 's)     145
Heurn (ïsabella van) ......       34
Heuvel (Willem van de) ....       17
Hilhorst (Wouter van) ......     100
Hilverding (Poulus) ........     158
Hoenkoop, hofstede Waters-
nood
..................     152
Hogenboom (Dirck) ......       90
Holle Bilt ................       74
Hoog-Catharijne ..........      92
Hornsveld (Mengs) ........       17
Huizen (Martinus van) ......       91
Huizen te Utrecht:
Stenen Huizen ........ 1— 5
Jacobijnenstraat 13 ......      44
Spaence stoel, Springweg 51      96
De Vlijt, Lijnmarkt ......       159
De dry blauwe bouratten,
Oudegracht 214 ........      31
De Bel, Oudegracht 216 .        70
87
40
111
121
57
155
21
12
gemeester ..............
--------- (Willem van) ......
Damblé (Jean Maurice) ....
Das Dz. (J.), grutter ......
David van Bourgondië, bisschop
Deeckens (Willem) ........
Delft, gevelsteen Vreedenborch
Dertiende penning ........
Diepenem (J. van), kaarten-
maker ................
Dicx (Johan), beiaardier
Doelen (mr. Johannes van)
Dolder, Den ..............
DoUehondsbeetbehandeling
Dolre (Otto van) ..........
Drakenburch ..............
Driebergen, Sparrendaal
---------, Schippershuis .
Duval (Anthoni) ..........
73
69
46
5
. . 96
5
4
33— 43
.. 151
158
Dylburga, vrouw van Willem
Cloetinc
..............
Dyssel (Hendrik van den) . .
29
100
100
8
8
146
90
()
Ebbenhorst ...........
Eberveld (Leonardus) . . .
--------- (W.), caféhouder
Engels (Hendrica) ........
Essenius ..................
Everekesdorp ..............
Excursies:
Kasteel de Haar .......... 49
Forten rondom Utrecht .61, 77
Naarden ................ 97
Stedenspiegel ............ 153
Eyck (jhr. Jacob van), beiaar-
dier
.................. 67
Eygers (Christiaan) ........ 91
Eysbouts (B.), klokgieter .            70
158
151
157
157
72
91
Jacob Jacobsz...........
Jacobsgasthuis (St.) .... 147—
Jan Claesz...............
Jan Jansz.................
Johan Hugenzoen o.f.m.....
Jurriëns(Bernard), med. dr. 88,
Kabos (J.), koopman ......
Falck (Isaac) .......
Forten rondom Utrecht
62— 64
91
83
-158
91
59
79
- 70
--------- (Joseph) ........
Kanonnen als stootpalen ....
Kermis, Utrechtse ...... 156-
Keulen (Abraham van), schoen-
maker
.............. 88>
Keij (Jan)..........
Klinkhamer (Jacob *.),
architect ..............
Galieni (B.) ..............     112
Gevelstenen:
Gilde Ondiep 10, 48, 76,      83
De Kat ................      43
De Bel ................       70
De Spaence stoel ........       96
Kasteel Vreedenborch (te
Delft) ................       21
Klokken te Utrecht ...... 65-
-ocr page 164-
Reede (Frederik Christiaan
Reinhard van), graaf van
Athlone ................     106
Remmers (Poulus) ........     157
Rietveld (Gijsbert) ........     152
Romeynders (Jan) ..........       81
Roomen (Pieter van) ......       14
Roselli (Lucio), caféhouder ..     112
Rossum (van), boekhandelaar      92
Ruig (Rijk de) ............       99
Ruytenberg (Meyndert) ....     101
Rijckevorsel (Jacobus Josephus
van) ..................       52
--------- (jhr- Thomas C. M.
van) ..................       53
Rijsenburg (jhr Berent van) 35,      46
Scherpenzeel (A. van) ......       88
Schippershuis te Driebergen . .     151
Schouten (Peter) ..........       99
Schroot jr. (Christiaan), apo-
theker
.............. 88,       91
Schuyt (Nelia) ............        34
Sculenborch (mr. Symon van)       59
Singeldemping ............       92
Slangen, hoefsmid ..........       10
Smorenburg (Theunis) ......       99
Snel (Gerrit) ..............       90
Soest, grote en kleine Melm 13— 20
—, grensstenen en veld-
namen
.............. 98—105
Soesterberg, veldnamen ....     103
Sparrendaal, Driebergen
33—43, 51— 57
Spendel(Leendert), schipper 88— 91
Staal (Johannes) ........       99
Stalenhoef (Rijk) ..........     100
Starinck (Wernard) ........     146
Steenbeek (Ruth) ..........       90
Steenstraat en Holle Bilt 71— 76
Story (Jan) ............ 88,      91
Straten in Utrecht:
Holle Bilt ..............       75
Jacobsgasthuissteeg ......     147
Struyck (dr. J. E. A. L.)               83
Taets van Amerongen (W.
baron), burgemeester ......       56
Tammer (Jan) ............     103
Taylor (John), klokgieter ....      69
Tentoonstelling O. Kath. Mu-
seum
..................      47
--------- Oud-Vreeswijk ....     144
--------- Oude kaarten en
globes ..................     153
Tolhuus (Jan), klokgieter ...       66
Tuyl van Serooskerken (Anna
Elisabeth Christina van) . .     106
Universiteit, album promotorum      11
Klooster (Klaas van 't) ___      99
Koen (Jan Pieterszoon) . . . .      84
Laat (J. F. de), bakker . . 117,    118
Langeveld (D. M.), kaarten-
maker ..................      73
Last (Thomas van de) ......     101
Latour (Anna Clara de) ....       34
Leu de Wilhem (Susanna Ie)      34
Limburg, prijsvraag ........     160
Lissingh (Hendrina) ........     146
Logtesteyn (Wouter) ........     100
Lutherse gemeente ..........       22
Maarsbergen, school ........      47
Magnus (Hibbaeus), predikant      22
Mets (Hendrikus) ..........     101
Meulen (Carel Joseph van der)      52
Meurs (Aelt), klokgieter ....      67
--------- (Hendrik Aeltsz. van),
klokgieter ..............      67
Molen de Kat ..............      43
--------- Rijn en Zon ......      82
Monde (N. van der), uitgever    112
Monix (Gerardus) ........       90
Montfoort 1795 ........ 85— 91
Ned. Spoorwegen, 2e hoofdge-
bouw
............. 78— 81
Nieaf N.V.................       32
Nieuwland (Gerrit) ........       14
Nimwegen (Jacob van) ......     101
Nooten (S. van) ..........     152
Notenboom (D.), schipper . .       88
     (Engelbert) .... 88,      91
---- (Pieter) ........       90
Ondiepten ............76,      83
Oosterbeek (Gijsbert) ......       99
\ Oosthuyse(Hendrica P. V. van)      52
--------- (Jan van) ........      52
--------- (Petrus Judocus van)
38—43,      51
Oud-Katholiek Museum ....       47
Oud-Utrecht:
Jaarvergadering
___ 25
Secretariaat ........
___ 23
zie: Excursies
Ouendag (B. J.) ........
___ 79
Pabst van Bingerden (jhr.) . .     152
Paddenburg (T. van), boek-
handelaar
..............     112
Peckal (Rutger), klokgieter . .       16
Peter Boyen, klokgieter ......       65
Petit (Jozef) ............       90
Pieterskerk, restauratie ......       27
---------, vondsten ...... 28— 30
Pisa (Geurt), orgelmaker ....       68
Poll (jkvr. Maria Louisa Geer-
truida van de) ..........       54
-ocr page 165-
Universiteit, geneeskunde .... 11
Utenbogaert (Anna) ........ 34
---------- (dr. Christiaan) . . 35
--------(Seger) .......... 35
Utrecht, stenen huizen             1— 5
----------, singeldemping .... 92
----------, klokken ........ 65— 70
----------, beroep en bedrijf van
vóór 100 jaar . . 113—144, 159
----------, kermis ........156—158
----------, zie Huizen, zie Straten
Utrecht (provincie), dialect . 93
---------- ----------, gemeente-
grenzen ................ 95
Utrechtse Dom, uithangbord te
Gouda ................ 9
Vorselair (Geerloff Meeus van)       59
Vredenborch, gevelsteen te
Delft ..................       21
Vreedzaam wapengebruik ...       83
Vreeswijk, tentoonstelling ....     144
Vulpen (Willem van) ......       54
Wagenaar (dr. Johan) in
Tirol ................ 6— 8
---------- II (J. A. H.), beiaar-
dier ....................       69
Wantenaar, de erven ........      100
Weening (Roelof) ..........       90
Wegewart (Willem), klokgieter      66
Winter (Christiaan de) ......      157
Wirtz (dr. A. W. H.) ......       96
Woertman (Jacob) ........       46
(mr. Jan Jacob) ....       46
Wou (Gerard van), klokgieter      66
---------- (Willem van), klok-
gieter ..................
       66
Wijk (Aletta Maria van) ....       34
Wijngaarden (O. van), koop-
Veen (Ludolf van de), dom-
deken ................       59
----------(P. van), pastoor . .       51
Veenendaal ............ 57— 60
Veerman Senserff (Abraham)       37
Veldhuizen (Nicolaas) ......     100
Verbeek (G. J.), bakker ....       90
Verboog (Adam) ..........       86
Verwoert (J.), zevenmaker .         160
Viveen (Jz.) ............     134
Visser (Lambertus de) . . 87,      88
---------- (Willem) ........     100
Vollenhoven (Maurits van)           54
jr. (Maurits van) 54— 56
IJsselstein, wallen ........       24
Zulen (Engbert van) ........       59
---------- (Hubert van) ......       59
Zwijsen (mgr. J.), aartbisschop      53
-ocr page 166-
DE GESCHRIFTEN
VAN
MR. J. W. C. VAN CAMPEN
1928 - 1962
BIBLIOGRAFISCH OVERZICHT
HEM AANGEBODEN BIJ ZIJN AFSCHEID
ALS GEMEENTE-ARCHIVARIS VAN UTRECHT
OP 28 AUGUSTUS 1964
SAMENGESTELD DOOR
A. GRAAFHUIS
EN
DR. J. E. A. L. STRUICK
-ocr page 167-
-ocr page 168-
De hierna afgedrukte beredeneerde bibliografie van mr. J. W. C.
van Campen is in de eerste plaats bedoeld als een ere-saluut ten
afscheid, hem gebracht door zijn naaste medewerkers. En hoe zou
deze huldiging beter kunnen geschieden dan door de publicaties voor
zichzelf te laten spreken?
Bij het doorlezen van onderstaand overzicht komt men al spoedig
tot de ontdekking, dat de belangstelling van de scheidende archivaris
zeer gevarieerd geweest is. Het zal de aandachtige lezer echter ook
opvallen, dat mr. Van Campens interesse in zeer bijzondere mate in
de vroege eeuwen ligt. Bijna direct na zijn aanstelling bij het Utrechtse
gemeente-archief in 1929 werd hij al gedrongen tot het vastleggen
van de resultaten van de opgravingen op het Domplein, die het
bestaan van de oude Romeinse nederzetting Albiobola bevestigden.
Uit de activiteiten, die de archivaris voorts ontwikkelde bij de
voorbereidingen van de grote nationale Willibrordusherdenking in
1939 vloeiden enkele zeer belangwekkende en goed gedocumenteerde
artikelen voort in het jaarboekje van de Vereniging „Oud-Utrecht"
en in het helaas te vroeg verdwenen blad Historia, dat alleen al door
zijn voortreffelijke uitgave recht heeft op herstel.
Nog niet zo lang geleden werden de samenstellers van deze bijdrage
geattendeerd op de betekenis van de rede, die dhr. Van Campen in
1939 heeft gehouden voor de Vereeniging tot beoefening van Over-
ijsselsch Regt en Geschiedenis over het onderwerp „Het middel-
eeuwsche Utrecht en zijn betrekkingen tot het Oversticht", een rede,
die later met vreugde door genoemde Vereeniging in haar Verslagen
en Mededeelingen werd afgedrukt. Voor geïnteresseerden kan voorts
nog gewezen worden op een gefundeerde publicatie van de archi-
varis over de vraag of Utrecht in 1948 werkelijk 1900 jaar bestond
en op weer andere, zeer lezenswaardige artikelen, waarin hij poogt
in kort bestek de voornaamste elementen der stedelijke geschiedenis
te schetsen. De tentoonstelling Utrechtse Archieven — in 1953 in het
Centraal Museum gehouden — had uiteraard ook de volle belang-
stelling van mr. Van Campen, die immers van zijn komst naar
Utrechts hoofdstad zo nauw bij het beheer van het conserveren van de
belangrijkste archivalia, die de stad rijk is, betrokken was.
Al zijn geschriften zijn te rekenen tot wat mr. S. Muller Fz., wiens
machtige schouders eens de ambten van rijks- en gemeente-archivaris
hebben gedragen, „de eeretaak van de archivaris" noemde. Vóór
alles immers diende en dient de archivaris zich te wijden aan zijn
opdracht het wetenschappelijk instituut, waarover hij gesteld is, te
beheren en door inventarisatie, klappering en soortgelijke bezigheden
de rijkdommen ervan te oitsluiten. Een archief, dat niet geordend,
geklapperd of anderszins bewerkt is, blijft een nutteloze, ontoeganke-
lijke massa papier, waaraan met name de wetenschappelijke onder-
zoeker wel voorbij moet gaan. De ideale archivaris, zoals mr. Muller
die zag, is als de restaurateur, die uit een hoop scherven een antieke
vaas kan herstellen. Deze arbeid is anoniem; bijna niemand is zich
ervan bewust hoe aan een enkele inventaris vaak jaren van zwoegen
_____
-ocr page 169-
vooraf zijn gegaan en hoe de nuchtere ongecompliceerde catalogus-
beschrijvingen een deskundigheid vereist, die maar weinigen bezitten.
Het feit, dat de stedelijke archieven, de prentverzamelingen en de
bibliotheek over Utrecht in goede staat van onderhoud zijn te raad-
plegen, zou reeds voldoende kunnen zijn om aan te tonen hoe be-
langrijk de functie van de gemeente-archivaris is. De tweede onder-
getekende, die mr. Van Campen als zodanig over enige tijd gaat
opvolgen, beseft terdege, dat hem een verantwoordelijke taak is
toegevallen, een taak die tot op heden door mr. Van Campen op
voortreffelijke wijze werd uitgeoefend. Het zou dwaas zijn te zeggen,
dat er onder de supervisie van deze archivaris zoveel tot stand
gekomen is, dat er voor zijn opvolger en diens medewerkers geen
volledige taak meer zou zijn, wèl is er op deze plaats reden te over
om de aandacht van een ruimer publiek te vragen voor de wijze,
waarop in de ambtsperiode van J. van Campen aan de archieven,
bibliotheek en prentverzamelingen van de stad werd gewerkt. De
scheidende archivaris draagt deze zo rijke bronnen voor weten-
schappelijke en andere vormen van studie als een goed rentmeester
over, gewoekerd als hij heeft met de hem geschonken talenten. Reeds
dit feit is een felicitatie en een woord van dank meer dan waard.
Publicaties op historisch en ander gebied zullen alleen al door deze
specifiek door de archivaris verrichte werkzaamheden op bijzondere
wijze aan waarde kunnen winnen. Dhr. Van Campen heeft daarnaast
ook door zijn jarenlange publicistische arbeid een bewijs gegeven
hoe uit het ruwe materiaal der archieven een gaaf beeld te smeden is.
Wij keren aldus terug tot de bibliografie en constateren vervolgens,
dat ook onderwerpen van kunst een bijzondere plaats in het leven
van mr. Van Campen hebben ingenomen. In 1935 zag zijn bijdrage
over de moeilijkheden rond de stichting van het museum Boymans
te otterdam, dat een Utrechts museum had kunnen zijn, het licht;
in en vlak na de oorlog hield hij zich bezig met de helaas versplin-
terde „Historische Galerij" van de maatschappij „Arti et Amicitiae"
te Amsterdam, waarin zich ook belangwekkende Utrechtse schilder-
stukken bevonden. En toen in 1948 de Vereniging „Oud-Utrecht"
25 jaar bestond zag de archivaris een aanleiding de bekende tekening
van fan de Beyer van de Ganzenmarkt in 1767 aan een onderzoek
te onderwerpen.
In deze opsomming mag zeker niet worden voorbijgegaan aan de
uitvoerige publicatie, die mr. Van Campen wijdde aan het genoot-
schap „Kunstliefde". Dat was in 1947, toen dit schilder- en teken-
kundig genootschap 140 jaar bestond. Niet alleen het genootschap
zelf, ook vele anderen vinden in het verhaal, dat de gemeente-archi-
varis toen neerschreef, meer dan een overzicht van de wederwaardig-
heden van het gezelschap van kunstenaars alleen.
Zo zou er nog veel over de arbeid van de heer Van Campen te
zeggen zijn. Zijn contact met de vele bezoekers van het archief, zijn
adviezen aan talloze beoefenaren der wetenschap, zijn lezingen voor
veelsoortige verenigingen, zijn aandeel in de opleiding van ambte-
-ocr page 170-
naren, die zich voor het archiefverzorgingsdiploma van de Studiekring
voor Overheidsdocumentatie van de Vereniging van Nederlandse
gemeenten bekwamen; zijn werkzaamheden bij voorkomende ten-
toonstellingen, waarbij vaak een zeer grote deskundigheid vereist
wordt ten aanzien van de juiste keuze der te exposeren archivalia en
afbeeldingen. Wij denken met name aan de succesvolle tentoonstelling
gewijd aan Paus Adriaan VI en aan de expositie, die enige jaren
geleden het werk van de beroemde zeventiende eeuwse schilder Pi eter
Saenredam tot onderwerp had. Ter gelegenheid van het 40-jarig
bestaan van de Vereniging „Oud-Utrecht" was nog geen jaar geleden
in het Centraal Museum een keur van aquarellen en tekeningen te
zien, behorende tot de topografische en historische prentverzamelin-
gen
der stad, collecties die door mr. Van Campen worden beheerd.
Velen weten hoe de archivaris zich heeft beijverd om deze expositie
tot een succes te doen worden, waarop ook de andere organisatoren
met recht trots konden zijn. Bovendien hebben kunstliefhebbers,
historici en zeker niet in het minst enkele duizenden gewone burgers
van de stad bij deze gelegenheden een aantal genoeglijke uren beleefd
en werd hun liefde voor stad en geschiedenis erdoor voor het eerst
of bij vernieuwing verdiept.
De bezigheden van de archivaris en zijn helpers, waardoor voor
wetenschappelijke en andere doeleinden vaak zeer waardevol mate-
riaal wordt aangedragen, onttrekken zich bijna aan ieders waarne-
ming; het zijn ondergrondse activiteiten, die als een soort van
„geestelijke mijnbouw" te beschouwen zijn. Even weinig opvallend
is de arbeid van de beoefenaar van de locale of regionale geschiedenis,
zeker wanneer deze vergeleken wordt met die van de geniale inter-
nationaal befaamde geschiedschrijver, die opkomst en ondergang van
wereldrijken schetst of van de duizelingwekkende hoogte, waarop hij
zich bevindt, een profetische blik in de toekomst werpt. Al bij voor-
baat kan laatstgenoemde historicus zich van de adoratie van velen
verzekerd houden. Maar, vergis u niet.. . zelfs de grootsten onder hen
zijn slechts goede vaklieden, die alleen een ruimer terrein voor hun
studie kozen en het is nog maar de vraag of zij daarom ook een
dieper inzicht in de historische materie bezitten, dan de man, die
zich als deskundige wijdt aan het beperkte veld van een enkele stad.
De een kan niet zonder de ander: professor Ganshof uit Gent zou zijn
belangwekkende synthese over de steden tussen Rijn en Loire („Les
villes entre Rhin et Loire") niet hebben kunnen schrijven, wanneer
hij niet had kunnen beschikken over de uitmuntende schetsen, die
de archivaris enkele malen over de geschiedenis van Utrecht heeft
gepubliceerd en over tientallen soortgelijke stadsgeschiedenissen van
vele anderen. Een ander, meer algemeen getuigenis geeft professor
Johan Huizinga, de bekende schrijver van „Herfsttij der Middel-
eeuwen". De uitgave van de Rechtsbronnen van Haarlem, waarvoor
hij bij uitzondering archiefonderzoek verrichtte, heeft hem groot
genoegen gedaan. Want, zo vertelt hij in zijn autobiografie 1), de
arbeid in het ongedrukte materiaal brengt beter dan welke benade-
-ocr page 171-
ringswijze ook „een onmiddellijk contact met een stuk verleden"
teweeg, waardoor een meer diepgaande kennisneming van het his-
torisch gebeuren mogelijk is. In de combinatie van dit soort nauw-
gezet werk en de consciëntieuze beoefening van de locale geschiedenis
heeft mr. Van Campen zich gedurende zijn ambtsperiode onder-
scheiden.
Nu hij afscheid neemt van de archivistieke werkkring en zich volledig
kan gaan wijden aan de taken, die hij op historisch en ander terrein
nog vóór zich ziet, wensen ondergetekenden hem toe, dat hij in lange
jaren — binnen en buiten de Vereniging „Oud-Utrecht" - een steeds
wassende stroom van geschriften zal kunnen toevoegen aan de
overigens al zeer respectabele lijst van publicaties, die de lezers —
dankbaar voor het vele werk van de maker — hierbij wordt aan-
geboden.
Utrecht, juli 1964.
A. GRAAFHUIS
Dr. f. E. A. L. STRUICK
J. Huizinga, Mijn weg tot de historie, pp. 46-47.
-ocr page 172-
BEREDENEERDE BIBLIOGRAFIE VAN
Mr. J. W. C. VAN CAMPEN
Een oud schapen-proces op Texel.
Buiten 1928, p. 465
Het „overal" grazen van de schapen der arme boeren op ander-
mans land en dergelijke misbruiken, voortvloeiende uit goed-
bedoelde liefdadigheid, op Texel rond het midden der 18e eeuw.
Het rijwielpad in de Maliebaan.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1929, p. 80
Beschrijving van Utrechts oudste fietspad, in 1885 aangelegd
naast het ruiterpad als een opzienbarende sportbeoefening.
De Stadskelder.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1930, p. 150
Geschiedenis van het stadswijnhuis, gelegen achter het stadhuis
westhoek Oudkerkhof/Korte Minrebroederstraat (1547-1841).
Albiobola-Utrecht. Het getuigenis der steenen.
De Zondagscourant van De Maasbode, 28 september 1930
Toelichting op het vinden van een inscriptie en een poortboog
op het Domplein tegen liet einde van 1929, waardoor het bestaan
van een Romeinse nederzetting „Albiobola" was aangetoond.
Deventer koek te Utrecht gebakken in de 16e eeuw.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1931, p. 55
Actie van de Utrechtse koekebakkers in 1536 tegen een belasting-
heffing op de „Deventer kermiskoecken".
Leeuwenberch.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1931, p. 78
Geschiedenis van het stedelijk pestgasthuis, later kazerne, che-
misch laboratorium en kerkgebouw (1520-1930).
Bescheiden betreffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap,
dl. 53,'(1932), p. 63
Het proces van Adriaen de Wael van Vronesteijn, beschuldigd
van opstandige handelingen tegen koning Philips II; het ver-
hoor van de beeldenstormer Jan van Amerongen; de verklaringen
over de medeverdachte Philips Evertsz. in de Kelck; verschillende
getuigenissen van leden van de stedelijke regering.
Een Engels schrijver (John Howard) uit de 18e eeuw over het ge-
vangeniswezen, het gasthuis Leeuwenberch en de Brandweer te
Utrecht.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1932, p. 12
Eigentijdse beschrijving door deze magistraat uit Bedfordshire
van de gevangenissen voor mannen en voor vrouwen, het Leeu-
wenberg-ziekenhuis en van het brandweercorps (1776-1789).
-ocr page 173-
De vrijwillige jagers der Utrechtsche hoogeschool en hun reunies.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1932, p. 109
Het aandeel van de Utrechtse studenten in de poging de Bel-
gische opstand van 1830 te beteugelen, de glorieuze huldiging bij
hun terugkeer en hun trouw bezochte jaarfeesten (1830-1890).
De intocht van Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht, a°1517.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1933, p. 73
De benoeming van bisschop Philips van Bourgondië en be-
schrijving van de intocht met al de luister van de Bourgondische
pracht volgens het aloude Utrechtse protocol.
Bijdragen over archiefverzorging.
TECHNISCHE GIDS (voor R.K. Kerk en Pastorie, Seminarie en
School, Ziekenhuis en Gesticht, ter voorlichting op technisch en
economisch gebied), 4e-8e jrg. 1934-1938
1.   Archief-inrichting, 4e jrg., 1934, nr. 86
2.   Zorg voor archieven, 4e jrg., 1934, nr. 95
3.    Wat is een archief? 4e jrg., 1934, nr. 97
4.   Deskundigheid en archiefbeheer, 4e jrg., 1934, nr. 103
5.   Organisatie der kerkelijke archiefzorg, 5e jrg., 1935, nr. 104
6.   Waarheen met onze afgesloten archieven? 6e jrg., 1936, nr. 154
7.   Vernietigen of bewaren? 7 jrg., 1937, nr. 157
8.   Varia rondom de inbewaargcving of schenking van archieven
aan openbare archiefdepots. 7e jrg., 1937, nr. 159
9.    Materiële zorg voor archieven. 8e jrg., 1938, nr. 189.
De Oud-Katholieke Kerk in Achter Clarenburch.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1934, p. 73
Bijzonderheden over enige pastoors en aantekeningen over hun
kerk Achter Clarenburch (1608-1860).
Het Duitsche Huis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1934, p. 74
Beknopte kroniek van de Duitse Orde Balije van Utrecht en van
hun gebouw aan de Springweg (1231-1869).
Burgerweeshuis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1934, p. 77
Schets van de historie van het klooster der Zakbroeders, later
Regulierenconvent, St. Elisabetsgasthuis en sinds 1582 Burger-
weeshuis (1290-1926).
Een Utrechtsche kweekerij op het einde der 18e eeuw.
Buiten 1934, p. 606
Geschiedenis van de kwekerij „Tulpenburg" buiten het „Mariën-
waterpoortje" aan de tegenwoordige Catharijnesingel.
Verdwenen stadsbeelden.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1934-1947/48
Geïllustreerde beschrijving van de veranderingen in de stad.
Waarom het Museum Boymans niet te Utrecht is gesticht.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1935, p. 41 en 55
-ocr page 174-
Relaas van de lotgevallen van de schilderijencollectie van de
excentrieke kunstminnaar mr. F. J. O. Boymans, door burgemees-
ter H. M. A. J. van Asch van Wijck verkeerd beoordeeld en voor
Utrecht geweigerd, zodat een aantal schilderijen van Rembrandt,
jan Steen, Jacob van Ruysdaal, Jan van Scorel e.a., door be-
middeling van de Utrechtse architect en schrijver Christiaan
Kramm, de kern werden van het Rotterdamse museum Boymans.
De Utrechtsche Jeruzalembroederschap.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1935, p. 52
Uiteenzetting over de kring van voorname Utrechtse pelgrims
naar het Heilig Land, over de viering van het Palmpaasfeest,
over de Jeruzalemkapel of Palmitentempel en over de portretten
van de broeders door Jan van Scorel.
Het eerste eeuwfeest der Utrechtsche Hoogeschool, 1736.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1936, p. 21
De luisterrijke herdenking van het 100-jarig bestaan van de
stedelijke universiteit, gevierd met een plechtige academische
zitting, een staatsiebanket, de oudste studentenmaskerade, Bac-
chus en zijn gevolg voorstellende.
Katholieke studentenvereeniging „Veritas".
Het Utrechtsch Studentenleven, 1636-1936, p. 463
Geschiedenis van de vereniging van katholieke studenten te
Utrecht, aanvankelijk „Deus scientiarum Dominus" geheten, later
Collegium Studiosorum „Veritas".
Vondels relaties met Utrechtsche kunstenaars.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1937, p. 29
De vriendschappelijke betrekkingen en artistieke samenwerking
van Joost van den Vondel met de Amsterdamse — in Utrecht
geboren — bouwmeester Hendrik de Keyser, de Utrechtse schil-
ders Herman Saftleven en Hendrik Bloemaert en de edelsmid
Paulus van Vianen.
Eenige aanteekeningen mier het Utrechtsche Burggraafschap.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1937, p. 43
Betekenis van het overoude ambt van militair commandant van
de burcht op het Domplein, de ontwikkeling en het verval van
deze functie (1105-1795).
Reis- en verblijfkosten in 1503.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1938, p. 65
Lijst van reis- en verblijfkosten, in 1503 door twee Utrechtse
ambtenaren tijdens een dienstreis naar Den Haag gemaakt.
Willibrord en Utrecht.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1939, p. 23
Het leven van de apostel der Noordelijke Nederlanden, zijn
invloed op de ontwikkeling en het aanzien van de stad tijdens zijn
verblijf te Utrecht (690-739).
-ocr page 175-
Bij Willibrords twaalfde eeuwgetijde.
Historia 1939, p. 92
Bijdrage over leven en werken van de uit Engeland gekomen
aartsbisschop onder de Friezen, Willibrord, en zijn betekenis
voor het latere bisdom Utrecht (naar aanleiding van de nationale
Willibrordusherdenking).
Het Middeleeuwsche Utrecht en zijn betrekkingen met liet Over-
sticht.
Versl. en Meded. van de Ver. tot beoefening van Overijsselsch
Regt en Geschiedenis, 2e reeks, deel 32, 1939, p. 1
Hoofdlijnen van de geschiedenis van Utrecht tot 1528.
Notae Quotidianae van Aernout van Buchell.
Werken Historisch Genootschap, 3e serie nr. 70, 1940
Bonte verzameling dagboekaantekeningen van de scherpzinnig
waarnemende Aernout van Buchell, die in deze beschrijvingen
een pakkend beeld geeft van zijn tijd, 1620-1641.
Een afgediuaalde en weinig bekende gevelsteen (Zadelsteen 3).
Maandblad „Oud-Utrecht" 1941, p. 93
Herkomst en beschrijving van de gedenksteen, in 1636 ingemet-
seld door Jacob van Solingen, lid van de bekende familie van
messen- en scharenmakers.
Uit de geschiedenis van de Geertekerk te Utrecht.
Historia 1941, p. 38
Geschiedenis van de Geertekerk tot 1940.
Seventoorn en Hertenhuis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1942, p. 52
De vernieuwde naamsteen van „De Seventoorn", onverklaarbare
aanduiding voor het huis Oudegracht nr. 70, en de geschiedenis
van het gerestaureerde „Hertenhuis", Oudegracht nr. 86.
De Gereformeerdheid van het Gereformeerd Burgerweeshuis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1942, p. 57
Uiteenzetting, dat de benaming „Gereformeerd" in Gereformeerd
Burgerweeshuis uitsluitend politieke betekenis had, nl. toe-
passing van de beginselen van de Bataafse revolutie.
De Jeremie en het Vaartsche Veerhuis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1942, p. 89
Korte geschiedenis van de herberg „de Jeremie" (gesticht door
de Fransman [eremias Duchemin), tevens vertrekpunt van de
schuiten naar Vreeswijk.
fan Weissenbruchs schilderij van de Mariakerk te Utrecht.
Historia 1944-1945, p. 125
Verhaal van het gezicht op de kapittelkerk van St. Marie, door
Weissenbruch geschilderd voor de historische galerij van „Arti
et Amicitiae" te Amsterdam; Weissenbruch verkoos niet de
oudste, maar de in het midden van de 12e eeuw gebouwde kerk.
-ocr page 176-
In memoriam dr. W. C. Schnylenburg.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1943-1945, p. 78
Levensschets van de overleden gemeentearchivaris en directeur
van het Centraal Museum, dr. W. C. Schuylenburg, waarin
gewezen wordt op zijn bijzondere verdiensten voor de geschied-
schrijving en de beoefening van de kunsthistorie van Utrecht.
Pastoor Rientjes.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1946, p. 66
Huldiging van de oud-conservator van het Aartsbisschoppelijk
Museum dr. A. E. Rientjes wegens zijn voor de kerkelijke kunst
en locale geschiedenis belangrijke activiteiten.
De historische galerij van Arti et Amicitiae.
Historia 1946, p. 25
Geschiedenis van de „Maatschappij" Arti et Amicitiae te Am-
sterdam (1839) en zijn verzameling.
Vijf en twintig jaren „Oud-Utrecht".
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1947/48, p. 29
Lotgevallen van de vereniging „Oud-Utrecht" tot beoefening en
tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van Utrecht en
omstreken en haar betekenis voor stad en provincie (1923-1948).
Culemborg.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1947, p. 34
Korte beschrijving van het stadhuis, de Ned. Herv. kerk, het
St. Elisabethsweeshuis en de Oudheidkamer van Culemborg.
Jan de Beijers teekening van de Ganzenmarkt ie Utrecht, 1767.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1947/48, p. 90
Bijzonderheden over leven en werken van de topografische schil-
der en tekenaar Jan de Beijer en beschrijving van de Ganzen-
markt en zijn gebouwen in het jaar 1767.
Honderd jaar geleden werd mr. S. Muller Fz. geboren.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1948, p. 1
Levensverhaal van mr. S. Muller Fz„ gemeente- en rijksarchivaris,
pionier van de Utrechtse geschiedschrijving, oprichter van het
Historisch-, later Centraal Museum, en zijn betekenis voor het
archieiwezen in Nederland.
Weinig bekende gevelsteenen te Utrecht.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1948, p. 3
Beschrijving van de gevelstenen van „De vergulde Paarde", in
een binnenmuur van de werkplaats van het huis Flieruilensteeg
15, afkomstig van het perceel Krommestraat 42 te Amersfoort, en
„De Hael in Waterlant", Nieuwegracht 13.
De stadsvlag.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1948, p. 42
De stadsbanier, bekend van de tekening door Joost van Attevelt,
a° 1648 gemaakt naar een vijftiende eeuws glas-in-loodraam in
de kapel van het Duitse Huis.
-ocr page 177-
Het einde van Oud-Wulven.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1948, p. 87
Geschiedenis van het kasteel Oud-Wulven nabij Houten tot de
gedeeltelijke afbraak.
Bestaat Utrecht werkelijk 19 eeuwen?
De Schakel 1948, nr. 7
Korte beschouwing over de in 48 door de Romeinen gebouwde
legerplaats op het tegenwoordige Domplein, van waaruit Utrecht
zich „in zekere zin en met veel tijdstussenruimten" heeft kunnen
ontwikkelen.
Hageprehen en beeldenstorm (1566).
" Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1949, p. 97
Gebeurtenissen rond de Calvinistische prediking in het open
veld, de beeldenstorm, de houding van de magistraat, het op-
treden van jonker Adriaen de Wael van Vronestein en het slui-
ten van een godsdienstvrede.
Utrecht door de eeuwen.
In: Burgerrecht is Burgerplicht, 1949-1954
Schets over het ontstaan, de ontwikkeling en de betekenis van
de stad Utrecht in de loop der eeuwen.
Legende en historie van den Domtoren.
' De Schakel 1950
Overlevering en waarheid over bouw en bouwmeester van de
Domtoren.
Het genootschap Kunstliefde 1H07-1947 (uitgegeven bij het 140-jarig
bestaan van het genootschap).
Voorgeschiedenis, stichting en geschiedenis van het genootschap
Kunstliefde (1807-1947); bijzonderheden over het Boellaarsfonds
en andere fondsen, het „Museum Kunstliefde", de samenwerking
met andere verenigingen en de fusie met „Voor de Kunst".
Kunstlievende varia I en II.
Historia 1950, p. 121 en 145
Toegift op de geschiedenis van het schilder- en tekenkundig
genootschap „Kunstliefde" 1807-1947.
Van een grafzerk en een straatnaam.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1951, p. 12
De vondst van de beschadigde grafsteen van Dirck Mulert, vice-
deken van de Dom, mogelijke eigenaar en naamgever van de
Muylersteeg (later Mulderstraat), bij de Nachtegaalstraat.
Kasteel de Haar.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1951, p. 38
Korte geschiedenis van het kasteel de Haar en het zg. „herstel"
door dr. P. J. H. Cuypers naar plannen van Jhr. Victor de Stuers,
1892-1906.
-ocr page 178-
Het huis Boothstraat 17.
Sol Justitiae 1951
Herdrukt in: Maandblad „Oud-Utrecht" 1951, p. 39
Aanleg van de Boothstraat door burgemeester dr. C. Booth, 1658,
en de geschiedenis van het in 1662 gebouwde huis nr. 17.
De opschriften van den Domtoren.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1951, p. 45
De „eerste steen" a° 1321, de inscriptie bij de voltooiing a° 1382,
de grafsteen van de bouwmeester fohan van den Doem en an-
dere inscripties in de Domtoren aanwezig.
Beedhouwwerk van het kasteel Vredenburg in verband met zijn ge-
schiedenis.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1951, p. 75
Geschiedenis van de citadel Vredenburg, aangelegd op bevel van
keizer Karel V in de jaren 1529-1534 en beschrijving van de
fragmenten van het keizerlijk wapen uit de poort, die op 23
oktober 1951 in de Catharijnesingel werden gevonden.
Bij de herdenking van de eerste steenlegging van het Universileits-
gebotiw aan het Domplein.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1952, p. 44
De oorkonde van de eerste steenlegging en de strijd tussen neo-
gothiek en neo-renaissance bij de keuze van het ontwerp voor
een universiteitsgebouw.
De Beets-hymne van 1893.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1952, p. 144
Ontstaan en verklaring van deze Latijnse lofzang, waarin de
spot gedreven werd met de overdreven verheerlijking van Nico-
laas Beets als dichter.
Gedrang op de bisschopstrap.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 4
Beschrijving van de gebruiken bij de intocht van een nieuw
gekozen bisschop in middeleeuws Utrecht.
Een standbeeld voor Beets of een monument voor Hildebrand?
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 16
Verhaal over de mislukte plannen een standbeeld op te richten
voor Nicolaas Beets (1908).
De Malthezer-ridders.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 46
Korte geschiedenis van de orde der fohannieters en de balye van
Utrecht tot 1581 en van de herleving in 1911 van de tak der
Malthezer-ridders.
De ridderlijke Duitsche Orde.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 47
Historische aantekeningen over de Duitse Orde en haar afdeling
in Utrecht (vanaf ca. 1231 tot 1953).
-ocr page 179-
Heemstede.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 81
Beknopt relaas over heerlijkheid en kasteel Heemstede bij
Houten.
Oudegein.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1953, p. 82
Bijzonderheden over het kasteel Oudegein (1217-1764).
De bisschoppen van Utrecht van 750-850.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1953, p. 23
Over de abt Gregorius, hoofd van het St. Salvatorklooster, die de
bisschopsfunctie na de dood van Bonifacius waarnam (-775), en
zijn opvolgers op Willibrords bisschopszetel: Alberic I (-784),
Theodard (-790), Harmacar (-80fi), Ricfrid (c. 820), Frederik
(-835), Alberic II (835/37-vóór 845), Egihard (845) en Liudger
(e 848-vóór 854).
Utrechtse archieven.
Het archief der stad Utrecht (ter gelegenheid van de Tentoon-
stelling Utrechtse Archieven in het Centraal Museum 29/10-
29/11/1953)
Geschiedkundig overzicht van het gemeentelijk oud-archief en
beschrijving van de inhoud.
Ter gedachtenis aan Jan-Eloy Brom.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1954, p. 17
Levensschets van Jan Eloy Brom, edelsmid, bestuurslid van
„Oud-Utrecht" en oud-conservator van het Aartsbisschoppelijk
Museum.
Nagot om Utrechts historia.
Nederland-Noord-Europa 1954
Beknopte — in het Deens vertaalde -- stadsgeschiedenis van
Utrecht.
Professor doctor Willem Vogelsang 1875-1954.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1955, p. 1
Bericht over het leven van de hoogleraar in de kunstgeschiedenis
Willem Vogelsang.
De runensteen op het Domplein.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1955, p. 8
Herkomst en beschrijving van het afgietsel van de zg. Jellinge-
steen, gedenkteken bij de vestiging van het Christendom in
Denemarken.
Peperstraten in Utrecht.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1955, p. 29
Over het voorkomen van deze merkwaardige straatnaam te
Utrecht tegen de achtergrond van dergelijke straatnamen elders
in Nederland.
„De Edelmogende Heeren Staten Kamer."
Maandblad „Oud-Utrecht" 1955, p. 38
-ocr page 180-
Korte geschiedenis van het Minderbroedersklooster, later de
Statenkamer en het Zoölogisch Laboratorium der rijksuniversi-
teit (1246-1816).
Een tachtigjarige.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1955, p. 40
Korte levensschets bij de 80ste verjaardag van G. A. Evers, oud-
conservator der universiteitsbibliotheek, oud-redacteur en erelid
van de vereniging ,,Oud-Utrecht".
Een raadselachtige grafsteen.
Maandblad "„Oud-Utrecht" 1955, p. 97
De grafsteen van Hugo Zwaning, zoon van Willem van Abcoude,
overleden a° 1528, gevonden bij de Pieterskerk.
't Glindt.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1956, p. 79
Geschiedenis en verklaring van de huisnaam 't Glindt (Neude
39), hoek Schoutenstraat.
Bij een afscheid.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1956, p. 89
Beschrijving van de loopbaan van G. Brinkhuis, bij zijn pen-
sionering ruim 48 jaar als ambtenaar op het gemeente-archiel
werkzaam, en van zijn verdiensten voor het locaal-historisch
onderzoek.
Florent, ridder van Ertborn, gouverneur van Utrecht 1828-1830.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1956, p. 78
Over de betekenis van de Antwerpenaar Florent, ridder van
Ertborn als gouverneur van de provincie Utrecht en als ver-
zamelaar van middeleeuwse schilderijen (1828-1830).
Etha Fles 1857-1948.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1957, p. 110
Ook in: De Nieuwe Eeuw 1957
Een Utrechtse schilderes in verband met het stedelijke culturele
leven rond de eeuwwisseling en haar latere verblijf in Italië.
De Handelsfirma Trip 1820-1890 xiolgens familieaantekeningen mede-
gedeeld.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1958, p. 115
Stichting en eerste groei van de handel in bouwmaterialen Trip
uit de aantekeningen van Joan Trip en diens zoon Hendrik
Andreas (Henri) Trip.
Handel en nijverheid te Dorestad en Trajectum in de Frankische tijd.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1959, p. 27
Gegevens over de belangrijke handelsplaats Dorestad en het
bestuurscentrum Trajectum in de 8e en 9e eeuw.
Paus Adriaan, burger van Utrecht.
Gedenkboek/Catalogus van de herdenkingstentoonstelling Paus
Adrianus VI, 1959, p. 63
Uiteenzetting over de afkomst van Adriaan Floris Boeyensz., over
-ocr page 181-
de door hem gevraagde burgerschapsverklaring en over de feeste-
lijkheden bij zijn benoeming tot Paus in 1522.
De N oormannentijd. De bisschoppen Hitnger, Odilbald en Radbod.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1960, p. 25
Ook in: Nederland-Noord-Europa 1960
De verdrijving en omzwervingen van de Utrechtse bisschoppen
Hunger, Odilbald en Radbod tot aan het einde van de Scandi-
navische overheersing in de Rijndelta (857-918).
Advertenties uit de „Utrechtsche Courant" 1792.
Jaarboekje „Oud-Utrecht" 1961, p. 101
Beschouwing over de betekenis van deze krant en haar inhoud,
geïllustreerd door een bloemlezing uit annonces van 1792.
Ter nagedachtenis van fhr. dr. B. M. de Jonge van Ellemeet.
Maandblad „Oud-Utrecht" 1962, p. 82
Biografie van de overleden oud-rijksarchivaris in de provincie
Utrecht, zijn werk in de Utrechtse archieven en zijn aandeel in de
geschiedschrijving over stad en provincie Utrecht.
Bij het. overlijden van G. A. Evers, oud-redacteur en erelid van Oud-
Utrecht.
Maandblad „Oud-Utrecht 1962, p. 94
Levensbericht van G. A. Evers, 34 jaar lang verbonden aan de
universiteitsbibliotheek, oud-redacteur van het Maandblad en
medeoprichter van de vereniging „Oud-Utrecht".
Het oude Tivoli.
De Schakel 1962, nr. 48
Verhaal van de vergeefse plannen van prof. dr. Th. G. van Lidt
de Jeude om op de plaats van „de tuin van Kees van Leeuwen"
door een zoölogische sociëteit Utrecht zijn Artis te geven, de
stichting van het „park Tivoli" op die plaats en de geschiedenis
van de tuin en het roemruchte concertgebouw.