Tongerloo (mej. L. van). De archieven
van de Rijksuniversiteit te Utrecht (in- ventaris), door C. A. van Kalveen (boekbespreking), november 1969 . . 98-99 — Bibliografie der geschiedenis van Ne-
derland, samengesteld in opdracht van het Nederlands Comité voor Geschied- kundige Wetenschappen, door H. de Buck met medewerking van mej. E. M. Smit (boekbespreking), december 1969 107-108
— Herinneringen van Jhr. mr. B. C. de
Jonge, met brieven uit zijn nalaten- schap, uitg. door S. L. van der Wal (Werken Historisch Genootschap 5e se- rie nr. 1), december 1969 .......... 108 — Hernhutters in Nederland (Boeken der
Broeders nr. 5), door J. M. van der Linde (boekbespreking), november 1969 ............................ 99 — Een Hollands Stadsarchief; wegwijzer
tot onderzoek. Gemeentelijke archief- dienst van Rotterdam, door Th. J. Poelstra (boekbespreking), november 1969 ............................ 98 — Prenten van Utrecht door A. B. R. du
Croo de Vries (boekbespreking), no- vember 1969 .................... 99-100 Uittenbogaard (W.). Belle van Zuylen,
1740-1805, leven op afstand, door Si- mone Dubois (boekbespreking), okto- ber 1969 ........................ 91 — Gunterstein, een ridderhofstad aan de
Vecht, door Jhr. mr. L. A. Quarles van Ufford (boekbespreking), novem- ber 1969 ........................ 100 — Tolhuis of Jachthuis, Biltseweg 1,
Baarn, oktober 1969 .............. 91-92 |
||||||||||||
Montfoort gesloopt, mei 1969 ...... 45
Jongbloed-Gerritsen (J. C), B. E. Buys-De
Geus en A. E. M. Beauchampet-Lorwa. Excursie naar de werven van de Oude- gracht, juli/augustus 1969 .......... 53 Knoester (H. J. H.). Utrecht in oude an-
sichten, door Jan Reeskamp (boekbe- spreking), september 1969 .......... 82-84 — en A. Graafhuis. Van Romein tot
Hoog-Catharijn, juli/augustus 1969 . . 55
Maris (A. Johanna). De Bilt met een D?
Neen! januari 1969 ................ 4
|
||||||||||||
Oosterom (E. van). Zeevliet, juli/augustus
1969 ............................ |
||||||||||||
71
|
||||||||||||
Polak-de Booy (E. P.). Een mond vervuld
met lachen. Uit het dagboek van J. C. van der Muelen van september 1787 tot december 1788, juli/augustus 1969 67 — De volksstem en de deftige dame, april
1969 ............................ 32-35 Struick (J. E. A. L.). Afscheid van redac-
teur mr. J. W. C. van Campen, sep- tember 1969 ...................... 78 — Ter gelegenheid van de opening van
het Zeister Slot, oktober 1969 ...... 85-88
Swillens (Thea). Verslag van de excursie
langs de werven van de Oudegracht, oktober 1969 ...................... 90 Temminck Groll (C. L.). Een vraag over
Maarssen, april 1969 .............. 38
— De stellingen van dr. N. H. Vroege,
januari 1969 ...................... 1-3 |
||||||||||||
MAANDBLAD VAN
|
||||||||
VERENIGING TOT BEOEFENING EN
TOT VERSPREIDING VAN DE KENNIS
DER GESCHIEDENIS VAN DE STAD
EN DE PROVINCIE UTRECHT
|
||||||||
EEN EN VEERTIGSTE JAARGANG
|
||||||||
1969
|
||||||||
UITGAVE VAN DE VERENIGING
|
||||||||
OtiÈhrecff
Redactie (waarn.): mr. ]. W. C. van Campen, Tred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt ƒ 12,50 per jaar.
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,—. TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 1 / JANUARI 1969
|
||||||
DE STELLINGEN VAN Dr. N. H. VROEGE
Op 27 februari 1968 promoveerde de heer N. H. Vroege bij prof. R.
Hornstra op een proefschrift, getiteld: „Sociologie van de Arts" l). Medische proefschriften plegen niet in het maandblad van Oud
Utrecht te worden besproken, daar de onderwerpen nu eenmaal buiten het bestek van de doelstellingen van de vereniging vallen. Zelfs de in- teressante beschouwingen over de historie van de rol van de arts in de maatschappij die in bovenvermeld werk voorkomen, rechtvaardigen nog niet de vermelding op deze plaats, daar deze op generlei wijze betrokken zijn op situaties in de provincie Utrecht. Het zijn echter enkele van de stellingen, waarvoor we hier de aandacht vragen. Behalve stelling IV, die verband houdt met de al gesignaleerde histo-
rische belangstelling van de auteur voor zijn eigen vak („Het is gewenst, dat aan minstens een der Nederlandse universiteiten een aparte leerstoel voor de geschiedenis der geneeskunde in de medische faculteit wordt ingesteld"), treffen we namelijk aan: VIII „Bij het opstellen van stedebouwkundige- en verkeersplannen
voor de binnenstad van Utrecht dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van herbouw van het schip van de Domkerk." Een stelling die regelrecht aansluit op wat nu precies zeven jaar ge-
leden in ons maandblad werd geponeerd! XI „Om een verdere aantasting van het karakter van historische
binnensteden te voorkomen, dienen o.a. de volgende maatrege- len genomen te worden: Ie. De restauratie en het herstel van architectonisch waardevol-
le panden dient een veel hogere prioriteit bij de besteding *) N. H. Vroege, Sociologie van de arts, literatuurgegevens, factoren bij de
functiekeuze van jonge artsen, Utrecht, Schotanus & Jens N.V., 1968. |
||||||
van belastinggelden te verkrijgen. Men dient te bedenken
dat bij sloping een stuk cultuurgoed voorgoed en onherstel- baar verloren gaat. 2e. Experimenten met zgn. eigentijdse bouwvormen dienen in
de binnensteden achterwege gelaten te worden. Hetzelfde geldt voor de bouw van kolossale panden, die door hun af- wijkende schaal en maat alle bestaande bebouwing als het ware dooddrukken. Voor beide bouwvormen bestaat in de buitenwijken alle gelegenheid. 3e. Doorbraken, slopingen en dempingen ten behoeve van het
verkeer dienen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toege- laten te worden, nl. alleen dan, wanneer alle andere moge- lijke verkeersoplossingen ten enen male onmogelijk gebleken zijn. 4e. De woonfunctie van de binnensteden dient gestimuleerd te
worden. Met name historische woonhuizen blijven het best geconserveerd als zij inderdaad bewoond worden c.q. als zij weer voor bewoning worden geschikt gemaakt." Stuk voor stuk opmerkingen, waarvan het ons verheugt, dat ze nu eens
vanuit een totaal andere hoek komen dan met dergelijke uitspraken doorgaans het geval is. Het gaat hier kennelijk niet zozeer om de socio- logie van de arts als om die van de gehele bevolking en de omgeving waarin deze moet werken en wonen. Stelling XII is van belang voor historische stads- en dorpskernen:
hoeveel punten worden niet ontsierd door auto's waaraan duidelijk te zien is, dat ze toch niet meer in circulatie zullen komen („De Wet op de Motorrijtuigenbelasting dient zodanig gewijzigd te worden, dat alle mo- torrijtuigen belasting verschuldigd zijn, als zij zich op de openbare weg of op openbare terreinen bevinden.") 2). Stelling XIII toont aan, dat dr. Vroege ook de moderne stadsuitbreidingen in zijn sociologische belang- stelling betrekt („Het manipuleren door gemeentebesturen met grond- prijzen en bouwvergunningen teneinde de woningwetbouw veilig te stel- len ten koste van de ongesubsidieerde bouw is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur."). Medische en niet medische stellingen worden overigens door de auteur
bescheidenlijk weer gerelativeerd in XV („De aan een proefschrift toe- gevoegde stellingen hebben meer een sociale dan een wetenschappelijke functie en betekenis."). Nr. XVII tenslotte raakt weer een typisch Utrechtse aangelegenheid:
„De verlichtingsornamenten in de kapittelzaal van de Dom, wel-
ke zaal thans in gebruik is als groot-auditorium van de univer- siteit, passen zeer slecht in deze omgeving." Men kan zich afvragen, wat onder „goed passen" en „slecht passen"
verstaan moet worden. Ook onze veel geroemde koperen kerkkronen zijn dikwijls eeuwen jonger dan de ruimten waarin ze hangen. Wanneer er |
||||
2) Een wetswijziging in deze zin blijkt inmiddels in voorbereiding te zijn.
|
||||
S'MAJRTENS KERCK EN TÖOREN BINNEN UTRECHT AN!MDCLX.
|
||||||
De Dom. Gravure door St. van Lamsweerde, 1660.
|
||||||
weer eens gelegenheid zal zijn de Aula in een excursie op te nemen, ware
het interessant een enquête te houden over de mening omtrent de hier gekozen, inderdaad opvallende, verlichting! Al met al zou het verheugend zijn, wanneer er veelvuldiger dergelijke
geluiden gehoord werden vanuit kringen die zich niet ambtshalve met historie of conservering bezighouden! C. L. T. G. |
||||||
DE BILT MET EEN D? NEEN!
|
|||||||
De Heer R. A. Hoogland Sr. is een liefhebber van de laagte, n'en déplaise
zijn geslachtsnaam. Hij waagt de veronderstelling, dat de naam van de Utrechtse gemeente De Bilt een samentrekking zou zijn van „Bieland". De juiste spelling moet dan uiteraard De Bild zijn of, wanneer men dit liever wenst, De Bildt. Ter staving van zijn opvatting verwijst hij naar een plaats in een acte uit het jaar 1307, waar men „Bylt" leest, en een uit het jaar 1575, waarin de vorm „Bielt" voorkomt. Inderdaad komt men enkele malen vormen tegen als „op die Bielt" en „aan dye Byelt" (ondersch. in 1476/77 en 1517) l). Dit neemt niet weg, dat de meest en regelmatig voorkomende vorm is „de" of „die Bilt." In het z.g. Register van bisschop Guy van Avesnes, bisschop van
Utrecht van 1301 tot 1317, treft men op blz. 103 onder het hoofdje „Dit zijn overdaden" ( = euveldaden of misdrijven) een zinnetje aan, luidende: „Op die Bilt wart ien man doit gehescleghen. Dat dede Gyze Dapper ende zine helpers. Ende van des Gizen gheselscap wart enen man weder die hant ofghescleghen". Het aangehaalde draagt geen date- ring, maar moet in verband met een andere inschrijving in het Register, waarin Gyze Dapper vermeld wordt, van het jaar 1307 wezen.2). Men krijgt de indruk, dat de Bilt als een vrouwelijk zelfstandig naam-
woord gevoeld werd; nimmer ziet men: op of aan dera Bilt (e), maar altijd: op of aan die B. Indien De Bilt uit Bieland zou zijn ontstaan, zou men de Bilt evenals Byland als een mannelijk zelfstandig naamwoord be- schouwd hebben. Men ontmoet evenwel bij herhaling de uitdrukking „tot der Bilten" (1308) 3) en „ter Bilten waert"*), „ter Bilt wert" 5), dus niet: tot den Bilten en totten Bilten ofwel tot den Bilten waert. Voorts is het opmerkelijk, dat men nooit ziet: tot den BiWe met een d, hetgeen men verwachten zou, indien Bilt van Bieland zou zijn gekomen. De Byland6), een kasteel bij Pannerden, dat al vroeg vermeld wordt
(zeker al in de 14de eeuw) was laag gelegen; men vergelijke de ligging van het kasteel de Doorwerth. A. Johanna Maris. |
|||||||
1) Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist, bijeengebracht door Ph. J. C. C. van
Hinsbergen, Van de Poll-stichting, deel I, blz. 306 en 423. 2) R. A. Utrecht, bisschoppelijk archief, no. 206.
3) Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist, deel I, blz. 28.
4) S. Muller Fz, De Registers en Rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-1336,
deel II, werken Hist. Gen. 1891, blz. 688 (omstr. 1382): „ter Bilten waert". "') Mijn Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen, I, blz. 37: „an der Bilt", cf.
blz. 42, blz. 37: „ter Bilt wart", evenzo blz. 41, en op blz. 44: „aen die Nye
Bilte".
e) Zie: Bijdragen en Mededeelingen van „Gelre", deel XXXVII, 1934, blz. 223, A. P. van Schilfgaarde, De Bylandt.
|
|||||||
JOHANNES KNIJFF, BISSCHOP VAN GRONINGEN
|
||||||
Bij opgravingen in januari 1968 door de Rijksdienst voor Oudheidkundig
bodemonderzoek in het koor van de Martinikerk te Groningen verricht, is o.a. een 16de-eeuwse bakstenen grafkelder te voorschijn gekomen, die gehouden wordt voor de rustplaats van Johannes Knijff, bisschop van Groningen. De vondst geeft aanleiding hem in de herinnering terug te roepen. Óver bisschop Jan Knijff verscheen in 1938 een uitvoerige studie door
D. van Heel o.f.m., waarvoor ik de schr., voorzover ze Utrechtse details betrof, uitvoerige inlichtingen had verschaft. Dat hij deze meestal let- terlijk heeft overgenomen, is geen reden waarom ik ze ook zelf niet nog eens zou gebruiken in de volgende mededelingen. Jan Knijff stamde uit een Utrechtse familie, waarvan tussen 1485 en 1516
een zestal leden schepen of lid van de Raad en enige anderen kanunnik geweest zijn. Zijn vader Gerrit Knijff heeft het ambt van burgemeester bekleed en vandaar kon H. van Rijn deftiglijk als steeds zeggen, dat hij „uit het Burgemeesterlijk geslagt van de Knijfs gebooren" was2), maar dan toch met dien verstande dat de vader eerst jaren na de geboorte van de zoon burgemeester is geworden. In 1525 namelijk werd de Raad, die op de gewone tijd, 1 februari, gekozen was, op 25 april door de oproerige gilden afgezet en door een nieuwe vervangen, die op zijn beurt op 1 augustus het veld moest ruimen voor weer een nieuwe combinatie. On- der de dan optredende functionarissen komt Gerrit Knijff als schepen- burgemeester voor. Op 18 augustus „worde den nijen raet die derde reyse in desen jaer verset" 3), maar Knijff blijft als schepenburgemeester gehandhaafd. Hij blijft dit ambt vervullen tot aan de nieuwe verkie- zingen op 1 februari 1526 en wordt dan opnieuw voor een jaar gekozen. Met wie Gerrit Knijff gehuwd was valt af te leiden uit de grafzerk
van zijn dochter Anna in het Magdalenaklooster met de wapens Knijff, Wasman (en de vrouwenwapens) Voss en Bale. Op het bijbehorend grafbord aan de muur stond: „Int iaer ons Heeren 1575 den 19 Octobris sterft de (!) Anna Gerrit Knijff burgemeester van Utrecht dochter, die 't convent XXXI jaren geregeert heeft" 4). Uit de plaatsing der wapens — aangenomen dat Van Buchell nauwkeurig gecopieerd heeft — volgt dat haar moeder Wasman heette, haar grootmoeder van vaderszijde Voss en die van moederszijde Bale. Uit het echtpaar Knijff-Wasman werd dus ook Jan, de toekomstige
bisschop geboren, waarschijnlijk in 1512 of 1513, zoals uit het onder- schrift van een thans verloren portret afgeleid kon worden. |
||||||
1) De Minderbroeder Johannes Knijff, bisschop van Groningen. In: Archief voor
de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, dl. 57, 1938, blz. 211-388. 2) Kerkelijke Historie en Oudheden, Leiden 1726, dl. V, blz. 292.
3) Raads dagelijks boeck, fol. 63.
4) Van Buchell, Monumenta in templis, fol. 134.
|
||||||
Dat de ouders tot de welgestelde burgerij behoorden, blijkt uit het feit
dat zij in 1526 voor 1575 gld. een huis in de Brigittenstraat van de stad konden kopen. Toch was Gerrit Knijff niet zo goed gesitueerd, dat hij zijn (al of niet politieke) vriendjes geregeld op eigen kosten kon ont- halen, althans hij deed het niet. Want, zo houdt de stad in 1535 tegen- over zijn weduwe en erfgename vol, de kooppenningen heeft hij, de schepenburgemeester (!), niet in de stadskas gestort, maar „met sommige van de gemeenten te sijnen huyse verbrast, verdroncken ofte elders voer gekeerd, gemerckt hij de lichte gesellen dikwijls t'sijnen huyse, en son- derlinge bij avont te gast hadde, daer zij den wijn overvloedelicken droncken, 't welck groet geit coste, 't welck hij op sijnen buydel niet ge- daen en heeft" 5). Wat wel een merkwaardig licht op de schepenburge- meester werpt! De zoon, Jan Knijff, bezocht een school (Hieronymusschool?) te
Utrecht en de kapittelschool te Deventer en ging daarna aan de univer- siteit van Leuven theologie studeren. Spoedig is hij daar in de Francis- kanenorde getreden, wat niet verhinderde zijn universitaire studiën ge- woon voort te zetten. Het valt altijd op hoe vroeger, tot in de 19de eeuw toe, een jongmens
middelbare school en universiteit veel sneller dan nu kon doorlopen en een maatschappelijke functie kon aanvaarden. Enerzijds waren het veel minder omvangrijke schoolprogramma en de beperktere omvang der wetenschappen daar de oorzaak van, anderzijds was men met een ge- middeld kortere levensduur, naar het schijnt eerder volwassen dan te- genwoordig. Jan Knijff was ongeveer 16 of 17 jaar toen hij in Leuven ging studeren en franciskaan werd. Want het was reeds vóór 1529 dat de door hem (in naam) beklede functie van opperkoster van de Buur- kerk door kerkmeesters aan een ander vergeven werd, „overmits Jan Gerytsz Knijff. die de leste besitter dair off geweest is, nu der werelt afgestorven ende tot Loeven int minrebruedercloester geprofessyt is" 6). Uit de volgende dertig jaren is slechts weinig over hem bekend. Hij
wordt geroemd als een uitstekend predikant en als zodanig trad hij nu hier en dan daar op, zeker ook in verband met het opkomende protes- tantisme. In 1539 verbleef hij te Kampen, in 1556 heeft hij te Antwerpen veel gepreekt. Om zijn redenaarstalent werd hij tussen 1550 en 1555 zelfs door de aartsbisschop van Bremen en enige duitse vorsten met een bijzondere zending naar paus Julius III belast. Ook binnen zijn orde bekleedde hij functies: 1552 werd hij tot gar-
diaan te 's Hertogenbosch gekozen en op het Provinciaal Kapittel te Utrecht in 1555 voor drie jaren tot provinciaal van de Minderbroeders- orde benoemd. Daarna nam hij het predikwerk weer op. Naar Gronin- gen gezonden, kweet hij zich daar gedurende de vasten zo goed van zijn taak, dat een aantal vooraanstaande personen en ook Granvelle hem |
||||||
5) Dodt, archief III, blz. 64/5.
6) Dodt, archief VII, blz. 137.
|
||||||
voor de op te richten bisschoppelijke zetel van Groningen aanbevalen.
Na jarenlange voorbereiding werden namelijk in de nederlandse ge-
westen van Philips II bij pauselijke bul van 12 mei 1559 nieuwe bis- dommen opgericht, waarbij o.a. het veel te grote middeleeuwse bisdom Utrecht verdeeld werd in een aartsbisdom Utrecht en de bisdommen Haarlem, Leeuwarden, Groningen, Deventer en Middelburg. Waarlijk niet zonder verzet van verschillende zijden, waarover hier niet uitgeweid kan worden 7). Ook in het Groningse had men bezwaren tegen de nieuwe situatie en
het heeft ten gevolge daarvan tot 2 october 1568 moeten duren vóór Knijff, (op 8 aug. 1561 reeds benoemd en 5 dec. 1563 te Brussel tot bis- schop gewijd), van zijn zetel bezit kon nemen, waarbij Alva's komst bin- nen Groningen na de slag bij Jemmingen nog de doorslag heeft moeten geven. In de tijd tussen zijn wijding in 1563 en zijn acceptatie als bisschop
van Groningen trad hij op verzoek van de koning en de aartsbisschop van Utrecht, Frederik Schenck van Tauteniburch, als diens „coöperator" op. In die jaren bewoonde hij een der drie aan, het Oudkerkhof uit- komende achterhuizen van het huis de Rode Poort aan het Domplein, een der grootste klaustrale huizen van de Dom. In een brief aan het stadsbestuur van Utrecht verzocht hij dezelfde vrijstelling van wijn- accijns, die zijn voorganger genoten had 8). Slechts acht jaren heeft Knijff zijn functie als bisschop van Groningen
kunnen uitoefenen. Hij stierf op 1 october 1576 aan de pest en werd in het koor van de Martinikerk begraven. Voorlopig kreeg hij geen op- volger. Eerst in 1593 werd Arnold Nijlen O.P. tot bisschop van Gronin- gen benoemd. De inname van de stad door Maurits in 1594 maakte echter een einde aan de uitoefening van de katholieke godsdienst en het bisdom 9). Een niet al te goed geconserveerd portret van bisschop Knijff hangt in
het Minderbroedersklooster te Weert. Een ander portret was in de 18de eeuw nog aanwezig in de pastorie van Baflo (Gr.), waarvan het onder- schrift zijn sterfdatum op 63-jarige leeftijd vermeldde10). v. C. |
||||||||||
7) Zie hierover: M. Dierickz. De oprichting der nieuwe bisdommen in de Neder-
landen onder Filips II, 1539-1570. Antw.-Utr. 1950. s) Gem. arch. I nr. 268. |
||||||||||
9) Eerst in 1955 werd het bisdom Groningen opnieuw opgericht.
|
||||||||||
10) J. I. Harkenroht, Oostfriesche oorspronkelijkheden, 2Gron.
|
1731, II, blz. 791.
|
|||||||||
KLEINE MEDEDELINGEN
|
|||||
MALIEBAAN ALS JAARBEURSTERREIN — EN BILTHOVEN
In het octobernummer van het Maandblad van Oud-Utrecht 1967 werd iets ver-
teld over de Jaarbeurs die in 1918 o.a. op de Maliebaan werd gehouden. Daarover — al is het laat — nog deze bijzonderheden: Zowel de noord- als de zuidzijde van de Maliebaan waren gedurende de Eerste
Jaarbeurs bezet met houten loodsjes. Deze stonden met hun achterzijden tegenover de huizen aan beide zijden der baan en leverden niet bepaald een fraaie aanblik op. Ze waren beschilderd met de volgende, enige tientallen malen herhaalde re- clametekst: „Kent gij Bilthoven? Bilthovens natuurschoon? Bilthovens lage grond- prijzen?" Dat in 1918 reclame voor Bilthoven gemaakt werd, hing hiermee samen, dat de naam Bilthoven eerst kort te voren, in de raadszitting van De Bilt van 10 october 1917 in het leven was geroepen. Het was de huizengroep ten noorden en ten zuiden van de spoorweg Utrecht-Amersfoort, die toen aldus genoemd werd. Voordien heette deze buurtschap, evenals het station van de nederl. centr. spoor- weg zelf: „Station de Bilt". mr. J. J. Beyerman. KAREL DE GROTE-PRIJS VOOR ALBERT TERMOTE
Aan Albert Termote, de in België geboren beeldhouwer, sedert 1915 in Nederland
wonende, is door de gemeente Nijmegen op 12 december 1968 de Karel de Grote- prijs uitgereikt als waardering voor zijn werk in het algemeen en het ruiterstand- beeld van Karel de Grote in het plantsoen op het Keizer Karelplein te Nijmegen in het bijzonder. De bejaarde kunstenaar, die in 1914 de verwoesting in België en hier de bezetting heeft meegemaakt, besloot zijn dankwoord met: „Ik hoop niet, dat er nog ooit oorlog zal komen, en dat dit alles door een horde onder de voet wordt gelopen". In de jury, die de prijs toekende, hadden o.a. zitting de Utrechtse beeldhouwer
Pieter d'Hont en de directeur van het Aartsbisschoppelijk Museum, dr. D. Bouvy. Van de hand van Termote bezit Utrecht twee ruiterstandbeelden: dat van Wil-
librord op het Janskerkhof, verlaat door de bezettingsperiode op 7 november 1947 en het beeld van St. Maarten vóór de St. Martinuskerk aan de Oudegracht precies een jaar later onthuld. Minder opvallend en daardoor minder bekend is de fraai gebeeldhouwde fries boven de hoofdingang van het „Huis van den Ar- beid" van het R.K. Werkliedenverbond (nu: Ned. Kath. Vakverbond), Oude- noord 12. Het kunstwerk, dat in 1940 tijdens de bouw werd aangebracht, stelt voor een optocht van arbeiders van allerlei stiel, waarvan de voorste een kruis draagt. RESTAURATIEPLANNEN VOOR KERKEN EN WERVEN TE UTRECHT
De couranten hebben in december 11. bericht, dat in de aanbevelingsbrief bij het
ontwerp-gemeentebegroting voor 1969 B. en W. de restauratie hebben aangekon- digd van de Dom, de Jans-, de Jacobi-, de Buur- en de Nicolaikerk. Het begin- selplan voor deze restauratie is gereed. Ook werd het overleg afgesloten tussen de eigenares (de hervormde gemeente) en de subsidiegevers (rijk, provincie en ge- meente) over de verdeling van de geraamde kosten en de temporisering van de uitgaven. Verwacht wordt dat nog in 1969 de meest urgente herstelwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en dat in 1970 met de eigenlijke restauratie kan worden begonnen. Ook de in 1965 wegens geldgebrek stilgelegde restauratie van de werven langs de
Oudegracht zal in 1969 weer ter hand worden genomen. Er zal daarvoor in dat jaar ƒ 225.000,— beschikbaar zijn. 8
|
|||||
Redactie (waarn.): mr. ]. W. C. van Campen, Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knoester p/a Alex. tfumankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt ƒ 12,50 per jaar.
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,—. TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 2 / FEBRUARI 1969
|
||||||
DE GESCHIEDENIS VAN DE MAARSSEVEENSE PLAS
De kavelvorm is één van de typerende kenmerken van de landbouw-
historie; de geschiedenis is als het ware gegraveerd in de bodem. Bekij- ken we een oude topografische kaart van 100 jaar geleden, dus met weinig bebouwing, dan is een duidelijk verschil te zien tussen de mo- zaïekachtige kavelvormen (4de - 7de eeuw) van het oude kleigebied ter weerszijden van de Vecht en de smalle zeer lange stroken van het jong ontgonnen veengebied (12e- 15de eeuw) noordelijk van de kleistrook. De kavelvorm handhaaft zich door eeuwen, oorlogen en rampspoed heen. De hedendaagse dragline is echter een groot gevaar geworden voor deze historische merktekens. De jongste ontginning is de recente herkaveling van het gebied rond-
om de Maarsseveense plassen. Om de ontwikkeling te kunnen volgen moeten we teruggaan tot het
begin van onze jaartelling; naast enkele plaatsen in het Gooi en de overige zandgronden met esdorpen, waren alleen de hooggelegen klei- stroken langs de rivieren bewoond. Tussen de rivieren strekten zich gebieden uit die regelmatig werden overstroomd; op de oeverwal zette zich zand af en verderop het fijnere materiaal. In de stilstaande wateren had zich een veenvegetatie ontwikkeld en deze werd afhankelijk van de geografische situatie overspoeld. Zo kregen we komkleigronden, klei- veengronden, klei op veengronden en veengronden. In het gebied tussen Vecht en Gooi heeft zich een veenpakket ontwik-
keld, waarop het dichtst bij de rivier vaak een kleidek was afgezet. Het was een moerasachtig gebied met vele kreken en vlieten welke loosden op de Vecht; de Drecht in Loosdrecht is daar nog een overblijfsel van. De veenvorming ontstond achtereenvolgens door groei van moeras- en wa- terplanten, riet, gevolgd door els, wilg en gagel. Deze „wildernisse" was eigendom van graaf en bisschop die in begin 900 het wildernisregaal hadden ontvangen. 9
|
||||||
De regionale „overheid" (graaf, leenmannen, kerkelijke instanties)
begonnen reeds in de 10de eeuw blokken woest land aan kolonisten uit te geven. Het recht op ontginning geschiedde aan de hand van een overeen-
komst, een „cope". De namen Boskoop, Oukoop, Heicop, Tekkop, Boei- cop wijzen hier nog op. Iedere ontginner kreeg eenzelfde oppervlakte van ca. 16 morgen (ca. 12 ha) toegemeten en deze oppervlakte heette een hoeve. Een gebied, een blok, was dus zoveel hoeven land groot. De namen Tienho(e)ven, Achttienho(e)ven herinneren hieraan, al moet onmiddellijk worden toegevoegd dat deze namen en maten sloegen op de eerste ontginningsbasis aan de zijde van de Vecht en niet op het gehele gebied van die naam. Als erkenningsrecht, als vorm van erfpacht, moesten de kolonisten
welke van de kleistroken afkomstig waren jaarlijks per hoeve tijns beta- |
|||||||
Het ioddengebied voor de herverkaveling.
|
|||||||
len aan de plaatselijke overheid (kerk of adel), evenals de gebruikelijke
„tienden". Deze tiendbetaling was — om in onze taal te spreken — een soort omzetbelasting; van alles wat het land opbracht aan granen, veld- vruchten, boter, eieren, slachtvee, vruchten enz. moest Vio deel worden afgestaan. Later is de betaling in natura vervangen door betaling in geld. De „overheid had om economische redenen groot belang bij het in cultuur brengen van wildernissen en heeft, gezien de omvang van de Hollandse en Utrechtse venen, daartoe krachtig bijgedragen. 10
|
|||||||
VEENVERKAVELING
(schematisch) 12e-15eeeuw |
||||||
De hoofdindeling van de wildernisse benoorden Utrecht heeft begin 1100
zijn beslag gekregen en daarbij zijn de gerechtigden vastgelegd. Dat waren de edelen of geestelijken van het aangrenzende oude land. De ont- ginning en ontsluiting geschiedde vanaf Oostbroek (1122) in westelijke en vanaf de Vechtzijde in noordoostelijke richting. De eerste ontgin- ningsbasis was — om de oorspronkelijke namen te hanteren die veel karakteristieker waren dan de huidige — Zogwetering-Groeneweg- Hoofddijk. De volgende lijn werd gevormd door Oude Weg, (Gageldijk, Voordorpse Dijk) en een volgende basis door 2de Loodijk-Oude Dijk (Binnenwegse Dijk) en tenslotte de onderbroken lijn 3de Loodijk, Kerk- dijk, (Westbroekse Dijk), Nieuwe Dijk enz. De nieuwe Kardinaal De Jongweg ligt grotendeels op een historische
ontginningsbasis namelijk de oude Hoevedijk (Hoofddijk, Ezelsdijk). De tien hoeven en de achttien hoeven land lagen, zoals gezegd, eerst
aan de Vecht, maar gaven hun naam ook aan het achterliggend gebied. Het huidige Achttienhoven als plaats is ontstaan in de eindfase van de naar het noordoosten optrekkende ontginning; zo ook Westbroek. 11
|
||||||
1 ■< - ï$ -«£**
|
|||||
De langgerekte kavelvormen hadden in het Hollandse en West-
Utrechtse gebied een breedte van 28 - 32 roeden (gemiddeld 30 roeden = 114 m) en een diepte van 1250- 1350 m (gemiddeld 1300 m). Een prachtig voorbeeld is het gebied ten zuiden van Harmelen (zie kaartje). Vanuit de ontginningsbasis gingen de kolonisten, afkomstig uit de
oude kleigebieden, het veen „opcloven", dat wil zeggen gezamenlijk met de buren de gemene scheisloten graven. Dit gebeurde, gezien de ge- brekkige technische middelen, niet ineens; geleidelijk werd de kavel in cultuur gebracht, waarbij de begroeiing werd gerooid of verbrand en de grond bezaaid met rogge, haver of boekweit. Het eind van de ontgin- ningsbasis was tevoren vastgelegd en werd gevormd door een dwarssloot en een kade nodig om het water uit het achtergelegen veen te keren. Deze kade vormde een nieuwe ontginningsbasis. De dwarssloot mondde uit in een wetering welke op de grenzen van het blok was gelegen en het veen werd verlengd. De lengterichting van de kavels is altijd min of meer haaks op de
rivier of vliet gericht; we kunnen dan spreken van b.v. een Vechtont- ginning, een Rijnontginning enz. De huidige Westbroekse vaart (Nedereindse vaart), Maarsseveense
vaart (Klopvaart), Oostveense vaart (Zwarte Water) enz. waren nodig om de grote hoeveelheden water uit het veengebied te lozen. Dit gebeur- de aanvankelijk op natuurlijke wijze. Door ontwatering en inklinking 12
|
|||||
MUltSSEVEElV
|
|||||||
I STRAND
: STRANDBAD
I LIGWEIDE
KAMPEERPLAATSEN
i HAVEN TJES i PLAS ' PARKEERPLAATSEN
i SPEELTUIN I ZODDENGEBIED > TUINBOUW GEBIED ! SPORTVELDEN BEGRAAFPLAATS
|
|||||||
o«|_argoMM|_wjgo
|
|||||||
RECREATIEGEBIED MAARSSEVEENSE PLASSEN
|
|||||||
van het veen kwam dit op de duur lager dan de kleistrook langs de
Vecht te liggen, waardoor het gebied later bemalen moest worden. De Utrechtse venen, die van alle venen het laatst zijn ontgonnen, mis-
sen echter de duidelijke systematiek van de Hollandse venen. De oorzaak was de sterke verdeling van het gebied, het verschil in ontginningstempo — vooral in de laatste jaren — en de onderlinge conflicten. Bovendien verminderde de behoefte aan bouwland en nam de behoefte aan brand- stof, aan uit het veen gewonnen turf toe. Snelle toeneming van de be- volking, het opraken van hout uit de wildernisse, de opkomst van de steenbakkerijen na 1250. dat alles was het begin van grootscheepse turf- winning; aanvankelijk streng gereglementeerd maar later meer op roof- bouw gelijkend. Sloten werden verbreed en de overgebleven stroken land, welke als legakker voor de turfwinning dienden, werden steeds smaller. Aanvankelijk gebeurde dit op de achterste delen van een blok, allengs ook in nabijheid van de bebouwing. Later sloegen stormen grote stukken veen weg, waardoor de bekende plassen, zoals de Loosdrechtse, zijn ontstaan. Daarnaast waren door bodemdaling en agrarische ontwikke- lingen de veengronden niet meer als bouwland, doch alleen als weiland geschikt. De opkomst van de tuinbouw in de vorige eeuw heeft echter nieuwe impulsen gegeven aan de veengebieden; Boskoop, Aalsmeer zijn zo gegroeid. In Maarsseveen was echter door de versnipperde verkave- ling, onvoldoende ontsluiting en onvoldoende waterbeheersing geen ren- dabele tuinbouw mogelijk. Het gebied was alleen nog aantrekkelijk voor vissers, jagers en hydrobiologen. De tuinders hebben daarom in 1959 door middel van het Utrechts
Landbouwgenootschap een aanvraag bij het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht tot ruilverkaveling van dit gebied ingediend. In het kort komt het ruilverkavelingsplan hierop neer dat zowel de
tuinbouwbelangen als de recreatie worden gediend. Daartoe komt langs Herenweg, Gageldijk en Westbroekse binnenweg een tuinbouwstrook ter diepte van 250 m. Tussen tuinbouwstrook en de overblijvende grote plas komt een groenstrook, terwijl in de noordwesthoek een strandbad was opgenomen. De in de tuinbouwstroken aanwezige legakkers werden ontgraven en tesamen met de hier aanwezige trekgaten volgespoten met zand en afgedekt met de ontgraven grond, welke met het onderliggende zand werd dooreengefreesd. Het zand werd uit het midden van de plas tot een diepte van 30 m gezogen. In totaal zijn ruim 3 miljoen m3 zand in dit gebied gespoten. Voor de ophoging van Overvecht had de gemeente Utrecht circa
7 miljoen m3 zand nodig, terwijl bij de gemeente Maarssen behoefte be- stond aan ruim 200.000 m3; ook deze hoeveelheid is voornamelijk uit de grote plas gekomen. Met deze „leveranties" wordt door beide gemeenten in de ruilverkavelingskosten bijgedragen. Thans ligt het zand in Overvecht, de woningbouw gedijt, de tuinders
hebben op hun nieuwe vergrote kavels grote warenhuizen en mooie bungalows gebouwd, de Herenweg-Gageldijk is verbeterd, het gebied is gerioleerd en de grote plas ter grootte van 60 ha heeft in de afgelopen zomer reeds de eerse recreanten ontvangen. 14
|
||||
In De Timmerwerf (personeelsorgaan van de Dienst Openbare Werken Utrecht)
van juni 1968, waaruit het bovenstaande met vriendelijk verleende toestemming werd overgenomen, volgt dan een uiteenzetting van de uitgevoerde en nog uit te voeren werkzaamheden van het verkavelingsplan met bijbehorende foto's, samen te omvangrijk om hier op te nemen (Red.). Het „opcloven" van de wildernisse geschiedde ruim 5 eeuwen geleden.
Thans is het gebied met moderne middelen wederom „opgekloofd" en we zijn nu weer terug in de natuur van weleer, zij het in gecultiveerde vorm. Evenals voorheen zijn er vissen, wilgen, elzen, vogels en ook men- sen. Deze laatsten zien er echter in hun zeer luchtige kledij aan het strandbad wel enigszins anders uit dan hun voorvaderen. Van tijns en tiend tot entreegeld is dan ook wel een grote sprong. J. P. van Alff.
|
|||||||
POTHUIZEN IN UTRECHT
|
|||||||
Steeds minder mensen weten wat een pothuis is, omdat pothuizen zeld-
zaam zijn geworden. Een pothuis, zegt Van Dale, is een „laag huisje, half boven, half
onder de grond tegen een ander huis gebouwd; werkplaatsje van een schoenlapper, enz.". Iets anders luidt de omschrijving van Haslinghuis: „hokje, uitgebouwd voor de ingang van een kelder, waar kleine hand- werkslieden hun bedrijf uitoefenden".1) Bij zijn woordverklaring: zo genoemd „naar de potten en pannen bij de ingang van een kelder" waag ik te vragen, of die voorwerpen dan altijd of doorgaans bij een van de straat af toegankelijke kelder stonden. Een betere uitleg weet ik echter niet te geven. In onze oude steden kwamen pothuizen veelvuldig voor. Haslinghuis
noemt Amsterdam, Hamburg, Neurenberg. Maar ook Utrecht had zijn pothuizen. In 1950 waren er in Utrecht nog vier pothuizen:
1. In Kindgenshaven, opzij van perceel Neude 1.
2. In de Kleine Slachtstraat, opzij van perceel Voorstraat 25.
3. In de Lange Smeestraat, opzij van perceel Oudegracht 279.
4. Vóór perceel Geertökerkhof 4.
Van deze vier zijn thans alleen nog de nrs. 3 en 4 over. De nrs. 1 en 2
zijn tussen 1951 en 1954 opgeruimd. Een oud (alleen Utrechts?) woord voor pothuis is „trog" (troch). Heel
duidelijk blijkt dat uit een resolutie van de Vroedschap van 4 aug. 1619, waar gesproken wordt van een „poth- ende schoenlappershuysken", op 17 aug. nog aangeduid als „troch ofte pothuys". Toen in 1648 de bestrating in de Korte Smeestraat van stadswege on-
derhanden werd genomen, werd van de gelegenheid gebruik gemaakt „de stoepen, trochen ende luyffens op gelycke extensie in te trecken 15
|
|||||||
ende reguleren . . . nae billicheyt ende vereysch van saecken"2), d.w.z.
dat de stoepen, pothuizen en luifels alle tot op een soort rooilijn werden ingekort. In een smalle straat moeten al die uitsteeksels wel hinderlijk geweest zijn. Troggen konden ook dienst doen om er op te bonken, als je ruzie had.
In het archief van het Gerecht der stad 3) berust een pak stukken van een in 1727 gevoerd proces, waarin het echtpaar Hendrik Schouten een eis ingesteld had tegen het echtpaar Andries Hendrik Fockenberg, dat tegen het eerste scheldwoorden en lasterlijke uitdrukkingen zou hebben gebruikt. Uit de getuigenverklaringen: „ . . . dat wij toen hoorden dat op de trog voor der requiranten (= eisers) huys fortse (= hard) wierd gestoten ( = geslagen) dat het houten venster van buyten open sprong en voorts daar door de glasen wierden ingestoten of ingeschopt". Dat zal Fockenberg dus gedaan hebben. Maar de andere partij was ook niet mis. Want een andere buurvrouw verklaarde: „ . . . immediaat daernae Schouten uuyt syne huysinge nae die van Fockenbergh is gegaan, met de klopper heeft aangeklopt en niet werdende ingelaten, met syn handen op de trogh geslagen heeft, een en andermaal, sulx dat zij deposante ( = getuige) in haar huys de glasen heeft horen rinckelen". Een prach- tige ruzie, die twee die om beurten woedend op eikaars pothuis stonden te beuken. De hele buurt leefde mee! Het nog aanwezige pothuis in de Lange Smeestraat behoort bij het
perceel Oudegracht (nu nr. 279), waarin nog in de 18e eeuw de brou- werij De Rooster gevestigd was. In 1740 kreeg de eigenaar Paulus van Vlissingen toestemming „ ... in de Smeesteeg boven den ingang van zijn kelder, den trog te repareren en verlengen". 4) Dit waren slechts enkele, met andere te vermeerderen voorbeelden
van het gebruik van het woord trog voor pothuis. Het pothuis heeft ook een plaats gekregen onder de vaderlandse spreek-
woorden en zegswijzen. „Het zijn twee schoenlappers in één pothuis", d.w.z. het zijn twee
handen op één buik. Van Dale vermeldt de uitdrukking, houdt ze dus blijkbaar voor nog in gebruik. Harrebomées), die veel overname uit oudere verzamelingen, geeft, behalve deze, nog de volgende spreek- wijzen : „Is de schoenlapper niet in zijn pothuis?" (17de eeuw).
„Hij draaft als een pekelharing op een pothuis" (18e en 19e eeuw)
en tenslotte, met een haast bijbelse klank: „Men bergt eer duizend mensen in een pothuis, dan twee vrouwen
kunnen leven in een groot huis". v.C.
|
||||||
*) E. J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, Utr. 1953, blz. 287.
2) Vr. Res. 18 sept. 1648.
3) Gem. arch. II nr. 2754. Letter F, 1° en 1111°.
4) Vr. Res. 5 juli 1740.
5) P. J. Harrebomée, Spreekwoordenboek II, Utr. 1861, blz. 198.
16
|
||||||
DE BILT MET EEN D?
|
|||||||
In het Maandblad van december 1968 verwerpt de heer R. A. Hoog-
land onder bovenstaande titel de indertijd door mij beschreven naams- verklaring van De Bilt als oorspronkelijk betekend hebbende een ver- hevenheid van de grond zulks ten opzichte van het aangrenzende „broek"-land waarin Oostbroek was gelegen. Hoewel deze naamsver- klaring, aldus de heer Hoogland, zeer aannemelijk lijkt, moet toch aan een eenvoudiger en logischer ontstaan gedacht worden en hij geeft dan als zijn mening, dat „bild" is gevormd door de samenvoeging (is samen- trekking niet beter? D.) van „bieland", dat is aangeslibd land. Alvorens hierop in te gaan moet ik eerst wel iets zeggen over het
auteursrecht op of beter de autoriteit van de door mij beschreven naamsverklaring. De heer Hoogland doet het voorkomen - het maand- blad van december 1958 dat hij citeert wekt ook die indruk - alsof die verklaring van mij afkomstig zou zijn. Gelukkig staat zij op minder losse schroeven. Zij is van de bekende geograaf dr. A. A. Beekman, zoals in het boekje van Gewin over De Bilt1) valt te lezen. Dat Beekman juist als toponymicus als een erkende deskundige gold mag blijken uit het feit dat hij in 1925/'26 zitting had in de interdepartementale staats- commissie ter vaststelling op wetenschappelijke grondslag van de schrijf- wijze van Nederlandse aardrijkskundige namen. Na de ontbinding van deze commissie in 1928 riep het Kon. Ned. Aardrijksk. Genootschap zelf een commissie in het leven van drie leden, w.o. Beekman. Deze commissie stelde een „Lijst der Aardrijkskundige namen van Neder- land" samen, die in 1936 door het K.N.A.G. is uitgegeven (de zgn. lijst van Beekman). De Bilt is in deze lijst met een t gespeld. Het provinciaal bestuur van Utrecht en het gemeentebestuur van
De Bilt hebben in 1937 gecorrespondeerd over de spelling van de ge- meentenaam met het resultaat dat men het eens is geworden over De Bi\t, de ook voor dien door het gemeentebestuur reeds gevolgde spel- ling. Voor het bepalen van hun standpunt vroegen burgemeester en wet- houders het oordeel van de taalkundige dr. A. Beets te Leiden, die met Beekman en Kardux, de toenmalige gemeentesecretaris van Hilversum, de bovengenoemde staatscommissie had gevormd. Beets schreef in zijn advies o.a.: „ „bilt" beteekent ongetwijfeld een verhevenheid van den grond". Nadat deze zaak haar beslag had gekregen, heeft Beets daar- over nog aan Beekman geschreven. Ik bezit uit Beets' nalatenschap een brief van Beekman van augustus 1937 waarin deze schrijft: „Wat be- tekenis en schrijfwijze van De Bilt betreft, ik meen, dat ook hier, even- als „belt" in Overijsel, die naam een stuk land, streek, enz. aanduidt die zich min of meer bolvormig verheft boven het aanliggend lager land: Van Utrecht komend begint juist daar de hoogere grond. Zoo was het ook in „Het Bilt" in Friesland ten opzichte van de zee". Dat burge- |
|||||||
x) Everard E. Gewin, De Bilt een Utrechtsen dorp in vroeger eeuw, p. 5,
Utrecht, 1916. 17
|
|||||||
meester en wethouders zich in 1937 omtrent de taalkundige kant van
de zaak door dr. Beets hebben doen voorlichten heb ik in mijn boekje „Uit het Verleden van De Bilt" (op pag. 7) ook uitdrukkelijk vermeld. En nu „bieland". Bij Moerman, Nederlandse Plaatsnamen, vinden we
„bil(t), nieuw aangewassen laind. Het Bild in Friesland, a° 1398 uut-
„lant, geheeten Bil, a° 1482 het Bildt (N.G.N. 127, IV 25, 134); zie
„ook bol. . ..
„büant, mnl., aangeslibd land. Bijland bij Pannerden (Geld.) (N.G.N.
„III 53 a° 1294 Theodericus dictus de Bilant, Nijh. Ged. I 39); zie
„,bivanc."
De heer Hoogland suggereert dat Moerman de Friese plaatsnaam Het
Bildt van „billant" afleidt. Dit is niet juist, zoals uit het bovenstaande blijkt. Moerman veronderstelt dat die naam teruggaat op bil of bilt, waarmee dan nieuw aangewassen land zou zijn bedoeld. Ook de plaat- sen in N(omina) G(eographica) N(eerlandia) waarnaar Moerman /erwijst betreffen alle Het Bildt in Friesland. „Het oorspronkelijke .voord is bilt, beteekenende een bol (bil) vormig drooggeloopen land". 2) Van de plaatsnaam De Bilt wordt in de hele Moerman niet gerept. „Van volledigheid is geen sprake" staat er dan ook in Moerman's voorbericht. Mej. A. J. Maris heeft in het Maandblad van januari reeds op m.i.
overtuigende wijze aangetoond dat en waarom de bieland-theorie niet houdbaar is. Ik wil daaraan nog het volgende toevoegen. Het woord „bieland" komt, in welke vorm of spelling ook, met be-
trekking tot het grondgebied van het latere De Bilt, in geen enkele oorkonde voor. Het is toch wel een zeer ongefundeerde gedachte de naam De Bilt, die men voor het eerst vindt in een oorkonde van 1308, te willen afleiden van een woord „bieland", dat, voor zover wij op het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht mogen afgaan, nooit is gebruikt. En dat hele gebied tussen De Bilt en de Kromme Rijn zou dan aan- geslibd zijn? Over zo'n drie kolometer breedte, en deswege „bieland" genoemd? Ik kan er niet in geloven. De heer Hoogland meent in de spellingen „bylt" en „bielt" die hij vond in oorkonden van resp. 1307 en 1575 een aanwijzing te zien dat de ie-klank van het bieland toen blijkbaar nog in het taalgebruik aanwezig was. Van de oorkonde van 1307 (1308), die niet meer bestaat, heeft het rijksarchief te Utrecht twee 14- of begin 15e-eeuwse afschriften.3) Ik heb daarin de vorm „bylt" niet kunnen vinden, wel „totter bilten wert" resp. „tot der bilten". Maar goed, naast het gebruikelijke „bilt" of „bilte" vinden we bij wijze van uitzondering wel eens ergens „bylt". Zegt ons dat wat over de uitspraak? We vinden in middeleeuwse teksten toch geregeld de y en de i door elkaar gebruikt en dus ook tymmerman, smyt (voor smid), tychelair, bynnen, yn, enz. zonder dat we daarbij aan een lange ie- klank behoeven te denken? |
||||||
2) Nomina Geographica Neerlandica, Ie deel, p. 27.
3) R.A.U., Catalogus Archieven Kleine Kapittelen en Kloosters, nrs. 505 I. f.
175V en 1156. 18
|
||||||
Rekening houdend met de mogelijkheid dat de opvatting van mensen
als Beekman en Beets, geleerden van een vroegere generatie, de heer Hoogland niet meer zou kunnen overtuigen en mede om er zelf wijzer van te worden, heb ik aan de bekende toponymicus voor het Nederland- se taalgebied dr. M. Gysseling te Sint-Amandsberg (België om zijn mening gevraagd. Hij antwoorde mij dat het volstrekt uitgesloten is dat de naam De Bilt zou teruggaan op biland. „Het lijkt integendeel evident te zijn dat Bilt hetzelfde woord is als Nederlands bult, belt, „heuvel" (...). Het Friese Bilt moet iets helemaal anders zijn". Kort samengevat: Mag er bij de deskundigen al verschil van mening
bestaan over de etymologie van de Friese plaatsnaam Het Bildt, over herkomst en betekenis van De Bilt is men het blijkbaar volkomen eens. Dat bieland bij heen geen kans maakt moge uit het bovenstaande zijn gebleken. De Bilt. P. H. Damsté
NIEUWE PUBLICATIES
|
||||||
J. M. van der Linde, W. Lutjeharms en J. Meerdink, Zenden - Opvoe-
den - Bouwen. Momenten uit twee eeuwen geschiedenis der Zeister Broe- dergemeente (Boeken der broeders nrs. 6-7-8). Uitgave Evangelische Broedergemeente, Zeist 1968, giro 114202 (ƒ 10,30). 39 + 40 + 79 blzz. met foto's en afbb. Drie „boeken" in één band, alle drie betrekking hebbende op aspecten van de ge-
schiedenis der Evangelische Broedergemeente te Zeist. Dr. J. M. van der Linde behandelt de „Hernhutterzending in Nederland 1738-
1793-1968". De zending is altijd essentieel geweest bij de activiteiten van de Broedergemeente, die het midden houdt tussen een kerk en een beweging. Dat geeft haar een openheid en een ontvankelijkheid tegenover andere kerken en be- wegingen, die, bij een bepaalde spiritualiteit, zeker op den duur, in de zending tot practische resultaten en goede verhoudingen hebben geleid. De drie zendings- centra Amsterdam, IJsselstein en Zeist moeten, voorzover Nederland betreft, hier vooral worden genoemd. De nederzetting Heerendijk onder IJsselstein is van 1738 tot 1770 werkzaam geweest en was van de aanvang af bedoeld als „posthuis des Heren", waar de gaande en komende broeders en zusters op doorreis naar hun zendingsgebied konden overnachten. Verder diende het ook als retraite- en vor- mingsinstituut en voor het leggen van contacten met andere kerken of met leden daarvan. Thans staan op de plaats van Heerendijk enkele hofsteden uit het be- gin van de 19de eeuw. In Zeist werd in 1793 door enkele leden van de Broeder- gemeente de „Zeister Broeder Sociëteit tot verbreiding van het Evangelie onder de heidenen" opgericht, eigenlijk een vernieuwing en voortzetting van wat er sedert 1746 te Zeist reeds aan zendingsarbeid verricht werd. Het kleine begin is uitgegroeid tot het tegenwoordige Zeister Zendingsgenootschap, sedert 1928 uit- sluitend in Suriname werkzaam. Het tweede boek, van de hand van dr. W. Lutjeharms heeft de „Opvoeding
op Hernhutter grond" tot onderwerp. Naast de dienst aan kerk en zending werd ook de opvoeding der jeugd als een taak der Broederschap beschouwd. De meisjes- kostschool op Heerendijk 1741-1752 werd in het laatste jaar naar Zeist overge- bracht, waar sedert de gereedkoming van het Broederhuis in 1750 ook de in 19
|
||||||
Haarlem gevestigde jongenskostschool een plaats had gekregen. Financiële moei-
lijkheden en gebrek aan leerlingen hebben in 1773 aan de twee inrichtingen een eind gemaakt. In hun plaats kwam, in een meer aan de tijdsomstandigheden aan- gepaste vorm, in 1818 een „Instituut voor opvoeding van juffrouwen" en spoedig ook het „Instituut voor jongeheren". In onze eeuw heeft naast een meisjes-inter- naat de Zeister broederschap ook een kinderhuis en jongens- en meisjesdagscholen. Over de leer- en opvoedingsmethoden in al deze instellingen, de daar heersende geest, verval en herleving daarvan, leze men de beschouwingen in het geschrift van dr. Lutjeharms. Het derde boek „De Kerkeraad en het Broederhuis der Evang. Broedergemeen-
te" door dr. J. Meerdink, eerder ook afzonderlijk verschenen, werd in het Maand- blad 1968, blz. 96 reeds aangekondigd. Voor wie van de geest van de Zeister Gemeenschap en haar werkzaamheden
op de hoogte wil komen, leveren de drie boeken samen uitermate instructieve lectuur. v. C. |
|||||||||
Aleid W. van de Bunt, Oud-Zeist, Baarn 1968. 100 blz. met afbb.
(ƒ12,30). Van bisschoppelijk bezit naar hoge en vrije heerlijkheid (1676-1795) en daarna
over geleidelijke ontdekking, ontwaking, verdeftiging en beginnende modernisering van Zeist loopt het smakelijke, door mejuffrouw Van de Bunt geschreven boekje naar de de eerste wereldoorlog, die als eindpunt gekozen is. Het is niet veel meer dan een halve eeuw geleden, dat Zeist in den lande alleen
bekend was door de Hernhutters, als woonplaats van een aristocratie en als „het deftige dorp" waar „de zonde" zo prettig-verontwaardigde reacties opriep. Ik heb de roman van Johan de Meester, voor het eerst in De Gids van 1912 ver- schenen, er nog eens op na gelezen en de indruk gekregen, dat hij ook nu nog als milieu-schildering documentaire betekenis heeft. Intussen is de samenleving wel zeer veranderd. Zeist verliest meer en meer zijn
eigen gezicht en schaart zich in de rij van alle andere zich uitbreidende en op elkaar gelijkende steden en dorpen, met alle daaraan verbonden voor- en nadelen. Of men dat betreurt of toejuicht, — het blijft interessant te lezen hoe Zeist van zijn eerste vermelding in 838 af, daar naar toe gegroeid is. Mejuffrouw Van de Bunt verstaat de kunst zo'n verhaal prettig op te dissen, zelfs voor de eeuwen waarin niet zo heel veel over Zeist te zeggen valt. Naar mate het verhaal verder gaat en meer bevolkt wordt, helpen een milde kritische blik en de gelukkige gave om het tekenende detail te kiezen er aan mee, het niveau te bereiken, dat voor een dergelijk, op groot publiek ingesteld boekje nodig is. De talrijke foto's zijn even instructief als de tekst, zeker voor Zeistenaren, al was het alleen maar om te zien, hoe ze zelf over een halve eeuw bezienswaardig zullen zijn. v. C. |
|||||||||
KLEINE MEDEDELINGEN
|
|||||||||
JAARVERGADERING
De Jaarvergadering van Oud-Utrecht zal gehouden worden op donder-
dag 20 maart 1969. In het volgend nummer van het Maandblad zullen plaats van bijeenkomst en de agenda worden meegedeeld. 20
|
|||||||||
OtiÉJtrecfr
Redactie (waarn.): mr. ]. W. C. van Campen, Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. ]. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar.
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,—. TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 3 / MAART 1969
|
||||||||
JAARVERGADERING VAN OUD-UTRECHT
|
||||||||
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot
bijwoning van de jaarlijkse ledenvergadering op donderdag 20 maart a.s. om half acht in het Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199, hoek Hengeveldstraat te Utrecht. |
||||||||
Agenda:
1. Opening
2. Notulen van de ledenvergadering van 29 maart 1968
3. Jaarverslag van de secretaris over 1968
4. Rekening en verantwoording van de penningmeester over 1968, met ver-
slag van de kascommissie (Mej. M. A. Asselberghs, mr. P. H. Damsté en dr. J. W. A van Hengel) 5. Verkiezing van bestuursleden wegens periodiek aftreden van dr. ir. C. L.
Temminck Groll, die zich herkiesbaar stelt. In de plaats van prof. dr. M. D. Ozinga, die door zijn overlijden aan de vereniging is ontvallen en ter op- volging van de heren J. W. van Woensel Kooy en dr. A. J. van de Ven stelt het bestuur als candidaten mevr. E. L. S. Offringa-Boom en de heren J. C. van der Laan en W. Uittenbogaard 6. Verkiezing lid kascommissie: aftredend is de heer mr. P. H. Damsté
7. Installatie van een excursiecommissie bestaande uit de dames Mevr. A. M.
Beauchampet-Lorwa, Mevr. B. E. Buys-de Geus en Mevr. J. C. Jongbloed- Gerritsen en de heren A. L. Oosting en J. E. A. L. Struick 8. Vaststelling excursies
9. Bespreking onderwerp „Jaarboekjes" (zie toelichting ommezijde)
10. Rondvraag
11. Sluiting
Na afloop van deze vergadering - ongeveer om half 9 - volgt een voor-
dracht met dia's door de heer /. W. van Woensel Kooy: „Maarssen verleden en toekomst". Introducé's zijn van harte welkom. 21
|
||||||||
JAARBOEKJES
|
|||||||||
(toelichting bij agendapunt 9)
Moeilijkheden, die zich reeds onderscheidene malen en opnieuw in
ernstige mate in het afgelopen jaar bij de distributie van de jaar- boekjes hebben voorgedaan, hebben het Bestuur er toe gebracht te over- wegen of het niet gewenst zou zijn voortaan slechts één soort Jaar- boekjes uit te geven, nl. alleen gebonden exemplaren. De keuze tussen ingenaaide en gebonden jaarboekjes zou daardoor
dus komen te vervallen. De bij de verzending haast onvermijdbare ver- gissingen kunnen dan in de toekomst voorkomen worden. Een konsekwentie van deze maatregel zal zijn, dat de contributie van
hen die thans ƒ 12,50 betalen en daarvoor slechts een ingenaaid boekje ontvangen, tot ƒ 15,- zal moeten worden opgetrokken; daartegenover ontvangen zij dan een fraaier en steviger jaarboekje. Het Bestuur wil gaarne geïnformeerd worden over de mening van die
leden wie dit aangaat en het verzoekt deze om hun opinie hierover of- wel schriftelijk kenbaar te maken, of op de Jaarvergadering, waar deze aangelegenheid behandeld zal worden, mondeling mede te delen. Het Bestuur
KLEINE MEDEDELINGEN |
|||||||||
FONDS BRUNA VOOR DE LETTEREN
In juni 1968 hebben de directies van A. W. Bruna en Zns Uitgeversmaatschappij
N.V. en Bruna N.V. f 25.000,— ter beschikking van B. en W. van Utrecht ge- steld ter gelegenheid van de viering van het feit, dat honderd jaar geleden de grondslag voor beide bedrijven werd gelegd. Het is de bedoeling van de schenkers, dat het bedrag besteed zal worden aan culturele, bij voorkeur litteraire doeleinden. Het gemeentebestuur heeft in december het voorstel van B. en W. aangenomen om uit het „Fonds Bruna voor de Letteren" in de eerste plaats de uitgave te finan- cieren van een boekje, gewijd aan het litteraire leven in Utrecht gedurende de 20ste eeuw. Op den duur wil men het fonds wellicht ook besteden voor reisbeurzen aan Utrechtse schrijvers. |
|||||||||
RECTIFICATIE
Een aandachtige lezer (rara avis?) maakt er op attent, dat de verwijzing op de
laatste bladzijde van de vorige jaargang naar Maandblad 1934, blz. 77 niet juist kan zijn. Terecht. Het daar bedoelde artikel is te vinden in jaargang 1942, blz. 57. 22
|
|||||||||
HERINNERINGEN AAN DE UTRECHTSE KERMIS
in de tweede helft der vorige eeuw
|
||||||||
De Utrechtse kermis is, na veel strijd tussen vóór- en tegenstanders, ten-
slotte in 1914 mede onder druk van de tijdsomstandigheden afgeschaft. Wat zich onder die naam later nog vertoonde, leek weinig meer, zoals meestal met een zeker heimwee wordt vastgesteld, op wat onze oudste generatie zich herinnert van het kermisvermaak uit haar jeugd. Nu is de herinnering dikwijls een slechte informatrice, maar de hier volgende notities, geschreven, zoals uit de tekst blijkt, in of kort na de eerste wereldoorlog en handelend over de tijd „van 30 tot 50 jaar terug", geven toch de indruk opgesteld te zijn met kennis van zaken. De schrijver is J. F. F. Hartwich Jr. ff 1922), die in zijn jeugd vlak
bij het Vreeburg, het voornaamste Utrechtse kermisterrein woonde. Zijn vader J. F. F. Hartwich (Sr.) dreef nl. een kruidenierswinkel, of met een andere term, handelde „in koloniale waren" in het perceel Willem- straat 1. Zelfs toen de zoon ambtenaar bij de administratie der Staats- spoorwegen geworden was, woonde hij nog een aantal jaren bij zijn vader in. Hij heeft zijn kermisgegevens op papier gezet op verzoek van een collega, ]. H. Maronier (thans te Wassenaar), die het (niet uit- gevoerde) plan had een soort prentenboek over de vaderlandse kermis samen te stellen. Zoals uit de inhoud zal blijken, stond de zaak van Hartwich Sr. door aard en ligging in nauw contact met het kermis- volk, dat er ieder jaar terugkeerde en er zelfs vol vertrouwen zijn geld deponeerde. De familie wist dus wel wat meer van kermisaangelegen- heden dan een incidentele bezoeker. De hr. Maronier heeft het geschriftje in 1956 te mijner beschikking
gesteld. Een paar tekeningetjes van zijn hand zullen in de volgende afleveringen van het Maandblad de tekst opluisteren. Het relaas begint met iets over de amsterdamse en uitermate kort
over de rotterdamse en haagse kermis te vertellen en gaat aldus verder: (Red.)
I.
Ook van de Utrechtse kermis wil ik nog wat verhalen. Deze 'kermis
genoot eveneens een goede reputatie, voor zoveel dit van een kermis kan worden getuigd en voor de kermisreizigers was zij ook een van de voordeeligste. Het Vreeburg was het attractieterrein, waar ook voor de inwendige
mens werd gezorgd. Bekend was met kermis de Lepelstraat, welke uit- sluitend bestond uit 'beignets-, poffertjes- en plaatkoekenkramen; zij begon bij Hotel de liggende Os1), in twee lange rijen tot aan de Schouwburg, om in een rij langs de Schouwburg, tegenover de Drie- haringensteeg (thans straat) uit te lopen. In deze Lepelstraat waren ook |
||||||||
l) Ongeveer tegenover de Korte Koestraat. Afgebroken c. 1916.
23
|
||||||||
opgeslagen de bekende beignetskramen van Consael en Koppen met
zijn Grand Café Ghantant. Beide inrichtingen maakten hier enorme zaken. Consael met franse bedieningen, alles in helder wit, was ene gelegen-
heid die door de rijksten werd bezocht. Men had daar dan ook ene in- telligente bediening, die bij vele anderen, of liever bij alle anderen werd gemist. Het gebak en de overige consumptie werd er met de uiter- ste zindelijkheid behandeld en hoewel daar geen muziek of ander amu- sement werd gemaakt, waren de dagen van de Utrechtse kermis voor Consael, dank zij de genoemde goede eigenschappen, bepaald ene geld- winning en 't is mij bekend, dat Madame Consael voor haar vertrek uit Utrecht jaarlijks een aardige som naar haar Notaris te Gent zond. Tegenover de Willemstraat stond Blanus met zijn paardenspel en
daarnaast het theatre méchanique van Mullens of Gebr. Oucrier(?), en tegenover het Haagsche Koffiehuis Carré. De middenrij en het gedeelte tussen Viestraat en Elisabethstraat werd
ingenomen door allerlei kleine inrichtingen, terwijl tegenover het Ven- duhuis van Bresser 2) steeds plaats vond een panaroma waarin de ver- schrikkelijkste gebeurtenissen werden te kijk gesteld3). De draaimolens waren ongeveer op de vier hoeken van het Vree-
burg opgesteld. De grote draaigelegentheden van thans kende men toen nog niet en de bezitters van deze grootse inrichtingen zijn niet anders dan de vroegere carousselhouders Tewe, Vincken, Xhafflaire, Wolfs en andere. Deze allen hebben hun eerste kapitaal met de centsdraai- molen bijeengegaard. Op de Neude met het front naar de Vinkenburgstraat stond Ernst
Basch, die met zijn werkelijk fijne inrichting en hoge magie aan de be- zoekers een genotvolle avond wist te schenken. Jaren heeft hij die plaats ingenomen. In de doorgang van Potterstraat naar L. Janstraat stonden eveneens
twee grote schouwburgtenten en tegenover de drogist Woortman4) ene grote beignctkraam met Café Chantant van Th. Lion alias Doris van der Heem, later bekend in het millioenenproces van Jaantje Struick. In deze inrichting waren ook andere artiesten dan chanteuses en een komiek werkzaam en wel van uitnemend gehalte. Deze inrichting is vrij- wel verdrongen door Fritz van Haarlem en Carl Pflaging die later, de eerste in Tivoli en de tweede in de toen nog veel grotere zaal naast de Schouwburg met meer uitgebreide gezelschappen de kermissen gingen bezoeken. Gelijk nog de laatste jaren vóór de oorlog5) stonden op het Jans-
kerkhof de koek- en byouteriekramen. 't Is echter niet meer de vrolijke aanblik die dit plein vroeger in de kermisdagen te aanschouwen gaf. Eertijds stond het gehele plein vol kramen en werd de z.g. deftige
|
||||||
2) Ter plaatse van de tegenwoordige Vreeburg-bioscoop.
3) Door een andere hand met potlood bijgeschreven: De „pippeling" heette de
omroeper vóór deze tent. 4) Oostzijde van de Neude, nr. 3.
5) 1914-1918.
24
|
||||||
zijde, d.i. tegenover de school, tot aan het perceel van de heer
Royaards"), hoek Drift, uitsluitend toegewezen aan de bezoekers met fijne artikelen. Zo vond men daar fijne kanten, handschoenen, borduur- werk, Zwitsers snijwerk, fijne suikerwerken, alle welke artikelen gretig door de gegoeden werden gekocht7). Eigenaardig was dat deze rij kramen elk jaar uit nieuw hout werden opgeslagen, anders kon men daar geen plaats bekomen. Achter deze rij waren nog twee dubbele rijen opgeslagen. Men ziet dat het verschil tussen toen en nu zeer groot is. |
||||||||
") Later De Twentsche Bank.
7) Bijgeschreven: Carl Wimpisinger uit Tirol, handschoenen.
|
||||||||
DE LEENKAMER VAN ZUYLENBURG
|
||||||||
De vlak bij de kerk van Overlangferoek gelegen voormalige Ridder-
hofstad Zuylenburg is, hoewel vrij forsch gerestaureerd, nog steeds een belangwekkend historisch monument als vierkante woontoren, voorzien van een gemetseld tongeweid. En bij vroeger vergeleken is het percee- len-complex (thans bekend als kadaster gemeente Langbroek sectie C. aummers 170, 171 en 172) waarlijk niet zoo heel veel veranderd. Dat valt immers ten duidelijkste op te maken uit de plaat no. 299 op bldz. 315 van het bekende werk „Het Verheerlijkt Nederland of Kabinet van Hedendaagsche Gezigten", IX, Amsterdam 1774. Nog vóór ruim een halve eeuw vormde zij bovendien een bezitting van een aanzienlijke omvang, want in de veiling van 9 Februari 1911, die plaats vond ten overstaan van de notarissen L. A. van Dijkte, 's-Gravenhage en Mr. H. J. van Heyst te Wijk bij Duurstede, omvatte Zuylenburg „diverse hofsteden, bouw- en weilanden, boomgaarden, opgaand geboomte, grien- den, eiken, elzen en essc'henhakbosschen, lanen, wegen en waterwildrijke jacht", groot in totaal maar liefst 176 H.A. Voor de geschiedenis van het huis zij voorts verwezen, behalve naar de algemeen bekende bron- nen o.a. naar Dr. A. Johanna Maris „Repertorium op de Stichtse Leen- protocollen", I, 's-Gravenhage 1956, bldz. 505; Genealogische en Heral- dische Bladen III, 1908, bldz. 469: IX, 1914, blrz. 189 ew. en Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins „Genealogische en Heraldische Gedenk- waardigheden in en uit de Kerken der Provincie Utrecht", Utrecht 1919, bldz. 136 - en voor de plaatselijke situatie naar het blad 487 „Wijk bij Duurstede", edit. 1930 van de chromo-topographische kaart van het Koninkrijk der Nederland, schaal 1 : 25.000 alsmede naar de oudste editie van het Stafkaart-blad 39, „Rhenen", schaal 1 : 50.000, die onder- ling kleine afwijkingen te zien geven. 25
|
||||||||
Zuylenburg nu had een leenkamer, waarvan het protocol bij de brand
van het huis Broekhuizen, Utr., verloren moet zijn geraakt. 1) Deze omstandigheid behoeft echter in'tusschen nog niet te beteekenen, dat onze kennis betreffende het Zuilenburgschse leengerecht daarmede tot nul gereduceerd is, al zal het wel zeer moeilijk vallen om langs andere wegen tot een volledige reconstructie te komen. Tot dit laatste doel moge ik hierbij, een begin makende, een bescheiden bijdrage leveren. Ik vond in het protocol van den Alkmaarschen notaris J. van Bo-
deghem een acte van 21 Augustus 1738,2) waarbij Anthony Cornelis van Oldenbarnevelt genaamt Tulling, cornet onder het Regiment Cara- biniers van den Collonel Hoeufft van Oyen, dienende in de compagnie van den Majoor Johan Kien, als oudste zoon en leenvolger zijns vaders, Mr. Jean Gerard Tullling, in leven advocaat voor de beide Hoven van Justitie in Holland 3) een machtiging verleende op den Haagschen no- taris A. Rottermont om in zijn naam te compareeren voor den Stad- houder van de Leenen en de Leenmannen van Zuylenburg teneinde voor den comparant verlei en investituur te verzoeken van „zekere twee bloktiende gelegen in den Landen van Woerden op 't Breevelt", een leen van die Ridderhof stad. Wie zet de reconstructie van deze Leenkamer eens voort?
Alkmaar, Jan. '69 Mr. J. Belonje
|
|||||||
1) Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven ^XLIII, 1, 1920 bldz. 54.
2) Notarieel archief Alkmaar, deel 537, acte n°. 45.
3) Zie „Nederland's Adelsboek" XLII, 1949, bldz. 298 en in aanvulling daar-
op" De Navorscher" XXXV, bldz. 566, „De Nederlandsche Leeuw" XXVIII, 1910, kol. 229, 230; XXXIV, 1916, kol. 117. NIEUWE PUBLICATIES
|
|||||||
M. A. Asselberghs, Van d'Een Honderd Roe naar Lombardijen, 125
jaar stations in Nederland. Den Haag 1968, 27 blzz. tekst, 104 blzz. afbb. De wonderlijke titel vraagt verklaring, „Een Honderd Roe" is de naam van
een herberg aan de trekvaart van Amsterdam naar Haarlem, waartegenover het eerste noodstationnetje gebouwd werd, toen de tegenwerking van het gemeente- bestuur in 1839 het onmogelijk gemaakt had het definitieve station van Amster- dam van de Holl. Ijzeren Spoorweg Maatschappij tijdig tot stand te brengen. En „Lombardijen" is de naam van het nieuwe voorstadstation, in 1968 te Rotter- dam gebouwd. Tussen beide namen in ligt 130 jaar nederlandse spoorwegge- schiedenis. Stations hebben allerlei aspecten gehad. Zij weerspiegelen een wisselend tijds-
beeld, van de oudste met hun hekjes en kettingen en reglementen tot de func- tionele open stations en perrons van nu. Voor ieder van ons verschillen zij bovendien in gevoelswaarden naar onze persoonlijke herinneringen en relaties. Merkwaardigerwijze zijn de stations in de laatste jaren ook verzamelplaats ge- worden van de buitenlandse gastarbeiders, waar misschien een heimweegevoel achter schuilt, zoals ook bij havens en op vliegvelden het zien aankomen en vertrekken iets met onvervulde verlangens te maken heeft. 26
|
|||||||
Afgezien van deze laatste opmerkingen worden de veranderingen in uiterlijk,
sfeer en stijl van stations, wachtkamers en perrons in de meer dan honderd af- beeldingen uit de verzamelingen van het Spoorwegmuseum voortreffelijk gede- monstreerd. Uit onze eigen provincie zijn Utrecht (5 x), Amersfoort, Baarn, Soesterberg en Zeist vertegenwoordigd. Een lijst van stationsgebouwen, in ge- bruik genomen na 1945, met de namen der architecten zal bij menigeen belang- stelling vinden. De voorafgaande tekst van mejuffrouw Asselberghs geeft veel en goede toelichting. Haar beschouwingen hebben wel een heel andere kleur en toon dan de van zedelessen doortrokken schets, die ds. C. E. van Koetsveld onder de titel „Mijmeringen in een stationsgebouw en op reis" in het derde deel van zijn „Godsdienstige en Zedelijke novellen" in 1853 publiceerde. v. C. Watervervuiling en waterzuivering in de Eemvallei. Uitgave van de
Stichting voor de Eemvallei, 1968, 22 blz., met afbb. De eerste uitgave van de Stichting voor de Eemvallei, waarin een aantal andere
organisaties en stichtingen vertegenwoordigd zijn, bevat twee lezingen: „Algemene aspecten van watervervuiling en waterzuivering" door prof. dr. P. G. Fohr (Wage- ningen) en „De waterverontreiniging en de bestrijding daarvan in het stroom- gebied van de Eem en het Valleikanaal" door dr. ir. D. W. Scholte Ubing. De stichting hoopt met deze publicatie „in de eerste plaats de geesten van de-
genen, die de watervervuiling nu nog bagatelliseren (en misschien daaraan schuldig zijn), rijp te maken voor de gedachte dat de verbetering van het Eemwater de hoogste prioriteit verdient" — en „in de tweede plaats iets te bieden aan degenen die zelf geen deskundigen zijn en toch iets willen weten over de wetenschappelijke en technische aspecten van dit vraagstuk, over het hoe en het waarom van water- vervuiling en waterzuivering". Waar zich mensen vestigen gaat de natuur tot hun eigen onheil te niet. De ver-
stedelijking van de bevolking in ons land en de tweede industriële revolutie, waar- in we leven, doen de vervuiling van onze wateren hand over hand toenemen, tot nadeel van land- en tuinbouw, de vis- en vogelstand, het biologisch evenwicht, de volksgezondheid, de recreatie, de hygiëne en andere levensaspecten. Niet alleen in het stroomgebied van de Eemvallei (waartoe 23 gemeenten en 12
waterschappen behoren), doen zich deze noodlottige bijverschijnselen van mense- lijke samenleving en gedrag voor, ook in het daarmee samenhangende en eerst in 1965 gereedgekomen randmeer tussen de toekomstige polder Zuid-Flevoland en het „oude land" is nu reeds de waterkwaliteit ernstig aangetast en wordt nog verder bedreigd. De Waddenzee is „een vergaarbak van vergiften". Overal in den lande doet zich hetzelfde ontwaardingsverschijnsel voor. Het aardige riviertje de Dinkel in Overijssel wordt zo goed als Rijn en Waal door duits vuil, vooral van de chemische industrieën verontreinigd. Het inlaten van Vechtwater in de Loos- drechtse plassen heeft daar flora en fauna aangetast. Nog dichter bij huis kijkt een wandelaar of fietser bij tijden verstomd naar bergen wit schuim bij een sluisje in de Biltse Grift. Het water achter de Frederik Hendrikstraat te Utrecht, populair „De zilveren schaats" genoemd (naar een vroegere ijsclub), is een dood water ge- worden waar geen kroos meer groeien wil en geen kikker meer kwaakt. Zo gaat het al decennia lang met alle rivieren en weteringen in het waterrijk Nederland. Van overheidswege en van uit de wetenschap worden tegen deze euvele toestand allerlei nuttige maatregelen genomen, maar de twaalf regels van het, door de Raad van Europa vastgestelde „Europees Handvest voor het water" (in de be- sproken uitgave afgedrukt), hebben nog lang niet overal ingang en naleving ge- vonden. Wij citeren daaruit, tot slot, deze drie: „Waterverontreiniging is een bedreiging voor de mens en voor alle leven".
„Bij het beheer van de watervoorraden mag uitsluitend rekening worden ge-
houden met natuurlijke stroomgebieden, onafhankelijk van politieke of administra- tieve grenzen". „Water kent geen grenzen. Het is gemeenschappelijk bezit van alle volkeren en
dient in nauwe internationale samenwerking te worden beheerd". V.C.
27
|
||||
A. Graafhuis en J. G. Riphaagen, Gids voor de Utrechtse stedelijke ar-
chieven en verzamelingen. Utr. 1968, 44 blzz. (ƒ 2,50). Nu het nieuwe gemeente-archiefgebouw aan de Alexander Numankade in gebruik
genomen is en de gelegenheid om de daar bewaarde archieven te raadplegen be- langrijk vergroot en veel aangenamer geworden is dan in het oude gebouw aan de Drift ooit mogelijk is geweest, was er alle reden een overzicht samen te stellen van alle daar aanwezige archieven en verzamelingen. De belangstellende bezoeker kan zich nu snel oriënteren, niet alleen over het archief van het stadsbestuur (1122- 1910), maar ook over archieven die andere aspecten van de stedelijke, resp. ge- meentelijke samenleving weerspiegelen. Men denke daarbij aan archieven van eco- nomische, sociale, medische, kerkelijke, wetenschappelijke en politieke instellingen, om slechts de voornaamste groepen te noemen. Ook over de andere in het archief- gebouw aanwezige verzamelingen (bibliotheek over Utrecht, topografische en his- torische afbeeldingen) worden mededelingen gedaan. Na in de Gids o.a. gelezen te hebben welke archieven aanwezig zijn en over
welke jaren ze lopen, kunnen in de leeszaal de inventarissen van die archieven geraadpleegd worden, waardoor men meer in bijzonderheden met de inhoud daar- van in kennis wordt gebracht. De Inleiding van de Gids geeft in het kort de geschiedenis van het archief en
omschrijft rechten en plichten van de bezoekers. — Een nuttig werkje. V.C.
|
||||||
ERASMUS-CONGRES TE ROTTERDAM
Het bestuur van het Historisch Genootschap „Roterodamum" bericht,
dat in het kader van het Erasmusjaar 1969 op zaterdag 26 april a.s. in het Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam speciaal voor de leden van historische verenigingen in ons land een congres zal worden gehouden gewijd aan Erasmus. Bestuur en leden van „Oud-Utrecht" worden dan ook gaarne uitgenodigd aan dit congres deel te nemen. Enkele bijzonderheden uit het programma: Twee voordrachten van eminente Erasmuskenners zullen hoogtepun-
ten van het congres vormen. Prof. dr. S. Dresden, Leiden, heeft zijn voor- dracht aangekondigd onder de titel „Geloof me, mensen worden niet geboren . . ." en prof. dr. C. Augustijn, Amsterdam, zal spreken over „Het jaar 1516 in Erasmus' leven: een jaar van verwachting". 's Middags brengen de congressisten een bezoek aan de Erasmusver-
zameling van de Gemeentebibliotheek en ter afsluiting van de dag zul- len zij in het Historisch Museum door het gemeentebestuur van Rotter- dam ontvangen worden. Kosten zijn aan het congres niet verbonden. De directie van het
Museum Boymans-Van Beuningen biedt de deelnemers tijdens de lunch- pauze sandwiches en koffie aan. Ten einde een overzicht te krijgen van het aantal deelnemers wordt
het op prijs gesteld indien belangstellenden onder onze leden die voor- nemens zijn het congres bij te wonen, zich zo spoedig mogelijk, doch in elk geval vóór 22 maart met nauwkeurige opgave van naam en adres opgeven bij mevrouw E. G. C. Olivier-Jagt, Wilgenlei 25, Rotterdam-12. Nadere gegevens worden hun dan nog toegezonden. 28
|
||||||
Redactie (waarn.): mr. ]. W. C. van Campen, Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knocster pja Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt ƒ 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 4 / APRIL 1969
|
||||||||
MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR
Op de jaarvergadering van 20 maart 11. zijn tot nieuwe bestuursleden
gekozen: mevrouw E. L. S. Offringa-Boom en de heren J. C. van der Laan en W. Uittenbogaard. De heer J. W. van Woensel Kooy heeft te kennen gegeven om in
verband met zijn verhuizing naar Putten zijn bestuurslidmaatschap neer te willen leggen en daarmee vanzelf ook het penningmeesterschap. Het nieuw-gekozen bestuurslid J. C. van der Laan heeft zich bereid ver- klaard hem als penningmeester op te volgen. De afgetreden penningmeester heeft de financiën van Oud-Utrecht
van 1954 tot 1969 op voortreffelijke wijze beheerd. Uit erkentelijkheid daarvoor is hem namens de vereniging (zij het nog slechts symbolisch) door de voorzitter een prent van Jan de Beyer, voorstellende een gezicht op Rhenen, aangeboden. In het belang van een goede voorbereiding van onze excursies is een
excursie-commissie ingesteld, bestaande uit mevrouw A. M. Beauoham- pet-Lorwa, mevrouw B. E. Buys-de Geus, mevrouw J. C. Jongbloed- Gerritsen en de heren A. L. Oosting en dr J. E. A. L. Struick. |
||||||||
De penningmeester verzoekt de leden die hun contributie over 1969
f 12,50 of ƒ 15,—) nog niet voldaan hebben, zulks alsnog en spoedig te doen, ter besparing van administratie- en hoge incassokosten. 29
|
||||||||
Orgeldraaier
met aapje. Tekening
J. H. Maronier, 1905. |
||||||||
HERINNERINGEN AAN DE UTRECHTSE KERMIS
in de tweede helft der vorige eeuw
|
||||||||
II.
In de dagen waarvan ik spreek duurde de kermis 14 dagen. De eerste
Woensdag in de maand Juli werd zij met de Buurkerkklok ingeluid. x) Dit geschiedde 's middags van 12 uur tot 12.30. Dan renden de jongens 30
|
||||||||
de school uit naar het Buurkerkhof en gooiden elkanders pet in het
portaal, die dan niet werd teruggegeven voor de eigenaar daarvan mede had geluid. Des middags had de loting plaats op het Stadhuis voor de kramen; de tenten werd een plaats aangewezen door de marktmeester. De volgende morgen mocht men beginnen met het bouwen, terwijl de kermis de daarop volgende Maandag begon. De eerste week ging in de regel kalm voorbij, de tweede was evenwel
van Maandag tot en met Zaterdag druk. Deze week begon met de Ho- veniersmaandag; dan kwamen alle boeren en boerinnen uit de omtrek kermis houden en waren ze 's morgens om acht of negen uur al in grote getale in de stad en menig jaar heb ik het bijgewoond dat Blanus en het theatre méchanique van Mullens of Coppejans om negen uur 's mor- gens hun eerste voorstellingen gaven en dit ging zo om de anderhalf uur door tot 's nachts twee uur. Zo ging het ook de laatste Zaterdag, die het volk zich had uitverkoren. Veel werd aan de aantrekkelijkheid der kermis voor de volksklasse
ontnomen toen de kermis niet meer mocht worden bezocht door orgel- draaiers, straatmuzikanten, straatkunstemakers en dergelijken. De bedoe- ling van deze maatregel was tweeledig en wel ten eerste: om de kermis een knak te geven en ten tweede om de met bovengenoemd volkje mede- komend bedelvolk en andere ongewenste elementen te weren. Werkelijk verloor de kermis door deze maatregel veel van hare eigenaardigheden, en wel in de eerste plaats omdat dit volkje feitelijk de stemming maakte voor het kermisvieren. Van de eerste dag af verspreidden zich deze lieden door de stad, zodat men ze overal tot zelfs aan de uiterste einden aantrof. Dan zag men een Savojaard met zijn doedelzak, dan een orgel- draaiers, straatmuzikanten, straatkunstemakers en dergelijken. De bedoe- kanten, een goochelaar, een danseres op eieren, acrobaten en gymnasten en niet te vergeten de oude Kinsbergen met zijn gedresseerde kanarie- vogels, van wiens werkzaamheden ik mij nog levendig voor de geest kan halen de voorstelling van een deserteur, die ter dood veroordeeld was en waarvan de executie werd uitgevoerd door kanarievogels en werke- lijk aardig was te zien, hoe de schuldige, nadat door een vuurpeleton van gevederde soldaten2), dood neerviel en daarna werd begraven. Men ziet dat er onder de straatelementen genoeg was om te hoop te
lopen en dat juist alle deze dingen geschikt waren om de mensen naar de kermisterreinen te lokken. Want overal waar men kwam, werd men door een of ander straatartist of -virtuoos er aan herinnerd dat men in de kermistijd leefde. |
|||||||
!) Tot 1902.
2) „een salvo was gegeven" of iets dergelijks is in de tekst uitgevallen.
|
|||||||
31
|
|||||||
DE VOLKSSTEM EN DE DEFTIGE DAME
Elke zondag naar de kerk. Elke zondag dezelfde ergernis over mensen
die brutaalweg zitten op een plaats die hun niet toekwam. Dat kon niet goed blijven gaan; vele rechterlijke dossiers getuigen hiervan. Onze voor- ouders stonden op hun recht en ieder moest zijn plaats weten. Toch bleef het ook dikwijls bij boze blikken en stekelige opmerkingen. De kerkbanken waren dan stof tot geanimeerde conversatie na kerktijd. zonder dat er rechtszaken van kwamen. Een enkele keer komen we er bij toeval toch achter dat er iets aan de hand was. Als voorbeeld moge een geschiedenis dienen zich zich op het eind van de achttiende eeuw in Driebergen heeft afgespeeld. Dat we iets over de emoties weten die dit driebergse konflikt opriep
danken we aan mr. Johan Garel van der Muelen (1740—1811), die de winter van 1786/7 op zijn buitenplaats Dennenburg doorbracht. Meestal was hij daar alleen des zomers. Dit jaar waren de politieke moeilijk- heden voor hem aanleiding zich ook in de winter in Driebergen terug te trekken. Hij was afgezet als lid van de vroedschap, Utrecht was in handen van de patriotten en hij wachtte nu buiten de verdere ontwik- keling af. Politiek gezien hoorde hij tot de moderaten; zijn beschouwe- lijke aard komt goed tot uiting in zijn dagboeken, die van 1786 tot 1789 bewaard zijn gebleven. 1) Maar ook gematigde mensen kunnen zich ergeren en het grote aantal bladzijden dat hij over de kerkbank in Drie- bergen volschreef bewijst wel hoe hoog hem dit alles zat. Nu dan: in de kerk van Driebergen stond een bank. Een enorme sta-in-
de-weg met in het midden een schot. „Zolang 't oude lieden heugen kon" was die bank ter beschikking van de bezitters van de drie grote buitenplaatsen: Sparrendaal, Dennenburg en Broekbergen. Wie dat waren? In de eerste plaats de eigenaresse van Sparrendaal, mevrouw de weduwe van Jacob van Berck, vergezeld van haar dochter. Ingewijden wisten dat de twee het niet goed konden vinden sinds de dochter, ins- gelijks weduwe, wenste te hertrouwen met een ongefortuneerd kapitein bij de Zwitserse gardes. Zolang Mama de koorden van de beurs hield kon daar niets van komen. Maar dit ter zijde. Aan de mannenkant namen twee Van der Muelens plaats: Adriaan
Balthasar, de reeds bejaarde eigenaar van Broekbergen en zijn neef en oomzegger, onze dagboekschrijver. En dan was er nog de heer Abraham van Pesch. Hoewel mennoniet, kwam hij geregeld in de hervormde kerk en hij ging dan in de bank zitten. Naar zijn zeggen had hij het recht daarop verkregen bij zijn aankoop van de buitenplaats Bosscherveld. Dat zat niet helemaal goed want er stond niets van in de koopakte en zijn voorgangers op Bosscherveld 'hadden er wel eens moeilijkheden over gehad. Maar de twee Van der Muelens accepteerden hem wel als bank- |
||||||
*) Rijksarch. Utrecht, archief Van der Muelen, nr. 158.
32
|
||||||
genoot, hoewel ik betwijfel of mevrouw Van Berck wel eens het woord
tot hem richtte. Er kwamen echter ook totaal onbevoegden in de bank en dat was heel
wat erger. Ten eerste de heer van Sterkenburg, Jan André van Westre- nen, met familie. Hij woonde niet in Driebergen, betaalde niets aan de kerk, maar niemand durfde een opmerking te maken. De dominee niet, en Van der Muelen, die zich blauw ergerde, evenmin. Hij beperkte zich tot opmerkingen in zijn dagboek over „een zeker heer van eene vreemde plaats". Werkelijk zorgwekkend was de pretentie van sommigen dat de bank
eigendom was van alle geërfden. Af en toe ging een van hen in de bank zitten om te laten zien dat dat kon. Een niet mis te verstane bedreiging van de gevestigde orde. De dominee, Henricus van Wijck, hield niet van de zijdelingse blik-
ken en gespannen gezichten telkens als er weer iemand onrechtmatig van de bank gebruik maakte. Hij was te oud om zo'n sfeer in zijn kerk te verdragen. Op een dag had hij er wat op gevonden. Het was dood- simpel : de grote bank moest verdwijnen en iedere familie kon een eigen kleinere bank laten maken. Dat kwam bovendien 'het kerkinterieur ten goede en verfraaiing van de kerk had dominee altijd na aan het hart gelegen. Uitvoering van dit plan was echter alleen mogelijk als iedereen meedeed en nu bleek er een formidabele hinderpaal te zijn: mevrouw Van Berck. Tien jaar lang had zij alles gedwarsboomd maar eindelijk, in de winter van 1786/7, was zij begonnen te luisteren en tenslotte gaf zij haar toestemming. Van der Muelen was blij. Dikwijls had hij zijn vader over de bank
horen spreken en na diens dood had hij het papier gezocht waarop de rechten van de bezitters der buitenplaatsen waren vastgelegd, „'t Zou konnen wezen dat 't er nog was" merkt hij hoopvol op, maar intussen was hij er nog altijd niet in geslaagd dit dokument te vinden dat voor- goed een eind kon maken aan de aanspraken van de geërfden („dron- ken boeren" zegt hij ergens) van Driebergen. Op een ochtend in februari kwamen de voornaamste belanghebben-
den bijeen in de kerk om de plaats te bepalen van de nieuwe banken. Mevrouw Van Berck had bezwaren. Zij merkte op dat de banken wel erg schuin ten opzichte van de preekstoel zouden komen. Wat haar be- trof zij had geen zin om een stijve nek te krijgen door aldoor opzij naar de dominee te moeten zien en zij dacht er niet aan om mee te doen als zij niet de dichtstbijzijnde bank kreeg. De heren wilden het plan niet in het zicht van de kust schipbreuk laten lijden en gaven toe. Echter niet van harte. Op een volgende bijeenkomst waren ook de kerkmeester Aart van
Lutzenburg, de timmerman Van Kooten uit Doorn en de heer Van Pesch aanwezig. Bij deze gelegenheid begon Van der Muelen de „first lady" van Driebergen een beetje te sarren. Hij merkte op dat het toch niet aardig van haar was zo te willen „primeren" en dat men beter zou doen de plaats door het lot te laten bepalen „alzoo zulks voorname- lijk voor onze successeuren zijn zoude". Deze toespeling op haar leeftijd 33
|
||||
nam mevrouw Van Berck niet zo best op, maar de dominee slaagde
er blijkbaar in ook deze storm tot bedaren te brengen. De begroting van 75 gulden per bank werd aanvaard, de tekeningen goedgekeurd en alles scheen in orde. De heer Van Pesch was aanvankelijk buiten de besprekingen gelaten.
Hij bleek echter bereid te zijn ook een bank te bekostigen en dominee vond ook daarvoor nog een plaats in de kerk. Vanaf die dag liep er iets mis. Willem van Dam, broeder van de
secretaris van Driebergen, nam tweemaal plaats in de bank, naar men zei was dat om zijn recht als geërfde te ondersteunen. Het dorp gonsde van geruchten. Hadden de juffrouwen van Driebergen geen recht op de bank? Moest het gerecht er niet eerst in gekend worden? Was het geen schandaal dat de voorname heren bedisselden over een bank die allen toekwam? Dat hoefde men in deze tijd toch niet meer te nemen? De dominee, bewerkt door secretaris Van Dam, trok voorlopig de
opdracht aan de timmerman in. Ook Van der Muelen voelde zich on- zeker. Hij moest denken aan de relletjes die hij het vorig jaar in Utrecht had meegemaakt. Ongerust ging hij praten met een van de schepenen die hem echter verzekerde dat er in het gerecht helemaal niet over de banken gesproken was en dat deze bovendien een sieraad voor de kerk zouden zijn. Wat de juffrouwen van Driebergen betreft, dat waren de dochters van Cornelis Schellinger, in zijn leven heer van Driebergen. Zij waren „Hernhutjes" en niet in het minst in de banken geïnteresseerd. Zij spelen dan ook verder geen rol in deze historie. Van der Muelen begon nu argwaan te koesteren. Die zogenaamde
volksstem zou wel eens van bovenaf veroorzaakt kunnen zijn. Hij dacht even aan de heer „van eene vreemde plaats" maar al spoedig gingen zijn vermoedens in een andere richting. Weldra kreeg hij gelegenheid deze te testen. Op 15 februari kwam mevrouw Van Berck bij hem op visite, samen
met haar dochter. Ook een van de dochters van de dominee was aan- wezig en het gesprek kwam al gauw op de kerkbanken. Benieuwd naar de reaktie van zijn deftige bezoekster stelde de gastheer voor om ieder- een in de gelegenheid te stellen openlijk bezwaar tegen de nieuwe ban- ken te doen aantekenen. Zijn opzet slaagde; hij schrijft:
„Toen is mij duidelijk geworden waarvandaan al dit spel kwam. Ik zweeg en
zag mevrouw Van Berck eene hoog roode couleur krijgen en zich al meer en meer animeren. Zij zeide dat nooit konde toestemmen om een bank te maken, daar zij tusschen dezelve en de predikstoel eene dubbele bank van de heer Van Pesch zoude zien en dat zulks van te voren niet was gereguleerd, zij begon te kijven, hoewel niet wete tegen wien, zeggende dat indien de banken moesten doorgaan zij de hare niet zoude doen maken en de plaats daartoe wel aan de heer Van Pesch wilde overlaten, doch dat dan uit de kerk zoude blijven". Natuurlijk kreeg de dominee dit later van zijn dochter te horen en hij
trok de opdracht aan de timmerman nu definitief in. Ontevredenheid, hoewel van bovenaf geïnspireerd, zou wel eens een eigen leven kunnen 34
|
||||
gaan leiden en in deze tijd kon men beter alle aanstoot vermijden.
Toch kon Van der Muelen het niet nalaten er nog eens op terug te
komen. Anderhalf jaar later, tijdens een vergadering van het gerecht, waarbij onder andere sprake was van een nieuwe deur in de kerk, vroeg hij de secretaris Van Dam ronduit of het gerecht indertijd werkelijk bezwaar had tegen de nieuwe banken. „Waarom vraagt U dat" zei Van Dam. ..Omdat ik het wil weten" was het antwoord. Van Dam draaide er wat omheen en zei dat ,,die van het pinkehok" (daarmee be- doelde hij de afgetreden kerkeraad) er ook hard tegen geschreeuwd had- den. De ontstemming van onze dagboekschrijver richtte zich nu tegen de kerkmeester Aart van Lutzenburg, die indertijd niets van die tegen- zin had laten merken en zelfs mee was gegaan naar de timmerman om over het bestek te praten. ,.Dan wat een valsch mensch is deze" klaagt Van der Muelen. Knorrig maakte hij nog mee dat er besloten werd om voor de kerk een klein straatje te maken zodat mevrouw Van Berck met droge voeten in de kerk kon komen. Daarna ging hij weg zonder nog mee te willen dineren na afloop. Niet lang daarna waren de meeste belanghebbenden overleden: Oom
Adriaan Balthasar stierf in 1789, evenals dominee Van Wijck. De „in- dringer" uit Sterkenburg overleed in 1790 en in datzelfde jaar sloot mevrouw Van Berck voorgoed de ogen. Haar dochter huwde spoedig daarop de man harer keuze, doch voor de kerkbanken in Driebergen was het te laat geworden. E. P. Polak-de Booy.
|
|||||||
DE BRUG MET TWAALF GATEN
|
|||||||
Het wordt tijd dat wij weer eens wat te horen krijgen over onze brug-
met-twaalf-gaten. Niet dat dit monument van genie-architectuur anno 1862 nu zoveel heeft te pretenderen, maar de brug is op een of andere manier dierbaar aan veel stadgenoten die haar blijkbaar associëren met herinneringen aan hun schoonste jeugdjaren. Telkens duikt de brug dan ook weer op in schriftelijke of mondelinge mémoires. Misschien wordt dit nog wel bevorderd door de omstandigheid dat het bouwwerk in kwestie, ofschoon heel gemakkelijk bereikbaar, zó uit het gezicht is komen te liggen dat velen in de mening verkeren dat de brug al is gesloopt. Er is ons indertijd beloofd dat ze gerestaureerd zou worden. Het kan nooit kwaad nu en dan eens te doen blijken dat we die toezegging nog niet vergeten zijn. Toen het eerste stuk van de Weg naar Rhijnauwen in 1963 was af-
gesloten, meldde het dagblad Trouw op 30 juli van dat jaar, dat de brug na herstel zou worden opgenomen in het vergrote terrein van de Kromhoutkazerne. Ons eigen Maandblad schreef in October 1963: „Het Rijk wil de brug handhaven als een soort museumstuk daar reeds zoveel herinneringen aan de Hollandse waterlinie zijn verdwenen". Deze ge- ruststelling bleek het voor jaren te doen, maar in 1968 geloofden we er 35
|
|||||||
Foto A. Graaf hu is
|
||||||
niet meer in of waren het vergeten. Toen Clare Lennart in het Utrechts
Nieuwsblad van 29 Februari 1968 haar herinneringen aan Rhijnauwen ophaalde, zich verheugde in de bewaard gebleven sneeuwklokjes maar treurde om de zo veranderde sfeer, schreef zij: „Het ergste is misschien wel dat de idyllische binnenweg over de brug met twaalf gaten (die ge- sloopt is) gedeeltelijk is afgesloten." En in hetzelfde blad van 4 Mei 1968 was 'het een vogeldeskundige, die met weemoed terugdacht aan de tijd dat hij 's nachts in de binnenlanden van Bunnik nachtegalen ging horen en die bij deze pelgrimage-in-de-geest ook nog weer eens over de brug kwam. Op 21 Mei 1968 kwam het Utrechts Nieuwsblad uit met een vier-koloms brede foto van de bruer, beeeleid door een bij- zonder zakelijk en informatief stukje onder een opvallend zware kop: „BRUG MET DE TWAALF GATEN ZAL GERESTAUREERD WORDEN". Weliswaar stond met kleine lettertjes in de tekst te lezen, dat het nog helemaal niet bekend was wanneer het zover zou zijn, maar dat namen we niet al te somber. Nog enkele maanden en we zijn weer een jaar verder. Als men werkelijk de bedoeling heeft de brug te be- waren, om welke reden ook, dan moet men haar niet nog eens een lustrum lang laten verkommeren, want er kon dan wel eens niet veel meer te herstellen over zijn. Planten en gras groeien overal tussen de stenen, het wegdek op de brug is finaal verdwenen en de ijzeren leu- ningen zijn volkomen doorgeroest. De hierbij afgedrukte foto van een jaar geleden maakt, vergeleken met de toestand van vandaag, bepaald al weer een geflatteerde indruk. De Bilt. P. H. Damsté |
||||||
36
|
||||||
EEN EENDENKOOI IN DE DUIST
|
|||||||
Ten noorden van Amersfoort Ligt in het Eemland, in de gemeente
Hoogland de polder Duist of Duits (Duyts), niet ver van de grens van de provincie Gelderland, oorspronkelijk gescheiden in een oostelijk ge- deelte, genaamd de Boven-Duist en een westelijk, dat onder den naam Beneden-Duist bekend stond. 1) Ten oosten van Zevenhuizen bevindt zich daar een uitgestrekt weide-gebied, dat grootendeels beneden N.A.P. gelegen en sterk door evenwijdige slooten doorsneden is. Hier en daar treft men een boschje van kreupelhout, soms wat moerasland en boven- dien enkele poelen of waterplassen. Bij kennisneming van deze korte beschrijving zal men reeds geraden hebben, dat wij hier te doen hebben met een terrein, dat meer dan gewone aantrekkingskracht moet bezitten voor uiteenlopende soorten van watervogels en het is dan ook zóó ge- steld, dat hier vanouds twee, waarschijnlijk zelfs vier of nog meer een- denkooien hebben gelegen. De kaart zelf althans geeft tenminste twee plaatsen aan, waarop duidelijk een zoogenaamde „plas" van een een- denkooi en wel in de vorm van het bekende „haaienei" is voorgesteld. De vogelvangst hier in het Eemland moet reeds van ouden datum
dagteekenen. Ik vond in het protocol van den Alkmaarschen notaris J. G. van der Geest2) een acte geboekt, die naar alle waarschijnlijkheid nimmer gepasseerd is geworden, welke hierop 'betrekking heeft. Het stuk is daar noch onderteekend, noch zelfs geheel voltooid. Zijn rang- schikking echter valt tusschen twee wel geautentificeerde acten, name- lijk van respectievelijk 6 en 7 October 1627 en hieruit valt slechts op te maken, dat het in de bedoeling heeft gelegen op of omstreeks die data de ontworpen rechtshandeling te voltooien. Al moge het bewuste docu- ment dan ook onvolledig zijn gebleven, wij kunnen erop aan, dat de materieele inhoud van het geschrift op essentieele feiten betrekking heeft. Ik laat daarom hier de korte inhoud volgen. Agnieta Thymans, de weduwe van Bartholomeus Heindricxsz. zou bij
deze acte te kennen geven, dat aan haar kinderen in eigendom ver- maakt waren ,,d'helft van 11 deimten lants daer een koye up staet ge- legen in den poldre genaempt de Duijst buyten Amersfoort" en zulks overeenkomstig de bepalingen van het testament van hun oom Johan Woutersz., dat te Amsterdam verleden was voor notaris Graphius op 21 Juli 1591. Het voorschrift was gemaakt onder conditie, dat het goed, als deze kinderen zonder nakomelingschap zouden overlijden, vererven moest op de kinderen van Thyman Wouterszoon, een broeder van den |
|||||||
') Thans vermeldt de kaart daar „Duist en Nieuwland"; vgl. blad 408 der
Chromo-topographische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, schaal 1: 25.000 n°. 408 „Hoevelaken", editie 1931. Onder Nijkerk komt op dit blad nog voor als naam van een hoeve „Achter Deust". Zie ook A. J. van der Aa „Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden", III, Gorinchem 1841, bldz. 553. 2) Notarieel archief, gemeente Alkmaar, deel 52, fol. 276 vso. en 277r°.
37
|
|||||||
erflater. Agnieta nu verlangde verkoop van de gronden en zulks met
instemming van de mede-deelgerechtigden Mr. Frederik van Toornen- burch en Betgen Thymans, zijn zuster, die kinderen van bovenbedoelden Thyman Woutersz. waren. Op grond hiervan moet het wel vast staan, dat de hier ter sprake
gekomen eendenkooi in de Duyst, reeds vóór het jaar 1591 aanwezig was. Alkmaaar Jan. '69 Mr. ]. Belonjc
EEN VRAAG OVER MAARSSEN
|
|||||||||
In het nummer van februari 1967, gewijd aan het werk van ons erelid
W. Stooker, stonden bijgaande afbeeldingen van de huidige toestand en het plan voor restauratie van de theekoepel van het huis Vechtoever te Maarssen. Het thans platte gebouwtje was bekroond gedacht met een iets terugliggende koepel van ellipsvormige doorsnee. Daar de vorm van deze koepel niet op een duidelijk historisch gegeven
berustte, is dit onderdeel later, met het oog op de financiën, bij het op- maken van de definitieve goedkeuring uit het werkprogramma geschrapt. Het is nu zover, dat met het werk een begin gemaakt kan worden.
Bij de voorbespreking met de fa. Jurriëns deelde de heer B. Verkroost, zelf Maarssenaar, mee, zich nog uit zijn jeugd te herinneren, dat er een bekroning was van in- en uitzwenkende vorm. De heer Stooker meent, dat deze herinnering betrekking moet hebben op een andere koepel, waar een zodanige bekroning nog aanwezig is. Wanneer de heer Verkroost zich echter niet vergist en er inderdaad
omstreeks 1910—'15 nog een bekroning aanwezig was, dan kunnen we haast niet anders aannemen dan dat er nog wel meer mensen zullen zijn, die zich de vorm herinneren. Ook moet er dan toch nog wel ergens een foto te vinden zijn! Graag doen wij een beroep op onze lezers om ons gegevens over de
koepel ter beschikking te stellen, wanneer zij daarover mochten be- schikken. Wanneer er inderdaad duidelijke aanwijzingen naar voren komen, die in overeenstemming te brengen zijn met wat er onder het plat nog aan aanwijzingen verborgen ligt, zal het misschien alsnog mo- gelijk blijken om de restauratie in letterlijke zin te „bekronen" met het wederom aanbrengen van het vroegere dak. Van Luttervelt noemt het monumentje „klassicistisch" zonder nadere
datering.1). Hoewel ik eerst meende, dat het als empirewerk beschouwd moest worden, blijkt het bij nader inzien toch Lodewijk XVI te zijn, met in het stucwerk aan de binnenzijde zelfs nog bescheiden reminiscen- ties aan de Lodewijk XV-stijl. Het gebouwtje zal dus van ca. 1775 dateren. C. L. Temminck Groll. |
|||||||||
R. van Luttervelt, De Buitenplaatsen aan de Vecht, Lochem 1948, p. 223,
alwaar verder wordt verwezen naar A. E. Rientjes in Jaarboekje Nifterlake, 1939, p. 9, waar echter evenmin nader op de datering wordt ingegaan. |
|||||||||
38
|
|||||||||
Koepel van het huis Vechtoever zoals hij is en zoals hij niet zal worden
|
|||||||
KLEINE MEDEDELINGEN
|
|||||||
AUTO'S UIT DE BINNENSTEDEN!
Norwich is de eerste historische stad in Engeland, die de auto's een groot deel
van de dag uit de binnenstad weert. De straten zijn nu voor de wandelaars, de bezoekers, de winkelende bevolking. Het proces van uitsluiting voltrekt zich geleidelijk aan, de eerste straten zijn al afgesloten voor het onnodige verkeer, met regeling voor de aanvoer. In 1971 zal het proces van beperking geheel voltooid zijn. Ook Bath en Southend werken aan een dergelijk plan. Nauw contact is onderhouden met 15 organisaties in Norwich, die de verschillende facetten van het leven in de stadskern bestrijken. Het hoofd van de stedebouw- kundige dienst aldaar wenst de stadskern als winkelcentrum te behouden en is afkerig van een ontwikkeling, zoals die in Noord-Amerika gaande is met winkel- centra buiten het stadscentrum. Bouw van passende parkeergarages is gaande, behoud van monumenten met nieuwe bestemmingen daarvoor heeft de volle aandacht. Daartoe geëigende ondernemingen, eertijds uit de stad geweerd, dienen terug te komen en daarvoor moet de gelegenheid geboden worden. Er wordt hierbij op gewezen, dat er in Europa momenteel al meer dan 150
stadscentra zijn, die uitsluitend zijn voorbehouden aan voetgangers. (Heemschut, februari 1969, blz. 4). Zo'n aantal voorbeelden kan steun geven aan stadsbesturen en burgerijen, die
nog aarzelen over te gaan tot uitvoering van ideeën, die al twintig jaar geleden door de Bond Heemschut gepropageerd werden en nu als moderne inzichten in stedebouw verkondigd worden. DE BILT — BIELAND?
Omdat nu juist in het woord waar het in het betoog van de hr. Damsté
(febr.nr.) op aankwam, een zetfout is blijven zitten, wordt meegedeeld, dat daar, op blz. 8. in regel 12 „billant" verbeterd dient te worden in ,,bilant". |
|||||||
39
|
|||||||
NOG EEN POTHUIS IN UTRECHT
Naar aanleiding van het artikeltje in het februarinr. over pothuizen was mej.
J. W. Koenderink t*i Utrecht zo vriendelijk er attent op te maken, dat tot voor enkele jaren nog een vijfde pothuis in Utrecht aanwezig was, nl. in de Nieuwe Kamp, opzij van perceel Brigittenstraat nr. 9. Dit perceel is nog niet zo lang geleden afgebroken en vervangen door een nieuwe bebouwing, die nu met het aangrenzende nr. 7 (Bruna en Zn's Uitgversmij n.v.) één geheel vormt. Dat daardoor ook het pothuis verdween spreekt vanzelf. Als bijdrage tot de naamsverklaring kan een citaat dienen uit „Amsterdam
van A tot Z" door J. H. Kruizinga en J. A. Banning (uitg. A. J. G. Strengholt, Amsterdam) over pothuizen: „Oorspronkelijk waren deze huisgedeelten, die tegen de eigenlijke huizen
aangebouwd werden, en min of meer wederrechtelijk ingenomen grond nl. van de openbare weg besloegen, alleen door de vroedschap toegelaten, als zij slechts ten dienste van het huis gebruikt werden. De naam duidt daarop: het pothuis was een soort bijkeuken, waar de potten werden geborgen, de stenen potten, die vroeger in de keuken zoveel werden gebruikt. Blijkens een keur van 1663 moest voor de grond van de pothuizen enige belasting worden betaald ten behoeve van het Aalmoezeniershuis". In Amsterdam zijn inderdaad pothuizen van dit soort. Ze zijn alleen van
binnen uit, niet van de straat toegankelijk. Ook het pothuis in de Nieuwe Kamp is van dit type geweest. |
||||||
UTRECHTSE FABRIKATEN
In de prijscourant uit het jaar 1809 van de Amsterdamsche commissionair C. F.
Schmidt (een Londenaar van geboorte, die zich in 1805 als burger van Utrecht liet inschrijven en hier ter stede tot 1808 als huisonderwijzer, tapper en „kunst- spaarlichtwerker" werkzaam was, in welk jaar hij te Amsterdam een „Bureau van Inlandsche Vlijt" oprichtte) worden de volgende „Utrechtsche" fabrikaten vermeld en omschreven: 1. „Het Utrechtsch schoen-zwart, zoo alom beroemd, wordt hier alleen ver-
vaardigd, zijnde eene der schoonste voetsiersels, die ooit de scheikunde opleverde; zij voedt en leenigt het leder, zoo dat zij zoo zacht wordt als zijde, zonder door vogt de minste smet aan de tederste kleuren af te geven; leverende met weinig moeite de fraaiste glans." 2. „Utrechts Borst-meel, alom bekend wegens hare genezende hoedanigheden
in de meeste soorten van Borst-kwalen, en wat daaruit mogt voortkomstig zijn; zijnde dit Meel zuiver en overeenkomstig bereid, volgens het geneeskundig voor- schrift van den beroemde Tissot, wordende hetzelve verkogt in pakjes van J4 pond en meer." 3. „Utrechtsch gegoten Koperwerk, als Kranen, Vijzels, Tafel- en Huis-
schellen, Kloppers voor deuren, Genieren (scharnieren), Nagels (spijkers) alles in hare onderscheidene soorten; ook worden in 't groot alle gietingen voor Werk- Bazen enz. door Utrecht aangenomen en ten aller spoedigste bezorgd." 4. „Utrechtsch Water, word uit de zuiverste pompen direct per nagtschuit,
alle morgen versch aan 't Bureau (n.1. het Bureau van Inlandsche Vlijt, Op het Water, het 2e Huis van de Kapelsteeg no. 94 te Amsterdam) gebracht, wor- dende de kruiken echter niet bezorgd, dus moeten worden afgehaald, en ledig terug gezonden. — N.B. de waarde der kruik word bij de afhaling door de ontbieder uitgekeerd, en bij de terugzending, wederom ter hand gesteld." 5. Onder de rubriek „Lampen" worden speciaal „Zeister" en „Utrechtsche"
lampen vermeld; andere soorten waren: hydrostatique, Archandische, Engelsche, Fransche, Carthesiaansche, Spaar, Patent, Pomp, Keuken, Nagt en Vetlampen." 6. „Zeister schuim-zeep, genoegzaam bekend, wegen deszelfs bijzondere zagt-
heid, onder het Razeren (scheren), zoo ook door deszelfs veelvuldig gebruik der Dames, ter zuivering en verzagting van het vel." 40
|
||||||
OiÉJtmJht
Redactie (waarn.): mr. }. W. C. van Campen, Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knocster p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 5 / MEI 1969
|
||||||||
EXCURSIE NAAR HET UNIVERSITEITSCENTRUM
„DE UITHOF" |
||||||||
Het bestuur nodigt de leden van „Oud-Utrecht" uit deel te nemen aan
een excursie naar het Universiteitscentrum „De Uithof" op zaterdag 7 juni. Op het programma staan een bezoek aan het Instituut voor Wiskunde,
de Botanische tuin van prof. dr. J. Lanjouw in het voormalige fort Hoofddijk en aan het Transitorium. In dit „overgangsgebouw" zullen inlichtingen over de bouwplannen
van „De Uithof" gegeven worden. Van een hoog standpunt kan het complex grotendeels worden bezien. Tenslotte zal, eveneens in het Trans- itorium, een kopje thee worden gebruikt. Wanneer slechte weersomstandigheden een bezoek aan de Botanische
tuin niet toelaten, is er als reserve het Robert van der Graaff-laborato- rium, waar dan de ass.-beheerder, de hr. A. Corbijn van Willenswaard de leden zal rondleiden. Introductie gaarne toegestaan.
Vertrek van het Janskerkhof vóór de studentensociëteit PHRM om
14.00 uur precies. Kaarten a ƒ 3,— zijn verkrijgbaar bij de V.V.V., Tunnelweg 3 nabij het station; bij de Discus, Minrebroedersstraat 25 en bij het Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199. Het Bestuur
41
|
||||||||
HERINNERINGEN AAN DE UTRECHTSE KERMIS
in de tweede helft der vorige eeuw
|
||||||
III.
Heb ik in de vorige bladzijden een en ander over de kermis zelf ge-
zegd, thans wil ik tot slot nog iets mededelen van het z.g. kermisvolk, ten onrechte in de regel de „kermisgasten" genoemd, inplaats van „ker- misbezoekers". Kermisgasten zijn zij die kermis vieren en niet zij die op de kermis
hun brood verdienen. Het kermisvolk, om bij die term te blijven, is een eigenaardig soort
mensen en trots vele ruwe eigenschappen, waarmede het is behept, ver- dient het zeer zeker niet die minachting waarmede het vooral in vroegere tijden, maar ook nu nog, wordt aangezien. Ruwheid, brutaliteit en on- verschilligheid zijn wel de hoofd-kwade eigenschappen van de kermis- reiziger, maar tegenover deze ondeugden staan vele goede hoedanig- heden, die in werkelijkheid de balans ten zijnen gunste doen overslaan. De kermisreizigers dan zijn werkzaam, onvermoeid, voortvarend en
doortastend en menigeen onder hen geeft blijk van scherpzinnigheid en energie. De kermisreiziger vraagt van zijn personeel veel, maar betaalt goed en
indien het intern is, kan dit verzekerd zijn op het gebied van voeding van gelijke behandeling als eigen huisgenoten. De maaltijd, die uit de aard der zaak en in verband met de omstandig-
heden waaronder en in de omgeving waarin zij leven, slechts eenvoudig kan zijn, bestaat in ieder geval uit de beste waren en grondstoffen. Een flink stuk vlees of vis, groente, aardappelen, zonder meer, vormt in de regel het menu, maar daaraan wordt ter dege zorg besteed en op de voeding van de kermisreiziger kan de burgerman naijverig zijn. De bo- terham is altijd gemeubileerd en margarine is uitgesloten. Als de zaken des daags goed gaan, dan geeft de 'huisvrouw in de regel iets extra's, b.v. gerookte paling, etc. Het familieleven is geheel verschillend en hangt af van het karakter
en de geest die in het gezin zelve heerst. Hoewel het nomadenleven van de kermisreiziger niet die regelmaat
toelaat als men in het gewone burgerlijk leven aantreft, zo heerst vooral in die inrichtingen waarin veel personeel werkzaam is, toch gehoor- zaamheid en orde en wordt elk in 't bijzonder zijn taak aangewezen die vlug en goed moet worden vervuld, en men zou er van versteld staan als men eens zag, in hoe een minimum van tijd ene inrichting die tot laat in de nacht door een groot publiek bezocht is geweest en daarvan de sporen draagt, weder in staat wordt gebracht de bezoekers weer netjes te ontvangen. Verbazing dwingt het af als men zich indenkt hoe zo'n grote kraam of tent na ene drukke dag in de ene plaats na het sluitingsuur onmiddellijk wordt afgetakeld, afgebroken, geladen en ver- zonden, om de volgende morgen elders met dezelfde spoed, met rappe 42
|
||||||
,Heb je niet
de kleine Cohn gezien? . . . . " |
|||||
handen, te worden gelost, opgebouwd, in orde gemaakt, om dan des
avonds weder voorstellingen te kunnen geven. Dat is werk waarvoor men werkelijk respect kan hebben en men gevoelt wel dat deze arbeid niet ieders werk is. Ook op het leven en het gedrag van het personeel wordt door de
kermisreiziger, zolang dit in zijn dienst is, wel degelijk gelet. De vrije tijd bestaat alleen voor zo ver dit in verband met het bedrijf mogelijk is. Is de inrichting in actie dan moet ieder op zijn post zijn, onverschillig hoe lang dit duurt en of dit dag of nacht zij. 's Morgens moet natuur- lijk de boel in orde gemaakt worden voor de namiddag of avond, zodat er niet veel tijd overblijft, maar indien dit het geval is, dan heeft elk te zorgen, dat hij zo tijdig weer aanwezig is, dat er geen stoornis in de geregelde gang van zaken ontstaat. Daaraan heeft men zich stipt te hou- den en dat gebeurt ook. Sommige kermisfamilies oefenen zelfs een grote invloed uit op het in
hun dienst staand personeel dat uit zeer heterogene elementen bestaat en waaronder zich vele mensen bevinden, die van huis uit voor een ge- heel ander leven zijn opgeleid geworden, doch door eigen schuld tot hun tegenwoordige positie zijn gekomen. Is een kermis afgelopen en heeft men nog tijd, dan werkt men wat
meer op zijn gemak of laat men het personeel een dag, soms twee dagen vrij, met dien verstande dat, indien zij niet op reis gaan, zij op tijd thuis voor de maaltijden en 's avonds op behoorlijke tijd binnen moeten zijn. De oude Madame Consael hield daarin zo de hand, dat zij zich niet te ruste begaf voor dat de laatste man thuis was. Eigenaardig is, dat de kermisreizigers in elke plaats waar zij komen,
een ankerplaats 'hebben bij een of ander winkelier, soms ook koffiehuis. 43
|
|||||
De patroon en zijn vrouw reizen vaak vooruit en nemen dan hunne
waarden en geld mede. De eerste loop is dan naar de winkelier1) ol koffiehuishouder, die in de loop der jaren het vertrouwen bij hen heeft verkregen, en daar wordt dan de waarde gedeponeerd, totdat de inrich- ting weer is opgebouwd. De zaak van de man, die het vertrouwen had gewonnen, voer er altijd
wel bij. Daar werd vanaf het ogenblik, dat de mensen werden verwacht, ene kamer ingeruimd, waar zij gedurende hun verblijf 's morgens de een na de ander, vooral de vrouwen, kwamen, om hun inkopen te doen en opmerkelijk was het te zien hoe allen daar frère et compagnon met elkander omgaan. De winkelier schonk een kop koffie, zoals het vroeger des zaterdags door de grote kruideniers als Groot Blankenburg 2) enz. voor de 'boeren werd gedaan. ;i) Daar kwam men dan corresponderen, waarvoor in de tent of kraam vaak geen gelegenheid bestond of ingre- diënten aanwezig waren. De kermisreiziger is zeer naijverig op zijn concurrenten, doch is hulp-
vaardig indien soms een vakgenoot door een of andere ramp wordt ge- troffen. Ik ken gevallen van brand of storm waarbij de mensen geheel hun bestaan werd bedreigd, maar dan sloeg alles en allen de handen ineen en nog voor dat de tijd van openen daar was, was de inrichting door vele rappe handen en beschikbaar gestelde middelen, zowel geld als goed, in staat gesteld het bedrijf voort te zetten en soms een geval anders aan te vangen. Ruwheid en medelijden gaan hier vaak te samen. J. F. F. Hartwich Jr.
|
||||||
1) Bijgeschreven: o.a. bij de familie Hartwich.
2) Oudegracht nr. 121 bis, thans boekhandel De Slegte. In Groot Blankenburg
was reeds in 1688 een „cruydenier" gevestigd. Gem. archief, Transportregisters 1688, fol. 112 : „met goudleer in 't salet en (een) schildering voor de schoorsteen in 't selve salet". 3) Zie over dit gebruik: maandblad 1961, blz. 7 en 27.
N.B. In II (aprilnr.) blz. 31 moet regel 13 van beneden vervangen worden door
„draaier, een liedjeszanger, een harmonicaspeler, een troep duitse muzi-". |
||||||
44
|
||||||
KAPEL OUDE MANNENHUIS MONTFOORT GESLOOPT
De V.V.V.-borden aan de ingang van het stadje Montfoort met het
opschrift: Als de Oudheid u bekoort, Bezoekt het Stedeke Montfoort", kunnen zo langzamerhand wel verdwijnen. Van de oude gebouwen blij- ven er maar weinig over. In de afgelopen jaren is al een aantal fraaie en historische panden
uit Montfoorts hart verdwenen. In 1962 werd de uit 1615 daterende Stadswaag afgebroken om plaats te maken voor een verbreding van de nog in naam bestaande Waterpoort. Ook het uit de eerste helft van de 15e eeuw stammende kapitale woonhuis op de hoek Oude Boomgaard- Lange Kerkstraat werd gesloopt om plaats te maken voor een houtop- slag- en werkplaats, nadat het in 1959 reeds van zijn monumentale trap- geval was ontdaan. Het had, als tijdig was ingegrepen, nog de eeuwen kunnen verduren, want de muren waren metersdik en de verdiepingen nog voorzien van stevige moer- en kinderbalken. De prachtige sleutel- stukken en korbeels werden door de sloper duur verkocht en de vloer- delen-zandplavuizen vonden gretig aftrek bij restaurateurs van oude bouwwerken. Ook de 16e eeuwse trapgevel op de hoek Hoogstraat-Kei- zerstraat verdween in de loop van het vorig jaar om plaats te maken voor een plat dak. Tenslotte verdween in het afgelopen jaar de fraaie halsgevel van het
woonhuis tegenover de oude toren van de ned. herv. kerk. Het huis werd afgebroken en een nieuw winkelpand verrees op de oude plaats. Last not least kwam ook de Kapel van het Oude Mannenhuis in de
Mannenhuisstraat onder slopershanden. Het gebouw kwam voor op de Lijst van Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst (1908) en de gemeente heeft voldoende gelegenheid gehad om het betreffende pand van de eigenaresse te kopen, maar liet deze kans voor- bij gaan. Voor de sloop van deze uit 1505 daterende kapel werd reeds in 1959
door het toenmalige gemeentebestuur van Montfoort en met medewer- king van het ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen, een vergunning afgegeven. Het Oude Mannenhuis werd gesticht in den jare 1500 door de Burg-
gravin Philipotte van Montfoort en in 1907 afgebroken. In 1505 werd de Kapel gebouwd waar voor de bewoners van het Mannenhuis godsdienst- oefeningen konden worden gehouden. Stichtster van de Kapel was Anna van Montfoort de Lalaing. Een kreupelrijm uit die tijd zegt van deze Burchtvrouwe: In Montfoort werd een Huis gebouwd,
Tot zegen voor de grijsheid.
Vrouw Anna heeft op God vertrouwd, Daar Keur en Wet gesteld met wijsheid,
Het nageslacht blijft Haar ter eer, Haar grote werken prijzen. 45
|
||||
De vroegere kapel van het Oude Mannenhuis te Montfoort.
Tekening Leo K. Zeldenrust
|
||||||
In het jaar 1800 werd het Vrouwenhuis gesloten en de „oude vrouw-
kens" werden tijdelijk ondergebracht in de Kapel van het Oude Man- nenhuis. De burgerlijke overheid zorgde er voor dat het gebouw voor dit doel in orde werd gemaakt met „handhaevinghe van bancken ende preeckstoel." Nadien maakte de Kapel deel uit van de Vier Armenfundatiën, een
complex van liefdadigheidsinstellingen. In 1862 werden de goederen van deze instellingen verdeeld over de Kerk- en Armbesturen binnen Mont- foort. De Kapel werd toegewezen aan het Burgerlijk Armbestuur. Lange tijd deed ze echter dienst als brandspuitenhuis, terwijl het achterste ge- deelte werd ingericht als ziekenzaal. Daarvóór had de Kapel nog een andere bestemming gekend. Na de
herroeping van het Edict van Nantes in 1685 vestigden zich in Mont- foort veel Franse refugé's, aan wie toestemming werd verleend er gods- dienstoefeningen te houden. Doordat de Fransen langzamerhand inbur- gerden en zich de Nederlandse taal eigen maakten, voegden zij zich in 46
|
||||||
1744 bij de gereformeerde gemeente. De Kapel, die in de volksmond
het „Franse Kerkje" werd genoemd werd toen gebruikt als catechisatie- lokaal. In 1872 werd de Kapel door het Burgerlijk Armbestuur verkocht aan
de kuiper-brandstoffenhandelaar Hoefs. Deze familie heeft ze tot vorig jaar bezeten en ze verkocht aan het Aannemingsbedrijf van Woudenberg te Ameide. Dit bedrijf, dat veel restauratiewerkzaamheden in het land verricht, heeft het gebouw steen voor steen afgebroken. Sic transit gloria.
A. C. Hellema
|
|||||||
NIEUWE PUBLICATIES
|
|||||||
H. L. L. van Hoogenhuyze en W. Grapendaal, Zeist in oude ansichten.
Zaltbommel, 2e druk 1969, 160 blz. In de reeds vrij uitvoerige reeks „In oude ansichten" heeft ook Zeist een plaats
gekregen, nu zelfs in tweede druk. Wel een bewijs, dat er voor dit soort publika- ties belangstelling bestaat. Het aantrekkelijke van oude prentbriefkaarten ligt in de herkenning en de vergelijking. Herkenning van wat men zich uit eigen jeugd herinnert, vergelijking van vroeger met wat er ter plaatse nu nog of niet meer bestaat. In een plaats als Zeist, waar de bevolking en dus ook de bewoning zich sterk
uitgebreid heeft (sedert 1880 van 6000 tot 56000 inwoners) is vooral in de laatste 25 jaar veel verdwenen of veranderd. De meeste hier gereproduceerde ansichten dateren uit het begin der 20ste eeuw, juist kort genoeg geleden om de Zeistenaren van thans nog tal van aanknopingspunten te verschaffen. Een kort „Ten geleide" gaat aan de 150 afbeeldingen vooraf. Het woord „ansicht" of „ansichtskaart" werd vóór de eerste wereldoorlog en
ook nog wel later algemeen gebruikt, al werd het altijd minstens als germanisme beschouwd. Van Dale (tenminste in de 7e druk, 1950) heeft het niet eens opge- nomen en de jongste generatie kent alleen prentbriefkaart of fotobriefkaart. Mis- schien dringt het woord zich via de reeks „In oude ansichten" opnieuw in het spraakgebruik in. v. C. H. Edinga, Tien huizen, duizend levens. Het leven van Ina Boudier-
Bakker. Amst. 1969, 272 blz. met portretten (ƒ 18,90). De in Amsterdam geboren schrijfster Ina Boudier Bakker (1875-1966) heeft
driemaal in haar leven te Utrecht gewoond: 1905-1913 Tolsteegsingel 29 (thans 32), 1923-1927 Nieuwegracht 46 en 1928-1966 Oudegracht 333, in welke laatste periode zij niet haar beste, maar wel haar meest gelezen boek „De klop op de deur" schreef. Uit hoofde van dat herhaalde en tenslotte langdurig verblijf in onze stad, mag zij wel als Utrechtse schrijfster beschouwd worden en een boek over haar leven hier een aankondiging krijgen. De biografie is een moeilijk soort geschiedschrijving. Wie alle voor-en-tegens
van het genre nog eens uiteengezet wil zien, kan terecht bij Romein, De Biografie (Amst. 1946) of bij John A. Garraty, The nature of Biography (Londen 1958). Ten slotte is een biografie de reconstructie van een mensenleven, die als iedere historische vormgeving onontkoombaar een subjectief element bevat. Ook als de biograaf dicht genoeg, in de tijd of mentaal, bij de beschreven
figuur staat en toch voldoende afstand weet te nemen, ook als hij alle moeite doet 47
|
|||||||
zijn „held" of „heldin" zo nauwkeurig mogelijk te tekenen, zal het oordeel over
zijn werk verschillend uitvallen. Van twee lezeressen van Edinga's boek vond de een het boeiend en typerend en verwierp de ander het haast principieel uit de overweging dat niemand met al die persoonlijke levensbijzonderheden iets te maken heeft. Dat klinkt in onze, op onthullingen gespitste tijd vrij ouderwets, al behoeft' zo'n mening in beginsel niet onjuist te zijn. Nu, onthullingen zal men in deze levensbeschrijving van Ina Boudier bepaald niet vinden. De schrijver be- perkt zich meestal tot uiterlijke gebeurtenissen, haar relaties met familieleden, vrienden, schrijvende collega's, haar uitgever, de totstandkoming en de publicatie van haar werken en alle strubbelingen die daaraan vastzitten. Over de inhoud van haar boeken zegt hij niet veel, met de motivering dat P. H. Ritter in „De Vertelster Weerspiegeld" (1931) haar werken, voor zover toen verschenen, in- dringend geanalyseerd heeft. De levensbeschrijving mist daardoor toch wel iets aan diepte. Ina Boudiers sociale bewogenheid (of was het alleen maar vrouwelijk medeleven?) moet men zich nu maar uit haar, vooral ouder, werk herinneren. Betekende religie, politiek iets? veel? voor haar of had zij daarover slechts wat conventionele meningen die tot niets verplichtten? Wel wordt bijzonder duidelijk dat zij een ontembare arbeidslust had, merkwaardig voor iemand die nauwelijks kijk had op haar eigen werk en altijd het advies van anderen behoefde om tot publicatie over te durven gaan. Gelukkig probeert Edinga hier geen modewoor- den als compensatie of frustratie aan de man te brengen. Ook zonder „psycholo- gische" poespas komt er ondanks blijvende vragen toch een beeld van Ina Bou- dier-Bakker te voorschijn: dat van een persoonlijkheid, zeg voor mijn part: een eigenzinnige persoonlijkheid, die door het pittige jeugdportret op de omslag al voorspeld werd. Met een aangeboren schrijversbegaafdheid heeft die geleid tot een reeks veelgelezen romans, toneelstukken en andere publicaties. Dat haar werk na een periode van stilte, blijkens herdrukken thans weer in de belang- stelling komt, moet toch wel voor de qualiteit ervan pleiten. v. C. |
|||||||
KLEINE MEDEDELINGEN
|
|||||||
MUSEMENT
De eerste gezamenlijke presentatie van de Nederlandse Musea, die onder de
naam „Musement" in de Ircnehal van de Kon. Ned. Jaarbeurs aan de Croeselaan van 19 juni tot 13 juli zal plaats hebben, belooft een hoogst interessante gebeur- tenis te worden, niet alleen om de grote variatie in het gepresenteerde, maar ook om de zeer originele opstelling en de mogelijkheid voor het publiek om aan verschillende activiteiten deel te nemen. Meer dan 150 musea en particuliere verzamelaars, geenszins beperkt tot het
gebied van de kunst, hebben uit hun bezit velerlei objecten afgestaan. Uit de Utrechtse sfeer noemen wij het Van Baarenmuseum, het Aartsbissch. museum, het Centraal Museum, het Museum en Archief voor Tijdmeetkunde, het Ned. Goud- en Zilvermuseum, het Nat. Museum Van Speeldoos tot Pierement, het Ned. Spoorwegmuseum, het Oud-katholiek Museum, het Museum van het Prov. Utr. Genootschap, Douwe Egberts pijpenkamer en koffie- en thee Kabinet, het Grafisch Gezelschap De Luis, het Sypestein-museum te Loosdrecht en de Rijksdienst voor Oudheidk. Bodemonderzoek te Amersfoort, uit welke opsomming blijkt dat Utrecht heel wat meer cultuurbezit heeft dan menigeen misschien wist. Van deze geheel nieuwe wijze van presentatie zegt de uitgegeven folder dat
ze in haar soort een „wereldpremière" is. Toegangsprijs ƒ 2,50 p.p., kinderen beneden 16 jaar ƒ 1,50. Voor kleintjes van
3-6 jaar is een crèche aanwezig. 48
|
|||||||
OiÉJtreét
Redactie (waarn.): mr. J. W. C. van Campen, Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knocster p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J.E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt ƒ 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 6 / JUNI 1969
|
||||||
KASTELEN EN HUN TOEKOMST
„ . . . een kleine wandeling in het Utrechtse, Daar, langs de Wetering
ten zuiden van Doorn, kan men in kort bestek een zeer gevarieerd beeld krijgen van „het kasteel in Nederland". Er is van alles te zien: onfraai's èn fraais. Hinderstein is een voorbeeld van fantasieloze restauratie uit de vorige
eeuw met namaak-gotische vensters; maar het ligt zo dromerig in zijn herfstpark. Lunenburg, droef-opengereten oorlogsruïne, met een historische woon-
toren als kern, schuin tegenover het idyllische dorp Langbroek, wordt als eigendom van een Rotterdamse stichting herbouwd. Walenburg, pas gerestaureerd door de huidige bewoner, de heer E. A.
Canneman, architect van Monumentenzorg, vertoont een antiek poortje en, op een vierkant eiland, 'n laat-middeleeuwse toren naast een elegante woonvleugel van oude baksteen opgetrokken. Over het stille grachtwater leidt een beeldschoon houten brugje naar de voordeur. En aan de ach- terkant strekt zich een van de mooiste siertuinen van Nederland uit. Iets verderop troont Sandenberg, suikerwit gouverneurspaleis met
trotse piramidekoepel en torentjes, wijd en zijd omringd door parken en rood-wit-geluikte pachtboerderijen. Tenslotte, niet ver meer van Leersum, houdt zich het statige neo-
klassieke Broekhuizen als een slot van Assepoester schuil achter bossen en vijvers, wachtend op nieuw leven; men wil er een instituut op het gebied van natuuronderzoek in onderbrengen — het kon niet beter." Aldus beëindigt H. Besselaar een artikel „Het kasteel van vroeger en
de mens van nu" (Spiegel der Historie, dec. 1968, blz. 451-456), waarin 41
|
||||||
hij uiteenzet dat de bewoning van onze nog overgebleven kastelen door
particulieren steeds moeilijker, om niet te zeggen onmogelijk wordt en dat de oplossing hierin gevonden kan worden en in vele gevallen reeds gevonden is, dat, onder auspiciën van de Rijksdienst voor de Monu- mentenzorg en met steun van de overheid „meer en meer kastelen in ons land een bestemming krijgen, die — met behoud van de oorspron- kelijke voornaamheid en het historische stempel — aansluit op het ge- wone leven van vandaag. Raadhuizen, waterschapszetels, kerkelijke in- stituten, conferentieoorden, onderwijsinrichtingen, musea, jeugdherber- gen, soms ook hotels en (meest ietwat exclusieve) restaurants, ziedaar typisch Nederlandse bestemmingen van kastelen, waardoor die kastelen- van-vroeger de mensen-van-nu geleidelijk naderbij komen en harmoni- scher opgaan in het moderne levenspatroon." |
|||||||
,DAS LIED VON AMARONGEN"
|
|||||||
Op 10 november 1918 eindigde de eerste wereldoorlog met een wapen-
stilstandsverdrag en vluchtte Wilhelm II, duits keizer en koning van Pruisen naar Nederland. Namens de regering vroeg de toenmalige Com- missaris der Koningin in de provincie Utrecht, F. A. C. graaf van Lyn- dlen van Sandenburg telefonisch aan graaf van Aldenburg-Bentinck, of hij de keizer met zijn gevolg „voor korte tijd" in zijn kasteel Amerongen op wilde nemen. Die korte tijd heeft geduurd tot 15 mei 1920, toen de voormalige heerser „von Gottes Gnaden" zijn intrek nam in het op 16 augustus 1919 gekochte kasteel Doorn, waar hij tot zijn dood op 4 juni 1941 zou verblijven. Men leze over de Amerongen-Doornse periode het fascinerende en
soms verbijsterend boek .,Der Kaiser in Holland", dat de dagelijkse op- tekeningen bevat van de laatste vleugeladjudant van de keizer, Sigurd von Ilsemann. De oorspronkelijke uitgave (München 1967) en de neder- landse vertaling zijn hier te lande bij duizenden verkocht. Het boek loopt slechts over 1918-1923; een tweede deel zal binnenkort het licht zien. Kort daarna lag in de boekwinkels een vertaling van de levensgeschie-
denis van Willem II, geschreven door de laatstlevende van zijn kinderen, zijn enige dochter Viktoria Luise. 1) In de bladzijden die zij aan het verblijf van haar vader te Amerongen
en Doorn wijdt, komt tamelijk uitvoerig de kwestie ter sprake of de keizer vrijwillig, uit eigen beweging, naar Nederland is gegaan, of dat zijn naaste omgeving, met name Hindenburg hem daartoe krachtig heeft aangezet. De generaal-veldmaarschalk had weinig lust zich ver- antwoordelijk te stellen en trachtte lange tijd een dergelijke verklaring te omzeilen. De keizer had de jurist Kuno Graf von Westarp, jaren lang Reichstagabgeordneter van de conservatieve Partij en preussischer Ober- verwaltungsgerichtsrat (!) opdracht gegeven zich voor deze zaak in te spannen. Het was werkelijk niet eenvoudig Hindenburg voorlopig tot 42
|
|||||||
een andere verklaring te bewegen dan hij in augustus 1920 gaf: „Zijne
Majesteit de keizer en koning is weggegaan omdat zijn volk hem in de steek gelaten had. De heldendood aan het hoofd van het leger2) was onmogelijk, omdat de wapenstilstand juist gesloten was . . . (etc.)" Eerst op 28 juli 1922 ging Hindenburg door de knieën en schreef eigenhandig aan zijn vroegere Oberste Kriegsherr: „Voor het door Uwe Majesteit op de onzalige 9e november, op grond van het eenstemmig voorstel van de gezamenlijke bevoegde adviseurs, genomen besluit, draag ik de verant- woordelijkheid" 3). Dat de Reichskanzler Prinz Max von Baden op 9 november 1918
gepubliceerd had: „Seine Majestat der Kaiser unid König haben sich entschlossen, dem Throne zu entsagen", heeft de balling van Doorn hem nooit vergeven. „Voor hem bleef het feit bestaan, dat een generaal van Pruisen, bovendien van dezelfde stand als hij, eigenmachtig de troons- afstand van zijn koning en keizer afgekondigd had. Voor een andere zienswijze was hij niet toegankelijk". Zelfs Westarp, een der meest uit- gesproken tegenstanders van Max von Baden, meende dat voor onder- scheid maken tussen de kroon van Pruisen en de keizerskroon een wijzi- ging van de grondwet (volgens welke de koning van Pruisen keizer |
||||||||||
Das Lied von Amarongen
|
||||||||||
Dem
GRAFEN KUNO VON WESTARP
dem Rebellen wider Gottes Entscheid
zu tagtaglidiem Singen gewidmet von
Dr.KARL GENGNAGEL |
||||||||||
Frankf urt a. M. 1927
|
||||||||||
Selbstverlag des Verfassers
Praunheimerstr. 10, p. |
||||||||||
Das Lied von Amarongen
(Alle Rechte vorbehalten)
(Vertonung gestattet) Mein Held, mein Herr, bei Sternenlicht
Traumt schwarz von Sturz und Weltgericht, Von Fludit und Amarongen Und spricht im Traum: Idi Unglückstor, Now wredced and rent for evermore, Ich zöge Ruh der Reise vor? Nein, auf nach Amarongen! *
Und sieh, was Will getraumt, gesdiieht,
Der Wagen rollt, der Kriegsherr flieht Bei Nadit und unbesongen. |
|||||||||
was) en dus ook de toestemming van de Bondsraad, de Rijksdag en het
kabinet van Pruisen noodzakelijk geweest was, waarvoor in die revolu- tionaire dagen tijd noch gelegenheid was4). Later (1923) heeft Westarp nog voor herstel der monarchie geijverd,
zij het niet in de persoon van Wilhelm II (wat deze tegen alle realiteit in bleef verwachten), maar voor de zoon van de kroonprins5). |
|||||||||
Graf Westarp is hier slechts ten tonele gevoerd om duidelijk te maken
aan wie het gereproduceerde pamflet in dichtvorm „Das Lied von Amarongen" werd opgedragen. De termen waarin die opdracht vervat is, doen vermoeden dat de schrijver niet alleen een politieke tegenvoeter van Westarps pro-monarchistische activiteit was, maar tevens een van die lieden die hun onwrikbare meningen bij voorkeur funderen op duis- tere bijbelpassages. Dr. Karl Gengnagel wist precies dat Westarp tegen Gods raadsbesluit rebelleerde toen hij de monarchie voorstond en dat Luc. 1, 52 duidelijk te maken had met de val van de duitse koning- keizer. Zulke lieden komen gemakkelijk in conflict en voelen zich nog al eens gauw door anderen tekort gedaan. |
|||||||||
44
|
|||||||||
Und hinter ihm im Staube weit
Liegt Brandenburg und Preufienzeit, Sein Sdinurrbart, Helm und Sabelsdieid Zersprongen und verklongen! |
|||||||||
Einst war ich, ruft er, o ich Geck,
Kastanienglatt, jekammt und keek, Mit Orden rings umhongen — Jeijt aber sitj' ich, sit}' ich hier, Als gröfltes Weichtier sag' ich mir, Und sinn' und sinu' und simulier': Was ist jeijt anzufongen Mit mir in Amarongen? |
|||||||||
Dr. Friedrich Karl Gengnagel was in 1854 geboren in Crumstadt,
Kreis Grosz-Gerau. Blijkbaar heeft hij en engels en frans gestudeerd, waarvoor hij langere tijd in Engeland gewoond heeft. Daar verscheen tenminste „Dr. Gengnagel's method of learning and teaching modern languages" en „A practical introduction to french grammar and con- versation for beginners" (beide London - Halle o.S. 1884). In een latere periode komen twee brochures van de pers: „Gefahren
des englischen Parlementarismus. An eine persönliche Erlebnis dargestelt (The Southampton county court outrage on a German resddent)", Dordtmund 1912. Het is duidelijk dat hijzelf die german resident is. In het volgend jaar dient het meest cryptische bijbelboek om zijn mening over de evolutietheorie te belichten: „Evolution and Darwinism fore- shadowed in the Apocalypse", Eastbourne 1913. Gelukkig maar 8 folz. groot. Mogelijk is Gengnagel in Duitsland nog leraar geweest. Althans gaf
hij daar twee „Schuldramen" uit: „König Rolf (2e dr. Darmstadt 1911) en „Der Junker von Roon" (Darmstadt 1913), zoals hij al eerder, bij de Schillerfeesten van 1905, een blijspel „Fürst und Künstler" het licht had doen zien (Leipzig 1905). |
|||||||||
45
|
|||||||||
Later, minstens van 1921 tot 1931, vinden wij hem terug als privé -
leraar engels in Frankfort am Main. In die periode publiceerde hij „Neue Frankfurter Verse" (Frankfurt 1926), die een voorafgaand bun- deltje Frankfurter Verse veronderstellen. Hij behoorde blijkbaar bij die grote schare letterlievenden, die ook na hun jeugd nog wel eens een gedicht schrijven. Gengnagels laatste publicatie is waarschijnlijk „Das Lied von Amaron-
gen" geweest (hij spelt hardnekkig Amarongen), waarin reminiscenties opklinken aan „Lenore" van Burger, dat iedere Duitser van zijn gene- ratie van buiten kende. Het goed uitgevoerde drukwerkje (12x10 cm) — met rode sterretjes
en enkele regels in rood en op de laatste bladzijde zelfs twee kapitale regels in goud —, in 1927 in „Selbstverlag" uitgegeven, werd door de schrijver aan autoriteiten in Utrecht (en elders?) eind maart van dat jaar toegezonden. Waarschijnlijk wel vanwege de ligging van Ameron- gen in onze provincie. Er blijven vragen. De auteur zal toch wel geweten hebben, dat keizer
Wilhelm in 1927 al zeven jaar niet meer te Amerongen woonde. Waar- schijnlijk is het gedicht dan ook eerder geschreven, kort na 1918. Daar |
|||||||
Ev. Lukas 1, 52.
Der Umsturz der Monarchie in Deutschland
wie sonstwo ist einzig und allein von Gott gewirkt, wie das Buch der Wahrheit im Origi- nal ausdriicklich und feierlich erklart: ER HAT DIE GEWALTIGEN VOM
THRON GESTÜRZT Der Mann auf der Kanzel ist stumm oder
leugnet, aber die Steine schreien! |
|||||||
46
|
|||||||
„Amarongen" als basis-rijmwoord gebruikt is, was verandering in
„Doorn" onmogelijk. Waarom werd het drukwerkje nu juist in 1927 uitgegeven en ver-
spreid? Was daar toen een bizondere aanleiding voor? Had graaf Wes- tarp juist in dat jaar weer bijzondere activiteit ontwikkeld, die Gengnagel niet aanstond? En wat is dan het verband tussen dit en de keizer als bewoner van kasteel Amerongen? Misschien zal het tweede deel van Von Ilsemann daarover enig licht verspreiden. Tot zolang blijft het druksel een curiosum, dat misschien meer over de schrijver openbaart dan over de keizer zelf. Dr. Gengnagel is op 30 maart 1931, 77 jaar oud en ongehuwd in de
neurologische kliniek te Frankfurt Niederrad overleden. v.C. |
|||||||
x) „Memoires van de dochter van de Duitse Keiser". Terheyden, (alweer) z.j.!
Oorspr. titel: ,,Ein Leben als Tochter des Kaisers". 2) Keizers en koningen vallen in de 20ste eeuw niet meer aan het hoofd van een
leger (v.C). 3) Viktoria Luise, Memoires, blz. 206—209.
4) Ibid., blz. 224. — De acte van troonafstand is door de Keizer 28 november
1918 te Amerongen ondertekend. 5) Von Ilsemann, S. 274.
|
|||||||
HOE DE SINT-NICOLAASKERK HAAR KERMISDAG VIERDE
|
|||||||
Met hier een hap en daar een snap geven de 15e-eeuwse rekeningen
van de Utrechtse Klaaskerk - de oudst bewaarde is die van 1427 - ons nog wel enigszins een indruk van de wijze waarop de verjaardag van de kerk werd gevierd. Onder verjaardag dan te verstaan de dag van de wijding, de dedicatio, in het gewone spraakgebruik kerkmis- of kermis- clag genoemd. Op welke datum deze feestdag viel is, voor zover ik weet. niet meer bekend, maar uit de kerkrekening van 1511 blijkt hij te liggen tussen Pinksteren en Visitatio, d.w.z. tussen 8 juni (Pinksteren 1511) en 2 juli. De dag tevoren werd de kerk versierd met „meijen" en met .,lichtbroden". Bij meijen zullen we niet zozeer aan takken van de mei- doorn moeten denken als wel aan takken groen in het algemeen. Mej. Dr. C. Catharina van de Graft, die in haar artikel „Van den meiboom en de meitakken te Utrecht", opgenomen in het Jaarboek van 1931, ook de versieringen in onze Utrechtse parochiekerken op hoge feestdagen ter sprake brengt, meent dat als meitakken hier vooral sparregroen zal zijn gebruikt. De meijen werden gesneden onder De Bilt, werden met paard en wagen aangevoerd en in de kerk met „lapsnoer" opgehangen door de koster, die daarbij door de andere personeelsleden van de kerk, zijnde de schoolmeester en de doodgraver, werd bijgestaan. Onder licht- broden, waarvoor we ook de woorden „hangbroot" of „hangkoecken" tegenkomen, moeten we wittebrood verstaan, toentertijd een grote luxe. We zullen mogen aannemen dat deze lichtbroden na het feest onder de 47
|
|||||||
daarvoor in aanmerking komende parochianen werden verdeeld. Op de
feestdag zelf vond een hoogmis plaats, waarna onder klokgelui een pro- cessie werd gehouden. In de rekeningen van 1507 en later wordt dan nog melding gemaakt van een uitbetaling aan „de trompers van der stat", dat zijn de stadsblazers1), die in de processie voor het Heilig Sacrament hadden uitgelopen. Een extra verlichting verhoogde de fees- telijke sfeer in de kerk. In de rekening van 1499 vinden we nogal wat bij elkaar dat op de viering van de kermisdag betrekking heeft. Ik laat die posten hier volgen. Van lichtbrood wordt dit jaar niet gesproken. Item gegeven om een wagen meyen tegen ons kermisse 1 gld.
Item gegeven 7 priesteren die de processi hebben helpen
doen op onse kermisdach 7 er. st. Ende gegeven van een pose die grote clock te luden ter wijle dat die pro- cessi omme ginck 2 er. st. Facit te samen 9 er. st. Item gegeven den koster, schoelmeister ende doetgraver als sij die meijen op hingen 2 J/2 er. st. Item gegeven van die epistel te singen op kermisavont ende op kermisdach 2 er. st. Item gegeven om 2 pond lapsnoers 3 er. st. Item gegeven tegen onse kermisse om twee tortijssen tstuck 7 pond ende noch twee tortijssen tstuck 5 pond elck pont vijff stuver, facit te samen 16 gld. Van de vermelde bedragen valt ons de aanzienlijke som van 16 gulden
voor vier „tortijssen" het meest op. Blijkbaar zijn kaarsen van zuivere bijenwas altijd kostbaar geweest. Zoals men uit de post van de tortijssen kan narekenen, gingen er 75/2 stuiver in een gulden. Het waren dan ook Arnoldusguldens, genoemd naar hertog Arnold van Gelre (1423-1465). Merkwaardig is de verandering die wij de naam van deze munt in de loop van de tijd zien ondergaan. Tot 1482 spreken de rekeningen van Arnoldusgulden. Dan gaat men afkortingen gebruiken: Ar.-, Aer.-, Aern. gulden. Het maakt de indruk dat men na 10 jaar niet meer beseft waar- voor die afkorting ook weer gebruikt wordt, want de rekening van 1493 spreekt van „Aernemsce" gulden. Deze benaming - waarde blijft 7J/a stuiver - handhaaft zich tot 1515, in welk jaar men gaat rekenen met de voor dien trouwens ook al bekende rijnse gulden van 20 stuiver. In 1521 wordt de naar Karel V genoemde Carolusgulden ingevoerd, even- eens van 20 stuiver. - Met „cr.st." tenslotte wordt crumstert bedoeld, of cromstart, een munt zo genoemd naar de erop afgebeelde leeuw met een krul in zijn staart. Er gingen 15 crumsterts in een Arnoldusgulden. De Bilt. P. H. Damsté
|
|||||||
Tromp = een blaasinstrument: horen, bazuin e.d. (Oud-frans: trompe). Een
verouderd woord, evenals het werkwoord „trompen" = op een tromp blazen. Vóór zijn verheffing in de adelstand (1640) vertoonde het wapen van Maar- ten Harpertszoon Tromp een zittende aap (maarten) met een harp en een tromp (fluit) in zijn poot. |
|||||||
48
|
|||||||
D. H. HUYGEN f
|
|||||
In Dirk Hendrik Huygen verloor de oudheidkundige vereniging Flehite
te Amersfoort op oudjaarsdag 1968 een man die voor de vereniging en haar museum van grote betekenis is geweest. Hij was een van die merk- waardige mensen, die naast hun gewone werkkring (in dit geval het onderwijzerschap) zich wijden aan een liefhebberij en deze met zo veel ijver beoefenen dat zij Censlotte erkende deskundigen op dat gebied worden. Aan een in memoriam van zijn collega conservator heemkun- de bij het museum Flehite, J. D. H. van der Neut, is het volgende ontleend: „Toen de oudheidkundige vereniging Flehite in 1920 een zeer groot
verlies leed door het overlijden van haar machtige beschermer en voor- zitter Tromp van Holst van Randenbroek, braken er moeilijke jaren aan voor het museum. Immers, het van Tromp van Holst in gebruik ge- kregen perceel Breestraat 82 moest worden ontruimd (het werd daarna r.k. spaarbank) en alle goederen moesten weer teruggebracht en opge- tast worden in het oude pand Breestraat 78. Tijdens die depressie ont- dekte Flehite's voorzitter Croockewit de schoolmeester D. H. Huygen. In een vergadering ten stadhuize op 11 december 1924 werd deze Huygen prompt benoemd tot secretaris en conservator. Er wachtte hem een omvangrijke taak. Maar met veel energie, groeiende kennis en liefde voor de oudheidkunde werkte de nieuwe man zich door de rijstebrijberg in 't museum heen. Geheel belangeloos heeft Huygen meer dan een kwart eeuw deze functie vervuld. Op voorbeeldige wijze. Hij werd de ziel van alle oudheidkundig werk in Amersfoort. Duizenden uren heeft hij besteed aan snuffelen, catalogiseren, ordenen, tentoonstellingen inrich- ten. Tegelijkertijd aan het beoefenen van de lokale geschiedenis van Amersfoort, wat toen algemeen heemkunde werd genoemd. Zo zijn bijvoorbeeld alle huizen van Amersfoort eerst door hem onder
handen genomen (later in samenwerking met de oudheidkundigen Tee- ling en v. d. Neut). Allerlei zowel grote als kleine registers zijn aan- gelegd om de beoefening van de historie voor iedereen maar gemakke- lijk te maken. Bovendien had Huygen bijzonder veel interesse voor alle roerende
zaken in het museum. Hij kende en inventariseerde ze allemaal, kant, porcelein en kinderspeelgoed inbegrepen. Aartssnuffelaar als hij was, had Huygen de gave in vele archieven elders (Leiden, Brussel, Den Haag) alles te ontdekken, wat betrekking had op of afkomstig was van Amersfoort en Amersfoorters. Dan werden dagen besteed aan letterlijk kopiëren, waarbij hij niet zelden de gelegenheid waarnam om tussen de bedrijven door een belangrijk antiek stuk voor Flehite aan te schaffen. Grote bekendheid, ook buiten de landsgrenzen, verwierf o.a. zijn afde-
ling kinderspeelgoed en Oldenbarneveltiana. Huygen vond zelfs tijd om de rijke archieven van de stichtingen De
Poth en St. Pieter te ordenen. Zijn jaarverslagen mogen gerust heemkundige juweeltjes genoemd
49
|
|||||
worden. Zij vormden immer een goede bron voor andere onderzoekers.
Het was dan ook geen wonder dat de regering hem decoreerde en de
oudheidkundige vereniging hem benoemde tot lid van verdienste en hoofdconservator. Ook toen hij wegens zijn hoge leeftijd niet meer in „zijn" museum kwam, bleven zijn belangstelling voor en zijn medewer- king aan de beoefening der heemkunde onverflauwd. Men kon altijd op zijn hulp en adviezen rekenen. Zijn verscheiden betekent een groot verlies voor Flehite en haar oud-
heidkundige aanhangers. Voor de heemkunde is met Dirk Huygen de laatste vakman heengegaan. Maar heel veel van Flehite's inventaris en bibliotheek blijft getuigen
van de grenzeloze liefde en onbaatzuchtige arbeid in en voor Oud Amersfoort". NIEUWE PUBLICATIES
|
|||||
P. P. V. van Moorsel, Willibrord en Bonifatius (Fibulareeks 28), Bus-
sum 1968, 106 blz. met afbb. Na de stroom van publicaties bij gelegenheid van de herdenking in 1939 van
Willibrord, twaalf eeuwen na zijn dood, is de belangstelling voor zijn figuur aller- minst verflauwd, evenmin als voor Bonifatius, zijn jongere tijdgenoot. Allerlei detailstudies getuigen daarvan. Het had zin een samenvattend overzicht van de werkzaamheid van beide geloofsverkondigers te schrijven waarin van het nieuwe materiaal gebruikt gemaakt werd en de nieuw-verworven inzichten verwerkt wer- den. Naar het mij voorkomt is dr. Van Moorsel er met deze uitgangspunten in geslaagd een boekje samen te stellen dat de sporen draagt van kritisch onderzoek en daardoor aan eisen van historische betrouwbaarheid voldoet. Betrekkelijk weinig zijn de bronnen, waaruit voor Willibrords leven geput kan
worden, meer weten we van Bonifatius. Dat maakt dat in beider levensbeschrij- ving altijd nog lacunes blijven en met onzekerheden gerekend moet worden. Dat geldt trouwens voor de hele vroege middeleeuwen. Wellicht dat mede daardoor die periode voor de historicus zo boeiend is. Door de bestudering van hun tijd, door hun plaats te bepalen in de toenmalige
(politieke, kerkelijke) samenleving zijn beiden, ondanks die onvolledige docu- mentatie, langzamerhand toch minder vage verschijningen geworden. Met name geldt dat voor hun typen, hun karakter, waarmee vanzelf de aard van hun op- treden correspondeerde. Willibrord is bepaald een mildere, misschien zelfs wijzere figuur dan Bonifatius, die met een modern woord dynamischer lijkt, een groter organisator was, maar zich ook moeilijker in andermans gedachtenwereld kon inleven. Het grondleggend werk van Willibrord en anderen heeft Bonifatius uit- gebouwd, geïnstitutionaliseerd, als die term niet te sterk is. Dat ook het tijdsbeeld veranderde in de eeuw die hun beider loopbaan besloeg, bepaalde tevens het verschil tussen hun missioneringsmethoden. Aan een kerkhervorming in het Fran- kenrijk heeft Willibrord niet hoeven te denken, Bonifatius werd er meer gecon- fronteerd, was er feitelijk de stuwkracht van. Op blz. 85 geeft dr. Van Moorsel een soort samenvatting van beider werkzaam-
heid zoals wij die achteraf zien: „Met Bonifatius (f 754) daalde een tijdperk uit onze Westeuropese geschie-
denis in het graf: het tijdperk namelijk van de Angelsaksische bisschoppen in Friesland en Austrasië, de periode ook van de Angelsaksische kerkhervormers in het Frankische rijk. Het is een korte periode geweest. Zij is begonnen met het optreden van Wilfrid en Wigbert in Friesland, gevolgd door dat van Willibrord, nog volop missionaris en wel gedurende heel zijn leven, en bereikte haar hoogte- 50
|
|||||
punt in Bonifatius, die naast de zending ook de vernieuwing in zijn vaandel had
geschreven en die juist daarom meer het mikpunt van kritiek moet zijn geweest, dan zijn voorgangers. Met Bonifatius is echter ook een nieuwe époque aangebro- ken, en wel die, waarin het pausschap zich meer op Europa begon te concen- treren dan voorheen, met name op het westen van ons continent, terwijl het Frankische rijk er met de morele steun van de pausen een rol kon gaan vervullen, die het gaarne als een voortzetting zag van het oude Romeinse rijk". Ter voorafgaande oriëntering wordt gaarne de lectuur aanbevolen van het even-
eens in de Fibula-reeks (nr. 22) verschenen boekje van dr. D. P. Blok, „De Franken. Hun optreden in het licht der historie", Bussum 1968. v.G. E. Bruna, Sint Liudger, de voltooier. In eigen beheer, 1968. (Besteladres:
Gardiaan der Minderbroeders, Maastricht, giro 1.03.79.69). Met afbb. en een kaartje, 68 blz. (ƒ 4,—). In een andere toonsoort geschreven, sluit de publicatie van pater Bruna toch goed
aan bij het boven aangekondigde boek over Willibrord en Bonifatius, zoals het levenswerk van Liudger een vervolg en afronding is van de arbeid van eerstge- noemden. Terecht gebruikt schr. de van prof. Gosses afkomstige term „de vol- tooier" om de figuur van Liudger bondig te karakteriseren. Liudger moet ongeveer in 742 geboren zijn op een plaats die „Suabsna" of „Suecsnon" heette, waarin men, op zwakke gronden overigens, Zuilen aan de Vecht heeft willen zien. Hij stamde uit een familie van grondbezitters, „adel" als men wil, en het is een interessant gegeven dat de eerste geloofsverkondigers hun contact vooral in die kringen legden. Naar de zeden van de tijd bracht de overgang van de grote heren tot het christendom bijna vanzelf die van hun onder- horigen mee. In de achtste en negende eeuw komen de bisschoppen, abten en abdissen bijna allen uit deze maatschappij laag en zijn veelal ook familie van elkaar. Liudger is een van de eerste geloofsverkondigers geweest die niet uit Engeland
kwam. In de tweede generatie was er dus al „inlandse" geestelijkheid. Zijn eerste opleiding ontving hij aan de Utrechtse kloosterschool die toen onder leiding van abt Gregorius stond. Maar dan gaat hij toch voor een jaar naar York, waar het onderwijs en de persoon van de later zo beroemde diaken Alcuin hem zo boeiden, dat hij kort daarna nog eens voor drie jaren de Noordzee oversteekt. Merkwaardig is overigens dat zich omstreeds die tijd een tendens openbaart zich van Engeland los te maken. Willibrord en Bonifatius hadden zich nog gedistancieerd van het bisdom Keulen, waaronder ze eigenlijk thuis hoorden. Liudger gaat (777) naar Keulen om de priesterwijding te ontvangen. Zijn verder leven speelt zich elders dan te Utrecht af. Hij werkt in Deventer,
Friesland, in de Achterhoek, in Westfalen vooral, wordt de eerste bisschop van Munster, sticht de abdij te Werden. Wanneer wij hem om de geografische be- paaldheid van zijn werkterrein buiten onze aandacht houden, doen wij de ge- schiedenis onrecht, die toen immers nog niet ingeëngd was binnen landsgrenzen. Ook de geloofsverkondigers zelf beperken zich zelden tot één plaats. Je krijgt soms de indruk dat ze altijd onderweg zijn naar een andere streek, maar bepaald niet in het wilde weg. Organisatorisch talent, doelbewuste „planning" kan men vele predikers en bisschoppen van de 6de—10de eeuw allerminst ontzeggen. Echter- nach/Utrecht, Fulda, Werden - om van andere steunpunten niet te spreken - worden centra van christelijke cultuur die geleidelijk-aan het aanschijn van West- Europa gaat bepalen. Op de overgang van de post-romeinse tijd naar de middel- eeuwen ligt het interessante gebied, waarop voor archaeologie, handschriften- kunde, bodemgeschiedenis, kerkelijke en profane historie nog volop te werken valt. Liudger overleed in 809 en werd te Werden begraven. In Munster en heel
Westfalen wordt zijn nagedachtenis nog steeds in ere gehouden en aan zijn per- soon en zijn tijd de ene studie na de andere gewijd. v.C.
51
|
||||
A. I. J. M. Schellart, Duiventorens en duiventillen. In: Spiegel der his-
torie, 3e jrg. nr. 12 (december 1968), blz. 424-431. Met afbb. „Duiventorens zijn afzonderlijke gebouwtjes of onderdelen van grotere gebouwen,
ingericht voor het houden van grote aantallen duiven met de bedoeling in vroegere tijden gewaardeerd duivenvlees of duivenpastei op tafel te krijgen en daarnaast ook om de hooggeprijsde duivenmest te verwerven. Deze meststof werd onmis- baar geacht bij het bemesten van bepaalde cultures, bij voorbeeld hennep, safraan en ook tabak". Niet ieder mocht vroeger een duiventoren zetten en duiven houden. Het recht
van ,,duiventil" of „duivenslag" was een heerlijk recht, d.w.z. een recht dat aan een „heerlijkheid" verbonden was. Het ging daarbij niet om enkele koppels, maar om zeer grote aantallen. Een toren met 500 duiven was bepaald een kleine. Deze en andere bijzonderheden (o.a. over de verschillende typen) kan men
lezen in bovengenoemd artikel van de directeur van de Nederlandse Kastelen- stichting. In de provincie Utrecht zijn nog 14 stenen duiventorens, 4 houten en 8 van andere vorm overgebleven. Meestal staan ze in de nabijheid van een kasteel of vormen een onderdeel van een oude boerderij of poort. v. C. |
||||||
Honderd jaar kathedrale koor Utrecht 1869—1969. Utr. 1969, 36 blz.
met portrr. en afbb. Een gedenkboekje bij het 100-jarig bestaan van het zangkoor „St. Gregorius
Magnus" van de kathedrale kerk in de Lange Nieuwstraat, waarin vooral het opstel van Wouter Paap over „een eeuw kerkmuziek in de utrechte kathedraal" (blz. 7—29) de aandacht trekt. „De Utrechtse kathedraal mag zonder twijfel beschouwd worden als de baker-
mat van de wederopleving van een eigen liturgische muziekstijl in ons land". De kerkmuziekbeweging van de zeventiger jaren van de vorige eeuw richtte zich op het bloeitijdperk der klassieke polyfonie en met name werd Palestrina het grote voorbeeld. Die muziekopleving viel samen met of beter gezegd behoorde bij het reveil van ook de andere kunsten in onze stad, waarbij de namen van Van Heu- kelum, F. W. Mengelberg, Gever, Tepe en G. B. Brom vanzelf in de herinnering terugkomen. De uitvoeringen in de Catharijnekerk kregen naam niet het minst door het
gelukkige feit dat, te beginnen met P. J. Jos. Vranken (1892), gedurende een lange reeks van jaren functionarissen met scheppend vermogen hetzij als koor- leider, hetzij als organist aan de kathedraal verbonden waren. Men kreeg daar vrijwel doorlopend een beeld van de ontwikkeling van het kerkelijk componeren, aldus W. Paap. Figuren als Joh. Winnubst, Hendrik Andriessen, Herman Strate- gier zeggen in dit opzicht genoeg. Dat de R.K. Kerkmuziekschool (thans Ned. Instituut voor Katholieke Kerk-
muziek) in 1925 juist te Utrecht werd opgericht, was mede te danken aan de mogelijkheid voor de leerlingen om regelmatig de kerkmuziek in de kathedraal te volgen. Een bijzondere band tussen school en kerkkoor ontstond door de be- noeming van de directeur J. J. H. Voncken tot rector cantus van de kathedraal in 1954. Een afzonderlijke koorschool (1959) in het pand naast de kerkmuziek- school zorgde voor de aanwas van het in de polyfone kerkmuziek onmisbare jongenskoor. Bij de opleiding van de 6—12-jarige jongens wordt de Ward- methode gevolgd. Een weense autoriteit op muziekgebied heeft hun zangprestaties eens gewaardeerd door ze te vergelijken met de Wiener Sangerknaben. De tijden veranderen en daarmee de beleving en de vormen van de kerkelijke
eredienst. Het kathedrale koor, volstrekt niet alleen op het verleden ingesteld, staat voor moeilijke opgaven. Mogen in de tegenwoordige beroering op liturgisch gebied „de verworvenheden van een eeuw kathedrale kerkmuziek" niet verloren gaan. v.C.
52
|
||||||
Redactie (waarn.): dr. ]. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Administratie: H. ]. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt ƒ 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 7-8 / JULI-AUG. 1969
|
|||||
EXCURSIE NAAR DE WERVEN VAN DE OUDEGRACHT
Op zaterdag 30 augustus 1969 houdt de vereniging „Oud-Utrecht" een
excursie langs de unieke werven van de Oudegracht met een bezoek aan de werfkelder. Vertrek om 14.30 uur vanaf de Vismarkt voor een wandeling langs de
werven, waarbij ook de verschillende oude huizen bezichtigd kunnen worden. Om 16.00 uur een bezoek aan de kelder van de wijnhandel Fa. Van
Wageningen en De Lange, Oudegracht 113, waar een glas Rosé-landwijn of een glas jus d'orange kan worden genuttigd; verdere consumpties komen voor eigen rekening. De fa. Van Wageningen en De Lange is zo vriendelijk geweest zich bereid te verklaren tot een wedstrijd in het proeven van wijn, waarbij herkomst, provincie, jaar etc. moeten worden bepaald, op haar kosten. De heer Van Wageningen zal de resultaten beoordelen. Tevens is er als speciale aanbieding een feestpakket te ver- krijgen bestaande uit een fles Rosé, een fles witte wijn en een fles rode wijn tezamen voor de gereduceerde prijs van ƒ 9,—. Belangstellenden kunnen na afloop van de excursie om ca. 17.30 uur
een bezoek brengen aan het Italiaanse restaurant „La Pizzeria", Voor- straat 30, waar een pizza „Margherita" kan worden genuttigd tegen de speciaal laag aangeboden prijs van ƒ 3,25. Kaartverkoop uitsluitend bij fa. De Discus, Minrebroederstraat 25
tot en met donderdag 28 augustus uiterlijk. Wegens de beperkte ruimte kan slechts door ten hoogste 60 personen aan deze excursie worden deelgenomen; bij voldoende belangstelling kan de excursie één of twee- maal herhaald worden. 53
|
|||||
De kosten van de excursie bedragen ƒ 1,— voor de wandelingen langs
de werven en ƒ 4,— voor de gehele excursie inclusief de maaltijd. Introductie gaarne toegestaan. De ontstaansgeschiedenis van de Utrechtse werven, die in Nederland practisch
uniek zijn, is nog niet geheel opgehelderd. Aanvankelijk lagen de stenen huizen langs de Oudegracht achter een lage dijk ter bescherming tegen het soms nog hoog stijgende water. Door de toenemende inpolderingen in het laatste kwart van de 13e eeuw daalde het waterpeil in de Oudegracht, zodat een nieuwe lager ge- legen kade ontstond. De toepassing van goedkope baksteen in dezelfde tijd stelde de Utrechtse bouwers in staat deze aangeslibde kade en de achtergelegen muren te verstevigen door een mantel van baksteen. Bovendien werden veelal de kelders onder de straat doorgetrokken, zodat de schepen rechtstreeks op de werven gelost konden worden. Zo is vermoedelijk de aparte etagebouw ontstaan van werven en werfkelders onder het straatniveau: Sommige van de oudste Utrechtse huizen bezitten geen of pas later aangelegde werfkelders. De excursie voert langs de oudste woonstraat van Utrecht. Achter de markante
huizen aan de Vismarkt lag het keizerpaleis „Lofen", waarvan de toegangen op enkele plaatsen nog te zien zijn. De grote zaal van dit elfde-eeuwse gebouw was aanvankelijk vanaf de Vismarkt toegankelijk. Pas later verrezen de hoger gelegen huizen aan de westzijde van het Domplein, waarvan dit voormalige paleis de kelderverdieping werd. Door de eveneens jongere huizen aan de Vismarkt werd „Lofen" vrijwel geheel aan het gezicht onttrokken. Verderop langs de Oudegracht zullen verschillende oude huizen te zien zijn,
m.n. Drakenburch en Oudaen. Litteratuur: Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te
Utrecht. Namens het bestuur, de excursie-commissie:
Mevr. J. C. JONGBLOED-GERRITSEN Mevr. B. E. BUYS-DE GEUS en Mevr. A. E. M. BEAUCHAMPET-LORWA. |
||||||||
AANKONDIGING TOEKOMSTIGE EXCURSIES:
|
||||||||
Voor de leden van de vereniging „Oud-Utrecht" zal een speciale
excursie naar de tentoonstelling „Van Romein tot Hoog-Catha- rijn" worden gehouden op woensdagavond 17 september a.s. om 20.00 uur. Samenkomst bij het Museum voor nieuwe religieuze kunst, het Catharijneconvent in de Lange Nieuwstraat (naast de R.K. kathedraal). Zie voor de toelichting p. 55 van dit maandbl. Zaterdag 27 september. Bezoek aan kasteel, Ned. Herv. Kerk en
huizen te Amerongen. Vertrek Janskerkhof 13.00 uur. Zaterdag 18 oktober. Bezoek aan Slot Zeist en Broedergemeente.
Vertrek Janskerkhof 13.30 uur. Nadere aankondigingen in het Maandblad van september.
|
||||||||
54
|
||||||||
„VAN ROMEIN TOT HOOG-CATHARIJN"
|
|||||
Utrecht zal weer gaan „bewegen". Van 15-30 september zullen 2 „Motion-
weeks" de stad van nieuwe impulsen moeten voorzien. Ook het Gemeentelijk archief zal een bijdrage leveren in de vorm
van een tentoonstelling, die een overzicht bevat van 19 eeuwen stedelijk leven. De bezoekers van de expositie zullen kennis kunnen maken met prenten, die maar zelden worden vertoond. Het wordt een uiterst variante expositie, waarvoor het Aartsbisschoppelijk Museum haar af- deling Religieuze Kunst in het Catharijne-convent, Lange Nieuwstr. 38, beschikbaar stelde. In de ruime zaal met een oppervlakte van c. 300 m2 zullen diverse stands worden ingericht, die elk een periode van de Utrechtse geschiedenis uitbeelden. Om de gang door deze tentoonstel- ling te vergemakkelijken maken wij met U alvast een denkbeeldige wan- deling. Bevolkings-overzicht 200—1969
De ingangspartij zal bestaan uit een koker, waavan op de ene zijwand
de groei van de bevolking door de eeuwen heen in beeld wordt gebracht door een grafiek in de vorm van foto's van dames in de kleding van het aangeduide jaar. Vanaf de Romeinse vrouw, die 3 cm hoog wordt, loopt de bevolking van 600 inwoners op tot de 20e eeuwse mode, 200 cm hoog bij een bevolkingsgetal van 275.000. Op de andere zijwand is de ontwikkeling in de woningbouw te zien. Het „castellum"
De maquette van het castellum vormt het begin van de eigenlijke ten-
toonstelling. Vanuit deze Romeinse legerplaats, in de buurt waarvan zich geleidelijk aan kooplieden en ambachtslui vestigden, is de huidige stad Utrecht gegroeid. Het castellum wordt geflankeerd door twee vitri- nes met voorwerpen uit de Romeinse tijd die men bij opgravingen in Utrecht en omgeving heeft gevonden. Het zijn meest gebruiksvoorwer- pen en wapens. Aan de wand geven reprodukties van details van de zuil van Trajanus en die van Marcus Aurelius te Rome een kijk op het dagelijkse leven van de Romeinse soldaten in die dagen, terwijl kaarten de geografische ligging van het castellum nader toelichten. Middeleeuwen
Onmiddellijk aansluitend op het Romeinse gedeelte van de tentoon-
stelling begint het deel gewijd aan de middeleeuwen. Voor de vroege- middeleeuwen moet bij gebrek aan archiefstukken uit dat tijdperk wor- den volstaan met foto's, voornamelijk van de oudste, Romaanse, ge- deelten van Utrechtse kerken. Daaronder vallen enige afbeeldingen op van reliëfs die enige jaren geleden tijdens restauratiewerkzaamheden in de Pieterskerk zijn gevonden. Zij stellen taferelen uit het lijdensverhaal voor. Wat de latere middeleeuwen betreft kon natuurlijk wèl geput worden
55
|
|||||
uit de grote hoeveelheid delen en oorkonden die zich in het gemeente-
lijk archief bevindt. Deze archiefstukken, afgewisseld met foto's, geven enkele aspekten van het leven in die dagen weer, zoals het bestuur van de stad, het kerkelijk leven, handels- en andere betrekkingen met andere steden en met vorsten. Om enkele stukken te noemen, men ziet er het z.g. Liber Albus, het
oudste keurboek van Utrecht, een verbond tussen de elekt Hendrik van Beieren met de Utrechtse gilden, een oorkonde van de Franse koning Karel VI. De twee laatstgenoemde vallen op door ihun uitzonderlijk mooie zegels. Een deel van de vitrines staat opgesteld tegen een aohtergrond van
huizen en werven aan de Oudegracht. Om het geheel te verlevendigen zijn door de heer J. Duyvetter van
het Nederlandse Openluchtmuseum te Arnhem enkele poppen in mid- deleeuws kostuum gemaakt, o.a. een van David van Bourgondië in vol ornaat. Kijkdoos van het kasteel Vredenburg
Het verdwenen kasteel Vredenburg zal op kleinere schaal worden her-
bouwd als een grote kijkdoos van 3.40 meter bij 4 meter volgens oude gravures met behulp van sterk vergrote foto's. Langs een bruggetje zal de bezoeker de „kijkdoos" in kunnen wandelen om op de binnenplaats de tegenwoordige bebouwing te zien. Ook dit huidige aanzien van het plein Vredenburg zal spoedig tot het verleden behoren; de jaarbeurs- gebouwen gaan immers plaats maken voor de bebouwing van het plan „Hoog-Catharijne". Topografische ontwikkeling der stad
Een grote staande vitrine geeft in elf markante fazen de historische groei
van de stad weer. Vanaf het kleine Romeinse fort op het Domplein gaat het via de Karolingische kloosterlijke nederzetting en via de drie type- rende fazen van de bisschopsstad naar het onuitgevoerde uitbreidings- plan-Moreelse en de toestand van 1800. Het eindpunt ligt in de toe- komst; ook de nieuwe wijken „Overvecht, „Rijnsweerd" en „Lunetten" zijn in deze overzichtsplattegrond opgenomen. Door een drukknopbediening zal de bezoeker zelf de verschillende fa-
zen toonbaar kunnen maken door de ontsteking van lampjes, die de topografische groei markeren. De binnenstad
Rondom een houten maquette (ter beschikking gesteld door de Dienst
van Openbare Werken) ontvangt de bezoeker door toelichtende foto's een kijkje op de veelzijdig boeiende oude binnenstad met zijn plannen uit vele perioden van Utrechts rijke historie. De 17e eeuw
Utrecht heeft in de 17e eeuw een bewogen tijd gehad. In het begin
van de 17e eeuw raakte het betrokken bij de godsdiensttwisten tussen Gomaristen en Arminianen. 56
|
||||
De rekkelijke stroming met humanisten onder leiding van Arminius
kwam tegenover de Calvinisten onder leiding van Gomarus te staan. Oldenbarnevelt, de raadspensionaris, trok partij voor de Arminianen
en gaf aan de strijd een politieke tint, daar hij de diepte van deze gods- dienstgeschillen onderschatte. Prins Maurits daarentegen verbond zich met de Gomaristen, speciaal omdat hij het niet eens was met de politiek van Oldenbarnevelt o.a. betreffende het Bestand. De Staten van Utrecht stonden aan de Arminiaanse zijde omdat ze Oldenbarnevelt naar de ogen keken terwijl een groot gedeelte van de burgerij in Utrecht ontevre- den was en daarom de andere zijde koos. Aan het slot van deze roerige periode, waarin de burgerhoplieden met
hun vendels een grote rol speelden, trad prins Maurits krachtig op. Zoals men weet dankte hij in 1618 op de Neude de waardgelders af. In Utrecht stonden troepen ter repartitie van de Staten van Holland.
Nadat onderhandelen met de Staten van Utrecht in 1618 onmogelijk bleek, viel Maurits 28 juli aan. De zes compagniën waardgelders waren zo geïntimideerd, dat zij zonder slag of stoot de wapens neerlegden. De tegenstand te Utrecht was gebroken en de secretaris van de Staten Leden- bergh, die de ziel van het verzet was geweest, werd ontslagen. Holland hield nog vol, maar op 28 augustus werden Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Hogerbeets in Den Haag èn Ledenbergh in Utrecht ge- arresteerd. De synode werd te Dordrecht gehouden en liep slecht af voor de Arminianen. Ledenbergh pleegde in de gevangenis zelfmoord. Olden- barnevelt werd ter dood veroordeeld, Hugo de Groot en Hogerbeets tot levenslang en verbeurdverklaring van hun goederen. Ledenbergh's kist werd in 1619 aan de galg gehangen. Oprichting Universiteit in 1636
Deze voor de stad Utrecht zo belangrijke gebeurtenis is zichtbaar ge-
maakt door het stichtingscharter, eigenhandig getekend door de presi- dent van de Staten van Utrecht Van Asch van Wijck, en diens portret. Voorts zijn er afbeeldingen te zien van de senaatskamer (c. 1694), van een schoorsteenstuk (1636) en van een erepromotie in het Dom- koor (1668).' Townplanning in de 17e eeuw
De uitbreidingsplannen van burgemeester Moreelse en Everard Meyster
(1664) spreken voor zichzelf. Rampjaar 1672
Van de Franse bezetting heeft de stad Utrecht veel te lijden gehad.
De Dom werd na bijna een eeuw weer voor de Rooms-Katholieke ere- dienst ingericht. Na het vertrek der bezetters herstelde zich de oude situatie en namen de Hervormden de kerk na een 2e beeldenstorm weer in bezit. De bevrijding van de Fransen moest door Utrecht duur wor- den betaald door het verlies van zijn zelfstandigheid aan de stadhou- der, prins Willem III, wiens gezag vrijwel onbeperkt was. 57
|
||||
De orkaan van 1674
De Dom werd tot ruïne na de storm van 1 augustus 1674. Zo is zij
getekend door Herman Saftleven, die duidelijk laat zien met welk een kracht het verschrikkelijk „tempeest" over de stad raasde. „Stad van kerken en kloosters"
In vitrines (beschikbaar gesteld door het Centraal Museum) wordt o.a.
een aantal 17e eeuwse tekeningen van kerkinterieurs door Pieter Saenre- dam, Herman Saftleven e.a. tentoongesteld. Een wand met 17e eeeuwse stadsbeelden roept de indruk, die Utrecht in onze gouden eeuw maakte, verder op. Een stad, die achter bleef bij de bloeiende Hollandse steden en haar middeleeuws karakter nog sterk had bewaard. Achttiende eeuw
1712—1714. Het rustige leventje van de Domstad werd in 1711 ver-
stoord toen de mogendheden van Europa na de langdurige Spaanse Successie-oorlog Utrecht uitkozen als congresstad. In deze provincie- stad zou men geen last hebben van diplomatieke intriges. Gezanten van de keizer, van de franse koning, uit Engeland, Portugal, Spanje, Pruisen, uit de kleine duitse vorstendommen en uit de gewestelijke staten stroom- den naar Utrecht. Ze kwamen met veel vertoon van pracht en praal, met lakeien, bedienden en kennelijk met een zware geldbuidel. De stra- ten in Utrecht werden opgevrolijkt door het geratel van de schitterende koetsen der gezanten, met de lakeien aan weerszijden ervan in kleurrijke livrei gestoken. Met deze lakeien had men heel wat te stellen; er moest zelfs een ordonnantie worden uitgevaardigd, dat zij geen wapens bij zich mochten hebben. Een ruzie tussen de bedienden van twee gezanten leek aanvankelijk een onschuldig incident; het liep echter uit op een hevige onenigheid tussen de gezanten zélf. Dat de Verenigde Nederlanden niet meer voor een invloedrijke mogend-
heid werden gehouden, blijkt wel uit het volgende gezegde van de franse gezant De Polignac: „On traitera de la paix chez vous, pour vous,
sans vous." Er werd echter niet de hele dag vergaderd, ook voor ontspanning werd
gezorgd. Elke gelegenheid werd aangegrepen om een festijn aan te rich- ten. Befaamd waren de feesten, gegeven door de Portugese gezant, de graaf van Tarouca, o.a. ter gelegenheid van de geboorte van de zoon van de koning van Portugal. Een feest, dat dagen achtereen duurde en waar zelfs de man van de straat deel aan had. De rust van twee eeuwen her
Utrecht, zoals het was tussen een woelige en een levendige periode. Het
rustige Utrecht met de wallen, bolwerken, poorten en vele mooie gebou- wen, vormde een bron van inspiratie voor de kunstenaar. Dank zij hen kunnen wij ons nu nog een goed beeld vormen van o.a. de Biltstraat, de Leidse Rijn en het Domplein van weleer. 58
|
||||
„De familie Kegge"
Nicolaas Beets' „Camera Obscura" in beeld gebracht in het familiehuis Beets,
Boothstraat 6, juni 1915 |
|||||||
De Patriotten
Toen in de tweede helft van de 18e eeuw de patriottenbeweging werke-
lijk op gang kwam, werd Utrecht het politieke centrum van de Neder- landen. De patriotten vonden steun bij een aantal vroedschapsleden, die hun eigen macht wilden vergroten door de afschaffing van het rege- ringsreglement, dat veel bevoegdheden aan de stadhouder toekende. In 1782 werden de rechten van Willem V inderdaad beperkt. Na veel verwikkelingen kwamen in september 1787 de Pruisen ons
land binnen en maakten zich van de macht meester. Willem V kreeg zijn oude bevoegdheden terug en vele patriotten namen de benen naar Frankrijk. In 1795 konden zij echter terugkeren, toen de franse troepen Utrecht binnentrokken. Op de Neude werd een vrijheidsboom geplaatst ter gelegenheid van het feest van de overwinning der franse troepen. De stukken in de overige vitrines herinneren aan het ancien régime,
zoals het gebedsformulier van de Vroedschap. Ook het 18e eeuwse studentenleven en het contact met het Oranjehuis en het leven van de „burgerwezen" hebben hier een plaats gekregen. 79e en 20e eeuw
Het eerste gedeelte toont de bezoeker de „oude stadsbeelden", die het
meest typerend zijn voor de wijzigingen, die in de loop der tijd hebben plaats gehad. De stadsbuitensingel was tot ± 1870 werkelijk de grens eerst dan beginnen de verbredingen van straten (Potter- en Viestraat). De grote warenhuizen hebben in de loop van de laatste 40 jaar als |
|||||||
59
|
|||||||
hongerige wolven de oeroude indeling van kleine percelen tussen Vree-
burg en Neude verzwolgen. De oude stad wordt „city" en krijgt een strak, zakelijk karakter. De punten met de meest tekenende veranderingen zijn in de foto-
collectie vertegenwoordigd, terwijl de maquette van Hoog-Catharijne. die er tegenover staat, een blik in de toekomst doet zien. Behalve de groei van een „city" rond Vreeburg en Neude eist het
steeds toenemende verkeer ook de ruimte daarbuiten steeds meer op. Keren wij terug naar het Utrecht van 100.000 inwoners van rente-
niers, ambtenaren, winkeliers en industrie-arbeiders dan ziet men o.a. dat de student daar een rol van grote betekenis speelde. Het aanzien en de grote draagkracht van het milieu van „Universiteit" en student blijken uit verschillende foto's van lustrumfeesten en studentenleven. Zoals de tweede afdeling toont wil onze maatschappij zich de luxe
van zoveel representatie niet meer veroorloven. De uitgaven moeten rendement opleveren en de stormachtige ontwikkeling van verkeer en techniek vraagt weer enorme investeringen. De rubriek „verkeer en techniek" met de komst van gas, waterleiding, spoorweg, auto en vlieg- tuig gaat dan ook over in de rubriek „van bouwen en slopen", die daar als het ware uit geboren is. De kinderen van de 19e en 20e eeuw voelden zich niet veilig geborgen binnen wallen en singels zoals hun voorouders, de 19e eeuwers snakten naar lucht en ruimte, de 20e eeuwers wensen daarbij nog de mogelijkheid ieder moment uit te kunnen rijden of vliegen. Door deze eisen des tijds kraakt de oude stad in haar voegen en zal
er nog veel verdwijnen. Naar de rubriek „oorlog en crisis" tenslotte zal de jonge generatie reeds
kijken als naar een ver verleden, dat men zich moeilijk kan indenken, terwijl de ouderen zich die tijd soms nog schrijnend herinneren. Afkondiging publicaties, cursus „oud-schrift"
Niet alleen aan het „zien" is gedacht, maar ook aan het „horen". Twee
amateur-toneelspelers zullen in 18e eeuws kostuum voor het oude stad- huis stadspublicaties voorlezen in oud-nederlands. Het decor werd zorg- vuldig in het atelier van de heer A. de Bruijn alhier opgebouwd en geeft een nauwgezette reconstructie van de gevels der oude huizen „Ha- senberch" en „Lichtenberch", waar eens de vroedschap en de schepen- bank zetelden. Mocht deze taal uit het verleden moeilijkheden geven: de cursus oud-schrift - waarvoor men zich ter plaatse kan opgeven - zal helpen dit probleem onder de knie te krijgen en tevens alle gehei- men van oude akten voor U openbaren. Natuurlijk kon van de inhoud van archief, bibliotheek en prentenver-
zamelingen meer zeer weinig op de tentoonstelling worden bijeenge- bracht. Belangstellenden kunnen zich voor een bezoek aan deze schat- kamer van Utrechts verleden ter plaatse aanmelden. 60
|
||||
De Biltstraat in 1943
|
|||||||
Foto Nico Jesse
|
|||||||
Archief gids
De archiefgids en deze toelichting verduidelijken wat een archief is,
wat een archief bezit en wat de geïnteresseerde bezoeker, hetzij leek of vakman in dit „museum van zelfwerkzaamheid" kan doen. Restauraties
Aan de hand van voorbeelden, materialen en werktuigen zal te zien zijn
hoe groezelige/ gedeeltelijk vergane of anderszins beschadigde archief- stukken en prenten worden gerestaureerd. Interessant b.v. is een lichtbak die de restaurateur in staat stelt insectengaten op te vullen met speciaal papier, dat op de maat van deze grillige beschadigingen wordt uit- gesneden. Oud-Utrecht
De vereniging „Oud-Utrecht" zal vertegenwoordigd zijn met een stand
waarop de verschillende activiteiten - lezingen, excursies, de publicatie van Maandblad en Jaarboekje - te zien zullen zijn, zoals deze op veler- lei wijzen een stijgend aantal leden een boeiende en leerzame tijdsver- vulling hebben geboden. Film en dia's
In een naastgelegen film- en diazaal zullen historische films vertoond
61
|
|||||||
worden en lezingen worden gehouden over allerlei onderwerpen.
Van de films is vooral belangwekkend de film van de Utrechtse cineast Jos Stelling, die bij deze gelegenheid in première zal gaan. Op pakkende wijze zal de jeugdige filmer de gouden tijd van Utrechts Middeleeuwen opnieuw tot leven wekken. Daarnaast zullen films gedraaid worden over „Utrecht 1918—1940".
over het plan Hoog-Catharijne en over markante gebeurtenissen uit het jongste verleden. |
||||||||||||
EXCURSIE „OUD-UTRECHT"
Voor de leden van de Vereniging .,Oud-Utrecht" zal een speciale
excursie naar de tentoonstelling .,Van Romein tot Hoog-Catharijn" worden gehouden op woensdagavond, 17 september a.s. te 20.00 uur. A. GRAAFHUIS
H. J. H. KNOESTER
|
||||||||||||
HET EERSTE PIEREMENT TE UTRECHT
|
||||||||||||
In de Atlas Van Stolk (Rotterdam), die o.a. een rijke collectie afbeeldingen
uit het Nederlands volksleven bevat, bevindt zich (dl. x, nr. 7729) een foto in - 4°, op de achterzijde waarvan staat: „Lange Hannes, de eerste die in Utrecht met uitstekende draaiorgels liep". Het is duidelijk, dat het woord „uitstekend" met de klemtoon op de eerste lettergreep gelezen moet worden. De voorgestelde draagt nl. een handorgel vóór zich, dat aan een band om zijn hals hangt. Wellicht heeft het museum „Van speeldoos tot pierement" nog een exemplaar van dergelijke draaiorgeltjes. In de toelichting in de catalogus van de Atlas Van Stolk wordt nog vermeld:
Lange Hannes „verving zijn draaiorgeltje al spoedig door een grooter, dat op een wagen gereden werd en bracht omtrent 1870 een groote en gunstige omwen- teling te weeg in de straatmuziek te Utrecht". |
||||||||||||
JUPITER IN DE MEERN
|
||||||||||||
In de van 1842 daterende archacologische verzameling (museum) van het Prov.
Utr. Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen bevindt zich sedert 1865 een bronzen Jupiterbeeldje (20 cm hoog), indertijd in De Meern gevonden, volgens mondelinge overlevering in de omgeving van de voormalige ridderhofstad Voorn. Over dit fraaie, ook in het buitenland bekend geworden exemplaar van romeinse bronsgieterskunst gaf dr. C. Isings een korte beschrijving in het onlangs ver- schenen verslag van het Genootschap over 1967. Men vermoedt dat in De Meern een romeins legerkamp is geweest; opgravin-
gen in 1940, 1957 en 1960 brachten een deel van de fundering van een badhuis en een oude verzande rivierloop aan het licht. Archaeologen hopen dat in de toekomst ook het kamp zelf gevonden zal worden. 62
|
||||||||||||
HET PAND ACHTER DE DOM 16 - 18
Inleiding
Om tot een juist begrip te komen omtrent de geschiedenis van deze twee
huizen, is het wellicht dienstig om de plaats waar zij zich bevinden in de historie voor ogen te stellen. Ongeveer evenwijdig aan de rij der straat- gevels bevond zich hier de verdedigingsmuur van het Romeinse Castel- lum met de oostelijke toegangspoort ter plaatse van de Librye van de Dom aan de overkant van de straat. Bij een vroegere opgraving op het terrein van de binnenplaats van nr. 16-18 zijn sporen gevonden van de gracht aan de buitenzijde van die muur. Ouderdom
In de middeleeuwen behoorde deze plaats tot de immuniteit van de
Dom, een aan de wereldlijke jurisdictie onttrokken gebied, behorend aan de Cathedraal, waarin zich ook de claustrale huizen bevonden, nl. woningen van geestelijken en kapittelheren die een functie hadden in dit kerkelijk bestel. Het gebied was van de stad afgescheiden door muren en sloten. Zulk een claustraal huis is aan de overkant van de straat naast de Kapittelzaal nog min of meer in zijn oorspronkelijke staat te zien. De rechter bouwmuur van ons pand nr. 16 - 18, die opgetrokken bleek
te zijn in metselwerk van zware moppen (d.z. rode bakstenen in een for- maat van 6^2 x 14 x 30 cm) vertoont restanten van opnieuw gebruikte tufsteenblokken. Dit zou er op kunnen wijzen, dat reeds in de tijd van de Romaanse Dom::') - in de lle eeuw - hier een claustraal huis heeft gestaan, dat later in de 14e of 15e eeuw in baksteen werd vernieuwd. Deze huizen stonden niet zoals nu met hun voorgevels in een vastgestel- de rooilijn, maar verspreid en dikwijls achter muren, die de bijbehorende tuin afsloten. Het aangrenzende pand nr. 12 - 14, dat thans door zijn sta- tige hardstenen gevel uit de 18e eeuw in het oog valt, bevat een be- langrijke middeleeuwse kernbebouwing die duidelijk wijst op de vroege- re aanwezigheid van een claustraal huis. Historie
Na de hervorming wordt Achter de Dom getransformeerd tot een ver-
bindingsstraat tussen de toenmalige St. Maartensdam en de Voetiussteeg. Bij een door de Vroedschap geregelde verbreding van het gedeelte, dat toen Domtrans genoemd werd, is omstreeks 1641 de rooilijn van een aantal panden in die nauwe verbinding verlegd, terwijl wij weten dat in die jaren verschillende particuliere eigenaren daar nieuwe huizen lieten bouwen. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat onze bewuste twee huizen, waarvan het rechter blijkens zijn gevelankers dateert van 1643, in ver- band met die straatwijziging tot stand kwam. De nog bruikbaar gebleken gedeelten van fundering en muurwerk uit de middeleeuwen werden kennelijk in de bouw betrokken. Verdere bijzonderheden omtrent het pand uit de periode tussen het tweede kwart van de 17e eeuw en heden zijn ons niet bekend. Een foto uit het einde van de 19e eeuw, die de 63
|
||||
Foto F. J. Lem
|
||||||||
Achter de Dom 16-18 na de restauratie
|
||||||||
voorgevel weergeeft, laat ons aan de uiterst rechterzijde een fraai ge-
proportioneerde Lodewijk XV-winkelpui zien, op dezelfde plaats waar later de ingang was tot de winkel van de dames Latour, die bij de Utrechters tot in recente tijd bekend was als een adres waar men mate- rialen voor handenarbeid, en later ook mooie Italiaanse stoffen kon ko- pen. De Stichting Utrechts Monumentenfonds heeft van de erfgenamen dezer laatste bewoonsters het pand in oktober 1967 aangekocht. Omdat men ten behoeve van de bewoning in de vorige eeuw allerlei
64
|
||||||||
scheidingswanden en ook een ontsierende aanbouw op de binnenplaats
had aangebracht, was de structuur van het gebouw, zoals die ons was overgeleverd, bijzonder onduidelijk geworden. Bestemming en restauratie 1967/68
Het was dan ook de eerste taak van de architect, die met de leiding van
de restauratie werd belast, te onderzoeken welke elementen van het ge- bouw door hun oudheidkundige en architectonische waarde in ieder ge- val behouden moesten worden, en welke dienden te verdwijnen. Doch vóór het zover was, moest door het Fonds toch eerst naar een zinvolle bestemming worden gezocht. Na vele onderhandelingen werd deze ge- vonden door verhuur aan de Openbare Muziekbibliotheek, die ver- bonden is met de bekende Openbare Leeszaal in de Voetiusstraat. De restauratie werd uitgevoerd naar plannen van de architect A. L. Oosting te Utrecht, door het aannemersbedrijf Woudenberg te Ameide. De aan dit werk verbonden kosten hebben een bedrag van rond ƒ 200.000,- gevergd, die, voorzover ze betrekking hadden op werkelijke restauratie (d.w.z. geen technische voorzieningen e.d.) voor 90 0edekt zijn door overheidssubsidies. Het gebouw bevat op de begane grond behalve een kamer van de
Directrice, twee vertrekken voor de uitlening van bladmuziek; op de verdieping is de uitlening van grammofoonplaten en een kantoor on- dergebracht, terwijl de zolder ruimte biedt voor het beluisteren van mu- ziek. Een en ander wordt gecompleteerd met een kleine koffiekelder. De inrichting, die mede door de restauratie-architect werd ontworpen, voldoet zeer wèl aan de eisen die hieraan, in verband met de bestem- ming van het gebouw, mogen worden gesteld. Door de contrastwerking is hier een interieur ontstaan dat in harmonie is met de architec- tuur van het monument. In november 1968 mocht men de restauratie als voltooid beschouwen. Zoals reeds werd gesteld, ging aan het maken van het restauratieplan
een onderzoek vooraf naar de oorspronkelijke structuur van de, ook uit- wendig, twee duidelijk te onderscheiden huizen. Hierin is men niet vol- ledig geslaagd omdat bepaalde onderdelen van het inwendige, vooral in het rechterpand, verloren waren gegaan. Maar in ieder geval bleek het mogelijk om een overzichtelijk complex te verkrijgen van een aantal duidelijk begrensde ruimten in de 17e-eeuwse gebouwen met de 18e- eeuwse aanbouw aan de achterzijde. Naast de oude spiltrap in het linker- pand werd een nieuwe, soortgelijke trap in de genoemde aanbouw ont- worpen. Bij een restauratie als deze, staat men altijd voor het dilemma of er teruggerestaureerd zal moeten worden naar een stijleenheid welke be- rust op die van de bouwtijd, of dat men het monument dient te accep- teren in de staat waarin het tot ons gekomen is met alle sporen die de opeenvolgende generaties van bewoners hebben nagelaten. De architect heeft een tussenoplossing gekozen, door bij voorbeeld de 18e eeuwse raamkozijnen welke de oorspronkelijke met glas in lood bezette kruisven- sters vervingen te handhaven (maar dan ook op dezelfde plaats waar ze werden aangetroffen) en deze te bezetten met schuiframen die ruitmaten 65
|
||||
vertonen welke passen bij de schaal van het gebouw. Hoewel tijdens de
restauratie een eiken gesneden deurkalf met het jaartal 1643, in een muurconstructie weggewerkt, te voorschijn kwam, dat hoogst waar- schijnlijk als een onderdeel van de toegangsdeur van een der beide hui- zen kon worden aangemerkt, waren er overigens te weinig betrouwbare gegevens beschikbaar om een reconstructie van de oorspronkelijk aanwe- zige raam- en deurkozijnen te rechtvaardigen, nog afgezien van het feit dat zulks in verband met de huidige bestemming ongetwijfeld bezwaren zou hebben opgeleverd. Slot
Het pand in kwestie is representatief te achten voor de kwaliteit en het
karakter van de Utrechtse woonhuizen die momenteel betrokken wor- den in de restauraties welke door de overheid worden gestimuleerd en gesteund. Het aspect van de Utrechtse binnenstad wordt nog altijd be- heerst door zijn kerken en torens, maar het karakter van de stad wordt toch voor een zeer groot deel mede bepaald door het totale bezit aan monumentale woonhuizen en openbare gebouwen. Dat de in deze stad ondernomen woonhuisrestauraties pas in het laatste decennium wer- kelijk op gang zijn gekomen, in ieder geval later dan in de Hollandse steden het geval was, vindt zijn oorzaak in het feit, dat het verschil in architectonische kwaliteit met de monumenten van de eerste orde hier groter is dan elders. De noodzaak tot de instandhouding van het zoveel bescheidener woonhuis werd daarom eerst in een later stadium algemeen erkend. De situatie van het pand Achter de Dom, tegenover het do- minerende koor van de kerk, spreekt in dit verband naar ik meen voor zichzelf. Bovendien is de verschijning van vele woonhuizen op het eerste gezicht in het stadsbeeld minder spectaculair dan bij voorbeeld in een stad als Amsterdam. Maar daar staat in positieve zin tegenover, dat de origine van die Utrechtse huizen meestal veel ouder blijkt te zijn dan men oppervlakkig zou aannemen. Voor onze restauraties biedt deze omstan- digheid soms onverwachte mogelijkheden, indien wij tenminste de verbor- gen kwaliteiten aan het licht weten te brengen. Voor huizen van zo hoge ouderdom betekent dit evenwel onvermijdelijk een kostbare ingreep, indien er sprake is van noodzakelijk herstel. Niet alleen zijn woonhuis- restauraties naar verhouding de meest kostbare van alle categorieën mo- numenten, doch ze zijn dit in Utrecht nog in bijzondere mate, omdat de bouwconstructies meestal door hun ouderdom verzwakt zijn. Ondanks de remmende factoren, die een renovatie van de binnenstad
belemmeren, beschouwen velen het in de laatste jaren als een voorrecht hier te kunnen wonen. Het is een verheugend verschijnsel dat zij zich in toenemende mate bewust worden van de onmiskenbare waarde, die de historische stadskernen voor ons, hedendaagse mensen, vertegenwoordi- gen. C. A. Baart de la Faille
|
|||||
*) Deze kerk was de voorganger van de huidige gothische Dom, waarvoor in 1254
bisschop Hendrik van Vianden de eerste steen heeft gelegd. 66
|
|||||
EEN MOND VERVULD MET LACHEN
Uit het dagboek van mr. J. C. van der Muelen
van september 1787 tot december 1788. |
||||||
„Als God de gevangenen Sions weder bracht waren wij gelijk degenen
die droomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: de Heer e heeft groote dingen aan dezen gedaan." (Psalm 126 vs. 1 en 2). Zondag 16 september 1787 hoorde men dit in Driebergen van de
kansel voorlezen. De predikant had een goede reden voor de keuze van zijn tekst: het was dezelfde die Voetius gebruikt had bij zijn eerste dienst in de Domkerk na het vertrek der fransen in 1673. Ook nu was Utrecht ontruimd, ditmaal door de pretense (patriottische) regering, die in de nacht van 15 op 16 september besloten had Utrecht niet te verdedigen tegen de in aantocht zijnde pruisische troepen. De graaf van Rechteren, commandant van het bataillon van Stuart, had het nieuws aan mevrouw Van Berck doen weten, de bewoonster van het statige Sparrendaal in Driebergen. Zij gaf het bericht door aan de predikant maar liet de andere inwoners van het dorp er buiten. Mr. J. C. van der Muelen, eigenaar van het toch ook niet te versmaden Dennenburg voelde zich hierdoor ietwat gepasseerd en tekende in zijn dagboek aan: „misschien indien 't een kwaade tijding geweest was zoude wij ze hebben mogen weten". Nu hoorde hij het nieuws pas in de kerk. Wel had hij reden tot vreugde. Zijn vrouw was in februari even in
Utrecht gaan kijken en kwam toen met sombere verhalen terug; hijzelf had de stad ruim een jaar lang niet betreden uit vrees voor hechtenis. Nu kon hij eindelijk terugkeren en weer aan het werk gaan als lid van de vroedschap. Tot aan de machtsovername in de zomer van 1786 had hij in allerlei commissies gezeten en hij bereidde zich voor op een drukke tijd. Eerst moest hij echter zijn positie wat verstevigen; diezelfde dag nog bezocht hij de voorman der prinsgezinden, overste Pesters, op de Wulperhorst. Hij kreeg van dezen wel „enige reproches, doch geen erge" te horen en de volgende dag maakte hij in Amersfoort zijn opwachting bij de Prins, Eindelijk, 18 september, vertrok hij naar Utrecht. Een moeizame reis langs de vernielingen bij De Bilt, door de ereboog bij de Wittevrouwenpoort, een stad binnen waar nu iedereen oranje droeg en waar het Wilhelmus van Nassauwe van de toren klonk. Hij kwam meteen midden in de problemen: de pretense regering was
gevlucht, er had dus geen overdracht van de administratie plaats ge- vonden. Geldkistjes, leggers en andere zaken moesten eerst worden op- gespoord. Voorts vielen er nogal wat plunderingszaken te berechten en ook zou men zijn houding moeten bepalen ten aanzien van allen die met de pretense regering hadden samengewerkt. Onbeheerd gebleven eigen- 67
|
||||||
dommen moesten beschermd, door de patriotten buitgemaakte goederen
teruggegeven aan de eigenaren. En dat alles met te weinig personeel; drie deurwaarders waren gevlucht en de enige die was gebleven, Van Schoonhoven, werd er van verdacht te veel geheuld te hebben met de |
||||||
Mr. Jan Carel van der Muelen in 1803
Schilderij van Chr. van Geelen Sr. (Collectie Centraal Museum Utrecht)
pretense regering. Voorlopig behielp men zich toch maar met hem. We
zien Van der Muelen met Van Westrenen en Van Loten de huizen van gevluchte patriotten betreden om papieren te zoeken en eigendommen 68
|
||||||
voor plundering te behoeden. In het huis van Van Eyck brachten ze veel
tijd door met zoeken naar twee houten kistjes met stadsarchief. Eindelijk vond Loten ze, die wist hoe de kistjes er uit zagen, maar een legger van de Domkerk bleef zoek. Het huis van de procureur Hoevenaar was nog niet erg geplunderd, wel was het te zien dat hij zich geen tijd had ge- gund had om veel mee te nemen; een gepakte koffer stond in het voor- huis, in het achterhuis was de tafel gedekt voor het ontbijt; „een kof f ij- kan met koffij, een halfvol bierglas etc". De commissie verzegelde daar drie kamers vol papieren. Anderen bezochten weer andere huizen, men kwam bij Bentinck, bij Van Boetzelaer, in Paushuize, bij Smissaert, en overal verzegelde Van Schoonhoven de deuren en kwamen schildwach- ten tegen verdere plundering waken. Bij de raad Egeling hadden sol- daten van het regiment van Oranje Nassau huisgehouden: niet alleen dronken ze de wijn uit zijn kelder maar zij lieten ook vele okshoofden leeglopen in de gracht. Van der Muelen had het roodgekleurde gracht- water niet meer gezien, wel kon hij de wijnlucht nog ruiken toen hij in de buurt kwam. Het was allemaal toch wel een beetje triest. Samen met Martens liet hij goederen die onbeheerd in schuiten en
karren lagen in de weeskerk brengen. In verband hiermee bezocht hij de generaal van Monster, bevelhebber van de troepen in Utrecht. Deze was „knorrig en distrait" en bood geen stoelen aan. Het was vervelend om als deftig regent zo behandeld te worden, maar ze kregen tenslotte de ge- wenste schriftelijke vergunning los. Ook ging hij kijken wat hij voor zijn zwager de Maleprade kon doen.
Als officier onder Van Efferen was hij al zijn spullen kwijtgeraakt toen diens regiment in mei 1787 bij de Vaart door de Utrechters was: ver- slagen. Het was wel zijn beste plunje, want Van Efferen had verzuimd zijn officieren op de hoogte te stellen van het doel van de tocht, zodat zij dachten dat zij naar Maastricht zouden gaan waar zij netjes voor den dag zouden moeten komen. De patriotten hadden dan ook veel kostelijks buitgemaakt. Ze hadden er in Utrecht een tentoonstelling van ingericht, met een inventaris vervaardigd door Hoevenaar en bij de ingang ston- den twee paaltjes met volgens van der Muelen „Ergerlijke inscripties". Tegen betaling kon men al dat moois gaan zien en uiteindelijk zou het geveild worden. Daar kwam het dus niet meer van, maar helaas, toen Van der Muelen kwam kijken of er iets van zijn zwagers boeltje te vin- den was, waren de beste dingen al weggehaald door lieden die zichzelf hadden weten te helpen. Men vertelde dat de heer Van Lidth de Jeude zich in de gedenkwaardige nacht van de evacuatie van het daar aan- wezige geld had meester gemaakt. Zwager Maleprade kreeg alleen wat linnengoed terug. De gedenkzuiltjes werden vernietigd. Dit waren allemaal zaken van praktische aard. Er waren ook meer
principiële kwesties. Het begon al meteen op 18 september toen men van de teruggekomen raadsleden opnieuw de eed eiste. Van de Muelen was het hier niet mee eens omdat de oude eed zijns inziens nog gold, maar hij wilde er geen punt van maken. Ook voor het roomse paartje dat kwam om te trouwen na bij het pretense gerecht te zijn aangetekend, dreef hij de zaken niet op de spits. Ze mochten trouwen „om confusie te 69
|
||||
voorkomen" en daarmee was de aantekening bij het pretense gerecht stil-
zwijgend erkend. Pesters nam een soortgelijke houding aan toen er moei- lijkheden waren over de stichtse almanak; in die van 1787 zou namelijk de pretense regering komen te staan. De Amersfoorters wilden om die reden de almanak niet laten uitkomen, maar Pesters wees op het contract dat er met de drukker bestond en op de mogelijkheid van een proces. Waar men zich wel druk over maakte, dat was over de houding van
mensen tijdens de pretense regering. Hadden zij gecollaboreerd, waren zij „goed" of „fout" geweest?. Van der Muelen had het niet van dichtbij meegemaakt, hij was al die tijd in Driebergen geweest en kon er dus niet over oordelen. Wel schreef hij al 24 september vol verontwaardiging in zijn dagboek over het in het wilde weg ontslaan zonder vorm van proces, over de wraakzucht van hen die nu weer op het kussen zaten. Hij wenste dat men wat „moderater" was. Hij vond wel dat het gedrag van vele personen onderzocht moest worden, maar dan door het gerecht, waar zij de mogelijkheid hadden van verweer. Later werd er inderdaad meer aan het gerecht overgelaten en men werd het straffen beu. Daar- door werd bijvoorbeeld dominee Blanck, die indertijd onder andere van de kansel had gezegd dat de Zaligmaker een patriot was, niet meer ver- volgd. De zaak was te lang blijven slepen, Van Ewijck, die fel tegen hem was zei bij de rondvraag „ik heb er de buik zo vol van dat ik het nu maar zal laten" (dagboek, februari 1788). Toch bleef de houding van de overwinnende partij in wezen onver-
zoenlijk. Dat moet ook wel de reden zijn dat de moderaat Van der Mue- len er uit kwam te liggen. Dat hij patriotten tot zijn naaste familieleden telde was minder belangrijk. Voorzichtig als hij was beperkte hij zijn contacten met hen tot het minimum. Na een bezoek van zijn nicht Gro- tenray die in opgewonden bewoordingen de brave d'Averhoult en de arme onschuldige Van de Capellen had beklaagd schreef hij in zijn dag- boek: „het zou niet goed zijn met deze vrienden over straat te gaan noch althans ten hunnent veel te komen', (november 1787) Groots was deze houding zeker niet, maar Van der Muelen had nu eenmaal afkeer van alle overdrijving. Deze afkeer was het die hem behalve van zijn familie- leden ook van de felle prinsgezinden vervreemde. De sociëteit en de conversatie werden voor hem uiterst onaangenaam en mensen met wie hij vroeger omging zetten geen stap meer bij hem in huis. In december 1788 wilde zijn mederaadslid De Joncheere zijn groet niet beantwoorden en gegriefd schreef hij in zijn dagboek: „Men denkt vrienden te hebben doch zij zijn 't niet meer, zonder hun eenig leed gedaan te hebben wordt men eene verwijdering gewaar en men durft niemand meer betrouwen, 't Is nu het best, 't is het aangenaamst zich binnen zijn huis op te hou- den en alleen met zijn eigen huisgezin om te gaan." Het dagboek bevat over het jaar 1789 voornamelijk de détails van een
ingewikkelde familieruzie. Over de jaren daarna zijn geen dagboeken (meer) voorhanden, zodat we in het onzekere moeten blijven hoe onze vriend gereageerd heeft op de latere politieke ontwikkelingen. De zorg- vuldigheid waarmee hij klappers heeft vervaardigd op zijn dagboeken, op vroedschapresoluties, op doods- en trouwberichten geeft echter te 70
|
||||
denken. Vermoedelijk heeft hij zich in zijn latere jaren steeds meer uit
het openbare leven teruggetrokken en werkte hij in stilte in zijn studeer- kamer op Dennenburg. Na die zondag in september 1787 is zijn mond niet meer vervuld met lachen noch zijn tong met gejuich. E. P. Polak-de Booy
|
||||||||||
Noot. De dagboeken van Mr. J. C. C. van der Muelen lopen van 1 januari 1786 tot
31 december 1789. Zij bevinden zich op het rijksarchief in Utrecht, archief Van der Muelen nr. 158. De schijver heeft ze van een uitgebreid register op persoons- namen en onderwerpen voorzien. Uit verwijzingen die Van der Muelen in andere aantekeningen naar zijn dagboeken maakt blijkt dat er meer geweest moeten zijn. Misschien komen die nog eens te voorschijn. |
||||||||||
ZEEVLIET
|
||||||||||
Ongeveer een kilometer van IJsselstein lag aan de noordzijde van Ben-
schop de herenplaats „Zeevliet". Daar heeft kapitein Abraham Ferdi- nand van Zijll gewoond, geboren in 1642 en overleden in 1697. Hij is in Benschop begraven en het monument op zijn graf is in 1901 gerestau- reerd en onthuld. Het is een boerderij geweest, bestaande uit twee en dertig morgen land met huis, berg en schuur, een dubbele hofstee dus. Eigenaresse was Maria van der Egge, weduwe van Mr. Anthonius van Everdingen, burgemeester van Oudewater. Na haar overlijden werd de boerderij publiek verkocht. Koper was kapitein van Zijll, van wie de weduwe een oud-tante was. Zeer waarschijnlijk heeft hij ze gekocht in verband met zijn aanstaand huwelijk met Wilhelmina van Nyhof. Hij heeft een genoeglijke buitenplaats willen hebben om er te vertoeven als hij niet op zee hoefde te zijn. Die ontvlood hij dan even en vandaar al- licht de naam Zeevliet. Uit een tekening van 1740 merken wij dat de oude boerderij is afge-
broken en vervangen door een fraai herenhuis. De boerderij met stalling, schuur en koetshuis werd een eindje naar achter opnieuw opgebouwd. Grote lanen zijn aangelegd en veel vruchtbomen geplant. Evenals Jacob Cats deed met zijn Zorgvliet, heeft van Zijll er iets moois van gemaakt. Over de voorwetering is een brug gelegd met daarop een zitbank. Wel- licht is ook door van Zijll de mooie koepel in de grote tuin gebouwd en heeft hij er beeldjes in geplaatst, die men er later in zag staan. Twee mooie vijvers werden gegraven om de tuinaanleg te voltooien. Maar de nieuw gebouwde boerderij werd een aparte weg aangelegd, zodat de daarin wonende boer niet over het erf hoefde te rijden. De koopsom van de boerderij was negen duizend één honderd vijf en zeventig gulden. 71
|
||||||||||
ü
|
||||||||||
De grootvader van A. F. van Zijll, Cornelis van Zijll, was gehuwd met
Heylwich van Brederode, dochter van Joost van Brederode, bastaard en Anna Joostendr. tot den Rijsenborch. Van Zijll zelf wordt beschreven als een dapper held die in zes en veertig zeegevechten nooit overwonnen is of gevangen genomen. Hij was, rijzig van lichaam" en werd onder meer „de schrik der zeeën" genoemd. Het hoofdwapen op zijn monument was: in rood een blauw gebekte
en gepote gouden adelaar geflankeerd door de kwartieren van Zijll-Bre- derode en van Everdingen-van der Eggen. Door een besmettelijke ziekte is hij maar 55 jaren geworden.
Het echtpaar heeft slechts één dochter nagelaten, namelijk Isabella
Margaretha, geb. 2 Nov. 1670. Zij huwde de ritmeester Johan Gijsbert Ruysch, zoon van Gijsbert Ruysch en Diderica Ploos van Amstel. Toen haar man overleed, hertrouwde ze met Louis Francouis de la Chevalerie, heer Pont la Roij, ridder van St-Louis, kapitein van de grenadiers in Franse dienst. Het leed bleef hen niet gespaard. Vier kinderen uit het eerste huwelijk en één kind uit het tweede zijn jong gestorven en in Benschop begraven. Toen ook het laatste kind was overleden, heeft men Zeevliet publiek verkocht en wel op 1 Jan. 1711. De prijs was slechts acht duizend gulden. Het landgoed kwam in het bezit van Vrouwe Su- sanna Muller, weduwe van Cornelis van Outhoorn. Deze verkocht ech- ter reeds in 1716 „huize en hofstede Zeevliet met de aanhorige huizen, beplantingen, bepotingen en plantagiën, mitsgaders de aanhorige lande- ryen" aan Cornelis Cuyk van Myrop voor dezelfde prijs. Twee jaar later verkocht deze het goed weer aan de Hooged. Heere
Grave Jan Willem van Esteren (of Efferen) kapitein in het leger, voor negen duizend gulden. Dan is er slechts achttien morgen land bij, maar de koper komt in het bezit van een zitplaats, bank of gestoelte in de kerk. Blijkbaar heeft ook hij de herenplaats gekocht om er van de rust te genieten als de dienst hem niet riep. Elf jaar is het in zijn bezit geweest. In 1729 verkocht notaris van den
Doorslag als gemachtigde van de graaf en de gravin, vrouwe Cornelia Everdina Jeanette van Weede, Zeevliet. Hij gaf het in volle eigendom „eeuwiglijk" aan Laurens Storm van 's Gravenzande, die als vaandrig in hetzelfde regiment diende. Toen was het zeventien morgen land met „hofstede, al de grote timmerragie, zo van huizinge, stallinge, koetshui- zen en verder getimmerte, bepotinge, beplantingen" enz. Zeevliet heeft slechts drie jaren als lustoord de vaandrig mogen dienen.
Hij zal het huis bewoond hebben, maar het land heeft hij verhuurd aan de domeinen te IJsselstein. In 1732 verkocht hij, als voogd over zijn huisvrouw Vrouwe Luinia
Constantina van Bergeyk", achttien morgen hooi- wei- bouw- en griend- land, benevens boomgaard, in huur gebruikt door de Domeinen van IJsselstein, genaamd Zeevliet. Verder nog een bank in de kerk van Ben- schop, met alle „behangsels en losse goederen". Hij zal hiertoe genood- zaakt zijn, want hij had twee flinke schulden lopen. Hij moest nog vijf- tien honderd gulden betalen aan de vorige eigenaar en nog zeven hon- derd vyftig gulden aan Vrouwe Sara Ida Keppel, weduwe van P. H. 72
|
||||
Ramskramer, kanunnik van de Dom. Het landgoed was wel fraai, maar
te kostbaar om het te beheren. De domeinen stelden de heer Maas aan als hun rentmeester. Deeze
kwam Zeevliet bewonen. Hij overleed in 1749. Daarna is het nog een paar jaren bewoond geweest door zijn vrouw en dienstboden. Op 6 Mei 1752 wordt Zeevliet verkocht aan de heer Paulus de
Vayne van Brakel, canunnik van Sint Marie te Utrecht n.1. een huis, stallinge, koetshuis met al hetgeen daarin en op aard- en nagelvast is met zijn aanhorige tuynen, boomgaard en griendlanden, totaal 22 mergen land, waarvan èèn mergen van de Baron van IJsselstein en van het Domein in gebruik. De prijs is twaalf duizend gulden. Het wordt ge- transporteerd op 4 Augustus 1752. In 1768 woonde op Zeevliet een zekere mijnheer Wolfert Beeldsnijder.
Deze mijnheer had in Amsterdam „een huis van negotie". Er bleek daar een tekort aan geld te wezen en hij moest voor zijn aandeel betalen drie en zestig duizend negen honderd en negentig gulden. Hij vluchtte naar zijn landgoed in Benschop en werd daar gearresteerd. Zijn vrouw Wil- helmina Francoise van Hoorn gaf aan de Ontvanger Generaal over Holland en West-Friesland een gesloten blikken trommel waarin zich effecten bevonden. De gevangene beloofde ten huize van Bernhard Kas- telein, hospes in het Gerechthuis te Benschop, alles te betalen. Intussen werd zijn huisraad opgeschreven. Paulus de Vaynes van Brakel blijkt weer eigenaar van Zeevliet gewor-
den te zijn, terwijl de familie Beeldsnijder er mocht blijven wonen. De kanunnik was gehuwd met mevrouw Hester Henrica Baars uit Ben- schop. Op 1 Juli 1772 geeft hij zijn vrouw machtiging om Zeevliet te verkopen, behoudens zijn goedkeuring. Reeds op 27 Juli verkoopt ze het aan Wilhelm Johannes van de Nijpoort, oud-commandeur van de Oost-Indische retourvloot. De prys is negenduizend acht honderd gulden. Mijnheer heeft nu ook recht op de kerkbank. Vyftien jaren later, dus in 1787 verkoopt hij Zeevliet weer aan Wolfert
Beeldsnijder voor dertien duizend gulden. De avonturier is er dus weer bovenop gekomen. Als mevrouw Beeldsnijder overleden is, verkoopt hij Zeevliet aan
Julianus Albertus van Diemen, kapitein in het leger. Deze ging Zeevliet nu bewonen. Hij bracht zijn vader Adrianus van Diemen mee. Deze stierf in 1802 in Benschop. J. A. van Diemen werd onder meer Hoog- heemraad van de Lekdijk en had in zijn omgeving veel achting en in- vloed. Hij was de man van het verzet tijdens de Franse overheersing. In 1811 overleed zijn vrouw Helena Begthold. In 1813 hertrouwde hij met Maria Bruinsma, wed. van Dirk Hulsebos te Zwammerdam. Hij was 60 en zy 66 jaar. Daar hij geen kinderen had, vermaakte hij Zeevliet aan zijn neef en
oomzegger Adrianus van Diemen, inspecteur van de kerkelijke goederen. Deze huwde Agatha Louise van der Poel, een burgemeestersdochter van den Haag. Ze kregen slechts één dochter n.1. Johanna Louise Maria Juliana. Deze huwde in 1841 met Jhr. J. F. Strick van Linschoten, heer van Vlooswijk. Hij was eerst griffier en later kantonrechter in het kan- 73
|
||||
tongerecht IJsselstein. Zijn vader was Nicolaas Hendrik, heer van Bun-
nik en Vechten, lid van de Staten en Ridderschap van Utrecht. Ze na- men op Zeevliet hun intrek. Ook woonde daar toen George Lijclama a Nijeholt, kopitein bij de infanterie. Deze mijnheer was bij hun huwelijk 41 jaar en is er blijven wonen. Het gebouw was groot genoeg. Het werd daar op Zeevliet een fijn gezin, maar het leed is hun ook
niet gespaard gebleven. Van hun negen kinderen zullen er maar vijf kloek geworden zijn. Een zoon en drie dochters huwden en Nicolaas Hendrik bleef ongehuwd op Zeevliet wonen met zijn dienstboden. Een boer zat op de hofstee en verder had hij zijn koetsier en tuinman. Intussen was Zeevliet een uitgestrekt grondbezit geworden met meer
dan honderd hectoren land. Toen de jonker overleden was, werd in 1904 Zeevliet publiek verkocht. De kopers verkochten het gebouw, dat intussen bouwvallig geworden was, voor afbraak. De boerderij is nog een halve eeuw bewoond geweest, maar nu ook gesloopt. De paardenstal werd door de kantonrechter gebruikt als gevangenis. Bedelaars en land- lopers hebben er soms een nacht in moeten doorbrengen. De mooie bomen van de prachtig lanen zijn alle gerooid en de vijvers
zijn met snoeihout gedicht. Er staan nu aan de weg andere woningen. Jhr. N. H. Strick van Linschoten heeft de pastorie van de Ned. Herv.
kerk te Benschop geschonken zodat men zijn naam nog kan lezen op de ingemetselde steen. Verder is er in de kerk nog de bank met het mooie wapen van Zee-
vliet. E. van Oosterom
|
|||||||
P. s. Een foto van Zeevliet bevindt zich in het Rijksarchief te Utrecht.
74
|
|||||||
DR. C. CATHARINA VAN DE GRAFT f
|
|||||
In mei was ze 95 geworden. Zo'n leeftijd alléén is geen aanleiding om in
het Maandblad dr. C. Catharina van de Graft een „Nachruf" te wijden, zoals het in onvertaalbaar duits heet. De motieven daarvoor liggen in haar publicistische werkzaamheid, in het bijzonder voor zover ze Utrecht betrof. Utrecht is haar na aan het hart komen te liggen sinds zij, be- noemd tot lerares-nederlands aan de H.B.S.-voor-meisjes, zich hier in 1900 vestigde. In 1874 geboren in Tholen, waar haar vader directeur van het tele-
graafkantoor was, later naar Weesp verhuisd, heeft zij het Barlaeusly- ceum te Amsterdam gevolgd en aan de universiteit aldaar nederlands gestudeerd. Over „Middelnederlandsche historieliederen" ging het proef- schrift waarop zij in 1904 promoveerde bij prof. Jan te Winkel, wiens colleges zij zich nog op haar oude dag als intens- vervelend herinnerde. Ook over een andere hoogleraar, Rogge, bleef haar oordeel onveranderd: hij wist meer van boektitels dan van geschiedenis, wat niet zo vreemd is bij een oud-bibliothecaris. Dat de bescheiden, om niet te zeggen bedeesde jonge lerares zich in
het begin erg prettig gevoeld heeft voor een klas H.B.S.-meisjes, is niet waarschijnlijk. Of haar leerlingen haar een „fijne" lerares vonden, of zij althans bij de besten belangstelling wist te wekken - het zijn vragen waar- op het niet gemakkelijk meer is een antwoord te geven. Zij zelf, gesloten van aard en weinig aangelegd om mensen en samenleving met enige hu- mor te bekijken, vond geen volledige voldoening in haar docententaak. Van de gelegenheid op wachtgeld gesteld te kunnen worden maakte zij dan ook in 1923 graag gebruik. Voortaan zou zij zich wijden aan pu- blicistische arbeid van gevarieerde aard en het bekleden van enkele functies. Zo was zij sinds de oprichting lid van de Volkskunde-commissie van de Kon. Akademie van Wetenschappen, was zij korter of langer secretaresse van de afd. Utrecht van het Algemeen Nederlands Verbond en bestuurslid van Oud-Utrecht (1925-1937), - om het hierbij te laten. Haar publicaties bewogen zich bijna uitsluitend op literair-historisch
en op folkloristisch gebied. Vooral voor Vondel had zij jaren lang bijzon- dere aandacht, waarvan behalve uitgaven van enkele toneelstukken en een bloemlezing (1929) uit zijn gedichten ook haar medewerking aan de grote standaardeditie (Wereldbibliotheek) getuigt. Een levensbe- schrijving van „Agnes Block, Vondels nicht en vriendin" (1943) sloot daarbij aan. Eerder, in 1918, was haar uitgave verschenen van middel- eeuwse „Marialegenden", in 1921 herdrukt. Haar laatste literair-histo- rische activiteit van betekenis was het bezorgen van een nieuwe editie van „Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken" in de Zwolse drukken en herdrukken (1955), waarvan de uitgave van 1924 door Johanna Snellen allang niet meer te krijgen was. Daarmee zijn wij dan tegelijk bij Utrecht aangeland en een deel van
haar meer folkloristisch werk. Met dr. A. Beets richtte zij in 1906 te 75
|
|||||
Utrecht een tentoonstelling in van nog in Nederland voorkomende
„palmpaasjes", die grote belangstelling trok en niet alleen haar boek „Palmpaasch" (1910) deed ontstaan, waarvan in 1938 een tot „Palm- zondag" uitgebreide tweede druk verscheen, maar ook de grote stimulans is geweest voor het weer opleven van het aardige volksgebruik. In de periodieken van Oud-Utrecht heeft zij veel gepubliceerd, meest-
al werk van cultuurhistorische aard. Haar bijdrage „Over het spel van Herodes in den Dom te Utrecht" in Jaarboekje 1924 mag tot haar beste studies gerekend worden. Men zie ook haar „Stichtse St. Gatharina- vereering" en „Van de meiboom en de meitakken te Utrecht", resp. in Jaarboekje 1944 en 1931. Tot voor kort werd vooral het Maandblad met artikeltjes bedacht, al was in de laatste jaren enige hulp van buiten daarbij nodig. Want de schrijfster werd ouder en ouder en steeds minder mobiel en eenzamer en de wereld werd kleiner om haar heen, waaraan ook de goede zorgen van een trouwe, opgewekte huisgenote niets ver- helpen konden. Dan kwam, in 1968, als een verrassing opeens het verzoek goed te
vinden haar dissertatie ongewijzigd te herdrukken. Zo bescheiden als zij was, het heeft haar goed gedaan dat na 64 jaren haar „Historieliederen" nog een nieuwe uitgave waard bleek te zijn! En het prikkelde haar tot de uitspraak dat men zich zelf kan overschatten, toen kort daarna Garmt Stuiveling in een bij zijn 60e verjaardag verschenen bundel opstellen beweerde indertijd in de Hertogelijke Bibliotheek te Wolfenbüttel het enige handschrift van het Antwerps Liedboek te hebben ingezien, wat wel niemand in Nederland ooit gedaan zal hebben. Catharina van de Graft was er geweest vóór 1904 en had meer dan een week het hand- schrift ter plaatse bestudeerd voor haar proefschrift! Behoefte om bij wijze van prestatie nog ouder te worden, de honderd te
halen, had zij niet en van een lang ziekbed en aftakeling, zoals haar vriendin Ina Boudier-Bakker moest doormaken, hoopte zij gespaard te blijven. Haar wens werd vervuld toen zij op 3 augustus 1969 opeens heengegaan bleek te zijn. J. W. C. van Campen
|
||||
76
|
||||
Ovéftredht
Redactie (waarn.): dr. J. E. A. L.Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12J50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 9 / SEPTEMBER 1969
|
||||||
EXCURSIE NAAR HET SLOT ZEIST
Op zaterdag 8 november a.s. houdt de vereniging „Oud-Utrecht" een
excursie naar het pas gerestaureerde slot Zeist en langs de Broeder- en Zustergemeente. De deelnemers zullen worden rondgeleid door ir. J. B. baron Van Asbeck. Na afloop zal thee of koffie genuttigd worden in De Hermitage. Vertrek om 13.30 uur vanaf het parkeerterrein Tivoli (en niet zoals
in het Maandblad van juli-augustus werd aangekondigd vanaf het over- volle Janskerkhof). De kosten bedragen ƒ 3,30 per bus en ƒ 1,75 met eigen vervoer. Kaart-
verkoop bij de V.V.V., Tunnelweg 3, bij de Fa. De Discus, Minrebroe- dersstraat 25 en bij het Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199, tot uiterlijk donderdag 16 oktober. Introductie gaarne toegestaan. Reeds in de Middeleeuwen bevond zich te Zeist een kasteel, waaraan de heren
Van Seyst hun naam ontleenden en dat o.a. in bezit was van de families Borre van Amerongen en Renesse. In 1536 werd het slot tot ridderhofstad verheven, waardoor de eigenaar officieel zitting kreeg in Ridderschap en Staten van Utrecht. In 1677 werden huis en heerlijkheid aangekocht door Willem Adriaan, graaf
van Nassau-Odijk, kleinzoon van prins Maurits van Nassau, die zich na zijn huwe- lijk hier vestigde. Hiertoe liet hij een slot bouwen in de Stadhouderlijke stijl, die onder sterke invloed stond van de Franse hofstijl. In 1686 kwam het complex gereed. Voortaan domineerde het hoofdgebouw met de beide harmonisch daarop aansluitende zijvleugels het dorp, waarmee het slot door een laan was verbonden. Aan beide zijden van de vestibule is een zaal gelegen met hoge trappen en oma- mentale schilderingen in Franse geest. De tuinen in eveneens Franse Le Nótre- stijl aangelegd vormen een geheel met de bouw van het huis. Het slot Zeist is ver- want aan andere gebouwen van de stadhouderlijke stijl zoals de paleizen Soestdijk en het Loo, welk laatste slot gebouwd werd door de Franse architect Daniel Marot. In 1746 werd het slot verkocht aan Cornelis Schellinger, die de Evangelische
Broedergemeente der Hernhutters gelegenheid gaf aan weerszijden van de laan het Broeder- en Zusterhuis te bouwen in fraaie achttiende-eeuwse stijl. 77
|
||||||
Het slot werd in 1924 aan de gemeente verkocht, die in 1935 besloot de gebou-
wen op te laten knappen en een gedeelte voor tentoonstellingen gebruikte. De be- zettingstijd deed aan de toestand van het slot geen goed. In 1953 besloot de ge- meente het slot voor cultureel centrum te bestemmen. Hiertoe werd in 1960 een begin gemaakt met de restauratie, de kortgeleden gereed is gekomen. |
||||||||
AFSCHEID VAN EEN REDACTEUR
|
||||||||
Het Maandblad is altijd het gezicht van de vereniging geweest, één van
de meest gewaardeerde activiteiten waarmee „Oud-Utrecht" naar bui- ten treedt. Zo was en is het Maandblad het gezicht van Oud-Utrecht, het visite-kaartje voor de nieuwe leden en de band tussen de oude leden. Maar in de zomer van 1966 dreigde Oud-Utrecht zijn gezicht te verliezen. H. de Jong, die met al de vaardigheid van zijn publicistische gaven bijna 15 jaar lang met veel vaart èn kundigheid het Maandblad had geleid, meende zijn pen te moeten neerleggen; de redenen waren begrijpelijk en billijk, maar intussen dreigde een gat te vallen in de producten van Oud- Utrecht. Bijna vanzelfsprekend trad mr. J. W. C. van Campen naar voren in de geslagen bres: niemand had beter deze leemte kunnen vullen dan de voormalige stadsarchivaris, die al 37 jaar lang zijn partij had meegeblazen in het schrijversensemble van het Maandblad. Weinigen hebben zoals hij mede een steeds wisselende, een steeds boeiende ge- stalte gegeven aan de veelkleurige verschijning, die Oud-Utrecht in en door het Maandblad is. Een kenner van Utrechts verleden in de volle breedte, lengte en diepte, wiens bibliografie, die in 1964 werd gepubli- ceerd, alle nuances vertoont van gedegen wetenschappelijke studies af tot levendige anecdotes toe. Ook nu weer gaf de tijdelijk redacteur zijn beste krachten, niet alleen voor het voetlicht door een reeks van artikelen en kleinere bijdragen, maar door de zorgvuldige verzorging van iedere aflevering en door de opwekking tot schrijven bij de sluimerende talenten onder de leden. De verknochtheid aan Oud-Utrecht had een grens in juli 1969; uiteraard had niemand van ons een langere waarneming be- treurd, maar het spreekwoord over de eeuwigdurende tijdelijkheid van een noodvoorziening verdient, ook in dit geval, niet tot waarheid te wor- den. Zo is dan het moment gekomen, waarop een periode wordt afgeslo- ten met de gemengde gevoelens van spijt en verlies aan de ene kant en van begrip voor de onmogelijkheid een nooit gemakkelijke taak uit han- den te moeten geven. Rest nog de dank uit te spreken voor de wijze waarop drie jaren lang het peil van het Maandblad bewaard is. Zoals Van Campen „Oud-Utrecht" in zijn hart droeg en draagt, zo blijft de vereniging hem op de warmst mogelijke wijze waarderen. |
||||||||
78
|
||||||||
ACTIE TOT LEDENWERVING
|
|||||
Kortgeleden is de Vereniging Oud-Utrecht begonnen met een poging
meer inwonenden van provincie en stad Utrecht als leden te winnen. Hiertoe zijn een groot aantal folders beschikbaar, waarvan een exemplaar in dit Maandblad is bijgesloten. Een affiche kan de aandacht vestigen op ter plaatse aanwezige folders. Een antwoordkaart, die ongefrankeerd kan worden ingezonden, vergemakkelijkt de aanmelding. Waarom wil Oud-Utrecht meer leden hebben? Laten wij eerlijk zijn:
iedere vereniging, die zichzelf respecteert, zal groei in aantal toejuichen. Het is bevreemdend geweest, dat de bestaande belangstelling voor het verleden, die op vele plaatsen en bij tallozen kan worden waargenomen, niet heeft doorgewerkt in de vergroting van „Oud-Utrecht". Vergeleken met zusterverenigingen in binnen- en buitenland, maakt onze vereniging die jarenlang niet noemenswaard in aantal toenam, een beschamende, zelfs povere indruk. Heeft Oud-Utrecht dan zo weinig te bieden? Misschien wel; het bestuur
heeft zich over deze vraag gebogen en hoopt in de nabije toekomst initia- tieven te ontplooien om aan de bestaande verlangens tegemoet te komen en van de geboden mogelijkheden gebruik te maken. Niet in het minst zijn de suggesties van de leden op dit punt welkom. Maar er is meer dan louter Stichts chauvinisme, dat dwingt tot een vergroting van het ledenbestand. In harde zakelijkheid bezien, kan de vereniging ondanks een betrekkelijk geringe contributie heel goed rondkomen, mits een ze- kere zuinigheid wordt gehanteerd. Deze financiële positie is verheugend maar de activiteiten, die juist in onze tijd gevraagd worden van een ge- nootschap met deze doelstellingen, worden al te sterk afgeremd. Het altijd gewaardeerde Maandblad moest worden ingekrompen. Illustraties moeten worden beperkt, wat de leesbaarheid vermindert. Plannen om iets meer te bieden aan excursies, lezingen en andere activiteiten, die allemaal geld vragen, moesten worden ingetrokken. Een eenvoudig rekensommetje: met 1000 leden kan Oud-Utrecht een zuinig bestaan leiden en de activiteiten, die door het bezoek aan de lezingen, de deelneming aan de excursies en de belangstelling voor Maandblad en Jaarboekje blijken ge- waardeerd te worden, onverminderd voortzetten. Elk lid meer betekent zuivere winst; dit dividend kan worden omgezet in verhoging van het peil, in de verbetering van het gebodene voor de leden en voor de uit- werking van nieuwe plannen. Herhaaldelijk werden allerlei wensen geuit. Hier is de kans. Uw kans om de geuite en de nog sluimerende verlangens te bevredigen. Om deze redenen meent het bestuur een beroep te kunnen doen op uw
aller medewerking bij de actie nieuwe leden in groten getale te werven Alle leden van Oud-Utrecht, die hun vereniging een warm hart toe- dragen, zullen hun eigen belang kunnen dienen door hun medewerking te geven. Allicht heeft u vrienden, kennissen en relaties, die open staan voor de werkzaamheden van onze vereniging. De folders staan op ruime schaal tot uw beschikking. Eén briefje of een telefoontje aan de 79
|
|||||
secretaris met opgave van het gewenste aantal is voldoende om u een
hoeveelheid folders te verschaffen. Wie onder u de gelegenheid heeft op een punt, waar vele goede lieden plegen bijeen te zijn of te passeren, een affiche te plaatsen als aanduiding dat op die plaats informatie over onze vereniging kan worden verkregen, zal de ledenwerving zeker in hoge mate bevorderen. Wij beseffen, dat de vereniging door de aanmaak van affiches en fol-
ders veel brood over de wateren heeft uitgestrooid. Het zou onnozel zijn te menen, dat deze uitgave honderdvoudig beloond zal worden. Wel is te verwachten, dat met steun van alle leden de actie, om door nieuwe leden de vereniging meer armslag te geven voor de verhoging en verbetering van de bestaande activiteiten en vooral voor de ontplooiing van die ini- tiatieven waarin in onze tijd van ruime vrijetijdsbesteding en van groeiende belangstelling zo'n sterke behoefte bestaat, zal slagen. Het gaat om uw eigen zaak: met meer leden kan Oud-Utrecht meer voor u doen. De toekomst van de vereniging wordt met vertrouwen in uw handen gelegd. Het bestuur.
Alexander Numankade 199, Utrecht.
Tel. 030-711814.
VOOR OF TEGEN DE KERMIS
|
|||||
Het jongste kennisdebat in de Utrechtse gemeenteraad heeft geleid tot
het aannemen, met een kleine meerderheid van stemmen, van een voor- stel van burgemeester en wethouders om ook in 1969 de kermis te doen houden op het parkeerterrein aan de Weg der Verenigde Naties. Of er op die kermis gelegenheid zou mogen zijn voor gokspelen was daarbij het grote vraagpunt, dat negatief werd beantwoord. Voor en na de eerste wereldoorlog, die aanleiding is geweest de aloude
Utrechtse kermis af te schaffen, zijn voor- en tegenstanders in de raad elkaar in de haren gevlogen. Als een doekje voor het nabloeden werd ze later vervangen door een „feestweek", die op den duur weer neiging ver- toonde „terug te keren" of te „ontaarden" (naar gelang het standpunt) tot een kermis. Het woord kermis wordt allang weer zonder gêne gebruikt. „De menschen syn vernickert op de kermisvreuchden", constateerde de
17de-eeuwse Middelburgse predikant Willem Teelinck, wiens actie om de kermis geheel uit te bannen evenmin succes heeft gehad als de pogin- gen van kerkeraden om Sinterklaas uit de samenleving te verdrijven. Deze eeuwenoude gewoonten en volksvermaken behoorden bij het levens- patroon, ze brachten wat fleur in het alledagsbestaan dat voor velen zo weinig fleurigs te bieden had. Kermisvieren werd de normaalste zaak van de wereld geacht, wat een oud-vaderlandse spreuk getuigt: „'t Is al te slechten dorp daer 't noyt geen kermis is". Natuurlijk waren er excessen, dronkenschap in de eerste plaats. Niet
alleen in vroeger tijd, ook nog in onze eeuw werd de laatste stuiver in jenever omgezet. Niet voor niets stond van 1897 tot 1914 tijdens de kermis, op de Neude de Blauwe Tent van de Nederl. Vereniging tot af- 80
|
|||||
Tweeërlei standpunt tevenover de kermis, hoewel de heeren
stoelen op dezelfde wortel des geloofs. schaffing van alkoholische dranken, -waar tractaatjes, almanakken,
scheurkalenders en alkoholvrije dranken verkocht werden. Werden de voorstanders van afschaffing van de kermis gedreven door
filantropische, godsdienstig-zedelijke, socialistische of welke andere mo- tieven ook, de tegenstanders beriepen zich evengoed op een levensbeschou- welijke instelling, zoals men tegenwoordig zegt. Dikwijls is het ook alleen maar een mentaliteit die beslist of men alleen het vuile badwater of ook het kind wil weggooien. Buitenstaanders denken zulke tegengestelde op- vattingen gemakkelijk een principiële achtergrond toe, die dikwijls niets anders voorstelt dan de gevoelswereld waarin men van jongs af geleefd heeft. Zo deed blijkbaar ook de karikatuur-tekenaar in „De Baanbreker" van 20 juni 1931 (Ie jaarg. nr. 28), toen hij de r.k. wethouder H. A. Bekker de feestmuts opzette, de a.r. wethouder H. Botterweg vol afgrijzen naar zijn toeterende collega deed staren en het plaatje voorzag van het onderschrift: „Tweeërlei standpunt tegenover de kermis, hoewel de hee- ren stoelen op dezelfde wortel des geloofs". De spotprent in het „week- blad van de moderne arbeidersbeweging te Utrecht" diende overigens niet om stemming voor of tegen de kermis te maken, maar alleen om de controversen in de gemeenteraad over dat volksvermaak, nota bene tus- sen twee „rechtse" fracties, te gebruiken voor politieke propaganda. Het Baanbrekernummer was namelijk een speciale editie voor de gemeente- raadsverkiezingen, waarbij de S.D.A.P. uitkwam met Jan Reynders als lijsttrekker. Bij de tekening was nog het volgende redactionele commen- taar afgedrukt, waarover ieder na acht en dertig jaar het zijne mag den- ken: |
|||||
81
|
|||||
„Bij de behandeling der begrooting-1930 was er een protestantsch
voorstel om het besluit tot instelling van een feestweek in te trekken. De Ant. Rev. spreker verdedigde dat door er op te wijzen dat de be- wuste arbeiders (anders noemt men die zedeloos!) en zij, die rekenen met God's geboden, van een kermis niets moesten hebben. Waarop de Roomsche Wethouder Bekker hem nijdig toevoegde dat hij in elk geval niet sprak namens de R.K. arbeiders. Een lle gebod „Gij zult geen kermis vieren" bestond er niet, aldus de wethouder. De protestantsche fractie trok haar voorstel toen maar in. Het was vermakelijk! De heeren zijn het eigenlijk alleen maar eens over één ding: houd de sociaal-democratie buiten de deur, aldus het stoffelijke veilig stellend buiten het bereik der ontberenden, terwijl zij den mond vol nemen over het geestelijke, dat voorop gesteld moet worden. Geen wonder dat de heer de Visser van lijst 9 op zijn aanplakbiljet
zet: „Tegen beginselverzaking door de Protestanten in den Raad van Utrecht"." Er is sindsdien in de politiek en de sociale verhoudingen veel veranderd,
de strijd om de kermis duurt voort. Wethouder J. J. Reynders overleed 16 juli 1936 „onvergetelijk" schreven de couranten. In de recente raads- debatten over de kermis met of zonder gokspelletjes, sprak een raadslid het gedenkwaardige woord: „ik vind dat de medemens volwassen genoeg is om in beperkte mate lichtzinnig te mogen zijn." ]. W. C. van Campen
|
||||||||
Boekbespreking
|
||||||||
UTRECHT IN OUDE ANSICHTEN
DOOR
JAN REESKAMP |
||||||||
Jong en oud Utrecht zijn weer verblijd met een alleraardigst boekje om-
trent het Utrechtse stadsbeeld rond het jaar 1900. Met grote zorg heeft de heer Reeskamp een keuze gemaakt uit de vele oude prentbriefkaarten, die uit die tijd nog tot ons zijn gekomen. Hij is er in geslaagd via de 155 af- beeldingen een uitstekende indruk van het leven onzer grootouders te geven. Charmant is het gebruik van kaarten, die oudtijds zijn beschreven hetgeen tot de levendigheid van het geheel bijdraagt. De reproducties zijn niet altijd even scherp, wat tot teleurstelling leidt bij het nader be- zien der details. Daar staat echter tegenover de stevige uitvoering van het alleszins aantrekkelijke omslag en het handige formaat. De tekst roept de gedachte op aan een vriendelijke gids, die ons vol
enthousiasme zijn stad laat zien, zoals die was wel te verstaan .. . Wel maakt de toelichting bij de foto's een wat „gehaaste" indruk. Veelal wor- den zaken genoemd, die de kijker in één oogopslag zelf waarneemt, zodat 82
|
||||||||
men zich afvraagt, of de schrijver zijn lezerskring niet ietwat onderschat
in waarnemingsvermogen. Op enige plaatsen wordt over de huidige en ons bekende situatie zoveel verteld, dat dit ten koste moest gaan van in- formatie over de dagen van weleer. Er zijn hierdoor helaas weinig werke- lijke feiten genoemd en het geheugen van de oudere Utrechter wordt in bijna geen enkel geval op weg geholpen door een nadere datering. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de schrijver té zeer
geremd is geweest om tot onderzoek over te gaan, misschien uit een angst zich op het gladde ijs te moeten begeven, dat de publicatie van eigen resultaten soms is. Een uitzondering daarop vormen echter de vele waar- devolle gegevens, die zijn opgenomen omtrent stadsvervoer en spoor- wegen. Hier had de auteur kennelijk zijn draai en menig tram- en trein- liefhebber kan er zijn voordeel mee doen. Het uitkomen van een boekje als dit geeft de gelegenheid veel levens-
omstandigheden van vroeger, die vergeten dreigen te raken, vast te leg- gen. Deze kans is niet ten volle uitgebuit. Dit blijkt als men bij de foto's nr. 35, 39, 43, 53, 113 en 155 de interessante onderschriften leest, die in kundige verteltrant gebracht worden. De overige uitleg blijft in vergelijk daarmee bij deze hoogtepunten duidelijk achter. Ook zijn onjuistheden binnengeslopen, die weliswaar niet zo zwaar wegen, omdat het werk een echt „kijkboekje" geworden is, maar die toch voor het goede begrip aan- gevuld dienen te worden. Op blz. 13 kan men lezen, dat de dubbele klapbrug werd gebouwd
nadat de prachtige middeleeuwse Catharijnepoort was gesloopt. Hier is sprake van een vergissing. De middeleeuwse poort uit de 12de eeuw is in 1528 gesloopt bij de bouw van kasteel Vredenburg en door een eenvou- dige doorgang in de muur vervangen. In de 17de eeuw werd een nieuwe poort gebouwd naar ontwerp van Paulus Moreelse, die 1625 voltooid was. Deze laatste poort nu bedoelt de schrijver. Zeker „a slip of the pen" zal zijn de passage op blz. 23, waar staat, dat
Korenbeurs en Fruithal beide in 1918 zijn afgebroken voor de Jaarbeurs. Echter verdween de Korenbeurs eerst in 1928, bijna 10 jaar na de Fruit- hal. Liefhebbers van de oudere geschiedenis van onze stad zullen licht in
verwarring komen, als zij op blz. 24 lezen, dat het Vredenburg gedurende tientallen jaren als marktveld dienst deed. Reeds in de 15de eeuw werd op het „Gatharijneveld", zoals het plein toen heette, markt gehouden. De bouw van de dwangburcht „Vredenburg" verdreef de handelaars naar elders. Vermoedelijk kort na de afbraak van het kasteel in 1578, doch zeker sedert 1582 werd er weer markt gehouden. Dit heeft sedertdien, dus eeuwenlang, onafgebroken geduurd tot 1928. Nog een kleine fout sluipt binnen, waar de schrijver op blz. 31 zegt,
dat 's Rijks Munt op de Oudegracht in 1922 is gesloopt. Dit gebeurde reeds in mei 1918 en 1 oktober 1919 was de fundering voor het post- kantoor zover gereed, dat de bouw kon beginnen. Na bijna vijf jaar kon het op 1 mei 1924 in gebruik worden genomen. Bij de Lange Jansstraat op blz. 37, verkeert de maker even in de ver-
83
|
|||||
i
|
|||||
onderstelling, dat boekhandel Lorjé reeds is afgebroken. Doch augustus
1969 is het pand nog steeds bij de firma in gebruik. Overigens zijn deze punten in een werkje als dit van niet zo'n groot be-
lang, immers het is hier vooral, zoals gezegd, om het kijken begonnen. Men verwondert zich over alle veranderingen in zo betrekkelijk korte tijd en dit dank zij de kennis van zaken, die de heer Reeskamp, wat be- treft het stadsbeeld in de loop van de 20ste eeuw, aan de dag legt. Boven- dien laat hij velen meegenieten van een verzameling oude gezichten, die slechts weinigen dagelijks ter inzage hebben. Het boekje, dat het licht zag bij de Europese Bibliotheek te Zaltbommel
en waarvan de prijs ƒ 17,50 bedraagt, wordt u dan ook van harte aan- bevolen. H. J. H. Knoester
|
||||||
Bovenstaande grammofoonplaat, die is uitgegeven ter gelegenheid van
het 40-jarig bestaan van de Utrechtse Klokkenspelvereniging is a ƒ 5,— voor de leden verkrijgbaar door opgave bij de secretaris of bij G. L. Slag- molen, Eysingalaan 42 te Utrecht, tel. 33275. 84
|
||||||
Redactie (waarn.): dr. ]. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
De contributie bedraagt f 12,50 per jaar
Wie een gebonden jaarboekje wenst te ontvangen betaalt f 15,— TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 10 / OKTOBER 1969
|
|||||
TER GELEGENHEID VAN DE OPENING VAN HET
ZEISTER SLOT Op 25 september jl. werd door B. en W. van Zeist een persbijeenkomst
belegd in verband met de opening van het gerestaureerde Slot van Zeist door Prins Claus op 8 oktober 1969. De leden van de pers werden ont- vangen in de N.W.-vleugel van het Slot, in een zaal die na de oorlog ge- ruime tijd in gebruik geweest is als gymnastiekzaal, maar die nu, van alle smetten vrij, een sobere maar sfeervolle ruimte is geworden die voor aller- lei doeleinden kan worden gebruikt. Aan de wanden verschillende foto's van het Slot vóór en na de restauratie, tegen de achtermuur een tafel met voorwerpen die tijdens het werk zijn gevonden en die dikwijls waar- devolle aanwijzingen bleken te bevatten voor de oorspronkelijk construc- tie van bepaalde onderdelen. Na een welkomstwoord gaf de burgemeester van Zeist, de heer dr.
A. A. H. Stolk, een overzicht van de geschiedenis van het Slot, waaruit duidelijk naar voren kwam, welk een bewogen levensloop het heeft ge- had, hoe het in de loop der tijden van de ene op de andere eigenaar overgaande steeds weer een andere bestemming kreeg, waarvan vele wijzigingen en verminkingen het gevolg waren. Een dieptepunt werd wel bereikt in de tweede wereldoorlog toen het
Slot door de bezetter werd gevorderd, waarbij in de winter van '45 door nalatigheid de Z.W.-vleugel gedeeltelijk door brand werd verwoest; in de na-oorlogse jaren werd het er niet beter op, toen het achtereenvolgens gebruikt werd als gevangenis voor politieke delinquenten, verblijf voor KNIL-militairen, ambachtschool en er studentenfeesten en padvinders- bijeenkomsten werden gehouden. In 1953 kwam de gemeenteraad tot het besluit tot restauratie over te
gaan, waarbij het de bedoeling was het Slot, na volledig herstel in oor- spronkelijke stijl, ter beschikking te stellen van de gehele gemeenschap voor diverse evenementen; behalve als representatieve omgeving voor ontvangsten door de gemeente Zeist zou het moeten kunnen dienen voor 85
|
|||||
het houden van congressen, tentoonstellingen, er is gedacht aan een per-
manente historische tentoonstelling, er zou gelegenheid moeten zijn voor theatervoorstellingen, in de Slottuin zou een openluchttheater moeten komen, in de kelders een horecabedrijf. Rekening houdend met deze bestemmingsplannen heeft ir. J. B. Baron
van Asbeck, aan wie de burgemeester vervolgens het woord gaf, de restauratie en inrichting van het Zeister Slot in 1959 op zich genomen. |
||||||
De heer Van Asbeck, die de geschiedenis van het bouwwerk in archi-
tectonisch opzicht aanvulde, gaf een indruk van de problemen waarvoor men in zo'n situatie wordt gesteld. Vaak weet men in het geheel niet hoe het gebouw er oorspronkelijk in alle onderdelen heeft uitgezien en het vereist allereerst knap speurwerk om via oude gravures, tekeningen, be- schrijvingen, die in archieven, antiquariaten, op veilingen etc. moeten worden „opgeduikeld" de benodigde gegevens te bemachtigen. Met grote vindingrijkheid en in enkele gevallen geholpen door puur geluk is ir. Van Asbeck erin geslaagd de oorspronkelijke staat, zowel van het huis als van de inrichting zo dicht mogelijk te benaderen. Ook het bouw- werk zelf heeft in dit geval vaak onverwacht een nuttige aanwijzing opgeleverd; om één voorbeeld te noemen: zo werd bij het plaatsen van een duiker in de Slotgracht een speerpunt gevonden, die eertijds dienst deed als versiering van het hek, zodat men de benodigde ornamenten precies kon namaken. Wat de stijl betreft: het Slot werd gedurende de jaren 1677-1686 ge-
bouwd door Jacob Roman, die o.a. ook de plannen ontwierp voor het Loo, in 17e eeuwse stijl naar frans voorbeeld; zijn opdrachtgever, Willem Adriaan van Nassau-Odijk had in zijn studentenjaren in Frankrijk de uitbreiding van Versailles meegemaakt en het is waarschijnlijk dat hij iets dergelijks in het klein in Nederland wilde brengen. Daniël Marot, de in 1685 naar Holland uitgeweken franse architect decoreerde het Slot en ontwierp de tuinen met de vele fonteinen, zodat de typisch franse stijl in het gehele complex is doorgevoerd, waardoor een bijzonder har- 86
|
||||||
monisch geheel werd verkregen. Ook door de wijze waarop het Slot ge-
integreerd is in de gehele aanleg van het dorp Zeist met de typische as- werking van de lanen, 4/2 km naar de kant van Zeist en V/2 km naar de kant van Bunnik, neemt het, naar de mening van ir. Van Asbeck, in Nederland een unieke plaats in. Vervolgens werd het woord gegeven aan de heer ir. A. Visser, die de
leiding heeft gehad over de bouwtechnische uitvoering van de restaura- tie. Een enkele greep uit zijn boeiend verhaal: beginnend met de Z.W.- vleugel, die immers gedeeltelijk door brand was verwoest, kreeg men al dadelijk te maken met aanmerkelijke grondverschillen, zodat het nodig bleek de gehele fundering door betonnen palen, die onderling met el- kaar verbonden werden, als het ware te ondersteunen. De enorme voch- tigheid van het hoofdgebouw, ontstaan doordat het grondwater vrij in het bouwsel kon optrekken, werd bestreden door het stukje-voor-stukje aanbrengen van een waterdichte isolatielaag door alle muren en kolom- men heen. Als men weet, dat de dunste muur ± 55 cm en de grootste ca 2/4 m dik is, kan men zich een indruk vormen van het geweldige werk dat hiermee gemoeid is geweest. Voorts bleek het hoofdgebouw geheel doortrokken te zijn met huis-
zwam, terwijl ook de houtworm en huisboktor de houtconstructies had- den aangetast; ter bestrijding werd van alle muren het stucwerk afge- hakt, alle voegen werden uitgebrand en behandeld, het aangetaste hout- werk werd vernietigd, terwijl het nog bruikbare hout, evenals het nieuwe tegen zwam- en insectenaantasting werd behandeld. Ook bij het stuca- doren van de kelderruimten was vakmanschap vereist, het moest gelijken op pleisterwerk, maar tegelijkertijd een geluiddempende werking heb- ben, en dan nog vochtwerend en voldoende stootvast zijn. Op de talloze uitdagingen waarvoor men werd gesteld is telkens weer een bevredigende oplossing gevonden, zodat de restauratie ook in bouwtechnisch opzicht geheel geslaagd kan worden genoemd. Tenslotte werd een financieel overzicht gegeven door de heer C. J.
van Mastrigt, wethouder van Financiën van de gemeente Zeist. De ne- geneneenhalf miljoen gulden, die met de restauratie en inrichting zijn gemoeid geweest, bleken voor het overgrote deel door subsidie van het Rijk te worden gedekt. Ten laste van de gemeente Zeist komt een bedrag van ruim 1 miljoen gulden, in verhouding tot overige bedragen voor collectieve voorzieningen een alleszins te verantwoorden post, waarbij verwacht mag worden, dat door een efficiënter exploitatie een verdere be- strijding van de kosten mogelijk zal zijn. Na aldus te zijn ingelicht over de achtergronden van de restauratie
werd het gezelschap rondgeleid door het Slot, waarbij de heren Van Asbeck en Visser nadere toelichting gaven. Belangstellende leden van Oud-Utrecht kunnen er zich tijdens de
voorgenomen excursie op zaterdag 8 november a.s. met eigen ogen van overtuigen op welk een voortreffelijke wijze men erin is geslaagd het Slot Zeist met het gehele interieur zodanig te restaureren en in te rich- ten, dat het, ook in deze tijd, volledig bruikbaar is geworden. 87
|
||||
Bij deze gelegenheid worden ook twee tentoonstellingen gehouden die
twee verschillende en toch verwante aspecten van het culturele leven in Zeist belichten. De Van de Poll-stichting heeft in samenwerking met de Evangelische Broedergemeente een historische expositie ingericht, die van 9 oktober tot en met 8 november opengesteld is. Fraaie prenten, sier- lijke kunstvoorwerpen en statige portretten geven een afgerond beeld van het verleden van dit „Ort königlicher Schönheit", zoals graaf von Zin- zendorf, stichter van de hernieuwe Broedergemeente der Hernhutters Zeist treffend omschreef. Een andere graaf, Willem van Nassau-Odijk, bepaalde het karakter van het complex door de bouw van het Slot. Uit de bijeengebrachte collectie kan men het boeiende relaas aflezen hoe een dorpje ontstond, dat al in de vroegste tijden bewoond werd door een agrarische bevolking en een aantal grootgrondbezitters, die er hun land- huizen in allerlei vormen neerzetten. Dezelfde harmonische opbouw van de Zeister gemeenschap vinden
wij in een tweede expositie, die georganiseerd is door de Zeister Kunst- stichting, van 9 oktober-2 november en wel op een merkwaardige plaats. De grote waterbakken, die aan weerszijden van het middengedeelte op het dak waren gelegen om de tuinen te voorzien van sproeiwater, zijn onder de bekwame handen van de architect ir. Baron Van Asbeck omgebouwd tot kamers. Het oostelijke zaaltje herbergt nu een verzameling van de wer- ken van Zeister kunstenaars, amateurs èn beroepsartisten. De veelheid en veelzijdigheid van het gebodene is niet weer te geven in deze helaas beperkte ruimte. U doet er beter aan zelf te gaan zien hoe liefhebbers en vaklieden hun talenten ten toon spreiden. „DAT HUYS TEN VLIETE" IN HET NEDERKWARTIER
|
||||||
Wie van de laatste litanie „Kastelen en hun toekomst" 1) kennis genomen
heeft, zal zich niet verbazen wanneer blijkt, dat het aantal daarin opge- somde trieste gevallen nog voor uitbreiding vatbaar is ... Helaas - zo is de realiteit nu eenmaal en ik zou hier gaarne wijzen op een wel zeer schrij- nend voorbeeld. De in 1908 verscheen officiële „Voorlopige Lijst der Nederlandsche
Monumenten van Geschiendenis en Kunst", I, De Provincie Utrecht2) maakt in haar opsomming onder het hoofd „Loopikerkapel" melding van het aldus omschreven monument ter plaatse: „Het Huis te Vliet, vermeld 1394, verbouwd XVI b, grootendeels
„afgebroken 1815 en herbouwd 1856. Ten deele oude muren en
„kelders. Penanten van inrijhek met wapens Wuytiers en Op-
„tenoort, XVIII b. In de vestibule vier rouwborden (Barchman
„Wuytiers en Van Brienen) van 1749, 1785 en 1791."
Deze bezitting Het Huis te Vliet was aangelegd halverwege binnen
een langwerpig ovale omgrachting met as ongeveer op N.-W.—Z.-O.,
») Maandblad van „Oud-Utrecht", XLII, 1969, bldz. 41/2.
2) Utrecht 1908, bldz. 38; gedeeltelijk ontleend aan A. J. van der Aa „Aardrijks- kundig Woordenboek der Nederlanden", XI, Gorinchem 1848, bldz. 160/1. 88
|
||||||
waarbinnen vanouds in het centrale gedeelte een tweede, waarschijnlijk
ronde gracht te vinden was, die het eigenlijke gebouw omsloot. Zij lag vlak ten Westen van de tegenwoordige Ned. Hervormde kerk van Loo- pikerkapel en bezat een toegang van de dorpsweg langs de Enge IJssel zowel als een oprijlaan van die entree recht over het water en van zwaar geboomte voorzien tot op de Lekdijk. 3) Het huis was een ridderhofstad, die als zodanig erkenning heeft ver-
kregen op 15 Februari 1538 ten tijde van de vasal Johanvan Hemerten.4) Wijlen mijn medewerker mr. P. C. Bloys van Treslong Prins, die
„Vliet" in 1919 heeft bezocht, maakte in zijn „Gedenkwaardigheden" van Utrecht5) melding van een daar aantroffen rouwkas voor de op 12 Juli 1790 overleden Mr. Johan van Brienen met liefst 16 kwartieren en daarna nog publiceerde hij 'het opschrift van een gedenkplaat in hardsteen, voorzien van het wapen Barchman Wuytiers, aanwezig in de buitenmuur van het huis, luidende: HET SLOT HET HUIS TE VLIET
WAS A° 13 9 8 LEENROERIG AAN DE STATEN VAN UTRECHT ALS RIDDERMATIGEN HOFSTAD ERKEND
ZIE UTRECHTS PLAKAATBOEK DEEL I A° 18 5 6 HERBOUWD DOOR JONKHEER J. W. A. B. WUYTIERS VAN VLIET HOOGHEEMRAAD VAN DEN LEKDIJK RIDDER VAN DE MILITAIRE WILLEMSORDE. De hedendaagse bezoeker nu, die gedreven door historische- of genea-
logische belangstelling het huis te Vliet bezoekt, wacht alleen maar een ontgoocheling wanneer hij verwacht de bovenstaande monumenten te zullen aanschouwen. Wèl staat het gebouw nog overeind en er zijn nog restanten van de
grachten waarneembaar, maar ten behoeve van een fruit-bedrijf, dat er thans gevestigd is, werd een ontsierende oostelijke vleugel bijgebouwd. De gedenksteen is verdwenen. Over de vier rouwkassen weet niemand meer iets te berichten. Van de twee zware natuurstenen hek-pijlers aan de dorpsweg is de westelijke tot op de fundering vernield; de andere, die het (in kleuren geweest zijnde) wapen Optenoord gevoerd heeft is nu nagenoeg kaal. De oude oprijlaan is grotendeels gekapt en 'het vóór- |
||||||
3) Voor de (oude) situatie vergelijke men het blad „Vianen", n°. 485 van de
Chromo-Topografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, schaal 1 : 25.000. 4) Deze erkenning vindt men in Mr. Johan van de Water „Groot Placaatboek
der Staten 's Lands van Utrecht", I, Utrecht 1729, bldz 281. — De lijsten van de vasallen (en latere eigenaars) zijn vermeld voorzover het landsheerlijke tijd- vak betreft in Dr. A. J. Maris „Repertorium op de Stichtsche Leenprotocol- len", I, 's-Gravenhage 1956, bldz. 208/9 maar uitvoeriger en voortlopende tot het einde der vorige eeuw in de „Genealogische en Heraldische Bladen", IX, 1914, bldz. 104 t/m. 120. s) Utrecht 1919, bldz. 312 (en 113); zie ook voor het volgende „De navor-
scher" LXXVIII, 1929, bldz. 188, „Nederland's Adelboek" XLVI, 1953, bldz. 445 sub 2 en de in noot 4 hiervóór aangehaalde Gen. en Herald. Bladen IX. 89
|
||||||
erf maakt — om het eens euphemistisch uit te drukken — een hoogst
onverzorgde indruk . . . Een paar restanten zijn nog: in het nabije kerkgebouw op de heeren-
bank het wapen Barchman Wuytiers en op het huis zelf het in zware lijnen min of meer geschetste (!) wapen van de ridderhof stad zelf.—a) Men verzekerde mij in deze zomer ter plaatse, dat het gansche com-
plex nu van de monumentenlijst zou zijn afgevoerd. Wanneer deze uit- spraak juist is, meen ik, dat nader commentaar wel overbodig zijn zal om vast te stellen, dat het toezicht in dit geval op een waarlijk beden- kelijke wijze gefaald heeft. Alkmaar, Aug. '69. Mr. J. Belonje.
|
|||||||||
VERSLAG VAN DE EXCURSIE LANGS DE WERVEN
VAN DE OUDEGRACHT |
|||||||||
Op Zaterdag 6 September 1969 heb ik deelgenomen aan een rond-
leiding door de Heer Temming Groll als jongste bij de vereniging „Oud Utrecht". Wij gingen eerst een trap af en toen luisterde ik aandachtig naar wat
meneer Temming Groll vertelden. Over het doel van de grachten en werven wat ik prachtig vond om te horen. En toen zijn wij weer naar boven gegaan. Daar gingen we in een kring staan. Daar ging meneer Teming Groll weer over hoe het N.V. huis vroeger bewoond werd. Terug gingen wij over de Vismarkt en toen zijn wij in een hele donkere kelder geweest. Toen is er vertelt over het huis kijse Rijk toen heeft hij nog vertelt dat er nog een verdieping op was maar dat was niet zo. En toen zijn wij geëindigd in een wijn kelder daar was een hele boel te zien en te horen en te ruiken en te drinken en eten. En er is ook vertelt dat daar een trap was. En er werd een wedstrijd ge- houden. En daar mocht ik met zoutjes rondgaan. En toen zijn wij naar Italiaans Restaurant geweest daar hebben we nog meneer van Der Laan (van de Discus) gezien en een hele grote koek gegeten die was verschrikkelijk lekker en daar was een hele boel te zien. En daar heb ik een plakje worst gekregen. Mijn Opa was ook lid! (Swillens) P.J.A.
Thea Swillens
Geboren te
Utrecht 8-6-60. |
|||||||||
6) Dit wapen behoort te zijn: in goud een verlaagde, aan de bovenzijde gekan-
telde keper van rood, vergezeld van boven van 4, 2 en 2 en beneden van 1, 2 en 1 biljetten van hetzelfde. 90
|
|||||||||
NIEUWE PUBLICATIES
|
|||||
Belle van Zuylen, 1740- 1805, leven op afstand, door Simone Dubois,
uitg. Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 223 blz. ƒ 17,90. Van het vele literaire werk van Belle van Zuylen verschenen tot dusver in een
Nederlandse vertaling alleen haar novellen De Edelman en Caliste. De eerste als feuilleton in de Nieuwe Rotterdamse Courant in 1961. Caliste in een vertaling van Victor E. van Vriesland (onder de naam J.C.
Bloem in 1942). Simone Dubois heeft thans de Nederlandse literatuur verrijkt met een levens-
beschrijving van Belle waarin vele citaten uit brieven en ander literair werk - voor heteerst in Nederlandse vertaling - zijn opgenomen. In dit boek leren wij Belle kennen als een fascinerende vrouw met een scherpe
en oorspronkelijke geest. Een geest die misschien weinig paste in de tijd waarin zij leefde, maar die ons nu nog zeer goed aanspreekt. Haar weigering om concessies te doen aan de gebruiken van haar tijd veroor-
deelden Belle tot vele jaren van celibaat. Zoals blijkt uit haar correspondentie met d'Hermanches, een tijdgenoot, die een even brillante persoonlijkheid was, vielen deze jaren haar zwaar. Juist uit deze correspondentie leren we de levensomstan- digheden kennen van het milieu waarin Belle tot haar 31e levensjaar verkeerde. Hierin klinkt ook haar gevoeligheid door en haar kritische instelling ten opzichte van de maatschappij. Het tweede deel van het werk van Simone Dubois is geheel gewijd aan de
levensperiode van Belle na haar huwelijk op 17 februari 1771 met Charles Em- manuel de Charrière de Penthaz. In deze tijd vond Belle niet alleen tijd voor voort- zetting van haar studie en haar internationale correspondentie, maar verleende zij - als dat nodig was - ook daadwerkelijk hulp bij het werk op de landerijen van De Charrière. Ondanks de vele tijd, die deze werkzaamheden haar reeds kostte, vond zij ook nog gelegenheid om een aantal novellen, toneelstukken, pamfletten en muziekstukken te schrijven. Met uitzondering van drie toneelstukken, die alleen in Duitse vertaling gepubliceerd werden, verscheen al het literaire werk van Belle - meestal slechts in bescheiden oplagen - in het Frans. Nu Simone Dubois heeft aangetoond, dat het werk van Belle Zuylen in staat
is om ook nu de lezer nog te boeien, ware het te hopen dat meer van haar ge- schriften - als het zou kunnen in Nederlandse vertaling - opnieuw worden uit- gegeven. W. U. TOLHUIS OF JACHTHUIS
Het hierbij afgebeelde voormalige perceel Biltseweg 1 te Baarn is in de
beschikking van de Minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk van 13 februari 1967 omschreven als: Biltseweg 1: Tolhuis, zeer fraai exemplaar, bovendeurpartij het dak halfrond uitstekend op zuilen rustende, door schoorsteen bekroond rieten breedoverstekend dak met houten puntige kartellijst, Witgepleisterd gebouwtje. Eerste steen gelegd door Z.K.H. W. F. P. A. L. Erfprins van Oranje1), 27 augustus 1831. In „Ons eigen land" — onder redactie van dr. M. D. Ozinga in 1962,
bij de Wereldbibliotheek N.V. verschenen — werd dit huis op blz. 296 afgebeeld met het onderschrift „tolgaarderswoning bij paleis Soestdijk". Omdat het huis gelegen is aan een weg, die decennia lang particulier
eigendom is geweest van leden van het Koninklijk Huis, en de weg 1) Hier wordt vermoedelijk de latere Koning Willem III bedoeld, wiens voor-
letters echter waren W. A.P. F. L., derhalve de letters in een andere volgorde dan in de monumentenlijst is vermeld. 91
|
|||||
eerst eind 1929 in eigendom werd overgedragen aan de provincie Utrecht
- om deel te gaan uitmaken van wat nu de provinciale weg S 3 (Maartensdijk-Bilthoven-Baarn) is — ben ik er aan gaan twijfelen of dit perceel ooit een tolhuis geweest kan zijn. Inzage van de topografische kaart van „Soestdijk" (blad nr. 407), naar de verkenning van 1885, vermeldt ter plaatse geen tol en versterkt daarmee de gerezen twijfel. |
||||||
Raadpleging van de overzichten, van de rijks-, provinciale- en ge-
concessioneerde wegen in de provincie Utrecht, die gedeputeerde staten bij brief van 25 juni 18742) aan provinciale staten aanboden en van de daarin genoemde Koninklijke Besluiten tot verlening van concessies tot aanleg c.q. verbetering van wegen en tot tolheffing op die wegen, levert geen enkele aanwijzing op dat ter hoogte van het pand Biltseweg 1 onder Baarn ooit de heffing van tolgelden werd toegestaan. Kadastrale recherche leverde voorts op dat dit huis3) in 1835 voor
het eerst in kadastrale boekhouding is opgenomen met de omschrijving „jachthuis". Het was eigendom van de Prins van Oranje. Het is ■— tot dat enkele maanden geleden tot amovering werd overgegaan — eigen- dom gebleven van leden van het Koninklijk Huis. Uit een en ander moet mijns inziens afgeleid worden dat het perceel
Bilteseweg 1 ten onrechte als „tolhuis" is aangemerekt en dat de aan- duiding „jachthuis" een betere is. Dat dit huis — dat thans in opdracht van H.M. de Koningin even ten
zuiden van de oude plaats wordt herbouwd — jarenlang tolhuis is ge- noemd lijkt overigens niet alleen door het uiterlijk aanzien verklaarbaar, maar zou ook nog zijn oorzaak kunnen vinden in de aanwezigheid, tot omstreeks 1870, van een tol langs de rijksweg — of, zoals dat toen heette, „de grooten weg der Ie klasse" — van Naarden via Soest naar Amers- foort, ter hoogte van de ingang van het park Colenso en dus op een af- stand van ongeveer 150 m van het huis dat ons bezig hield. W. U. 2) Bijlage I bij de Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van
provinciale staten van Utrecht, geopend 7 juli 1874. 3) Laatstelijk kad. bekend gemeente Baarn, sectie D, nr. 578.
92
|
||||||
Redactie (waarn.): dr. J.E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
TWEE EN VEERSTIGSTE JAARGANG / NUMMER 11 / NOVEMBER 1969
|
||||||||
WELKOM AAN DE NIEUWE LEDEN!
Sinds in september 1969 de actie voor ledenwerving van start is gegaan,
zijn 137 nieuwe leden tot onze vereniging toegetreden. Het bestuur wil allen, die zich als leden opgaven, van ganser harte welkom heten. Uw toetreding betekent een gewaardeerde verrijking van „Oud-Utrecht". Het zal nu mogelijk zijn verder voort te gaan op de ingeslagen weg en
nieuwe initiatieven te ontplooien. Wij hopen dat de nieuwe leden in „Oud-Utrecht" zullen vinden wat zij zoeken, vooral in de publikaties, de lezingen en de excursie. Omgekeerd weten wij ons verzekerd van uw waardevolle bijdrage aan het verenigingsleven. Mocht u wensen, aanmerkingen of opmerkingen hebben, aarzelt u dan
vooral niet deze aan ons bekend te maken. Door aller aandacht en mede- werking zal immers aan alle uitingen van „Oud-Utrecht" een weidser en beter inhoud gegeven kunnen worden. Het bestuur
|
||||||||
HERHALING EXCURSIE SLOT ZEIST.
De excursie die op 8 november 1.1. naar het Slot Zeist werd gehouden,
bleek een zo grote belangstelling te wekken, dat vele leden moesten wor- den teleurgesteld. Daarom zal deze excursie worden herhaald en wel op 9 december in de avonduren. Er zal geen bus rijden, maar we zullen om 20.00 uur bijeenkomen in de hal van het slot. Na afloop van de rond- leidng, die 14 uur duurt zal koffie of thee worden genuttigd in het café- restaurant, dat zich in het souterrain bevindt. Wegens de beperkte ruimte in het slot Zeist kunnen voor deze excursie
slechts 40 deelnemers worden toegelaten in volgorde van aanmelding. Ieder lid kan één gast introduceren. De kaartverkoop vindt uitsluitend plaats bij De Discus, Minrebroedersstraat 25 te Utrecht, maar niet op maandag. De kosten bedragen ƒ 2,—. In het eigen belang van de deelnemers kunnen niet meer dan de ge-
93
|
||||||||
noemde 40 deelnemers worden toegelaten: er is slechts één rondleider
aanwezig, zodat een groter aantal zou betekenen, dat een behoorlijke bezichtiging van het slot onmogelijk wordt gemaakt. De excursiecommissie wil er nogmaals op wijzen, dat leden die zch niet
tijdig van kaarten hebben voorzien, geen toegang hebben tot het Slot en de rondleiding. Hier zal streng de hand aan worden gehouden met het oog op die leden, die wèl kaarten namen. Wie een vergeefse reis onder- neemt heeft dit dus aan zichzelf te wijten. Probeert u alstublieft niet ter plaatse het medelijden van de dames van de excursiecommissie te wek- ken - het zal u niet baten. Zonder enige twijfel zult u begrip tonen voor deze regeling - alleen op deze wijze zullen de fraaie ruimten en de vele kunstschatten van het Slot Zeist onder deskundige rondleiding te zien zijn. Bij voldoende belangstelling zal de excursie in januari 1970 nogmaals
op een avond worden herhaald. |
||||||||||
CORRECTIE
|
||||||||||
In het Maandblad van oktober 1969 op pagina 87 is onderaan de blad-
zijde een drukfout ingeslopen. I.p.v. „efficiënter" moet men lezen „efficiënte" exploitatie. Het was
niet de bedoeling te suggereren dat het beheer van het Slot door de ge- meente Zeist te kort schoot in efficiëntie, integendeel! |
||||||||||
CONTRIBUTIE
|
||||||||||
Na uitgebreide opiniepeiling onder de leden is besloten dat het jaar-
boekje in 1970 slechts als een gebonden deel zal verschijnen, zoals op de ledenvergadering van 1969 in principe reeds werd besloten. De contributie bedraagt dan ƒ 15,— voor alle leden. Het jaarboekje
van 1969 zal op de oude dubbele wijze, ingenaaid en gebonden, ver- schijnen. De leden, die sinds september 1969 zijn toegetreden, zullen voor het
resterende deel van het jaar kosteloos lid zijn en de maandbladen vanaf oktober 1969 ontvangen. Door het grote aantal nieuwe leden is de voor- raad maandbladen vóór oktober niet toereikend. Het jaarboekje 1969 zal apart besteld kunnen worden; de kosten bedragen ƒ 10,—. Om technische redenen moet de bestelling vóór 15 december 1969 geschieden. Tenslotte worden de leden, die hun contributie over 1969 nog niet vol-
deden, verzocht hun bijdrage alsnog te willen storten op girorekening nr. 575520. Na 15 december zullen de incassokosten a ƒ 1,— in rekening gebracht worden. Het jaarboekje 1969 zal alleen en uitsluitend worden toegezonden na
de betaling van de contributie. 94
|
||||||||||
DE BRUINENBURGERSLUIS IN „DE GREBSE LINIE".
|
|||||||||
Op de plaats, waar de Lunterse beek de hoge wal van de Grebbelinie
doorkruist, ligt op de grens van de gemeenten Leusden en Woudenberg vlak ten oosten van de oude spoorbaan Amersfoort-Kesteren de Bruinen- burgersluis. Zij ontleent haar naam aan de vlakbij gelegen boerderij. Het kunstwerk is reeds lang geleden door de Genie gebouwd om daar in tijden van oorlog of oorlogsdreiging deze beek ten behoeve van de watervoorziening in de 5e kom der te stellen inundatie vóór de Grebbe doelmatig te kunnen afdammen. De beide doorgangen van het werk zijn dan ook nu nog (zie foto) elk voorzien van een tweetal in natuur- steen gevatte verticale sponningen die dienen moeten tot de plaatsing |
|||||||||
De halfdichte Bruinenburgersluis in de Grebbelinie met de doorgang
van de Lunterse Beek |
|||||||||
van schotbalken. Over de sluis tenslotte loopt een stevige, maar toch
opneembare brug om een geregelde passage tussen de beide delen van de wal zolang mogelijk te kunnen onderhouden. In de Mobilisatietijd van de jaren 1939—1940 heeft men op de wal
enkele meters van het noordelijke landhoofd een zogenaamd stekel- varken van beton opgericht, dat nu nagenoeg onbeschadigd en nog van de aarde-dekking voorzien bewaard is gebleven. De talrijke limiet- palen, die hier ter markering van de grenzen van 's-R'jks militaire gronden omstreeks een eeuw tevoren waren neergezet, zijn ofschoon zij uit logge blokken hardsteen bestonden, ter plaatse echter volledig 9?
|
|||||||||
verdwenen. Dat is waarschijnlijk het gevolg zowel van de verhoging
van de wal alsook van de verbreding, die de vóór de linie gelegen waterloop hier in diezelfde mobilisatie-jaren moest ondergaan.1) De noordelijke doorgang van de sluis is thans de enige, waardoor
het water kan passeren, want de andere is gedeeltelijk met ingebrachte schotbalken, gedeeltelijk ook met gestort zand versperd. Hoewel het gebruik in onze tijd onder invloed vooral van het stichten
van woongelegenheid in grote complexen begint te verminderen, heerst bij de grondvesting van een huis, een dienstgebouw of ander min of meer in het oog lopend bouwwerk soms nog wel de gewoonte om met een zekere plechtigheid in steen daarvan te getuigen. Wat van ambte- lijke- of particuliere bouwprojecten ten deze gezegd kan worden gaat in mindere mate op voor de werken, die door de dienst der militaire Genie in ons land verrezen zijn. Zo zijn het eigenlijk uitgesproken zeld- zaamheden wanneer dergelijke werken van stichtingsstenen voorzien blijken te zijn. Maar — bij de Bruinenburgersluis valt dan zo'n uitzondering waar
te nemen en wel in de vorm van een gedenksteen, die nog uit de XVIIIe eeuw dateert. Hij is ingemetseld tussen de beide schotbalken- sponningen in het noordelijke landhoofd van het kunstwerk (zie weder- om de foto), heeft als afmetingen ongeveer 60 bij 80 cm. en draagt dit opschrift: MARIA ANGENIS
HUGHENIN GEBR HERLIN
HEEFT DEN EERSTE
STEEN GELEGT
OP DEN 10 SEPR 17 8 6. Al moge de huidige Bruinenburgersluis grotendeels zeker niet meer uit
1786 dateren, dat jaartal op zichzelf behoeft ons volstrekt niet te ver- wonderen „na het geene in den jaare 1785 aan verschillende notabele deelen van dit frontier (bedoeld is de Grebbelinie!) is verricht"2). Het is immers voldoende bekend, dat juist in die tijd de aandacht van de militaire deskundigen vooral naar die oude linie van defensie weer was uitgegaan en dat als gevolg in de Gelderse Vallei door pioniers naarstig is gearbeid. Hoe de oude sluis, voorzien nog maar van één doorgang er omstreeks een eeuw geleden uitzag valt te controleren uit de plans van vestingen, bewaard in het archief van Oorlog, Genie op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.3) De steenlegster nu van de Bruinenburgersluis, Maria Angenis Herlin,
was de te Sluis in Zeeuwsen-Vlaanderen op 5 April 1757 geboren doch- ter van Johan Abraham Herlin, kapitein-luitenant der Genie „ten dienste dezer Landen", overleden te Breda en van Maria Cunigunda Kerkhooferin, gestorven te Sluis. Zij is vrij oud geworden, immers de Burgerlijke Stand van Delft onthult, dat zij daar gestorven is op 8 Oc- tober 1829 „des nachts ten half twaalf ure in het huis no. 482, wijk 4 aan de Oude Delft".1) 96
|
||||
w-
|
||||||||
Had haar vader dus reeds in betrekking gestaan tot het wapen der
Genie of wel het dienstvak van de „militaire ingenieurs", ten aanzien van haar echtgenoot Pieter (von) Huguenin met wie zij op 24 No- vember 1777 te Zwolle was gehuwd kan zeker hetzelfde worden ver- klaard. Deze laatste was geboren te Namen op 23 Februari 1750 als zoon van de Zwitser Jan Thomas, eerste luitenant en Pieternella Gas- wijler. Nadat hij zijn dienstverband begonnen was 'bij de artillerie op 25 Maart 1762, nam hij blijkens de bewaard gebleven staten van dienst5) op 2 Lentemaand 1762 de functie aan van cadet bij het Regiment Mineurs, werd achtereenvolgens sous-luitenant op 9 Herfstmaand 1764, kapitein-luitenant 6 Herfstmaand 1771, kapitein-commandant 5 Lente- maand 1783, kapitein met een compagnie 4 Hooimaand 1787 en majoor op 1 Hooimaand 1794, waarna zijn op pensioen-stelling gevolgd is op 29 van diezelfde maand van het volgende jaar ter gelegenheid van de reductie van het Regiment Mineurs. Maar op 9 Juli ontving hij opnieuw een aanstelling en wel als luitenant-kolonel bij het Korps Mi- neurs en Sappeurs, waarna hij op 8 Oogstmaand 1808 overging naar het Bataljon Werklieden in welke laatste hoedanigheid hij tevens de functie verkreeg van sous-Directeur van de Constructie-Magazijnen te Delft. Als Generaal-majoor (1816), Directeur van 's-Rijks Stapel- en Constructie Magazijnen (1813) en Ridder der Militaire Willemsorde overleed hij aldaar op 8 December 1819.°) Op het eerste gezicht zal het stellig verwondering wekken om op deze
sluis de naam van een dame te ontdekken. Maar in dit geval blijkt het dat voor haar de relaties bij het korps van de militaire ingenieurs eigen- lijk van alle kanten aanwezig waren. Duidelijk wordt het daardoor, dat aan haar juist de bijzonder eervolle taak was weggelegd om ter ge- legenheid van de voltooiing van de Bruinenburgersluis als een van de belangrijkste onderdelen der Grëbbelinie als steenlegster op te treden. Alkmaar, Sept. '69. Mr. J. Belonje. |
||||||||
1) Zie voor de juiste situatie de Chromo-topogrische kaart van het Koninkrijk
der Nederlanden, schaal 1 : 25.000, n°. 447 „Woudenberg". 2) Alg. Rijksarchief, Archief v. Oorlog, Memoriën der Genie G. 81
3) Plans van Vestiging G. 172, opgemaakt 22 December 1846 door de kapitein-
eerstaanwezend ingenieur te Amersfoort H. J. van Druijnen van de Ie Directie van Fortificatiën (Grëbbelinie), plan C., gemeente Woudenberg. 4) A. A. Vosterman van Oyen ,,Stam en Wapenboek van Aanzienlijke Familiën",
II, Groningen 1886, bldz. 109, aangevuld uit de Burgerlijke Stand (over- lijden) Delft, fol. 111, n°. 430. — Inzake Huguenin zie men nog „Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken", 1793, bldz. 1534 en 1822 alsmede Baron Krayen- hoff. „Bijdragen tot de Vaderlandsche Geschiedenis van de belangrijke Jaren 1809 en 1810", Nijmegen 1831, passim. 5) Algemeen Rijksarchief Stamboeken Officieren deel 74, fol. 58, n°. 128; deel
110, fol. 5 en deel 113, fol. l,n°. 1. 6) In hetzelfde woonhuis als zijn vrouw; vgl. Burgerl. Stand Delft, fol. 9, n°. 546.
|
||||||||
91
|
||||||||
NIEUWE PUBLIKATIES
|
|||||||
Klokken en klokkenspelen van Utrechtse torens.
Uitgegeven t.g.v. haar 40-jarig bestaan (1928-1969) door de Utrechtse
Klokkenspelvereniging. 331/33 mono. Ook velen buiten haar eigen kring zal de Utrechtse Klokkenspelvereniging een
groot genoegen hebben bewezen met dit grammofoonplaatje. Afwerkingsproblemen maakten dat het pas deze zomer uitkwam; het moet een technisch knappe prestatie zijn om klokketonen te vangen. Dergelijke platen zullen zeker ook zeldzaam zijn. De voorkant wordt geheel in beslag genomen door de Domtoren, waarvan zowel het uurspel als de beiaard te horen is, bespeeld door Chris Bos. Op de keerzijde brengt hij het carillon van de Klaaskerk tot klinken. Tot slot is er een keuze ge- maakt uit de rijkdom aan luidklokken, van het ijle geluid van de oudste klok, uit 1435, in de Pieterskerk, langs Buur- en Jacobitoren naar het indrukwekkende volume van het Dom-gelui. Wie aankondigingen elders ontgaan zijn, heeft voor ƒ 5,— nog een kans bij het secretariaat van de vereniging, Van Eysingalaan 42, Utrecht. |
|||||||
Th. J. Poelstra. Een Hollands Stadsarchief; wegwijzer tot onderzoek. Ge-
meentelijke archiefdienst van Rotterdam, 1969, 107 blz., met afbb. Een groot archief, dat zijn bezoekers bijzonder behulpzaam wil zijn, zal niet alleen
inventarissen uitgeven van zijn archieffondsen, maar ook een gids publiceren, die de ambtenaren heel wat tijd en moeite bespaart. In zo'n gids kan de bezoeker al van te voren allerlei zakelijke gegevens vinden, zoals openingstijden, tarieven van fotocopiëring e.d., maar ook de geschiedenis van de archiefdienst zelf en een beknopt overzicht van de aanwezige archieven en andere verzamelingen. Zo'n gids kwam van het gemeentearchief Utrecht uit, van het Rotterdamse is een dergelijk boekwerk zojuist verschenen. Deze publikatie is echter een handreiking aan alle beginnende (en misschien ook nog wel gevorderde!) archief bezoekers, ook al zou- den ze nooit in het Rotterdamse komen. De samensteller geeft namelijk van de belangrijkste archiefstukken telkens een voorbeeld: een bladzij uit het doopregis- ter, uit een poorterboek, een testament, een verkoopakte van een huis, een vroedschapsresolutie, zelfs een middeleeuwse oorkonde. Omdat hij van het afge- beelde stuk ook de transscriptie geeft, is het boekje allereerst een oefenmiddel voor het lezen van oud schrift. Verder geeft hij aan hoe een stuk met zijn inventaris- nummer geciteerd moet worden. Maar bovendien behandelt hij de aard van de stukken, verklaart de oude rechtspraktijken, en duidt aan wat voor gegevens aan de stukken ontleend kunnen worden. Doopakten bijvoorbeeld kunnen wel voor meer dienst doen dan alleen voor het samenstellen van een familiestamboom! Een voorbeeld van een beperkt archiefonderzoek besluit deze wegwijzer, die voor ƒ 7,80 verkrijgbaar is. De archieven van de Rijksuniversiteit te Utrecht, [inventaris] door G. A.
van Kalveen. Gestencilde uitg. van het Rijksarchief Utrecht, 1969, IV en 93 blz. Op gepaste afstand - jonger immers dan Leiden en Groningen - is de inventaris
verschenen van de archieven der Rijksuniversteit Utrecht. Terwijl de archiefbe- scheiden van vóór 1815 vroeger op het Utrechtse gemeentearchief gedeponeerd waren en de 19e-eeuwse administratie nog bij de bureau's van Senaat en Curatoren berustte, wordt sinds 1967 het hele universiteitsarchief, op enkele uitzonderingen na, in het Rijksarchief Utrecht bewaard. 98
|
|||||||
Bij de overdracht is geen uniforme einddatum gekozen, zodat die bij de ver-
schillende organen tussen het eind van de vorige en het midden van deze eeuw kan liggen. Ondanks deze beperkingen betekende de inventarisering van dit com- plex voor drs. Van Kalveen het doorwerken van een kleine 40 m. papier. De in- leiding bevat verwijzingen naar literatuur en bronnenpublikaties, maar is, zoals bij elke archiefinventaris, vooral van belang om de verklaring over aard, groei en samenhang van de archiefbestanddelen, en over de manier waarop ze nu gerang- schikt zijn. Ook wat nog niet is overgedragen, en welke beperking op raadpleging van de jongste stukken rust, vindt de gebruiker hier. In de inventaris zelf worden achtereenvolgens de archieven van de Senaat en de oudste 5 faculteiten (de zelf- standige voorlopers van de diergeneeskundige faculteit hebben immers in 1966 hun aparte inventaris van de hand van F. H. G. Weijtens gekregen) en het archief van Curatoren ontleed. Het resultaat van deze inventarisering noemt de bewer- ker slechts voorlopig. Gehoopt en verwacht mag namelijk worden dat zolders of kelders van de oudere laboratoria en instituten nog wel wat materiaal zullen op- leveren. Toch is het voornaamste werk, het toegankelijk maken van dit gecompli- ceerde archieffonds, met deze inventarisatie al voltooid. J. M. van der Linde. Hernhutters in Nederland. (Boeken der Broeders,
nr. 5) Zeist 1968. 94 blz., met afb. Enkele deeltjes van de „Boeken der Broeders" over facetten van de Evangelische
Broedergemeente zijn hier al aangekondigd. Wie zich over geschiedenis en inspi- ratie der Herrnhutters in het algemeen wil oriënteren, moet zeker dit boekje van prof. Van der Linde ter hand nemen, dat nog prettig leesbaar is bovendien. In kort bestek belicht hij hun afstamming van de Hussieten, hun heropbloei in Saksen in het begin van de 18e-eeuw, en hun uitzwermen over de wereld, Nederland incluis, waar bepaald niet iedereen direkt enthousiast was over deze vreemde gas- ten. Extra belicht worden de grote figuren Comenius en Zinzendorff. Voor diepere bestudering van deze gemeenschap geeft een lijst aan het slot van het boekje ver- wijzingen naar verdere literatuur. PRENTEN VAN UTRECHT
|
||||||
Een grandioos gezicht van de stad Utrecht werd in het jaar 1634 minitieus ge-
tekend door de kunstenaar J. C. Droochsloot en in koper gestoken door de graveur J. H. Verstraelen. Heel de torenrijke stad van die dagen van Lauwerecht tot „Tollestege" in één panorama tezamen. Monumentale gebouwen, trapgevels, kerken, poorten, vestingwerken, torens,
molens en talloze modieuse figuren uit die tijd op één - ruim twee meter lange - gravure. Het kunstwerk waarvan de originelen schaars zijn, is op ware grootte, tot in
kleinste details, opnieuw gedrukt. Dit boeiend gezicht op Utrecht is één van de ruim 60 prenten uit de portefeuille Prenten van Utrecht.
welke in november is verschenen. Deze uitgave is een prachtwerk voor de lief-
hebbers. De prenten werden gedrukt door Ad Vermeeren te Breda. Een dergelijke map van Breda, Bergen op Zoom en 's Hertogenbosch deed hij reeds het licht zien. Deze drukken, afgebeeld op getint Oud-Hollands papier, formaat 46 x 58 cm. worden bijeengehouden in een kunstlederen portefeuille met goudstempel. Niet een grote oplage is tot doel gesteld, maar alleen de kwaliteit van de her-
drukken. Het resultaat is een verzameling facsimiles in de ware zin van het woord, die de verzamelaar rustig naast zijn originelen kan bewaren. De prenten van Utrecht betreffen werken van de kunstenaarsgraveurs: Braun
99
|
||||||
en Hogenberg, C. Rogman, Jan de Beyer, R. de Hooghe, D. Stoopendaal, J. van
den Aveele, J. van Vianen, La Farque, J. Specht, J. Spilman, J. de Veau, J. P. Houtman, G. van Hardenbergh, P. J. Muller, e.a. Veel van de prenten: plattegronden, kaarten, stadsgezichten, historische afbeel-
dingen, inkopergravure, steendruk, ets of houtsnede uit de 16e tot en met de 19e- eeuw, werden nog slechts zelden of in het geheel niet gereproduceerd, zodat de portefeuille op meerdere wijzen exclusief genoemd kan worden. De fotografische opnamen werden met een verfijnde grafische techniek ge-
maakt van de originelen uit het Gemeente-archief te Utrecht. Van iedere prent vindt u in een bijgevoegd boekje een korte beschrijving door
de heer A. B. R. de Vries, verbonden aan het gemeente-archief. De uitgever is: Boek- en Kunsthandel Wed. J. R. van Rossum, Achter
het Stadhuis/hoek Oudkerkhof, Utrecht. |
|||||||
GUNTERSTEIN, een ridderhofstad aan de Vecht, Jhr. Mr. L. A.
Quarles van Ufford, uitg. Marinus van Kralingen te Breukelen, 100 blz. + register, ƒ4,90 (franco per post ƒ5,90). In zijn voorwoord deelt de schrijver mee dit boekje te hebben geschreven voor
hen, die Gunterstein bezoeken. Tengevolge van de ruime mate waarin de heer Quarles heeft geput uit het nog
zo volledige en rijke huisarchief van Gunterstein is dit werk - hoe bescheiden van omvang ook - van meer betekenis geworden dan alleen voor hen, die het voor- recht hebben om deze oude ridderhofstad te mogen bezoeken. Jammer is dat over de functies, die in de samenleving van Tienhoven en Breukelen werden bekleed door de bewoners van Gunterstein maar weinig wordt vermeld. Dit was kennelijk niet de bedoeling van de schrijver. De geschiedschrijving van de buitenplaatsen langs de Vecht en van haar bewoners is met dit boekje echter ten zeerste verrijkt. Het boekje behandelt de historie van het Huis Gunterstein en haar bewoners
vanaf het oudste schriftelijke gegeven (een leenbrief van 5 mei 1386 voor Jonk- vrouwe Nelle Gijsbrecht Gunters dochter, voorkomende in het Leenregister van de Graven van Holland) tot op heden. De geschiedschrijving van bijna zes eeuwen is samengevat in 75 pagina's en is aangevuld met overzichten van de Heren en Vrouwen van Gunsterstein, families waaruit zij stamden (Poulle, Van Collen, Willink en Quarles van Ufford) en een overzicht van de historische opbouw van het landgoed. W. U.
|
|||||||
100
|
|||||||
Redactie (waarn.): dr. ]. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Administratie: H. J. H. Knoester p/a Alex. Numankade 199, Utrecht
Secr. der ver.: Dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht
Gironummer penningmeester Oud-Utrecht: 575520
TWEE EN VEERTIGSTE JAARGANG / NUMMER 12 / DECEMBER 1969
|
|||||||||||
EXCURSIE SLOT ZEIST
Op 13 januari 1970 zal nogmaals een excursie naar het Slot te Zeist
worden gehouden, mits zich voldoende deelnemers aanmelden. Samen- komst om 20.00 uur in de hal van het Slot. De kosten bedragen ƒ 2,- per persoon. Leden kunnen één gast introduceren. De kaartverkoop vindt uitslui-
tend plaats bij de fa. De Discus, Minrebroedersstraat 25 te Utrecht, maar niet op maandag. Maximaal kunnen 45 personen aan deze excursie deelnemen omdat de ruimte een groter aantal niet toelaat. Deze gele- genheid is de laatste kans om onder deskundige leiding de fraaie zalen van het unieke Slot in alle rust te bezichtigen. |
|||||||||||
1919 — DECEMBER — 1969
|
|||||||||||
De maand december leent zich bij uitstek voor een terugblik. Op veler-
lei manier wordt onze aandacht gevraagd voor belangrijke en minder opvallende gebeurtenissen in het afgelopen jaar. Informatie over de Utrechtse situatie in december 1919 geeft de lezers van ons blad gele- genheid vergelijkingen te maken, die van gewicht kunnen zijn bij het beoordelen van het heden. Vandaar onderstaande kroniek, die werd opgetekend uit het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad. Europa
Begin december 1919 werd Noord-Italië door een algemene staking ge-
troffen. Het ging er nogal heet toe: er werd op grote schaal betoogd, de vergaderingen van stakende arbeiders werden druk bezocht, straatge- 101
|
|||||||||||
vechten waren aan de orde van de dag. Men weigerde zelfs het werk
te hervatten, omdat men eerst de slachtoffers van de onlusten ter aarde wilde bestellen. Ook elders in Europa was het onrustig. In ons land werden acties op
touw gezet om Oostenrijkse en Hongaarse kinderen van een wisse hon- gerdood te redden. Mevrouw Josephus Jitta, Oorsprongpark 1, riep alle leden van naaikransen, damesclubs en andere vereenigingen op om onder- en bovenkleding af te staan of te vervaardigen voor de noodlij- dende kinderen in de stad Wenen. Ook de Nederlandse kolonies in Wenen en Boedapest profiteerden
daar van. Kolommen lang zijn de artikelen, gewijd aan de transporten van levensmiddelen. En toen ontdekt werd, dat de treinen op het station van Wenen werden geplunderd protesteerde de Nederlandse re- gering via haar diplomatieke vertegenwoordiging. Utrecht
De voorbereidingen voor een groots opgezette Multatuli-herdenking in
maart 1920 — ter gelegenheid van zijn lOOe-geboortedag — zijn in volle gang. Men is van plan de feestelijkheden te laten plaats vinden in het park „Tivoli", waar dr. Willem Royaards gedeelten uit het werk van Multatuli zal voordragen. Prof. mr. G. W. Kernkamp spreekt op een vergadering van de vereniging „Nuttige Kennis" over het onderwerp: „Kautsky's boek over het ontstaan van den oorlog". In een ingezonden artikel zet P. van Genderen Stort uiteen, dat het predikambt veel van zijn aantrekkelijke kanten verloren heeft. Het was een kostelijk ambt, ware het niet. . . „dat de tijden zóó algeheel veranderd, de maatschap- pelijke verhoudingen zóó totaal gewijzigd waren, de menschelijke idealen zich verplaatst en de problemen zich in het ontelbare vermenigvuldigd hadden" zo verzucht hij. Natuurlijk was er vlak voor het St. Nicolaasjeest door het gemeente-
bestuur ontheffing verleend van de Winkelsluitingsverordening. Vanaf 9 december was deze verordening weer „volledig van kracht", wat in- hield, dat alle winkels 's avonds na 9 uur gesloten moesten zijn. De stu- denten-rijpartij trok vele stadgenoten naar de binnenstad: de wagens, gewijd aan Barbusse's Hei-avonturen, Tivoli en. . . de Woningnood wer- den bekroond. De dienstboden en werkvrouwen werd aangeraden om op 10 december
in de grote zaal van de Nederlandsche Protestanten Bond aan de Lange Nieuwstraat de vergadering bij te wonen, georganiseerd door de besturen van de Utrechtsche Bestuurdersbond en de afdeling Utrecht van de Al- gemeene Nederlandsche Bond van Huispersoneel. Mejuffrouw Hendrien Lodder zou daar de wensen tot verbetering van de toestand formuleren. Dat was hoog nodig, omdat men van het verdiende loon — minder
dan ƒ 4,— per week — nauwelijks een schoenreparatie kon bekostigen. Van sparen voor later was helemaal geen sprake. Een 14-daagse vacantie 102
|
||||
met kostgeld van ƒ 10,— per week en afschaffing van het fooien stelsel
stonden daarom op het programma. Met dankbaarheid werd ter ver- gadering gewag gemaakt van het feit, dat er in steeds meer gezinnen dienstbodenkamertjes kwamen. Op 18 december vergaderde de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.
De vrouwenarts dr. Johanna Albers sprak er over de vraag: „Hoe voed ik mijn kind op tot een gezond mensch". De vereeniging ging ervan uit, dat er nog steeds een grote „kiem" van waarheid zat in het Romeinse spreekwoord, dat alleen in een gezond lichaam een gezonde ziel kan wo- nen en dat daarom behandeling van genoemde vraag alle aandacht verdiende. Na de pauze zou Marijtje -- bij alle leden bekend en ge- liefd — „in haar aardig Noord-Hollandsch dialect en het geestige mutsje op, de aanwezigen doen genieten van hare rake invallen en kruidige gezegden". In dit kader past nog het bericht, dat op het bureau „Geboorte" ten
stadhuize weer raadgevingen te verkrijgen waren voor de voeding en verpleging van het jonge kind. |
|||||||||||||||||||
Een ieder die inspannend werk verricht, leeft ontspanning itediy.
|
|||||||||||||||||||
MUZIEK
is wm ds kunst, welkt
zulks in hoop ma is biedt
in daardnnr hetesrstIn |
|||||||||||||||||||
ai8i?.8rklng kamt Hrt
|
|||||||||||||||||||
bezit ?an ean
DUCANOLA
zal in die behoefte ruim-
schoots kunnen voorzien Va Benige oefonlng zglt TBjjy o la staat z«a Mtr 'F'^mm> ' "^ gswenseht Mozlekwerk
voor te draq^a op eens
w(jz?, waarbij een triffsod» orsrsiaScnms! mit let baadtpel valt 09 te mtrkea. Hij 11 s>o«li:;en beI»BeKte!I«ades alt tot ««a bezoek a»n «utinnics.
r.ljtM 11 ter 'H'/U'htts*»g thu onzent rnlmen Toon»»«l. in een npectMl «laarloc Ingericht xaxttje inliea wil 13 ga»r»e i»n»e Tewohllienife »»»rte» Inbonn pinno's v«ontpel*a. FIRMA J. M. W. STOKER.
Te!«f. Hos. 409 en 3157.
|
|||||||||||||||||||
CHOORSTRAAT 9.
|
|||||||||||||||||||
UTRECHT.
|
|||||||||||||||||||
Uit de hoofdbesturen van de 5 spoorwegorganisaties was een commissie
samengesteld, die op 12 december besloot, dat „indien directie en re- |
|||||||||||||||||||
103
|
|||||||||||||||||||
geering niet voldoende tegemoet komen aan de gemeenschappelijke
wenschen van het spoorwegpersoneel, de staking moet worden geprocla- meerd". Om op het ergste voorbereid te zijn moesten zo spoedig mogelijk „weerstandskassen" worden gevormd. Ook de stichting van een Arbei- ders Woningbouw Vereeniging mocht niet langer worden uitgesteld. In het vlak van de sociale voorzieningen was er ook beweging. Zo bleek
het ziekenfonds „Hulp in Nood" van de n.v. Houthandel v/h P. M. en J. Jongeneel en de Triplexfabriek R.E.T. zelfs al 10 jaar te bestaan. Er werd van overheidswege getracht iets aan de oudedagvoorziening
te doen. Zo ontving ieder Rijksingezetene van 65 jaar en ouder onder bepaalde voorwaarden een ouderdomsrente (ex. art 28 van de Ouder- domswet 1919) van ƒ 3,— per week; echtgenoten die beiden recht op de rente hadden ontvingen elk ƒ 2,50 per week. Natuurlijk waren uit- gesloten degenen, die vermogensbelasting betaalden. Verder kwamen ook niet in aanmerking degenen, die meer dan ƒ 1.200,— per jaar verdien- den en tenslotte zij, die — hoewel tot arbeid in staat — hadden nagela- ten regelmatig door arbeid in de behoeften van hun gezin te voorzien. Inlichtingen werden verstrekt door de wijkmeesters. Vooral in de maand december werd er veel aan armenzorg gedaan.
De Kerstpotten van het Leger des Heils vroegen de aandacht en ook de commissie voor Kleding en Dekking — die juist 40 jaar actief was geweest — blaakte van ijver. De collecte voor de armen op 11 decem- bracht ruim ƒ 3.000,— op, wat gunstig afstak tegen het resultaat van ƒ 1.700,— in 1918. |
||||||||
Utrecht was in 1919 ook al de vergaderstad van ons land. De pas op-
gerichte Nederlandsche Bond van Belastingbetalers kwam in hotel „Noord-Brabant" bijeen ter vaststelling van de statuten en een program van actie; in „1'Europe" bespraken de leden van de Algene Bond van Politiepersoneel in een buitengewoon congres de reorganisatie-plannen voor de politie en in het gebouw „Irene" besprak prof. dr. Hugo Vis- scher voor de leden van het Gereformeerd Schoolverband zijn stelling: „Ons onderwijs blijve Gereformeerd". En dat allemaal op 18 december. |
||||||||
De bestuurderen van de Nederlands Hervormde gemeente besloten na
lang beraad de nalatige kerkelijke belastingbetalers -- uiteraard door de nood gedreven — te zullen vervolgen. Zij hoopten echter, dat velen alsnog overtuigd zouden raken, dat zij als leden der gemeente zedelijk verplicht waren om aan de instandhouding van de eredienst mee te werken. |
||||||||
Een geheel andere zaak betrof de voorbereidingen voor de 4e Jaarbeurs,
die van 23 februari—6 maart 1920 zou worden gehouden. Er hadden zich in december 1919 al meer dan 1000 deelnemers aangemeld. De ge- dachte aan collectieve inzendingen bleek tot gevolg te hebben, dat op het 104
|
||||||||
terrein Malie baan-Zuid de confectie-industrie met 32 „monsterkamers"
zou worden samengebracht en op het Vredenburg de inzendingen van de machine-fabrieken zouden worden geconcentreerd. Het Jaarbeursres- taurant stond op het Janskerkhof, waar een andere combinatie van in- zenders de aandacht van handelaren en publiek vroeg. Bij de heren van de Jaarbeurs wist men wat reclame maken was. Op alle poststukken kwam naast het postzegelstempel — voor het eerst? — een aanmoediging om de beurs in Utrecht te bezoeken. Goed bedacht, zo vond de ver- slaggever. In het ]aarbeursrestaurant werd op 12 december de provinciale tentoon-
stelling van postduiven gehouden, een gebeurtenis die grote belangstel- ling trok (ruim 275 exemplaren werden geëxposeerd), waarbij men volgens de berichten vooral niet mocht vergeten, dat „deze duiven gedu- rende den oorlog" aan de Nederlandse Staat grote diensten bewezen hadden. Op Ie en 2e kerstdag werd in hetzelfde gebouw een bazaar gehouden
ten bate van de aan tuberculose lijdende typografen. De enthousiaste le- den van de Utrechtse Gymnasiasten Muziek Club speelden op 27 de- cember in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen onder grote belangstelling ten bate van de Vereniging tot bestrijding der Tuberculose. Het probleem, dat de stad Utrecht te weinig hotelruimte had, vooral
tijdens de Jaarbeurs, werd door enkele hotelhouders zelf aangepakt. De eigenaar van „Pomona" - dat maar 12 kamers bevatte — had
het plan om begin 1920 het pand op de hoek van de Westerstraat en de Catharijnesingel geheel af te breken en door een nieuw gebouw te ver- vangen. Het aantal kamers werd aanmerkelijk vergroot, de architect S. J. Wind, die ook in Indië enige hotels bouwde, had al een ontwerp ge- reed. Een nieuwigheid was, dat in de muur naast de deur van iedere hotelkamer, „een soort draaiend tourniquetje" zou worden aangebracht, waarop men zijn schoenen vanuit de kamer naar buiten kon draaien en terug. Daardoor was het niet meer nodig, dat de „logé's" bij het buiten- zetten „hunner schoenen hun kamerdeur ontsluiten moesten". „De knecht zet 's morgens de schoenen weer in het tourniquet, men draait het toe- stelletje eenvoudig even orn — en de gepoetste laarzen zijn weer binnen". De plannen van de Haagse eigenaar van hotel „La Station" op het Sta- tionsplein (ook wel hotel Tiddens genoemd) konden na mei 1920 pas gerealiseerd worden. Er waren nog meer bouwplannen. Op het Leidseveer was een nieuwe
Schouwburg denkbaar. De combinatie Lorjé-Hamburger stond echter eind december 1919 voor dusdanige moeilijkheden, dat de voor mei 1920 geplande bouw geen doorgang zou vinden. De bioscoopbezoeker kon ^r — wanneer hij naar het vergrote Rembrandt
theater wilde — op rekenen, dat hij per auto voor de prijs van ƒ 0,50 per rit gehaald en gebracht werd. De „automobieldienst" van Rembrandt 105
|
||||
stond er borg voor, dat men in regen en sneeuw niet meer behoefde te
wachten. In de bioscoop zelf was nu voor 1150 personen plaats. Prof. dr. A. A. Nijland ontzenuwt het uit Amerika afkomstige bericht,
dat de 17e december 1919 een zeer fatale dag zal zijn. De stand van de planeten Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en Aarde zou zo- danig zijn, dat zij op die dag een grote zonnevlek teweeg zou brengen, met als gevolg dat de aarde wekenlang door hevige orkanen, aardbe- vingen, onweders en hevige koude zou worden geteisterd. Het bericht kwam van een astronoom Porta. „Is er wel een astronoom van dien naam", vroeg prof. Nijland, die verder oordeelde, dat het hier eenvou- dig om humbug ging. Bovendien: „de de Amerikanen zijn zelven de eer- sten om toe te geven, dat veel Amerikaanse Couranten onbetrouwbaar zijn en heel weinig gevoel van verantwoordelijkheid bezitten, als zij kans zien een opzienbarend bericht de wereld in te sturen". In enkele tuinen in de Maliebaan en Willern Barentszstraat wordt de
schuwe Vlaamse gaai gesignaleerd. Op de Neude maken 3 soldaten van de Vestingartillerie het te bont en worden opgebracht naar het Hoofd- bureau van politie; een militaire patrouille zorgt voor de rest. De elec- triciteitsvoorziening in de stad loopt op 14 december gevaar, omdat een ketel defect is. Het besluit van de gemeenteraad van 20 november om aan het Merwedekanaal een terrein te reserveren voor een nieuwe elec- trische centrale wordt van hogerhand voor 5 rnaanden geschorst, omdat eerst moet worden vastgesteld of dit voornemen niet in strijd is met het algemeen belang. Ook in ander opzicht heeft het gemeentebestuur het moeilijk. Het wil de service aan de kranten en tijdschriften lezende bur- gers verhogen en plaatst 4 kiosken in de stad (Janskerkhof, Ledig Erf, Noorderbrug en Amsterdamse Straatweg), maar er blijken geen gegadig- den te zijn. Alleen in Amsterdam „gaan" deze kiosken. Hier niet. Waar- om moet er dan zoveel geld voor uitgegeven \vorden? Niemand had er om gevraagd. Waar wèl ieder jaar op gehanierd wordt is, dat de in- richting van het paviljoen „Wilhelminapark" moet worden verbeterd. Men wist al lang dat vanaf de eerste dag vast stond, dat hier door „kortzichtigheid en klein gedoe" onvoldoende voorzieningen waren ge- troffen. En men zal het zien: de uitgaven, die men daarvoor doet zullen in een ommezien zijn terugverdiend. Het verhaal over die decembermaand van 50 jaar geleden is nog lang
niet uitverteld: Het huis Oudegracht 19 werd Achter St. pjeter geveild met de aan-
moediging, dat het benedengedeelte voor ƒ 225,— per jaar was ver- huurd (tot 1 juli 1922) en dat het bovenhuis vrij van huur was en dus direct kon worden aanvaard. De recensies van kamermuziek-avonden en andere uitvoeringen in
Tivoli werden geschreven door Willem Pijper, 106
|
|||||
_____
|
|||||
Burgemeester en Wethouders moesten de raad voorstellen de gasprijs tot
16 cent per m3 te verhogen. De goudreinetten (Ie soort) gingen op de veiling voor ƒ 17,— — ƒ 21,—
van de hand, de 2e soort bracht ƒ 9,-------ƒ 16,— op, voor de 3e soort
werd slechts ƒ 5,-------ƒ 8,— ontvangen.
De Nillmij gaf de krantenlezers in overweging eens inlichtingen te vra-
gen over tarief VII. De gemeente leende ƒ 8.000.000,— tegen 6 0.000000e+000n kocht voor ƒ 780.000,—
het goed „Welgelegen". De kegelclub „Vijf maal Negen" werd opgericht en kwam bijeen in de
sociëteit „De Vereeniging". En tenslotte: de politie vond in de Julianalaan 5 schapen zonder eigenaar
en verzorgde deze in de politiepost aan de Gerard Doustraat. Op de laatste pagina van de krant van 1919 wordt voor het behoud
van „Den Hommel" gepleit. Niet een alledaags „proeflokaal", geen „13 cents kroegje", maar „een leuke, landelijke pleisterplaats, een gezel- lig lustoord, een vriendelijke waranda, een boersche gelagkamer met een ouderwetsch billard (met zakken)". „Op den geijkt-sentimenteelen avond van het jaar" spreekt een sentimenteel journalist de wens uit, dat het gemeentebestuur nog wel zóveel sentimentaliteit en piëteit zal bezitten om deze ontspanningsgelegenheid ongerept te bewaren. „Als een dier- baar oud juweel in den zoom van Utrecht's moderne kleed". A. Graafhuis
|
||||||||
Bibliografie der geschiedenis van Nederland, samengesteld in opdracht
van het Nederlands Comité voor Geschiedkundige Wetenschappen door H. de Buck met medewerking van mej. E. M. Smit. Leiden 1968? XX en 712 blz. |
||||||||
Wie literatuur over een historisch onderwerp zoekt, hoeft zich niet meer meteen tot
de delen van het Repertorium van boeken en tijdschriftartikelen betreffende de ge- schiedenis van Nederland te wenden of in handboeken te bladeren. De belangrijkste literatuur tot en met 1963 wordt nu vermeld in deze bibliografie. In systematische indeling volgt zij de rubrieken van het Repertorium. Ook de drie registers van 107
|
||||||||
auteurs-, persoons- en aardrijkskundige namen, die in de Repertoria zo'n uitkomst
vormen, zijn hier te vinden. Natuurlijk kan men zich soms verbazen waarom bepaalde titels wel of niet zijn
opgenomen, maar dat is onvermijdelijk bij een selectieve bibliografie. Het voor- deel ervan is grotere hanteerbaarheid. Eigenlijk mogen onderzoekers en liefheb- bers van de historie de samenstellers alleen maar dankbaar zijn dat zij dit instru- ment, waarvoor al zo lang plannen gemaakt waren, zo snel hebben vervaardigd. In de toekomst mag voortzetting van dit werk verwacht worden. |
||||||
Herinneringen van jhr. mr. B. C. de Jonge, met brieven uit zijn nalaten-
schap, uitg. door S. L. van der Wal. (Werken uitg. door het Historisch Genootschap, 5e serie, nr. 1). Utrecht 1968 (ook als handelsuitgave ver- schenen bij Wolters-Noordhoff N.V., Groningen 1968). XVIII en 496 blz. Jhr. De Jonge was na een loopbaan hier te lande, o.a. als minister van oorlog
tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, en werkzaamheden bij de Konink- lijke, van 1931 tot 1936 gouverneur-generaal van Ned.-Indië. Daarom zullen zijn herinneringen wel allereerst oud-Indischgasten interesseren. Anderen hebben wel- licht in een recente T.V.-uitzending opgevangen dat deze landvoogd in 1936 Indië pas over 300 jaar rijp achtte voor zelfbestuur, en zijn daarom nieuwsgierig naar zo'n conservatieveling. Maar je zou zijn herinneringen natuurlijk ook kun- nen lezen om de feitelijke gegevens: wat het ambt van „G.G." eigenlijk inhield, hoe het gouvernement de crisisjaren probeerde door te komen, hoe De Jonge's houding was tijdens de muiterij op de Zeven Provinciën, bij het bezoek van Mussert, tegenover de nationalistische beweging en het Japanse gevaar; al schreef hij zijn terugblik, aan de hand van zijn dagboek, ook pas in 1943. Van zijn be- oordelingen van anderen wil ik alleen die van koningin Wilhelmina noemen; haar schilderijen wist hij wel te waarderen, maar belangstelling voor Indië kon hij in haar niet ontdekken; „stom" vond hij 't dat zij haar dochter geen studiereis daarheen liet maken. Onbewimpeld schreef De Jonge dergelijke opmerkingen neer, omdat hij zijn herinneringen alleen voor familieleden en vrienden opstelde. Hij toont er zich dan ook niet als drager van een belangrijk ambt alleen, maar tevens als gewoon sterveling, die er bijvoorbeeld niet voor terugschrok om aan boord godsdienstoefeningen te leiden. „ARCHEOLOGIE EN VRIJE TIJD". 6 voordrachten met dia's en de-
monstratie, georganiseerd door de Utr. Volksuniversiteit i.s.m. de AWN en de NJBG. De kursus is in eerste instantie bedoeld voor de opleiding van medewerkers van
de beroepsarcheologen; in de praktijk moeten dezen als „tussenkader" leiding kun- nen gaan geven aan andere geïnteresseerden. Kursisten met daadwerkelijke be- langstelling kunnen in de zomervakantie deelnemen aan een werkkamp; in het najaar volgt een 2e serie voordrachten. Zij, die kursussen en werkkamp hebben bezocht, kunnen worden voorgedragen voor toetreding tot de groep „korrespon- denten" van de ROB. Inleiders (in volgorde): drs. H. Sarfaty, A. Bruin, G. D. v. d. Heide, mej. dr. C.
Isings, prof. dr. W. A. van Es, dr. J. G. N. Renaud. Data: 27 jan., 3, 10, 17, 24 febr. en 3 mrt. 1970, aanvang 20 uur, Nieuwe-
gracht 41, Utrecht. Kosten leden UVU, AWN en NJBG ƒ 10,50, niet-leden ƒ 12,—; houders CJP
ƒ 5,—. Nadere inlichtingen en inschrijving niet vóór 12 januari aan het bureau van
de UVU, ma t/m vr 10-15 uur. 108
|
||||||
REGISTER MAANDBLAD 1969
1. Lijst van schrijvers
|
||||||||
•— Das Lied von Amarongen, juni 1969 . . 42
— E. Bruna, Sint Liudger, de voltooier
(boekbespreking), juni 1969 ........ 51 — Aleid W. van de Bunt, Oud Zeist
(boekbespreking), februari 1969 .... 20 — Het eerste pierement te Utrecht, juli/
augustus 1969 .................... 62 — Pothuizen in Utrecht, februari 1969 15-16
— H. Edinga, Tien huizen, duizend le-
vens. Het leven van Ina Boudier-Bak- ker (boekbespreking), mei 1969 ...... 47
— Watervervuiling en waterzuivering in
de Eemvallei, maart 1969 .......... 27
— P. P. V. van Moorsel, Willibrord en
Bonifatius (boekbespreking), juni 1969 50 — H. L. L. van Hoogenhuyze en W.
Grapendaal, Zeist in oude ansichten (boekbespreking), mei 1969 ........ 47 — Zenden - opvoeden - bouwen, (boek-
bespreking). Momenten uit twee eeu- wen geschiedenis der Zeister Broeder- gemeente. G. M. van der Linde, W. Lutjeharms, J. Meerdink, februari 1969 ............................ 19-20 Damsté (P. H.). De Bilt met een D? fe-
bruari 1969 ...................... 17-19 — De brug met twaalf gaten, april 1969 35-36
— Hoe de Sint-Nicolaaskerk haar kermis-
dag vierde, juni 1969 .............. 47
Graafhuis (A.) en H. J. H. Knoester. Van
Romein tot Hoog-Catharijn, juli/au- gustus 1969 ...................... 55 Hartwich (J. F. F.). Herinneringen aan de
Utrechtse kermis, maart 1969 ...... 23-25
— Herinneringen aan de Utrechtse kermis,
april 1969 ...................... 30-31 — Herinneringen aan de Utrechtse kermis,
mei 1969 ........................ 41
Hellema (A. C.). Kapel Oude Mannenhuis
|
||||||||
Alff (J. P. van). De geschiedenis van dé
Maarsseveense plas, februari 1969 .... 9-15
Baart de la Faille (C. A.). Het pand Ach-
ter de Dom 16-18, juli/augustus 1969 63 Beauchampet-Lorwa (A. E. M.), J. C. Jong-
bloed-Gerritsen en B. E. Buys-de Geus. Excursies naar de werven van de Oudegracht, juli/augustus 1969 ...... 53 Bclonje (mr. J.). De Bruinenburgersluis in
„De Grebse Linie", november 1969 . . 95-97
— Een eendekooi in de Duist, april 1969 37-38
— Dat Huys ten Vliete in het Neder-
kwartier, oktober 1969 ............ 88-90 — De Leenkamcr van Zuylenburg, maart
1969 ............................ 25-26 Beyerman (J. J.). Maliebaan als Jaarbeurs-
terrein en Bilthoven, januari 1969 .... 8 Buys-de Geus (B. E.), J. C. Jongbloed-
Gerritsen en A. E. M. Beauchampet- Lorwa. Excursie naar de werven van de Oudegracht, juli/augustus 1969 . . 53 Campen (J. W. C. van) - (w.o. boekbe-
sprekingen) - A. I. J. M. Schellart, Dui- ventorens en duiventillen (boekbespre- king), juni 1969 .................. 52 — M. A. Asselberghs, Van d'Een Hon-
derd Roe naar Lombardijen (boekbe- spreking), maart 1969 ............ 26-27 — Dr. C. Catharina van de Graft f, juli/
augustus 1969 .................... 75 — Honderd jaar kathedrale koor Utrecht
1869-1969 (boekbespreking), juni 1969 52 — D. H. Huygen f, juni 1969 ........ 49
— Jupiter in De Meern, juli/augustus 1969 62
— Kastelen en hun toekomst, juni 1969 . . 41
— Voor of tegen de kermis, september
1969 ............................ 80-82 — Johannes Knijff, bisschop van Gronin-
gen, januari 1969 .................. 5-7 |
||||||||
2. Lijst van artikelen
|
|||||||
door J. W. C. van Campen (boek-
bespreking), mei 1969 .............. 47 Brug met twaalf gaten, De, april 1969 . . 35-36
Bruinenburgersluis in „De Grebse Linie", De, door J. Belonje, november 1969 95-97
Bruna voor de letteren, Fonds, maart 1969 22 Campen, Afscheid van redacteur mr. J.
W. C. van, door J. E. A. L. Struick, september 1969.................... 78 Contributie 1970; voortaan alleen gebon-
den jaarboeken, november 1969...... 94 Cursus van 6 voordrachten van de
Utrechtse Volksuniversiteit, i.s.m. de A.W.N, en N.J.B.G., Archeologie en vrije tijd, december 1969............ 108 (Driebergen) Een mond vervuld met
lachen. Uit het dagboek van mr. J. C. van der Muelen, van september 1787 tot december 1788, door E. P. Polak- de Booy, juli/augustus 1969 ........ 67 (Driebergen), De volksstem en de deftige
dame, door E. P. Polak-de Booy, april 1969 ............................ 32-35 Duist, Een eendekooi in de, door J. Be-
lonje, april 1969 .................. 37-38 Duiventorens en duiventillen, A. I. J. M.
Schellart, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), juni 1969 ........ 52 Eemvallei, Watervervuiling en water-
zuivering in de, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), maart 1969 27 Erasmus-congres te Rotterdam, maart 1969 2!}
'4
Fonds Bruna voor de letteren, maart 1969 22
Geschiedenis van Nederland. Zie: Biblio-
grafie. Graft, Dr. C. Catharina van de, door J.
W. C. van Campen, juli/augustus 1969 75
Grammofoonplaat carillons etc. Zie:
Klokken. Grebbelinie. Zie: Bruinenburgersluis.
Gunterstein, een ridderhofstad aan de
|
|||||||
Achter de Dom 16-18, Het pand, door C.
A. Baart de la Faille, juli/augustus 1969 ............................ 63 Actie tot ledenwerving, september 1969 . . 79
— november 1969 .................... 93
Amarongen, Das Lied von, door J. W. C.
van Campen, juni 1969 ............ 42
Archeologie en vrije tijd, cursus van 6
voordrachten van de Utrechtse Volks- universiteit, i.s.m. A.W.N, en N.J.B.G., december 1969 .................... 108 Archiefonderzoek, wegwijzer tot. Zie:
Stadsarchief. Archieven. Zie: Rijksuniversiteit Stads-
archief. Auto's uit de binnensteden! april 1969 . . 39
Belle van Zuylen, 1740-1805, leven op af-
stand, door Simone Dubois door W. Uittenbogaard (boekbespreking), okto- ber 1969 ........................ 91 Bibliografie der geschiedenis van Neder-
land, samengesteld in opdracht van het Nederlands Comité voor Geschiedkun- dige Wetenschappen, door H. de Buck met medewerking van mej. E. M. Smit door mej. L. van Tongerloo (boekbe- spreking), december 1969 ........ 107-108 Bieland, De Bilt, april 1969 ............ 39
Bilt met een D? Neen!, De, door A. Jo-
hanna Maris, januari 1969 .......... 4
Bilt met een D?, De, door P. H. Damsté,
februari 1969 .................... 17-19
Bilt-Bieland, De, april 1969............ 39
Bilthoven, Maliebaan als Jaarbeursterrein
en, door J. J. Beyerman, januari 1969 8
Bisschop van Groningen, Johannes Knijff,
door J. W. C. van Campen, januari 1969 ............................ 5-7 Bonifatius, P. P. V. van Moorsel, Willi-
brord en, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), juni 1969 ........ 50 Boudier-Bakker, H. Edinga, Tien huizen,
duizend levens. Het leven van Ina, |
|||||||
kerktorens. Aanbieding van een gram-
mofoonplaat van de Utrechtse klok- kenspelvereniging, september 1969 . . 84 — november 1969 .................... 98
Knijff, bisschop van Groningen, Johannes,
door J. W. C. van Campen, januari
1969 ............................ 5-7 Ledenwerving, Actie tot, september 1969 79
— november 1969 .................... 93
Leenkamer van Zuylenburg, De, door J.
Belonje, maart 1969 .............. 25-26
Liudger, de voltooier, E. Bruna, Sint, door
J. W. C. van Campen (boekbespreking), juni 1969 ........................ 51 Maarssen, Een vraag over, door C. L.
Temminck Groll, april 1969 ........ 38
Maarsseveense plas, De geschiedenis van
de, door J. P. van Alff, februari 1969 9-15
Maliebaan als Jaarbeursterrein en Biltho-
ven, door J. J. Beyerman, januari 1969 8 Meern, Jupiter in De, juli/augustus...... 62
Montfoort gesloopt, Kapel Oude Mannen-
huis, door A. C. Hellema, mei 1969 .. 45 Mr. J. C. van der Muelen, Een mond ver-
vuld met lachen. Uit het dagboek van, van september 1787 tot december 1788, door E. P. Polak-de Booy, juli/augus- tus 1969 .......................... 67 Nicolaaskerk, Hoe de Sint, haar kermis-
dag vierde, door P. H. Damsté, juni 1969............................. 47 Pierement te Utrecht. Het eerste, juli/au-
gustus 1969 ...................... 62 Pothuizen in Utrecht, door J. W. C. van
Campen, februari 1969 ............ 15-16
Pothuis in Utrecht, Nog een, april 1969 . . 40
Redacteur mr. J. W. C. van Campen, Af-
scheid van, door J. E. A. L. Struick, september 1969 .................... 78 Restauratieplannen voor kerken en werven
te Utrecht, januari 1969 ............ Ridderhofsteden. Zie: Gunterstein, Zeist.
Romein tot Hoog-Catharijn, Van, door A.
|
||||||
Vecht door jhr. mr. L. A. Quarks van
Ufford, door W. Uittenbogaard (boek- bespreking), november 1969 ........ 100 (Hernhutters). Zenden-opvoeden-bouwen.
Momenten uit twee eeuwen geschiede- nis der Zeister Broedergemeente. J. M. van der Linde, W. Lutjeharms, J. Meer- dink, door J. W. C. van Campen (boek- bespreking), februari 1969 ........ 19-20 Hernhutters in Nederland (boeken der
Broeders nr. 5), door J. M. van der Linden, door mej. L. van Tongerloo (boekbespreking), november 1969 .... 99 Huygen, D. H. f, juni 1969............ 49
Huys ten Vliete, Dat, door J. Belonje, ok-
tober 1969 ...................... 88-90 Jaarboeken, Voortaan alleen gebonden,
november 1969 .................... 94
Jaarbeursterrein en Bilthoven, Maliebaan
als, door J. J. Beyerman, januari 1969 8
Jachthuis, Tolhuis of, door W. Uitten-
bogaard, oktober 1969 ............ 91-92 Jonge, met brieven uit zijn nalatenschap,
uitg. door S. L. van der Wal (Werken Historisch Genootschap 5e serie nr. 1), Herinneringen van jhr. mr. B. O, door mej. L. van Tongerloo (boekbespre- king), december 1969 .............. 108 Jupiter in De Meern, juli/augustus 1969 62
Karel de Grote Prijs voor Albert Termote,
januari 1969 ...................... 8
Kastelen en hun toekomst, juni 1969 .... 41
Kathedrale koor Utrecht, 1869-1969,
Honderd jaar, door J. W. C. van Cam- pen (boekbespreking), juni 1969 .... 52 Kerken en werven te Utrecht, Restauratie-
plannen voor, januari 1969 ........ 8 Kermis, Herinneringen aan de Utrechtse,
door J. F. F. Hartwich, maart 1969 23-25
— april 1969 ...................... 30-31
— mei 1969 ........................ 41
Kermis, Voor of tegen de, door J. W. C.
van Campen, september 1969 ...... 80-82
Klokken en klokkenspelen van Utrechtse
|
||||||
het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk
Dagblad, door A. Graafhuis, december 1969 .......................... 101-107 Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dag-
blad, door A. Graafhuis, Informatie uit het, december 1969,.......... 101-107 Utrechtse kerktorens, Klokken en klokken-
spelen van, Aanbieding van een gram- mofoonplaat van de Utrechtse klokken- spelvereniging, september 1969 ...... 84 — november 1969 .................... 98
Vroege, De Stellingen van Dr. N. H.,
Stadsontwikkeling Utrecht, door C. L. Temminck Groll, januari 1969 ...... 1-3 Werven te Utrecht, Restauratieplannen
voor kerken en, januari 1969 ...... 8
Werven van de Oudegracht, Excursie naar
de, door J. C. Jongbloed-Gerritsen, B. E. Buys-de Geus en A. E. M. Beau- champet-Lorwa, juli/augustus 1969 . . 53 Werven van de Oudegracht, Verslag van
de excursie langs de, door Thea Swil- lens, oktober 1969 ................ 90 Willibrord en Bonifatius, P. P. V. van
Moorsel, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), juni 1969 ........ 50 Zeevliet, door E. van Oosterom, juli/au-
gustus 1969...................... 71 Zeist, Aleid, W. van de Bunt, Oud, febru-
ari 1969 .......................... 20 Zeist in oude ansichten, H. L. L. van Hoo-
genhuyze en W. Grapendael, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), mei 1969 ........................ 47 Zeist (excursie), Slot, september 1969 .... 77
— november 1969 .................. 93-94
— december 1969 .................... 101
Zeister Slot, Ter gelegenheid van de ope-
ning van het, door J. E. A. L. Struick, oktober 1969 .................... 85-88 Zuylenburg, De Leenkamer van, door J.
Belonje, maart 1969 .............. 25-26
|
||||||
Graafhuis en H. J. H. Knoester, juli/
augustus 1969 .................... 55 Rotterdam, uitgave van de archiefdienst,
Zie Stadsarchief. Rotterdam, Erasmus-congres te, maart
1969 ............................ 28
Rijksuniversiteit te Utrecht (inventaris)
door C. A. van Kalveen, de archieven van de, door mej. L. van Tongerloo (boekbespreking), november 1969 . . 98-99 Slot Zeist (excursie), september 1969 .... 77
— november 1969 .................. 93-94
— december 1969 .................... 101
Spoorwegen, M. A. Asselberghs, Van d'Een
Honderd Roe naar Lombardijen, J. W.
C. van Campen (boekbespreking), maart 1969 ...................... 26-27
Stadsarchief, Een Hollands, wegwijzer tot
onderzoek. Gemeentelijke archiefdienst van Rotterdam, door Th. J. Poelstra, door J. W. C. van Campen (boekbe- spreking), november 1969 .......... 98 Termote, Karel de Grote Prijs voor Albert,
januari 1969 ...................... 8
Tolhuis of Jachthuis, Biltseweg 1, Baarn,
door W. Uittenbogaard, oktober 1969 91-92
Utrecht, De Stellingen van dr. N. H. Vroe-
ge. Stadsontwikkeling, door C. L. Tem- minck Groll, januari 1969 .......... 1-3 Utrecht, Honderd jaar kathedrale koor,
1869-1969, door J. W. C. van Campen (boekbespreking), juni 1969 ........ 52 Utrecht in oude ansichten, door Jan Rees-
kamp, door H. J. H. Knoester (boek- bespreking), september 1969........ 82-84 Utrecht, Prenten van, door A. B. R. du
Croo de Vries, door mej. L. van Ton- gerloo (boekbespreking), november 1969 .......................... 99-100 Utrecht, periode na de 2de wereldoorlog,
1919 - december - 1969. Informatie uit |
||||||